27.12.2013 Views

Vel 79. 305 Tweede Kamer. 14dc VERGADERING

Vel 79. 305 Tweede Kamer. 14dc VERGADERING

Vel 79. 305 Tweede Kamer. 14dc VERGADERING

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Vel</strong> <strong>79.</strong> <strong>305</strong> <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. - 29 OCTOBER 1924.<br />

Ingekomen stukken. — 186. Wijziging van artikel 26 der Arbeidswet 1919.<br />

14 dc <strong>VERGADERING</strong><br />

<strong>VERGADERING</strong> VAN WOENSDAG 29 OCTOBER 1924<br />

(Bijeenroepingsuur 1 namiddag.)<br />

Ingekomen: 1°. berichten van leden; 2°. verzoekschriften;<br />

3°. moties; 4°. een drukwerk. — Verslag uitgebracht<br />

over verzoekschriften. — Verlenging van<br />

den termijn voor bet uitbrengen van verslag. —<br />

Behandeling en aanneming van een ontwerp van<br />

wet. — Voortzetting der behandeling van bet ontwerp<br />

van wet tot vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

Voorzitter: de beer Kooien.<br />

Aanwezig, met den Voorzitter, 87 leden, te weten:<br />

de heeren Scheurer, van de Bilt, Rutgers van Rozenburg,<br />

Ament, Fleskens, Beumer, van der Molen, Bakker,<br />

Michielsen, van Sasse van Ysselt, mevrouw Bronsveld—<br />

Vitringa, de heeren Knigge, van Rijckevorsel, Bongaerts,<br />

Wintemians, Engels, Bulten, Smeenk, Duys, Ebels, Ketelaar,<br />

Leenstra, Sannes, Feber, van Rijzewijk, Wijkamp,<br />

Deckers, van Vuuren, van Voorst tot Voorst, van Dijk,<br />

Albarda, mejuffrouw, Groeneweg, de heeren Kleerekoper,<br />

Kuiper, Schaper, Loerakker, Brautigam, Troelstra, mejuffrouw<br />

Westerman, de heer Heukels, mevrouw Bakker—<br />

Nort, de heeren Staalman, van der Waerden, Colijn, van<br />

Gijn, Braat, van den Tempel, Ter Hall, Bierema, de Monté<br />

verLoren. Dresselhuys, K. ter Laan, Lovink, IJzerman,<br />

Hermans, de Boer, van Zadelhoff, Zijlstra, Suring, Schokking.<br />

Tilcnus, Xolons, Fntten, Bnmans, de Wilde, lixifsyers,<br />

Weitkamp, van den Heuvel, Schouten, de Groot ( Boon,<br />

Snoeck Henkemans, Fruytier, Krijger, van Schaik, van<br />

Braambeek, mejuffrouw Meijer, de heeren Gerritsen. Hiemstra,<br />

Duymaer van Twist, Marcliant, Kersten, Visscher,<br />

van Ravesteijn, mejuffrouw Katz, de heer van Rappard,<br />

en de heeren Ministers van Financiën en van Arbeid,<br />

Handel en Nijverheid.<br />

De Voorzitter: Ik deel aan de <strong>Kamer</strong> mede:<br />

A. dat zijn ingekomen:<br />

1°. berichten van leden, die verhinderd zijn de vergadering<br />

bij te wonen: van den heer Vliegen, wegens verhuizing;<br />

van den heer de Boer, gisteren, wegens een vergadering<br />

elders.<br />

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen;<br />

2°. de volgende adressen:<br />

een, betreffende het ontwerp van wet tot vaststelling<br />

eener nieuwe Tariefwet, van den voorzitter en den seci'etaris<br />

namens het bestuur der Vereeniging van Nederian iselie<br />

Grossiers in horloges, te Amsterdam j<br />

een, betreffende het ontwerp van wet tot wijziging van<br />

de Gemeentewet met betrekking tot de plaatselijke belastin-<br />

(Voorzitter e. a.)<br />

gen, van de <strong>Kamer</strong> van Koophandel en Fabrieken voor Gouda<br />

en omstreken;<br />

een, betreffende het ontwerp van wet lot wijziging van<br />

art. 26 der Arbeidswet 1919, van den voorzitter en den<br />

waarnemenden secretaris namens het dagelijksch bestuur<br />

van het Verbond van Nederlandsche Fabrikanten-Vereenigingen,<br />

te 's Gravenhage.<br />

Deze verzoekschriften zullen worden gezonden aan<br />

de betrokken Commissie van Rapporteurs;<br />

3°. de volgende motiën:<br />

twee, betreffende de opeenvolgende salarisverlagingen van<br />

het personeel in 's Rijks dienst, aangenomen door de af


306<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

186. Wijziging van artikel 26 der Arbeidswet 1919.<br />

(Schaper e. a.)<br />

De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal niet een<br />

(kort woord mijn stem betreffende dit wetsontwerp motiveeren,<br />

en stel daarbij voorop, dat dit wetsontwerp onze stem<br />

niet zal kunnen krijgen. Ik wil niet ontkennen, dat de<br />

Memorie van Antwoord op mij den indruk heeft gemaalkt,<br />

dat de Minister zelf met ernst over deze zaak heeft gedacht<br />

en dat hij onder den indruk is van het moeilijke van dit<br />

voorstel. Overtuigd heeft dat Staatsstulk mij echter niet. De<br />

argumentatie is voor mij niet afdoende. Wij kunnen onmogelijk<br />

de verantwoordelijkheid voor een maatregel als<br />

hier wordt voorgesteld op ons nemen. Ik wil niet beweren,<br />

dat wij <strong>Kamer</strong>leden volikomen afdoende alles kunnen beoordeelen.<br />

Er kunnen zich dingen van internen aard voordoen,<br />

waarbij wij niet over voldoende materiaal beschikken om<br />

alles te Ikunnen overzien. Maar de houding van den Minister<br />

lijkt ons zoo, dat hij als het ware murw gemaakt is door de<br />

werkgevers, en daarom kunnen wij hem niet volgen zonder<br />

voldoende gegevens.<br />

Wij hebben hier te doen met een gewichtige overgangsbepaling,<br />

waarvan gebruik gemaalkt wordt om de jeugd<br />

langer dan 8 uur per dag te laten werken, om dus de jeugd<br />

te doen uitbuiten door het ondernemerdom. De arbeidswetgeving'<br />

is ook in ons land begonnen met de bescherming van<br />

het kind; dat was het eerste begin van alle 'bescherming van<br />

den arbeid. Nu wij als norm den 8-urigen wertkdag hebben<br />

voor de volwassenen, moeten wij dus dubbel oppassen, dat<br />

de kinderen niet door het kapitaal worden gebruikt om<br />

arbeid te verrichten in strijd met de belangen van de volksgezondheid<br />

en de volkskracht. Het komt mij voor, dat de<br />

industrie zich hier heeft te schikken naar de normen van de<br />

Arbeidswet. Om daarvoor nu weer twee jaar respijt te<br />

geven, daartegen zien wij op. De Minister is pas op het<br />

laatste oogenblilk tot de overtuiging gekomen, dat deze maatregel<br />

genomen moest worden, want toen de laatste wijziging<br />

van de Arbeidswet hier aan de orde was, was hij daarvan<br />

blijkbaar nog niet overtuigd. Ik ben echter niet overtuigd,<br />

dat de Minister niet eenvoudig had kunnen zeggen tegen de<br />

werkgevers: Dat gaat niet; wij moeten nu ophouden. Ik zie<br />

oolk niet in, dat de Minister over twee jaar — wanneer hij<br />

hier dan nog zit — wel de kracht zal hebben om dat te<br />

zeggen.<br />

Wij hebben hier te doen met loopende vergunningen. Kan<br />

de Minister verzekeren, dat het, wanneer deze vergunningen<br />

geëindigd zijn, afgeloopen zal zijn, met het gebruilk maken<br />

van dit artikel? Ik vrees van niet. In elk geval kunnen wij<br />

de verantwoordelijfkheid voor een dergelijke verzwakking<br />

van de Arbeidswet niet op ons nemen. Het komt ons voor,<br />

dat dit niet moet gebeuren, en om die reden zullen ik en mijn<br />

politieke vrienden dan ook tegen dit ontwerp •temmen.<br />

De heer Smeenk: Mijnheer de Voorzitter! Niet dan noode<br />

zal ik in verband met de moeilijke tijdsomstandigheden mijn<br />

stem aan dit wetsontwerp geven. Ik doe dat in het vertrouwen,<br />

dat slecbts bij zeer hooge uitzondering vergunningen<br />

zullen worden verleend. Ik dring er bij den Minister<br />

op aan, dat hij de bestaande vergunningen allengs vermindere,<br />

zoodat over twee jaar geen nieuwe verlenging van dezen<br />

termijn behoeft te worden toegestaan. Op verlenging voor<br />

langer dan tot 1926 mag ook door de industrieelen stellig<br />

niet worden gerekend.<br />

Dit moet vaststaan. Waar evenwel de bijzondere tij ds •<br />

omstandigheden thans hier en daar op beperkte schaal veroorzaken,<br />

dat overwerkvergunningen, die zonder vergunningen<br />

ook voor jeugdige personen geen effect kunnen sorteeren,<br />

noodzakelijk zijn, zal ik mijn stem aan dit wetsontwerp<br />

niet onthouden.<br />

De heer Aalberse.Minister van Arbeid. Handel en Nijverheid:<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik kan mij geheel aansluiten<br />

bij hetgeen de laatste geachte spreker heeft gezegd. Geeft hij<br />

slechts noode zijn stem aan dit wetsontwerp, hel zal uit de<br />

toelichting en uit de Memorie van Antwcord wel voldoende<br />

aan de <strong>Kamer</strong> gebleken zijn, dat ik niet dan noode overgegaan<br />

ben_ tot de indiening van dit wetsontweri).<br />

Het feit, dat die indiening eigenlijk te laat heeft plaats<br />

(Minister Aalberse.)<br />

gehad, waarvoor ik in andere omstandigheden zou moeten<br />

beginnen met mijn verontschuldiging aan de <strong>Kamer</strong> aan te<br />

bieden, is in dit geval het beste bewijs, dat het wantrouwen,<br />

waarvan de heer Schaper blijk gat', toch inderdaad niet verdiend<br />

is.<br />

Hoe stond de zaak? Ik was vast van plan om niet het<br />

initiatief tot een verlenging van den termijn te nemen. De<br />

gehecle wijze, waarop ik gebruik heb gemaakt van de bevoegdbeid,<br />

welke in dit artikel uitsluitend en persoonlijk aan<br />

den Minister wordt gegeven — dus niet aan de Arbeidsinspectie;<br />

het betreft hier vergunningen welke de wet uitdrukkelijk<br />

aan den Minister persoonlijk heeft voorbohouden<br />

—, kan zelfs voor den heer Schaper wel een waarborg<br />

zijn, dat er werkelijk niet anders van gebruik gemaakt is dan<br />

in gevallen van zeer dringende noodzakelijkheid.<br />

In de Memorie van Antwoord zijn eenige cijfers medegedeeld<br />

over 1924. Wat betreft 1923, waaromtrent meer cijfers<br />

te mijner beschikking zijn, kan ik dit mededeelen: in dat jaar<br />

zijn in het geheel 15 216 eigenlijke overwerkvergunningen<br />

gegeven; daarvan waren er 6317 voor een maand en langer,<br />

dus overwerkvergunningen van ernige beteekenis. De andere<br />

waren vergunningen van enkele dagen.<br />

Naast die 6317 overwerkvergunningen voor een maand of<br />

langer zijn gegeven 29 vergunningen krachtens dit artikel.<br />

Men zal begrijpen, dat er een zeer groote aandrang op den<br />

Minister is uitgeoefend om meer van dergelijke vergunningen<br />

te yerleenen. Vooral in den aanvang heeft zender eenigen<br />

twijfel de zeer sterke beperking, welke ik in acht genomen<br />

heb wat betreft den overarbeid van deze jeugdige personen,<br />

het verschillenden industrieën niet gemakkelijk gemaakt om<br />

zich aan de Arbeidswet aan te passen. In het eerste jaar zijn<br />

er dan ook meer gegeven. Dat was ook de bedoeling der overgangsbepaling.<br />

Maar er is van het eerste begin af aan, dat<br />

ik begonnen ben met de uitvoering der Arbeidswet, naar<br />

gestreefd om zoo kras mogelijk in te gaan tegen alle verzoeken<br />

om overwerkvergunning voor jeugdige personen beneden 16<br />

jaar. Geleidelijk zijn ze dan ook ingekrompen, zoodat in het<br />

3de jaar, dat do wet werkt, op de ruim 6000 overwerkvergunningen<br />

van langeren duur voor personen van 16 jaar of ouder<br />

er niet meer dan 29 zijn geweest voor jeugdige personen van<br />

14 en 15 jaar.<br />

De heer Schaper: Dat is 30 te veel!<br />

P, e hf_ er Aalberse. Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid:<br />

Wanneer de heer Schaper in mijn plaats was geweest<br />

en had gestaan voor de verantwoordelijkheid van een afwijzende<br />

beschikking, dan weet ik niet,'of hij dan ook niet<br />

even verstandig zou geweest zijn als ik meen dat ik in die<br />

omstandigheden wel geweest ben.<br />

Men moet zeker deze zaak niet te licht nemen. Ik neem<br />

het inderdaad niet te licht, wat betreft dezen arbeid voor<br />

jeugdige personen. Ik vind het ernstig voor deze kinderen,<br />

die pas de school verlaten hebben, om 8| uur in de fabriek<br />

te moeten gaan werken. Dat is een overgang voor die kinderen,<br />

welke buitengewoon groot en ernstig en zwaar is.<br />

Vandaar dan ook, dat ik mij altijd, als het maar eenigszius<br />

mogelijk is, er tegen verzet om toe te staan, dat die aibeïdsdag<br />

van 8| uur nog zou worden verlengd.<br />

Maar men moet toch, wanneer werkelijk ernstige gevallen<br />

zich voordoen, den moed hebben om te zien wat de<br />

werkelijkheid is. Wanneer ik dan sta voor de keuze, dat een<br />

industrie voor geruimen tijd stopgezet moet worden, tenzij<br />

men gelegenheid geeft het verlies eenigermate te verkleinen<br />

door het gebeele personeel langer te laten werken, omdat<br />

het overwerk van de volwassenen geen voldoende productiviteit<br />

heeft, wanneer niet te gelijker tijd een gedeeltelijk*<br />

overwerkvergunning voor jeugdige personen gegeven worde,<br />

dan staat men voor de keuze het kwaad, dat zit in den toestand<br />

van de overwerkvergunning voor die 14-, 15-jarigen.<br />

af te meten aan dat andere kwaad, dat het geheele personeel<br />

maandenlang op de keien komt te staan en geen voldoende<br />

levensonderhoud zou hebben.<br />

Dit is de keuze, waarvoor ik in die gevallen gesteld was,


307<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

186. Wijziging art. 26 der Arbeidswet 1919. — 66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Minister Aalbevse e. a.)<br />

en alleen onder dergelijke omstandigheden ben ik er toe<br />

overgegaan deze vergunning to geven.<br />

Nu heeft de geachte afgevaardigde de heer Schaper een<br />

vraag gesteld, die ik niet begrijp. Hij heeft gevraagd, of ik<br />

van plan was om, wanneer de loopende overwerk vergun -<br />

ningen krachtens dit wetsontwerp waren afgeloopen, die dan<br />

nog te verlengen. Mijnteer de Voorzitter! Er loopt er op het<br />

oogenblik geen een, ze zijn alle afgeloopen 23 October. De<br />

vraag is alleen, of er nog eenige zullen gegeven worden.<br />

Daarop kan ik alleen zeggen, dat ze altijd gegeven zijn,<br />

krachtens dit artikel, voor betrekkelijk korten termijn en<br />

dat steeds opnieuw zal worden onderzocht, of inderdaad nog<br />

dezelfde ernstige redenen aanwezig zijn, die aanleiding I<br />

iven tot de verlenging als aanvankelijk aanwezig^ waren, j<br />

f<br />

u is het mij niet gegeven op dit oogenblik in te zien, hoe j<br />

over drie of over zes maanden de toestanden in deze zelfde<br />

industrieën zullen zijn. Indien die toestanden precies |<br />

dezelfde zijn en precies dezelfde argumenten gelden, dan j<br />

geloof ik, dat de Minister, belast met de uitvoering van de j<br />

wet, van zijn bevoegdheid krachtens dit artikel ook dan zal<br />

moeten gebruik maken. Zijn de omstandigheden eenigszins |<br />

anders, meent hij, dat het eenigszins mogelijk is, dat de '<br />

industrie zich redden kan zonder die vergunningen, dan zou<br />

die Minister m.i. zijn plicht verzaken, indien hij toch doorging<br />

mot die vergunning te geven. Dit is het antwoord, dat<br />

ik op die vraag geven kan.<br />

De vraag van den heer Smeenk heb ik eigenlijk reeds<br />

beantwoord. De heer Smeenk vraagt, of de bedoeling is,<br />

deze vergunningen steeds zoozeer in te krimpen, dat wij geleidelijk<br />

komen tot het niet meer geven van die vergunningen.<br />

Dat is inderdaad van het begin af aan de bedoeling<br />

geweest. Het aantal is geleidelijk verminderd en is op dit<br />

oogenblik tot een minimum beperkt. Ik heb precies medegedeeld,<br />

hoeveel er op 23 October nog loopende waren, en dat<br />

het aantal vergroot zal worden acht ik bijna uitgesloten,<br />

maar ik moet ook hier het voorbehoud maken, dat ik niet<br />

kan weten voor welke plotselinge gevallen ik in de toekomst<br />

kan komen te staan. De bedoeling is evenwol, om geheel te<br />

handelen in den geest van den heer Smeenk, welke ook mijn<br />

geest is, om van dit artikel niet dan bij dringende noodzaak<br />

gebruik_ te maken en het zooveel daarheen te drijven, dat de<br />

industrie zich moet trachten te redden zonder den arbeid<br />

van deze jeugdige personen.<br />

De algemeene beraadslaging wordt gesloten.<br />

De artikelen I en II, zoomede de beweegreden van het<br />

ontwerp van wet, worden achtereenvolgens zonder beraadslaging<br />

en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Het ontwerp van wet wordt op verzoek van den heer<br />

Schaper in stemming gebracht en met 61 tegen 19 stemmen<br />

aangenomen.<br />

Vóór hebben gestemd de heeren van Dijk. Kuiper, Loerakker,<br />

mejuffrouw Westerman, de heeren Heukels, Staalman,<br />

Colijn. van Gijn, Braat, Ter Hall, Bierema, de Monté<br />

ver Loren, Dresselhuys, Lovink, Hermans, de Boer, Zijlstra,<br />

Suring, Schokking, Tilanus, Nolens, Rutten, Bomans, de<br />

Wilde, Rutgers, Weitkamp, van den Heuvel, Schouten, de<br />

Groot, Boon. Snoeck Henkemans, Fruytier, Krijger, van<br />

Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren Gerritzen, Scheurer,<br />

van de Bilt, Rutgers van Rozenburg, Ament, Fleskens,<br />

Beumer, van der Molen, Bakker, Michielsen, van Sasse van<br />

Ysselt.__ mevrouw Bronsveld—Vitringa, de heeren Knigge,<br />

van Riickevorsel, Bongaerts, Wintormans, Engels, Bulten,<br />

Smeenk. Leenstra, Feber, van Rijzewijk, Deckers, van<br />

Vuuren, van Voorst tot Voorst en de Voorzitter.<br />

Tegen hebben gestemd de heer Albarda, mejuffrouw Groeneweg,<br />

de heeren Kleerekoper, Schaper, Brautigam, Troelstra,<br />

mevrouw Bakker—Nort, de heeren van der Waerden,<br />

van den Tempel, K. ter Laan, IJzerman, van Zadelhof f,<br />

van Braambeek, Hiemstra, Duys, Ebels, Ketelaar, Sannes<br />

«n Wijkamp.<br />

(de Monté ver Loren e. a.)<br />

Aan de orde is de behandeling van het ontwerp van wet<br />

tot vaststelling eener nieuwe Tariefwet (66).<br />

De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs, brengt het volgend Verslag uit:<br />

In handen der Commissie is het volgende verzoekschrift<br />

gesteld (n°. 210) van de Vereeniging van Nederlandsche<br />

Grossiers in Horloges, te Amsterdam.<br />

Adressante acht de voorgestelde verhooging van het invoerrecht<br />

op horloges niet in het belang van den handel in<br />

uurwerken, te meer, omdat, behalve het gewone verschuldigde<br />

invoerrecht op horloges, welke uit edel metaal zijn<br />

samengesteld, nog een surtaxe wordt geheven, welke in den<br />

laatsten tijd is verhoogd met 100 pet. ingevolge de gewijzigde<br />

Waarborgwet. Door verminderde koopkracht, als<br />

gevolg van verhooging van invoerrecht, zal, naar adressante<br />

meent, de invoer van horloges belangrijk dalen en de fiscus<br />

dus weinig gebaat zijn. Verzocht wordt het artikel horloges<br />

niet met een verhoogd invoerrecht te belasten.<br />

De Commissie stelt voor, dit adres neder te leggen ter<br />

griffie, ter inzage van de leden.<br />

De <strong>Kamer</strong> vereenigt zich met de voorgestelde conclusie.<br />

Beraadslaging over volgnummer 83, luidende:<br />

„Mangels, waschmachines, wringmachines en waschborden<br />

voor het opmaken en wasschen van linnengoed,<br />

welke onderscheidenlijk een gewicht hebben van 125,<br />

60, 20 en 5 kilogram of minder, en wringmachinerollen<br />

(gummirollen op metalen of andere spil), welke een gewicht<br />

hebben van 3 kilogram of minder. Maatstaf:<br />

waarde. Rechten: 8 pet.",<br />

waarop zijn ingediend de volgende amendementen:<br />

I. een, door den heer Vliegen (Stuk n°. 5, IX), strekkendo<br />

om in plaats van 8 pet. te lezen: 5 pet.;<br />

II. een, van mevrouw Bakker—Nort (Stuk n°. 7), van<br />

dezelfde strekking;<br />

III. een, van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, III), strekkende<br />

om het volgnummer te doen vervallen.<br />

De heer IJzerman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil de<br />

toelichting van dit amendement beginnen met te erkennen,<br />

dat het invoerrecht, dat van deze werktuigen en gereedschappen<br />

geheven zal worden, wanneer zij voor den arbeid<br />

in het huisgezin worden gebezigd, ligt in de lijn van de<br />

beginselen, welke de samenstelling van dit tarief beheerscht<br />

hebben.<br />

Maar dit pleit meer tegen die beginselen dan tegen dit<br />

amendement.<br />

Want de consequentie van die beginselen is in dit geval<br />

wel bijzonder onbillijk.<br />

Zij leidt er toe, dat men wel die arbeidsmiddelen onbelast<br />

laat. wanneer ze in het bedrijf van een waschinrichting gebruikt<br />

worden, terwijl men ze met 8 pet. belast, wanneer<br />

ze gebruikt worden door do huisvrouw, die toch waarlijk<br />

niet uit weelde de wasch binnenshuis doet, of door de vrouw,<br />

die, evenmin uit weelde, dit werk voor andere vrouwen verricht.<br />

In alle gemeenten, waar voor de minvermogende huisvrouwen<br />

geen goedkoope waschinrichting bestaat — en dus<br />

in verreweg de meeste gemeenten—, zal deze tariefsherziening<br />

ten gevolge hebben, dat dit invoerrecht speciaal en<br />

biina geheel op de minvermogenden drukt.<br />

Ik hoop daarom, dat de Regeering zal inzien, dat deze<br />

consequentie toch tot al te ongewenschte verhoudingen leidt.<br />

Moge Zijn Excellentie bedenken, dat „jede Konsequenz'<br />

ons kan brengen bij iemand, op wiens gezelschap hij zeker<br />

weinig prijs zal stellen. _ ,<br />

Ik geef daarom Zijn Excellentie in overweging, zich desnoods<br />

aan een inconsequentie — in dit geval een beminnelijke


308<br />

14do <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(IJzerman ca.)<br />

inconsequentie — schuldig te maken, door dit amendement<br />

over te nemen.<br />

Het amendement van den heer Vliegen (Stuk n°. 5, IX)<br />

is mede-onderteekend door de heeren van der Waerden en<br />

IJzerman en wordt ondersteund door de heeren Wijkamp,<br />

Alharda en mejuffrouw Groeneweg en maakt mitsdien een<br />

onderwerp van beraadslaging uit.<br />

Mevrouw Bakker—Nort verkrijgt het woord tot toelichting<br />

van haar amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter:<br />

Ik zal zeer kort zijn met de toelichting van dit amendement.<br />

Er waren twee gronden, de eene is reeds aangevoerd door<br />

'den heer IJzerman, dat de in post 83 genoemde artikelen<br />

hulpmiddelen zijn in de huishouding voor elke huisvrouw,<br />

ter bevordering van de reinheid en de hygiëne. Er is nog<br />

een ernstiger grond, nl. dat deze artikelen de hulpmiddelen<br />

zijn voor de arme waschvrouw, die het brood voor haar gezin<br />

moet verdienen met deze hulpmiddelen. Weer op dezelfde<br />

gronden als bij volgnummer 56 meen ik, dat deze artikelen<br />

niet zoo zwaar mogen worden belast. Ik heb niet algeheel»<br />

vrijstelling bepleit, omdat ik weet, dat de Minister uit dit<br />

ontwerp een verhooging van inkomsten verwacht en dit dus<br />

geen kans van slagen heeft. Ik heb dus een zeer bescheiden<br />

amendement voorgesteld, om het tarief van 8 pet. te brengen<br />

op ö pet. en hoop, dat de Minister daarmede zal kunnen<br />

meegaan.<br />

De Voorzitter: Als ik het goed zie, zijn de amendementen<br />

van den heer Vliegen en van mevrouw Bakker—Nort<br />

dezelfde. Het zal dus het beste zijn, dat een van die twee<br />

amendementen wordt ingetrokken. Ik denk, dat de heer<br />

IJzerman uit hoffelijkheid tegenover mevrouw Bakker—Nort<br />

het zijne wil intrekken • zoo ja, dan blijft alleen over het<br />

amendement van mevrouw Bakker—Nort.<br />

De heer IJzerman : Wij trekken ons amendement in, Mijnheer<br />

de Voorzitter!<br />

Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Shik<br />

n°. 5, IX) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />

beraadslaging meer uit.<br />

De Voorzitter: Ik mag nu aannemen, dat de leden, die<br />

het gelijkluidend amendement van den heer Vliegen hebben<br />

gesteund, dat van mevrouw Bakker—Nort steunen.<br />

De heer van Oijn verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Gaarne<br />

zou ik een enkel woord over deze zaak zeggen.<br />

De Voorzitter: Alleen tot toelichting van uw amendement<br />

!<br />

De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendement<br />

is, zooals u bekend is een van de zes amendementen,<br />

waarin een zeker systeem ligt. Ik geef toe, dat er in de<br />

beide gevallen die tot nog toe aan de orde waren, iets dubieus<br />

was. Wel is waar begrijp ik niet wat de Minister van de<br />

electromotoren gezegd heeft, maar er was zeker wel een<br />

grond van waarheid in de opmerking, die de Minister<br />

maakte ten aanzien van de stofzuigers, dat zij ook wel<br />

worden gebruikt bij wijze van luxe. _<br />

Dit laatste bezwaar kan zeker hier niet gelden, want ik<br />

heb nooit gehoord van iemand, die bij wijze van luxe aan<br />

de waschtobbe ging staan of er een wringmachine op na<br />

hield als weeldeartikel. Hier is een zeer sterk geval van<br />

hetgeen ik in dit artikel afkeur, dat het de productie in<br />

het D gr oot vrijlaat, maar dat het de productie m het klein,<br />

en speciaal de productie voor het gezin, niet als productie<br />

beschouwt, maar als consumptie. Wanneer een mangel of<br />

een wringmachine in een fabriek staat, dan dient zij voor<br />

de productie van schoon goed maar wanneer een mangel in<br />

het huisgezin wordt gebruikt, dan schijnt het volgens<br />

(van Gijn e. a.)<br />

den Minister een artikel van consumptie, en wie met de<br />

mangel mangelt, consumeert den mangel. Dat is de opzet van<br />

het tarief, maar die opzet is in casu in strijd met de werke-<br />

1 ijkheid.<br />

Het gaat hier echter niet alleen over de huisvrouwen,<br />

maar ook de kleine producenten, de kleine waschbaas en de<br />

kleine waschvrouw, zijn hierbij in sterke mate betrokken.<br />

De Minister zal zeker niet zeggen, dat die personen, die het<br />

bedrijf in het klein uitoefenen, den mangel consumeeren.<br />

De Regeering, die zooveel mogelijk de vrouwen uit het<br />

beroep en het bedrijf naar het huisgezin terugdrijft, zal<br />

zeker willen, dat de vrouw thuis ook nuttig is. De Minister<br />

zal dan ook moeten toegeven, dat een vrouw, die buitenshuis<br />

niets meer verdienen kan en die daarom naar het huisgezin<br />

teruggaat, zeker in de eerste plaats zal willen besparen op<br />

de kosten van de wasch. Maar, dan is het ook hoogst onbillijk,<br />

te zeggen: wat de vrouw nu thuis doet, is nutteloos, het<br />

is geen productie, maar het is consumeeren van mangels,<br />

wringmachines en dergelijke.<br />

In dit geval gaat het in hoofdzaak over den vrouwenarbeid,<br />

en daarom breng ik dit argument sterk op den voorgrond.<br />

Ik zou het zeer betreuren, als de Regeering den<br />

vrouwenarbeid disqualificeerde door het handhaven van<br />

deze bepaling.<br />

Ik wil hierbij nog opmerken, dat een vrijstelling van alle<br />

werktuigen, die voor het wasschen bestemd zijn, ook zeer<br />

wenschelijk is uit een oogpunt van hygiëne. Onze natie heeft<br />

een eerepunt, nl., dat zij de zindelijkste is van de wereld,<br />

laat het dan niet zijn op eigen lichaam — dat schijnt men<br />

niet zoo noodig te vinden —, maar wel op wat zij draagt.<br />

Maar zelfs die eer zou de Nederlandsche natie worden ontnomen,<br />

wanneer de vreemdeling zag, dat de Regeering een<br />

recht van 8 pet. wil heffen op de toestellen, die noodig zijn<br />

om die zindelijkheid mogelijk te maken.<br />

De Voorzitter: Ik zal niet vragen, of het amendement<br />

van den heer van Gijn wordt ondersteund, omdat het geea<br />

amendement is. Als de geachte afgevaardigde bezwaar heeft<br />

tegen het volgnummer, kan hij straks er tegenstemmen.<br />

Mejuffrouw Meijer: Mijnheer de Voorzitter! Naar aanleiding<br />

van het amendement, ingediend op dit volgnummer<br />

door mevrouw Bakker—Nort, zou ik gaarne een enkel woord<br />

willen zeggen. Ik zelf voel er ook voor, om de huisvrouwen<br />

hierin te gemoet te komen: mangels, waschmachines, wringmachines<br />

zijn toch hulpmiddelen, die in vele huisgezinnen<br />

worden gebruikt, vooral in die van minder welgestelden,<br />

waar de wasch geheel in huis wordt behandeld. De personen,<br />

die deze aitikelen koopen, koopen ze voor eigen gebruik, en<br />

deze uitgaaf vordert een belangrijk bedrag, zoodat de vermeerdering<br />

der kosten met 3 pet. dan ook zeker door hen zal<br />

worden gevoeld.<br />

Naar ik meen te weten, zal de bate, welke dit artikel voor<br />

de schatkist oplevert, niet groot zijn.<br />

Ook bestaat er geen samenhang met andere posten. Het<br />

lijkt mij dus een goed amendement en ik hoop daarom te<br />

mogen aannemen, dat er voor Zijn Excellentie gern bezwaar<br />

bestaat, het amendement over te nemen en het recht op 5 pet.<br />

te bepalen.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik zal eerst een enkel woord zeggen over het overgeblevcn<br />

amendement van mevrouw Bakker—Nort, dat<br />

betoogt, het recht terug te brengen van 8 op 6 pet. Ofschoon<br />

men niet alle min of meer pathetische beschouwingen, die<br />

daarover zijn gevoerd, voor zijn rekening behoeft te nemen,<br />

is er, dunkt mij, wel aanleiding, om te gemoet te komen aan<br />

den wensch, die van zoo verschillende zijden in de <strong>Kamer</strong> is<br />

uitgesprolken. Ilk neem dus het amendement over.<br />

Aangezien het amendement van mevrouw Bakker—Nort<br />

(Stuk n°. 7) door de Regeering is overgenomen, maakt het<br />

geen onderwerp van beraadslaging meer uit.


