20.01.2014 Views

Bekijk het PDF bestand.

Bekijk het PDF bestand.

Bekijk het PDF bestand.

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

VONDELS WERELDBEELD


11 DR JOS VANDERVELDEN III<br />

*<br />

VONDELS<br />

WERELDBEELD<br />

uh<br />

I<br />

11<br />

UITGEVERIJ HET SPECTRUM<br />

UTRECHT - ~<br />

BRUSSEL<br />

J<br />

MCMXLVIII


INHOUD<br />

Verantwoording 9<br />

I. De Godsidee, Godsidee. bron en oorsprong van<br />

<strong>het</strong> recht . . . . . 11<br />

11. II. Deducties en definities . 31<br />

111. III. De verwerkelijking van <strong>het</strong> rechts-<br />

rechts~<br />

bewustzijn ..... 34<br />

IV. Recht en wet . . . . . 50<br />

V. Natuurrecht en natuurtoestand 55<br />

VI. Sekte en Kerk. Geloof en geloofbaar-<br />

geloofbaar~<br />

heid. Recht en dogma. . . . . . 69<br />

VII. Subjectieve verwezenlijking.. . . 77<br />

VIII. Dynamische<br />

verwerkelijkingswaarde<br />

van <strong>het</strong> rechtsoordeel . . . . . . 104<br />

IX. Verwantschap van Vondel en Des-<br />

Des~<br />

cartes . . . . . 110<br />

X. Vondels vroomheid 132<br />

XI. Vondels roomsgezindheid . 136<br />

XII. Vondels rechtsgeleerdheid . . 147<br />

7<br />

XIII. De rechtsorde der liefde . 152<br />

XIV. De heraut der der gerechtigheid. . 155<br />

XV. Vondels rechtsmetaphysiek . . 164<br />

XVI. A contrario . . . . 178<br />

XVII. Vondels rechtsaccent . 188<br />

XVIII. Vondel en Grotius . 200<br />

XIX. Vondels geheim . 205<br />

Bibliografie. . . . . 213<br />

7


,:t „'t Recht, der vroomen kroon, der<br />

goddeloozen vlegel.- vlegel."<br />

(Besp. lIl. III. v. 1398)<br />

VERANTWOORDING<br />

Toen ik in 1939 de aandacht vestigde op de rechts-<br />

rechts~<br />

philosophische achtergrond van Vondels gedach-<br />

gedach~<br />

tenwereld, werden velen door deze onvermoede<br />

beschoUJWing beschouwing verrast. VeDblijdend Verblijdend echter was de<br />

bijval. bijval, die ik van rechtskundige zijde mocht onder-<br />

onder~<br />

vinden. Wellicht was deze instemming toe te schrij-<br />

schrij~<br />

ven aan de vorm en de geest van mijn betoog, <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>~<br />

welk bedoeld was als dissertatie voor <strong>het</strong> verwerven<br />

van de graad van doctor in de rechtswetenschappen<br />

aan de Leidse Universiteit. Geen wonder dat zij,<br />

die geen rechtskundige scholing hadden, vreemd<br />

stonden tegenover een betoogtrant en een visie,<br />

die zover afweken van de traditionele geest der<br />

gangbare Vondelbespiegeling. Hun toch waren de<br />

naar voren gebrachte rechtsbeschouwingen ten<br />

enenmale onbekend goed, en de kans om de sporen<br />

van <strong>het</strong> rechtskundig denken bij Vondel op te<br />

diepen. diepen, daardoor vrij gering. Hoe ruim denkend de<br />

letterkundigen die zich tot hiertoe met de Vondel-<br />

Vondel~<br />

studie hadden bezig gehouden, ook mochten zijn,<br />

men kon toch moeilijk van hen verwachten, verwachten. dat zij<br />

- buiten alle litteraire overprikkeling -— bezield<br />

zouden zijn met de bovenpersoonlijke neigingen om<br />

de menselijke me!lselijke verhoudingen bij voorkeur onder <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn te willen zien. Bovendien geef ik<br />

gaarne toe dat zij moeilijk uit de dialectische for-<br />

for~<br />

mulering der rechtsmomenten in Vondels werken,<br />

<strong>het</strong> bewijs konden afleiden van Vondels rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn en een evident beeld verkrijgen van de<br />

dynamisohe dynamische werking, welke <strong>het</strong> impliceert. Wel gaf<br />

9


men algemeen toe, dat er in Vondels werk een<br />

levendige rechtszin waar te nemen viel, doch <strong>het</strong><br />

aandeel van <strong>het</strong> rechtsgevoel en van <strong>het</strong> rechts-<br />

rechtsbewustzijn<br />

in dit werk scheen niet als zodanig tot<br />

hen doorgedrongen te zijn. Er waren redenen te<br />

over voor de twijfel of er bij vele Vondelkenners<br />

een duidelijk beeld aanwezig was van de begrippen:<br />

rechtszin, rechtsgevoel en rechtsbewustzijn en<br />

van de mate, waarin zij van elkander verschillen,<br />

m.a.w. of zij wel een duidelijke notie hadden van<br />

de elementen, die <strong>het</strong> rechtsbewustzijn uitmaken.<br />

Het is ter nadere uiteenzettingen en ter verduideinkinlijking<br />

van dit fundamentele begrip, dat de volgen-<br />

volgende<br />

bladzijden zijn geschreven. Zij zijn aldus be-<br />

bedoeld<br />

als een verantwoording voor een. ruimere<br />

verduide­<br />

lezerskring en als een breedlijnige opheldering,<br />

tevens als een elementaire inleiding tot de kennis<br />

van de rechtsbeginselen en rechtsbeschouwingen,<br />

welke bij de studie van Vondels leven en werken<br />

onontbeerlijk zijn.<br />

Ik a zeg onontbeerlijk, omdat Vondel de enige<br />

nederlandse dichter is, bij wien <strong>het</strong> rechtskundige<br />

denken zulk een fundamentele plaats bekleedt. Is<br />

hij de enige bij wien dit denken stem en klank heeft<br />

gevonden, dan is <strong>het</strong> ook rechtvaardig en verant-<br />

verantwoord<br />

<strong>het</strong> alles omvattende motief van <strong>het</strong> recht,<br />

bij de beschouwing van zijn leven en werk, de plaats<br />

toe te kennen welke <strong>het</strong> billijkerwijze toekomt.<br />

101<br />

0


I<br />

DE GODSIDEE,<br />

BRON EN OORSPRONG VAN HET RECHT<br />

Het is een algemeen aanvaard beginsel, dat men<br />

zich de gedachtensfeer van een schrijver moet eigen<br />

maken om door te dringen tot de kern zijner be-<br />

be~<br />

doelingen en de juiste draagwijdte van zijn denken<br />

te vatten. Dit vergt soms veel inspanning en ver-<br />

ver~<br />

onderstelt een veelzijdigheid van kennis en een<br />

soepelheid van instelling, welke geen algemeen<br />

goed zijn. En de bezwaren zijn des te groter, naar-<br />

naar~<br />

mate <strong>het</strong> werk van den schrijver omvangrijker is en<br />

tot een tijd behoort, die een smeltkroes was van de<br />

meest uiteenlopende geestesstromingen. geestésstromingen. Doch niet<br />

alleen <strong>het</strong> complexe karakter van een veraf gelegen<br />

tijdperk, maar de rroodzakelijkheid noodzakelijkheid om de eeuwig<br />

geldende waarheid der beginselen vrij te maken van<br />

de invloed van persoonlijike persoonlijke neigingen en gemoeds-<br />

gemoeds~<br />

schakeringen, en de mogelijkheid om ze aldus ont-<br />

ont~<br />

bolsterd van storende gebeurlijkheden terug te<br />

vinden in een lang voorbijgevlogen beschaving —<br />

-<br />

dit alles eist meer dan kunstlievendheid en spon-<br />

spon~<br />

tane geestdrift. En zulks klemt des te meer waar<br />

<strong>het</strong> geldt een denker, die tevens een groot dichter<br />

was en zijn gedachten meestal omkleedde met de<br />

weelderige mantel ener bizonder rijke beeldspraak.<br />

Hoe moeilijk <strong>het</strong> valt zich niet telkens te laten<br />

meeslepen door de toverkracht der poëzie en de<br />

draad van een nuchter onderzoek vast te houden,<br />

weet alleen hij, die zich gewaagd heeft te midden<br />

der heerlijke verleiding van Vondels beeldenrijk-<br />

beeldenrijk~<br />

dom. Het is een bovenmenselijke taak dichter en<br />

denker uit elkaar te houden en <strong>het</strong> nuchtere stra-<br />

stra~<br />

mien van zijn gedachtengang niet uit <strong>het</strong> oog te<br />

11


verliezen. Nochtans is dit een vereiste, indien men<br />

wil doordringen tot Vondels levensphilosophie, en<br />

wel omdat de denksfeer der eeuw, waarin Vondel<br />

leefde,essentieel essentieel verschilt met de denksfeer, die<br />

onze moderne levensbeschouwing kenmerkt.<br />

Onze moderne tijd onderscheidt zich van de<br />

vorige tijden door <strong>het</strong> allesoverheersend feit, dat<br />

<strong>het</strong> centrum van alle levensopenbaring niet meer in<br />

God, maar in den mens, los van alle godsdienst-<br />

godsdienst~<br />

verband, geplaatst werd, werd. De moderne ziel kent<br />

naast <strong>het</strong> verstand en de wil een dominante plaats<br />

toe aan <strong>het</strong> gevoelsleven, <strong>het</strong> subjectieve element,<br />

dat <strong>het</strong> ontstane dualisme tussen rede en wil is<br />

komen overbruggen en overvleugelen. Het zedelijke<br />

elementen en <strong>het</strong> godsdienstige gevoel zijn afhankelijk<br />

gemaakt van een hedonistisch inzicht, <strong>het</strong>welk<br />

sensualistisch van nature bleek te zijn. De materia-<br />

materia~<br />

listische kentheorieën, die uit deze sensualistische<br />

levensbeschouwing te voorschijn traden, maakten<br />

alle wetenschappen los van de hogere organische<br />

eenheid, waarin zij vroeger verbonden en geordend<br />

waren, en bepaalden <strong>het</strong> arbeidsveld der weten-<br />

weten~<br />

schap tot <strong>het</strong> onderzoek en willekeurige binding<br />

van op zichzelf gelsoleerde geïsoleerde en zichzelf genoeg<br />

zijnde levensuitingen. Daartegenover moet men<br />

toegeven, dat de eenzijdige instelling van de nieuwe<br />

tijden onze feitelijke kennis oneindig heeft verrijkt<br />

met tal van waarnemingen, waar vroeger de aan-<br />

aan~<br />

dacht niet op gevestigd was. Wij zijn <strong>het</strong> oneindig<br />

kleine rijker geworden, de onbegrensde verkruime-<br />

verkruime~<br />

ling cl:er der uiterlijkheid, die tot dan toe verzonken was<br />

inde oneindigheid der absolute wereldbeschouwin-<br />

wereldbeschouwin~<br />

gen. Maar de harmonie en de eenheid, die de<br />

deductie uit een absoluut alomvattend beginsel ver-<br />

ver~<br />

zekerde, heeft de moderne inductie nooit kunnen<br />

heroveren. Uit inductie immers kan nooit een vast- vast~<br />

12


staande wettelijkheid gebouwd worden. Zij ver-<br />

ver~<br />

onderstelt steeds een scheppend oorzakelijk begin-<br />

begin~<br />

sel, dat slechts gededuceerd kan worden van uit een<br />

alomvattend vooropstaand princiep. Dit princiep,<br />

of <strong>het</strong> als postulaat aanvaard wordt of als logische,<br />

o{ of als ontologische noodzakelijkheid, is de eerste<br />

beweger, waardoor een inductie mogelijk is. Door<br />

<strong>het</strong> verwerpen van dit uitgangspunt zijn <strong>het</strong> oog<br />

en <strong>het</strong> hart van den mens verduisterd voor de<br />

scheppende openbaring, waaruit de veelvuldige<br />

uiterlijkheid ontsproten is.<br />

Hoe verdienstelijk dan ook de nieuwe wending<br />

der tijden moge geweest zijn voor de de verrijking<br />

van <strong>het</strong> feitenmateriaal, toch is de werkmethode<br />

welke zij 'huldigt van geringe waarde voor <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

oordelen van tijdperken en werken, welke van <strong>het</strong><br />

tegenovergestelde denkbeeld uitgaan en een tegen-<br />

tegen~<br />

overgestelde denkmethode veronderstellen. Ook de<br />

waardemeter, die wij in de letterkundige critiek toe-<br />

toe~<br />

gepast zien, gaat aan dit euvel mank. De schitte-<br />

schitte~<br />

ring der uiterlijkheid, <strong>het</strong> effectvolle ~ffectvolle der bijkomstig-<br />

bijkomstig~<br />

heden heeft de aandacht afgeleid van de construc-<br />

construc~<br />

tieve, scheppende factoren in een werk en <strong>het</strong> lijkt<br />

wel of men om dichter te zijn, geen denker dient<br />

te wezen. De materiële praal van woord, klank en<br />

beeld heeft de gang en en de de belangrijkheid der<br />

levende gedachte al te veel overwoekerd. Wel wijst<br />

men deze beschuldiging verre van zich af, doch de<br />

begripsarmoede, waaraan vele scheppende kunste-<br />

kunst~<br />

naars lijden, is wel <strong>het</strong> beste bewijs, dat er niet meer<br />

gewerkt wordt van uit een machtige alles beheer-<br />

beheer~<br />

sende inspiratie. Het bijkomstige heeft alle kracht<br />

in besiag beslag genomen.<br />

Hoe anders staat <strong>het</strong> met Vondel! De proporties<br />

van zijn monumentale werken wijzen naar een alles<br />

beheersende en regelende eenheid, een organisch<br />

13


verband in de constructie, die doelt op hoegroot-<br />

hoegroot~<br />

heidsverhoudingen, op een geometrische harmonie,<br />

welke slechts mogelijk is, indien men uitgaat van<br />

een vaste, vooropstaande wettelijkheid. Aldus is hij<br />

klassiek, omdat hij zulks doende, zich spiegelt aan<br />

de fundamentele beginselen der logische ontwikke-<br />

ontwikke~<br />

ling, welke wijst op eenheid van <strong>het</strong> scheppend be-<br />

be~<br />

grip. Klassiek is Vondel aldus ook nog, omdat hij<br />

zodoende de voorbeelden volgt van alle grote den-<br />

den~<br />

kers en dichters, die allen openlijk uitgaan van een<br />

alles beheersende en regelende eenheid.<br />

Voor allen is de belichaming dezer eenheids-idee<br />

eenheids~idee<br />

steeds de Godheid geweest, en hare weerspiegeling<br />

in <strong>het</strong> heelal. heelaI. Van deze waarheid getuigen de hele<br />

oudheid, de middeleeuwen en niet minder de aanyang<br />

van <strong>het</strong> renaissance-tijdperk.<br />

renaissance~tijdperk.<br />

aan~<br />

vang<br />

Waarlijk de renaissance was een wedergeboorte,<br />

doch zij was dit vooral omdat zij -— op <strong>het</strong> spoor<br />

der oudheid -— de kern der vernieuwde levensbe-<br />

levensbe~<br />

schouwing wederom in de Godheid plaatste en een<br />

~eIdend eldend verband tussen God en <strong>het</strong> uitgebreide<br />

heelal zocht. Door de opneming en samensmelting<br />

der platonische, aristotelische en alexandrijnse<br />

geestesstromingen vernieuwt de renaissance de<br />

Godsbespiegeling en verrijkt haar met dieper en<br />

uitgebreider inzicht betreffende de werking van den<br />

Schepper in natuur en mens en hunne betrekking<br />

tot de alomtegenwoordige en alles doorzielende<br />

eerste oorzaak. Zo godsdienstig was <strong>het</strong> wezen der<br />

renaissance, dat men terecht met Giovanni Papini<br />

mag beweren, dat —-<br />

indien de middeleeuwen zich<br />

kenmerken door de navolging van Christus en de<br />

verering van <strong>het</strong> Vleesgeworden Woord -— de<br />

renaissance <strong>het</strong> best gekarakteriseerd is als <strong>het</strong> tijd-<br />

tijd~<br />

perk waarin gestreefd wordt naar de navolging van<br />

den Vader.<br />

14


Het motief van de scheppende almacht Gods<br />

domineert dan ook de europese gedachte. Gods<br />

wezen, zijn natuur en de verhouding van Schepper<br />

en mens tot de kosmos zijn de bezielende motieven<br />

van <strong>het</strong> westerse denken.<br />

Dit gigantische motief domineert niet slechts <strong>het</strong><br />

religieuze gevoel, maar <strong>het</strong> wetenschappelijk den-<br />

den~<br />

ken is er heel en al al van doordrongen. Het beeld<br />

der lijdende Godheid maakt plaats voor de almacht<br />

Gods en <strong>het</strong> is <strong>het</strong> beeld van den Vader, als Schep-<br />

Schep~<br />

per en Rector van <strong>het</strong> heelal, dat in de diepten der<br />

hemelen, boven sterren en zonnen verrijst.<br />

Wij kunnen de spanningen, waarmede dit pogen<br />

aanvankelijk gepaard ging, afmeten aan de wijs-<br />

wijs~<br />

gerige systemen, waarin de nieuwe levensdrang een<br />

redelijke verantwoording zocht. Het ongeduld en<br />

de soms fanatische eenzijdigheid, waarmede men<br />

aanvankelijk te werk ging, leidden velen tot buiten-<br />

buiten~<br />

sporig vermetele stellingen, welke meestal voort-<br />

voort~<br />

sproten uit een begeesterde overijling, die soms<br />

profetisch aandeed. Ongelukkigerwijze verduisterde<br />

en verwarde deze begeestering bij velen <strong>het</strong> verschil<br />

tussen bewustzijn en geweten en bracht aldus som-<br />

som~<br />

mige belijders der nieuwe geestesstroming op de<br />

brandstapel. De politieke hartstochten, welke deze<br />

tijden vertroebelden, lieten geen gelegenheid tot<br />

evenwichtige bezinning toe over <strong>het</strong> essentiële ver-<br />

ver~<br />

schil tussen deze twee begrippen. Het is dan ook<br />

niet bij deze pioniers der nieuwe gedachte, dat men<br />

<strong>het</strong> ware beeld van de renaissancistische geest moet<br />

zoeken. Een gaaf en zuiver beeld der renaissance<br />

vinden wij pas later, na de storm der geboorte-<br />

geboorte~<br />

weeën bij <strong>het</strong> volgroeid en man geworden beeld der<br />

tijden, in de werken en de houding der denkers en<br />

kunstenaars bij wie de twee tegenovergestelde ele-<br />

ele~<br />

menten der nieuwe levensopvatting een redelijke<br />

15


fundering hebben gevonden en objectief uitgewo-<br />

uitgewo~<br />

gen worden. Bij degenen, die reeds op de drempel<br />

der nieuwe tijden staan en toch <strong>het</strong> resultaat zijn<br />

der vorige eeuw; mannen als Descartes, Spinoza,<br />

Pascal en Malebranche. Ook Leibnitz kan men tot<br />

hen rekenen. Hun verdienste ligt hoofdzakelijk in<br />

<strong>het</strong> feit, dat zij in de ontleding van <strong>het</strong> menseliik menselijk<br />

bewustzijn de regulerende methode hebben gezocht<br />

voor <strong>het</strong> bepalen der verhoudingen tussen God en<br />

de natuur. Hun streven had een conciliaristische<br />

grondslag, was vooral gericht om in redelijke ken. ken~<br />

baarheid de verzoening tot stand te brengen tussen<br />

onscheidbare componenten ener harmonieuze le-<br />

le~<br />

vensbeschouwing; componenten, welke later door<br />

<strong>het</strong> eenzijdig overwicht van <strong>het</strong> zuiver natuurkun-<br />

natuurkun~<br />

dig element uit elkaar worden gerukt. Het is dan<br />

ook aan deze verzoenende overbruggingspositie toe<br />

te schrijven, dat deze mannen, die even grote na-<br />

na~<br />

tuurkundigen als metaphysische denkers waren, hun<br />

belangrijke rol -— als vertegenwoordigers der har-<br />

har~<br />

monische renaissancistische strevingen -— in de<br />

geschiedenis der europese beschaving te danken<br />

hebben. Zij hebben <strong>het</strong> gelaat in gelijke mate naar<br />

verleden en toekomst gericht en vatten aldus in<br />

hunne bespiegeling <strong>het</strong> gehele proces van <strong>het</strong> wor-<br />

wor~<br />

dende leven in oorsprong en gevolg samen.<br />

Hoezeer deze denkers ook ohder oilder elkaar verschil-<br />

verschil~<br />

len in de uiterlijkheid hunner historische verschij-<br />

verschij~<br />

ning, toch vertonen zij een gezamenlijke fundamen-<br />

fundamen~<br />

tele overeenstemming en wel deze, dat zij allen de<br />

Godsidee huldigen als de bron van alle zijn en<br />

dat van uit de Godsidee, de de wettelijke ordening<br />

van <strong>het</strong> leven wordt gededuceerd. Hun architecto-<br />

architecto~<br />

niek is dezelfde en bij allen is zij gefundeerd in <strong>het</strong><br />

redelijk' bewustzijn, dat in rechtstreekse afhankelijk-<br />

afhankelijk~<br />

heid van de Godheid staat. De God van Descartes,<br />

16


Spinoza, Malebranche is niet overal en altijd de-<br />

de~<br />

zelfde, doch Hij is bij is bij allen allen de de dominerende macht,<br />

waaruit <strong>het</strong> universum -— op welke wijze dan ook<br />

-— voortkomt. Alles gebeurt en is in Hem, door,<br />

Hem en met Hem. Zijn oneindigheid omvat <strong>het</strong><br />

onmeetbaar grote evenals <strong>het</strong> onnoembare kleine<br />

en zij omvat die beide oneindigheden in een vaste<br />

verhouding van wiskundig te bepalen hoegroot-<br />

hoegroot~<br />

heden. Het menselijk verstand draagt in de rede-<br />

rede~<br />

lijkheid de afstraling van de goddelijke kennis. De<br />

mens is aldus <strong>het</strong> beeld Gods en om hem heen leeft<br />

de natuur uit Gods wezen, volgepropt van de na-<br />

na~<br />

tuur van <strong>het</strong> eeuwige Woord.<br />

Doch, Doch. in deze dez~ harmonische opbouw komt <strong>het</strong> bij<br />

deze denkers vooral aan op de geometrische uit-<br />

uit~<br />

lijning der hoegrootheidsverhoudingen. Het is de<br />

structuur van <strong>het</strong> heelal in en uit God, de wet-<br />

wet~<br />

matigheid van Gods wezen en de ordening welke<br />

zijn natuur impliceert, welke deze denkers voorop-<br />

voorop~<br />

stellen. Deze wetmatigheid is een transcendente en<br />

tevens immanente noodzakelijkheid. Zij is in <strong>het</strong><br />

verstand geplant, waar zij <strong>het</strong> bewustzijn uitmaakt,<br />

zij is de natuur ingeplant, waar zij zich openbaart<br />

als potentia obedientialis. Ontken haar en <strong>het</strong> men-<br />

men~<br />

selijk wezen verlaagt tot de redeloosheid en <strong>het</strong><br />

universum wordt de prooi der verwildering. Door<br />

haar wordt alles in zijn banen gehouden, door haar<br />

geniet alles van de ontologische rust der schepping.<br />

Alles is volgens haar rechtmatig en de gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid is derhalve niets anders dan de deugd, die<br />

streeft naar <strong>het</strong> behoud van die fundamentele orde-<br />

orde~<br />

ning. Het gezag kent geen andere oorsprong dan<br />

de ontologische evenredigheid, waaraan elk schep-<br />

schep~<br />

sel van nature onderworpen is. Het recht is een<br />

afglans dier wetmatigheid. Of men <strong>het</strong> meta-<br />

meta~<br />

physisch ofwel natuurlijk ofwel positief opvat, <strong>het</strong><br />

171<br />

7


lijft in zijn wezen steeds stee.ds een meetkundige meetkundig'e vast-<br />

vast~<br />

stelling van de positie van <strong>het</strong> schepsel tegenover<br />

zijn medeschepsel en hun Schepper. En <strong>het</strong> regelt<br />

tot de minste daad, tot de minste gedachte van den<br />

mens, omdat hij geen daad stellen kan en geen ge-<br />

ge~<br />

dachte denken zonder de hem omcirkelende levens-<br />

levens~<br />

kringen te beroeren. In deze harmonische stand van<br />

ontologische gebondenheid ligt 's mensen vrijheid,<br />

die daarin bestaat, dat hij ongehinderd opgaan kan<br />

in de scheppingsorde. De bereidheid tot <strong>het</strong> instem-<br />

instem~<br />

men en tot <strong>het</strong> heleven der door God gestelde wet-<br />

wet~<br />

matigheid is de deugd der rechtvaardigheid. Zij is<br />

de. hoofddeu~d, hoofddeuRd, omdat zij de fundamentele eigen-<br />

eigen~<br />

schap insluit zich te verenigen met de goddelijke<br />

wil. En de wijsheid, die de bekroning is van <strong>het</strong><br />

verstand, is niets anders dan de de overeenstemming<br />

van ons inzicht met <strong>het</strong> goddelijke verstand. De<br />

verlichting van <strong>het</strong> verstand is een weerspiegeling<br />

van Gods beeld in ons en dit‘ dit. ligt ingedrukt in de<br />

grond van ons denken, als <strong>het</strong> merk van de ko-<br />

ko~<br />

ningszegel in <strong>het</strong> was. Op <strong>het</strong> heldere, intultieve intuïtieve<br />

verstand komt <strong>het</strong> dus aan, want deze bewustwor-<br />

bewustwor~<br />

ding van <strong>het</strong> intuitieve intuïtieve oer-begrip oer~beg1'ip<br />

der dingen is <strong>het</strong><br />

enige middel, waardoor God de natuur van den<br />

mens geadeld heeft, de enige wijze waarlangs Hij<br />

Zich Zicli op natuurlijke wijze aan ons openbaren kan.<br />

Dit verstandelijk vermogen ziet vaste verhoudin-<br />

verhoudin~<br />

gen en vaste wetten, die ingeboren zijn in ons rede-<br />

rede~<br />

lijk wezen. Het zijn beginselen, die uit zichzelve<br />

evident zijn, die categorische instemming eisen bui-<br />

bui~<br />

ten alle bewijs om. Zij zijn Gods Woord in ons.<br />

Dit bewustworden van onze Godgelijkenis is niet<br />

<strong>het</strong> werk van een menselijk vermogen. Evenmin als<br />

een werkelijk bestaand, maar begrensd mens <strong>het</strong><br />

bestaan zou kunnen schenken aan een werkelijk<br />

bestaande maar oneindige God, evenmin kan de<br />

18


menselijke gedachte, die begrensd is, de oneindig-<br />

oneindig~<br />

heid van God indenken, tenzij deze idee der God-<br />

God~<br />

heid reeds in ons als prototype is ingeplant. Niet<br />

wij weerspiegelen dus Gods beeld, maar God weer-<br />

weer~<br />

spiegelt zijn beeld in ons, door in ons de spiegel<br />

te leggen, gen, die de afstraling van zijn wezen vatten<br />

kan. En geldt deze waarheid voor God als zodanig,<br />

zij geldt ook in niet mindere mate voor Gods eigen-<br />

eigen~<br />

schappen, zoals de oneindigheid, de volmaaktheid,<br />

de gerechtigheid. Immers, wij kunnen de idee van<br />

oneindig-zijn oneindig~zijn niet uit de idee van eindigheid aflei-<br />

aflei~<br />

den. De oneindigheid is een realiteit welke uit geen<br />

negatie van een werkelijke bepaling af te leiden<br />

valt, evenmin als <strong>het</strong> begrip onrechtvaardigheid de<br />

wezenlijke inhoud van rechtvaardig-zijn rechtvaardig~zijn zou inslui-<br />

inslui~<br />

ten. Het Bet tegenovergestelde is waar. Aldus zijn alle<br />

goddelijke eigenschappen, die aan de maatbepaling<br />

van den mens ontsnappen, levende werkelijkheden,<br />

waar God ons <strong>het</strong> bewustzijn, dus de werkelijk-<br />

werkelijk~<br />

heid van mededeelt in ons redelijk begrip. En uit<br />

deze mededeling is <strong>het</strong> besef der alomvattende wet-<br />

wet~<br />

matigheid van Gods inwerking. God deelt Zich al-<br />

al~<br />

dus mede, openbaart Zich in de toevalligheid en<br />

dit is in overeenstemming met de logische waarheid,<br />

dat de substantie niet te scheiden valt van hare<br />

toevalligheid in de tijd. God woont en werkt dus<br />

niet in ons als een ideaal voorgesteld beeld, maar<br />

als een aanschouwelijke werkelijkheid, die <strong>het</strong> eer-<br />

eer~<br />

ste levenslicht is onzer ziel. Vondels levensbeschou-<br />

levensbeschou~<br />

wing nu —-<br />

zoals zij ons is is medegedeeld hoofd-<br />

hoofd~<br />

zakelijk in zijn Bespiegelingen, welke wij terecht<br />

zijn „Summa" "Summa" mogen noemen -— is een openlijke<br />

huldiging der Godsidee, zoals deze in de zeven-<br />

zeven~<br />

tiende eeuw verdedigd wordt door de grote den-<br />

den~<br />

kers en wijsgeren. Zijn idee van God heeft een<br />

metaphysische inslag en een machtige spanning,<br />

19


welke haar een plaats inruimt naast de opvatting<br />

der begenadigste denkers dier tijden. Zij is vooral<br />

verwant aan de Godsidee, zoals zij ons door Des-<br />

Des~<br />

cartes is voorgehouden in zijn Méditations méta-<br />

méta~<br />

physiques. Evenals Descartes bewijst Vondel —-<br />

en<br />

hij vangt zijn Bespiegelingen daarmede aan —-<br />

Gods bestaan en wel gegrond op op ontologische,<br />

kosmologische en ideologische bewijzen, die de twee<br />

eerste boeken zijner wijsgerige Summa uitmaken.<br />

Hij vat er God op in de de majesteit zijner universele<br />

werking als eerste Oorzaak, eerste Beweger, ingloet<br />

en Rector yap. va.ij alle leven. Hij bepaalt er in breed-<br />

breed~<br />

voerige betog~n betogen <strong>het</strong> wezen der Godheid in verhou-<br />

verhou~<br />

ding tot <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> wezen der natuur, en<br />

