14.10.2013 Views

603.45.976 Fiat Croma Instructie - Fiat-Service

603.45.976 Fiat Croma Instructie - Fiat-Service

603.45.976 Fiat Croma Instructie - Fiat-Service

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

FIAT<br />

CROMA<br />

<strong>603.45.976</strong> NL<br />

INSTRUCTIEBOEK


Geachte cliënt,<br />

Hartelijk dank dat u voor een <strong>Fiat</strong> hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong>.<br />

Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.<br />

Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.<br />

Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw <strong>Fiat</strong> volledig te<br />

benutten.<br />

Wij herinneren u er bovendien aan dat <strong>Fiat</strong> hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw <strong>Fiat</strong><br />

<strong>Croma</strong> buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt <strong>Fiat</strong> ervoor dat dit op milieuvriendelijk wijze gebeurt en dat alle materialen<br />

gerecycleerd worden (volgens de wettelijke normen). Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt<br />

gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.<br />

Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen:<br />

veiligheid van de inzittenden;<br />

conditie van de auto;<br />

bescherming van het milieu.<br />

In de de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:<br />

❒ het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden<br />

❒ een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.<br />

Veel leesplezier en goede reis!<br />

Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong> beschreven worden, dient u zich aan<br />

de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto<br />

die u gekocht hebt.


ABSOLUUT LEZEN!<br />

BRANDSTOF TANKEN<br />

Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />

Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen, die voldoet aan de Europese specificatie<br />

EN590.<br />

K<br />

STARTEN VAN DE MOTOR<br />

Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij (of bij een automatische<br />

versnellingsbak in stand P of N); trap het koppelingspedaal volledig in (of het rempedaal bij een automatische<br />

versnellingsbak), maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de contactsleutel op START en laat de sleutel<br />

los zodra de motor aanslaat.<br />

Dieselmotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij (of bij automatische<br />

versnellingsbak in stand P of N); trap het koppelingspedaal volledig in (of het rempedaal met automatische versnellingsbak),<br />

maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de contactsleutel op ON en wacht tot de<br />

waarschuwingslampjes Y en m gedoofd zijn; draai de contactsleutel op START en laat de sleutel los zodra de<br />

motor is aangeslagen.<br />

PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN<br />

Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven<br />

gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.<br />

<br />

BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />

De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed<br />

zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.


ELEKTRISCHE APPARATUUR<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan<br />

ontladen), wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt<br />

is voor het extra stroomverbruik.<br />

CODE-card<br />

Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto.<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />

Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto<br />

gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.<br />

IN HET INSTRUCTIEBOEKJE....<br />

…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud<br />

van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu) ! (conditie<br />

van de auto).


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

4<br />

DASHBOARD EN BEDIENING<br />

DASHBOARD ...................................................................... 5<br />

INSTRUMENTENPANEEL ................................................ 6<br />

SYMBOLEN ........................................................................... 7<br />

FIAT CODE .......................................................................... 7<br />

DE SLEUTELS ....................................................................... 8<br />

DIEFSTALALARM ................................................................ 12<br />

START-/CONTACTSLOT ................................................ 17<br />

INSTRUMENTEN ................................................................ 18<br />

ZITPLAATSEN ..................................................................... 31<br />

HOOFDSTEUNEN ............................................................. 34<br />

STUURWIEL ......................................................................... 35<br />

SPIEGELS ................................................................................ 36<br />

KLIMAATREGELING .......................................................... 39<br />

AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ...................... 41<br />

AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH ...................... 44<br />

BUITENVERLICHTING ..................................................... 54<br />

RUITEN REINIGEN ............................................................ 57<br />

CRUISE-CONTROL ........................................................... 60<br />

PLAFONDVERLICHTING ................................................ 62<br />

BEDIENINGSORGANEN .................................................. 63<br />

INTERIEURUITRUSTING................................................... 66<br />

OPENDAK ............................................................................ 70<br />

PORTIEREN .......................................................................... 73<br />

ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 74<br />

BAGAGERUIMTE ................................................................ 76<br />

MOTORKAP ......................................................................... 82<br />

KOPLAMPEN ....................................................................... 85<br />

ABS .......................................................................................... 86<br />

ESP-SYSTEEM ........................................................................ 88<br />

ASR-SYSTEEM ...................................................................... 89<br />

EOBD-SYSTEEM .................................................................. 90<br />

TPMS-SYSTEEM .................................................................... 91<br />

AUTORADIO ....................................................................... 92<br />

EXTRA ACCESSOIRES ...................................................... 93<br />

PARKEERSENSOREN ......................................................... 94<br />

TANKEN MET DE FIAT CROMA .................................. 95<br />

BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 97<br />

ROETFILTER (DPF) ............................................................ 98


DASHBOARD<br />

De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsknoppen, de instrumenten en de controlelampjes kunnen per<br />

uitvoering verschillen.<br />

fig. 1<br />

1. Uitstroomopening aan zijkant - 2. Linker hendel: bediening buitenverlichting - 3. Instrumentenpaneel en controle-/<br />

waarschuwingslampjes - 4. Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer -<br />

5. Uitstroomopeningen in het midden - 6. Autoradio - 7. Frontairbag passagierszijde - 8. Dashboardkastje -<br />

9. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 10. Versnellingspook - 11. Knie-airbag bestuurderszijde -<br />

12. Frontairbag bestuurder - 13. Bedieningshendel cruise-control - 14. Toegangsklepje zekeringenkast - 15. Schakelaarpaneel.<br />

F0L0001m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

5


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

6<br />

INSTRUMENTENPANEEL<br />

fig. 2<br />

fig. 3<br />

F0L0182m<br />

F0L0140m<br />

Uitvoeringen 1.8 - 1.9 Multijet 8V<br />

A Toerenteller<br />

B Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />

brandstofreserve<br />

C Koelvloeistoftemperatuurmeter met<br />

waarschuwingslampje voor te hoge<br />

koelvloeistoftemperatuur<br />

D Snelheidsmeter<br />

E Multifunctioneel display<br />

Uitvoeringen 2.2 - 1.9 Multijet 16V<br />

- 2.4 Multijet 20V<br />

A Toerenteller<br />

B Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />

brandstofreserve<br />

C Koelvloeistoftemperatuurmeter met<br />

waarschuwingslampje voor te hoge<br />

koelvloeistoftemperatuur<br />

D Snelheidsmeter<br />

E Multifunctioneel display<br />

m c Lampjes aanwezig op Multijetuitvoeringen<br />

t Lampje aanwezig op uitvoeringen<br />

met automatische versnellingsbak


SYMBOLEN<br />

Op of in de nabijheid van enkele onderdelen<br />

van uw auto zijn plaatjes met een<br />

bepaalde kleur aangebracht, met daarop<br />

symbolen die uw aandacht vragen en die<br />

voorzorgsmaatregelen aangeven die u in<br />

acht moet nemen als u met het<br />

betreffende onderdeel te maken krijgt.<br />

fig. 4<br />

F0L0099m<br />

Onder de motorkap is een plaatje aangebracht,<br />

waarop de betekenis van de<br />

symbolen wordt verklaard fig. 4.<br />

FIAT CODE<br />

Voor een nog betere bescherming tegen<br />

diefstal is de auto uitgerust met een<br />

elektronische startblokkering. Het systeem<br />

schakelt automatisch in als de<br />

start-/contactsleutel wordt uitgenomen.<br />

In iedere sleutel zit een elektronische<br />

component gemonteerd die bij het starten<br />

van de motor een signaal ontvangt<br />

via een speciale antenne die in het start-/<br />

contactslot is ingebouwd. Het signaal<br />

wordt bij het starten omgezet in een<br />

gecodeerd signaal en vervolgens aan de<br />

regeleenheid van de <strong>Fiat</strong> CODE gezonden,<br />

die, als de code wordt herkend, het<br />

starten van de motor mogelijk maakt.<br />

WERKING<br />

Iedere keer als de sleutel in het<br />

start-/contactslot wordt gestoken,<br />

stuurt het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem een code<br />

naar de regeleenheid van de motor om<br />

de blokkering van de functies op te heffen.<br />

De code wordt alleen verzonden als de<br />

regeleenheid van het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem<br />

de door de sleutel verzonden code<br />

heeft herkend.<br />

Als de sleutel wordt uitgenomen, schakelt<br />

het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem de functies<br />

van de regeleenheid van de motor uit.<br />

Als de sleutel in het start-/contactslot<br />

wordt gestoken en de code wordt niet<br />

herkend, dan gaat op het instrumentenpaneel<br />

het lampje Y branden en verschijnt<br />

er een bericht op het display (zie<br />

het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

7


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

8<br />

Neem in dat geval de sleutel uit en steek<br />

hem opnieuw in het start-/contactslot;<br />

als de motor geblokkeerd blijft, kunt u het<br />

opnieuw proberen met de andere geleverde<br />

sleutel. Als de motor nog niet aanslaat,<br />

wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Elke sleutel heeft een<br />

eigen code, die in de regeleenheid van<br />

het systeem moet worden opgeslagen.<br />

Voor het opslaan van nieuwe sleutels<br />

(maximaal acht) moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

wenden.<br />

Als het lampje Y tijdens het rijden<br />

gaat branden<br />

❒ Als het lampje Y gaat branden,<br />

betekent dit dat het systeem zichzelf<br />

controleert (bijv. bij een vermindering<br />

van de spanning). Als u het systeem<br />

wilt controleren, moet u de<br />

auto stilzetten en de contactsleutel<br />

in stand OFF en vervolgens opnieuw<br />

in stand ON draaien: als er geen<br />

enkele storing wordt gevonden, gaat<br />

het waarschuwingslampje Y niet<br />

branden.<br />

❒ Als het waarschuwingslampje Y<br />

blijft branden, moet de hiervoor<br />

beschreven procedure herhaald<br />

worden en de contactsleutel langer<br />

dan 30 seconden in stand OFF worden<br />

gezet. Als de storing blijft<br />

bestaan, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Bij krachtige stoten kunnen de<br />

elektronische componenten in<br />

de sleutel beschadigd worden.<br />

DE SLEUTELS<br />

CODE-CARD fig. 5<br />

Bij de auto worden twee sleutels<br />

geleverd en de CODE-card waarop<br />

staan aangegeven:<br />

❒ de elektronische code A<br />

❒ de mechanische code van de sleutels<br />

B, die bij aanvraag van duplicaatsleutels<br />

aan de <strong>Fiat</strong>-dealer moet worden<br />

medegedeeld<br />

.<br />

BELANGRIJK Om schade aan de<br />

elektronische schakelingen in de sleutels<br />

te voorkomen, mogen de sleutels niet<br />

aan directe zonnestraling worden blootgesteld.<br />

fig. 5<br />

F0L0002m<br />

Als de auto wordt verkocht,<br />

moeten alle sleutels en de<br />

CODE-card overhandigd worden<br />

aan de nieuwe eigenaar.


fig. 6<br />

F0L0100m<br />

SLEUTEL MET AFSTANDSBE-<br />

DIENING fig. 6<br />

Met de sleutel bedient u het startcontactslot<br />

van de auto.<br />

Knop Ë dient voor het op afstand ontgrendelen<br />

van de portieren en de<br />

achterklep en het uitschakelen van het<br />

alarm (indien aanwezig).<br />

Knop Á dient voor het op afstand vergrendelen<br />

van de portieren en de<br />

achterklep en het inschakelen van het<br />

alarm (indien aanwezig).<br />

Knop R dient voor het op afstand<br />

ontgrendelen van de achterklep.<br />

Als de portieren worden ontgrendeld,<br />

wordt de interieurverlichting een<br />

bepaalde tijd ingeschakeld.<br />

Portieren en achterklep ontgrendelen<br />

Druk kort op de knop Ë: voor het op<br />

afstand ontgrendelen van de portieren,<br />

de achterklep en het tankklepje.<br />

Gelijktijdig wordt het diefstalalarm<br />

(indien aanwezig) uitgeschakeld, de<br />

plafondverlichting tijdelijk ingeschakeld<br />

en knipperen de richtingaanwijzers twee<br />

keer.<br />

Druk langer dan 2 seconden op de knop<br />

Ë voor het openen van de ruiten.<br />

Als de brandstofnoodschakelaar in<br />

werking treedt, worden de portieren<br />

automatisch ontgrendeld.<br />

In het “Setup-menu” op het display (zie<br />

de paragraaf “Multifunctioneel display”)<br />

kunt u het systeem zo instellen dat na<br />

het indrukken van de knop Ë, alleen het<br />

bestuurdersportier wordt ontgrendeld.<br />

Om in dat geval alle portieren te ontgrendelen,<br />

moet u de knop Ë twee keer<br />

kort indrukken.<br />

BELANGRIJK Als de afstandsbediening<br />

niet werkt, kunnen de portieren in geval<br />

van nood worden geopend met de<br />

metalen noodsleutel in de afstandsbediening<br />

(zie “Openen in noodgevallen<br />

met de metalen noodsleutel”).<br />

Portieren en achterklep vergrendelen<br />

Druk kort op de knop Á: voor het op<br />

afstand vergrendelen van de portieren,<br />

de achterklep en het tankklepje.<br />

Gelijktijdig wordt het diefstalalarm<br />

(indien aanwezig) ingeschakeld, de<br />

plafondverlichting uitgeschakeld en knipperen<br />

de richtingaanwijzers één keer.<br />

Druk langer dan 2 seconden op de knop<br />

Á voor het sluiten van de ruiten. Als u<br />

de knop twee keer kort indrukt,<br />

schakelt het dead lock-systeem in (zie de<br />

paragraaf “Dead lock-systeem”).<br />

BELANGRIJK Als de afstandsbediening<br />

niet werkt, kunt u de auto toch afsluiten<br />

op de manier die beschreven staat in de<br />

paragraaf “Sluiten in noodgevallen”.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

9


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

10<br />

Achterklep op afstand<br />

ontgrendelen/openen<br />

Druk de knop R in om op afstand de<br />

achterklep te ontgrendelen (openen); dit<br />

kan ook bij ingeschakeld diefstalalarm<br />

(indien aanwezig).<br />

Als de achterklep wordt geopend, knipperen<br />

de richtingaanwijzers twee keer;<br />

bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers<br />

één keer (alleen bij ingeschakeld<br />

diefstalalarm).<br />

Als bij auto’s met diefstalalarm de<br />

achterklep wordt geopend, dan worden<br />

de volumetrische beveiliging en de<br />

achterklepsensor uitgeschakeld.<br />

Als de achterklep weer wordt vergrendeld,<br />

dan wordt de beveiliging hersteld.<br />

BELANGRIJK Als de afstandsbediening<br />

niet werkt, kunt u de achterklep toch<br />

openen met het mechanisme op het slot,<br />

bereikbaar in de bagageruimte (zie de<br />

paragraaf “Bagageruimte” in dit hoofdstuk).<br />

fig. 7 F0L0054m fig. 8 F0L0101m<br />

Lampje op bestuurdersportier<br />

fig. 7<br />

Als de portieren worden vergrendeld,<br />

gaat het bewakingslampje A ongeveer 3<br />

seconden branden en daarna knipperen<br />

(bewakingsfunctie).<br />

Als u de portieren vergrendelt en een of<br />

meer portieren of de achterklep zijn niet<br />

goed gesloten, dan gaan het lampje en de<br />

richtingaanwijzers snel knipperen.<br />

Batterij van de sleutel met<br />

afstandsbediening vervangen fig. 8<br />

Ga voor het vervangen van de batterij als<br />

volgt te werk:<br />

❒ plaats de borging A opzij en verwijder<br />

de metalen noodsleutel B;<br />

❒ verwijder de batterijhouder C m.b.v.<br />

de metalen noodsleutel en vervang de<br />

batterij D door deze opzij te duwen;<br />

houd rekening met de polariteit;<br />

❒ plaats de batterijhouder C en de<br />

metalen noodsleutel B terug in de<br />

sleutel.<br />

Extra afstandsbedieningen bestellen<br />

Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen<br />

herkennen. Als u in de loop der<br />

tijd een nieuwe afstandsbediening nodig<br />

hebt, kunt u zich tot een <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />

Neem dan alle in uw bezit zijnde<br />

sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs<br />

en de autopapieren mee.<br />

Lege batterijen zijn schadelijk<br />

voor het milieu. Ze moeten in<br />

daarvoor bestemde containers<br />

worden gedeponeerd of kunnen<br />

ingeleverd worden bij de <strong>Fiat</strong>dealer,<br />

die voor de verwerking zorgt.


fig. 9 F0L0103m fig. 10 F0L0102m fig. 11 F0L0205m<br />

OPENEN IN NOODGEVALLEN<br />

MET DE METALEN NOODSLEU-<br />

TEL<br />

Als de afstandsbediening niet werkt (bijvoorbeeld<br />

bij een lege batterij), kan de<br />

metalen noodsleutel in de afstandsbediening<br />

gebruikt worden.<br />

De metalen noodsleutel dient voor:<br />

❒ het slot van de afzonderlijke portieren<br />

(het slot bevindt zich onder de buitenhandgrepen<br />

voor, zoals afgebeeld in<br />

fig. 9);<br />

❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen<br />

van de frontairbag en sidebag<br />

(indien aanwezig) aan passagierszijde;<br />

❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen<br />

van de zij-airbags achter<br />

(indien aanwezig).<br />

Ga voor het gebruik van de metalen<br />

noodsleutel in de afstandsbediening als<br />

volgt te werk fig. 10:<br />

❒ plaats de borging A opzij en<br />

verwijder de metalen noodsleutel B;<br />

Met de metalen noodsleutel bedient u<br />

de afzonderlijke portieren.<br />

Ga voor het openen in noodgevallen als<br />

volgt te werk:<br />

❒ trek de handgreep omhoog, steek de<br />

metalen noodsleutel in het slot en<br />

draai de sleutel linksom;<br />

❒ neem de sleutel uit het slot en laat<br />

de handgreep zakken;<br />

❒ trek de handgreep omhoog en open<br />

het portier.<br />

SLUITEN IN NOODGEVALLEN<br />

Fig. 11<br />

Ga voor het vergrendelen van de portieren,<br />

als de afstandsbediening niet werkt,<br />

als volgt te werk:<br />

❒ steek de metalen noodsleutel in de<br />

daarvoor bestemde opening C op de<br />

portieren en draai de sleutel in de<br />

richting van de pijl (zoals afgebeeld in<br />

de figuur).<br />

BELANGRIJK Voordat u de portieren<br />

op deze manier vergrendelt, moet u<br />

ervoor zorgen dat in het setup-menu op<br />

het multifunctionele display de functie<br />

portierontgrendeling (zie de paragraaf<br />

“Multifunctioneel display”) is ingeschakeld.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

11


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

12<br />

DIEFSTALALARM<br />

(indien aanwezig)<br />

WANNEER GAAT HET ALARM AF<br />

Het diefstalalarm wordt in de volgende<br />

gevallen geactiveerd:<br />

❒ als een van de portieren, de motorkap<br />

of de achterklep ongeoorloofd wordt<br />

geopend (omtrekbeveiliging);<br />

❒ als het start-/contactslot wordt<br />

bediend met een niet geautoriseerde<br />

sleutel;<br />

❒ als de kabels van de accu worden<br />

onderbroken;<br />

❒ als er bewegende voorwerpen in het<br />

interieur aanwezig zijn (volumetrische<br />

beveiliging);<br />

❒ bij het optillen/kantelen van de auto.<br />

Als het alarm in werking treedt, wordt,<br />

afhankelijk van het land, de sirene geactiveerd<br />

en gaan de richtingaanwijzers knipperen<br />

(ongeveer 26 seconden). De wijze<br />

waarop het systeem werkt en het aantal<br />

cycli kunnen per land verschillen.<br />

Toch is een maximum aantal cycli voorzien<br />

voor de akoestische en zichtbare signalen.<br />

Na een alarmsignalering schakelt het<br />

systeem over naar de normale bewakingsfunctie.<br />

De volumetrische beveiliging en de kantelsensor<br />

kunnen met de betreffende<br />

bedieningsknoppen op de plafondverlichting<br />

voor worden uitgeschakeld (zie de<br />

paragrafen “Volumetrische beveiliging” en<br />

“Kantelsensor” op de volgende pagina’s).<br />

BELANGRIJK De startblokkering wordt<br />

uitgevoerd door de <strong>Fiat</strong> CODE en wordt<br />

automatisch ingeschakeld als de contactsleutel<br />

uit het start-/contactslot wordt<br />

genomen.<br />

ALARM INSCHAKELEN fig. 12<br />

Richt bij gesloten portieren, achterklep en<br />

motorkap, en met de contactsleutel in<br />

stand OFF of uitgenomen, de sleutel met<br />

afstandsbediening in de richting van de<br />

auto. Druk op de knop Á en laat de knop<br />

weer los.<br />

U hoort een akoestisch signaal (“BIEP”)<br />

(behalve bij uitvoeringen voor bepaalde<br />

markten) en de portieren worden vergrendeld.<br />

Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan<br />

door een zelfdiagnose: als het<br />

systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals<br />

een akoestisch signaal en verschijnt<br />

op het display een bericht (zie het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

Schakel in dit geval het diefstalalarm uit<br />

door de knop Ë in te drukken, controleer<br />

of de portieren, de motorkap en de achterklep<br />

goed gesloten zijn en schakel het<br />

alarm opnieuw in met de knop Á.<br />

fig. 12<br />

F0L0100m<br />

Als bij goed gesloten portieren, motorkap<br />

en achterklep het akoestisch signaal<br />

wordt herhaald, dan is er een storing<br />

gesignaleerd in de werking van het<br />

systeem. Wendt u in dat geval tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Als een afzonderlijk<br />

portier met de metalen noodsleutel<br />

wordt vergrendeld, schakelt het alarm<br />

niet in.<br />

BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm<br />

verschilt per land.


ALARM UITSCHAKELEN fig. 12<br />

Druk op de knop Ë van de sleutel met<br />

afstandsbediening.<br />

Het volgende gebeurt (met uitzondering<br />

van bepaalde markten):<br />

❒ de richtingaanwijzers knipperen<br />

twee keer kort;<br />

❒ u hoort twee korte akoestische<br />

signalen (“BIEP’s”);<br />

❒ de portieren worden ontgrendeld.<br />

BELANGRIJK Als een afzonderlijk<br />

portier met de metalen noodsleutel<br />

wordt vergrendeld, schakelt het alarm<br />

niet in.<br />

U kunt het alarm uitschakelen door de<br />

start-/contactsleutel in stand ON te<br />

draaien.<br />

fig. 13<br />

F0L0171m<br />

VOLUMETRISCHE BEVEILIGING<br />

In de plafondverlichting voor bevinden<br />

zich de volumetrische sensoren. Voor de<br />

juiste werking van de volumetrische<br />

sensoren moeten de portieren, de zijruiten<br />

en het opendak (indien aanwezig)<br />

gesloten zijn.<br />

Beveiliging uitschakelen<br />

Indien nodig moet, als het alarm moet<br />

worden ingeschakeld als er personen of<br />

dieren aan boord van de auto zijn, de<br />

volumetrische beveiliging worden uitgeschakeld<br />

door de knop A-fig. 13 op de<br />

plafondverlichting voor in te drukken.<br />

De uitschakeling is ook nodig wanneer<br />

met de afstandsbediening de hulpverwarming<br />

wordt ingeschakeld.<br />

fig. 14<br />

F0L0172m<br />

KANTELSENSOR<br />

De kantelsensor meet iedere verandering<br />

in de hellingshoek van de auto en signaleert<br />

daardoor het geheel of gedeeltelijk optillen<br />

van de auto (bijv. bij het verwijderen van<br />

een wiel).<br />

De kantelsensor signaleert een minimale<br />

verandering in de hellingshoek van de<br />

auto, zowel langs de lengte- als de dwarsas.<br />

Veranderingen in de hellingshoek<br />

worden niet gesignaleerd als de snelheid<br />

lager is dan 0,5°/min. (bijvoorbeeld: als<br />

een band langzaam leegloopt).<br />

Beveiliging uitschakelen<br />

Voor het uitschakelen van de kantelsensor<br />

(bijvoorbeeld bij het slepen van de<br />

auto met ingeschakeld diefstalalarm)<br />

moet u de knop B-fig. 14 op de<br />

plafondverlichting voor indrukken. De<br />

beveiliging blijft uitgeschakeld totdat de<br />

portieren centraal worden ontgrendeld.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

13


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

14<br />

MELDINGEN VAN<br />

INBRAAKPOGINGEN<br />

Iedere inbraakpoging wordt aangegeven<br />

door het branden van het controlelampje<br />

Y (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel<br />

en het tegelijk verschijnen<br />

van een bericht op het display (zie het<br />

hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />

ALARM BUITEN GEBRUIK<br />

STELLEN<br />

Om het diefstalalarm buiten werking te<br />

stellen (bijvoorbeeld als de auto lange<br />

tijd wordt gestald), sluit dan de auto af<br />

met de metalen noodsleutel.<br />

BELANGRIJK Als de batterijen van de<br />

sleutel met afstandsbediening leeg zijn, of<br />

als er een storing is in het diefstalalarm,<br />

dan kunt u het alarm buiten werking<br />

stellen door de contactsleutel in het<br />

contactslot te steken en deze in stand<br />

ON te draaien.<br />

DEAD LOCK-SYSTEEM<br />

Dit veiligheidssysteem verhindert de<br />

werking van:<br />

❒ de binnenhandgrepen;<br />

❒ ver-/ontgrendelknop A en B fig. 15.<br />

Hierdoor kunnen de portieren niet van<br />

binnenuit worden geopend bij een<br />

inbraakpoging (bijvoorbeeld bij het<br />

inslaan van een ruit).<br />

Het dead lock-systeem biedt dus de<br />

beste bescherming tegen inbraak-pogingen.<br />

Daarom raden wij u aan om iedere keer<br />

als u de auto verlaat, het systeem in te<br />

schakelen.<br />

ATTENTIE<br />

Als het dead lock-systeem is<br />

ingeschakeld, kunnen de<br />

portieren op geen enkele wijze van<br />

binnenuit worden geopend.<br />

Controleer daarom, voordat u de<br />

auto verlaat, of er geen personen<br />

meer aan boord zijn.<br />

fig. 15<br />

F0L0003m<br />

ATTENTIE<br />

Als de batterij van de sleutel<br />

met afstandsbediening leeg<br />

is, kan het systeem alleen worden<br />

uitgeschakeld door de metalen baard<br />

van de sleutel in beide portiersloten<br />

te steken en te draaien, zoals hiervoor<br />

is beschreven: in dat geval blijft<br />

het systeem alleen op de achterportieren<br />

ingeschakeld.


fig. 16<br />

F0L0100m<br />

Systeem inschakelen fig. 16<br />

Het systeem schakelt in de volgende<br />

gevallen op alle portieren automatisch<br />

in:<br />

❒ als u twee keer op de knop Á op de<br />

sleutel met de afstandsbediening<br />

drukt.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, knipperen<br />

de richtingaanwijzers 3 keer en<br />

knippert het lampje op het portierpaneel<br />

aan bestuurderszijde (zie de tabel<br />

op de volgende pagina).<br />

Het systeem schakelt niet in als een of<br />

meerdere portieren niet goed gesloten<br />

zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon<br />

via het geopende portier het interieur<br />

van de auto kan betreden en, als<br />

het portier vervolgens wordt gesloten,<br />

de auto niet meer kan verlaten.<br />

Systeem uitschakelen<br />

Het systeem schakelt in de volgende<br />

gevallen automatisch op alle portieren<br />

uit:<br />

❒ als de portieren op afstand worden<br />

ontgrendeld;<br />

❒ als alleen het bestuurdersportier op<br />

afstand wordt ontgrendeld;<br />

❒ als de start-/contactsleutel in stand<br />

ON wordt gedraaid.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

15


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

16<br />

Hieronder worden alle met de sleutels of met de metalen noodsleutel in te schakelen functies samengevat:<br />

Sleutel met<br />

afstandsbediening<br />

Metalen<br />

noodsleutel<br />

Knipperen<br />

richtingaanwijzers<br />

(alleen<br />

met sleutel met<br />

afstandsbediening)<br />

Lampje<br />

bestuurdersportier<br />

Openen<br />

portieren en<br />

ontgrendelen<br />

tankklepje<br />

Knop Ë<br />

kort indrukken<br />

Sleutel<br />

linksom draaien<br />

(bestuurderszijde)<br />

of rechtsom<br />

(passagierszijde)<br />

2 x knipperen<br />

Doven<br />

bewakingslampje<br />

Sluiten<br />

portieren en<br />

vergrendelen<br />

tankklepje<br />

Knop Á<br />

kort indrukken<br />

–<br />

1 x knipperen<br />

3 seconden<br />

continu branden<br />

en vervolgens<br />

knipperen<br />

bewakingslampje<br />

Openen<br />

ruiten<br />

Knop Ë langer<br />

dan 2 seconden<br />

indrukken<br />

BELANGRIJK Als u de metalen noodsleutel in het slot draait, wordt uitsluitend het betreffende portier ontgrendeld.<br />

BELANGRIJK Het openen van de ruiten is gekoppeld aan het commando voor ontgrendeling van de portieren; het sluiten van de<br />

ruiten is gekoppeld aan het commando voor vergrendeling van de portieren.<br />

–<br />

2 x knipperen<br />

Doven<br />

bewakingslampje<br />

Sluiten<br />

ruiten<br />

Knop Á langer<br />

dan 2 seconden<br />

indrukken<br />

–<br />

1 x knipperen<br />

Knipperen<br />

bewakingslampje<br />

Dead lock<br />

(indien aanwezig)<br />

Knop Á2 keer<br />

indrukken<br />

–<br />

3 x knipperen<br />

Twee keer<br />

knipperen en<br />

vervolgens knipperen<br />

van<br />

bewakingslampje<br />

Openen<br />

achterklep<br />

Knop R<br />

indrukken<br />

–<br />

2 x knipperen<br />


START-/CONTACTSLOT<br />

De sleutel kan in 3 standen worden<br />

gedraaid fig. 17:<br />

❒ OFF: motor uit, sleutel uitneembaar,<br />

stuurslot ingeschakeld. Enkele<br />

elektrische installaties kunnen werken<br />

(bijv. autoradio, elektrische ruitbediening<br />

enz.).<br />

❒ ON: contact aan. Alle elektrische<br />

installaties werken.<br />

❒ START: motor starten.<br />

Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging.<br />

Als de motor bij de<br />

eerste poging niet aanslaat, moet u de<br />

sleutel terugdraaien in stand OFF en<br />

nogmaals starten.<br />

fig. 17<br />

F0L0004m<br />

ATTENTIE<br />

Als het start-/contactslot is<br />

geforceerd (bijv. bij een<br />

poging tot diefstal) moet u, voordat<br />

u weer met de auto gaat rijden, de<br />

werking van het slot laten<br />

controleren bij een <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ATTENTIE<br />

Neem altijd de sleutel uit<br />

het contactslot als de auto<br />

wordt verlaten, om onvoorzichtig<br />

gebruik van de bedieningsknoppen<br />

te voorkomen. Vergeet niet de<br />

handrem aan te trekken. Schakel de<br />

eerste versnelling in als de auto op<br />

een helling omhoog staat en de<br />

achteruit bij een helling omlaag<br />

(gezien vanuit de rijrichting) (stand<br />

P met automatische versnellingsbak).<br />

Laat kinderen nooit alleen<br />

achter in de auto.<br />

STUURSLOT<br />

Inschakelen<br />

Het stuurslot schakelt na 5 seconden in,<br />

nadat de sleutel uit het contactslot is<br />

genomen na het uitzetten van de motor.<br />

Uitschakelen<br />

Het stuurslot schakelt uit als de contactsleutel<br />

in het contactslot wordt gestoken.<br />

BELANGRIJK Als u de motor uitzet als<br />

de auto nog rijdt, wordt het stuurslot niet<br />

ingeschakeld en verschijnt op het multifunctionele<br />

display het betreffende<br />

bericht (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />

Berichten”).<br />

BELANGRIJK Als na een poging het instrumentenpaneel<br />

in te schakelen en/of de<br />

motor te starten, op het display het bericht<br />

“Laat beveiliging auto controleren”<br />

verschijnt, moet de handeling herhaald<br />

worden en het stuur heen en weer<br />

worden bewogen, zodat het stuurslot<br />

makkelijker ontgrendelt. De weergave van<br />

het bericht op het display heeft geen<br />

invloed op de werking van het stuurslot.<br />

BELANGRIJK Als de auto in beweging is<br />

mag de elektronische sleutel niet uit het<br />

contactslot worden genomen; hierdoor<br />

bent u er verzekerd van dat het stuurslot is<br />

uitgeschakeld als de auto in beweging is (bijvoorbeeld<br />

bij het slepen van de auto).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

17


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

18<br />

ATTENTIE<br />

Het is streng verboden om<br />

demontage-/montagewerkzaamheden<br />

uit te voeren, waarvoor<br />

wijzigingen in de stuurinrichting of de<br />

stuurkolom vereist zijn (bijv. bij<br />

montage van een diefstalbeveiliging).<br />

Hierdoor kunnen de prestaties van<br />

het systeem, de garantie en de veiligheid<br />

in gevaar worden gebracht en<br />

voldoet de auto niet meer aan de<br />

typegoedkeuring.<br />

INSTRUMENTEN<br />

TOERENTELLER fig. 18<br />

De toerenteller geeft het toerental per<br />

minuut van de motor aan.<br />

BELANGRIJK De regeleenheid van de<br />

elektronische inspuiting blokkeert<br />

tijdelijk de toevoer van brandstof als de<br />

motor met te hoge toerentallen draait,<br />

waardoor het motorvermogen zal<br />

afnemen.<br />

fig. 18<br />

F0L0005m<br />

Bij stationair draaiende motor kan de<br />

toerenteller onder bepaalde omstandigheden<br />

een geleidelijke of herhaalde<br />

toerentalstijging aangeven.<br />

Dit is een normaal verschijnsel en kan<br />

voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning<br />

of de elektroventilateur wordt<br />

ingeschakeld. In deze gevallen dient een<br />

geringe toerentalstijging voor het<br />

behoud van de lading van de accu.


fig. 19<br />

F0L0006m<br />

BRANDSTOFMETER fig. 19<br />

De brandstofmeter geeft het aantal liters<br />

brandstof aan dat in de tank aanwezig is.<br />

Het waarschuwingslampje A geeft aan<br />

dat er nog ongeveer 7 tot 9 liter brandstof<br />

aanwezig is.<br />

Rijd niet met een bijna lege brandstoftank:<br />

door een onregelmatige brandstoftoevoer<br />

kan de katalysator beschadigen.<br />

fig. 20 F0L0006m fig. 21 F0L0007m<br />

KOELVLOEISTOFTEMPERA-<br />

TUURMETER fig. 20<br />

Als het waarschuwingslampje B gaat<br />

branden, dan is de koelvloeistoftemperatuur<br />

te hoog; zet in dat geval de motor<br />

uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

De wijzer geeft de temperatuur aan van<br />

de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur<br />

hoger wordt dan<br />

ongeveer 50°C.<br />

Onder normale omstandigheden kan de<br />

wijzernaald op verschillende posities in<br />

het bereik staan, afhankelijk van de<br />

gebruiksomstandigheden van de auto en<br />

de zelfregulerende werking van het<br />

motorkoelsysteem.<br />

BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het<br />

begin van de schaal staat (lage temperatuur)<br />

en het waarschuwingslampje B<br />

brandt, dan is er een storing in het<br />

systeem. Wendt u in dit geval tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten<br />

controleren.<br />

Als de wijzernaald in het<br />

rode gebied komt, zet dan<br />

onmiddellijk de motor uit en<br />

wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

SNELHEIDSMETER fig. 21<br />

Geeft de snelheid van de auto aan.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

19


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

20<br />

INSTELBAAR MULTI-<br />

FUNCTIONEEL DISPLAY<br />

(indien aanwezig)<br />

De auto kan zijn uitgerust met een<br />

instelbaar multifunctioneel display dat,<br />

afhankelijk van de instelling, nuttige<br />

informatie levert aan de gebruiker<br />

tijdens de rit.<br />

BEGINSCHERM fig. 22<br />

Op het beginscherm kan het volgende<br />

worden weergegeven:<br />

A Datum<br />

B Kilometerteller (weergave kilometer-/<br />

mijltotaalteller)<br />

C Tijd<br />

D Buitentemperatuur<br />

E Stand koplampverstelling (alleen als<br />

het dimlicht is ingeschakeld).<br />

Opmerking Bij het openen van een<br />

voorportier wordt het display verlicht<br />

en wordt enkele seconden de tijd en de<br />

kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.<br />

fig. 22<br />

F0L0071m<br />

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 23<br />

+ Om het scherm en de keuzemogelijkheden<br />

naar boven te doorlopen of de<br />

weergegeven waarde te verhogen.<br />

MODE Kort indrukken voor toegang<br />

tot het menu en/of naar het<br />

volgende scherm te gaan of<br />

de keuze te bevestigen.<br />

Even ingedrukt houden om<br />

terug te keren naar het beginscherm.<br />

– Om het scherm en de keuzemogelijkheden<br />

naar beneden te doorlopen of<br />

de weergegeven waarde te verlagen.<br />

fig. 23<br />

F0L0029m<br />

Opmerking Bij de knoppen + en –<br />

hangt de werking van het volgende af:<br />

Lichtsterkte interieur<br />

auto regelen<br />

– als het beginscherm wordt weergegeven,<br />

dan kunt u hiermee de lichtsterkte<br />

van het instrumentenpaneel, van de<br />

autoradio en van de automatische airconditioning<br />

regelen.<br />

Setup-menu<br />

– binnen het menu kunt u het menu naar<br />

boven of beneden doorlopen;<br />

– tijdens het instellen kunt u de waarde<br />

verhogen of verlagen.


SETUP-MENU fig. 24<br />

Het menu bestaat uit een aantal functies<br />

dat “cyclisch” wordt weergegeven. De<br />

functies kunnen met de knoppen + en –<br />

worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden<br />

kunt selecteren of instellingen<br />

(setup) kunt uitvoeren.<br />

Het setup-menu kan worden geactiveerd<br />

door de knop MODE kort in te<br />

drukken, uitsluitend bij een stilstaande<br />

auto (bij een rijdende auto is alleen een<br />

beperkt menu beschikbaar).<br />

Door de knop + of – telkens in te drukken,<br />

kunt u de lijst van het setup-menu<br />

doorlopen.<br />

De werking is afhankelijk van het geselecteerde<br />

menupunt.<br />

OPMERKING Als de auto is uitgerust<br />

met het Connect Nav+, kunt u op het<br />

display van het instrumentenpaneel uitsluitend<br />

de volgende functies<br />

regelen/instellen: “Snelheidslimiet”,<br />

“Gevoeligheid schemersensor instellen”<br />

(indien aanwezig) en “Herinschakeling<br />

buzzer voor melding SBR-systeem”<br />

(indien aanwezig). De andere functies<br />

worden weergegeven op het display van<br />

het Connect Nav+, waarmee deze<br />

functies ook kunnen worden<br />

geregeld/ingesteld.<br />

Een menupunt selecteren<br />

– als u de knop MODE kort indrukt,<br />

kunt u in het menu de instelling selecteren<br />

die u wilt wijzigen;<br />

– met de knop + of – (door de knop<br />

telkens in te drukken) kan de nieuwe<br />

instelling worden geselecteerd;<br />

– als u de knop MODE kort indrukt,<br />

kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd<br />

terugkeren naar het eerder<br />

geselecteerde menupunt.<br />

“Datum” en<br />

“Klokje instellen” selecteren:<br />

– als u de knop MODE kort indrukt,<br />

kunt u de instelling selecteren die u wilt<br />

wijzigen (bijv. uren /minuten of jaar<br />

/maand /dag);<br />

– met de knop + of – (door de knop<br />

telkens in te drukken) kan de nieuwe<br />

instelling worden geselecteerd;<br />

– als u de knop MODE kort indrukt, kunt<br />

u de instelling opslaan en tegelijkertijd<br />

doorgaan naar het volgende menupunt.<br />

Als dit menupunt het laatste is, dan wordt<br />

teruggekeerd naar het daarvoor geselecteerde<br />

menupunt.<br />

Als u de knop MODE even ingedrukt houdt:<br />

– u verlaat het setup-menu en alleen de<br />

al opgeslagen wijzigingen (bevestigd<br />

door het kort indrukken van de knop<br />

MODE) worden bewaard.<br />

Het setup-menu heeft een tijdregeling;<br />

als het menu na een bepaalde tijd wordt<br />

afgesloten, dan worden alleen de reeds<br />

opgeslagen instellingen bewaard (reeds<br />

bevestigd door het kort indrukken van<br />

de knop MODE).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

21


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

22<br />

Bijvoorbeeld:<br />

Italiano<br />

Nederland<br />

Polski<br />

MODE<br />

kort<br />

indrukken<br />

van de knop<br />

fig. 24<br />

+<br />

+ –<br />

+<br />

Deutsch<br />

Português<br />

–<br />

–<br />

English<br />

Français<br />

Español<br />

SCHEMERSENSOR<br />

SNELHEIDSZOEMER<br />

MENU VERLATEN<br />

SERVICE<br />

+<br />

+<br />

–<br />

–<br />

Druk kort op de knop MODE om vanuit het beginscherm<br />

te navigeren. Druk op de knop + of – om in het<br />

menu te navigeren.<br />

Opmerking Als de auto rijdt is om veiligheidsredenen<br />

alleen een beperkt menu (instellen van de snelheidslimiet)<br />

toegankelijk. Als de auto stilstaat is het<br />

uitgebreide menu toegankelijk. Op auto’s die uitgerust<br />

zijn met het Connect Nav+, worden veel functies op<br />

het display van het navigatiesysteem weergegeven.<br />

+<br />

–<br />

+<br />

–<br />

TIJD INSTELLEN DATUM INSTELLEN<br />

INFORMATIE TRIP B<br />

ZOEMER GORDEL<br />

VOL. TOETSEN<br />

– –<br />

+ +<br />

–<br />

VOL.<br />

WAARSCHUWINGEN<br />

ZIE RADIO<br />

–<br />

+<br />

+<br />

Jaar<br />

SLEUTEL<br />

AUTOCLOSE<br />

MEETEENHEID<br />

TAAL<br />

Bijvoorbeeld:<br />

–<br />

–<br />

+<br />

+<br />

Dag<br />

Maand<br />

MODE<br />

kort<br />

indrukken<br />

van de<br />

knop<br />

– +<br />

–<br />

+<br />

F0L1195g


Snelheidslimiet (Snelh. Lim.)<br />

Met deze functie kan de snelheidslimiet<br />

van de auto (km/h of mph) worden ingesteld.<br />

Als deze limiet wordt overschreden,<br />

wordt de bestuurder gewaarschuwd<br />

(zie hoofdstuk “Lampjes en<br />

berichten”).<br />

Ga voor het instellen van de snelheidslimiet<br />

als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert (Off);<br />

– druk kort op de knop +; op het display<br />

knippert (On);<br />

– druk kort op de knop MODE en stel<br />

vervolgens met de knop + of – de<br />

gewenste snelheid in (tijdens de instelling<br />

knippert de waarde).<br />

Opmerking De waarde kan worden<br />

ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen<br />

20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde<br />

eenheid; zie de paragraaf “Meeteenheid<br />

afstand” - (Eenheid Afstand) hierna. Elke<br />

keer als u de knop + / – indrukt, wordt de<br />

waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd.<br />

Als u de knop +/– ingedrukt houdt, lopen<br />

de cijfers automatisch snel door of terug.<br />

Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt<br />

u de exacte waarde in door de knop<br />

telkens in te drukken en los te laten.<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Ga als volgt te werk als u de instelling<br />

wilt annuleren:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert (On);<br />

– druk kort op de knop –; op het display<br />

knippert (Off);<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Gevoeligheid schemersensor<br />

instellen (Schemersensor)<br />

(indien aanwezig)<br />

Met deze functie kan de gevoeligheid van<br />

de schemersensor worden ingesteld op<br />

3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau,<br />

niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 =<br />

maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid,<br />

hoe minder buitenlicht er nodig<br />

is om de verlichting in te schakelen. De<br />

gevoeligheid is standaard ingesteld op<br />

niveau “2”.<br />

Ga voor de gewenste instelling als volgt<br />

te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert het niveau van de ingestelde<br />

gevoeligheid;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Trip B (Trip B)<br />

Met deze functie kan de weergave van<br />

Trip B (dagteller) worden ingeschakeld<br />

(On) of uitgeschakeld (Off).<br />

Zie voor meer informatie de paragraaf<br />

“Trip computer”.<br />

Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te<br />

werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert (On) of (Off), afhankelijk<br />

van de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

23


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

24<br />

Klokje en tijdweergave instellen<br />

(Tijd instellen)<br />

Met deze functie kan het klokje worden<br />

ingesteld en de tijd worden weergegeven<br />

in 12h of 24h.<br />

Ga voor het instellen van de tijd als volgt<br />

te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knipperen de “uren”;<br />

– druk op de knop + of – om de instelling<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knipperen de “minuten”;<br />

– druk op de knop + of – om de instelling<br />

uit te voeren.<br />

Opmerking Elke keer als u de knop +<br />

of – indrukt, wordt de waarde een eenheid<br />

verhoogd of verlaagd. Als u de knop<br />

ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch<br />

snel door of terug. Als u dicht<br />

bij de juiste waarde bent, stelt u de<br />

exacte waarde in door de knop telkens<br />

in te drukken en los te laten.<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Ga voor het instellen van de tijdweergave<br />

in 12h of 24h als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert 12h of 24h, afhankelijk<br />

van de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Datum instellen (Datum Instellen)<br />

Met deze functie kan de datum worden<br />

ingesteld (jaar - maand - dag).<br />

Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert het “jaar”;<br />

– druk op de knop + of – om de instelling<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert de “maand”;<br />

– druk op de knop + of – om de instelling<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert de “dag”;<br />

– druk op de knop + of – om de instelling<br />

uit te voeren.<br />

Opmerking Elke keer als u de knop +<br />

of – indrukt, wordt de waarde een eenheid<br />

verhoogd of verlaagd. Als u de knop<br />

ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch<br />

snel door of terug. Als u dicht<br />

bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte<br />

waarde in door de knop telkens in te<br />

drukken en los te laten.<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.


Informatie audiosysteem herhalen<br />

(zie radio)<br />

Met deze functie kan op het display de<br />

informatie over de autoradio worden<br />

weergegeven.<br />

– Radio: frequentie of RDS-bericht van het<br />

geselecteerde radiostation, automatisch<br />

zoeken of AutoSTore inschakelen;<br />

– audio-CD, MP3-CD: nummer van het<br />

muziekstuk;<br />

– CD-wisselaar: CD-nummer en nummer<br />

muziekstuk;<br />

– Cassettespeler: werking.<br />

Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen<br />

(Off) van de informatie van<br />

het audiosysteem op het display als volgt<br />

te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert (On) of (Off), afhankelijk<br />

van de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Portierontgrendeling kiezen<br />

Met deze functie kunt u kiezen welke<br />

portieren geopend worden. Er zijn drie<br />

mogelijkheden:<br />

– portieren openen: alle portieren worden<br />

ontgrendeld, behalve de achterklep<br />

– bestuurdersportier openen: uitsluitend<br />

het bestuurdersportier wordt ontgrendeld<br />

(indien aanwezig)<br />

– alles openen: alle portieren inclusief de<br />

achterklep worden ontgrendeld<br />

Deze functie is standaard ingesteld op<br />

“Alles openen”.<br />

Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Centrale portiervergrendeling bij<br />

rijdende auto (Autoclose)<br />

Als deze functie is ingeschakeld (On),<br />

worden de portieren automatisch vergrendeld<br />

als de auto sneller rijdt dan 20<br />

km/h.<br />

Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen<br />

(Off) van deze functie als volgt<br />

te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert On of Off, afhankelijk van<br />

de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Meeteenheid “afstand” en<br />

“Verbruik”<br />

Met deze functie kan de meeteenheid van<br />

de afstand (km of mijl) worden ingesteld.<br />

Ga voor het instellen van de gewenste<br />

meeteenheid als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert km of mijl, afhankelijk<br />

van de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

25


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

26<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Als de meeteenheid afstand is ingesteld<br />

op km (zie de vorige paragraaf), kan de<br />

meeteenheid verbruik worden ingesteld<br />

op km/l of l/100 km.<br />

Als de meeteenheid afstand is ingesteld<br />

op mijl (zie de vorige paragraaf), geeft<br />

het display de hoeveelheid verbruikte<br />

brandstof aan in mpg.<br />

Ga voor het instellen van de gewenste<br />

meeteenheid als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert km/l of l/100km, afhankelijk<br />

van de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Taal instellen (Taal)<br />

U kunt de taal van het display instellen:<br />

Italiaans, Engels, Duits, Portugees,<br />

Spaans, Frans, Pools en Nederlands.<br />

Ga om de gewenste taal in te stellen als<br />

volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert de ingestelde “taal”;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.


Volumeregeling waarschuwingszoemer<br />

(Snelheidszoemer)<br />

Het volume van het akoestische signaal<br />

(buzzer) dat klinkt als er een storing of<br />

waarschuwing wordt weergegeven, kan<br />

ingesteld worden op 8 niveaus.<br />

Ga voor het instellen van het gewenste<br />

volume als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert het “niveau” van het<br />

ingestelde volume;<br />

– druk op de knop + of – om de instelling<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Volumeregeling knoppen<br />

(Vol. Toetsen)<br />

Het akoestische signaal dat klinkt bij het<br />

indrukken van de knoppen MODE, + en<br />

–, kan worden ingesteld op 8 niveaus.<br />

Ga voor het instellen van het gewenste<br />

volume als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert het “niveau” van het<br />

ingestelde volume;<br />

– druk op de knop + of – om de instelling<br />

uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Geprogrammeerd onderhoud<br />

(<strong>Service</strong>)<br />

Met deze functie kan worden weergegeven<br />

hoeveel kilometers of dagen nog<br />

resteren voordat een servicebeurt moet<br />

worden uitgevoerd.<br />

Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen<br />

als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop MODE; op het<br />

display knippert de afstand in km of mijl,<br />

afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf<br />

“Meeteenheid afstand”);<br />

– druk op de knop + of – voor weergave<br />

van de afstand in dagen;<br />

– druk kort op de knop MODE om<br />

terug te keren naar het menuscherm of<br />

houd de knop even ingedrukt om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Opmerking Het “Geprogrammeerd<br />

onderhoudsschema” voorziet elke<br />

30.000 km (of iedere 18.000 mijl) in een<br />

servicebeurt; deze weergave verschijnt<br />

automatisch als de sleutel in stand ON<br />

staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl). De<br />

weergave wordt elke 200 km (of elke<br />

124 mijl) opnieuw weergegeven. Als u<br />

dicht bij de volgende servicebeurt bent<br />

en u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, verschijnt op het display het<br />

opschrift “<strong>Service</strong>” gevolgd door het<br />

aantal kilometers dat resteert tot de<br />

volgende servicebeurt en tot het gaan<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

27


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

28<br />

branden op het display van het symbool<br />

õ. De informatie van het<br />

“Geprogrammeerd onderhoud” wordt<br />

aangegeven in kilometers (km) of mijlen<br />

(mijl), afhankelijk van de instelling.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor het uitvoeren<br />

van de werkzaamheden van het<br />

“Onderhoudsschema” of van het<br />

“Jaarlijks inspectieschema”, en voor het<br />

op nul zetten van deze weergave (reset).<br />

Menu verlaten<br />

Laatste functie waarmee de instellingen<br />

uit het menuscherm worden afgesloten.<br />

Druk kort op de knop MODE om terug<br />

te keren naar het beginscherm zonder<br />

op te slaan.<br />

Als u de knop – indrukt, wordt teruggekeerd<br />

naar het eerste menupunt<br />

(Snelh. Lim.).<br />

TRIP COMPUTER<br />

(indien aanwezig)<br />

Algemene informatie<br />

De “Trip computer” is beschikbaar op<br />

uitvoeringen met multifunctioneel<br />

display of met instelbaar multifunctioneel<br />

display. Met de “Trip computer”<br />

kan, als de contactsleutel in stand ON<br />

staat, op het display informatie worden<br />

weergegeven over de werking van de<br />

auto. Deze functie bestaat uit “General<br />

trip”, dat betrekking heeft op de hele rit<br />

van de auto, en “Trip B”, alleen aanwezig<br />

op het instelbare multifunctionele<br />

display, dat betrekking heeft op een<br />

deeltraject. Deze laatste functie vormt<br />

een onderdeel (zoals is afgebeeld in fig.<br />

26) van het totale traject van de auto.<br />

Beide functies kunnen op nul worden<br />

gezet (reset - begin van een nieuwe rit).<br />

“General Trip” geeft informatie over:<br />

– Autonomie (actieradius)<br />

– Afgelegde afstand<br />

– Gemiddeld verbruik<br />

– Huidig verbruik<br />

– Gemiddelde snelheid<br />

– Reistijd.<br />

“Trip B”, alleen aanwezig op het instelbare<br />

multifunctionele display, geeft<br />

informatie over:<br />

– Afgelegde afstand B<br />

– Gemiddeld verbruik B<br />

– Gemiddelde snelheid B<br />

– Reistijd B.<br />

Opmerking De functie “Trip B” kan<br />

worden uitgeschakeld (zie de paragraaf<br />

“Trip B”). Het onderdeel “Autonomie”<br />

kan niet op nul gezet worden.


