05.10.2013 Views

De latere Stoa over het huwelijk: - Tresoar

De latere Stoa over het huwelijk: - Tresoar

De latere Stoa over het huwelijk: - Tresoar

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>De</strong> <strong>latere</strong> <strong>Stoa</strong> <strong>over</strong> <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>:<br />

E. Eyben<br />

In twee vorige artikels 1 werden de <strong>huwelijk</strong>sopvattingen<br />

van Antipater van Tarsus (tweede eeuw v.<br />

Chr.) en die van Musonius Rufus (ca. 30-ca. 100 n.<br />

Chr.) en Epictetus (ca. 50- ca. 130 n. Chr.) behandeld.<br />

In deze bijdrage komt dan Hierocles (tweede<br />

eeuw n. Chr.) ter sprake, de laatste stoïcijn bij wie<br />

337<br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>sthema een plaats van betekenis toebedeeld<br />

krijgt. Aansluitend hierbij volgen dan enige<br />

nabeschouwingen waarin nader ingegaan wordt op<br />

bepaalde facetten van de <strong>huwelijk</strong>sopvattingen van<br />

de door ons besproken stoïcijnen.*<br />

1 Zijn leven en zijn leer 2<br />

Van de stoïcijn Hierocles bleef op Papyrus Berolinensis 9780 een deel van een geschrift<br />

Ηθικ στιείωσις (Fundamentele Ethiek) bewaard. Bij Johannes Stobaeus bleven van<br />

een filosoof met dezelfde naam enige passages bewaard waarin allerlei concrete levensproblemen<br />

behandeld worden. Ongetwijfeld gaat <strong>het</strong> in beide gevallen om dezelfde auteur, misschien zelfs<br />

om <strong>het</strong>zelfde werk. In een eerste deel (<strong>het</strong>geen gedeeltelijk op papyrus bewaard bleef) zou<br />

Hierocles een theoretische uiteenzetting <strong>over</strong> ethiek gegeven hebben; deze tekst ligt dan a.h.w.<br />

aan de basis van <strong>het</strong> tweede deel waaruit Stobaeus put en waarin praktische richtlijnen voor <strong>het</strong><br />

leven van elke dag gegeven worden. In de bij Stobaeus bewaarde fragmenten wordt gehandeld<br />

<strong>over</strong> de plichten tegen<strong>over</strong> de goden, <strong>het</strong> vaderland, de ouders, broers, verwanten, <strong>over</strong> de<br />

taakverdeling in <strong>het</strong> huisgezin en <strong>over</strong> de verhouding tussen man en vrouw.<br />

Over <strong>het</strong> leven van Hierocles weten we haast niets. Wellicht is hij identiek met de stoicus die<br />

door Aulus Gellius (IX, 5, 8) als vir sanctus et gravis gekarakteriseerd wordt. Zeker dient hij<br />

gesitueerd in de tweede eeuw na Christus.<br />

<strong>De</strong> door Stobaeus in zijn bloemlezing geselecteerde fragmenten maken ons duidelijk dat de <strong>Stoa</strong><br />

in deze tijd <strong>het</strong> leven van haar volgelingen tot in de kleinste details tracht te oriënteren. <strong>De</strong><br />

politiek en <strong>het</strong> openbare leven zijn naar <strong>het</strong> achterplan verdrongen. Centraal staan <strong>het</strong> privé-leven<br />

en de gewone mens. Hierocles is ons inziens niet onverdienstelijk. Zijn stijl is retorisch<br />

gekleurd maar niet ongenietbaar. <strong>De</strong> uiteenzetting is soms wat te nuchter en te pedant, maar<br />

doet elders erg warm aan. Mooi is b.v. de passus (tekst 11, 7-23) waarin de vrouw verschijnt als<br />

iemand die haar door ‘stress’ geplaagde man verlichting brengt. Merkwaardig is ook <strong>het</strong><br />

fragment (tekst 11) waarin de filosoof pleit voor <strong>het</strong> doorbreken van <strong>het</strong> traditionele rolpatroon:<br />

de vrouw moet de man helpen bij zijn werk maar de man moet ook in de huishouding<br />

bijspringen.<br />

*Mijn oprechte dank aan wijlen Prof. Dr. M. van Straaten O.S.B. voor de nuttige suggesties die ik bij deze<br />

artikelen van hem mocht ontvangen.


338


2 Zijn visie op <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> 3<br />

(8) UIT ZIJN BOEK OVER HET HUWELIJK<br />

1 Een uiteenzetting <strong>over</strong> <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> is bijzonder nodig. Ons hele geslacht immers is geboren<br />

voor een leven in gemeenschap en de eerste en belangrijkste gemeenschap is <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>.<br />

Zonder huisgezinnen zouden er geen steden zijn; <strong>het</strong> huis van de ongehuwde is in feite<br />

onvoltooid; voltooid daarentegen en volledig is dat van de gehuwde.<br />

(9) UIT HETZELFDE BOEK<br />

339<br />

1 In ons geschrift <strong>over</strong> de huishouding toonden we dus aan dat de gehuwde levensstaat voor<br />

de wijze aanbevolen is, terwijl een leven zonder echtgenote enkel in speciale omstandigheden<br />

past. Vermits wij in de mate van <strong>het</strong> mogelijke iemand met verstand moeten navolgen<br />

en vermits <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> voor zo iemand aanbevolen is 4 , is <strong>het</strong> bijzonder duidelijk dat <strong>het</strong><br />

<strong>huwelijk</strong> ook ons past als de omstandigheden <strong>het</strong> niet beletten.<br />

6 Dat was dus een eerste punt. Meer nog dan de wijze echter schijnt de natuur, die ook de<br />

wijze tot <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> drijft, een stimulans te zijn, de natuur die ons niet enkel maakte om<br />

in gemeenschap maar zelfs om paarsgewijze 5 te leven en die bovendien één gemeenschappelijke<br />

taak aan <strong>het</strong> paar oplegde, ik bedoel <strong>het</strong> voortbrengen van kinderen en <strong>het</strong> leiden van<br />

een welgeordend leven.<br />

12 <strong>De</strong> natuur is een rechtvaardige leermeester vermits de plichtenkeuze moet stroken met de<br />

vanwege de natuur gegeven constitutie 6 . Elk dier leeft immers volgens zijn eigen natuurlijke<br />

structuur en, bij Zeus, elke plant leeft zo - voor z<strong>over</strong> we hiervan ‘leven’ kunnen spreken –,<br />

behalve dan dat dieren en planten geen gebruik kunnen maken van redeneren, rekenen en<br />

van de keuze die voortvloeit uit die onderzoekingen. <strong>De</strong> planten immers laten zich, daar ze<br />

geen ziel bezitten, enkel leiden door hun groeikracht, dieren ook nog door voorstellingen<br />

die tot <strong>het</strong> voor hen passende trekken en door neigingen die voortstuwen. Ons echter


340


schonk de natuur de rede en al <strong>het</strong> andere, samen met al <strong>het</strong> andere of eerder boven al <strong>het</strong><br />

andere, vermits de rede de natuur zelf bestudeert om te zorgen dat wij behoorlijk leven,<br />

daar ze haar gericht heeft op een schitterend en vast doel en alles uitkiest wat met de natuur<br />

strookt.<br />

(10) UIT HETZELFDE BOEK<br />

1 Vandaar dat iemand zich niet zou vergissen als hij beweert dat een huis zonder <strong>huwelijk</strong><br />

onvoltooid is, daar men zich <strong>het</strong> heersende niet kan indenken zonder <strong>het</strong> <strong>over</strong>heerste,<br />

evenmin als <strong>het</strong> <strong>over</strong>heerste zonder <strong>het</strong> heersende 7 . <strong>De</strong>ze gedachte immers lijkt me erg<br />

geschikt om hen van hun stuk te brengen die een afkeer hebben van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>.<br />

(11) UIT HETZELFDE BOEK<br />

341<br />

Het <strong>huwelijk</strong> is nuttig, wegens de kinderen,<br />

1 Welnu, ik beweer dat <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> ook nog nuttig is.<br />

Vooreerst brengt <strong>het</strong> als een waarlijk goddelijke vrucht de geboorte van kinderen met zich,<br />

kinderen die, als we zelf nog in de kracht van de jaren zijn, als <strong>het</strong> ware onze helpers zijn bij<br />

alle ondernemingen en die goed voor ons zorgen als leeftijd ons vermoeit en ouderdom ons<br />

kwelt 8 : in voorspoed zijn ze de natuurlijke deelgenoten in onze vreugde, terwijl ze bij<br />

tegenslag met ons meevoelen en <strong>het</strong> verdriet <strong>over</strong>nemen.<br />

en om andere redenen.<br />

7 Bovendien is de levensgemeenschap met een vrouw ook afgezien van <strong>het</strong> verwekken van<br />

kinderen nuttig 9 . Vooreerst immers ontvangt ze ons (met open armen) als we, doodmoe van<br />

<strong>het</strong> zenuwslopend werk buitenshuis, thuiskomen; één en al bezorgdheid verkwikt ze ons en


342


343<br />

beurt ze ons op met de grootst mogelijke voorkomendheid. Bovendien doet ze ons ook de<br />

moeilijkheden die onze geest in beslag nemen, vergeten. <strong>De</strong> wisselvalligheden van <strong>het</strong> leven<br />

op de markt, in <strong>het</strong> gymnasium, op <strong>het</strong> landgoed of waar dan ook kunnen wij, die ons elk<br />

verdriet aantrekken en druk in de weer zijn voor vrienden en kennissen, niet gemakkelijk<br />

aan, daar ze door de levensnoodzakelijke beslommeringen doorkruist worden. Als we die<br />

dingen achterlaten, naar huis weerkeren en onze geest wat rust gunnen, dan duiken onze<br />

zorgen weer op daar ze van die gelegenheid gebruik maken om ons te kwellen, zeker<br />

wanneer ons leven genegenheid mist en eenzaam is. Als echter een vrouw op ons wacht,<br />

schenkt ze ons hierin heel wat verlichting: ze informeert naar iets wat buitenshuis gebeurde,<br />

vertelt <strong>over</strong> iets wat zich binnenshuis afspeelde, pleegt samen <strong>over</strong>leg en creëert door haar<br />

ongekunstelde welwillendheid een opgewekte en vrolijke sfeer.<br />

23 Een vrouw is werkelijk geschikt om bij feesten te zorgen voor offers en heilige handelingen,<br />

ze is geschikt om bij afwezigheid van haar man <strong>het</strong> huis met vaste hand te leiden en <strong>het</strong> niet<br />

helemaal onbeheerd te laten, ze is geschikt om slaven te verzorgen, ze is geschikt om zieken<br />

te verplegen: al te uitvoerig zou de opsomming worden als we alles één voor één zouden<br />

nagaan. Het volstaat hier immers om <strong>het</strong> belangrijkste te zeggen, dat alle mensen vooreen<br />

evenwichtige levensvoering twee dingen nodig hebben, de hulp van verwanten en een<br />

meelevende genegenheid. Welnu, men zou niemand kunnen vinden die meer meeleeft dan<br />

een echtgenote en niemand die nauwer verwant is dan kinderen. Het <strong>huwelijk</strong> biedt dus <strong>het</strong><br />

ene zowel als <strong>het</strong> andere. Hoe zou <strong>het</strong> voor ons dan niet bijzonder voordelig zijn?<br />