neemt er stelling tegen de opvattingen der panthels-<br />

panthels~<br />

ten, der atomisten, der casualisten en der materia-<br />

materia~<br />

listen. Hij huldigt er ook de geometrische natuur<br />

van <strong>het</strong> denken door <strong>het</strong> huldigen van de orde der<br />

schepping en van de doeimatigheid doelmatigheid der natuur,<br />

welke hij niet anders opvat dan:<br />

,:t „t Uitwendige begin, den eersten wercker...<br />

Van al <strong>het</strong>gene wat natuurlyck voortgekomen<br />

Zyn oorsprong uit die bron der dingen heeft<br />

genomen."<br />

(Hesp. (Besp. I. v. 560-662)<br />

Niet de zichtbare werkelijkheid maakt <strong>het</strong> wezen<br />

der dingen uit:<br />

"Het „Het is Godt of zyn natuur (die) in alle dingen is<br />

En alle dingen schenkt hun wezen uit zyn wezen<br />

Hun vaegh vaeg,h en leven geeft en door de kracht<br />

van dezen<br />

En van en uit en door en om dien Godt ontstaen<br />

Bewogen worden en geboren en vergaen.<br />

20


Geen loutre hooftstof, noch gemengde, in een<br />

gegoten<br />

Houdt Godt, noch Godts natuur en wezen<br />

uitgesloten uitgesioten<br />

Dat dit heelal doordringt; doordringt, dies hangen wy voor<br />

't slot<br />

Van ons bewys hier aen: 't is al gepropt van Godt<br />

Gepropt van Godts natuur..."<br />

"<br />

(Besp. L I. v. 592-601)<br />

God is niet te scheiden van de zichtbare natuur,<br />

evenmin als de substantie van hare toevalligheid:<br />

"Natuur, „Natuur, Godts dochter, baert uit eerstgeschape<br />

stoffen<br />

Godt stelt ze een wet en eind. Zy heeft Godts wil<br />

getroffen<br />

fen<br />

Wanneer ze 't ooghmerck treft, dat haer is<br />

voorgezet.<br />

De Godtheit werckt rekt door haer, als koning door<br />

zyn wet<br />

Zy voert gehoorzaem uit den last, haer ingeschapen<br />

En draeght, als schiltknaepin, Godts lievery<br />

en wapen<br />

Zy staet gebonden aen Godts' regel, op haer wacht<br />

Ontfangt des Vaders woort en kent en eert zyn<br />

maght."<br />

(Besp. I. v. 625-632)<br />

Die macht is echter uit Gods onbegrensde kennis:<br />

.. „De Almacht Godts is flit uit zyn onbegrensd volmaakt<br />

al~weten al-weten<br />

Want een verstant, <strong>het</strong>welck kan boezemen en<br />

dringen<br />

In dees geheimenis der ongeschape dingen<br />

21


Die noch te worden staen, kan lichter alles zien<br />

Wat tegenwoordigh is, en was, en kon geschien.<br />

En wat verstaenbaer is; en kent <strong>het</strong> dit al t'zamen<br />

Het kent al 't mogelycke, en draeght hierom de<br />

namen<br />

Van eene alweetenheit, en alvermogenheit:<br />

Want aller dingen bron, en oirzaeck, is 't bescheit<br />

De wetenschap, en sc<strong>het</strong>s der zaecken, zelfs<br />

waerachtigh<br />

En die <strong>het</strong> alles kent is by gevolgh almaghtigh."<br />

(Besp. I. v. 1193-1203)<br />

Gods gedachte is aldus voor Vondel een ef~ ef-<br />

fectieve macht en in Hem is tot „de "de sc<strong>het</strong>s der<br />

zaecken" waerachtigh, —-<br />

d.w.z. werkelijkheid. Wat<br />

wij van God weten, wordt ons medegedeeld in <strong>het</strong><br />

verstand:<br />

"„Want d'opperste openbaert zich zelf naer ons<br />

verstant<br />

In menige eigenschap, zyn werckstuk ingeplant<br />

En 't zienelyck heelal, in zoo verscheiden stucken<br />

Om zyn eenvoudigheit in ieders hart te drucken.<br />

Wie d'eigenschappen dan der Godtheit gadeslaet<br />

Gebruickt ze als kenbaerheen..."<br />

"<br />

(Besp. 11. II. v. 213-219)<br />

Het bestaan van God in de dingen is dus "émi~ „émi-<br />

nent" in de zin zoals dit door Malebranche wordt<br />

opgevat. Onze ideeën zijn aldus een mededeling<br />

-— min of meer verduisterd -— van Gods weten en<br />

wij herkennen dit weten door de "kenbaarheen".<br />

„kenbaarheen".<br />

Dus is bij den mens de idee der dingen niet uit<br />

loutere indruk der zinnen; zij openbaart ons de<br />

w~re ware werkelijkheid in de kenbaarheid, welke de<br />

dingen ingeschapen is. In de analogie van deze<br />

22


kenbaarheid met onze verstandelijke vermogens ligt<br />

de bron van ons bewustzijn en van <strong>het</strong> gekende<br />

bestaan van de wereld.<br />

Deze intellectualistische stelling is van beslissen-<br />

beslissen~<br />

de betekenis voor Vondels psychologische opvat-<br />

opvat~<br />

tingen. Men kan haar toepassen op alle ideeën, die<br />

kenbaarheden zijn der absolute volmaaktheid, in<br />

casu op de idee der gerechtigheid. Zij is een god-<br />

god~<br />

delijke eigenschap, dus <strong>het</strong> bestaan van God met<br />

de door Hem geschapen, ingeplante mogelijkheid<br />

om Hem onder deze eigenschap in ons te ervaren.<br />

Rechtvaardigheid is aldus wetend medeleven met<br />

Gods ordenende wil: Godsdienst. Vondel zal deze<br />

gedachte breedvoerig ontwikkelen in <strong>het</strong> vierde boek<br />

der Bespiegelingen (v. 967-1014), waar hij <strong>het</strong><br />

wezen van <strong>het</strong> natuurrecht bespreekt. Wij komen<br />

er nader op terug in <strong>het</strong> hoofdstuk „Natuurrecht<br />

"Natuurrecht<br />

en natuurtoestane.<br />

natuurtoestand" .<br />

Om nu terug te keren tot <strong>het</strong> beschouwen van<br />

<strong>het</strong> dominante motief van Gods almacht -— zoals<br />

de renaissance haar huldigde —-<br />

is <strong>het</strong> een duidelijk<br />

feit, dat er kwalijk een dichter te vinden is, die<br />

meer dan Vondel deze almacht van God heeft be-<br />

be~<br />

zongen en zijn wezen tot in de alomvattende diep-<br />

diep~<br />

ten van de kosmos heeft geschouwd. Daarvan ge-<br />

ge~<br />

tuigen niet alleen de Lucifer en de Adam in Balling-<br />

Balling~<br />

schap, doch de hele Bespiegelingen van Godt. Goot. De<br />

voorbeelden liggen er voor <strong>het</strong> grijpen. Ik ik geef er<br />

enkele bewijzen van. Over Gods natuur dicht<br />

Vondel:<br />

"Godt „Godt is geen lichaem: want d'opperste beweger<br />

Beweeght de lichaemen, en al 't gestarrent leger<br />

En blyft zelf onbeweeght; terwyl hy eeuwich draeit<br />

De hemelronden, dicht met starren overzaeit.- overzaeit."<br />

(Besp. II. IJ. v. 135-138)<br />

23


In <strong>het</strong> derde boek (v. 256-266) vinden wij een<br />

andere treffende beschrijving van Gods almacht:<br />

" ............ Wie kan van hier beneen<br />

Met zyn gedachtenis <strong>het</strong> hemelsch ront bepaelen bepae1en<br />

Daer zooveel duizenden van diamanten praelen prae1en<br />

Aen dien doorluchten ring, gepast als aen de hant<br />

Van Godts onmeetbaerheit, die Oost en West<br />

bespant?<br />

Is d'aerdkloot nu zoo groot, gelyck de meesters<br />

sluiten<br />

Hoe groot is dan 't gewelf der hemelen van buiten.<br />

Nu peilt de hoogte van den hemel, zoo ghy kunt<br />

Tot 's aerdryx navel toe, of 's afgronts middelpunt:<br />

Heeft deze grootheid noch haer eindt en zekre<br />

paelen<br />

Wie kan d'oneindigheit van Godt dan<br />

achterhaelen."<br />

Ook de volgende verzen uit <strong>het</strong> derde boek<br />

(v. 853-876) tonen aan hoe Vondels geest in<br />

vervoering de grootsheid der hemelen bezingt:<br />

"Het „Het lust me hier den dans van vaste en losse<br />

starren<br />

Die nimmer onderling verdwaelen noch verwarren<br />

t'Aenschouwen, in de vreught van 't hemelsch<br />

bruiloftsfeest.<br />

Hoe blinckt die schoone riem des bruigoms, daer<br />

myn geest.<br />

De twaelf tekens merckt, waerdoor de zon de<br />

ronden<br />

Voltreckt om ieder jaar; <strong>het</strong> schynt hy wort<br />

bevonden<br />

Van dry paer lichten, die met eenen schoonen zwey<br />

Ten dans rondom hem gaan; terwyl de bruiloftsrey<br />

24


Van zooveel duizenden, met hant aen hant te gader<br />

Den ronden dans besluit en aller glansen vader<br />

Van vere tegenjuicht, en danckt voor 't rycke licht<br />

Dat in de oogen schynt, en straelt in zyn gezicht.<br />

En zonder 't welck de lucht en aerde en hemel<br />

duister<br />

Vergingen, zonder glans en levendige luister..."<br />

"<br />

In <strong>het</strong>zelfde boek boA valt nog de volgende verheerinking<br />

van God op:<br />

verheer~<br />

lijking<br />

,,0 „O welcke lichaemen van lichten, welcke ronden<br />

Verstommen hier vernuft en starre wyze vonden<br />

In 't gadeslaen wat Godt, om.hoogh, omhoogh, gerust en stil<br />

Ons slechts van verre toont door 't glas van oogh<br />

en bril.<br />

Hier noemt de reden Godt den oirsprong van<br />

't beweegen<br />

Die buiten vrou natuur en haar gewoonte en zegen<br />

De starren ommedryft alleen door zyne hant<br />

En niet door eene form haer wezen ingeplant.<br />

Zoo lang de starren dan <strong>het</strong> rusten wort benomen<br />

Is 't zeker dat natuur des hemels loop niet spoeit.<br />

Maar d'almaght <strong>het</strong> gevaert der kreitsen<br />

ommeroert."<br />

ommeroert.-<br />

(Besp. 111. III. v. 905-920)<br />

In deze verzen vinden wij de duidelijke dUidelijke invloed<br />

van Descartes' opvattingen aangaande de beweging<br />

en den eersten beweger. En dit vermoeden wordt<br />

bevestigd door de verzen van Joannes de Boetge.­ Boetgezant,<br />

waar Vondel de mechanistische opvatting van<br />

Descartes openlijk aankleeft en Gods werking in<br />

<strong>het</strong> heelal aldus beschrijft:<br />

25


"Gelyck „Gelyck een uurwerckwight<strong>het</strong> <strong>het</strong> sneckradt<br />

ommedryft<br />

Het sneck <strong>het</strong> bodemradt; <strong>het</strong> bodemradt gestyft.<br />

In zyn sneller vaert <strong>het</strong> kroonradt komt beroeren<br />

Het kroontradt door zyn drift <strong>het</strong> stryckradt om<br />

komt voeren<br />

En 't stryckradt d'onrust dryft geduurig heen en<br />

weer<br />

Zoo houdt de staetzorgh nu den koningklycken<br />

heer<br />

En 't priesterlyck hoft in onrust en <strong>het</strong> woelen<br />

Gaet dagh en nacht zyn gangk.<br />

Zoo ook is Godt; ...... beweger, veer, gewicht<br />

Van 't 't hemelsch uurwerck, dus onfeilbaar in<br />

zyn plicht.” plicht."<br />

Nu is de mens „een "een kleine weerelt" waarvan de<br />

economie een afglans is van die van <strong>het</strong> heelal:<br />

"Wat „Wat deught den schepselen, Godts werck, wiert<br />

ingeschapen<br />

Die was in dtoirzaeck d'oirzaeck eerst, als 't 't koninklycke<br />

wapen<br />

In 't gouden zegel, eer <strong>het</strong> stont in wasch geprent."<br />

(Besp. 11. II. v. 387-389)<br />

"Dewyl „Dewyl men hier in 't 't kleen afmeeten kan<br />

naar 't leven<br />

Wat in dit groot heelal, in 't 't groot, bespiegelt<br />

wort<br />

En Godt zich in den mensch beknopt heeft<br />

uitgestort."<br />

(Besp. 111. III. v. 94-96)<br />

God staat niet werkeloos, ineffectief tegenover<br />

26


<strong>het</strong> schepsel dat een afstraling is van zijn wezen:<br />

"De „De Godtheit uit haer aert, volkomen schoon en<br />

goet<br />

En die zichzelf uitstortte in 't scheppen, om te<br />

vinden<br />

Te zegenen den mensch, dien lieven godtbeminden<br />

En eerst gezochten zoon, begeert en eischt alleen<br />

Den mensch in haeren dienst, om, met hem eens<br />

en een<br />

Geworden, langer niet by druppels, maer by vlieten<br />

Of teffens al de zee der Godtheit uit te gieten.<br />

In 't schepsel met de rëën rêên en vryén vryen wil begaeft<br />

En een onsterflyckheit die naer de starren draeft."<br />

(Besp. IV. v. 266-274)<br />

Doch deze afstraling van God, dat uitgieten van<br />

de zee der Godheid in den mens en in de natuur<br />

geschiedt niet bij toverslag. Alles gaat volgens een<br />

vastgestelde orde.<br />

"De „De grootste kringk begrypt de mindere onder<br />

't meeten<br />

d'Oirzaecken volgen, als de schakels van een keten<br />

EIckandre, Elckandre, en hangen alle aen d'allereerste vast.'<br />

(Besp. Iv. I 1041-1043)<br />

En:<br />

„Daer "Daer menige ordens zyn, in hoogheit heit ongelyck ongelyá<br />

Zal 't 't noodigh zyn dat d'een voor d'andre orden<br />

wyck<br />

In waerde en in gezagh..<br />

..."<br />

(Besp..II. v. 489-491)<br />

In de verhandeling over de H. Drieëenheid, welke<br />

27


in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 957-1190) is is ingevlochten,<br />

heeft Vondel zijn huldiging van Gods almacht en<br />

van zijn essentieel harmonisch wezen hoogtij laten<br />

vieren. Dat Vondel hier tevens de de beschouwing<br />

van <strong>het</strong> menselijk leven van Christus heeft onder-<br />

onder~<br />

broken en in de schaduw heeft gesteld van <strong>het</strong><br />

mysterievolle leven van den ongezienen God, is<br />

wel <strong>het</strong> bewijs hoe bij hem de de metaphysische<br />

conceptie der Godheid de louter devotionele over-<br />

over~<br />

vleugelde. Hier staat Vondel als als renaissancist<br />

tegenover den middeleeuwer, als de man die in zijn<br />

uitlijnend begrip de geometrische beelding liet pri-<br />

pri~<br />

meren boven de kwalitatiefmatige verhoudingen,<br />

welke in de middeleeuwen de voorrang op de eerste<br />

genoten.<br />

Het is deze zin zin voor harmonie, die die natuurlijke<br />

ontvankelijkheid voor de al doorzielende wettelijke<br />

wetmatigheid, die de grond uitmaakt van Vondels<br />

vroomheid en godsdienstigheid. Vondel noemt<br />

godsdienst en rechtvaardigheid in een adem. Deze<br />

begrippen zijn voor hem identiek. Hij zegt <strong>het</strong> in<br />

<strong>het</strong> vierde boek (v. 450-455):<br />

"Indien „Indien rechtvaerdigheit alle ongelyckheit slecht<br />

Den schultheer niets onthoudt van zyn recht-<br />

recht~<br />

maetigh recht<br />

Zoo mag de godsdienst wel den naem van<br />

hoondeught draegen<br />

Die Godt door diensten eert, en, ziende op 't hoogh<br />

behaegen<br />

Ontziet t'onthouden 't geen hem eigen toebehoort<br />

Ontziet, door ongelyck en wat de godheit stoort<br />

Te'quetsen; Tefr want dit dit heet met reden, Godt te<br />

vreezen."<br />

Deze „rechtvaerigheit" "rechtvaerigheit" is is om en in haar gods- gods~<br />

28


dienstigheid de „hooftdeugd". "hooftdeugd". Haar gebied is de<br />

zedenwet, die door de natuur den mens is ingeplant<br />

in <strong>het</strong> redelijk begrip (Besp. I. I. v. v. 613). En die<br />

zedenwet heeft hare vaste normen:<br />

" ...... de Godtsdienst eerst gesticht (is) en opge- opge~<br />

wassen<br />

Uit evenredenheit van een gelycken wensch<br />

Het recht en billyckheit, die tusschen Godt, Godt.<br />

en mensch, mensch.<br />

Een mensch en Godt bestaen, om Godt zyn recht<br />

te geven."<br />

(Besp. IV. v. 892-895)<br />

"Natuur „Natuur had deze wet gelyck in 't hart gesneen<br />

En hierin stemden al de wysten overeen<br />

De simplen volghden vast met eendraght en<br />

genoegen<br />

If<br />

De vroeden ........<br />

(Besp. IV. v. 873-876)<br />

De redelijkheid en de eenstemmigheid der volken<br />

hebben altijd en overal, zonder onderscheid deze<br />

"heilige „heilige wet- wet" bevestigd.<br />

(Besp. IV. v. 966)<br />

„Natuurwet "Natuurwet leerde 't recht van onrecht onder-<br />

onder~<br />

scheiden<br />

Het eerlyck van 't onnutte en snoo; betaemlyck-<br />

betaemlyck~<br />

heiden<br />

Van onbetaemlyckheid, onbetaemlyckheid. uit reden, reden. door den wil<br />

Verkoren of versmaet, daer 't oordeel dit geschil, geschil.<br />

Beslecht had in 't verstant: want treckt de pen<br />

twee lynen<br />

d'Een krom en d'andre recht, recht. 't gebreck zal<br />

klaerder schynen<br />

29


"Door „Door tegenstelling van <strong>het</strong> rechte by <strong>het</strong> krom.<br />

Wat goet is uit zyn aert, stelt reden dan alom<br />

De maet, gelyck geIyck de rêên rëën de maet stelt en den regel<br />

Aen 't willen van den mensch, eer hy de zaeck<br />

bezegel' bezeger<br />

En dees rechtmaetigheit, begreepen in 't verstant<br />

Omhelst van 's menschen wil, bleef doorgaends<br />

ingeplant<br />

In 't redelyck gemoet, gezint naar 't recht te streven<br />

Dus haer den titel van natuurwet wiert gegeven<br />

Dewyl ze 't redendom gebiet en oock verbief' verbiet” ......<br />

(Besp. IV. v. 967-1014)<br />

In deze verzen vinden wij de beginselen, die ons<br />

rechtsbewustzijn uitmaken, nauwkeurig bepaald,<br />

de rol van neiging, gevoel en oordeel wel omschre~ omschre-<br />

ven, ook de functie van de wil bij <strong>het</strong> uitwegen van<br />

<strong>het</strong> rechtsoordeel en <strong>het</strong> imperatieve karakter van<br />

de rechtsnorm vastgesteld.<br />

De algemene geldigheid van deze rechtsnormen,<br />

met de aanvullende werking der psychische facto-<br />

facto~<br />

ren, die tot <strong>het</strong> rechtsoordeel voeren, vormt de<br />

grondslag der rechtswetenschap. Deze grondslag<br />

is absoluut, los van de wisseling der tijden, cate-<br />

cate~<br />

gorisch boven alle verscheidenheid van volken en<br />

rassen verheven, hij overspant de wisselvalligheid<br />

der staatkundige vormen en der persoonlijke syste~ syste-<br />

men, hij is de onuitwisbare achtergrond van alle<br />

zedelijke handeling.<br />

Laten wij nu overgaan tot de nadere vaststelling<br />

van deze begrippen en zien hoe zij op <strong>het</strong> leven<br />

en denken van Vondel hebben ingewerkt. Laten<br />

wij zien hoe Vondels ideeën over <strong>het</strong> rechtsbewust-<br />

rechtsbewust~<br />

zijn luiden in hun moderne verklanking, hoe zij<br />

gepositiveerd zijn in onze moderne rechtsbeschou-<br />

rechtsbeschou~<br />

wing.<br />

30


II<br />

DEDUCTIES EN DEFINITIES<br />

Van uit deze vooropgestelde vooiopgestelde levensopvatting<br />

kunnen wij de categorische beginselen, die <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn beheersen, afleiden en nader om~ om-<br />

schrijven.<br />

Aldus kunnen wij vaststellen dat de rechtsidee,<br />

de idee is van <strong>het</strong> absoluut menselijke. Als zodanig<br />

heeft zij een universele draagwijdte, een meta-<br />

meta~<br />

physische spanning. Immers zij beschouwt alle<br />

levensuitingen in verhouding tot haar ontstaan,<br />

haar natuur en haar doel. Reeds Aristoteles leert<br />

ons dat de gerechtigheid de deugd is, die alle deug~ deug-<br />

den omvat, omdat zij de mensen tot de waarheid<br />

opvoedt, hun leven richt op <strong>het</strong> hoogste doel. Ook<br />

leert Aristoteles., Aristoteles~<br />

dat de rechtvaardige zowel aan de<br />

geschreven als aan de ongeschreven wetten gehoor-<br />

gehoor~<br />

zaamt en zulks zeggende, bedoelt hij den mens in<br />

zijn betrekkingen tot zijn evenmens, tot de gods-<br />

gods~<br />

dienst en tot God. Daaruit volgt dat de rechtsbe~ rechtsbe-<br />

schouwing een bezinning is over de rechtmatige<br />

stand en houding der schepselen, zowel in de kos~ kos-<br />

mische als in de maatschappelijke ordening.<br />

Dien ten gevolge is de rechtsbeschouwing onper-<br />

onper~<br />

soonlijk. Zij is categorisch, algemeen, objectief. Zij<br />

impliceert een beoordeling, die gemoed en verstand<br />

omvat, en de samenlopende werking van alle ziele~ ziele-<br />

vermogens postuleert.<br />

Zij heeft haar grond in de universele wetmatig~ wetmatig-<br />

heid, in de liefde van den Schepper tot <strong>het</strong> schepsel,<br />

van <strong>het</strong> schepsel tot zijn Schepper en tot zijn even-<br />

even~<br />

naaste.<br />

Zij leidt den mens tot de vervulling der twee<br />

geboden, die de wet en de profeten omvatten. Haar<br />

31


strekking is harmonisch en godsdienstig. Zij heeft<br />

haar aandacht steeds gevestigd op de uitwerking<br />

aller gedragingen op anderen. Haar gebied is dus<br />

metaphysisch -— sociaal —- psychisch.<br />

Na N a vaststelling dezer principiële deducties past<br />

<strong>het</strong> ons enkele essentiële begrippen nader te be-<br />

be~<br />

palen. Wat verstaan wij eigenlijk onder rechtszin,<br />

rechtsgevoel en rechtsbewustzijn? Welk verschil is<br />

er tussen deze drie begrippen? De vraag is van es-<br />

es~<br />

sentieel belang voor de vaststelling van de sfeer<br />

en de werking van <strong>het</strong> rechtsoordeel.<br />

Welnu, wij noemen rechtszin de algemene ont-<br />

ont~<br />

vankelijkheid voor de gerechtigheid, welke gemeen<br />

is aan alle mensen, die te goeder trouw naar recht-<br />

recht~<br />

vaardigheid zoeken. Als zodanig is hij den mens<br />

aangeboren.<br />

Het rechtsgevoel is <strong>het</strong> aanvoelen van wetmatig-<br />

wetmatig~<br />

heden, rechtsimperatieven of absolute wenselijk-<br />

wenselijk~<br />

heden in een bepaalde levenskring, een bizonder<br />

levensgebied. Wel is de strekking van <strong>het</strong> rechts-<br />

rechts~<br />

gevoel gericht op <strong>het</strong> algemene, doch <strong>het</strong> vindt zijn<br />

werkelijke toepassing in <strong>het</strong> bizondere, b.v. in de<br />

levensopvatting van een bepaalde tijd, een afzonderlijke<br />

groep. Zo spreekt men van <strong>het</strong> rechtsge-<br />

rechtsge~<br />

afzon~<br />

derIijke<br />

voel van een volk in tegenstelling met dat van een<br />

ander, of van <strong>het</strong> rechtsgevoel ener bepaalde eeuw.<br />

Het rechtsbewustzijn daarentegen is <strong>het</strong> ver-<br />

ver~<br />

standelijk waarnemen van <strong>het</strong> absoluut wenselijke<br />

der gerechtigheid. Het veronderstelt een rechtsoor-<br />

rechtsoor~<br />

deel, d.w.z. een toetsing aan objectieve beginselen.<br />

Het is <strong>het</strong> gevolg van een intellectieve en affectieve affectieV'e<br />

normering, die imperatief van nature is. De rechts-<br />

rechts~<br />

wetenschap 1) leert dat er rechtsoordeel is zodra<br />

gedragingen van mensen worden beoordeeld naar<br />

1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn.<br />

32


haar invloed op <strong>het</strong> wel en wee van andere mensen,<br />

waaruit wij de gevolgtrekking maken dat normen<br />

van geloof en godsdienstigheid door <strong>het</strong> rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn beheerst worden. Godsdienst is immers<br />

een rechtseis van den Schepper tegenover <strong>het</strong><br />

schepsel, en impliceert een rechtsverhouding van<br />

<strong>het</strong> schepsel ten aanzien van den Schepper. En wat<br />

is sociale rechtvaardigheid anders dan de rechtseis<br />

van de mensen onderling tegenover elkander ter<br />

wille van den Schepper? Ook de gedragingen van<br />

den mens tegenover de schepping in <strong>het</strong> algemeen<br />

en tegenover de ondergeschikte schepselen impli-<br />

impli~<br />

ceren een rechtsoordeel, omdat de hele natuur de<br />

eer van God en de universele harmonie ten doel<br />

hebben en <strong>het</strong> wel en wee van den mens afhangt<br />

van de huldiging en instandhouding van deze eer.<br />

Dit is de grond waarom de majesteit van Gods<br />

ordening de sfeer is van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Zij<br />

is de getuigenis van Gods aanwezigheid.<br />

De zonde is de schending van Gods rechts-<br />

rechts~<br />

ordening.<br />

Het kwaad ktvaad is alles wat aan lijden is onderwor-<br />

onderwor~<br />

pen, d.w.z. aan een afwijking van de ontologische<br />

ordening, waarin alle rust en vrijheid en vreugde<br />

ligt.<br />

De straf is <strong>het</strong> middel, dat rechtsherstel beoogt<br />

en door God als Rector van <strong>het</strong> universum uitge-<br />

uitge~<br />

oefend wordt. De straf heeft aldus een herstellend<br />

en verzoenend karakter.<br />

Godsdienstigheid is de hoogste rechtsverwerke-<br />

rechtsverwerke~<br />

lijking, omdat zij de rechtmatige verhouding van<br />

den mens tot <strong>het</strong> beginsel en de oorzaak der uni-<br />

uni~<br />

versele harmonie bewerkstelligt en verzekert.<br />

Eredienst en eergevoel zijn de uiterlijke en inner-<br />

inner~<br />

lijke huldiging van Gods souvereine wilsordening.<br />

33


111<br />

DE VERWERKELIJKING<br />

VAN HET RECHTSBEWUSTZIJN<br />

De rechtswetenschap onderscheidt drie wijzen<br />

waarop deze verwerkelijking plaats vindt: de stati~ stati-<br />

sche, de dynamische en de empirische.<br />

De statische verwerkelijking hangt essentieel af<br />

van de intensiteit van de primaire rechtszin, van de<br />

kracht der informerende in-lichting in~lichting<br />

van Gods we-<br />

we~<br />

zen in den mens. Vervolgens hangt zij af van de<br />

meer of mindere kracht der voorstelling van de<br />

belemmerende krachten, die de verwezenlijking van<br />

<strong>het</strong> abssoluut ab·soluut gewenste rechtsbelang tegengaan.<br />

Deze voorstelling kan onmiddellijk afgeleid zijn uit<br />

zintuigelijk waargenomen gebeurtenissen of mid-<br />

mid~<br />

dellijk verkregen zijn door mededeling van anderen,<br />

<strong>het</strong>zij door aanvulling uit eigen phantasie of door<br />

ruimere bekendheid met wat zintuigelijk waarge-<br />

waarge~<br />

nomen of van anderen gehoord werd.<br />

Dat wil kortom zeggen dat aan elk rechtsoordeel<br />

ten groridslag grOIidslag ligt de voorstelling van een aanwezi-<br />

aanwezi~<br />

ge of van een als mogelijk gedachte belemmering<br />

ener levensuiting, die rechtmatig is, dus van een<br />

leed dat zijn oorzaak vindt in een daad, die de<br />

rechtsorde kwetst. Doch zà1 zàl een rechtsoordeel wor-<br />

wor~<br />

den uitgelokt, dan is meer nodig dan een voor-<br />

voor~<br />

stelling van veroorzaakt nadeel of leed, men moet<br />

een beslissend oordeel hebben over de wenselijk-<br />

wenselijk~<br />

heid of de onwenselijkheid van dit leed —-<br />

m.a.w.<br />

of <strong>het</strong> kwaad al of niet gewild is. Hier treedt <strong>het</strong><br />

rechtsgevoel in werking.<br />

Doch, opdat er rèchtsoordeel zij en werking van<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn —-<br />