<strong>Vel</strong> 80. 309 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Minister Colijn e. a.)<br />

De heer Colijn, Minister van Einanciën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik wil nog een enkel woord zeggen over den nu gewijzigden<br />

post, in antwoord op hetgeen de heer van Gijn als<br />

bezwaar heeft aangevoerd. Ik vertrouw, dat de bezwaren J<br />

van den geachten afgevaardigde door overneming van het ;<br />

amendement op niet onbelangrijke wijze gereduceerd ziin, j<br />

al erken ik. dat daarmee niet ten volle aan zijn wenschea<br />

is te gemoet gekomen.<br />

De heer van Gijn heeft een betoog opgezet over de disqualificatie,<br />

die van de Eegeering zou uitgaan in zalke den<br />

arbeid van de vrouw in huis tegenover den arbeid in industrieele<br />

ondernemingen. Ik geloof, dat de heer van G'"n wat<br />

erg sterk heeft gesproken, want wanneer men die gedachte<br />

door het heele tarief heen zou willen volgen, zou elk artikel,<br />

waarmee de vrouw op eenigerlei wijze in het huishouden<br />

werkt, b. v. alle potten en pannen in de keuken, onder gelijk<br />

gezichtspunt moeten worden behandeld, en ilk vrees, dat er<br />

dan van vele posten in het tarief niet heel veel zou overblijven!<br />

Ik meen dus, waar ik te gemoet ben gekomen aan<br />

een wensch, die vrij algemeen in deze <strong>Kamer</strong> werd uitgesproken,<br />

door den post te verlagen, den aldus verlaagden<br />

post te moeten handhaven.<br />

De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />

heeft gevraagd, of ik 'de consequentie zoover zou willen<br />

trekken, dat alles waarmee de vrouw te maken beeft, uit het<br />

tarief zou moeten worden geschrapt. Maar ik ben met mijn<br />

amendementen juist zoover niet gegaan. Ik heb een zeer<br />

logische grens getrokken: al het werk, dat zoowel binnens. als<br />

buitenshuis wordt gedaan, mag worden beschouwd als productie,<br />

en nu is er geen reden, om die productie in het klein<br />

te belasten en de productie in het groot niet.<br />

Wanneer de Mini&ter zegt, dat men voor 'het heele tarief<br />

heen consequent moet zijn, merk ik op, dat de Minister dan<br />

ook het amendement van mevrouw Bakker—Nort niet had<br />

moeten overnemen, want die verlaging op 5 pet. zou dan nu<br />

ook in het heele tarief moeten worden doorgewerkt.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik handhaaf mijn bezwaar tegen<br />

dezen post en zal daarover stemming viagen.<br />

De Voorzitter: Ik neem aan, dat de Commissie van Rapporteurs<br />

tegen de door de Regeering aangebrachte wijziging<br />

geen bezwaar heeft.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

De Voorzitter: Ik geef het woord aan den heer van der<br />

Waerden, tot motiveering van zijn stem.<br />

De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Een<br />

enkel woord om mijn stem te motiveeren. Het zou anders<br />

vreemd kunnen worden gevonden, wanneer wij ook tegen<br />

dezen gewijzigden post — die in overeenstemming is met<br />

ons amendement — onze stem uitbrengen. Wij waren echter<br />

van oordeel, dat wij, om succes te hebben, ten hoogste konden<br />

vragen vermindering van 8 op 5 pet., maar dat wil<br />

niet zeggen, dat wij niet waren vóór geheele vrijstelling.<br />

Wij hebben alleen daartoe geen amendement ingediend,<br />

omdat wij meenden, dat het uiterste wat te bereiken was,<br />

is 5 pet. Maar nu eenmaal stemming wordt gevraagd, zullen<br />

wij ook tegen den gewijzigden post onze stem uitbrrTi-<br />

Het gewijzigd volgnummer 83, waarvan in de kolom<br />

Rechten het cijfer ,,8" gewijzigd is in ,,5", wordt aangenomen<br />

met 51 tegen 31 stemmen.<br />

Vóór hebben gestemd de heeren de Monté ver Loren,<br />

Loviuk, Hermans, Zijlstra, Suring, Schokking, Tilanus,<br />

Nolens, Rutten, Bomans, de Wilde, Rutgers, Weitkamp,<br />

van den Heuvel, Schouten, Snoeck Henkemans, Fruytier,<br />

Krijger, van Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren Duymaer<br />

van Twist, Scheurer, van de Bilt, Rutgers van Rozenburg,<br />

Ament, FlesJkens, Beumer, van der Molen, Bakker. MichieU<br />

sen, van Sasse van Ysselt, mevrouw Bronsveld—Vitringa,<br />

de heeren Knigge, van Rijckevorsel, Bongaerts, Wintermans, 1<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.<br />

I (Voorzitter e. a.)<br />

Engels, Bulten, Smeenk, Leenstra, Feber, van Rijzewijk,<br />

Deekers, van Vuuren, van Voorst tot Voorst, van Dijk,<br />

Kuiper, Loerakker, Heukels, Colijn en de Voorzitter.<br />

Tegen hebben gestemd de heeren van den Tempel, Ter<br />

Hall, Bierema, Dresselhuys, K. ter Laan, IJzerman, de<br />

Boer, van Zadelhoff, de Groot, Boon, van Braambeek, Gerritzen,<br />

Hiemstra, Marchant, Duys, Ebels, Ketelaar, Sannes,<br />

Wijkamp, Albarda, mejuffrouw Groeneweg, de heeren<br />

Kitcekoper, Schaper, brautigara, Troel'.tw, ireiuffrouw<br />

Westerman, mevrouw Bakker—Nort, de heeren Staalman,<br />

van der Waerden, van Gijn en Braat.<br />

Volgnummer 84 wordt zonder beraadslaging en zonder<br />

hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 85, luidende:<br />

„Manufacturen, weefsels, stoffen en vlechtwerken en<br />

borduur-, haak-, kant-, knoop- en breiwerken van allerlei<br />

aard (zoogenaamde entredeux en puntjes; lint, band,<br />

kant, feston en ganieersel; servetten, tafellakens,<br />

handdoeken, zakdoeken, dekens en netten; embrasses,<br />

franjes, kwasten en passementen; borduurwerken met<br />

aangegeven of gedeeltelijk voltooid borduurpatroon;<br />

stoffen bedrukt, beschilderd of gebatikt; stoffen doorweekt<br />

met vet, bekleed met rubber, glasgruis of zand,<br />

bestreken met graphiet, asphalt of teer, of op eenigerlei<br />

andere wijze voor een bepaald doel geschikt gemaakt;<br />

stoffen waarvan, als bij imitatiebastband, de<br />

draden of vezels door middel van lijm of andere kleefstof<br />

worden bijeengehouden; haarvilt; wolvilt; was»<br />

doek; leerdcek en dergelijke artikelen daaronder begrepen),<br />

zoomede, met inachtneming van de Bijzondere<br />

bepalingen, de met een en ander geheel of hoofdzakelijk<br />

samengestelde werken en voorwerpen.<br />

I. Jute weefsels en, met uitzondering van weefsels<br />

en vlechtwerken van stroo, spaan, hout, bies of andere<br />

dergelijke natuurproducten en van fabrikaten in koord-,<br />

snoer-, touw- of buisvorm, andere tot den post behoorende<br />

weefsels, vlechtwerken en stoffen, welke per 10<br />

centimeter in het vierkant, meer draden hebben dau<br />

30, maar niet meer dan 200, en per meter in het vierkant,<br />

voor elke 10 draden, welke op den meter in het<br />

vierkant voorkomen, een gewicht hebben van meer dan<br />

2, maar niet meer dan 7 gram, zoowel aan het stuk,<br />

als in niet verder bewerkte, uitsluitend uit zoodanige<br />

stof bestaande stukken. Maatstaf: waarde. Bechten;<br />

5 pet.<br />

_ II. Niet van beugel.sluiting of metalen oogen,<br />

ringen of kousen voorziene zakken( beddezakken, geld-,<br />

wasch-, post- en monsterzakken en dergelijke zakken<br />

daaronder begrepen), vervaardigd van de stoffen behoorende<br />

tot onderdeel I, ook al mochten die zakken<br />

inwendig zijn bekleed of beplakt met papier. Maatstaf:<br />

waarde. Bechten: 5 pet.<br />

III. Wit katoenen band, mits ingevoerd op rollen,<br />

welke ten minste 100 meter bevatten, en waaromtrent<br />

bij de visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />

afdoende wordt aangetoond, dat het is bestemd om te<br />

worden gebezigd als grondstof voor het samenstellen<br />

van motoren en andere electrotechnische artikelen.<br />

Maatstaf: waarde. Rechten: 5 pet.<br />

IV. Overige tot den post behoorende artikelen.<br />

Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />

Bijzondere bepalingen.<br />

I. Tot den post behooren niet:<br />

a. weefsels en vlechtwerken en andere bij den post<br />

genoemde fabrikaten, uitsluitend vervaardigd uit metaaldraad<br />

of metaalband, dat niet is samengesteld met<br />

papier, weefsel, garen of andere zelfstandigheden, welke<br />

behooren tot een der posten nos. 41, 85 of 97;


310<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. (Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Voorzitter.)<br />

o. artikelen, welke behooren tot een der posten nos.<br />

11, 26, 41, 51, 53, 67, 108, 123 of 132, onderdeel I.<br />

II. Wij behouden Ons voor, bij algenieenen maatregel<br />

van bestuur, onder de noodige voorzieningen, vrijdom<br />

van het volgens dezen post verschuldigd invoerrecht<br />

te verleenen:<br />

a. voor ongebleekt katoen ten gebruike der katoendrukkerijen<br />

en ververijen;<br />

0. voor ongebleekte en ongeverfde lakens, bestemd<br />

om te worden gebruikt voor dekens in katoendrukkerijen.<br />

III. Met inachtneming van het bepaalde sub IV<br />

hierna, worden van het volgens den post verschuldigd<br />

invoerrecht vrijgesteld:<br />

1. Geknoopte, al dan niet getaande stof voor het vervaardigen<br />

van netten, zoowel aan het stuk als in riet<br />

verder bewerkte uitsluitend uit zoodanige stof bestaande<br />

stukken, en de uit zoodanige stof vervaardigde vischnetten.<br />

2. Zijden builgaas, zoowel aan het stuk, als in niet<br />

verder bewerkte uitsluitend uit zoodanig gaas bestaande<br />

stukken, en de met zoodanig gaas geheel of hoofdzakelijk<br />

samengestelde builkleeden en builzakken.<br />

3. Weefsels en stoffen, uitshiitend vervaardigd van<br />

asbest, zoowel aan het stuk als in niet verder bewerkte<br />

uitsluitend uit zoodanige stof bestaande stukken, en de<br />

van zoodanige stof vervaardigde ringen, ringvormige<br />

randen en doorboorde schijven.<br />

4. Zeildoek, karldoek, scheerdoek, prezenningdoek,<br />

en, met uitzondering van zoogenaamde kokosmat en<br />

andere tapijt- en looperstof en van fabrikaten in koord-,<br />

snoer-, touw- of buisvorm, andere tot den post behoorende<br />

weefsels, vlechtwerken en stoffen, welke per vierkanten<br />

meter een gewicht hebben van meer dan 800,<br />

maar niet meer dan 1500 gram, zoowel aan het stuk als<br />

in niet verder bewerkte, uitsluitend uit zoodanige stof<br />

bestaande stukken, mits:<br />

a. deze stoffen niet als fluweel, pluche, velours, velvet<br />

en trijp, zijn voorzien van opstaande of liggende<br />

haren of draden, of als imitatie-astrakan, zijn voorzien<br />

van oogen of lussen;<br />

b. deze stoffen geheel noch gedeeltelijk zijn vervaardigd<br />

uit elastiek of elastiekgaren ; of uit wol, haar,<br />

zijde of andere producten, welke zich bij verbranding<br />

gedragen als een product van dierlijken aard, en niet<br />

ziin bekleed of beplakt met amaril, glasgruis of zand,<br />

of zijn bekleed, beplakt, bestreken of doortrokken met<br />

caoutchouc, rubber of gutta-percha, of met eene zelfstandigheid,<br />

welke op grond van Bijzondere bepaling<br />

n°. 1 op post n°. 28 daarmede is gelijk te stellen;<br />

c. van deze stoffen geen inslagdraden of niet meer<br />

dan 1/10 van het aantal kettingdraden, of wanneer dit<br />

1/10 meer bedraagt dan 8 draden, niet meer dan 8 kettingdraden<br />

(getwijnde draden voor één te tellen), aan<br />

het stuk of in de draden geheel of gedeeltelijk zijn geverf<br />

d of bedrukt;<br />

d. deze stoffen niet door middel van weven, drukken<br />

of op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />

bladeren, blokken, lijnen, ruiten, strepen, patronen of<br />

figuren, tenzij gevormd door het 1/10 aantal Kettingdraden<br />

of door de 8 kettingdraden, bedoeld bij letter c<br />

hiervoor.<br />

5. Kaardenband, drijfriemenband en, met uitzondering<br />

van zoogenaamde kokosmat en andere tapijt- en<br />

looperstof en van fabrikaten in koord-, snoer-, touw- of<br />

buisvorm, andere tot den post behoorende weefsels,<br />

vlechtwerken en stoffen, welke per vierkanten meter een<br />

gewicht hebben van 1500 gram of meer, zoowel aan het<br />

stuk als in niet verder bewerkte uitsluitend uit zoodanige<br />

stof bestaande stukken, mits:<br />

«. deze stoffen niet, als fluweel, pluche, velours,<br />

velvet en trijp, zijn voorzien van opstaande of liggende<br />

haren of draden,'of als imitatie-astrakan, zijn voorzien<br />

van oogen of lussen;<br />

5'. deze stoffen niet door middel van weven, drukken<br />

of op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />

bladeren, blokken, lijnen, ruiten, strepen, patronen of<br />

figuren.<br />

6. Geweven of gevlochten koord, snoer en touw, voor<br />

het vervaardigen van pakkingstof, en (met uitzondering<br />

van al dan niet van dradenkern voorzien hol- of pijpkoord<br />

en van snoer, koord en touw met weefsel of vlecntwerk<br />

bekleed of overtrokken) ander geweven of gevlochten<br />

of met weefsel of vlechtwerk samengesteld koord,<br />

snoer en touw (ook wanneer het is bestreken met vet of<br />

graphiet, is ingelegd met catoiitchouc. rubber of gutta»<br />

ercha, of eene zelfstandigheid, welke op grond van<br />

Êajzondere bepaling n°. 1 op post n°. 28 daarmede is<br />

gelijk te stellen, of is gevuld met asbest, gips, mica,<br />

kurk, kieselguhr of dergelijke stof), dat per strekkenden<br />

meter, per decimeter omtrek (onderdeelen van decimeters<br />

niet te verwaarloozen), een gewicht heeft van 150 gram<br />

of meer, zoowel aan het stuk, als in niet verder bewerkte,<br />

uitsluitend uit zoodanig koord, snoer of touw bestaande<br />

stukken, mits:<br />

a. deze fabriknten, geheel noch gedeeltelijk zijn vervaardigd<br />

uit wol, haar, zijde of andere producten, welke<br />

zich bij verbranding gedrageu als een product van dierlijken<br />

aard;<br />

o. deze fabrikaten (bestrijken met graphiet en vet<br />

buiten aanmerking gelaten), niet zijn geverfd of gekleurd,<br />

of uit geverfde, gekleurde of bedrukte draden<br />

zijn samengesteld;<br />

c. deze fabrikaten niet door middel van weven, drukken<br />

of op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />

bladeren, blokken, lijnen, ruiten, strepen, patronen<br />

of figuren.<br />

7. Scheepszeilen, en, voor zoover zij een gewicht<br />

hebben van 25 Ikilogram of meer en worden ingevoerd<br />

in ruit-, rechthoek" of vierkantvorm, brand- en reddingszeilen,<br />

dekkleeden en niet op garnituur gemonteerde<br />

tent-, wagen- en rijtuigkleeden; een en ander<br />

mits vervaardigd van de stoffen vrijgesteld sub 4 hiervoor.<br />

8. Drijfriemen en transportbanden, en, wanneer aan<br />

derzelver bestemming om te dienen als werktuigen of<br />

toestellen of als onderdeelen of toebehooren daarvan,<br />

niet wordt getwijfeld, buil-, filter- en perszakken, buil-,<br />

filter- en perskleeden en andere dergelijke als bedrij f 3-<br />

hulpmiddel gebezigde artikelen, een en ander voor zoover<br />

vervaardigd van de stoffen vrijgesteld sub 4 of ')<br />

biervoor, zoomede de van zoodanige stoffen vervaardigde<br />

ringen, ringvormige randen en doorboorde schijvcn.<br />

kennelijk bestemd om te worden gebezigd om bij<br />

worlktuigen, toestellen en buizen, uitstraling of toetreding<br />

van warmte, het ontsnappen van stoom, gas of<br />

vloeistoffen, of geraas of trilling te voorkomen.<br />

9. Zoogenaamde rondgeweven wolvilten,_ en drukdekens<br />

met gutta-percha overtrek, vervaardigd van de<br />

stoffen vrijgesteld sub 5 hiervoor, of aan welker bestemming<br />

om te worden gebezigd als onderdeel van werktuigen<br />

en toestellen niet wordt getwijfeld.<br />

10. Olielinnen, oliebuis, oliekous en andere op dergelijke<br />

wijze geprepareerde weefsels en stoffen, waaromtrent<br />

bij de visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />

afdoende wordt aangetoond, dat zij zijn bestemd<br />

om te worden gebezigd als grondstof voor het samenstellen<br />

van motoren en andere electroterhnische artikelen.<br />

11. Reddingsboeien en scheepsstootzakken.<br />

12. Land-, zee- en hemelkaarten, welke, gemeten<br />

binnen de rolhouten, zoo die aanwezig zijn, eene oppervlakte<br />

hebben van 60 vierkante decimeter of meer, mits<br />

(de enkele vermelding in een der hoeken of randen, van<br />

naam en adres van drukker en uitgever en op de kaart<br />

betrekking hebbende wapens en vlaggen buiten aanmerking<br />

gelaten) niet bedrukt met eenigerlei reclame


311<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Voorzitter.)<br />

of andere niet tot de eigenlijke kaart 'behoorende aanduiding<br />

in letters, cijfers, teekens of figuren.<br />

13. Op schildersdoek aangebrachte, al dan niet op<br />

raam gespanen, al dan niet voltooide schetsen, schilderstukken<br />

of teekeningen, zoomede geschilderde of geteekende<br />

kakemono's en makimono's, een en ander mits<br />

niet voorzien van eenigerlei reclame of andere niet tot<br />

de eigenlijke schildering of teekening behoorende aanduiding<br />

en letters, cijfers, teekens of figuren, en met<br />

uitzondering van artikelen als zoogenaamde peinture<br />

Bogaerts en dergelijke, welke slechts gedeeltelijk door<br />

schilderen of teekenen zijn verkregen.<br />

14. Vlechtwerken van stroo of spaan, of van niet<br />

tot garen of draad gesponnen hennep, rameh of andere<br />

plantenvezels, in niet aaneengehechte reepen of strooken,<br />

welke eene breedte hebben van 3 centimeter of<br />

minder en eene lengte van 3 meter of meer, oolk al bevinden<br />

zich in die reepen of strooken emkele katoenen<br />

draden.<br />

16. Stroohulzen.<br />

16. Lompen, zoomede resten van weefsels en stoffen,<br />

welke in verband met hunnen aard en den toestand<br />

waarin zij worden ingevoerd, met lompen zijn gelijk te<br />

stellen.<br />

IV. Regelen voor de toepassing.<br />

1. Voor de toepassing van onderdeel I van den post<br />

en van sub III nos. 1 tot en met 6 van de Bijzondere<br />

bepalingen, als manufacturen, weefsels, stoffen en<br />

andere tot den post behoorende artikelen ,,aan het<br />

stuk", met inachtneming van het bepaalde hierna,<br />

alleen aan te merken, niet met andere zelfstandigheden<br />

verbonden fabrikaten welke eene lengte hebben van<br />

8 meter of meer, en, als stukken bukskin, feston en kant,<br />

worden begrensd door vier zijden, waarvan de twee van<br />

zelfkant of af hechting voorziene zijden, of, zoo deze<br />

ontbreekt, de twee langste zijden, over de geheele<br />

lengte van het stuk met elkander evenwijdig loopen, en<br />

waarvan de beide overige zijden niet door middel van<br />

zelfkant, afhechting, het aanbrengen van franje of op<br />

eenigerlei andere dergelijke wijze zijn afgewerkt of afgesloten.<br />

2. Als lengte, met inachtneming van het bepaalde<br />

bij de nos. 3, 4, 5 en 6 hierna, te nemen de gemiddelde<br />

lengte van de twee van zelfkant of afhechting voorziene<br />

zijden, welke aan elkander evenwijdig loopen, in andere<br />

gevallen de gemiddelde lengte van de aan elkander<br />

evenwijdig loopende langste zijden.<br />

3. Voor weefsels, vlechtwerken en andere tot den<br />

post behoorende artikelen, opgemaakt uit meer dan eene<br />

lengte, als lengte aan te nemen de lengte van elk der<br />

stukken voor de opmaking gebezigd.<br />

4. Bij stoffen met zoogenaamden valschen zelfkant<br />

(stoffen, waarbij behalve de gewone zelfkant aan de<br />

uiteinden van het stuk, ook in het midden van het stuk<br />

een of meer zelfkanten of tusschenruimten voorkomen),<br />

en bij stoffen, welke als aaneengeweven servetten,<br />

handdoeken, en zakdoeken, blijkens een daarop aangebraoht<br />

patroon, of een daarin voorkomende indeeling,<br />

blijkbaar zijn bestemd om op bepaalde plaatsen te worden<br />

gescheiden of vaneengeknipt, als lengte te nemen de<br />

lengte der af te scheiden stukken, (zelfkant en tusschenruimte<br />

niet medegemeten).<br />

5. Van weefsels en stoffen, waarvan de uiteinden op<br />

eenigerlei wijze zijn verbonden of aaneengehecht (randgeweven<br />

en rondgevlochten artikelen daaronder begrepen),<br />

zal de omtrek worden genomen als breedte, wanneer<br />

die omtrek minder is dan 2 meter, als lengte, wanneer<br />

die omtrek is 2 meter of meer.<br />

6. Bij het opnemen der afmetingen (met inachtneming<br />

van het bepaalde hiervoor) zelfkant, afhechting, |<br />

franje, enz. mede te meten. Bij het meten van feston,<br />

kant en franje, en van stoffen van feston, kant of franje<br />

voorzien en dergelijke artikelen, te meten volgens de<br />

li]n of lijnen, welke de meest uitstekende punten vereenigt.<br />

# 7. Als niet verder bewerkte stukken voor de toepassing<br />

van onderdeel I van den post en van sub III nos. 1<br />

tot en met 6 van de Bijzondere bepalingen, alleen aan<br />

te merken de artikelen, welke enkel zijn verkregen door<br />

weefsels en stoffen door middel van snijden, knippen,<br />

ponsen of dergelijke eenvoudige wijze te verdeelen in<br />

stukken, of welke, wanneer zij op andere wijze zijn vervaardigd,<br />

eenzelfde eenvoudig karakter dragen, 'een en<br />

ander voor zooveel die bewerking of vervaardiging niet,<br />

of niet tevens is dienstbaar gemaakt om de artikelen<br />

te versieren met of te voorzien van opengewerkte patronen,<br />

van gekartelde of uitgeschulpte randen of van<br />

feston, kant, franje, enz. Op laatstgenoemde wijze bewerkte<br />

artikelen zullen, evenals artikelen, welke zijn<br />

gezoomd of doorstikt, of zijn voorzien van kant, franje<br />

of feston, of waarvan (voor zooveel de cirkelvormige<br />

stukken betreft) de omtrek geheel of gedeeltelijk, of<br />

(voor zooveel de andervormige artikelen betreft) meer<br />

dan twee zijden of andere dan de aan elkander tegenover<br />

liggende zijden geheel of gedeeltelijk zijn afgehecht of<br />

voorzien van zelfkant, als verder bewerkte artikelen worden<br />

aangemerkt.<br />

8. Voor de toepassing van onderdeel I van den post<br />

en van sub 12 dezer Bijzondere bepaling, bij het bepalen<br />

van het aantal draden, wanneer ketting of inslag of<br />

beiden bestaan uit twee of meer naast of op elkander<br />

liggende draden, eiken draad afzonderlijk te tellen.<br />

9. Voor de toepassing van de letters c en d van sub<br />

III n°. 4 en van sub IV n°. 12 van de Bijzondere bepalingen:<br />

a. bij het berekenen van 1/10 van het aantal kettingdraden,<br />

onderdeden te verwaarloozen;<br />

h. geverfde of bedrukte draden in zoom, zelfkant of<br />

elders aangebracht, als geverfde of bedrukte draden aan<br />

te merken, en, voor zoover zij liggen in de richting der<br />

kettingdraden, bij het vaststellen van het aantal geverfde<br />

of bedrukte kettingdraden mede te tellen;<br />

c. wanneer aan stoffen en fabrikaten zelfkant of<br />

afhechting ontbreekt en slechts in ééne richting (schering<br />

of inslag), geverfde of bedrukte draden voorkomen,<br />

de in die richting loopende draden als kettingdraden aan<br />

te merken;<br />

d. stoffen en draden, welke zijn geïmpregneerd,<br />

geappreteerd, gedrenkt, bekleed, bestreken of bedekt<br />

met zoodanige al dan niet kunstmatig gekleurde zelfstandigheden,<br />

dat zij naar uiterlijk aanzien met bedrukte<br />

of geverfde stoffen en draden overeenkomen<br />

(bestrijken met graphiet en vet, zoomede bleeken, ook<br />

witbleeken, buiten aanmerking gelaten), met bedrukte<br />

of geverfde stoffen en draden gelijk te stellen;<br />

e. stoffen en fabrikaten, bedrukt met een enkel<br />

firmastempel, verzendmerk, fabrieksmerk, inhoudsopgave<br />

of plaatsnaam, niet als geverfd of bedrukt of als<br />

voorzien van figmren of patronen aan te merken.<br />

10. Als schilderdoek voor de toepassing van sub 111<br />

n°. 13, van de Bijzondere bepalingen aan te merken<br />

alle al dan niet gepraepareerde weefsels en stoffen,<br />

uitsluitend vervaardigd uit zelfstandigheden, welke<br />

zich bij verbranding gedragen als een product van<br />

plantaardigen aard.<br />

11. Onderdeel 1 van den post zal alleen worden toegepast<br />

op weefsels en stoffen:<br />

a. waarvan ketting en inslag duidelijk waarneembaar<br />

zijn, en niet, als bij fluweeh, velours-, pluche-,<br />

vilt-, velvet-, trijp- en astrakanachfige stoffen en als<br />

bij g'emoltonneeide, gehekelde, geteerde of met andere<br />

zelfstandigheden bedekte of bekleede stoffen, aan een<br />

of beide zijden geheel of gedeeltelijk aan het oog zijn<br />

onttrokken;


312<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Voorzitter.)<br />

h. welke geheel noch gedeeltelijk zijn vervaardigd<br />

uit elastiek, of metaaldraad, of uit wol, haar, zijde of<br />

andere producten, die zich bij verbranding gedragen<br />

als een product van dierlijken aard, en geen getwijnde<br />

draden bevatten;<br />

c. waarvan geen inslagdraden, of niet meer dan<br />

1/10 van het aantal kettingdraden, of wanneer dat 1/10<br />

meer bedraagt dan 14 draden, niet meer dan 14 kettingdraden,<br />

aan het stuk of in de draden geheel of gedeeltelijk<br />

zijn geverfd of bedrukt;<br />

d. welke niet door middel van weven, drukken of<br />

op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />

bladeren, blokken, ruiten, lijnen, strepen, patronen of<br />

figuren, tenzij gevormd door het 1/10 aantal kettingdraden,<br />

of door 14 kettingdraden, bedoeld bij letter c<br />

hiervoor."<br />

De Voorzitter: Ik meen aan het adres van de Regeering<br />

een opmerking te moeten maken.<br />

Dit is een zeer lang volgnummer en wat ik wil zeggen<br />

betreft hetgeen voorkomt op bladz. 47.<br />

Volgens de Nota van Wijziging, Stuk n°. 18, wordt in<br />

'de Bijzondere bepaling IV het bestaande punt 10 vervangen<br />

door een nieuw punt 10. Ik onderstel, dat dit niet de bedoeling<br />

is, maar dat tusschen de bestaande punten 9 en 10<br />

een nieuw punt 10 zal worden ingevoegd, luidende zooals<br />

het in de Nota van Wijziging is opgenomen:<br />

,,10. Wij behouden Ons vnor bij alcemesnen mantregel<br />

van bestuur met betrekking tot de goederen bedoeld<br />

bij onderdeel III van den post en bij Bijzondere<br />

bepaling III, sub 10, zoo noodig nader beperkende voorschriften<br />

te geven, ten einde misbruik te voorkomen."<br />

Het bestaande punt 10 wordt dan punt 11 en punt 11<br />

wordt 12.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Uw opmerking is juist.<br />

De Voorzitter: Ik wensch verder even aan den heer van<br />

Gijn te doen opmerken, dat, terwijl zijn stuk is ingekomen<br />

op 21 October, sedert dien door de Regeering een Nota van<br />

Wijziging is ingediend, waarbij zij een nieuw punt III<br />

heeft ingevoegd. Punt III is nu punt IV geworden. In het<br />

amendement van den heer van Gij» (Stuk n". 14, VII,<br />

sub 1°.) zal nu in plaats van III moeten staan: IV.<br />

In het amendement (Stuk n°. 14, VII, sub 2°.) staat het<br />

woord ..Voor"; dit moet zijn: ,,voor".<br />

Vindt de heer van Gijn goed, dat die wijzigingen worden i<br />

aangebracht?<br />

De heer Tan Gijn: Ja, Mijnheer de Voorzitter!<br />

De Voorzitter: Op dit volgnummer zijn ingediend 3 amendementen<br />

van den lieer van Gijn (Stuk n°. 14, VII), strekkende<br />

dus:<br />

1°. In de omschrijving den post sub IV te lezen:<br />

,,Overige tot den post behoorende artikelen waarde<br />

5 pet.".<br />

2°. In de Bijzondere Bepalingen II, 6ub a, te lezen: '<br />

..voor ongebleekt katoen ten gebruike der katoendrukkerijen,<br />

.ververijen en -bleekerijen".<br />

3°. In de Bijzondere Bepalingen III toe te voegen:<br />

,,17. Wollensterkflanel voor gebruik in katoen- |<br />

sterkerijen."<br />

De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Het geldt hier<br />

een amendement van gansch anderen aard dan de andere<br />

amendementen, die wij hebben ingediend.<br />

In dit geval geldt het een verhooging van rechten, waar- ,<br />

tegen ik mij moet verzetten, omdat daarbij de zeer groote ,<br />

(van Gijn.)<br />

kans bastaat, dat de verbruikers veel meer moeten betalen,<br />

dan de schatkist ontvangt.<br />

De heer Gelderman, een Twentenaar, man van het vak.<br />

berekende in de Economisch Statistische Bcri :hten, op<br />

grond van de gegevens van den heer van Spae:donck in<br />

Tilburg, dat de inkomsten uit dezen post voor den Staat<br />

zijn 3,3 millioen, zijnde 3 pet. van 110 millioen. terwijl<br />

do verbruikers meer zullen te betalen hebben 9,3 millioen,<br />

omdat de prijzen van de in het binnenland gemaakte<br />

en verbruikte goederen, ter waarde van f200 millioen, ook<br />

met 3 pet. zal worden verhoogd.<br />

Dat duurder worden van de artikelen is niet op centen<br />

nauwkeurig te berekenen en ik wil voor een oogenblik aannemen,<br />

dat er elementen zullen zijn, die verhooging tegenwerken<br />

en dus inderdaad de prijsstijging 2 pet. zal zijn,<br />

ofschoon ik hier dadelijk bij opmerk, dat de Twentenaren<br />

aannemen, dat het volle bedrag er bij zal komen. De deskundigen<br />

zullen er toch wel iets van weten.<br />

Is dus het percentage van de verhooging van de prijzen<br />

der artikelen, die in het binnenland worden gemaakt, 2, dan<br />

is het totaal bedrag 7,3 millioen, waarvan 3,3 millioen<br />

komen in de schatkist. M.a.w.. wij hebben hier een belasting<br />

— op het standpunt van den Minister mogen wij<br />

niet naar alle andere gevolgen krijgen —, waarbij het resultaat<br />

is, dat, van wat er betaald wordt 45 pet. niet in de<br />

schatkist komen en 55 pet. wel. Wij zijn bedenkelijk dicht<br />

genaderd tot het percentage, waarom de wegtollen werden<br />

afgeschaft, waarbij een belangrijk deel niet kwam in de<br />

zakken van den fiscus, doch in de zakken van de tollenaren.<br />

In dit geval zijn de anderen de fabrikanten, maar uit zuiver<br />

fiscaal licht bezien is de zaak precies hetzelfde.<br />

Ik vols: den Minister dus op den weg, om hier de zaak<br />

alleen te bezien uit een oogpunt van belastingheffing, maar<br />

dan moet de Minister mij ook toegeven, dat een belastingwetgeving,<br />

waarbij 45 pet. komt te vallen tusschen den wal<br />

en het schip, een belastingwetgeving is, die in de geheele<br />

geschiedenis als de slechtste is gekenschetst. Vooral als dan<br />

anderen, die een belangrijk deel krijgen, dat eigenlijk liever<br />

niet hebben willen.<br />

De Twentsche fabrikanten van textielgoederen zeggen: wij<br />

zullen daardoor een aanzienlijke som in onze zaken krijgen,<br />

maar wij beschouwen het als een Danaïsgeschenk, als het<br />

Trojaansche paard, 1°. omdat wij principieel bescherming<br />

slecht vinden voor een industrie, en 2°. omdat wij verwachten,<br />

dat de ééne bescherming de andere medebrengen zal<br />

en zich in duurdere productie zal doen gevoelen, hetgeen het<br />

binnenlandsche voordeel weer opheft en den export zal bemoeilijken.<br />

Hier spreken geen malle, domme, weltfremde<br />

theoretici, doch mannen van de practijk, die getoond hebben,<br />

hun industrie zonder bescherming (wellicht juist door het<br />

ontbreken daarvan) groot te kunnen maken. Zij zeggen:<br />

geef het ons niet, want wij zijn er bang voor. Verder beweren<br />

zij: Ook is het gevaar niet denkbeeldig, dat bij verhooging<br />

van het tarief van 5 op 8 pet. het overigens vrijhandelsgezinde<br />

Engeland aan den zoo belangrijken invoer<br />

onzer manufacturen in haar koloniën fiscale belemmeringen<br />

in den weg gaat leggen. Ik zeg nog eens: het zijn geen<br />

theoretici, die dit beweren, maar de Twentsche industricelen,<br />

die die vrees te kennen geven, terwijl zij daarenboven verklaren,<br />

„dat zij in mogelijke prijsstijging van weefgoederen<br />

een ernstig bezwaar zien voor de belangrijke confectieindustrie<br />

in ons land, waarvoor de manufacturen toch grondstoffen<br />

zijn en die daardoor in het betrekken van haar grondstoffen<br />

nog meer wordt belemmerd."<br />

Op al deze gronden meen ik der Regeering ten zeerste<br />

in overweging te moeten geven, dezen post van haar belastingwetgeving<br />

terug te nemen, omdat het buitengewoon<br />

evident is, dat meer uit de zakken van de verbmikers zal<br />

worden gehaald, dan in de zakken van den fiscus komt.<br />

Mijn tweede amendement betreft de aanvulling van de bijzondere<br />

bepaling sub 2, welke betreft het verleenen van vrijdom<br />

van invoerrecht voor ongebleekt katoen ten gebruike der<br />

katoenclnikkerijen en ververijen. Dit zou ik, als eenvoudige<br />

logica, aangevuld willen zien met de bleekerijen.