Het limvelijk is ook mooi.<br />

34 Ik ben er eveneens van <strong>over</strong>tuigd dat de gehuwde levensstaat (niet enkel nuttig maar) ook<br />

mooi is. Wat anders immers zou zo een mooi sieraad zijn van een huis als de gemeenschap<br />

tussen man en vrouw? Geen kostbare villa’s, geen met marmer bezette muren, geen<br />

peristilia, rijkelijk versierd met mozaïeken die men bewondert omdat men <strong>het</strong> ware goede<br />

iiüet kent, geen muurschildering en geen mooi geschoren mirtehagen, niets van wat dan ook<br />

wat de dwazen met verstomming slaat, maakt de schoonheid van een huis uit, wel <strong>het</strong><br />

tweespan van man en vrouw. Zij zijn door <strong>het</strong> lot met elkaar verbonden, gewijd aan de<br />

goden, beschermers van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>, de geboorte, de haard; zij leven met elkaar in<br />

harmonie, hebben elkaar in alles deelgenoot gemaakt, ook in <strong>het</strong> lichamelijke, zelfs in <strong>het</strong><br />

geestelijke, zij hebben de handen vol met de hun toekomende leiding van huis en slaven,


344


345<br />

zoals ook met de opvoeding van en de zorg voor de kinderen, evenals met <strong>het</strong> voorzien in de<br />

levensnoodzakelijke dingen, een taak die niet te zwaar of niet te licht is, maar harmonisch<br />

en aangepast. Want wat zou er, volgens de onvolprezen Homerus (Od., 6, 182-3) ‘beteren<br />

heerlijker zijn dan wanneer man en vrouw eensgezind van hart <strong>het</strong> huis besturen 10 ? ’<br />

Het <strong>huwelijk</strong> is geen last,<br />

51 Daarom was ik er vaak <strong>over</strong> verwonderd dat er mensen zijn die <strong>het</strong> leven met een vrouw als<br />

een last ervaren. Een vrouw, bij Zeus, is immers geen last of plaag, zoals zij denken.<br />

Integendeel, zij is iets lichts, wat men gemakkelijk kan dragen, of eerder, ze kan verlichting<br />

brengen in werkelijke pijnlijke en moeilijke omstandigheden. Want niets op aarde is zo<br />

moeilijk dat <strong>het</strong> niet gemakkelijk wordt voor man en vrouw die in harmonie leven en <strong>het</strong><br />

samen willen aanpakken. Zwaar en lastig voor hen die erdoor aangetast zijn, is in werkelijkheid<br />

de dwaasheid waardoor datgene wat van nature licht is, b.v. de vrouw, zwaar wordt.<br />

tenzij men <strong>het</strong> verkeerd aanpakt.<br />

61 In werkelijkheid immers werd <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> voor velen ondraaglijk, maar <strong>het</strong> is <strong>het</strong> niet uiti<br />

zichzelf of omdat de gemeenschap met een vrouw van nature zo is. Als we echter met een<br />

vrouw huwen met wie we niet zouden mogen trouwen, als we bovendien zelf elke<br />

levenservaring missen en onvoorbereid zijn om een vrije vrouw te leiden zoals ze geleid moet<br />

worden, dan wordt de gemeenschap met een echtgenote zwaar en ondraaglijk.<br />

68 Het is zeker zo dat voor de meesten <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> faliekant afloopt. Zij huwen hun vrouw<br />

immers niet om kinderen te verwekken en om een leven in gemeenschap te leiden, maar de<br />

een doet <strong>het</strong> voor de rijke bruidsschat, de ander voor haar schitterende schoonheid, weer<br />

een ander voor een soortgelijke reden waarvan men zich bedient als van een slechte<br />

raadgever. Daar ze zich niet erg bekommeren om de zeden en gewoontes van hun verloofde,<br />

huwen ze hun eigen verderf en voeren ze doorheen de met kransen versierde deur een tiran<br />

in plaats van een echtgenote voor zich <strong>het</strong> huis binnen, zonder dat zij ook maar in <strong>het</strong> minst<br />

weerstand kunnen bieden en de strijd om de eerste plaats voeren.<br />

78 Het is dus duidelijk dat <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> niet uit zichzelf maar om redenen van dit soort voor<br />

velen zwaar en lastig is. Men mag dus, zoals de dichter (Hom. Od., 20, 135) <strong>het</strong> uitdrukt,<br />

‘geen dingen zonder schuld met schuld beladen’, en men mag zaken geen verwijt maken van<br />

iets wat voortkomt uit eigen zwakte en onwetendheid inzake gebruik.


346


<strong>De</strong> vrouw als beste vriend.<br />

82 Overigens is <strong>het</strong> totaal onlogisch zo maar <strong>over</strong>al elders de steun van vriendschapsrelaties te<br />

zoeken, zich vrienden en kameraden te maken als medestrijders in de moeilijkheden die <strong>het</strong><br />

leven brengt, terwijl men anderzijds <strong>het</strong> bondgenootschap en de hulp die de man door de<br />

natuur, de wetten, de goden gegeven wordt, ik bedoel die van vrouw en kinderen,<br />

versmaadt.<br />

(12) UIT ZIJN BOEK OVER DE HUISHOUDING<br />

<strong>De</strong> taken van man en vrouw mag men niet al te streng scheiden.<br />

347<br />

1 Laat ons vooreerst handelen <strong>over</strong> de werkzaamheden die een huisgezin <strong>over</strong>eind houden.<br />

Die moeten zoveel mogelijk opgesplitst worden, zodat zaken die te maken hebben met de<br />

akker, de markt, <strong>het</strong> leven in de stad van de man afhangen, terwijl dingen als spinnen,<br />

broodbakken en, in <strong>het</strong> algemeen, alle huishoudelijke taken voor de vrouw zijn 11 .<br />

6 Toch mag men zeker niet verlangen dat de één geen besef heeft van (de taken van) de ander.<br />

Het zou wel eens kunnen nodig zijn dat de vrouw die op de buiten leeft de leiding op zich<br />

neemt van <strong>het</strong> werkvolk en de taak van de heer des huizes vervult, terwijl de man voor <strong>het</strong><br />

huishouden zorgt, naar sommige dingen informeert, op andere toezicht houdt. Het leven in<br />

gemeenschap zou immers beter functioneren, indien man en vrouw elkaars onvermijdelijke<br />

zorgen delen.<br />

Eigen handenarbeid past de man,<br />

13 Op dit punt van de uiteenzetting aanbeland aarzel ik niet ook de eigen handenarbeid 12 te<br />

vermelden, daar <strong>het</strong> past dat toe te voegen bij <strong>het</strong>geen we <strong>over</strong> de werkzaamheden gezegd<br />

hebben.<br />

op <strong>het</strong> veld,<br />

16 Welnu, <strong>het</strong> past dat de man handenarbeid op <strong>het</strong> veld verricht. Waarom is <strong>het</strong> nodig dat te<br />

zeggen? Niet talrijk immers zijn zij die hiervan moeilijk te <strong>over</strong>tuigen zijn. Ondanks <strong>het</strong> feit<br />

dat in onze tijd weeldezucht en lamlendigheid welig tieren, zijn zij toch zeldzaam die niet<br />

uit zichzelf verlangen deel te nemen aan de werkzaamheden die te maken hebben met.<br />

zaaien, planten en andere landbouwactiviteiten 13 .


348


349<br />

en in meer vrouwelijke taken.<br />

22 Meer <strong>over</strong>tuigingskracht heeft onze uiteenzetting wellicht nodig als we de man oproepen tot<br />

andere werkzaamheden die normaal de vrouw toegewezen krijgt.<br />

24 Vooraanstaande mensen ondergaan inderdaad niets onbetamelijks als ze menen dat <strong>het</strong> hun<br />

taak niet is om te spinnen 14 . Vermits <strong>over</strong> <strong>het</strong> algemeen ordinaire lieden en de massa<br />

gedegenereerde en verwijfde mannen zich met vrouwelijke ijver <strong>over</strong>geven aan <strong>het</strong> wolspinnen,<br />

lijkt <strong>het</strong> de ware man niet te passen zich hiertoe te verlagen. Bijgevolg zal ik wellicht<br />

zelf de raad niet geven zo een soort werk te verrichten aan mensen die geen volmaakt<br />

vertrouwen hebben in eigen mannelijkheid en wijsheid. Indien echter iemand door zo te<br />

leven zich van elke misplaatste verdenking kan vrijpleiten, wat zal de man dan beletten ook<br />

hierin met de vrouw samen te werken?<br />

36 Van de meeste andere huishoudelijke activiteiten, daarvan kan men toch niet denken dat ze<br />

de man of de vrouw passen? Ze zijn immers erg vermoeiend en vragen lichamelijke kracht,<br />

zoals malen, deeg kneden, hout klieven, water omhooghijsen, huisraad herstellen, bedden<br />

opschudden en alles wat hierop lijkt 15 .<br />

Eigen handenarbeid past ook de vrouw<br />

41 Dit kan volstaan voor wat de man betreft. Het past dat ook de vrouw meer doet dan strikt<br />

noodzakelijk is, zodat ze samen met de slavinnen niet enkel spint, maar ook andere, meer<br />

mannelijke taken verricht. Want broodbakken lijkt me eveneens een vrije vrouw te passen,<br />

zoals ook water ophijsen, vuur aansteken, bedden opmaken, en alles wat daarop lijkt. Haar<br />

eigen man zou haar veel mooier vinden indien ze, zeker als ze jong is en niet door<br />

bevallingen uitgeput, eigenhandig zou helpen bij de oogst van druiven, bij <strong>het</strong> plukken van<br />

olijven en, als <strong>het</strong> mogelijk zou zijn, bij <strong>het</strong> zaaien, <strong>het</strong> ploegen, <strong>het</strong> aangeven van materiaal<br />

aan gravers en planters.<br />

53 Wat de werkzaamheden betreft immers lijkt me een huis dat geleid wordt door man en<br />

vrouw <strong>het</strong> best op deze wijze, volgens deze principes beheerd te worden.