Weergegeven gegevens<br />

Autonomie (actieradius)<br />

Geeft het aantal kilometers aan dat nog<br />

gereden kan worden met de brandstof<br />

in de brandstoftank, waarbij ervan uit<br />

wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert.<br />

Op het display verschijnt de indicatie<br />

“- - - -” als:<br />

– de actieradius kleiner is dan 50 km (of<br />

30 mijl)<br />

– de auto langere tijd met draaiende<br />

motor stilstaat.<br />

Afgelegde afstand<br />

Geeft de afstand aan die de auto heeft<br />

afgelegd vanaf het begin van een nieuwe<br />

rit.<br />

Gemiddeld verbruik<br />

Geeft het gemiddelde brandstofverbruik<br />

vanaf het begin van een nieuwe rit.<br />

Huidig verbruik<br />

Geeft doorlopend de wijziging in het<br />

brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat<br />

met draaiende motor wordt<br />

“- - - -” op het display weergegeven.<br />

Gemiddelde snelheid<br />

Geeft de gemiddelde snelheid van de<br />

auto aan op basis van de tijd die verstreken<br />

is vanaf het begin van een nieuwe rit.<br />

Reistijd<br />

Geeft de verstreken tijd aan vanaf het<br />

begin van een nieuwe rit.<br />

BELANGRIJK Als er geen informatie is,<br />

verschijnt bij alle functies op de Trip<br />

computer de aanduiding “- - - -” in plaats<br />

van de waarde. Wanneer de normale<br />

werking weer hersteld is, worden de<br />

waarden van de functies weer op normale<br />

wijze weergegeven. De waarden<br />

die voor de storing werden weergegeven,<br />

worden niet op nul gezet en er<br />

wordt geen nieuwe rit begonnen.<br />

Bedieningsknop TRIP fig. 25<br />

Met de knop TRIP, aan het uiteinde van<br />

de rechter hendel, krijgt u, als de contactsleutel<br />

in stand ON staat, toegang<br />

tot de hiervoor beschreven gegevens en<br />

kunnen de gegevens op nul worden<br />

gezet om een nieuwe rit te beginnen:<br />

– kort indrukken voor weergave van de<br />

verschillende gegevens<br />

– even ingedrukt houden voor het op<br />

nul zetten (reset) en het beginnen van<br />

een nieuwe rit.<br />

Nieuwe rit<br />

Begint als een reset is uitgevoerd:<br />

– “handmatig” door de gebruiker d.m.v.<br />

het indrukken van de betreffende knop;<br />

– “automatisch” wanneer de “afgelegde<br />

afstand” de waarde 9.999,9 km bereikt of<br />

wanneer de “reistijd” de waarde 99.59:59<br />

(99 uur en 59 minuten) bereikt;<br />

– iedere keer als de accu losgekoppeld is<br />

geweest.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

29


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

30<br />

fig. 25<br />

fig. 26<br />

Reset GENERAL TRIP<br />

Einde rit<br />

Begin nieuwe rit<br />

˙<br />

˙<br />

Reset TRIP B<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw deeltraject<br />

F0L0070m<br />

TRIP B<br />

BELANGRIJK Als u het systeem op nul<br />

zet terwijl het scherm van “General<br />

trip” wordt weergegeven, dan worden<br />

ook de gegevens van “Trip B” op nul<br />

gezet, terwijl bij het op nul zetten van<br />

“Trip B ” alleen de gegevens van “Trip<br />

B” op nul worden gezet.<br />

Reset TRIP B<br />

˙<br />

˙<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw<br />

deeltraject<br />

GENERAL TRIP<br />

TRIP B<br />

Reset TRIP B<br />

˙<br />

˙<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw<br />

deeltraject<br />

Procedure voor het begin van een<br />

rit<br />

Voor het op nul zetten (reset) moet u<br />

met de sleutel in stand ON langer dan 2<br />

seconden op de knop TRIP drukken.<br />

TRIP B<br />

Reset GENERAL TRIP<br />

Einde rit<br />

Begin nieuwe rit<br />

˙<br />

˙<br />

Reset TRIP B<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw<br />

deeltraject


ZITPLAATSEN<br />

VOORSTOELEN MET HAND-<br />

BEDIENDE VERSTELLING fig. 28<br />

Verstellen in lengterichting<br />

Trek de hendel A omhoog en schuif de<br />

stoel naar voren of naar achteren: als u<br />

rijdt, moeten de armen licht gebogen<br />

zijn en de handen op de stuurwielrand<br />

steunen.<br />

Hoogteverstelling<br />

Beweeg de hendel B herhaaldelijk<br />

omhoog of omlaag totdat de gewenste<br />

zithoogte is bereikt.<br />

BELANGRIJK De verstelling is alleen<br />

mogelijk als u op de bestuurdersstoel zit.<br />

Verstellen van de rugleuning<br />

Draai de knop C.<br />

fig. 28<br />

F0L0008m<br />

ATTENTIE<br />

Alle afstellingen mogen uitsluitend<br />

bij een stilstaande<br />

auto worden uitgevoerd.<br />

ATTENTIE<br />

Laat de hendel los en<br />

controleer altijd of de stoel<br />

goed geblokkeerd is door hem naar<br />

voren en naar achteren te schuiven.<br />

Als de stoel niet goed geblokkeerd is,<br />

kan deze onverwachts verschuiven,<br />

waardoor u de controle over de auto<br />

kunt verliezen.<br />

ATTENTIE<br />

Voor maximale veiligheid<br />

moet u de rugleuning rechtop<br />

zetten, tegen de leuning aan<br />

gaan zitten en de gordel goed laten<br />

aansluiten op borst en bekken.<br />

Lendensteun verstellen<br />

(indien aanwezig)<br />

Draai de knop D om het steunvlak van<br />

de rugleuning aan te passen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

31


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

32<br />

fig. 29 F0L0136m fig. 30 F0L0199m fig. 31 F0L0104m<br />

Zithoekverstelling<br />

(indien aanwezig) fig. 29<br />

Beweeg de hendel E herhaaldelijk<br />

omhoog of omlaag voor de gewenste<br />

stand.<br />

BELANGRIJK De verstelling is alleen<br />

mogelijk als u op de bestuurdersstoel zit.<br />

Stoelverwarming fig. 30<br />

Druk met de sleutel in stand ON op de<br />

knop F om de functie in of uit te<br />

schakelen. Bij inschakeling gaat het lampje<br />

op de knop branden.<br />

Passagiersstoel voor neerklappen<br />

“tafelopstelling” (indien aanwezig)<br />

fig. 31<br />

Trek hiervoor de hendel A omhoog en<br />

klap gelijktijdig de rugleuning neer.<br />

Om de stoel weer in de normale stand<br />

te zetten, moet u de hendel A bedienen<br />

en gelijktijdig de rugleuning omhoog<br />

zetten totdat deze vergrendelt.


fig. 32<br />

VOORSTOELEN MET<br />

ELEKTRISCHE VERSTELLING<br />

(indien aanwezig) fig. 32<br />

De stoelen kunnen versteld worden als<br />

de contactsleutel in stand ON staat of<br />

gedurende 1 minuut nadat de contactsleutel<br />

in stand OFF is gezet of is uitgenomen,<br />

of gedurende 3 minuten na<br />

opening van de portieren.<br />

Verstellen in lengterichting/hoogte<br />

verstelling<br />

Bedien de knop A.<br />

Verstellen van de rugleuning<br />

Bedien de knop B.<br />

F0L0173m<br />

Hoogteverstelling<br />

Bedien de knop A voor de hoogte verstelling<br />

van het voorste of achterste deel<br />

van de stoel.<br />

Instellingen van de bestuurdersstoel<br />

opslaan<br />

Met deze voorziening kunnen drie verschillende<br />

instellingen van de bestuurdersstoel<br />

en de buitenspiegels in het<br />

geheugen worden opgeslagen en opgeroepen<br />

(alleen met de contactsleutel in<br />

stand ON).<br />

Ga voor het opslaan als volgt te werk:<br />

❒ stel de stand van de bestuurdersstoel<br />

en van de buitenspiegels in;<br />

❒ druk ongeveer 3 seconden op een<br />

van de knoppen D (“1”, “2” of “3”),<br />

waaronder een instelling kan worden<br />

opgeslagen, totdat u ter bevestiging<br />

een geluidssignaal hoort.<br />

Als u een nieuwe stand van de stoel of<br />

de spiegels opslaat, wordt automatisch<br />

de vorige met dezelfde knop opgeslagen<br />

stand verwijderd.<br />

BELANGRIJK De instelling van de<br />

lendensteun en de inschakeling van de<br />

stoelverwarming kunnen niet in het<br />

geheugen worden opgeslagen.<br />

Opgeslagen instellingen oproepen<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de contactsleutel in stand ON;<br />

❒ druk (kort) op de knop D (“1”, “2”<br />

of “3”).<br />

De stoel beweegt uitsluitend automatisch<br />

als de opgeroepen stand verschillend<br />

is van de stand waarin de stoel<br />

staat, en de snelheid van de auto lager is<br />

dan 10 km/h.<br />

De stoel kan ook worden ingesteld<br />

gedurende 1 minuut na het verwijderen<br />

van de sleutel uit het contactslot of<br />

gedurende drie minuten na het openen<br />

van de portieren.<br />

Als de motor wordt gestart tijdens het<br />

oproepen van de opgeslagen instelling,<br />

wordt de beweging van de stoel geblokkeerd.<br />

BELANGRIJK Als tijdens het oproepen<br />

van de opgeslagen instelling een van de<br />

knoppen D wordt ingedrukt, wordt de<br />

in werking zijnde functie onmiddellijk<br />

onderbroken (“anti-paniek”- functie).<br />

Stoelverwarming<br />

(indien aanwezig)<br />

Bedien de knop C voor het in-/uitschakelen<br />

van de stoelverwarming. Er zijn 4<br />

standen: 0 (uitgeschakeld), 1 (minimale<br />

verwarming), 2 (gemiddelde verwarming),<br />

3 (maximale verwarming).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

33


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

34<br />

fig. 33<br />

ZITPLAATSEN ACHTER<br />

F0L0009m<br />

Ontgrendeling rugleuning fig. 33<br />

❒ trek de hendel A of B omhoog om<br />

respectievelijk het linker of het rechter<br />

deel van de rugleuning te ontgrendelen<br />

en plaats de rugleuning op de zitting.<br />

ATTENTIE<br />

Alle afstellingen mogen uitsluitend<br />

bij een stilstaande<br />

auto worden uitgevoerd.<br />

HOOFDSTEUNEN<br />

VOOR fig. 34<br />

Deze zijn in hoogte verstelbaar en vergrendelen<br />

automatisch in de gewenste<br />

stand.<br />

❒ omhoog verplaatsen: trek de hoofdsteun<br />

omhoog totdat hij hoorbaar<br />

vergrendelt.<br />

❒ omlaag verplaatsen: druk op de knop<br />

A en duw de hoofdsteun omlaag.<br />

ACHTER fig. 35<br />

Voor de zitplaatsen achter zijn drie<br />

hoofdsteunen voorzien.<br />

Om de hoofdsteunen achter te verwijderen,<br />

moet u gelijktijdig de knoppen B<br />

aan de kant van de twee steunen indrukken<br />

en de hoofdsteunen uittrekken.<br />

BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter<br />

gebruikt worden, moeten de hoofdsteunen<br />

altijd volledig zijn uitgetrokken.<br />

fig. 34<br />

fig. 35<br />

F0L0010m<br />

F0L0011m<br />

ATTENTIE<br />

De hoofdsteunen moeten<br />

zo worden ingesteld dat ze<br />

het hoofd ondersteunen en niet de<br />

nek. Alleen in deze positie bieden de<br />

steunen bescherming.


ATTENTIE<br />

Voor een optimale bescherming<br />

moet de rugleuning zo<br />

zijn ingesteld dat u rechtop zit en<br />

dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk<br />

bij de hoofdsteun bevindt.<br />

STUURWIEL<br />

Het stuurwiel kan zowel in lengterichting<br />

als in hoogte worden versteld.<br />

Ga voor het instellen als volgt te werk<br />

fig. 36:<br />

❒ vergrendel de hendel door deze naar<br />

voren te drukken (stand 1);<br />

❒ plaats het stuur in de gewenste<br />

stand;<br />

❒ vergrendel de hendel door hem naar<br />

het stuur te trekken (stand 2).<br />

fig. 36<br />

F0L0012m<br />

ATTENTIE<br />

Het stuur mag alleen<br />

worden versteld als de auto<br />

stilstaat.<br />

ATTENTIE<br />

Het is streng verboden om<br />

demontage-/montagewerkzaamheden<br />

uit te voeren, waarvoor<br />

wijzigingen in de stuurinrichting of<br />

de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij<br />

montage van een diefstalbeveiliging).<br />

Hierdoor kunnen de<br />

prestaties van het systeem, de<br />

garantie en de veiligheid in gevaar<br />

worden gebracht en voldoet de auto<br />

niet meer aan de typegoedkeuring.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

35


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

36<br />

SPIEGELS<br />

BINNENSPIEGEL fig. 37<br />

De binnenspiegel is voorzien van een<br />

beveiligingsmechanisme, waardoor de<br />

spiegel bij een krachtig contact met een<br />

inzittende losschiet.<br />

Met het hendeltje A kan de spiegel in<br />

twee standen worden gezet: normale of<br />

anti-verblindingsstand.<br />

ELEKTRONISCH DIMBARE<br />

BINNENSPIEGEL fig. 38<br />

Enkele uitvoeringen zijn voorzien van<br />

een elektronisch dimbare binnenspiegel<br />

met automatische anti-verblindingsfunctie.<br />

Aan de onderzijde van de spiegel<br />

is een ON/OFF-knop aanwezig voor<br />

het in-/uitschakelen van de antiverblindingsfunctie.<br />

Bij inschakeling gaat<br />

het lampje op de spiegel branden. Als u<br />

de achteruit inschakelt, wordt de spiegel<br />

altijd ingesteld op de heldere dagstand.<br />

fig. 37<br />

fig. 38<br />

F0L0012m<br />

F0L0310m<br />

BUITENSPIEGELS fig. 39<br />

Elektrische verstelling<br />

De elektrische verstelling is alleen mogelijk<br />

als de contactsleutel in stand ON<br />

staat.<br />

Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />

❒ met de schakelaar B kiest u welke<br />

spiegel u wilt verstellen (links of<br />

rechts);<br />

fig. 39<br />

F0L0014m<br />

❒ met de schakelaar C kunt de spiegel<br />

in 4 richtingen verstellen;<br />

Stel de spiegels af als de auto stilstaat en<br />

de handrem is aangetrokken. De verwarming<br />

van de spiegels schakelt automatisch<br />

in als u de achterruitverwarming<br />

aanzet.<br />

“Parkeer”-stand van de buitenspiegel<br />

aan passagierszijde opslaan<br />

Voor een optimaal zicht tijdens het<br />

inparkeren kan de bestuurder, tijdens<br />

het inschakelen van de achteruit, de buitenspiegel<br />

aan passagierszijde in een<br />

stand zetten (en opslaan) die verschillend<br />

is van de stand die normaal tijdens<br />

het rijden gebruikt wordt.


Ga voor het opslaan als volgt te werk:<br />

❒ schakel bij stilstaande auto en met de<br />

contactsleutel in stand ON de<br />

achteruit in;<br />

❒ plaats de schakelaar B in de stand<br />

voor de spiegel aan passagierszijde;<br />

❒ stel de buitenspiegel aan passagierszijde<br />

zodanig af met de schakelaar C<br />

dat een optimaal zicht wordt verkregen<br />

voor het inparkeren;<br />

❒ houd een van de knoppen voor het<br />

opslaan/oproepen van een stand van<br />

de stoel ten minste 3 seconden ingedrukt;<br />

Gelijktijdig met de “parkeer”-stand van<br />

de buitenspiegel aan passagierszijde<br />

wordt ook de stand van de buitenspiegel<br />

en de positie van de stoel aan bestuurderszijde<br />

in het geheugen opgeslagen.<br />

Als de stand van de spiegel is opgeslagen,<br />

klinkt een akoestisch signaal.<br />

“Parkeer”-stand van de buitenspiegel<br />

aan passagierszijde<br />

oproepen<br />

Om automatisch de “parkeer”-stand van<br />

de buitenspiegel aan passagierszijde op<br />

te roepen, moet als volgt te werk<br />

worden gegaan:<br />

❒ schakel bij stilstaande auto en met de<br />

contactsleutel in stand ON de<br />

achteruit in;<br />

❒ plaats de schakelaar B in de stand<br />

voor de spiegel aan passagierszijde;<br />

de spiegel wordt automatisch in de<br />

hiervoor opgeslagen stand gezet.<br />

Als er geen enkele stand is opgeslagen<br />

zal, als de achteruit wordt ingeschakeld,<br />

de buitenspiegel aan passagierszijde<br />

automatisch iets omlaag kantelen om het<br />

inparkeren te vergemakkelijken.<br />

De buitenspiegel aan passagierszijde<br />

keert automatisch terug in de beginstand<br />

in de volgende gevallen:<br />

❒ na ongeveer 10 seconden na het uitschakelen<br />

van de achteruit;<br />

❒ direct als de snelheid van de auto bij<br />

vooruit rijden hoger is dan 10 km/h;<br />

❒ door de schakelaar B in de neutrale<br />

stand te zetten of in de stand voor<br />

de spiegel aan bestuurderszijde.<br />

BELANGRIJK De “parkeer”-stand kan<br />

alleen worden opgeslagen en opgeroepen<br />

als de contactsleutel in stand ON staat.<br />

Automatische synchronisatie van<br />

de buitenspiegels<br />

Iedere keer als u de contactsleutel in stand<br />

ON draait, worden de buitenspiegels<br />

automatisch in de laatst ingestelde en/of<br />

opgeroepen stand gezet voordat de<br />

elektronische contactsleutel werd uitgenomen.<br />

Hierdoor worden de spiegels gesynchroniseerd<br />

wanneer tijdens het parkeren<br />

met de hand of per ongeluk een van<br />

de buitenspiegels is versteld.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

37


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

38<br />

fig. 40 F0L0015m fig. 41 F0L0311m<br />

Handmatig inklappen fig. 40<br />

De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen)<br />

van stand A in stand B worden geklapt.<br />

Elektrisch inklappen<br />

(indien aanwezig) fig. 41<br />

De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen)<br />

worden ingeklapt door op de knop C te<br />

drukken.<br />

Om de spiegels weer in de rijstand te<br />

zetten, moet u opnieuw op de knop C<br />

drukken.<br />

staan.<br />

ATTENTIE<br />

Tijdens het rijden moeten<br />

de spiegels altijd in stand A<br />

ATTENTIE<br />

De spiegel aan bestuurderszijde<br />

is bol, waardoor de<br />

afstandswaarneming<br />

beïnvloed.<br />

iets wordt


KLIMAATREGELING<br />

fig. 42<br />

1 Vaste luchtroosters aan de zijkant - 2 Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkant - 3 Vast luchtrooster boven - 4 Vast luchtrooster<br />

in het midden - 5 Kantelbare luchtroosters in het midden - 6 Luchtroosters onder - 7 Luchtroosters onder voor de zitplaatsen<br />

achter - 8 Verstelbare luchtroosters voor de zitplaatsen achter.<br />

F0L0016m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

39


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

40<br />

fig. 43 F0L0015m fig. 44 F0L0311m fig. 45 F0L0311m<br />

LUCHTROOSTERS IN HET<br />

MIDDEN fig. 43<br />

A =Regelknop voor de luchtopbrengst<br />

● =geheel dicht<br />

O= geheel open<br />

B = Regelschuif voor het richten van de<br />

luchtstroom.<br />

LUCHTROOSTERS AAN DE<br />

ZIJKANT fig. 44<br />

C =Regelknop voor de luchtopbrengst<br />

● =geheel dicht<br />

O= geheel open<br />

D = Regelschuif voor het richten van de<br />

luchtstroom.<br />

LUCHTROOSTERS ACHTER<br />

fig. 45<br />

E = Regelknop voor de luchtopbrengst<br />

● =geheel dicht<br />

O= geheel open<br />

F = Regelschuif voor het richten van de<br />

luchtstroom.


AIRCONDITIONING,<br />

HANDBEDIEND<br />

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 46<br />

A: draaiknop voor de luchtverdeling;<br />

B: drukknop voor in-/uitschakelen<br />

aircocompressor;<br />

C: draaiknop voor regelen van de luchttemperatuur<br />

(menging van warme/<br />

koude lucht);<br />

D: drukknop voor inschakelen functie<br />

MAX-DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming<br />

voorruit en zijruiten<br />

voor);<br />

E: draaiknop voor regelen van de luchtopbrengst;<br />

F: drukknop voor in-/uitschakelen<br />

achterruitverwarming;<br />

G: drukknop voor in-/uitschakelen<br />

luchtrecirculatie.<br />

fig. 46<br />

KLIMAATREGELING<br />

Met de draaiknop A kan de lucht op 5<br />

manieren over het hele interieur worden<br />

verdeeld:<br />

M voor verwarming van de beenruimten,<br />

waarbij de luchtstroom op het gelaat<br />

koel blijft (“bilevel”-stand);<br />

O luchtstroom uit de luchtroosters in<br />

het midden en de uitstroomopeningen<br />

aan de zijkant;<br />

F0L0153m<br />

y voor ontwaseming/ontdooiing van<br />

de voorruit en de zijruiten voor;<br />

voor verwarming van het interieur<br />

en ontwaseming van de voorruit;<br />

N voor een snellere verwarming van<br />

het interieur.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

41


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

42<br />

VERWARMING VAN HET<br />

INTERIEUR<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de knop C geheel naar rechts<br />

(in het rode vlak);<br />

❒ draai de knop E op de gewenste<br />

snelheid;<br />

❒ draai de knop A in stand:<br />

voor verwarming van de beenruimten<br />

en ontwaseming van de voorruit;<br />

M voor lucht naar de beenruimten en<br />

koelere lucht uit de luchtroosters in<br />

het midden en de uitstroomopeningen<br />

op het dashboard;<br />

N voor een snelle verwarming.<br />

SNELLE VERWARMING<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard;<br />

❒ draai de knop C in het rode vlak;<br />

❒ druk op de knop G;<br />

❒ draai de knop E op de gewenste<br />

snelheid;<br />

❒ draai de knop A in stand N.<br />

SNELLE ONTWASEMING/<br />

ONTDOOIING VAN DE VOOR-<br />

RUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR<br />

(functie MAX-DEF)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de knop C geheel naar rechts<br />

(in het rode vlak);<br />

❒ schakel de functie MAX-DEF in<br />

door op de knop D te drukken<br />

(lampje op de knop brandt).<br />

Als u de knop indrukt, worden automatisch<br />

de volgende functies ingeschakeld:<br />

❒ luchtverdeling naar de voorruit en<br />

zijruiten voor;<br />

❒ inschakeling van de aanjager op de<br />

hoogste snelheid;<br />

❒ inschakeling van de aircocompressor<br />

(lampje op de knop brandt);<br />

❒ automatische inschakeling van de<br />

recirculatiefunctie (lampje op de<br />

knop gedoofd als de functie daarvoor<br />

was ingeschakeld).<br />

Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid<br />

zijn, moet u op de knop D drukken om<br />

de functie MAX-DEF uit te schakelen.<br />

Hierna kan een stand gekozen worden<br />

om het gewenste comfort te bereiken.


Beslaan van de ruiten voorkomen<br />

Als het buiten extreem vochtig is en/of<br />

bij regen en/of bij grote verschillen in<br />

interieur- en buitentemperatuur, raden<br />

wij u de volgende procedure aan om het<br />

beslaan van de ruiten te voorkomen:<br />

❒ schakel de recirculatiefunctie uit<br />

door op de knop G te drukken<br />

(lampje op de knop gedoofd);<br />

❒ draai de knop C in het rode vlak;<br />

❒ draai de knop E in stand 2;<br />

❒ draai de knop A in stand y of als<br />

de ruiten niet beslagen zijn.<br />

BELANGRIJK De airconditioning is zeer<br />

bruikbaar om het beslaan van de ruiten<br />

te voorkomen: het is daarom voldoende<br />

om de bedieningsknoppen op ontwasemen<br />

te zetten zoals hiervoor beschreven<br />

is en de airconditioning in te schakelen<br />

door de knop B in te drukken.<br />

ONTWASEMING/<br />

ONTDOOIING ACHTERRUIT<br />

EN BUITENSPIEGELS<br />

Druk op de knop F om deze functie in<br />

te schakelen.<br />

De functie is voorzien van een tijdschakeling,<br />

waardoor de functie na 30<br />

minuten automatisch wordt uitgeschakeld.<br />

U kunt de functie eerder uitschakelen<br />

door nogmaals de knop F in te<br />

drukken.<br />

BELANGRIJK Plak geen stickers of andere<br />

plaatjes op de elektrische weerstandsdraden<br />

aan de binnenzijde van de achterruit,<br />

om beschadiging van de achterruitverwarming<br />

te voorkomen.<br />

REGELING<br />

AANJAGERSNELHEID<br />

Ga voor een goede ventilatie van het<br />

interieur als volgt te werk:<br />

❒ open de luchtroosters in het midden<br />

en de uitstroomopeningen aan de zijkant<br />

geheel;<br />

❒ draai de knop C in het blauwe vlak;<br />

❒ draai de knop E op de gewenste<br />

snelheid;<br />

❒ schakel de recirculatiefunctie uit<br />

door op de knop G te drukken<br />

(lampje op de knop gedoofd);<br />

❒ draai de knop A in stand O.<br />

RECIRCULATIE INSCHAKELEN<br />

Schakel de recirculatiefunctie in door op<br />

de knop G te drukken (lampje op de<br />

knop brandt).<br />

Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie<br />

in te schakelen in de file of in<br />

tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat<br />

vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is<br />

niet raadzaam dit systeem langdurig te laten<br />

werken, omdat anders, vooral als u met<br />

meerdere personen in de auto zit, de kans<br />

aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.<br />

BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie<br />

kunnen, afhankelijk van de werking van het<br />

systeem (“verwarming” of “koeling”), de<br />

gewenste omstandigheden sneller bereikt<br />

worden. Het is echter niet raadzaam deze<br />

functie in te schakelen op regenachtige of<br />

koude dagen, omdat dan de ruiten aan de<br />

binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen<br />

beslaan.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

43


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

44<br />

AIRCONDITIONING (koeling)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de knop C in het blauwe vlak;<br />

❒ draai de knop E op de gewenste<br />

snelheid;<br />

❒ draai de knop A in stand O;<br />

❒ schakel de recirculatiefunctie in door<br />

op de knop G te drukken (lampje op<br />

de knop brandt);<br />

❒ druk op de knop B om de aircocompressor<br />

in te schakelen.<br />

Regeling van de koeling<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ schakel de recirculatiefunctie uit<br />

door op de knop G te drukken<br />

(lampje op de knop gedoofd);<br />

❒ draai de knop C naar rechts voor<br />

verhoging van de temperatuur;<br />

❒ draai de knop E naar links voor verlaging<br />

van de aanjagersnelheid.<br />

ONDERHOUD VAN HET<br />

SYSTEEM<br />

Schakel in de winter de airconditioning 1<br />

keer per maand gedurende 10 minuten<br />

in. Laat voor het zomerseizoen de werking<br />

van de airconditioning door de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

controleren.<br />

AIRCONDITIONING,<br />

AUTOMATISCH<br />

(indien aanwezig)<br />

ALGEMENE INFORMATIE<br />

De automatische airconditioning met<br />

gescheiden regeling regelt de temperatuur<br />

en de luchtverdeling in het interieur in<br />

twee zones: bestuurders- en passagierszijde.<br />

De temperatuurregeling is gebaseerd<br />

op “temperatuurgelijkheid”: d.w.z. dat het<br />

systeem continu werkt om het comfort in<br />

het interieur constant te houden en eventuele<br />

verschillen in de weersomstandigheden<br />

buiten te compenseren, ook zonnestraling<br />

(gesignaleerd door een zonnestralingssensor).<br />

Het systeem is uitgerust met een luchtkwaliteitsensor<br />

(Air Quality System) die<br />

automatisch de luchtrecirculatie kan<br />

inschakelen om de onaangename effecten<br />

van vervuilde lucht, tijdens het rijden in de<br />

stad, in de file en in tunnels, te<br />

verminderen.


De automatisch gecontroleerde parameters<br />

en functies zijn:<br />

❒ luchttemperatuur uit de uitstroomopeningen<br />

aan bestuurderszijde/<br />

passagierszijde voor/achter;<br />

❒ luchtverdeling naar de uitstroomopeningen<br />

aan bestuurderszijde/<br />

passagierszijde voor;<br />

❒ aanjagersnelheid (traploze regeling<br />

van de luchtstroom);<br />

❒ inschakeling van de compressor<br />

(voor koelen en drogen van de<br />

lucht);<br />

❒ luchtrecirculatie.<br />

Deze functies kunnen handmatig worden<br />

gewijzigd, d.w.z. dat u het systeem kunt<br />

regelen door naar wens een of meer<br />

functies te selecteren en te wijzigen. Op<br />

deze manier worden de functies die<br />

handmatig zijn gewijzigd niet langer automatisch<br />

door het systeem geregeld. Het<br />

systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen<br />

(bijv. kans op beslaan).<br />

De handmatige instellingen hebben<br />

voorrang boven de automatische instellingen<br />

en blijven in het geheugen opgeslagen<br />

totdat de gebruiker de regeling<br />

weer overlaat aan de automatische<br />

werking door de betreffende knop in te<br />

drukken, behalve in de gevallen dat het<br />

systeem om veiligheidsredenen ingrijpt.<br />

Als handmatig een functie wordt ingesteld,<br />

blijven de andere functies echter<br />

automatisch geregeld.<br />

De luchtopbrengst in het interieur is<br />

onafhankelijk van de snelheid van de<br />

auto, omdat de luchtopbrengst elektronisch<br />

geregeld wordt door de aanjager.<br />

De luchttemperatuur in het interieur<br />

wordt altijd automatisch geregeld op<br />

basis van de ingestelde temperaturen op<br />

de displays van de bestuurder en de<br />

passagier voor (behalve als het systeem<br />

is uitgeschakeld of in enkele omstandigheden<br />

als de compressor is uitgeschakeld).<br />

De volgende parameters en functies<br />

kunnen handmatig worden ingesteld en<br />

gewijzigd:<br />

❒ temperatuur bestuurderszijde/<br />

passagierszijde voor;<br />

❒ aanjagersnelheid (traploze regeling);<br />

❒ luchtverdeling in zeven standen<br />

(bestuurder/passagier voor);<br />

❒ inschakelen van de compressor;<br />

❒ niet gescheiden/gescheiden regeling;<br />

❒ snelle ontwaseming/ontdooiing;<br />

❒ luchtrecirculatie;<br />

❒ achterruitverwarming.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

45


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

46<br />

BEDIENINGSKNOPPEN<br />

A: drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie<br />

en AQS-functie<br />

B: drukknop voor instellen luchtverdeling<br />

aan bestuurderszijde<br />

C: drukknop voor inschakelen functie<br />

AUTO (automatische werking)<br />

bestuurderszijde<br />

D: display met informatie over klimaatregeling<br />

E: drukknop voor inschakelen functie<br />

AUTO (automatische werking)<br />

passagierszijde<br />

F: drukknop voor instellen luchtverdeling<br />

aan passagierszijde<br />

G: draaiknop voor regelen temperatuur<br />

passagierszijde<br />

H: drukknop voor in-/uitschakelen<br />

achterruitverwarming<br />

I: drukknop voor inschakelen functie<br />

MONO (gelijkstellen ingestelde<br />

temperaturen)<br />

L: drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor<br />

M/N: drukknoppen voor verhogen/<br />

verlagen aanjagersnelheid<br />

O: drukknop voor inschakelen functie<br />

MAX-DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming<br />

voorruit en zijruiten voor)<br />

P: draaiknop voor regelen temperatuur<br />

bestuurderszijde<br />

fig. 47<br />

GEBRUIK VAN DE KLIMAAT-<br />

REGELING<br />

Het systeem kan op verschillende<br />

manieren worden ingeschakeld, maar wij<br />

raden u aan te beginnen met het indrukken<br />

van een van de knoppen AUTO en<br />

vervolgens de draaiknoppen te draaien<br />

om op het display de gewenste temperaturen<br />

in te stellen.<br />

Omdat het systeem het klimaat in twee<br />

zones in het interieur regelt, kunnen de<br />

bestuurder en de passagier voor verschillende<br />

temperatuurwaarden instellen.<br />

F0L0020m<br />

Op deze wijze werkt het systeem geheel<br />

automatisch, zodat zo snel mogelijk de<br />

ingestelde temperaturen worden bereikt.<br />

Het systeem regelt de temperatuur, de<br />

luchthoeveelheid, de luchtverdeling in het<br />

interieur, de recirculatiefunctie en het<br />

inschakelen van de aircocompressor.


Tijdens de volledig automatische werking<br />

van het systeem, moeten alleen de volgende<br />

functies eventueel handmatig worden<br />

ingeschakeld:<br />

❒ MONO, om de ingestelde temperatuur<br />

en de luchtverdeling aan<br />

bestuurders- en passagierszijde<br />

voor/achter gelijk te stellen;<br />

❒ …, luchtrecirculatie, om de<br />

recirculatie altijd in- of uitgeschakeld<br />

te houden;<br />

❒ -, voor een snelle ontwaseming/<br />

ontdooiing van de ruiten voor, de<br />

achterruit en de buitenspiegels;<br />

❒ (, voor het ontwasemen/ontdooien<br />

van de achterruit en de buitenspiegels.<br />

Tijdens de volledig automatische<br />

werking van het systeem kunt u op ieder<br />

moment de ingestelde temperaturen, de<br />

luchtverdeling en de aanjagersnelheid<br />

wijzigen m.b.v. de desbetreffende knoppen:<br />

het systeem zal automatisch de<br />

eigen instellingen wijzigen en aanpassen<br />

aan de nieuwe instellingen. Als tijdens de<br />

volledige automatische werking FULL<br />

AUTO de luchtverdeling en/of de luchtopbrengst<br />

gewijzigd worden en/of de<br />

inschakeling van de compressor en/of de<br />

recirculatie, dan verdwijnt het opschrift<br />

FULL. Op deze manier worden de met<br />

de hand gekozen functies niet langer<br />

automatisch geregeld maar moeten met<br />

de hand worden bediend, totdat u<br />

opnieuw de knop AUTO indrukt. De<br />

aanjagersnelheid is voor alle zones in het<br />

interieur gelijk.<br />

Als een of meer functies handmatig zijn<br />

ingeschakeld, dan blijft de regeling van de<br />

luchttemperatuur automatisch plaatsvinden,<br />

behalve als de compressor is uitgeschakeld:<br />

als de compressor is uitgeschakeld,<br />

dan kan er geen lucht in het<br />

interieur worden gevoerd waarvan de<br />

temperatuur lager is dan de buitentemperatuur.<br />

BEDIENINGSKNOPPEN<br />

Draaiknoppen voor regeling luchttemperatuur<br />

P-G<br />

Als u de knoppen naar rechts of naar<br />

links draait, verhoogt of verlaagt u de<br />

luchttemperatuur respectievelijk in het<br />

gedeelte linksvoor (draaiknop P) en<br />

rechtsvoor (draaiknop G) van het<br />

interieur.<br />

Omdat het systeem het klimaat in twee<br />

zones in het interieur regelt, kunnen de<br />

bestuurder en de passagier voor verschillende<br />

temperatuurwaarden instellen.<br />

De ingestelde temperaturen worden op<br />

het display weergegeven dicht bij de<br />

knoppen.<br />

Als u knop I (MONO) indrukt, wordt<br />

de temperatuur aan bestuurders- en<br />

passagierszijde voor automatisch gelijkgesteld,<br />

waarna u de temperatuur in de<br />

twee zones met de draaiknop P aan<br />

bestuurderszijde kunt regelen.<br />

De gescheiden regeling van de temperatuur<br />

en de luchtverdeling wordt automatisch<br />

weer hervat, als u de draaiknoppen<br />

draait of nogmaals op de knop (MONO)<br />

drukt als het lampje op de knop brandt.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

47


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

48<br />

Als u de knoppen helemaal naar rechts<br />

of helemaal naar links draait, tot aan de<br />

uiterste waarden HI of LO, wordt<br />

respectievelijk de functie van de maximale<br />

verwarming of de maximale koeling<br />

ingeschakeld:<br />

❒ Functie HI (maximale verwarming):<br />

wordt ingeschakeld als de draaiknop van<br />

de temperatuur naar rechts wordt<br />

gedraaid, voorbij de maximale waarde<br />

(32°C). Deze functie kan worden geactiveerd<br />

voor alleen de bestuurderszijde of<br />

de passagierszijde voor of voor beide zijden<br />

(ook door de functie MONO te<br />

selecteren).<br />

Als de functie wordt ingeschakeld, verschijnt<br />

het opschrift HI op het display.<br />

Deze functie kan worden ingeschakeld<br />

als u het interieur zo snel mogelijk wilt<br />

verwarmen, waarbij maximaal van het<br />

vermogen van het systeem gebruik<br />

wordt gemaakt. Deze functie maakt<br />

gebruik van de maximale temperatuur<br />

van de motorkoelvloeistof, terwijl de<br />

luchtverdeling en de snelheid van de aanjager<br />

door het systeem worden ingesteld.<br />

Als de motorkoelvloeistof niet warm<br />

genoeg is, schakelt het systeem niet<br />

onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid<br />

in, om de toevoer van te koude<br />

lucht in het interieur te beperken.<br />

Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle<br />

handmatige instellingen toegestaan.<br />

Voor het uitschakelen van de functie is het<br />

voldoende om de temperatuurknop naar<br />

links te draaien en de gewenste temperatuur<br />

in te stellen.<br />

❒ Functie LO (maximale koeling): wordt<br />

ingeschakeld als de draaiknop van de<br />

temperatuur naar links wordt<br />

gedraaid, voorbij de maximale waarde<br />

(16°C). Deze functie kan worden<br />

geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde<br />

of de passagierszijde voor of<br />

voor beide zijden (ook door de functie<br />

MONO te selecteren).<br />

Als de functie wordt ingeschakeld, verschijnt<br />

het opschrift LO op het display.<br />

Deze functie kan worden ingeschakeld als<br />

u het interieur zo snel mogelijk wilt koelen,<br />

waarbij maximaal van het vermogen<br />

van het systeem gebruik wordt gemaakt.<br />

De functie schakelt automatisch de volgende<br />

functies in:<br />

❒ de stand MONO;<br />

❒ de luchtverdeling naar de uitstroomopeningen<br />

in het midden/aan de zijkant<br />

(weergegeven door het<br />

betreffende symbool op het display);<br />

❒ inschakeling van de aanjager op de<br />

hoogste snelheid;<br />

❒ inschakeling van de aircocompressor.<br />

Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle<br />

handmatige instellingen toegestaan.<br />

Voor het uitschakelen van de functie is het<br />

voldoende om de temperatuurknop naar<br />

rechts te draaien en de gewenste temperatuur<br />

in te stellen.<br />

Drukknoppen voor de luchtverdeling<br />

B-F<br />

Als u op een van deze knoppen drukt,<br />

kunt u handmatig voor de linker- en de<br />

rechterzijde in het interieur een van de<br />

zeven instellingen voor de luchtverdeling<br />

kiezen:<br />

▲ Luchtstroom naar de luchtroosters<br />

van de voorruit en de zijruiten<br />

voor voor ontdooiing/ontwaseming<br />

van de ruiten.<br />

˙ Luchtstroom naar de uitstroomopeningen<br />

in het midden en aan de<br />

zijkant van het dashboard voor een<br />

koele luchtstroom op het lichaam en<br />

het gezicht bij warm weer.<br />

▼ Luchtstroom naar de luchtroosters<br />

van de beenruimten voor en<br />

achter. Met deze luchtverdeling<br />

kan in een zo kort mogelijke tijd de<br />

lucht in het interieur worden verwarmd,<br />

omdat warme lucht<br />

opstijgt. Dit geeft snel een behaaglijk<br />

gevoel.<br />

˙<br />

▼<br />

Luchtstroom verdeeld over de<br />

luchtroosters in de beenruimten<br />

(warmere lucht) en de<br />

uitstroomopeningen in het midden<br />

en aan de zijkant van het<br />

dashboard (koelere lucht). Deze<br />

luchtverdeling is bijzonder nuttig<br />

in de gematigde seizoenen (vooren<br />

najaar) als de zon schijnt.


▲ ▼ Luchtstroom verdeeld over de lucht<br />

roosters in de beenruimten en de<br />

luchtroosters voor ontwaseming/<br />

ontdooiing van de voorruit en zijruiten<br />

voor. Deze luchtverdeling<br />

zorgt voor een goede verwarming<br />

van het interieur en voorkomt het<br />

eventuele beslaan van de ruiten.<br />

▲ ˙ Luchtstroom verdeeld over<br />

▼ de luchtroosters van de voorruit,<br />

de uitstroomopeningen in het<br />

midden/aan de zijkant en de lucht<br />

roosters in de beenruimten.<br />

Deze luchtverdeling zorgt voor<br />

een goede klimaatbeheersing in<br />

de zomer.<br />

▲ Luchtstroom verdeeld over de<br />

˙ luchtroosters van de voorruit en<br />

de uitstroomopeningen in het midden/aan<br />

de zijkant van het dashboard.<br />

Deze luchtverdeling zorgt<br />

voor een goede koeling van het<br />

interieur in de zomer.<br />

fig. 48<br />

De luchtverdeling wordt gekozen met<br />

de knoppen B en F volgens de “rolling”-methode,<br />

overeenkomstig de volgorde<br />

die in het volgende schema vermeld<br />

staat fig. 48.<br />

De ingestelde luchtverdeling wordt<br />

weergegeven door het gaan branden van<br />

de betreffende symbolen op het display.<br />

Voor het hervatten van de automatische<br />

werking van de luchtverdeling na een<br />

handmatige instelling, moet de knop<br />

AUTO worden ingedrukt.<br />

F0L0234m<br />

Als u bij FULL AUTO voor de eerste<br />

keer de luchtverdelingsknop B of F<br />

indrukt, wordt op het display de huidige,<br />

automatisch gekozen status weergegeven.<br />

Hierna kan u via de “rolling”methode<br />

de gewenste luchtverdeling<br />

kiezen door opnieuw op de knop B of F<br />

te drukken.<br />

Als de bestuurder kiest voor luchtverdeling<br />

naar de voorruit, wordt ook de luchtstroom<br />

aan passagierszijde automatisch<br />

naar de voorruit geleid. De passagier kan<br />

vervolgens een andere luchtverdeling<br />

kiezen door de betreffende knoppen in te<br />

drukken.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

49


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

50<br />

Drukknoppen voor regelen<br />

aanjagersnelheid M/N<br />

Als u op de knop p+ of p– drukt, wordt<br />

de aanjagersnelheid respectievelijk verhoogd<br />

of verlaagd en daarmee de hoeveelheid<br />

lucht die in het interieur wordt<br />

gevoerd om de gewenste temperatuur te<br />

handhaven.<br />

De aanjagersnelheid wordt weergegeven<br />

door verlichte staafjes op het display<br />

❒ Maximum aanjagersnelheid = alle<br />

staafjes verlicht<br />

❒ Minimum aanjagersnelheid = één<br />

staafje verlicht.<br />

De aanjager kan worden uitgeschakeld,<br />

maar alleen als u de aircocompressor hebt<br />

uitgeschakeld met de knop B.<br />

BELANGRIJK Voor het hervatten van de<br />

automatische werking van de aanjager na<br />

een handmatige instelling, moet de knop<br />

AUTO worden ingedrukt.<br />

Als u nogmaals op de knop p– drukt nadat<br />

de minimum snelheid van de aanjager<br />

is ingesteld, schakelt het systeem uit.<br />

Op het display verschijnt het opschrift<br />

OFF en de status van de recirculatiefunctie<br />

fig. 49.<br />

fig. 49<br />

F0L0235m<br />

Drukknoppen AUTO<br />

(automatische werking) C-E<br />

Als u de knop AUTO aan bestuurderszijde<br />

en/of passagierszijde voor indrukt,<br />

regelt het systeem automatisch, in de<br />

betreffende zones, de hoeveelheid en de<br />

verdeling van de naar het interieur toegevoerde<br />

lucht en worden alle voorafgaande<br />

handmatige instellingen opgeheven.<br />

Dit wordt aangegeven door het verschijnen<br />

van het opschrift FULL AUTO op<br />

het display voor.<br />

Als er een of meerdere handmatige<br />

instellingen zijn uitgevoerd (luchtrecirculatie,<br />

luchtverdeling, aanjagersnelheid of<br />

uitschakeling aircocompressor), dooft<br />

het opschrift FULL op het display om<br />

aan te geven dat het systeem niet langer<br />

alle functies automatisch regelt (behalve<br />

de temperatuur die altijd automatisch<br />

wordt geregeld).<br />

BELANGRIJK Als het systeem vanwege<br />

handmatige instellingen de gewenste temperatuur<br />

in de verschillende zones niet<br />

meer kan garanderen en handhaven, knippert<br />

de ingestelde temperatuur om aan te<br />

geven dat het systeem een probleem<br />

heeft gesignaleerd; na een minuut dooft<br />

het opschrift AUTO.<br />

Voor het hervatten van de automatische<br />

werking van het systeem na een handmatige<br />

instelling (een of meerdere),<br />

moet de knop AUTO worden ingedrukt.<br />

Drukknop MONO (gelijkstellen<br />

ingestelde temperaturen<br />

en luchtverdeling)<br />

Als u de knop MONO indrukt, wordt de<br />

temperatuur aan bestuurderszijde en aan<br />

passagierszijde voor automatisch gelijkgesteld,<br />

waardoor u in de twee zones<br />

dezelfde temperatuur en de luchtverdeling<br />

kunt instellen met de draaiknop<br />

aan bestuurderszijde. Met deze functie<br />

kan de temperatuur in het interieur makkelijk<br />

geregeld worden als alleen de<br />

bestuurder in de auto zit. De gescheiden<br />

regeling van de temperatuur en de luchtverdeling<br />

wordt automatisch weer hervat<br />

als u de draaiknop P of G draait voor de<br />

instelling van de temperatuur aan<br />

passagierszijde voor of nogmaals op de<br />

knop MONO drukt, als het opschrift op<br />

het display wordt weergegeven.


Drukknop A voor in-/uitschakelen<br />

recirculatie en AQS-functie<br />

Als de AQS-sensor niet aanwezig is,<br />

werkt de luchtrecirculatie als volgt:<br />

❒ handmatig ingeschakeld (recirculatie<br />

altijd ingeschakeld), aangegeven door<br />

het symbool í op het display;<br />

❒ handmatig uitgeschakeld (recirculatie<br />

altijd uitgeschakeld met luchttoevoer<br />

van buiten), aangegeven door het<br />

symbool êop het display.<br />

Deze mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld<br />

door meerdere keren op de<br />

recirculatieknop A te drukken.<br />

Als de recirculatie een lange tijd (meer dan<br />

25 minuten aaneengesloten) ingeschakeld<br />

is geweest, wordt de recirculatie om veiligheidsredenen<br />

automatisch gedurende 1<br />

minuut uitgeschakeld om de lucht in het<br />

interieur te verversen.<br />

BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie<br />

kunnen (verwarming of koeling van het interieur)<br />

de gewenste omstandigheden<br />

sneller bereikt worden.<br />

ATTENTIE<br />

Het verdient daarom aanbeveling<br />

om de recirculatiefunctie<br />

bij lage buitentemperaturen<br />

niet te gebruiken, omdat de ruiten<br />

anders snel kunnen beslaan.<br />

Het is echter niet raadzaam deze<br />

functie handmatig in te schakelen op<br />

regenachtige of koude dagen, omdat dan<br />

de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk<br />

sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning<br />

niet is ingeschakeld.<br />

Bij buitentemperaturen onder 3°C<br />

wordt de recirculatie uitgeschakeld (met<br />

luchttoevoer van buiten) om het beslaan<br />

van de ruiten te voorkomen.<br />

De recirculatie wordt automatisch weer<br />

ingeschakeld bij een buitentemperatuur<br />

boven 5°C.<br />

De AQS-sensor (Air Quality System) kan,<br />

naast de bovengenoemde werking, de<br />

recirculatie automatisch regelen op basis<br />

van de kwaliteit van de buitenlucht:<br />

❒ automatisch geregeld, aangegeven<br />

door het symbool í op het display.<br />

In dat geval verschijnt het symbool ï<br />

of ñop het display, afhankelijk van de<br />

huidige status van de recirculatie (ingeschakeld<br />

of uitgeschakeld).<br />

Bij de automatische werking met AQS,<br />

wordt de recirculatie ingeschakeld als de<br />

luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van<br />

vervuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld tij-<br />

dens het rijden in de stad, in een file en<br />

in tunnels.<br />

Bovendien zal bij ingeschakelde compressor,<br />

om te voorkomen dat de verontreinigde<br />

lucht van de uitlaatgassen bij een<br />

stilstaande auto het interieur binnendringt,<br />

het systeem de recirculatie uitschakelen als<br />

de snelheid van de auto lager is dan 6 km/h.<br />

De automatische werking wordt weer hervat<br />

als de snelheid van de auto hoger is dan<br />

25 km//h.<br />

De automatische werking van het AQS<br />

schakelt uit bij buitentemperaturen onder<br />

3°C, de recirculatieklep wordt geopend<br />

en op het display verschijnt het symbool<br />

í, maar de gebruiker kan handmatig<br />

m.b.v. de rolling-recirculatieknop de werking<br />

weer inschakelen: als u voor de eerste<br />

keer de knop indrukt, wordt de huidige<br />

status van de recirculatie aangegeven<br />

door het symbool êop het display.<br />

De functie wordt automatisch weer ingeschakeld<br />

bij een buitentemperatuur boven<br />

5°C.<br />

Als u opnieuw de knop indrukt, kunt u de<br />

gewenste recirculatiestatus kiezen, aangegeven<br />

door het betreffende symbool op<br />

het display. Als u in deze omstandigheden<br />

handmatig het AQS inschakelt, kunnen de<br />

ruiten beslaan.<br />

Als de handmatige werking van de recirculatie<br />

is ingesteld, dooft het opschrift FULL<br />

en verdwijnt A van het recirculatiesymbool<br />

op het display.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

51


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

52<br />

Knop voor uitschakeling van de<br />

aircocompressor L<br />

Als u de knop √ indrukt als het symbool<br />

op het display wordt weerge-geven,<br />

schakelt de aircocompressor uit. Als u<br />

de knop indrukt als het symbool niet op<br />

het display is weergegeven, wordt de<br />

inschakeling van de compressor weer<br />

automatisch door het systeem geregeld;<br />

dit wordt aangegeven door het gaan<br />

branden van het symbool op het display.<br />

Als u de aircocompressor uitschakelt,<br />

wordt de recirculatie uitgeschakeld om<br />

het eventuele beslaan van de ruiten te<br />

voorkomen. Ook als het systeem de<br />

ingestelde temperatuur kan handhaven,<br />

verdwijnt het opschrift FULL van het<br />

display. Als het systeem de ingestelde<br />

temperatuur echter niet meer kan handhaven,<br />

gaat de temperatuur knipperen<br />

en dooft ook het opschrift AUTO.<br />

BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor<br />

is het niet mogelijk lucht in<br />

het interieur te voeren met een temperatuur<br />

die lager is dan de buitentemperatuur;<br />

bovendien kunnen (in bijzondere<br />

weersomstandigheden) de ruiten zeer<br />

snel beslaan omdat de lucht niet<br />

gedroogd kan worden.<br />

De uitschakeling van de aircocompressor<br />

blijft in het geheugen opgeslagen,<br />

ook na het afzetten van de motor.<br />

U kunt de automatische regeling van de<br />

aircocompressor weer inschakelen<br />

door nogmaals de knop √ in te drukken<br />

of de knop AUTO.<br />

Als bij uitgeschakelde compressor de<br />

buitentemperatuur hoger is dan de<br />

ingestelde temperatuur, kan het systeem<br />

niet aan de wens voldoen. Dit<br />

wordt als volgt aangegeven: de ingestelde<br />

temperatuur knippert enkele seconden<br />

op het display en vervolgens dooft<br />

het opschrift AUTO.<br />

Als de compressor is uitgeschakeld, kan<br />

de aanjagersnelheid handmatig op nul<br />

worden gezet. Als de compressor is<br />

ingeschakeld bij draaiende motor, kan<br />

de aanjagersnelheid niet lager zijn dan<br />

een minimale waarde (één staafje verlicht).<br />

De compressor wordt automatisch uitgeschakeld<br />

bij buitentemperaturen<br />

onder – 1°C. In dat geval knippert het<br />

symbool √ op het display 10 seconden<br />

en dooft daarna.<br />

De compressor wordt automatisch<br />

weer ingeschakeld als de buitentemperatuur<br />

hoger is dan + 1°C.<br />

Drukknop voor snelle ontwaseming/ontdooiing<br />

van de voorruit<br />

en de zijruiten voor O<br />

Als u deze knop indrukt, schakelt de<br />

klimaatregeling automatisch alle functies<br />

in die noodzakelijk zijn voor het snel<br />

ontdooien/ontwasemen van de voorruit<br />

en de zijruiten voor. D.w.z. dat het<br />

systeem:<br />

❒ de aircocompressor inschakelt wanneer<br />

de klimatologische omstandigheden<br />

dit toestaan;<br />

❒ de luchtrecirculatie uitschakelt;<br />

❒ de maximale luchttemperatuur (HI)<br />

op beide displays instelt;<br />

❒ een aanjagersnelheid inschakelt op<br />

basis van de koelvloeistoftemperatuur,<br />

om toevoer van nog te koude<br />

lucht voor de ontwaseming van de<br />

ruiten, te beperken;<br />

❒ de luchtstroom naar de luchtroosters<br />

voor de voorruit en de zijruiten<br />

voor leidt;<br />

❒ de achterruitverwarming inschakelt.<br />

BELANGRIJK De functie voor snelle<br />

ontwaseming/ontdooiing van de ruiten<br />

blijft ongeveer 3 minuten ingeschakeld<br />

nadat de koelvloeistoftemperatuur<br />

boven 50°C is gekomen.


Als de functie voor snel ontdooien/ontwasemen<br />

is ingeschakeld, gaan het lampje<br />

op de betreffende knop en het lampje<br />

op de knop van de achterruitverwarming<br />

branden. Bovendien dooft het opschrift<br />

FULL AUTO op het display.<br />

Als de functie voor maximaal ontwasemen/ontdooien<br />

is ingeschakeld, kunnen<br />

alleen de aanjagersnelheid en de uitschakeling<br />

van de achterruitverwarming<br />

handmatig worden geregeld.<br />

Als de functie voor maximaal ontwasemen/ontdooien<br />

is ingeschakeld, werkt<br />

de aanjager met verschillende snelheden,<br />

overeenkomstig de ingestelde luchtverdeling<br />

voordat de functie werd ingeschakeld,<br />

om onder alle omstandigheden een<br />

maximaal comfort te garanderen.<br />

Als u de knop voor maximale ontdooiing/ontwaseming<br />

indrukt, of de knoppen<br />

voor de luchtverdeling of de draaiknop<br />

bedient voor de temperatuurregeling,<br />

schakelt het systeem de functie maximaal<br />

ontdooien/ontwasemen uit en<br />

worden alle bedrijfsomstandigheden van<br />

voor het inschakelen van de functie hersteld.<br />

Drukknop voor ontwaseming/ontdooiing<br />

van de achterruit en de<br />

buitenspiegels H<br />

Als u deze knop indrukt, dan worden de<br />

achterruit- en de spiegelverwarming<br />

ingeschakeld. Het lampje op de knop<br />

gaat branden als deze functie wordt<br />

ingeschakeld.<br />

De functie schakelt na 20 minuten automatisch<br />

uit, of als opnieuw de knop<br />

wordt ingedrukt. De functie wordt ook<br />

uitgeschakeld als u de motor uitzet en<br />

blijft uitgeschakeld als u de motor<br />

opnieuw start.<br />

BELANGRIJK Plak geen stickers of andere<br />

plaatjes op de elektrische weerstandsdraden<br />

aan de binnenzijde van de achterruit,<br />

om beschadiging van de achterruitverwarming<br />

te voorkomen.<br />

HULPVERWARMING<br />

(Multijet-uitvoeringen)<br />

Dit systeem zorgt voor een snellere verwarming<br />

van het interieur bij koud weer.<br />

De hulpverwarming schakelt automatisch<br />

in nadat u de contactsleutel in<br />

stand ON hebt gezet.<br />

BELANGRIJK De hulpverwarming werkt<br />

alleen bij een buitentemperatuur die<br />

lager is dan 12°C, een koelvloeistoftemperatuur<br />

onder de 50°C en een accuspanning<br />

hoger dan 10,25 V.<br />

BELANGRIJK Parkeer niet boven brandbaar<br />

materiaal zoals papier, gras of droge<br />

bladeren: brandgevaar.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

53


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

54<br />

BUITENVERLICHTING<br />

Met de linker hendel bedient u de<br />

buitenverlichting.<br />

De buitenverlichting werkt uitsluitend<br />

als de contactsleutel in stand ON staat.<br />

VERLICHTING UIT fig. 50<br />

Draaiknop in stand å<br />

fig. 50<br />

fig. 51<br />

F0L0021m<br />

F0L0022m<br />

BUITENVERLICHTING fig. 51<br />

Draai de draaiknop in stand 6.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het<br />

controlelampje 3 branden.<br />

fig. 52<br />

F0L0023m<br />

DIMLICHTEN fig. 52<br />

Draai de draaiknop in stand 2.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het<br />

controlelampje 3 branden.


fig. 53 F0L0024m fig. 54 F0L0025m fig. 55 F0L0026m<br />

GROOTLICHT fig. 53<br />

Trek de hendel naar het stuurwiel, als de<br />

draaiknop reeds in stand 2 staat (2e<br />

onvergrendelde stand).<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het<br />

controlelampje 1 branden.<br />

Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel<br />

wordt getrokken, dooft het grootlicht<br />

en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.<br />

GROOTLICHTSIGNAAL fig. 54<br />

Trek de hendel naar het stuurwiel (1e<br />

onvergrendelde stand), ongeacht de<br />

stand van de draaiknop. Op het instrumentenpaneel<br />

gaat het controlelampje<br />

1 branden.<br />

RICHTINGAANWIJZERS<br />

fig. 55<br />

Zet de hendel in de vergrendelde stand:<br />

❒ omhoog (stand 1): inschakeling<br />

rechter richtingaanwijzer;<br />

❒ omlaag (stand 2): inschakeling linker<br />

richtingaanwijzer.<br />

Op het instrumentenpaneel knippert het<br />

controlelampje F of D.<br />

De richtingaanwijzers schakelen automatisch<br />

uit als de auto weer rechtuit rijdt.<br />

Als u kort richting aan wilt geven, voor<br />

het uitvoeren van een handeling waarvoor<br />

het stuurwiel slechts weinig hoeft<br />

te worden verdraaid, dan drukt u de<br />

hendel iets omhoog of omlaag zonder<br />

dat de hendel vergrendelt. Zodra u de<br />

hendel loslaat, gaat deze automatisch<br />

terug.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

55


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

56<br />

fig. 56<br />

F0L0027m<br />

“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM<br />

Met dit systeem kan de ruimte voor de<br />

auto een bepaalde tijd worden verlicht.<br />

Inschakelen fig. 56<br />

U schakelt deze functie in door de contactsleutel<br />

in stand OFF te draaien of uit<br />

te nemen, en de linker hendel binnen 2<br />

minuten na het uitzetten van de motor<br />

naar het stuur te trekken.<br />

Telkens als u de hendel bedient, blijft de<br />

verlichting 30 seconden langer branden,<br />

tot een maximum van 210 seconden;<br />

hierna schakelt de verlichting automatisch<br />

uit.<br />

F0L1150g<br />

Als de hendel wordt bediend, gaat het<br />

controlelampje 3 op het instrumentenpaneel<br />

branden en verschijnt er een<br />

bericht op het display (zie het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”) gedurende de<br />

tijd dat de functie actief blijft. Het lampje<br />

gaat branden als de hendel voor het<br />

eerst bediend wordt en blijft branden<br />

totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld.<br />

Telkens als de hendel wordt<br />

bediend, wordt alleen de inschakeltijd<br />

van de verlichting verlengd.<br />

Uitschakelen<br />

Houd de hendel langer dan 2 seconden<br />

naar het stuur getrokken.<br />

SCHEMERSENSOR (automatisch<br />

inschakelende koplampen)<br />

(indien aanwezig)<br />

Deze sensor is in staat om de verschillen<br />

in sterkte van het omgevingslicht waar te<br />

nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid:<br />

hoe hoger de gevoeligheid, hoe<br />

minder buitenlicht er nodig is om de verlichting<br />

in te schakelen. De gevoeligheid<br />

van de sensor kan worden ingesteld via<br />

het “Setup-menu” van het display.<br />

fig. 57<br />

Inschakelen fig. 57<br />

F0L0028m<br />

Draai de draaiknop in stand 2 A : op deze<br />

manier gaan, afhankelijk van de sterkte<br />

van het buitenlicht, de buitenverlichting<br />

en de dimlichten automatisch branden.<br />

Uitschakelen<br />

Als via de sensor het commando voor<br />

uitschakeling wordt gegeven, wordt het<br />

dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na<br />

ongeveer 10 seconden, de buitenverlichting.<br />

De schemersensor is niet in staat om<br />

mist te signaleren. Daarom moet bij mist<br />

de verlichting handmatig worden ingeschakeld.