<strong>Vel</strong> 81. 313 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. .Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(van Gijn e. a.)<br />

De katoenververijen en katoendrukkerijen krijgen haar<br />

ongebleekt katoen hier binnen geheel vrij ; zij veredelen dat<br />

product en het wordt dus beschouwd als grondstof. Dat heeft<br />

altijd zoo gegolden en blijft gelden, ook bij het hoogere recht.<br />

Toen indertijd deze vrijstelling van ongebleekt katoen werd<br />

verleend, waren er hier te lande nog geen katoen bleekerij en,<br />

maar die zijn er thans wel, waaronder een zeer belangrijke,<br />

het zijn ondernemingen, die dn hoofdzaak in Nederland gemaakt<br />

katoen bleeken, maar toch ook wel uit Engeland ingevoerd<br />

katoen bleeken, en die dat katoen ten deele weer exporteeren,<br />

ten deele in Nederland verkoopen. Wordt het geëxporteerd,<br />

dan komt het recht weer terug, maar in het andere<br />

geval niet. Wat kan nu de reden wezen om een verschillende<br />

behandeling toe te passen tusschen de bleekerij en eenerzij ds<br />

en de katoen drukkerij en en ververijen anderzijds? Onder de<br />

makers van het tarief waren er wel, die de meening waren<br />

toegedaan, dat hier geen recht moest worden geheven. De<br />

Minister zal zeggen, dat het mij niet aangaat, maar ik durf<br />

dat te vertellen, omdat ook de Minister reeds uit de keuken<br />

van het tarief heeft geklapt.<br />

Het derde amendement betreft eigenlijk een vraag, welke<br />

niet is beantwoord. De Minister heeft indertijd toegezegd,<br />

ook op vragen, welke in adressen waren gedaan, te zullen<br />

ingaan. Nu heeft de Twentsche <strong>Kamer</strong> van Koophandel in<br />

haar adres bij volgnummer 85 te kennen gegeven, dat er<br />

naar haar meening alle reden was, dat wollensterkflanel,<br />

zuiver een product, noodig voor de industrie, moest worden<br />

vermeld in de bijzondere bepaling III. Het gaat hier niet om<br />

bescherming of niet-bescherming, want het artikel wordt<br />

alleen in het buitenland gemaakt. Het is zuiver de quaestie,<br />

of een artikel, noodig voor de industrie, zal worden belast.<br />

Ik geef den Minister in overweging, het advies van die<br />

<strong>Kamer</strong> van Koophandel te volgen.<br />

De gewijzigde amendementen van den heer van Gijn worden<br />

ondersteund door de heeren Staalman, Ter Hall, Gerritzen,<br />

mejuffrouw Westerman en mevrouw Bakker—Nort en<br />

maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik begin met mede te deelen, dat het mij voorkomt,<br />

dat uw opmerking over de door de Regeering aangebrachte<br />

wijzigingen volkomen juist is, zoodat de lezing moet zijn als<br />

door u aangegeven.<br />

Ik kom thans tot de amendementen van den heer van Gijn.<br />

Het eerste strekt eigenlijk om het recht van manufacturen,<br />

dat wordt voorgesteld op 8 pet., terug te brengen op 5 pet.<br />

De heer van Gijn deelde reeds mede, dat inwilliging van zijn<br />

voorstel voor de schatkist een schade zou meebrengen van<br />

rond f 3 300 000. Dit cijfer, gebaseerd op den invoer van het<br />

jaar 1923. is juist. De gronden, die de heer van Gijn voor<br />

die verlaging heeft aangegeven, zi.in bij het algemeen debat<br />

uitvoerig besproken. De heer van Gijn betoogde toen en betoogt<br />

ook nu: wanneer men van een zeker artikel het recht<br />

verhoogt, gelijk in dit geval, met 3 pet., dan brengt dat mede<br />

voor dezelfde goederen, die in het binnenland worden vervaardigd,<br />

een prijsverhooging met 3 pet.; misschien wat<br />

minder, maar allicht 2 pet. Maar dat is nu het punt, waarover<br />

bij de algemeene beschouwingen het geheele debat geloopen<br />

heeft, met betrekking tot de vraag, of er in dit tarief<br />

een protectionistisch element zit of niet. Wat de heer van<br />

Gijn hier stelt als een feit, is juist het punt, dat te bewijzen<br />

was en dat ik, naar ik meen, bij de algemeene beschouwingen<br />

heb weerlegd. De vraag gaat m. i. hierom, of de voorsprong,<br />

die Nederland heeft in de bestaande tarief verhoudingen,<br />

gewijzigd wordt door dit nieuwe tarief, in aanmerking<br />

nemende, dat bijna alle andere continentale landen van<br />

Europa hun tarief in de laatste jaren aanmerkelijk hebben<br />

verhoogd. Destijds heb ik betwist, dat de invoer van deze<br />

goederen in Nederland zou verminderen en heb ik aangetoond,<br />

dat de rechten op die goederen — men kan nooit zeggen<br />

geheel; ik laat mij niet uit in dergelijke stellige bewoordingen<br />

— waarschijnlijk niet zullen worden betaald door den<br />

Nederlandschen gebruiker en derhalve ook geen aanleiding<br />

zullen geven tot verhooging van den binnenlandschen prijs.<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.<br />

(Minister Colijn e. a.)<br />

Deheer van Gijn heeft ook nog gewezen op het bezwaar,<br />

dat hij niet zelf te berde beeft gebracht, maar geciteerd heeft<br />

uit een der adressen, dat men wel eens zou kunnen ondervinden,<br />

dat in de Engelsche Dominions en koloniën de rechten<br />

verhoogd zouden worden, omdat Nederland de rechten op<br />

goederen van Engelschen oorsprong verhoogd had. Wie nu<br />

in het bekende geschriftje van den heer van Spaendonck heeft<br />

gelezen, welke tarieven nu reeds in de Engelsche koloniën<br />

geheven worden, ziet, dat de onze daarvan nog zoo ver verwijderd<br />

zijn, dat een dergelijke vrees mij overdreven toeschijnt.<br />

Ik geloof daarvan niets. Wanneer iemand zelf een<br />

recht heft van 30 pet., kan men moeilijk tot represailles<br />

komen op grond dat iemand anders 8 pet. heft.<br />

Het tweede amendement van den neer van Gijn heeft<br />

de strekking om de uitzondering, die nu in het tarief zit<br />

voor katoendrukkerijen en «ververijen, ook uit te strekken<br />

tot de bleekerijen. Hij heeft gezegd: dat kan ook best; ik<br />

weet zelfs, dat er onder degenen, die aan dit ontwerp gedokterd<br />

hebben, ook zijn die er zoo over denken. Daarover<br />

is inderdaad gedacht, maar ook aan wat anders, nl. om de<br />

vrijstelling voor de drukkerijen en ververijen terug te<br />

nemen, omdat artikel 15 van de wet een volmaakte solutie<br />

geeft ten opzichte van die goederen, welke weer worden<br />

geëxporteerd en die hier te lande alleen ingevoerd zijn om<br />

weer te worden bewerkt of verwerkt.<br />

De toestand is zoo, dat indertijd voor de drukkerijen en<br />

ververijen, die uitsluitend voor export werkten, die vrijstelling<br />

is ingevoerd en de bleekerijen er buiten zijn gelaten,<br />

omdat er gevaar bestond voor misbruik, hierin bestaande,<br />

dat het voor binnenlandsch gebruik bestemde<br />

katoen, door het ongebleekt te laten binnenkomen en daarna<br />

hier te bleeken, aan het invoerrecht, ook voor binnenlandsch<br />

gebruik, zou worden onttrokken. Nu is die toestand<br />

langzamerhand eenigszins gewijzigd. De vrijstelling voor<br />

drukkerijen en ververijen zou, zooals ik reeds zeide, kunnen<br />

vervallen, omdat art. 15 van het wetsontwerp geheel en al<br />

voorziet in deze aangelegenheid, nl. dat goederen, ingevoerd<br />

om hier te lande een bewerking of verwerking of herstelling<br />

te ondergaan en daarna weer te worden uitgevoerd,<br />

van invoerrecht zijn vrijgesteld. De Regeering heeft de<br />

bijzondere bepaling voor drukkerijen en ververijen ten<br />

; slotte echter niet teruggenomen, omdat sedert 1877 die<br />

drukkerijen en ververijen nu eenmaal zich daarop geheel<br />

hebben ingericht. Om zoo weinig mogelijk verandering te<br />

brengen in den bestaanden toestand, hebben wij gezegd:<br />

laat het nu voor de drukkerijen en ververijen maar bestaan,<br />

doch voor de bleekerijen is het geheel en al onnoodig, want<br />

voor zoover de goederen worden ingevoerd en daarna weer<br />

uitgevoerd, zijn zij aan het recht niet onderworpen.<br />

Wat nu het derde amendement betreft, ik moge er do<br />

aandacht op vestigen, dat z.g. wollen sterkflanel op het<br />

oogenblik belast is; dat wordt getroffen door een recht van<br />

5 pet. Nu komt het mij voor, dat het mogelijk is, om aan<br />

den wensch van den geachten afgevaardigde te gemoet te<br />

komen, indien hij dat derde amendement zou willen redigeeren<br />

ongeveer in overeenstemming met hetgeen voorkomt<br />

op blz. 44 van het tarief, onder punt 10, nl : ,,wollensterkflanel,<br />

waaromtrent bij de visitatie door bestelorders of<br />

.andere bescheiden afdoende wordt aangetoond, enz.". Dan<br />

zou aan het verlangen van den geachten afgevaardigde<br />

worden voldaan, dat het als hulpmiddel voor de industrie<br />

vrijblijft, terwijl het, wanneer het voor andere doeleinden<br />

wordt ingevoerd, belast blijft.<br />

De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />

heeft opgemerkt, dat deze zaak besproken is bij de algemeene<br />

beschouwingen. Ik heb toen echter geen antwoord<br />

gekregen op mijn bezwaar, dat er zooveel tusschen den wal<br />

en het schip raakt. De Minister zegt nu, dat gebeurt niet.<br />

Echter is een deel van de textielindustrieelen tegen deze<br />

verhooging, ofschoon zij erkennen dat die in hun zakken<br />

komt, terwijl oen ander deel ervóór is. klaarblijkelijk omdat<br />

zij in hun zakken komt. Vindt de Minister dat niet een<br />

duidelijke aanwijzing, dat de heeren van plan zijn, als het<br />

zoover is, het recht er op te leggen? Wanneer wij in dit


314<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>.<br />

66. Vaststelling<br />

- 29 OCTOBER 1924.<br />

nieuwe Tariefwet.<br />

(van Gijn e. a.)<br />

wetsontwerp een bepaling zouden opnemen, gesteld eens,<br />

dat dit technisch mogelijk was, dat de industrieelen hetgeen<br />

zij er zelf bij opzetten, aan het einde van het jaar aan den<br />

Staat moeten afstaan, dan zou de belangstelling van de<br />

committenten van den heer Fleskens en de zijnen zeker veel<br />

geringer worden.<br />

De Voorzitter: Ik moet den geachten afgevaardigde verzoeken,<br />

om zich van dergelijke uitdrukkingen te onthouden.<br />

Wij spreken hier niet van „committenten" van <strong>Kamer</strong>leden.<br />

Een dergelijke wijze van spreken kan hier niet toegelaten<br />

worden.<br />

De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Ik wist niet,<br />

dat ik daarmede iets miszeide. Laat ik dan zeggen, dat<br />

degenen, wier belangen de heer Fleskens voorstaat, niet van<br />

zooveel belangstelling zouden doen blijken. De heer Nolens<br />

zegt, dat dit niet zoo is, maar wij zien hier van die zijde<br />

amendementen, die voor een speciaal deel van het land zijn.<br />

De leer van den Minister: als het buitenland de rechten<br />

verhoogt b. v. van 20 tot 40 pet., moeten wij verhoogen van<br />

5 tot 8 pet., en dan blijven wij in vollkomen dezelfde verhouding,<br />

is m. i. moeilijk te handhaven. Wij zouden dan<br />

van jaar tot jaar ons tarief moeten wijzigen, al naar gelang<br />

het 'buitenland de rechten wijzigt, en dan zouden wij nu<br />

moeten verhoogen niet van 5 tot 8 pet., maar zeker tot<br />

28 pet. De Minister zegt, dat hij dit heeft aangetoond, maar<br />

ik heb het even stenk bestreden en wij hebben elkander niet<br />

overtuigd. Ik Ikan dus met evenveel recht zeggen, dat ik<br />

het tegendeel heb aangetoond, maar het is zeker, dat de<br />

verhooging van 5 tot 8 niets te malken heeft met den voorsprong,<br />

die vroeger reeds bestond en die nu blijft bestaan.<br />

Wanneer de Minister daaraan geloofde, moest h^* zeggen:<br />

die verhooging met 3 pet. doet er niets toe, ik moet er 20 pet.<br />

opzetten. Maar bovendien, wij zouden al lang met buitenlandsche<br />

goederen moeten zijn overstroomd. Ik bl^i dus<br />

bij mijn meening, niet alleen in overeenstemming met mijn<br />

theoretisch inzicht, maar ook met het practisch inzicht van<br />

de Twentsche industrieelen, die hun industrie hebben groot<br />

gemaakt zonder bescherming, en, zooals zij zeggen, omdat<br />

zij geen bescherming hadden, althans zeer geringe bescherming.<br />

Ik handhaaf dan ook mijn amendement.<br />

Toen de heer Vliegen bij amendement voorstelde, de<br />

werkmanspakken vrij te stellen, zeide de Minister: dan Ikom<br />

ik in moeilijkheden met de manufacturen. Zoo ziet men, dat<br />

men van het eene tot het andere Ikonit. Voor mij zou dat een<br />

reden geweest zijn om de manufacturen op 5 pet. te houden,<br />

zoodat men ook de werkpalkken niet duurder maakte. Langs<br />

anderen weg kan men, zooals ook in het buitenland geschiedt,<br />

de luxekleeding belasten, zonder dat alle manufacturen en<br />

textielgoederen, die gekocht moeten worden door de massa<br />

van de Nederlandsche bevolking, die het toch al zwaar<br />

genoeg heeft, tevens duurder worden gemaakt.<br />

Wat betreft de bleekerijen, Ikan ik den Minister wel toegeven,<br />

dat de ververijen en drukkerijen niet in geheel<br />

dezelfde positie zijn. De een voegt bij de veredeling een<br />

grooter bedrag aan waarde toe dan de ander, maar dat is<br />

een quaestie van percentage. Als de Minister de drukkerijen<br />

handhaaft, brengt de logica mee, dat hij ook de bleekerijen<br />

er in zet. Intusschen zal ik, om niet te veel stemmingen te<br />

provoceeren, dit amendement terugnemen.<br />

Wat betreft het derde amendement, zal ik gaarne gevolg<br />

geven aan hetgeen de Minister in overweging heeft gegeven,<br />

om nl. dit amendement aldus te lezen:<br />

„Wollenstenkflanel, waaromtrent bij de visitatie door<br />

bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt aangetoond,<br />

dat het bestemd is om te worden gebezigd als<br />

hulpmiddel in katoensterkerijen."<br />

Ik breng deze wijziging in mijn amendement aan.<br />

Aangezien de heer van Gijn het tweede amendement (Stuk<br />

n°. 14, VII, 2°.) heeft ingetrokken, maakt het geen onderwerp<br />

van beraadslaging: meer uit.<br />

(Voorzitter e. a.)<br />

De Voorzitter: De heer van Gijn heeft het derde amendement<br />

gewijzigd, zoodat het thans strekt om aan sub III<br />

I van de Bijzondere bepalingen toe te voegen:<br />

,,17. Wollensterkflanel waaromtrent bij de visitatie<br />

door bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt<br />

aangetoond, dat zij zijn bestemd om te worden gebezigd<br />

als hulpmiddel in katoensterkerijen."<br />

Ik onderstel, dat de leden, die het oorspronkelijk amendement<br />

hebben ondersteund, ook het gewijzigd amendement<br />

ondersteunen.<br />

De heer Colijjn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik meen te hebben verstaan, dat de heer van Gijn<br />

zijn tweede amendement heeft ingetrokken, zoodat ik daarover<br />

niet verder behoef te spreken.<br />

Het derde amendement, zooals het nu gewijzigd is, wordt<br />

door de Regeering overgenomen.<br />

Tegen het eerste amendement handhaaf ik mijn bezwaar.<br />

, De heer van Gijn heeft gezegd: vindt gij dan in de uitlating<br />

I van dat deel der industrieelen, dat zegt. dat het recht wel<br />

! zal worden gelegd op den prijs van de goederen, die in het<br />

: binnenland zullen worden vervaardigd, geen afdoend bewijs,<br />

i dat het wel zoo zal zijn? Neen, daarin vind ik geen afdoend<br />

bewijs. Ik sluit de mogelijkheid niet uit, dat een deel van het<br />

I recht op den prijs van het binnenslands vervaardigd goed zal<br />

worden gelegd, maar ik acht het niet waarschijnlijk, en ik<br />

heb de gronden voor mijn meening aangevoerd. De simpele<br />

! verklaring van een groep personen, van wie bekend is, dat<br />

zij nu eenmaal altijd principieele vrijhandelaars zijn geweest,<br />

is voor mij niet afdoende. Als iemand eenmaal prin--<br />

cipieel op dat standpunt staat, spreekt het vanzelf, dat hij<br />

het argument, dat het recht op den prijs komt, moet voli<br />

houden, omdat anders zijn heele redeneering omvalt.<br />

Nu zegt de heer van Gijn: maar gij dan, die u baseert op<br />

de relatieve verhouding van de verschillende tarieven, moet<br />

gij niet elk jaar, als een ander land zijn tarief wijzigt,<br />

I ook uw tarief wijzigen? Neen, wat ik alleen te bewijzen had,<br />

! en wat ik ook meen bewezen te hebben, is, dat met deze<br />

wijziging geen verandering ten ongunste in de verhouding<br />

wordt gebracht.<br />

Nu zegt de geachte afgevaardigde: als gij die verhouding<br />

hadt willen bewaren, dan hadt gij met veel meer moeten<br />

verhoogen. Dat zou juist zijn, als het de bedoeling was, de<br />

verhouding, zooals die te voren was, te handhaven. Maar<br />

de bedoeling was alleen om een fiscaal tarief te maken, om<br />

'• daaruit meer geld te halen en toch de verhouding niet<br />

ongunstiger te maken dan zij vroeger was, en ik meen, dat<br />

! dat hier bereikt is.<br />

Voorts heeft de geachte afgevaardigde nog een opmerking<br />

! gemaakt met verwijzing naar een argument, dat ik gisteren<br />

i tegen den heer Vliegen heb gebruikt. Hij heeft gezegd: als<br />

het recht maar 5 pet. was, dan gold het argument, dat gn<br />

i gisteren bij de werkmanskleeren hebt gebruikt, niet langer.<br />

Neen, Mijnheer de Voorzitter, dan blijft dat argument ook<br />

van kracht, want als men 5 pet. heft op de grondstoffen en<br />

het gereede artikel vrijlaat, dan creëert men een averechtsche<br />

bescherming, zij het een, die minder is dan wanneer het<br />

: recht op de grondstof 8 pet. bedraagt. Ik moet dus de<br />

! <strong>Kamer</strong> aanraden, het overgebleven amendement van den heer<br />

van Gijn niet aan te nemen.<br />

De Voorzitter: De Regeering deelt mede, dat zij het gewijzigrl<br />

derde amendement van den heer van Gijn heeft over-<br />

• genomen, zoodat dit Reen onderwerp van beraadslaging meer<br />

uitmaakt. Er is dus no-r overgebleven het eerste gewijzigde<br />

iimendc-iiient. Ma,? ik den voorzitter van de Commissie van<br />

Rapporteurs verzoeken, haar oordeel mede te deelen over<br />

de Regeeringswijziginpren en het eenijr overgebleven amendement?<br />

De hfer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van<br />

Rapporteurs heeft tegen de door de Regeering aangebrachte<br />

l wijzigingen geen bezwaar.


315<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. [Vaststelling 1 eener nieuwe Tariefwet.<br />

(de Monté ver Loren e. a.)<br />

Aangaande het eenig overgebleven amendement van den<br />

heer van Gijn is de meerderheid der Commissie van Rapporteurs<br />

van meening, dat het niet behoort te worden aangenomen.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

Het gewijzigd amendement van den heer van Gijn komt<br />

in stemming.<br />

De Voorzitter: De heer Dresselhuys suggereert, dat ik<br />

aan de <strong>Kamer</strong> zal voorstellen om te stemmen met zitten en<br />

opstaan.<br />

Ik stel voor, daartoe te besluiten.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />

zijn, zich van hun zitplaatsen te verheffen.<br />

Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />

Volgnummer 85, aan welks Bijzondere bepaling III thans<br />

is toegevoegd:<br />

,,17. Wollensterkflanel waaromtrent bij de visitatie<br />

door bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt<br />

aangetoond, dat zij zijn bestemd om te worden gebezigd<br />

als hulpmiddel in katoensterkerijen.",<br />

wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

De volgnummers 86 en 87 worden achtereenvolgens zonder<br />

beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 88, luidende:<br />

,,Messen en messenmakerswerk.<br />

Rechten: 8 pet.<br />

Bijzondere bepalingen.<br />

Maatstaf: waarde.<br />

_ 1. Als messen en messenmakerswerk voor de toepassing<br />

van den post alleen aan te merken:<br />

a. knipmessen;<br />

b. scheermessen en andere toiletmessen, en scheermeslemmetten;<br />

c. tafel- en keukenmessen (snijboonenmesjes, broodzaagmessen,<br />

boter-, kaas-, visch-, vruchten-, dessert-,<br />

koekpan-, oester- en voorsnijmessen, en dergelijke artikelen<br />

daaronder begrepen);<br />

d. bijlen, bij den invoer voorzien van een aangezet<br />

handvat of steel;<br />

e. hakmessen, snoeimessen, steekmessen, schrapinessen,<br />

slagersmessen, koksmessen, looiersmessen, kmpersbandmessen,<br />

en andere bedrij f smessen, chirurgische<br />

messen daaronder begrepen, bij den invoer voorzien van<br />

een aangezet handvat, handgreep, heft of steel, en<br />

waarvan, als bij tafel- en voorsnijmessen, het grootste<br />

gedeelte van een of meer der lengtezij den van het !emmer<br />

of lemmet ( het metalen gedeelte van het mes dat<br />

uit het handvat uitsteekt) is aangescherpt of voorzien<br />

van snede, een en ander ook, wanneer die artikelen naar<br />

vak- of spraakgebruik met den naam van „snijders'",<br />

,,stalen", „schrappers" „schrapers" of anderen naam<br />

dan messen mochten worden aangeduid.<br />

2. Zagen, met uitzondering van broodzaagmessen, en<br />

schaven en vijlen behooren niet tot den post.<br />

3. Bus- en blikopeners en zeepraspen en zeepschaven<br />

te belasten volgens post n°. 56; radeermesjes volgens post<br />

n°. 62; sigarenkistopeners volgens post n°. 103; scharen,<br />

schaarbladen en tondeusemessen volgens post n°. 106;<br />

van mes voorziene snijborden en andere snij werktuigen,<br />

zoomede kaas-, kool- en komkommerschaven en op houder<br />

bevestigde koolmessen volgens post n°. 113; baardschccrapparaten<br />

en daarbij gebezigde mesjes volgeus post n°.<br />

127; niet samenvouw- of inschuifbare dolken, ponjaards<br />

(Voorzitter e. a.)<br />

en dergelijke wapenmessen, en klingen voor blanke<br />

wapenen volgens post n°. 141.<br />

4. Als „knipmessen" zullen voor de toepassing van<br />

den post worden aangemerkt alle messen, met uitzon^<br />

dering van scheermessen, welke samenvouw, of inschuifbaar<br />

zijn, samenvouwbare oculeer-, rits-, snoei- en<br />

tempermessen, samenvouwbare jacht- en dolkmessen en<br />

samenvouwbare chirurgische messen daaronder begrepen.<br />

5. Van het volgens den post verschuldigd invoerrecht<br />

worden vrijgesteld:<br />

0. trekmessen en andere tot den post behoorende<br />

artikelen met twee handvatten ;<br />

b. mits niet samengesteld met edele metalen, messen,<br />

bijlen en andere tot den post behoorende artikelen,<br />

waarvan handvat, handgreep, heft of steel geheel of<br />

hoofdzakelijk is vervaardigd van hout of onedel metaal<br />

en welke een gewicht hebben van meer dan 600 gram;<br />

c. lemmetten, met uitzondering van lemmetten voor<br />

scheermessen.",<br />

waarop door den heer Vliegen een amendement is voorgesteld<br />

(Stuk n°. 5, X), strekkende om bij de Bijzondere be»<br />

palingen 5 toe te voegen aan b: „messen met houten gevesten,<br />

zonder eenige versiering, en gereedschapsmessen;".<br />

De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Bij<br />

dit amendement is het wederom gebleken, hoe verbazend<br />

moeilijk het is, in de techniek in te grijpen. Bij nadere<br />

overweging vrees ik. dat, wanneer dit amendement zou worden<br />

aangenomen, toch nog de voorwerpen, waarvoor wij een<br />

verlaging voorstellen, zouden vallen onder de bepaling I, e.<br />

Bovendien zijn voor soortgelijke amendementen reeds sternmingen<br />

geweest. Op deze gronden hebben wij de eer, dit<br />

amendement in te trekken.<br />

Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Stuk<br />

n°. 5, X) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />

beraadslaging meer uit.<br />

Volgnummer 88 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Volgnummer 89 wordt zonder beraadslaging en zonder<br />

hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 90, luidende:<br />

„Muziekinstrumenten, phonographen en dergelijke<br />

artikelen, en onderdeelen en toebehooren van een en<br />

ander.<br />

1. Piano's, orgels, harmoniums, pianino's, vleugelpiano's,<br />

spinetten, clavecymbalen en andere dergelijke<br />

klavierinstrumenten. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />

II. Gramophonen, dictaphonen, graphophonen, phonographen,<br />

muziekdoozen, muziekautomaten, orchestrions,<br />

draaiorgels, electrische piano's en andere dergelijke<br />

instrumenten, waarmede muziek of geluiden geheel<br />

of ten deele op mechanische wijze worden voortgehracht,<br />

of waarmede muziek of geluiden worden opgenomen,<br />

zoomede pianola's, phonola's en andere dergelijke<br />

voor het mechanisch bespelen van muziekinstrumenten<br />

gebezigde apparaten. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />

8 pot.<br />

III. Slag-, blaas- en strijkinstrumenten, mond- en<br />

trekharmonica's, harpen guitaren, mandolines, citers,<br />

fluiten, en andere muziekinstrumenten dan genoemd bij<br />

onderdeel I en II hiervoor, castagnetten, bekkens, tamboerijnen,<br />

trommels, gongs, gamelangs, zoogenaamde<br />

Turksche hoornen en dergelijke artikelen daaronder hegrepen.<br />

Maatstaf: waarde. Ëechten: S pet.<br />

IV. Onderdeelen en toebehooren.<br />

«. Muziekrollen, muziekwalsen, muziekplaten en dergclijke<br />

artikelen, gebezigd bij het mechanisch voortbrengen<br />

van muziek: of geluiden, rollen, walsen en


316<br />

(Voorzitter e. a.)<br />

platen voor carrillons, orchestions, pianola's, muziekdoozen<br />

en dergelijke artikelen daaronder begrepen, zoomede<br />

zoogenaamde vierges (platen en rollen voor het<br />

opnemen van muziek en geluiden). Maatstaf: waarde.<br />

Rechten: 8 pet.<br />

o. Kasten en omhullingen voor muziekinstrumenten,<br />

zoomede drijfwerken (ook wel genaamd motoren), microphonen<br />

(sound-boxes), hoorns, armen, naalden en naaldhouders<br />

voor phonographen, gramophonen, graphophonen>en<br />

dergelijke muziekinstrumenten; strijk-, trommelen<br />

paukenstokken; plectra's en ringen voor het bespelen<br />

van mandolines en citers; dirigeerstokken; stemvorken<br />

en stemfluiten; klankmeters en maataangevers; kinsteunen<br />

en schouderkussentjes voor vioolspelers. Maatstaf:<br />

waarde. Rechten: 8 pet.<br />

Bijzondere bepaling.<br />

Volledige of zoo goed als volledige binnenwerken voor<br />

de muziekinstrumenten, aangeduid sub I en II van den<br />

post voor de toepassing van het tarief met muziekinstrumenten<br />

gelijk te stellen en als zoodanig te belasten.",<br />

waarop door den heer Ter Hall is voorgesteld een amendement<br />

(Stuk n°. 16), strekkende om:<br />

sub III, te doen vervallen de woorden: ,,Slag-, blaasen<br />

strijkinstrumenten, harpen, castagnetten, bekkens, tamboerijnen,<br />

trommels,";<br />

sub IV, 6, te doen vervallen de woorden: .,strijk-, trommel-<br />

en paukenstokken, dirigeerstokken, stemvorken en sternfluiten;".<br />

De heer Ter Hall: Mijnheer de Voorzitter! Onder dit volgnummer<br />

lezen wij: Muziekinstrumenten, phonographen, gramophonen,<br />

orchestrions, enz., enz. Ik zal over deze muziekinstrumenten<br />

geen woord 6preken. Even verder in het volgnummer<br />

lezen wij: Slag-, blaas- en strijkinstrumenten, en<br />

daarover wil ik wel enkele woorden zeggen.<br />

Slag-, blaas- en strijkinstrumenten zijn die instrumenten,<br />

die door de musici gebruikt worden in de orkesten.<br />

Een slaginstrument, Excellentie, is een trommel, een<br />

pauken en een tambourijn. Een castagnet is een instrument,<br />

dat men met de hand kan bewegen en waarmede een soort<br />

kleppergeluid wordt verwekt.<br />

Over die blaas- en strijkinstrumenten wensen ik het volgende<br />

te zeggen.<br />

Op bladz. 14 van den vergelijkenden staat (volgnummer 20)<br />

staat, dat gereedschappen, welke zijn het eigendom van den<br />

werkman, vrij zijn. Nu is het logisch, dat deze instrumenten<br />

zijn te beschouwen als gereedschappen. Wat is toch in<br />

's hemelsnaam een violist zonder viool, een klarinettist zonder<br />

klarinet, enz.? Al die instrumenten zijn het eigendom<br />

van de werknemers en niet van de werkgevers en zijn dus te<br />

beschouwen als gereedschappen, waarmede die menschen hun<br />

brood verdienen.<br />

Ik heb nu het amendement met zekere angstvalligheid zóó<br />

geredigeerd, dat alleen die instrumenten uit het volgnummer<br />

gelicht worden, waarop deze motiveering van toepassing<br />

zou zijn.<br />

Ik geloof niet, dat de Minister bezwaar zal hebben, dat<br />

deze instrumenten, met name genoemd, welke zijn te beschouwen<br />

als gereedschappen, worden vrijgesteld, zooals nu<br />

reeds het geval is.<br />

Het amendement van den heer Ter Hall (Stuk n°. 16)<br />

«Oldt ondersteund door den heer St.ialman, mejuffrouw j<br />

Westerman, den heer van Gijn, mevrouw Bakker—Nort en j<br />

den heer Marchant en maakt mitsdien een onderwerp van j<br />

beraadslaging uit.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de V001-<br />

zitter! Het bezwaar, dat ik heb tegen de uiteenzetting van<br />

den geachten afgevaardigde, is hierin gelegen, dat hij<br />

meent, dat de instrumenten, welke hier genoemd worden, ;<br />

uitsluitend worden gebezigd door personen, die daarmede |<br />

(Minister Coiijjn e. a.)<br />

hun brood moeten verdienen. Men heeft mij echter gezegd,<br />

dat de hier met name genoemde instrumenten ook in talrijke<br />

gevallen worden gekocht voor gebruik door particuliere personen,<br />

die die instrumenten voor hun genoegen bezigen.<br />

Waar dat het geval is, geloof ik, dat er niet veel aanleiding<br />

is aan het verzoek van den geachten afgevaardigde te voldoen.<br />

Ik vind evenwel de zaak niet van zooveel belang, dat<br />

ik niet de beslissing aan de <strong>Kamer</strong> zou kunnen overlaten.<br />

De heer Ter Hall: Mijnheer de Voorzitter: Mij past in<br />

de eerste plaats een innig woord van dank aan Zijn<br />

Excellentie voor de tegemoetkomende houding, door hem<br />

aangenomen, maar ik wensch aan zijn motiveering nog toe<br />

te voegen, dat de instrumenten, door mij genoemd, hoofdzakelijk<br />

worden aangeschaft door menschen, die er hun<br />

brood mede moeten verdienen. Het spreekt vrijwel vanzelf,<br />

dat die instrumenten ook worden gebruikt door amateurs,<br />

maar dat moet men toejuichen, want het is van groot cultureel<br />

belang, dat men het beoefenen van de muziek als<br />

zoodanig in de hand werkt. Een groote trom wordt natuurlijk<br />

niet in ieder gezin gevonden, maar een viool of een harp<br />

zijn instrumenten, die veel worden aangetroffen, en men<br />

moet iemand feliciteeren, wanneer een van zijn buren zich<br />

daarop oefent.<br />

Ik hoop, dat de <strong>Kamer</strong> de bezwaren, door mij naar voren<br />

gebracht, zal onderschrijven en zal beamen, dat instrumenten,<br />

waarmede de menschen hun brood moeten verdienen<br />

en die hun eigendom zijn, niet moeten worden belast.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Rapporteurs,<br />

haar oordeel over het amendement mede te deelen.<br />

De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De meerderheid<br />

\an de Commissie van Rapporteurs, ofschoon natuurlijk op<br />

prijs stellende dat de Minister aan de <strong>Kamer</strong> in deze geheel<br />

de vrije hand laat, kan toch niet aan de <strong>Kamer</strong> adviseeren<br />

van deze vrijheid gebruik to maken. De Commissie is van<br />

oordeel, dat, evenmin als in andere gevallen, hier een<br />

voldoend motief aanwezig is, om een verlaging als de voorgestelde<br />

aan te brengen. Zij geeft de <strong>Kamer</strong> derhalve in overweging,<br />

het amendement niet aan te nemen.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