350<br />

NABESCHOUWINGEN<br />

In drie bijdragen werd gehandeld <strong>over</strong> de<br />

opvattingen van de <strong>latere</strong> <strong>Stoa</strong> <strong>over</strong> <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>.<br />

In een eerste gedeelte lieten we, na<br />

een uiteenzetting <strong>over</strong> theorie en praktijk<br />

van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>, Antipater van Tarsus (teksten<br />

1-2), in een tweede Musonius Rufus<br />

(teksten 3-6) en Epictetus (tekst 7), in een<br />

derde Hierocles (teksten 8-12) aan <strong>het</strong><br />

woordo Afgezien van Epictetus bestaat er<br />

tussen deze filosofen een grote <strong>over</strong>eenkomst<br />

inzake <strong>huwelijk</strong>sopvattingen. Nog andere<br />

stoïcijnen interesseerden zich voor de<br />

problematiek van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>. Zo schreef<br />

Seneca een <strong>De</strong> matrimonio 16 . Dit werk ging<br />

echter praktisch volledig verloren, zodat we<br />

er ons geen behoorlijk beeld van kunnen<br />

vormen.<br />

<strong>De</strong> door ons behandelde auteurs geven ons<br />

een duidelijke voorstelling van wat de filosofie<br />

en de filosoof in de hellenistische wereld<br />

en vooral in de Keizertijd geweest is. <strong>De</strong><br />

wijsbegeerte gaat niet langer meer, zoals in<br />

<strong>het</strong> archaïsche en klassieke Griekenland, op<br />

zoek naar de ultieme verklaring en verantwoording<br />

van de dingen en <strong>het</strong> menselijk<br />

handelen, maar is, om <strong>het</strong> in Musonius’<br />

woorden te zeggen, niets anders dan <strong>het</strong> verstandelijk<br />

onderzoeken en <strong>het</strong> in praktijk<br />

omzetten van wat past en betaamt (6,<br />

86-87). En de ware filosoof – er waren veel<br />

pseudo-filosofen – is de leraar en gids van de<br />

mensen in alles wat de mens, <strong>over</strong>eenkomstig<br />

de natuur, past (6, 10-12), een beter mens,<br />

een levend voorbeeld, iemand die op de barricades<br />

staat, die <strong>het</strong> doen en laten van de<br />

mensen controleert, hen op hun plichten<br />

wijst en hen eventueel met heftige verwijten<br />

tot inzicht poogt te brengen. Hij heeft een<br />

goddelijke zending, bezit een koninklijke<br />

waardigheid, is een geneesheer van de menselijke<br />

ziel, de vader van alle mensen.<br />

<strong>De</strong> behandelde teksten leren ons ook heel<br />

wat <strong>over</strong> de situatie van de vrouw. Doorgaans<br />

wordt vanuit <strong>het</strong> standpunt van de<br />

man geredeneerd. Hij is de onbetwiste meester,<br />

terwijl zijn echtgenoot een dienende,<br />

verzorgende taak vervult 17 . Hierocles<br />

spreekt uitdrukkelijk <strong>over</strong> ‘<strong>het</strong> heersende’ en<br />

‘<strong>het</strong> <strong>over</strong>heerste’. Ook Musonius spreekt ergens<br />

in soortgelijke termen, maar bij hem<br />

liggen de zaken toch anders. Hij neemt een<br />

algemeen gangbare opvatting <strong>over</strong> om zijn<br />

tegenstanders alle argumenten uit de handen<br />

te slaan: als de man zich inbeeldt dat hij<br />

verstandiger is dan de vrouw, dat hij superieur<br />

is, dan moet hij zich alleszins beter gedragen.<br />

Persoonlijk oordeelt hij gunstiger<br />

<strong>over</strong> de vrouw dan Antipater, Hierocles of<br />

wie dan ook in de antieke Oudheid. Dit<br />

blijkt b.v. uit <strong>het</strong> feit dat hij meer dan de<br />

anderen de nadruk legt op <strong>het</strong> feit dat de<br />

liefde en genegenheid wederzijds moeten zijn<br />

en dat hij aan man en vrouw dezelfde morele<br />

eisen stelt, ook op seksueel gebied. Zijn persoonlijke<br />

visie op de vrouw als volwaardig<br />

menselijk wezen spreekt hij duidelijker uit in<br />

de fragmenten III en IV die we elders bespraken<br />

18 . <strong>De</strong>ze filosoof beklemtoont daar dat<br />

man en vrouw fundamenteel gelijk zijn omdat<br />

ze dezelfde aanleg voor de deugd bezitten»<br />

Het is ook in fragment IV dat Musonius de<br />

revolutionaire woorden spreekt dat er eigenlijk<br />

geen mannelijke en vrouwelijke taken<br />

bestaan, dat er – ook al kan men spreken<br />

van een mindere of betere geschiktheid – in<br />

feite geen taken zijn die de man of de vrouw<br />

werkelijk niet aankan of niet mag vervullen.<br />

Musonius verwerpt hier de traditionele taakverdeling<br />

(de man buitenshuis, de vrouw binnenshuis)<br />

niet, hij stelt ze enkel als niet<br />

absoluut bindend voor. <strong>De</strong>ze gedachte wordt<br />

in feite verder uitgewerkt door Hierocles in<br />

een van onze teksten. In principe houdt hij<br />

vast aan de gebruikelijke taakverdeling, maar<br />

hij verwerpt die vervolgens grotendeels door


er op te wijzen dat man en vrouw zich op<br />

elkaars terrein moeten kunnen bewegen, dat<br />

de man de vrouw moet bijspringen en omgekeerd,<br />

dat heel wat zogezegd typisch vrouwelijke<br />

karweitjes in feite geschikter zijn<br />

voor de man daar deze <strong>over</strong> een grotere<br />

lichaamskracht beschikt. Dat Hierocles’<br />

woorden niet zo maar uit de lucht gegrepen<br />

zijn, blijkt wel uit de passage uit Epictetus<br />

waarin mooi tot uiting komt dat, althans in<br />

de lagere klassen van de bevolking, de man<br />

erg in beslag genomen werd door huishoudelijke<br />

beslommeringen en flink zijn deel deed<br />

in <strong>het</strong> huiselijk werk.<br />

<strong>De</strong> behandelde moralisten zijn <strong>het</strong> er<strong>over</strong><br />

eens dat bij de keuze van de <strong>huwelijk</strong>spartner<br />

moet gelet worden op de lichamelijke en<br />

vooral op de morele gezondheid van de ander<br />

en niet, zoals doorgaans <strong>het</strong> geval is, op<br />

uiterlijkheden als rijkdom, afkomst en – ook<br />

hiervoor schijnt men geenszins blind geweest<br />

te zijn – schoonheid 19 . Opvallend hierbij is<br />

dat <strong>het</strong> alleen Musonius is die niet enkel aan<br />

de keuze van <strong>het</strong> meisje maar ook aan die<br />

van de jongen denkt. Vooral uit Antipater<br />

blijkt duidelijk dat <strong>het</strong> de ouders zijn die de<br />

partner kozen en dat man en vrouw vaak als<br />

vreemden <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> instapten. Dit zal zo<br />

blijven tot <strong>het</strong> einde van de Oudheid 20 , al is<br />

<strong>het</strong> zo dat tijdens de Keizertijd een jongen<br />

en een meisje niet meer tot een <strong>huwelijk</strong><br />

konden gedwongen worden en dat juridisch<br />

de instemming van <strong>het</strong> paar, ook van <strong>het</strong><br />

meisje, noodzakelijk werd 21 .<br />

<strong>De</strong> aangehaalde teksten maken ons duidelijk<br />

dat er heel wat – de meeste? – <strong>huwelijk</strong>en<br />

mislukten. Zij eindigden op een echtscheiding<br />

(waartegen door geen enkele van onze<br />

moralisten enig bezwaar gemaakt wordt) of<br />

op een toestand waarin de echtgenoten uit<br />

materiele <strong>over</strong>wegingen samenblijven maar<br />

elkaars leven vergallen. Opmerkelijk zijn Musonius’<br />

woorden dat de eenzaamheid te verkiezen<br />

is boven een ongelukkig <strong>huwelijk</strong>sle-<br />

351<br />

veno Als verklaring voor <strong>het</strong> faillissement van<br />

talrijke echtverbindingen wijst men op <strong>het</strong><br />

feit dat al te zeer op uiterlijkheden (rijkdom,<br />

stand, schoonheid...) gelet werd bij de keuze<br />

van de <strong>huwelijk</strong>spartner, dat man en vrouw<br />

naast elkaar doorleven en enkel aan tuin<br />

eigen belang denken, dat de man zijn vrouw<br />

niet naar behoren opvoedt en onderriclit,<br />

haar onvoldoende leiding geeft, haar haar<br />

gang laat gaan, haar de baas laat spelen 22 . Te<br />

noteren hierbij valt dat geen enkele van onze<br />

auteurs enige kritiek heeft op <strong>het</strong> toch aanzienlijke<br />

leeftijdsverschil dat er doorgaans<br />

tussen de echtgenoten bestond 23 , op <strong>het</strong><br />

verschil in smaak, ontwikkeling en belangstelling<br />

24 , op <strong>het</strong> feit dat man en vrouw in<br />

feite als grote onbekenden in de echt verbonden<br />

werden 25 , facetten van <strong>het</strong> antieke <strong>huwelijk</strong>sleven<br />

die naar moderne opvattingen<br />

een geslaagd <strong>huwelijk</strong> in de weg staan. En<br />

van wat onze tijd onder een gelukkig geslachtsleven<br />

verstaat, willen deze moralisten,<br />

zoals we zo dadelijk zullen zien, helemaal<br />

niet weten.<br />

<strong>De</strong> besproken passages maken ons ook duidelijk<br />

dat er in vrij brede kringen een afkeer<br />

bestond van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>, dat velen deze<br />

gemeenschap als een last zagen. Dit is in de<br />

ogen van onze auteurs een gevolg van platvloerse<br />

gemak- en genotzucht, <strong>het</strong>geen vanzelfsprekend<br />

niet de enige verklaringen zijn.<br />

We moeten b.v. ook rekening houden met<br />

<strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> voor de arme niet gemakkelijk<br />

was vrouw en eventuele kinderen te onderhouden<br />

26 , evenals met <strong>het</strong> gegeven dat<br />

velen een intieme liefdesgemeenschap buiten<br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> met <strong>het</strong> meisje van hun keuze<br />

verkozen boven een opgelegd verstands<strong>huwelijk</strong><br />

27 . Bovendien is <strong>het</strong> zo dat heel wat<br />

mannen wel celibatair moesten blijven omdat<br />

er, doordat vooral meisjes te vondeling<br />

gelegd werden, meer mannen dan vrouwen<br />

waren 28 .<br />

Velen hadden een afkeer van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>.


352<br />

Er waren in de Oudheid echter ook mensen<br />

die meenden uit hogere motieven aan een<br />

<strong>huwelijk</strong> te moeten verzaken. Het probleem<br />

of de wijze huwen moet, was, zoals<br />

reeds vermeld, een gemeenplaats in de filosofische<br />

literatuur. Velen, zoals Antipater, Hierocles<br />

en in de eerste plaats Musonius, meenden<br />

van wel, anderen, zoals Epictetus, meenden<br />

van niet. Het celibaat heeft bij deze<br />

filosoof echter niet dezelfde betekenis als in<br />

<strong>het</strong> christendom 29 . <strong>De</strong> wijze huwt volgens<br />

Epictetus beter niet omdat hij, als hij zich<br />

naar behoren van zijn <strong>huwelijk</strong>splichten wil<br />

kwijten, al te zeer in beslag genomen wordt<br />

door huishoudelijke beslommeringen die<br />

hem te weinig tijd laten voor zijn ‘bekeringswerk’.<br />

<strong>De</strong> ongehuwde staat is dus voor de<br />

gezant van God, die de filosoof is, een middel<br />

om zijn verheven taak beter aan te kunnen.<br />

Dit is een argument dat ook door de<br />

Katholieke Kerk gehanteerd wordt, maar bij<br />

Epictetus heeft <strong>het</strong> celibaat op zichzelf geen<br />

absolute waarde en beweegt de ongehuwde<br />

zich op geen hoger zedelijk niveau dan de<br />

gehuwde. <strong>De</strong> mens bereikt geen grotere zuiverheid<br />

is niet méér godgevallig omdat hij<br />

ongehuwd is. Overigens is voor deze wijsgeer<br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> de aangewezen levensvorm, ook<br />

voor de cynicus in een ideale staat, en vinden<br />

we bij hem nergens enig spoor van afkeer van<br />

<strong>het</strong> seksuele.<br />

Epictetus is dus zeker geen tegenstander van<br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>, Antipater, Musonius en Hierocles<br />

zijn vurige voorstanders. Zij brengen allerlei<br />

argumenten naar voren om eventuele weifelaars<br />

tot een <strong>huwelijk</strong> aan te zetten, argumenten<br />

die nu eens koel en cerebraal <strong>over</strong>komen,<br />

dan weer warm en menselijk aandoen<br />

30 . Het <strong>huwelijk</strong> strookt met de natuur<br />

daar man en vrouw een seksuele aantrekkingskracht<br />

op elkaar uitoefenen en daar de<br />

mens gemaakt is om in gemeenschap en zelfs<br />

om als paar te leven. Vermits de filosoof<br />

moet trouwen, moet de gewone sterveling<br />

dit alleszins doen. Zonder <strong>huwelijk</strong> bereikt<br />

de mens zijn voltooiing niet. <strong>De</strong> echtverbintenis<br />

is een plicht tegen<strong>over</strong> de familie, <strong>het</strong><br />

menselijk geslacht, de maatschappij, die op<br />

deze instelling gegrondvest is, en ook tegen<strong>over</strong><br />

de goden. Het <strong>huwelijk</strong> is nuttig omdat<br />

kinderen een grote hulp voor hun ouders<br />

betekenen, zeker als ze oud zijn, omdat de<br />

vrouw de man heel wat werk uit de handen<br />

neemt, hem <strong>het</strong> leven vergemakkelijkt, zijn<br />

eenzaamheid verdrijft, zijn zorgen verjaagt<br />

en hem tot rust weet te brengen. En niet in<br />

<strong>het</strong> minst is <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> begerenswaard omwille<br />

van de samenleving zelf, omdat deze<br />

gemeenschap bron kan zijn van onuitsprekelijk<br />

geluk.<br />

Bij Antipater, Musonius en Hierocles verschijnt<br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> als levens- en zielsgemeenschap,<br />

als symbiose (συµιώσις;<br />

ίυ κινωνία ). <strong>De</strong> vrouw is voor de man<br />

zijn alter ego 31 . Het <strong>huwelijk</strong> is de enige gemeenschap<br />

waarin alles gemeenschappelijk<br />

is. vrienden, bezit, ziel en lichaam. Man en<br />

vrouw dragen <strong>het</strong>zelfde juk, ze gaan totaal<br />

in elkaar op, vormen een totale vermenging<br />

( δι λων κρσις ). Zij staan dichter bij<br />

elkaar dan <strong>het</strong> geval is bij vrienden onderling<br />

of tussen ouders en kinderen. Het <strong>huwelijk</strong> is<br />

niet zo maar een samen wonen, maar een samen<br />

leven, een samen ademen, een samen op<br />

weg zijn. Voorwaarden voor een volmaakt<br />

<strong>huwelijk</strong>sgeluk zijn eensgezindheid, trouw,<br />

samenwerking, genegenheid, bezorgdheid,<br />

meeleven. En zo een levensgemeenschap is,<br />

zoals Musonius uitdrukkelijk stelt, een even<br />

belangrijke reden om een <strong>huwelijk</strong> aan te<br />

gaan als <strong>het</strong> verwekken van kinderen 32 .<br />

Wat opvalt bij de lectuur van de aangehaalde<br />

teksten is <strong>het</strong> feit dat de erotiek zo weinig<br />

plaats toebedeeld krijgt in <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> 33 .<br />

Om de relatie tussen de echtgenoten te typeren<br />

gebruikt men nu eens de term ιλία


(vriendschap), doorgaans <strong>het</strong> totaal<br />

aseksuele ενια .(genegenheid), nooit,<br />

of enkel bij Epictetus in een bijzondere context,<br />

<strong>het</strong> woord ρως (liefde). <strong>De</strong> seksualiteit<br />

wordt door deze stoïcijnen als een natuurlijk<br />

gegeven aanvaard maar dient in <strong>het</strong><br />

<strong>huwelijk</strong> zoveel mogelijk beteugeld te worden.<br />

Het past niet dat een man al te hartstochtelijk<br />

van zijn vrouw houdt en de publieke<br />

opinie is <strong>het</strong> hiermee eens 34 . ‘Liefde’<br />

werd dan ook door velen buiten <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong><br />

gezocht. <strong>De</strong> openbare mening was op dit<br />

punt erg tolerant. Anders is <strong>het</strong> gesteld met<br />

onze moralisten, vooral met Musonius, die<br />

onvoorwaardelijke trouw eist, van de vrouw,<br />

maar ook van de man 35 , en die bovendien<br />

de voor de Oudheid werkelijk merkwaardige<br />

woorden spreekt dat ook in <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> de<br />

geslachtsgemeenschap moreel enkel verantwoord<br />

is als ze gericht is op <strong>het</strong> voortbrengen<br />

van nakomelingen: wanneer men in de<br />

seksuele relaties echter enkel genot nastreeft,<br />

zijn ze onrechtvaardig en onwettig, ook al<br />

vinden ze binnen <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> plaats (3,<br />

9-10) 36 .<br />

Als men weet hoe vnj en onbevangen in de<br />

Oudheid in brede kringen en ook door filosofen<br />

als cynici en epicuristen <strong>over</strong> seksualiteit<br />

gedacht werd, klinken deze woorden van<br />

Musonius toch wel bijzonder eigenaardig.<br />

Een verklaring hiervoor dient niet zozeer gezocht<br />

te worden in een afkeer van <strong>het</strong> lichamelijke<br />

zoals we die reeds vroeg in de Oudheid<br />

aantreffen in <strong>het</strong> orfisme, <strong>het</strong> pythagorisme,<br />

en, tijdens de Keizertijd, in <strong>het</strong> neopythagorisme,<br />

<strong>het</strong> neoplatonisme, bepaalde<br />

mysteriecultussen en <strong>het</strong> christendom waarin<br />

de ascetische tendensen voortdurend sterker<br />

worden. Buitenechtelijke (in zekere mate<br />

zelfs binnenechtelijke) verhoudingen worden<br />

door Musonius veroordeeld, niet omdat seksualiteit<br />

iets vies zou zijn of, zoals men zou<br />

kunnen verwachten, uit eerbied voor de<br />

vrouw 37 (al kan dit een indirect gevolg zijn),<br />

353<br />

wel uit eerbied voor de man, omdat zulk een<br />

seksuele daad een zonde is tegen zichzelf,<br />

een aanslag op de menselijke waardigheid. In<br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> verwacht de <strong>Stoa</strong> kuisheid, matiging<br />

van de begeerten. Liefde moet een<br />

zaak van <strong>het</strong> verstand, niet van <strong>het</strong> gevoel<br />

zijn. Het ideaal van de <strong>Stoa</strong> is immers de<br />

παθεία , de gemoedsrust. <strong>De</strong>ze innerlijke<br />

harmonie wordt bedreigd door de passies,<br />

onder meer door de liefde, en <strong>het</strong> is hierom<br />

dat dit gevoelen in de mate van <strong>het</strong> mogelijke<br />

aan banden moet gelegd worden.<br />

<strong>De</strong> <strong>latere</strong> stoïcijnen prediken een <strong>huwelijk</strong>smoraal<br />

waarin de zielsgemeenschap centraal<br />

staat maar waaruit de seksualiteit verdrongen<br />

wordt. Er heerst dus bij hen een spanning<br />

tussen een positieve visie op <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> en<br />

een negatieve op de seksualiteit die enkel<br />

rechtvaardiging vindt vanuit een hoger doel.<br />

Hierdoor is hun moraal, hoe verheven ook,<br />

toch vrij koel en cerebraal. Hierdoor ook<br />

verschillen hun opvattingen fundamenteel<br />

van de hedendaagse waarin de erotiek als een<br />

noodzakelijke voorwaarde voor een gezond<br />

en gelukkig <strong>huwelijk</strong>sleven beschouwd<br />

wordt.<br />

In de hele Oudheid is er enkel Plutarchus38<br />

die aan de e ros in <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> recht laat<br />

wedervaren. Vergeleken met Musonius is deze<br />

auteur minder radicaal in <strong>het</strong> afwijzen van<br />

buitenechtelijke relaties van de man; in sterkere<br />

mate dan bij zijn Romeinse voorganger<br />

<strong>het</strong> geval is, verschijnt bij hem de vrouw als<br />

ondergeschikte van haar echtgenoot. Toch<br />

heeft deze humane filosoof, die zijn inspiratie<br />

ten dele zeker vond in een gelukkig <strong>huwelijk</strong>sleven,<br />

voor de Oudheid werkelijk unieke<br />

pagina’s <strong>over</strong> <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> geschreven. In zijn<br />

Amatorius verdedigt hij de echtelijke liefde<br />

tegen<strong>over</strong> de door Plato opgehemelde pederastie.<br />

Verder dan wie ook van de Ouden<br />

gaat hij in de rehabilitatie van de <strong>het</strong>eroseksuele<br />

liefde. Het <strong>huwelijk</strong> is voor hem de<br />

schoonst denkbare gemeenschap. En zonder


354<br />

liefde, die bij hem geenszins louter geestelijk<br />

gedacht wordt, is <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> geen echt<br />

<strong>huwelijk</strong>. Ter illustratie kunnen hier slechts<br />

een paar zinsneden aangehaald worden: <strong>De</strong><br />

geslachtsgemeenschap met een echtgenote is<br />

een bron van vriendschap, te vergelijken met<br />

<strong>het</strong> gezamenlijk deelnemen aan grote mysteries.<br />

Het aandeel van <strong>het</strong> genot is klein, maar<br />

hieruit ontspringen dagelijks eerbied, welwillendheid,<br />

wederzijdse liefde, trouw (23,<br />

769 A). Vrouwen houden van hun kinderen<br />

en van hun man; <strong>het</strong> affectieve in hen, dat<br />

als een vruchtbare bodem klaar is om vriendschap<br />

te ontvangen, is helemaal niet verstoken<br />

van aantrekkingskracht of charme. Zoals<br />

de dichtkunst <strong>het</strong> woord voorziet van melodie,<br />

metrum en ritme als middelen om te<br />

behagen en hierdoor zowel de opvoedkundige<br />

waarde die erin vervat ligt stimuleert als<br />

<strong>het</strong> negatieve onweerstaanbaar maakt, zo<br />

schonk de natuur aan de vrouw de charme<br />

van haar gezicht, de lieflijkheid van haar<br />

stem en de verleidelijke schoonheid van haar<br />

uiterlijk en gaf hierdoor aan de teugelloze<br />

een machtig middel voor genot en sluwheid,<br />

aan de deugdzame een even machtig middel<br />

om de genegenheid en vriendschap van haar<br />

man te winnen (23, 769 C-D). In een <strong>huwelijk</strong><br />

is beminnen een groter goed dan bemind<br />

worden; zo ontsnapt men immers aan vele,<br />

of beter aan alle misstappen die <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong><br />

verwoesten en te gronde richten 39 (23, 769<br />

D-E). <strong>De</strong> liefdesgemeenschap tussen man en<br />

vrouw is werkelijk de zogenaamde totale vermenging<br />

40 . Andere vormen van samenleving<br />

gelijken op de aanrakingen en verstrengelingen<br />

(van de atomen) waar<strong>over</strong> Epicurus <strong>het</strong><br />

heeft; ze gaan gepaard met botsingen en afstotingen<br />

en bereiken nooit die graad van<br />

eenheid die Eros bewerkt als hij zich van de<br />

<strong>huwelijk</strong>sgemeenschap meester maakt (24,<br />

769 F).<br />

Als we de hierboven gesc<strong>het</strong>ste opvattingen<br />

van de stoïcijnen en Plutarchus vergelijken<br />

met de in onze inleiding gegeven uiteenzetting<br />

<strong>over</strong> de visie van de filosofen op <strong>het</strong><br />

<strong>huwelijk</strong> en <strong>over</strong> de toestand van deze gemeenschap<br />

in de praktijk, dan wordt duidelijk<br />

hoe merkwaardig de door ons besproken<br />

teksten zijn en hoezeer de opvattingen <strong>over</strong><br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> evolueerden. Aan <strong>het</strong> slot van<br />

deze studie willen we de <strong>huwelijk</strong>smoraal<br />

van de door ons behandelde auteurs nog heel<br />

even toetsen aan de concrete maatschappelijke<br />

realiteit.<br />

Het is alleszins een feit dat, zoals ook uit<br />

onze moralisten bleek, de situatie in heel wat<br />

gezinnen allesbehalve rooskleurig was. Man<br />

en vrouw leefden in vele gevallen gewoon<br />

naast elkaar door. In een van zijn satiren<br />

spuwt Juvenalis zijn gal uit op de geëmancipeerde<br />

vrouwen van zijn tijd. Hij tekent er<br />

onder meer een ‘modern’ gezin waarin man<br />

en vrouw afgesproken hadden elk hun eigen<br />

gang te gaan en waar de man, als hij dan toch<br />

bezwaren heeft tegen <strong>het</strong> gedrag van zijn<br />

vrouw, de mond gesnoerd wordt met de erg<br />

feministisch klinkende woorden: ik ben een<br />

menselijk wezen (Iuv., 6, 281-284). En Seneca<br />

(Ben., 3, 16, 2-3) hangt een wel erg<br />

somber beeld op van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> in zijn<br />

tijd: Bestaat er nog een vrouw die zich er<strong>over</strong><br />

schaamt dat ze verstoten wordt nu dat<br />

sommige beroemde en edele vrouwen hun<br />

foren tellen, niet naar <strong>het</strong> aantal van de consuls<br />

maar naar dat van hun echtgenoten, en<br />

hun huis verlaten om in de echt te treden,<br />

huwen om te scheiden? Men vreesde dit<br />

schandaal zolang <strong>het</strong> zeldzaam was. Nu er<br />

geen krant is waarin geen echtscheiding voorkomt,<br />

leerde men doen wat men zo vaak<br />

gehoord had. Bestaat er nog enige schaamte<br />

voor <strong>het</strong> <strong>over</strong>spel nu <strong>het</strong> z<strong>over</strong> gekomen is<br />

dat geen vrouw er een echtgenoot op na<br />

houdt, tenzij om haar minnaar op te hitsen?<br />

Kuisheid is een bewijs van lelijkheid. Welke<br />

vrouw zal je vinden die zo ongelukkig, zo<br />

onaantrekkelijk is, dat ze tevreden is met


slechts een paar minnaars, zonder dat ze elk<br />

uur aan een ander besteedt7 En de dag is<br />

niet lang genoeg om al haar minnaars te<br />

voldoen, tenzij ze zich naar de een in een<br />

draagstoel laat voeren, bij de ander de nacht<br />

doorbrengt. Dwaas en ouderwets is zij die<br />

niet weet dat <strong>het</strong> <strong>over</strong>spel met één enkele<br />

minnaar nog altijd ‘<strong>huwelijk</strong>’ genoemd<br />

wordt.<br />

Het zou ons niet moeilijk vallen nog andere,<br />

soortgelijke wanhoopskreten aan te halen 41 .<br />

Het is echter duidelijk dat moralisten en<br />

satirici vooral de schaduwzijden van de toenmalige<br />

maatschappij in de verf zetten. Belangrijk<br />

is dan ook dat tegen<strong>over</strong> dergelijke<br />

teksten andere kunnen geplaatst worden<br />

waaruit duidelijk blijkt dat <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> in<br />

heel wat gevallen een ziels- en levensgemeenschap<br />

geweest is, ondanks <strong>het</strong> feit dat er in<br />

deze instelling heel wat elementen aanwezig<br />

waren die, naar moderne maatstaven gemeten,<br />

zo een symbiose bemoeilijkten.<br />

Liefde tussen echtgenoten blijkt duidelijk uit<br />

tal van grafschriften. <strong>De</strong> formuleringen zijn<br />

natuurlijk vaak erg stereotiep, maar toch<br />

klinkt hier soms oprechte genegenheid door,<br />

zoals in volgend, in zijn bondigheid enig,<br />

mooi opschrift waarin een slaaf zich tot zijn<br />

drieèntwintigjarige vrouw richt: mihi me pluris<br />

(ze was me dierbaarder dan mijn eigen<br />

leven) (CIL, I, 2 1419) 42 . Zelfs juridisch is<br />

<strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> meer dan alleen maar een belangengemeenschap.<br />

Typisch is b.v. volgende<br />

uitspraak: nuptias non concubitus, sed consensus<br />

facit (niet <strong>het</strong> samenslapen, wel de<br />

eensgezindheid maakt een <strong>huwelijk</strong>) (DIG.,<br />

L, 17, 30) 43 . In de literatuur tenslotte vin-<br />

355<br />

den we meerdere illustraties van de innige<br />

liefde die er tussen man en vrouw kan bestaan,<br />

Slechts één voorbeeld weze hier geciteerd.<br />

Het gaat om een passage uit Fronto<br />

waarin deze auteur, in een van de meest<br />

menselijke getuigenissen die uit de Oudheid<br />

tot ons gekomen zijn, treurt om de dood van<br />

zijn kleinzoon. Zelf kan hij zijn smart verwerken<br />

daar hij toch niet lang meer te leven<br />

heeft. En hij hoopt, is ervan <strong>over</strong>tuigd, dat<br />

zijn dochter bij haar man terecht kan: Mijn<br />

dochter zal zich verstandig gedragen. Zij<br />

vindt rust bij haar man, de beste van alle<br />

mensen. Die zal haar troosten door samen te<br />

wenen, samen te zuchten, samen te praten,<br />

samen te zwijgen. Als oude man zal ik haar<br />

onwaardig troosten; waardiger zou <strong>het</strong> geweest<br />

zijn indien ikzelf vroeger gestorven<br />

was. Geen gezangen van dichters of lessen<br />

van filosofen zullen er zozeer toe bijdragen<br />

de smart van mijn dochter te bedaren en<br />

haar verdriet te lenigen, als de stem die ontspringt<br />

uit de mond die haar <strong>het</strong> dierbaarst<br />

is, uit <strong>het</strong> gemoed dat <strong>het</strong> intiemst met haar<br />

verbonden is, de stem van haar echtgenoot<br />

(Fronto, <strong>De</strong> nepote amisso, 7) 44 .<br />

Tot z<strong>over</strong> een paar gegevens waaruit duidelijk<br />

blijkt welke tederheid en innigheid in<br />

heel wat antieke gezinnen geheerst moeten<br />

hebbeno Zulke getuigenissen illustreren tevens<br />

dat de woorden van de door ons besproken<br />

filosofen niet zo maar in de lucht hingen,<br />

dat deze moralisten enerzijds hun inspiratie<br />

vonden in de realiteit maar anderzijds<br />

ongetwijfeld toch ook hun stempel op <strong>het</strong><br />

concrete leven van elke dag gedrukt hebben.


356<br />

NOTEN<br />

1 Zie Hermeneus, 50 (1978), pp. 15-32: <strong>De</strong> <strong>latere</strong><br />

<strong>Stoa</strong> <strong>over</strong> <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> I. Antipater van Tarsus;<br />

pp. 71-94: Musonius Rufus en Epictetus.<br />

2 Zie K. PRAECHTER, Hierokles der Stoiker,<br />

Leipzig, 1901; H. von ARNIM, Hierokles’ ethische<br />

Elementarlehre, Berlin 1906; R. PHILIPP-<br />

SON, Hierokles der Stoiker, in Rheinisches Museum,<br />

82 (l 933), pp. 97-114.<br />

3 We drukken hier de fragmenten van Hierocles<br />

of zoals ze te vinden zijn in de Stobaeus-editie<br />

van C. WACHSMUTH en O. HENSE<br />

(1884-1923). Onze tekst 8 = STOB., IV 22, 21;<br />

tekst 9 = STOB., IV, 22, 22; tekst 10 = STOB.,<br />

IV, 22, 23; tekst 11 = STOB., IV, 22, 24; tekst<br />

12 = STOB., IV, 28, 12. – Talrijke parallelteksten<br />

geeft K. PRAECHTER, o.l., p. 64 e.v.; 121<br />

e.v. Een Duitse vertaling van onze tekst 11 leest<br />

men bij K. GAISER, Für und wider die Ehe,<br />

München, 1974, pp. 47-50.<br />

4 Zoals Antipater en Musonius Rufus, maar in<br />

tegenstelling met Epictetus, meent Hierocles<br />

dat <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> ook voor de filosoof de aangewezen<br />

levensvorm is. Toch mag hij in bepaalde<br />

gevallen celibatair blijven, wellicht als, zoals bij<br />

Epictetus, zijn taak als filosofisch prediker dat<br />

vraagt.<br />

5 VgL. ARIST., Nic., VIII, 12, 7 die meent dat de<br />

mens is τ σει συνδυαστικν µλλν<br />

πλιτικν.<br />

6 <strong>De</strong> in <strong>het</strong> vervolg gegeven verhouding tussen<br />

plant, dier en mens is typisch stoïsch. <strong>De</strong> plant<br />

bezit groeikracht, maar geen ziel; <strong>het</strong> dier een<br />

ziel, maar geen verstand, <strong>het</strong>geen alleen de mens<br />

bezit. Vgl. K. PRAECHTER, o.l., p. 72.<br />

7 Duidelijk blijkt uit deze passus hoe bij Antipater,<br />

zoals bij de meeste moralisten, de man<br />

centraal staat. Hij is de onbetwiste leider. <strong>De</strong><br />

vrouw is de zwakkere, de ‘<strong>over</strong>heerste’ (vgl.<br />

MUS., tekst 3,42-43), zij heeft leiding nodig.<br />

8 <strong>De</strong> kinderen verschijnen hier, zoals bij Antipater<br />

en Musonius, als iets schoons, iets nuttigs,<br />

echter niet – en dit is wel typisch voor de <strong>Stoa</strong><br />

die <strong>het</strong> gevoelen onvoldoende recht laat wedervaren<br />

– als iets liefs of aangenaams. Als natuur-<br />

lijke helpers van hun ouders in hun’oude dag<br />

worden kinderen vaak geprezen, zo b.v. reeds<br />

door Xenophon (Oec., 7, 19). Dit is natuurlijk<br />

erg zakelijk gedacht, maar mag ons toch niet al<br />

te zeer verwonderen in een tijd waarin sociale<br />

voorzieningen niet bestonden.<br />

9 <strong>De</strong> nu volgende uiteenzetting geeft ons een<br />

prachtig beeld van de sfeer die in heel wat<br />

antieke gezinnen moet geheerst hebben. Als<br />

Hierocles <strong>over</strong> <strong>het</strong> nut van de vrouw spreekt,<br />

klinkt dat natuurlijk erg pragmatisch. Belangrijk<br />

is echter dat Hierocles niet enkel aan materiële<br />

voordelen denkt (r. 23 e.v.) maar ook aan de<br />

bijzondere betekenis die de vrouw heeft voor<br />

<strong>het</strong> gevoelsleven van de man (r. 7-23). Zonder<br />

haar kan hij <strong>het</strong> leven niet aan, kan hij niet<br />

volwaardig mens zijn. <strong>De</strong> verhouding tussen<br />

man en vrouw is niet enkel een belangengemeenschap,<br />

ze is ook een zielsrelatie.<br />

10 <strong>De</strong>ze woorden van Odysseus tot Nausicaa worden<br />

vaak geciteerd in antieke teksten <strong>over</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>huwelijk</strong>. Als schipbreukeling aanbeland op <strong>het</strong><br />

eiland der Phaeaken smeekt Odysseus Nausicaa<br />

om hulp en richt tot haar de volgende woorden:<br />

Mogen de goden u geven al wat uw hart begeert,<br />

een man en een huis en moge eensgezindheid<br />

uw deel zijn; want niets gaat daarboven en niets<br />

is beter, dan wanneer een man en een vrouw in<br />

eendrachtige liefde een huis bewonen, tot verdriet<br />

van hun vijanden en tot vreugde voor hun<br />

vrienden en voor hen zelf <strong>het</strong> allermeest (HOM.,<br />

Od., VI, 180-185. Vert. M.A. SCHWARTZ).<br />

<strong>De</strong>ze positieve visie op <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> schijnt typisch<br />

voor Homerus’ tijd en voor de Myceense<br />

samenleving geweest te zijn.<br />

11 Hierocles vertrekt van de traditionele taakverdeling<br />

in <strong>het</strong> antieke gezin, zoals ze door haast<br />

iedereen aanvaard wordt, om ze in <strong>het</strong> vervolg,<br />

uit praktische <strong>over</strong>wegingen, zo goed als volledig<br />

op te heffen. Eenzelfde opvatting verkondigde<br />

reeds Musonius in fragment IV waar hij<br />

betoogt dat er in feite geen mannelijke of vrouwelijke<br />

taken bestaan: bij gelegenheid echter<br />

zullen sommige mannen toch bepaalde karweitjes,<br />

die typisch vrouwelijk schijnen, behoorlijk<br />

opknappen. En vrouwen van hun kant zullen<br />

ook zwaardere taken, die eerder mannelijk<br />

schijnen, aankunnen, wanneer lichamelijke gesteldheid,<br />

noodzaak of omstandigheden dit vereisen.


12 Bekend is hoe de Ouden minachtend stonden<br />

tegen<strong>over</strong> handenarbeid. Bepaalde filosofen<br />

hebben getracht tegen dit vooroordeel te reageren.<br />

Naast Hierocles dient hier vooral Musonius<br />

vermeld te worden. In fragment III meent deze<br />

filosoof dat de vrouw zelf haar kinderen moet<br />

voeden en dat ze haar man eigenhandig moet<br />

helpen; in fragment XI is hij van oordeel dat <strong>het</strong><br />

voor een vrij man past dat hij eigenhandig in<br />

zijn levensonderhoud voorziet. Hierocles’ opvatting<br />

wordt zeker beïnvloed door <strong>het</strong> feit dat hij<br />

zich tot <strong>het</strong> gewone volk richt.<br />

13 Vgl. Musonius’ woorden uit fragment XI waar<br />

de auteur betoogt dat de landbouw de aangewezen<br />

activiteit is voor een filosoof: er is immers<br />

geen slap of verwijfd individu dat zou durven<br />

beweren dat de arbeid op <strong>het</strong> veld schandelijk<br />

of ongeschikt is voor een goed mens. Hoe zou<br />

<strong>het</strong> immers niet mooi zijn te planten, te ploegen,<br />

of wijn te bebouwen? En zaaien, maaien,<br />

dorsen, zijn dat niet allemaal activiteiten die<br />

een vrij en goed mens passen? – In tegenstelling<br />

met Hierocles klaagt Columella (eerste<br />

eeuw n. Chr.) in de inleiding op <strong>het</strong> eerste boek<br />

van zijn Res rusticae <strong>over</strong> de verminderende<br />

interesse voor de landbouw, <strong>het</strong>geen hij als een<br />

gevolg ziet van de toenemende zedenverwildering.<br />

Hij denkt echter aan de hogere standen.<br />

14 Het spinnen gold in de Oudheid als de vrouwelijke<br />

activiteit bij uitstek. Uit deze passus blijkt<br />

dat ook heel wat mannen dat deden maar dat<br />

dat maatschappelijk niet aanvaard werd. Hierocles<br />

maakt tegen <strong>het</strong> spinnen van de man geen<br />

bezwaar in z<strong>over</strong> <strong>het</strong> geen uiting is van verwijfdheid.<br />

Ook Musonius ziet in fragment IV in <strong>het</strong><br />

spinnen geen uitsluitend vrouwelijke activiteit:<br />

de vrouw is normaliter hiervoor wel beter geschikt,<br />

maar de man kan (en mag) deze taak<br />

ook wel op zich nemen.<br />

15 <strong>De</strong> hier opgesomde huiselijke karweitjes passen<br />

de man omdat ze lichaamskracht vereisen; dit<br />

belet niet dat ze even later als vrouwelijke taken<br />

opduiken.<br />

16 Zie E. BICKEL, Diatribe in Senecae philosophi<br />

fragmenta, vol. I. Fragmenta de matrimonio,<br />

Leipzig, 1915. Seneca uit zich meermaals vrij<br />

minachtend <strong>over</strong> de vrouw, zodat <strong>het</strong> weinig<br />

waarschijnlijk is dat hij een even enthousiast<br />

voorstander is van <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> als de door ons<br />

behandelde moralisten. <strong>De</strong> Kerkvader Hierony-<br />

mus haalt trouwens in zijn Adversus Iovinianum<br />

heel wat argumenten tegen <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> uit<br />

Seneca’s traktaat.<br />

17 Dit is natuurlijk de algemeen gangbare opvatting.<br />

Vgl. N. GEURTS Het <strong>huwelijk</strong> bij de<br />

Griekse en Romeinse moralisten, Amsterdam,<br />

1928, p. 56 e.v.<br />

18 Zie n. 7 bij art. II.<br />

19 Hiermee zijn de meeste moralisten <strong>het</strong> eens. Zie<br />

N. GEURTS, o.l., p. 79 e.v. Toch menen Plutarchus<br />

(b.v. Amatorius, 21, 766 E-F) en Nicostratus<br />

(solist uit de tweede eeuw n. Chr.) (ap.<br />

STOB., IV. 22, 102) dat uiterlijke schoonheid<br />

een teken kan zijn van een goed karakter.<br />

20 Zie onze nn. 2 en 4 bij art. I.<br />

357<br />

21 Zie b.v. de jurist luhanus (uit Hadrianus’ tijd) in<br />

DIG., XX11I, 1,11: sponsalia sicut nuptiae consensu<br />

contrahentium fiunt: et ideo sicut nuptiis,<br />

ita sponsalibus filiam familias consentire<br />

oportet (een verloving zoals <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> geschiedt<br />

door de instemming van de betrokkenen;<br />

derhalve is <strong>het</strong> nodig dat <strong>het</strong> meisje instemt<br />

met de verloving, zoals ook met <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>).<br />

22 Dat de man de vrouw moet leiden en onderrichten,<br />

lezen we vaak bij moralisten. Zie N.<br />

GEURTS, o.l., p. 108 e.v. Gezien <strong>het</strong> leeftijdsverschil<br />

tussen de partners kon dit ook moeilijk<br />

anders.<br />

23 Aristoteles (Pol., VII, 14, 1) is een uitzondering<br />

als hij wel bezwaar maakt tegen een te groot<br />

leeftijdsverschil tussen de partners. Hij meent<br />

dat dit een bron van spanningen en onenigheid<br />

kan zijn.<br />

24 Gelijkheid in smaak bekleedt wel een belangrijke<br />

plaats in de buitenechtelijke liefde. Zie<br />

b.v. TER., Andr., 694-7 waar we de jonge Pamphilus<br />

aan <strong>het</strong> woord horen die van geen <strong>huwelijk</strong><br />

weten wil: Bij alle goden, ik zweer je dat ik haar<br />

nooit zal verlaten, ook niet als ik weet dat ik<br />

me alle mensen tot vijand moet maken. Ik heb<br />

haar <strong>het</strong> hof gemaakt, ik heb haar gekregen.<br />

Onze karakters komen <strong>over</strong>een. Naar de duivel<br />

met al wie ons wil scheiden. Enkel de dood zal<br />

me haar ontnemen.


358<br />

25 Zie nochtans Theophrastus, geciteerd in art. I,<br />

n. 3.<br />

26 Hierom zal Nicostratus (ap. STOB., IV. 23,62)<br />

aan behoeftige mensen <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong> ontraden.<br />

27 Zie E. EYBEN, <strong>De</strong> jonge Romein, Brussel,<br />

1977, p. 90 e.v.; pp. 490-491.<br />

28 Zie Cc VATIN, Recherches sur le mariage et la<br />

condition de la femme mariée à l’époque hellénistique,<br />

Paris, 1970, p. 232; 237.<br />

29 Vgl. b.v. A. BONHOFFER, Die Ethik des Stoikers<br />

Epiktet, Stuttgart, 1894, pp. 63-5; 86.<br />

30 Voor soortgelijke argumenten bij andere moralisten,<br />

zie N. GEURTS, o.l., p. 1 e.v.<br />

31 Vgl. de woorden van Nicostratus (ap. STOBc,<br />

IV, 23, 65): de man spreekt <strong>over</strong> zijn geheimen<br />

met niemand in de stad als met zijn vrouw, en<br />

wel zo, alsof hij met zichzelf spreekt. Groot is<br />

de kloof met <strong>het</strong> klassieke Griekenland waar we<br />

bij Xenophon (Oec., 3, 12) lezen dat er weinig<br />

mensen zijn met wie men minder spreekt dan<br />

met zijn vrouw.<br />

32 Plutarchus gaat nog verder waar hij <strong>het</strong> verwekken<br />

van kinderen ondergeschikt maakt aan de<br />

levensgemeenschap. Zie onze n. 14 bij art. II.<br />

33 Dit geldt voor zowat alle moralisten. Vgl. N.<br />

GEURTS, o.l., p. 26 e.v.; 152 e.v.<br />

34 Vgl. art. I, n. 8.<br />

35 Hier<strong>over</strong> zijn de meeste moralisten <strong>het</strong> eens,<br />

maar niemand stelt de zaken zo scherp als Musonius.<br />

Vgl. N. GEURTS, o.l. p. 122 e.v.; A.C.<br />

VAN GEYTENBEEK, Musonius Rufus, Assen,<br />

1963, p. 71 e.v.<br />

36 Voor <strong>het</strong> unieke van Musonius1 seksuele moraal,<br />

zie A.C. VAN GEYTENBEEK, o.l., p. 72 e.v.;<br />

N. GEURTS, o.l., p. 152 e.v. Musonius’ radicaal<br />

standpunt zal hernomen worden door Clemens<br />

van Alexandrië (Paed., II, 10, 90-102) die<br />

in sterke mate door Musonius beïnvloed werd.<br />

<strong>De</strong>ze moraal is trouwens typisch voor alle Kerkvaders.<br />

Zie J.T. NOONAN, Contraception,<br />

Cambridge, 1966, p. 46 e.v. en passim.<br />

37 Dit is ml <strong>het</strong> geval bij Plutarchus die (Coniug.<br />

Praec., 44, 144 D) van de man trouw verlangt<br />

daar hij zijn vrouw anders verdriet bezorgt. Plutarchus<br />

is nochtans niet consequent. Elders<br />

(ibid., 16, 140 B) meent hij dat de vrouw zich<br />

niet mag ergeren als haar man al eens een slippertje<br />

maakt met een <strong>het</strong>aere of slavin.<br />

38 Voor Plutarchus’ opvattingen <strong>over</strong> <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>,<br />

zoals ze vooral verwoord worden in zijn Amatorius<br />

en zijn Coniugalia praecepta, zie L. GOESS-<br />

LI R, Plutarchs Gedanken über die Ehe, Diss.<br />

Zürich,1962.<br />

39 Plutarchus denkt aan buitenechtelijke verhoudingen.<br />

Als man en vrouw werkelijk van elkaar<br />

houden, zal de man niet elders zijn plezier zoeken.<br />

40 Plutarchus herneemt hier de definitie van Antipater<br />

(tekst 2, r. 25). Vgl. PEUT., Coniug.<br />

Praec., 34, 142 E-F: Sommige lichamen bestaan,<br />

zoals de filosofen zeggen, uit delen, die<br />

van elkaar gescheiden zijn, b.v. een vloot en een<br />

leger, andere uit delen, die aaneengevoegd worden,<br />

b.v. een huis en een schip, weer andere<br />

vormen ieder op zichzelf een eenheid, die van<br />

nature is samengegroeid, h.v. elk levend wezen.<br />

Zo ongeveer is <strong>het</strong> ook met <strong>het</strong> <strong>huwelijk</strong>: dat<br />

van hen, die elkander wederkerig lief hebben,<br />

vormt een hechte en natuurlijke eenheid; dat<br />

van hen, die om de bruidsschat of met <strong>het</strong> oog<br />

op <strong>het</strong> krijgen van kinderen huwen, bestaat uit<br />

twee delen, die aaneengevoegd worden; en dat,<br />

<strong>het</strong>welk zij sluiten, die terwille van <strong>het</strong> lichamelijke<br />

genot samen slapen, en die, naar men zou<br />

kunnen menen, wel met elkaar <strong>het</strong>zelfde huis<br />

bewonen maar niet met elkaar <strong>het</strong> leven doorgaan,<br />

bestaat uit twee delen, die los van elkander<br />

staan. Zoals nu de natuur filosofen beweren,<br />

dat vloeistoffen volkomen met elkaar gemengd<br />

worden, zo behoren zij, die een <strong>huwelijk</strong> aangaan,<br />

met elkander één te zijn in hun lichamen,<br />

hun bezittingen, hun vrienden en hun familie<br />

(Vert. A.J. KOSTER).<br />

41 Vgl. b.v. J. CARCOPINO, La vie quotidienne à<br />

Rome, Paris, 1938, p. 112 e.v.; L. FRIED-<br />

LÄNDER, Sittengeschichte Roms, vol. I, Leipzig,<br />

1922 10 , p. 283 e.v.<br />

42 Andere teksten bij G. DELLING, Eheleben, in<br />

Reallexikon für Antike und Christentum, 4<br />

(1959), kol. 696 e.v.


43 Vgl. b.v. DIG.. XXIII, 2,1: INST., I- 9, 1; N0-<br />

VELL. IUST., 117, 3.<br />

44 We staan hier voor een wel mooie illustratie van<br />

de opvatting die we bij onze moralisten (2, 28<br />

e.v.; 6, 45-61) lazen dat er tussen man en vrouw<br />

een inniger band bestaat dan tussen ouders en<br />

Hieronymus en<br />

Ovidius<br />

J.J. Thierry<br />

Het is een bekend feit: de vroegchristelijke<br />

schrijvers hebben zich, ook al namen ze in<br />

theorie doorgaans een duidelijk negatieve<br />

houding aan ten opzichte van de klassieke<br />

(heidense) literatuur, toch niet aan de invloed<br />

daarvan kunnen onttrekken. Onder<br />

meer blijkt dit uit de vele citaten uit dichters<br />

en prozaschrijvers die men bij hen aantreft.<br />

Naast die letterlijke citaten moet men hier<br />

ook de talrijke reminiscenties in aanmerking<br />

nemen.<br />

<strong>De</strong>ze divergentie tussen theorie en praktijk is<br />

ook duidelijk aanwezig bij de kerkvader Hieronymus<br />

(<strong>over</strong>leden te Bethlehem in 419 of<br />

420). Nooit heeft hij de vorming ongedaan<br />

kunnen maken die hij als student te Rome<br />

bij de grammaticus (meer dan eens noemt hij<br />

als zijn leermeester de tot in de Middeleeuwen<br />

bekende Aelius Donatus) en de r<strong>het</strong>or<br />

ontvangen had. Dit soort onderwijs bleef<br />

eeuwenlang geheel gebaseerd op de lectuur<br />

van de dichters. In één van zijn Brieven vertelt<br />

hij hoe hij te Rome onder grote opofferingen<br />

met veel ijver (summo studio ac labore)<br />

een eigen bibliotheek had opgebouwd:<br />

waarschijnlijk heeft hij toen zelf vele ge-<br />

359<br />

kinderen. Mooie voorbeelden van liefde in <strong>het</strong><br />

<strong>huwelijk</strong> lezen we ook bij TAC., Agr., 6, l;<br />

Ann., III, 33-34; PLIN., Ep., VI, 4; VI, 7; VU<br />

5. Vgl nog J. CARCOPINO, o.l., p. 106 e.v.;<br />

J.P. V.D. BALSDON, Roman Women, London,<br />

1962, p. 200 e.v.<br />

schriften van klassieke auteurs gekopieerd.<br />

Met name noemt hij daar de lectuur van<br />

Cicero en Plautus waarmee hij ook nadat hij<br />

naar <strong>het</strong> heilige land was vertrokken zijn<br />

vasten en nachtelijke gebeden bleef afwisselen.<br />

Maar wanneer hij deze brief schrijft<br />

(waarschijnlijk in 384) is hij er van <strong>over</strong>tuigd<br />

dat deze houding te laken valt. In nauwe<br />

aansluiting bij een citaat uit Paulus (Welke<br />

gemeenschap immers heeft <strong>het</strong> licht met de<br />

duisternis? Welke <strong>over</strong>eenstemming is er tussen<br />

Christus en Belial? 1 ) roept hij uit: Wat<br />

heeft Horatius te maken met <strong>het</strong> boek der<br />

Psalmen? Wat Vergilius met de Evangeliën<br />

of Cicero met de Apostel? 2 En even verder<br />

in dezelfde brief lezen wij <strong>het</strong> verhaal van<br />

zijn vermaarde droom waarin hii op zijn verzekering<br />

dat hij een christen was te horen<br />

kreeg ‘Je liegt, je bent een Ciceroniaan, geen<br />

Christen’ 3 . Waarop hij elke lectuur van ‘profane<br />

boeken’ (codices saeculares) afzwoer.<br />

Toch ontbreken ook in de werken die hij na<br />

384 geschreven heeft de citaten en reminiscenties<br />

niet. In zijn in 396 geschreven Commentaar<br />

op <strong>het</strong> boek Jona spoort hij de<br />

ongelovigen zelfs aan Ovidius te gaan lezen


360<br />

om zodoende <strong>over</strong>tuigd te raken van de geloofwaardigheid<br />

van <strong>het</strong> bericht dat iemand<br />

drie dagen en nachten lang in de buik van<br />

een zeemonster in leven kon blijven. ‘Laten<br />

ze de vijftien boeken van Ovidius’ Metamorphosen<br />

lezen en de hele Griekse en Latijnse<br />

geschiedenis. Ze zullen er in zien dat Daphne<br />

getransformeerd werd in een laurier, de zusters<br />

van Phaethon in populieren, en hoe Juppiter,<br />

hun hoogste god, veranderde in een<br />

zwaan, neerstroomde als een regen van goud,<br />

en een roofzuchrige stier werd’ 4 . Inderdaad<br />

vertelde Ovidius <strong>het</strong> verhaal van Daphne in<br />

<strong>het</strong> eerste boek van zijn Metamorphosen<br />

(452 – 567) en dat van de Heliades, Phaethons<br />

zusters, in <strong>het</strong> tweede (340 – 366) al<br />

zegt de dichter er niet bij dat <strong>het</strong> populieren<br />

waren waarin zij veranderden. Het verhaal<br />

van Europa en de stier is eveneens in <strong>het</strong><br />

tweede boek te vinden (833 – 875). In zijn<br />

voorbeelden beperkte Hieronymus zich hier<br />

dus tot de eerste twee boeken.<br />

Over <strong>het</strong> algemeen haalt hij Ovidius weinig<br />

aan. Men heeft tot nu toe slechts enkele<br />

plaatsen gesignaleerd. Harald Hagendahl die<br />

een uitstekende studie heeft geschreven <strong>over</strong><br />

de patres in hun verhouding tot de klassieke<br />

literatuur, heeft <strong>het</strong> grootste gedeelte van<br />

zijn werk gewijd aan Hieronymus. Hij kwam<br />

wat de dichters van de Keizertijd betreft tot<br />

de conclusie dat Hieronymus’ favoriete dichter<br />

Vergilius was. ‘Off all poets Virgil came<br />

nearest to Jerome’s heart’. In de tweede<br />

plaats kwam Horatius. The other Augustan<br />

poets have left no traces with the exception<br />

of Ovid’ 5 . Aan de twee reeds bekende plaatsen<br />

6 die beiden op de Metamorphosen betrekking<br />

hebben, kon Hagendahl echter nog<br />

slechts één plaats toevoegen, en wel Metam.<br />

l, 19-20. In 1964 heeft Robert Godel nog<br />

gewezen op wat hij noemt ‘de echo van een<br />

versregel uit de Ars amatoria’ 7 .<br />

Ik zou hier nog een passage uit een van de<br />

preken die hij voor zijn monniken in <strong>het</strong><br />

klooster te Bethiehem heeft uitgesproken,<br />

aan willen toevoegen. Voor z<strong>over</strong> ik kan<br />

nagaan heeft deze plaats nog niet de aandacht<br />

getrokken. Ik vond hem in Hieronymus’<br />

Kerstpreek. In deze Homilia de nativitate<br />

Domini preekte de kerkvader <strong>over</strong> Lucas<br />

2, 7-20. Naar aanleiding van de woorden uit<br />

vers 7 En zij legde hem in een kribbe omdat<br />

er voor hen geen plaats was m de herberg<br />

legt hij de nadruk op Jezus’ armoede. Hoewel<br />

hij de heilige is, werd hij in een stal<br />

geboren, in de vuile mest die onze zonden<br />

symboliseerde. ‘Hij vond nergens een plek in<br />

<strong>het</strong> heilige der heiligen dat schitterde van<br />

goud, edelgesteenten, zijde en zilver: hij<br />

werd echter niet geboren te midden van<br />

goud en rijkdom, maar in de mest, namelijk<br />

in een stal (<strong>over</strong>al waar een stal is, is ook<br />

mest) ... Alwie arm is, moge nu troost ontvangen.<br />

Jozef en Maria de moeder des Heren<br />

beschikten niet <strong>over</strong> een slaafje of een<br />

dienstbode. Zonder personeel kwamen zij uit<br />

Galilea, uit Nazareth, lopend want zij bezaten<br />

geen muilezel. Zelf waren zij meester en<br />

knecht tegelijk’. 8<br />

Ipsi sunt domini et famuli: naar <strong>het</strong> mij<br />

voorkomt een duidelijke zinspeling op <strong>het</strong><br />

verhaal van Philemon en Baucis. Op dezelfde<br />

wijze had Ovidius hun armoede beklemtoond:<br />

...paupertatemque fatendo<br />

effecere levem nec iniqua mente ferendo.<br />

nec refert, dominos illic famulosne requiras:<br />

tota domus duo sunt, idem parentque iubentque.<br />

Metam. 8, 633-636, in de vertaling van<br />

A.F. Ruitenberg – de Wit 9 aldus luidend:<br />

‘...en omdat zij hun armoede eerlijk toonden<br />

en blijmoedig droegen, viel die hun niet zwaar.<br />

Onnodig hier te vragen naar meester of<br />

knecht; zij zijn maar samen, zelf geven en<br />

krijgen zrj bevelen’.<br />

Met deze twee oudjes heeft de kerkvader al<br />

improviserend Jozef en Maria kennelijk een<br />

ogenblik vergeleken.


NOTEN<br />

1 2Cor. 6, 14 en 15.<br />

2 Epistula 22, 29: Quae enim communicatio luci<br />

ad tenebras? qui consensus Christo et Belial?<br />

Quid facit cum psalterio Horatius? cum evangeliis<br />

Maro? cum apostolo Cicero?<br />

3 Epistula 22, 30: Mentiris, ait, Ciceronianus es,<br />

non Christianus.<br />

4 In Ionam 2, 2: Sin autem infideles erunt, legant<br />

quindecim libros Nasonis Metamorphoseon et<br />

omnem Graecam Latinamque historiam ibique<br />

cement vel Daphnen in laurum vel Phaethontis<br />

sorores in populos arbores fuisse conversas,<br />

quomodo Juppiter eorum sublimissimus deus<br />

sit mutatus in cycnum, in auro fluxerit, in tauro<br />

rapuerit...<br />

5 H. Hagendahl, Latin Fathers and the Classics.<br />

Göteborg 1958, p. 101; 276; 283.<br />

6 Vgl. Aem. Luebeck, Hieronymus quos n<strong>over</strong>it<br />

scriptores et ex quibus hauserit. Lipsiae 1872,<br />

p. 192. <strong>De</strong>ze signaleerde een citaat (Metam. 4,<br />

57-58) en een reminiscentie (Metam. 1,<br />

111-112).<br />

7 R. Godel, Réminiscences de poètes profanes<br />

dans les Lettres de St-Jéróme. In: Museum Hel-<br />

361<br />

veticum 21 (1964), p. 67. J.B. Bauer op wiens<br />

artikel Prof. Dr. G.J.M. Bartelink zo vriendelijk<br />

was mijn aandacht te vestigen meent dat op<br />

enkele plaatsen in Hieronymus’ Brieven hem<br />

een Ovidiustekst voor de geest heeft gestaan, nl.<br />

Heroid. 5,103 f en Ars 2,369 f. In: Grazer<br />

Beiträge 4 (1975) p. 13-19. Hier valt echter zo<br />

weinig <strong>over</strong>eenkomst in woordkeus te constateren<br />

dat <strong>het</strong> mij nauwelijks gerechtvaardigd lijkt<br />

van reminiscenties te spreken.<br />

8 E. G. Morin in de serie Corpus Christianorum<br />

78, p. 524: Non invenit locum in sancta sanctorum,<br />

quae auro, gemmis, serico et argento fulgcbat:<br />

et tamen non nascitur inter aurum et divitias,<br />

sed in stercore nascitur, hoc est, in stabulo<br />

(ubicumque enim stabulum, ibi et stercus est)<br />

... Quicumque pauper est, accipiat consolationem.<br />

Joseph et Maria mater Domini non habebant<br />

servulum, non ancillam: de Galilaea, de<br />

Nazareth soli veniunt, non habebant iumentum:<br />

ipsi sunt domini et famuli.<br />

9 In de serie Klassieke Bibliotheek, <strong>De</strong>el 10. Haarlem<br />

1955, p. 155.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!