RUITEN REINIGEN<br />

RUITENWISSERS/<br />

-SPROEIERS<br />

Deze werken uitsluitend als de contactsleutel<br />

in stand ON staat.<br />

De rechter hendel kan in vijf verschillende<br />

standen worden gezet fig. 58:<br />

A: ruitenwissers uitgeschakeld;<br />

B: wissen met interval;<br />

Draai als de hendel in stand B staat, de<br />

draaiknop F in een van de vier intervalstanden:<br />

, = zeer lang interval<br />

— = lang interval<br />

—- = gemiddeld interval<br />

—— = kort interval<br />

C: langzaam continu wissen;<br />

D: snel continu wissen;<br />

E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde<br />

stand).<br />

fig. 58<br />

F0L0030m<br />

In stand E werken de ruitenwissers,<br />

zolang u de hendel met de hand in deze<br />

stand houdt. Als u de hendel loslaat,<br />

springt deze direct weer in stand A en<br />

schakelen de ruitenwissers automatisch<br />

uit.<br />

BELANGRIJK Vervang de wisserbladen<br />

volgens de aanwijzingen in het hoofdstuk<br />

“Onderhoud en zorg”.<br />

fig. 59<br />

F0L0031m<br />

Gebruik de ruitenwissers niet<br />

om opgehoopte sneeuw of ijs<br />

van de voorruit te verwijderen.<br />

In die omstandigheden grijpt,<br />

als de ruitenwissers te zwaar worden<br />

belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt<br />

dat de ruitenwissers enkele seconden<br />

worden uitgeschakeld. Als hierna de<br />

werking niet wordt hervat, wendt u dan<br />

tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

“Intelligente wis-/wasregeling”<br />

Als u de hendel naar het stuur trekt<br />

(onvergrendelde stand), schakelen de<br />

ruitensproeiers in fig. 59.<br />

Als u de hendel langer dan een halve seconde<br />

aangetrokken houdt, dan worden in een<br />

beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.<br />

Als u de hendel loslaat, maken de ruitenwissers<br />

nog 4 slagen.<br />

Na 5 seconden volgt nog een extra<br />

reinigingsslag.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

57


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

58<br />

REGENSENSOR<br />

(indien aanwezig)<br />

De regensensor bevindt zich achter de<br />

binnenspiegel en staat in contact met de<br />

voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de<br />

frequentie van de slagen van de ruitenwissers,<br />

tijdens het wissen met interval,<br />

automatisch wordt aangepast aan de<br />

hoeveelheid regen op de ruit.<br />

BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving<br />

van de sensor schoon.<br />

Inschakelen fig. 60<br />

Plaats de rechter hendel een stand naar<br />

beneden (stand B).<br />

Als de regensensor wordt ingeschakeld,<br />

maken de ruitenwissers 1 slag.<br />

Als u de draaiknop F draait, kunt u de<br />

gevoeligheid van de regensensor verhogen.<br />

fig. 60<br />

F0L0030m<br />

Als de gevoeligheid van de regensensor<br />

verhoogd wordt, maken de ruitenwissers<br />

1 slag.<br />

Als de ruitensproeiers worden bediend<br />

bij ingeschakelde regensensor, werkt het<br />

normale reinigingsprogramma. Daarna<br />

hervat de regensensor zijn normale<br />

automatische werking.<br />

Uitschakelen fig. 60<br />

Zet de hendel in stand B of draai de<br />

start-/contactsleutel in stand OFF.<br />

Als de motor daarna wordt gestart<br />

(sleutel in stand ON), schakelt de regensensor<br />

niet weer in, ook niet als de<br />

hendel in stand B is blijven staan. Voor<br />

het inschakelen van de regensensor<br />

moet de hendel in stand A of C worden<br />

gezet en daarna in stand B of de knop<br />

voor het instellen van de gevoeligheid<br />

worden gedraaid.<br />

Als de regensensor op deze wijze<br />

opnieuw wordt ingeschakeld, maken de<br />

ruitenwissers ten minste 1 slag, ook bij<br />

een droge ruit.<br />

De regensensor is in staat om de volgende<br />

omstandigheden te herkennen en<br />

zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:<br />

❒ vuil op het controle-oppervlak<br />

(zoutaanslag, vuil enz.);<br />

❒ verschil tussen dag en nacht.<br />

ATTENTIE<br />

Door waterstrepen kunnen<br />

de ruitenwissers ongewenst<br />

inschakelen.


ACHTERRUITWISSER/<br />

-SPROEIER<br />

Deze werken uitsluitend als de contactsleutel<br />

in stand ON staat.<br />

Als u de draaiknop A van stand å in stand<br />

' zet, dan werkt de achterruitwisser als<br />

volgt:<br />

❒ in intervalstand als de ruitenwissers<br />

voor niet zijn ingeschakeld;<br />

❒ synchroon (met de helft van de frequentie<br />

van de ruitenwissers voor)<br />

als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld.<br />

Als u bij ingeschakelde ruitenwissers<br />

voor de achteruit inschakelt, gaat automatisch<br />

ook de achterruitwisser continu<br />

wissen.<br />

Als u de hendel naar het dashboard<br />

duwt (onvergrendelde stand), schakelt<br />

de achterruitsproeier in.<br />

Als u de hendel langer dan een halve<br />

seconde naar het dashboard geduwd<br />

houdt, schakelt ook de achterruitwisser<br />

in.<br />

Als u de hendel loslaat, wordt het intelligente<br />

wis-/wasprogramma ingeschakeld,<br />

zoals bij de ruitenwissers voor.<br />

KOPLAMPSPROEIERS (indien<br />

aanwezig)<br />

De “verzonken” koplampsproeiers zijn<br />

in de voorbumper van de auto gemonteerd<br />

en treden in werking als u, bij ingeschakeld<br />

dimlicht, de ruitensproeiers<br />

inschakelt.<br />

BELANGRIJK Controleer regelmatig of<br />

de koplampsproeiers schoon en in<br />

goede staat zijn.<br />

Gebruik de achterruitwisser<br />

niet om opgehoopte sneeuw<br />

of ijs van de achterruit te verwijderen.<br />

In die omstandigheden<br />

grijpt, als de achterruitwisser te<br />

zwaar wordt belast, de beveiliging in,<br />

die ervoor zorgt dat de achterruitwisser<br />

enkele seconden wordt uitgeschakeld.<br />

Als hierna de werking niet wordt hervat,<br />

wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

59


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

60<br />

CRUISE-CONTROL<br />

(snelheidsregelaar -<br />

indien aanwezig)<br />

Dit is een elektronisch hulpmiddel,<br />

waardoor de auto (bij een snelheid<br />

boven 30 km/h) op lange, rechte en<br />

droge trajecten en bij weinig verandering<br />

in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen),<br />

met een constante en vooraf<br />

ingestelde snelheid blijft rijden zonder<br />

het gaspedaal te hoeven bedienen. Het<br />

gebruik van dit systeem biedt geen voordelen<br />

in druk verkeer. Gebruik dit<br />

systeem niet in de stad.<br />

fig. 61<br />

F0L0033m<br />

SYSTEEM INSCHAKELEN<br />

fig. 61<br />

Draai de draaiknop A in stand ON.<br />

Het systeem kan niet worden ingeschakeld<br />

in de 1e versnelling of de achteruit.<br />

Het is raadzaam het systeem alleen te<br />

gebruiken in de 4e of hogere versnelling.<br />

Op afdalingen kan bij ingeschakelde<br />

cruise-control de snelheid iets oplopen<br />

ten opzichte van de opgeslagen snelheid.<br />

Het systeem is ingeschakeld als het<br />

lampje Ü op het instrumentenpaneel<br />

brandt en het betreffende bericht verschijnt.<br />

SNELHEID OPSLAAN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ zet de draaiknop A in stand ON en<br />

trap het gaspedaal in tot de auto met<br />

de gewenste snelheid rijdt;<br />

❒ plaats de hendel ten minste 1 seconde<br />

omhoog (+) en laat vervolgens de<br />

hendel los: de snelheid van de auto is<br />

opgeslagen en het gaspedaal kan<br />

worden losgelaten.<br />

Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)<br />

kan de snelheid simpel verhoogd worden<br />

door het intrappen van het gaspedaal:<br />

als u daarna het gaspedaal loslaat,<br />

wordt teruggekeerd naar de opgeslagen<br />

snelheid.<br />

OPGESLAGEN SNELHEID<br />

OPROEPEN<br />

Als het systeem is uitgeschakeld door<br />

bijvoorbeeld het intrappen van het remof<br />

koppelingspedaal, kan de opgeslagen<br />

snelheid op de volgende manier worden<br />

opgeroepen:<br />

❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid<br />

ongeveer gelijk is aan de opgeslagen<br />

snelheid;<br />

❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld<br />

was op het moment van het<br />

opslaan van de snelheid;<br />

❒ druk op de knop RES B.


OPGESLAGEN SNELHEID<br />

VERHOGEN<br />

Dit kan op twee manieren:<br />

❒ trap het gaspedaal in en sla vervolgens<br />

de nieuwe snelheid op;<br />

of<br />

❒ plaats de hendel omhoog (+).<br />

Telkens als de hendel wordt bediend,<br />

wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer<br />

1 km/h). Als de hendel omhoog<br />

wordt gehouden, verandert de snelheid<br />

traploos.<br />

OPGESLAGEN SNELHEID<br />

VERLAGEN<br />

Dit kan op twee manieren:<br />

❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens<br />

de nieuwe snelheid op;<br />

of<br />

❒ plaats de hendel omlaag (–) totdat de<br />

nieuwe snelheid is bereikt die automatisch<br />

wordt opgeslagen.<br />

Telkens als de hendel wordt bediend,<br />

wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer<br />

1 km/h). Als de hendel omlaag<br />

wordt gehouden, verandert de snelheid<br />

traploos.<br />

SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />

Het systeem kan als volgt door de<br />

bestuurder worden uitgeschakeld:<br />

❒ door de draaiknop A in stand OFF te<br />

draaien;<br />

❒ door de motor uit te zetten;<br />

❒ door het rempedaal in te trappen of<br />

de handrem aan te trekken;<br />

❒ door het koppelingspedaal in te<br />

trappen;<br />

❒ door een verzoek tot sequentieel<br />

schakelen bij automatische versnellingsbak;<br />

❒ als de snelheid van de auto onder de<br />

vastgestelde limiet komt;<br />

❒ door het gaspedaal in te trappen; in<br />

dit geval wordt het systeem niet<br />

werkelijk uitgeschakeld, maar heeft<br />

het acceleratie-verzoek voorrang op<br />

het systeem; de cruise-control blijft<br />

ingeschakeld en het systeem stelt, na<br />

de acceleratie, de hiervoor opgeslagen<br />

snelheid weer in, zonder dat de<br />

knop RES hoeft te worden ingedrukt.<br />

Het systeem schakelt in de volgende<br />

gevallen automatisch uit:<br />

❒ als het ABS of ESP in werking treedt;<br />

❒ als er een storing in het systeem is.<br />

ATTENTIE<br />

Als de cruise-control tijdens<br />

het rijden is ingeschakeld,<br />

zet dan nooit de versnellingspook in<br />

de vrijstand.<br />

ATTENTIE<br />

Bij een storing of een afwijkende<br />

werking van de cruisecontrol,<br />

moet de draaiknop A in stand<br />

OFF worden gezet. Laat het systeem,<br />

na controle van de zekering, door de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer controleren.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

61


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

62<br />

PLAFONDVERLICHTING<br />

VOOR fig. 62<br />

ZONNEKLEPVERLICHTING<br />

Druk op het lampenglas bij punt A voor<br />

het in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting<br />

aan bestuurderszijde of druk<br />

op het lampenglas bij punt C voor het<br />

in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting<br />

aan passagierszijde.<br />

Als de contactsleutel in stand OFF staat<br />

of is uitgenomen, blijft de verlichting nog<br />

ongeveer 15 minuten ingeschakeld.<br />

fig. 62 F0L0105m fig. 63 F0L0106m<br />

Plafondlampje in het midden<br />

Het lampje gaat automatisch branden als<br />

u een portier opent en dooft als het<br />

betreffende portier wordt gesloten, na<br />

ongeveer 10 seconden.<br />

Als het portier geopend blijft, schakelt<br />

het plafondlampje na ongeveer 3 minuten<br />

uit.<br />

U kunt het plafondlampje in het midden<br />

ook in-/uitschakelen door het lampenglas<br />

bij punt B in te drukken; gelijktijdig gaat<br />

de verlichting aan de zijkanten achter<br />

branden.<br />

Het inschakelen/doven van de verlichting<br />

gaat geleidelijk.<br />

Na het inschakelen door het indrukken<br />

van de knop B, blijft de verlichting, als de<br />

contactsleutel in stand OFF staat of uit<br />

het contactslot is genomen, nog 15<br />

minuten ingeschakeld.<br />

ACHTER fig. 63<br />

Deze kan worden in-/uitgeschakeld door<br />

op het lampenglas bij punt D te drukken.


BEDIENINGSORGANEN<br />

WAARSCHUWINGSKNIPPER-<br />

LICHTEN fig. 64<br />

Druk op de schakelaar A, onafhankelijk<br />

van de stand van de contactsleutel.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, knippert<br />

het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig<br />

gaan op het instrumentenpaneel de<br />

controlelampjes Î en ¥ branden.<br />

Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />

schakelaar.<br />

fig. 64 F0L0034m fig. 65 F0L0035m<br />

MISTLAMPEN VOOR<br />

(indien aanwezig) fig. 65<br />

Druk bij ingeschakelde buitenverlichting<br />

op knop 5.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het<br />

controlelampje 5 branden.<br />

Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />

knop.<br />

ATTENTIE<br />

Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten<br />

is<br />

afhankelijk van de wetgeving van<br />

het land waarin u zich bevindt.<br />

Houdt u aan de voorschriften.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

63


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

64<br />

fig. 66 F0L0230m fig. 67 F0L0036m<br />

MISTACHTERLICHT fig. 66<br />

Druk op knop 4 voor inschakeling van het<br />

mistachterlicht. Het mistachterlicht werkt<br />

alleen als het dimlicht is ingeschakeld.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het<br />

controlelampje 4 branden.<br />

Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />

knop.<br />

PARKEERVERLICHTING fig. 67<br />

De verlichting schakelt in, als u met de<br />

contactsleutel in stand OFF of uitgenomen<br />

contactsleutel, de knop A op het<br />

schakelaarpaneel ongeveer 1 seconde<br />

indrukt. Op het instrumentenpaneel<br />

brandt het controlelampje 3.<br />

Als u bij ingeschakelde parkeerverlichting<br />

de linker hendel omhoog (stand 1)<br />

of omlaag (stand 2) plaatst, gaat respectievelijk<br />

alleen de parkeerverlichting aan<br />

de rechterzijde of linkerzijde branden en<br />

dooft het lampje op het instrumentenpaneel.<br />

Als u de linker hendel weer in de middelste<br />

stand zet, dan brandt de parkeerverlichting<br />

aan beide zijden van de auto<br />

en brandt opnieuw het controlelampje<br />

3.<br />

Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />

knop.<br />

NOODSCHAKELAAR VOOR<br />

ONDERBREKING BRANDSTOF-<br />

TOEVOER EN ELEKTRISCHE<br />

VOEDING<br />

De auto is uitgerust met een brandstofnoodschakelaar.<br />

De schakelaar springt<br />

omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer<br />

van brandstof wordt gestopt en de<br />

motor afslaat. Op enkele uitvoeringen is<br />

bovendien een extra veiligheidsschakelaar<br />

aanwezig die inschakelt bij een ongeval,<br />

waardoor de elektrische voeding wordt<br />

onderbroken. Hierdoor wordt brandstoflekkage<br />

bij leidingbreuken en vonkvorming<br />

bij beschadiging van de elektrische componenten<br />

van de auto voorkomen.<br />

BELANGRIJK Vergeet niet na een botsing<br />

de sleutel uit het contactslot te nemen om<br />

te voorkomen dat de accu ontlaadt.<br />

Als u na het ongeval geen brandstoflekkage<br />

waarneemt en geen beschadiging van<br />

de elektrische componenten van de auto<br />

(bijv. de koplampen) en de auto kan nog<br />

verder rijden, schakel dan de brandstofnoodschakelaar<br />

en de veiligheidsschakelaar<br />

voor de elektrische voeding (indien aanwezig)<br />

weer in, volgens de hierna beschreven<br />

procedure.<br />

ATTENTIE<br />

Als u na een ongeval een<br />

brandstoflucht ruikt of<br />

merkt dat het brandstofsysteem lekt,<br />

schakel dan de schakelaars niet weer<br />

in, zodat brand wordt voorkomen.


fig. 68 F0L0107m fig. 69 F0L0308m fig. 70 F0L0307m<br />

Brandstofnoodschakelaar weer<br />

inschakelen fig. 68<br />

Druk om de brandstofnoodschakelaar<br />

weer in te schakelen op knop A.<br />

Veiligheidsschakelaar voor<br />

elektrische voeding (indien<br />

aanwezig) weer inschakelen fig. 69-<br />

70<br />

De schakelaar bevindt zich in de verdeelkast<br />

op de pluspool van de accu.<br />

Ga voor het inschakelen van de schakelaar<br />

voor de elektrische voeding als volgt<br />

te werk:<br />

❒ druk om de brandstofnoodschakelaar<br />

weer in te schakelen op knop A;<br />

❒ open de motorkap;<br />

❒ druk op de borgingen B en verwijder<br />

het beschermdeksel C;<br />

❒ druk om de schakelaar voor de elektrische<br />

voeding weer in te schakelen<br />

op knop D.<br />

ATTENTIE<br />

Voordat u de schakelaar voor<br />

het onderbreken van de elektrische<br />

voeding weer inschakelt, moet<br />

zorgvuldig worden gecontroleerd of er<br />

geen brandstoflekkage is en of de<br />

elektrische componenten (bijv. de<br />

koplampen) niet zijn beschadigd.<br />

ATTENTIE<br />

Voordat u de brandstofnoodschakelaar<br />

weer inschakelt,<br />

moet zorgvuldig worden gecontroleerd<br />

of er geen brandstoflekkage is en<br />

of de elektrische componenten (bijv.<br />

de koplampen) niet zijn beschadigd.<br />

Initialisatie van het opendak, het<br />

zonnescherm (indien aanwezig) en<br />

de elektrische ruitbediening<br />

Na het weer inschakelen van de schakelaars,<br />

moet het opendak, het zonnescherm<br />

en de elektrische ruitbediening<br />

opnieuw ingesteld worden. Zie voor de<br />

betreffende procedure, de beschrijvingen<br />

in de paragraaf “Opendak” en<br />

“Elektrische ruitbediening” in dit hoofdstuk.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

65


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

66<br />

INTERIEURUITRUSTING<br />

ARMSTEUN VOOR MET<br />

OPBERGVAK EN KOELVAK<br />

Als u het hendeltje A-fig. 71 indrukt,<br />

kunt u de armsteun voor omhoogklappen,<br />

waarna een opbergvak/gsm-houder<br />

bereikbaar is.<br />

Als u daarna het deksel B-fig. 71<br />

omhoog plaatst, krijgt u toegang tot het<br />

koel/warmhoudvak dat in verbinding<br />

staat met uitstroomopening C-fig. 73<br />

van de klimaatregeling.<br />

fig. 71 F0L0155m fig. 72 F0L0156m<br />

Om de uitstroomopening te openen<br />

voor toevoer van koele of warme lucht<br />

in het vak, moet u het hendeltje D-fig.<br />

73 in de richting van de pijl plaatsen.<br />

Als de auto is uitgerust met automatische<br />

airconditioning met gescheiden regeling,<br />

dan geldt voor het opbergvak de temperatuurinstelling<br />

aan de passagierszijde.<br />

fig. 73<br />

F0L0157m<br />

Als de armsteun geheel omhoog is<br />

geklapt, moet u erop letten dat niet per<br />

ongeluk knop A-fig. 71 wordt ingedrukt,<br />

om te voorkomen dat het deksel<br />

van het opbergvak wordt geopend en de<br />

inhoud naar buiten valt.


fig. 74 F0L0037m fig. 75 F0L0108m<br />

ARMSTEUN ACHTER<br />

(indien aanwezig)<br />

Klap de armsteun A-fig. 74 voor<br />

gebruik omlaag, zoals aangegeven in de<br />

figuur.<br />

In de armsteun achter zijn twee<br />

beker/blikjeshouders (indien aanwezig)<br />

geplaatst. Om de houders te gebruiken,<br />

moet de lip B-fig. 75 in de richting van<br />

de pijl worden getrokken.<br />

fig. 76<br />

F0L0109m<br />

In de armsteun bevindt zich een opbergvak<br />

fig. 76, dat bereikbaar is na het openen<br />

van de klep.<br />

fig. 77<br />

F0L0038m<br />

DASHBOARDKASTJE fig. 77<br />

Trek de handgreep in de richting van de<br />

pijl om het dashboardkastje te openen.<br />

Bij het openen van het kastje gaat aan de<br />

binnenkant een lampje branden<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

67


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

68<br />

fig. 78 F0L0039m fig. 79 F0L0053m fig. 80 F0L0040m<br />

OPBERGVAKJE fig. 78<br />

Het opbergvakje bevindt zich op de tunnelconsole<br />

onder de voorste armsteun.<br />

BEKER/BLIKJESHOUDERS<br />

Deze zijn in de console voor geplaatst.<br />

MUNTENBAKJE fig. 78<br />

Dit is in de tunnelconsole geplaatst,<br />

naast de handrem.<br />

BRILLENHOUDER<br />

(indien aanwezig) fig. 79<br />

Deze bevindt zich in de hemelbekleding,<br />

bij de handgreep aan bestuurderszijde.<br />

Gebruik de houder zoals afgebeeld in de<br />

figuur.<br />

AANSTEKER<br />

Deze is in de tunnelconsole geplaatst,<br />

naast de handrem.<br />

Druk voor het inschakelen van de aansteker<br />

de knop A in, als de contactsleutel<br />

in stand ON staat.<br />

Na ongeveer 15 seconden springt de<br />

knop in de beginstand en is de aansteker<br />

klaar voor gebruik.<br />

BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker<br />

na het indrukken ook uitschakelt.<br />

ATTENTIE<br />

De aansteker wordt erg<br />

heet. Gebruik de aansteker<br />

voorzichtig en voorkom dat hij<br />

gebruikt wordt door kinderen: risico<br />

op brand en/of brandwonden.


fig. 81<br />

fig. 82<br />

F0L0110m<br />

F0L0111m<br />

ASBAK<br />

De asbak is in de tunnelconsole<br />

geplaatst; plaats voor gebruik het klepje<br />

A-fig. 81 omhoog.<br />

De asbak kan uit de houder worden<br />

getrokken om te worden geleegd.<br />

In de armsteunen van de passagiersportieren<br />

is een asbak geplaatst; plaats<br />

voor gebruik het klepje omhoog. De<br />

asbak B-fig. 82 kan uit de houder worden<br />

getrokken om te worden geleegd.<br />

fig. 83 F0L0041m fig. 84 F0L0042m<br />

ZONNEKLEPPEN fig. 83<br />

De zonnekleppen zitten aan beide zijden<br />

naast de binnenspiegel. Ze kunnen voor<br />

de voorruit of voor de zijruit worden<br />

gedraaid.<br />

Op de achterzijde van de zonneklep aan<br />

bestuurders- en passagierszijde bevindt<br />

zich een spiegeltje met verlichting. Door<br />

de verlichting kunnen de spiegeltjes ook<br />

bij weinig licht gebruikt worden.<br />

Open het klepje A om het spiegeltje te<br />

gebruiken.<br />

STEKKERDOOS fig. 84<br />

Deze werkt alleen als de contactsleutel<br />

in stand ON staat en bevindt zich onder<br />

de uitstroomopeningen in het midden<br />

voor de zitplaatsen achter.<br />

Open voor gebruik het beschermdeksel<br />

A.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

69


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

70<br />

ZONNESCHERMEN ACHTER<br />

(indien aanwezig) fig. 85<br />

Enkele uitvoeringen hebben op de achterportieren<br />

verschuifbare zonneschermen,<br />

die voorzien zijn van oprolautomaten en<br />

bijbehorende drukveren.<br />

Voor het gebruik moet het zonnescherm<br />

worden uitgerold m.b.v. lip A en<br />

worden vastgehaakt aan de bovenste<br />

borgingen B.<br />

OPENDAK<br />

(indien aanwezig)<br />

Het grote opendak bestaat uit twee ruitpanelen<br />

- een vast paneel en een<br />

beweegbaar paneel - met een elektrisch<br />

bedienbaar zonnescherm voor en een<br />

handbediend zonnescherm achter. Het<br />

opendak kan uitsluitend bediend worden<br />

als de contactsleutel in stand ON staat.<br />

fig. 85 F0L0312m fig. 86 F0L0174m<br />

Met de knoppen A, B en C bij het<br />

plafondlampje in het midden, kunt u het<br />

dak en het zonnescherm openen/sluiten.<br />

Openen<br />

Draai als het opendak geheel gesloten is<br />

(draaischakelaar in stand 0), de draaiknop<br />

A-fig. 86 rechtsom en kies een<br />

van de 5 beschikbare openingsstanden.<br />

Elk van de 5 standen komt overeen met<br />

een steeds grotere opening van het<br />

opendak; stand 1 komt overeen met de<br />

kleinste opening en stand 5 met een<br />

geheel geopend dak.<br />

Daarom is het voor het geheel openen<br />

van het dak voldoende om de schakelaar<br />

in één beweging direct in de laatste (vijfde)<br />

stand te zetten.<br />

Sluiten<br />

Draai de draaiknop A-fig. 86 linksom en<br />

kies een van de 5 beschikbare sluitingsstanden.<br />

Elk van de 5 standen komt overeen met<br />

een steeds grotere sluiting van het opendak.<br />

Om het opendak in één beweging<br />

geheel te sluiten, kan de draaiknop Afig.<br />

86 direct in stand 0 worden gezet.<br />

Open het dak niet bij sneeuw<br />

of ijs: het kan dan beschadigd<br />

worden.


Openen/sluiten voorste zonnescherm<br />

Druk op de knop B-fig. 86 om het zonnescherm<br />

geheel te openen. Het openen<br />

wordt onderbroken als u nogmaals de<br />

knop indrukt.<br />

Druk op de knop C-fig. 86 om het zonnescherm<br />

geheel te sluiten. Het sluiten<br />

wordt onderbroken als u nogmaals de<br />

knop indrukt.<br />

Let op: als u het opendak opent met<br />

gesloten zonnescherm, wordt deze laatste<br />

automatisch geopend.<br />

Openen/sluiten achterste zonnescherm<br />

Het achterste zonnescherm moet met<br />

de hand worden geopend/gesloten.<br />

ANTI-LETSELFUNCTIE<br />

Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie.<br />

Sensoren in de ruitrubbers kunnen<br />

een eventueel obstakel waarnemen als<br />

de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het<br />

systeem de ruitbeweging en wordt de ruit<br />

onmiddellijk geopend.<br />

Dit beveiligingssysteem is aanwezig op<br />

het voorste profiel van het zonnescherm<br />

en is actief tijdens de hele sluitprocedure<br />

van het zonnescherm. Als een obstakel<br />

wordt gesignaleerd, dan wordt de<br />

ruitbeweging over een korte afstand in<br />

tegengestelde richting uitgevoerd.<br />

INITIALISATIEPROCEDURE<br />

Als de accu losgekoppeld is geweest of<br />

als een zekering is doorgebrand, moet<br />

de werking van het opendak en het zonnescherm<br />

opnieuw ingesteld worden.<br />

Initialisatie van het opendak<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de contactsleutel in stand ON;<br />

❒ draai de draaiknop A-fig. 86 geheel<br />

naar links;<br />

❒ druk op de draaiknop A-fig. 86 en<br />

houd deze ingedrukt totdat het dak<br />

mechanisch vergrendelt; laat daarna<br />

de knop los;<br />

❒ druk binnen 5 seconden opnieuw op<br />

de draaiknop en houd deze ingedrukt;<br />

het dak komt automatisch in<br />

beweging; houd in deze fase de draaiknop<br />

ingedrukt;<br />

❒ als het dak stopt, is de initialisatie<br />

beëindigd.<br />

ATTENTIE<br />

Verwijder altijd de contactsleutel<br />

uit het contactslot<br />

als u de auto verlaat, om te voorkomen<br />

dat het opendak per ongeluk in<br />

beweging wordt gebracht en zo<br />

gevaar kan opleveren voor de achtergebleven<br />

passagiers: onzorgvuldig<br />

gebruik van het opendak kan gevaarlijk<br />

zijn. Controleer voor en tijdens de<br />

bediening van de schakelaar altijd of<br />

de passagiers niet verwond kunnen<br />

worden door de beweging van het<br />

opendak zelf of door in beweging<br />

gebrachte voorwerpen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

71


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

72<br />

Initialisatie van het zonnescherm<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ sluit het opendak volledig;<br />

❒ draai de contactsleutel 10 seconden<br />

in stand OFF;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand ON;<br />

❒ draai de draaiknop in de sluitstand in<br />

en houd deze ingedrukt, totdat<br />

wordt waargenomen dat de mechanische<br />

aanslag is bereikt;<br />

❒ de initialisatie is beëindigd.<br />

fig. 87 F0L0215m fig. 88 F0L0216m<br />

ANTI-LETSELFUNCTIE<br />

UITSCHAKELEN<br />

Door ijs of vuil in de geleiders van het<br />

opendak kan de anti-letselfunctie herhaaldelijk<br />

inschakelen. Daarom moet<br />

gecontroleerd worden of er geen obstakels<br />

aanwezig zijn.<br />

In dit geval kan de functie worden uitgeschakeld<br />

door het opendak op de volgende<br />

manier te sluiten: draai binnen 5<br />

seconden na het in werking treden van<br />

de functie, de draaiknop A-fig. 86 in<br />

stand 0 en houd de knop ingedrukt, totdat<br />

het dak gesloten is.<br />

BEDIENING IN NOOD-<br />

GEVALLEN fig. 87-88<br />

Als de elektrische bediening van het<br />

opendak niet werkt, dan kan het handmatig<br />

worden bediend; ga hiervoor als<br />

volgt te werk:<br />

❒ neem de sleutel voor de noodbediening<br />

uit het dashboardkastje;<br />

❒ verwijder het plafondlampje achter<br />

bij de met de pijlen aangegeven<br />

punten fig. 87;<br />

❒ plaats de sleutel in de zitting A-fig.<br />

88 en draai deze rechtsom om het<br />

dak te openen of linksom om het dak<br />

te sluiten.


PORTIEREN<br />

CENTRALE PORTIER-<br />

VERGRENDELING<br />

Van buitenaf fig. 89<br />

Druk bij gesloten portieren op de knop Á<br />

van de afstandsbediening of, als de afstandsbediening<br />

niet werkt, steek en draai<br />

de metalen noodsleutel in het slot van een<br />

van de voorportieren.<br />

Van binnenuit fig. 90<br />

Druk bij gesloten portieren op de knop<br />

A of de knop B, in het midden op het<br />

dashboard, om de portieren respectievelijk<br />

te vergrendelen of te ontgrendelen.<br />

BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling<br />

werkt niet als een portier niet<br />

goed gesloten is of als er een storing in<br />

het systeem is. Na enkele seconden schakelt<br />

het systeem ongeveer 2 minuten uit.<br />

In deze 2 minuten kunt u de portieren<br />

met de hand ver- en ontgrendelen. Als<br />

deze 2 minuten zijn verstreken, schakelt<br />

het systeem opnieuw in.<br />

fig. 89<br />

fig. 90<br />

F0L0100m<br />

F0L0003m<br />

Als de oorzaak van de storing is opgelost,<br />

werkt het systeem weer normaal.<br />

fig. 91<br />

F0L0112m<br />

KINDERVEILIGHEIDSSLOT fig. 91<br />

Hierdoor kunnen de achterportieren niet<br />

van binnenuit geopend worden.<br />

Het systeem kan alleen bij een geopend<br />

portier worden ingeschakeld:<br />

❒ stand 1 - systeem ingeschakeld (portier<br />

vergrendeld);<br />

❒ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier<br />

kan van binnenuit worden geopend).<br />

Het systeem blijft ook ingeschakeld na het<br />

elektrisch ontgrendelen van de portieren.<br />

BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in<br />

als u kinderen vervoert.<br />

BELANGRIJK Controleer nadat u het veiligheidsslot<br />

op beide achterportieren hebt<br />

ingeschakeld, of het slot daadwerkelijk is<br />

ingeschakeld door aan de handgreep aan de<br />

binnenzijde van de portieren te trekken.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

73


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

74<br />

ELEKTRISCHE RUIT-<br />

BEDIENING<br />

Alle uitvoeringen zijn uitgerust met een<br />

veiligheidssysteem dat een eventueel<br />

obstakel kan waarnemen als de ruit sluit;<br />

in dat geval onderbreekt het systeem de<br />

ruitbeweging en wordt, afhankelijk van<br />

de stand van de ruit, de ruit onmiddellijk<br />

geopend.<br />

BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie<br />

binnen 1 minuut 5 keer inschakelt, dan<br />

voert het systeem automatisch de<br />

“recovery” uit (zelfbescherming). Hierbij<br />

gaat de ruit telkens een klein stukje<br />

omhoog totdat de ruit geheel gesloten<br />

is.<br />

Ga voor het herstellen van de juiste<br />

werking van het systeem als volgt te<br />

werk:<br />

❒ open de ruiten;<br />

of<br />

❒ draai de contactsleutel in stand OFF<br />

en vervolgens in ON.<br />

Als er geen storingen zijn, dan werkt de<br />

ruit weer normaal. Als er een storing<br />

wordt gevonden, zie dan het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”.<br />

fig. 92<br />

F0L0043m<br />

BELANGRIJK Als de contactsleutel in<br />

stand OFF staat of is uitgenomen, dan<br />

kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten<br />

worden bediend. Het systeem wordt<br />

echter onmiddellijk uitgeschakeld als een<br />

van de portieren wordt geopend.<br />

ATTENTIE<br />

Het systeem voldoet aan de<br />

2000/4/EU-normen en is<br />

gericht op de bescherming van de<br />

inzittenden wanneer deze ledematen<br />

door de geopende ruit steken.<br />

INITIALISATIE VAN DE RUIT-<br />

BEDIENING<br />

Als de accu losgekoppeld is geweest of<br />

als een zekering is doorgebrand, moet<br />

de werking van het systeem opnieuw<br />

ingesteld worden.<br />

Initialisatieprocedure:<br />

❒ open de ruit die geïnitialiseerd moet<br />

worden geheel (handmatig of automatisch);<br />

❒ sluit de ruit door de schakelaar (zonder<br />

onderbrekingen) in te drukken<br />

totdat deze geheel gesloten is;<br />

❒ houd na het bereiken van de geheel<br />

gesloten stand de schakelaar nog ten<br />

minste 1 seconde ingedrukt.


fig. 93<br />

BEDIENINGSKNOPPEN<br />

F0L0044m<br />

Bestuurderszijde fig. 93<br />

Op het portierpaneel aan bestuurderszijde<br />

zijn de bedieningsschakelaars<br />

gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel<br />

in stand ON staat, de zijruiten<br />

bedient:<br />

A openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch<br />

continue” werking tijdens het<br />

openen/sluiten van de ruit;<br />

B openen/sluiten zijruit rechtsvoor;<br />

“automatisch continue” werking tijdens<br />

het openen/sluiten van de ruit;<br />

C openen/sluiten zijruit linksachter;<br />

“automatisch continue” werking<br />

alleen tijdens het openen van de ruit;<br />

D openen/sluiten zijruit rechtsachter;<br />

“automatisch continue” werking<br />

alleen tijdens het openen van de ruit;<br />

E in-/uitschakeling bedieningsschakelaars<br />

voor de ruiten achter.<br />

ATTENTIE<br />

Onzorgvuldig gebruik van<br />

de elektrische ruitbediening<br />

kan gevaarlijk zijn. Controleer voor<br />

en tijdens het bedienen van de ruit<br />

altijd of de passagiers niet kunnen<br />

worden verwond door de bewegende<br />

ruiten, hetzij direct door contact<br />

met de ruit, hetzij door voorwerpen<br />

die door de ruit worden meegesleept<br />

of geraakt. Verwijder altijd de<br />

sleutel uit het contactslot als u de<br />

auto verlaat om te voorkomen dat<br />

een onverwachtse inschakeling van<br />

de elektrische ruitbediening gevaar<br />

oplevert voor de achtergebleven<br />

passagiers.<br />

Druk kort op een van de twee knoppen<br />

voor het “stapsgewijs” openen/sluiten<br />

van de ruit; als de knop langer wordt<br />

ingedrukt, wordt de “automatisch continue”<br />

werking ingeschakeld zowel tijdens<br />

het openen als het sluiten.<br />

De ruit stopt in de gewenste stand als u<br />

nogmaals op de knop drukt.<br />

fig. 94<br />

F0L0045m<br />

Portier aan passagierszijde voor<br />

en achter fig. 94<br />

In de armsteun van het voorportier aan<br />

passagierszijde en van de achterportieren<br />

bevinden zich drukschakelaars voor<br />

de bediening van de bijbehorende ruit.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

75


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

76<br />

BAGAGERUIMTE<br />

De achterklep (indien ontgrendeld) kan<br />

alleen van buitenaf geopend worden met<br />

behulp van de elektrische ontgrendelhendel<br />

boven de kentekenplaathouder<br />

fig. 95.<br />

De achterklep kan bovendien altijd worden<br />

geopend als de portieren van de auto ontgrendeld<br />

zijn.<br />

Op het display van het instrumentenpaneel<br />

(zie de paragraaf “Multifunctioneel display”<br />

in dit hoofdstuk) kunt u de keuzemogelijkheid<br />

“Achterklep onafhankelijk ontgrendelen”<br />

inschakelen: op deze manier wordt<br />

de achterklep niet gelijktijdig met de<br />

portieren vergrendeld.<br />

BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel<br />

van de achterklep niet als de auto rijdt.<br />

fig. 95 F0L0046m fig. 96 F0L0100m<br />

Als u bij een lege accu de metalen noodsleutel<br />

heeft gebruikt om toegang tot de<br />

auto te krijgen, dan kan de achterklep<br />

van binnenuit met de hand geopend<br />

worden door het hendeltje te bedienen.<br />

Dit hendeltje bevindt zich rechtsonder<br />

het slot dat in het midden aan de onderzijde<br />

van de achterklep is geplaatst.<br />

ACHTERKLEP OPENEN MET DE<br />

AFSTANDSBEDIENING fig. 96<br />

Druk op de knop R, ook als het diefstalalarm<br />

(indien aanwezig) is ingeschakeld.<br />

Als de achterklep wordt geopend, knipperen<br />

de richtingaanwijzers twee keer; bij<br />

het sluiten knipperen de richtingaanwijzers<br />

één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm).<br />

ACHTERKLEP SLUITEN<br />

Laat de achterklep zakken en druk op de<br />

achterklep totdat hij vergrendelt.<br />

BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid<br />

“achterklep onafhankelijk ontgrendelen”<br />

is ingeschakeld, moet, voordat de<br />

achterklep wordt gesloten, gecontroleerd<br />

worden of u in het bezit bent van<br />

de contactsleutel, omdat de achterklep<br />

automatisch vergrendeld wordt.


Naderhand aangebrachte<br />

voorwerpen op de hoedenplank<br />

of de achterklep (luidsprekers,<br />

spoiler enz.) kunnen,<br />

behalve wanneer de auto hierop is<br />

voorbereid, de juiste werking van de<br />

gasveren verhinderen.<br />

ATTENTIE<br />

Bij het gebruik van de<br />

bagageruimte mag het<br />

maximum laadvermogen van de<br />

auto nooit overschreden worden<br />

(zie het hoofdstuk “Technische<br />

gegevens”). Controleer bovendien<br />

of de bagageruimte goed geladen is,<br />

om te voorkomen dat een voorwerp<br />

bij bruusk remmen naar voren schiet<br />

en letsel veroorzaakt.<br />

ATTENTIE<br />

Rijd niet met voorwerpen<br />

op de hoedenplank: bij een<br />

ongeval of bruusk remmen kunnen<br />

ze de passagiers verwonden.<br />

fig. 97<br />

F0L0047m<br />

ACHTERKLEP IN GEVAL VAN<br />

NOOD OPENEN fig. 97<br />

Om de achterklep vanuit het interieur te<br />

openen (bij een lege accu of bij een storing<br />

in het elektrische systeem van de<br />

achterklep zelf), moet als volgt te werk<br />

worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten”<br />

in dit hoofdstuk):<br />

❒ laat de hoofdsteunen achter geheel<br />

zakken;<br />

❒ klap de zittingen van de achterzitplaatsen<br />

om:<br />

❒ klap de rugleuningen naar voren;<br />

❒ voor het mechanisch ontgrendelen van<br />

de achterklep, moet u vanuit de<br />

bagageruimte het hendeltje A<br />

bedienen.<br />

BAGAGERUIMTE VERGROTEN<br />

Gedeeltelijk vergroten<br />

(1/3 of 2/3)<br />

Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten<br />

door de deelbare achterbank<br />

gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te<br />

klappen.<br />

Verwijder voor een maximale laadruimte<br />

de rolhoes volgens de instructies die<br />

vermeld staan in de paragraaf “Rolhoes<br />

voor afdekken bagageruimte” en laat de<br />

laadvloer zakken zoals hiervoor is<br />

beschreven.<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ laat de hoofdsteunen van de achterbank<br />

geheel zakken;<br />

❒ controleer of de gordels niet gespannen<br />

zijn of gedraaid zitten;<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

77


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

78<br />

fig. 98 F0L0009m fig. 99 F0L0113m<br />

❒ trek de hendel A of B-fig. 98<br />

omhoog om respectievelijk het linker<br />

of het rechter deel van de rugleuning<br />

te ontgrendelen en plaats de rugleuning<br />

op de zitting.<br />

Als u de rechterzijde van de bagageruimte<br />

fig. 99 vergroot, kunt u twee passagiers<br />

op het linker gedeelte van de achterbank<br />

vervoeren.<br />

fig. 100<br />

F0L0114m<br />

Als u de linkerzijde van de bagageruimte<br />

fig. 100 vergroot, kunt u een passagier<br />

op het rechter gedeelte van de achterbank<br />

vervoeren.<br />

fig. 101<br />

F0L0115m<br />

Maximale vergroting fig. 101<br />

Als de achterbank wordt neergeklapt, is<br />

de bagageruimte maximaal vergroot.<br />

Verwijder voor een maximale laadruimte<br />

de rolhoes volgens de instructies die<br />

vermeld staan in de paragraaf “Rolhoes<br />

voor afdekken bagageruimte” en laat de<br />

laadvloer zakken zoals hiervoor is<br />

beschreven.<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ laat de hoofdsteunen van de achterbank<br />

geheel zakken;<br />

❒ controleer of de gordels niet gespannen<br />

zijn of gedraaid zitten;<br />

❒ trek de handgrepen A en B-fig. 98<br />

omhoog om de rugleuningen te ontgrendelen<br />

en klap ze op de zitting<br />

neer.


fig. 102 F0L0117m fig. 103 F0L0118m<br />

ROLHOES VOOR AFDEKKEN<br />

BAGAGERUIMTE fig. 102<br />

De rolhoes A kan worden opgerold en<br />

verwijderd.<br />

Om de rolhoes op te rollen, moet u de<br />

twee achterste pennen B verwijderen<br />

uit de zittingen en de hoes begeleiden bij<br />

het oprollen.<br />

Rolhoes verwijderen fig. 103<br />

Ga voor het verwijderen van de rolhoes<br />

als volgt te werk:<br />

❒ rol de hoes op zoals hiervoor<br />

beschreven;<br />

❒ verwijder het rolmechanisme C<br />

door het opzij te duwen (richting 1)<br />

en vervolgens op te tillen (richting 2).<br />

Voor het terugplaatsen van de hoes,<br />

moeten de uiteinden van het rolmechanisme<br />

in de respectievelijke zittingen<br />

worden geplaatst. Zorg dat de bevestigingshaken<br />

goed vergrendeld zijn. Rol<br />

vervolgens de hoes uit door aan de<br />

handgreep te trekken, zoals hiervoor<br />

beschreven, en haak de twee achterste<br />

pennen vast.<br />

BELANGRIJK Plaats geen zware voorwerpen<br />

op de rolhoes om beschadiging<br />

te voorkomen.<br />

ATTENTIE<br />

Bij een ongeval of bij plotseling<br />

remmen kunnen de<br />

voorwerpen op de rolhoes naar voren<br />

worden geslingerd en de inzittenden<br />

verwonden.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

79


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

80<br />

fig. 104<br />

F0L0233m<br />

ACHTERBANK TERUG-<br />

PLAATSEN fig. 104<br />

Plaats de rugleuningen omhoog en druk<br />

de leuningen naar achteren, totdat beide<br />

borgmechanismen hoorbaar inklikken.<br />

BELANGRIJK Als de rugleuning goed is<br />

vergrendeld, dan is de “rode band” B<br />

naast de hendels A niet meer zichtbaar.<br />

Als de “rode band” zichtbaar is, is de<br />

rugleuning niet goed vergrendeld. Als de<br />

rugleuning in de normale gebruiksstand<br />

wordt gezet, controleer dan of de rugleuning<br />

hoorbaar vergrendelt.<br />

BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels<br />

op de juiste wijze terug als de achterbank<br />

weer in de normale gebruiksstand wordt<br />

gezet, zodat ze altijd direct klaar voor<br />

gebruik zijn.<br />

ATTENTIE<br />

Controleer of de rugleuning<br />

aan beide zijden goed vergrendeld<br />

is (rode band B niet zichtbaar)<br />

om te voorkomen dat in geval<br />

van bruusk remmen, de rugleuning<br />

naar voren kan klappen en de<br />

passagiers kan verwonden.<br />

DUBBELE LAADRUIMTE<br />

(indien aanwezig)<br />

Naast geheel of gedeeltelijk neerklapbare<br />

zitplaatsen, kan de auto ook zijn uitgerust<br />

met een laadvloer die ingesteld kan<br />

worden op twee verschillende hoogtes,<br />

waardoor een vlakke vloer wordt verkregen<br />

en het volume van de bagageruimte<br />

modulair kan worden aangepast.<br />

Als u de laadvloer in de hoogste stand<br />

houdt, kunt u de ruimte onder de laadvloer<br />

gebruiken als extra opbergplaats<br />

voor breekbare of kleine voorwerpen.<br />

fig. 105<br />

fig. 106<br />

F0L0142m<br />

F0L0241m<br />

Ga voor het bereiken van de ruimte<br />

onder de laadvloer als volgt te werk:<br />

❒ trek de handgreep A-fig. 105<br />

omhoog door op het door de pijl<br />

aangegeven punt bij het opschrift<br />

“PUSH” te drukken, plaats de laadvloer<br />

omhoog en maak hem m.b.v.<br />

het daarvoor bestemde koordje vast<br />

aan het bovenste bevestigingspunt<br />

op de hemelbekleding, zoals afgebeeld<br />

in fig. 106.


fig. 107 F0L0177m fig. 108 F0L0141m fig. 109 F0L0138m<br />

Laadvloer op het laagste niveau<br />

plaatsen (indien aanwezig)<br />

Om de capaciteit van de bagageruimte<br />

verder te vergroten, kan de laadvloer als<br />

volgt worden verlaagd fig. 107:<br />

❒ trek de handgreep A-fig. 105<br />

omhoog door op het door de pijl<br />

aangegeven punt bij het opschrift<br />

“PUSH” te drukken; verwijder vervolgens<br />

m.b.v. de handgreep de laadvloer<br />

uit de zitting op de stootlijst<br />

door de laadvloer iets op te tillen en<br />

naar buiten te trekken; het scharniermechanisme<br />

aan de kant van de<br />

achterbank vergemakkelijkt de<br />

handeling.<br />

Ga als volgt te werk om de laadvloer<br />

weer in de hoogste stand te zetten:<br />

❒ trek de handgreep A-fig. 105<br />

omhoog door op het door de pijl aangegeven<br />

punt bij het opschrift<br />

“PUSH” te drukken; til vervolgens<br />

m.b.v. de handgreep de laadvloer<br />

omhoog van de vloerbedekking in de<br />

bagageruimte en trek de vloer naar<br />

buiten; het scharniermechanisme aan<br />

de kant van de achterbank vergemakkelijkt<br />

de handeling.<br />

Het maximale gewicht op de<br />

laadvloer van de bagageruimte,<br />

als deze in de hoogste<br />

stand staat, bedraagt 70<br />

kg, en in de laagste stand 200 kg,<br />

zoals aangegeven op het betreffende<br />

plaatje dat onder de laadvloer is aangebracht<br />

(zie fig. 108).<br />

BAGAGE VASTZETTEN<br />

In de bagageruimte zijn bevestigingsringen<br />

aangebracht voor het vastzetten<br />

van de lading fig. 109.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

81


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

82<br />

fig. 110 F0L0237m fig. 111 F0L0238m<br />

Op enkele uitvoeringen is een bagagenet<br />

beschikbaar dat kan worden vastgemaakt<br />

aan de bevestigingsringen<br />

fig. 110.<br />

BELANGRIJK Bevestig geen lading met<br />

een gewicht boven 100 kg aan een enkel<br />

bevestigingspunt.<br />

Op enkele uitvoeringen is een ladingvangnet<br />

beschikbaar, dat op twee plaatsen<br />

aan de zijkanten van het dak is<br />

bevestigd fig. 111 en aan de onderzijde<br />

is bevestigd aan de bevestigingsringen<br />

voor de lading op de wielkuipen.<br />

ATTENTIE<br />

Als u in een gebied rijdt waar<br />

brandstof moeilijk verkrijgbaar<br />

is en u daarom reservebrandstof<br />

in een jerrycan wilt vervoeren, dan<br />

dient u zich aan de geldende wetgeving<br />

te houden. Gebruik alleen een<br />

goedgekeurde jerrycan en bevestig<br />

deze op de juiste wijze aan de<br />

bevestigingsringen voor de lading.<br />

Toch zal bij een ongeval de kans op<br />

brand groter zijn.<br />

ATTENTIE<br />

Niet goed vastgezette<br />

bagage kan bij een ongeluk<br />

de passagiers ernstig verwonden.<br />

MOTORKAP<br />

OPENEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ trek de hendel A-fig. 112 in de richting<br />

van de pijl;<br />

❒ trek aan het hendeltje B-fig. 113,<br />

zoals aangegeven in de figuur;<br />

❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig<br />

de steunstang C-fig. 114 uit de klem<br />

D-fig. 114; steek vervolgens het uiteinde<br />

van de stang in de zitting Efig.<br />

114 op de motorkap.<br />

BELANGRIJK Controleer of de armen<br />

van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan<br />

voordat u de motorkap optilt.


fig. 112<br />

fig. 113<br />

F0L0048m<br />

F0L0049m<br />

fig. 114<br />

F0L0116m<br />

SLUITEN fig. 114<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ houd de motorkap met een hand<br />

omhoog, trek met de andere hand<br />

de stang C uit de zitting E en plaats<br />

de steunstang terug in de klem D;<br />

❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20<br />

cm van de motorruimte zakken, laat<br />

de motorkap vallen en controleer of<br />

de motorkap goed is gesloten door de<br />

motorkap op te tillen. De motorkap<br />

mag niet alleen door de beveiliging<br />

vergrendeld zijn. Druk in dit laatste<br />

geval de motorkap niet dicht, maar til<br />

hem opnieuw op en herhaal de<br />

handeling.<br />

BELANGRIJK Controleer altijd of de<br />

motorkap vergrendeld is, om te voorkomen<br />

dat deze tijdens het rijden open gaat.<br />

ATTENTIE<br />

Om veiligheidsredenen<br />

moet de motorkap tijdens<br />

het rijden altijd goed gesloten zijn.<br />

Controleer daarom altijd of de<br />

motorkap goed vergrendeld is. Als u<br />

tijdens het rijden merkt dat de<br />

motorkap niet goed is vergrendeld,<br />

stop dan onmiddellijk en sluit de<br />

motorkap op de juiste wijze.<br />

ATTENTIE<br />

Als de steunstang verkeerd<br />

geplaatst wordt, kan de<br />

motorkap onverwachts dichtvallen.<br />

ATTENTIE<br />

Voer deze handeling alleen<br />

uit als de auto stilstaat.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

83


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

84<br />

IMPERIAAL/<br />

SKIDRAGER<br />

De imperiaal/skidrager moet op het dak<br />

bevestigd worden bij de punten Afig.<br />

115.<br />

Om de punten te bereiken, moet u de<br />

betreffende klepjes als volgt optillen:<br />

❒ bij uitvoeringen met opendak: verwijder<br />

de klepjes m.b.v. de bijgeleverde<br />

schroevendraaier zodat de<br />

bevestigingspunten bereikbaar fig.<br />

116 worden;<br />

❒ bij uitvoeringen zonder opendak: til<br />

de klepjes m.b.v. de bijgeleverde<br />

schroevendraaier omhoog zodat de<br />

bevestigingspunten bereikbaar fig.<br />

117 worden;<br />

In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma is een<br />

imperiaal/skidrager opgenomen die speciaal<br />

voor de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong> is ontwikkeld.<br />

fig. 115 F0L0222m fig. 116 F0L0231m<br />

Controleer na enkele kilometers<br />

opnieuw of de bevestigingsbouten nog<br />

goed vastzitten.<br />

BELANGRIJK Overschrijd nooit het<br />

maximum draagvermogen (zie het<br />

hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />

De auto kan zijn uitgerust met twee dakrails<br />

waarop verschillende accessoires<br />

gemonteerd kunnen worden voor het<br />

vervoer van diverse voorwerpen (ski’s,<br />

surfplanken enz.).<br />

fig. 117<br />

F0L0232m<br />

ATTENTIE<br />

Bij het openen van de achter<br />

klep dient u er op te letten<br />

dat voorwerpen op de imperiaal niet<br />

beschadigd kunnen worden.