Het amendement van den heer Ter Hall (Stuk n°. 1G)<br />

wordt op verzoek van den heer Duys in stemming gebracht<br />

en verworpen met 53 tegen 30 stemmen.<br />

Tegen hebben gestemd de heeren Heukels, Colijn, de<br />

Monté ver Loren, Lovink, Hermans, Zijlstra, Suring,<br />

Schokking. Tilanus, Nolens, Rutten, Bomans, de Wilde,<br />

Rutgers, Weitkamp, van den Heuvel, Schouten ? Snoeck<br />

Henkemans, Fruytier, Krijger, van Schaik, mejuffrouw<br />

Meijer, de heeren Duymaer van Twist, Kersten, Visscher,<br />

mejuffrouw Katz, de heeren van de Bilt, Rutgers van Rozenburg,<br />

Ament, Fleskens, Beumer, van der Molen, Bakker,<br />

Michielsen, van Sasse van Ysselt, mevrouw Bronsveld—<br />

Vitringa, de heeren Knigge, van Rijckevorsel, Bongaerts,<br />

Wintermans, Engels, Bulten, Smeenk Leenstra, Feber, van<br />

Rijzewijk, Deckers, van Vuuren van Voorst tot Voorst, van<br />

Dijk, Kuiper, Loerakker en de Voorzitter.<br />

Vóór hebben gestemd mejuffrouw Westerman, mevrouw<br />

Bakker—Nort, de heeren Staalman, van der Waerden, van<br />

Gijn, Braat, van den Tempel, Ter Hall, Bierema, Dfesselhuys,<br />

K. ter Laan, IJzerman, de Boer, van Zadelhoff, de<br />

Groot, Boon, van Braambeek, Gerritzen, Marchant, van<br />

Ravesteijn, Duys, Ebels, Sannes, Wij kamp, Albarda, mejuffrouw<br />

Groeneweg, en de heeren Kleerekoper, Schaper, Brautigam<br />

en Troelstra.<br />

Volgnummer 90 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen^


<strong>Vel</strong> 82. 317 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling 1 eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Voorzitter e. a.1<br />

Beraadslaging over volgnummer 91. luidende:<br />

„Naai-, brei-, stop-, borduur., zoom-, stik-. festonneeren<br />

dergelijke machines/ en apparaten.<br />

I. Breï- en stopmachines, brei- en stopapparaten,<br />

zoogenaamde magio weavers en dergelijke artikelen<br />

daaronder begrepen, welke een gewicht hebben van 3<br />

kilogram of minder. Maatstaf: waarde. Reebten: 8 pet.<br />

II. Naaimachines, ook zooldoornaaimachines en<br />

dergelijke naaimachines, en borduur-, zoom-. stik- en<br />

festonneermachines:<br />

a. ingebouwd in, of bevestigd aan of op zoogenaamde<br />

salonkastjes. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.;<br />

b. andere:<br />

1. op tafel, voetstuk of pooten, al dan niet voorzien<br />

van trapinrichting, welke een gewicht hebben van 55<br />

kilogram of minder. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pot.;<br />

2. overige, welke een gewicht hebben van 20 kilogram<br />

of minder. Maatstaf: waarde. Rechten 8 pet.",<br />

waarop zijn ingediend de volgende amendementen.<br />

I. een, van mevrouw Bakker—Nort (Stuk n°. 7), strekkende<br />

om in plaats van 8 pet. te lezen: 5 pet;<br />

II. een, van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, IV), strekkende<br />

om het volgnummer te lezen:<br />

,,Naaimachines, ook zooldoornaaimachines en dergelijke<br />

machines en borduur-, zoom-, stik- en festonneermachines<br />

ingebouwd in of bevestigd aan of op zoogenaamde<br />

salonkastjes waarde 8 pet.;<br />

III. een, van de heeren IJzerman en van der Waerden,<br />

(Stuk n°. 21, III), strekkende om 116 te lezen:<br />

,,&. andere waarde 5 pet."<br />

en IV. een, van de heeren Boon, de Groot, van Rappard,<br />

mejuffrouw Westerman en de heeren Staalman. Ter Hall,<br />

Gerritzen, Dresselhuys, Duys en Oud (Stuk n°. 32, I),<br />

strekkende om aan het volgnummer sub 2 toe te voegen een<br />

bijzondere bepaling:<br />

„Van het volgens dezen post verschuldigd invoerrecht<br />

worden vrijgesteld de machines, voor zoover desverlangd<br />

bij de visitatie door bestelorders of bescheiden afdoende<br />

wordt aangetoond, dat de artikelen zijn bestemd om te<br />

worden gebezigd als grondstof of hulpmiddel in de<br />

industrie. Wij behouden Ons echter het recht voor bij<br />

algemeenen maatregel van bestuur met betrekking tot<br />

de'hierbedoelde vrijstellingen zoo noodig nader beperkende<br />

voorschriften te geven, ten einde misbruik te voorkomen."<br />

Mevrouw Bakker—Nort verkrijgt het woord tot toelich-<br />

•ting van het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Door den Minister wordt voorgesteld 8 pet. te heffen van al<br />

deze machines, waarvan vooral de naaimachines ook in de<br />

eenvoudigste huishouding worden gebruikt, hetzij voor eigen<br />

gebruik, hetzij voor betaalden arbeid, als kostwinning van<br />

de huisvrouw.<br />

Ook ten opzichte van de andere machines, in dezen post<br />

genoemd, is er een dringend argument om tot verlaging van<br />

het invoerrecht over te gaan. Deze machines, b.v. brei- en<br />

stopmachines, worden gebruikt door vrouwen, die haar kinderen<br />

niet alleen kunnen laten en het brood thuis voor het<br />

gezin moeten verdienen. Het zou consequent zijn geweest om,<br />

zooals de heer van Gijn heeft gedaan, vrijstelling te vragen,<br />

omdat deze machines in vele gevallen een hulpmiddel van<br />

bedriif zijn. Ik heb dat echter evenmin als in andere gevallen<br />

gedaan, omdat ik meen, dat een matig recht meer<br />

kans van slagen heeft, waar dit ontwerp bedoelt te zijn een<br />

fiscale herziening.<br />

Het amendement van mevrouw Bakker—Nort (Stuk n°. 7)<br />

wordt ondersteund door de heeren Dresselhuys, Ter Hall,<br />

(van Gijn e. a.)<br />

Duys, van der Waerden, van Zadelhoff en de Boer en maakt<br />

mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer van Gijn verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Bij dit<br />

artikel geldt wel het sterkst, dat het onjuist is om een<br />

productiemiddel van gering gewicht, dat bij thuisnaaien<br />

voor eigen gezin — of bij het naaien thuis voor anderen —<br />

ee -i. l i"' it wor(^t' * e belasten, terwijl de fabrieksnaaimachine<br />

vrij blij ft. Het geldt hier de huiselijke productie der vrouw<br />

bij uitnemendheid. Maar toch ook wel fabrieksmachines.<br />

Het gaat zoowel om naaimachines, wat de hoofdzaak is,<br />

als ook om brei-, stop-, borduur-, zoom-, stuk- en festonneermachines,<br />

welke laatste door vrouwen (en mannen), die in<br />

klein bedrijf voor anderen naaien, gebezigd worden. Ik ben<br />

niet tevreden met het terugbrengen van 8 op 5 pet., want<br />

deze naaimachines waren tot nu toe vrij, en terwijl de algemeene<br />

verhooging 3 pet. bedraagt, gaat men hier van<br />

0 tot 5 pet.<br />

Ten einde te toonen, dat ik in den stijl van het ontwerp<br />

wil blijven, wordt niet voorgesteld het geheele artikel te<br />

schrappen, doch te behouden de „naaimachines, ingebouwd<br />

in salonkastjes", die als min of meer luxueus zijn te beschouwen.<br />

Ik heb er zelfs niet tegen, als de Minister daarop<br />

16 pet. wil beffen. Hier gaat het om verbruiksters, die zich<br />

wellicht voor dat gebruik eenigszins geneeren.<br />

TJit een adres van Singer blijkt, dat men het recht op den<br />

prijs zal zetten, vermits reeds nu niet met voordeel geleverd<br />

wordt wegens de noodzakelijkheid om krediet te geven. Ik<br />

wijs er op, dat het hier niet gaat om vrijhandel of bescher»<br />

ming, omdat naaimachines hier te lande niet worden gemaakt;<br />

de vraag is, of dit een object is voor een fiscaal recht.<br />

Singer geeft een goed beeld van de personen, die hier<br />

belast worden; hij schrijft o. a. het volgende:<br />

„Ons artikel wordt voor nog geen 20 pet. a contant<br />

of ten minste op groote termijnen verkocht en voor meer<br />

dan 80 pet. op zéér, zéér kleine, wekelijksche termijnen.<br />

Waarom? Omdat het is geworden het gereedschap dei<br />

economisch meest zwakken, het redmiddel van duizenden<br />

weduwen, die voor zich en bare kindereD den natuurlijken<br />

verzorger missen; van tienduizenden huismoeders,<br />

die in de naaimachine een middel hebben om ligt niet<br />

toereikende iniomen van den man en vader te completeeren<br />

öf om op schappelijke wijze in het bezit te komen<br />

van nette kleeding voor haar gezin; van tienduizenden<br />

beroepsnaaisters en "kleermakers, die van de hand in<br />

den tand leven, doch — dank zij de naaimachine en het<br />

door ons verleende krediet — een — zij het dan ook<br />

zuur — stuk brood verdienen. Hierbij komen nog de<br />

honderden „loonfabrikantjes", die nu reeds de allergrootste<br />

moeite hebben om het hoofd boven water te<br />

houden "<br />

De berichten, die ik ontvangen heb, zijn van dien aard,<br />

dat tal van machines, die door de fabrikanten worden gebruikt,<br />

ook nog onder het recht zouden vallen. Mij kan dat<br />

op zich zelf niet schelen; als de Minister de huisvrouwen<br />

belast, kan hij mijnentwege ook de fabrikanten belasten.<br />

Te recht eindigt Singer met de vraag, of nu van deze reeds<br />

overbelaste tobbers ook nog een recht van 5 pet. op de<br />

machines, die zij gebruiken, moet worden geheven.<br />

Ik meen dan ook met den meesten ernst bij den Minister<br />

een goed woord te mogen doen voor de vrouw, die thuis<br />

werken moet; voor de ontslagen ambtenares, die elders niets<br />

meer verdienen kan voor baar gezin, en dergelijken. Ik<br />

twijfel niet, of de Minister zal, ofschoon hem een brug aangeboden<br />

wordt in den vorm van het 5-pct.«amendement, in<br />

dit geval de stemming over het amendement-van Gijn overlaten<br />

aan de rechterzijde en ik twijfel er niet aan, of de<br />

rechterzijde zal bij deze gelegenheid van die vrijheid een<br />

nuttig gebruik maken.<br />

Het amendement van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, IV)<br />

wordt ondersteund door de heeren Dresselhuys, Boon, Ter<br />

Hall, Staalman en mejuffrouw Westerman en maakt derhalve<br />

mede een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.


318<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(IJzerman e. a.)<br />

De lieer IJzerman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

zij» amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Volgens<br />

dezen post worden naaimachines en soortgelijke machines,<br />

ook wanneer ze van de luxe der salonkastjes gespeend zijn,<br />

met 8 pet. belast, indien zij zwaarder zijn dan 55 of 20<br />

kilogram. De zwaardere naaimachines blijven onbelast.<br />

Het komt mij voor, dat er geen enkel redelijk_ motief Is,<br />

om, terwijl men naaimachines, die in de industrie gebruikt<br />

worden, vrijlaat, de eenvoudige naaimachines van de huisvrouw<br />

en van de naaister te belasten.<br />

Ik zou dan ook hebben voorgesteld, deze arbeidsmiddelen<br />

geheel vrij te stellen, indien ik het niet, om althans iets<br />

te bereiken, gewenscht vond, den Minister een eindweegs<br />

te gemoet te komen, door voor te stellen voor deze machines<br />

het invoerrecht op o pet. te bepalen.<br />

Ik ben daarbij zeer ver gegaan, ik heb van den afstand<br />

tusschen den Minister en mij 5/8 afgelegd, en vertrouw<br />

dus, dat Zijn Excellentie de oveblijvende 3/8 van den weg<br />

zal afleggen.<br />

Het amendement van de heeren IJzerman en van der<br />

Waerden (Stuk n°. 21, III) wordt ondersteund door de heeren<br />

Schaper, Wij kamp, Ter Hall en mejuffrouw Groeneweg en<br />

maakt derhalve mede een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Boon verkrijgt het woord tot toelichting van zijn<br />

amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Do bedoeling<br />

van den Minister is, naaimachines beneden een zeker gewicht<br />

te belasten en zwaardere machines vrij te stellen,<br />

omdat die alleen in de industrie worden gebezigd.<br />

Men kan nu wel aan het Departement denken, dat deze<br />

scheidingslijn zoo loopt en theoretisch is het zeker _ heel<br />

fraai, maar de practijk is anders. De machines, die in de<br />

industrie worden gebruikt, wegen voor een zeer groot deel<br />

minder dan 20 K.G. Ik had hier wel zulk een machine<br />

kunnen meenemen, een van 8\ K.G., dat is maar zoo'n klein<br />

dingetje. Uit mijn gegevens blijkt, dat bijv. in één fabriek<br />

met 400 machines, in bedrijf zijn 86 overlockmachines van<br />

8£ K.G., 7 trikotitmachines'van 5i K.G., 212 stuks dubbele<br />

kettingsteekbezetmachines van lli K.G. en 19 overdeknaaimachines<br />

van 20 K.G., terwijl in totaal slechts 66 machines<br />

gebruikt worden zwaarder dan 20 K.G. M.a.w. 16 pet. van<br />

de machines is zwaarder, 84 pot. is lichter dan 20 K.G. Geen<br />

dier machines is geschikt om voor huishoudelijke doeleinden<br />

te worden gebruikt; zij worden uitsluitend gebezigd voor de<br />

industrie. Het criterium, dat in dit artikel wordt aangelegd,<br />

is derhalve voor de practijk absoluut onbruikbaar en<br />

daarom heb ik dit amendement ingediend. Nu echter de<br />

heer van Gijn een amendement heeft voorgesteld van verdere<br />

strekking, waarbij ook deze machines worden vrijgesteld,<br />

zal ik natuurlijk nog liever zien, dat het amendement<br />

van mijn geestverwant wordt aangenomen.<br />

Voorgesteld door 10 leden maakt het amendement van den<br />

heer Boon c. s. (Stuk n°. 32, I) een onderwerp van beraad,<br />

slaging uit.<br />

Mevrouw Bronsveld—Vitringa: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Mevrouw Bakker—Nort wil in post 91 het recht terugbrengen<br />

tot 5 pet. Ik zou zoover niet willen gaan, maar ik<br />

zou toch een goed woord willen doen voor de huisvrouwen,<br />

die de z.g. hand- en trapnaaimachines in het gezin gebruiken.<br />

Ik kan mij aansluiten bij hetgeen wordt voorgesteld<br />

in het amendement-van der Waerden, dat juist op<br />

die naaimachines betrekking heeft. Ik geloof, dat het wenschelijk<br />

is, waar de huisvrouw zooveel goed thuis moet<br />

naaien, dat het materiaal, dat zij daarvoor noodig heeft,<br />

die naaimachines, niet hooger worden belast dan strikt<br />

noodig is. Ik hoop daarom, dat de Minister er toe zal overgaan,<br />

om, zooals de heer van der Waerden heeft voorgesteld,<br />

voor deze naaimachines het recht terug te brengen<br />

op 5 pet.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik wil eerst naar aanleiding van het amendement van<br />

den heer Boon een enkel woord zeggen.<br />

(Minister Colijn e. a.)<br />

De opmerking van den geachten afgevaardigde, dat hier<br />

onder de in II, 2°, aangenomen gewichtsgrens van 20 K.G.<br />

ook vallen enkele machines, die ook in de industrie worden<br />

gebruikt, is juist. Dat was mij ook bekend. Toen wij deze<br />

gewichtsgrens gingen vaststellen, hebben wij ons eerst op de<br />

hoogte gesteld wat zou vrijvallen en wat zou worden belast.<br />

Daarop is deze gewichtsgrens als de meest doelmatige aangenomen,<br />

ofschoon wij wisten, dat de machines, die de heer<br />

Boon noemt en die betrekking hebben op enkele fabrieken,<br />

er onder zouden vallen. Waarom is toen toch die gewichtsgrens<br />

gehandhaafd? Ik heb gevraagd, hoeveel zulk een machine<br />

kostte en hoeveel jaren zij mee kon. Zij bleek f 400 ta<br />

kosten en 20 jaar te kunnen worden gebruikt, d. w. z. het<br />

gebruik per jaar kost f20. Wanneer men nu aanneemt, dat<br />

het recht van 8 pet. ten volle op die machine komt te drukken,<br />

dan beteekent dat per jaar voor iedere machine f 1,60. Wanneer<br />

men nu in een groote zaak 100 van die machines in<br />

gebruik heeft, beteekent dat een verhooging van kosten van<br />

f 160 per jaar. Ik weet nu wel, dat men in elk bedrijf ook<br />

moet kijken naar een uitgave van f 160, m.aar als in groote<br />

bedrijven in het ongunstigste geval dientengevolge de productiekosten<br />

worden verhoogd met f160, dan vraag ik mij toch<br />

af, of daarvoor alleen noodig is, de groote bezwaren, die aan<br />

het amendement van den geachten afgevaardigde verbonden<br />

zijn, op den koop toe te nemen; alle machines zouden dan<br />

gecontroleerd moeten worden op haar bestemming. Daaraan<br />

zijn ernstige administratieve bezwaren verbonden. Wat het<br />

amendement van den heer van Gijn betreft, om alleen werktuigen,<br />

die in salonkastjes en dergelijke zijn ingebouwd, en<br />

die dus als luxe zijn te beschouwen, te belasten met 8 pet.<br />

en daarentegen al het andere, wat in den post voorkomt, vrij<br />

te laten, dat zou de schatkist een nadeel berokkenen van<br />

2A ton. Het is op dien grond, dat ik veel meer voel voor het<br />

amendement van de heeren van der Waerden en IJzerman,<br />

die het recht voor gewone naaimachines, zooals die worden<br />

gebruikt in het huishouden en door huisnaaisters, terugbrengen<br />

van 8 op 5 pet. Een soortgelijk amendement is ingediend<br />

door mevrouw Bakker—Nort, die echter te ver gaat,<br />

omdat zij alle artikelen, ook die, welke de heer van Gijn op<br />

8 pet. wil laten en waarvan hij zelfs zeide, dat men tot 16 pet.<br />

zou kunnen gaan, op 5 pet. wil laten. Ik resumeer dus, dat<br />

met het oog op de gevolgen voor de schatkist noch het amendement<br />

van den heer van Gijn, noch dat van mevrouw Bakker—Nort<br />

aanbeveling verdient: dat, ofschoon ik erken, dat<br />

voor het amendement van den heer Boon het een en ander<br />

is aan te voeren, ik de juistheid daarvan niet van zoo overwegende_beteekenis<br />

acht. dat het geoorloofd zou zijn, ons<br />

den administratieven omslag op den hals te halen, die daarvan<br />

het gevolg zal zijn.<br />

Er blijft dus alleen over het ook door mevrouw Bronsveld—<br />

Vitringa aanbevolen amendement van de heeren van der<br />

Waerden en IJzerman, dat tot strekking heeft voor de gewone<br />

naaimachines het recht terug te brengen van 8 tot 5<br />

pet., waarbij dan nog komt, dat indien dat geschiedt, in<br />

zooverre aan het bezwaar van den heer Boon is te gemoet<br />

gekomen, ook voor de machines, die hij op het oog heeft, het<br />

recht met 3 pet. wordt verminderd, zoodat het bezwaar, dat<br />

ik zooeven heb getracht onder cijfers te brengen, nog geringer<br />

wordt. Ik durf nog niet te zeggen, dat ik het overneem,<br />

omdat mij nog niet gebleken is, of misschien uit de <strong>Kamer</strong><br />

daartegen verzet zou rijzen. Blijkt dat niet het geval te zijn,<br />

gelijk ik uit de stemming der vergadering meen te mogen<br />

opmaken, dan ben ik bereid het amendement over te nemen,<br />

hetgeen ik bij deze doe.<br />

Aangezien het amendement van de heeren van der Waerden<br />

en IJzerman (Stuk n°. 21, III) door de Regeering is<br />

overgenomen, maakt het geen onderwerp van beraadslaging<br />

meer uit.<br />

De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft<br />

gezegd, dat het hem bekend was, dat ,,enkele" machines, die<br />

voor de industrie gebruikt worden, onder dezen post zouden<br />

vallen. Ik vermoed, dat de Minister zooeven niet zeer scherp<br />

geluisterd heeft, want ik heb met cijfers vermeld, dat in


319<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. [Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Boon e. a.)<br />

sommige fabrieken niet enkele, maar 84 pet. van de daar<br />

gebruikte machines er onder zouden vallen, in andere fabrieken<br />

misschien 70 of 80 pet. Ik ben eventueel bereid die cijfers<br />

nog eens te noemen.<br />

Wat zegt nu de Minister? Er worden in de fabrieken gebruikt400<br />

machines. Wat doet dat er eigenlijk toe? Ze hebben<br />

een levensduur van 20 jaar. (De levensduur is wel wat korter,<br />

nl. 12 tot 15 jaar, maar laten wij daar niet al te veel op<br />

vallen!) Het zal dus voor één bedrijf zijn een post van 400 x<br />

f 400 = f 160 000. Dat is dus per jaar voor één bedrijf met<br />

400 machines een post van f 8000, of f G40 invoerrecht.<br />

Wanneer wij aannemen, dat de levensduur niet is 20 jaar,<br />

maar 12 jaar, dan blijkt het. dat die post voor een vrij uitgebreide<br />

fabriek tegen de f 1000 loopt.<br />

Nu zegt de Minister: wat maakt ge een kabaal voor zoo'n<br />

klein postje. Ik wijs er echter op, hoe gevaarlijk het is, om<br />

bij ieder postje te zeggen: wat doet het er eigenlijk toe.<br />

Door drie achtereenvolgende postjes, nl. voor garens f 1200,<br />

voor de naaimachines f 1000 en straks voor naalden f 800, zal<br />

één fabriek f 3000 hebben te betalen. De Minister kan nu wel<br />

zeggen: dat is een klein bedrag en wat doet dat er eigenlijk<br />

toe, maar de Minister is er toch met mij van overtuigd, dat<br />

onze industrie dergelijke kleine bedragen niet kan dragen,<br />

dat wij, met onze wassende bevolking, hoe langer hoe meer<br />

op den export zijn aangewezen en dat wij de industrie zoo<br />

weinig mogelijk belemmeringen in den v^eg moeten leggen.<br />

Mijnheer de Voorzitter! De Minister is geëindigd met te<br />

zeggen: het amendement van den heer Boon bevat elementen<br />

van juistheid, ik zou er wel iets voor gevoelen, maar de administratie<br />

wordt zoo moeilijk. Ik wijs er dan echter op. dat de<br />

Minister in post 41 onder de bijzondere bepalingen dezelfde<br />

redactie heeft voor platinadraad, koperdraad, kopertouw,<br />

ongeverfde zijde en dergelijke meer, waarbij het in de declaratie<br />

ontzettend veel moeilijker zal zijn te constateeren, waarvoor<br />

de .artikelen bestemd zijn, dan bij deze machines.<br />

Aan den eenen kant beroept de Minister er zich op, dat<br />

de machines zoo zelden vernieuwd worden: zij zouden een<br />

levensduur van 20 janr hebben; zoo heel veel worden er niet<br />

ingevoerd; maar aan den anderen kant zegt de Minister, dat<br />

het voor de administratie ondoenlijk zal zijn dit te controleeren.<br />

Dat argument zal de Minister moeilijk kunnen volhouden.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Het spijt mij, dat de dames Bronsveld—Vitringa<br />

of Meijer, of een ander lid der rechterzijde<br />

mij hierbij niet steunen, aangezien ik dan meer succes zou<br />

hebben, nu de Minister zelf erkent, dat het billijk en juist is.<br />

Mevrouw Bakker—Nort: Mijnheer de Voorzitter! Ten<br />

einde de <strong>Kamer</strong> een onnoodige stemming te besparen, trek<br />

ik mijn amendement in.<br />

Aangezien het amendement van mevrouw Bakker—Nort<br />

(Stuk n°. 7) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />

beraadslaging meer uit.<br />

De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Het is minder<br />

aangenaam voor den vrouwenarbeid te moeten optreden, als<br />

men de vrouwen aan de rechterzijde hoort zeggen: och, als<br />

de naaimachines iets duurder worden, wat doet dat er toe? j<br />

Wanneer een naaimachine f 160 of f 200 kost, wil het<br />

zeggen voor de arme stakkerds die haar bijna afbetaald<br />

hebben, dat er f 12,80 of f 16 bijkomt en dat zij dus een i<br />

paar termijnen meer moeten betalen.<br />

Wij hebben mevrouw Bronsveld—Vitringa hooren zeggen:<br />

5 pet. komt er niet op aan. Zij was al heel blij, dat er<br />

8 pet. afging en zij tegen de kiezers kon zeggen': ik heb<br />

jullie verdedigd tegenover den Minister, die zooveel vroeg.<br />

Ik ben van die meening niet en blijf het voor de stakkerds<br />

opnemen, die vaak al zoo heel moeilijk door het leven<br />

komen en zich even nuttig maken in de productie als do<br />

groote fabrikanten.<br />

De Minister heeft gezegd: het kost alle jaren f 2-15 000.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik zou wel eens willen weten, !<br />

wat het amendement, dat de Minister heeft overgenomen,<br />

(van Gijn e. a.)<br />

hem kost, om daaruit te berekenen, welk verschil er tusschen<br />

die twee zou zijn. Een belangrijk deel traat van die<br />

f245 000 af.<br />

Ik wil er op wijzen, dat brei- en stopmachines evengoed<br />

worden gebruikt door thuiswerkers. Die worden gebruikt<br />

door menschen, die daarmede niet werken voor hun eigen<br />

gezin, maar in het klein werken voor ondernemingen.<br />

Ik zie niet in, waarom wij alleen aan naaimachines<br />

moeten vasthouden. Wie een breimachine gebruikt, is er<br />

dikwerf even arm en akelig aan toe, als wie een naaimachine<br />

gebruikt, misschien nog veel slechter.<br />

Ik blijf dus hopen, dat althans een voldoend aantal leden<br />

zich zullen verklaren voor de belangen van die arme tobbers,<br />

die de Regeering, in haar 6treven om de schatkist te vullen,<br />

helaas meent te moeten treffen door dit recht.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik heb nog enkele opmerkingen te maken naar aaulei<br />

ding van de becijfering, welke de heer Boon gegeven heeft.<br />

Die geachte afgevaardigde zegt: 84 pet. van die machines<br />

valt onder de gewiebtsgrens van 20 K.G.<br />

Dit zegt op zich zelf zeer weinig. Wanneer men namelijk<br />

de geldelijke gevolgen berekent, dan dient men te zeggen:<br />

84 pet. van welk aantal ? Van 10 000 machines ? Van 100 000 ?<br />

Van_400, zegt de geachte afgevaardigde. Welnu, dan zijn<br />

wij in staat om het precies uit te rekenen.<br />

84 pet. van 400 is rond 325. De prijs van een machine is<br />

f 400. De verbruiksduur is 20 jaren. Dat beteekent dus een<br />

afschrijving van f 20 per jaar. Wanneer er een recht op is<br />

van 8 pet., dan moet die afschrijving worden verhoogd met<br />

f 1,60 per jaar, aangenomen althans, dat dat recht ten volle<br />

op het artikel drukt.<br />

En als het gaat om 325 machines, dan gaat het in totaal<br />

dus om verhooging der productiekosten met een bedrag van<br />

325 maal f 1,60.<br />

Een gelijke opmerking moet ik maken naar aanleiding van<br />

de cijfers, door den heer van Gijn genoemd. De geachte<br />

afgevaardigde spreekt, als hij het heeft over die arme<br />

tobberds, die met een naaimachine hun brood moeten verdienen,<br />

van een naaimachine van f 200, maar een naaimachine<br />

kost f 60 of f 70 en, al6 men een heel mooie wil<br />

hebben, f90.<br />

Ik hoor daar zeggen: f 30, maar die soort ken ik niet. In<br />

elk geval is f 60 veel dichter bij de waarheid dan f 200.<br />

Als men dergelijke argumenten gebruikt, waarvan ik de<br />

betrekkelijke waarde niet wil ontkennen, moet men niet door<br />

dergelijke overdrijving de zaak voorstellen in afmetingen,<br />

welke met de werkelijkheid niet in overeenstemming zijn.<br />

Ik handhaaf dus mijn bezwaren tegen de amendementen,<br />

voor zoover ik ze niet heb overgenomen.<br />

De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! Nu de Minister<br />

zijnerzijds een berekening heeft gemaakt, moet ik die toch<br />

even rectificeeren. De Minister heeft gezegd, dat 83 pet. van<br />

400 was 325, maar, als Zijn Excellentie had geluisterd naar<br />

de berekening, welk ik zooeven heb gemaakt, dan had hij<br />

gehoord, dat het waren 334 machines, zoodat men kreeg een<br />

bedrag van 334 maal f 1,60 of f 477. De Minister denkt, dat<br />

de levensduur van een machine is 20 jaar, maar die zal<br />

ongeveer 12 jaar zijn, zoodat men komt tot een bedrag van<br />

ongeveer f 800 voor de eene door mij bedoelde fabriek. Maar<br />

al ging het om f 500, dan was het nog van belang.<br />

Verder wijs ik er op, dat de Minister verder wijselijk heeft<br />

gezwegen over zijn bewering, dat de administratieve moeilijkheden<br />

zoo groot zouden zijn, terwijl Zijn Excellentie die<br />

bij andere ingewikkelde artikelen niet laat wegen.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik wensch alleen mede te deelen, dat één der betrokken<br />

fabrikanten persoonlijk aan het Departement heeft gesprolken<br />

van een levensduur van 20 jaar; niet van 12 jaar.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Rapporteurs,<br />

haar oordeel over de Regeeringswijziging en over de beide<br />

amendementen mede te deelen.


320<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 0CT0BER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuw© Tariefwet.<br />

(de Monté ver Loren e. a.)<br />

De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van<br />

Rapporteurs heeft tegen de Regeeringswijziging geen bezwaar,<br />

maar de meerderheid der Commissie is van meening,<br />

dat de beide amendementen niet moeten worden aangenomen.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

De Voorzitter: Kan de <strong>Kamer</strong> goedvinden, dat over de<br />

amendementen wordt beslist met zitten en opstaan?<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />

van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, IV) zijn, op te<br />

staan.<br />

Ik constateer, dat het amendement nipt is aangenomen.<br />

Ik stel voor, op dezelfde wijze te beslissen over het amendement<br />

van den heer Boon c. s. (Stuk n°. 32, I).<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek degenen, die tegen het amendement<br />

zijn, op te staan.<br />

Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />

Het gewijzigde volgnummer 91, waarvan het bepaalde bij<br />

II sub b thans luidt:<br />

„o.<br />

andere: waarde 5 pet.",<br />

wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 92, luidende:<br />

„Naalden en spelden.<br />

I. Pak-, matras-, zeil-, snij- en stoffeerdersnaalden,<br />

naai- en stopnaalden, borduur», rijg-, hecht- en knoopnaalden<br />

en andere gereedschapsnaalden met oog,<br />

machinenaalden en naalden voor chirurgisch gebruik<br />

daaronder begrepen, zoomede haak- en breinaalden, ook<br />

wel genaamd haak- en breipennen, lardeernaalden en<br />

nettenknoop- of nettenbreinaalden. Maatstaf: waarde.<br />

Rechten: 8 pet.<br />

II. Siernaalden en andere hoed- en kleednaalden,<br />

zoomede spelden (friseer-, haar-, krul- en veiligheidsspelden,<br />

van speld voorziene insignes en derQ-eliike artikelen<br />

daaronder begrepen). Maatstaf: waarde. Rechten:<br />

8 pet.",<br />

waarop de volgende amendementen zijn voorgesteld:<br />

I. twee, van de heeren IJzerman en van der Waerden,<br />

strekkende om: sub I in plaats van ,,8 pet." te lezen:<br />

„5 pet." (Stuk n°. 21, IV),<br />

en sub tl te vervangen door:<br />

,,II. Spelden, met uitzondering van de onder III<br />

genoemde, waarde 5 pet.<br />

III. Siernaalden en andere hoed- en kleednaalden.<br />

zoomede friseer-, haar» en krulspelden, van een speld<br />

voorziene insignes en dergelijke artikelen. Waarde:<br />

8 pet." (Stuk n°. 21, V);<br />

II. een, van den heer Boon (Stuk n°. 22), strekkende om<br />

tusschen I en II in te voegen:<br />

..Bijzondere bepaling.<br />

Van het volgens dezen post onder I verschuldigde<br />

recht worden vrijgesteld de artikelen, vcor zoover desverlangd<br />

bij de visitatie door bestelorders of bescheiden<br />

afdoende wordt aangetoond, dat de artikelen zijn bestemd<br />

om te worden gebezigd als hulpmiddelen in de<br />

industrie. Wij behouden Ons echter voor bij algemeenen<br />

maatregel van bestuur met betrekking tot de hier be-<br />

(Yoorzitter e. a.)<br />

doelde vrijstellingen, zoo noodig nader beperkende voor.<br />

schriften te geven ten einde misbruik te voorkomen.",<br />

en III. een, van de heeren Boon, de Groot, van Rappard,<br />

mejuffrouw Westermau, en de heeren Staalman, Ter Hall,<br />

Gerritzen, Dresselhuys, Duys en Oud (Stuk n°. 32, II), strekkende<br />

om aan het volgnummer toe te voegen:<br />

,, Vrij gesteld worden alle breimachinenaalden, zoowel<br />

tongen- als hakennaalden."<br />

De heer IJzerman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

de amendementen en zegt: Mijnheer de Voorzitter! De bedoeling<br />

van deze twee amendementen is, om naalden en<br />

spelden, voor zoover zij arbeidsmiddelen zijn ep bovendien<br />

niet dienen als instrument voor wereldsche ijdelheid, niet<br />

zwaarder te belasten dan thans.<br />

Tot dusver waren deze artikelen deels met 5 pet. belast,<br />

deels vrij van invoerrecht, deels soms vrij, soms met 5 pet.<br />

belast. Om het tarief niet al te gecompliceerd te maken en<br />

voor Zijn Excellentie de overneming van dit amendement<br />

niet te moeilijk te maken, heb ik voorgesteld, ze alle met<br />

5 pet. te belasten, en voor siernaalden, enz., die min of meer<br />

als weelde-artikelen kunnen worden aangemerkt, de verhooging<br />

tot 8 pet. te behouden.<br />

De amendementen van de heeren IJzerman en van der<br />

Waerden (Stuk n D . 21, IV en V) worden ondersteund door<br />

de heeren Ter Hall, Boon, Troelstra en Braat en maken<br />

mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Boon verkrijgt het woord tot toelichting van het<br />

amendement op Stuk n°. 32 en zegt: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik zal gaarne mijn stem geven aan het door den heer IJzerman<br />

voorgestelde amendement, maar, wanneer dit mocht<br />

worden verworpen, stel ik er prijs op. dat mijn amendement<br />

wordt aangenomen. Het geldt hier duizenden naalden, die<br />

met 8 pet. zullen worden belast. Nu wordt er onderscheid<br />

gemaakt tusschen naalden met en zonder oog. Tongennaalden<br />

hebben iets, dat op een oog gelijkt, maar voor de ambtenaren<br />

is het zeer moeilijk te zeggen, of het een oog is of<br />

niet. Het gevolg zal wel zijn, dat de haken- en tongennaalden<br />

belast zullen worden. Men gebruikt al deze naalden alleen<br />

in de industrie, en er zijn fabrieken, die er jaarlijks f 10 000<br />

tot f 12 000 van gebruiken. De overneming van mijn amendement<br />

zal de opbrengst van het tarief niet veel verminderen,<br />

zoodat dit voor den Minister geen bezwaar kan zijn,<br />

daar de geïncasseerde winst tot aan art. 92 nog gering is<br />

en zich beperkt tot de borstels van den heer Vliegen, de<br />

anti-conceptioneele middelen van den heer van Gijn, de<br />

mattenkloppers van mevrouw Bakker—Nort en de badkuipen<br />

van den heer IJzerman en mevrouw Bakker—Nort.<br />

De Voorzitter: Wenscht te heer Boon het tweede amendement<br />

(Stuk n°. 32, II), voorgesteld door hem en andere<br />

leden, ook toe te lichten?<br />

De heer Boon: Dank u, Mijnheer de Voorzitter!<br />

Het amendement van den heer Boon (Stuk n°. 22) wordt<br />

ondersteund door de heeren de Boer, Braat, Ter Hall, Staalman<br />

en Dresselhuys, en maakt mitsdien een onderwerp van<br />

beraadslaging uit.<br />

Het amendement van den heer Boon e. s. (Stuk n°. 32, II)<br />

maakt, als voorgesteld door tien leden, een onderwerp van<br />

beraadslaging uit.<br />

De heer Colijn, Ministei van Financiën: Mijnheer de V001-<br />

zitter! Het amendement-Boon op Stuk 32 lijkt mij overbodig.<br />

Er wordt in den post gezegd: ,,zoomede haak- en breinaalden,<br />

ook wel genaamd naak- en breipennen". Die zin<br />

dient ter verklaring van hetgeen met haak- en breinaalden<br />

wordt bedoeld, en dus komt het mij voor, dat de door den<br />

geacht en afgevaardigde bedoelde naalden reeds vrijgesteld<br />

zijn. In elk geval is het de bedoeling van het tarief om ze


<strong>Vel</strong> 83. 321 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Minister Colijn e. ft.)<br />

vrij te stellen. Indien de geachte afgevaardigde het nu nog<br />

.veiliger vindt om zijn amendement er aan toe te voeden, ii<br />

dat misschien overbodig, maar niet gevaarlijk, en ben ik<br />

bereid het amendement over te nemen. Het brengt geen verandering<br />

in wat de Regeering reeds bedoelde.<br />

Wat het andere amendement-Boon betreft, daartegen heb<br />

ik weer overwegende bezwaren van administratieven aard.<br />

•Wanneer men al deze dingen moet nagaan, geeft dat een<br />

omslag voor de administratie, die ik weet niet hoeveel amb-<br />

.tenaren noodig zal maken.<br />

Wat het amendement-van der Waerden aangaat, het<br />

schijnt buitengewoon moeilijk te zijn om uit te maken, wat<br />

al dan niet sierspelden zijn. Onder het oude tarief is juist<br />

'dit artikel altijd een bron van voortdurende geschillen geweest.<br />

Daarom komt het mij voor, dat het Deter is, dat<br />

onderscheid niet te maken en eenvoudig al deze spelden als<br />

één soort te beschouwen.<br />

(de Monté ver Loren e. a.)<br />

bezwaar. De meerderheid van de Commissie is van meening,<br />

dat de beide amendementen niet moeten worden aangenomen.<br />

De beraad^slaKing wordt gesloten.<br />

De Voorzitter: Verlangt de heer IJzerman, dat over de<br />

beide amendementen afzonderlijk gestemd wordt, of zou hij<br />

kunnen goedvinden, dat over beide amendementen gezamenlijk<br />

wordt gestemd P<br />

De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb tegen<br />

een gecombineerde stemming: geen bezwaar.<br />

De Voorzitter: Ik stel voor, deze stemming te doen geschieden<br />

bij zitten en opstaan.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! Het amendement<br />

op Stuk n°. 22 wordt door mij ingetrokken. Straks, bij de<br />

naaimachines, was het administratieve bezwaar van den<br />

Minister zeer gezocht, maar ik begrijp, dat het hier nioeilijker<br />

is en dat de Minister het amendement bezwaarlijk kan<br />

overnemen.<br />

De Minister heeft in zake mijn amendement op Stuk<br />

n". 32 gezegd: het is misschien overbodig, maar als de geachte<br />

afgevaardigde er prijs op stelt, wil ik het overnemen.<br />

ïk zou dit laatste gaarne zien. Dan weet men waar men aan<br />

toe is en anders blijft er twijfel bestaan.<br />

'Aangezien het amendement van den heer Boon (Stuk n*.<br />

22) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraad-<br />

Blaging meer uit.<br />

De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof,<br />

'dat het bezwaar van den Minister tegen mijn amendementen<br />

overdreven is. De overgroote massa van de naalden, die<br />

opgesomd worden sub I van dit volgnummer, kan niet verward<br />

worden met siernaalden. Ik meen dus, mijn amendementen<br />

te moeten handhaven.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

De stel thans voor, tusschen I en II van den post in<br />

te voegen: vrijgesteld worden alle breimachinenaalden, zoo-<br />

Wel tongen- als hakennaalden.<br />

Wat Detreft de opmerking van den heer IJzerman, deze<br />

xal begrijpen, dat ik in dergelijke vragen mij moet laten<br />

leiden door de ervaring van den dienst der invoerrechten en<br />

accijnzen. Wanneer die dienst verklaart, dat hij het onderscheid<br />

zeer moeilijk kan vaststellen, en dat daaruit in het<br />

verleden tal van moeilijkheden zijn voortgekomen, dan moet<br />

ik dat als een ervaringsfeit aannemen en het hier aanvoeren<br />

als een grond tegen het amendement.<br />

De Voorzitter: De Minister deelt mede, dat hij tusschen<br />

I en II in volgnummer 92 invoegt de woorden: ..Vrijgesteld<br />

worden alle breimachinenaalden, zoowel tongen- als hakennaalden".<br />

Ik mag aannemen, dat de heer Boon thans zijn amendement<br />

(Stuk n°. 32, II) intrekt.<br />

De heer Boon: Ja, Mijnheer de Voorzitter!<br />

Aangezien bet amendement van den heer Boon (Stuk<br />

n c . 32, II) is ingetrokken, maakt dit geen onderwerp van<br />

beraadslaging meer uit.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek thans de Commissie van Rapporteurs,<br />

haar gevoelen mede te deelen over de Regeeringswijzigin


322<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

C6. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(IJzerman e. a.)<br />

talrijkste en meest sympathieke sexe, maar ook bij de vele<br />

mannen, vooral ter rechterzijde, wier harten zooveel meer<br />

uitgaan tot de breiende, mazende en stoppende vrouw dan<br />

tot de onderwijzende, tikkende of politiseerende vrouw.<br />

Ik beveel ook daarom dit amendement in de bijzondere<br />

aandacht van Zijn Excellentie aan.<br />

Het amendement van den heer Vliegen (Stuik n°. 5, XI)<br />

is mede-onderteekend door de heeren van der Waerden en<br />

IJzerman en wordt ondersteund door de heeren Duys,<br />

Troelstra, Hiemstra en de Boer en maakt mitsdien een<br />

onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Colijjn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Nu de geachte afgevaardigde en ik een paar maal op<br />

voet van vriendschappelijkheid hebben gestaan bij de bespreking<br />

van zijn amendementen en ik er een paar heb overgenomen,<br />

is de geachte afgevaardigde blijkbaar van oordeel,<br />

dat ik in die richting tot het einde van den avond behoor<br />

door te gaan. Maar dat zal toch met dit amendement al heel<br />

moeilijk gaan! Want onder de hier genoemde voorwerpen<br />

zullen er verscheidene voorkomen, die in zeer kostbare opmakingen<br />

en vormen worden ingevoerd, bijv. zilveren en<br />

f ouden vingerhoeden, kostbaar versierde naaldenkokers en<br />

ergelijke. Het zal bij deze gToep onmogelijk zijn, onderscheid<br />

te maken txisschen de eene en de andere soort, en<br />

daarom is het m.i. verkeerd af te wijken van de algemeene<br />

lijn van het wetsontwerp, door het recht voor alle, dus ook<br />

voor de zeer dure, artikelen te verlagen.<br />

De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Om de <strong>Kamer</strong><br />

een stemming te besparen, trek ik het amendement m.<br />

Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Stuk<br />

n°. 6, XI) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />

beraadslaging meer uit.<br />

Volgnummer 93 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 94, luidende:<br />

„Naturaliën en anatomische en microscopische praeparaten.<br />

I. Naturaliën en anatomische praeparaten op spiritus<br />

of andere stoffen, welke behooren tot post n°. 2,<br />

sub II, voor zoover niet behoorende tot post n°. 138,<br />

met inbegrip van de onmiddellijke (eerste) verpakking,<br />

met vrijstelling van accijns;<br />

a. in glazen verpakking. Maatetaf: kilogram. Rechtsn:<br />

f4,7ü;<br />

0. in andere verpakking. Maatstaf: kilogram. Rechten:<br />

f 6,70.<br />

II. Schelpen, „verpakt", of wel ingevoerd in kisten,<br />

vaten, doozen of andere emballage van hout, metaal,<br />

papier of karton. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />

III. Opgezette dieren, al dan niet bevestigd op<br />

plankje of geplaatst in lijst, raam of vitrine. Maatstaf:<br />

waarde. Rechten: 8 pet.<br />

# IV. Vlinders, insecten of andere naturaliën, bevestigd<br />

in doosjes of op al dan niet in lijst, raam of vitrine<br />

rrevat karton of plankje, of op eenitrerlei, andere dergclijke<br />

wijze opgemaakt, zoomede microscopische praeparaten.<br />

Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />

Bijzondere bepaling.<br />

Geweien, hoornen, hoeven, tanden en schelpen, op<br />

eenigerlei wijze gemonteerd of ingericht tot gebruiksof<br />

versieringsyooiwerpen, of wel bediukt, beschilderd of<br />

op andere wijze voorzien van figuren of af beddingen<br />

(snijwerken daaronder bedropen), voor zoover zij niet, in<br />

verband met hunnen aard. behcoren tot een anderen post,<br />

te belasten volgens post n°. 132.",<br />

(Bierema e. a.)<br />

waarop door den heer Bierema een amendement is voorgesteld<br />

(Stuk n°. 11, II), strekkende om III en IV te doen<br />

vervallen.<br />

De heer Bierema verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Bii dezen<br />

post worden belast naturaliën en anatomische en miscroscopische<br />

praeparaten. Reeds in 1854, merkt de Minister op,<br />

werden deze artikelen vrijgesteld, behalve anatomische<br />

praeparaten op spiritus. In de Memorie van Antwoord merkt<br />

de Minister op, dat de onder I genoemde artikelen niet<br />

kunnen worden vrijgesteld, omdat daarvan misbruik gemaakt<br />

zou worden door vrijen alcohol in te voeren. Dat is mij<br />

duidelijk, maar ik meen, dat de zaak met de artikelen, genoemd<br />

onder III en IV anders staat. Daar geldt het in het<br />

algemeen artikelen, gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden.<br />

Het is mogelijk, dat een opgezet dier wordt gebruikt<br />

voor sieraad, maar dat zal uitzondering zijn. Bij art. 19 van<br />

de wet heeft de Minister een voorziening getroffen voor de<br />

artikelen, die worden opgenomen in openbare musea of<br />

dienen voor het onderwijs, en die daarom kunnen worden<br />

vrijgesteld, maar er zijn ook particulieren, die wetenschappelijken<br />

arbeid verrichten, en ik acht het verkeerd,<br />

dien wetenschappeliiken arbeid belemmeringen in den weg<br />

te leggen. Daarom heb ik bij amendement voorgesteld, III<br />

en IV te doen vervallen.<br />

Het amendement van den heer Bierema (Stuk n*. 11, II)<br />

wordt ondersteund door de heeren Duys, Dresselhuys, Boon,<br />

van Rappard en mevrouw Bakker—Nort en maakt mitsdien<br />

een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Wij hebben in den loop van de discussie al eenige<br />

malen voorstellen van gelijke strekking gehad. Ik herinner<br />

bijv. aan het voorstel van den heer Boon om globes, telluriums,<br />

enz. vrij te stellen. Wij hebben ook prehad een amendement<br />

om chemicaliën voor wetenschappelijk onderzoek vrij<br />

te stellen. De <strong>Kamer</strong> heeft te dezer zake een paar maal een<br />

beslissing genomen, nl. dat voor dergelijke artikelen geen<br />

uitzondering zal worden gemaakt. Natuurlijk heeft de geachte<br />

afgevaardigde volkomen het recht, om bij ieder onderwerp<br />

opnieuw een amendement in te dienen, en ik zal hem<br />

dat niet kwalijk nemen, maar ik geloof, dat er voor de <strong>Kamer</strong><br />

geen aanleiding bestaat, om, nadat zij reeds enkele malen<br />

amendementen van gelijke strekking heeft verworpen, dit<br />

amendement aan te nemen.<br />

De heer Bierema: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />

heeft er op gewezen, dat reeds eenige malen amendementen<br />

van gelijke strekking zijn verworpen. Ik ontken dat niet.<br />

Maar de Minister zal moeilijk kunnen staande houden, dat<br />

zijn opzet in alle opzichten consequent is. De Minister heeft<br />

zelf reeds wetenschappelijke instrumenten vrijgesteld, en<br />

waar ik meen, dat ook hetgeen in dezen post wordt genoemd,<br />

hoofdzakelijk voor wetenschappelijke doeleinden wordt gebruikt,<br />

kan ik geen aanleiding vinden, om mijn amendement<br />

in te trekken en moet ik het dus handhaven.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik wilde alleen nog even opmerken, dat de vergelijking<br />

met wetenschappelijke instrumenten niet opgaat.<br />

Deze instrumenten worden uitsluitend gebezigd vcor wetenschappelijke<br />

doeleinden en de onderwerpelijke artikelen<br />

worden ook gebruikt voor andere dan wetenschapoelijke doeleinden.<br />

In sommige etalages kan men opgezette vlinders zien,<br />

die soms een prijs doen van f 10. Waar hier dus de onderscheiding<br />

niet kan worden gemaakt, staat dit amendement<br />

volkomen gelijk met de amendementen, die reeds verworpen<br />

zijn.<br />

De Voorzitter: Mag ik den voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs verdoeken, haar oordeel mede te deelen<br />

aangaande het amendement?


323<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(de Monté ver Loren e. a.)<br />

De heer (Ie Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De meerderheid<br />

der Commissie van Rapporteurs is van oordeel, dat het amendement<br />

niet behoort te worden aangenomen.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

De Voorzitter: Ik stel voor, over dit amendement te stemmen<br />

bij zitten en opstaan.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die tegen het amendement<br />

zijn, op te staan.<br />

Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />

Volgnummer 94 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

De Voorzitter: Ik stel aan de <strong>Kamer</strong> voor, om het voor<br />

de leden ter inzage gelegd gedeelte van het officieel verslag<br />

der Handelingen van de vorige vergadering goed te keuren.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De beraadslaging wordt hervat.<br />

Volgnummer 95 wordt zonder beraadslaging en zonder<br />

hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 96, luidende:<br />

„Oliën en vetten, zoowel dierlijke, plantaardige en<br />

minerale, als kunstmatige, aetherische en welriekende<br />

(noten- of bandazeep, cacaoboter, kokosvet, lanoline,<br />

reuzel, talk en traan daaronder begrepen); smeer, hars,<br />

was, balsem, gom, teer en terpentijn; oliezuur, vetzuur,<br />

olievetzuur, glycerine, creosoot, carbolzuur, benzine,<br />

paraffine, vaseline, en andere olie- en vetachtige<br />

producten uit olie of teer; zoomede producten en zelfstandigheden,<br />

welke voor een aanmerkelijk gedeelte<br />

daaruit bestaan.<br />

I. Petroleum, benzine, gasolie, teerolie en alle producten<br />

en zelfstandigheden, ruwe petroleum, residu's en<br />

dergelijke stoffen daaronder begrepen, welke bij 15°<br />

Celsius voor ten minste 95 pet. van hun volume bestaan<br />

uit vloeibare koolwaterstoffen, die bij atmospherischen<br />

druk bij 300° Celsius of lagere temperatuur overdistilleeren,<br />

of, bij een soortelijk gewicht van niet hooger<br />

dan 0,84 bij 15° Celsius, voor meer dan 70 pet. van hun<br />

volume bestaan uit vloeibare koolwaterstoffen, welke bij<br />

atmospherische druk bij 300° Celsius of lagere temperatuur<br />

door distillatie daaruit zijn af te scheiden:<br />

a. verpakt of in tabletvorm. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />

8 pet.;<br />

b. ingevoerd op andere wijze. Maatstaf: 100 kilogr.<br />

Rechten: f 1.<br />

II. Overige tot den post behoorende artikelen, met<br />

uitzondering van natuur- en kunstboter, bak- en braadvet<br />

en andere dergelijke eetbare vetten, welke in elke<br />

verpakking en in eiken vorm vrij van rechten ten invoer<br />

zullen worden toegelaten:<br />

verpakt of in tabletvorm. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />

8 pet.<br />

Bijzondere bepalingen.<br />

1. Natuurlijke terpentijn en producten en zelfstandigheden,<br />

welke voor meer dan oO percent daaruit bestaan,<br />

worden, voor zoover zij niet behooren tot onderdeel<br />

I letter a van den post, van het volgens den post<br />

verschuldigd invoerrecht vrijgesteld.<br />

2. Ongesmolten dierenvet te belasten volgens post<br />

n\ 136.<br />

(de Groot e. a.)<br />

3. Het onderzoek naar de sameustelling van de bij<br />

onderdeel I van den post bedoelde stoffen zal geschieden<br />

overeenkomstig de voorschriften bij algemeenen maatregel<br />

van bestuur te bepalen.<br />

4. Bij invoer van gestorte petroleum en andere tot<br />

onderdeel I van den post behoorende artikelen in tankschepen,<br />

zal op daartoe gedaan verzoek het gewicht der<br />

"roederen, overeenkomstig door Onzen Minister van<br />

ï financiën te geven voorschriften, door ambtenaren der<br />

invoerrechten en accijnzen worden vastgesteld.<br />

5. Als eetbare vetten, bedoeld bij onderdeel II van<br />

den post, zullen alleen worden aangemerkt de artikelen,<br />

welke blijkens een op de verpakking voorkomende aanduiding<br />

of opschrift als consumptieartikel zullen worden<br />

gebezigd.",<br />

waarop zijn voorgesteld twee amendementen:<br />

een, van den heer de Groot (Stuk n°. 20, IV), strekkende<br />

om onder o: in plaats van 8 pet. te lezen 5 pet.; onder 6:<br />

in plaats van f 1 te lezen: f 0,55,<br />

en een van de heeren IJzerman en van der Waerden<br />

(Stuk n°. 21, VI). strekkende om sub 1 b in plaats van:<br />

f 1 te lezen: „f 0,55".<br />

De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou nog<br />

graag een enkel woord over dit amendement willen zeggen,<br />

hoewel het mij tamelijk hopeloos lijkt, wanneer ik hier den<br />

gang van zaken aanschouw.<br />

De artikelen, die onder dit volgnummer zijn opgenomen,<br />

worden dagelijks niet alleen in de klein-industrie, doch ook<br />

in alle gezinnen gebruikt.<br />

De strekking van mijn amendement is, om de bestaande<br />

rechten te handhaven, omdat deze post omvat de artikelen,<br />

die het minst gemist kunnen worden, zoowel in de kleinindustrie<br />

als in de arbeidersgezinnen, alsook in de gezinnen<br />

van de beter-gesitueerden.<br />

Het amendement van den heer de Groot (Stuk n°. 20, IV)<br />

wordt ondersteund door de heeren van Rappard, Boon,<br />

Dresselhuys en Duys en maakt derhalve een onderwerp van<br />

beraadslaging uit.<br />

De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! De<br />

bedoeling van dit amendement is om de belasting op petroleum,<br />

benzine en aanverwante artikelen, die op het oogenblik<br />

55 cent per 100 K.G. bedraagt, maar waarvan wordt<br />

voorgesteld ze te verhoogen tot f 1 per 100 K.G., op het oude<br />

bedrag te handhaven. Ik zou natuurlijk liever voorgesteld<br />

hebben nog verder te gaan, maar het is weer om de lijn van<br />

den zwaksten weerstand te volgen, dat ik mij zal vergenoegen<br />

met het terugbrengen van het voorstel van f 1 op 55 cent<br />

per 100 K.G.<br />

De heer de Groot heeft gezegd, dat het eigenlijk zoo moeilijk<br />

zou zijn, dergelijke amendementen hier aangenomen te<br />

krijgen. Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof dat voor dit<br />

amendement vooralsnog niet.<br />

De argumenten, die wij van de tafel van den Minister<br />

meermalen bij verschillende artikelen hebben gehoord als<br />

averechtsche bescherming, inbreuk op de lijn van het tarief,<br />

gelden hier absoluut niet. Het is een amendement, dat de<br />

eentonigheid van 5 en 8 pet. onderbreekt en het heeft over<br />

55 cent en f 1. Het is volkomen in overeenstemming met de<br />

Nota, die WT indertijd hebben ingediend en die den Minister<br />

zeer sympathiek gestemd vond. Alleen vond hij groote technische<br />

bezwaren, die hier juist niet aanwezig zijn, want do<br />

toestand blijft, zooals hij was.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb twee ernstige bezwaren<br />

tegen deze verhooging.<br />

Petroleum is onmisbaar en speciaal onmisbaar in de gezinnen<br />

van de minstgegocden. Ze wordt daar ia groote hoeveelheden<br />

gebruikt. Ze wordt vooral daar gebruikt, waar men<br />

nog een beetje achterop is of nog achter is en niet van den


324<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTÜBER 1924.<br />

66. [Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(van der Waerden e. a.)<br />

vooruitgang van de wetenschap en techniek kan gebruik<br />

maken, op het platteland, waar nog geen gas is, waar de<br />

electriciteit nog niet is doorgedrongen, waar de gewone huishrand<br />

te duur is door de transportkosten, en in de armere<br />

streken.<br />

Men kan zeker zeggen, dat, waar hij dit artikel geen conourrentie<br />

is, het verhoogde recht op den prijs zal komen,<br />

zoodat het wel een van de meest onbillijke indirecte belastingen<br />

is.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Mijn tweede ernstige bezwaar is,<br />

dat petroleum en de onder I genoemde aanverwante artikëlen<br />

onmisbaar zijn voor bet bedrijfsleven en voor een deel<br />

altü-d onmisbaar zullen blijven.<br />

Vooral in dezen tijd kan men in afgelegen streken de<br />

petroleum niet missen, zoodat het uit een economisch oogpunt<br />

verwerpelijk zou zijn, om dit invoerrecht te verhoogen.<br />

Even dwaas zou het zijn, als men er toe kwam — dat zou de<br />

Minister zelf niet durven — een invoerrecht op steenkolen<br />

te gaan heffen. Maar bovendien, vooral de armere en achterlij<br />

ke streken worden hier getroffen. Ik acht bet dus onbillijk<br />

en oneconomisch en ik dring er dus bij de <strong>Kamer</strong> zoo<br />

sterk mogelijk op aan, om niet verder te gaan en het bestaande<br />

recht niet te verhoogen.<br />

Het amendement van de heeren IJzerman en van der<br />

Waerden (Stuk n°. 21, VI) wordt ondersteund door de<br />

heeren Wijkamp, Troelstra, van den Tempel en Duys, en<br />

maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De Voorzitter: Een deel van het amendement van den heer<br />

de Groot bestrijkt dezelfde quaestie, maar mij dunkt, dat<br />

dat amendement als een geheel kan worden beschouwd,<br />

zoodat de beide amendementen naast ellkander staan.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ilk moet één opmerking herhalen, welke ik gisteren<br />

reeds heb gemaalkt. Wanneer men op de verschillende redeneeringen,<br />

welke hier worden gehouden, een tarief moest<br />

opbouwen, zou men ten eenenmale falen; want, wanneer men<br />

een artikel heeft, waarvan men kan zeggen, dat de uitwerking<br />

er van beschermend zou kunnen zijn, dan zegt men,<br />

dat zulk een artikel niet in het tarief mag voorkomen. Heeft<br />

men een artikel, waarvan men zeiker is, dat het geen beschermende<br />

werking kan uitoefenen, dat zuiver fiscaal is,<br />

gelijk thee, koffie, caoutchouc en petroleumproducten, dan<br />

mag men dat ook niet in het tarief betrekken, omdat de<br />

artikelen dan duurder worden. Uk vraag mij echter af, waar<br />

toch ieder artikel of het eene öf het andere karakter draagt,<br />

hoe men dan tot het opbouwen van een tarief kan komen.<br />

Vooral degenen, die bij de algemeene beschouwingen zoo<br />

sterk hebben gepleit voor een tarief, alleen gebaseerd op<br />

fiscale rechten, rechten op goederen, welke hier te lande niet<br />

worden vervaardigd, zullen moeten erkennen, dat dit amendement<br />

buiten de lijn van hun betoog valt.<br />

Verder vestig ik er de aandacht op, dat het hier een<br />

product geldt, dat inderdaad ook gebruikt wordt voor verlichtings-<br />

en verwarmingsdoeleinden op het platteland;<br />

maar in elk geval slechts ten deele, want een ander deel van<br />

het product, de benzine, wordt voor het overgroote deel gebezigd<br />

ten behoeve van luxe-vervoermiddelen. Er zijn wel<br />

taxi's en vrachtauto's, maar het gebruik van benzine door<br />

die vervoermiddelen is belangrijk geringer dan het gebruik<br />

van benzine door de luxe-auto's. Er loopen in verhouding<br />

duizenden luxe-auto's tegen honderden andere vervoermiddelen.<br />

De heer Dresselhuys voegt mij toe, dat voor motoren in<br />

fabrieken ook veel benzine wordt gebezigd. Ik meen, dat dit<br />

gebruik niet zoo groot is en zelfs afnemende.<br />

Zijn de geachte afgevaardigden het hiermede niet eens,<br />

dan zullen zij niet nalaten, aan te toonen, dat er in Nederland<br />

zooveel benzine gebruikt wordt in fabrieksmotoren.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Waarop komt nu de verhooging<br />

van het recht neer? Op nog geen halven cent per kilogram,<br />

en om nu ter wille daarvan prijs te geven het groote bedrag,<br />

dat men zonder eenig bezwaar uit dezen post kan krijgen,<br />

(Minister Colijn e. a.)<br />

nl. 12 ton, daarmede kan ik mij niet vereenigen, ook al wordt<br />

petroleum in de lamp gebruikt. Het geldt hier in elk gevai<br />

een product, dat volgens de eigen beschouwingen van den<br />

geachten afgevaardigde volkomen thuis behoort in een<br />

fiscaal tarief. Want dat een fiscaal invoerrecht invloed op<br />

den prijs Ikan uitoefenen, dat geldt voor alle artikelen. Ik ial<br />

dus het door mij voorgestelde tegenover bot amendement<br />

moeten handhaven.<br />

De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />

heeft gezegd, dat, wanneer wij spreken over een tarief, alleen<br />

een fiscaal tarief bij ons op zijn plaats is, maar er is ook<br />

bij dezen post niemand, die den Minister aanspoort, op dezen<br />

post geen recht te heffen. Wij vragen alleen handhaving<br />

van het oude recht.<br />

De Minister heeft gezegd, dat de benzine in hoofdzaak<br />

wordt gebezigd voor luxe automobielen, maar bij informatie<br />

is mij gebleken, dat er tienmaal zooveel chassis voor vrachtauto's<br />

worden ingevoerd, dan door den Minister is opgegeven,<br />

ongeveer vier tot vijf duizend en niet vierhonderd, zooals de<br />

Memorie van Toelichting aangeeft, zoodat het aantal luxe<br />

auto's daartegenover in een andere verhouding komt.<br />

Er is verder bijna geen kleinindustrie, die niet al3 hulpmiddel<br />

benzine, olie en petroleum noodig heeft; ik handhaaf<br />

daarom mijn amendement om het tegenwoordige recht te behouden.<br />

De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Ik<br />

kan mij bij den vorigen spreker aansluiten en ik erken dus<br />

niet het verwijt van den. Minister, dat men destructief doet<br />

door met een dergelijk amendement te komen, waar er alleen<br />

wordt voorgesteld behoud van het bestaande recht. Ik ben<br />

het niet eens met den Minister als zoude hiermede ee-n luxe<br />

belasting worden geheven.<br />

De hoeveelheid benzine, in het bedrijf en voor vrachtauto's<br />

gebruikt, is, juist omdat de frequentie zooveel grooter<br />

is, ontzaglijk grooter dan die voor luxe auto's. Indien de<br />

Minister voor een wegenfonds of voor een luxe belasting zou<br />

komen met een element, waarin de benzine voor luxe auto's<br />

is begrepen, willen wij daarover spreken. Maar het gaat hier<br />

om een hulpmiddel voor de industrie en voor huishoudelijk<br />

gebruik.<br />

De Minister zegt: het is zoo'n belangrijk cijfer, wel 12 ton.<br />

Juist daarom stel ik zooveel prijs op aanneming van het<br />

amendement. Het argument kan niet beslissend zijn, zelfs<br />

indien ik stond op het standpunt van de overzijde. De Minister<br />

dacht 10 a 12 millioen uit dit ontwerp te krijgen; door<br />

de oppositie in het land is er gekomen art. 43, waardoor de<br />

Minister meer dan 3 millioen meer zal krijgen. Zelfs bij<br />

aanneming van mijn amendement zal de Minister nog 1 a 2<br />

millioen meer krijgen dan hij aanvankelijk bedoelde bij de<br />

indiening van het ontwerp.<br />

Het is natuurlijk ,,maar" een halve cent, maar het gaat<br />

om de hoeveelheid. Het is misschien een verhooging van<br />

10 pet. van den kostprijs, wat de kleine man moet betalen.<br />

Wij krijgen hier onmiddellijk het verhoogde recht op de<br />

petroleum, op de verwarming met petroleumstellen. op de<br />

verlichting met de petroleum, dus juist voor het platteland,<br />

waar de loonen het laagst zijn.<br />

Wij hebben bij de algemeene beschouwingen van den heer<br />

Hermans gehoord, dat, wanneer het een fiscaal tarief was,<br />

speciaal ten aanzien van de lagere volksklassen, zijn houding<br />

geheel anders zou zijn. Ik verwacht dan ook van hem, en<br />

van mejuffrouw Meijer en mevrouw Bronsveld—Vitringa,<br />

die zoo aandoenlijk spraken over de kosten van het huishouden<br />

der kleine luyden, dat zij voor dit amendement zullen<br />

stemmen.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

De heer de Groot meende, dat het in de Memorie van<br />

Toelichting genoemde cijfer van 420 vrachtauto's ten eenenmale<br />

onjuist is en met 10 moet worden vermenigvuldigd.<br />

Ik handhaaf dit cijfer, en vermoedelijk bestaat er bij den<br />

geachten afgevaardigde omtrent hetgeen in de Memorie van<br />

Toelichting staat dit misverstand, dat hierin gesproken wonU


<strong>Vel</strong> 84. 325 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>.<br />