dus opdat de rechtszin zich<br />

boven <strong>het</strong> rechtsgevoel verheffe is de vaststelling<br />

34


der al of niet wenselijkheid niet voldoende, ook<br />

niet de vaststelling ener afwijking van de impera-<br />

imperatieve<br />

absolute normering, er moet getoetst worden<br />

en vastgesteld in hoeverre de rechtsimperatief mis-<br />

miskend<br />

is.<br />

Daartoe is een rechterlijke beslissende macht<br />

nodig. Deze macht is <strong>het</strong> geweten.<br />

Het openbaart zich in een individuele en in een<br />

sociale gedaante.<br />

Het individuele geweten wordt bepaald door <strong>het</strong><br />

rechtscriterium en diept client vrij te staan van alle sub-<br />

subjectieve<br />

voorstellingen en gevoelens, die slechts de<br />

inhoud van <strong>het</strong> te beoordelen object kunnen bepa-<br />

bepalen.<br />

Het individuele geweten dient aldus boven-<br />

bovenpersoonlijk<br />

te zijn. Als zodanig is <strong>het</strong> totaal ver-<br />

verschillend<br />

van <strong>het</strong> loutere bewustzijn, dat meestal<br />

beheerst wordt door subjectieve elementen en dus<br />

geen waarborg bieden kan voor de waarheid. Het<br />

sociale geweten is de objectivering van <strong>het</strong> indivi-<br />

individuele<br />

geweten. Zijn werking veruiterlijkt de wer-<br />

werking<br />

van de rechtsbeoordeling. De verschillende<br />

elementen der toetsing treden duidelijk naar voren:<br />

ten eerste de objectieve voorstelling der verschil-<br />

verschillende<br />

wenselijkheden van alle leden der gemeen-<br />

gemeenschap,<br />

waartoe nodig is de volkomen ontvankelijk-<br />

ontvankelijkheid<br />

voor andere wensen en belangen; ten tweede<br />

de natuurlijke geschiktheid tot beleving van de<br />

rechtszin der leden der gemeenschap. Hier gaat<br />

<strong>het</strong> om de volmaakte bepaling van de inhoud van<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Het is een gemoeds- of ge-<br />

gevoelszaak.<br />

Doch men vergete niet, dat deze inhoud<br />

tevens bepaald wordt door <strong>het</strong> beredeneerde, op<br />

kennis van de natuur der samenleving en van den<br />

te beoordelen mens gegrond inzicht, en dit is een<br />

loutere intellectuele waardering.<br />

Het lichaam,<br />

waarin dit sociale geweten oplichten kan, dient dus<br />

35


te beantwoorden aan deze eisen. Het dient open te te<br />

staan en ontvankelijk te zijn voor de onbelemmerde<br />

werking dezer elementen van rechtswaardering, <strong>het</strong><br />

dient gemeenschapszin te bezitten.<br />

Gemeenschapszin nu veronderstelt rechtsgezind-<br />

rechtsgezind~<br />

heid, want <strong>het</strong> is een noodzakelijke eis van elk<br />

rechtsbewustzijn, dat ieder mens bij zijn gedragin-<br />

gedragin~<br />

gen rekening houdt met andere mensen onder <strong>het</strong><br />

gezichtspunt van <strong>het</strong> verwerkelijkbare volstrekt<br />

wenselijke. Wie zich buiten <strong>het</strong> recht stelt, hoort<br />

niet in <strong>het</strong> maatschappelijk v!,!rband. verband. Het is de taak<br />

der 1er overheid dit gemis aan rechtszin te te bestrijden<br />

en de opbloei van een verantwoorde gemeenschaps-<br />

gemeenschaps~<br />

zin te bevorderen.<br />

Doch behalve de norm der rechtsgezindheid, kent<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn ook de norm der algemeen-<br />

algemeen~<br />

heid, d.w.z. dat <strong>het</strong> oordeel van <strong>het</strong> rechtsbewust-<br />

rechtsbewust~<br />

zijn algemeen geldig is. Met andere woorden <strong>het</strong><br />

betreffende zekere gedraging uitgesproken oordeel, oordeel.<br />

dient altijd en alom te gelden voor alle gedragin-<br />

gedragin~<br />

gen, die zich in dezelfde omstandigheden voordoen.<br />

Deze logische algemeenheid is tegelijk een kwanti-<br />

kwanti~<br />

tatieve algemeenheid. Evenzeer als <strong>het</strong> rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn nu noodzakelijk moet eisen. dat ieder naar<br />

rechtsbewustzijn oordeelt, zo moet <strong>het</strong> ook nood-<br />

nood~<br />

zakelijk vorderen, dat ieder de algemene geldigheid<br />

erkent van de oordelen, die hij als rechtsoordelen<br />

aanvaardt. Dit is niet aileen alleen een ervaringsfeit, maar<br />

<strong>het</strong> ligt ook begripsmatig in de door ons vooropge-<br />

vooropge~<br />

stelde omschrijving van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opge· -<br />

sloten. Ieder mens moet, zodra hij iets als recht er-<br />

er~<br />

kent, daarmede ook noodzakelijk <strong>het</strong> algemeen-<br />

algemeen~<br />

geldige meedenken. De algemeen-geldigheid algemeen~geldigheid is dus<br />

een denknoodzakelijkheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn.<br />

Een andere norm van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn is de<br />

norm der waarheid. Zij richt zich tegen <strong>het</strong> nadeel<br />

36<br />

~6


dat veroorzaakt wordt door een gebrekkige beoor-<br />

beoor~<br />

deling van de waarheid der beoordeelde feiten, en<br />

streeft een objectieve weergave dezer feiten na.<br />

De laatste norm waardoor <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

beheerst wordt, is de norm van <strong>het</strong> rechtsherstel.<br />

Zij wordt bewerkstelligd door de toepassing der<br />

rechtmatige straf. Dit element ligt begripsmatig in<br />

de opvatting van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opgesloten.<br />

Het beoogt een voltrekking van Gods ordening en<br />

een volmaakt herstel der natuurlijke orde in alle<br />

leven.<br />

Wanneer men nu van de statische opvatting van<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn tot de dynamische overgaat,<br />

ontmoet men tal van moeilijkheden en bezwaren in<br />

de verwerkelijking. Deze moeilijkheden hebben<br />

haar diepste oorzaak in <strong>het</strong> dualisme tussen de<br />

machten -— <strong>het</strong> verstand en de wil —- uit welker<br />

noodzakelijke samenwerking <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

recntsbewustzijn<br />

ontstaat. Deze vaststelling is van <strong>het</strong> allergrootste<br />

belang.<br />

Gierke getuigt daaromtrent: "Inbesondere „Inbesondere sind<br />

bisher vorzugsweise nur die Streitigkeiten zwischen<br />

Glaubens~ Glaubens- und Vernunftprincip und zwischen 9'ött~ Ott-<br />

lichem und menschlichem Wirkungsgebiet beachtet<br />

worden. Fast verschollen aber ist die durch die<br />

ganze scholastik sich herdurchziehende grosse kon-<br />

kon~<br />

troverse, die doch die tiefsten Fragen der Rechts-<br />

Rechts~<br />

philosophie berührte beriihrte und in andern Formen noch<br />

heute lebt: die Kontroverse, ob und wieweit Wille<br />

(voluntas) oder Vernunfteinsicht (intellectus) die<br />

eigentliche Substanz des Naturrechts und darum<br />

zuletzt alles Rechtes ist" ist- (Althusius p. 73 no 14).<br />

Inderdaad, <strong>het</strong> verschil van mening spreidde zich<br />

uit over een wijd gebied en had vérstrekkende ge-<br />

ge~<br />

volgen. Het was de grote strijdvraag tussen twee<br />

wijsgerige scholen, de realisten en de nominalisten.<br />

37


De eersten beweerden dat de natuurwet haar grond<br />

vond in een „actus "actus intellectus" onafhankelijk van<br />

de wil. Zij zou aldus niets meer zijn dan een „lex "lex<br />

indicativa-. indicativa". God wordt hier niet als wetgever, dus<br />

als onmiddellijke bron van <strong>het</strong> recht beschouwd,<br />

maar enkel als leraar, die in <strong>het</strong> verstand werkzaam<br />

is. Wel is de uitspraak van <strong>het</strong> verstand uit Gods<br />

wezen, doch God blijft aan deze uitspraak van <strong>het</strong><br />

verstand —- over de gerechtigheid —- gebonden.<br />

De nominalisten daarentegen beweerden dat de<br />

lex naturalis haar oorsprong had in <strong>het</strong> bevel, van vall<br />

de goddelijke wil. wit. De natuurwet had aldus een<br />

gebiedend karakter, zij was bindend enkel en alleen<br />

uit macht van de wil van God als wetgever. !<br />

Het dualisme werd opgelost door Thomas van<br />

Aquino en zijn volgelingen. Hun bemiddelende<br />

stelling luidt als volgt: „Het "Het wezen van <strong>het</strong> natuur-<br />

natuur~<br />

recht is <strong>het</strong> oordeel Gods over de de gerechtigheid,<br />

oordeel dat noodzakelijkerwijze uit <strong>het</strong> wezen van<br />

God voortvloeit en vastgelegd is in de „natura "natura<br />

rerum"<br />

(<strong>het</strong> wezen der dingen)." Zijn verplich-<br />

verplich~<br />

tende kracht echter werd toegeschreven aan de<br />

aanvullende wil Gods.<br />

Wat nu <strong>het</strong> vraagstuk van <strong>het</strong> constitutief ele-<br />

ele~<br />

ment van <strong>het</strong> recht betrof —-<br />

dus <strong>het</strong> vraagstuk<br />

wat <strong>het</strong> recht eigenlijk tot recht verliief verhief —-<br />

"leerden<br />

de enen dat dit uitsluitend was <strong>het</strong> „judicium "judicium<br />

rationis quod sit aliquid justum" (de verstandelijke<br />

beoordeling· of iets rechtmatig is), anderen leerden<br />

dat <strong>het</strong> recht alleen recht is uit kracht van de wil.<br />

Later werd algemeen aangenomen, dat <strong>het</strong> recht, recht.<br />

<strong>het</strong> natuurrecht zowel als <strong>het</strong> positieve, <strong>het</strong> werk<br />

was van de wil en zijn oorsprong vond in <strong>het</strong><br />

loutere bevel hevel (Puffendorf en Cocceji). Slechts<br />

Leibnitz ontkende de constitutieve macht van <strong>het</strong><br />

dwangmoment en verdedigde de voorrang van <strong>het</strong><br />

38


echt op de wet. Zijn beroemde uitspraak in dezen<br />

luidt: „Recht "Recht is niet recht, omdat God zulks gewild<br />

heeft, doch omdat God rechtvaardig is.- is."<br />

Ook bij Descartes vinden wij <strong>het</strong> probleem van<br />

<strong>het</strong> dualisme tussen verstand en wil breedvoerig<br />

behandeld. Wie de Principia en de M Méditations<br />

métaphysiques heeft gelezen, weet welk een alles<br />

beheersende rol <strong>het</strong> verschil tussen verstand en wil<br />

in zijn kentheorie speelt. De methodische twijfel is<br />

juist uit de tegenstelling tussen verstand en wil<br />

gesproten. Onze oordelen, zo leert Descartes, han-<br />

hangen<br />

niet slechts af van ons verstand, maar zijn af-<br />

afhankelijk<br />

van een andere functie van de ziel, die<br />

niets anders blijkt te zijn dan de wil. Deze wils-<br />

wilswerking<br />

sluit —-<br />

in tegenstelling met <strong>het</strong> verstan-<br />

verstandelijke<br />

inzicht -— geen zekerheid in. Hingen de<br />

beoordelingen slechts van <strong>het</strong> verstand af, dan zou<br />

er geen reden zijn om hen in twijfel te trekken,<br />

immers om de twijfel te overwinnen, dient men<br />

slechts verschillende oordelen tegen elkander af te<br />

wegen. Doch de wil heeft <strong>het</strong> vermogen om <strong>het</strong><br />

een of <strong>het</strong> andere te te beweren betreffende vast-<br />

vaststaande<br />

feiten en <strong>het</strong> is buiten twijfel, dat de wil<br />

steeds met <strong>het</strong> verstand samenwerkt in <strong>het</strong> tot<br />

stand brengen van een oordeel. Dien ten gevolge<br />

is <strong>het</strong> duidelijk, dat de waarheid der beoordeling<br />

afhangt van de volmaaktheid van de wil.<br />

De na te streven harmonie tussen wil en verstand<br />

veronderstelt voor alles dat men de oordelen, waar-<br />

waarin<br />

<strong>het</strong> wilselement de spanning of de draagwijdte<br />

van <strong>het</strong> verstand overtreft, verwerpt. En <strong>het</strong> be-<br />

beroemde:<br />

„Je "Je pense donc je suis'' suis" ontleent vooral zijn<br />

evidentiekracht aan <strong>het</strong> feit, dat <strong>het</strong> een affirmatie<br />

is, die gevat blijft in de nauwste begrenzing, dus<br />

dat de wil in zijn beaming de grenzen van <strong>het</strong><br />

intellectieve vermogen niet overschrijdt. In deze<br />

39


innerlijke en wederkerige overeenstemming en aan-<br />

aan~<br />

passing van de vermogens der ziel ligt de grond<br />

van <strong>het</strong> zekerheidsbeginsel. Descartes past deze be-<br />

be~<br />

schouwing toe op de natuur der „iciées "idées innées" of<br />

aangeboren, ingeplante gedachten. Zij zijn volgens<br />

hem oordelen, die door een machtiger wil geveld<br />

zijn over denkbeelden, welke door een volmaakter<br />

intellect zijn voorgehouden. Dit is de grond van<br />

hun categorisch, harmonisch wezen, en dat die<br />

machtiger wil ons niet bedriegen wil, deduceert<br />

Descartes uit de existentie van God, die <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

ginsel is, waaruit de volstrekte zekerheid kan afge-<br />

afge~<br />

leid worden. Door <strong>het</strong> aannemen van Gods bestaan<br />

alleen, kunnen wij de waarde onzer heldere oor-<br />

oor~<br />

delen aangaande de essenties vaststellen en over-<br />

over~<br />

gaan van de kennis der essenties tot de bevestiging<br />

der existenties. Het is dus uit <strong>het</strong> wezen van God,<br />

dat de evidentie alle kracht put.<br />

Ook bij de Groot vinden wij de de weerspiegeling<br />

van een dergelijke gedachtengang, al staat zijn<br />

theorie meer rechtstreeks in verband met rechtskun-<br />

rechtskundige<br />

gevolgtrekkingen. Niettemin is de bemidde-<br />

bemidde~<br />

lende strekking der psychologische instelling dui-<br />

duidelijk.<br />

Immers de Groot stond op de overgang van<br />

<strong>het</strong> metaphysische tot <strong>het</strong> rationalistische natuur-<br />

natuur~<br />

recht, zijn definitie van <strong>het</strong> natuurrecht is een poging<br />

tot bemiddeling tussen de tegenover elkaar staande<br />

opvattingen der scholastieken o.a. Suarez en Vas-<br />

Vasquez.<br />

De Groot nu definieert <strong>het</strong> natuurrecht aldus:<br />

"lus „Ius naturale est dictamen rectae rationis indicans<br />

actui alicui ex ejus convenientia aut disconvenientia<br />

cum ipsa natura rationali ac sociali turpitudinem<br />

aut necessitatem moralem ac consequenter ab auc-<br />

auc~<br />

tore Deo actum aut praecipi aut vetari." vetari.- (Het( na~ na-<br />

tuurrecht is een voorschrift van <strong>het</strong> goedgerichte<br />

inzicht, <strong>het</strong>welk bij een daad aanwijst, uit hoofde<br />

40


van de overeenstemming dezer daad of harer af-<br />

af~<br />

wijking met de redelijke of maatschappelijke natuur,<br />

dat zij behept is met een redelijke verworpenheid<br />

of belast met een zedelijke noodzakelijkheid en dat<br />

dien ten gevolge bij God een dergelijke daad ge-<br />

ge~<br />

boden of verboden is.)<br />

De poging om tussen de lex indicativa en de<br />

lex praeceptiva een overbrugging te slaan, is duide-<br />

duide~<br />

lijk waar te nemen. Aan de vooravond der defini-<br />

defini~<br />

tieve breuk tussen de functies der ziel —-<br />

verstand<br />

en wil —-<br />

die tot hiertoe in een vaste eenheid de<br />

geest der middeleeuwen gebonden hield, geeft zij<br />

ons de graad der spanning aan waaruit de scheu-<br />

scheu~<br />

ring ontstond. De Groots definitie is een geniale<br />

poging om de maatschappij te redden uit een twee-<br />

twee~<br />

strijdigheid, die de fataalste gevolgen zowel op<br />

sociaal als op psychologisch gebied zou hebben.<br />

Zulk een poging ligt heel en al in de lijn van<br />

de Groots oecumenisch streven en is in nauwe over-<br />

over~<br />

eenstemming met <strong>het</strong> ontworpen voikenrecht, volkenrecht, <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>~<br />

welk doordesemd moest zijn met de beginselen van<br />

<strong>het</strong> natuurrecht, zoals dit door de christelijke tra-<br />

tra~<br />

ditie was voorgehouden.<br />

De Groot verankerde <strong>het</strong> recht in de „appetitus "appetitus<br />

socialis". socialist'. De maatschappelijke natuur van dit recht<br />

vloeide voort uit <strong>het</strong> goedgerichte inzicht in hare<br />

afhankelijkheid van de goddelijke wil. Aldus wijst<br />

hij, in de dagen waar de religieuze en politieke ge-<br />

ge~<br />

bondenheid van <strong>het</strong> Westen verloren ging, een<br />

nieuwe grondslag aan, waarop de vroegere eenheid<br />

onder de volkeren herkeld hersteld moest worden. De<br />

rechtsidee wordt aldus bij de Groot de objectieve<br />

macht, waarin <strong>het</strong> sociaal en politiek geloofbare<br />

zich belichamen en de rechtszin wordt de hoofd-<br />

hoofd~<br />

deugd der europese samenleving. De vaststelling<br />

der rechtsbeginselen, waardoor een nieuwe gebon-<br />

gebon~<br />

41


denheid kon verzekerd worden, werd <strong>het</strong> program-<br />

program~<br />

ma van <strong>het</strong> nieuwe volkenrecht.<br />

Al was deze poging, bij gebrek aan rechterlijk<br />

algemeen geldend gezag, reeds in de kiem aange-<br />

aange~<br />

tast, toch had zij dit voordeel, dat zij een nieuwe<br />

levensnorm voorspiegelde, een levensnorm waarin<br />

<strong>het</strong> dreigend louter individualistisch beginsel tijde-<br />

tijde~<br />

lijk op de achtergrond werd gedreven. Zij verhief<br />

boven <strong>het</strong> overspannen individualistisch gevoel <strong>het</strong><br />

begrip van een feitelijke sociale gebondenheid,<br />

welke heilzaam moest werken op de verkruimelende<br />

strevingen, waarin de beste krachten dreigden te<br />

verzanden. Zij hield bovendien vast aan een chris-<br />

chris~<br />

telijke opvatting van <strong>het</strong> leven en van den mens,<br />

die steeds <strong>het</strong> hoofdmotief aller strevingen bleef.<br />

Het recht werd nooit recht an sich, maar bleef<br />

mensenrecht.<br />

Trouwens men dient niet uit <strong>het</strong> oog te te verliezen,<br />

dat <strong>het</strong> fundamentele gebrek aan algemeen rech-<br />

rech~<br />

terlijk gezag in internationale rechtskwesties niet<br />

zo pijnlijk opviel als heden ten dage, omdat de<br />

volkerenpsyche geboeid en gebonden was door de<br />

huldiging der helden-idee. helden~idee.<br />

Deze idee was wellicht<br />

de werkelijkste macht geweest waaruit en waardoor<br />

de nationale idee vorm had geput en daarenboven<br />

lag in de begrensdheid der nieuw gevormde staat-<br />

staat~<br />

kundige eenheden en in hun betrekkelijk autarkisch<br />

bestaan de mogelijkheid der aanvankelijke vaste<br />

gebondenheid. Later bij een sterkere symbiotische<br />

verknoping van <strong>het</strong> leven der volkeren, zou <strong>het</strong><br />

zwaartepunt weer verplaatst worden en de mach-<br />

mach~<br />

tigste werking van <strong>het</strong> recht gezocht worden in de<br />

opbloei en de ontwikkeling van <strong>het</strong> internationaal<br />

privaatrecht, waarin de opvatting van de rechten<br />

van den mens als zodanig gewaarborgd zouden<br />

worden. Trouwens men ziet al vroeg de kiemen<br />

42


van dit personenrecht opbloeien en <strong>het</strong> is juist uit<br />

de overspannen gebondenheid van <strong>het</strong> nieuwe<br />

staatsbegrip, dat zij geboren werden. Hoe dit ook<br />

zij, in beide gevallen gaat <strong>het</strong> om de rechten der<br />

persoonlijkheid, of van een groter lichaam dat de<br />

mensen omvat -— een Leviathan -— of van <strong>het</strong> in-<br />

in~<br />

dividu, dat met opslurping in de algemeenheid be-<br />

be~<br />

dreigd wordt. En aldus ontstaat telkens als ideaal,<br />

<strong>het</strong> beeld 6f Of van de natuurstaat 6f Of van den her-<br />

her~<br />

boren Adam, edelste vertegenwoordiger van na-<br />

na~<br />

tuurtoestand of van natuurrecht. Doch wie scherp<br />

toekijkt, ziet dat er van lieverlede een derde kracht<br />

in <strong>het</strong> spel gebracht wordt, een kracht die preten-<br />

preten~<br />

deert <strong>het</strong> heersend dualisme tussen verstand en wil<br />

op te lossen, een nieuwe toestand, die als ziele-<br />

ziele~<br />

functie wordt aanvaard en een afhankelijk alom-<br />

alom~<br />

vattend gebied krijgt: <strong>het</strong> gevoel. Het hart, de bil-<br />

bil~<br />

lijkheid, <strong>het</strong> algemeen gevoel, de redelijkheid wordt<br />

ten slotte de beslissende factor, aan wie de rechter-<br />

rechter~<br />

lijke functie overgedragen wordt. De kiemen dezer<br />

nieuwe, opkomende levensopvatting liggen voor <strong>het</strong><br />

grijpen bij de denkers en schrijvers der zestiende<br />

en zeventiende eeuw. Een scherpe aftekening der<br />

daardoor ontstane tegenstelling vindt men bij voor-<br />

voor~<br />

keur en <strong>het</strong> duidelijkst dUidelijkst bij degenen, die de drie<br />

elementen verstand, wil en gevoel tegenover elkaar<br />

hebben weten te stellen; in de wijsbegeerte, de ver-<br />

ver~<br />

tegenwoordigers der sensualistische school en in de<br />

letterkunde o.a. 1VIilton, Milton, de Groot en Vondel, naar-<br />

naar~<br />

mate zij aan <strong>het</strong> gevoel —-<br />

in <strong>het</strong> aller treurspelen<br />

treurspel -— min of meer een dominerende plaats<br />

inruimen. en. Vondel echter zal deze psychologische<br />

tegenstelling tot dramatische hoogte accentueren<br />

in zijn drama Jephta. Wij komen er later op terug.<br />

De wetenschap bepaalt zich echter niet tot <strong>het</strong><br />

beschouwen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn in zijn sta- sta~<br />

13 43


tische of dynamische gedaante, zij beschouwt <strong>het</strong><br />

met niet minder nauwgezetheid in zijn empirische<br />

verwerkelijking. Immers uit de wankelbaarheid en<br />

de verscheidenheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn der<br />

afzonderlijke individuen, uit de veelvuldigheid der<br />

persoonlijke elementen, die de inhoud en de kleur<br />

van <strong>het</strong> rechtsoordeel bepalen, en uit <strong>het</strong> feit dat<br />

velen, in sommige opzichten, onverschillig zijn voor<br />

rechtsoverwegingen, volgt de noodzakelijkheid van<br />

uitwendig, regelend gezag.<br />

De natuur en de werking van dit gezag zijn van<br />

beslissende, rechterlijké rechterlijke aard. De functie en <strong>het</strong><br />

doel van <strong>het</strong> gezag zijn te beslissen in twijfel en<br />

twist, alle krakelen vlak te strijken, ruim baan te<br />

maken voor <strong>het</strong> opdringende leven, stremmende<br />

verwarring van <strong>het</strong> sociale levensproces te voor-<br />

voor~<br />

komen. Alle gezag is uit deze noodzakelijkheid.<br />

Zijn eenheid en werking berusten op een impera~ impera-<br />

tivus categoricus van <strong>het</strong> zuivere en practische in~ in-<br />

zicht.<br />

Doch de eenheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn ver~ ver-<br />

werkt een dualisme van zuiver of innerlijk gezag,<br />

en van een positief gezag, dat <strong>het</strong> wettelijk recht<br />

zelfs tegen <strong>het</strong> rechtsbewustzijn in handhaaft.<br />

Indien <strong>het</strong> waar is, dat de geschiedenis der<br />

staatsinstellingen en en van '<strong>het</strong> staatsrecht de ge~ ge-<br />

schiedenis is van <strong>het</strong> streven om onder uiteen~ uiteen-<br />

lopende omstandigheden de overheid zō zódanig te<br />

organiseren, dat de inhoud van <strong>het</strong> door haar be-<br />

be~<br />

volene zoveel mogelijk gedekt wordt door <strong>het</strong> in-<br />

in~<br />

wendige gezag van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dan is<br />

<strong>het</strong> dUidelijk, duidelijk., dat de verwerkelijking van <strong>het</strong> rechts~ rechts-<br />

bewustzijn vaak een compromis met de absolute<br />

wenselijkheid insluit. Immers tegenstrijdigheid van<br />

rechtsverwerkelijking is niet duldbaar in de staat.<br />

Aldus is <strong>het</strong> positieve gezag, ondanks zijn betrek-<br />

betrek~<br />

44


kelijkheid, een postulaat der practische rede, dat<br />

een noodzakelijkheidskarakter draagt en in de na-<br />

natura<br />

rerum ligt. En dit is voor velen de onbegrijpe-<br />

onbegrijpelijke<br />

wet van <strong>het</strong> leven, dat <strong>het</strong> <strong>het</strong> rechtsbewustzijn,<br />

dat gericht is op de verwezenlijking van <strong>het</strong> abso-<br />

absoluut<br />

wenselijke, in zekere gevallen heeft te buigen<br />

voor <strong>het</strong> noodlot en <strong>het</strong> <strong>het</strong> betrekkelijke, bereikbare<br />

dient te aanvaarden, met al de compromissen waartoe<br />

de contingente toevalligheid der gebeurlijkheid<br />

waar-<br />

<strong>het</strong> dwingt.<br />

De rechtsordening is een verwerkelijking, die<br />

niet bij toverslag de mensen en de toestanden ver-<br />

verandert,<br />

maar langzamerhand <strong>het</strong> essentiële bewust-<br />

bewustzijn<br />

der volken en der personen doordesemt met de<br />

waarheid van rijpgeworden weten.<br />

Daarom is <strong>het</strong> noodzakelijk, wil men in zekere ge-<br />

gevallen<br />

een rechtsorde scheppen, dat men rekening<br />

houdt met <strong>het</strong> mogelijke en dat men zich neerlegt<br />

bij wat de tijd in zich draagt. Dit is geen prijsgeven<br />

zijner heiligste overtuiging, geen vervallen in ge-<br />

gevaar<br />

van casuïstiek, maar slechts afzien van een<br />

radicalisme, dat uitloopt op een negatie der werke-<br />

werkelijkheid<br />

van <strong>het</strong> leven. Immers, bij de verwerkelij-<br />

verwerkelijking<br />

van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, heeft men te doen<br />

met een handelen in een werkelijkheid en door on-<br />

onvolmaakte<br />

mensen, vooral met een beslissing over<br />

een samenstrengeling van factoren, waarvan de<br />

grond en <strong>het</strong> ontstaan ons vaak ontgaan of slechts<br />

ten dele kunnen gevat worden. Daarbij komt nog<br />

de dwingende natuur van de voorbijvliegende voorbIjvliegende tijd<br />

en de noodzaak om een vlot verloop en een soepele<br />

oplossing der moeilijkheden voorhanden te hebben.<br />

Alle factoren, die ons nopen tot voorzichtigheid en<br />

gematigdheid in de beoordeling der tegenoverge-<br />

tegenovergestelde<br />

belangen.<br />

Uit deze dwingende feitelijkheid heeft de juridi-<br />

45


sche wetenschap 1) de volgende compromisfactoren<br />

bij de empirische verwerkelijking van <strong>het</strong> rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn gededuceerd:<br />

1) 1 ) De noodzakelijkheid van onderschikking aan<br />

de groep, welker kracht nodig is om de verwerke-<br />

verwerke~<br />

lijking <strong>het</strong> volmaakst te bevorderen.<br />

Dit is een evidente waarheid, die in de natuur<br />

van <strong>het</strong> leven ligt. Buiten dit beginsel is geen sociale<br />

orde denkbaar. Deze waarheid, eenmaal aanvaard,<br />

impliceert de noodzakelijkheid om <strong>het</strong> door de<br />

meerderheid genomen besluit te eerbiedigen en <strong>het</strong><br />

zo dicht mogelijk bij de verwerkelijking te brengen.<br />

2) De aanvaarding van de weerstand der heer-<br />

heer~<br />

sende rechtsopvattingen. Het oordeel, welks eisen<br />

in concreto door gezagsorganen moeten worden<br />

verwezenlijkt, heeft wel degelijk rekening te hou-<br />

hou~<br />

den met de mogelijkheden van verwerkelijking, die<br />

de samenleving biedt. Aldus wordt <strong>het</strong> individu<br />

genoodzaakt te streven niet naar volkomen, maar<br />

naar zo volledig mogelijeke mogelijke verwerkelijking zijner<br />

idealen. En elk rechtsideaal van enige ruimere<br />

strekking heeft zich deze beperking te laten wel-<br />

wel~<br />

gevallen. Daarom wordt <strong>het</strong> rechtsideaal door de<br />

weerstanden der feitelijkheid genoopt zich voor de<br />

verwerh~ijking<br />

verwerke!ijking in in bizondere vorm te kleden en<br />

meer concrete, con~rete, relatieve vormen te aanvaarden, die<br />

kans hebben op verwezenlijking. Het doet tijdelijke<br />

concessies aan <strong>het</strong> bestaande en aanvaardt in zekere<br />

zin een compromis. Dit doet zich b.v. duidelijk voor<br />

wanneer men zich verenigt met groepen, die die yen-, ver~<br />

wante idealen koesteren om een essentieel belang<br />

te verdedigen. Het relatieve karakter van <strong>het</strong> com-<br />

com~<br />

promis treedt hier duidelijk naar voren.<br />

1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn. - Deze ziens­<br />

1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn. — Deze zienswijze<br />

is om haar grote helderheid door mij ten fen dele gevolgd<br />

of overgenomen.<br />

46


3) De noodzakelijkheid van eenstemmigheid on-<br />

on~<br />

der de leden in de strijdende groep, ten bate ener<br />

gewenste rechtsverwerkelijking.<br />

.<br />

4) De noodzakelijkheid om de formule te vinden,<br />

die buiten de strijdende groep de numeriek en<br />

gradueel minste tegenstand zal ontmoeten.<br />

Bovendien zijn er nog compromisfactoren, die<br />

besloten liggen in de bestuurs- bestuurs~<br />

en juridisch tech-<br />

tech~<br />

nische elementen element~n<br />

der verwerkelijking, zoals de<br />

aanpassing aan de bestaande rechtsorde en <strong>het</strong><br />

voorzien in geldelijke en personele middelen tot<br />

uitvoering en handhaving, b.v. voor openbaarheid.<br />

De werkdadigheid der organen, die toch zeker een<br />

eerste eis is voor <strong>het</strong> tot daden schrijdend rechts-<br />

rechts~<br />

bewustzijn, is daarvan afhankelijk en niet minder<br />

de zekerheid, waarop de belanghebbenden recht<br />

hebben.<br />

De belangrijke taak om de werking en de toe-<br />

toe~<br />

passing van deze compromis-factoren, compromis~factoren, ter wille van<br />

een rechtmatige positivering, te regelen, is de taak<br />

der rechtswetenschap. Zij legt de grondnormen voor<br />

de slechting aller tegenstrijdigheden en als zodanig<br />

is zij imperatief voor de handelingen en de beoor-<br />

beoor~<br />

delingen van den mens. Zij is richting gevend in<br />

<strong>het</strong> grote vraagstuk der beleving van de gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid, verhelderend en bevrijdend. Zij is onder de<br />

mensen de onmisbare kennis, die de orde en de<br />

harmonie in <strong>het</strong> tijdelijke verzekert.<br />

Men kan nu de vraag opwerpen of de maat-<br />

maat~<br />

schappelijke ordening meer uit positief recht dan<br />

uit natuurrechtelijke kracht voortkomt. Wij menen<br />

dat samenstrengelinvvan samenstrengeling ",van feitelijkheid en ideaal<br />

niet te ontkennen valt, evenmin als <strong>het</strong> zegel en zijn<br />

afdruk in de stof van elkander kunnen worden ge-<br />

ge~<br />

scheiden in de vormgevende daad der instempeling.<br />

De verwerkelijkingswaarde dezerpositivering gaat<br />

47


uit van een denknoodzakelijkheid, die de eenheicl eenheid!<br />

der tegendelen veronderstelt, en berust op <strong>het</strong> pos-<br />

postulaat<br />

der ratio sufficiens of der practische rede.<br />

De overtuigende kracht van dit postulaat geldt<br />

vooral bij een volk dat een bizondere aanleg ver-<br />

vertoont<br />

voor rustige objectieve overwegingen, behoef-<br />

behoefte<br />

heeft aan geestelijke vastigheid, <strong>het</strong>welk tevens<br />

beschikt over scherp onderscheidingsvermogen en<br />

sterk individualistisch gevoel, dat _de regeling van<br />

onderlinge verhoudingen tot krachtige eis maakt.<br />

Uit <strong>het</strong> leven dezer eigenschappen groeit de min<br />

of meerdere geschiktheid van een yolk volk tot rechts-<br />

rechtsvorming.<br />

Dit was <strong>het</strong> geval met de romeinen, de<br />

israëlieten, de engelsen en ook de nederlanders in<br />

<strong>het</strong> bizonder tijdens de zeventiende eeuw. Wellicht<br />

is <strong>het</strong> om deze bizondere eigenschappen, dat. Des-<br />

Descartes<br />

zich gaarne ophield in Nederland, als in <strong>het</strong><br />

land waar de goede politieke ordening <strong>het</strong> meest<br />

de rustige overweging der grote levensproblemen<br />

bevorderde.<br />

Zulk een belangstelling voor de rechtsvorming<br />

wordt te meer afgedwongen, waar zich een scherpe<br />

splitsing gaat vormen tussen <strong>het</strong> met dwang opge-<br />

opgelegde<br />

overheidsrecht en de niet positief rechtelijke<br />

rechtsoverwegingen. Dan ontstaat de behoefte <strong>het</strong><br />

rechtsstelsel grondig te leren kennen, te bestuderen<br />

en in zijn toepassing op concrete belangen na te<br />

gaan. Door zulk een belangstelling was de geest<br />

der Nederlanden in de zestiende en vooral in de<br />

zeventiende eeuw beheerst.<br />

Vondels leven en werk is de zuivere w-eerspiege-<br />

weerspiegeling<br />

dezer alomvattende belangstelling. Zijn leven<br />

en werken waren de positivering van zijn rechts-<br />

rechtsidealen<br />

en om bij te dragen tot de grootst mogelijke<br />

verwerkelijking is is hij ook de enige weg gegaan,<br />

die niet tot ontgoocheling leidt, maar <strong>het</strong> beste on-<br />

48


zer idealen tot rijke vrucht laat rijpen. Vooraleer<br />

wij overgaan tot <strong>het</strong> beschouwen der subjectieve<br />

verwezenlijking van Vondels rechtsbewustzijn en<br />

de inwerking der hierboven aangeduide factoren<br />

nader bepalen, dienen wij nog enkele belangrijke<br />

begrippen te omschrijven en hun werkingsgebied<br />

vast te stellen, op historisch gebied.<br />

49


IV<br />

RECHT EN WET<br />

In <strong>het</strong> eerste hoofdstuk hebben wij er op gewezen<br />

hoe de godsidee de begrippen wet en recht insluit.<br />

Het is een begripsnoodzakelijkheid. De geschiede-<br />

geschiede~<br />

nis komt deze opvatting bevestigen. Eerst wanneer<br />

<strong>het</strong> individualisme overheerst, vindt men de sporen<br />

van een rechtsphilosophie, die zich vrij tracht te<br />

maken van algemeen geldende natuurwettelijkheid<br />

en den mens gaat beschouwen als een rechtssub-<br />

rechtssub~<br />

ject los van de universele of van de gemeenschapsordening..<br />

Uit <strong>het</strong> feit echter dat de mens in vorige<br />

gemeenschaps~<br />

tijdperken als onderdeel . ener objectief gedachte<br />

ordening opgevat werd, volgt dat recht en zedelijke<br />

ordening niet van elkander te scheiden waren. In<br />

deze gedachtengang wordt de wet of <strong>het</strong> recht niet<br />

opgevat als dwang maar als een zedelijke verplich-<br />

verplich~<br />

ting, die geldt voor wezens bezield met vrije wil.<br />

Het is een rationis ordinatio, een gevolg van <strong>het</strong><br />

inzicht, waardoor de wil bewogen wordt tot een<br />

doen of tot een nalaten.,<br />

..<br />

De natuurwet heeft dus een rechtskarakter. Gierke<br />

bevestigt deze waarheid wanneer hij schrijft: „Und "Und<br />

doch war ja die gesammte naturrechtliche Auf-<br />

Auf~<br />

fassung ihrem kern nach eine juristische und zwar<br />

eine recht einseitig juristische Konstruktion von<br />

Gesellschaft und Staat" (Althusius VIII).<br />

Dien ten gevolge is de godsdienstigheid zoals alle<br />

menselijke verhouding bepaald door rechtsnormen,<br />

welke uit de recta ratio vloeien. Deze mening is<br />

gestaafd door de geschiedenis. Reeds de grieken<br />

hebben op dit verband gewezen») gewezen. 1)<br />

Heraklites<br />

50<br />

1) H. Rammen, Rommen, Die ewige Wiederkehr des Naturrechts.


.v. zegt dat de menselijke wet slechts een poging<br />

is om de goddelijke wet te te verwerkelijken. Hippias<br />

leert dat de ongeschreven wetten eeuwig en on-<br />

on~<br />

veranderlijk zijn. Het metaphysische natuurrecht<br />

van Plato en <strong>het</strong> meer realistische van Aristoteles<br />

zijn de hoogtepunten der theorie, theorie. die <strong>het</strong> streven<br />

naar <strong>het</strong> goede in de staat huldigen en een godde-<br />

godde~<br />

lijke oorsprong. , aan <strong>het</strong> recht toekennen. Ook de<br />

Stoa huldigt de eeuwige wet als bron der ordening<br />

en richt <strong>het</strong> beeld op van den wijze, wiens streven<br />

<strong>het</strong> is zijn leven in overeenstemming te brengen met<br />

deze ordening. Cicero leert ons dat de recta ratio<br />

uit God is, en dit doen na hem al al de de romeinse<br />

juristen, juristen; op de achtergrond hunner opvatting van<br />

<strong>het</strong> natuurrecht schemert steeds de ideaalstaat der<br />

gouden eeuw. In zijn vierde ecloge getuigt Ver-<br />

Ver~<br />

gilius hoe sterk de idee van deze ideale natuurstaat<br />

in de gespannen gemoederen heerste en de dromen<br />

van Augustus' eeuw vervulde. De norm „Deus "Deus est<br />

colendus" is door allen opgevat als een rechtsnorm<br />

en ook <strong>het</strong> „honeste "honeste vivere", dat synoniem is van<br />

"juste „juste vivere". Het geloof wortelt in de rechtvaardigheid,<br />

is met haar saamgestrengeld, omdat <strong>het</strong><br />

rechtvaar~<br />

digheid.<br />

een inzicht is in de rechtsverhouding, rechtsverhouding. die <strong>het</strong> leven<br />

beheerst. Vondels kenspreuk „Justus "J ex fide vivit"<br />

is de verklanking van dit beginsel.<br />

Aangaande de stelling van Augustinus en Tho-<br />

Tho~<br />

mas is geen twijfel mogelijk. Augustinus' De Ordine<br />

is de monumentale bevestiging dezer opvatting en<br />

Thomas' subordinatie der lex humana aan de lex<br />

divina en aan de lex aeterna vormt de kern zijner<br />

rechtsopvattingen. En na hen stelt ook Dante zich<br />

op een zelfde standpunt. Bij hem is <strong>het</strong> recht de<br />

objectieve norm, die de de natuurlijke voorschriften<br />

van <strong>het</strong> geweten beheerst, beheerst. en de geboden van Oud<br />

en Nieuw Testament omspant. In „De "De monarchia"<br />

51


geeft Dante twee definities van <strong>het</strong> recht en wel<br />

van <strong>het</strong> recht als natuurrecht en als metaphysisch<br />

recht. Over <strong>het</strong> natuurrecht schrijft Dante dat<br />

<strong>het</strong> is: „quaedam "quaedam rectitudo sive regula reguIa hinc inde<br />

abjiciens-. abjiciens". Dit recht is dus volgens hem richting<br />

gevend. En hij beklemtoont de gerechtigheid aldus:<br />

„Ius "lus est realis et et personalis hominis ad hominem<br />

proportio, proportio. quae servata hominum servat societatem<br />

et corrupta corrumpit". Het zedelijk element, element. dat<br />

in de rechtsverhouding opgesloten ligt, ligt. wordt aldus<br />

in nauw verband met de positieve wet gebracht.<br />

Over de goddelijke oorsprong van <strong>het</strong> recht zegt<br />

Dante. Dante, dat zoals alle goed, goed. dat zich in de dingen<br />

bevindt, bevindt. een deel is van <strong>het</strong> éne goed, goed. dus van<br />

God, God. aldus ook <strong>het</strong> recht, <strong>het</strong>welk een goed is, is. zijn<br />

wezen in de Godheid vindt. „Ius "lus in rebus nihil<br />

est aliud quam similitudo divinae voluntatis, voluntatis; unde<br />

fit quod quidquid divinae voluntati est .consonum, ,consonum.<br />

jus ipsum sit.- sit." Veel elementen zijn in deze definitie<br />

verwerkt, belangrijk voor ons betoog is <strong>het</strong> feit, feit.<br />

dat Dante zegt dat <strong>het</strong> recht een overeenstemming<br />

met de goddelijke wil is. Beide definities van <strong>het</strong><br />

recht, de natuurrechtelijke en de de metaphysische,<br />

metaphysische.<br />

vullen aldus elkander aan. Dante bevestigt deze<br />

mening in de Divina Commedia waar hij (Par. XIX.<br />

v. 88) dicht: "Cotanto „Cotanto è giusto quanto a lei con-<br />

con~<br />

suona."<br />

Op <strong>het</strong> spoor van deze grote leermeesters huldi-<br />

huldi~<br />

gen de middeleeuwen dit standpunt. De wet, wet. op-<br />

op~<br />

gevat als universele norm van handelen, handelen. is niet<br />

bepaald tot de rechtsnormen, rechtsnormen. die <strong>het</strong> individuele<br />

leven of <strong>het</strong> bestuur van een of ander rijk betreffen.<br />

Zij omvat alle denkbare activiteiten, activiteiten. zowel godde-<br />

godde~<br />

lijke als menselijke, menselijke. en ligt vanzelfsprekend in de<br />

natuur van <strong>het</strong> leven. De wet opgevat als louter<br />

bevel, als dwang, is geen middeleeuws, doch een<br />

52


modern begrip. De middeleeuwen hebben —-<br />

in na-<br />

na~<br />

volging der oudheid ---<br />

een juridische opvatting<br />

van <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> katholicisme, met zijn wette-<br />

wette~<br />

lijke structuur; zijn canoniek recht drukt deze<br />

juridische opvatting zowel in in de ethiek als in de<br />

politiek af.<br />

In de dageraad van <strong>het</strong> renaissancistische tijd-<br />

tijd~<br />

perk zien wij dezelfde juridische structuur in <strong>het</strong><br />

maatschappelijke leven doordringen en wel bij mid-<br />

mid~<br />

del der contracttheorie, die slechts ontstaan en zich<br />

ontwikkelen kan tegen de religieuze achtergrond<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht. Tijdens de vroege middel-<br />

middel~<br />

eeuwen had <strong>het</strong> feodalisme, de positieve levens-<br />

levens~<br />

regeling dier dagen, die grondslag in in de maatschap-<br />

maatschap~<br />

pelijke verhoudingen ingedrukt. De verplichtingen<br />

van leenheer en leenman waren wederkerig vastge-<br />

vastge~<br />

legd en werden gestaafd door de eed of wortelden<br />

in de bindingsmacht van <strong>het</strong> Doopsel, dat allen<br />

verenigde tot een volk, onderworpen aan dezelfde<br />

goddelijke wil en aan <strong>het</strong>zelfde goddelijke gebod.<br />

Later bij de Groot en ook bij Gentilis vinden wij<br />

de bevestiging van de zedelijke natuur van <strong>het</strong><br />

recht. In De jure belli (I. cap. I. par. IX) zegt de<br />

Groot: "Er „Er is een derde opvatting van <strong>het</strong> recht,<br />

volgens dewelke <strong>het</strong> recht overeenstemt met de<br />

wet, in den meest uitgebreiden zin van <strong>het</strong> woord,<br />

nl. wanneer men onder wet verstaat een regel van<br />

zedelijk handelen, die tot <strong>het</strong> goede verplicht." Ter-<br />

Ter~<br />

wijl Albericus Gentilis in zijn De jure belli (I. 9. 39)<br />

zegt: „Juris .. naturae est religio. Et itaque nec pa-<br />

pa~<br />

trocinabitur jus istud expertibus ipsius." Er is een<br />

wet, die alle positieve wetten voorafgaat en belieerst,<br />

de natuurwet, die de godsdienst impliceert.<br />

be~<br />

neerst,<br />

Daarom is in de staat zowel bij Locke als bij Gro-<br />

Gro~<br />

tius de atheïst uitgesloten, omdat hij in God niet<br />

gelovende, nooit zijn eed zal kunnen houden, of<br />

53


door een eed gebonden zal kunnen zijn.<br />

Vondel zal van geen andere gronden uitgaan,<br />

wanneer hij <strong>het</strong> recht van de godsdienst betoogt. In<br />

<strong>het</strong> vierde boek der Bespiegelingen (v. 409 e.v.) en<br />

in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 1949 e.v.) dicht Vondel:<br />

"Hoewel „Hoewel de godtsdienst wort gesterckt door kroon<br />

en roe<br />

Noch staet de reden niet alleen den godtsdienst toe<br />

Maar houdt den mensch hieraen, naer lyf en ziel<br />

verbonden<br />

Gelyck de Roomsche tong den godtsplicht heeft<br />

gevonden<br />

Uit kracht van 's menschen bant, en een verbintenis<br />

Die by 't opmerckend hart niet wydt te zoecken is...<br />

Waer Godt gelochent wort, is is burgerrecht noch<br />

orden<br />

Zoo dryft de weerelt, daer de godtsdienst zinckt,<br />

in 't wilt<br />

Gelyck een roerloos schip, geen toom van wetten<br />

stilt<br />

Den dreigenden tiran, noch oploop der rebellen<br />

Een wilde zee gelyck ......"<br />

54


v<br />

V<br />

NATUURRECHT EN NATUURTOESTAND<br />

De mens heeft een aangeboren begrip van recht en<br />

onrecht. Dit recht berust niet op de willekeur van<br />

een wetgever, noch op de macht van een massa,<br />

maar op de natuur zelf van <strong>het</strong> leven. „Non "Non scripta<br />

sed nata lex.- lex." De wet is aldus een gevolg der recta<br />

ratio en heerst in volle gaafheid in de ideale na-<br />

na~<br />

tuurtoestand van erfrechtvaardigheid. De paradijs-<br />

paradijs~<br />

toestand is dien ten gevolge een symbool symhool geworden<br />

van de volmaakte maatschappij, van de civitas<br />

maxima. De status naturalis is hier tevens status<br />

civilis. In die zin kan Dante spreken van de hemel<br />

als van de stad waar Christus is is romein.<br />

Het is dan ook geen wonder dat dit symbool van<br />

hoogste rechtsverwerkelijking de geschiedenis der<br />

menselijke samenleving blijft beheersen. Verschijnt<br />

Adam in de Bijbel als de gelukkige bezitter van <strong>het</strong><br />

ongestoorde Eden, voor den griek bewoont hij de<br />

elyseïsche elyseische velden met de goden en helden; voor den<br />

romein wordt hij de wijze, die boven <strong>het</strong> lot verheven,<br />

héven, te midden van <strong>het</strong> eeuwig wisselend univer;<br />

univer~'<br />

ver~<br />

sum in zijn gemoed ongeschokt blijft door de loop<br />

der toevalligheid; voor den christen wordt de oude<br />

Adam van de oud-testamentische oud~testamentische<br />

paradijstoestand<br />

de nieuwe Adam Christus, die heersen zal in <strong>het</strong><br />

nieuwe J Jerusalem, en op de voetstappen van den<br />

Heiland groeit <strong>het</strong> beeld van den herboren mens<br />

als heilige op in zijn volgelingen, terwijl in de chris-<br />

chris~<br />

telijke levensopvatting de natura rerum doortrokken<br />

is van de al bezielende macht van den Logos. In<br />

hem is de wereldorde hersteld, verstand en wil zijn<br />

in volkomen harmonie met de finaliteit van alle<br />

leven. Want is volgens de Schrift de natuur in<br />

55


arensnood, zij is <strong>het</strong> ter wille van de uiteindelijke<br />

aanstaande bevrijding. Zo sterk domineert de<br />

Adam-conceptie Adam~conceptie de geschiedenis der mensheid, dat<br />

degene die de paradijstoestand loochenen, den<br />

mens voorstellen in de staat van verwildering en<br />

oorlog, in essentiële tegenstelling met de voorop-<br />

voorop~<br />

gestelde staat van ideale gelukzaligheid. Hobbes,<br />

Machiavelli, Lucretius, en allen die de pessimisti-<br />

pessimisti~<br />

sche opvatting des levens zijn toegedaan, zien den<br />

mens in de staat van verval, waartoe hem de zonde<br />

bracht. Tegenover den idealen mens stellen zij de<br />

rauwe werkelijkheid zijner verworpenheid. Het is<br />

de uitgedrevene uit <strong>het</strong> paradijs, belast met al de<br />

lasten der zonde en met de onmogelijkheid van ver-<br />

ver~<br />

lossing. Daarna is <strong>het</strong> wederom de Adam-figuur,<br />

Adam~figuur,<br />

die verschijnt in de tekening van den mens, over-<br />

over~<br />

geleverd aan de vernedering en de de heerlijkheid<br />

zijner tweeslachtige natuur tussen de verschrikking<br />

van onpeilbare eeuwigheden en <strong>het</strong> is telkens de<br />

waan van een ideaalstaat, die den mens opzweept<br />

in de revoluties waarin hij de bevrijding zijner ge-<br />

ge~<br />

boeide natuur betracht. De mensheid is steeds die<br />

ene mens onder verschillende vermomming dolend<br />

naar <strong>het</strong> land der primitieve en uiteindelijke geluk-<br />

geluk~<br />

zaligheid. Alle staatkundige systemen zijn slechts<br />

de opmars-programma's opmars~programma' s naar dit doel en alle revo-<br />

revo~<br />

luties slechts de erkenning, dat men zich in de<br />

opzet, de weg of de middelen vergist heeft.<br />

Bood de oudheid ons <strong>het</strong> beeld van Prometheus,<br />

Jason. Jason, Oedipus of Odysseus, de de middeleeuwen<br />

symboliseerden .'s s mensen verscheurdheid in de tra-<br />

tra~<br />

gische Faust~gestalte.<br />

Faust-gestalte. In deze gestalte zien wij <strong>het</strong><br />

verwrongen beeld der primitieve harmonieuze le-<br />

le~<br />

venseenheid van den christenmens, in tegenstrijdig-<br />

tegenstrijdig~<br />

heid met de natuurlijke loop van <strong>het</strong> leven, wan-<br />

wan~<br />

hopig en wanstaltig reiken naar de waanbeelden<br />

56


van bedriegend schijngeluk en bitter levensgenot.<br />

Wij zien hem, pogend de vastgestelde wetten van<br />

<strong>het</strong> leven te breken, zoekend naar een onmogelijke<br />

jeugd, door de lucht zwevend, of de ziel der stoffen<br />

ontledend om er <strong>het</strong> geheim van leven en macht<br />

te vinden om door <strong>het</strong> genot de innerlijke ver-<br />

ver~<br />

scheurdheid te overbruggen.<br />

Vondel zal ons aan deze tragische gestalte her-<br />

her~<br />

inneren en aan „de "de zee van traenen en van vergoten<br />

menschenbloet waarin zy zich verheugde-.<br />

verheugde".<br />

"Al „Al heeft de goutzucht lang en fel op 't gout gepast<br />

Het gout behielt zyn kleur, dat eeuwigh is en vast<br />

Oock drinckbaer door de kunst, die noch, in alle<br />

hoecken<br />

Niet rust, uit slechter stof, de ziel van 't gout te<br />

zoecken.<br />

Die maght van zielen moort en dompelt in een vloet<br />

En zee van traenen en vergoten menschenbloet.<br />

De duurzaemheit van 't gout behoudt nochtans<br />

haer waerde,<br />

En wyst op d'eeuwigheit van Godt, die nooit<br />

veraerde,<br />

Maer schepper blyft van 't gout. De stoffescheider<br />

raest<br />

Die leven, tyt en stof om 't 't gout in in roock verblaest<br />

En waent <strong>het</strong> gouden vlies, in 't 't grimmen van de<br />

draecken<br />

Door hulp der tooverkunste en haere min, te<br />

schaecken." schaecken.-<br />

(Besp. 111. III. v. 575-586)<br />

Hoe kwam <strong>het</strong> dat de aanvankelijke tegenstelling<br />

tussen de zielefuncties steeds toenam om ten slotte<br />

te eindigen met de breuk der eenheid, die zolang<br />

de maatschappij in vaste gebondenheid had be- be~<br />

57


waard? De geestelijke oorzaken liggen verborgen in<br />

de menselijke natuur zelve en in de loop der vroeg-<br />

vroeg~<br />

ste eeuwen kon men reeds de sporen der steeds<br />

dreigende vijandschap vinden. Historisch, doemen<br />

zij op met <strong>het</strong> eerste denken over natuur en leven,<br />

voor zover wij kunnen nagaan, eerst bij de grieken,<br />

daarna in hevige mate bij de alexandrijnen en ten<br />

slotte via de arabische wijsbegeerte in de late mid-<br />

mid~<br />

deleeuwen, waar de tegenstelling met de toenemen-<br />

toenemen~<br />

de groei der maatschappelijke welvaart zich <strong>het</strong><br />

duidelijkst openbaart in de gezagstheorieën dier<br />

eeuwen. Aldus verliest <strong>het</strong> vraagstuk zijn meta-<br />

meta~<br />

physieke belangrijkheid om met des te meer klem<br />

in positieve gezagsopvattingen te heersen. De stof-<br />

stof~<br />

felijke groei der maatschappij maakt dat de concrete<br />

rechtsregelingen, die <strong>het</strong> dagelijkse gebeuren be-<br />

be~<br />

heersen, <strong>het</strong> winnen van de natuurrechtelijke be-<br />

be~<br />

schouwingen, welke al te speculatief bleken te zijn<br />

en slechts ten dele de de rechtsverwerkelijking be-<br />

be~<br />

invloeden. Nieuwe groeperingen, onvermoede te-<br />

te~<br />

genstellingen van plotseling opgekomen belangen<br />

en behoeften, die in onafwendbare levensverande-<br />

levensverande~<br />

ringen wortelen en een dringende concrete bevre-<br />

bevre~<br />

diging eisen, eisen. werken de feitelijke positieve regeling<br />

dagelijks in de hand. Het objekt van <strong>het</strong> recht secu-<br />

secu~<br />

lariseert zich. De belangrijke verschuivingen welke<br />

de maatschappij langzamerhand ondergaat, ondergaat. hebben<br />

hunne weerspiegeling in de ideale beelding van<br />

gezagdrager en onderdaan.<br />

Niet de heilige is uitsluitend <strong>het</strong> model van den<br />

naar geluk strevenden mens. De feodaliteit kent<br />

den rechtvaardigen leenheer als den idealen drager<br />

van <strong>het</strong> gezag, waaraan de leenman onderworpen<br />

is. En na <strong>het</strong> opkomen van de derde stand, stand. met de<br />

opbloei der steden. steden, is <strong>het</strong> de goede, zorgvolle, alles<br />

goed goeci regelende huisvader, die deze rol overneemt.<br />

58


Zelfs de opvatting van de Godheid wordt door<br />

deze verschuivingen bcinvloed. beïnvloed. Eerst wordt God<br />

voorgehouden als de ideale leenheer:<br />

...... "Als „Als eigenaer en heer in 't 't eeuwigh eigendom<br />

Van al dat hier de mensch te leen ontfing van<br />

boven...-<br />

"<br />

(Besp. (Besp, IV. v. 677-678)<br />

Daarna ontmoeten wij Hem, als „vader, "vader, huis-<br />

huis~<br />

vooght van 't huisgezin":<br />

"De „De werelt wort een groot en heerlyck huis<br />

geleecken<br />

Waerin men Godt in maght en wysheit uit ziet<br />

steecken<br />

Als vader, huisvooght, heer en hooft van 't huis~<br />

gezin."<br />

En:<br />

"Het „Het ampt des huisvooghts is te letten op gewin<br />

En voordeel van <strong>het</strong> huis, en alle huisgenoten<br />

Te houden in hunn' plicht, de kleenen en de<br />

grooten.<br />

De kinders, meesterknecht en knaepen,<br />

d'oppermaeght,<br />

Slavinnen, en gezin, gelyck <strong>het</strong> hembehaegt.<br />

Te leiden naer zyn hant, op dat <strong>het</strong> alles drave<br />

Naer eenigh heilzaem endt: de middelen en have<br />

Verrycke in zegeninge, en aanwas, vee en vrucht<br />

Gedye, en al wat dient, gehoorzaeme aen de<br />

tucht ..."<br />

(Besp. III. lIl. v. 1237-1248)<br />

Verandert <strong>het</strong> beeld van den idealen gezags-<br />

gezags~<br />

59


drager, <strong>het</strong> maatschappelijke symbool van veilig-<br />

veilig~<br />

heid en rust, waar geluk geboden en verzekerd is,<br />

verandert eveneens. Was dit in in de de middeleeuwen<br />

<strong>het</strong> ridderlijk slot, later wordt <strong>het</strong> de veilig omwalde<br />

stad, met de rechtszekerheid welke zij in haar<br />

keuren en privilegiën aan den burger biedt. De<br />

steden groeien en naar <strong>het</strong> kader van graafschap-<br />

graafschap~<br />

pen en hertogdommen dijen ze uit tot provinciale<br />

en nationale groeperi4gen, groeperÏlJgen, die op grond van ge-<br />

ge~<br />

meenschappelijke belangen of of tradities recht op<br />

zelfstandigheid eisen en veroveren. Nieuwe continenten<br />

ten worden ontdekt en nieuwe belangencon-<br />

belangencon~<br />

con~<br />

fIicten flicten rijzen tussen de pas geboren naties. En<br />

meteen verschijnt een nieuwe mensheid ten tonele,<br />

<strong>het</strong> aards paradijs opent zich in in werkelijkheid voor<br />

den nieuwen Adam, die nu niet meer als <strong>het</strong> ideale<br />

beeld van den volmaakten mens, maar als <strong>het</strong><br />

symbool aller mensen verschijnt. De zeeën scheiden<br />

niet langer meer deze ver van elkaar liggende<br />

provincies van <strong>het</strong> Eden, maar zijn de levende<br />

band, die alle volkeren tot eenheid verbindt. Doch<br />

wie zal beslissen over de verdeling van de rijke<br />

akker der zee, wie zal de doorslag geven bij de<br />

toewijzing der continenten? Als bestuurder der<br />

christelijke wereld, der christianitas, tracht de paus<br />

de stoffelijke stoHelijke belangen en rijkdommen aan de rede-<br />

rede~<br />

lijke ordening te onderwerpen, hij ontwerpt een<br />

verdeling der zeeën en der „koloniën-. "koloniën". Maar de<br />

volkeren verwerpen deze ideële verdeling, die de<br />

christianitas uitbreidt tot een universalitas, en eisen<br />

op grond van een nieuw natuurrecht de vrijheid der<br />

zee. De zeevaarders zwermen uit en leggen de<br />

grondslag van een welvaart, die zich meer om de<br />

louter stoffelijke vooruitgang dan om de zedelijke<br />

opbloei der nieuwe landen bekommert. De machts-<br />

machts~<br />

idee overvleugelt <strong>het</strong> rechtsbewustzijn..Het kunnen<br />

60


wordt tot hoofddeugd verheven en <strong>het</strong> welslagen<br />

van den op buit uitgeganen mens is de norm der<br />

zedelijkheid. Doch, in de botsing van zovele interes-<br />

interes~<br />

sen is de mens niet langer meer een homini sacra<br />

res, maar de mens wordt een wolf voor zijn even-<br />

even~<br />

naaste. Weldra staan burger en staat, bij <strong>het</strong> ver-<br />

ver~<br />

dedigen hunner belangen, in strijd met elkander<br />

voor <strong>het</strong> behoud of de begrenzing van een ieders<br />

recht. De maatschappij ligt verscheurd en verknoeit<br />

hare mogelijkheden in innerlijke en uiterlijke twis-<br />

twis~<br />

ten, die steeds groter afmetingen aannemen. In<br />

deze strijd om de macht wordt de godsdienst mis-<br />

mis~<br />

bruikt tot verovering van posities of behoud van<br />

bezit, waarbij de eenheid en de gaafheid van <strong>het</strong><br />

geloof willekeurig wordt opgeofferd. Ook de gods-<br />

gods~<br />

dienst wordt als machtsmiddel van stoffelijke en<br />

louter wereldlijke belangen aangewend, op machia-<br />

machia~<br />

vellistische wijze, om "genot „genot van baet en staet en<br />

aenzien" aenzien- (V. 1921), zegt Vondel. Aileen Alleen een<br />

dwingende absolute macht kon de ontstane verwar-<br />

verwar~<br />

ring te boven komen. De staat werd de nieuwe<br />

schepper van recht, <strong>het</strong> wordt aldus een vesting,<br />

die de verwildering der buren in bedwang houdt,<br />

vrees inboezemt en <strong>het</strong> individu blindelings opof-<br />

opof~<br />

fert aan de verzekering der veiligheid, rust en orde.<br />

Dit was de onafwendbare conclusie, waartoe de<br />

"vrede" „vrede- van Munster en de daar gehuldigde inter-<br />

inter~<br />

nationale rechtsopvattingen moesten leiden. Tegen~ Tegen-<br />

over <strong>het</strong> systeem van een internationale politiek,<br />

dat steunde op <strong>het</strong> recht, werd geplaatst de idee<br />

van een evenwicht der machten, die de vrede moes-<br />

moes~<br />

ten verzekeren door uitweging van krachten, dus<br />

door een bestendige mogelijkheid van oorlog. Het<br />

zedelijk beginsel werd opgeofferd en aan iedere<br />

staat <strong>het</strong> recht verzekerd de godsdienst in de door<br />

hem gewenste zin te hervormen. Het was de vesti-<br />

vesti~<br />

61


ging der nieuwe ordening. Doch tegen deze mis-<br />

mis~<br />

kenning van <strong>het</strong> christelijke rechtsbewustzijn, te-<br />

te~<br />

kende Innocentius X op 26 November 1648 verzet<br />

aan en dit verzet was de stem der eeuwige waar-<br />

waar~<br />

heid. De paus verwierp de beginselen van de<br />

Munsterse vrede en verklaarde: „niet "niet bestaand,<br />

ijdel, ongeldig, onrechtmatig en verwerpelijk, zon-<br />

zon~<br />

der kracht en strekking, alle bepalingen in tegen-<br />

tegen~<br />

spraak met de katholieke godsdienst, de eredienst,<br />

<strong>het</strong> pausdom en de kerkelijke: minderheden." Het<br />

was <strong>het</strong> einde van een tijdperk van eenheid en ge-<br />

ge~<br />

bondenheid in een goddelijk natuurrecht. De breuk<br />

tussen hoger inzicht en de op voorspoed beluste<br />

volkerenwil was onherroepelijk. 11)<br />

)<br />

Van dit ogenblik af zijn alle uiteenlopende staat-<br />

staat~<br />

kundige constructies slechts schakeringen tussen<br />

twee uitersten en alle staatstheorieën zijn terug te<br />

brengen tot systemen, die uitgaan ofwel van een<br />

louter verstandelijke conceptie, ofwel wortelen in<br />

de loutere machtswil der overheid. Doch hoe uit-<br />

uit~<br />

eenlopend ook van aard deze diverse staatkundige<br />

constructies mogen wezen, in één ding zijn zij <strong>het</strong><br />

eens, dat allen gelijkelijk aanspraak maken op <strong>het</strong><br />

karakter van alleenzaligmakendheid. De moderne<br />

staat is aldus dogmatisch als geen ander in zijn<br />

wezen en kan slechts in dit categorisch dogmatisme<br />

zijn bestaansrecht rechtvaardigen. Het is zonne-<br />

zonne~<br />

klaar dat hier alle grond van bestendigheid en<br />

zekerheid afwezig is. Uit <strong>het</strong> beginsel van even-<br />

even~<br />

wicht kan slechts verandering en verandering door<br />

geweld ontstaan, tenzij er een onwankelbaar steun-<br />

steun~<br />

punt gevonden wordt voor een supreme recht-<br />

recht~<br />

spraak. De vraag waar <strong>het</strong> dus op aankomt, is of<br />

er een archimedisch punt te vinden is waar een<br />

62<br />

1) A. Mirabelli, Le Congrès de Wesfphalie. Westphalie.


verzoening der tegendelen mogelijk is. Of is <strong>het</strong><br />

streven naar absolute rechtsverwerkelijking te ver-<br />

"er~<br />

gelijken met <strong>het</strong> vergeefse zoeken van de weten-<br />

weten~<br />

schap naar de laatste oorzakelijkheid in de wereld<br />

der stoffelijke verschijnselen? Is ook hier voor den<br />

mens de keten van oorzaak en gevolg eindeloos<br />

en zonder concrete uitkomst? Of anders geformu-<br />

geformu~<br />

leerd: is er geen rechtvaardigheidsbelevenis van<br />

absoluut algemene waarde meer te vinden, die de<br />

mogelijkheid inhoudt om de toestand van natuur-<br />

natuur~<br />

lijke erfrechtvaardigheid te herstellen en hem niet<br />

alleen te herstellen, maar ook voor allen zonder<br />

onderscheid toegankelijk te maken? Een rechts-<br />

rechts~<br />

belevenis dus, die niet alleen de uiterlijkheid omvat,<br />

maar aanknoopt aan de universele ordening uit<br />

Gods wil.<br />

Waar deed zich de mogelijkheid van een derge-<br />

derge~<br />

lijk herstel voor? Welk lichaam kon de bedoelde<br />

rechtsverwerkelijking verzekeren, welke middelen<br />

hadden de macht om uit te reiken en door te drin-<br />

drin~<br />

gen tot de diepten van menselijke en goddelijke<br />

sferen? Slechts een orgaan dat aan al deze essen-<br />

essen~<br />

tiële eisen beantwoordde, kon aanspraak maken op<br />

onvoorwaardelijke aansluiting en medewerking. Nu<br />

was onder al de organen, die daarvoor in aanmer-<br />

aanmer~<br />

king kwamen, er maar één, die pretendeerde <strong>het</strong><br />

Rijk Gods op Aarde áarde te belichamen. In dit orgaan<br />

leefde de bemiddelaar tussen tijdelijkheid en eeu-<br />

eeu~<br />

wigheid, tussen mensheid en Godheid, niet als een<br />

louter historische herinnering of voorbeeld, maar<br />

als levend, constituerend leven. De toetreding tot<br />

de gemeenschap der heiligen en de de sacramentele<br />

eniging met den levenden Christus was de beves-<br />

beves~<br />

tiging der opname in <strong>het</strong> Rijk Gods —-<br />

dat innerlijk<br />

en uiterlijk paradijs, waar Christus als Koning en<br />

Hersteller onbeperkt heerste.<br />

63


Wel mocht de Kerk door de staat —-<br />

in de<br />

tijdelijke orde -— teruggedrongen zijn, deze over-<br />

over~<br />

winning was maar schijn en raakte de essentiële<br />

invloed der Kerk in haar wezen niet. Op afstand<br />

bleef de Kerk de toestand volkomen beheersen.<br />

Hare onzichtbare macht werd er des te duidelijker<br />

door. In haar toch groeide de mystieke eniging uit<br />

tot een sociale binding, waarvan de werkelijkheid<br />

niet overgeleverd was aan de wisseling der gebeur-<br />

gebeur~<br />

lijkheden. Het objectief eeuwige wezen der waar-<br />

waar~<br />

heid met al de subjectieve mogelijkheden van ont-<br />

ont~<br />

wikkeling, bleef in de katholieke Kerk verzekerd.<br />

Bovendien bood de eredienst de mogelijkheid van<br />

een doorlopend rechtsherstel, dat volle bevrediging<br />

schonk aan <strong>het</strong> absolute rechtsbewustzijn. En ten<br />

slotte was <strong>het</strong> leven der Kerk een doorlopende on-<br />

on~<br />

onderbroken opstanding van den verlosten mens in<br />

den alles vernieuwenden en Christus. Het leven der<br />

Kerk was een ononderbroken bruiloftsfeest in <strong>het</strong><br />

hervonden paradijs, waar:<br />

"Christus „Christus 't hooft, ter tafel hier beneden<br />

Verstreckt bancket voor al zyn medeleden<br />

En schenkt den wyn zyns bloets...''<br />

"<br />

Dit paradijs is:<br />

,:t „'t broothuis, 't welck de zielen sterckt en voedt<br />

Doch niet als man dat slechts den honger boet<br />

En 't lichaem spyst en voedt voor veertigh jaeren<br />

Maar zelf de ziel, genoodight te vergaeren eren .<br />

In 't Paradys, <strong>het</strong> rechte Kanaan<br />

Dat zwanger gaat van onbenevelt maen<br />

Om hoogh de spys der Godtgetrouwe Geesten<br />

Gevult met vreught, op onvermoeide feesten.<br />

Het Manne viel ten beste voor 't gemeen<br />

64


En 't 't of offerbroot ferbroot genieten groot en kleen<br />

En arm en ryck en koningen en slaven<br />

Godts outer biedt een iegelyck Godts gaven<br />

Het Manne gunde een iegelyck zyn deel<br />

En ieder nut van 't 't offer even veel."<br />

Hier wordt de tegenstelling: oorspronkelijk ab-<br />

ab~<br />

solute natuurtoestand der erfrechtvaardigheid en<br />

relatieve natuurtoestand en religieus herstel, uit cit de<br />

zondeval. zondeval, opgeheven, daar de ongeschonden natuur-<br />

natuur~<br />

wet hier nagestreefd en overwonnen wordt door<br />

een mystieke en sociale belevenis, waarin <strong>het</strong> su-<br />

su~<br />

preme moment der hoogste rechtverwerkelijking<br />

<strong>het</strong> reële, ononderboken zijns-moment zijns~moment<br />

wordt. Het<br />

eucharistisch offer wordt aldus <strong>het</strong> categorische<br />

feit, dat tijdelijkheid en eeuwigheid in een nooit<br />

vervliedende werkelijkheid verbindt en aldus <strong>het</strong><br />

herstel van de paradijstoestand insluit. Het bezit<br />

van <strong>het</strong> paradijs is niets anders dan <strong>het</strong> bezit der<br />

hejligmakende heiligmakende genade.<br />

Terecht dicht Vondel dus:<br />

"Hier „Hier bloeit de boom des levens dag aan dag<br />

Hier rust de ziel van 't 't ydle bejag.<br />

Hier wordt de tol der eere Godts betaald<br />

Gezoend de straf, op 's 's misdaads hals gehaald,<br />

Gedankt voor 't goed, door 't kruis ons<br />

aangestorven<br />

En al de kerk genade en heil verworven."<br />

Dat dit gezichtspunt geen algemene instemming<br />

vindt, is te wijten aan <strong>het</strong> feit, .dat velen geen be-<br />

be~<br />

grip hebben van de sociale betekenis van Kerk,<br />

sacrament en eredienst. Toch is deze sociale be-<br />

be~<br />

tekenis niet alleen attribuut der katholieke Kerk.<br />

65


Troeltsch heeft er reeds op gewezen, welke rol de<br />

sociale natuur der kerkgenootschappen in de loop<br />

der tijden vervulde en in <strong>het</strong> bizonder deed hij dit<br />

voor de doopsgezinde gemeenschappen. 1) De ver-<br />

ver~<br />

houding dezer gemeenschappen tot de natuurwet,<br />

haar waardering van <strong>het</strong> sacramentele moment als<br />

sociaal motief, is van betekenis bij de beschouwing<br />

van Vondels zielegang. Het aanvaarden van <strong>het</strong><br />

sociale moment in de eucharistische belevenis, als<br />

lid der katholieke Kerk, werd door deze houding<br />

der doopsgezinden zo niet voorbereid, dan toch<br />

veel makkelijker gemaakt.<br />

Troeltsch zegt hieromtrent <strong>het</strong> volgende: „Das "Das<br />

sittliche Naturgesetz erkannten auck aucn sie an, aber<br />

sie bekampften bekämpften dessen von den Kirchen angeno-<br />

angeno~<br />

mene relative Fassung, den Kompromis des Natur-<br />

Natur~<br />

gesetzes mit der Erbsfinde. Erbsünde. Sie verstanden es wie<br />

ihre mittelalterlichen Vorgänger Vorganger als absolutes Na-<br />

Na~<br />

turgesetz des Urstandes, woraus dann auch ge-<br />

ge~<br />

legentlich ahnlich ähnlich revolutionare revolutionäre Folgenungen ge-<br />

ge~<br />

zogen wurden wie bei den Wiklifiten und Hussiten.<br />

Im allgemeinen aIlgemeinen freilich galt das Naturgesetz und<br />

das mit ihm identische Christusgesetz als in der<br />

Welt nicht durchffihrbar, durchführbar, daher die Welt als Statte Stätte<br />

des Teufels, des Leidens und Duldens bis zur<br />

Wiederkunft Christi, auf die sich die Frommen<br />

durch Scheidung von der Welt bereiteten...<br />

Ihr afisserlich aüsserlich erkennbares Wahrzeichen war die<br />

Spättaufe, Spattaufe, d.h. die Bildung der Gemeinden bloss<br />

aus Wiedergeborenen und freiwillig ihr zugehbri-<br />

zugehörigen,<br />

sowie die Verwerfung der Kindertaufe, d.h.<br />

die Bestreitung der Objektiven, die Massen von<br />

Hause aus einschliessenden und von ihrer ethischen<br />

- 1) E. Troeltsch, Die Soziallehren der christlichen Kirchen<br />

und Gruppen.<br />

66


Würdigkeit Wiirdigkeit inhabhangigen inhabhängigen universalen Heils-<br />

Heils~<br />

anstalt.<br />

Ebenso trat als atisseres aüsseres Kennzeichen hervor die<br />

Forderung der Gemeinde zucht und des Gemeins-<br />

Gemeins~<br />

bannes, die sich vor allem an die Forderung der<br />

Reinheit der Abendmahlsgemeinde anschloss. Da~ Da-<br />

mit war dann auch die Auffassung des Abend-<br />

Abend~<br />

mahles als einer Gemeinde und Bekentnisfeier<br />

verbunden und der Gegensatz gegen gs die kirchliche<br />

Abendmahlslehre. So wurden Sie mit den "Sakra~ „Sakramentierern-<br />

zusammengeworfen. Ihr wirckliches<br />

mentierem"<br />

und eigentliches Wesen aber war die Heiligkeits-<br />

Heiligkeits~<br />

gemeinde im Sinne der Bergpredigt und im Sinne<br />

der Freiwilligheitsgemeinde gereifter Christen, die<br />

Zurückhaltung Zuriickhaltung von Staat, Amt, Recht, Gewalt, Eid,<br />

Krieg, Blut und Todestrafe, Todestrafe. die stille Dulding des<br />

Leidens und Unrechtes als des Kreuzes Christi;<br />

die enge soziale Verbundenheit del' der Glieder...-<br />

"<br />

Of de mening van Troeltsch, dat de opvatting<br />

van <strong>het</strong> Avondmaal bij de doopsgezinden —-<br />

wat<br />

<strong>het</strong> sociale effect van <strong>het</strong> sacrament betreft, juist<br />

is of niet —-<br />

laten wij in in <strong>het</strong> <strong>het</strong> midden. Belangrijk<br />

voor ons betoog is <strong>het</strong> feit dat Troeltsch erkent,<br />

dat dit wel <strong>het</strong> geval was bij de de doopsgezinden.<br />

Wellicht was dit de enige kracht, welke zij aan<br />

<strong>het</strong> Avondmaal toekenden, doch dit sluit niet uit,<br />

dat dit sociale effect bij de de katholieken gepaard<br />

ging met de sacramentele werking. Het is <strong>het</strong> ken-<br />

ken~<br />

merk der waarheid, dat zij niet eenzijdig is, maar<br />

alle aspecten van <strong>het</strong> mysterie samenvat en be-<br />

be~<br />

lichaamt, in ons geval dus evengoed <strong>het</strong> sociale<br />

element als <strong>het</strong> mystieke samenvoegt. Tussen <strong>het</strong><br />

„absolute "absolute Naturgesetz des Urzustandes" der<br />

doopsgezinde opvatting en de zogenaamde relatieve<br />

„von "van den Kirchen angenommene Fassung'', Fassung", die<br />

Vondel later aanneemt, ligt de hele lijn van een<br />

67


zielkundige ontwikkeling, die bepaald werd door,:<br />

de opbloei van Vondels aanvankelijke rechtszin tc4' tot:<br />

helder, scherp rechtsbewustzijn. Immers alleen de<br />

overtuiging dat de Moederkerk in hare uitwendige<br />

en inwendige organisatie, in hare wetgeving vooral,<br />

die de essentiële 'gronden van <strong>het</strong> leven tot in de<br />

kleinste bizonderheden bleef beheersen, de absolute<br />

verwerkelijking der gerechtigheid kon verzekeren,<br />

heeft wellicht Vondel de rug doen toekeren aan alle<br />

lichamen en systemen, die deze rechtsverwerkelij-<br />

rechtsverwerkeIij~<br />

king slechts ten dele tot stand konden brengen.<br />

Trouwens had hij al vroeg geleerd in hoeverre een<br />

Kerk in de rechtsverwerkelijking kon betrokken<br />

zijn, toen de „Dordtsche "Dordtsche Santen" Oldenbarneveldt<br />

en de aloude vrijheid om hals brachten. Ook van<br />

dit vonnis moest een beroep bij een hogere en waar-<br />

waar~<br />

devollere instantie mogelijk zijn. Het mag boven-<br />

boven~<br />

dien meer dan waarschijnlijk worden geacht, dat<br />

reeds vroeger Vondels aangeboren rechtszin zich<br />

zeer in <strong>het</strong> nauw voelde bij een belijdenis, welke<br />

te midden van <strong>het</strong> opfleurende Amsterdamse leven<br />

een actieve deelname aan de rechtsbelevenis en<br />

staatkundige ontwikkeling van de hand wees.<br />

Vondels rechtszin en rechtsgevoel hoorden in de<br />

beperkte levenskring van <strong>het</strong> sektewezen niet thuis.<br />

Alleen een universele levensbeschouwing, welke ten<br />

volle alle levensverschijnselen aandurfde en harmo-<br />

harmo~<br />

nisch regelen kon, was in overeenstemming met zijn<br />

karakter en met de roep zijner ziel.<br />

68


VI<br />

SEKTE EN KERK<br />

GELOOF EN GELOOFBAARHEID<br />

RECHT EN DOGMA<br />

Tot goed begrip der reacties van Vondels leven<br />

op de gebeurtenissen en op de denkbeelden van zijn<br />

tijd, ook om zijn wisselende houding tegenover<br />

kerkgemeenschappen en hun belijdenissen beter te<br />

vatten, dienen wij enkele essentiële standpunten te<br />

definiëren en hun actieradius vast te stellen.<br />

Het sektewezen is een belangrijk sociaal ver~ ver-<br />

schijnsel, waarin de beperkte anti~universalistische<br />

anti-universalistische<br />

religieuze opvatting van een separatistische groe-<br />

groe~<br />

pering zich manifesteert. De sekte is in haar wezen<br />

absoluut individualistisch. Zij ziet af van de ver~ ver-<br />

wezenlijking van <strong>het</strong> rijk Gods in de tijdelijke orde,<br />

ziet de verwezenlijking van dit rijk als eschatolo~ eschatolo-<br />

gisch, d.w.z. slechts bereikbaar in <strong>het</strong> hiernamaals,<br />

of door de terugkomst van den Christus op <strong>het</strong><br />

einde der tijden. Daarom sluit de sekte geen comp.<br />

...<br />

promis met de wereld, die voor haar de plaats is<br />

van zonde, lijden en geduld. In zoverre is de hou~ hou-<br />

ding der sekte radicaal,· hare strekking pessimistisch.<br />

De Kerk daarentegen streeft de verwezenlijking<br />

pessimis-<br />

van Gods rijk op aarde uitdrukkelijk Uitdrukkelijk na. Haar houding<br />

is conciliant en optimistisch. De Kerk neemt<br />

<strong>het</strong> leven aan en stelt de mogelijkheid voorop om<br />

hou-<br />

de geopenbaarde waarheid over de wereld te ver-<br />

verkondigen,<br />

de mensen objectieve<br />

godsdienstige<br />

waarden voor te houden en door de objectieve be-<br />

be~<br />

veiliging der waarheid de mensheid op te voeren<br />

tot een absoluut gewenst doel.<br />

Troeltsch zegt hieromtrent zeer terecht, dat de<br />

69


ontwikkeling der christelijke gedachte, uit hoofde)<br />

van haar universele heilsroeping deze kerkse vorm'<br />

moest aannemen. Het kon niet anders of de Kerk<br />

moest zich onafhankelijk maken van de subjectieve<br />

strevingen der gelovigen en deze gezamenlijk rich-<br />

rich~<br />

ten op een objectief bezit van religieuze waarden<br />

en krachten, die verborgen lagen in de overgelever~<br />

overgelever-<br />

de leer van Christus en in de alles doordringende<br />

volmakende leiding der gelovigen. Aan deze objec~ objec-<br />

tieve grondslag was <strong>het</strong> te danken, dat steeds<br />

nieuwe subjectieve krachten zouden te voorschijn<br />

treden en vernieuwend werken. De objectieve<br />

grondslag bleef echter steeds de voorrang behou~ behou-<br />

den. Alleen op die wijze was een universele Kerk<br />

mogelijk en alleen op die wijze deed de relatieve<br />

waardering van wereld, staat, gemeenschap en cul~ cul-<br />

tuur geen afbreuk aan de grondslagen der Kerk.<br />

De goddelijkheid der Kerk bleef behouden in deze<br />

objectieve grondslagen en bloeide steeds weer uit<br />

hen op.<br />

Door deze aanvaarding van <strong>het</strong> leven, in al zijn<br />

vormen, werd dan ook <strong>het</strong> compromis gesloten gesioten met<br />

staatsdwang, maatschappelijke positieve ordening,<br />

en oeconomische levensvereisten, zoals dit blijkt uit<br />

de vernuftige, alles omvattende en steeds op de<br />

uiteindelijke bovennatuurlijke doelstelling des levens<br />

gerichte opbouw der thomistische levensbeschou~<br />

levensbeschou-<br />

wing. Doch daarmede verloor de radicale, op in-<br />

in~<br />

dividualistische beleving van <strong>het</strong> evangelie gerichte<br />

sekte haar heroïsche heroische onbezorgdheid tegenover we-<br />

we~<br />

reld, staat, cultuur, bezit. Het wantrouwen tegen<br />

<strong>het</strong> verderfelijke dezer levensvormen verliest zijn<br />

scherp karakter, wel blijft <strong>het</strong> ten dele behouden,<br />

maar <strong>het</strong> is geen overheersend uitgangspunt. De<br />

sekte daarentegen blijft wel <strong>het</strong> accent op deze<br />

opvatting leggen. Het sociologische uitgangspunt<br />

70


van waaruit de maatschappij bij haar een uitbouw<br />

vindt, is totaal verschillend van de sociologische<br />

kerkse opvatting. Daarmede gepaard treft men een<br />

afwijkende stelling ten aanzien van de christelijke<br />

geschiedenis der eerste tijden en een verschillende<br />

opvatting van de Christologie. Bijbel en primitieve<br />

kerkgeschiedenis zijn de blijvende, letterlijk op te<br />

vatten idealen en gelden niet als idealen, die door<br />

een ontwikkeling beïnvloed be'invloed worden. Christus leeft<br />

niet voort in de Kerk als de Godmens, die tot de<br />

! volle waarheid voert, doch slechts als degene, die<br />

i door de wet van de Bijbel de gemeente bindt, haar<br />

\rechtstreeks als Heer beheerst. Enerzijds ontwik-<br />

ontwik~<br />

keling en schikking, anderzijds letterlijk vasthou-<br />

vasthou~<br />

dend radicalisme. Daaruit vloeit dan ook voort de<br />

onmacht om grote massa's te organiseren en de<br />

beperking tot kleine groepformaties, de constante<br />

variaties der doelstelling, <strong>het</strong> gebrek aan continui-<br />

continuï~<br />

teit, de neiging om zich aan te sluiten bij alle om-<br />

om~<br />

wentelingen. Aldus winnen de sekten wellicht aan<br />

individualistische intensiteit van radicaal christe-<br />

christe~<br />

lijke beleving, maar zij boeten aan universaliteit in,<br />

omdat zij zich buiten <strong>het</strong> algemene kerkverband<br />

plaatsen en niet aannemen dat <strong>het</strong> menselijkerwijze<br />

mogelijk is is de wereld voor de waarheid te ver-<br />

ver~<br />

overen. Al de verwachtingen der sekten zijn dan<br />

ook eschatologisch, ci.w.z. d.w.z. gericht op een verwer-<br />

verwer~<br />

kelijking in <strong>het</strong> hiernamaals. De sekten verwerpen<br />

dus de aanpassing aan <strong>het</strong> léven, lèven, die de Kerk op<br />

zo wondervolle wijze tot stand heeft gebracht, ter-<br />

ter~<br />

wijl zij tevens de christenheid op een universele<br />

objectieve grondslag heeft uitgebouwd. Aldus is de<br />

sekte rebels van karakter, meer in opstand tegen<br />

<strong>het</strong> universele gezag van de Kerk dan een afwijking<br />

van haar leer. Daarom is de Kerk de grote lerares<br />

der volkeren geworden. Oak Ook in de primitief radi-<br />

71


cale, sociaal-economische stellingen heeft de Kerk<br />

een grondige wijziging doen treden. Het gevleugel~ gevleuge17-'<br />

de ros van <strong>het</strong> absolute religieuze individualisme,<br />

en der radicale liefdesethiek is voor de ploeg der i ,<br />

maatschappelijke ordening gespannen en trekt zijn<br />

vruchtbare voren in een betrekkelijk licht te bearbeiden<br />

grond. De nieuwe mensheid, die religieuze<br />

persoonlijkheid en liefdesgemeenschap in God pos- ,<br />

tuleerde, heeft haar compromis gesloten met de!<br />

oude mensheid, die de strijd om <strong>het</strong> bestaan, om i 1<br />

recht, dwang, oorlog, met de natuurlijke grondslag \<br />

van <strong>het</strong> werkelijke leven vereenzelvigde. Dit corn-<br />

com-:<br />

bepromis<br />

prornis was eerst mogelijk op de bodem der middel-il<br />

eeuwse maatschappelijke ordening. Zij was geen<br />

ideologie, die de natuurbasis vernietigt of ontkent,<br />

maar ook geen sociale nervorming, Iervorming, die haar verandert<br />

en verchristelijkt; zij was een verbinding van<br />

ver-<br />

geloof in de Voorzienigheid Vooizienigheid en rationalisme, die de<br />

van verstand doordrongen natuurbasis beschouwt<br />

als vanzelf op <strong>het</strong> religieuze. .doel gericht.<br />

Tot zover Troeltsch. Al moeten wij een voorbehoud<br />

maken tegen zekere toepassingen van <strong>het</strong><br />

voor-<br />

door hem ingenomen standpunt, toch geven wij grif<br />

toe, dat dit oordeel scherp de tegenstellingen tekent<br />

tussen de twee hoofdelementen, die <strong>het</strong> sociale<br />

leven van die tijd beheersten, in wier botsing zo-<br />

zovelen<br />

zijn gevat geweest, die de twee mogelijkheden<br />

begrijpen voor de vaststelling ener bewuste<br />

overtuiging. Doch er is een nog klemmender ge­<br />

ge-<br />

mogelijkvolgtrekking,<br />

welke men uit Troeltsch beschouwing<br />

kan afleiden en wel deze, dat de tegenstelling tussen<br />

sekte en Kerk alle vrijheid uit twijfel of onver­<br />

onver-<br />

tusschilligheid<br />

uitsluit. Ieder weldenkend wezen, dat<br />

begaafd is met rechtszin en sociaal inzicht moet<br />

een beslissing n.emen nemen en voor deze of gene stelling<br />

partij kiezen, omdat de rechtsverwerkelijking in de<br />

72


staat evengoed als in elk gezond organisme twee-<br />

twee~<br />

slachtigheid en strijd weren moet. Immers de rechts-<br />

rechts~<br />

verwerkelijking postuleert eenheid. Zij is gevat in<br />

de beslissende rechterlijke uitspraak. En deze kan<br />

vanzelfsprekend niet in tegenspraak met zichzelf<br />

zijn. Deze noodzakelijkheid van eenheid is dwin-<br />

dwin~<br />

gend voor alle leven, evengoed als voor een afzon-<br />

afzon~<br />

derlijk rechtsgeval. Op ieder ogenblik impliceert<br />

<strong>het</strong> leven beslissing, slechting van twijfel, onzeker-<br />

onzeker~<br />

heid, onverschilligheid. ..<br />

En <strong>het</strong> zedelijke karakter<br />

van den mens ligt juist in de mate waarin hij vrij-<br />

vrij~<br />

willig en blijde met deze noodzakelijkheid instemt.<br />

Zij is de bezielende macht der opbouwende gees-<br />

gees~<br />

ten. In de de vertrouwensvolle aansluiting aan de<br />

machtige, alomvattende golfslag van <strong>het</strong> vooruit-<br />

vooruit~<br />

stuwende leven 'even ligt <strong>het</strong> geheim van <strong>het</strong> inzicht in<br />

de waarheid en de enige mogelijkheid van opbouw<br />

en vernieuwing. De algemeenheid sluit de mogelijk-<br />

mogelijk~<br />

heid ener voortdurende opstanding in, en <strong>het</strong> geloof<br />

is de toorts, die boven de gedaanteverwisseling der<br />

eeuwen dit bewustzijn levend houdt.<br />

Ongetwijfeld is <strong>het</strong> geloof een bovennatuurlijke<br />

gave, waardoor waal'door wij de door God geopenbaarde en<br />

door de Kerk voorgehouden waarheden aanvaar-<br />

aanvaar~<br />

den, doch <strong>het</strong> geloof impliceert een formele geloof-<br />

geloof~<br />

baarheid d.w.z. een verwerkelijkbaarheid. Deze ge-<br />

ge~<br />

loofbaarheid heeft dogmatisch een absolute waarde,<br />

maar dynamisch is haar inhoud onderworpen aan<br />

de betrekkelijkheid der menselijke gebeurlijkheden.<br />

Het geloof dat de meeste geloofbaarheid bezit, is<br />

<strong>het</strong> geloof dat een absolute wenselijkheid <strong>het</strong> meest<br />

concreet weet te benaderen. Continuïteit en alge-<br />

alge~<br />

meenheid zijn daartoe categorische categorisclie vsreisten. '(ereisten. On-<br />

On~<br />

geloof is derhalve <strong>het</strong> niet-geloven niet~geloven aan de verwer-<br />

verwer~<br />

kelijkbaarheid van <strong>het</strong> absoluut wenselijke en sluit<br />

de negatie in van maatschappelijke ordening vol- vol~<br />

73


gens de wetten van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Het sluit<br />

ook in de negatie van de de oordelende macht van<br />

<strong>het</strong> geweten en is dien ten gevolge de oorzaak van<br />

alle rampen, omdat zij de regelende regele·nde macht van de<br />

redelijkheid ontkent.<br />

Wat is nu <strong>het</strong> dogma en in in welke verhouding<br />

staat '<strong>het</strong> tot <strong>het</strong> recht?<br />

Het dogma is de categorische uitdrukkingsvorm<br />

der waarheid. Het impliceert een volstrekte geloof-<br />

geloof~<br />

baarheid en zijn belevenis valt dien ten gevolge on-<br />

on~<br />

der de norm der wettelijke kerkelijke macht. De<br />

inleving dezer wettelijkheid -wordt door de eredienst<br />

bevorderd, welke aldus een veruiterlijking der bin-<br />

bin~<br />

dende rechtsverhoudingen tussen de gezagsdragers<br />

en de openbaring van de hiërarchie der mystieke<br />

waarden uitdrukt. Bijaldien zijn<br />

eredienst en<br />

rechtspleging nauw aan elkaar verwant en zijn<br />

noodzakelijke constituerende elementen van de<br />

waarheidsopenbaring. . Een louter gedachte-religie<br />

gedachte~religie<br />

mist deze onontbeerlijke kentekenen der waarheid.<br />

Nu zijn er die de mening zijn toegedaan dat <strong>het</strong><br />

dogma de menselijke persoonlijkheid en vrijheid<br />

aantast. Deze mening zal zeker weinig weerklank<br />

vinden bij dengene die de geloofbaarheid der waar, waar~<br />

heid als grondslag en voorwaarde van <strong>het</strong> geloofs-<br />

geloofs~<br />

leven aanneemt. Deze geloofbaarheid, op een rechts-<br />

rechts~<br />

oordeel berustend, sluit de eerbiediging van de<br />

menselijke persoonlijkheid in in en huldigt haar als<br />

regulerende factor der waarheidsverwerkelijking.<br />

"De „De idee der persoonlijkheid --- zegt Krabbe 1) -—<br />

is de reguleerende factor voor de slingeringen tus-<br />

tus~<br />

schen gebondenheid en vrijheid van <strong>het</strong> individu.<br />

Door haar wordt de eenzijdigheid der gezagsopvattingen<br />

opgeheven. Zij stelt 'n harmonische regel<br />

gezagsopvat~<br />

1) H. Krabbe, De idee der persoonlijkheid in de Staatsleer. Staatsker.<br />

74


tusschen maatschappij en individu. Beide elementen<br />

in haar dienst stellende, erkent zij ieders zelfstan-<br />

zelfstan~<br />

dige, niet van elkander afgeleide, maar aan hun<br />

gemeenschappelijk doel ontleende waarde. Per-<br />

Per~<br />

soonlijk leven is oorspronkelijk leven, is, in zijn<br />

hoogsten vorm, een leven uit <strong>het</strong> absolute. De<br />

drang om dat in ons leven tot stand te te brengen,<br />

maakt ons innigste wezen uit. De bestemming der<br />

maatschappij is een samenhang te realiseeren, wel-<br />

wel~<br />

ke de verwezenlijking van.de van-de idee der menschelijke<br />

perso-onlijkheid persoonlijkheid mogelijk maakt. In die besternming<br />

bestemming<br />

ligt de zelfstandige waarde der gemeenschap, ligt<br />

haar onsterfelijkheid, ontspringt ook de gelding<br />

harer normen. De waarde van <strong>het</strong> individu en de<br />

waarde van de gemeenschap spruiten voort uit de-<br />

de~<br />

zelfde bron, bron; beide moeten samenwerken om de<br />

hoogste idee, de idee der persoonlijkheid te reali-<br />

reali~<br />

seeren.<br />

En de vrijheid ligt verankerd in de idee der<br />

persoonlijkheid. De idee der vrijheid wortelt immers<br />

in <strong>het</strong> geloof aan een rijk van doeleinden, welke de<br />

inzet van <strong>het</strong> leven waard zijn. Het bewustzijn<br />

daarvan ontstaat als ons de normenwereld wordt<br />

ontsloten, ontkiemt zoodra wij plichten leeren ken-<br />

ken~<br />

nen, plichten waarvan de vervulling een geheiligd<br />

moeten voor ons is, omdat onze eigen ziel uitgaat<br />

naar <strong>het</strong>zelfde doel, welks waarde den plicht in<br />

<strong>het</strong> leven riep. Dat is de dageraad der vrijheid,<br />

want vrij zijn wij en voelen wij ons eerst dan, als<br />

wij de volstrekte harmonie bespeuren tusschen den<br />

drang van ons innigste wezen en de doeleinden die<br />

ter verwezenlijking ons worden gesteld."<br />

De vrijheid is aldus <strong>het</strong> werk van de natuurwet,<br />

welke zich weerspiegelt in <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. De<br />

menselijke persoonlijkheid is is niets anders dan de<br />

weerspiegeling van <strong>het</strong> hoogste ideale wezen, van<br />

75


Gods zelfbewust bestaan, dat de regulerende factor<br />

is van <strong>het</strong> universele leven. Terecht kan Vondel<br />

in zijn Bespiegelingen (I. v. 1065-1074) dichten:<br />

,,0 „O Almeeter, onbepaalde, eerste oirzaeck, hoogh<br />

gezeten<br />

0 oppertrap en trans, begin der lange keten<br />

° bronaer, wortel, stam, beweger, veer, gewight<br />

Van 't 't hemelsch uurwerck, dus onfaelbaer in zijn<br />

plicht.<br />

Wie zyt, wat zyt ge ge niet, die alles houdt in orden<br />

Wat van en uit en door en om U is is geworden.<br />

Wie kunt ge zyn dan Godt, <strong>het</strong> eerste en leste alleen<br />

Het eenigh middelpunt, dat buiten alle ronden<br />

En zonder ommetreck, doch alsins wort<br />

gevonden?"<br />

76


VII<br />

SUBJECTIEVE VERWEZENLIJKING<br />

Wanneer wij nu <strong>het</strong> leven en de werken van Von-<br />

Von~<br />

del in <strong>het</strong> licht dezer beschouwingen overzien, be-<br />

be~<br />

merken wij al spoedig dat al al de de bovenvermelde<br />

elementen een beslissende rol in de ontwikkeling<br />

en de samenstelling er van hebben gespeeld. De<br />

levensgang van Vondel kunnen wij dan ook samen-<br />

samen~<br />

vatten in twee kernieuzen kernleuzen en wel „van "van rechtszin tot<br />

rechtsbewustzijn" rechtsbewustzijn- en „van "van absolute natuurtoestand<br />

tot bovennatuurlijke paradijstoestand-. paradijstoestand" . De ontwik-<br />

ontwik~<br />

kelingsperioden dezer levensuitlijning lopen even-<br />

even~<br />

wijdig. Aangeboren rechtszin vindt zijn voimaakte volmaakte<br />

sfeer van beleving in de absolute natuurtoestand-<br />

natuurtoestandopvatting.<br />

Het rechtsgevoel of ontvankelijkheid"<br />

ontvankelijkheid~<br />

voor rechtsnormen van bepaalde groepen of histo-<br />

historische<br />

tijdperken correspondeert met de relatieve<br />

natuurtoestand waarin <strong>het</strong> compromis met de feite-<br />

feitelijkheid<br />

overheerst. Het rechtsbewustzijn, <strong>het</strong>welk<br />

imperatief en categorisch van natuur is, brengt ons<br />

ten slotte tot <strong>het</strong> algemene bovennatuurlijke leven<br />

der genade, in <strong>het</strong> paradijs van <strong>het</strong> universele kerk-<br />

kerk~<br />

genootschap.<br />

Gaan wij nu Vondels leven in <strong>het</strong> bizonder na,<br />

dan treffen wij bij hem —- evenals bij de zijnen —-<br />

een aangeboren rechtszin aan, die de aanwezigheid<br />

van een ongewoon sterke in-lichting van <strong>het</strong> abso-<br />

absoluut<br />

wenselijke impliceert. Er is bij Vondel evenals<br />

bij zijn verwanten, die de vervolging om <strong>het</strong> geloof<br />

doorstonden, een zeldzaam energieke rechtsdrang<br />

aanwezig, die zich openbaart door hun getrouw-<br />

getrouw~<br />

heid aan de doopsgezinde idealen en aan de begin-<br />

beginselen<br />

der gewetensvrijheid. Verkozen zij niet bal-<br />

ballingschap<br />

boven knechting in. de bittere onzeker-<br />

onzeker~<br />

77


heid der uitwijking om de oude vrijheid trouw te<br />

blijven? En werd Vondel niet als balling te Keulen<br />

geboren? Waren zij niet aan de zijde van de weer-<br />

weer~<br />

loosten der gereformeerden, der doopsgezinden?<br />

Toch hielden zij zich —-<br />

volgens Brandt's getuige-<br />

getuige~<br />

nis, aan hun vergaderingen, zelfs toen <strong>het</strong> hun<br />

halzen kostte. Van een compromis met een minder<br />

brandend ideaal, is er dan ook in dit tijdperk geen<br />

sprake. Voor Vondels ontluikende geest zweeft <strong>het</strong><br />

absolute beeld van Gods gerechtigheid en de ver-<br />

ver~<br />

ering der geloofshelden, die de hoogste vorm der<br />

menselijke gerechtigheid voorstellen en daarom ge-<br />

ge~<br />

roepen zijnde volkeren voor te gaan op de wegen<br />

des heils. Er ligt dan ook in die absolute in-lichting<br />

in~lichting<br />

van Gods beeld de categorische onverbiddelijkheid<br />

van de gerechtigheidseis, die hem bij voorkeur doet<br />

verwijlen in de sfeer der oud-testamentische oud~testamentische wraak-<br />

wraak~<br />

gierige onverzoenlijkheid. Gerechtigheid eist strikte<br />

vergelding, oog om oog, tand om tand. Het gaat<br />

om de snelle beslissing in de hoogste nood, de toe-<br />

toe~<br />

passing der strikte legaliteit tussen partijen, die<br />

op leven en dood om de verdediging en <strong>het</strong> behoud<br />

van <strong>het</strong> hoogste goed kampen. Het zijn de hero-<br />

hero~<br />

ische tijden van mystiek getuigenis en endemisch<br />

martelaarschap. De werking van de allerwegen<br />

aangevuurde rechtsdrang kan nog niet overgaan<br />

naar de verwezenlijking van een bredere gemeen-<br />

gemeen~<br />

schap, waarin de stem der verzoening andere, mil-<br />

mil~<br />

dere rechtsnormen zou doen opklinken. Vondel<br />

verkeert nog heel en al in de weerstandspositie, in<br />

de verdedigingstoestand, waarin de tijdsomstandig-<br />

tijdsomstandig~<br />

heden, die zijn jeugd beheersten, hem en de zijnen<br />

hadden gedrongen. Zelfs na <strong>het</strong> vertrek uit Keulen,<br />

waaruit wellicht nieuwe onzekerheid hen verjoeg,<br />

houdt de familie zich schuil bij de kleine groep van<br />

doopsgezinden, die ook te Amsterdam op aaneen-<br />

aaneen~<br />

78


sluiting en gezamenlijke weerstand aangewezen zijn<br />

om hun leven en hun gewetensvrijheid veilig te. tt;<br />

stellen. Alles in <strong>het</strong> werk van Vondel getuigt voor<br />

de kracht en de gaafheid van deze psychische hou-<br />

hou~<br />

ding en geeft ons een weerspiegeling van <strong>het</strong> leed<br />

en de zorg, waaronder Vondel en de ballingen<br />

gebukt gingen. Die belemmering van de rechts-<br />

rechts~<br />

zekerheid, waarnaar de ballingen streefden, is de<br />

graadmeter voor de vurigheid hunner aanhankelijk-<br />

aanhankelijk~<br />

heid en van hun vertrouwen in in de de uiteindelijke<br />

veiligstelling hunner gemeenschappelijke idealen.<br />

Hun geloof was hun een veilige schutse. Voor al<br />

deze ballingen was de grote troost <strong>het</strong> onwankel-<br />

onwankel~<br />

baar vertrouwen in de uiteindelijke zegepraal der<br />

rechtvaardigheid. rechtvaardigheid, In deze overtuiging werden zij<br />

gesterkt door <strong>het</strong> psalmengebed —-<br />

deze openbaring<br />

van Gods gerechtigheid -— dat op hun lippen ver-<br />

ver~<br />

storven lag. De psalmen waren voor de rechtlozen<br />

de grote bron, waaraan de rechtsdrang der uitge-<br />

uitge~<br />

stotenen zich laafde en voedde. En <strong>het</strong> dient er-<br />

er~<br />

kend: er is geen rijkere bron voor <strong>het</strong> endemisch<br />

rechtsgevoel dan de harpzangen van David, waarin<br />

alle verhoudingen tussen God en zijn volk zijn vast-<br />

vast~<br />

gelegd en de werking der gerechtigheid op pathe-<br />

pathe~<br />

tische wijze verklankt is. Davids harpzangen zijn<br />

<strong>het</strong> hooglied van <strong>het</strong> rechtsgevoel; al hun kreten,<br />

smekingen en verwachtingen liggen geworteld in<br />

<strong>het</strong> hart van ieder mens, die vertrouwt op een<br />

hogere rechtsinstantie van absolute geldendheid.<br />

Wat deze harpzangen voor Vondel betekenden,<br />

bewijst de liefde en de bewogenheid, waarmede hij<br />

ze zelf omdichtte ten bate van zijn eigen volk en<br />

niet minder <strong>het</strong> gedicht De koninklijke harp, <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>~<br />

welk aan Kornelis van Kampen werd opgedragen<br />

ter gelegenheid van diens psalmbereiding. Daar<br />

vinden wij <strong>het</strong> getuigenis van Vondel, dat de God- God~<br />

79


heid een Godheid is, die slechts op rechtvaardig-<br />

rechtvaarqigheid<br />

is gesteld en niet op de offerande van dieren.<br />

Daar ontwaakt voor Vondels geestesoog der goden<br />

God als „een "een leeuw".<br />

"En „En gaat als rechter, daar <strong>het</strong> luid geschreeuw<br />

Der arme weeze en onderdrukte weeuwe<br />

De vierschaar spannen<br />

Hy spreekt de goddelooze rechters aan<br />

Die minst naar Recht en meest naar giften staan.<br />

Al zyt ge Goden, denkt, gy zult vergaen<br />

Als wrêê tirannen.<br />

Met vyf paar snaren sleept hij onvermoeid<br />

De koningen geketend en geboeid<br />

Wier tronen in den grond zyn uitgeroeid<br />

Naar Sions muren.<br />

De stammen juichen in die zegepraal<br />

Zy zien verwonderd, hoe 't gesloopte metaal<br />

Der reuzenpoorten Isrels bliksemstraal<br />

Niet kon verduren ......"<br />

Daarbij:<br />

...... „'t ,:t Geloovig hart schiet vleugels aan en stelt<br />

Zich schrap ter vlucht naar 't 't licht bestarnde veld."<br />

Want:<br />

„Hier "Hier duikt voor 't 't licht des Scheppers d'eerste<br />

nacht<br />

En 't 't werrekstuk der werelt toont met pracht<br />

Des werkers wysheid, goedigheid en macht<br />

In alle deelen ......"<br />

Dit 's Kanadn, Kanaän, waar melk en honig vloeit<br />

Het paradys, daar 't 't hout des levens bloeit<br />

80


De bron des heils, heiis, die 't 't dorstig hart besproeit<br />

De stille haven<br />

Zo hooggestemd viert Vondel de gerechtigheids-<br />

gerechtigheids~<br />

idee, die overal in de psalmen naar voren treedt<br />

(zie b.v. ps. 16, 34, 34; 93).<br />

,,( „ (En) geen gout zoo kostlyk is als Gods bevel<br />

Geen honig zoeter in bedrukt gekwel<br />

Dit sterkt de hoop, dit 's daaglyks snarenspel<br />

En 's nachts haar rede ......"<br />

Sterk was tevens uit dien hoofde <strong>het</strong> sociale<br />

moment, <strong>het</strong> groepsbewustzijn waarin de ballingen<br />

de materiële steun vonden voor de dagelijkse strijd<br />

om <strong>het</strong> bestaan. Doch in <strong>het</strong> nijvere en groeiende<br />

Amsterdam zijner dagen zal Vondel al zeer spoe-<br />

spoe~<br />

dig gemerkt hebben wat voor nadelen er kleefden<br />

aan een belijdenis, die zichzelf de gebruikelijke mid-<br />

mid~<br />

delen ontzegde tot uitbloei en opneming in een<br />

groter verband. Wellicht gaf de werkelijkheid van<br />

<strong>het</strong> koopmansleven, waarin hij betrokken was, door-<br />

daar~<br />

toe de eerste stoot. 'Hij stelt ,al dadelijk zijn dicht-<br />

dicht~<br />

kunst in dienst zijner handelsbelangen en waar de<br />

weerstand der omgeving minder felheid uitlokte<br />

en meer ontspanningsgelegenheid bood, zal de<br />

strenge opvatting der groepsafscheiding veel van<br />

haar radicale belevenis hebben ingeboet. Wat<br />

baatte <strong>het</strong> den ballingen zich te verschansen achter<br />

hun absoluut standpunt, daar <strong>het</strong> nutteloos, on-<br />

on~<br />

bruikbaar, ja schadelijk werd? De onontbeerlijke<br />

rechtszekerheid was hun van lieverlede toegezegd.<br />

Het poorters- poorters~<br />

en handelsrecht, welks voordelen zij<br />

gelijkelijk met de andere burgers genoten, bracht<br />

hen in een ruimere sfeer van levenspractijk. De<br />

algemeen geldende rechtsopvatting werkt ook de<br />

81


elangen der doopsgezinden in de hand. De rege<br />

ling dezer stoffelijke belangen voltrok zich immers<br />

op een basis van algemeenheid, die de billijkheid<br />

der interessen garandeerde. Het verbintenisrecht<br />

kreeg in de ruimste opvatting der verdragsidee een<br />

nieuw, alles omvattend aspect. Zo groeiden naast<br />

en boven de geldende normen der sekte-belevenis<br />

billijke regelingen, die de oorspronkelijk radicaal<br />

afzijdig staande elementen inschakelden in <strong>het</strong> ge-<br />

gewoonterecht.<br />

Het dualisme tussen de twee levens-<br />

levensopvattingen<br />

verzwakt van lieverlede en maakt<br />

plaats voor de door de feitelijkheid opgedrongen<br />

billijkheid.<br />

Dit beginsel der billijkheid, gefundeerd op rede-<br />

redelijke<br />

evenredigheid, is de sleutel waardoor de anti-<br />

antit<strong>het</strong>ische<br />

levensopvattingen tot een compromis wor-<br />

worden<br />

gebracht. 1) ) De De wederzijdse theoretisch radicale<br />

afsluiting valt weg; weg, de mens, zoals hij in dit over-<br />

overgangsstadium<br />

verschijnt, is dan ook niet meer de<br />

bedreigde, de wanhopende aan een vredig bestaan,<br />

de mens die zich wapenen moet tegen zijn om-<br />

omgeving,<br />

maar de mens die langzamerhand deze bitse<br />

verdediging kan opgeven, om.clat omdat hem een mens-<br />

menswaardige<br />

behandeling verzekerd is. Er is aldus een<br />

uitgroei van <strong>het</strong> rechtsgevoel, dat een opgaan in<br />

een bredere sfeer van maatschappelijk leven af-<br />

afdwingt<br />

en bijaldien blijft <strong>het</strong> absolute ideaal de<br />

radicale levensopvatting niet vrij van deze bemid-<br />

bemiddelende<br />

invloed. Hij openbaart zich in <strong>het</strong> verschil<br />

van mening aangaande de strengere of mildere na-<br />

naleving<br />

der belijdenis en aangaande derzelver de-<br />

definiëring.<br />

Geschilpunten rijzen in de boezem der<br />

gemeente, die zich soms splitst in in onafhankelijke<br />

onderdelen. Zulks is te wijten aan de verandering<br />

1) R. Kranenburg, Positief .Recht en .Rechtsbewustzijn.<br />

82


in de opvatting van de de fundamentele natuurtoe-<br />

natuurtoe~<br />

stand van den mens. Was hij vroeger als absoluut<br />

opgevat, nu wordt hij als relatief gehuldigd. Het<br />

leven wordt niet zonder meer verworpen als hope-<br />

hope~<br />

loos zondig en nutteloos. Integendeel, de ogen<br />

openen zich voor <strong>het</strong> goede, <strong>het</strong> voordelige, dat<br />

<strong>het</strong> toch blijkt te bevatten. Bet Het gevoel der „socia-<br />

"socia~<br />

bilitas" is de band, die boven de de confessionele<br />

tegenstellingen <strong>het</strong> cement der nieuwe maatschap-<br />

maatschap~<br />

pelijke verhoudingen vormt. Het menselijke primeert<br />

<strong>het</strong> groepsbelang en werkt aldus een toenemende<br />

symbiose in de hand. Doch deze algemene huldi-<br />

huldi~<br />

ging der „sociabilitas" "sociabilitas" veronderstelt in zijn wezen<br />

een afweging der belangen, dus een rechtsgevoel,<br />

dat een rechterlijke uitspraak aanvaardt en dus een<br />

dUidelijke duidelijke afwijking van de negatie van <strong>het</strong> rege-<br />

rege~<br />

lend rechtselement postuleert, dus de algemeenheid<br />

van <strong>het</strong> nieuwe rechtsbeginsel aanneemt.<br />

De leer der Stoa, die de de gehele romeinse juris-<br />

juris~<br />

prudentie doortrok, huldigde reeds deze algemene<br />

grondslag der redelijkheid als basis van <strong>het</strong> recht.<br />

Het kon niet anders of de levensbeginselen van de<br />

Stoa moesten de aandacht trekken. Zij sloten im-<br />

im~<br />

mers in verdraagzaamheid en wederzijds begrip,<br />

ontvankelijkheid dus voor de wensen en neigingen<br />

van derden, de algemeen geldendheid vooral van<br />

<strong>het</strong> rechtsoordeel, <strong>het</strong> nastreven van waarheid en<br />

feiten, <strong>het</strong> aanvaarden van <strong>het</strong>zelfde beginsel van<br />

evenredigheid in straf en beloning voor allen zon-<br />

zon~<br />

der onderscheid. Al deze gedragingen en opvattin-<br />

opvattin~<br />

gen voedden langzamerhand <strong>het</strong> rechtsgevoel op<br />

tot <strong>het</strong> definitief ontstaan van een verzuiverd<br />

rechtsbewustzijn bij een zo groot mogelijke groep,<br />

als categorische, regelende normering. Het gewoon-<br />

gewoon~<br />

terecht gold algemeen als heilig en onschendbaar.<br />

En wat was nu de Oldenbarnevelt-tragedie Oldenbarnevelt~tragedie an- an~<br />

83


ders dan de schending, ja de ontkenning van al<br />

deze zo natuurlijk gegroeide elementen der rechts-<br />

rechtsbeoordeling.<br />

Er werd bij Oldenbarnevelt „nieuw "nieuw<br />

recht" recht- toegepast; de feiten, die hem in de schoenen<br />

werden geschoven, waren vervalsingen, <strong>het</strong> vonnis<br />

en de rechtspleging waren in tegenspraak met alle<br />

geldende beginselen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, de<br />

straf was een wraak, die als moord geschandvlekt<br />

werd. Voor Vondel was <strong>het</strong> geding tegen Olden-<br />

Oldenbarnevelt<br />

de typische verkrachting en ontkenning<br />

van alle rechtsgevoel, meer nog van alle rechts-<br />

rechtszekerheid,<br />

in de nieuw gevormde maatkhappij. maatschappij. Met<br />

Oldenbarnevelt werd voor Vondel niet slechts een<br />

eerbiedwaardigen staatsman onrecht aangedaan,<br />

maar <strong>het</strong> hele gebouw der samenleving werd er<br />

door geschokt. Het algemeen ideaal, de rechtvaar-<br />

rechtvaardige<br />

vrucht van <strong>het</strong> herleefde natuurrecht, was<br />

aangetast door een radicaal politiek sectarisme. De<br />

algemene reactie, welke die moord in Europa te-<br />

teweeg<br />

brasht, bra;:ht, de algemene afkeuring door alle<br />

rechtsgeleerden, kwam Vondels verontwaardiging<br />

bevestigen en zette haar ongemene kracht bij. De<br />

verbittering der Hekeldichten geeft ons de maat<br />

van Vondels liefde voor zijn rechtsidealen aan, en<br />

vanaf die dag treedt hij openlijk op voor de ver-<br />

veroordeelden<br />

en huldigt hij de Groot als den voor-<br />

voorvechter<br />

van <strong>het</strong> ware recht. Sloot de bijl van den<br />

beul voor eeuwig Oldenbarnevelts ogen voor de<br />

orde der menselijke rechtsbeleving, zij opende die<br />

van Vondel op de de brute werkelijkheid der rechts-<br />

rechtspleging.<br />

Hij vond zich opeens geplaatst tegenover<br />

een macht, waarvan de duistere achtergrond hem<br />

ontging, een macht waarvan hij de werking niet<br />

had kunnen doorgronden, waarvan de kronkel-<br />

kronkelpaden<br />

hem geheim waren gebleven. Toch wist hij<br />

maar al te goed dat de de politieke strijd slechts <strong>het</strong><br />

84


masker was van de religieuze strijd zijner dagen.<br />

Oldenbarnevelts veroordeling was <strong>het</strong> werk der<br />

"Dordtsche „Dordtsche Santen". Santen-. Doch ook voor hen zou gel-<br />

gel~<br />

den de bedreiging, welke Vondel uitte in zijn sonnet<br />

aan de joodse rabbijnen, <strong>het</strong>welk Vondels treurspel<br />

Hierusalem Verwoest voorafging:<br />

"Zy „Zy dachten luttel dat Rechtveerdigheit, die boven<br />

In 's hemels gulden schoot de weegschaal recht op<br />

houd<br />

't Onschuldigh bloed meer schat als fyn ophirisch<br />

goud<br />

En telt al 't zuchten van de waerheyt hier<br />

verschoven...' .....<br />

Hoe <strong>het</strong> ook zij, ziet Vondel zich hier geplaatst<br />

voor <strong>het</strong> grote vraagstuk van <strong>het</strong> recht in verband<br />

met de macht van een algemene synode, d.w.z. van<br />

een kerkverband, dat juist aan zijn nationale alge-<br />

alge~<br />

meenheid <strong>het</strong> recht ontleende om over leven en<br />

dood te beschikken. Met andere woorden, ziet<br />

Vondel zich aldus geplaatst voor de botsing van<br />

<strong>het</strong> individueel rechtsgevoel met de gesloten for-<br />

for~<br />

matie van een positief regelend kerkgezag. De ver-<br />

ver~<br />

houding van beide tegenover elkander, maar nog<br />

meer tegenover een hogere gerechtigheid, was ongetwijfeld<br />

<strong>het</strong> probleem dat Vondels geest bestormde.<br />

Meer dan ooit moest zich bij hem de vraag op-<br />

op~<br />

dringen naar de rechtsgeldigheid van een kerkelijke<br />

groepering in zaken, die zuiver politiek leken.<br />

Waarom was de uitspraak van zulk een orgaan<br />

onherroepelijk? Was <strong>het</strong> onfeilbaar? Op welke<br />

gronden beheerste <strong>het</strong> de politieke sfeer, of was<br />

<strong>het</strong> misschien dat de politieke macht „de "de Kerk'' Kerk" in<br />

haar greep had? Doch ging <strong>het</strong> vonnis der synode<br />

regelrecht tegen de bestaande rechtsovertuigingen,<br />

recntsovertuigingen,<br />

onge~<br />

85


had de synode zich schuldig gemaakt aan een poli~ poli-<br />

tieke moord, was er dan geen hogere instantie, die<br />

de gruweldaad aan de kaak kon stellen en de<br />

rechtsschending wraken? De idee van een Kerk,<br />

waar <strong>het</strong> recht zijn hoogste uitdrukking in vond en<br />

de rechtsverwerkelijking aan de wisselwerking der<br />

partijdigheid onttrokken was, rees ongetwijfeld<br />

voor Vondels geest op. Vooralsnog deed zij zich<br />

voor als een ideële gestalte, doch was Gods ge~ ge-<br />

rechtigheid geen waan, dan moest zij belichaamd<br />

kunnen zijn in een zichtbaar erkend orgaan op deze<br />

wereld, met een onfeilbare, althans onherroepelijke<br />

rechtspraak gewapend. De Kerk, alhoewel op vele<br />

punten aangevochten, was toch altijd <strong>het</strong> lichaam<br />

waardoor en waarin alle ledematen, al trachtten zij<br />

zich in apart leven af te zonderen, bleven leven.<br />

Niemand betwistte aan de rooms~katholieke<br />

rooms-katholieke Kerk<br />

de titel van Moederkerk en stond de paus voor<br />

velen niet boven de bisschoppen, toch erkenden zij<br />

hem altijd als den eerste in rang en waardigheid.<br />

Trouwens Rome was in Vondels dagen <strong>het</strong> cen~ cen-<br />

trum van een nieuw opbloeiend geestesleven. De<br />

eeuwige jeugd der herboren Kerk openbaarde zich<br />

allerwegen. De majesteit van <strong>het</strong> pauselijk gezag,<br />

dat aller aandacht trok en alle doodverklaringen<br />

ten spijt, vol luister over Europa en de wereld<br />

straalde, de grootsheid van de pauselijke hofhou~ hofhou-<br />

ding, welke voor de legitimiteit van de uitspraken<br />

van den paus getuigde, de praal zijner vertegen-<br />

vertegen~<br />

woordiging en de hoogheid der beschaving, waar~ waar-<br />

van <strong>het</strong> de trouwe bewaker bleef, waren als bakens<br />

in de verwarring van de storm. De feitelijke macht<br />

van <strong>het</strong> pausdom ging alleen al door <strong>het</strong> prestige<br />

van <strong>het</strong> wereldbestuur, waarvan <strong>het</strong> niet kon afzien<br />

en door de redelijkheid zijner rechtsverwerkelijking<br />

verre de invloed van sectarisch begrensde groe~ groe-<br />

86


peringen te boven. De rechtspraak van <strong>het</strong> pausdom<br />

alleen beantwoordde aan de' de: eisen van algemeenheid<br />

en ,n zekerheid, die door de rechtsverwerkelijking ge-<br />

ge~<br />

postuleerd werden. Rome, <strong>het</strong> pausdom, <strong>het</strong> katho-<br />

katho~<br />

lieke rechtsbewustzijn. rechtsbewustzijn, was de natuurlijke tegen-<br />

tegen~<br />

stander, waarop een rechtsberoep mogelijk en<br />

aangewezen was. Wat voor bezwaren moesten<br />

evenwel door Vondel nog overwonnen worden!<br />

Wel was Vondels geest getroffen fen door de luister<br />

der pauselijke beschaving en had hij paus Urbanus<br />

VIII de lof van hooggestemde verzen gebracht, gebracht.<br />

maar toch kon hij niet afzien van de eis van een<br />

eerlijk gemoed, zich slechts gewonnen te geven na<br />

een gegrond onderzoek van de overtuigingselemen-<br />

overtuigingselemen~<br />

ten, die hun kracht ltracht in <strong>het</strong> diepst van zijn intuitieve intuïtieve<br />

geest lieten gelden. Als eerlijk man voelde hij zich<br />

gedwongen <strong>het</strong> gezag en de belijdenis der op al-<br />

al~<br />

gemeenheid pretenderende roomse Kerk in bizon-<br />

bizon~<br />

derheden te toetsen aan <strong>het</strong> getuigenis der eeuwen,<br />

en haar getrouwheid aan de de eeuwige beginselen<br />

van <strong>het</strong> recht in de leiding der volkeren te beproe-<br />

beproe~<br />

ven. Zouden <strong>het</strong> geloof en <strong>het</strong> gezag der roomse<br />

Kerk de proef van dit onderzoek doorstaan, zouden<br />

godsdienst en gezagsordening dier Kerk de vol-<br />

vol~<br />

maaktste verwerkelijking der waarheid zijn, dan kon<br />

er voor Vondels rechtszin geen hinderpaal meer<br />

bestaan tot <strong>het</strong> aanvaarden harer leer. Want meer<br />

dan aan anderen drong de stuwing der tijden, tijden. in<br />

<strong>het</strong> hem omringende milieu, aan Vondel de cate-<br />

cate~<br />

gorische eis op zich aan te sluiten bij de de gemeen-<br />

gemeen~<br />

schap, die <strong>het</strong> absoluut wenselijke <strong>het</strong> meest be-<br />

be~<br />

naderde. Het ging bij Vondel niet om een bevlie-<br />

bevlie~<br />

ging, om een kortstondig hevig verzet tegen een<br />

toevallige rechtsschending, maar om de verwerke-<br />

verwerke~<br />

lijking van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dat reden gaf aan<br />

zijn bestaan en de ziel van al al zijn vermogens uit- uit~<br />

87


maakte. Het zijn of niet~zijn niet-zijn vormt voor Vondel<br />

geen louter theoretisch wijsgerig vraagstuk, maar<br />

doelt bij hem op de daad, <strong>het</strong> medeleven in de orde<br />

der concrete voor de hand liggende werkelijkheid.<br />

Er was trouwens in <strong>het</strong> gezin, waar Vondel toe<br />

behoorde, een voorliefde voor de rechtsstudie,<br />

waarvan <strong>het</strong> leven en streven van Vondels broeder<br />

Willem, die in de rechten promoveerde, ruim~ ruim-<br />

schoots <strong>het</strong> bewijs levert. Wat zulks bovendien<br />

wilde zeggen voor een gezin van arme ballingen,<br />

wat voor opofferingen wellicht gebracht werden<br />

om zulk een studie mogelijk te maken, kan men<br />

licht bevroeden. Men kan er bovendien uit afleiden,<br />

wat rechtszekerheid voor deze ballingen betekende<br />

en welk een transactionele invloed-dit tlit verlangen<br />

moet hebben gehad op de doopsgezinde houding<br />

ener familie, die gedwongen was met handel haar<br />

bestaan te verzekeren, en die op grond van die<br />

doopsgezindheid had moeten afzien van een beroep<br />

op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Doch <strong>het</strong> ging<br />

voor hen om <strong>het</strong> zijn of niet~zijn niet-zijn en de tol werd<br />

betaald aan de eis van <strong>het</strong> opdringende en onver~ onverbiddelijke<br />

leven. De aanhankelijkheid van Vondel<br />

oiddelijke<br />

voor zijn broeder Willem en de hoge verering van<br />

zijn kunnen getuigen voor de prijs, die men hechtte<br />

aan <strong>het</strong> bezit van een rechtsgeleerde in <strong>het</strong> gezin<br />

dezer eenvoudige maar rechtsgezinde kooplieden.<br />

Wellicht zal Vondel, met de eerste rechtsbeginse'-<br />

rechtsbeginsê~<br />

len, van zijn broeder Willem hebben geleerd hoe<br />

noodzakelijk <strong>het</strong> was -— wilde hij zich een weg<br />

banen door <strong>het</strong> leven, en aan zijn dichterlijke roe~ roe-<br />

ping ruim baan verschaffen -— zich te schikken<br />

onder de groep welker kracht nodig was om de<br />

verwerkelijking zijner idealen te bevorderen. De<br />

uitbouw van die groep, de arbeidsverdeling in<br />

hiërarchische ordening', ordening., moesten zich wel aan hem<br />

88


opdringen als <strong>het</strong> practisch technische middel om<br />

<strong>het</strong> gemeenschappelijk rechtsideaal dichter bij een<br />

deugdelijke verwerkelijking yerwerkelijking te brengen. Dat moge-<br />

moge~<br />

lijke tekortkomingen, die door vooroordeel of mis-<br />

mis~<br />

verstand een ruimere overtuiging -— <strong>het</strong>zij de<br />

remonstrantse, <strong>het</strong>zij de roomse —-<br />

aangewreven<br />

werden, toestemming of toetreding zullen beïnvloed<br />

hebben, is best aannemelijk, omdat <strong>het</strong> in acht<br />

nemen dezer tegenwerpingen juist de garantie was<br />

van een streng onderzoek van leer en feitenmateriaal.<br />

al. Nochtans zal Vondels nuchtere levenszin en<br />

feitenmate~<br />

dagelijkse ervaring wel degelijk rekening hebben<br />

gehouden met de historische ontwikkeling der<br />

rechtsverwerkelijking, zowel bij de stoïcijnse als bij<br />

de roomse levensopvatting. Hij zal wel degelijk<br />

<strong>het</strong> onvolkomene van alle louter menselijk streven<br />

hebben overwogen en de bitterheid hebben onder-<br />

onder~<br />

vonden van de „lacrimae "lacrimae rerum-. rerum". Doch daartegen-<br />

daartegen~<br />

over zal hij evengoed hebben ingezien, dat elk<br />

rechtsideaal van enige ruimere strekking zich deze<br />

beperking moet laten welgevallen, zonder dat door-<br />

daar~<br />

door de kern van <strong>het</strong> ideaal werd aangetast, ja dat<br />

<strong>het</strong> rechtsideaal, wilde <strong>het</strong> gedijen, zich in bizondere<br />

vormen diende te kleden en toe moest geven aan<br />

de gebeurlijkheid van tijd, omgeving en beschaving,<br />

welke <strong>het</strong> toegemeten waren. De gronden, waarop<br />

de rechtswetenschap en in <strong>het</strong> bizonder de Groot<br />

zich beroept, <strong>het</strong> criterium van Vincentius van<br />

Lerins, wordt uitdrukkelijk door Vondel aanvaard:<br />

nl. de eenstemmigheid der volken, die voortvloeit<br />

uit de stelling, dat eenzelfde bedrog niet altijd en<br />

overal door allen gepleegd kan zijn. Vondels hul-<br />

hul~<br />

diging van de „ratio "ratio sufficiens'', sufficiens", die de aanvaarding<br />

van de waarheid grondt op de dE; redelijkheid, getuigt<br />

ten overvloede van Vondels zin voor een gezond<br />

realisme. Wat zullen ten slotte de minder zwaar<br />

89


wegende argumenten <strong>het</strong> hebben uitgehouden tegen<br />

de primair noodzakelijke eis van eenstemmigheid in<br />

<strong>het</strong> zich onderwerpen, met de strijdende groep, ten<br />

bate der gewenste rechtsverwerkelijking? En de<br />

vaste formulering der waarheid, waaruit zekerheid<br />

en voorwaarde van eensgezindheid voortvloeit, <strong>het</strong><br />

vermijden van alle remmende en dwarsbomende<br />

twist betreffende <strong>het</strong> te bereiken doel, zal hem wel<br />

niet minder hebben bekoord. Vondels Vbndels combattieve<br />

natuur zal de noodzakelijkheid van gehoorzaamheid<br />

en volgzaamheid niet verworpen hebben. Als zaken-<br />

zaken~<br />

man had hij trouwens redenen te over om aan te<br />

nemen dat ook in de hoogste organen der rechts-<br />

rechts~<br />

verwerkelijking geldelijke middelen en persoonlijke<br />

invloeden onmisbaar zijn voor de uitvoering en de<br />

handhaving der rechtsordening. Al deze elementen<br />

van positivering van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn moesten<br />

voor Vondel duidelijke wegen zijn, die hem dichter<br />

brachten bij een Kerk, wier zin voor de werkelijk-<br />

werkelijk~<br />

heid getoetst en gestaald was door een eeuwen-<br />

eeuwen~<br />

lange practijk. Wat waren, in de opmars naar de<br />

eeuwigheid, de ketterijen en de schisma's anders<br />

dan opstanden, die de opgang naar <strong>het</strong> uiteindelijk<br />

doel belemmerden, en een duidelijke doelstelling<br />

verhinderden? Het was, na zestien eeuwen, niet<br />

alleen de Kerk, maar <strong>het</strong> gezagsbeginsel in <strong>het</strong> al-<br />

al~<br />

gemeen, dat in gevaar was gebracht. Het breken<br />

der eenheid betekende <strong>het</strong> vernietigen van <strong>het</strong><br />

geloof aan <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dat de basis aller<br />

samenleving is. is. Het' was <strong>het</strong> verwerpen van de<br />

sluitsteen, die de vrede en de de samenvloeiing aller<br />

krachten overeind hield. Zonder opperste beslis-<br />

beslis~<br />

sende rechter was er slechts één mogelijkheid van<br />

veiligheid en rust, <strong>het</strong> geweld van den sterkste met<br />

al de willekeur en de ongerechtigheid, die er aan<br />

verbonden was. Vondel wist wat die willekeur be- be~<br />

90


tekende. Daartegen waren alle tekortkomingen der<br />

rechtsverwerkelijking van geen betekenis. Welke<br />

fouten de gaafheid der geloofsbelevenis aankleef-<br />

aankleef~<br />

den, daarvan was Vondel zich wel zeer bewust.<br />

In de Bespiegelingen dicht Vondel daaromtrent:<br />

„De "De godtsdienst, alzoo ras dees es aan 't 't veraerden<br />

sloegh<br />

En doorgaends hem de naam van hooftdeught aen<br />

bleef hangen<br />

Wert lichter ingevolght om 't 't voordeel, met<br />

verlangen<br />

Van al wat op gemack en winst en ampten zagh:<br />

En deze zenuw styft noch heden dezen dagh<br />

De grootste dwalingen en bystre misverstanden<br />

Geanthaaft en gekroont in onverlichte landen..."<br />

"<br />

Maar Vondel wist ook de misbruiken en de te-<br />

te~<br />

kortkomingen in de positivering der idealen op hun<br />

werkelijke waarde te schatten. Het gebeurlijke<br />

verwarde hij niet met <strong>het</strong> essentiële. Zijn geloof<br />

in de gerechtigheid was vurig genoeg om hem niet<br />

de mogelijkheid van <strong>het</strong> absoluut wenselijke te doen<br />

verzaken ter wille van een tijdelijke bevrediging<br />

op ondergeschikte punten. Een klemmende bevesti-<br />

bevesti~<br />

ging dezer mening vinden wij onder meer in <strong>het</strong><br />

klinkdicht voor de keuze van Zijne Heiligheid<br />

Alexander VII:<br />

"Wie „Wie rozen strooit voor 'tzwyn, belust in stank<br />

te wroeten<br />

Verkwist dien edlen geur; dat Christus zelf<br />

mishaagt.<br />

De Stoel die veertig en tweehonderd herders draagt<br />

Most somtyds <strong>het</strong> gebrek van Gods stadhouder<br />

boeten:<br />

91


Doch geen godvruchtige aard den Bijbel treedt<br />

met voeten<br />

Schoon David zit van moord en overspel beklaagd<br />

Zyn nazaat Gods altaar met boet en afgod plaagt, plaagt.<br />

Sint Peter God verzaakt, verzaakt. daar dienstbóón dienstböön hem<br />

gemoeten.<br />

Schoon Paulus, Paulus. heet en wreed, wreed. vervolgde Jezus<br />

schaar<br />

En Sint Matheus stonk gelyk een tollenaar<br />

Dees smet verdoofde nooit den luister van hun<br />

pennen.<br />

Wie geen gewettigd ampt van misbruick<br />

onderscheidt<br />

Onteert met een den Stoel der wereldsche<br />

Overheid...<br />

o 0 Midas. Midas, dek uw hoofd en duik: men mocht u<br />

kennen."<br />

Een duidelijker bewijs dat Vondel scherp essen-<br />

essentie<br />

en bijkomstigheid uit elkander wist te houden, houden.<br />

is kwalijk te vinden. En dit voorbeeld is is bizonder<br />

treffend. treffend, omdat <strong>het</strong> slaat op de essentie van <strong>het</strong><br />

wettig gezag. Wie dit onderscheid niet weet te<br />

maken, raakt zowel <strong>het</strong> wereldlijk als <strong>het</strong> geestelijk<br />

gezag aan, aan. omdat hij de kern der rechtsverhouding<br />

misduidt.<br />

De dwaallichten der nationale belangen voerden<br />

hem evenmin af van de weg, weg. waar <strong>het</strong> verborgen<br />

licht -— waaruit ten slotte toch alle schijn was —-<br />

zou oprijzen. Uit <strong>het</strong> beginsel der gerechtigheid<br />

scheen hem de geest Gods toe in in volle klaarheid.<br />

" ......... die Godts kerck, kerck; in in haere onfaelbaerheit<br />

Van leeringen en hooft en en aengestreen betrouwen<br />

Verzekert. Verzekert, en haer leert op dezen hoecksteen<br />

bouwen<br />

92


Het eenigh heiligh en Apostolyck geloof,<br />

Dat buiten dezen gront, aen dwaeling valt ten roof<br />

Die, als de maenschyn, verwisselbaer in luister<br />

Dan op- op~<br />

dan ondergaet, ondergaet. en, in zyn volste, duister<br />

Ten halven op ons oogh, met een' geleenden glans<br />

Zich openbaert, en schynt uit 's 's hemels laeghsten<br />

trans;<br />

Terwyl de Roomsche zon der waerheit alle starren<br />

Het licht en leven geeft. Laet kringkelen en warren<br />

Den doolhof van <strong>het</strong> brein, daer maght van onkruid<br />

wast<br />

Wie den geschoren draet der Kercke volght, gaat<br />

vast<br />

Dat hy de zydepaen der doolingen zal myden<br />

En op Godts heirbaen Godt in in 't 't eeuwige verblyden<br />

Gemoeten, daer, een in een uit, d'aertspriester leeft<br />

Die van dit pant des geests zyn kerck verzekert<br />

ver~ekert<br />

heeft<br />

Gewaerster van Godts boeck en hoofdpylaer der<br />

waerheit. waerheit,<br />

Die zestien eeuwen blonck en doorscheen met haer<br />

klaerheit<br />

Door alle scheuringen, schandaelen en gewelt<br />

Gelyck <strong>het</strong> Christus mont te vore had gespelt;<br />

Toen hy niet nederdaalde uit lust tot valschen<br />

vrede<br />

Maer om 't godtsdienstigh zwaert te rucken uit de<br />

scheede,<br />

En door een godtskrackeel, godtskrackeeI. ter eere van zyn kruis<br />

Te deelen çleelen <strong>het</strong> geslacht, en huisgezin en huis.- huis."<br />

(Besp.( V. v. 1763-1788)<br />

Hieruit blijkt dat wat Vondel in de Moederkerk<br />

zocht, de verwezenlijking van zijn rechtsideaal was.<br />

Doch deze verzen houden <strong>het</strong> getuigenis in van<br />

Vondel op latere leeftijd. Heeft een zelfde over- over~<br />

93


tuiging hem ook vroeger bezield?<br />

Er is naar mijn mening een treffende aanduiding<br />

van Vondels hunkeren naar gerechtigheid op de<br />

vooravond van zijn overgang tot de Moederkerk,<br />

een klare omschrijving van <strong>het</strong> rechtsgevoel, dat<br />

hem beheerste en dreef tot de definitieve stap. Wij<br />

vinden dit in <strong>het</strong> werk dat in <strong>het</strong> jaar 1639 tot<br />

stand kwam: de vertaling van Sophocles' SophocIes' Electra<br />

en <strong>het</strong> treurspel Maeghden.<br />

In de voorrede van <strong>het</strong> eerste spel, dat op voort- I<br />

durend aandringen van Vondels intiemen en rechts-<br />

rechtsgeleerden<br />

vriend, Mr Joan Victorijn vertaald werd,<br />

zegt Vondel aangaande de inhoud van Electra:<br />

"Dit „Dit vervat inzonderheid <strong>het</strong>geen een sterflycken<br />

mensch ten allerhoogste oorbaar is, namelyck dat<br />

Gods uitgestelde straf eindelyk schelmen en boos-<br />

booswichten<br />

rechtvaardiglyk achterhaalt: welk leerstuk<br />

<strong>het</strong> zout en een van de zenuwen der godsvruchtig-<br />

godsvruchtigheid<br />

streckt.- streckt." Dat is de verzuchting, die Vondels<br />

hart vervult: de komst der gerechtigheid. Het is is<br />

dit onverwoestbaar geloof, dat hem drijft naar de<br />

gemeenschap, die haar in de ruimste mate ver-<br />

verwerkelijken<br />

kan. En Vondel schenkt haar leven en<br />

klank in de stem van degene, die <strong>het</strong> symbool is<br />

geworden van de onwankelbare hoop in de macht<br />

van <strong>het</strong> immanente recht. Vertrapt en verguisd, on-<br />

onmachtig<br />

tegenover <strong>het</strong> geweld der vadermoorde-<br />

vadermoordenaars,<br />

waakt Electra, onwankelbaar in haar ver-<br />

vertrouwen<br />

dat de dag komen zal waarop recht zal<br />

geschieden, waarop wraak zal genomen worden<br />

over de gruwelmoord. Ook Electra, is aldus een<br />

martelares, die haar leven opgeofferd heeft voor<br />

<strong>het</strong> heilige recht. Zij is de zuster van Antigone,<br />

maar ook van de martelaren, die voor de waarheid<br />

van christelijke rechtsverwerkelijking hun leven<br />

offeren, <strong>het</strong> wegschenken voor de handhaving der<br />

94


:,eeuwige gezagsbeginselen, waarin de gerechtigheid<br />

zich verwezenlijkt. Eenzelfde rechtsbewustzijn ligt<br />

aldus ten grondslag aan Vondels Electra, zijn<br />

treurspelen Maeghden en Peter en Pauwels, die<br />

elkander in de loop der jaren opvolgen. Trouwens<br />

<strong>het</strong> feit, dat Vondel in al zijn treurspelen <strong>het</strong> motief<br />

der gerechtigheid aanwendt en tot hoofdthema der<br />

handeling maakt, ook <strong>het</strong> feit dat hij <strong>het</strong> leven<br />

der Kerk verweeft met dit hoofdmotief in de periode<br />

van zijn volle rijpheid, is een bewijs, dat hij in die<br />

Kerk de hoogste verwezenlijking vond van <strong>het</strong><br />

levensideaal dat hij nooit verzaakte. Had Vondel<br />

in de katholieke Kerk de verwezenlijking van zijn<br />

rechtsideaal niet gezien, dan zou hij ongetwijfeld<br />

niet tot haar zijn overgegaan, want hij kon zijn<br />

levensdrang niet smoren, hij kon slechts daarheen<br />

gaan en belanden waar die levensdrang, dit rechts-<br />

rechts~<br />

bewustzijn zijn volle ontplooiing en bekroning vin-<br />

vin~<br />

den zou.<br />

Doch <strong>het</strong> geloof dat Vondel aanhing, was een<br />

heldere levensovertuiging, die algemene en cate-<br />

cate~<br />

gorische gelding had, een geloof dat boven de tijde-<br />

tijde~<br />

lijke "veraerdingen" „veraerdingen- verheven was. Het steunde op<br />

een heldere en duidelijke waarneming en waardering<br />

van: de essentiële elementen, die de waarheid ken-<br />

ken~<br />

merken. Vondels geloof was gerijpt in de school<br />

van <strong>het</strong> leven, <strong>het</strong> was ongetwijfeld een vrucht der<br />

genade, maar ook van <strong>het</strong> verstandelijk inzicht, van<br />

studie en wijsheid, welke in de rechtsgeleerden van<br />

zijn tijd uitblonk. Men beleefde de wedergeboorte<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht en niemand was meer dan<br />

Grotius de mond van deze nieuwe levensimpuls.<br />

Wat Vondel aan Grotius te danken heeft, in de<br />

vorming zijner levensovertuiging, vinden wij ner-<br />

ner~<br />

gens beter vastgelegd dan in Gratius' Grotius' Testament,<br />

waarvan de samenstelling en de uitgave op naam<br />

95


van Vondel komt te staan. In de voorrede van dit:<br />

allerbelangrijkste document wordt er op gewezen<br />

hoe <strong>het</strong> zedenbederf te Rome en elders de kern van<br />

de godsdienst niet heeft aangetast. „God "God liet wel<br />

toe dat te Rome en elders de zeden bedorven wer-<br />

wer~<br />

den: maar door Gods bestieringe werd daar nooit<br />

de lere bedorven, die tegen deze kwade zeden zelfs<br />

strijdig is." Ook dat „de "de Protestanten onderling<br />

niet verdragen kunnen tenzy ze zich tegelyk ver-<br />

ver~<br />

enigen met hun die den Roomschen Stoel aanhan-<br />

aanhan~<br />

gen." Dit zijn getuigenissen, die ten volle bewijzen<br />

hoe irenisch <strong>het</strong> streven van Vondel was, hoe con-<br />

con~<br />

ciliant en begrijpend zijn inzichten betreffende de<br />

noodzakelijkheid van een compromis tussen de anti-<br />

anti~<br />

t<strong>het</strong>ische stellingen waren. Dit was de houding van<br />

Grotius. Vondel zegt <strong>het</strong> nadrukkelijk in de voor-<br />

voor~<br />

rede: „Wenscht "Wenscht gy om vrede in in geloofszaken?<br />

Grotius wyst u den enigen middel aan en zeit: De<br />

Protestanten kunnen onderling niet vereenigen, ten-<br />

ten~<br />

zy ze zich tegelyk vereenigen met hun die den<br />

roomschen Stoel aanhangen." En overgaande van<br />

de feitelijke orde tot de rechtsorde vervolgt Vondel:<br />

"Zoekt „Zoekt gy getuigenissen buiten de de katholieke Kerk?<br />

Grotius zeit: Die zich van <strong>het</strong> katholieke lichaam<br />

afsneden, verliezen daardoor hun Recht van in<br />

zulke zaken te getuigen. Vraagt gy wie verwerpe-<br />

verwerpe~<br />

lyk is? Wien men volgen moet? Grotius antwoordt:<br />

Hy wordt verworpen van de katholieke Kerk, wiens<br />

oordeel wy volgen, niet de bizondere opiniën van<br />

elk bizonder. Wilt gy weten wie buiten ordre gaat,<br />

waar <strong>het</strong> gebrek van scheuringe is; Grotius looft<br />

de wettige ordineringe der katholieke bisschoppen<br />

en zeit: Waar deze orde gebroken wierd, hoewel<br />

in de leerstukken des geloofs geen smet was, daar<br />

was openbaar gebrek van scheuringe." En nu volgt<br />

<strong>het</strong> kapitale rechtsargument: "Wilt „Wilt gy de nuttig-<br />

nuttig~<br />

96


heid van <strong>het</strong> Primaatschap des Roomschen stoels<br />

kennen? Grotius ontdekt ze u en zeit: Zonder zulk<br />

een Primaatschap kon men niet uit den twist ge-<br />

ge~<br />

raken; gelyk heden onder de Protestanten geen<br />

middel is waardoor men aan een end der geschillen<br />

onder hen geraken kan. Wist gy gaarne hoe hoog<br />

die Primaatschap en <strong>het</strong> gezag der Pausen gingk?<br />

Grotius meet die af en zeit: Onder die uitstekende<br />

stoelen had de Roomsche Stoel d'eerste plaats, gelyk<br />

ook <strong>het</strong> gezag. Het zyn bykans de beste woorden,<br />

de doodsnikken van wylen onsterfelyker gedachte-<br />

gedachte~<br />

nisse den vromen Heer Hugo de Groot, den Phoe-<br />

Phoe~<br />

nix der geleerdheid onzer eeuwe, genegen zyne<br />

lansluiden den weg ter onsterfelykheid onsterfeIykheid te wyzen,<br />

niet uit staatszucht of genotshalve, gelyk party roept,<br />

en sommigen mompelen, die hem beter behoorden<br />

te kennen, maar uit oprechte genegenheid, en<br />

liefde, en conscientie, om God nu eens goede<br />

rekenschap van zyne overvloedige gaven te geven,<br />

gelyk hy zelf aan zynen waarden vriend schreef:<br />

...... waarom D. D. Grotius tot tot voorstand der waar-<br />

waar~<br />

heid, dit, de Kroon van alle zynen arbeid, by der<br />

hand nam en scheen zijn Testament te maken, met<br />

deze leste Discussie, of oplossinge, waaruit wy<br />

d'aanmerkelykste hoofdpunten byeen verzamelden..."<br />

.....<br />

verzamel~<br />

Waar klinkt Vondels toon plechtiger dan hier?<br />

Waar wordt met zulk een klemmende aandrang<br />

de naam van Grotius als oplosser der tijdsgeschillen<br />

en verdediger der eeuwige waarheid naar voren<br />

geschoven? Telkens en telkens klinkt <strong>het</strong>: Grotius<br />

antwoordt, Grotius zeit, Grotius ontdekt <strong>het</strong>, Gro-<br />

Gro~<br />

tius antwoordt, Grotius meet af. En deze ontroe-<br />

ontroe~<br />

rende beklemtoning wordt bekroond door <strong>het</strong> ge-<br />

ge~<br />

tuigenis, dat deze verdediging „bijkans "bijkans de letste<br />

woorden, de doodsnikken van Grotius zijn." Gro- Gro~<br />

97


tius' laatste woorden zijn Vondel heilig, omdat zij<br />

de grondslag der waarheid bevestigen en wel met<br />

een gezag, dat als <strong>het</strong> hoogste gezag zijner tijden<br />

gold. Grotius' laatste woorden waren voor Vondel<br />

<strong>het</strong> handvest voor „den "den eenig mogelijken vrede in<br />

<strong>het</strong> wereldlijke en kerkelijke". Dit getuigenis zal<br />

Vondel wellicht niet voor <strong>het</strong> eerst in in Grotius'<br />

antwoord aan Rivet gevonden hebben. ,Hij was<br />

Grotius' vriend, was op de hoogte van zijn gedachtengang.<br />

. Dat Vondel Grotius uitgeleide deed bij<br />

gedach~<br />

zijn laatste reis naar Zweden, op <strong>het</strong> moment dus<br />

dat deze gedachtengang gang vaststond, komt onze ver-<br />

ver~<br />

onderstelling, dat Grotius' denkbeelden aan Vondel<br />

goed bekend waren, bekrachtigen. Men mag aan-<br />

aan~<br />

nemen dat Grotius' overtuiging reeds lang aan<br />

Vondel bekend was en zeker heeft bijgedragen tot<br />

Vondels-overgang. Want <strong>het</strong> zaad dat in Grotius'<br />

werk ontkiemd was, lag al lang in Vondels geest<br />

en hart gestrooid. En Vondels hart was goed en<br />

best. In zijn geest bloeide welig op de overtuiging,<br />

die hem door Grotius' werk was bijgebracht, dat <strong>het</strong><br />

natuurrecht de basis was van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

en dat dit rechtsbewustzijn de godsdienst postu-<br />

postu~<br />

leerde, de algemeenheid en de apostoliciteit van de<br />

Kerk als noodzakelijk door God gewild inhield, en<br />

de eenheid van <strong>het</strong> gezag als kern van alle recht<br />

huldigde. De godsdienst lag aldus voor Vondel in<br />

de „natura "natura rerum" en zij omvat zowel de uitwen-<br />

uitwen~<br />

dige als de inwendige dienstuiting. Al de elementen<br />

waar Grotius op gewezen had: de vaders, de tra-<br />

tra~<br />

ditie, <strong>het</strong> recht, warden worden door Vondel in zijn Be~ Be-<br />

spiegelingen, in De Heerlyckheit der Kercke en in<br />

zijn Altaergeheimenissen naar voren gehaald en<br />

breedvoerig uitgesponnen. Vondel volgt zijn eigen<br />

visie, maar ordent ze aan de hand van Grotius'<br />

voorschriften.<br />

98


In <strong>het</strong> vierde boek der Bespiegelingen (v. 503— 503-<br />

I ' 518) lezen wij hoe de de uiterlijke godsdienst uit de<br />

natuur der dingen, uit <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> leven<br />

vloeit:<br />

"Gelyck „Gelyck de roeringen van lyf en leden spruiten<br />

En vloeien uit de ziel, gekent in 't 't werck van buiten<br />

Zoo stuurt d'opspanning van 't aendachtige<br />

gemoedt<br />

Den uiterlycken dienst, ontvonckt door haeren gloet<br />

Gelyck de leli, van een zeilsteen overstreecken<br />

Den aert des zeilsteens volght en en uitdruckt door<br />

haer teken<br />

Zoo volght de hant <strong>het</strong> hart en wat <strong>het</strong> hart<br />

beveelt...<br />

De Godtheid overtuight <strong>het</strong> menschdom in<br />

't gemeen<br />

Dat al wat reedlyck is, zich onder haer moet buigen<br />

Gelyck d'eenstemmigheit der volcken dit getuigen<br />

In ongelycken klanck van tongen, wyder dan<br />

Men over zee en zant de starren schieten kan..."<br />

.....<br />

Het gezag der traditie en der geschiedenis komt de<br />

noodzakelijkheid van de uitwendige godsdienst be-<br />

be~<br />

krachtigen. De Bijbel, die de goddelijke Openba-<br />

Openba~<br />

ring bevat, bevestigt en vervolmaakt al wat de<br />

rede leert over godsdienst in <strong>het</strong> algemeen en on-<br />

on~<br />

derwijst den mens, hoe hij de godsdienst beoefenen<br />

moet. In dit boek, <strong>het</strong>welk de natuurwet omvat en<br />

aanvult, staat de positieve waarheid, in haar stel-<br />

stel~<br />

lige, wettelijke vorm uitgedrukt. Deze wet vertakt<br />

zich in de de natuurlijke, mosaïsche en christelijke<br />

godsdienst. Haar gaafheid wordt niet aangetast<br />

door enig lijdelijk misbruik.<br />

99


,,( „(Want) moet men om 't misbruick der dingen<br />

laeten<br />

Zoo vindt men geen gebruick van zaecken noch<br />

van Staeten.” Staeten."<br />

(Besp. IV. v. 111-112) )<br />

Dit is een diepzinnige uitspraak, waarin wij lezen<br />

hoe redelijk en wijs Vondels oordeel over de tekort-.<br />

tekort~<br />

komingen, die de verwerkelijkingen der menselijke<br />

idealen aankleven, was.<br />

De godsdienstplicht behoudt zijn volle kracht<br />

omdat hij gefundeerd is in <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht.<br />

Hij berust op:<br />

"Het „Het recht, en billyckheit, die tusschen Godt en<br />

mensch<br />

En mensch, en Godt bestaen, om Godt zyn recht<br />

te geven.- geven."<br />

(Besp. IV. v. 894-895)<br />

En zonder godsdienst is er geen recht denkbaar,<br />

want:<br />

"Wa „Waer Godt gelochend wort, is burgerrecht noch<br />

orden." orden.”<br />

(Besp. V. v. 1949 e.v.)<br />

Zo zijn voor Vondel godsdienst en rechtsbeleve-<br />

rechtsbeleve~<br />

nis samengestrengeld in vaste wezenseenheid. De<br />

beleving van de een is de verwezenlijking van de<br />

ander. Van de natuurlijke opvatting verheft zij zich<br />

tot de burgerlijke, van de burgerlijke tot de inter-<br />

inter~<br />

nationale, van de internationale tot de meta-<br />

meta~<br />

physische en van de metaphysische tot de mystieke<br />

belevenis van <strong>het</strong> recht. Christus is voor Vondel<br />

de hoogste belichaming van de rechtvaardigheid en<br />

100


van de rechtsbelevenis. Hij is de ziel, de band, <strong>het</strong><br />

levende lichaam, waarin allen één zijn in de vol-<br />

vol~<br />

making der hoogste rechtsordening. Daarom is<br />

Christus de:<br />

"Aertsrechter, „Aertsrechter, in 't gerecht, daar allerhande volken<br />

Verschynen moeten, als de jongste dag verschynt<br />

En (gy) te vierschaer zit..."<br />

"<br />

(Gebed aan jezus-Christus) J ezus~Christus)<br />

De Christus is aldus voor Vondel niet een louter<br />

historische figuur, maar:<br />

,:t „'t hooft, ter tafel hier beneden<br />

(die) verstreckt bancket voor al zyn medeleden<br />

En schenckt den wyn zyns bloets."<br />

(Altaergeheimenissen)<br />

Deze mystieke opvatting van de godsdienst, die<br />

eredienst en sacramentele vereniging met de God-<br />

God~<br />

heid samensnoert, brengt Vondel tot de hoogste<br />

rechtsbeleving, want daar leert hij ons dat de<br />

Godheid:<br />

"Den „Den mensch in haeren dienst (begeert en eischt)<br />

om met hem en een geworden, langer niet by<br />

druppels, maar by vlieten<br />

of teffens al de zee der godtheid uit te te gieten<br />

In 't schepsel." schepse1."<br />

(Besp. IV. v. 270-273)<br />

Zo staat Vondel niet meer tegenover de recht-<br />

recht~<br />

spraak ener nationale synode, maar tegenover de<br />

meest algemene, de meest categorische rechts-<br />

rechts~<br />

instantie, waar hij zich op beroepen kan, de recht-<br />

recht~<br />

spraak van <strong>het</strong> lichaam dat in harmonie met de<br />

101


universele ordening de hoogste beleving en de<br />

volmaaktste rechtsverwerkelijking waarborgt. In en<br />

met Christus, door de levende gemeenschap van<br />

den Verlosser in zijn voortdurende genoegdoening<br />

en rechtsherstel, bewerkstelligen wij de rechtsorde,<br />

zoals zij door Gods almachtige goedheid werd in-<br />

in~<br />

gesteld. In die zin is godsdienst de hoogste rechts~ rechts-<br />

daad, de absolute verwerkelijking van <strong>het</strong> recht in<br />

de meest uitgebreide en algemene zin van <strong>het</strong><br />

woord. Het is een zich aansluiten bij de kosmische<br />

ordening in Gods eigen leven.<br />

Alle eschatologische eschatologi'iche doelstellingen verdwijnen in<br />

deze opvatting voor de dagelijkse werkelijkheid van<br />

<strong>het</strong> wonder der absolute rechtsverwerkelijking in<br />

<strong>het</strong> rijk Gods. Dat rijk Gods is geen ijdele droom,<br />

maar de enige werkelijkheid.<br />

"Waar „Waar de tol der eere Godts (wordt) betaald<br />

Gezoend de straf, op 's misdaads hals gehaald<br />

Gedanckt voor 't goed door 't kruis ons<br />

aangestorven<br />

En al de Kerk genade en heil verworven."<br />

Tussen deze mijlpalen -— de absolute in~lichting in-lichting<br />

en haar algemene, hoogste positieve verwerkelijking<br />

in <strong>het</strong> offerleven der sacramentele eniging met<br />

Christus -— liggen de accidentele verwerkelijkingen<br />

van Vondels rechtsidealen, zijn drama's en gedich~ gedich-<br />

ten, waar de gerechtigheid op verschillende wijzen<br />

naar voren treedt. De lijn waarlangs Vondels<br />

rechtsdrang uitgroeit tot rechtsgevoel en hoger<br />

rechtsbewustzijn in <strong>het</strong> geloof, is duidelijk: <strong>het</strong> is<br />

de lijn van <strong>het</strong> groeiend heldere bewustzijn, dat<br />

alleen de rechte verhouding tot den Schepper en<br />

de harmonie tot <strong>het</strong> heelal de juiste maat voor een<br />

deugdelijke rechtsverwerkelijking inhoudt. Dit hel~<br />

102


dere rechtsbewustzijn is de hoofddeugd, die <strong>het</strong><br />

hele leven richt op zijn doel en <strong>het</strong> de maat van<br />

<strong>het</strong> geluk verstrekt. Het recht is de kroon der<br />

vromen. De staat van erfrechtvaardigheid was de<br />

staat van den eersten Adam, na de val wordt de<br />

mens tot een hogere volmaaktheid opgeheven door<br />

de oneindige liefde Gods, die door den nieuwen<br />

Adam, Christus, <strong>het</strong> rechtsherstel in absolute vol-<br />

vol~<br />

maaktheid bewerkstelligde. Christus en in Hem de<br />

gelovige is de „Justus'', "Justus", die „ex "ex fide vivit".<br />

In die zin kan men beweren, dat Vondels<br />

Christologie de ganse ontwikkeling van zijn rethts-<br />

rethts~<br />

bewustzijn inhoudt. Van een subjectief-radicale, subjectief~radicale,<br />

op<br />

historische grondslag berustende verering, groeit<br />

Vondels visie op Christus uit tot de volmaakte be-<br />

be~<br />

lichaming van den immer levenden Rechtshersteller,<br />

Ier, die <strong>het</strong> vernieuwde leven van den gelovigen<br />

Rechtsherstel~<br />

mens inschakelt in de harmonische rechtsordening<br />

van Gods heelal.<br />

103


VIII<br />

DYNAMISCHE VERWERKELIJKINGS-<br />

VERWERKELIJKINGS~<br />

WAARDE VAN HET RECHTSOORDEEL<br />

Er is veel geschreven over Vondels dramatiek. De<br />

,.speelbaarheid" ,,speelbaarheid- der Vondeldrama's drama' s is nog steeds<br />

een vraagstuk, dat de meningen verdeelt. Feit is,<br />

dat weinige Vondel-stukken Vondel~stukken <strong>het</strong> „uithouden- "uithouden" op<br />

<strong>het</strong> moderne toneel. Behalve enkele model-voorstel-<br />

model~voorstel~<br />

lingen en de door de traditie gedragen Gijsbrecht-<br />

Gijsbrecht~<br />

opvoeringen, hebben de Vondel-vertolkingen Vondel~vertolkingen<br />

zich<br />

niet mogen verheugen in de gunst van <strong>het</strong> grote<br />

publiek. Waaraan is deze onverschilligheid te wij~<br />

ten? Aan de tekortkomingen van <strong>het</strong> drama of aan<br />

de onontvankelijkheid van <strong>het</strong> publiek? Ik geloof<br />

dat beide niet vrijuit gaan in zoverre <strong>het</strong> opgevoerde<br />

werk weinig beantwoordt aan Vondels opvatting<br />

en <strong>het</strong> publiek te ver van Vondels visie op <strong>het</strong><br />

conflict af staat. Men zoekt te veel wat bij Vondel<br />

niet te vinden is en anderzijds dringt men niet door<br />

tot de kern van <strong>het</strong> door Vondel gestelde probleem.<br />

Wat Vondel ons biedt, is is ongetwijfeid ongetwijfeld een drama-<br />

drama~<br />

tisch gebeuren, doch een dramatisch gebeuren, zo-<br />

zo~<br />

als <strong>het</strong> gezien was door een zeventiende-eeuwer.<br />

zeventiende~eeuwer.<br />

En nog wel van een zeventiende-eeuwer, zeventiende~eeuwer,<br />

die <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn als uiteindelijk doel stelde aan een<br />

streng geformuleerd en toneelmatig opgesteld<br />

rechtsoordeel. Dit debat interesseert den modernen,<br />

uitgaanden, op een genoeglijke of artistieke avond<br />

belusten mens heel weinig. Doch <strong>het</strong> aest<strong>het</strong>isch<br />

genot, dat Vondel biedt, is van een te hoog gehalte,<br />

dat <strong>het</strong> den modernen toneelbezoeker in blijvende<br />

vervoering brengen kan. Zelfs <strong>het</strong> romantische ge-<br />

ge~<br />

waad, waarin Vondels verbeeldingen gestoken<br />

worden, kan <strong>het</strong> vuur van de geestdrift niet zodanig<br />

104


aanwakkeren, dat de voorstellingen een blijvend<br />

succes oogsten. Hoe goed ook bedoeld, zijn derge-<br />

derge~<br />

lijke pogingen weinig vruchtbaar en <strong>het</strong> succés, succès,<br />

zowel artistiek als financieel, blijft zeer dubieus.<br />

Een opvoering van Vondels werk blijft aldus een<br />

riskante onderneming en hierin zal wel geen ver-<br />

ver~<br />

andering komen zo lang men niet erkent, dat <strong>het</strong><br />

Vondeliaanse drama een zeer bizonder karakter<br />

draagt, dat <strong>het</strong> iets „sui "sui generis- generis" is, dat met andere<br />

toneelwerken niet kan worden gelijkgeschakeld, en<br />

op een heel bizondere, eigen wijze dient opgevoerd.<br />

Een gevaar is, dat men zich door de rijkdom der<br />

poëzie op een dwaalspoor laat brengen en aldus<br />

verblind, de reële kern der dramatische spanning<br />

niet weet op te diepen. De goed bedoelde over-<br />

over~<br />

lading, of accentuering der aest<strong>het</strong>ische schoonheid,<br />

verdooft de innerlijke ihnerlijke Malik klank der dynamische span-<br />

span~<br />

ning, die de werkelijke waarde van <strong>het</strong> drama uit-<br />

uit~<br />

maakt. Het gevaar dat men dit dualisme niet te<br />

boven komt, is zeer groot. Wil men dit vermijden,<br />

dan dient men <strong>het</strong> accent te leggen op de dynami-<br />

dynami~<br />

sche verwerkelijkingswaarden van <strong>het</strong> rechtsoor-<br />

rechtsoor~<br />

deel, waarin <strong>het</strong> werkelijke conflict belichaamd is.<br />

Immers er is geen drama bij Vondel, dat niet een<br />

probleem Van van goddelijk geopenbaard, of menselijk<br />

positief recht behandelt. Het Vondeliaanse drama<br />

is niets meer en niets minder dan een pleidooi, dat<br />

de argumenten voor en tegen de de tegenstrijdige<br />

rechtsgevoelens uitwerkt en dramatisch tegenover<br />

elkander stelt. Afgezien l\fgezien van de dichterlijke omkle-<br />

omkle~<br />

ding en beeldspraak, kan <strong>het</strong> slechts als zodanig<br />

onze aandacht 'ten volle in beslag nemen. Het biedt<br />

dus geen evolutie van karakters, geen dramatische<br />

verwording van <strong>het</strong> gemoed. Het is is innerlijk statisch<br />

en evolueert steeds in een zelfde kring om <strong>het</strong>zelfde<br />

centrum heen: <strong>het</strong> definitieve rechtsoordeel, waar- waar~<br />

105


van de uitspraak met zijn gevolgen de ontknoping,<br />

of om met Vondel te spreken de beslechting van<br />

<strong>het</strong> rechtsvraagstuk brengt. Men denke nu niet dat<br />

deze structurele eenzijdigheid eentonigheid insluit.<br />

In de nuancering der beleving van <strong>het</strong> rechtsgevoel<br />

ligt de zeer specifieke subtiliteit van Vondels dra~ dra-<br />

ma. Zijn boeiende kracht ligt juist in de mate, waar~ waar-<br />

in dit rechtsgevoel door ons gedeeld wordt, m.a.w.<br />

de intensiteit der verschillende motiefvoorstellingen<br />

moet opgestuwd en gedramatiseerd worden. Het<br />

gaat dus om de dynamiek van <strong>het</strong> rechtsgevoel en<br />

niet om <strong>het</strong> dramatische verloop der gebeurtenis~ gebeurtenissen,<br />

die slechts een episodisch karakter dragen. De<br />

sen.<br />

uiterlijkheid van <strong>het</strong> gebeuren blijft eenmaal gevat<br />

in de beperkte bewegingsmogelijkheden der drie<br />

eenheden van plaats, tijd en handeling, alleen de<br />

wassende drang tot <strong>het</strong> definitieve rechtsoordeel<br />

spitst <strong>het</strong> werkelijke conflict, de tegenstelling der<br />

zich bestrijdende motiefvoorstellingen, toe. Onge~ Onge-<br />

twijfeld zijn er dramatische factoren, die krachtig<br />

medewerken tot de botsing der rechtsgevoelens,<br />

bij voorbeeld <strong>het</strong> verontruste gemoedsleven, de<br />

emotionaliteit van <strong>het</strong> individuele temperament, de<br />

opdringende tijd vooral, die voortschrijdt met de<br />

onverbiddelijkheid der fataliteit, zijn belangrijke<br />

factoren in de nuancering van <strong>het</strong> rechtsgevoel.<br />

Toch zijn <strong>het</strong> allen maar bijkomstige factoren, de<br />

kern der beleving blijft de ontvankelijkheid voor<br />

<strong>het</strong> rechtsmoment, waarom <strong>het</strong> ten slotte gaat. De<br />

ingloed van de rechtszin bepaalt de dé wilsintensiteit<br />

van <strong>het</strong> individu en slechts in zoverre men de uit~ uit-<br />

drukking is van deze rechtszin, vertegenwoordigt<br />

men een reëel <strong>bestand</strong>deel van <strong>het</strong> dramatisch con-<br />

con~<br />

flict. Het karakter der optredende personages is<br />

door de daarin gevatte energie bepaald. De dramatiek<br />

der Vondel~spelen<br />

Vondel-spelen ligt aldus in hun dynami~ dynamidrama~<br />

106


sche kracht. Alle verwerkelijkingswaarden dezer<br />

dynamiek zijn primair en regelen de maat waarin<br />

de stofferingselementen van secundaire waarde mee<br />

dienen te werken tot de definitieve uitbeelding van<br />

<strong>het</strong> conflict, waaruit <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opbloeit.<br />

Aldus begrensd in zijn dramatische uiterlijkheid<br />

is <strong>het</strong> Vondeliaanse drama er een van ongemene<br />

diepte, <strong>het</strong> heeft een zeer specifiek eigen karakter,<br />

welks begrip een sterk ontwikkelde rechtszin bij<br />

den toeschouwer veronderstelt. Op die rechtszin<br />

doet <strong>het</strong> een krachtig beroep. Indien <strong>het</strong> vaak zijn<br />

werking mist, vaak ontoegankelijk blijft voor <strong>het</strong><br />

publiek, dan is de oorzaak veelal te zoeken in <strong>het</strong><br />

feit dat de wijze waarop Vondel <strong>het</strong> rechtsprobleem<br />

voorstelt, gebonden is aan zijn zeventiende~eeuws<br />

zeventiende-eeuws<br />

aspect en dat <strong>het</strong> publiek te weinig ontwikkeld is<br />

om de eeuwige stem van <strong>het</strong> recht los te maken<br />

van haar contingente verklanking in de tijd. Alles<br />

wat bijdraagt tot de openbaring van dit eeuwige<br />

karakter, zal <strong>het</strong> succes der Vondel-spelen Vondel~spelen<br />

ten<br />

goede komen en bestendigen. Maar dit betekent<br />

een ernstige verdieping der V Vondel-studie, ondel~studie, welke<br />

dient losgemaakt van louter eenzijdige litteraire be~ be-<br />

spiegeling en een verregaande hervorming der crer<br />

heersende Vondel-traditie.<br />

Vondel~traditie.<br />

Een typisch voorbeeld van de wijze waarop<br />

Vondel <strong>het</strong> rechtselement opvat als grondslag van<br />

dramatische verwikkeling, welke dynamische kracht<br />

er van uitstraalt, vinden wij op een plaats waar<br />

men zulks <strong>het</strong> minst zou vermoeden en wel in zijn<br />

landelijk spel De Leeuwendalers.<br />

Waarom gaat <strong>het</strong> in dit spel? Ongetwijfeld om<br />

de liefde van Hageroos en Adelaert. Maar de<br />

stuwende macht, de intrige, waardoor de toenade~ toenade-<br />

ring tussen beide geliefden bewerkt en verwezen~ verwezen-<br />

lijkt wordt, is een rechtsmotief, dat steunt op de<br />

107


uitlegging en de voltrekking van een vonnis, een<br />

vonnis „waardoor "waardoor rechtvaardigheid den vrede kan<br />

gemoeten-. gemoeten". Dit rechtselement is is de bron en de<br />

oorsprong der dramatische spanning, die <strong>het</strong> spel<br />

tot spel verheft. Nu heeft wel is waar dit rechts-<br />

rechtsmotief<br />

in de Leeuwendalers niet de majestatische<br />

ernst der rechtsproblemen in de andere spelen, doch<br />

dramatisch en dynamisch vervult dit rechtsmotief<br />

er dezelfde rol. Het wordt ingeschakeld en ont-<br />

ontplooid<br />

in <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf, die als <strong>het</strong><br />

ware de zuilen zijn waarop de lyrische en drama-<br />

dramatische<br />

overbloemingen van <strong>het</strong> eerste, derde en<br />

vijfde bedrijf frusten.<br />

De Leeuwendalers is bovendien ook een zeer<br />

typisch voorbeeld, omdat in dit spel de rechts-<br />

rechtsfunctie<br />

'van .van"den „den Heemraad- Heemraad" naar voren wordt<br />

gebracht en gewezen wordt op een specifieke vorm<br />

van <strong>het</strong> gewoonterecht: <strong>het</strong> lotrecht. Hoe primitief<br />

ook deze rechtsvormen mogen zijn, zij zijn niet-<br />

niettemin<br />

vormen van <strong>het</strong> rechtsgevoel en van <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn, die de grondslag vormen van <strong>het</strong><br />

dramatisch verloop der gebeurtenissen en de bron<br />

zijn der dynamische spanning.<br />

'En nog om een andere praegnante reden is de<br />

Leeuwendalers belangrijk. Wij ontmoeten hier voor<br />

<strong>het</strong> eerst <strong>het</strong> probleem, dat een zo voorname plaats<br />

in Vondels rechtsinetaphysische rechtsmetaphysische opvattingen be-<br />

bekleedt,<br />

namelijk <strong>het</strong> probleem der billijkheid en<br />

der rechtmatige verklaring van Gods wil. Vondel<br />

formuleert dit probleem van den mens als weifelend<br />

rechter in een verklaring van Volkaart:<br />

"Ik „Ik vat dit vonnis niet, dees bloedige uitspraak<br />

moet<br />

Wat anders in den zin dan in den klank beduiden."<br />

(Vierde bedrijf) )<br />

108


In dit vierde bedrijf ligt de voorafspiegeling van<br />

Vondels Jephta. Dit rechtsmotief wordt reeds aan-<br />

aan~<br />

gevoerd in <strong>het</strong> tweede bedrijf op verschillende<br />

plaatsen, waar gehandeld wordt over „den "den Heemraad'',<br />

zijn keur en de daarmee verbonden loting.<br />

Heem~<br />

raad",<br />

Wij halen slechts, ter oriëntering, enkele uitspra-<br />

uitspra~<br />

ken aan die in de loop der dialogen voorkomen:<br />

"De „De heemraad vat <strong>het</strong> recht, als mannen, wien <strong>het</strong><br />

roer<br />

Van deze vryheid past te houden en te sturen..."<br />

"<br />

"Waartoe „Waartoe de keur van 't 't lot dan langer uitgesteld?<br />

Het lótrecht lotrecht ga zyn gangk, zoo raakt men uit dit<br />

vreezen.<br />

Vermag Uw Godtheid niet te scheiden van haar<br />

recht?..."<br />

"<br />

Dit zijn enkele kernspreuken waaruit de sfeer<br />

der dialogen blijkt. Men dient echter <strong>het</strong> hele<br />

tweede en <strong>het</strong> hele vierde bedrijf in acht te nemen<br />

om de belangrijkheid der dramatische en dynami-<br />

dynami~<br />

sche functie der hier ontplooide rechtsgedachte op<br />

volle waarde te schatten.<br />

In verband met deze vaststelling stel ik de vraag:<br />

wat kan er van de opvoering van een dergelijk spel<br />

terecht komen, wanneer men niet ten volle acht<br />

slaat op de dynamische verwerkelijking der rechts-<br />

rechts~<br />

idee, zoals zij door Vondel werd uitgebouwd, de<br />

rechtsidee, die <strong>het</strong> merg is van de twee essentiële<br />

bedrijven waarop de handeling van dit bekoorlijke<br />

en leerzame spel berust? En welke waarde heeft<br />

een bespiegeling, die deze factor voorbij ziet?<br />

109


IX<br />

VERWANTSCHAP VAN VONDEL EN<br />

DESCARTES<br />

Na de Groot is er niemand die zoveel invloed op<br />

Vondels denken heeft gehad als Descartes. Inhoud<br />

en vorm van.beider vanbeider geestesleven bieden een zonder~ zonderlinge<br />

overeenkomst, welke niet alleen aan de alge~ alge-<br />

Hnge<br />

mene geestesrichting dier dagen en aan de invloed<br />

der franse wijsbegeerte in Nederland, maar vooral<br />

aan de persoonlijke invloed van Descartes' werken<br />

te danken fs. iTs. Rechtstreekse bewijzen, dat Vondel<br />

Descartes heeft ontmoet en persoonlijk gekend, zijn<br />

niet voorhanden, maar beider leven biedt zoyeel zoveel<br />

aanrakingspunten, dat men gerechtigd is te be~ be-<br />

weren, dat zij naast elkander hebben geleefd en<br />

beiden in dezelfde kring van kennissen en vrienden<br />

hebben vertoefd. Een rechtvaardiging dezer ver~ ver-<br />

onderstelling vinden wij al al dadelijk il]. een feit, dat<br />

de verhouding Descartes-Vondel Descartes—Vondel zeer duidelijk in<br />

<strong>het</strong> licht stelt. Ik bedoel hier de toezending door<br />

,H. Reneri van een der tweehonderd eerste exem-<br />

exem~<br />

plaren van Descartes' Discours de la méthode, in<br />

1637, aan den Drost van Muiden, P. C. Hooft. In<br />

de begeleidende brief schrijft Reneri:<br />

"Estant „Estant à A Amsterdam pour distribuer quelques<br />

exemplaires du livre de Monsr. Descartes A. à per-<br />

per~<br />

sonnes de qualité, dont il faisait estim.e estime pour avoir<br />

eu l'honneur de les avoir veii veü et de leur avoir parlé<br />

aultre fois, il m'avait recommandé de bailler un<br />

ou Ie le faire tenir à Vostre Seigneurie pour Ie le grand<br />

estime qu'il fait de vostre mérite, désirant bien<br />

d'estre tenu pour vostre humbIe humble serviteur."<br />

Uit deze brief staat onomstotelijk vast, dat Hooft<br />

en Descartes elkander kenden en ontmoet hadden.<br />

110


Zou dit niet te Muiden zijn geweest? En zou Von-<br />

Von~<br />

del, die eerst in 1643 met Hooft brak, onkundig zijn<br />

gebleven van een feit, dat ongetwijfeld in de Mui-<br />

Mui~<br />

derkring grote aandacht moest trekken, ook al<br />

wegens de vriendschap welke Descartes met een<br />

anderen geestverwant van den drossaart, namelijk<br />

Huygens, verbond. Uit een mededeling van Huy-<br />

Huy~<br />

gens weten wij hoe sterk de nieuwe wijsbegeerte<br />

de aandacht trok.<br />

"Ce „Ce qui a fort plu —- schrijft Huygens —- dans<br />

le commencement quand cette philosophie a com-<br />

com~<br />

mencé de paraître paraitre c'est qu'on entendait ce qui disait<br />

M. Descartes, au lieu que les autres philosophes<br />

nous donnaient des paroles qui ne faisaient rien<br />

comprendre comme ces qualités occultes formes<br />

substantielIes, substantielles, espèces intentionnelles, etc..."<br />

"<br />

Er is bovendien nog <strong>het</strong> schrijven van Plempius<br />

over Descartes' verblijf in Amsterdam, <strong>het</strong>welk ons<br />

bewijst hoe dicht Descartes bij Vondels vrienden<br />

en kennissen stond. De verhouding van Vondel<br />

tot Plemp is algemeen bekend. Wat schrijft nu<br />

Plemp over Descartes? „J'ai "rai fréquenté intimement<br />

cet homme illustre à Amsterdam, avait d'avoir été<br />

appelé à .à la chaire de Louvain par la Ser. Infante<br />

Isabelle. Par l'intermédiaire de Jean Elichmann,<br />

médecin mèdecin silésien, je Ie le connus et je m'entretins sou-<br />

sou~<br />

vent de la physique avec lui." Deze brief is van<br />

21 December 1652, maar heeft betrekking op de<br />

jaren 1630-1632. