Jaargang 10, 1992/1993, nr. 1 - Gewina
Jaargang 10, 1992/1993, nr. 1 - Gewina
Jaargang 10, 1992/1993, nr. 1 - Gewina
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
12 J. ROELEVINK<br />
kwesties van financiele aard en wensen van provinciaal en stedelijk<br />
particularisme schuil gingen. In dit mijnenveld moest elke onderwijscommissie<br />
zich opnieuw begeven. Eenvoudiger was het in hetzelfde kader<br />
openlijk te streven naar een duidelijke geleding en opklimming binnen het<br />
onderwijs als geheel en naar een verstevigde positie van de universitaire<br />
propaedeuse. De oude faculteit van de artes, in de achttiende eeuw filosofische<br />
faculteit genoemd, die in bevoegdheden en mogelijkheden achter<br />
stond bij de theologen, de juristen en de medici, werd nu naar Frans<br />
voorbeeld gesplitst in een faculteit voor wis- en natuurkunde en een<br />
faculteit voor letteren en wijsbegeerte, die aan de andere geheel waren<br />
gelijkgesteld. Hier lag voor de onderwijscommissie een veel dankbaarder<br />
taak, aangezien allen het er wei over eens waren dat wetenschappelijke<br />
vernieuwing geleid had tot een andere indeling en gelijkstelling van de<br />
vakken.<br />
Ook de rechten en de bevoegdheden van de universiteiten ten opzichte<br />
van de maatschappij in het algemeen en de medeburgers in het bijzonder<br />
kwamen in een ander daglicht te staan. Tijdens het ancien regime was het<br />
voor een geslaagd verblijf aan de universiteit niet noodzakelijk een graad<br />
te behalen. Sterker nog, wie de graad van doctor wei behaalde, had<br />
daarmee op zichzelf zijn kundigheid niet aangetoond. Het was namelijk<br />
maar de vraag wie het proefschrift had geschreven. Aan het einde van de<br />
achttiende eeuw rees tegen deze gang van zaken krachtig verzet. Een graad<br />
diende een waarborg van deskundigheid te zijn. Daarom moesten de eisen<br />
duidelijk gedefinieerd worden en de beoordeling krachtig toegepast. Op het<br />
eerste punt heeft de negentiende eeuw de gewenste vernieuwing gebracht,<br />
op het tweede aanvankelijk niet.<br />
Vanouds nam de wetenschapsbeoefening aan de universiteiten van de<br />
Republiek een grote plaats in. Hogescholen waren volgens de commissie<br />
Van Swinden niet slechts onderwijzende maar ook "geleerde lichamen". 26<br />
De andere commissies volgden deze lijn eveneens. Daarbij trok men<br />
terecht de conclusie dat succesvolle Duitse universiteiten zoals die van<br />
Gottingen mede op het Nederlandse voorbeeld steunden. 27 Of zoals de<br />
commissie-Van Swinden het stelde: "zouden wij ons hier niet herinneren,<br />
dat er onder de buitenlandsche universiteiten sommige thans van de meest<br />
beroemde zijn, die geheel en al op den voet van de onzen zijn ingerigt, of<br />
meer en meer tot volmaaktheid gebragt worden" door oud-studenten van<br />
Nederlandse hogescholen 28 ? Deze visie bei'nvloedde niet aileen de omschrijving<br />
van de taak van de professoren, maar bijvoorbeeld ook de lengte<br />
26) Vertoog over de universiteiten, p. 27.<br />
27) Zie ook J. Roclevink, "Alte Liebe", p. 62, 63.<br />
28) Vertoog over de universiteiten, p. 27.<br />
RAPPORT OVER HET HOGER ONDERWIJS UIT 1814 13<br />
van de academische vakanties. Dan kon men zich bezinnen, onderzoek<br />
doen en de resultaten op papier zetten. Het ging dus niet slechts om de<br />
vakmatige vorming van theologen, juristen, medici en leraren. Daarnaast<br />
werd ruime betekenis toegekend aan geleerdheid als dynamisch element in<br />
het academische Ieven en in de maatschappij. Wie de zaak zo bezag, was<br />
weinig geneigd Frankrijk als lichtend voorbeeld te volgen. En wat Duitsland<br />
betreft, heerste de mening dat het ten aanzien van de eigen universiteiten<br />
in essentie op Nederlandse tradities teruggreep. Inderdaad kan de<br />
conclusie achteraf ook zijn dat de wetgever van 1815 er vooral in is<br />
geslaagd het bestaande te systematiseren en te volmaken, zodat het jaartal<br />
een scharnierpunt en geen breuk vormt in het universitaire Ieven.<br />
Een regelmatig terugkerend probleem voor de opeenvolgende commissies<br />
was ook de plaats van de universiteiten in het staatsbestel. In een<br />
eenheidsstaat pasten geen colleges van curatoren die, hoewel mede bemand<br />
met !eden van provinciale of stedelijke bestuurscolleges, toch geheel<br />
zelfstandig hun algemene en financiele beleid konden bepalen. Evenmin<br />
kon de juridische uitzonderingspositie van een universiteit, vroeger tot<br />
uitdrukking gekomen in een eigen forum academicum, in dezelfde vorm<br />
worden gehandhaafd. W el was het daarentegen gewenst precies te we ten,<br />
wie student waren en wie niet. Dit vereiste een liefst waterdichte registratie.<br />
Het vraagstuk hoe de universiteiten konden worden ingepast in het<br />
landelijk bestuur kwam op de commissie-Van der Duyn nog sterker af dan<br />
op haar voorgangers in de Bataafs-Franse tijd. Zij moest in elk geval<br />
nieuwe wegen inslaan. Koning Willem I was immers bezig zijn eigen staat<br />
te vormen op grond van zowel Duits-landesvaterliche als napoleontische<br />
elementen. Bestuurlijk-ambtelijk was er het probleem van de benoeming<br />
en de status van de curatoren en professoren, juridisch de vraag welke<br />
rechterlijke bevoegdheden de universiteiten zouden behouden of krijgen.<br />
Duidelijk diende verder te worden wie de universitaire gebouwen en<br />
verzamelingen zou beheren en bekostigen en hoe de inkomsten van de<br />
hoogleraren zouden zijn samengesteld. Uiteindelijk verloren curatoren in<br />
1815 hun zelfstandigheid tegenover koning en departement. De professoren<br />
kregen de status van rechtstreeks door de kroon aangestelde ambtenaren<br />
met een vast salaris, aangevuld met de variabele collegegelden, en een<br />
weduwenpensioen. Juist op dit vlak wijzigden de bevoegde bestuurlijke<br />
instanties de voorstellen van de commissie-Van der Duyn sterk.<br />
De tijd was bovendien rijp voor een nieuwe indeling van het hele<br />
onderwijs in lagen, zoals ook in Frankrijk en Duitsland gebeurde. In dit<br />
opzicht werd de systematiserende en sturende rol van de wetgever terecht<br />
hoog aangeslagen. Niettemin zou het in Nederland lang duren voordat<br />
"middelbaar" onderwijs als tussenlaag een eigen plek kreeg en beroepsonderwijs<br />
als opleiding in het pakket werd ge'lntegreerd. De opeenvolgende<br />
commissies voor het boger onderwijs hadden wei oog voor de problema-