66. Vaststelling 1 eener<br />

- 29 OCTOBER 1924.<br />

nieuwe Tariefwet.<br />

(Minister ('oli.jn e. a.)<br />

van. vrachtauto's, die als zoodanig worden ingevoerd en niet<br />

als chassis, omdat men daaraan niet kan zien of het chassis<br />

zim voor vrachtauto's of voor gewone auto's, tenzij voor<br />

bijzonder groote lastauto's. Maar hij de kleinere vrachtwagens,<br />

zooals de veelvuldig gebruikte Ford-wagens, kan<br />

men het verschil niet zien.<br />

De heer van der Waerden stelt zich op het standpunt:<br />

ik heb geen be/waar, dat gij een recht heft, maar hef dan<br />

een recht, zooals het tot nu toe gelieven werd, en ik ben dan<br />

bereid tot zoover met u mee te gaan. De geachte afgevaardigde<br />

verliest dan echter uit het oog, met welk doel deze<br />

tariefsherziening ondernomen is, nl. om er een meerdere<br />

opbrengst van 15 millioen uit te krijgen.<br />

Nu zegt de geachte afgevaardigde: Gii krijgt uit het tarief<br />

reeds een hoogere opbrengst ten gevolge van de wijziging<br />

van artikel 43 en dus hebt ge het meerdere van dezen post i<br />

niet noodig, maar dat meerdere bedrag uit het tarief is reeds [<br />

van de tabaksbelasting afgenomen. Oorspronkelijk was geraamd<br />

een opbrengst van 20 millioen uit beide en zoo is het<br />

gebleven. De redeneering van den geachten afgevaardigde<br />

gaat derhalve niet op. Dat hier een belasting gelegd wordt<br />

ook op eeu eenvoudig verbruiksartikel, ik denk er niet aan<br />

het tegen te spreken, maar voor een zeer belangrijk deel drukt :<br />

de verhooging op wat ik eenerzijds acht te zijn luxe, terwijl<br />

het anderzijds is een tegemoetkoming voor de vernieling van<br />

onze wegen door de zware vrachtautomobielen, ten gevolge<br />

waarvan de schatkist aanzienlijke offers moet brengen om l<br />

de vernieling te herstellen. Dit rechtvaardigt deze heffing<br />

zoowel voor de luxe-automobielen als voor de vrachtautomobielen.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek thans de Commissie van Rapporteurs<br />

advies uit te brengen over de beide amendementen.<br />

De heer do Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De meerderheid<br />

van de Commissie is van meening, dat de beide amendemeuten<br />

niet moeten worden aangenomen.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

Het amendement van den heer de Groot (Stuk n°. 20, IV)<br />

wordt verworpen met 51 tegen 30 stemmen.<br />

Tegen hebben gestemd de heeren Leenstra, Feber, van<br />

Rijzewijk, Deckers, van Vuuren, van Voorst tot Voorst, vau<br />

Dijk, Kuiper, Loerakker, Heukels, Colijn, de Monté ver<br />

Loren, Lovink. Hermans, Zijlstra, Suring, Schokking, Tilanus,<br />

Nolens, Rutten, Bomans, de Wilde, Rutgers, Weitkamp,<br />

van den Heuvel, Schouten, Snoeck Henkemans,<br />

Fruytier, Krijger, van Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren<br />

Duymaer van Twist, Visscher, mejuffrouw Katz, de heeren.<br />

van de Bilt, Rutgers van Rozenburg, Ament, Fleskens,<br />

Beumer, van der Molen, Bakker, Michielsen, van Sasse van<br />

Ysselt, mevrouw Bronsveld—Vitringa, de heeren. Knigge,<br />

van Rijckevorsel, Bongaerts, Wintermans, Engels, Bulten<br />

en de Voorzitter.<br />

Vóór hebben gestemd de heeren Smeenk, Duys, Ebels,<br />

Sannes, Wijkamp, mejuffrouw Groeneweg, de heeren<br />

Kleerekoper, Schaper, Brautigam, ïroel«tra, mejuffrouw<br />

Westerman, mevrouw Bakker—Nort, de heeren Staalman,<br />

van der Waerden, van Gijn, Braat, van den Tempel, Ter<br />

Hall, Bierema, Dresselhuys, K. ter Laan, IJzerman, de<br />

Boer, van Zadelhoff, de Groot, Boon, Gerritzen, Hiemstra,<br />

van Ravesteijn en van Rappard.<br />

De Voorzitter: Ik stel voor, over het amendement van<br />

de heeren IJzerman en van der Waerden (Stuk n°. 21, VI)<br />

te stemmen bij zitten en opstaan.<br />

De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Ik ben<br />

het met u eens, dat het amendement niet van zoo verre<br />

strekking is; ik zou daarom gaarne zien, dat het in hocfdelijke<br />

stemming werd gebracht.<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.<br />

(Voorzifter e. a.)<br />

De Voorzitter: Ieder lid heeft het recht, hoofdelijke<br />

stemming te vragen; er zal dus hoofdelijk worden gestemd.<br />

Het amendement van de heeren IJzerman en van der<br />

Waerden (Stuk n°. 21, VI) wordt verworpen met 52 tegen<br />

29 stemmen.<br />

Te,gen hebben gestemd de heeren Kuiper, Loerakker,<br />

Heukels, Colijn, de Monté ver Loren, Lovink, Hermans,<br />

Zijlstra, Suring, Schokkipg, Tilanus, Nolens, Rutten,<br />

Bomans, de Wilde, Rutgers, Weitkamp, van den Heuvel,<br />

Schouten, Snoeck Henkemans, Fruytier, Krijger, van<br />

Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren Duymaer van Twist,<br />

Visscher, mejuffrouw Katz, de heeren van de Bilt, Rutgers<br />

van Rozenburg, Ament, Fleskens, Beumer, van der Molen,<br />

Bakker, Michielsen, van Sasse van Ysselt, mevrouw<br />

Bronsveld—Vitringa, de heeren Knigge, van Rijckevorsel,<br />

Bongaerts, Wintermans, Engels, Bulten, Smeenk, Leenstra,<br />

Feber, van Rijzewijk, Deckers, van Vuuren, van Voorst tot<br />

Voorst, van Dijk en de Voorzitter.<br />

Vóór hebben gestemd de heeren Schaper, Brautigam,<br />

Troelstra, mejuffrouw Westerman, mevrouw Bakker—Nort,<br />

de heeren Staalman, van der Waerden, van Gijn, Braat,<br />

van den Tempel, Ter Hall, Bierema, Dresselhuys, K. ter<br />

Laan, IJzerman, de Boer, van Zadelhoff, de Groot, Boon,<br />

Gerritzen, Hiemstra, van Ravesteijn, van Rappard, Duys,<br />

Ebels, Sannes, Wijkamp, mejuffrouw Groeneweg en do<br />

heer Kleerekoper.<br />

Volgnummer 96 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 97, luidende:<br />

„Papier v. a. s., al dan niet vermengd, gedrenkt of<br />

bekleed met andere zelfstandigheden, of op eenigerlei<br />

wijze voor een bepaald doel geschikt gemaakt (ook wanneer<br />

het, als papier maché, vulcanfibre en dergelijke<br />

uit papiergTondstof vervaardigde producten, de eigenschappen<br />

van papier geheel of gedeeltelijk heeft verloren),<br />

zoomede met inachtneming van de Bijzondere<br />

bepalingen, papierwaren (artikelen geheel of hoofdzakelijk<br />

uit of met papier of papiergrondstof samengesteld),<br />

prenten, platen, schrifturen, albums, boeken<br />

en drukwerken daaronder begrepen.<br />

I. Sigarettenpapier, ongeacht den vorm waarin het<br />

wordt ingevoerd, zoomede sigarettenhulzen en deelen<br />

van sigarettenhulzen, voor zoover deze deelen zijn vervaardigd<br />

uit sigarettenpapier.<br />

A. Sigarettenhulzen en deelen van sigarettenhulzen.<br />

Maatstaf: 1000 stuks. Rechten: f 1,50.<br />

B. Sigarettenpapier:<br />

1. Ingevoerd in bladen of vellen, al dan niet opgerold:<br />

al. in blaadjes van niet meer dan 25 vierkanten centimeter<br />

oppervlakte, al dan niet samengevoegd tot<br />

boekjes. Maatstaf: 1000 stuks. Rechten f 1,50;<br />

6. in bladen of vellen van andere maat dan aangegeven<br />

bij letter a. Maatstaf: M\ Rechten: f 0,60.<br />

2. Ingevoerd in anderen vorm, voor zoover niet behoorende<br />

tot post n°. 110. Maatstaf: M 2 . Rechten:<br />

f 0,60.<br />

II. Rotatiepapier en ander papier uit één stuk, ingevoerd<br />

op rollen, wegende per rol, met inbegrip van<br />

huls of ander opwin dmiddel, 200 kilogram of meer.<br />

Maatstaf: waarde. Rechten: 5 pet.<br />

III. Overige tot den post behoorende artikelen.<br />

Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />

Bijzondere bepalingen.<br />

I. Tot den post behooren niet:<br />

a. artikelen van papier maché, vulcan-fibre of andere<br />

uit papierbrij of papiergTondstof vervaardigde pro-


326<br />

*_ — - '<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1934.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

!<br />

—<br />

(Voorzitter.)<br />

ducten, welker hardheid die van hout evenaart of overtreft,<br />

tenzij ingevoerd in vlakke al dan niet opgerolde<br />

bladen, vellen, banen, banden, reepen, ringen, strooken,<br />

stukken, schijven, enz.;<br />

6. weefsels en vlechtwerken van papier en hetgeen<br />

met zoodanige weefsels en vlechtwerken geheel of<br />

hoofdzakelijk is samengesteld;<br />

0. artikelen, welke behooren tot een der posten nos.<br />

11, 41, 80, 132 sub I, of 143.<br />

II. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maat-<br />

•egel van bestuur, onder de noodige voorzieningen, vrijdom<br />

van invoerrecht te verleenen voor sigarettenpapier,<br />

dat gebezigd wordt, voor de vervaardiging 1 van sigaretten<br />

in sigarettenfabrieken, of voor de vervaardiging 1 van<br />

artikelen, welke bij invoer niet of aan een lager invoerrecht<br />

zijn onderworpen dan van sigarettenpapier is verschuldigd.<br />

Goudpapier en dergelijke artikelen voor het vervaardigen<br />

van mondstulkken van sigaretten zullen niet als<br />

sigarettenpapier worden aangemerkt.<br />

III. Van het volgens den post verschuldigd invoerrecht<br />

worden vrijgesteld:<br />

1. Papierwaren (geschreven of getypte manuscripten,<br />

artikelen in brailleschrift, drukwerken, prenten,<br />

platen en kaarten daaronder begrepen), in boek-,<br />

brochure- of tijdschriftvorm, zoowel los als ingenaaid<br />

of ingebonden, mits bestaande, behalve omslag en titelvel,<br />

zoo deze aanwezig zijn, uit meer dan vier bladzijden,<br />

blijkbaar bestemd om aaneen te blijven, met inbegrip<br />

van do voor reclame daaraan toegevoegde drukwerken<br />

en de daarbij behoorende gelijktijdig ingevoerde prenten,<br />

platen, kaarten, modellen, patronen, plattegronden,<br />

bijvoegsels of andere bescheiden, welke vóór, tusschen<br />

of achter den tekst zijn aangebracht of los daaraan zijn<br />

toegevoegd, met uitzondering van:<br />

a. boeken en andere papierwaren in boek-, brochureof<br />

tijdschriftvorm, in de Nederlandsche taal;<br />

h. registers, schoolschriften, kantoorboeken, kalenders,<br />

almanakken, jaarboeken, albums, en andere papierwaren<br />

in boek-, brochure- of tijdschriftvorm, waarvan<br />

meer dan een vierde van het aantal al dan niet bedrukte<br />

bladzijden, omslag en titelblad, zoo deze aanwezig zijn,<br />

medegerekend, is voorzien van kalender of van niet<br />

ebruikte notenbalken, of geheel of gedeeltelijk blijkaar<br />

is bestemd of ingericht, maar nog 1 niet geheel is<br />

f<br />

benut voor het maken van becijferingen of schetsen, voor<br />

het maken van aanteekeningen, het invullen van prijsbedragen,<br />

voor het inschuiven of opplakken van prenten,<br />

platen, postzegels, photographieën of andere artikelen,<br />

of dergelijk gebruik;<br />

c. boeken en andere papierwaren in boek-, brochureof<br />

tijdschriftvorm, welke geheel of voor meer dan de<br />

helft van het aantal bladzijden, berekend als is aangegeven<br />

sub b hiervoor, bestaan uit prenten, platen, kaarten,<br />

plattegronden, teekeningen of afbeeldingen, welke<br />

uitvouwbaar, samenvouwbaar of opzetbaar zijn;<br />

d. boeken met metalen, lederen of andere sluiting, of<br />

waarvan rug of delkblad geheel of gedeeltelijk zijn bekleed<br />

of versierd met edelgesteenten, halfedelgesteenten<br />

of paarlen of met imitatie's daarvan, of wel met<br />

edele metalen, met ivoor, been, barnsteen, schelp, schildpad,<br />

paarlemoer, lava of dergelijke natuurproducten,<br />

met celluloid, galalith of dergelijke fabrikaten, met<br />

fluweel of pluche, of fluweeb of plucheachtige stoffen,<br />

met borduur-j brei-, haak-, kant- of batikwerk, of welke<br />

zijn verpakt in doos of étui, wanneer zich in de doozen<br />

of étui's, bovendien bevinden een of meer in het tarief<br />

belast verklaarde artikelen, als portemonnaies, rozenkransen,<br />

verfbenoodigdheden, enz.;<br />

e. _ Ikleurboeken en zoogenaamde plakboeken (boeken<br />

waarin zich naast in kleuren gedrukte voorbeelden, afbeeldingen<br />

bevinden, bestemd om te worden nagekleurd,<br />

of waarvan de bladen deels zijn bedrukt met een schets<br />

en deels met gekleurde deelen dierzelfde schets, welke<br />

laatste zijn bestemd, om na te zijn uitgeknipt, op de<br />

eerstbedoelde schets te worden geplakt), en zoogenaamde<br />

tooverboekjes.<br />

2. Schetsen, schilderstukken en teekeningen, zoomede<br />

geschilderde of geteekende kakemono's en makimono's,<br />

een en ander mits niet voorzien van eenigerlei<br />

reclame of andere niet tot de eigenlijke voorstelling of<br />

afbeelding behoorende aanduiding in letters, cijfers,<br />

teekens of figuren, en met uitzondering van met de hand<br />

gekleurde photographieën en andere artikelen, welke<br />

slechts gedeeltelijk door schilderen of teekenen zijn verkregen.<br />

3. Land-, zee- en hemelkaarten, welke, gemeten binnen<br />

de rolhouten, zoo die aanwezig zijn, eene oppervlakte<br />

hebben van 50 vierkanten decimeter of meer, mits<br />

(de enkele vermelding in een der hoeken of randen van<br />

naam en adres van drukker en uitgever en op de kaart<br />

betrekking hebbende wapens en vlaggen buiten aanmerking<br />

gelaten), niet bedrukt met eenigerlei reclame<br />

of andere niet tot de eigenlijke kaart behoorende aanduiding<br />

in letters, cijfers, teekens of figuren.<br />

4. Bouwkundige en andere technische teekeningen<br />

op lichtdrukpapier, waarvan ten genoegen van den inspecteur<br />

der invoerrechten ter losplaats of diens plaatsvervanger,<br />

wordt aangetoond, dat zij betrekking hebben<br />

op ontwerpen, prijsvragen of in uitvoering zijnde<br />

werken.<br />

5. Rag- en weekbladen, met uitzondering van die<br />

in de Nederlandsche taal.<br />

6. Gedrukte of geschreven muziek, waaronder te<br />

verstaan van noten voorzien muziekpapier, met uitzondering<br />

van die, voorzien van een tekst in de Nederlandeche<br />

taal.<br />

7. Van Staatswege uitgegeven papiergeld.<br />

8. Postzegels en andere van Staatswege uitgegeven<br />

zegels en briefkaarten en andere van Staatswege uitgegeven<br />

met zegel bedrukte bescheiden, al dan niet<br />

gangbaar of gebruikt, ook wanneer die artikelen zijn<br />

verzameld in boekjes of albums, in welk geval het hiervoren<br />

bepaalde bij n°. 1, letter b, buiten toepassing zal<br />

blijven.<br />

9. Effecten, coupons, couponbladen, bankbiljetten,<br />

wissels en andere dergelijke geldswaardige stukken, met<br />

uitzondering van stukken, waaraan, wegens het niet volledig<br />

ingevuld zijn van de voor invulling bestemde<br />

ruimte of het ontbreken van nummer, handteekening of<br />

naamstempel, op het oogenblik van invoer geldswaarde<br />

dient te worden ontzegd.<br />

10. Gebruikte spoorwegkaartjes, gebruikte reisbiljetten,<br />

geheel of gedeeltelijk beschreven kantoorboeken<br />

en andere dergelijke stukken, waarvan ten genoegen van<br />

den inspecteur der invoerrechten ter losplaats of diens<br />

plaatsvervanger wordt aangetoond, dat de invoer geschiedt<br />

voor verificatie of in verband met eene kantoorverplaatsing<br />

en cognossementen, vrachtbrieven en dergeb'ike<br />

bescheiden, waarvan de voor invulling bestemde<br />

ruimte is benut, zoomede plaatsbiljetten van buitenlandsche<br />

spoorwegmaatschappijen of andere ondernemingen<br />

van vervoer, welke naar hier te lande gevestigde<br />

ondernemingen worden gezonden voor de samenstelling<br />

van reisbiljetten in internationaal verkeer.<br />

11. Tenzij onder de waarde van naar dien maatstaf<br />

belaste goederen begrepen, drukwerken gevoegd bij, of<br />

gebezigd' tot verpakking van goederen, waarmede) zij<br />

te gelijk worden verkocht, verspreid of afgeleverd, en<br />

drukwerken, welke zijn toegevoegd aan zendingen tot<br />

het geven van aanwijzingen omtrent ontpakking, monteering<br />

of behandeling daarvan, of welke in niet meer<br />

dan vijf stuks zijn toegevoegd, om voor een verkoopartikel<br />

van afzender reclame te maken.<br />

12. Papier, papierstof, houtstof en cellulose in bladen<br />

of vellen, blijkens de daarin aangebrachte gaten, of blij-


327<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. [Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

{Yoorzitter.)<br />

kens den graad van vochtigheid blijkbaar alleen geschikt<br />

om te dienen als grondstof voor papierfabricage.<br />

13. Papierhulzen voor katoenspinnerijen.<br />

14. Prespaan, pertinax en ander papier, waaromtrent<br />

bij de visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />

afdoende wordt aangetoond, dat het is bestemd om te<br />

worden gebezigd als grondstof voor het samenstellen van<br />

motoren en andere electrotechnische artikelen, of om in<br />

fabrieken, waarin deze artikelen worden vervaardigd, tot<br />

zoodanige grondstof te worden verwerkt.<br />

15. Decalcomanieën, waaromtrent bij visitatie door<br />

bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt aangetoond,<br />

dat zij zijn bestemd om in aardewerk" of andere<br />

fabrieken te worden gebezigd ter versiering of afwerking<br />

van daar vervaardigde goederen.<br />

16. Papierlompen, papierafval en verscheurd papier,<br />

voor geen ander doel geschikt dan voor verwerking in<br />

den papiermolen.<br />

IV. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel<br />

van bestuur, met betrekking tot de bij Bijzondere<br />

bepaling III, sub 14 en 15 bedoelde vrijstellingen, zoo<br />

noodig nader beperkende voorschriften te geven ten<br />

einde misbruik te voorkomen.<br />

V. Ten einde te voorkomen, dat Fransche, Engelsche,<br />

Duitsche of andere geschriften in een vreemde taal<br />

vrij van invoerrecht zouden binnenkomen, daarentegen<br />

Vlaamsche of Zuid-Afrikaansche geschriften op grond<br />

van overeenkomst met de Nederlandsche taal wel aan<br />

invoerrecht onderworpen zouden zijn, worden voor de<br />

toepassing dezer wet het Vlaamsch en Zuid-Afrikaansch<br />

met buitenlandsche talen gelijkgesteld.<br />

VI. Wanneer voor de toepassing van het bepaalde<br />

sub III ; n°. 8, bij het invoeren van zegels en bescheiden<br />

in boekjes of albums, meer dan drie-vierden van de voor<br />

aanhechting van zegels en bescheiden ingerichte ruimte<br />

nog niet is benut, zal, met inachtneming van het bepaalde<br />

sub III, n°. 1, letter o, van de boekjes en albums,<br />

waarin die artikelen zijn aangebracht, afzonderlijk invoerrecht<br />

verschuldigd zijn en zullen deze afzonderlijk<br />

ten invoer moeten worden aangegeven.",<br />

waarop de volgende amendementen zijn voorgesteld:<br />

I. een, van den heer Vliegen (Stuk n°. 5, XII), strekkende<br />

om in de Bijzondere bepalingen, onder III, la en 6,<br />

het woord „Nederlandsche" te vervangen door: ,,Hollandsche",<br />

en van de Bijzondere bepalingen III 5 te laten vervallen<br />

;<br />

II. een, van den Keer Staalman (Stuk •n°. J3,- IV),<br />

strekkende om sub II te doen vervallen en achter III, te<br />

wijzigen in II, in plaats van 8 pet. te lezen: ,,5 pet.";<br />

III. een, van den heer de Groot (Stuk n°. 20, V), strekkende<br />

om aan de Bijzondere bepalingen toe te voegen:<br />

„16. Transfers (waarmede figuren op schilder- of<br />

lakwerk worden overgebracht)."<br />

De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Daar de<br />

Regeering een wijziging in het wetsontwerp heeft aangebracht,<br />

waardoor de bedoeling van ons amendement wordt<br />

bereikt, meen ik, dat het amendement kan worden ingetrokken.<br />

Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Stuk<br />

n°. 5, XII) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />

beraadslaging meer uit.<br />

De heer Staalman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendement<br />

heeft de bedoeling om alle papier goelijk te stellen<br />

met roiatiepapier, waarvan het recht door den Minister is<br />

teruggebracht van 8 op 5 pet. Op het oogenblik is het zoo,<br />

(Staalman e. a.)<br />

dat het allerminderwaardigste drukwerk wordt gedrukt op<br />

papier, dat belast zal worden met 5 pet., terwijl boeken van<br />

beter gehalte gedrukt zullen worden op papier, dat belast<br />

zal worden met 8 pet. Ik heb hier voor mij een prullig stukje<br />

lectuur, een keukenromannetje, dat gedrukt is op rotatiepapier.<br />

Dat zal belast worden met 5 pet. Een boek van eenige<br />

waarde zal in Nederland gedrukt worden op papier, dat met<br />

8 pet. belast is. Ik geloof, dat dit is een aantasting van de<br />

cultureele waarde van alles, wat in Nederland gedrukt wordt.<br />

Daar komt nog iets bij. Onder dezen post valt ook papier,<br />

dat gebruikt wordt op kantoren. Het is dus om zoo te zeggen<br />

hulpmiddel bij de uitoefening van het bedrijf en in het<br />

systeem van den Minister had dit dus zelfs moeten worden<br />

vrijgesteld. Ik begrijp daarom niet, dat, terwijl men allerlei<br />

grondstoffen voor fabrieken en trafieken vrijstelt, men het<br />

papier, dat de grondstof is voor alles wat bureau is, met<br />

8 pet. wil belasten. Ik geloof dan ook, dat er alle aanleiding<br />

is, om dit amendement bij den Minister en de <strong>Kamer</strong> aan te<br />

bevelen.<br />

Het amendement van den heer Staalman (Stuk n". 13, IV)<br />

wordt ondersteund door de heeren Boon, Dresselhuys, van<br />

Rappard, de Groot en Hiemstra en maakt mitsdien een onderwerp<br />

van beraadslaging uit.<br />

De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendementje<br />

zal de Minister wel willen aanvaarden. Dit is nu<br />

zoo onschuldig en in zijn financieele beteekenis voor de<br />

schatkist van zoo weinig belang, dat ik meen. dat er niet<br />

veel toelichting bij noodig is. Het amendementje betreft het<br />

vrijstellen van een hulpmiddel voor onze industrie, nl.<br />

decalcomanie-papier, dat gebruikt wordt om op rijwielen en<br />

andere voorwerpen een kleine versiering aan te brengen,<br />

waarna het papier als waardeloos wordt weggeworpen. Ik<br />

hoop daarom, dat de Minister het zal willen overnemen.<br />

De Voorzitter: De heer de Groot zal de kans op voldoening<br />

aan zijn wenschen vergrooten door twee wijzigingen aan te<br />

brengen in zijn amendement; in de eerste plaats door achter<br />

„Bijzondere bepalingen" toe te voegen: „onder III" en ten<br />

tweede door het cijfer 16 te veranderen in 17, en dit naar<br />

aanleiding van de wijzigingen, door de Regeering bij Nota<br />

van Wijziging in het volgnummer gebracht.<br />

De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Ik breng die<br />

wijzigingen aan.<br />

De Voorzitter: Dan is dus het amendement in dien zin<br />

gewijzigd.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren Dresselhuys,<br />

Ter Hall, Staalman, Boon en Hiemstra en maakt<br />

mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Tegen het amendement van den heer de Groot heb ik<br />

geen bezwaar. Ik geloof alleen, dat het beter is, het te verwerken<br />

in n°. 17 (dat op bladz. 57 begint) onder III op<br />

bladz. 59.<br />

De Voorzitter: Ik kan den Minister nededeelen, dat die<br />

wijziging zooeven op mijn verzoek is aangebracht.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Ja, Mijnheer de<br />

Voorzitter, maar ik wilde u voorstellen het te verwerken in<br />

punt 17, want transfers, die in het amendement worden<br />

genoemd, is precies hetzelfde als wat in dat punt genoemd<br />

worden, nl. decalcomanieën.<br />

Wanneer men in het tot 15 geworden punt 17 leest,<br />

„Decalcomanieën, transfers daaronder begrepen, enz." is<br />

men klaar. Ik geloof, dat dit beter is dan er een nieuwen<br />

post van te maken, waar het hier betreft voorwerpen, die<br />

precies hetzelfde zijn.<br />

De heer Staalman maakt er mij een grief van, dat het<br />

eenvoudiger product met een lager recht belast is dan het


328<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Minister Colijn e.a.)<br />

duurdere. Dit is nu juist een geval, waarin wij zonder<br />

moeite voor bepaalde soorten een lager recht hebben kunnen<br />

voorstellen dan voor de duurdere.<br />

Wanneer wij den geachten afgevaardigde zouden volgen<br />

op den weg van zijn amendement, zouden wij ook het allerduurste<br />

luxe-papier, dat in den handel voorkomt, moeten<br />

belasten met 5 pet. en ik geloof niet, dat daartoe eenige<br />

aanleiding is.<br />

Ik handhaaf dus tegenover het amendement van dien geachten<br />

afgevaardigde den post, zooals hij hier staat, terwijl<br />

ik door de door mij aangegeven wijziging in punt 15 (oud 17)<br />

ben te gemoet gekomen aan het amendement van den heer<br />

de Groot.<br />

De Voorzitter: Door de Regeering is een wijziging aangebracht<br />

in punt III, sub 15, in dien zin, dat achter ,,Decalcomanieën"<br />

worden ingevoegd de woorden: „transfers daaronder<br />

begrepen,".<br />

Mag ik den heer de Groot verzoeken, mij mede te deelen<br />

of hij nu zijn amendement intrekt?<br />

De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Ik trek thans<br />

mijn amendement in.<br />

Aangezien het gewijzigde amendement van den heer de<br />

Groot is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging<br />

meer uit.<br />

De Voorzitter: Is ook de heer Staalman bereid, zijn amendement<br />

in te trekken.<br />

De heer Staalman: Hoewel ik het hopeloos acht, meen<br />

ik, mijn amendement te moeten handhaven.<br />

De Voorzitter: Ik geef thans het woord aan den heer de<br />

Monté ver Lor en, voorzitter van de Commissie van Rapporteurs,<br />

ten einde het oordeel dier Commissie over de Regeeringswijziging<br />

en het amendement van den heer Staalman<br />

mede te deelen.<br />

(Voorzitter e. a.)<br />

De Voorzitter: In volgnummer 101 is door de Regeering<br />

een wijziging aangebracht na het Verslag. De Commissie<br />

van Rapporteurs heeft mij medegedeeld, dat zij tegen deze<br />

wijziging geen bezwaar heeft.<br />

Volgnummer 101, zoomede volgnummer 102 worden<br />

achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelij<br />

ke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 103, luidende:<br />

„Rookersbenoodigdheden.<br />

Tabaks-, sigaren- en sigarettenpijpen v. a. »., nargilehs,<br />

sigaren, en sigarettenhoudera (houders waarmede<br />

sigaar of sigaret bij het rooken wordt vastgehouden)<br />

en dergelijke artikelen daaronder begrepen, zoomede<br />

opiumpijpen; de voor een en ander gebezigde branders,<br />

koppen, doppen, sluitingen, roeren en mondstukken;<br />

sigarenkolkers; sigarettenkofleers; sigarettenrolmatjes;<br />

nicotinefilters; tabakszakken; tabak&doozen; zakvuuraanstekers;<br />

omhullingen voor lucifersdoosjes; sigaren-<br />

Iknippers en sigarendoovers; sigarenkistopeners; sigaren-.<br />

pijpen- en luciferstandaards; sigarendroogflesschen;<br />

tabalkspotten; aschbakjes; rookstellen; rooktafeitjes, zoomede<br />

andere dergelijke rookersbenoodigdheden. Maatstaf:<br />

waarde. Rechten: 8 pet.<br />

Bijzondere bepaling.<br />

Vederschachten voor het vervaardigen van papieren<br />

sigaren, of sigarettenpijpen, en niet gemonteerde diersprongen<br />

worden van het volgens den post verschuldigd<br />

invoerrecht vrijgesteld.",<br />

waarop door den heer Staalman een amendement is voorgesteld<br />

(Stuk n°. 13, V), strekkende om vóór de woorden:<br />

Tabalks-, sigaren- en sigarettenpijpen, etc. te plaatsen:<br />

,,!.". Hierachter te doen vervallen de woorden: de voor een<br />

en ander gebezigde branders, koppen, doppen, sluitingen,<br />

roeren en mondstukken.<br />

De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie<br />

heeft tegen de Regeeringswijziging geen bezwaar. Wat het<br />

overgebleven amendement betreft, is zij in meerderheid van<br />

meening, dat het niet moet worden aangenomen;<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

De Voorzitter: Ik stel voor, de stemming over het amendement<br />

van den heer Staalman (Stuk n°. 13, IV) te doen<br />

plaats hebben met zitten en opstaan.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />

zijn, op te staan.<br />

Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />

Volgnummer 97, waarvan de Bijzondere bepaling III,<br />

'sub 15, thans luidt:<br />

„Decalcomanieën, transfers daaronder begrepen, waaromtrent<br />

bij visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />

afdoende wordt aangetoond, dat zij zijn bestemd om<br />

in aardewerk- of andere fabrieken te worden gebezigd<br />

ter versiering of afwerking van daar vervaardigde goederen."<br />

wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

De volgnummers 98 tot en met 100 worden achtereenvolgens<br />

zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem- ;<br />

ming aangenomen.<br />

i<br />

Dezelfde woorden toe te voegen achter II en daarachter te<br />

lezen: waarde, 3 pet.<br />

De heer Staalman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendement<br />

heeft ten doel, om de artikelen, welke hulpmiddelen<br />

zijn bij de pijpenindustrie, terug te brengen tot het oude<br />

tarief van 3 pet. voor halffabrikaat. Men zal toch niet alleen<br />

branders, koppen, sluitingen en mondstukken invoeren voor<br />

het gebruik-door particulieren. Die artikelen worden bijna<br />

uitsluitend ingevoerd door pijpenfabrikanten, om ze bij het<br />

vervaardigen van pijpen te gebruiken. Als men nu van die<br />

artikelen 8 pet. gaat heffen, is dat een averechtsche bescherming.<br />

Dit is voor mij het motief geweest om mijn amendement<br />

in te dienen.<br />

Het amendement van den heer Staalman (Stuk n°. 13, V)<br />

wordt ondersteund door de heeren Boon, Dresselhuys, Bierema,<br />

Gerritzen en de Groot en maakt derhalve een onderwerp<br />

van beraadslaging uit.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Het is zeer onaangenaam, wanneer men van de<br />

Regeeringstafel altijd ,,neen" moet zeggen, en toch dwingt<br />

de geachte afgevaardigde mij dit thans weer te doen. Zooeven<br />

had hij een amendement, dat de opbrengst van het<br />

tarief met 9 ton zou hebben doen afnemen, en nu heeft hij<br />

er een, dat ten gevolge zou hebben, dat het recht van 8 pet.<br />

op pijpen wellicht geheel illusoir zou maken, omdat men<br />

dan de pijpen in onderdeelen zou kunnen invoeren. Als<br />

men dat een beetje handig deed, dan zou het gevaar niet<br />

denkbeeldig zijn, dat het bedrag, dat men met dezen post<br />

wilde binnenkrijgen, geheel verloren ging.


<strong>Vel</strong> 85. 329 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Minister Colijn e.a.)<br />

Bovendien merk ik op, dat deze artikelen thans onder den<br />

naam van „krameriien" zijn belast me.t 5 pet. Van die geheele<br />

groep van artikelen wordt voorgesteld 8 pet. te heffen<br />

en er is geen enkele reden, om voor de hierbedoelde artikelen<br />

daarvan af te wijken.<br />

De heer Staalman: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />

tilt m.i. de zaak wat te zwaar. Ik ben niet van meening. dat<br />

door mijn amendement de opbrengst van het recht op deze<br />

artikelen geheel verloren zou gaan. Er zijn tal van pijpen,<br />

welke niet uit elkander genomen kunnen worden, zoodat men<br />

die niet in onderdeelen zou kunnen invoeren. Er is inderdaad<br />

een soort pijpen, waarvan men voor de fabricage hier te<br />

lande de onderdeelen uit het buitenland moet invoeren. Ten<br />

einde nu de industrie hier te lande in een behoorlijke positie<br />

te brengen tegenover de buitenlandsche, heb ik mijn amendement<br />

ingediend.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik vestig er de aandacht op, dat bij dit amendement<br />

wordt voorgesteld om o. a. de woorden „koppen" en ,,mondstuikken"<br />

te doen vervallen. Verdeelt men nu een pijp in<br />

twee hoofddeelen: den kop en het mondstuk, dan kan men<br />

heden het eene pakket zenden en morgen het andere. Men<br />

heeft dan een pijp en betaalt geen invoerrecht.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Rapporteurs,<br />

haar oordeel over het amendement mede te deelen.<br />

De beer de Mont* ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie is<br />

in haar meerderheid van oordeel, dat het amendement niet<br />

behoort te worden aangenomen.<br />

De heer Staalman: Mijnheer de Voorzitter! Ten einde de<br />

<strong>Kamer</strong> een stemming te besparen, trek ik het amendement in.<br />

Aangezien de heer Staalman zijn amendement (Stuk n°. 13,<br />

V) heeft ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging<br />

meer uit.<br />

De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 103<br />

zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

De volgnummers 104 tot en met 106 worden achtereenyolgens<br />

zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming<br />

aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 107, luidende:<br />

,,Schoen- en hoef beslag.<br />

I. Hoefiizers, hoefkalkoenen, hoefzolen, zoomede<br />

ander hoefbeslag en andere hoefbekleeding, ook van<br />

rubber of dergelijke stof, met uitzondering van hoefnagels<br />

en hoef spijkers. Maatstaf: waarde.. Rechten:<br />

8 pet.<br />

II. Schoenbeslag (metalen plaatjes gebezigd tot<br />

vermindering der slijtage van zolen en hakken), hoefijzertjes<br />

gebezigd tegen het afslijten van de schoenhakken,<br />

lederen nopjes voor voetbalschoenen, zoogenaamde<br />

rubberhakken, ijssporen en, met uitzondering van<br />

nagels, spijkers en schoenpennen, andere dergelijke artikelen<br />

gebezigd voor het uitwendig bekleeden van schoenzolen<br />

en schoenhakken. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />

8 pet.",<br />

waarop door den heer Bierema een amendement is voorgesteld<br />

(Stuk n°. 11, III), strekkende om in dit volgnummer<br />

I te doen vervallen.<br />

De heer Bierema verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Bij de<br />

raming, die de Minister maakt van de vermoedelijke opbrengst<br />

van de nieuwe Tariefwet, deelt de Minister mede,<br />

(Bierema e. a.)<br />

dat onder den post ijzerwerk, hout, koperwerk, etc. van het<br />

tegenwoordig tarief, artikelen worden ingevoerd tot een gezamenlijk<br />

bedrag van 74 niillioen en dat hij hiervan artikelen<br />

tot een gezamenlijke waarde van 48 millioen wil vrijstellen<br />

als hulpmiddelen voor de industrie. Ik heb mij afgevraagd,<br />

waarom de Minister dan ook niet het hoefbeslag vrijstelt.<br />

Wij hebben verschillende hulpmiddelen ten dienste van handel,<br />

industrie of landbouw, maar dit is een hulpmiddel ten<br />

dienste van al die drie bedrijven. Hoefbeslag is noodig voor<br />

vele paarden in den landbouw en voor alle paarden in handel<br />

en industrie. Het komt mij daarom logisch" voor, het onder I<br />

genoemde hoefbeslag vrij te stellen.<br />

Ik stel dit ook voor uit een oogpunt van dierenmishandeling,<br />

daar landbouwers, die op de kleintjes letten, nu dikwijls<br />

paarden op harde wegen laten loopen zonder hoefbeslag,<br />

wat voor de dieren pijnlijk is. Ik wil daarom er niet toa<br />

medewerken, dat het hoefbeslag duurder wordt.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren Ter<br />

Hall, van Gijn, Dresselhuys, de Groot en Boon maakt mits»<br />

dien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ilk moet er bezwaar tegen maken om I uit dezen<br />

post geheel te doen vervallen, maar ben wel bereid om het<br />

recht van 8 pet. terug te brengen tot 5 pet., het recht, dat<br />

op het oogenblik voor dit artikel bestaat. Trouwens, het zou<br />

anders toch volgens art. 43 automatisch weer met 5 pet.<br />

worden belast. Maar voor het behoud van de economie in do<br />

wet vind ilk het beter, dat de post blijft staan, doch met een<br />

waarderecht van 5 pet.<br />

De Voorzitter: Ik heb begrepen, dat dit amendement<br />

alleen I van dit volgnummer betreft.<br />

De heer Bierema: Ja, Mijnheer de Voorzitter!<br />

De Voorzitter: Door den Minister wordt onder I van het<br />

volgnummer 8 pet. gewijzigd in 5 pet.<br />

De heer Bierema deelt mij mede, dat hij thans zijn amendement<br />

intrekt, zoodat dit verder geen onderwerp van beraadslaging<br />

uitmaakt.<br />

Ik verzoek nu de Commissie van Rapporteurs, haar oordeel<br />

over de door de Regeering aangebrachte wijziging mede<br />

te deelen.<br />

De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van<br />

Rapporteurs heeft tegen deze wijziging geen bezwaar.<br />

Het gewijzigd volgnummer 107, waarvan onder I in de<br />

kolom Rechten het cijfer ,,8" is gewijzigd in ,,5", wordt<br />

zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

Beraadslaging over volgnummer 108, luidende:<br />

,,Schoenen, laarzen en pantoffels, en andere dergelijke<br />

voet- en beenbekleeding, klompschoenen, overschoenen,<br />

muilen, sandalen, been- en rij kappen, beenen<br />

broekbeschermers, slobkousen en dergelijke artikelen<br />

daaronder begrepen, zoomede leestklaar schoenwerk,<br />

(waaronder te verstaan bovenstukken voor bottines,<br />

laarzen, pantoffels en andere voet- en beenbekleeding,<br />

welke, om als zoodanig te worden aangewend, slechts<br />

behoeven te worden voorzien van zool of klomp) en<br />

losse inlegzooltjes. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />

Bijzondere bepaling.<br />

Van het volgens den post verschuldigd invoerrecht<br />

worden vrijgesteld:<br />

a. duikerschoenen en ander schoenwerk, waarvan de<br />

onderzijde bestaat uit of is bekleed met een niet onderbroken<br />

plaat van metaal;<br />

b. schoenen en andere tot den post behoorendo ,


330<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

06. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

iToorritter e. a.l<br />

artikelen, uitsluitend of zoo goed als uitsluitend vervaardigd<br />

van asbest;<br />

c. klompen, geheel vervaardigd van hout, al dan<br />

niet _ gevoerd of voorzien van zoogenaamde klompenleertjes:<br />

d. klimschoenen, gebezigd door houthakkers of bij<br />

bet beklimmen van telefoon- en telegraafpalen, welke,<br />

bindriemen buiten aanmerking gelaten, uitsluitend zijn<br />

vervaardigd van metaal.",<br />

waarop zijn voorgesteld de volgende amendementen:<br />

I. een, van den beer Bierema (Stuk n°. 11, IV), strekkende<br />

om in plaats van 8 pet. te lezen 5 pet.;<br />

II. een, van de heeren Fleskens en Bongaerts (Stuk n".<br />

23, I), strekkende om in het hoofd van volgnummer I te<br />

doen ven-allen de komma achter ,,klompschoenen" en na<br />

dit woord in te voegen: ,,en klompen", en om in de bijzondere<br />

bepaling op dezen post letter c te doen vervallen en<br />

letjter d te lezen c.<br />

De heer Bierema verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

eijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Scboenen<br />

zullen met 8 pet. worden belast, met uitzondering van enkele<br />

hulpmiddelen, die worden vrijgesteld; de Minister noemt<br />

'duikerschoenen, schoenen van asbest, klompen en klimechoenen,<br />

en beeft in de Memorie van Toelichting er aan<br />

toegevoegd, dat het niet mogelijk is, meerdere hulpmiddelen<br />

yrij te stellen, omdat het te groote technische bezwaren ontmoet.<br />

Ik kan mij dit laatste levendig voorstellen, maar dan<br />

is dat een beschuldiging tegen de verhooging van den geheelen<br />

post.<br />

Het verheugt mij, dat de Minister de klompen ook in bet<br />

vervolg wil vrij stellen, al is dit voor den heer Fleskens een<br />

bron van groot verdriet. Toch geloof ik, dat de Minister een<br />

onjuisten indruk vestigt, wanneer hij het doet voorkomen,<br />

alsof klompen alleen zouden worden gedragen door de allerarmsten.<br />

Het dragen van klompen is in sommige streken<br />

meer een gewoonte, omdat het buitengewoon practisch is en<br />

men daardoor in dit vochtige jaargetijde^ drooge voeten<br />

houdt. Thans loopen vele schoolgaande kinderen op het<br />

platteland op klompen, niet alleen de arme, maar evenzeer<br />

de meer welgestelde kinderen. Dat is een goede gewoonte. In<br />

de steden dragen de kinderen bijna nooit klompen, en het is<br />

een groote uitzondering, dat daar kinderen van paupers klompen<br />

dragen. Het is dus onjuist te meenen, dat de klompen<br />

speciaal door de allerarmsten worden gedragen en de schoenen<br />

door de meer welgestelden. Ik geloof, dat schoenen een<br />

veel meer algemeene levensbehoefte mogen worden genoemd<br />

dan klompen.<br />

Nu heeft de Minister bij de algemeene beschouwingen<br />

uitdrukkelijk gezegd, dat hij de levensmiddelen niet wil<br />

belasten, omdat hij niet absoluut zeker is, dat daardoor geen<br />

prijsstijging zou plaats vinden. De Minister zegt: voedingsmiddelen;<br />

ik neem dat woord gaarne over. Maar onder de<br />

allereerste levensbehoeften vallen evenzeer schoenen. Wanneer<br />

in de eerste plaats de levensmiddelen goedkoop moeten<br />

zijn, is het evenzeer van groot belang, dat daarnaast de<br />

schoenen zoo goedkoop mogelijk te verkrijgen zijn. De schoenen<br />

vormen in ieder gezin een belangrijken post op het<br />

budget; gaat men de schoenen belasten, dan worden daardoor<br />

vooral de groote gezinnen getroffen. Het komt mij daarom<br />

voor, dat deze veihooging van het bestaande tarief van 5 op<br />

8 pet. zou zijn tegen het algemeen belang, en daarom heb<br />

ik voorgesteld, het tarief weer terug te brengen tot 5 pet. Ik<br />

beveel mijn amendement ten zeerste bij den Minister aan en<br />

hoop, dat hij de groote gezinnen zal willen te genioet komen.<br />

Het amendement van den heer Bierema (Stuk n°. 11, IV)<br />

wordt ondersteund door de heeren Boon, Dressellmys, van<br />

Rappard, Staalman, de Groot, mevrouw Bakker—Nort en<br />

mejuffrouw Westerman en maakt mitsdien een onderwerp<br />

van beraadslaging uit.<br />

De heer Fleskens verkrijgt het woord tot toelichting van<br />

zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorsitter! In het<br />

(Fleskens.)<br />

Voorloopig Verslag werd een sterke aandrang uitgeoefend<br />

om ook de klompen in het tariefontwerp te betrekken, en mep.<br />

meende dat met meer recht te mogen doen, waar het ontwerp<br />

uitging van de grondgedachte, dat in het algemeen van de<br />

zoogenaamde toonbankartikelen een invoerrecht moest worden<br />

geheven. Dat de klompen tot de toonbankartikelen gerekend<br />

moeten worden, zal wel niemand betwisten.<br />

De Regeering heeft echter gemeend, aan het geuite verlangen<br />

van verschillende leden niet te kunnen voldoen, tiitgaande<br />

van de redeneering, dat de klompen öf als bedrijfsmiddel,<br />

óf door den minder kapitaalkrachtige worden gebezigd.<br />

Het argument, dat de klompen een bedrijfsmiddel zouden<br />

zijn, vind ik wel wat gezocht. Als men de verschillende artikelen,<br />

welke steeds belast werden en ook in de toekomst belast<br />

zullen zijn, van uit dat gezichtspunt zou gaan bekijken, dan<br />

wil liet mij toeschijnen, dat er heel wat uit bet ontwerp zouden<br />

moeten verdwijnen.<br />

Het tweede argument, dat de klompen door den minder<br />

kapitaalkrachtige worden gedragen, kan vroeger hebben gegolden,<br />

doch voor de latere jaren is het niet meer juist en<br />

overeenkomstig de werkelijkheid. Wat het dragen van klompen<br />

betreft, geldt de volgende onderscheiding.<br />

In de steden draagt men schoenen; op het platteland draagt<br />

men klompen. Meer of mindere kapitaalkrachtigheid blijft<br />

hier buiten beschouwing. De armste stedeling houdt bet niet<br />

zijn schoen, al is het dikwijls een slechte; de plattelandsbevolking<br />

met zijn boeren en met zijn middenstanders blijft<br />

den klomp als het geliefkoosd verbruiksartikel beschouwen.<br />

Dat ten gevolde van een invoerrecht op klompen de levensduurte<br />

in het gedrang zou komen ; acht ik op zim minst sterk<br />

overdreven, waar men toch met vier paar klompen een geheet<br />

jaar kan volstaan, terwijl de klompenindustrie bij een grootere<br />

productie in staat zal zijn de prijzen van haar artikelen<br />

eenigermate te verlagen. Een invoerrecht zal geen prijsstijging,<br />

doch eerder prijsverlaging ten gevolge hebben.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Onze klompenindustrie heeft het<br />

hard te verantwoorden. Reeds vóór den oorlog had zij zwaar<br />

te strijden tegen de Belgische concurrentie. Gedurende den<br />

oorlog werden maximum prijzen vastgesteld en de uitvoer<br />

verboden. Na den oorlog kwam de Belgische concurrentie,<br />

welke zelf beschermd wordt met minstens 10 pet., weer los,<br />

verergerd door de valuta-concurrentie. In het jaar 1923 bedroeg<br />

de Belgische invoer bijna 6 000 000 paren, terwijl de<br />

tegenwoordige binnenlandsche productie maar steeds door<br />

bleef terugloopen.<br />

Waren er in 1919 in het handbedrijf ruim 3800 ondernemingen<br />

en in het machinale bedrijf meer dan 50 met een<br />

gezamenlijke productie van meer dan 9 000 000 paren, op<br />

liet oogenblik mag de binnenlandsche productie op niet meer<br />

dan 6 000 000 paren worden gesteld. De meeste machinale<br />

bedrijyen hebben opgehouden te bestaan, terwijl de ruim<br />

20 inrichtingen, die er nog in bedrijf zijn, nog gedeeltelijk<br />

stilliggen. In de klompenindustrie heerscht dan ook een<br />

malaise als in geen enkel ander bedrijf. Is het niet jammei<br />

en in hooge mate te betreuren, dat de klompenindustrie niet<br />

haar volle 100 pet. capaciteit kan ontplooien, waardoor zij<br />

ruimschoots in eigen behoefte zou kunnen voorzien? Zou het<br />

niet te betreuren ziin als deze echt Hollandsche nijverheid<br />

langzamerhand zou moeten gaan verdwijnen?<br />

Nu weet ik wel, Mijnheer de Voorzitter, dat we hier te<br />

doen hebben met een technische herziening van ons tarief<br />

en dat bescherming van de een of andere industrie niet de<br />

reden is geweest van de indiening van het in behandeling<br />

zijnde wetsontwerp. Maar, Mijnheer de Voorzitter, waar de<br />

klommen technisch in het ontwerp thuisbehooren, waar de<br />

bewering, dat de klompen onder de eerste levensbehoeften<br />

gerekend moeten worden, niet staande kan worden gehouden,<br />

waar door de aannnming van ons amendement de schatkisl<br />

versterkt wordt, daar behoeft de omstandigheid, dat ten<br />

gevolge van een invoerrecht de klompenindustrie gesteund<br />

en de werkgelegenheid verruimd wordt, toch geen reden te<br />

zijn om deze nijverheid niet ter wille te zijn.<br />

Een enkel woord nog tot d«n heer van Gijn. Dit ame.".-<br />

dement is mij ingegeven door het algemeen belang. De klom-


331<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCïOBER 1924,<br />

66. [Vaststelling eèner nieuwe Tariefwet.<br />

(Fleskens e. a.)<br />

penmakers zii'n niet mijn committenten. Er is meer reden<br />

om aan te nemen — ofschoon ik het niet wil doen — dat,<br />

waar de Vrij heidshond in verband met dit wetsontwerp een<br />

informatiebureau heeft opgericht, de leden van dien bond ala<br />

kl'achtenbus fungeeren.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik herhaal, dit amendement is<br />

mij ingegeven door het algemeen belang. Ik hoop, dat de<br />

Minister er tegenover een welwillende houding zal aannemen<br />

en dat de <strong>Kamer</strong> het zal aanvaarden.<br />

Het amendement van de heeren Fleskens en Bongaerts<br />

'(Stuk n°. 23, I) wordt ondersteund door de heeren Bulten,<br />

van Voorst tot Voorst, Fruytier, van Rijzewijk en Wintermans<br />

en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging<br />

uit.<br />

De heer Tan den Heuvel: Mijnheer de Voorzitter! De heer<br />

Fleskens heeft, als ik hem goed begrepen heb, met de toelichting<br />

van zijn amendement aannemelijk willen maken,<br />

dat zijn amendement drie gunstige gevolgen zou hebben:<br />

1° het zou de schatkist aan geld helpen, 2° het zou de klomenindustrie<br />

helpen en 3° (een negatief resultaat) het zou<br />

Se klompen niet duurder maken.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb met veel belangstelling<br />

naar dat betoog geluisterd, maar de heer Fleskens heeft mij<br />

niet kunnen overtuigen, dat dit alles inderdaad bereikt zal<br />

kunnen worden.<br />

De werking van dit invoerrecht kan drieërlei zijn:<br />

In de eerste plaats kan de importeur het recht voor zijn<br />

rekening nemen. Dan is de schatkist geholpen en ook de<br />

ebruiker is geholpen, want de klompen worden niet duurer,<br />

maar dan is de klompenindustrie niet geholpen. Ik be-<br />

f<br />

grijp althans niet, wanneer voor hetzelfde bedrag een zelfde<br />

hoeveelheid klompen zou worden ingevoerd, hoe de klompenindustriei<br />

daarmee 1 geholpen zou zijn.<br />

Een tweede mogelijkheid is, dat de importeur het recht<br />

legt op den prijs. Dan krijgt de schatkist ook het geld, de<br />

klompenindustrie is wellicht geholpen, maar dan worden de<br />

klompen waarschijnlijk duurder, en zijn dus maar weer twee<br />

'doeleinden' bereikt.<br />

Een derde werking is, dat het invoerrecht werkt als een<br />

invoerverbod, dat de importeur van den invoer afziet, en dus<br />

geen klompen worden ingevoerd. Ik zou dit op zich zelf geen<br />

schadelijke werking vinden, want de mogelijkheid zou volstrekt<br />

niet zijn uitgesloten, dat op deze wijze de klompen niet<br />

'duurder zouden worden, daar de klompenindustrie door grootere<br />

productie goedkooper zou kunnen produceeren.<br />

In dit geval zijn maar weer twee doeleinden bereikt, omdat<br />

'de schatkist dan niets krijgt.<br />

Om dit echter langs een omweg te bereiken, lijkt mij niet<br />

wenschelijk. Er zijn ook gemengde werkingen denkbaar,<br />

waarbij noch het een noch het ander als eenig gevolg optreedt.<br />

In dat geval blijven de gemaakte opmerkingen, zij het<br />

jn verminderde mate ? van kracht.<br />

Van_ welken kant ik de zaak ook bezie, ik kan mij niet<br />

vereenigen met het amendement van den heer Fleskens,<br />

vooral omdat dit amendement niet thuisbehoort in deze<br />

Tariefwet. De duidelijk vooropgezette bedoeling om de klompenindustrie<br />

te beschermen — wat ik op zich zelf volstrekt<br />

niet verkeerd vind, maar wat men, indien noodig, niet bij<br />

deze Tariefwet moet doen, maar bij een afzonderlijke regeling—-zou<br />

voor dit punt recht geven aan degenen, die, thans<br />

ten onrechte, deze Tariefwet van protectionistische tendensen<br />

beschuldigen.<br />

_ Een tweede bezwaar tegen het amendement is, dat het ook<br />

in een ander opzicht afwijkt van den opzet van deze wet,<br />

omdat wijihier nl. _ te doen hebben met een eerste levensbehoefte.<br />

De duidelijk vooropgezette bedoeling bij deze herziening<br />

is om de eerste levensbehoeften vrij te stellen, en wat<br />

de heeren dnarvan ook zegden, die bedoeling is de Minister<br />

getrouw gebleven. Het lijstje, dat de heer van der Waerden<br />

Heelt gegeven om aan te toonen, dat er eerste levensbehoeften<br />

zijn, welke belast worden, had geen waarde, omdat dat alles<br />

betrol zaken, die wel eens een enkelen keer worden gebruikt<br />

maar geen beteekenende uitgaaf vormen.<br />

(van den Heuvel e. a.)<br />

De Voorzitter: Ik hoop, dat de heer van den Heuvel zich<br />

door de interrupties niet zal laten verleiden terug te treden<br />

in de algemeene beschouwingen.<br />

De heer van den Heuvel: Ik merkte alleen op, dat toti<br />

dusverre de eerste levensbehoeften door deze wet niet zijn<br />

belast geworden, en de Minister heeft door overneming van<br />

het borstel- en boender-amendement van den heer Vliegen<br />

getoond, dat hij in die richting zoover wil gaan als eenigs*<br />

zins mogelijk is. Hier geldt het inderdaad een eerste levensbehoefte.<br />

De cijfers, die de heer Fleskens ter verdediging<br />

van het amendement heeft gegeven, zijn juist de scherpste<br />

bestrijding er van. Hij heeft gezegd, dat 6 millioen paar van<br />

buiten worden ingevoerd en 6 millioen hier worden gemaakt.<br />

Dat is samen 12 millioen, dit is voor een waarde van minstens<br />

15 millioen. Dat is een niet onbeteekenend bedTag. Wanneer<br />

men dan bovendien bedenkt, dat die klompen bijna uitsluitend<br />

worden gedragen door ten hoogste 1/5 van de Nederlandsche_<br />

bevolking, en wel op het platteland, want in de<br />

steden ziet men bijna geen klompen, en als men daarbij in<br />

het oog vat, dat, al worden zij wel door een enkelen welgestelde<br />

gedragen, het gros er van gedragen wordt door het<br />

minst draagkrachtige deel der plattelandsbevolking, nl. door<br />

de boerenarbeiders, dan ziet men, dat men hier te doen heeft<br />

met een uitgaaf, die periodiek tot een vrij belangrijk bedrag<br />

in ieder arbeidersgezin weerkeert.<br />

Bovendien geldt het hier niet een verhooging van 5 tot 8<br />

pet., maar een verhooging van 0 tot 8 pet., en al mag men<br />

nu aannemen, dat een verhooging van 5 tot 8 pet. niet bepaald<br />

tot prijsverhooging behoeft te leiden, het is toch niet<br />

aan te nemen, dat van een verhooging van 0 tot 8 pet. geen<br />

verhooging het gevolg zal zijn. Daarom, omdat dit amendement<br />

niet past in de bedoeling van deze Tariefwet, geloof<br />

ik, dat de <strong>Kamer</strong> goed zal doen, met ten aanzien van dit<br />

amendement te volgen den raad, dien de heer van Vuuren<br />

ten aanzien van een ander amendement gisteren ga", nl. voorloopig<br />

het niet aan te nemen.<br />

De heer Fruytier: Mijnheer de Voorzitter I Ik zou willen<br />

beginnen met den heer van den Heuvel te vragen, hoe hij<br />

staat tegenover den geheelen post. Hij wijst het invoerrecht<br />

op klompen af, omdat die worden gedragen door het minst<br />

draagkrachtige deel van onze bevolking, maar er is een ander,<br />

evenzeer weinig draagkrachtig deel van onze bevolking, dat<br />

schoenen draagt.<br />

De heer van den Heuvel zegt, dat 1/5 deel der bevolking<br />

klompen draagt. Daar staat tegenover, dat er veel meer personen<br />

zijn, niet alleen in de gezinnen van de rijksten, maar<br />

ook in die van de armsten, die schoenen dragen, zoodat de<br />

heer van den Heuvel, consequent blijvende, het geheele volgnummer<br />

zou moeten afwijzen.<br />

Verder wil ik den heer van den Heuvel niet volgen in zijn<br />

academisch overzicht wat betreft het dragen en het fabriceeren<br />

van klompen. Hij schijnt echter niet voldoende op de<br />

hoogte te zijn van het bedrijf.<br />

In het klompenmakersbedrijf is een groote factor het koopen<br />

van het klompenhout. Het is een feit, dat door de gunstiger<br />

arbeids- en productievoorwaarden in het buitenland<br />

het klompenhout door de buitenlandsche klompenmakers<br />

tegen hoogeren prijs kan worden gekocht dan de Nederlandsche<br />

klompenmakers er voor kunnen betalen. Het gevolg<br />

daarvan is, dat jaarlijks uit Nederland groote hoeveelheden<br />

klompenhout worden ingevoerd vooral in België, maar ook<br />

in Duitschland. Het hout wordt daar verwerkt to't klompen,<br />

die later tegen concurreerende prijzen in Nederland worden<br />

ingevoerd. *<br />

Is het nu mogelijk, door deze heffing onze industrie de<br />

gelegenheid te geven, ^tegen meer concurreerende prijzen het<br />

hout in Nederland te koopen en de klompen, die hier noodig<br />

7 'iJ n , in^? 13 land te verwerken? Ik zie die mogelijkheid door<br />

deze hefiing wel geschapen. In zou er de <strong>Kamer</strong> dan ook op<br />

willen wijzen, dat de aanneming van dit amendement niet<br />

zoozeer la het directe belang van de klompenmakers, als wel<br />

het directe belang van de werkgelegenheid in deze industrie,<br />

die vooral in de laatste jaren veel geleden heeft.


332<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Fruytier e. a.)<br />

Ik beveel daarom het amendement van den heer Fleskens<br />

bij de <strong>Kamer</strong> aan.<br />

De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de <strong>Kamer</strong><br />

in overweging willen geven, het amendement van den heer<br />

Fleskens niet te aanvaarden en dus den invoer van klompen<br />

onbelast te laten.<br />

De Iklompen zijn artikelen, die voor het overgroote deel<br />

gedragen worden door de arbeiders en boeren op het platteland<br />

en die zeiker niet duurder mogen gemaakt worden, dan<br />

ze nu reeds zijn.<br />

Veel werk, dat door de door mij bedoelde arbeiders moet<br />

worden verricht, kan in vele gevallen niet op schoenen<br />

gedaan worden.<br />

De klompen zijn momenteel te duur. Groote-mansklompen<br />

kosten nu f 2,50 per jaar, terwijl de prijs vóór den oorlog<br />

van 80 tot 100 cent liep. Men Ikan veilig aannemen, dat de<br />

prijs van de klompen op het oogenblilk 2^-maal zoo hoog "'s<br />

als vóór den oorlog.<br />

Mijnheer de Voorzitter! De heer Fleskens heeft gezegd,<br />

dat het in het 'belang van de industrie zou zijn, wanneer<br />

zijn amendement werd aangenomen. Er zijn echter bij alle<br />

artikelen industrieën te noemen, in wier belang de heffing<br />

niet en wèl zou zijn. Men kan zoo wel alle amendementen<br />

op verschillende manieren verdedigen. Het kan best mogelijk<br />

zijn, dat door een bepaald amendement een zekere<br />

industrie wordt geholpen, maar daar staat tegenover, dat er<br />

veel meer menschen zijn, die meer moeten betalen.<br />

Ik moet ten aanzien van het betoog van den heer van den<br />

Heuvel opmerlken, dat zijn betoog nu heel anders luidt dan<br />

het geklonken heeft bij de heffingsvoorstellen van ongeveer<br />

dezelfde soort artikelen in deze <strong>Kamer</strong>. Hij is in deze<br />

eenigszins uit zijn rol gevallen! Hij spreekt nu van een<br />

eerste levensbehoefte, maar er zijn meer artikelen behandeld,<br />

die men onder die groep zou kunnen onderbrengen.<br />

Maar den was de heer van den Heuvel er niet tegen. Nu het<br />

gaat over klompen, een artikel, dat speciaal ten plattelande<br />

wordt gebruikt, treedt oolk de heer van den Heuvel in het<br />

krijt, blijlkbaar om de kiezers ten plattelande in het gevlei te<br />

komen. Andere dingen, in dit wetsontwerp genoemd, zijn<br />

ook eerste levensbehoeften, welke ten plattelande worden<br />

gebruikt. Ik begrijp den heer van den Heuvel niet best. Hii<br />

Ikan blijkbaar twee kanten uitgaan. Het eene oogenblilk<br />

spreekt hij zus en het andere oogenblik zoo.<br />

_ De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Deze ongetwijfeld belangwekkende discussie gaat min<br />

of meer buiten de Regeering om. De heer Fleskens wil bij<br />

amendement in den post 108 ook klompen opnemen. l'echnisch<br />

is daartegen geen bezwaar. Ik bedoel daarmede, dat<br />

klompen, evenals vele andere artikelen, een artikel is, dat<br />

in den vorm. waarin het hier wordt ingevoerd, ook aan den<br />

gebruiker wordt afgeleverd en dus geheel voldoet aan het<br />

criterium van toonbankartikel, welk criterium de Regeering<br />

aan den opzet van dit tarief ten grondslag heeft gelegd.<br />

Maar de Regeering heeft nog iets anders gedaan. Zij heeft<br />

bij het oorspronkelijk ontwerp, zooal.s het bij de <strong>Kamer</strong> is<br />

ingediend, en dat later door artikel 43 eenigszins is gewijzigd.<br />

getracht het aantal vrijstellingen, dat er volgens<br />

het oude tarief was, uit te breiden. Natuurlijk was rnetdien<br />

gedaehtencang in strijd om het aantal vrijstellingen in te<br />

krimpen. M. a. w. in den opzet van het ontwerp behoorde<br />

niet thuis, dat artikelen van een aard als deze, als zij vrij<br />

waren onder het oude tarief, in het nieuwe tarief belast<br />

zouden worden. Natuurlijk komt het amendement van den<br />

geachten afgevaardigde met die opvatting, welke óók aan<br />

het tarief ten grondslag ligt, wel in strijd.<br />

Terwiil dus eenerzijds in technischen zin het amendement<br />

kan geacht worden binnen het kader van het wetsontwerp<br />

te liggen, anderzijds is het, naar het mij voorkomt, niet in<br />

overeenstemming met een van de andere opvattingen, welke<br />

aan het tarief ten grondslag liggen.<br />

Er is nu een amendement en daarover hebben verschillende<br />

personen hun licht doen schijnen. Daarom zeg ik hier hetzelf<br />

de, wat ik over het amendement van den heer Ter Hall<br />

heb gezegd. Te meer, waar gebleken is, dat er in de <strong>Kamer</strong><br />

(Minister Colijn e.a.)<br />

zooveel verschillende meeningen bestaan. Ik laat daarom de<br />

beslissing aan de <strong>Kamer</strong> over.<br />

De h eer Bierema heeft een amendement ingediend, strekkende<br />

om den post van de schoenen van 8 pet. op 5 pet. terug<br />

te brengen. Hij heeft dat amendement verdedigd op grond<br />

van het feit, dat de schoen een artikel is, dat in ieder gezin<br />

wordt gebruikt, dat somwijlen bij groote hoeveelheden wordt<br />

gebruikt en dat geenszins altijd een luxe artikel is. Dat is<br />

volkomen waar, maar er staan in dezen post ook tal van<br />

dingen, welke wel als luxe artikelen zijn te beschouwen.<br />

Wanneer men b.v. heeft met goud bestikte muiltjes, dan<br />

vallen deze er ook onder, en dat geldt voor zeer veel duur<br />

schoenwerk. dat van uit het buitenland wordt ingevoerd.<br />

En daarom heb ik geen vrijmoedigheid om het recht op deze<br />

geheele groep te verlagen, te meer niet, omdat het weer<br />

31 ton kosten zou. Ik moet dus bezwaar maken tegen het<br />

amendement van den heer Bierema en laat de beslissing over<br />

het amendement van den heer Fleskens aan het oordeel van<br />

de <strong>Kamer</strong> over.<br />

De heer Bierema: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb met<br />

leedwezen vernomen, dat de Minister bezwaar maakt tegen<br />

mijn amendement. Ik kan niet ontlkennen, dat onder dezen<br />

post artikelen voorkomen, die tot de luxe-artikelen behooren,<br />

maar wanneer ik van den Minister maar eenige aanwijzing<br />

gekregen had, dat hij zijn medewerlking zou willen verleenen<br />

tot verlaging van het invoerrecht voor schoenen, zou<br />

ik trachten deze onder een aparten post te brengen. Waar ik<br />

echter niet den indruk heb gekregen, dat de Minister daartoe<br />

bereid zou zijn, meen ik in de gegeven omstandigheden mijn<br />

amendement te moeten handhaven.<br />

De heer Fleskens: Mijnheer de Voorzitter! Ik ben dankbaar<br />

voor de houding van den Minister tegenover mijn<br />

amendement, dat hij ter beslissing aan de <strong>Kamer</strong> overlaat.<br />

Ik meen te kunnen volstaan met aan de <strong>Kamer</strong> mijn amendement<br />

aan te bevelen.<br />

De heer Dresselhnyg: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil even<br />

constateeren, dat deze debatten voor iemand, die de zaken<br />

gevolgd heeft, eenige verwarring moeten opleveren. Wij<br />

hebben den heer van den Heuvel met klem hooren betoogen.<br />

dat hij ter wille van de belangen van het platteland geen<br />

recht op klompen geheven wil zien, en de heer Fleskens<br />

heeft betoogd, dat de klompen niet duurder zullen worden;<br />

ik meen zelfs, dat hij een oogenblik sprak van goedkooper.<br />

De Minister heeft zich daarover niet uitgelaten. Maar nu<br />

zulke groote belangen voor een groote bevolkingsgroep op<br />

het spel staan, moeten wij toch meer zekerheid hebben. De<br />

heer van den Heuvel heeft ten slotte bij de algemeene beschouwingen<br />

deze uitdrukking gebruikt, dat een bewijs van<br />

een verband tusschen hoogere invoerrechten en duur leven<br />

niet is geleverd en het tegendeel dikwijls is gezien. Dat lijkt<br />

op hetgeen de neer Fleskens zegt. Maar de Minister heeft op<br />

22 October bij de algemeene beschouwingen gezegd:<br />

,,Mijnheer de Voorzitter! Op de gronden, die ik zooeven<br />

heb uiteengezet, geloof ik niet, dat het gevolg van<br />

dit tarief zal zijn vermindering van onzen invoer, geloof<br />

ik ook daarom niet aan de beteekenis van het duurteargument,<br />

want het duurder worden van de goederen<br />

kan alleen plaats hebben, wanneer de prijs van het<br />

invoerrecht op den prijs der goederen komt en dan niet<br />

alleen voor de ingevoerde goederen, maar ook voor de<br />

goederen, die binnenslands worden vervaardigd.<br />

Ik verwacht, zooals ik zeide, niet, dat het Techt op den<br />

prijs der goederen zal worden gelegd, en daarom verwacht<br />

ik ook niet de duurtegevolgen, die door sommige<br />

sprekers naar voren zijn geschoven."<br />

Intusschen ben ik vandaag weer in de war gebracht, omdat<br />

de Minister meewarig verklaarde, dat enkele artikelen ter<br />

wille van de arme bevolking niet moesten worden belast,<br />

omdat zij dan duurder zouden worden, zooals de nagelschuiers.<br />

Intusschen worden de klompen volgens den heer


<strong>Vel</strong> 86. 333 Twrorla <strong>Kamer</strong>.<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. .Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Dresselhuys e. a.)<br />

Fleskens goedkooper. Wij hebben van den Minister betzelfde<br />

geboord van de niattenkloppers, terwijl deze bij de<br />

naaimachines 5 pet. wilde toestaan om geen extra weeldebelasting<br />

op te leggen. Wat meent de Minister nu; zullen de<br />

klompen duurder worden of niet? En hoe staat bet met de<br />

schoenen ? Zullen die door het invoerrecht goedkooper worden<br />

of duurder? Voor mij staat het vast: alles zal duurder worden<br />

en wij zullen allerlei bevolkingsgroepen extra belasten;<br />

de Minister denkt, dat de zaken niet duurder zullen worden,<br />

maar de beer van den Heuvel is blijkbaar bekeerd en meent,<br />

dat de klompen wel duurder zullen worden. De heer Fleskens<br />

staat nog altijd op het goedkoope standpunt. Voor dat alles<br />

is van vitaal belang, dat de Minister verklaart: worden de<br />

klompen duurder bij aanneming van het amendement-<br />

Fleskens of niet; blijven de schoenen even goedkoop bij het<br />

voorstel van den Minister of bij bet voorstel van den heer<br />

Bierema? Die vraagstukken eischen toelichting en ik hoop<br />

daarop van den Minister een stellig antwoord te ontvangen.<br />

De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Ik hoor met<br />

verontrusting dit debat voeren. Wij hadden de troost, dat I<br />

althans de klompen, het schoeisel van de armen en van het [<br />

platteland, vrijbieven. Nu staat de Minister schier altijd op j<br />

zijn stuk; bijna altijd zegt hij: torn zoo weinig mogelijk<br />

aan wat is voorgesteld. Hedenmiddag hebben wij bij de I<br />

blaasinstrumenten wat tegemoetkoming gekregen, maar bet |<br />

voorstel tot vrijstelling werd toch niet aangenomen; de ;<br />

rechterzijde was het niet eens met den Minister en wilde !<br />

het invoerrecht toch hebben. Maar nu is er over deze zaak<br />

bij de rechterzijde strijd en de Minister zegt laconiek: ik<br />

laai de <strong>Kamer</strong> vrij.<br />

Ik zou wel willen waarschuwen tegen deze politiek, die<br />

voor het platteland zeer slecht zal zijn. Ik verbaas mij, dat<br />

hierbij nooit aanwezig is de Minister van Landbouw, die<br />

alles heeft mede-onderteekend. Zelfs bij deze quaestie is de<br />

Minister afwezig en de landbouw wordt door de ltegeering<br />

vrijwel geïgnoreerd. De klompen waren vóór den oorlog, ik<br />

zou haast zeggen, te goedkoop; ik heb teen verschillende j<br />

klachten gehoord van klompenmakers, baasjes en knechten,<br />

dat er geen stuk brood in zat. Ik kon het dus niet betreuren,<br />

al wilde ik geen kunstmiddelen om den toestand te wijzigen,<br />

dat onder de vrije werking van vraag en aanbod de klompen<br />

wat duurder zijn geworden, waardoor het loon van die menschen<br />

op een evenredig peil is kunnen worden gebracht.<br />

Maar nu zijn de klompen zeker 2 maal duurder geworden en<br />

volgens mijn inlichtingen is de toestand in de klompenmakerij<br />

thans redelijk. Moet men nu kunstmatig door<br />

8 pet. invoerrecht er een schep bovenop doen? Ik betreur het<br />

zeer, dat de Minister, door de <strong>Kamer</strong> „vrij te laten", de<br />

rechterzijde als het ware uitnoodigt nog wat verder te gaan<br />

en de klompen, het schoeisel van de armen, nog duurder te<br />

maken. Ik hoop, dat de <strong>Kamer</strong> niet aldus zal doen.<br />

De heer Tan den Heuvel: Mijnheer de Voorzitter! Hoewel<br />

het niet noodiff is, in te gaan op elke beschuldiging van<br />

inconsequentie, vooral wanneer die Ikomt van de zijde van<br />

;<br />

den heer Dresselhuys, in wiens politieke loopbaan zooveel<br />

dingen zijn, die men met den naam inconsequent kan betitelen,<br />

wil ilk in dit specieal geval toch deze opmerking<br />

maken:<br />

Wanneer men spreekt over het duurder worden van arti- !<br />

kelen, maakt het toch zeer veel verschil, of men te doen<br />

heeft met artikelen, waarvoor het invoerrecht wordt gebracht<br />

van 5 op 8 pet., dan wel met artilkelen, gelijk hier de<br />

klompen, waarvan geen recht wordt geheven en thans voorgesteld<br />

wordt 8 pet. Bij de algemeene beshouwingen ging<br />

het in het algemeen over de verhooging van 5 op 8 pet., en<br />

dat maakt een zeer groot verschil met een verhooging, die in<br />

percenten niet is uit te drulkken, nl. van 0 op 8 net."Daarom<br />

is er j^en sprake van, dat op dit punt eenige inconsequentie<br />

bestaat.<br />

De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voor-<br />

Zitter! Achter de Regeenngstafel heeft men zich niet kunnen |<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1824—1926,<br />

II.<br />

| (Minister Colijn e.a.)<br />

opwerken tot die mate van warmte, die blijkbaar bij de bespreking<br />

van dit onderwerp onder de leden nu en dan<br />

heerscht. Wat ik in eersten termijn gezegd heb, \an ik herhalen:<br />

de ltegeering heeft zelf een recht als dit niet voorgesteld,<br />

omdat zij van oordeel was, dat, ofschoon het technisch<br />

wel onder liet tarief gebracht kon worden, zij geen<br />

uitbreiding wenschte te geven aan het aantal artikelen, die<br />

tot nu toe vrij waren, indien zulks vermeden kor. worden.<br />

De Regeering heeft integendeel gestreefd naar uitbreiding<br />

van het aantal vrijstellingen.<br />

Nu zegt de heer Dresselhuys: laat van de Regeeringstafel<br />

eens weten, en ik wen-:ch een stellig ar.twoord op die vraag:<br />

zullen de klompen duurder woiden, of zullen zij niet duurüer<br />

worden? De heer Dresselhuys beschikt over een benijdenswaardige<br />

zekerheid, wanneer hij meent te kunnen zeggen:<br />

zij worden duurder. Tk heb dit geheele debat door gezegd,<br />

dat ik dergelijke stellige vonekeringen niet kon ge* en en<br />

niet wilde geven, omdat nanr mijn overtuiging niemand die<br />

geven kan. Wanneer de heer Dresselhuys zegt: de klompen<br />

worden duurder, dan zeg ik: het zou kunnen zijn, maar het<br />

zou ook best kunnen zijn, dat het tegendeel het preval was.<br />

Ik weet het niet.<br />

De heer van Gijn : Dus niets dan een sprong in het duister!<br />

De heer Colijn. Minister van Financiën: Er is een waarschijnlijkheid,<br />

heb ik doorloopend betoogd, dat de artikelen<br />

niet duurder worden bij verhooging van het recht van 5 tot<br />

8 pet., maar over een bepaald geval durf ik niet met de stelligheid<br />

van den heer Dresselhuys spreken.<br />

Hetzelfde geldt natuurlijk van «choeneu. Of bij verhooging<br />

van het recht van 5 tot 8 pet. de schoenen duurder zullen<br />

worden, of zij 3 pet. duurder zullen worden, of zij 2 pet.<br />

duurder zullen worden, of zij 1 pet. duurder zullen worden,<br />

of de importeur het recht geheel voor zijn rekening zal<br />

nemen, ik kan dat niet met zekerheid zeggen, en wanneer do<br />

heer Dresselhuys meent, wel met de groote stelligheid over<br />

zulke economische factoren te kunnen spreken als hij gedaan<br />

heeft, welnu, wij zijn in een vrij land; laat de heer Dresselhuys<br />

van die vrijheid gebruik maken op de wijze, die hem<br />

goeddunkt, ik zal hem op dien weg niet volgen.<br />

Een enkel woord nog naar aanleiding van hetgeen de heer<br />

Schaper heeft gezegd. Deze geachte afgevaardigde meende,<br />

dat ik verkeerd had gedaan door het oordeel over deze zaak<br />

aan de <strong>Kamer</strong> over te laten. Ik acht het een goede praetijk,<br />

wanneer zich in de <strong>Kamer</strong> tegenstrijdige meeningen openbaren,<br />

zooals hier het geval is, en het amendement technisch<br />

niet buiten den opzet van het tarief valt, noch ook aan bet<br />

doel van het tarief schade toebrengt, dat de beslissing aan<br />

de <strong>Kamer</strong> wordt overgelaten. Wanneer iemand komt met een<br />

amendement, dat mij twaalf ton kost, of een dat drie ton<br />

of negen ton kost, of dat technisch ondeugdelijk is, dan ben<br />

ik wel verplicht, mij uit te spreken, omdat ik het doel van<br />

het tarief en zijn inrichting in het oog heb te houden. Wanneer<br />

dit echter niet het geval is en er zijn verschillende stroomingen<br />

in de <strong>Kamer</strong>, dan moet de <strong>Kamer</strong> zelf een beslissing<br />

nemen.<br />

De heer Dresselhuys: Mijnheer de Voorzitter! Ik moet met<br />

een enkel woord protesteeren tegen de opmerking van den<br />

Minister in laatsten termijn. De Minister zegt: de vraag, of<br />

de klompen door de aanneming van het amendement van den<br />

heer Fleskens duurder zouden worden, kan ik niet beantwoorden.<br />

Dat is in klaren strijd met hetgeen de Minister<br />

gesteld heeft in de Memorie van Antwoord. In het Voorioopig<br />

Verslag was gevraagd naar een invoerrecht op klompen,<br />

en in antwoord daarop heeft de Minister verwezen naar<br />

paragraaf 8 van de Memorie van Antwoord. Daarin stond:<br />

,,De bestaande vrijstelling van klompen wordt bestendigd,<br />

omdat deze öf als Bedrijfsmiddel of door den<br />

minder kapitaalkrachtige worden gebezigd. Zij ligt derhalve<br />

geheel in de lijn van het ontwerp."<br />

De Minister wijst het dus af, omdat de minder draagkrachiigen<br />

die verhooging niet betalen kunnen. Daar staat


334<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Dresselhuys e. a.)<br />

'dus, dat do overtuiging van den Minister is, dat de klompen<br />

door het invoerrecht duurder zullen worden.<br />

Ik moet zeggen, dat ik de houding van den Minister niet<br />

begrijp, waar het invoerrecht zoo sterk zal inwerken op de<br />

belangen van de kleine luyden, van het platteland, van de<br />

smalle gemeente. De Minister zegt: de vraag, of dat recht<br />

eT op komt of niet, interesseert mij weinig, dat moet de<br />

<strong>Kamer</strong> weten; het gaat niet tegen het systeem van mijn ont-<br />

•werp. Neen, Mijnheer de Voorzitter, het gaat juist wel<br />

tegen het systeem van het ontwerp. De Minister heeft deze<br />

zaak in de Memorie van Antwoord afgewezen, omdat hij<br />

niet wilde, dat de niet koopkrachtigen nog meer belast<br />

zouden worden, dan reeds bij dit wetsontwerp het geval is.<br />

Hét komt mij voor, dat de taak van den Minister ongetwijfeld<br />

is, hier te waken voor de belangen van de menschen,<br />

die het niet betalen kunnen en van de plattelandsbewoners.<br />

Zoowel omdat het een hulpmiddel is, als omdat<br />

bet invoerrecht drukt op de niet «koopkrachtigen, is het m.i.<br />

de plicht van den Minister, om conform de Memorie van<br />

Antwoord te zeggen: die hoogere belasting wil ik niet. Ik<br />

wil dat geld niet hebben. Als gij het mij aanbiedt, heeren<br />

Fleskens en Bongaerts, accepteer ik het niet, in de eerste<br />

plaats omdat het niet noodig is (de Minister is al 5 millioen<br />

boven de oorspronkelijke raming), in de tweede plaats,<br />

omdat het ingaat tegen het systeem en bovenal, omdat het<br />

de klompen duurder maakt.<br />

De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Eeu enkele opmerking<br />

over het slotwoord van den Minister aan mijn adres.<br />

De Minister zegt: als mij geld wordt aangeboden, ben ik<br />

als Minister van Financiën wel verplicht, het aan te nemen.<br />

Dat is een standpunt, Mijnheer de Voorzitter, dat ik niet<br />

begrijp, dat is zuiver mammonistisch! Dan staat de Minister<br />

niet alleen als geldman ,,te grabbelen hier en te grabbelen<br />

daar", maar dan zegt hij ook nog: als mij wat wordt toegeworpen,<br />

grabbel ik het op, dat is binnen!<br />

In de Memorie van Antwoord stelt de Minister zich op een<br />

ander standpunt. Daar wijst hij op de belangen van de minder<br />

draagkrachtigen. Wie verdedigt die belangen dan nu<br />

aan de Ministerstaf el? De Minister van Landbouw is er<br />

niet- de Minister van Arbeid zit er bij. Was het dan niet<br />

zijn plicht om te zeggen: gij, Minister van Financien, beki'ïkt<br />

die zaak stroef en koud van financieel standpunt, maar<br />

er is nog een ander standpunt?<br />

Het is de arbeider, die hier weer voornamelijk getroffen<br />

wordt Ik acht dit standpunt van de Regeenng niet houdbaar.<br />

Ik heb den Minister niet gevraagd, mij te zeggen, ot<br />

het artikel duurder wordt, ja dan neen. Een kind, althans<br />

een onbevooroordeeld kind, en ook een Minister van Financiën<br />

kan begrijpen, dat als een artikel tot nu toe vrij kan<br />

worden ingevoerd en men daar 8 pet op legt, dat artikel<br />

naar alle waarschijnlijkheid veel duurder zal worden Elke<br />

andere profetie op'dit gebied beteekent niets. Iedere stap in<br />

deze richting is uiterst bedenkelijk en ik protesteer er bij<br />

voorbaat tegen.<br />

De heer Fruytier: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil nog<br />

even wijzen op de quaestie, door den heer Schaper ter sprake<br />

gebracht, nl. met betrekking tot de loonen, die verdiend<br />

worden in de klompenindustrie. Ik kan den heer bohaper niet<br />

toestemmen, dat die loonen op het oogenblik zouden zirn op<br />

een peil dat de heer Schaper behoorlijk vindt. Zi.i staan nog<br />

achter bij de landarbeiders en, wanneer er op het land werk<br />

is, werken de klompenmakers gaarne als landarbeiders. L)e<br />

hooge prijzen van de klompen vinden hun ooi-zaak niet in<br />

de hooge'loonen, die betaald worden, maar in de hoogere<br />

prijzen van het hout, waarop ik reeds in eerste instontie<br />

heb gewezen. Dat hout wordt door het buitenland gekocht<br />

te'en vrij dure prijzen, zoodat het voor de binnen!andsche<br />

industrie'onmogelijk is, dat hout te koopen. omdat het voor<br />

het buitenland, wegens de daar heerschende gunstige<br />

arbeidsvoorwaarden, mogelijk is, de klompen in Holland in<br />

te voeren tegen prijzen, waartegen ze hier niet gemaakt kunnen<br />

worden? Ik meende dit naar aanleiding van hetgeen de<br />

heer Schaper heeft gezegd, te moeten opmerken.<br />

(Braat e. a.)<br />

De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! De Minister weet<br />

ons niet mede te deelen, of, wanneer op een artikel een<br />

invoerrecht wordt gelegd, dat duurder zal worden. Ik geloof,<br />

dat, wanneer men die vraag aan 7 millioen Nederlandera<br />

voorlegt, er geen 100 het antwoord schuldig zullen blijven.<br />

Maar in deze <strong>Kamer</strong> schijnt men de wijsheid te gebruiken<br />

om zekere dingen te maskeeren. Men staat er paf van, hoe<br />

het mogelijk is, dat menschen, die zooveel geleerd hebben<br />

als de vjlen, die in deze zaal zijn, op dergelijke onnoozele<br />

vragen geen antwoord kunnen geven.<br />

Ik moet mij thans aansluiten bij hetgeen de heer Schaper<br />

heeft gezegd. Ook ik zou wel wenschen, dat de Minister van<br />

Arbeid eenige inlichtingen gaf. Het geldt hier voornamelijk<br />

de plattelandsarbeiders, die getroffen zullen worden. Tot nog<br />

toe heeft deze Minister van Arbeid zich er voornamelijk voorgespannen<br />

om de stadsarbeiders te bevoordeelen, thans gaat<br />

het om de plattelandsarbeiders. Laat de Minister nu eens<br />

zeggen, wat zijn oordeel is. Wij hebben hem van het begin<br />

van de behandeling van deze wet aan de groene tafel gezien,<br />

hij zal dus het wetsontwerp wel heel goed kennen, en tevens<br />

het amendement-Fleskens. Zeker zal hij dus een antwoord<br />

kunnen geven op de vraag, of iets duurder zal worden door<br />

een invoerrecht en of dit in het belang van den plattelandsarbeider<br />

is of niet.<br />

Thans een enkel woord naar aanleiding van hetgeen de<br />

heer van den Heuvel gezegd heeft, dat hij zich namelijk niet<br />

bewust is van inconsequentie. Dit in verband met hetgeen<br />

hij noemde de eerste levensbehoeften. De heer van den Heuvel<br />

noemde klompen wel eerste levensbehoeften, maar andere<br />

dingen, die het evengoed zijn, maar waar hij was voor de<br />

verhooging van het invoerrecht, noemde hij dus blijkbaar<br />

geen eerste levensbehoeften.<br />

Wanneer het gaat om "vraagstukken voor het platteland,<br />

treedt de heer van den Heuvel, misschien gefingeerd, on ala<br />

verdediger van het platteland. Hij grijpt den toestand aan,<br />

wil dien niet voorbij laten gaan en valt dan uit zijn rol. Hij<br />

heeft altijd gestemd tegen de amendementen op de Tariefwet,<br />

die hot duurder maken dor artikelen tegen) 'ingen, maar alleen<br />

bij het artikel klompen, een minder noodwendig artikel, dat<br />

de schatkist geen geld kost, als het verworpen wordt, kan<br />

hij ook tegenstemmen. De inconsequentie van den heer van<br />

den Heuvel ligt er zeer dik op, omdat hij aldus niet blijft<br />

in de lijn om overal tegen het duurder maken der noodwendige<br />

levensbehoefte, ook voor de plattelandsbevolking, ageert.<br />

De heer Coliin, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Nog een paar korte opmerkingen aan het adres van<br />

den heer Dresselhuys, die meent, dat de Regcering zich aan<br />

inconsequentie heeft schuldig gemaakt. Nu zeg ik: ik kan<br />

niet met even groote zekerheid spreken als de heer ÜTesselhuys,<br />

en in de stukken heb ik gezegd: ik laat de eerste<br />

levensbehoeften vrij, omdat de mogelijkheid bestaat, dat er<br />

een verhooging komt! Dat is in volkomen overeenstemming<br />

met elkaar. Bij de alfremeene beschouwingen heb ik in antwoord<br />

op een opmerking van mejuffrouw Groeneweg nog<br />

eens onderstreept, dat die mogelijkheid niet geheel werd<br />

weggecijferd, en dat er een aantal artikelen waren, waarbij<br />

men overwoog: ook die mogelijkheid moet worden ter zijde<br />

gesteld om 100 pet. zekerheid te krijgen. Dat had betrekking<br />

op verschillende voedingsmiddelen en verder dan die<br />

verschillende voedingsmiddelen strekte zich dat niet uit.<br />

Nu komt het mij voor, dat, wanneer men hier te doen had<br />

met een artikel, dat de Regeering als waarlijk allereerste<br />

levensbehoefte beschouwde, zij verplicht was om consequent<br />

in die lijn door te gaan en te zeggen: hier moet ik het zekere<br />

voor het onzekere nemen. Hier past de eisch van de 100 pet.<br />

zekerheid. Maar een zoodanig artikel acht ik klompen niet<br />

te zijn. Wij hebben het begrip eerste levensbehoeften voornamelijk<br />

opgevat in den zin van voedingsmiddelen, en klompen<br />

behooren niet in die mate tot de eerste levensbehoeften,<br />

dat men daarop ook de volle 100 pet. zekerheid in het leven<br />

zou moeten roepen. In antwoord op een vraag van mejuffrouw<br />

Groeneweg, heb ik die zekerheid uitdrukkelijk beperkt tot<br />

de voedingsmiddelen. De houding, die de Regeering nu aanneemt,<br />

is daarmede niet in strijd.


335<br />

14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />

66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />

(Minister Colijn e.a.)<br />

En als de heer Dresselhuys volhardt, en zegt: ik eisch,<br />

dat de Minister zeggen zal, worden de klompen nu duurder<br />

of worden ze niet duurder, dan zeg ik: in twijfel onthoudt<br />

u en bega geen onvoorzichtigheden door met zooveel stelligheid<br />

te spreken over dingen, die men niet waar kan maken.<br />

Daarom volg ik den heer Dresselhuys op dien weg niet.<br />

De Voorzitter: De heer Dresselhuys vraagt nu in vijfden<br />

termijn het woord. Ofschoon het mij voorkomt, dat er aan<br />

ieder debat een einde dient te komen, stel ik niettemin aan<br />

de <strong>Kamer</strong> voor, den heer Dresselhuys toe te staan, in vijfden<br />

termijn het woord te voeren.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

Do heer Dresselhnys: Mijnheer de Voorzitter! Wij zullen<br />

moeten begrijpen, dat inderdaad de Minister zich hier aan<br />

een zeer ernstige inconsequentie schuldig maakt.<br />

De Minister heeft hier gesproken over levensmiddelen,<br />

levensbehoeften, maar over klompen heeft hij in de Memorie<br />

van Antwoord, naar aanleiding van een vraag van enkele<br />

leden, gezegd:<br />

„de bestaande vrijstelling van klompen wordt bestendigd;<br />

zij ligt geheel in de lijn van het ontwerp."<br />

Dat is dus geen vermoeden, maar zekerheid.<br />

Wanneer de Minister nu zegt: ik laat de zaak aan de <strong>Kamer</strong><br />

Dver, of in zijn laatste betoog feitelijk liet amendement van<br />

den heer Fleskens verdedigt, dan maakt de Minister mijns<br />

inziens zich wellicht ten nadeele der arme plattelandsbevob<br />

king aan een gevaarlijke inconsequentie sclnildig.<br />

De heer Coliin, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik wil nog slechts opmerken, dat wanneer de heer<br />

Dresselhuys die conclusie zou willen handhaven, hij eigenlijk<br />

verlangt, dat de Minister, indien een dergelijk amendement<br />

werd aangenomen, daaruit de conclusie zou moeten<br />

trekken, dat hij het voorstel van wet niet zou kunnen handhaven.<br />

De geachte afgevaardigde begrijpt heel goed, dat dit<br />

amendement, ongeacht wat daarover vroeger in de stukken<br />

is gezegd, niet van zoodanige beteekenis is, dat de Minister<br />

zich hier niet zou kunnen refereeren aan het oordeel der<br />

<strong>Kamer</strong>.<br />

De Voorzitter: Mag ik de Commissie van Rapporteurs<br />

verzoeken haar gevoelen over de amendementen mede te<br />

deelen?<br />

De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />

van Rapporteurs, verkrijgt het woord tot het uitbsengen van<br />

rapport en zegt: Mijnheer da A T oorzitter! De Commissie van<br />

Rapporteurs is in haar meerderheid van meening, dat het<br />

amendement van den heer Bierema niet moet worden aangenomen.<br />

Wat het amendement van den heer Fleskens betreft,<br />

is het advies van een meerderheid der Commissie van<br />

Rapporteurs van gelijke strekking.<br />

(Voorzitter e. a.)<br />

Die meerderheid is toch van meening, dat het artikel<br />

„klompen", dat niet in den opzet van het tarief begrepen<br />

was, er thans niet bij amendement behoort te worden ingebracht.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

De Voorzitter: Ik stel voor, om over het amendement van<br />

den heer Bierema (Stuk n°. 11, IV) te stemmen met zitten ea<br />

opstaan.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />

zijn, op te staan.<br />

Ik constateer, dat het amendement van den heer Bierema<br />

niet is aangenomen.<br />

Het amendement van de heeren Fleskens en Bongaerts<br />

(Stuk n\ 23, I) wordt verworpen met 46 tegen 22 stemmen.<br />

Tegen hebben gestemd mejuffrouw Westerman, de heer<br />

Heukels, mevrouw Bakker—Nort, de heeren Staalman, van<br />

der Waerden, van Gijn, Braat, Ter Hall, Bierema, de Monté<br />

ver Loren, Diesselhuys, K. ter Laan, IJzerman, de Boer,<br />

van Zadelhoff, Zijlstra, Schokkjng Tilanus, Rutten, de<br />

Wilde, Weitkamp, van den Heuvel, Schouten, de Groot,<br />

Boon, Snoècï J3^nkemans, Krijgjer^ van Schaik, Gerritzen,<br />

Duymaer van Twist, Marchant, mejuffrou$y_Katz, de heeren<br />

van Rappard, Beumer, Bakker. Engels, Ebels, Leenstra,<br />

Sannes, van Vuuren van Voorst tot Voorst, Albarda, mejuffrouw<br />

Groeneweg, de heeren Schaper, Loerakker en Brau»<br />

tigam.<br />

Vóór hebben gestemd de heeren Hermans, Suring, Nolens,<br />

Rutgers, Fruytier, mejuffrouw Meijer, de heeren van de<br />

Bilt, Ament, Fleslkens, Michielsen, van Sasse van Ysselt,<br />

mevrouw Bronsveld—Vitringa, de heeren Knigge, van<br />

Rijckevorsel, Wintermans, Bulten, Feber, van Rijzewijk,<br />

Deckers, van Dijk, Kuiper en de Voorzitter,<br />

Volgnummer 108 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

De volgnummers 109 en 110 worden achtereenvolgens<br />

zonder beraadslaging en zonder hoofdelijlke stemming aangenomen.<br />

De Voorzitter: In de volgnummers 111, 112 en 113 zijn<br />

door de Regeering wijzigingen aangebracht na het uitbrengen<br />

van het Verslag. Ik onderstel, dat tegen deze wijzigingen<br />

bij de Commissie van Rapporteurs geen bezwaar<br />

bestaat.<br />

De volgnummers 111, 112 en 113 worden achtereenvolgens<br />

zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

De behandeling van het ontwerp van wet wordt verdaagd<br />

en de vergadering gesloten.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!