KOPLAMPEN<br />

KOPLAMPEN AFSTELLEN<br />

Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk<br />

voor het comfort en de veiligheid<br />

van uzelf en de overige weggebruikers.<br />

Voor optimaal zicht en zichtbaarheid<br />

moeten de koplampen op de juiste wijze<br />

zijn afgesteld. Wendt u voor controle of<br />

afstelling tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Bij het inschakelen van de<br />

gasontladingslampen (Xenon) (indien<br />

aanwezig) is het normaal dat de koplampbundel<br />

ongeveer 2 seconden een<br />

verticale beweging maakt. Deze tijd is<br />

nodig voor het stabiliseren van de<br />

correcte koplampafstelling.<br />

KOPLAMPVERSTELLING<br />

De stand kan worden geregeld als de<br />

contactsleutel in stand ON staat en de<br />

dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto<br />

beladen is, helt hij achterover. Het<br />

gevolg is dat de lichtbundel meer naar<br />

boven schijnt. De stand van de koplampen<br />

moet nu worden gecorrigeerd.<br />

fig. 118 F0L0050m fig. 119 F0L0051m<br />

Koplampen afstellen fig. 118<br />

Druk op de schakelaar A op het schakelaarpaneel;<br />

als de auto is uitgerust met<br />

gasontladingslampen (Xenon), dan<br />

wordt de koplampafstelling elektronisch<br />

geregeld en ontbreekt de schakelaar A.<br />

Op het display van het instrumentenpaneel<br />

wordt de stand aangegeven fig.<br />

119.<br />

Stand 0 - een of twee personen op de<br />

voorstoelen.<br />

Stand 1 - vijf personen.<br />

Stand 2 - vijf personen + bagage.<br />

Stand 3 - bestuurder + maximale lading<br />

in de bagageruimte.<br />

BELANGRIJK Controleer de afstelling<br />

van de koplampen telkens als het<br />

gewicht van de lading wijzigt.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

85


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

86<br />

fig. 120 F0L0220m fig. 121 F0L0221m<br />

MISTLAMPEN VOOR<br />

AFSTELLEN<br />

Wendt u voor controle of afstelling tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

KOPLAMPEN AANPASSEN AAN<br />

HET BUITENLAND fig. 120-121<br />

De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik<br />

in het land waarin de auto is verkocht. In<br />

die landen waarin aan de andere zijde<br />

van de weg wordt gereden, moet om het<br />

tegemoetkomende verkeer niet te verblinden,<br />

de vorm van de lichtbundel<br />

worden gewijzigd door het aanbrengen<br />

van een speciaal daarvoor ontwikkelde<br />

sticker. Deze sticker is opgenomen in<br />

het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma en<br />

verkrijgbaar bij de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ABS<br />

Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem,<br />

voorkomt dat tijdens het remmen<br />

de wielen blokkeren, ongeacht de<br />

conditie van het wegdek en de pedaaldruk,<br />

en verhindert daarmee het doorslippen<br />

van een of meerdere wielen.<br />

Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs<br />

bij noodstops.<br />

Het systeem wordt gecompleteerd met<br />

een elektronische remdrukverdeling<br />

EBD (Electronic Braking force<br />

Distribution), die de remdruk verdeelt<br />

tussen de voor- en achterwielen.<br />

BELANGRIJK Voor een maximale werking<br />

van het remsysteem is een inrijperiode<br />

nodig van ongeveer 500 km (bij<br />

een nieuwe auto of nadat de remblokken/-schijven<br />

zijn vervangen): in deze<br />

periode moet bruusk, herhaaldelijk en<br />

langdurig remmen worden vermeden.<br />

ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />

Als het ABS in werking is getreden, merkt<br />

de bestuurder dit aan een trilling in het<br />

rempedaal, die gepaard gaat met enig<br />

geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk<br />

is uw snelheid aan te passen aan de<br />

beschikbare grip op het wegdek.<br />

Als het ABS in werking treedt, dan is de<br />

grip van de banden op het wegdek<br />

beperkt: u dient uw snelheid te verlagen<br />

en aan te passen aan de beschikbare grip.


STORINGSMELDINGEN<br />

Storing in ABS<br />

Bij een storing brandt het waarschuwingslampje<br />

> op het instrumentenpaneel<br />

en verschijnt er een bericht op het<br />

display (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />

berichten”).<br />

In dat geval blijft het remsysteem normaal<br />

werken, maar zonder de mogelijkheden<br />

van het ABS. Rijd voorzichtig naar<br />

de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />

systeem te laten controleren.<br />

ATTENTIE<br />

Als het ABS in werking<br />

treedt, dan is de grip van de<br />

banden op het wegdek beperkt: u<br />

dient uw snelheid te verlagen en<br />

aan te passen aan de beschikbare<br />

grip.<br />

ATTENTIE<br />

Het ABS maakt zoveel<br />

mogelijk gebruik van de<br />

beschikbare grip maar kan deze niet<br />

verhogen. Daarom moet op gladde<br />

weggedeelten altijd voorzichtig worden<br />

gereden en mogen er geen<br />

onnodige risico’s worden genomen.<br />

Storing in EBD<br />

Bij een storing branden de waarschuwingslampjes<br />

> en x op het instrumentenpaneel<br />

en verschijnt er een<br />

bericht op het display (zie het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

In dit geval kunnen bij krachtig remmen<br />

de achterwielen vroegtijdig blokkeren<br />

waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer<br />

voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>dealer<br />

om het systeem te laten controleren.<br />

BRAKE ASSIST<br />

(remregeling bij noodstops)<br />

(indien aanwezig)<br />

Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld,<br />

herkent noodstops (op basis<br />

van de snelheid waarmee het rempedaal<br />

wordt ingetrapt) en verhoogt de druk in<br />

het remcircuit aanzienlijk.<br />

De Brake Assist wordt, bij uitvoeringen<br />

die zijn uitgerust met ESP, uitgeschakeld<br />

bij een storing in het ESP (het lampje á<br />

brandt en er verschijnt een bericht op<br />

het display).<br />

ATTENTIE<br />

Als het ABS in werking treedt,<br />

merkt u dat aan een trilling<br />

in het rempedaal. Verlaag de remdruk<br />

niet maar houd het rempedaal juist<br />

goed ingetrapt; op deze manier hebt u<br />

de kortste remweg in relatie tot de<br />

conditie van het wegdek.<br />

ATTENTIE<br />

Als het waarschuwingslampje<br />

x op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden en op het display<br />

verschijnt ook een bericht, stop dan<br />

onmiddellijk en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Als er vloeistof lekt uit het<br />

hydraulische systeem, wordt de werking<br />

van zowel het conventionele remsysteem<br />

als het ABS in gevaar<br />

gebracht.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

87


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

88<br />

ESP-SYSTEEM<br />

(Electronic Stability<br />

Program)<br />

(indien aanwezig)<br />

Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de<br />

auto als de wielen hun grip verliezen,<br />

waardoor de auto beter op koers blijft.<br />

De werking van het ESP is uitermate nuttig<br />

als de grip op het wegdek wisselt.<br />

ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />

Bij activering gaat het lampje á op het<br />

instrumentenpaneel knipperen, om de<br />

bestuurder er op te wijzen dat de auto de<br />

stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.<br />

INSCHAKELING VAN<br />

HET SYSTEEM<br />

Het ESP wordt automatisch ingeschakeld<br />

als de motor wordt gestart en kan niet<br />

worden uitgeschakeld.<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

Bij een storing in het ESP wordt het<br />

systeem automatisch uitgeschakeld en<br />

gaat het lampje á op het instrumentenpaneel<br />

continu branden. Bovendien verschijnt<br />

een bericht op het display (zie<br />

hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />

Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ATTENTIE<br />

De prestaties van het ESPsysteem<br />

mogen de bestuurder<br />

er niet toe verleiden onnodige<br />

en onverantwoorde risico’s te<br />

nemen. De rijstijl moet altijd zijn<br />

aangepast aan het wegdek, het<br />

zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid<br />

voor de verkeersveiligheid<br />

ligt altijd en overal bij de<br />

bestuurder van de auto.<br />

HILL HOLDER SYSTEEM<br />

(indien aanwezig)<br />

Dit in het ESP geïntegreerde systeem<br />

helpt bij het wegrijden op een helling.<br />

Het systeem schakelt automatisch in als:<br />

Omhoog: de auto stilstaat op een helling<br />

van meer dan 5% met draaiende motor,<br />

ingetrapt rem- en koppelingspedaal en<br />

versnellingsbak in vrij of als een andere<br />

versnelling dan de achteruit is ingeschakeld.<br />

Omlaag: de auto stilstaat op een helling<br />

van meer dan 5% met draaiende motor,<br />

ingetrapt rem- en koppelingspedaal en<br />

als de achteruit is ingeschakeld.<br />

Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid<br />

van het ESP ervoor dat de wielen<br />

geremd blijven, totdat het noodzakelijke<br />

motorkoppel is bereikt om weg te rijden<br />

(of maximaal 1,5 seconde), zodat u meer<br />

tijd heeft om uw rechter voet van het<br />

rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.<br />

Als u na 2 seconden niet bent weggereden,<br />

schakelt het systeem automatisch<br />

uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd.<br />

Tijdens deze fase kunt u een typisch<br />

geluid horen. Dit geluid betekent dat de<br />

auto ieder moment in beweging kan<br />

komen.<br />

Storingsmeldingen<br />

Bij een eventuele storing gaat het lampje<br />

á op het instrumentenpaneel branden<br />

en verschijnt er een bericht op het multifunctionele<br />

display (zie het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem<br />

is geen handrem; verlaat dus nooit de<br />

auto zonder de handrem aan te trekken,<br />

de motor uit te zetten en de eerste versnelling<br />

in te schakelen (stand P met<br />

automatische versnellingsbak).


ATTENTIE<br />

Als eventueel met het<br />

noodreservewiel wordt<br />

gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld.<br />

Blijf er echter rekening<br />

mee houden dat het noodreservewiel<br />

kleiner is dan de normale band<br />

en dat daarom de grip lager is dan<br />

bij de andere banden van de auto.<br />

ATTENTIE<br />

Voor de juiste werking van<br />

het ESP is het noodzakelijk<br />

dat de banden van alle wielen van<br />

hetzelfde merk en type zijn. De banden<br />

moeten in perfecte conditie zijn<br />

en de voorgeschreven afmetingen<br />

hebben.<br />

ASR-SYSTEEM<br />

(Antislip Regulator)<br />

(indien aanwezig)<br />

Het ASR-systeem controleert de trekkracht<br />

van de auto en grijpt automatisch<br />

in als een of beide aangedreven wielen<br />

dreigen door te slippen.<br />

Afhankelijk van de oorzaak van het<br />

doorslippen, worden er twee verschillende<br />

regelsystemen geactiveerd:<br />

❒ als beide aangedreven wielen doorslippen,<br />

vermindert de ASR het<br />

motorvermogen;<br />

❒ als slechts één aangedreven wiel<br />

doorslipt, zorgt de TC-functie<br />

(Traction Control) ervoor dat het<br />

wiel automatisch wordt afgeremd.<br />

Het ASR-systeem is vooral nuttig onder<br />

de volgende omstandigheden:<br />

❒ doorslippen van het binnenste wiel in<br />

bochten, door verandering van de<br />

wielbelasting of door te felle acceleratie;<br />

❒ te hoog vermogen naar de wielen,<br />

ook in samenhang met de condities<br />

van het wegdek;<br />

❒ acceleratie op gladde wegen en bij<br />

sneeuw en ijzel;<br />

❒ verlies van grip op natte weggedeelten<br />

(aquaplaning).<br />

fig. 122<br />

F0L0052m<br />

IN-/UITSCHAKELING VAN HET<br />

SYSTEEM fig. 122<br />

Het ASR-systeem schakelt automatisch<br />

in als de motor wordt gestart.<br />

Tijdens het rijden kan het ASR-systeem<br />

worden uitgeschakeld en vervolgens<br />

weer ingeschakeld door de schakelaar A<br />

naast de versnellingspook in te drukken.<br />

Als het systeem wordt uitgeschakeld,<br />

gaat het lampje op de schakelaar branden<br />

en verschijnt er op het display een<br />

bericht (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />

berichten”).<br />

Als het ASR-systeem tijdens het rijden<br />

wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch<br />

weer in als de auto opnieuw<br />

wordt gestart.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

89


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

90<br />

Schakel het ASR-systeem uit als u met<br />

sneeuwkettingen rijdt: onder deze<br />

omstandigheden levert het doorslaan<br />

van de aangedreven wielen juist meer<br />

trekkracht op.<br />

ATTENTIE<br />

De prestaties van het<br />

systeem mogen de bestuurder<br />

er niet toe verleiden onnodige en<br />

onverantwoorde risico’s te nemen.<br />

De rijstijl moet altijd zijn aangepast<br />

aan het wegdek, het zicht en het verkeer.<br />

De verantwoordelijkheid voor<br />

de verkeersveiligheid ligt altijd en<br />

overal bij de bestuurder van de auto.<br />

ATTENTIE<br />

Voor de juiste werking van<br />

het ASR-systeem is het<br />

noodzakelijk dat de banden van alle<br />

wielen van hetzelfde merk en type<br />

zijn. De banden moeten in perfecte<br />

conditie zijn en de voorgeschreven<br />

afmetingen hebben.<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

Bij een storing in het ASR-systeem<br />

wordt het systeem automatisch uitgeschakeld<br />

en gaat het lampje á op het<br />

instrumentenpaneel continu branden.<br />

Bovendien verschijnt een bericht op het<br />

display (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />

berichten”). Wendt u in dat geval zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ATTENTIE<br />

Voor de juiste werking van<br />

het ASR-systeem is het<br />

noodzakelijk dat de banden van alle<br />

wielen van hetzelfde merk en type<br />

zijn. De banden moeten in perfecte<br />

conditie zijn en de voorgeschreven<br />

afmetingen hebben.<br />

EOBD-SYSTEEM<br />

Met het EOBD-systeem (European On<br />

Board Diagnosis) kan een doorlopende<br />

diagnose worden uitgevoerd op die<br />

componenten op de auto die van invloed<br />

zijn op de emissie.<br />

Bovendien meldt het systeem, door het<br />

branden van het lampje U op het<br />

instrumentenpaneel en het verschijnen<br />

van een bericht op het display (zie het<br />

hoofdstuk “Lampjes en berichten”) dat<br />

de betreffende componenten defect zijn.<br />

Het doel is:<br />

❒ de werking van het systeem controleren;<br />

❒ signaleren wanneer door een storing<br />

de emissies boven de wettelijk vastgestelde<br />

drempelwaarde uitkomen;<br />

❒ signaleren wanneer het noodzakelijk<br />

is defecte componenten te vervangen.<br />

Het systeem beschikt verder nog over een<br />

diagnosestekker die, als deze verbonden is<br />

met speciale apparatuur, het mogelijk<br />

maakt, de door de regeleenheid opgeslagen<br />

storingscodes en de specifieke parameters<br />

voor de diagnose en werking van de<br />

motor, te lezen. Deze controle kan ook<br />

worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.


BELANGRIJK Na het verhelpen van de<br />

storing moet de <strong>Fiat</strong>-dealer voor een<br />

complete controle van het systeem,<br />

tests uitvoeren op een testbank en, zo<br />

nodig, een proefrit maken die eventueel<br />

een langere afstand kan omvatten.<br />

ATTENTIE<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait en het<br />

lampje U gaat niet branden of het<br />

gaat branden of knipperen tijdens<br />

het rijden (er verschijnt ook een<br />

bericht op het display), wendt u dan<br />

zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

De werking van het lampje U kan<br />

worden gecontroleerd met behulp<br />

van speciale apparatuur van de verkeerspolitie.<br />

Houdt u aan de wetgeving<br />

van het land waarin u rijdt.<br />

BANDENSPANNING-<br />

CONTROLESYSTEEM<br />

TPMS (indien aanwezig)<br />

De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem<br />

voor de bandenspanning<br />

TPMS (Tyre Pressure Monitoring<br />

System). Dit systeem bestaat uit een<br />

sensor die op radiogolven werkt, op de<br />

velg van elk wiel. Deze sensor stuurt<br />

informatie over de spanning van iedere<br />

band naar de regeleenheid.<br />

LET OP De regeleenheid controleert de<br />

spanning van de vier gemonteerde<br />

banden en niet die van het noodreservewiel.<br />

Wij raden u daarom aan bij het<br />

controleren van de bandenspanning ook<br />

altijd die van het noodreservewiel te<br />

controleren.<br />

LET OP Wees zeer zorgvuldig bij het<br />

controleren of herstellen van de bandenspanning.<br />

Een te hoge spanning vermindert<br />

de grip op het wegdek, verhoogt<br />

de belasting op de wielophanging en de<br />

wielen en veroorzaakt een onregelmatige<br />

slijtage van de banden.<br />

LET OP De spanning van de banden<br />

moet bij stilstaande auto en koude<br />

banden gecontroleerd worden; als om<br />

wat voor reden dan ook de spanning bij<br />

warme banden gecontroleerd wordt,<br />

verminder dan de spanning niet, ook als<br />

deze boven de voorgeschreven waarde<br />

ligt, maar controleer de spanning<br />

opnieuw bij koude banden.<br />

ATTENTIE<br />

Ook als de auto is uitgerust<br />

met het TPMS-systeem<br />

moet de bestuurder regelmatig de<br />

spanning van de banden en die van<br />

het reservewiel controleren.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

91


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

92<br />

AANWIJZINGEN VOOR HET<br />

GEBRUIK VAN HET TPMS<br />

Storingsmeldingen worden niet opgeslagen<br />

en worden dus niet aangegeven als de<br />

motor wordt uitgezet en vervolgens<br />

weer wordt gestart. Als de storingen<br />

blijven bestaan, stuurt de regeleenheid<br />

de betreffende meldingen pas naar het<br />

instrumentenpaneel als de auto een<br />

korte tijd rijdt.<br />

LET OP Het TPMS is niet in staat om te<br />

waarschuwen voor een plotselinge vermindering<br />

van de bandenspanning (bijvoorbeeld<br />

bij een klapband). Zet in dat<br />

geval de auto stil door voorzichtig te<br />

remmen en maak daarbij geen plotselinge<br />

stuurbewegingen.<br />

LET OP Het vervangen van de normale<br />

banden door winterbanden en omgekeerd,<br />

vereist ook een aanpassing van<br />

het TPMS, die uitsluitend door de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

mag worden uitgevoerd.<br />

LET OP Het TPMS vereist het gebruik<br />

van speciale apparatuur. Raadpleeg de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer over de accessoires die<br />

geschikt zijn voor het systeem (wielen,<br />

wieldeksels enz.) Het gebruik van andere<br />

accessoires kan de normale werking van<br />

het systeem verhinderen.<br />

LET OP De bandenspanning kan variëren<br />

afhankelijk van de buitentemperatuur. Het<br />

TPMS kan tijdelijk een te lage banden-<br />

spanning signaleren. Controleer in dat<br />

geval de bandenspanning bij koude banden<br />

en herstel, indien nodig, de juiste spanning.<br />

LET OP Als de auto is uitgerust met het<br />

TPMS moeten bij het monteren/demonteren<br />

van de banden en/of velgen speciale<br />

voorzorgsmaatregelen in acht worden<br />

genomen. Om te voorkomen dat de sensoren<br />

beschadigen of verkeerd gemonteerd<br />

worden, mogen de banden en/of<br />

de velgen uitsluitend door gespecialiseerd<br />

personeel vervangen worden.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

LET OP Als de auto is uitgerust met het<br />

TPMS, moet bij het demonteren van een<br />

band, ook het rubber van het ventiel<br />

vervangen worden. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

LET OP Zeer hevige storingen door<br />

radiofrequentie kunnen het systeem<br />

ontregelen. Dit wordt aan de bestuurder<br />

aangegeven door het verschijnen van<br />

een bericht op het display. Deze melding<br />

verdwijnt automatisch zodra de storing<br />

het systeem niet meer ontregelt.<br />

AUTORADIO<br />

(indien aanwezig)<br />

Raadpleeg voor de werking van de autoradio<br />

met CD- of MP3 CD-speler<br />

(indien aanwezig) het supplement dat bij<br />

dit instructieboekje is geleverd.<br />

Audiosysteem (indien aanwezig)<br />

Het systeem bestaat uit:<br />

❒ 2 tweeter luidsprekers in de voorportieren<br />

met elk een piekvermogen<br />

van 40W;<br />

❒ 2 mid-woofer luidsprekers in de voorportieren<br />

met een diameter van 165<br />

mm en met elk een piekvermogen van<br />

40W;<br />

❒ 2 full-range luidsprekers in de achterportieren<br />

met een diameter van 165<br />

mm en met elk een piekvermogen<br />

van 40W.


Hifi-audiosysteem<br />

(indien aanwezig)<br />

Het systeem bestaat uit:<br />

❒ 2 tweeter luidsprekers in de voorportieren<br />

met elk een vermogen van<br />

40W;<br />

❒ 2 woofer luidsprekers in de voorportieren<br />

met een diameter van 165<br />

mm en met elk een vermogen van<br />

40W;<br />

❒ 2 tweeter luidsprekers in de achterportieren<br />

met elk een vermogen van<br />

40W;<br />

❒ 2 woofer luidsprekers in de achterportieren<br />

met een diameter van 165<br />

mm en met elk een vermogen van<br />

40W;<br />

❒ 1 subwoofer rechts in de bagageruimte<br />

met een vermogen van<br />

100W. De subwoofer wordt beveiligd<br />

door een zekering van 10A.<br />

EXTRA ACCESSOIRES<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires<br />

wilt monteren die constante voeding<br />

nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking<br />

enz.), of accessoires die<br />

de elektrische installatie zwaar belasten,<br />

wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan<br />

u de meest geschikte installaties aanraden<br />

uit het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma<br />

en controleren of de elektrische<br />

installatie van de auto geschikt is voor<br />

het extra stroomverbruik of dat het<br />

noodzakelijk is een accu met een grotere<br />

capaciteit te monteren.<br />

ATTENTIE<br />

Let op bij de montage van<br />

spoilers, lichtmetalen velgen<br />

en niet standaard wieldoppen: ze<br />

kunnen de ventilatie van de remmen<br />

verminderen en daarmee hun doelmatigheid<br />

tijdens krachtig en veelvuldig<br />

remmen; bijvoorbeeld tijdens<br />

een lange afdaling. Controleer bovendien<br />

of de slag van de pedalen niet<br />

beperkt wordt (door matten enz.).<br />

RADIOZENDAPPARATUUR<br />

EN MOBIELE TELEFOONS<br />

Radiozendapparaten (mobiele telefoons,<br />

27 mc en dergelijke) mogen alleen in de<br />

auto worden gebruikt met een aparte<br />

antenne aan de buitenkant van de auto.<br />

BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke<br />

apparaten in de auto (zonder buitenantenne)<br />

kan niet alleen schadelijk zijn<br />

voor de gezondheid van de inzittenden,<br />

maar kan ook storingen in de elektrische<br />

systemen van de auto veroorzaken.<br />

Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar<br />

gebracht.<br />

Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit<br />

aanzienlijk beperkt door de isolerende<br />

eigenschappen van de carrosserie.<br />

Houdt u bij het gebruik van mobiele<br />

telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het<br />

officiële EU-keurmerk, strikt aan de<br />

instructies die door de fabrikant van de<br />

mobiele telefoon zijn bijgeleverd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

93


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

94<br />

PARKEERSENSOREN<br />

(indien aanwezig)<br />

Deze bevinden zich in de achterbumper<br />

van de auto fig. 123 en attenderen de<br />

bestuurder via een repeterend geluidssignaal<br />

op de aanwezigheid van obstakels<br />

achter de auto.<br />

ACTIVERING<br />

De sensoren worden automatisch geactiveerd<br />

als de achteruit wordt ingeschakeld.<br />

Als de afstand tot het obstakel achter de<br />

auto kleiner wordt, neemt de frequentie<br />

van het geluidssignaal toe.<br />

AKOESTISCH WAAR-<br />

SCHUWINGSSYSTEEM<br />

Als de achteruit wordt ingeschakeld,<br />

klinkt er automatisch een onderbroken<br />

geluidssignaal.<br />

De frequentie van het geluidssignaal:<br />

❒ neemt toe als de afstand tot het<br />

obstakel kleiner wordt;<br />

❒ klinkt ononderbroken als de afstand<br />

tot het obstakel minder is dan ongeveer<br />

30 cm en stopt onmiddellijk als<br />

de afstand tot het obstakel groter<br />

wordt;<br />

❒ blijft constant als de gemeten afstand<br />

onveranderd blijft, terwijl, als deze<br />

fig. 123<br />

F0L0143m<br />

situatie zich voordoet bij de sensoren<br />

aan de zijkant, het signaal na 3<br />

seconden onderbroken wordt, om<br />

bijvoorbeeld signalen te voorkomen<br />

als u langs een muur rijdt.<br />

Meetbereik<br />

Meetbereik in het midden 150 cm<br />

Meetbereik aan de zijkant 60 cm<br />

Als de sensoren meerdere obstakels signaleren,<br />

dan reageren zij alleen op die<br />

obstakels die zich het dichtst bij de auto<br />

bevinden.<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

Eventuele storingen in de parkeersensoren<br />

worden bij het inschakelen van de<br />

achteruit aangegeven door het branden<br />

van het lampje è op het instrumentenpaneel<br />

(op het display verschijnt ook een<br />

bericht) (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />

berichten”).<br />

WERKING MET AANHANGER<br />

De werking van de sensoren wordt<br />

automatisch uitgeschakeld als de stekker<br />

van de elektrische kabel van de aanhanger<br />

wordt aangesloten op de stekkerdoos<br />

van de trekhaak.<br />

De sensoren worden automatisch weer<br />

ingeschakeld als u de aanhangerstekker<br />

loskoppelt.<br />

In wastunnels waar gebruik wordt<br />

gemaakt van stoom of hogedrukreiniging,<br />

moeten de sensoren kort worden<br />

gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op<br />

meer dan 10 cm afstand.


Voor een juiste werking van<br />

het systeem mag er geen<br />

modder, vuil, sneeuw of ijs op<br />

de sensoren zitten. Wees<br />

voorzichtig bij het reinigen van de<br />

sensoren om krassen of beschadigingen<br />

te voorkomen; gebruik geen<br />

droge, grove of harde doek. De sensoren<br />

moeten worden gereinigd met<br />

schoon water, waaraan eventueel<br />

autoshampoo is toegevoegd.<br />

ATTENTIE<br />

De verantwoordelijkheid<br />

tijdens het parkeren en<br />

andere gevaarlijke handelingen ligt<br />

altijd en overal bij de bestuurder.<br />

Controleer als u de auto parkeert of<br />

zich geen personen (in het bijzonder<br />

kinderen) of dieren in de buurt van<br />

de auto bevinden. De parkeersensoren<br />

moeten als een hulpmiddel<br />

voor de bestuurder beschouwd worden.<br />

De bestuurder moet tijdens<br />

eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres<br />

altijd volledig zijn aandacht<br />

behouden, ook als de<br />

manoeuvres met lage snelheid worden<br />

uitgevoerd.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres<br />

of zich geen obstakels<br />

op of onder de sensoren bevinden.<br />

❒ Obstakels die zich dicht bij de auto<br />

bevinden, worden onder bepaalde<br />

omstandigheden niet door het<br />

systeem gesignaleerd en kunnen dus<br />

de auto beschadigen of zelf beschadigd<br />

worden.<br />

❒ De metingen van de sensoren kunnen<br />

beïnvloed worden/zijn door<br />

beschadiging van de sensoren zelf,<br />

door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren<br />

of door ultrasone systemen<br />

(bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens<br />

of pneumatische hamers) die<br />

zich in de nabijheid bevinden.<br />

TANKEN MET DE FIAT<br />

CROMA<br />

BENZINEMOTOREN<br />

Tank uitsluitend loodvrije benzine.<br />

Om vergissingen te voorkomen is de<br />

diameter van de vulpijp van de tank kleiner,<br />

zodat het vulpistool voor loodhoudende<br />

benzine er niet in past. Het octaangetal<br />

van de benzine moet ten minste 95<br />

RON zijn.<br />

BELANGRIJK Een beschadigde katalysator<br />

laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas<br />

achter, waardoor het milieu<br />

wordt vervuild.<br />

BELANGRIJK Tank met de auto nooit,<br />

niet in noodgevallen en ook niet een<br />

klein beetje, loodhoudende benzine. U<br />

zou de katalysator onherstelbaar<br />

beschadigen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

95


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

96<br />

MULTIJET-MOTOREN<br />

Bij lage buitentemperaturen kan de<br />

vloeibaarheid van de dieselbrandstof<br />

verminderen door de vorming van paraffine,<br />

waardoor het dieselfilter verstopt<br />

kan raken.<br />

Om dit probleem te voorkomen wordt<br />

er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof<br />

geleverd die speciaal voor de<br />

zomer, voor de winter en voor zeer lage<br />

temperaturen (bergachtige gebieden) is<br />

ontwikkeld.<br />

Als dieselbrandstof wordt getankt die<br />

niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur,<br />

raden wij aan de dieselbrandstof<br />

te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel<br />

DIESEL MIX in de verhouding<br />

die in de gebruiksaanwijzing van het<br />

middel is aangegeven. Doe eerst het<br />

middel in de tank en voeg daarna de<br />

dieselbrandstof toe.<br />

Tank bij auto’s met dieselmotor<br />

uitsluitend dieselbrandstof<br />

voor motorvoertuigen<br />

die voldoet aan de<br />

Europese specificatie EN590. Het<br />

gebruik van andere producten of<br />

mengsels kan de motor onherstelbaar<br />

beschadigen en het vervallen van de<br />

garantie tot gevolg hebben. Mocht u<br />

onverhoopt een ander type brandstof<br />

tanken, dan mag de motor niet worden<br />

gestart en moet de brandstoftank<br />

worden afgetapt. Ook als de motor<br />

slechts kort heeft gedraaid, moet<br />

naast de brandstoftank, ook alle<br />

brandstof uit de brandstofleidingen<br />

worden afgetapt.<br />

fig. 124<br />

F0L0137m<br />

TANKDOP fig. 124<br />

Het slot van het tankklepje wordt automatisch<br />

bediend door de centrale<br />

portiervergrendeling.<br />

In geval van nood (bijv. bij een storing in<br />

de elektrische installatie) kunt u het<br />

tankklepje ontgrendelen door aan het<br />

koordje B te trekken. Het koordje is<br />

bereikbaar na het verwijderen van het<br />

zijpaneel rechts A.<br />

Om te tanken moet u het klepje C-fig.<br />

125 openen en vervolgens de dop D<br />

losdraaien. De tankdop is voorzien van<br />

een koord E dat aan het klepje vastzit,<br />

om verlies van de dop te voorkomen.<br />

Door de hermetische afsluiting van de<br />

tank kan de druk in de tank iets verhoogd<br />

zijn. Het is daarom normaal als u<br />

bij het losdraaien van de tankdop een<br />

sissend geluid hoort.


fig. 125<br />

F0L0181m<br />

Plaats tijdens het tanken de dop in de<br />

uitsparing op het tankklepje, zoals afgebeeld<br />

in de figuur.<br />

Als de portieren vergrendeld zijn, moet<br />

om te kunnen tanken de knop ´ voor<br />

het ontgrendelen van de portieren, in<br />

het midden op het dashboard, worden<br />

ingedrukt.<br />

Het tankklepje vergrendelt als de portieren<br />

worden vergrendeld.<br />

ATTENTIE<br />

Kom niet dicht bij de vulopening<br />

met open vuur of<br />

een brandende sigaret: brandgevaar.<br />

Houd uw hoofd ook niet dichtbij<br />

de vulopening om te voorkomen<br />

dat u schadelijke dampen inademt.<br />

BESCHERMING VAN<br />

HET MILIEU<br />

De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren<br />

zijn:<br />

❒ driewegkatalysator (katalysator);<br />

❒ Lambdasondes;<br />

❒ benzinedamp-opvangsysteem.<br />

Laat de motor nooit, ook niet tijdens<br />

testwerkzaamheden, met losgenomen<br />

bougiekabels draaien.<br />

De emissiereductiesystemen voor<br />

dieselmotoren zijn:<br />

❒ oxidatiekatalysator;<br />

❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);<br />

❒ roetfilter (DPF).<br />

ATTENTIE<br />

Onder normale bedrijfsomstandigheden<br />

bereikt het<br />

roetfilter (DPF) hoge temperaturen.<br />

Parkeer daarom niet boven brandbare<br />

materialen (gras, droge bladeren,<br />

dennennaalden enz.): brandgevaar.<br />

ATTENTIE<br />

Onder normale bedrijfsomstandigheden<br />

bereikt de<br />

katalysator hoge temperaturen.<br />

Parkeer daarom niet boven brandbare<br />

materialen (gras, droge bladeren,<br />

dennennaalden enz.): brandgevaar.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

97


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

98<br />

DPF-ROETFILTER (DIESEL<br />

PARTICULATE FILTER)<br />

Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate<br />

Filter) is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem<br />

dat de partikels in het uitlaatgas<br />

van dieselmotoren opvangt.<br />

Het filter vangt bijna de totale hoeveelheid<br />

roetdeeltjes op, waardoor voldaan<br />

wordt aan de huidige/toekomstige wettelijke<br />

normen.<br />

Tijdens het normale gebruik van de auto<br />

registreert de inspuitregeleenheid een<br />

aantal gegevens met betrekking tot het<br />

gebruik (gebruiksduur, type traject,<br />

bereikte temperatuur enz.) en berekent de<br />

hoeveelheid verzameld roet in het filter.<br />

Het filter verzamelt de roetdeeltjes en<br />

moet periodiek worden geregenereerd<br />

(schoongemaakt) door de roetdeeltjes<br />

te verbranden.<br />

De regeneratieprocedure wordt geregeld<br />

door de inspuitregeleenheid op<br />

basis van de hoeveelheid opgevangen<br />

roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden<br />

van de auto.<br />

Tijdens de regeneratie kan het volgende<br />

worden waargenomen: een beperkte<br />

toerentalverhoging, inschakeling van de<br />

elektroventilator, een beperkte toename<br />

van de rook uit de uitlaat en een hogere<br />

temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen<br />

storingen en deze situatie heeft geen<br />

invloed op het milieu of het gedrag van<br />

de auto.<br />

Als het betreffende bericht op het display<br />

verschijnt, zie dan het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”.


VEILIGHEID<br />

VEILIGHEIDSGORDELS .................................................... 100<br />

SBR-SYSTEEM ....................................................................... 101<br />

GORDELSPANNERS .......................................................... 102<br />

KINDEREN VEILIG VERVOEREN ...................................<br />

MONTAGEVOORBEREIDING VOOR<br />

104<br />

“ISOFIX UNIVERSEEL”-KINDERZITJE .......................... 109<br />

FRONTAIRBAGS ................................................................. 110<br />

ZIJ-AIRBAGS ......................................................................... 114<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

99


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

100<br />

VEILIGHEIDSGORDELS<br />

GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDS-<br />

GORDELS<br />

Ga goed rechtop zitten, steun tegen de<br />

rugleuning en leg dan de gordel om.<br />

Trek de gordel uit en maak de gordel<br />

vast door de gesp A-fig. 1 in de sluiting<br />

B-fig. 1 te drukken, totdat hij hoorbaar<br />

blokkeert.<br />

Als tijdens het uittrekken van de gordel<br />

de rolautomaat blokkeert, laat dan de<br />

gordel een stukje teruglopen en trek de<br />

gordel vervolgens weer geleidelijk uit.<br />

Druk, om de gordel los te maken, op de<br />

knop C-fig. 1. Begeleid de gordel tijdens<br />

het teruglopen om te voorkomen dat de<br />

gordelband draait.<br />

Via de rolautomaat wordt de lengte van<br />

de gordel automatisch aangepast aan het<br />

postuur van de drager, waarbij voldoende<br />

bewegingsruimte overblijft.<br />

fig. 1 F0L0119m fig. 2 F0L0120m<br />

Als de auto op een steile helling staat,<br />

kan de rolautomaat blokkeren; dit is een<br />

normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert<br />

de rolautomaat als u de gordel<br />

snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard<br />

remmen, botsingen en bij hoge snelheden<br />

in bochten.<br />

De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels<br />

met rolautomaat<br />

fig. 2.<br />

De veiligheidsgordels achter moeten<br />

worden omgelegd zoals is aangegeven in<br />

het afgebeelde schema.<br />

BELANGRIJK Als gelijktijdig gebruik<br />

wordt gemaakt van de zitplaatsen aan de<br />

zijkant en in het midden, is het raadzaam<br />

eerst de veiligheidsgordel aan de zijkant<br />

om te leggen en vervolgens de gordel in<br />

het midden.<br />

ATTENTIE<br />

Druk tijdens het rijden niet<br />

op de knop C.


fig. 3<br />

F0L0233m<br />

BELANGRIJK Als de rugleuning goed is<br />

vergrendeld, dan is de “rode band” Bfig.<br />

3 naast de hendels A-fig. 3 niet<br />

meer zichtbaar. Als de “rode band”<br />

zichtbaar is, is de rugleuning niet goed<br />

vergrendeld. Als de rugleuning in de<br />

normale gebruiksstand wordt gezet,<br />

controleer dan of de rugleuning hoorbaar<br />

vergrendelt.<br />

BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels<br />

op de juiste wijze terug als de achterbank<br />

weer in de normale gebruiksstand wordt<br />

gezet, zodat ze altijd direct klaar voor<br />

gebruik zijn.<br />

ATTENTIE<br />

Druk tijdens het rijden niet<br />

op de knop C-fig. 1.<br />

ATTENTIE<br />

Bedenk dat achterpassagiers<br />

die geen gordel dragen,<br />

tijdens een ernstig ongeval niet alleen<br />

zelf aan gevaar worden blootgesteld<br />

maar ook gevaar opleveren voor de<br />

inzittenden voor.<br />

ATTENTIE<br />

Controleer of de rugleuning<br />

aan beide zijden goed vergrendeld<br />

is (rode band B niet zichtbaar)<br />

om te voorkomen dat in geval<br />

van bruusk remmen, de rugleuning<br />

naar voren kan klappen en de<br />

passagiers kan verwonden.<br />

SBR-SYSTEEM<br />

De auto is uitgerust met het SBRsysteem<br />

(Seat Belt Reminder), dat<br />

bestaat uit een akoestisch waarschuwingssysteem<br />

dat, samen met het knipperende<br />

lampje < op het instrumentenpaneel,<br />

de bestuurder en de passagier<br />

voor waarschuwt als de veiligheidsgordel<br />

niet is omgelegd.<br />

Het akoestische signaal kan tijdelijk (totdat<br />

de motor wordt uitgezet) worden<br />

uitgeschakeld. Ga hiervoor als volgt te<br />

werk:<br />

❒ maak de veiligheidsgordel aan<br />

bestuurderszijde vast;<br />

❒ wacht langer dan 20 seconden en<br />

maak dan de veiligheidsgordel aan<br />

bestuurderszijde los.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />

systeem permanent uit te schakelen.<br />

Het SBR-systeem kan uitsluitend weer<br />

worden ingeschakeld in het setup-menu<br />

(zie de paragraaf “niet omgelegde veiligheidsgordels”<br />

in het hoofdstuk “Lampjes<br />

en berichten”).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

101


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

102<br />

GORDELSPANNERS<br />

Voor een nog effectievere bescherming<br />

zijn de veiligheidsgordels van de auto<br />

voorzien van gordelspanners (achter als<br />

optie). Dit systeem trekt bij een heftige<br />

botsing de gordel enige centimeters aan.<br />

Op deze wijze worden de inzittenden<br />

veel beter op hun plaats gehouden en<br />

wordt de voorwaartse beweging<br />

beperkt.<br />

Als de gordelspanners voor hebben<br />

gewerkt, dan is dit herkenbaar aan een<br />

gordelsluiting die naar beneden is teruggetrokken.<br />

Het blokkeren van de rolautomaat geeft<br />

aan dat de gordelspanners achter (indien<br />

aanwezig) in werking zijn geweest; de<br />

gordel wordt niet meer opgerold, ook<br />

niet als hij wordt begeleid.<br />

BELANGRIJK Voor een maximale<br />

bescherming door de gordelspanner<br />

moet de veiligheidsgordel zo worden<br />

omgelegd dat hij goed aansluit op borst<br />

en bekken.<br />

Tijdens de werking van de gordelspanner<br />

kan er een beetje rook ontsnappen.<br />

Deze rook is niet schadelijk en duidt niet<br />

op brand.<br />

De gordelspanner behoeft geen enkel<br />

onderhoud of smering.<br />

Elke verandering van de oorspronkelijke<br />

staat zal de doelmatigheid verminderen.<br />

Als de gordelspanner door extreme<br />

natuurlijke omstandigheden (overstromingen,<br />

zeestormen) met water en<br />

modder in contact is geweest, dan moet<br />

de spanner worden vervangen.<br />

TREKKRACHTBEGRENZERS<br />

Om de bescherming van de inzittenden<br />

bij een ongeval te vergroten, zijn de<br />

oprolautomaten van de gordels voor en<br />

achter (indien van toepassing) voorzien<br />

van trekkrachtbegrenzers die tijdens een<br />

frontale aanrijding de piekbelasting op de<br />

borst en schouders beperken.<br />

ATTENTIE<br />

De gordelspanner werkt<br />

slechts eenmaal. Als de<br />

gordelspanners hebben gewerkt,<br />

moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />

wenden om ze te laten vervangen.<br />

De geldigheid van het systeem staat<br />

vermeld op een plaatje dat zich op<br />

de portierstijl bevindt: laat voor het<br />

verstrijken van deze termijn het<br />

systeem door de <strong>Fiat</strong>-dealer vervangen.<br />

Werkzaamheden in de buurt<br />

van de gordelspanners, waarbij<br />

stoten, sterke trillingen of<br />

verhitting optreden (maximaal<br />

100°C gedurende ten hoogste 6<br />

uur), kunnen de gordelspanners<br />

beschadigen of activeren: bij die<br />

omstandigheden horen niet trillingen<br />

die voortgebracht worden door een<br />

slecht wegdek of door contacten met<br />

kleine obstakels zoals trottoirs. Als er<br />

iets aan de gordelspanners moet<br />

gebeuren, dient u zich tot een <strong>Fiat</strong>dealer<br />

te wenden.


fig. 4 F0L0060m fig. 5 F0L0061m fig. 6 F0L0062m<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

OVER HET GEBRUIK VAN<br />

VEILIGHEIDSGORDELS<br />

De bestuurder is verplicht zich te houden<br />

aan de wettelijke voorschriften met<br />

betrekking tot het verplichte gebruik van<br />

de veiligheidsgordels (en de inzittenden<br />

erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel<br />

altijd om voordat u vertrekt.<br />

Ook vrouwen die in verwachting zijn<br />

moeten een gordel dragen: ook voor<br />

hen (zowel voor de aanstaande moeder<br />

als het kind) is de kans op letsel bij een<br />

ernstig ongeval kleiner als ze een gordel<br />

dragen.<br />

Uiteraard moeten zwangere vrouwen<br />

het onderste deel van de gordel meer<br />

naar beneden omleggen, zodat de gordel<br />

over het bekken en onder de buik langs<br />

loopt (zoals in fig. 4 is aangegeven).<br />

ATTENTIE<br />

De gordelband mag nooit<br />

gedraaid zijn. Het diagonale<br />

gordelgedeelte moet via het midden<br />

van de schouder schuin over de borst<br />

liggen. Het horizontale gordelgedeelte<br />

moet over het bekken en niet over de<br />

buik liggen. Gebruik geen voorwerpen<br />

(wasknijpers, klemmen enz.) die een<br />

goed aansluiten van de gordel op het<br />

lichaam verhinderen.<br />

ATTENTIE<br />

Voor maximale veiligheid<br />

moet u de rugleuning rechtop<br />

zetten, tegen de leuning aan<br />

gaan zitten en de gordel goed laten<br />

aansluiten op borst en bekken.<br />

Draag altijd veiligheidsgordels zowel<br />

voor als achter in de auto! Rijden<br />

zonder veiligheidsgordels vergroot<br />

het risico op ernstig letsel of dodelijke<br />

afloop bij een ongeval.<br />

ATTENTIE<br />

Het is streng verboden<br />

onderdelen van de veiligheidsgordels<br />

of gordelspanners te<br />

demonteren of open te maken.<br />

Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels<br />

en gordelspanners<br />

moeten worden uitgevoerd door<br />

gekwalificeerd personeel. Wendt u<br />

altijd tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

103


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

104<br />

ATTENTIE<br />

Als de gordel aan een zware<br />

belasting wordt blootgesteld<br />

(bijvoorbeeld tijdens een ongeval),<br />

dan moet de gordel samen met de<br />

verankeringen, bevestigingspunten<br />

en de gordelspanners worden vervangen.<br />

Ook als de schade niet zichtbaar<br />

is, dan kan de gordel toch verzwakt<br />

zijn.<br />

ATTENTIE<br />

Iedere gordel dient slechts<br />

ter bescherming van een<br />

enkel persoon: gebruik de gordel<br />

niet voor een kind dat bij een<br />

volwassene op schoot zit, waarbij de<br />

gordel beiden zou moeten beschermen.<br />

Plaats bovendien geen enkel<br />

voorwerp tussen de gordel en het<br />

lichaam van een inzittende.<br />

HOE U DE VEILIGHEIDS-<br />

GORDELS IN OPTIMALE<br />

STAAT HOUDT<br />

❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken<br />

en niet gedraaid is; controleer ook of<br />

de oprolautomaat zonder haperingen<br />

werkt.<br />

❒ Vervang de gordels na een ongeval,<br />

ook al zijn ze ogenschijnlijk niet<br />

beschadigd. Vervang de gordels ook<br />

als de gordelspanners in werking zijn<br />

geweest.<br />

❒ U kunt de gordels met de hand wassen<br />

met water en een neutrale zeep.<br />

Spoel ze uit en laat ze in de schaduw<br />

drogen. Gebruik geen bijtende,<br />

blekende of kleurende middelen.<br />

Vermijd het gebruik van alle chemische<br />

producten die het weefsel van<br />

de gordel kunnen aantasten.<br />

❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat<br />

komt: de werking van de oprolautomaten<br />

is alleen gegarandeerd, als<br />

ze niet nat zijn geweest.<br />

❒ Vervang de gordels bij tekenen van<br />

slijtage of beschadigingen.<br />

KINDEREN VEILIG<br />

VERVOEREN<br />

Voor optimale bescherming bij een<br />

ongeval moeten alle inzittenden zittend<br />

reizen en beschermd worden door<br />

goedgekeurde veiligheidssystemen.<br />

Dit geldt met name voor kinderen.<br />

Dit is een wettelijk voorschrift volgens<br />

richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van<br />

de Europese Unie.<br />

Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding<br />

met de rest van het lichaam groter<br />

en zwaarder dan dat van volwassenen,<br />

terwijl spieren en botstructuur nog niet<br />

volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten<br />

kleine kinderen door andere systemen<br />

beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.<br />

De resultaten van het<br />

onderzoek over de optimale bescherming<br />

van kleine kinderen zijn opgenomen in de<br />

Europese ECE/R44-voorschriften die<br />

wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn<br />

onderverdeeld in vijf groepen:<br />

Groep 0 gewicht tot aan 10 kg<br />

Groep 0+ gewicht tot aan 13 kg<br />

Groep 1 gewicht: 9-18 kg<br />

Groep 2 gewicht: 15-25 kg<br />

Groep 3 gewicht: 22-36 kg


Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping<br />

tussen de groepen; daarom zijn<br />

in de handel systemen verkrijgbaar die<br />

geschikt zijn voor verschillende<br />

gewichtsgroepen.<br />

Alle systemen moeten zijn voorzien van<br />

de typegoedkeuring en van een goed<br />

vastgehecht plaatje met het controlemerk,<br />

dat absoluut niet mag worden verwijderd.<br />

Kinderen met een lengte van meer dan<br />

1,50 m worden, met betrekking tot de<br />

veiligheidssystemen, gelijkgesteld met<br />

volwassenen en moeten dan ook normaal<br />

de veiligheidsgordels omleggen.<br />

In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma zijn<br />

kinderzitjes opgenomen voor elke<br />

gewichtsgroep. Deze zijn speciaal ontworpen<br />

en ontwikkeld voor de <strong>Fiat</strong>modellen.<br />

ATTENTIE<br />

ZEER GEVAARLIJK:<br />

Monteer absoluut geen<br />

kinderzitje achterstevoren<br />

op de passagiersstoel voor<br />

als de frontairbag aan<br />

passagierszijde is ingeschakeld.<br />

Als bij een ongeval de airbag<br />

in werking treedt (opblaast),<br />

kan dit ernstig letsel en zelfs de<br />

dood tot gevolg hebben. Wij raden u<br />

aan kinderen altijd op de zitplaatsen<br />

achter te vervoeren, omdat die<br />

plaatsen bij een ongeval de meeste<br />

bescherming bieden. Monteer absoluut<br />

geen kinderzitje op de stoel van<br />

de passagier voor als deze is uitgerust<br />

met een airbag. Als bij een<br />

ongeval de airbag in werking treedt<br />

(opblaast), kan dit ernstig letsel en<br />

zelfs de dood tot gevolg hebben,<br />

onafhankelijk van de zwaarte van<br />

het ongeluk.<br />

ATTENTIE<br />

Indien noodzakelijk kunnen<br />

kinderen op de passagiersstoel<br />

voor worden vervoerd bij<br />

auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare<br />

frontairbag aan<br />

passagierszijde. In dit geval moet u<br />

er absoluut zeker van zijn dat de airbag<br />

is uitgeschakeld door te controleren<br />

of het gele waarschuwingslampje<br />

op het instrumentenpaneel<br />

brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde”<br />

in de paragraaf “Frontairbags<br />

en zij-airbags”). Bovendien<br />

moet de stoel zo ver mogelijk naar<br />

achteren zijn geschoven om te voorkomen<br />

dat het kinderzitje eventueel<br />

in aanraking komt met het dashboard.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

105


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

106<br />

fig. 7<br />

F0L0063m<br />

GROEP 0 en 0+ fig. 7<br />

Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden<br />

vervoerd die achterstevoren zijn<br />

geplaatst, waardoor het achterhoofd<br />

wordt gesteund en bij plotseling remmen<br />

de nek niet wordt belast.<br />

Het wiegje moet op zijn plaats worden<br />

gehouden door de veiligheidsgordel en<br />

het kind moet op zijn beurt worden<br />

beschermd door de gordel van het wiegje<br />

zelf.<br />

fig. 8<br />

F0L0064m<br />

GROEP 1<br />

Kinderen met een gewicht tussen 9 en<br />

18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes<br />

met een kussen die naar voren zijn<br />

gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van<br />

de auto zowel het kinderzitje als het<br />

kind op zijn plaats moet houden fig. 8.<br />

ATTENTIE<br />

De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u<br />

voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant<br />

is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />

ATTENTIE<br />

Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0<br />

en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels<br />

achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege<br />

het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld<br />

als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van<br />

de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde<br />

instructies.<br />

fig. 9<br />

F0L0065m<br />

GROEP 2<br />

Kinderen met een gewicht tussen 15 en<br />

25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels<br />

van de auto worden beschermd.<br />

Kinderen moeten zo in de kinderzitjes<br />

worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte<br />

schuin over de borst en niet<br />

langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte<br />

moet over het bekken en niet<br />

over de buik van het kind liggen fig. 9.<br />

ATTENTIE<br />

De afbeelding dient alleen<br />

ter illustratie van de bevestiging.<br />

Houdt u voor de montage van<br />

het kinderzitje aan de instructies. De<br />

fabrikant is verplicht deze instructies<br />

bij te leveren.


fig. 10<br />

F0L0066m<br />

GROEP 3<br />

Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en<br />

36 kg is de borstomvang van dien aard dat<br />

de kinderen gewoon tegen de rugleuning<br />

kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje<br />

hoeven te worden vervoerd.<br />

In fig. 10 wordt een voorbeeld gegeven<br />

van de juiste positie van het kind op de achterbank.<br />

Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen<br />

net zoals volwassenen de veiligheidsgordels<br />

omleggen.<br />

ATTENTIE<br />

De afbeelding dient alleen<br />

ter illustratie van de bevestiging.<br />

Houdt u voor de montage van<br />

het kinderzitje aan de instructies. De<br />

fabrikant is verplicht deze instructies<br />

bij te leveren.<br />

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN<br />

DE KINDERZITJES<br />

De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van<br />

kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:<br />

ZITPLAATS<br />

Passagier Passagier Passagier<br />

Groep Gewicht voor achter in het midden<br />

aan de zijkant<br />

Groep 0, 0+ tot 13 kg U (▼) U *<br />

Groep 1 9-18 kg U (▼) U *<br />

Groep 2 15-25 kg U (▼) U *<br />

Groep 3 22-36 kg U (▼) U *<br />

Legenda:<br />

U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44voorschriften<br />

voor de aangegeven “groepen”.<br />

(▼) bij auto’s met een passagiersstoel zonder hoogteverstelling, moet de rugleuning<br />

volledig rechtop staan.<br />

(*) Op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

107


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

108<br />

Hieronder zijn de richtlijnen voor<br />

een veilig vervoer van kinderen<br />

aangegeven. U dient zich hieraan<br />

te houden.<br />

❒ Plaats het kinderzitje bij voorkeur op<br />

een van de zitplaatsen achter omdat<br />

deze plaatsen bij een ongeval de<br />

meeste bescherming bieden.<br />

❒ Als de airbag aan passagierszijde buiten<br />

werking wordt gesteld, moet<br />

altijd gecontroleerd worden of het<br />

betreffende gele lampje op het<br />

instrumentenpaneel continu brandt.<br />

❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje<br />

strikt aan de instructies. De<br />

fabrikant is verplicht deze instructies<br />

bij te leveren. Bewaar de instructies<br />

samen met het instructieboekje in de<br />

auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes<br />

waarvan de gebruiksaanwijzingen<br />

ontbreken.<br />

❒ Controleer of de gordels goed zijn<br />

vastgemaakt door aan de gordelband<br />

te trekken.<br />

❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld<br />

voor slechts een kind: vervoer nooit<br />

twee kinderen in een systeem.<br />

❒ Controleer altijd of de gordel niet<br />

langs de nek van het kind loopt.<br />

❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het<br />

kind geen afwijkende houding aanneemt<br />

of de gordels losmaakt.<br />

❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen,<br />

ook geen pasgeboren kinderen.<br />

Niemand is sterk genoeg om ze bij<br />

een ongeval vast te houden.<br />

❒ Na een ongeval moet het zitje door<br />

een nieuw exemplaar worden vervangen.<br />

ATTENTIE<br />

Monteer absoluut geen<br />

kinderzitje op de voorstoel<br />

aan de passagierszijde als deze is<br />

uitgerust met een frontairbag,<br />

omdat kinderen nooit op de voorstoel<br />

vervoerd mogen worden.


MONTAGEVOOR-<br />

BEREIDING VOOR<br />

“ISOFIX UNIVERSEEL”-<br />

KINDERZITJE<br />

De auto is voorbereid op de montage<br />

van “Isofix Universeel”-kinderzitjes; een<br />

nieuw gestandaardiseerd Europees<br />

systeem voor het vervoeren van kinderen.<br />

In fig. 11 is een voorbeeld gegeven van<br />

het kinderzitje.<br />

Het Isofix Universeel-kinderzitje is er<br />

voor drie gewichtsgroepen.<br />

Vanwege het verschillende bevestigingssysteem,<br />

moet het kinderzitje aan de<br />

daarvoor bestemde onderste metalen<br />

beugels A-fig. 12 worden bevestigd.<br />

Deze bevinden zich tussen de rugleuning<br />

en zitting van de achterbank. Bevestig<br />

daarna de bovenste gordel (bij het kinderzitje<br />

geleverd) aan de beugel B-fig. 13 aan<br />

de achterkant van de rugleuning ter<br />

hoogte van het zitje.<br />

Er kan ook een mengvorm worden<br />

gekozen, een traditioneel kinderzitje en<br />

een “Isofix Universeel”-kinderzitje.<br />

Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes,<br />

alle zitjes gebruikt kunnen worden<br />

die goedgekeurd zijn volgens de ECE<br />

R44/03-richtlijn “Isofix Universeel”.<br />

fig. 11<br />

F0L0318m<br />

In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma is<br />

een “Isofix Universeel” “Duo Plus”-kinderzitje<br />

beschikbaar.<br />

Zie voor meer informatie over de montage<br />

en/of het gebruik van het kinderzitje,<br />

het “<strong>Instructie</strong>boekje” dat bij het kinderzitje<br />

wordt geleverd.<br />

fig. 12<br />

fig. 13<br />

F0L0121m<br />

F0L0122m<br />

ATTENTIE<br />

Monteer het kinderzitje<br />

alleen als de auto stilstaat.<br />

Het kinderzitje is op de juiste wijze<br />

aan de beugels bevestigd als u het<br />

hoort vergrendelen. Houdt u in ieder<br />

geval aan de instructies voor de<br />

montage, de demontage en de plaatsing.<br />

De fabrikant van het kinderzitje<br />

is verplicht deze instructies bij te<br />

leveren.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

109


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

110<br />

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN<br />

DE ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJES<br />

In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden<br />

weergegeven van de montage van de Isofix Universeel kinderzitjes op de<br />

stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.<br />

Gewichtsgroep Richting Maat- Plaats Isofix<br />

kinderzitje indeling Isofix achter de zijkant<br />

Groep 0 tot 10 kg<br />

Groep 0+ tot 13 kg<br />

Groep I tot 9<br />

tot 18 kg<br />

Tegen de rijrichting in<br />

Tegen de rijrichting in<br />

Tegen de rijrichting in<br />

Tegen de rijrichting in<br />

Tegen de rijrichting in<br />

Tegen de rijrichting in<br />

In de rijrichting<br />

In de rijrichting<br />

In de rijrichting<br />

IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt<br />

boven) die in de rijrichting bevestigd moeten worden en goedgekeurd<br />

zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.<br />

IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor<br />

dit type auto. Het kinderzitje kan gemonteerd worden door de voorstoel naar<br />

voren te schuiven.<br />

E<br />

E<br />

D<br />

C<br />

D<br />

C<br />

B<br />

B1<br />

A<br />

IL<br />

IL<br />

IL<br />

IL<br />

IL<br />

IL<br />

IUF<br />

IUF<br />

IUF<br />

FRONTAIRBAGS<br />

De auto is uitgerust met frontairbags,<br />

aan bestuurderszijde en passagierszijde,<br />

en een knie-airbag aan bestuurderszijde<br />

(indien aanwezig).<br />

De frontairbags (bestuurder en passagier)<br />

en de knie-airbag aan bestuurderszijde<br />

(indien aanwezig) beschermen de inzittenden<br />

voor bij een middelzware frontale<br />

botsing, door het opblazen van een<br />

luchtkussen tussen de inzittende en het<br />

stuurwiel of het dashboard.<br />

Als de airbags niet worden geactiveerd<br />

bij andere soorten botsingen (zijdelings,<br />

van achter, over de kop slaan enz), betekent<br />

dit niet dat het systeem niet goed<br />

functioneert.<br />

Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid<br />

ervoor, indien nodig, dat het<br />

kussen wordt opgeblazen. Het kussen<br />

blaast onmiddellijk op, waardoor het<br />

lichaam van de inzittenden voor wordt<br />

opgevangen en de kans op letsel beperkt<br />

wordt. Direct daarna loopt het kussen<br />

weer leeg.<br />

De frontairbags (bestuurder en passagier)<br />

en de knie-airbag aan bestuurderszijde<br />

(indien aanwezig) zijn geen vervanging<br />

voor de veiligheidsgordels, maar een<br />

aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.<br />

Bovendien is het dragen van<br />

veiligheidsgordels wettelijk verplicht in<br />

Europa (en in de meeste landen<br />

daarbuiten).


Als de airbags volledig opgeblazen zijn,<br />

vullen zij het grootste deel van de ruimte<br />

tussen het stuurwiel en de bestuurder en<br />

het dashboard en de voorpassagier.<br />

Bij een ongeval kan een inzittende die geen<br />

veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact<br />

komen met een airbag die nog niet volledig<br />

opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende<br />

minder door de airbag beschermd.<br />

De frontairbags kunnen in de volgende<br />

gevallen niet worden geactiveerd:<br />

❒ bij frontale botsingen, met een ander<br />

deel van de auto dan het front, tegen<br />

makkelijk vervormbare objecten (bijv.<br />

als het voorspatbord tegen de vangrail<br />

komt of tegen grindhopen);<br />

ATTENTIE<br />

Plaats geen stickers of<br />

andere objecten op het<br />

stuurwiel, op het deksel van de airbagmodule<br />

aan de passagierszijde<br />

of de zijkant van de hemelbekleding.<br />

Plaats geen voorwerpen op<br />

het dashboard aan passagierszijde<br />

omdat deze het correct opblazen<br />

van de airbag aan passagierszijde<br />

kunnen verhinderen.<br />

❒ als de auto onder andere auto’s of<br />

veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld<br />

onder vrachtwagens of de<br />

vangrail); omdat geen enkele aanvullende<br />

bescherming wordt geboden<br />

op de veiligheidsgordels. Als de airbags<br />

in deze gevallen niet geactiveerd<br />

worden, betekent dit niet dat het<br />

systeem niet goed functioneert.<br />

Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de<br />

werking van de veiligheidsgordel voldoende<br />

is) worden de airbags niet geactiveerd.<br />

Daarom is het gebruik van de veiligheidsgordels<br />

absoluut noodzakelijk, want de<br />

gordel houdt de inzittende bij een zijdelingse<br />

botsing in de juiste positie en voorkomt<br />

dat de inzittende uit de auto wordt geslingerd<br />

bij zware botsingen.<br />

fig. 14<br />

F0L0067m<br />

FRONTAIRBAG AAN<br />

BESTUURDERSZIJDE fig. 14<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen<br />

dat in een daarvoor bestemde ruimte in<br />

het midden van het stuurwiel is<br />

geplaatst.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

111


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

112<br />

FRONTAIRBAG AAN<br />

PASSAGIERSZIJDE fig. 15<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen<br />

met een groter volume dan dat aan<br />

bestuurderszijde. Het kussen is in een<br />

daarvoor bestemde ruimte in het dashboard<br />

geplaatst.<br />

ATTENTIE<br />

ZEER GEVAARLIJK: Monteer<br />

absoluut geen kinderzitje<br />

achterstevoren op de passagiersstoel<br />

voor als de frontairbag aan passagierszijde<br />

is ingeschakeld. Als bij een ongeval<br />

de airbag in werking treedt<br />

(opblaast), kan dit ernstig letsel en<br />

zelfs de dood tot gevolg hebben. Als er<br />

geen andere mogelijkheid is, moet in<br />

fig. 15 F0L0068m fig. 16 F0L0163m<br />

ieder geval de airbag aan passagierszijde<br />

uitgeschakeld worden als het kinderzitje<br />

op de passagiersstoel voor<br />

wordt geplaatst.<br />

Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk<br />

naar achteren zijn geschoven om<br />

te voorkomen dat het kinderzitje<br />

eventueel in aanraking komt met het<br />

dashboard. Ook als het niet wettelijk<br />

verplicht is, raden wij u aan, voor een<br />

optimale bescherming van de volwassenen,<br />

de airbag onmiddellijk weer in<br />

te schakelen zodra er geen kinderen<br />

meer vervoerd worden.<br />

KNIE-AIRBAG AAN<br />

BESTUURDERSZIJDE<br />

(indien aanwezig) fig. 16<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen<br />

dat in een daarvoor bestemde ruimte<br />

onder het stuurwiel is geplaatst, ter<br />

hoogte van de knieën van de bestuurder,<br />

voor extra beveiliging van de bestuurder<br />

bij een frontale aanrijding.


fig. 17<br />

F0L0144m<br />

FRONTAIRBAG EN SIDEBAG<br />

(indien aanwezig) AAN<br />

PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG<br />

UITSCHAKELEN fig. 17<br />

Als het absoluut noodzakelijk is een kind<br />

op de passagiersstoel voor te vervoeren,<br />

moeten de frontairbag en de sidebag<br />

(indien aanwezig) aan passagierszijde<br />

worden uitgeschakeld.<br />

De airbag kan worden in-/uitgeschakeld<br />

door de metalen noodsleutel in de<br />

afstandsbediening, in de daarvoor<br />

bestemde sleutelschakelaar op het dashboard<br />

aan de passagierszijde te steken.<br />

De schakelaar is alleen bereikbaar bij<br />

geopend portier.<br />

De sleutel kan bij geopend portier in<br />

beide standen in de schakelaar worden<br />

gestoken of worden uitgenomen.<br />

BELANGRIJK Bedien de schakelaar<br />

alleen als de motor is uitgezet en de<br />

contactsleutel is uitgenomen.<br />

De sleutelschakelaar heeft twee standen:<br />

❒ frontairbag en sidebag (indien aanwezig)<br />

aan passagierszijde ingeschakeld<br />

(stand ON): lampje F op<br />

het instrumentenpaneel is gedoofd;<br />

het is absoluut verboden kinderen<br />

op de passagiersstoel voor te vervoeren.<br />

❒ frontairbag en sidebag (indien aanwezig)<br />

aan passagierszijde uitgeschakeld<br />

(stand OFF): lampje F op het<br />

instrumentenpaneel brandt; het is<br />

mogelijk kinderen op de passagiersstoel<br />

voor te vervoeren, waarbij ze<br />

beschermd moeten worden door<br />

passende universele systemen.<br />

Het waarschuwingslampje op het<br />

instrumentenpaneel blijft continu branden<br />

totdat de frontairbag en de sidebag<br />

(indien aanwezig) aan passagierszijde<br />

opnieuw worden ingeschakeld.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

113


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

114<br />

ZIJ-AIRBAGS<br />

De auto is uitgerust met zij-airbags voor<br />

(sidebags voor) (indien aanwezig), headbags<br />

voor de inzittenden voor en achter<br />

(windowbags) (indien aanwezig) en zijairbags<br />

achter (sidebags achter) (indien<br />

aanwezig).<br />

De zij-airbags (indien aanwezig) beschermen<br />

de inzittenden bij een middelzware<br />

zijdelingse aanrijding, door het opblazen<br />

van een luchtkussen tussen de inzittende<br />

en de interieurdelen aan de zijkant van de<br />

auto.<br />

Als de zij-airbags niet worden geactiveerd<br />

bij andere soorten botsingen<br />

(frontaal, van achter, over de kop slaan<br />

enz.), betekent dit niet dat het systeem<br />

niet goed functioneert.<br />

Bij een zijdelingse aanrijding zorgt de<br />

centrale regeleenheid ervoor, indien<br />

nodig, dat het kussen opblaast. Het kussen<br />

blaast onmiddellijk op, waardoor het<br />

lichaam van de inzittenden wordt opgevangen<br />

en de kans op letsel wordt<br />

beperkt. Direct daarna loopt het kussen<br />

weer leeg.<br />

De zij-airbags (indien aanwezig) zijn geen<br />

vervanging voor de veiligheidsgordels,<br />

maar een aanvulling. Draag dus altijd<br />

veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen<br />

van veiligheidsgordels wettelijk verplicht<br />

in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).<br />

fig. 18<br />

F0L0125m<br />

ZIJ-AIRBAGS VOOR EN ACHTER<br />

(SIDEBAGS)<br />

(indien aanwezig) fig. 18<br />

Deze sidebags zijn kussens die zich snel<br />

opblazen en bevinden zich in de rugleuning<br />

van de voorstoelen. Ze hebben<br />

tot doel de borstkast van de inzittenden<br />

te beschermen bij een middelzware en<br />

zware zijdelingse aanrijding.<br />

fig. 19<br />

F0L0069m<br />

HEADBAGS (WINDOWBAGS)<br />

(indien aanwezig) fig. 19<br />

De headbag is een “gordijn”-systeem,<br />

dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding<br />

bevindt en dat is afgedekt met een<br />

afwerklijst. De headbags bieden bescherming<br />

aan het hoofd van de inzittenden<br />

voor en achter tijdens een zijdelingse<br />

botsing, dankzij het grote effectieve<br />

oppervlak van de kussens.<br />

BELANGRIJK De inzittende wordt bij<br />

een zijdelingse botsing optimaal door het<br />

systeem beschermd als hij/zij in de juiste<br />

positie in de stoel zit. Hierdoor kunnen<br />

de zij-airbags op de juiste wijze worden<br />

opgeblazen.


BELANGRIJK De frontairbags en/of zijairbags<br />

kunnen ook worden geactiveerd<br />

bij krachtige stoten aan de onderzijde<br />

van de carrosserie, bijvoorbeeld bij<br />

zware botsingen tegen drempels of<br />

stoepranden of obstakels op het wegdek<br />

of als de auto terecht komt in grote<br />

gaten of verzakkingen in het wegdek.<br />

BELANGRIJK Als de airbags in werking<br />

treden, ontsnapt een beetje rook. Deze<br />

rook is niet schadelijk en duidt niet op<br />

brand; bovendien kan het oppervlak van<br />

het opgeblazen kussen en het interieur<br />

van de auto bedekt zijn met een laagje<br />

poeder: dit poeder kan de huid en de<br />

ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking<br />

bent gekomen, moet u zich met<br />

neutrale zeep en water wassen. De<br />

geldigheidsduur van de pyrotechnische<br />

lading en die van het spiraalmechanisme<br />

zijn vermeld op het betreffende plaatje<br />

op het bestuurdersportier. Na deze<br />

periode moeten ze door de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />

worden vervangen.<br />

BELANGRIJK Na een ongeval waarbij<br />

een of meerdere airbags zijn geactiveerd,<br />

dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

om de geactiveerde airbags te<br />

laten vervangen en de werking van het<br />

systeem te laten controleren.<br />

Alle controlewerkzaamheden, reparaties<br />

en de vervanging van de airbag moeten<br />

door de <strong>Fiat</strong>-dealer worden uitgevoerd.<br />

Aan het einde van de lange levensduur<br />

van uw auto, moet u contact opnemen<br />

met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem<br />

buiten werking te laten stellen.<br />

Bovendien moet bij verkoop van de auto<br />

de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld<br />

worden van het gebruik en de instructies,<br />

en moet hij het instructieboekje ontvangen.<br />

BELANGRIJK Het in werking treden van<br />

de gordelspanners, de frontairbags en de<br />

zij-airbags voor en achter wordt door de<br />

elektronische regeleenheid bepaald,<br />

afhankelijk van het type ongeval. Als een<br />

van deze onderdelen niet in werking<br />

treedt, dan duidt dat niet op een storing<br />

in het systeem.<br />

ATTENTIE<br />

Steun niet met het hoofd,<br />

de armen of de ellebogen<br />

tegen het portier, de ruiten of in het<br />

gebied van de headbag (windowbag)<br />

om verwondingen tijdens het<br />

opblazen te voorkomen.<br />

ATTENTIE<br />

Steek nooit het hoofd, de<br />

armen of de ellebogen uit<br />

het raam.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

115


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

116<br />

fig. 20<br />

F0L0175m<br />

ZIJ-AIRBAGS ACHTER HAND-<br />

MATIG UITSCHAKELEN (sidebags<br />

achter) (indien aanwezig)<br />

fig. 20<br />

Als het absoluut noodzakelijk is een kind<br />

op de achterbank te vervoeren, moeten<br />

de zij-airbags achter (sidebags achter)<br />

(indien aanwezig) worden uitgeschakeld.<br />

De zij-airbags achter kunnen worden inen<br />

uitgeschakeld door met de metalen<br />

noodsleutel in de afstandsbediening, de<br />

sleutelschakelaar onder de hoedenplanksteun<br />

in de bagageruimte te bedienen,<br />

zoals aangegeven in de figuur.<br />

De schakelaar is alleen bereikbaar bij<br />

geopende achterklep.<br />

BELANGRIJK Bedien de schakelaar<br />

alleen als de motor is afgezet en de contactsleutel<br />

is uitgenomen. De sleutelschakelaar<br />

heeft twee standen:<br />

❒ zij-airbags achter ingeschakeld (stand<br />

ON): lampje À op het instrumentenpaneel<br />

is gedoofd; het is absoluut<br />

verboden kinderen op de zitplaatsen<br />

achter te vervoeren;<br />

❒ zij-airbags achter uitgeschakeld<br />

(stand OFF): lampje À op het instrumentenpaneel<br />

brandt; het is<br />

mogelijk kinderen op de zitplaatsen<br />

achter te vervoeren, waarbij ze<br />

beschermd moeten worden door<br />

passende universele systemen.<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

blijft continu branden, totdat de zij-airbags<br />

achter (sidebags achter) weer worden<br />

ingeschakeld.


ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

ATTENTIE<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait en het<br />

lampje û gaat niet branden of blijft<br />

branden tijdens het rijden, dan is er<br />

mogelijk een storing in de veiligheidssystemen;<br />

in dat geval kunnen<br />

de airbags of gordelspanners niet<br />

geactiveerd worden bij een ongeval<br />

of, in een zeer beperkt aantal gevallen,<br />

niet op de juiste wijze geactiveerd<br />

worden. Voordat u verder<br />

rijdt, dient u contact op te nemen<br />

met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem<br />

direct te laten controleren.<br />

ATTENTIE<br />

Bedek de rugleuning van de<br />

zitplaatsen voor en achter<br />

niet met hoezen of kleden die niet<br />

zijn voorbereid op het gebruik met<br />

sidebags.<br />

ATTENTIE<br />

Reis niet met voorwerpen<br />

op schoot of voor de borst<br />

en houd vooral geen pijp, potlood<br />

enz. in de mond. Bij een ongeval<br />

waarbij de airbag in werking treedt,<br />

kan dit ernstig letsel veroorzaken.<br />

ATTENTIE<br />

Rijd altijd met beide handen<br />

op de stuurwielrand, zodat<br />

bij het in werking treden van de airbag,<br />

het systeem niet wordt gehinderd<br />

door obstakels. Rijd niet met<br />

voorover gebogen lichaam, maar ga<br />

goed rechtop zitten en steun tegen<br />

de rugleuning.<br />

ATTENTIE<br />

Laat bij diefstal of een<br />

poging tot diefstal, bij<br />

beschadiging of als de auto bij een<br />

overstroming onder water is<br />

geweest, het airbagsysteem door de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer controleren.<br />

ATTENTIE<br />

Als de contactsleutel in het<br />

contactslot zit, kunnen,<br />

ook bij uitgezette motor, de airbags<br />

inschakelen als de auto stilstaat en<br />

de auto frontaal wordt aangereden<br />

door een andere auto die met voldoende<br />

snelheid rijdt. Daarom<br />

mogen, ook als de auto stilstaat,<br />

absoluut geen kinderen op de passagiersstoel<br />

voor worden geplaatst.<br />

Als de contactsleutel echter niet in<br />

het contactslot zit, wordt bij een<br />

ongeval geen enkel beveiligingssysteem<br />

(airbag of gordelspanners)<br />

geactiveerd; als een systeem niet in<br />

werking treedt, betekent dit niet dat<br />

het systeem niet goed werkt.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

117


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

118<br />

ATTENTIE<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait, gaat het<br />

lampje F (met de sleutelschakelaar<br />

voor uitschakeling van de frontairbag<br />

aan passagierszijde in stand<br />

ON) eerst continu branden en vervolgens<br />

enkele seconden knipperen,<br />

om u eraan te herinneren dat de<br />

frontairbag aan passagierszijde bij<br />

een botsing wordt geactiveerd.<br />

Hierna moet het lampje doven.<br />

ATTENTIE<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait, gaat het<br />

lampje À(met de sleutelschakelaar<br />

voor uitschakeling van de zij-airbags<br />

achter in stand ON) eerst continu<br />

branden en vervolgens enkele<br />

seconden knipperen, om u eraan te<br />

herinneren dat de zij-airbags achter<br />

bij een botsing worden geactiveerd.<br />

Hierna moet het lampje doven.<br />

ATTENTIE<br />

De stoelen mogen niet met<br />

water worden afgenomen<br />

of met stoom worden gereinigd (met<br />

de hand of in een automatisch wasapparaat).<br />

ATTENTIE<br />

De frontairbag treedt in<br />

werking als de botsing<br />

zwaarder is dan een botsing waarbij<br />

alleen de gordelspanners worden<br />

geactiveerd. Bij aanrijdingen die<br />

tussen die twee drempelwaarden in<br />

liggen, treden alleen de gordelspanners<br />

in werking.<br />

ATTENTIE<br />

De airbag is geen vervanging<br />

voor de veiligheidsgordels,<br />

maar een aanvulling.<br />

Omdat de frontairbags niet worden<br />

geactiveerd bij frontale botsingen<br />

bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen<br />

en als de auto van achter<br />

wordt aangereden of over de kop<br />

slaat, worden in deze gevallen de<br />

inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels<br />

beschermd. De gordels<br />

moeten dus altijd gedragen<br />

worden.<br />

ATTENTIE<br />

Haak geen harde voorwerpen<br />

aan de kledinghaakjes<br />

en aan de steunhandgrepen.


STARTEN EN RIJDEN<br />

MOTOR STARTEN ............................................................ 120<br />

PARKEREN ............................................................................<br />

GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE<br />

123<br />

VERSNELLINGSBAK ........................................................... 124<br />

ELEKTRONISCH GEREGELDE AUTOMAAT ............. 125<br />

BRANDSTOFBESPARING ................................................ 130<br />

TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... 131<br />

WINTERBANDEN .............................................................. 134<br />

SNEEUWKETTINGEN ....................................................... 135<br />

AUTO LANGERE TIJD STALLEN .................................. 136<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

119


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

120<br />

MOTOR STARTEN<br />

De auto is uitgerust met een elektronische<br />

startblokkering: zie bij startproblemen de<br />

paragraaf “<strong>Fiat</strong> CODE” in het hoofdstuk<br />

“Dashboard en bediening”.<br />

Direct na het starten van de motor,<br />

vooral als de auto langere tijd niet is<br />

gebruikt, kan de motor iets meer geluid<br />

produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk<br />

is voor de werking van de motor,<br />

wordt veroorzaakt door de hydraulische<br />

klepstoters: het distributiesysteem op<br />

de benzinemotor van de auto, dat bijdraagt<br />

aan een vermindering van de<br />

onderhoudswerkzaamheden.<br />

BENZINEMOTOR STARTEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ trek de handrem aan;<br />

❒ zet de versnellingspook in de vrijstand<br />

(bij automatische versnellingsbak<br />

in stand P of N);<br />

❒ trap het koppelingspedaal geheel in<br />

(of het rempedaal met automatische<br />

versnellingsbak), zonder het gaspedaal<br />

in te trappen;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand<br />

START en laat de sleutel los zodra<br />

de motor is aangeslagen.<br />

Als de motor bij de eerste poging niet<br />

aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien<br />

in stand OFF voordat u opnieuw start.<br />

BELANGRIJK Bij een snelle starthandeling<br />

(sleutel in het slot steken en in stand<br />

ON draaien), kan eventueel een lichte<br />

weerstand worden gevoeld die veroorzaakt<br />

wordt door de herkenningsprocedure<br />

van de elektronische sleutel door<br />

het startmechanisme.<br />

Het verdient aanbeveling om<br />

gedurende de eerste kilometers<br />

niet de maximale prestaties<br />

van uw auto te eisen (bijv. snel<br />

accelereren, langdurig rijden met hoge<br />

toerentallen, krachtig remmen enz.).<br />

laden.<br />

Laat de contactsleutel niet in<br />

het contactslot zitten als de<br />

motor stilstaat, zodat de<br />

accu niet onnodig wordt ont-<br />

ATTENTIE<br />

Het is zeer gevaarlijk om de<br />

motor in afgesloten ruimten<br />

te laten draaien. De motor verbruikt<br />

zuurstof en produceert kooldioxide,<br />

koolmonoxide en andere giftige<br />

gassen.


fig. 1<br />

F0L0206m<br />

BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />

contactslot steekt en op het multifunctionele<br />

display verschijnt de melding dat<br />

de sleutel niet is herkend, neem dan de<br />

sleutel uit het slot en steek hem vervolgens<br />

weer in het slot; als het probleem<br />

blijft bestaan, probeer het dan opnieuw<br />

met de andere geleverde sleutel. Als de<br />

motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />

contactslot steekt en u deze niet in<br />

stand ON kan draaien, steek dan de<br />

noodsleutel in de daarvoor bestemde<br />

opening A-fig. 1 om het start-/contactslot<br />

te ontgrendelen; draai vervolgens de<br />

sleutel in stand ON en vervolg de startprocedure.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet<br />

in het contactslot zitten als de motor is<br />

uitgezet. In dat geval klinkt er bij het<br />

openen van het bestuurdersportier<br />

ongeveer 1 seconde een akoestisch signaal.<br />

MULTIJET-MOTOR STARTEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ trek de handrem aan;<br />

❒ zet de versnellingspook in de vrijstand<br />

(bij automatische versnellingsbak<br />

in stand P of N);<br />

❒ draai de contactsleutel in stand ON:<br />

op het instrumentenpaneel gaan de<br />

controlelampjes m en Y branden;<br />

❒ wacht tot de lampjes m en Y<br />

gedoofd zijn. Hoe warmer de motor,<br />

hoe sneller de lampjes doven;<br />

❒ trap het koppelingspedaal geheel in<br />

(of het rempedaal met automatische<br />

versnellingsbak), zonder het gaspedaal<br />

in te trappen;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand<br />

START direct nadat het lampje m<br />

gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn<br />

de voorgloeibougies weer afgekoeld.<br />

Laat de sleutel los zodra de motor is<br />

aangeslagen.<br />

BELANGRIJK Bij een koude motor mag<br />

het gaspedaal niet worden ingetrapt als u<br />

de contactsleutel in stand START draait.<br />

Als de motor bij de eerste poging niet<br />

aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien<br />

in stand OFF voordat u opnieuw start.<br />

BELANGRIJK Bij een snelle starthandeling<br />

(sleutel in het slot steken en in<br />

stand ON draaien), kan eventueel een<br />

lichte weerstand worden gevoeld die<br />

veroorzaakt wordt door de herkenningsprocedure<br />

van de elektronische<br />

sleutel door het startmechanisme.<br />

BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />

contactslot steekt en op het multifunctionele<br />

display verschijnt de melding dat<br />

de sleutel niet is herkend, neem dan de<br />

sleutel uit het slot en steek hem vervolgens<br />

weer in het slot; als het<br />

probleem blijft bestaan, probeer het dan<br />

opnieuw met de andere geleverde sleutel.<br />

Als de motor nog niet aanslaat, wendt u<br />

dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

121


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

122<br />

BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />

contactslot steekt en u deze niet in<br />

stand ON kan draaien, steek dan de<br />

noodsleutel in de daarvoor bestemde<br />

opening A-fig. 1 om het start-/contactslot<br />

te ontgrendelen; draai vervolgens de<br />

sleutel in stand ON en vervolg de startprocedure.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet<br />

in het contactslot zitten als de motor is<br />

uitgezet. In dat geval klinkt er bij het<br />

openen van het bestuurdersportier<br />

ongeveer 1 seconde een akoestisch<br />

signaal.<br />

MOTOR OPWARMEN NA HET<br />

STARTEN (benzine en diesel)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ rijd rustig weg, laat de motor niet<br />

met hoge toerentallen draaien en<br />

trap het gaspedaal niet bruusk in;<br />

❒ verlang de eerste kilometers geen<br />

maximale prestaties. Wij raden u aan<br />

te wachten tot de wijzernaald van de<br />

koelvloeistoftemperatuurmeter<br />

begint te bewegen.<br />

Probeer auto’s nooit te starten<br />

door ze aan te duwen, te<br />

slepen of van een helling af<br />

te laten rijden. Op die wijze<br />

kan er onverbrande benzine in de<br />

katalysator terechtkomen, waardoor<br />

deze onherstelbaar zal beschadigen.<br />

Gasgeven voordat u de<br />

motor uitzet heeft geen<br />

enkel nut, verspilt brandstof<br />

en is, vooral voor motoren<br />

met turbocompressor, schadelijk.<br />

ATTENTIE<br />

Houd er rekening mee dat<br />

de rem- en de stuurbekrachtiging<br />

niet werken zolang de<br />

motor niet is aangeslagen, waardoor<br />

meer kracht nodig is voor de<br />

bediening van het rempedaal en het<br />

stuur.<br />

MOTOR UITZETTEN<br />

Draai de contactsleutel in stand OFF<br />

terwijl de motor stationair draait.<br />

BELANGRIJK Het is beter om de motor<br />

na een zware rit even “op adem” te<br />

laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk<br />

uit, maar laat hem even stationair<br />

draaien. Hierdoor kan de temperatuur<br />

in de motorruimte dalen.<br />

BELANGRIJK Als de motor wordt afgezet<br />

als de auto nog in beweging is, kan<br />

om veiligheidsredenen de sleutel niet uit<br />

het contactslot worden genomen. Om<br />

de sleutel uit het slot te nemen, moet u<br />

de sleutel bij stilstaande auto in stand<br />

ON draaien en vervolgens in stand OFF<br />

zonder bij het uitnemen het slot te<br />

forceren.


PARKEREN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ zet de motor uit en trek de handrem<br />

aan;<br />

❒ schakel een versnelling in (de 1 e als<br />

de weg omhoog loopt of de achteruit<br />

als de weg omlaag loopt; stand P<br />

met automatische versnellingsbak)<br />

fig. 2 F0L0207m fig. 3 F0L0126m<br />

BELANGRIJK Als u na het uitzetten van<br />

de motor bij stilstaande auto er niet in<br />

slaagt de sleutel uit het slot te trekken,<br />

probeer de sleutel dan in ON en vervolgens<br />

in OFF te draaien. Als het probleem<br />

blijft bestaan, moet u het slot niet<br />

forceren. Steek de noodsleutel in de<br />

daarvoor bestemde opening A-fig. 2 op<br />

het start-/contactslot; nu kunt u de sleutel<br />

in stand OFF draaien en uitnemen.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Als de contactsleutel in<br />

stand OFF wordt gezet, worden de<br />

elektronische veiligheidssystemen en de<br />

buitenverlichting uitgeschakeld.<br />

en zet de voorwielen iets uitgestuurd.<br />

Als de auto op een steile helling staat,<br />

blokkeer de wielen dan met stenen of<br />

wiggen. Laat de contactsleutel nooit in<br />

het contactslot zitten omdat hierdoor<br />

de accu ontlaadt. Neem bovendien de<br />

sleutel altijd uit het contactslot als u de<br />

auto verlaat.<br />

Laat kinderen nooit alleen achter in de<br />

auto. Neem de sleutels altijd uit het<br />

contactslot als u de auto verlaat en<br />

neem de sleutels mee.<br />

HANDREM fig. 3<br />

De handrem bevindt zich tussen de<br />

voorstoelen.<br />

Om de handrem in te schakelen, moet u<br />

de hendel omhoog trekken zodat de<br />

auto blokkeert. Op een vlakke ondergrond<br />

hoort de auto geblokkeerd te zijn<br />

als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken.<br />

Op sterke hellingen en bij<br />

een beladen auto moet de handrem<br />

negen of tien tanden worden aangetrokken.<br />

BELANGRIJK Als dit niet het geval is,<br />

laat dan de <strong>Fiat</strong>-dealer de handrem<br />

afstellen.<br />

Als de handrem is aangetrokken en de<br />

contactsleutel in stand ON staat, gaat<br />

op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje<br />

x branden.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

123


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

124<br />

Handrem uitschakelen:<br />

❒ trek de hendel iets omhoog en druk<br />

op de ontgrendelknop A;<br />

❒ houd de knop A ingedrukt en en laat<br />

de hendel zakken. Het lampje x op<br />

het instrumentenpaneel dooft.<br />

Om onverwachte bewegingen van de<br />

auto te voorkomen, moet bij het bedienen<br />

van de handrem het rempedaal<br />

worden ingetrapt.<br />

GEBRUIK VAN DE<br />

HANDGESCHAKELDE<br />

VERSNELLINGSBAK<br />

Om de versnellingen in te schakelen,<br />

moet u het koppelingspedaal geheel<br />

intrappen en vervolgens de versnellingspook<br />

in de gewenste stand plaatsen (het<br />

schakelschema staat op de knop van de<br />

pook).<br />

BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij<br />

een stilstaande auto worden ingeschakeld.<br />

Wacht bij een draaiende motor en een<br />

geheel ingetrapt koppelingspedaal<br />

minstens 2 seconden, voordat u de<br />

achteruit inschakelt. Hiermee wordt<br />

voorkomen dat de tandwielen beschadigen.<br />

Ga als volgt te werk om de achteruit (R)<br />

vanuit de vrijstand in te schakelen:<br />

fig. 4<br />

fig. 5<br />

Benzine-uitvoeringen fig. 4<br />

F0L0146m<br />

F0L0200m<br />

❒ plaats de pook naar rechts en vervolgens<br />

naar achteren;<br />

Multijet-uitvoeringen fig. 5<br />

❒ trek de schuifring A onder de knop<br />

omhoog en verplaats de pook helemaal<br />

naar links en vervolgens naar<br />

voren.


ATTENTIE<br />

Om op de juiste wijze te<br />

schakelen, moet u het koppelingspedaal<br />

geheel intrappen.<br />

Daarom mag er niets onder het<br />

pedaal liggen dat dit kan verhinderen:<br />

let erop dat de vloermatten niet zijn<br />

dubbelgevouwen, waardoor de slag<br />

van de pedalen kan worden<br />

beperkt.<br />

Laat uw hand tijdens het<br />

rijden niet op de pookknop<br />

rusten omdat door de uitgeoefende<br />

druk, ook als deze<br />

licht is, de interne onderdelen van de<br />

versnellingsbak na verloop van tijd<br />

kunnen slijten.<br />

ELEKTRONISCH GERE-<br />

GELDE AUTOMAAT<br />

De auto kan zijn uitgerust met een elektronisch<br />

geregelde automaat met 5 versnellingen<br />

(benzine-uitvoeringen) of 6<br />

versnellingen (Multijet-uitvoeringen),<br />

waarbij automatisch geschakeld wordt<br />

op basis van de gebruiksparameters van<br />

de auto (snelheid van de auto en gaspedaalstand).<br />

U kunt altijd handmatig schakelen, als u<br />

de selectorhendel op sequentieel<br />

schakelen zet.<br />

BELANGRIJK Lees alle informatie op<br />

deze en de volgende pagina’s zorgvuldig<br />

door zodat u de elektronisch geregelde<br />

automaat op de juiste wijze gebruikt.<br />

Hierdoor bent u vanaf het begin op de<br />

hoogte van de juiste handelingen en in<br />

staat om deze uit te voeren.<br />

fig. 6<br />

F0L0315m<br />

SELECTORHENDEL fig. 6<br />

P Parkeren<br />

R Achteruit<br />

N Vrijstand<br />

D Drive (vooruit rijden met automatisch<br />

overschakelen)<br />

+ Sequentieel opschakelen<br />

– Sequentieel terugschakelen<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

125


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

126<br />

DISPLAY<br />

Op het display kan het volgende worden<br />

weergegeven:<br />

❒ bij automatische werking, de ingeschakelde<br />

versnelling (P, R, N, D) en<br />

het opschrift AUTO;<br />

❒ bij sequentieel op- of terugschakelen,<br />

het nummer van de handmatig ingeschakelde<br />

versnelling.<br />

STANDEN VAN DE HENDEL<br />

Parkeren (P)<br />

In stand P worden de aangedreven<br />

wielen mechanisch geblokkeerd.<br />

Schakel deze stand alleen in als de auto<br />

stilstaat en trek eventueel ook de handrem<br />

aan.<br />

Als u vanuit stand P een<br />

andere stand van de selectorhendel<br />

wilt inschakelen, met<br />

de contactsleutel in stand<br />

ON, moet u het rempedaal intrappen<br />

en de knop van de selectorhendel<br />

bedienen.<br />

Achteruit (R)<br />

Met de hendel in stand R kan de motor<br />

niet worden gestart.<br />

Vrijstand (N)<br />

Komt overeen met de vrijstand van een<br />

normale handgeschakelde versnellingsbak.<br />

Met de hendel in N kan de motor worden<br />

gestart.<br />

Schakel de vrijstand N in als u langdurig<br />

stilstaat.<br />

Drive, vooruit rijden met automatisch<br />

overschakelen (D)<br />

Stand D kan worden gebruikt in de stad<br />

en op buitenwegen/snelwegen.<br />

Schakel de achteruit alleen<br />

in als de auto stilstaat, de<br />

motor stationair draait en<br />

het gaspedaal volledig is losgelaten.<br />

De verplaatsing R → N of D<br />

is vrij terwijl voor de verplaatsing<br />

R → P de knop op<br />

de selectorhendel moet<br />

worden ingedrukt.<br />

Om de hendel vanuit N te<br />

verplaatsen, moet u de voet<br />

van het gaspedaal halen en<br />

de motor met stationair toerental<br />

draaien.<br />

De verplaatsing N → D is<br />

vrij terwijl voor de verplaatsing<br />

N → R of P de knop op<br />

de selectorhendel moet<br />

worden ingedrukt.<br />

De verplaatsingen vanuit P<br />

naar D (P → D), vanuit N<br />

naar D (N → D) en vanuit<br />

R naar D (R → D) mogen<br />

uitsluitend bij een stilstaande auto<br />

en stationair toerental worden uitgevoerd.


MOTOR STARTEN<br />

❒ Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken<br />

en de selectorhendel in P<br />

of N staat: het starten is alleen<br />

mogelijk als de hendel in een van<br />

deze standen staat.<br />

❒ Trap in stand P het rempedaal in,<br />

draai de contactsleutel in START<br />

zonder het gaspedaal in te trappen.<br />

❒ Trap in stand N het rempedaal in,<br />

draai de contactsleutel in START<br />

zonder het gaspedaal in te trappen.<br />

Als de motor bij de eerste poging niet<br />

aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien<br />

in stand OFF voordat u opnieuw start.<br />

BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet<br />

in stand ON staan als de motor is uitgezet,<br />

om te voorkomen dat de accu ontlaadt.<br />

LET OP: als de auto rijdt met de<br />

hendel in stand D of sequentieel<br />

wordt geschakeld en u de sleutel<br />

per ongeluk in stand OFF draait,<br />

slaat de motor af en is er geen aandrijving<br />

meer.<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ Zet de selectorhendel in stand<br />

N en trap het rempedaal in.<br />

❒ Start de motor opnieuw door<br />

de sleutel in START te draaien<br />

en zet de selectorhendel in<br />

stand D.<br />

ATTENTIE<br />

Het is zeer gevaarlijk om<br />

de motor in afgesloten<br />

ruimten te laten draaien. De<br />

motor verbruikt zuurstof en produceert<br />

koolmonoxide, een zeer<br />

giftig en dodelijk gas.<br />

WEGRIJDEN MET DE AUTO<br />

Ga voor het wegrijden als volgt te werk:<br />

❒ trap in stand P het rempedaal in;<br />

❒ druk de knop van de hendel in en<br />

verplaats de selectorhendel in de<br />

gewenste stand (D of R);<br />

❒ geef geleidelijk gas; de auto gaat nu<br />

rijden en de versnellingsbak schakelt<br />

automatisch de juiste versnelling in.<br />

BELANGRIJK: Let goed op als de handrem<br />

en het rempedaal zijn losgelaten, de<br />

motor stationair draait en de selector-<br />

hendel in stand D of R staat of op<br />

sequentieel schakelen, omdat de auto in<br />

beweging kan komen zonder dat het gaspedaal<br />

wordt ingetrapt.<br />

Deze stand kan worden gebruikt als de<br />

auto op een vlakke ondergrond staat<br />

met weinig ruimte om te parkeren. Maak<br />

hierbij alleen gebruik van het rempedaal.<br />

ATTENTIE<br />

Laat kinderen nooit alleen<br />

achter in de auto.<br />

De verplaatsing van de hendel<br />

vanuit stand P, met de<br />

contactsleutel in stand ON,<br />

is alleen mogelijk bij ingetrapt<br />

rempedaal.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

127


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

128<br />

SEQUENTIEEL SCHAKELEN<br />

Bij sequentieel schakelen werkt de versnellingsbak<br />

als een versnellingsbak met<br />

vaste overbrengingsverhoudingen die<br />

sequentieel bediend wordt.<br />

Plaats de hendel vanuit stand D opzij<br />

(naar links):<br />

❒ plaats de hendel in stand +: opschakelen;<br />

❒ plaats de hendel in stand –: terugschakelen.<br />

Het nummer van iedere versnelling<br />

wordt op het display van het instrumentenpaneel<br />

weergegeven en iedere mogelijke<br />

fout wordt uitgesloten door de<br />

voortdurende controle door de regeleenheid<br />

van de versnellingsbak.<br />

Het inschakelen van een lagere of hogere<br />

versnelling is alleen mogelijk als het<br />

motortoerental dit toestaat.<br />

Ook bij sequentiële bediening wordt<br />

automatisch op- of teruggeschakeld<br />

door de elektronische regeleenheid als<br />

het motortoerental hoger of lager is dan<br />

de toegestane limiet.<br />

Als de auto wordt stilgezet met de versnellingsbak<br />

in een hogere versnelling<br />

dan de 1e, dan wordt automatisch de 1e<br />

versnelling ingeschakeld.<br />

Als gestopt wordt in omstandigheden<br />

waarbij de grip op het wegdek beperkt is<br />

(sneeuw, ijs), kan door de elektronische<br />

regeling van de automaat de auto weer<br />

wegrijden in een versnelling die hoger is<br />

dan de 1e om het doorslippen van de<br />

wielen te voorkomen. Dit is geen<br />

storing.<br />

LET OP: om de levensduur van de versnellingsbak<br />

te behouden, wordt bij een<br />

zeer hoge olietemperatuur (zie het<br />

hoofdstuk “Lampjes en berichten”), het<br />

sequentieel schakelen geblokkeerd en de<br />

automatische werking ingeschakeld.<br />

Sequentieel schakelen is weer mogelijk<br />

als de normale bedrijfstemperaturen zijn<br />

bereikt.<br />

AUTOMATISCHE WERKING<br />

Bij sequentiële bediening kan stand D<br />

onder alle rijomstandigheden worden<br />

gekozen.<br />

Bij het sequentieel schakelen naar D,<br />

kiest de regeleenheid van de versnellingsbak<br />

de optimale overbrengingsverhouding<br />

op basis van de snelheid en de<br />

motorbelasting (gaspedaalstand).<br />

Als er weinig vermogen van de motor<br />

wordt verlangd, kiest het systeem lange<br />

overbrengingsverhoudingen, waardoor<br />

het brandstofverbruik beperkt blijft. Als<br />

er meer motorvermogen wordt<br />

gevraagd, dan worden automatisch kortere<br />

overbrengingsverhoudingen gekozen,<br />

waardoor de prestaties optimaal<br />

zullen zijn (souplesse en acceleratie): in<br />

dit geval is het verbruik hoger.<br />

Als u snel wilt optrekken:<br />

❒ trap het gaspedaal in tot voorbij het<br />

zware punt in de slag (kick-down),<br />

waardoor de prestaties optimaal zullen<br />

zijn (souplesse en acceleratie).<br />

Het verbruik neemt echter toe.<br />

BELANGRIJK Voorkom bij het rijden op<br />

wegen met weinig grip (sneeuw, ijs enz.)<br />

het inschakelen van de kick-down.


STORINGSMELDINGEN<br />

Bij een storing in de elektronisch geregelde<br />

automaat gaat het lampje t op<br />

het instrumentenpaneel branden en verschijnt<br />

er een bericht op het multifunctionele<br />

display (zie het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

om de storing te laten verhelpen.<br />

AUTO STILZETTEN<br />

Auto stilzetten:<br />

❒ laat het gaspedaal los;<br />

❒ trap het rempedaal in.<br />

BELANGRIJK Houd op een hellend wegdek<br />

met stationair draaiende motor, de<br />

auto op zijn plaats door uitsluitend het<br />

rempedaal ingetrapt te houden; trap het<br />

gaspedaal niet in.<br />

Als de auto stilstaat met draaiende<br />

motor en de selectorhendel in stand D<br />

of R staat of op sequentieel schakelen,<br />

dan moet het rempedaal ingetrapt<br />

worden gehouden om te voorkomen dat<br />

de auto in beweging komt.<br />

Als u langere tijd stilstaat, zet dan de<br />

selectorhendel in stand P.<br />

PARKEREN<br />

Trek de handrem aan, zet de selectorhendel<br />

in stand P en zet de wielen iets<br />

uitgestuurd. Als de auto op een steile<br />

helling staat, blokkeer de wielen dan met<br />

stenen of wiggen.<br />

Laat de contactsleutel niet in stand ON<br />

staan als de motor is uitgezet, om te<br />

voorkomen dat de accu ontlaadt. Neem<br />

de sleutel altijd uit het contactslot als u<br />

de auto verlaat.<br />

ATTENTIE<br />

Laat kinderen nooit alleen<br />

achter in de auto.<br />

AKOESTISCH<br />

WAARSCHUWINGSSIGNAAL<br />

Als de contactsleutel in stand OFF staat<br />

en de selectorhendel niet in P, dan klinkt<br />

er ter waarschuwing een geluidssignaal en<br />

knippert stand P enige seconden.<br />

De contactsleutel kan alleen in stand P<br />

worden uitgenomen.<br />

SLEPEN VAN DE AUTO<br />

BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van<br />

de auto aan de wettelijke voorschriften.<br />

Bij het slepen moeten de volgende<br />

voorzorgsmaatregelen in acht worden<br />

genomen:<br />

❒ vervoer de auto, indien mogelijk, op<br />

de laadvloer van een bergingsauto;<br />

❒ als er geen bergingsauto beschikbaar<br />

is, moet de auto met de aangedreven<br />

wielen (voorwielen) los van de grond<br />

gesleept worden.<br />

De auto mag uitsluitend worden gesleept<br />

als de selectorhendel in stand N staat.<br />

Start de motor niet als de<br />

auto wordt gesleept.<br />

Als de bovenstaande voorzorgsmaatregelen<br />

niet in<br />

acht worden genomen, kan<br />

ernstige schade aan de automatische<br />

versnellingsbak worden toegebracht.<br />

ATTENTIE<br />

Laat kinderen nooit alleen<br />

achter in de auto.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

129


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

130<br />

BRANDSTOFBESPARING<br />

Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor<br />

het brandstofverbruik zo laag<br />

mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke<br />

uitlaatgassen zoveel mogelijk<br />

beperkt wordt.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

Onderhoud van de auto<br />

Zorg voor een goed onderhoud van de<br />

auto door de controles en registraties<br />

die in het “Onderhoudsschema” staan<br />

vermeld, te laten uitvoeren.<br />

Banden<br />

Controleer regelmatig, ten minste een<br />

keer per maand, de spanning van de<br />

banden: als de spanning te laag is, wordt<br />

de weerstand groter en neemt het verbruik<br />

toe.<br />

Overbodige bagage<br />

Rijd niet met een overbeladen bagageruimte.<br />

Het gewicht van de auto (vooral<br />

in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben<br />

grote invloed op het brandstofverbruik<br />

en de stabiliteit.<br />

Imperiaal/skidrager<br />

Verwijder de imperiaal of skidrager als u<br />

deze niet meer gebruikt. Ze verminderen<br />

de aerodynamica van de auto, waardoor<br />

het brandstofverbruik toeneemt.<br />

Gebruik voor het vervoer van volumineuze<br />

voorwerpen bij voorkeur een<br />

aanhanger.<br />

Stroomverbruikers<br />

Gebruik de elektrische installaties alleen<br />

als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming,<br />

extra koplampen, de ruitenwissers<br />

en de aanjager van het ventilatie-<br />

/verwarmingssysteem vragen veel<br />

stroom, waardoor het brandstofverbruik<br />

toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).<br />

Airconditioning<br />

De airconditioning gebruikt zeer veel<br />

energie, waardoor het brandstofverbruik<br />

sterk toeneemt (tot gemiddeld<br />

20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur<br />

het toelaat, bij voorkeur de functies<br />

van het ventilatiesysteem.<br />

Aerodynamische accessoires<br />

Het gebruik van niet goedgekeurde<br />

aerodynamische accessoires kan de<br />

aerodynamica negatief beïnvloeden,<br />

waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.<br />

RIJSTIJL<br />

Starten<br />

Laat de motor als de auto stilstaat, niet<br />

warmdraaien met stationair toerental en<br />

ook niet met een hoog toerental: onder<br />

deze omstandigheden warmt de motor<br />

veel langzamer op, terwijl het verbruik<br />

en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.<br />

Het is beter om rustig weg te<br />

rijden en geen hoge toerentallen te<br />

gebruiken: op deze manier warmt de<br />

motor sneller op.<br />

Overbodige handelingen<br />

Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat<br />

voor een stoplicht of voordat u de<br />

motor afzet. Deze handeling heeft evenals<br />

het overschakelen met tussengas,<br />

geen enkel nut. Het kost brandstof en<br />

verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.<br />

Keuze van de versnellingen<br />

Gebruik als het verkeer en de weg het<br />

toelaten de hoogste versnelling. Het<br />

inschakelen van een lage versnelling voor<br />

een snelle acceleratie verhoogt het<br />

brandstofverbruik.<br />

Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge<br />

versnelling neemt het verbruik en de<br />

schadelijke uitlaatgasemissie toe.<br />

Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.


Maximum snelheid<br />

Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk<br />

toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom<br />

zoveel mogelijk met een gelijkmatige<br />

snelheid, vermijd overbodig remmen en<br />

optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt<br />

de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.<br />

Acceleratie<br />

Met vol gas optrekken kost veel brandstof<br />

en verhoogt de uitstoot van schadelijke<br />

uitlaatgassen: het is beter geleidelijk<br />

op te trekken en het toerental waarbij<br />

het maximum koppel wordt geleverd,<br />

niet te overschrijden.<br />

GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN<br />

Koude start<br />

Bij korte ritten en regelmatig koud starten<br />

bereikt de motor niet de optimale<br />

bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt<br />

niet alleen het brandstofverbruik toe<br />

(van 15 tot aan 30% in stadsverkeer),<br />

maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.<br />

Verkeerssituatie en conditie van<br />

het wegdek<br />

Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden,<br />

waarbij overwegend lage versnellingen<br />

worden gebruikt, of in de stad<br />

waar zich veel verkeerslichten bevinden,<br />

zal het brandstofverbruik aanzienlijk<br />

hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen<br />

en een slecht wegdek verhogen eveneens<br />

het brandstofverbruik.<br />

Stilstaan in het verkeer<br />

Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen),<br />

is het raadzaam de<br />

motor uit te zetten.<br />

TREKKEN VAN<br />

AANHANGERS<br />

BELANGRIJKE TIPS<br />

Voor het trekken van aanhangwagens of<br />

caravans moet de auto uitgerust zijn met<br />

een trekhaak van een goedgekeurd type en<br />

een adequate elektrische installatie. De<br />

montage van de trekhaak moet door<br />

gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.<br />

Ook moet documentatie worden<br />

overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.<br />

Monteer zo nodig speciale en/of extra<br />

achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet<br />

aan de geldende verkeerswetgeving.<br />

Let er op dat het maximum klimvermogen<br />

van de auto door het gewicht van een aanhanger<br />

of caravan wordt beperkt. Ook de<br />

remweg wordt langer en u hebt langer de<br />

tijd nodig om in te halen.<br />

Schakel een lage versnelling in tijdens het<br />

afdalen om te voorkomen dat u constant<br />

moet remmen.<br />

Het gewicht van de aanhanger dat op de<br />

trekhaak rust, moet worden afgetrokken<br />

van het laadvermogen van de auto. Om er<br />

zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar<br />

aanhangergewicht niet overschrijdt,<br />

moet u er rekening mee houden<br />

dat het maximum betrekking heeft op het<br />

totale gewicht van de aanhangwagen of<br />

caravan, inclusief accessoires en bagage.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

131


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

132<br />

Houdt u aan de snelheidsbeperkingen<br />

die voor auto’s met aanhanger gelden. U<br />

mag in geen geval harder rijden dan 100<br />

km/h.<br />

Wij raden het gebruik aan van een<br />

geschikte stabilisator op de trekhaak van<br />

de aanhanger.<br />

ATTENTIE<br />

Het ABS waarmee de auto<br />

kan zijn uitgerust, werkt<br />

niet op het remsysteem van de aanhanger.<br />

Wees daarom extra voorzichtig<br />

op gladde wegen.<br />

ATTENTIE<br />

Voer in geen geval modificaties<br />

aan het remsysteem<br />

van de auto uit. Het remsysteem<br />

van de aanhanger moet geheel<br />

onafhankelijk van het hydraulisch<br />

remsysteem van de auto worden<br />

bediend.<br />

TREKHAAK MONTEREN<br />

De trekhaak moet door gespecialiseerd<br />

personeel aan de carrosserie worden<br />

bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna<br />

zijn opgenomen, moeten worden aangehouden.<br />

Deze richtlijnen worden eventueel<br />

aangevuld door extra informatie van<br />

de fabrikant van de trekhaak.<br />

De te installeren trekhaak moet voldoen<br />

aan de huidige ECE-normen 94/20 en<br />

daarop volgende wijzigingen.<br />

Voor iedere uitvoering moet een trekhaak<br />

worden gebruikt die geschikt is<br />

voor het maximale aanhangergewicht<br />

van de auto waarop de trekhaak wordt<br />

bevestigd.<br />

Voor de elektrische aansluiting moet<br />

een gestandaardiseerde stekkerverbinding<br />

worden gebruikt die kan worden<br />

bevestigd op de daarvoor bestemde<br />

steun op de trekhaak. Bovendien moet<br />

op de auto een regeleenheid voor de<br />

buitenverlichting van de aanhanger worden<br />

geïnstalleerd.<br />

Voor de elektrische aansluiting moet<br />

een 7- of 13-polige 12VDC stekkerverbinding<br />

(CUNA/UNI- en ISO/DINnormen)<br />

worden gebruikt, waarbij eventuele<br />

aanwijzingen van de fabrikant van<br />

de auto en/of van fabrikant van de trekhaak<br />

moeten worden opgevolgd.<br />

Een eventueel elektrisch geregelde rem<br />

of een ander systeem (lier enz.) moet<br />

rechtstreeks op de accu worden aangesloten<br />

met een kabel met een diameter<br />

van minimaal 2,5 mm 2 .<br />

BELANGRIJK De elektrisch geregelde<br />

rem of lier kan alleen gebruikt worden<br />

als de motor is ingeschakeld.<br />

Naast de op het schema aangegeven aansluitingen,<br />

is slechts een aansluiting voor<br />

een eventuele elektrisch geregelde rem<br />

toegestaan en een voor een 15W-gloeilamp<br />

voor de binnenverlichting van de<br />

caravan.<br />

Gebruik voor de aansluitingen de aparte<br />

module met een kabel vanaf de accu met<br />

een diameter van ten minste 2,5 mm 2 .


MONTAGESCHEMA fig. 7<br />

De trekhaak moet bevestigd worden met in totaal<br />

4 M10-bouten (A).<br />

De bovenste verstevigingsplaten links B en rechts C moeten een<br />

minimale dikte hebben van 6 mm.<br />

De onderste verstevigingsplaten links E en rechts F moeten een<br />

minimale dikte hebben van 8 mm.<br />

De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder<br />

gaten in of vervormingen van de achterbumper die zichtbaar zijn bij<br />

gedemonteerde trekhaak.<br />

BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel<br />

een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit<br />

aan te brengen met de volgende tekst:<br />

MAX. GEWICHT OP KOPPELING 70 kg<br />

Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht<br />

om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen<br />

dringen.<br />

fig. 7<br />

F0L0236m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

133


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

134<br />

WINTERBANDEN<br />

Gebruik winterbanden die dezelfde maat<br />

hebben als de standaard geleverde banden.<br />

De <strong>Fiat</strong>-dealer kan u adviseren welke<br />

band het meest geschikt is voor het doel<br />

waarvoor u deze wilt gebruiken.<br />

Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning<br />

en de winterbanden exact aan<br />

de aanwijzingen die staan aangegeven in<br />

de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk<br />

“Technische gegevens”.<br />

De specifieke eigenschappen van winterbanden<br />

verminderen aanzienlijk als de<br />

profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat<br />

geval is het veiliger ze te vervangen.<br />

Door de specifieke eigenschappen van<br />

winterbanden zijn de prestaties onder<br />

niet-winterse omstandigheden of<br />

wanneer er lange afstanden op de snelweg<br />

worden gereden, minder dan die<br />

van de standaard gemonteerde banden.<br />

Beperk het gebruik van winterbanden<br />

tot die omstandigheden waarvoor ze zijn<br />

goedgekeurd.<br />

BELANGRIJK Als u winterbanden<br />

gebruikt waarvan de maximum toegestane<br />

snelheid lager is dan de topsnelheid<br />

van de auto (met een marge van 5%),<br />

dan dient u in het interieur van de auto<br />

een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar<br />

waarschuwingsplaatje te plaatsen<br />

met de maximum toegestane snelheid<br />

wanneer met die winterbanden wordt<br />

gereden (overeenkomstig de EUnormen).<br />

Monteer op alle vier de wielen dezelfde<br />

banden (zelfde merk en profieldiepte)<br />

voor meer veiligheid tijdens het rijden<br />

en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.<br />

Keer de draairichting van de banden niet<br />

om.<br />

ATTENTIE<br />

Bij winterbanden met de<br />

indicatie “Q” geldt een<br />

maximum snelheid van 160 km/h; bij<br />

winterbanden met de indicatie “T”<br />

geldt een maximum snelheid van<br />

190 km/h; bij winterbanden met de<br />

indicatie “H” geldt een maximum<br />

snelheid van 210 km/h. Deze maximum<br />

snelheden zijn in overeenstemming<br />

met de huidige wetgeving.


SNEEUWKETTINGEN<br />

Het gebruik van sneeuwkettingen is<br />

afhankelijk van de voorschriften van het<br />

land waar wordt gereden.<br />

De sneeuwkettingen mogen alleen op de<br />

voorwielen gemonteerd worden (aangedreven<br />

wielen). Wij raden u het gebruik<br />

aan van sneeuwkettingen uit het <strong>Fiat</strong><br />

Lineaccessori-programma.<br />

Controleer na enkele tientallen meters<br />

rijden of de kettingen nog goed gespannen<br />

zijn.<br />

BELANGRIJK Op het noodreservewiel<br />

kan geen sneeuwketting worden gemonteerd.<br />

Als u een lekke voorband hebt,<br />

kunt u het noodreservewiel op de achteras<br />

plaatsen en het achterwiel op de<br />

vooras. Zo hebt u op de vooras twee<br />

normale wielen waarop u sneeuwkettingen<br />

kunt monteren.<br />

BELANGRIJK Het gebruik van sneeuwkettingen<br />

is bedoeld als tijdelijke oplossing.<br />

Als u voortdurend op besneeuwde<br />

of met ijzel bedekte wegen rijdt, moet u<br />

winterbanden gebruiken.<br />

BELANGRIJK Geef bij gemonteerde<br />

sneeuwkettingen voorzichtig gas om het<br />

doorslippen van de aangedreven wielen<br />

te voorkomen of zoveel mogelijk te<br />

beperken. Hierdoor wordt het breken<br />

van de kettingen voorkomen en daarmee<br />

beschadiging van de carrosserie en<br />

de mechanische onderdelen.<br />

Uitvoeringen Banden geschikt Type sneeuwketting<br />

voor sneeuwkettingen dat gebruikt moet worden<br />

1.8 - 2.2<br />

205/55 R16 91V<br />

1.9 Multijet 215/55 R16 93W<br />

2.4 Multijet<br />

215/50 R17 91W<br />

Sneeuwkettingen waarvan de<br />

dikte boven het profiel<br />

maximaal 9 mm is.<br />

De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en<br />

het type sneeuwketting staan aangegeven in de bovenstaande tabel;<br />

houdt u strikt aan deze tabel.<br />

Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijd niet<br />

harder dan 40 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere<br />

obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,<br />

geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

135


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

136<br />

AUTO LANGERE TIJD<br />

STALLEN<br />

Tref de volgende maatregelen als de<br />

auto enkele maanden niet wordt<br />

gebruikt:<br />

❒ zet de auto in een overdekte, droge<br />

en goed geventileerde ruimte;<br />

❒ schakel een versnelling in (stand P<br />

met automatische versnellingsbak);<br />

❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;<br />

❒ maak de minkabel los van de accu en<br />

controleer de acculading.<br />

Gedurende het stallen moet deze<br />

controle iedere drie maanden worden<br />

herhaald. Laad de accu op als de<br />

optische meter een donkere kleur<br />

heeft zonder een groen middenstuk;<br />

❒ maak de gespoten plaatdelen schoon<br />

en behandel ze met een beschermende<br />

was;<br />

❒ reinig en conserveer de glimmende<br />

metalen delen met daarvoor geschikte<br />

middelen;<br />

❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers<br />

en achterruitwisser in met<br />

talkpoeder en laat ze los van de ruit<br />

staan;<br />

❒ zet de ruiten een klein stukje open;<br />

❒ dek de auto af met een stoffen of een<br />

ademende kunststof hoes. Gebruik<br />

geen dichte plastic hoes, omdat het<br />

in en op de auto aanwezige vocht<br />

dan niet kan verdampen.<br />

❒ breng de bandenspanning 0,5 bar<br />

boven de normaal voorgeschreven<br />

spanning en controleer deze regelmatig;<br />

❒ als u de accukabels niet loskoppelt,<br />

moet de lading iedere maand gecontroleerd<br />

worden; laad de accu op als<br />

de optische meter een donkere<br />

kleur heeft zonder groen middenstuk;<br />

❒ tap het koelsysteem van de motor<br />

niet af.<br />

BELANGRIJK Als de auto is uitgerust<br />

met een diefstalalarm, schakel dan het<br />

alarm uit met de afstandsbediening.


ALGEMENE OPMERKINGEN ........................................... 138<br />

TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU................................ 138<br />

AANGETROKKEN HANDREM ....................................... 138<br />

STORING AIRBAGSYSTEEM ............................................ 138<br />

AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD.......... 139<br />

NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL................. 139<br />

TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............. 139<br />

ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 140<br />

TE LAGE MOTOROLIEDRUK.......................................... 140<br />

OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............................. 140<br />

STORING ABS ...................................................................... 140<br />

STORING EBD .................................................................... 140<br />

STORING IN INSPUITSYSTEEM...................................... 141<br />

STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) 141<br />

STORING STUURBEKRACHTIGING ........................... 141<br />

NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN .......................... 141<br />

BRANDSTOFRESERVE........................................................ 142<br />

VOORGLOEIBOUGIES....................................................... 142<br />

STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE......................... 142<br />

FIAT CODE............................................................................ 143<br />

WATER IN BRANDSTOFFILTER .................................... 143<br />

STORING DIEFSTALALARM ........................................... 143<br />

INBRAAKPOGING ............................................................. 143<br />

ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND ........... 143<br />

ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING<br />

LATEN CONTROLEREN ................................................. 143<br />

VERSTOPT ROETFILTER ................................................. 144<br />

INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR 144<br />

STORING REGENSENSOR .............................................. 144<br />

DEFECTE BUITENVERLICHTING................................... 144<br />

ALGEMENE STORINGSMELDING.................................. 144<br />

LAMPJES EN BERICHTEN<br />

STORING PARKEERSENSOREN ..................................... 145<br />

STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN................... 145<br />

TE LAGE BANDENSPANNING ...................................... 145<br />

LEKKE BAND ....................................................................... 145<br />

STORING CONTROLESYSTEEM VOOR BANDEN-<br />

SPANNING ........................................................................... 145<br />

MISTLAMPEN VOOR.......................................................... 146<br />

RICHTINGAANWIJZER LINKS........................................ 146<br />

RICHTINGAANWIJZER RECHTS ................................... 146<br />

BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN.................... 146<br />

FOLLOW ME HOME .......................................................... 146<br />

ESP-SYSTEEM ........................................................................ 146<br />

STORING HILL HOLDER ................................................. 146<br />

ASR .......................................................................................... 147<br />

GROOTLICHT...................................................................... 147<br />

KANS OP GLADHEID ........................................................ 147<br />

STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK .. 147<br />

MAXIMUM OLIETEMPERATUUR (aut.) ....................... 147<br />

OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET 148<br />

CRUISE-CONTROL............................................................. 148<br />

VERSLETEN REMBLOKKEN ............................................ 148<br />

MINIMUM MOTOROLIEPEIL .......................................... 148<br />

UITGESCHAKELDE ZIJ-AIRBAGS ACHTER ............... 148<br />

MOTOR AFGESLAGEN TIJDENS HET RIJDEN ......... 148<br />

BERICHTEN STARTPROCEDURE (aut.) ...................... 148<br />

BERICHTEN STARTPROCEDURE (handgesch.bak) .. 148<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

137


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

138<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

Naast het branden van het lampje, verschijnt<br />

er bij bepaalde uitvoeringen ook<br />

een specifiek bericht en/of klinkt er een<br />

akoestisch signaal. Deze meldingen zijn<br />

kort en uit voorzorg en moeten als<br />

een aanvulling worden gezien en niet als<br />

alternatief voor de informatie in dit<br />

instructieboekje. Wij raden u daarom aan<br />

dit instructieboekje goed door te lezen.<br />

Houdt u bij een storing altijd aan de<br />

aanwijzingen die in dit hoofdstuk<br />

beschreven worden.<br />

BELANGRIJK De storingsmeldingen die<br />

op het display verschijnen, zijn onderverdeeld<br />

in twee categorieën: ernstige storingen<br />

en minder ernstige storingen.<br />

De ernstige storingen worden “cyclisch”<br />

weergegeven en herhaald totdat de oorzaak<br />

van de storing is verholpen.<br />

De minder ernstige storingen worden<br />

gedurende een kortere tijd “cyclisch” herhaald.<br />

U kunt de weergavecyclus van beide categorieën<br />

onderbreken door op de knop<br />

MODE te drukken. Het lampje op het<br />

instrumentenpaneel blijft branden totdat<br />

de storing is verholpen.<br />

Zie voor de berichten bij uitvoeringen met<br />

Dualogic versnellingsbak, de informatie in<br />

het bijgevoegde supplement.<br />

TE LAAG REMVLOEI-<br />

STOFNIVEAU (rood)<br />

x AANGETROKKEN<br />

HANDREM (rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje branden. Na enkele<br />

seconden moet het lampje doven.<br />

Te laag remvloeistofniveau<br />

Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau<br />

in het reservoir onder het<br />

minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld<br />

door lekkage in het remsysteem.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

ATTENTIE<br />

Als het lampje x tijdens<br />

het rijden gaat branden (op<br />

enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display), stop<br />

dan onmiddellijk en wendt u tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Aangetrokken handrem<br />

Het lampje gaat branden als de handrem<br />

wordt aangetrokken.<br />

Als de auto in beweging is, hoort u bij<br />

enkele uitvoeringen ook een akoestisch<br />

signaal.<br />

BELANGRIJK Als het lampje tijdens het<br />

rijden gaat branden, controleer dan of<br />

de handrem niet is aangetrokken.<br />

¬<br />

STORING AIRBAG-<br />

SYSTEEM<br />

(rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje branden. Na<br />

enkele seconden moet het lampje<br />

doven.<br />

Het lampje gaat constant branden bij een<br />

storing in het airbagsysteem.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.


ATTENTIE<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait en het<br />

lampje ¬ gaat niet branden of blijft<br />

branden tijdens het rijden, dan is er<br />

mogelijk een storing in de veiligheidssystemen;<br />

in dat geval kunnen<br />

de airbags of gordelspanners niet geactiveerd<br />

worden bij een ongeval of,<br />

in een zeer beperkt aantal gevallen,<br />

niet op de juiste wijze geactiveerd<br />

worden. Voordat u verder rijdt, dient<br />

u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

om het systeem direct te laten<br />

controleren.<br />

ATTENTIE<br />

Een defect lampje ¬ (lampje<br />

gedoofd) wordt aangegeven<br />

doordat het lampje voor de uitgeschakelde<br />

frontairbag aan passagierszijde<br />

F langer dan de normale<br />

4 seconden knippert.<br />

UITGESCHAKELDE<br />

AIRBAG PASSAGIERS-<br />

F ZIJDE(geel)<br />

Het lampje F brandt als de<br />

frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.<br />

Als u bij ingeschakelde frontairbag<br />

aan passagierszijde de contactsleutel<br />

in stand ON draait, gaat het lampje F<br />

ongeveer 4 seconden branden en vervolgens<br />

4 seconden knipperen. Hierna moet<br />

het lampje doven.<br />

ATTENTIE<br />

Het lampje F geeft bovendien<br />

eventuele storingen van<br />

het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven<br />

door het langer knipperen van<br />

het lampje F dan de normale 4<br />

seconden. In dit geval kan het lampje<br />

¬ geen storingen in de airbag-/<br />

gordelspannersystemen aangeven.<br />

Voordat u verder rijdt, dient u contact<br />

op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om<br />

het systeem direct te laten controleren.<br />

<<br />

NIET OMGELEGDE<br />

VEILIGHEIDSGORDEL<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat continu branden als bij stilstaande<br />

auto de veiligheidsgordel aan<br />

bestuurderszijde niet goed is omgelegd.<br />

Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels<br />

voor zijn niet goed omgelegd, dan gaat<br />

het lampje knipperen en klinkt tegelijkertijd<br />

een akoestisch signaal (zoemer). Het<br />

akoestische signaal (zoemer) van het<br />

SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan<br />

permanent worden uitgeschakeld door<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer. Het systeem kan weer<br />

worden ingeschakeld via het setup-menu<br />

(zie het schema hiernaast). Op het display<br />

verschijnt het betreffende bericht.<br />

ç<br />

TE HOGE KOELVLOEI-<br />

STOFTEMPERATUUR<br />

(rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje branden. Na<br />

enkele seconden moet het lampje<br />

doven.<br />

Het lampje gaat branden als de motor te<br />

warm is.<br />

Als het lampje gaat branden, moeten de<br />

volgende maatregelen worden genomen:<br />

❒ bij normale rijomstandigheden:<br />

stop de auto, zet de motor uit en<br />

controleer of het niveau van de koelvloeistof<br />

in het reservoir niet onder<br />

het MIN-merkteken staat. Als dit wel<br />

het geval is, wacht dan enkele minuten<br />

zodat de motor kan afkoelen, open<br />

vervolgens langzaam en voorzichtig<br />

de dop, vul koelvloeistof bij en controleer<br />

of de koelvloeistof tussen het<br />

MIN- en MAX-merkteken op het<br />

reservoir staat. Controleer ook of er<br />

geen vloeistof weglekt. Als bij het<br />

starten van de motor het lampje<br />

opnieuw gaat branden, wendt u dan<br />

tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

139


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

140<br />

❒ als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden<br />

wordt gebruikt<br />

(bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken<br />

van een aanhanger of met volbeladen<br />

auto): verlaag de snelheid en<br />

breng, als het lampje blijft branden, de<br />

auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3<br />

minuten met draaiende motor en geef<br />

iets gas voor een snellere circulatie van<br />

de koelvloeistof. Zet vervolgens de<br />

motor uit. Controleer het vloeistofniveau<br />

zoals hiervoor beschreven.<br />

BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden<br />

is het raadzaam de motor enkele<br />

minuten te laten draaien met iets ingetrapt<br />

gaspedaal voordat u de motor uitzet.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

w<br />

ACCU WORDT NIET<br />

VOLDOENDE OP<br />

GELADEN (rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje branden. Het<br />

moet doven nadat de motor is gestart<br />

(als de motor stationair draait, kan het<br />

voorkomen dat het lampje iets later<br />

dooft).<br />

Als het lampje blijft branden, wendt u<br />

dan onmiddellijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

><br />

STORING ABS (geel)<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait, gaat het<br />

lampje branden. Na enkele<br />

seconden moet het lampje doven.<br />

Het lampje gaat branden als het systeem<br />

defect of niet beschikbaar is. In dat geval<br />

blijft het remsysteem normaal werken,<br />

maar zonder de mogelijkheden van het<br />

ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u<br />

zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

x ><br />

STORING EBD<br />

(rood)<br />

(geel)<br />

Als bij een draaiende motor tegelijkertijd<br />

de waarschuwingslampjes x en ><br />

gaan branden, dan is er een storing in<br />

het EBD-systeem of is het systeem niet<br />

beschikbaar; in dat geval kunnen bij hard<br />

remmen de achterwielen vroegtijdig<br />

blokkeren waardoor de auto kan slippen.<br />

Rijd direct zeer voorzichtig naar de<br />

dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />

systeem te laten controleren.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

v<br />

TE LAGE MOTOROLIE-<br />

DRUK (rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand<br />

ON draait, gaat het lampje branden. Het<br />

moet doven nadat de motor is gestart.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

ATTENTIE<br />

Als het lampje v tijdens<br />

het rijden gaat branden (op<br />

het display verschijnt ook een bericht),<br />

zet dan onmiddellijk de motor<br />

uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

OLIEKWALITEIT<br />

v ONVOLDOENDE<br />

(Multijet-uitvoeringen)<br />

Het lampje gaat knipperen en er<br />

verschijnt een bericht op het display als<br />

het systeem motorolie van onvoldoende<br />

kwaliteit constateert.<br />

Na de eerste constatering zal iedere<br />

keer bij het starten van de motor het<br />

lampje v 60 seconden knipperen en<br />

daarna iedere 2 uur totdat de olie wordt<br />

ververst.


Als het lampje v knippert,<br />

wendt u dan onmiddellijk<br />

tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor<br />

de verversing van de motorolie<br />

en het uitschakelen van het<br />

betreffende lampje op het instrumentenpaneel.<br />

g<br />

STORING STUUR-<br />

BEKRACHTIGING (rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand<br />

ON draait, gaat het lampje branden. Na<br />

enkele seconden moet het lampje doven.<br />

Als het lampje blijft branden, werkt de elektrische<br />

stuurbekrachtiging niet meer en is<br />

meer kracht nodig voor het draaien van<br />

het stuur; de auto blijft echter normaal<br />

bestuurbaar: wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

NIET GOED GESLOTEN<br />

PORTIEREN (rood) ´ Als een of meerdere portieren,<br />

de achterklep of de motorkap<br />

niet goed gesloten zijn, gaat het lampje<br />

branden (bepaalde uitvoeringen).<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

Als de auto in beweging is met geopende<br />

portieren of achterklep, dan klinkt er<br />

een akoestisch signaal.<br />

STORING IN INSPUIT-<br />

SYSTEEM U (Multijet-uitvoeringen -<br />

rood)<br />

STORING MOTORMANAGE-<br />

MENTSYSTEEM EOBD<br />

(benzine-uitvoeringen - geel)<br />

Storing in inspuitsysteem<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje branden. Na<br />

enkele seconden moet het lampje<br />

doven.<br />

Als het lampje blijft branden of tijdens<br />

het rijden gaat branden, dan duidt dit op<br />

een storing in het inspuitsysteem. Dit<br />

kan tot gevolg hebben dat de prestaties<br />

verminderen, de auto slechter gaat<br />

rijden en het brandstofverbruik toeneemt.<br />

Op enkele uitvoeringen verschijnt het<br />

betreffende bericht op het display.<br />

U kunt onder deze omstandigheden<br />

doorrijden zonder te veel van de motor<br />

te eisen of met hoge snelheid te rijden.<br />

Wendt u in dit geval zo snel mogelijk tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Storing<br />

motormanagementsysteem EOBD<br />

Als u onder normale omstandigheden de<br />

contactsleutel in stand ON draait, gaat het<br />

lampje branden. Het lampje moet uitgaan<br />

als de motor is gestart. Het lampje gaat<br />

eerst branden om de juiste werking ervan<br />

aan te geven. Als het lampje blijft branden<br />

of tijdens het rijden gaat branden:<br />

❒ continu branden: duidt op een defect in<br />

het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit<br />

kan tot gevolg hebben dat schadelijke<br />

uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties<br />

verminderen, de auto slechter<br />

gaat rijden en het brandstofverbruik<br />

toeneemt.<br />

Op enkele uitvoeringen verschijnt het<br />

betreffende bericht op het display.<br />

U kunt onder deze omstandigheden<br />

doorrijden zonder te veel van de motor<br />

te eisen of met hoge snelheid te rijden.<br />

Als lang met een brandend waarschuwingslampje<br />

wordt doorgereden, kunnen<br />

beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Het lampje<br />

dooft als de storing verdwijnt. De storing<br />

wordt door het systeem in het geheugen<br />

opgeslagen.<br />

❒ knipperend: duidt op een mogelijke<br />

beschadiging van de katalysator (zie<br />

“EOBD-systeem” in het hoofdstuk<br />

“Dashboard en bediening”).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

141


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

142<br />

Als het lampje knippert, moet het gaspedaal<br />

worden losgelaten zodat de<br />

motor met lage toerentallen draait en<br />

het lampje niet meer knippert; u kunt<br />

met matige snelheid doorrijden waarbij<br />

rij-omstandigheden moeten worden vermeden<br />

die kunnen leiden tot het<br />

opnieuw gaan knipperen van het lampje.<br />

Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait en het lampje<br />

U gaat niet branden of<br />

het gaat branden of knipperen<br />

tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op<br />

het display), wendt u dan zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. De werking<br />

van het lampje U kan worden<br />

gecontroleerd met behulp van speciale<br />

apparatuur van de verkeerspolitie.<br />

Houdt u aan de wetgeving van het land<br />

waarin u rijdt.<br />

ç RESERVEBRANDSTOF<br />

(geel)<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait, gaat het lampje branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje<br />

doven.<br />

Het lampje gaat branden als er nog ongeveer<br />

5 liter brandstof aanwezig is.<br />

BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje<br />

knippert, dan is er een storing in<br />

het systeem. Wendt u in dit geval tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten<br />

controleren.<br />

VOORGLOEI<br />

-INSTALLATIE<br />

m (Multijet-uitvoeringen -<br />

geel)<br />

STORING VOORGLOEI-<br />

INSTALLATIE<br />

(Multijet-uitvoeringen - geel)<br />

Voorgloeibougies<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje branden. Het<br />

lampje dooft als de voorgloeibougies de<br />

vooraf ingestelde temperatuur hebben<br />

bereikt. Start de motor zodra het lampje<br />

gedoofd is.<br />

BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur<br />

kan het lampje zeer kort branden.<br />

Storing in voorgloei-installatie<br />

Het lampje gaat knipperen als er een<br />

storing is in de voorgloei-installatie.<br />

Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.


c<br />

WATER IN BRAND-<br />

STOFFILTER<br />

AANWEZIG (Multijetuitvoeringen<br />

- geel)<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje branden. Na enkele<br />

seconden moet het lampje doven.<br />

Het lampje c gaat branden als er water<br />

in het dieselfilter zit. Op enkele uitvoeringen<br />

gaat het lampje è branden.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

Water in het brandstofsysteem<br />

kan het inspuitsysteem<br />

ernstig beschadigen<br />

en de motor kan onregelmatig<br />

gaan draaien. Als het lampje c gaat<br />

branden (bij bepaalde uitvoeringen verschijnt<br />

ook een bericht op het display),<br />

wendt u dan zo snel mogelijk tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer om de condens te laten aftappen.<br />

Als het lampje direct na het<br />

tanken gaat branden, bestaat de<br />

mogelijkheid dat er tijdens het tanken<br />

water in de brandstoftank is gekomen:<br />

zet in dat geval onmiddellijk de motor<br />

uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Y<br />

STORING ELEKTRONI-<br />

SCHE STARTBLOK-<br />

KERING - FIAT CODE<br />

(geel)<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje één keer knipperen<br />

en dooft vervolgens.<br />

Als het lampje, met de contactsleutel in<br />

stand ON, constant gaat branden, dan<br />

duidt dit op een mogelijke storing (zie<br />

“<strong>Fiat</strong> CODE” in het hoofdstuk<br />

“Dashboard en bediening”).<br />

BELANGRIJK Als de lampjes U en Y<br />

tegelijk branden, dan is er een storing in<br />

de <strong>Fiat</strong> CODE.<br />

Als bij een draaiende motor het lampje<br />

Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd<br />

door het systeem (zie de paragraaf<br />

“<strong>Fiat</strong> Code” in het hoofdstuk “Dashboard<br />

en bediening”).<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om alle<br />

sleutels in het geheugen te laten opslaan.<br />

STORING DIEFSTAL-<br />

ALARM Y (indien aanwezig)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden (op het display verschijnt<br />

ook een bericht en er klinkt een<br />

akoestisch signaal) als er een storing in<br />

het diefstalalarm is. Wendt u zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Y<br />

(<br />

INBRAAKPOGING<br />

Het lampje (indien aanwezig)<br />

op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden (op het display<br />

verschijnt ook een bericht) als er een<br />

inbraakpoging is gesignaleerd.<br />

ELEKTRONISCHE<br />

SLEUTEL NIET Y<br />

HERKEND<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden (op het display<br />

verschijnt ook een bericht en er klinkt<br />

een akoestisch signaal) als er een verkeerde<br />

elektronische sleutel in het start-/<br />

contactslot wordt gestoken.<br />

ACHTERRUITVER-<br />

WARMING (geel)<br />

Het lampje brandt als de<br />

achterruitverwarming is ingeschakeld.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

143


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

144<br />

W<br />

DEFECTE BUITENVER-<br />

LICHTING (geel)<br />

Het lampje gaat branden<br />

(bepaalde uitvoeringen) als er een<br />

storing is in een van de volgende systemen:<br />

– buitenverlichting<br />

– remlichten (behalve derde remlicht)<br />

– mistachterlichten<br />

– richtingaanwijzers<br />

– kentekenplaatverlichting.<br />

De storing kan betreffen: doorbranden<br />

van een of meer lampen, doorbranden<br />

van de bijbehorende zekering of een<br />

onderbreking in de elektrische verbinding.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

4<br />

MISTACHTERLICHTEN<br />

(geel)<br />

Het lampje gaat branden als<br />

de mistachterlichten worden ingeschakeld.<br />

è<br />

ALGEMENE STORINGS-<br />

MELDING<br />

(geel)<br />

Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden<br />

branden.<br />

Storing motoroliedruksensor<br />

Het lampje gaat branden bij een storing in<br />

de motoroliedruksensor. Wendt u zo<br />

snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om de<br />

storing te laten verhelpen.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

Verstopt roetfilter (Multijet-uitvoeringen)<br />

Het lampje gaat branden, op het display<br />

verschijnt een bericht en er klinkt een<br />

akoestisch signaal (zoemer), als het roetfilter<br />

is verstopt en de rijomstandigheden<br />

verhinderen dat de regeneratieprocedure<br />

automatisch wordt uitgevoerd.<br />

Voor de regeneratieprocedure en vervolgens<br />

het reinigen van het filter raden<br />

wij u aan te blijven rijden, totdat het<br />

lampje dooft.<br />

Als het lampje U gaat branden<br />

en er verschijnt een<br />

bericht op het display, dan<br />

kan de regeneratieprocedure<br />

niet worden uitgevoerd. Wendt u zo<br />

snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Brandstofnoodschakelaar<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden en er verschijnt een<br />

bericht op het display als de brandstofnoodschakelaar<br />

inschakelt.<br />

Raadpleeg voor het weer inschakelen<br />

van de brandstofnoodschakelaar de<br />

paragraaf “Noodschakelaar voor onderbreking<br />

brandstoftoevoer en elektrische<br />

voeding” in het hoofdstuk “Dashboard<br />

en bediening”.<br />

Storing regensensor<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display)<br />

als er een storing is in de regensensor.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.


Storing parkeersensoren<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje gaat branden en er verschijnt<br />

een bericht op het display als er een<br />

storing is in de parkeersensoren.<br />

Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Storing anti-letselfunctie ruiten<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje gaat branden en er verschijnt<br />

een bericht op het display als er een<br />

storing is in de anti-letselfunctie van de<br />

ruiten.<br />

Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Storing schemersensor<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje gaat branden (er verschijnt<br />

ook een bericht op het display) als er<br />

een storing is in de sensor die de gevoeligheid<br />

regelt van de koplampinschakeling<br />

(schemersensor).<br />

Controle bandenspanning<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden (op het display verschijnt<br />

ook een bericht) als de spanning van de<br />

banden te laag of veel te hoog is.<br />

Breng in dit geval de bandenspanning op<br />

de voorgeschreven waarden (zie de<br />

paragraaf “Bandenspanning” in het<br />

hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />

Lekke band<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden (op het display verschijnt<br />

ook een bericht en er klinkt een akoestisch<br />

signaal) als de spanning van een of<br />

meer banden onder een bepaalde drempelwaarde<br />

komt. In dat geval waarschuwt<br />

het TPMS-systeem de bestuurder<br />

op het mogelijk leeglopen van de<br />

band(en) en dus op een mogelijke lekke<br />

band.<br />

BELANGRIJK Rijd niet verder met een<br />

of meerdere zachte banden omdat de<br />

rijveiligheid van de auto in gevaar kan<br />

worden gebracht. Stop de auto zonder<br />

bruusk te remmen en vermijd heftige<br />

stuurbewegingen. Vervang het wiel<br />

onmiddellijk door het noodreservewiel<br />

(indien aanwezig - zie het hoofdstuk<br />

“Noodgevallen”) en wendt u zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Storing bandenspanning-controlesysteem<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje gaat branden (op het display<br />

verschijnt ook een bericht) als er een<br />

storing is in het controlesysteem voor<br />

de bandenspanning TPMS (indien aanwezig).<br />

Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Als er een of meer wielen zonder sensor<br />

gemonteerd zijn, gaat na verloop van<br />

enige tijd het lampje op het instrumentenpaneel<br />

branden (op het display verschijnt<br />

ook een bericht) totdat opnieuw<br />

de vier wielen met sensoren zijn gemonteerd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

145


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

146<br />

STORING ESP<br />

(geel) á Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait, gaat het lampje<br />

branden. Na enkele seconden moet<br />

het lampje doven.<br />

Als het lampje niet dooft of tijdens het<br />

rijden blijft branden en het lampje op de<br />

knop ASR OFF gaat branden, wendt u<br />

dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

Opmerking Als het lampje knippert<br />

tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat<br />

het ESP in werking is getreden.<br />

á<br />

STORING HILL<br />

HOLDER (geel)<br />

Als u de contactsleutel in<br />

stand ON draait, gaat het lampje<br />

branden. Na enkele seconden moet<br />

het lampje doven.<br />

Als het lampje gaat branden, is er een<br />

storing in het Hill Holder-systeem.<br />

Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

3<br />

BUITENVERLICHTING<br />

EN DIMLICHTEN<br />

(groen)<br />

FOLLOW ME HOME<br />

(groen)<br />

Buitenverlichting en dimlichten<br />

Het lampje gaat branden als de buitenverlichting<br />

of het dimlicht wordt ingeschakeld.<br />

Follow me home<br />

Het lampje gaat branden als dit systeem<br />

wordt gebruikt (zie “Follow me home”<br />

in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

5<br />

MISTLAMPEN VOOR<br />

(groen)<br />

Het lampje gaat branden als<br />

de mistlampen voor worden ingeschakeld.<br />

F<br />

RICHTINGAANWIJZER<br />

LINKS (groen - knipperend)<br />

Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel<br />

omlaag wordt gezet of,<br />

tegelijkertijd met het lampje van de<br />

rechter richtingaanwijzer, als de drukknop<br />

voor de waarschuwingsknipperlichten<br />

wordt ingedrukt.<br />

D<br />

RICHTINGAANWIJZER<br />

RECHTS (groen - knipperend)<br />

Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel<br />

omhoog wordt gezet<br />

of, tegelijkertijd met het lampje van de<br />

linker richtingaanwijzer, als de drukknop<br />

voor de waarschuwingsknipperlichten<br />

wordt ingedrukt.


1<br />

GROOTLICHT (blauw)<br />

Het lampje gaat branden als<br />

het grootlicht wordt ingeschakeld.<br />

KANS OP GLADHEID<br />

(uitvoeringen met instelbaar<br />

multifunctioneel display)<br />

Als de buitentemperatuur gelijk is aan of<br />

lager wordt dan 3°C, dan knippert de<br />

temperatuuraanduiding om aan te geven<br />

dat er kans op gladheid bestaat.<br />

Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

BEPERKTE ACTIERADIUS<br />

(uitvoeringen met instelbaar<br />

multifunctioneel display)<br />

Op het display verschijnt een bericht om<br />

de gebruiker te waarschuwen als de<br />

actieradius van de auto kleiner wordt<br />

dan 50 km.<br />

ASR-SYSTEEM (uitvoeringen met<br />

instelbaar multifunctioneel display)<br />

Het ASR-systeem kan worden uitgeschakeld<br />

door het indrukken van de<br />

knop ASR OFF.<br />

Op het display verschijnt een bericht dat<br />

aangeeft dat het systeem is uitgeschakeld;<br />

gelijktijdig gaat het lampje op<br />

de knop branden.<br />

Als opnieuw op de knop ASR OFF<br />

wordt gedrukt, dooft het lampje op de<br />

knop en verschijnt op het display een<br />

bericht dat aangeeft dat het systeem<br />

weer is ingeschakeld.<br />

STORING AUTOt<br />

MATISCHE VERSNEL-<br />

LINGSBAK<br />

Als u de contactsleutel in stand<br />

ON draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel<br />

branden. Na enkele<br />

seconden moet het lampje doven.<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat knipperen (op het display verschijnt<br />

ook een bericht en er klinkt een akoestisch<br />

signaal) als er storing is in de versnellingsbak.<br />

Wendt u bij een storing in de<br />

versnellingsbak zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />

om het systeem te laten controleren.<br />

MAXIMUM OLIETEMPEt<br />

RATUUR IN AUTO-<br />

MATISCHE<br />

VERSNELLINGSBAK<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat knipperen (op het display verschijnt<br />

ook een bericht en er klinkt een akoestisch<br />

signaal) bij een te hoge temperatuur<br />

van de transmissie-olie.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

147


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

148<br />

Als het lampje constant gaat<br />

branden, verlaag dan de van<br />

de motor verlangde prestaties<br />

en wendt u onmiddellijk<br />

tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

OVERSCHRIJDING INGESTELDE<br />

SNELHEIDSLIMIET<br />

Op het display verschijnt een bericht en er<br />

klinkt een akoestisch signaal als de ingestelde<br />

snelheidslimiet wordt overschreden<br />

(zie de paragraaf “Instelbaar multifunctioneel<br />

display” in het hoofdstuk “Dashboard<br />

en bediening”).<br />

SNELHEIDSREGELAAR<br />

(CRUISE-CONTROL)<br />

Ü<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden en op het display<br />

verschijnt een bericht als de draaiknop<br />

van de cruise-control in stand ON<br />

wordt gezet.<br />

VERSLETEN REM-<br />

BLOKKEN d Het lampje op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden (op het<br />

display verschijnt ook een bericht) als de<br />

remblokken voor versleten zijn; laat deze<br />

zo snel mogelijk vervangen.<br />

MINIMUM MOTOROLIE-<br />

PEIL k Het lampje (indien aanwezig)<br />

op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden, op het display verschijnt ook<br />

een bericht en er klinkt een akoestisch<br />

signaal (zoemer), als het motoroliepeil<br />

onder de minimum vastgestelde waarde<br />

is gedaald. Herstel in dit geval het juiste<br />

motoroliepeil (zie “Niveaus controleren”<br />

in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”).<br />

Als u de contactsleutel in stand ON<br />

draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel<br />

branden. Na enkele seconden<br />

moet het lampje doven.<br />

À<br />

UITGESCHAKELDE ZIJ-<br />

AIRBAGS ACHTER<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje À op het instrumentenpaneel<br />

gaat branden als de zij-airbags<br />

achter worden uitgeschakeld. Als u<br />

bij ingeschakelde zij-airbags achter, de<br />

sleutel in stand ON draait, gaat het lampje<br />

À op het instrumentenpaneel eerst<br />

continu branden en vervolgens enige<br />

seconden knipperen. Hierna moet het<br />

lampje doven.<br />

MOTOR AFGESLAGEN TIJDENS<br />

HET RIJDEN<br />

Dit bericht verschijnt op het display als<br />

de motor wordt uitgezet bij een snelheid<br />

boven de 10 km/h; de inschakeling van<br />

het stuurslot is niet mogelijk.<br />

Om de werking te herstellen, moet u bij<br />

stilstaande auto de contactsleutel in<br />

stand ON draaien en vervolgens in<br />

OFF.<br />

BERICHTEN START-<br />

PROCEDURE<br />

(automatische versnellingsbak)<br />

Informatie op het display voor de startprocedure<br />

als een herkende sleutel in<br />

stand ON staat.<br />

BERICHTEN STARTPROCEDURE<br />

(handgeschakelde versnellingsbak)<br />

Informatie op het display voor de startprocedure<br />

als een herkende sleutel in<br />

stand ON staat.


NOODGEVALLEN<br />

STARTEN MET EEN HULPACCU................................... 150<br />

ROLLEND STARTEN.......................................................... 151<br />

WIEL VERWISSELEN .......................................................... 151<br />

GLOEILAMP VERVANGEN .............................................. 157<br />

GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN<br />

GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING<br />

161<br />

VERVANGEN ....................................................................... 166<br />

ZEKERINGEN VERVANGEN ........................................... 169<br />

ACCU OPLADEN ............................................................... 180<br />

OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 180<br />

SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 181<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

149


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

150<br />

STARTEN MET EEN<br />

HULPACCU<br />

Als de accu leeg is, kan de motor<br />

worden gestart met een hulpaccu, die<br />

ten minste dezelfde capaciteit moet<br />

hebben als de lege accu.<br />

Ga voor het starten als volgt te werk<br />

fig. 1:<br />

❒ verbind de pluspolen (+ teken nabij<br />

de pool) van de beide accu’s met een<br />

startkabel;<br />

❒ sluit een tweede startkabel aan op de<br />

minpool (–) van de hulpaccu en op<br />

de massa-aansluiting (E) op de<br />

motor of de versnellingsbak van de<br />

auto die gestart moet worden;<br />

❒ start de motor;<br />

❒ neem als de motor draait, de kabels<br />

in de omgekeerde volgorde los.<br />

fig. 1<br />

F0L0127m<br />

Als de motor na enkele pogingen niet<br />

aanslaat, blijf dan niet proberen maar<br />

wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Verbind de minklemmen<br />

van de twee accu’s niet direct met<br />

elkaar: eventuele vonken kunnen het<br />

explosieve gas ontsteken dat uit de accu<br />

kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd<br />

aan boord van een andere auto,<br />

mogen tussen deze auto en de auto met<br />

de lege accu niet per ongeluk metalen<br />

delen met elkaar in verbinding staan.<br />

Gebruik voor een noodstart<br />

beslist nooit een accusnellader:<br />

de elektronische systemen<br />

kunnen beschadigen; in het<br />

bijzonder de regeleenheden van de<br />

ontsteking en de inspuiting.<br />

ATTENTIE<br />

Laat deze procedure door<br />

gespecialiseerd personeel<br />

uitvoeren. Onjuiste handelingen<br />

kunnen leiden tot vonken. De vloeistof<br />

in de accu is giftig en corrosief.<br />

Vermijd het contact met de huid en<br />

de ogen. Kom ook niet dicht bij een<br />

accu met open vuur of een brandende<br />

sigaret en veroorzaak geen vonken.


ROLLEND STARTEN<br />

WIEL VERWISSELEN<br />

Probeer auto’s nooit te starten door ze<br />

aan te duwen, te slepen of van een hel- ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />

ling af te laten rijden. Op die wijze kan er<br />

onverbrande brandstof in de katalysator<br />

terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar<br />

zal beschadigen.<br />

Voor het verwisselen van het wiel en<br />

voor het juiste gebruik van de krik en<br />

het noodreservewiel moeten de onderstaande<br />

voorzorgsmaatregelen in acht<br />

BELANGRIJK Houd er rekening mee dat<br />

de rem- en stuurbekrachtiging niet werken<br />

zolang de motor niet is aangeslagen,<br />

worden genomen.<br />

waardoor meer kracht nodig is voor de<br />

bediening van het rempedaal en het<br />

ATTENTIE<br />

stuur. Attendeer het overige wegverkeer<br />

op de stilstaande<br />

auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten,<br />

de eventueel wettelijk<br />

verplichte gevarendriehoek enz.<br />

Tijdens het verwisselen van een wiel<br />

moeten alle inzittenden de auto<br />

hebben verlaten, vooral als de auto<br />

zwaar beladen is, en op een veilige<br />

afstand van het verkeer wachten,<br />

totdat het wiel verwisseld is.<br />

Blokkeer de wielen met stenen of<br />

andere voorwerpen als de auto<br />

schuin op een helling of op een<br />

slecht wegdek staat.<br />

ATTENTIE<br />

Het noodreservewiel is specifiek<br />

voor de auto; monteer<br />

het niet op andere auto’s en<br />

monteer geen reservewielen van<br />

andere auto’s. Het noodreservewiel<br />

mag alleen in noodgevallen worden<br />

gebruikt. Het noodreservewiel moet<br />

zo kort mogelijk gebruikt worden en<br />

er mag niet sneller dan 80 km/h mee<br />

worden gereden. Op het noodreservewiel<br />

is een oranje sticker aangebracht<br />

waarop de belangrijkste aanwijzingen<br />

en de beperkingen staan<br />

vermeld met betrekking tot het<br />

gebruik van het noodreservewiel.<br />

Deze sticker mag absoluut niet<br />

worden verwijderd of afgedekt.<br />

Op het noodreservewiel mag nooit<br />

een wieldeksel worden gemonteerd.<br />

Op de sticker staan de volgende<br />

aanwijzingen in vier talen vermeld:<br />

attentie! alleen voor tijdelijk<br />

gebruik! max. 80 km/h! vervang zo<br />

snel mogelijk door een normaal<br />

wiel. Bedek deze aanwijzingen niet.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

151


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

152<br />

ATTENTIE<br />

Bij een gemonteerd reservewiel<br />

veranderen de rijeigenschappen<br />

van de auto. Vermijd<br />

met vol gas optrekken, bruusk remmen<br />

en hoge snelheden in de<br />

bochten. Het noodreservewiel heeft<br />

een levensduur van ongeveer 3000<br />

km. Na deze afstand moet de band<br />

van het noodreservewiel vervangen<br />

worden door een nieuwe band van<br />

hetzelfde type. Monteer nooit een<br />

normale band op de velg van het<br />

noodreservewiel. Laat het verwisselde<br />

wiel zo snel mogelijk repareren<br />

en monteren. Gebruik nooit twee of<br />

meer noodreservewielen. Smeer de<br />

schroefdraad van de wielbouten<br />

niet met vet in, voordat u ze monteert:<br />

de bouten kunnen loslopen.<br />

ATTENTIE<br />

De krik dient uitsluitend<br />

voor het verwisselen van<br />

een wiel van de auto waarbij de krik<br />

geleverd is of voor auto’s van hetzelfde<br />

model. Gebruik de krik niet<br />

voor het opkrikken van andere<br />

auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren<br />

van werkzaamheden onder<br />

de auto. Als de krik niet juist<br />

geplaatst wordt, kan de opgekrikte<br />

auto van de krik vallen. Op een<br />

sticker op de krik is het maximum<br />

hefvermogen aangegeven; de krik<br />

mag nooit voor een zwaardere last<br />

worden gebruikt. Het noodreservewiel<br />

is niet geschikt voor de<br />

montage van sneeuwkettingen. Als u<br />

een lekke voorband (aangedreven<br />

wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen<br />

worden gereden, dan<br />

moet u een wiel van de achteras<br />

afhalen en daarvoor in de plaats het<br />

noodreservewiel monteren. Zo hebt<br />

u op de vooras twee normale wielen<br />

waarop uw sneeuwkettingen kunt<br />

monteren.<br />

ATTENTIE<br />

Door een verkeerde montage<br />

kan het wieldeksel tijdens<br />

het rijden loslaten. Maak het ventiel<br />

absoluut niet open. Plaats geen<br />

enkel stuk gereedschap tussen velg<br />

en band. Controleer regelmatig de<br />

spanning van de banden en van het<br />

noodreservewiel en houdt u daarbij<br />

aan de waarden die beschreven<br />

staan in het hoofdstuk “Technische<br />

gegevens”.


fig. 2 F0L0239m fig. 3 F0L0240m fig. 4 F0L0218m<br />

Het is nodig te weten dat:<br />

❒ de krik 1,76 kg weegt;<br />

❒ de krik geen afstelwerkzaamheden<br />

vereist;<br />

❒ de krik niet kan worden gerepareerd:<br />

bij een defect moet de krik<br />

door een krik van hetzelfde type<br />

worden vervangen;<br />

❒ buiten de slinger geen enkel ander<br />

gereedschap op de krik gemonteerd<br />

mag worden.<br />

Ga voor het verwisselen van een wiel als<br />

volgt te werk:<br />

❒ zet de auto stil op een plaats waar<br />

het verkeer niet in gevaar wordt<br />

gebracht en in alle veiligheid het wiel<br />

kan worden verwisseld. Zet de auto<br />

zo mogelijk op een vlakke en stevige<br />

ondergrond;<br />

❒ zet de motor uit en trek de handrem<br />

aan;<br />

❒ schakel de eerste versnelling of de<br />

achteruit in (stand P met automatische<br />

versnellingsbak);<br />

❒ til de laadvloer (indien aanwezig) aan<br />

het handvat op, zoals afgebeeld in<br />

fig. 2;<br />

❒ til de vloerbedekking in de bagageruimte<br />

op;<br />

❒ laat het koordje aan de onderzijde<br />

van de laadvloer (indien aanwezig)<br />

door de daarvoor bestemde opening<br />

in de bekleding van de bagageruimte<br />

lopen en bevestig beiden aan het<br />

bevestigingspunt op de hemelbekleding,<br />

zoals afgebeeld in fig. 3;<br />

❒ draai de blokkeerschroef A-fig. 4<br />

los;<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

153


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

154<br />

fig. 5 F0L0219m fig. 6 F0L0185m fig. 7 F0L0186m<br />

❒ neem het noodreservewiel B-fig. 4<br />

uit om de gereedschaphouder C-fig.<br />

5 te bereiken;<br />

❒ neem de gereedschaphouder C-fig.<br />

5 uit en zet de houder dicht bij het<br />

te verwisselen wiel;<br />

❒ verwijder het vulstuk dat onder het<br />

noodreservewiel is geplaatst om het<br />

normale wiel te kunnen opbergen;<br />

LET OP: Als deze instructie niet<br />

wordt opgevolgd, kan de laadvloer<br />

breken.<br />

❒ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust<br />

met lichtmetalen velgen het wieldeksel<br />

met behulp van de bijgeleverde<br />

schroevendraaier. Plaats de schroevendraaier<br />

in de daarvoor bestemde<br />

inkeping D-fig. 6, zoals in de figuur is<br />

aangegeven;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel Efig.<br />

7 de wielbouten ongeveer een<br />

slag los; schud bij uitvoeringen met<br />

lichtmetalen velgen enige malen aan<br />

de bovenkant van de carrosserie,<br />

waardoor de velg los van de wielnaaf<br />

kan komen;


fig. 8 F0L0187m fig. 9 F0L0188m<br />

❒ draai het mechanisme F-fig. 8 zodat<br />

de krik omhoogkomt, totdat het<br />

bovenste deel van de krik G-fig. 8<br />

goed in de borging H-fig. 8 valt;<br />

❒ waarschuw eventuele omstanders<br />

dat de auto wordt opgekrikt; zorg<br />

ervoor dat ze zich niet in de nabijheid<br />

van de auto bevinden en de<br />

auto vooral niet aanraken totdat<br />

deze weer geheel op de grond staat;<br />

❒ plaats de slinger L-fig. 8 in de krik<br />

en krik de auto omhoog, totdat het<br />

wiel enige centimeters los van de<br />

grond is;<br />

❒ draai bij uitvoeringen met een wieldeksel,<br />

de 4 wielbouten los en verwijder<br />

het wieldeksel; draai vervolgens<br />

de vijfde wielbout los en trek<br />

het wiel los;<br />

❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle<br />

contactvlakken van het reservewiel<br />

schoon zijn en geen onzuiverheden<br />

bevatten, omdat hierdoor na verloop<br />

van tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />

❒ plaats het noodreservewiel en draai<br />

met de bijgeleverde sleutel de vijf<br />

wielbouten vast;<br />

❒ draai de slinger L-fig. 8 van de krik<br />

zodat de auto zakt, en verwijder de<br />

krik;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />

wielbouten kruiselings vast, in de<br />

volgorde die is aangegeven in fig. 9.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

155


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

156<br />

NORMALE WIEL MONTEREN<br />

Volg de hiervoor beschreven procedure,<br />

krik de auto op en demonteer het<br />

reservewiel.<br />

Uitvoeringen met stalen velgen<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle<br />

contactvlakken van het reservewiel<br />

schoon zijn en geen onzuiverheden<br />

bevatten, omdat hierdoor na verloop<br />

van tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />

❒ monteer het normale wiel en draai<br />

de eerste wielbout twee slagen in<br />

het gat dat zich het dichtst bij het<br />

ventiel bevindt;<br />

❒ monteer het wieldeksel, waarbij de<br />

inkeping (op het wieldeksel) moet<br />

samenvallen met het ventiel en plaats<br />

vervolgens de andere vier wielbouten;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />

wielbouten handvast aan;<br />

❒ laat de auto zakken en verwijder de<br />

krik;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />

wielbouten kruiselings vast, in de<br />

volgorde die eerder is afgebeeld.<br />

fig. 10 F0L201m fig. 11 F0L0218m<br />

Uitvoeringen met lichtmetalen<br />

velgen<br />

❒ plaats het wiel op de naaf en draai<br />

met de bijgeleverde sleutel de bouten<br />

vast;<br />

❒ laat de auto zakken en verwijder de<br />

krik;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />

wielbouten vast in de volgorde die is<br />

aangegeven in fig. 10;<br />

❒ monteer het geklemde wieldeksel en<br />

zorg ervoor dat het referentiegat op<br />

het wiel samenvalt met de referentiepen<br />

op het wieldeksel.<br />

BELANGRIJK Door een verkeerde<br />

montage kan het wieldeksel tijdens het<br />

rijden loslaten.<br />

Ter afsluiting<br />

❒ plaats het vulstuk terug;<br />

❒ druk de half geopende krik stevig in<br />

de houder C-fig. 12 om rammelen<br />

tijdens het rijden te voorkomen;<br />

❒ berg het gebruikte gereedschap op in<br />

de gereedschaphouder;


fig. 12<br />

F0L0219m<br />

❒ plaats de gereedschaphouder C-fig.<br />

12, met het gereedschap, in de bagageruimte;<br />

❒ plaats het noodreservewiel B-fig. 11<br />

op de daarvoor bestemde plek in de<br />

bagageruimte en draai de blokkeerschroef<br />

vast A-fig. 11.<br />

GLOEILAMP<br />

VERVANGEN<br />

ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />

❒ Als een lamp niet brandt, controleer<br />

dan eerst of de zekering niet doorgebrand<br />

is, voordat u de lamp vervangt:<br />

zie voor de plaats van de zekeringen<br />

de paragraaf “Zekeringen vervangen”<br />

in dit hoofdstuk;<br />

❒ controleer voordat u een lamp vervangt<br />

of de contacten niet zijn geoxideerd;<br />

❒ vervang een defecte lamp door een<br />

exemplaar van hetzelfde type en vermogen;<br />

❒ als u een gloeilamp in de koplamp<br />

hebt vervangen, controleer dan om<br />

veiligheidsredenen altijd of de afstelling<br />

nog goed is.<br />

Halogeenlampen mag u uitsluitend<br />

aanraken op het<br />

metalen gedeelte. Als u de<br />

bol met uw vingers aanraakt,<br />

zal de lichtopbrengst van de lamp<br />

teruglopen en kan ook de levensduur<br />

beperkt worden. Als u de bol per<br />

ongeluk toch hebt aangeraakt, moet<br />

u de bol schoonwrijven met een doekje<br />

met alcohol en daarna laten<br />

drogen.<br />

ATTENTIE<br />

Modificaties of reparaties<br />

aan de elektrische installatie<br />

die niet correct worden uitgevoerd<br />

en waarbij geen rekening wordt<br />

gehouden met de technische specificaties<br />

van het systeem, kunnen<br />

storingen in de werking en zelfs<br />

brand veroorzaken.<br />

ATTENTIE<br />

Halogeenlampen bevatten<br />

gas onder druk. Bij breuk<br />

kunnen er glassplinters wegschieten.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

157


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

158<br />

ATTENTIE<br />

Door de hoge voedingsspanning<br />

mogen defecte<br />

gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />

vervangen worden door<br />

gespecialiseerd personeel: levensgevaar!<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de<br />

koplamp een beetje beslagen zijn: dit<br />

duidt niet op een defect, maar is een<br />

natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt<br />

wordt door een lage temperatuur en de<br />

luchtvochtigheidsgraad, en verdwijnt<br />

snel als de koplampen worden ingeschakeld.<br />

De aanwezigheid van druppels<br />

aan de binnenzijde van de koplamp duidt<br />

daarentegen op het binnendringen van<br />

water: wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

fig. 13<br />

F0L0072m<br />

TYPEN GLOEILAMPEN fig. 13<br />

Op de auto zijn verschillende typen<br />

gloeilampen gemonteerd:<br />

A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien<br />

van een klemfitting. Verwijder<br />

de lamp door de lamp uit de houder<br />

te trekken.<br />

B Gloeilampen met bajonetfitting:<br />

verwijder de lamp uit de houder<br />

door hem iets in te drukken en<br />

linksom te draaien.<br />

C Buislampen: verwijder de lamp<br />

door hem uit de veercontacten los<br />

te maken.<br />

D-E Halogeenlampen: verwijder de<br />

F<br />

lamp door de borgveer los te<br />

haken uit de zitting.<br />

Gasontladingslampen (Xenon).


Lampen Zie Figuur Type Vermogen<br />

Grootlicht E H1 55W<br />

Dimlicht D H7 55W<br />

Dimlichten met gasontladingslampen (indien aanwezig) F D2R 35W<br />

Longlife buitenverlichting voor (2 per koplamp) A W5W 5W<br />

Mistlampen voor (indien aanwezig) E H1 55W<br />

Richtingaanwijzers voor B PY21W 21W<br />

Richtingaanwijzers op voorspatbord A WY5W 5W<br />

Richtingaanwijzers achter B R10W 10W<br />

Achterlichten/remlichten B P21/5W 21W/5W<br />

Derde remlicht A W2,3W 2,3W<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

159


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

160<br />

Lampen Zie Figuur Type Vermogen<br />

Achteruitrijlichten B P21W 21W<br />

Mistachterlichten B P21W 21W<br />

Kentekenplaatverlichting C C5W 5W<br />

Dorpelverlichting A W5W 5W<br />

Plafondverlichting voor C C5W 5W<br />

Plafondverlichting achter C C10W 10W<br />

Verlichting dashboardkastje C C5W 5W<br />

Bagageruimteverlichting A W5W 5W<br />

Zonneklepverlichting C C5W 5W


GLOEILAMP BUITEN-<br />

VERLICHTING<br />

VERVANGEN<br />

Zie voor het type lamp en het bijbehorende<br />

vermogen de paragraaf “Gloeilamp<br />

vervangen”.<br />

KOPLAMPUNITS<br />

fig. 14-15<br />

In de koplampunits zijn de gloeilampen<br />

voor de buitenverlichting, het dimlicht,<br />

het grootlicht en de richtingaanwijzer<br />

opgenomen.<br />

Voor het vervangen van de lampen van<br />

de richtingaanwijzers en de dimlichten,<br />

moet u het deksel A verwijderen door<br />

het linksom te draaien.<br />

fig. 14 F0L0073m fig. 15 F0L0074m<br />

Voor het vervangen van de gloeilampen<br />

van de buitenverlichting en het grootlicht,<br />

moet u het deksel B verwijderen<br />

door het linksom te draaien.<br />

De lampen zijn op de volgende wijze in<br />

de lichtunit geplaatst:<br />

C richtingaanwijzers<br />

D dimlichten<br />

E buitenverlichting<br />

F grootlicht<br />

Vervang de lampen en monteer de deksels,<br />

waarbij de deksels goed vast moeten<br />

zitten (geborgd).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

161


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

162<br />

fig. 16<br />

DIMLICHTEN fig. 16<br />

F0L0075m<br />

Met gloeilampen<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ verwijder het beschermdeksel door<br />

het linksom te draaien;<br />

❒ maak de stekker A los;<br />

❒ haak de borgveer van de lamp B los;<br />

❒ trek de lamp C uit de houder en vervang<br />

hem;<br />

❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij<br />

moet de nok van het metalen deel<br />

vallen in de uitsparing in de reflector;<br />

haak vervolgens de borgveer B vast<br />

en sluit de stekker A weer aan;<br />

❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />

te draaien en controleer of het<br />

deksel goed vastzit (geborgd).<br />

Met gasontladingslampen (Xenon)<br />

(indien aanwezig)<br />

BELANGRIJK Bij dimlichten met gasontladingslampen<br />

ontbreken de mistlampen<br />

voor.<br />

ATTENTIE<br />

Door de hoge voedingsspanning<br />

mogen defecte<br />

gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />

vervangen worden door<br />

gespecialiseerd personeel: levensgevaar!<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

fig. 17<br />

F0L0076m<br />

GROOTLICHT fig. 17<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ verwijder het beschermdeksel door<br />

het linksom te draaien;<br />

❒ maak de stekker A los;<br />

❒ haak de borgveer van de lamp B los;<br />

❒ trek de lamp C uit de houder en vervang<br />

hem;<br />

❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij<br />

moet de nok van het metalen deel<br />

vallen in de uitsparing in de reflector;<br />

haak vervolgens de borgveer B vast<br />

en sluit de stekker A weer aan;<br />

❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />

te draaien en controleer of het<br />

deksel goed vastzit (geborgd).


fig. 18 F0L0077m fig. 19 F0L0082m fig. 20 F0L0078m<br />

RICHTINGAANWIJZERS fig. 18<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ verwijder het beschermdeksel door<br />

het linksom te draaien;<br />

❒ draai de lamphouder A linksom en<br />

verwijder hem;<br />

❒ verwijder de lamp B (met bajonetfitting)<br />

door hem iets in te drukken<br />

en linksom te draaien;<br />

❒ vervang de lamp;<br />

❒ monteer de lamphouder A, draai de<br />

lamphouder rechtsom en controleer<br />

of de houder goed vastzit;<br />

❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />

te draaien en controleer of het<br />

deksel goed vastzit (geborgd).<br />

Op het voorspatbord fig. 19<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ druk op het door de pijl aangegeven<br />

punt, zodat de borgveer wordt ingedrukt,<br />

en verwijder de lichtunit A;<br />

❒ draai de lamphouder B linksom, verwijder<br />

de geklemde lamp en vervang<br />

hem;<br />

❒ plaats de lamphouder B in het lampenglas,<br />

monteer de lichtunit en controleer<br />

of de bevestigingsveer goed<br />

geborgd is.<br />

MISTLAMPEN VOOR<br />

(indien aanwezig)<br />

BELANGRIJK Wendt u voor het vervangen<br />

van een defecte mistlamp tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer<br />

BUITENVERLICHTING VOOR<br />

fig. 20<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ verwijder het beschermdeksel door<br />

het linksom te draaien;<br />

❒ trek de geklemde lamphouder A los,<br />

verwijder de lamp B en vervang<br />

hem;<br />

❒ plaats de geklemde lamphouder A;<br />

❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />

te draaien en controleer of het<br />

deksel goed vastzit (geborgd).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

163


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

164<br />

fig. 21 F0L0083m fig. 22 F0L0084m fig. 23 F0L0080m<br />

ACHTERLICHTUNITS<br />

Achterlichtunit op achterklep<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open de achterklep;<br />

❒ duw het deksel A-fig. 21 omlaag en<br />

maak de stekker B-fig. 22 los;<br />

❒ druk de bevestigingslippen C-fig. 23<br />

van de lamphouder naar buiten en<br />

trek de lamphouder uit de zitting;<br />

❒ verwijder de lampen door ze iets in<br />

te drukken en linksom te draaien.<br />

De lampen zijn op de volgende wijze in<br />

de lichtunit geplaatst fig. 23:<br />

D achteruitrijlicht;<br />

E mistachterlicht.


fig. 24 F0L0085m fig. 25 F0L0081m fig. 26 F0L0189m<br />

Buitenste achterlichtunit<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open de achterklep;<br />

❒ draai de twee schroeven F-fig. 24<br />

los en verwijder de unit;<br />

❒ maak de stekker los;<br />

❒ druk op de bevestigingslip G-fig. 25<br />

van de lamphouder en verwijder de<br />

houder uit de zitting;<br />

❒ verwijder de lampen door ze iets in<br />

te drukken en linksom te draaien.<br />

De lampen zijn op de volgende wijze in<br />

de lichtunit geplaatst fig. 25:<br />

H achterlicht/remlicht;<br />

I richtingaanwijzers.<br />

DERDE REMLICHT<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open de achterklep;<br />

❒ verwijder het geklemde deksel Afig.<br />

26;<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

165


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

166<br />

fig. 27 F0L0190m fig. 28 F0L0079m<br />

❒ druk op de borglippen B-fig. 27 en<br />

neem de lamphouder uit;<br />

❒ verwijder de geklemde lampen en<br />

vervang ze;<br />

❒ monteer de lamphouder in de unit<br />

en controleer of de borglippen<br />

B-fig. 27 vastklikken.<br />

KENTEKENPLAATVER-<br />

LICHTING fig. 28<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❒ verwijder het lampenglas A op het<br />

door de pijl aangegeven punt;<br />

❒ maak de lamp B los uit de veercontacten<br />

aan de zijkant en vervang hem;<br />

controleer of de nieuwe lamp goed<br />

vastzit in de veercontacten;<br />

❒ monteer het lampenglas.<br />

GLOEILAMP INTERIEUR-<br />

VERLICHTING<br />

VERVANGEN<br />

Zie voor het type lamp en het bijbehorende<br />

vermogen de paragraaf<br />

“Gloeilamp vervangen”.<br />

PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />

fig. 29-30<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❒ verwijder het afdekplaatje A op de<br />

door de pijlen aangegeven punten;<br />

❒ draai de 2 lamphouders B linksom,<br />

verwijder de lampen en vervang ze;


fig. 29<br />

fig. 30<br />

F0L0086m<br />

F0L0087m<br />

❒ maak de lamp C los uit de veercontacten<br />

aan de zijkant en vervang hem;<br />

controleer of de nieuwe lamp goed<br />

vastzit in de veercontacten.<br />

fig. 31 F0L0088m fig. 32 F0L0202m<br />

VERLICHTING ZONNEKLEP-<br />

SPIEGEL fig. 31<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open het dekseltje A van het<br />

spiegeltje;<br />

❒ maak het plafondlampje B op de<br />

door de pijlen aangegeven punten<br />

los;<br />

❒ maak de lamp los uit de veercontacten<br />

aan de zijkant en vervang hem;<br />

controleer of de nieuwe lamp goed<br />

vastzit in de veercontacten.<br />

VERLICHTING DASHBOARD-<br />

KASTJE fig. 32<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open het dashboardkastje en maak<br />

de lichtunit A op het door de pijl<br />

aangegeven punt los;<br />

❒ maak de lamp los uit de veercontacten<br />

aan de zijkant en vervang hem;<br />

controleer of de nieuwe lamp goed<br />

vastzit in de veercontacten.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

167


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

168<br />

fig. 33 F0L0089m fig. 34 F0L0090m fig. 35 F0L0180m<br />

BAGAGERUIMTEVERLICHTING<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open de achterklep;<br />

❒ maak de lichtunit A-fig. 33 op het<br />

door de pijl aangegeven punt los.<br />

❒ open het beschermkapje B-fig. 34<br />

en vervang de geklemde lamp;<br />

❒ sluit het beschermkapje B-fig. 34 op<br />

het lampenglas;<br />

❒ monteer de lichtunit A-fig. 33 door<br />

deze eerst aan een zijde in de juiste<br />

stand te plaatsen en vervolgens de<br />

andere zijde aan te drukken, totdat<br />

de borging inklikt.<br />

DORPELVERLICHTING fig. 35<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open het portier en wip het lampenglas<br />

A op het door de pijl aangegeven<br />

punt los;<br />

❒ open het beschermkapje B en vervang<br />

de geklemde lamp;<br />

❒ sluit het beschermkapje B op het<br />

lampenglas A.


ZEKERINGEN<br />

VERVANGEN<br />

ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />

fig. 37<br />

Het elektrische systeem wordt door<br />

zekeringen beveiligd: de zekering brandt<br />

door bij een storing of bij oneigenlijk<br />

gebruik van het systeem.<br />

Als een elektrisch onderdeel niet werkt,<br />

controleer dan eerst of de zekering niet is<br />

doorgebrand: de verbindingsstrip A mag<br />

niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval,<br />

dan moet u de zekering vervangen door<br />

een exemplaar met dezelfde stroomsterkte<br />

(zelfde kleur).<br />

B zekering in goede staat<br />

C zekering met doorgebrande strip.<br />

Gebruik het tangetje D voor het vervangen<br />

van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt<br />

in de zekeringenkast op het dashboard.<br />

fig. 36 F0L0091m fig. 37 F0L0092m<br />

PLAFONDVERLICHTING ACH-<br />

TER fig. 36<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ maak het plafondlampje A op het<br />

door de pijl aangegeven punt los;<br />

❒ maak de lamp B los uit de veercontacten<br />

aan de zijkant en vervang hem;<br />

controleer of de nieuwe lamp goed<br />

vastzit in de veercontacten.<br />

Vervang een defecte zekering<br />

nooit door ander materiaal.<br />

ATTENTIE<br />

Vervang een zekering nooit<br />

door een zekering met een<br />

hogere stroomsterkte (ampère);<br />

BRANDGEVAAR.<br />

ATTENTIE<br />

Als een hoofdzekering<br />

(MEGA-FUSE, MIDI-FUSE,<br />

MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt u<br />

dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Controleer,<br />

voordat u een zekering vervangt, of<br />

de contactsleutel uit het contactslot<br />

is genomen en alle stroomgebruikers<br />

uit staan en/of zijn uitgeschakeld.<br />

ATTENTIE<br />

Als de zekering opnieuw<br />

doorbrandt, wendt u dan<br />

tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

169


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

170<br />

fig. 38<br />

fig. 39<br />

F0L0145m<br />

TOEGANG TOT<br />

DE ZEKERINGEN<br />

De zekeringen van de auto bevinden zich<br />

in vier zekeringenkasten; op het dashboard,<br />

op de pluspool van de accu, in de<br />

motorruimte en in de bagageruimte<br />

(linkerzijde).<br />

F0L0093m<br />

Zekeringenkast op dashboard<br />

fig. 38-39<br />

De zekeringen in de zekeringenkast op<br />

het dashboard zijn bereikbaar nadat de<br />

bevestigingsschroef A is losgedraaid en<br />

het deksel is verwijderd.


fig. 40<br />

fig. 41<br />

F0L0094m<br />

Zekeringenkast in motorruimte<br />

fig. 40-41<br />

De zekeringen in de zekeringenkast naast<br />

de accu zijn bereikbaar nadat het<br />

betreffende beschermdeksel is verwijderd.<br />

F0L0095m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

171


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

172<br />

fig. 42<br />

fig. 43<br />

F0L0096m<br />

Zekeringenkast op pluspool van de<br />

accu fig. 42-43<br />

De zekeringen in de zekeringenkast op<br />

de pluspool van de accu zijn bereikbaar<br />

nadat de borgingen A zijn losgedraaid en<br />

het beschermdeksel B is verwijderd.<br />

F0L0097m


fig. 44<br />

fig. 45<br />

F0L0217m<br />

Zekeringenkast in bagageruimte<br />

fig. 44-45<br />

De zekeringen in de zekeringenkast links<br />

in de bagageruimte zijn bereikbaar nadat<br />

het inspectieklepje is geopend (zoals<br />

afgebeeld in de figuur).<br />

F0L0213m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

173


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

174<br />

ZEKERINGENTABEL<br />

Zekeringenkast op dashboard<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

Dimlicht rechts<br />

Dimlicht links – Hoogteverstelling koplampen<br />

Spoel relais regeleenheden motorruimte en dashboard / body computer<br />

+30 regeleenheden portieren bestuurders-/passagierszijde<br />

+ 15 Voeding knooppunt bagageruimte - ruitbediening linksachter<br />

+ 15 Voeding knooppunt bagageruimte - ruitbediening rechtsachter<br />

+15 Achteruitrijlichten, AQS-sensor, waterdetectiesensor in brandstoffilter,<br />

luchtkwantummeter, hulpverwarming<br />

+30 Inbouwvoorbereiding regeleenheid aanhanger<br />

+15 Derde remlicht, instrumentenpaneel, regeleenheden koplampen links en<br />

rechts - Voeding via contactslot voor regeleenheid op gasontladingslamp<br />

Ontgrendeling achterklep<br />

+30 EOBD-diagnosestekker, plafondverlichting, inbouwvoorbereiding telefoon,<br />

regeleenheid sirene diefstalalarm, regeleenheid interieurbeveiliging, regeleenheid<br />

bandenspanning, regeleenheid handsfreesysteem<br />

Achterruitverwarming<br />

Verwarming ruitensproeiermonden voor/achter<br />

+15 Knooppunt remsysteem (ABS/ESP), Knooppunt stuurhoek, gierhoeksensor<br />

Ruitenwissers, ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp<br />

Stekkerdoos tunnelconsole<br />

Opendak<br />

Motor zonnescherm opendak<br />

F 12<br />

F 13<br />

F 31<br />

F 32<br />

F 33<br />

F 34<br />

F 35<br />

F 36<br />

F 37<br />

F 38<br />

F 39<br />

F 40<br />

F 41<br />

F 42<br />

F 43<br />

F 44<br />

F 45<br />

F 46<br />

15<br />

15<br />

7,5<br />

15<br />

20<br />

20<br />

7,5<br />

20<br />

10<br />

15<br />

10<br />

30<br />

15<br />

7,5<br />

30<br />

20<br />

20<br />

20


VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

Voeding regeleenheid bestuurdersportier<br />

Voeding regeleenheid passagiersportier<br />

+15 Knooppunt Stuurwiel, Connect, regeleenheid regensensor, airconditioning,<br />

brandstoffilterverwarming, regeleenheid interieurbeveiliging, regeleenheid stoelverstelling<br />

en stoelverwarming links- en rechtsvoor, regeleenheid handsfreesysteem,<br />

inbouwvoorbereiding telefoon, cruise-control, verlichting bedieningsknoppen,<br />

zonnescherm opendak<br />

Airbagsysteem<br />

+15 Knooppunt elektr. stuurbekrachtiging, regeleenheid bandenspanningcontrole<br />

Achterruitwisser, spoel relais regeleenheid bagageruimte, aansteker<br />

+30 instrumentenpaneel<br />

F 47<br />

F 48<br />

F 49<br />

F 50<br />

F 51<br />

F 52<br />

F 53<br />

20<br />

20<br />

7,5<br />

7,5<br />

7,5<br />

15<br />

7,5<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

175


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

176<br />

Zekeringenkast in motorruimte<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

+30 Zekeringenkast dashboard 2<br />

+30 Aanjager<br />

+ 30 Knooppunt stuurslot<br />

+ 30 Knooppunt remsysteem (pomp)<br />

+ 30 Knooppunt remsysteem (magneetklep)<br />

+30 Lage snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (2.2 - Multijet)<br />

+ 30 Lage snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (Multijet aut.)<br />

+30 Hoge snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (2.2 - Multijet)<br />

+ 30 Hoge snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (Multijet aut.)<br />

+30 Aanjager handbediende airco (behalve Multijet aut.)<br />

Koplampsproeiers<br />

Claxons<br />

Hulpverbruikers<br />

Grootlicht rechts<br />

Grootlicht links<br />

Elektronische inspuiting<br />

Hoofdverbruikers inspuiting<br />

+30 Inspuitregeleenheid, regeleenheid automaat en selectorhendel<br />

Compressor<br />

Dieselfilter<br />

F 1<br />

F 2<br />

F 3<br />

F 4<br />

F 5<br />

F 6<br />

F 6<br />

F 7<br />

F 7<br />

F 8<br />

F 9<br />

F 10<br />

F 11<br />

F 14<br />

F 15<br />

F 16<br />

F 17<br />

F 18<br />

F 19<br />

F 20<br />

60<br />

40<br />

20<br />

40<br />

40<br />

40<br />

50<br />

40<br />

50<br />

40<br />

20<br />

15<br />

15<br />

10<br />

10<br />

7,5<br />

10<br />

7,5<br />

7,5<br />

30


VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

Voeding brandstofpomp<br />

Hoofdverbruikers inspuiting (benzine)<br />

Hoofdverbruikers inspuiting (Multijet)<br />

+30 Autoradio/Connect, regeleenheid hulpverwarming<br />

+ 15 Regeleenheid automaat, selectorhendel<br />

Mistlampen voor<br />

F 21<br />

F 22<br />

F 22<br />

F 23<br />

F 24<br />

F 30<br />

15<br />

15<br />

20<br />

20<br />

15<br />

15<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

177


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

178<br />

Zekeringenkast in bagageruimte<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

+30 Externe radioversterker<br />

Vrij<br />

+30 Stoelverstelling linksvoor<br />

Stoelverwarming voor bestuurderszijde<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

+30 Stoelverstelling rechtsvoor<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Stoelverwarming voor passagierszijde<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

F 54<br />

F 55<br />

F 56<br />

F 57<br />

F 58<br />

F 59<br />

F 60<br />

F 61<br />

F 62<br />

F 63<br />

F 64<br />

F 65<br />

F 66<br />

F 67<br />

F 68<br />

F 69<br />

F 77<br />

F 78<br />

F 79<br />

F 80<br />

25<br />

–<br />

25<br />

7,5<br />

–<br />

–<br />

25<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

7,5<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />


Zekeringenkast accu<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

Zekeringenkast in motorruimte<br />

Zekeringenkast dashboard 1<br />

+ 30 Regeleenheid brandstofvoorverwarming (Multijet)<br />

+ 30 Knooppunt elekt. stuurbekrachtiging (behalve 2.2 benzine)<br />

+ 30 Knooppunt elekt. stuurbekrachtiging uitv. 2.2 benzine<br />

(op de accuhouder)<br />

F 70<br />

F 71<br />

F 72<br />

F 73<br />

F<br />

150<br />

70<br />

60<br />

80<br />

80<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

179


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

180<br />

ACCU OPLADEN<br />

BELANGRIJK De beschrijving voor het<br />

opladen van de accu dient slechts ter<br />

informatie. Wendt u bij voorkeur tot<br />

een <strong>Fiat</strong>-dealer om deze werkzaamheden<br />

uit te laten voeren.<br />

We raden u aan de accu langzaam en<br />

met een lage stroomsterkte (ampère)<br />

gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u<br />

de accu snel oplaadt met een hoge<br />

stroomsterkte, kan de accu worden<br />

beschadigd.<br />

Ga voor het opladen als volgt te werk:<br />

❒ maak de klem van de minpool van de<br />

accu los;<br />

❒ sluit de kabels van het laadapparaat<br />

aan op de accupolen; let hierbij op<br />

de polariteit;<br />

❒ schakel de acculader in;<br />

❒ aan het einde van het opladen: schakel<br />

eerst de acculader uit en koppel dan<br />

de accu los;<br />

❒ sluit de klem weer aan op de minpool<br />

van de accu.<br />

BELANGRIJK Als de auto is uitgerust<br />

met het diefstalalarm, schakel het alarm<br />

dan uit met de afstandsbediening (zie de<br />

paragraaf “Diefstalalarm” in het hoofdstuk<br />

“Dashboard en bediening”).<br />

ATTENTIE<br />

De vloeistof in de accu is<br />

giftig en corrosief. Vermijd<br />

het contact met de huid en de ogen.<br />

Het opladen van de accu moet<br />

worden uitgevoerd in een goed<br />

geventileerde ruimte, ver verwijderd<br />

van open vuur en vonkvormende<br />

apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.<br />

ATTENTIE<br />

Probeer een bevroren accu<br />

niet op te laden: eerst moet<br />

de accu ontdooid worden, anders<br />

loopt u het risico dat de accu ontploft.<br />

Als de accu bevroren is<br />

geweest, moet door deskundig personeel<br />

worden gecontroleerd of de<br />

cellen niet beschadigd zijn en of de<br />

bak geen scheuren vertoont, waardoor<br />

de giftige en corrosieve vloeistof<br />

kan weglekken.<br />

OPKRIKKEN<br />

VAN DE AUTO<br />

Als de auto opgekrikt moet worden,<br />

moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />

Deze beschikt over een garagekrik of<br />

hefbrug.<br />

De auto mag uitsluitend aan de zijkant<br />

worden opgekrikt door de hefarm van<br />

de garagekrik of de hefbrug te plaatsen,<br />

zoals in fig. 46 is afgebeeld.


SLEPEN VAN DE AUTO<br />

Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het<br />

sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder<br />

onder de bekleding in de bagageruimte.<br />

SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 47-<br />

48<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ verwijder de dop A;<br />

fig. 46 F0L0098m fig. 47 F0L0178m<br />

❒ pak het sleepoog B uit de houder;<br />

❒ draai het sleepoog geheel op de<br />

schroefdraadpen voor of achter.<br />

Zie voor het slepen van auto’s met elektronisch<br />

geregelde automatische versnellingsbak,<br />

het betreffende hoofdstuk.<br />

fig. 48<br />

F0L0179m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

181


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

182<br />

ATTENTIE<br />

Houd er rekening mee dat<br />

de rem- en stuurbekrachtiging<br />

niet werken zolang de<br />

motor niet is aangeslagen, waardoor<br />

meer kracht nodig is voor de<br />

bediening van het rempedaal en<br />

het stuur. Gebruik voor het slepen<br />

geen elastische kabels en rijd zo<br />

gelijkmatig mogelijk. Controleer<br />

tijdens het slepen of de sleepkabel<br />

geen carrosseriedelen kan beschadigen.<br />

Houdt u bij het slepen<br />

van een auto aan de wettelijke<br />

voorschriften. Dit geldt zowel voor<br />

het slepen zelf als voor het gedrag<br />

naar andere weggebruikers.<br />

ATTENTIE<br />

Start de motor niet als de<br />

auto wordt gesleept.<br />

ATTENTIE<br />

Maak de schroefdraad<br />

zorgvuldig schoon, voordat<br />

u het sleepoog op de schroefdraadpen<br />

draait. Controleer, voordat de<br />

auto wordt gesleept, of het sleepoog<br />

geheel in de schroefdraadboring<br />

is gedraaid.<br />

ATTENTIE<br />

Schakel voordat de auto<br />

gesleept wordt, het stuurslot<br />

uit (zie de paragraaf “Start-/<br />

contactslot” in het hoofdstuk<br />

“Dashboard en bediening”). Houd<br />

er rekening mee dat de rem- en<br />

stuurbekrachtiging niet werken<br />

zolang de motor niet is aangeslagen,<br />

waardoor meer kracht<br />

nodig is voor de bediening van het<br />

rempedaal en het stuur. Gebruik<br />

voor het slepen geen elastische<br />

kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.<br />

Controleer tijdens het slepen<br />

of de sleepkabel geen carrosseriedelen<br />

kan beschadigen. Houdt u bij<br />

het slepen van een auto aan de<br />

wettelijke voorschriften. Dit geldt<br />

zowel voor het slepen zelf als voor<br />

het gedrag naar andere weggebruikers.


ONDERHOUD EN ZORG<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... 184<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA ..... 185<br />

PERIODIEKE CONTROLES ............................................. 187<br />

ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO ............................. 187<br />

NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. 188<br />

LUCHTFILTER/POLLENFILTER ...................................... 197<br />

DIESELFILTER ....................................................................... 197<br />

ACCU ..................................................................................... 198<br />

WIELEN EN BANDEN ...................................................... 200<br />

RUBBER SLANGEN ............................................................ 201<br />

RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... 202<br />

CARROSSERIE ..................................................................... 203<br />

INTERIEUR ............................................................................ 205<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

183


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

184<br />

GEPROGRAMMEERD<br />

ONDERHOUD<br />

Doelmatig onderhoud is een beslissende<br />

factor voor een lange levensduur, de<br />

beste prestaties en een zo zuinig mogelijk<br />

gebruik van de auto.<br />

Om dit te realiseren heeft <strong>Fiat</strong> een reeks<br />

controle- en onderhoudsbeurten<br />

samengesteld die iedere 30.000 km<br />

moeten worden uitgevoerd.<br />

Onthoud echter dat het geprogrammeerd<br />

onderhoud niet volledig toereikend<br />

is om de auto in optimale staat<br />

te houden: zowel in de beginperiode<br />

voor de servicebeurt bij 30.000 km als<br />

daarna, tussen twee servicebeurten in,<br />

moet regelmatig wat aandacht aan de<br />

auto worden geschonken. Controleer<br />

bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning<br />

en de vloeistofniveaus en vul<br />

deze laatste zo nodig bij.<br />

BELANGRIJK De servicebeurten van het<br />

Geprogrammeerd Onderhoud zijn door<br />

de fabrikant voorgeschreven. Het niet<br />

uitvoeren van deze servicebeurten kan<br />

het vervallen van de garantie tot gevolg<br />

hebben.<br />

De werkzaamheden van het<br />

Geprogrammeerd Onderhoud kunnen<br />

door alle <strong>Fiat</strong>-dealers tegen vaste tarieftijden<br />

worden uitgevoerd.<br />

Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens<br />

het uitvoeren van de diverse<br />

inspecties en controles van het geprogrammeerd<br />

onderhoud, worden uitsluitend<br />

na toestemming van de klant<br />

uitgevoerd.<br />

BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele<br />

kleine defecten onmiddellijk door de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer te laten verhelpen en daarmee<br />

niet te wachten tot de volgende<br />

servicebeurt.<br />

Als de auto vaak wordt gebruikt voor<br />

het trekken van aanhangers, moeten er<br />

kortere intervallen worden aangehouden<br />

voor de werkzaamheden van het<br />

geprogrammeerd onderhoud.


GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA<br />

x 1000 km<br />

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel<br />

herstellen<br />

Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,<br />

bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes<br />

enz.) controleren<br />

Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en eventueel<br />

sproeiermonden afstellen<br />

Stand wisserbladen voor/achter en wisserbladen op slijtage controleren<br />

Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en<br />

werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren<br />

Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />

Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming,<br />

uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen,<br />

hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />

Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling<br />

controleren en mechanismen smeren<br />

Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische<br />

koppeling, stuurbekrachtiging, ruitenwissers, accu, motorkoelsysteem enz.)<br />

Hydraulisch systeem van stuurbekrachtiging controleren (uitv. 2.2 benzine)<br />

Handrem controleren en eventueel afstellen<br />

Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel contr. (uitv. Multijet)<br />

Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel contr. (uitv. 1.8 benzine)<br />

Conditie van getande distributieriem visueel controleren (uitv. 1.8 benzine)<br />

Klepspeling controleren en eventueel afstellen (uitv. 1.9 Multijet 8V)<br />

Klepspeling controleren en eventueel afstellen (uitv. 1.8 benzine)<br />

30 60 90 120 150 180<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ●<br />

● ●<br />

● ●<br />

● ●<br />

●<br />

●<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

185


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

186<br />

x 1000 km<br />

30 60 90 120 150 180<br />

Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen)<br />

● ● ● ● ● ●<br />

Roetuitstoot/emissie controleren (Multijet-uitvoeringen)<br />

● ● ● ● ● ●<br />

Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen)<br />

● ●<br />

Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)<br />

● ● ● ● ● ●<br />

Olieniveau van automatische versnellingsbak contr en eventueel bijvullen ● ● ● ● ● ●<br />

Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen<br />

(uitv. Multijet / benzine behalve 1.8)<br />

●<br />

Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen (uitvoeringen 1.8 benzine)<br />

●<br />

Getande distributieriem vervangen (Multijet-uitvoeringen) ●<br />

●<br />

●<br />

● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

(●) (●) (●) (●) (●) (●)<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

O<br />

Getande distributieriem vervangen (uitvoeringen 1.8 benzine) O<br />

Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen behalve 1.8)<br />

Bougies vervangen (uitvoeringen 1.8 benzine)<br />

Brandstoffilter vervangen (Multijet-uitvoeringen)<br />

Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />

Luchtfilter vervangen (Multijet-uitvoeringen)<br />

Motorolie en oliefilter vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />

Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoeringen - DPF) *<br />

Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoeringen zonder DPF)<br />

Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)<br />

Pollenfilter vervangen (of om de 12 maanden)<br />

O<br />

Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden<br />

(koude klimaten, gebruik in stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.<br />

* Het vervangingsinterval van de motorolie en het oliefilter hangt af van de gebruiksomstandigheden van de auto en wordt aangegeven<br />

door middel van een lampje of een bericht (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).


PERIODIEKE<br />

CONTROLES<br />

Iedere 1.000 km of voor een lange reis<br />

controleren en eventueel bijvullen:<br />

❒ niveau van de motorkoelvloeistof;<br />

❒ niveau van de remvloeistof;<br />

❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;<br />

❒ conditie en spanning van de banden;<br />

❒ werking verlichting (koplamp-/<br />

achterlichtunits, richtingaanwijzers,<br />

waarschuwingsknipperlichten enz.);<br />

❒ werking ruitenwissers/-sproeiers<br />

voor/achter en stand/slijtage wisserbladen<br />

voor/achter;<br />

Iedere 1.000 km controleren en eventueel<br />

bijvullen: motoroliepeil.<br />

Gebruik bij voorkeur producten van FL<br />

Selenia, omdat die speciaal zijn afgestemd<br />

op de <strong>Fiat</strong>-modellen (zie de<br />

“Vullingstabel” in het hoofdstuk<br />

“Technische gegevens”).<br />

ZWAAR GEBRUIK<br />

VAN DE AUTO<br />

Als de auto overwegend onder zware<br />

bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:<br />

❒ trekken van aanhangers of caravans;<br />

❒ rijden op stoffige wegen;<br />

❒ veel korte ritten (minder dan 7-8<br />

km) en bij buitentemperaturen<br />

onder nul;<br />

❒ veel langdurig stationair draaiende<br />

motor of lange ritten bij lage snelheden<br />

(bijv. bij huis-aan-huis be<br />

zorging) of als de auto lang stilstaat;<br />

❒ in de stad;<br />

is het noodzakelijk de volgende controles<br />

vaker uit te voeren, dan in het<br />

Onderhoudsschema staat aangegeven:<br />

❒ remblokken voor (schijfremmen) op<br />

conditie en slijtage controleren;<br />

❒ vergrendelmechanismen van de<br />

motorkap en achterklep op vervuiling<br />

controleren en mechanismen smeren;<br />

❒ visueel de conditie controleren van:<br />

motor, versnellingsbak, aandrijfassen,<br />

uitlaat, brandstof- en remleidingen,<br />

rubber delen (stofkappen, hoezen<br />

enz.) en rubber slangen van rem- en<br />

brandstofsysteem;<br />

❒ acculading en niveau van het elektrolyt<br />

in de accu controleren;<br />

❒ conditie van diverse aandrijfriemen<br />

voor hulporganen visueel controleren;<br />

❒ pollenfilter controleren en eventueel<br />

vervangen;<br />

❒ luchtfilter controleren en eventueel<br />

vervangen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

187


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

188<br />

fig. 1 - uitvoeringen 2.2<br />

F0L0158m<br />

NIVEAUS<br />

CONTROLEREN<br />

1. Motorolie<br />

2. Accu<br />

3. Remvloeistof<br />

4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />

achterruitsproeier<br />

5. Motorkoelvloeistof<br />

BELANGRIJK Wendt u voor het bijvullen<br />

en het eventueel vervangen van de olie van<br />

de stuurbekrachtiging bij de uitvoeringen<br />

2.2 benzine, tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ATTENTIE<br />

Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />

in de motorruimte:<br />

er kunnen licht ontvlambare<br />

gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />

Let op. Tijdens het bijvullen<br />

mogen de vloeistoffen met<br />

verschillende specificaties<br />

niet gemengd worden: als de<br />

specificaties van de vloeistoffen<br />

verschillen, kan de auto ernstig<br />

beschadigd worden.


fig. 2 - uitvoeringen 1.8<br />

F0L0320m<br />

Let op. Tijdens het bijvullen<br />

mogen de vloeistoffen met<br />

verschillende specificaties<br />

niet gemengd worden: als de<br />

specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />

kan de auto ernstig beschadigd<br />

worden.<br />

ATTENTIE<br />

Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />

in de motorruimte:<br />

er kunnen licht ontvlambare<br />

gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />

1. Motorolie<br />

2. Accu<br />

3. Remvloeistof<br />

4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />

achterruitsproeier<br />

5. Motorkoelvloeistof<br />

6. Olie van stuurbekrachtiging<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

189


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

190<br />

fig. 3 - uitvoeringen 1.9 Multijet 8V<br />

F0L0208m<br />

Let op. Tijdens het bijvullen<br />

mogen de vloeistoffen met<br />

verschillende specificaties<br />

niet gemengd worden: als de<br />

specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />

kan de auto ernstig beschadigd<br />

worden.<br />

ATTENTIE<br />

Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />

in de motorruimte:<br />

er kunnen licht ontvlambare<br />

gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />

1. Motorolie<br />

2. Accu<br />

3. Remvloeistof<br />

4. Vloeistof voor ruitensproeiers /<br />

achterruitsproeier<br />

5. Motorkoelvloeistof<br />

6. Olie van stuurbekrachtiging


fig. 4 - uitvoeringen 1.9 Multijet 16V<br />

F0L0209m<br />

Let op. Tijdens het bijvullen<br />

mogen de vloeistoffen met<br />

verschillende specificaties<br />

niet gemengd worden: als de<br />

specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />

kan de auto ernstig beschadigd<br />

worden.<br />

ATTENTIE<br />

Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />

in de motorruimte:<br />

er kunnen licht ontvlambare<br />

gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />

1. Motorolie<br />

2. Accu<br />

3. Remvloeistof<br />

4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />

achterruitsproeier<br />

5. Motorkoelvloeistof<br />

6. Olie van stuurbekrachtiging<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

191


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

192<br />

fig. 5 - uitvoeringen 2.4 Multijet 20V<br />

F0L0317m<br />

Let op. Tijdens het bijvullen<br />

mogen de vloeistoffen met<br />

verschillende specificaties<br />

niet gemengd worden: als de<br />

specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />

kan de auto ernstig beschadigd<br />

worden.<br />

ATTENTIE<br />

Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />

in de motorruimte:<br />

er kunnen licht ontvlambare<br />

gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />

1. Motorolie<br />

2. Accu<br />

3. Remvloeistof<br />

4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />

achterruitsproeier<br />

5. Motorkoelvloeistof<br />

6. Olie van stuurbekrachtiging


fig. 6 - uitvoeringen 2.2 F0L0198m fig. 7 - uitvoeringen 1.9 Multijet 8V<br />

MOTOROLIE<br />

Motoroliepeil controleren<br />

Controleer het oliepeil als de auto op<br />

een vlakke ondergrond staat en enige<br />

minuten (circa 5) na het uitzetten van de<br />

motor.<br />

Verwijder de oliepeilstok A en maak de<br />

peilstok schoon. Plaats de peilstok<br />

geheel terug, verwijder de peilstok en<br />

controleer of het niveau tussen het<br />

MIN- en MAX-merkteken op de peilstok<br />

staat. Het verschil tussen het MIN- en<br />

MAX-merkteken komt overeen met<br />

ongeveer 1 liter olie.<br />

Motorolie bijvullen<br />

Als het olieniveau dicht bij of onder het<br />

MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening<br />

B motorolie tot aan het<br />

MAX-merkteken worden bijgevuld.<br />

Het olieniveau mag nooit het MAXmerkteken<br />

overschrijden.<br />

fig. 8 - uitvoeringen 1.9 Multijet 16V<br />

F0L0211m fig. 9 - uitvoeringen 1.8 F0L0321m<br />

F0L0210m<br />

BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na<br />

regelmatige controles, boven het MAXniveau<br />

blijft, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

om het juiste niveau te laten herstellen.<br />

BELANGRIJK Na het bijvullen of het<br />

verversen van de olie, moet u de motor<br />

enige seconden laten draaien, vervolgens<br />

de motor uitzetten en na enige minuten<br />

het olieniveau controleren.<br />

fig. 10 - uitvoeringen 2.4 Multijet 20V F0L0316m<br />

ATTENTIE<br />

Wees bij het uitvoeren van<br />

werkzaamheden in de<br />

motorruimte extra voorzichtig als<br />

de motor nog warm is: gevaar voor<br />

verbranding. Onthoud dat bij een<br />

warme motor de elektroventilateur<br />

onverwacht kan inschakelen: kans<br />

op verwonding. Pas op als u sjaals,<br />

dassen of loszittende kledingstukken<br />

draagt: deze kunnen door de bewegende<br />

onderdelen worden gegrepen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

193


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

194<br />

Afgetapte motorolie en<br />

gebruikte oliefilters bevatten<br />

stoffen die schadelijk zijn<br />

voor het milieu. Het is raadzaam<br />

om het verversen van de olie en<br />

het vervangen van het oliefilter door<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten uitvoeren.<br />

Motorolieverbruik<br />

Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik<br />

van ongeveer 400 gram per<br />

1000 km.<br />

De motor van een nieuwe auto moet<br />

nog worden ingereden. Dit betekent dat<br />

het motorolieverbruik pas na de eerste<br />

5.000 ÷ 6.000 km stabiliseert.<br />

BELANGRIJK Het motorolieverbruik<br />

hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden<br />

van de auto.<br />

BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij<br />

met andere specificaties dan de olie<br />

waarmee de motor is gevuld.<br />

fig. 11<br />

F0L0194m<br />

KOELVLOEISTOF fig. 11<br />

Het niveau van de koelvloeistof moet<br />

gecontroleerd worden bij een koude<br />

motor en mag niet onder het minimum<br />

niveau staan dat wordt aangegeven door<br />

de twee pijlen op het reservoir.<br />

Als het niveau onder het door de pijl<br />

aangegeven punt staat, moet u langzaam,<br />

via de vuldop A van het reservoir, een<br />

mengsel van 50 % gedestilleerd water en<br />

PARAFLU UP van FL Selenia gieten.<br />

Een mengsel van PARAFLU UP en gedestilleerd<br />

water in een mengverhouding<br />

van 50% beveiligt tot een temperatuur<br />

van -22°C.<br />

Het motorkoelsysteem<br />

gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof.<br />

Als eventueel moet<br />

worden bijgevuld, gebruik<br />

dan vloeistof met dezelfde specificaties.<br />

PARAFLU UP kan niet worden<br />

gemengd met welke andere koelvloeistof<br />

dan ook. Als dit toch gebeurt,<br />

mag de motor absoluut niet worden<br />

gestart en moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

wenden.<br />

ATTENTIE<br />

Draai bij een zeer warme<br />

motor de dop van het<br />

expansiereservoir nooit los: gevaar<br />

voor verbranding.<br />

ATTENTIE<br />

Het koelsysteem staat<br />

onder druk. Vervang de dop<br />

zo nodig alleen door een exemplaar<br />

van hetzelfde type, anders kan de<br />

werking van het systeem in gevaar<br />

worden gebracht.


fig. 12 F0L0192m fig. 13 F0L0193m<br />

RUITEN-/KOPLAMPSPROEIER<br />

VLOEISTOF<br />

Verwijder de dop A-fig. 12 en vul het<br />

reservoir met een mengsel van water en<br />

TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de<br />

volgende mengverhouding:<br />

❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL SC<br />

35 en 70% water in de zomer;<br />

❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL SC<br />

35 en 50% water in de winter.<br />

Bij temperaturen onder -20°C TUTELA<br />

PROFESSIONAL SC 35 onverdund<br />

gebruiken.<br />

Controleer visueel het niveau van de<br />

vloeistof in het reservoir.<br />

Op de peilstok fig. 13 kan afgelezen<br />

worden hoeveel vloeistof er nog in het<br />

ruitensproeierreservoir zit.<br />

ATTENTIE<br />

Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir:<br />

de ruitensproeiers<br />

zijn van fundamenteel<br />

belang voor een optimaal zicht.<br />

ATTENTIE<br />

Enkele in de handel verkrijgbareruitensproeiervloeistoffen<br />

zijn licht ontvlambaar.<br />

In de motorruimte bevinden zich<br />

warme onderdelen die bij contact<br />

de vloeistof kunnen doen ontbranden.<br />

fig. 14 - uitvoeringen Multijet -<br />

1.8 benzine<br />

OLIE VAN DE STUUR-<br />

BEKRACHTIGING fig. 14<br />

F0L0212m<br />

Uitvoeringen 1.8 benzine en<br />

Multijet<br />

Controleer of de olie van de stuurbekrachtiging<br />

nog op het maximale niveau<br />

staat.<br />

De controle moet worden uitgevoerd<br />

als de auto op een vlakke ondergrond<br />

staat en bij een stilstaande koude motor.<br />

Controleer of het niveau bij het MAXmerkteken<br />

op de peilstok staat. De peilstok<br />

is vast met de dop A-fig. 14 van<br />

het reservoir verbonden.<br />

Als het niveau in het reservoir lager is<br />

dan het voorgeschreven niveau, wendt u<br />

dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

195


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

196<br />

Uitvoeringen 2.2<br />

Wendt u voor het bijvullen en het eventueel<br />

vervangen van de olie van de stuurbekrachtiging,<br />

tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ATTENTIE<br />

Voorkom dat de olie van de<br />

stuurbekrachtiging in contact<br />

komt met warme delen van de<br />

motor: de olie is licht ontvlambaar.<br />

fig. 15<br />

F0L0196m<br />

REMVLOEISTOF fig. 15<br />

Draai de dop A los en controleer of de<br />

vloeistof in het reservoir op het hoogste<br />

niveau staat.<br />

Het niveau mag nooit het MAX-merkteken<br />

overschrijden.<br />

Controleer regelmatig de werking van<br />

het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel.<br />

Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof<br />

worden gebruikt die voldoet<br />

aan de DOT 4-specificaties. Het verdient<br />

aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof<br />

te gebruiken; dezelfde remvloeistof,<br />

waarmee het remsysteem door de<br />

fabriek is gevuld.<br />

BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch<br />

(trekt water aan). Als de auto<br />

overwegend wordt gebruikt in gebieden<br />

met een hoge luchtvochtigheid, dan<br />

moet de vloeistof vaker worden vervangen<br />

dan in het “Onderhoudsschema”<br />

staat aangegeven.<br />

Voorkom, als u de dop losdraait,<br />

contact tussen de<br />

zeer corrosieve vloeistof en<br />

de lak. Als remvloeistof<br />

wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk<br />

met water worden afgespoeld.


ATTENTIE<br />

De remvloeistof is giftig en<br />

zeer corrosief. Als per ongeluk<br />

remvloeistof wordt gemorst,<br />

moeten de betreffende delen<br />

onmiddellijk worden gewassen met<br />

water en neutrale zeep en daarna<br />

met veel water worden afgespoeld.<br />

Bij inslikken dient onmiddellijk een<br />

arts te worden geraadpleegd.<br />

ATTENTIE<br />

Het symbool π op het<br />

reservoir geeft aan dat synthetische<br />

remvloeistof en geen<br />

minerale vloeistof moet worden<br />

gebruikt. Het gebruik van minerale<br />

vloeistoffen moet absoluut worden<br />

vermeden, omdat de rubbers in het<br />

remsysteem door deze vloeistoffen<br />

worden beschadigd.<br />

LUCHTFILTER/<br />

POLLENFILTER<br />

Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen<br />

door de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DIESELFILTER<br />

CONDENS AFTAPPEN<br />

(Multijet-uitvoeringen)<br />

Water in het brandstofsysteem<br />

kan het inspuitsysteem<br />

ernstig beschadigen<br />

en de motor kan onregelmatig<br />

gaan draaien. Als het lampje c<br />

gaat branden, wendt u dan zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />

systeem te laten aftappen. Als het<br />

lampje direct na het tanken gaat<br />

branden, bestaat de mogelijkheid dat<br />

er tijdens het tanken water in de<br />

brandstoftank is gekomen: zet in dat<br />

geval onmiddellijk de motor uit en<br />

wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

197


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

198<br />

ACCU<br />

De accu van de auto is “onderhoudsarm”:<br />

onder normale omstandigheden<br />

hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te<br />

worden met gedestilleerd water.<br />

ACCULADING CONTROLEREN<br />

fig. 16<br />

De acculading kan gecontroleerd worden<br />

door de kleur van de optische meter A,<br />

die zichtbaar is via de inspectieopening,<br />

te controleren.<br />

Zie de volgende tabel of de sticker B op<br />

de accu.<br />

ATTENTIE<br />

De vloeistof in de accu is<br />

giftig en corrosief. Voorkom<br />

contact met de huid en de ogen.<br />

Houd open vuur en vonkvormende<br />

apparaten verwijderd van de accu:<br />

brand- en ontploffingsgevaar.<br />

ATTENTIE<br />

Als de accu werkt met een<br />

zeer laag vloeistofniveau,<br />

ontstaat onherstelbare schade aan<br />

de accu en kan de accu openbarsten.<br />

ACCU VERVANGEN<br />

Als de accu vervangen wordt, moet een<br />

originele accu met dezelfde specificaties<br />

worden geïnstalleerd.<br />

Als de accu vervangen wordt door een<br />

accu met andere specificaties, vervallen<br />

de onderhoudsintervallen die in het<br />

“Onderhoudsschema” staan aangegeven.<br />

Voor het onderhoud van de nieuwe accu<br />

dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen<br />

van de fabrikant van de accu.<br />

fig. 16<br />

F0L0191m<br />

Heldere witte Elektrolyt bijvullen Wendt u tot de<br />

kleur <strong>Fiat</strong>-dealer<br />

Donkere kleur zonder Accu niet voldoende opgeladen Accu opladen<br />

groen middenstuk (het is raadzaam dit door<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten<br />

uitvoeren)<br />

Donkere kleur met Niveau elektrolyt en acculading Geen enkele handeling<br />

groen middenstuk voldoende<br />

Onoordeelkundige montage<br />

van elektrische en elektronische<br />

apparatuur kan ernstige<br />

schade toebrengen aan de<br />

auto. Als u na aanschaf van uw auto<br />

accessoires wilt monteren (diefstalalarm,<br />

mobiele telefoon enz.), wendt<br />

u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u<br />

de meest geschikte installaties aanraden<br />

en controleren of het noodzakelijk<br />

is een accu met een grotere capaciteit<br />

te monteren.


Accu’s bevatten zeer schadelijke<br />

stoffen voor het milieu.<br />

Het is raadzaam om de accu<br />

door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten<br />

vervangen. De dealer beschikt over<br />

de uitrusting voor het op milieuvriendelijke<br />

wijze en conform de wettelijke<br />

bepalingen afvoeren van de accu.<br />

ATTENTIE<br />

Als u de auto langere tijd<br />

stalt in extreem koude<br />

omstandigheden moet, om bevriezing<br />

te voorkomen, de accu worden verwijderd<br />

en op een verwarmde plaats<br />

worden bewaard.<br />

ATTENTIE<br />

Bij werkzaamheden aan de<br />

accu of in de buurt van de<br />

accu, moet u uw ogen altijd<br />

beschermen met een veiligheidsbril.<br />

PRAKTISCHE TIPS OM DE<br />

LEVENSDUUR VAN DE ACCU<br />

TE VERLENGEN<br />

Om het snel ontladen van de accu te<br />

voorkomen en de levensduur te verlengen,<br />

dient u de volgende aanwijzingen<br />

nauwkeurig op te volgen:<br />

❒ wanneer u de auto parkeert, controleer<br />

dan of de portieren, de motorkap<br />

en de achterklep goed gesloten<br />

zijn. Hiermee wordt voorkomen dat<br />

de interieurverlichting blijft branden;<br />

❒ schakel de interieurverlichting uit: de<br />

auto is in ieder geval uitgerust met<br />

een systeem voor automatische uitschakeling<br />

van de interieurverlichting;<br />

❒ voorkom zoveel mogelijk het<br />

gebruik van stroomverbruikers als<br />

de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten<br />

enz.);<br />

❒ maak voordat werkzaamheden aan<br />

de elektrische installatie van de auto<br />

worden uitgevoerd, eerst de klem<br />

van de minpool van de accu los;<br />

❒ de klemmen moeten altijd goed zijn<br />

bevestigd.<br />

BELANGRIJK Een accu die gedurende<br />

langere tijd minder dan 50% geladen is<br />

(optische meter donker zonder groen<br />

middenstuk), raakt door sulfatering<br />

beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit<br />

en het startvermogen terug.<br />

Ook is de accu dan gevoeliger voor<br />

bevriezing (reeds bij temperaturen van<br />

–10°C). Als u de auto langere tijd niet<br />

gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen”<br />

in het hoofdstuk “Starten en rijden”.<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires<br />

wilt monteren die constante voeding<br />

nodig hebben (diefstalalarm enz.), of<br />

accessoires die de elektrische installatie<br />

zwaar belasten, raden wij u aan contact<br />

op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze<br />

kan u de meest geschikte installaties uit<br />

het <strong>Fiat</strong> Lineacccessori-programma aanraden<br />

en controleren of de elektrische<br />

installatie van de auto geschikt is voor<br />

het extra stroomverbruik of dat het<br />

noodzakelijk is een accu met een grotere<br />

capaciteit te monteren.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

199


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

200<br />

Deze stroomverbruikers blijven continu<br />

stroom verbruiken ook als de motor is<br />

uitgezet, waardoor de accu geleidelijk<br />

kan ontladen.<br />

Het totale energieverbruik van deze<br />

accessoires (standaard en achteraf<br />

gemonteerde accessoires) moet minder<br />

zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals<br />

in de volgende tabel staat vermeld:<br />

Accu van Maximum<br />

stroomverbruik<br />

bij stilstaande<br />

motor<br />

70 Ah 42 mA<br />

90 Ah (*) 54 mA<br />

(*) Uitvoeringen met diefstalalarm.<br />

WIELEN EN BANDEN<br />

De spanning van de banden, inclusief het<br />

noodreservewiel, moet regelmatig, om<br />

de twee weken en voor een lange rit,<br />

worden gecontroleerd: de bandenspanning<br />

moet bij koude banden worden<br />

gecontroleerd.<br />

Tijdens het rijden neemt de bandenspanning<br />

toe; zie voor de juiste waarde van<br />

de bandenspanning de paragraaf<br />

“Wielen” in het hoofdstuk “Technische<br />

gegevens”.<br />

Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt<br />

een onregelmatige slijtage van de<br />

banden:<br />

A juiste spanning: gelijkmatige slijtage<br />

van het loopvlak.<br />

B te lage spanning: te grote slijtage aan<br />

de zijkanten van het loopvlak.<br />

C te hoge spanning: te grote slijtage in<br />

het midden van het loopvlak.<br />

Banden moeten worden vervangen als<br />

de profieldiepte van het loopvlak minder<br />

is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan<br />

de bepalingen van het land waarin u rijdt.<br />

fig. 17<br />

BELANGRIJK<br />

F0L0159m<br />

❒ Voorkom bruusk remmen, met spinnende<br />

wielen optrekken, harde<br />

contacten tussen banden en stoepranden,<br />

kuilen en andere obstakels.<br />

Het langdurig rijden op een slecht<br />

wegdek kan de banden beschadigen;<br />

❒ controleer de banden regelmatig op<br />

scheuren in de wangen en bulten of<br />

slijtplekken op het loopvlak. Als u<br />

deze gebreken constateert, wendt u<br />

dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />

❒ rijd nooit met een te zwaar beladen<br />

auto: hierdoor kunnen de banden en<br />

de velgen ernstig beschadigd worden;


❒ stop zo snel mogelijk bij een lekke<br />

band en verwissel het wiel om<br />

beschadiging van de band, de velg, de<br />

wielophanging en de stuurinrichting te<br />

voorkomen;<br />

❒ banden verouderen, ook als zij weinig<br />

of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in<br />

het loopvlak en op de wangen geven<br />

aan dat de band verouderd is.<br />

Banden die langer dan zes jaar onder<br />

een auto gemonteerd zijn, moeten<br />

dan ook door een specialist worden<br />

gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder<br />

voor het noodreservewiel;<br />

❒ monteer nooit gebruikte banden of<br />

banden, waarvan de herkomst onbekend<br />

is;<br />

❒ bij de montage van een nieuwe band<br />

moet ook het ventiel vernieuwd<br />

worden;<br />

❒ om een gelijke slijtage van de banden<br />

op de vooras en de achteras te verkrijgen,<br />

is het raadzaam de banden<br />

om de 10.000 / 15.000 km van as te<br />

verwisselen. Hierbij moeten de banden<br />

aan dezelfde zijde van de auto<br />

gemonteerd blijven, zodat een<br />

omkering van de draairichting wordt<br />

voorkomen.<br />

ATTENTIE<br />

Bedenk dat ook de wegligging<br />

afhankelijk is van<br />

een juiste bandenspanning.<br />

ATTENTIE<br />

Door een te lage bandenspanning<br />

wordt de band te<br />

heet, waardoor onherstelbare<br />

inwendige schade aan de band kan<br />

ontstaan.<br />

ATTENTIE<br />

Verwissel de banden niet<br />

kruiselings, waarbij de<br />

banden van de rechterzijde aan de<br />

linkerzijde en omgekeerd worden<br />

gemonteerd.<br />

ATTENTIE<br />

Voer bij lichtmetalen velgen<br />

geen spuitwerkzaamheden<br />

uit die een temperatuur vereisen<br />

boven 150°C. De mechanische<br />

eigenschappen van de wielen<br />

kunnen hierdoor in gevaar worden<br />

gebracht.<br />

RUBBER SLANGEN<br />

Houd voor de rubber slangen van het<br />

rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig<br />

de voorschriften van het<br />

“Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk<br />

aan.<br />

Ozon, hoge temperaturen en het gedurende<br />

langere tijd ontbreken van<br />

vloeistof in een systeem zorgen ervoor<br />

dat de slangen uitdrogen en scheuren,<br />

waardoor het betreffende systeem kan<br />

gaan lekken. Daarom is zorgvuldige<br />

controle noodzakelijk.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

201


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

202<br />

RUITENWISSERS/<br />

ACHTERRUITWISSER<br />

WISSERBLADEN<br />

Maak de wisserbladen regelmatig schoon<br />

met een schoonmaakmiddel; wij raden<br />

TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.<br />

Vervang de wisserbladen als het rubber<br />

vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling<br />

ten minste één maal per jaar de<br />

wisserbladen te vervangen.<br />

Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen<br />

is het mogelijk beschadigingen van het<br />

rubber te voorkomen:<br />

❒ wanneer de temperatuur onder 0°C is<br />

gedaald, moet gecontroleerd worden<br />

of er geen ijs tussen wisserblad en ruit<br />

zit. Maak de wissers zo nodig vrij met<br />

een anti-vriesmiddel;<br />

❒ verwijder eventueel opgehoopte<br />

sneeuw van de ruit: om de wisserbladen<br />

te beschermen en oververhitting<br />

van de ruiten-wissermotor te<br />

voorkomen;<br />

❒ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser<br />

niet op een droge ruit in.<br />

ATTENTIE<br />

Rijden met versleten ruitenwisserbladen<br />

is gevaarlijk,<br />

omdat ze het zicht onder extreme<br />

weersomstandigheden aanzienlijk<br />

beperken.<br />

fig. 18<br />

F0L0203m<br />

Wisserbladen voor vervangen<br />

fig. 18<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ til de wisserarm A van de voorruit<br />

en plaats het wisserblad onder een<br />

hoek van 90° ten opzichte van de<br />

arm;<br />

❒ verwijder het geklemde wisserblad B<br />

van de arm A;<br />

❒ monteer het nieuwe wisserblad en<br />

controleer of het geborgd is.<br />

fig. 19<br />

F0L0150m<br />

Wisserblad achter vervangen<br />

fig. 19<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ kantel het dopje A omhoog, draai de<br />

moer B los, waarmee de wisserarm<br />

aan de as is bevestigd, en neem de<br />

arm van de as;<br />

❒ plaats de nieuwe wisserarm in de<br />

juiste stand en draai de moer zorgvuldig<br />

vast;<br />

❒ kantel het dopje naar beneden.


fig. 20 F0L0152m fig. 21 F0L0151m<br />

RUITENSPROEIERS<br />

Voorruit (ruitensproeiers) fig. 20<br />

Als de ruitensproeiers niet werken,<br />

controleer dan eerst het niveau in het<br />

ruitensproeiertankje (zie de paragraaf<br />

“Niveaus controleren” in dit hoofdstuk).<br />

Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden<br />

niet verstopt zijn. Deze<br />

kunnen zo nodig met een speld worden<br />

doorgeprikt.<br />

De stralen moeten op ongeveer 1/3 van<br />

de bovenkant van de ruit worden<br />

gericht.<br />

Achterruit (achterruitsproeier)<br />

fig. 21<br />

De stralen van de achterruitsproeier<br />

kunnen op dezelfde manier worden afgesteld<br />

als die van de ruitensproeiers voor.<br />

De sproeier is ingebouwd boven de<br />

achterruit.<br />

KOPLAMPSPROEIERS<br />

Controleer regelmatig of de koplampsproeiers<br />

schoon en in goede staat zijn.<br />

De koplampsproeiers werken automatisch<br />

als het dimlicht brandt en de<br />

ruitensproeiers worden ingeschakeld.<br />

CARROSSERIE<br />

BESCHERMING TEGEN<br />

ATMOSFERISCHE INVLOEDEN<br />

De belangrijkste oorzaken van roest zijn:<br />

❒ luchtverontreiniging;<br />

❒ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid<br />

(gebieden aan zee, warm<br />

en vochtig klimaat);<br />

❒ omgevings-/seizoensinvloeden.<br />

Ook de invloed van schurende elementen,<br />

zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand,<br />

modder en steenslag op de lak en de<br />

onderzijde moet niet worden onderschat.<br />

<strong>Fiat</strong> heeft voor uw auto de beste technologische<br />

oplossingen toegepast om de<br />

carrosserie efficiënt tegen roest te<br />

beschermen.<br />

De belangrijkste zijn:<br />

❒ de toepassing van aangepaste spuittechnieken<br />

en lakproducten die de<br />

auto de benodigde weerstand tegen<br />

roest en schurende elementen<br />

verlenen;<br />

❒ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde)<br />

plaatdelen met een<br />

hoge corrosiebestendigheid;<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

203


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

204<br />

❒ het aanbrengen van een gespoten<br />

beschermende waslaag op de onderzijde,<br />

in de wielkuipen, in de motorruimte<br />

en verschillende holle ruimtes,<br />

met een hoog beschermend vermogen;<br />

❒ het aanbrengen van een beschermende<br />

kunststof laag op kwetsbare<br />

delen: onderzijde van de portieren,<br />

binnenzijde van de spatborden,<br />

naden, randen enz.;<br />

❒ toepassing van “open” holle ruimtes<br />

om condensvorming te voorkomen<br />

en binnendringend water af te voeren,<br />

waardoor roest van binnenuit wordt<br />

voorkomen.<br />

CARROSSERIEGARANTIE<br />

Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten<br />

van alle originele componenten<br />

van de carrosserie en van alle dragende<br />

delen gegarandeerd. Voor de specifieke<br />

voorwaarden van deze garantie wordt<br />

verwezen naar de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding”.<br />

TIPS VOOR HET BEHOUD VAN<br />

DE CARROSSERIE<br />

Lak<br />

De lak heeft behalve een esthetische<br />

functie ook een beschermende functie.<br />

Daarom moeten beschadigingen van de<br />

laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden<br />

bijgewerkt om roestvorming te voorkomen.<br />

Het bijwerken dient met de<br />

originele lak te worden uitgevoerd (zie<br />

“Plaatje met informatie over de carrosserielak”<br />

in het hoofdstuk “Technische<br />

gegevens”).<br />

Het normale onderhoud van de auto<br />

beperkt zich tot wassen, waarbij de<br />

frequentie afhankelijk is van het gebruik<br />

van de auto en van de omgeving. Het is<br />

raadzaam de auto vaker te wassen bij<br />

sterke luchtverontreiniging of bij het<br />

rijden over wegen met strooizout.<br />

De juiste wasmethode:<br />

❒ verwijder de antenne van het dak als<br />

u de auto in een wastunnel wast, om<br />

te voorkomen dat deze beschadigt;<br />

❒ spoel de auto eerst met een waterstraal<br />

onder lage druk af;<br />

❒ was de auto met een zachte spons<br />

met een oplossing van neutrale zeep;<br />

spoel daarbij de spons regelmatig uit;<br />

❒ spoel de auto af met schoon water<br />

en droog de auto met warme lucht<br />

of een schone, zachte zeem.<br />

De minder zichtbare delen zoals de randen<br />

van de portieren, achterklep, motorkap<br />

en de koplampranden moeten tijdens<br />

het drogen niet vergeten worden, omdat<br />

daar water kan blijven staan. Het verdient<br />

aanbeveling de auto na het wassen<br />

niet onmiddellijk binnen te zetten, maar<br />

de auto nog even buiten te laten staan,<br />

zodat waterresten buiten kunnen verdampen.<br />

Was de auto nooit in de zon of als de<br />

motorkap nog warm is: de glans van de<br />

lak kan afnemen.


De kunststof carrosseriedelen kunnen<br />

op dezelfde wijze worden gewassen als<br />

de gespoten carrosseriedelen.<br />

Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien<br />

harsdruppels bij langere inwerking<br />

de lak kunnen beschadigen, waardoor<br />

de kans op roestvorming wordt<br />

vergroot.<br />

BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen<br />

zo snel en zo goed mogelijk van de lak<br />

verwijderd te worden, omdat door de<br />

agressieve bestanddelen de lak kan<br />

beschadigen.<br />

Schoonmaakmiddelen verontreinigen<br />

het water.<br />

Daarom moet de auto bij<br />

voorkeur worden gewassen<br />

op een plaats waar het afvalwater<br />

direct wordt opgevangen en gezuiverd.<br />

Ruiten<br />

Gebruik voor het schoonmaken van de<br />

ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel.<br />

Gebruik een schone, zachte<br />

doek om krassen en beschadigingen te<br />

voorkomen.<br />

BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken<br />

van de binnenzijde van de achterruit<br />

op dat de elektrische weerstandsdraden<br />

van de achterruitverwarming niet worden<br />

beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting<br />

van de draden.<br />

Motorruimte<br />

Het verdient aanbeveling de motorruimte<br />

na het winterseizoen zorgvuldig te laten<br />

uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal<br />

niet direct op de elektronische regeleenheden<br />

worden gericht. Laat deze werkzaamheden<br />

verzorgen door een gespecialiseerd<br />

bedrijf.<br />

BELANGRIJK Voor het uitspuiten van<br />

de motorruimte moet de contactsleutel<br />

in stand OFF staan en de motor koud<br />

zijn. Controleer na het reinigen of de<br />

verschillende beschermingen (rubber<br />

kappen, deksels enz.) nog op hun plaats<br />

zitten en niet beschadigd zijn.<br />

INTERIEUR<br />

Controleer af en toe of er onder de<br />

vloerbedekking geen water is blijven<br />

staan (dooiwater van sneeuwresten aan<br />

schoenen, lekkende paraplu’s enz.),<br />

waardoor roestvorming op de bodem<br />

veroorzaakt zou kunnen worden.<br />

STOELEN EN STOFFEN<br />

BEKLEDING<br />

Verwijder stof met een zachte borstel of<br />

een stofzuiger. Voor een nog betere<br />

reiniging van de stoffen bekleding raden<br />

wij u aan de borstel vochtig te maken.<br />

Reinig de zittingen met een vochtige<br />

spons en een oplossing van water en<br />

neutrale zeep.<br />

MET LEER BEKLEDE STOELEN<br />

Verwijder droog vuil met een zeemleer<br />

of een iets vochtige doek, zonder hard<br />

te drukken.<br />

Dep een vochtige vlek of vet met een<br />

droge en absorberende doek en wrijf<br />

daarbij niet. Behandel de plek vervolgens<br />

met een doek of zeem bevochtigd met<br />

water en een neutrale zeep.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

205


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

206<br />

Als de vlek nog niet verwijderd is,<br />

behandel de vlek dan met een speciaal<br />

schoonmaakmiddel, waarbij de instructies<br />

op de verpakking strikt moeten<br />

worden opgevolgd.<br />

BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of<br />

producten op basis van alcohol.<br />

ATTENTIE<br />

Gebruik nooit ontvlambare<br />

producten zoals petroleum<br />

of wasbenzine voor het reinigen van<br />

de interieurdelen van de auto. De<br />

elektrostatische lading die tijdens<br />

het reinigen door het wrijven ontstaat,<br />

kan brand veroorzaken.<br />

LEREN STUURWIEL/POOK-<br />

KNOP<br />

Reinig deze componenten uitsluitend<br />

met water en neutrale zeep. Gebruik<br />

nooit alcohol of producten op basis van<br />

alcohol.<br />

Voordat u speciale producten gebruikt<br />

voor het reinigen van de interieurdelen,<br />

moet u eerst de aanwijzingen op het<br />

etiket van het product lezen en controleren<br />

of het geen alcohol en/of substanties<br />

op basis van alcohol bevat.<br />

Als tijdens het reinigen van de voorruit<br />

met speciaal daarvoor bestemde producten,<br />

druppels op het leer van het<br />

stuurwiel of de pookknop terecht<br />

komen, moeten deze onmiddellijk<br />

worden verwijderd en het betreffende<br />

gebied met water en neutrale zeep<br />

worden afgenomen.<br />

BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij<br />

het gebruik van mechanische diefstalbeveiligingen<br />

op het stuurwiel om beschadiging<br />

van de leren bekleding te voorkomen.<br />

KUNSTSTOF INTERIEURDELEN<br />

Gebruik speciale reinigingsmiddelen om<br />

het visuele effect van de componenten<br />

niet te wijzigen.<br />

BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of<br />

benzine om het glas van het instrumentenpaneel<br />

schoon te maken.<br />

ATTENTIE<br />

Bewaar nooit spuitbussen<br />

in de auto: ontploffingsgevaar.<br />

Spuitbussen mogen niet worden<br />

blootgesteld aan temperaturen<br />

boven 50°C. In de zomer kan de<br />

temperatuur in het interieur ver<br />

boven deze waarde oplopen.


TECHNISCHE GEGEVENS<br />

IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................................. 208<br />

MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN 210<br />

MOTOR ................................................................................. 211<br />

BRANDSTOFSYSTEEM ...................................................... 213<br />

TRANSMISSIE ....................................................................... 213<br />

REMMEN ................................................................................ 214<br />

WIELOPHANGING ............................................................ 214<br />

STUURINRICHTING ......................................................... 214<br />

WIELEN ................................................................................. 215<br />

AFMETINGEN ...................................................................... 220<br />

PRESTATIES .......................................................................... 221<br />

GEWICHTEN ....................................................................... 222<br />

VULLINGSTABEL ................................................................ 224<br />

VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN ....................... 226<br />

BRANDSTOFVERBRUIK ................................................... 228<br />

CO2-EMISSIE ......................................................................... 230<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

207


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

208<br />

IDENTIFICATIE-<br />

GEGEVENS<br />

Wij raden u aan om nota te nemen van<br />

de identificatiegegevens. De identificatiegegevens<br />

zijn op de volgende typeplaatjes<br />

ingeslagen:<br />

❒ Typeplaatje met identificatiegegevens<br />

❒ Chassisnummer<br />

❒ Plaatje met informatie over de<br />

carrosserielak<br />

❒ Motorcode.<br />

TYPEPLAATJE MET IDENTIFI-<br />

CATIEGEGEVENS fig. 1<br />

Het typeplaatje is aangebracht op de<br />

fronttraverse in de motorruimte en<br />

bevat de volgende informatie:<br />

A Naam van de fabrikant.<br />

B Nummer typegoedkeuring.<br />

C Identificatiecode van het autotype.<br />

D Chassisnummer.<br />

E Max. toelaatbaar totaalgewicht van<br />

de auto.<br />

F Max. toelaatbaar totaalgewicht van<br />

de auto met aanhanger.<br />

G Max. toelaatbare voorasbelasting.<br />

H Max. toelaatbare achterasbelasting.<br />

fig. 1<br />

F0L0160m<br />

I Motortype.<br />

L Code van de carrosserie-uitvoering.<br />

M Nummer voor de onderdelen.<br />

N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting<br />

(alleen bij dieselmotoren).


fig. 2 F0L0204m fig. 3 F0L0161m<br />

CHASSISNUMMER fig. 2<br />

Het chassisnummer is ingeslagen in de<br />

bodemplaat naast de rechter voorstoel.<br />

Het is bereikbaar nadat het klepje in de<br />

vloerbedekking is opgetild en bevat de<br />

volgende gegevens:<br />

❒ type van de auto;<br />

❒ oplopend productienummer.<br />

PLAATJE MET INFORMATIE<br />

OVER DE CARROSSERIELAK<br />

fig. 3<br />

Het plaatje is op de binnenzijde van de<br />

motorkap aangebracht en bevat de<br />

volgende informatie:<br />

A Fabrikant van de lak.<br />

B Kleurbenaming.<br />

C Kleurcode.<br />

D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.<br />

MOTORCODE<br />

De motorcode is in het cilinderblok<br />

ingeslagen en bestaat uit het motortype<br />

en een oplopend productienummer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

209


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

210<br />

MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />

Typecode motor Code van de carrosserie-uitvoering<br />

1.8 939A4000 194AXG1A 08<br />

2.2 194A1000 194AXA1A 00<br />

2.2 aut. 194A1000 194AXA12 01<br />

1.9 Multijet 8V (met DPF) 939A1000 194AXB1B 02<br />

1.9 Multijet 8V (zonder DPF) 939A1000 194AXB1B 02B<br />

1.9 Multijet 16V (met DPF) 939A2000 194AXC1B 03<br />

1.9 Multijet 16V (zonder DPF) 939A2000 194AXC1B 03B<br />

1.9 Multijet 16V aut. (met DPF) 939A2000 194AXC12 04<br />

2.4 Multijet 20V aut. (met DPF) 939A3000 194AXD12 05


MOTOR<br />

ALGEMENE INFORMATIE<br />

Typecode<br />

Cyclus<br />

Aantal en opstelling cilinders<br />

Boring en slag mm<br />

Cilinderinhoud cm 3<br />

Compressieverhouding<br />

Max. vermogen (EU) kW pk<br />

bijbehorend toerental min -1<br />

Max. koppel (EU) Nm<br />

kgm<br />

bijbehorend toerental min -1<br />

Bougies<br />

Brandstof<br />

1.8 2.2 2.2 aut.<br />

939A4000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

80,5 x 88,2<br />

1796<br />

10,5 : 1<br />

103<br />

140<br />

6300<br />

175<br />

17,8<br />

3800<br />

BOSCH FQR 8 LEU2<br />

Loodvrije benzine<br />

95 RON<br />

(specificatie EN228)<br />

194A1000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

86 x 94,6<br />

2198<br />

10,0 : 1<br />

108<br />

147<br />

5800<br />

203<br />

20,7<br />

4000<br />

AC DELCO HLR8STEX<br />

Loodvrije benzine<br />

95 RON<br />

(specificatie EN228)<br />

194A1000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

86 x 94,6<br />

2198<br />

10,0 : 1<br />

108<br />

147<br />

5800<br />

203<br />

20,7<br />

4000<br />

AC DELCO HLR8STEX<br />

Loodvrije benzine<br />

95 RON<br />

(specificatie EN228)<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

211


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

212<br />

ALGEMENE INFORMATIE<br />

Typecode<br />

Cyclus<br />

Aantal en opstelling cilinders<br />

Boring en slag mm<br />

Cilinderinhoud cm 3<br />

Compressieverhouding<br />

Max. vermogen (EU) kW pk<br />

bijbehorend toerental min -1<br />

Max. koppel (EU) Nm<br />

kgm<br />

bijbehorend toerental min -1<br />

Brandstof<br />

1.9 Multijet 8V<br />

939A1000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

82 x 90,4<br />

1910<br />

18,0 : 1<br />

88<br />

120<br />

4000<br />

280<br />

28,6<br />

2000<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

1.9 Multijet 16V<br />

939A2000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

82 x 90,4<br />

1910<br />

17,5 : 1<br />

110<br />

150<br />

4000<br />

320<br />

32,6<br />

2000<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

1.9 Multijet 16V aut.<br />

939A2000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

82 x 90,4<br />

1910<br />

17,5 : 1<br />

110<br />

150<br />

4000<br />

320<br />

32,6<br />

2000<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

2.4 Multijet 20V aut.<br />

939A3000<br />

Diesel<br />

5 in lijn<br />

82 x 90,4<br />

2387<br />

17,0 : 1<br />

147<br />

200<br />

4000<br />

400<br />

40,8<br />

2000<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)


BRANDSTOFSYSTEEM<br />

Inspuiting/ontsteking<br />

Elektronische Multipoint inspuiting Elektronisch geregelde directe inspuiting<br />

Multijet “Common Rail” met turbocompressor<br />

en intercooler<br />

ATTENTIE<br />

Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen<br />

rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en<br />

zelfs brand veroorzaken.<br />

TRANSMISSIE<br />

Versnellingsbak<br />

Aandrijving<br />

1.8 - 2.2 2.2 aut. 1.9 Multijet 1.9 Multijet 16V aut.<br />

2.4 Multijet 20V aut.<br />

5 + Achteruit<br />

voor<br />

1.8 - 2.2 Multijet<br />

automatisch 5 +<br />

Achteruit met tipbediening<br />

voor<br />

6 + Achteruit<br />

voor<br />

automatisch<br />

6 + Achteruit met tipbediening<br />

voor<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

213


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

214<br />

REMMEN<br />

Voetrem:<br />

– voor<br />

– achter<br />

Handrem<br />

1.8 - 2.2 - 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V<br />

2.4 Multijet 20V aut.<br />

Geventileerde schijfremmen<br />

Geventileerde schijfremmen<br />

Bediend met handremhefboom,<br />

werkend op de achterwielen<br />

BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste<br />

remvertraging iets later wordt bereikt.<br />

WIELOPHANGING<br />

Voor<br />

Achter<br />

STUURINRICHTING<br />

Type<br />

Draaicirkel (tussen<br />

stoepranden) m<br />

Geventileerde schijfremmen<br />

Schijfremmen<br />

Bediend met handremhefboom,<br />

werkend op de achterwielen<br />

1.8 - 2.2 - Multijet<br />

Onafhankelijke wielophanging, type McPherson<br />

Onafhankelijke multilink-ophanging<br />

Elektrohydraulische stuurbekrachtiging<br />

10,9<br />

1.8 - 2.2 - Multijet 2.4 Multijet 20V aut.<br />

Elektrohydraulische stuurbekrachtiging<br />

11,3


WIELEN<br />

VELGEN EN BANDEN<br />

Geperst stalen of lichtmetalen velgen.<br />

Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring<br />

zijn bovendien alle goedgekeurde<br />

banden aangegeven.<br />

BELANGRIJK Als de gegevens in het<br />

instructieboekje afwijken van die van de<br />

typegoedkeuring, dient u zich altijd aan<br />

de gegevens van de typegoedkeuring te<br />

houden.<br />

Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk<br />

dat alle wielen zijn voorzien van banden<br />

van hetzelfde merk en hetzelfde type.<br />

BELANGRIJK In tubeless banden mogen<br />

geen binnenbanden gebruikt worden.<br />

NOODRESERVEWIEL<br />

Geperst stalen velg. Tubeless band.<br />

WIELUITLIJNING<br />

Toespoor gemeten tussen de velgranden<br />

van de voorwielen: – 1 ±1 mm.<br />

Toespoor gemeten tussen de velgranden<br />

van de achterwielen: + 1,3 (+1,4 –1)<br />

mm.<br />

De waarden zijn van toepassing op een<br />

onbelaste auto in rijklare staat.<br />

fig. 4<br />

VERKLARING VAN DE CODE-<br />

RING OP DE BANDEN fig. 4<br />

F0L0162m<br />

Voorbeeld: 205/55 R 16 91 V<br />

205 = Nominale breedte (S, afstand in<br />

mm tussen de flanken).<br />

55 = Hoogte/breedte-verhouding<br />

(H/S) (percentage).<br />

R = Radiaalband.<br />

16 = Diameter van de velg (in inch)<br />

(Ø).<br />

91 = Beladingsindex (draagvermogen).<br />

V = Snelheidsindex.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

215


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

216<br />

Beladingsindex (draagvermogen)<br />

60 = 250 kg 84 = 500 kg<br />

61 = 257 kg 85 = 515 kg<br />

62 = 265 kg 86 = 530 kg<br />

63 = 272 kg 87 = 545 kg<br />

64 = 280 kg 88 = 560 kg<br />

65 = 290 kg 89 = 580 kg<br />

66 = 300 kg 90 = 600 kg<br />

67 = 307 kg 91 = 615 kg<br />

68 = 315 kg 92 = 630 kg<br />

69 = 325 kg 93 = 650 kg<br />

70 = 335 kg 94 = 670 kg<br />

71 = 345 kg 95 = 690 kg<br />

72 = 355 kg 96 = 710 kg<br />

73 = 365 kg 97 = 730 kg<br />

74 = 375 kg 98 = 750 kg<br />

75 = 387 kg 99 = 775 kg<br />

76 = 400 kg 100 = 800 kg<br />

77 = 412 kg 101 = 825 kg<br />

78 = 425 kg 102 = 850 kg<br />

79 = 437 kg 103 = 875 kg<br />

80 = 450 kg 104 = 900 kg<br />

81 = 462 kg 105 = 925 kg<br />

82 = 475 kg 106 = 950 kg<br />

83 = 487 kg<br />

Snelheidsindex<br />

Q = tot 160 km/h.<br />

R = tot 170 km/h.<br />

S = tot 180 km/h.<br />

T = tot 190 km/h.<br />

U = tot 200 km/h.<br />

H = tot 210 km/h.<br />

V = tot 240 km/h.<br />

W = tot 270 km/h.<br />

Y = tot 300 km/h.<br />

Maximale snelheid bij<br />

winterbanden<br />

QM + S = tot 160 km/h.<br />

TM + S = tot 190 km/h.<br />

HM + S = tot 210 km/h.<br />

VERKLARING VAN DE CODE-<br />

RING OP DE VELGEN<br />

VOORBEELD:<br />

6 1/2 J X 16 H2 ET41<br />

6 1/2 = breedte van de velg in inch (1).<br />

J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten<br />

waarop de band steunt)<br />

(2).<br />

16 = montagediameter in inch<br />

H2<br />

(komt overeen met die van de<br />

band die gemonteerd moet<br />

worden) (3 = Ø).<br />

= vorm en aantal “humps” (vorm<br />

van de velgrand die de wang<br />

van de tubeless band op zijn<br />

plaats houdt).<br />

ET 41 = diepte van de velgbolling<br />

(afstand tussen het montagevlak<br />

van de velg op de naaf en<br />

het velghart).


UITVOERINGEN VELGEN BANDEN NOODRESERVEWIEL<br />

Standaard Winterbanden Velgmaat Bandenmaat<br />

1.8 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />

6,5J x 16” - ET 41 215/55 R16 93W 215/55 R16 93 H (M+S)<br />

7J x 17” - ET 41 215/50 R17 91W 215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />

7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />

2.2 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />

6,5J x 16” - ET 41<br />

7J x 17” - ET 41<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

215/55 R16 93 H (M+S)<br />

215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />

7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />

2.2 aut. 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />

6,5J x 16” - ET 41<br />

7J x 17” - ET 41<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

215/55 R16 93 H (M+S)<br />

215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />

7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />

1.9 Multijet 8V 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />

6,5J x 16” - ET 41<br />

7J x 17” - ET 41<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

215/55 R16 93 H (M+S)<br />

215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />

7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />

1.9 Multijet 16V 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />

6,5J x 16” - ET 41<br />

7J x 17” - ET 41<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

215/55 R16 93 H (M+S)<br />

215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />

7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />

1.9 Multijet 16V aut. 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />

6,5J x 16” - ET 41 215/55 R16 93W 215/55 R16 93 H (M+S)<br />

7J x 17” - ET 41 215/50 R17 91W 215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />

7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />

2.4 Multijet 20V aut. 7J x 17” - ET 41 215/50 R17 95W 215/50 R17 91 H (M+S)<br />

7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S)<br />

(*) Alleen bij uitvoeringen met ESP<br />

(Ô) Ongeschikt voor sneeuwkettingen<br />

4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

217


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

218<br />

BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />

Benzine-uitvoeringen<br />

STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />

Bandenmaat Bij gemiddelde belading<br />

Voor Achter<br />

Volbeladen<br />

Voor Achter<br />

WIEL<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

1.8 215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />

2.2<br />

2.2 aut.<br />

215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,6 2,6<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />

215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />

215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />

215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw<br />

bij koude banden.<br />

Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.<br />

Bij rijden met snelheden boven 160 km/h moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor volle<br />

belading.<br />

4,2<br />

4,2<br />

4,2


Multijet-uitvoeringen<br />

STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />

Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL<br />

Voor Achter Voor Achter<br />

1.9 Multijet 8V<br />

1.9 Multijet 16V<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />

215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />

215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />

215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

1.9 Multijet 215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />

16V aut. 215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

2.4 Multijet 215/50 R17 95W 2,6 2,5 2,9 2,7<br />

4,2<br />

20V aut. 225/45 R18 95Y 2,6 2,5 2,8 2,6<br />

Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning<br />

opnieuw bij koude banden.<br />

Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd<br />

worden.<br />

Bij rijden met snelheden boven 160 km/h moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor<br />

volle belading.<br />

4,2<br />

4,2<br />

4,2<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

219


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

220<br />

fig. 5<br />

F0L0139m<br />

AFMETINGEN<br />

De afmetingen zijn aangegeven in mm en<br />

hebben betrekking op een auto die is uitgerust<br />

met standaard banden.<br />

De hoogte heeft betrekking op een<br />

onbelaste auto.<br />

Inhoud bagageruimte<br />

Inhoud bij onbeladen auto<br />

(VDA-norm) ................................. 500 dm 3<br />

Inhoud bij neergeklapte<br />

rugleuning van achterbank......... 893 dm 3<br />

Uitvoeringen A B C D E F G H<br />

1.8 - 2.2<br />

1.9 Multijet 8V 4756 1021 2700 1035 1597 (*) 1514 (▼) 1775 1495 (▼)<br />

1.9 Multijet 16V<br />

(*) 1618 met dakrails; afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.<br />

(▼) Vanaf de grond met 3 inzittenden


PRESTATIES<br />

Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h.<br />

BENZINE-UITVOERINGEN<br />

MULTIJET-UITVOERINGEN<br />

1.8 2.2 2.2 aut.<br />

206 210 205<br />

1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />

195 210 205 216<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

221


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

222<br />

GEWICHTEN<br />

Gewichten (kg)<br />

Rijklaar gewicht<br />

(met volle reservoirs, reservewiel<br />

en accessoires):<br />

Nuttig laadvermogen (*) incl de bestuurder:<br />

Max. toelaatbaar gewicht (**)<br />

– vooras:<br />

– achteras:<br />

– totaal:<br />

Trekgewichten<br />

– geremd:<br />

– ongeremd:<br />

Max. dakbelasting (***):<br />

Max. gewicht op de trekhaak<br />

(geremde aanhanger):<br />

1.8<br />

1430<br />

520<br />

1100<br />

1030<br />

1950<br />

1500<br />

700<br />

80<br />

70<br />

2.2<br />

1510<br />

520<br />

1100<br />

1030<br />

2030<br />

1500<br />

700<br />

80<br />

70<br />

2.2 aut.<br />

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale<br />

laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.<br />

(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto<br />

zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />

(***) Allesdrager opgenomen in het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 50 kg.<br />

1530<br />

520<br />

1100<br />

1030<br />

2050<br />

1500<br />

700<br />

80<br />

70


Gewichten (kg)<br />

Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,<br />

reservewiel, gereedschap en<br />

accessoires):<br />

Nuttig laadvermogen (*)<br />

inclusief de bestuurder:<br />

Max. toelaatbaar<br />

gewicht (**)<br />

– vooras:<br />

– achteras:<br />

– totaal:<br />

Trekgewichten<br />

– geremd:<br />

– ongeremd:<br />

Max. dakbelasting (***):<br />

Max. gewicht op de trekhaak<br />

(geremde aanhanger):<br />

1.9 Multijet 8V<br />

1520<br />

520<br />

1150<br />

1030<br />

2040<br />

1500<br />

700<br />

80<br />

70<br />

1.9 Multijet 16V<br />

1530<br />

520<br />

1150<br />

1030<br />

2050<br />

1500<br />

700<br />

80<br />

70<br />

1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale<br />

laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.<br />

(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto<br />

zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />

(***) Allesdrager opgenomen in het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 50 kg.<br />

1540<br />

520<br />

1150<br />

1030<br />

2060<br />

1500<br />

700<br />

80<br />

70<br />

1650<br />

520<br />

1200<br />

1030<br />

2170<br />

1500<br />

700<br />

80<br />

70<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

223


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

224<br />

VULLINGSTABEL<br />

Brandstoftank:<br />

inclusief een reserve van:<br />

Motorkoelsysteem<br />

– met airconditioning:<br />

Carter en filter:<br />

Hydraulisch remcircuit met<br />

ABS:<br />

Vloeistofreservoir<br />

ruitensproeiers/achterruitsproeier/<br />

koplampsproeiers: (*)<br />

1.8<br />

liter kg<br />

62 –<br />

7 - 9 –<br />

7,4 –<br />

4,5 –<br />

– 0,750<br />

3 (5) –<br />

2.2<br />

liter kg<br />

62 –<br />

7 - 9 –<br />

7,4 –<br />

5 –<br />

– 0,750<br />

3 (5) –<br />

2.2 aut.<br />

liter kg<br />

62 –<br />

7 - 9 –<br />

7,4 –<br />

5 –<br />

– 0,750<br />

3 (5) –<br />

(*) De waarden tussen haakjes zijn van toepassing op uitvoeringen met koplampsproeiers.<br />

Voorgeschreven brandstof<br />

en originele smeermiddelen<br />

Loodvrije benzine met<br />

octaangetal van ten minste 95<br />

RON(specificatie EN228)<br />

Mengsel van gedemineraliseerd<br />

water en 50% PARAFLU UP<br />

SELENIA PERFORMER<br />

MULTIPOWER<br />

TUTELA TOP 4<br />

TUTELA PROFESSIONAL<br />

SC 35


Brandstoftank:<br />

inclusief een reserve van:<br />

Motorkoelsysteem<br />

– met airconditioning:<br />

Carter en filter:<br />

Hydraulisch remcircuit met<br />

ABS:<br />

Vloeistofreservoir<br />

ruitensproeiers/achterruitsproeier/koplampsproeiers:<br />

(*)<br />

1.9 Multijet<br />

8V<br />

liter kg<br />

62 –<br />

7 - 9 –<br />

7,7 –<br />

4,5 –<br />

– 0,750<br />

3 (5) –<br />

1.9 Multijet<br />

16V<br />

liter kg<br />

62 –<br />

7 - 9 –<br />

7,7 –<br />

4,5 –<br />

– 0,750<br />

3 (5) –<br />

1.9 Multijet<br />

16V aut.<br />

liter kg<br />

62 –<br />

7 - 9 –<br />

7,7 –<br />

4,5 –<br />

– 0,750<br />

3 (5) –<br />

2.4 Multijet<br />

20V aut.<br />

liter kg<br />

62 –<br />

7 - 9 –<br />

8,4 –<br />

5,4 –<br />

– 0,750<br />

3 (5) –<br />

(*) De waarden tussen haakjes zijn van toepassing op uitvoeringen met koplampsproeiers.<br />

Voorgeschreven brandstof<br />

en originele smeermiddelen<br />

Diesel voor motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

Mengsel van gedemineraliseerd<br />

water en 50% PARAFLU UP<br />

SELENIA WR<br />

TUTELA TOP 4<br />

TUTELA PROFESSIONAL<br />

SC35<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

225


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

226<br />

VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN<br />

SPECIFICATIES EN AANBEVOLEN PRODUCTEN<br />

Gebruik<br />

Smering voor<br />

benzinemotoren<br />

Smering voor<br />

Multijet-motoren<br />

Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen<br />

voor een correct functioneren van de auto<br />

Motorolie SAE 5W-30<br />

op synthetische basis die ruimschoots<br />

voldoet aan de specificaties FIAT 9.55535-G1<br />

of ACEA A3 / B3<br />

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis,<br />

die ruimschoots voldoet aan de specificaties FIAT<br />

9.55535-M2<br />

Originele vloeistoffen<br />

en smeermiddelen<br />

SELENIA<br />

PERFORMER<br />

MULTIPOWER<br />

SELENIA WR<br />

Vervangingsinterval<br />

Volgens het<br />

Geprogrammeerde<br />

Onderhoudsschema<br />

Volgens het<br />

Geprogrammeerde<br />

Onderhoudsschema<br />

Gebruik voor een correcte werking van de Multijet-uitvoeringen met DPF uitsluitend het originele type smeermiddel. In geval<br />

van nood, als het originele product niet beschikbaar is, vul dan maximaal 0,5 liter bij en wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Als u niet de originele SAE 5W/40-producten gebruikt, moeten de smeermiddelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA<br />

A3 voor de benzinemotoren en ACEA B4 voor de dieselmotoren; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet<br />

gegarandeerd.<br />

Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA A3 en ACEA B4 kan beschadigingen aan de motor veroorzaken<br />

die niet door de garante gedekt worden.<br />

Vraag bij zeer strenge klimatologische omstandigheden de <strong>Fiat</strong>-dealer om het juiste product uit de Selenia-lijn.


Gebruik<br />

Olie<br />

en vetten voor<br />

krachtoverbrengingen<br />

Remvloeistof<br />

Antivries<br />

voor radiateur<br />

Vloeistof voor<br />

ruitensproeiers<br />

voor/achter<br />

Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen<br />

voor een correct functioneren van de auto<br />

Synthetische olie SAE 75W-85.<br />

Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-4<br />

Specifiek smeermiddel voor automatische transmissies met<br />

5 versnellingen met koppelomvormer met geregelde slip<br />

Specifiek smeermiddel voor automatische transmissies met<br />

6 versnellingen met koppelomvormer met geregelde slip<br />

Synthetische vloeistof voor hydraulische en elektrohydraulische<br />

systemen<br />

Vet op basis van lithiumzepen, bevat molybdeenbisulfide.<br />

Indringingsgetal NLGI 2<br />

Vet op basis van lithiumzepen.<br />

Indringingsgetal NLGI 0<br />

Synthetische remvloeistof F.M.V.S.S. nr. 116, DOT 4,<br />

ISO 4925, SAE J-1704, CUNA NC 956-01<br />

Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op<br />

basis van glycol-monoethyleen met organische formule.<br />

dat ruimschoots voldoet aan de specificaties CUNA NC<br />

956-16, ASTM D 3306<br />

Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen<br />

CUNA NC 956-II<br />

Originele vloeistoffen<br />

en smeermiddelen<br />

TUTELA CAR<br />

MATRYX<br />

TUTELA GI / V<br />

TUTELA GI / VI<br />

TUTELA GI / R<br />

TUTELA STAR 500<br />

TUTELA MRM<br />

ZERO<br />

TUTELA TOP 4<br />

PARAFLU UP<br />

TUTELA<br />

PROFESSIONAL<br />

SC 35<br />

Toepassing<br />

Mechanische versnellingsbakken<br />

en differentieels<br />

Automatische versnellingsbakken<br />

5 versnellingen<br />

(benzine-uitvoeringen)<br />

Automatische versnellingsbakken<br />

6 versn.<br />

(Multijet-uitvoeringen)<br />

Hydraulische<br />

stuurbekrachtiging<br />

Homokinetische koppelingen<br />

aan wielzijde<br />

Homokinetische koppelingen<br />

aan differentieelzijde<br />

Hydraulisch remsysteem<br />

en koppelingbediening<br />

Motorkoelsysteem<br />

Mengverhouding:<br />

50% water-<br />

50% Paraflu UP<br />

Onverdund of met<br />

water gebruiken<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

227


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

228<br />

BRANDSTOFVERBRUIK<br />

Het brandstofverbruik dat in de tabellen<br />

op de volgende pagina is opgenomen, is<br />

gemeten volgens een vastgestelde testmethode<br />

die in EU-normen is vastgelegd.<br />

Het brandstofverbruik is gemeten volgens<br />

onderstaande procedure:<br />

❒ een stadsrit: opgebouwd uit een<br />

koude start gevolgd door een gesimuleerde,<br />

normale testrit in stadsverkeer;<br />

❒ een testrit buiten de stad: waarbij<br />

veelvuldig wordt geaccelereerd in<br />

alle versnellingen en waarmee een<br />

normaal gebruik van de auto buiten<br />

de stad wordt gesimuleerd. De snelheid<br />

varieert tussen de 0 en 120<br />

km/h;<br />

❒ gecombineerd verbruik: hierbij<br />

telt de waarde van de stadsrit mee<br />

voor 37% en de waarde van de<br />

testrit buiten de stad voor 63%.<br />

BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie,<br />

atmosferische omstandigheden,<br />

rijstijl, algemene conditie van de<br />

auto, uitrustingsniveau, gebruik van de<br />

airconditioning, lading van de auto, imperiaal<br />

op het dak en andere situaties die<br />

de aerodynamica kunnen beïnvloeden,<br />

leveren een ander brandstofverbruik op<br />

dan hier vermeld.


Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km)<br />

Benzine-uitvoeringen<br />

1.8 2.2 2.2 aut.<br />

Stadsverkeer 9,9 11,5 13,0<br />

Buitenweg 6,1 7,0 7,8<br />

Gecombineerd 7,5 8,6 9,7<br />

Multijet-uitvoeringen<br />

1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />

Stadsverkeer 7,9 8,2 9,3 11,5<br />

Buitenweg 5,0 4,9 5,8 6,0<br />

Gecombineerd 6,1 6,1 7,1 8,0<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

229


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

230<br />

CO 2 -EMISSIE<br />

De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabellen, is gemeten op een gecombineerd traject.<br />

CO2-emissie volgens EU-normen 1999/100 (g/km)<br />

Benzine-uitvoeringen<br />

1.8 2.2 2.2 aut.<br />

178 204 229<br />

Multijet-uitvoeringen<br />

1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />

160 161 187 212


Aansteker ............................................ 68<br />

ABS ......................................................... 86<br />

Accu<br />

- accu opladen...................................... 180<br />

- acculading controleren.................... 198<br />

- starten met een hulpaccu............... 150<br />

- vervangen............................................ 198<br />

Achterklep ............................................ 76<br />

Achterruitsproeier<br />

- bediening............................................. 59<br />

- vloeistofniveau................................... 195<br />

Achterruitwisser<br />

- bediening............................................. 59<br />

- ruitensproeiers.................................. 203<br />

- wisserblad........................................... 202<br />

Achteruitrijlicht.................................... 164<br />

Afmetingen............................................ 220<br />

Airconditioning, automatisch............ 44<br />

Airconditioning, handbediend........... 41<br />

Armsteun achter ................................. 67<br />

Armsteun voor .................................... 66<br />

Asbak (voor/achter) ........................... 69<br />

ASR......................................................... 89<br />

- in-/uitschakelen.................................. 89<br />

Auto langere tijd stallen .................... 136<br />

Autoradio.............................................. 92<br />

ALFABETISCH REGISTER<br />

Bagage vastzetten............................... 81<br />

Bagageruimte........................................ 76<br />

- bagage vastzetten.............................. 81<br />

- openen en sluiten ............................. 76<br />

- openen in noodgevallen .................. 77<br />

- rolhoes ................................................ 79<br />

-vergroten............................................ 77<br />

Bagageruimte vergroten .................... 77<br />

Bagageruimteverlichting..................... 168<br />

Banden<br />

- standaard ............................................ 217<br />

- verklaring van bandencodering...... 215<br />

- verwisselen......................................... 151<br />

- winterbanden..................................... 134<br />

Bandenspanning .............................218-219<br />

Bedieningsknoppen ............................. 20<br />

Bekerhouders....................................... 68<br />

Bescherming van het milieu.............. 97<br />

Bougies<br />

- type ...................................................... 211<br />

Brake Assist (remregeling bij noodstops)...................................................<br />

87<br />

Brandstof<br />

- brandstofmeter ................................. 6<br />

-brandstofnoodschakelaar................ 64<br />

Brandstofbesparing.............................. 130<br />

Brandstofmeter.................................... 6<br />

Brandstofnoodschakelaar .................. 64<br />

Brillenhouder........................................ 68<br />

Buitenverlichting<br />

- bediening............................................. 54<br />

- gloeilamp achter vervangen............ 165<br />

- gloeilamp voor vervangen .............. 163<br />

Carrosserie<br />

- carrosseriecodes............................... 210<br />

-onderhoud.......................................... 203<br />

Chassisnummer.................................... 209<br />

CO2-emissie......................................... 230<br />

CODE-card........................................... 8<br />

Cruise-control (snelheidsregelaar).. 60<br />

Dashboard ........................................... 5<br />

Dashboard en bediening.................... 4<br />

Dashboardkastje.................................. 67<br />

Dead-lock (systeem)........................... 14<br />

- in-/uitschakelen.................................. 15<br />

Derde remlicht .................................... 166<br />

Diefstalalarm......................................... 12<br />

Dieselfilter<br />

- condens aftappen.............................. 197<br />

Dimlicht<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

231


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

232<br />

- bediening............................................. 54<br />

- gloeilamp vervangen......................... 162<br />

Dop van brandstoftank ...................... 96<br />

Dorpelverlichting................................. 168<br />

Elektrische ruitbediening<br />

- bedieningsknoppen........................... 75<br />

EOBD-systeem .................................... 90<br />

ESP-systeem.......................................... 88<br />

Extra accessoires................................. 93<br />

<strong>Fiat</strong> CODE (startblokkering) .......... 7<br />

Follow me home (systeem) .............. 56<br />

Frontairbags.......................................... 110<br />

Gebruik van de automatische<br />

versnellingsbak................................... 125<br />

Gebruik van de handgeschakelde<br />

versnellingsbak................................... 124<br />

Gereedschap......................................... 153<br />

Gewichten............................................. 222<br />

Gloeilamp (vervangen van een)<br />

- algemene aanwijzingen .................... 157<br />

- lamptypen ........................................... 158<br />

Gordelspanners ................................... 102<br />

Grootlicht<br />

- bediening............................................. 55<br />

- gloeilamp vervangen......................... 162<br />

- grootlichtsignaal ................................ 55<br />

Grootlichtsignaal ................................. 55<br />

Handrem.............................................. 123<br />

Hoofdsteunen<br />

- achter .................................................. 34<br />

- voor ..................................................... 34<br />

Hulpverwarming .................................. 53<br />

Identificatiegegevens .......................... 208<br />

Imperiaal/skidrager.............................. 84<br />

Instrumenten ........................................ 18<br />

Instrumentenpaneel ............................ 6<br />

Intelligente wis-/wasregeling ............. 57<br />

Interieur................................................. 205<br />

Interieurbeveiliging.............................. 13<br />

Interieuruitrusting ............................... 66<br />

Isofix (kinderzitje) ............................... 109<br />

Isofix Universeel-kinderzitje ............. 109<br />

Kantelsensor (beveiliging) ................ 13<br />

Kentekenplaatverlichting ................... 165<br />

Kinderen veilig vervoeren................. 104<br />

Kinderveiligheidsslot........................... 73<br />

Kinderzitjes (geschiktheid<br />

voor gebruik)..................................... 107<br />

Klimaatregeling..................................... 39<br />

Koelvloeistoftemperatuurmeter...... 6<br />

Koplampen............................................ 85<br />

- koplampen afstellen.......................... 85<br />

- koplampverstelling............................ 85<br />

Koplampsproeiers<br />

- bediening............................................. 59<br />

- vloeistofniveau................................... 195<br />

Lak ......................................................... 204<br />

Lampjes en berichten ......................... 137<br />

Luchtfilter.............................................. 197<br />

Luchtroosters....................................... 40<br />

Mistlampen voor<br />

- bedieningsknop.................................. 63<br />

- gloeilamp vervangen......................... 163<br />

Mistachterlichten<br />

- bedieningsknop.................................. 64<br />

- gloeilamp vervangen......................... 164<br />

Montagevoorbereiding voor "Isofix<br />

Universeel"-kinderzitje.................... 109<br />

Motor<br />

- code ..................................................... 209<br />

- identificatiecode................................ 210<br />

- specificaties ........................................ 211<br />

Motor starten<br />

- benzinemotor starten...................... 120<br />

- dieselmotor starten ......................... 121<br />

- motor opwarmen na het starten.. 122<br />

- motor uitzetten ................................ 122<br />

-rollend starten................................... 151<br />

- start-/contactslot .............................. 17


- starten met een hulpaccu............... 150<br />

Motorkap............................................... 82<br />

Motorolie<br />

- niveau controleren........................... 193<br />

- technische gegevens......................... 226<br />

- verbruik............................................... 194<br />

Motorruimte<br />

- uitspuiten............................................ 205<br />

Multifunctioneel display ..................... 20<br />

Muntenbakje ......................................... 68<br />

Niveau motorkoelvloeistof.............. 194<br />

Niveau motorolie................................ 193<br />

Niveau olie van de stuurbekrachtiging<br />

.......................................... 195<br />

Niveau remvloeistof ........................... 196<br />

Niveau ruiten-/koplampsproeiervloeistof...............................<br />

195<br />

Niveaus controleren........................... 188<br />

Noodgevallen ....................................... 149<br />

Noodsleutel.......................................... 11<br />

Onderhoud en zorg<br />

- geprogrammeerd onderhoud ........ 184<br />

- Onderhoudsschema......................... 185<br />

- periodieke controles........................ 187<br />

-zwaar gebruik van de auto............. 187<br />

Opbergvak ............................................ 68<br />

Opendak................................................ 70<br />

Opkrikken van de auto...................... 180<br />

Parkeersensoren ................................ 94<br />

Parkeren ................................................ 123<br />

Plafondverlichting<br />

- achter .................................................. 62<br />

- plafondlampje in het midden.......... 62<br />

- voor ..................................................... 62<br />

- zonneklepverlichting ........................ 62<br />

Plafondverlichting achter<br />

- bediening............................................. 62<br />

- gloeilampen vervangen .................... 169<br />

Plafondverlichting voor<br />

- bediening............................................. 62<br />

- gloeilampen vervangen .................... 166<br />

Pollenfilter............................................. 197<br />

Portieren ............................................... 73<br />

Prestaties............................................... 221<br />

Radiozendapparatuur en<br />

mobiele telefoons............................. 93<br />

Regensensor ......................................... 58<br />

Remmen<br />

- specificaties ........................................ 214<br />

- vloeistofniveau................................... 196<br />

Richtingaanwijzers<br />

- bediening............................................. 55<br />

- gloeilamp achter vervangen............ 164<br />

- gloeilamp op voorspatbord<br />

vervangen............................................ 163<br />

- gloeilamp voor vervangen .............. 161<br />

Ruiten (reinigen).................................. 205<br />

Ruitensproeiers<br />

- bediening............................................. 57<br />

- vloeistofniveau................................... 195<br />

Ruitenwissers<br />

- bediening............................................. 57<br />

- ruitensproeiers.................................. 203<br />

- wisserbladen ...................................... 202<br />

Sensor automatische koplampen<br />

(schemersensor) ............................... 56<br />

Slepen van de auto.............................. 181<br />

Sleutel met afstandsbediening .......... 9<br />

Sleutels................................................... 8<br />

Sneeuwkettingen ................................. 135<br />

Snelheid (maximum) ........................... 221<br />

Spiegels<br />

- binnenspiegel ..................................... 36<br />

- buitenspiegels..................................... 36<br />

- elektrisch ............................................ 36<br />

Start-/contactslot................................. 17<br />

Startblokkering <strong>Fiat</strong> CODE............... 7<br />

Starten en rijden.................................. 119<br />

Stekkerdoos.......................................... 69<br />

Stoelverstelling..................................... 31<br />

Stuurbekrachtiging (olie) ................... 195<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

233


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN<br />

EN RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

234<br />

Stuurinrichting...................................... 214<br />

Stuurslot ................................................ 17<br />

Stuurwielverstelling............................. 35<br />

Symbolen............................................... 7<br />

Tafeltje (stoel) .................................... 32<br />

Tanken met de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong> .............. 224<br />

Tankklepje............................................. 96<br />

Technische gegevens .......................... 207<br />

Toerenteller ......................................... 18<br />

TPMS-systeem...................................... 91<br />

Transmissie ........................................... 213<br />

Trekken van aanhangers<br />

- trekhaak monteren .......................... 132<br />

Trekkrachtbegrenzers........................ 102<br />

Typeplaatjes<br />

- carrosserielak .................................... 209<br />

-identificatiegegevens......................... 208<br />

Veiligheid.............................................. 99<br />

Veiligheidsgordels<br />

- algemene opmerkingen ................... 103<br />

- gebruik ................................................ 100<br />

-onderhoud.......................................... 104<br />

- trekkrachtbegrenzers ...................... 102<br />

Velgen<br />

- verklaring van velgencodering ....... 215<br />

Ventilatie................................................ 39<br />

Verbruik<br />

-brandstof............................................. 228<br />

- motorolie............................................ 194<br />

Verlichting dashboardkastje.............. 167<br />

Verlichting zonneklepspiegel............. 167<br />

Versnellingsbak<br />

- gebruik van de automatische<br />

versnellingsbak................................... 125<br />

- gebruik van de handgeschakelde<br />

versnellingsbak ........... 124<br />

Verwarming en ventilatie .................. 39<br />

Vloeistoffen en smeermiddelen ....... 226<br />

Waarschuwingsknipperlichten ....... 63<br />

Wiel verwisselen ................................. 151<br />

Wielen<br />

- reservewiel......................................... 217<br />

- verwisselen......................................... 151<br />

Wielophanging ..................................... 214<br />

Wieluitlijning......................................... 215<br />

Wisserbladen voor en achter .......... 202<br />

Zekeringen (vervangen).................... 169<br />

Zij-airbags.............................................. 114<br />

Zitplaatsen<br />

- reinigen ............................................... 205<br />

- "tafel"-stand........................................ 32<br />

- voor met elektrische verstelling ... 33<br />

- voor met handbediende verstelling 31<br />

Zonnekleppen ...................................... 69


NOTITIES


De kracht achter uw motor.<br />

Vraag uw dealer naar<br />

®<br />

®


Olie verversen? De experts adviseren Selenia.<br />

De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia,<br />

een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde<br />

internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de<br />

hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is<br />

om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.<br />

De Selenia-kwaliteit garandeert een reeks technologisch geavanceerde producten:<br />

SELENIA 20K<br />

API SL motorolie voor optimale prestaties<br />

en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren<br />

met en zonder turbo of multiklepsmotoren.<br />

SELENIA PERFORMER<br />

Ideale olie voor bescherming van de<br />

nieuwe generatie benzinemotoren,<br />

zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties en<br />

extreemste klimatologische<br />

omstandigheden. Garandeert een beperking van<br />

het brandstofverbruik (Energy conserving).<br />

SELENIA TD<br />

Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met en zonder<br />

turbo voor een optimale reiniging van de motor en<br />

stabiliteit bij hoge temperaturen.<br />

SELENIA WR<br />

Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren<br />

Optimale koude start, maximale bescherming<br />

tegen slijtage, optimale werking van<br />

hydraulische klepstoters, beperking van het verbruik<br />

en stabiliteit bij hoge temperaturen.<br />

De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia Performer 5W-40, Selenia Racing en Selenia Digitech.<br />

Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com.


BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />

STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />

Uitvoeringen Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL<br />

Voor Achter Voor Achter<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

1.8<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,5<br />

2,6<br />

2,5<br />

2,6<br />

4,2<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />

2.2<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,5<br />

2,7<br />

2,5<br />

2,6<br />

4,2<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

2.2 aut.<br />

1.9 Multijet 8V<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,5<br />

2,6<br />

2,5<br />

2,5<br />

4,2<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />

1.9 Multijet 16V<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,5<br />

2,7<br />

2,5<br />

2,6<br />

4,2<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />

1.9 Multijet 16V aut.<br />

215/55 R16 93W<br />

215/50 R17 91W<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,4<br />

2,5<br />

2,7<br />

2,5<br />

2,6<br />

4,2<br />

225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />

2.4 Multijet 20V aut.<br />

215/50 R17 95W<br />

225/45 R18 95Y<br />

2,6<br />

2,6<br />

2,5<br />

2,5<br />

2,9<br />

2,8<br />

2,7<br />

2,6<br />

4,2<br />

MOTOROLIE VERVERSEN<br />

2.2 2.2 aut. 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />

liter kg liter kg liter kg liter kg liter kg liter kg<br />

Motorcarter en filter 5 – 5 – 4,5 – 4,5 – 4,5 – 5,4 –<br />

TANKEN Tankinhoud: 62 liter Reserve: 7 - 9 liter<br />

De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON (specificatie EN 228).<br />

De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).<br />

<strong>Fiat</strong> Auto Nederland B.V. - B. U. After Sales Importeur voor Nederland: <strong>Fiat</strong> Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden<br />

Druknummer <strong>603.45.976</strong>NL - III/2006 -2 e editie - Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster


NEDERLANDS<br />

De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. <strong>Fiat</strong> behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit<br />

boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt<br />

u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!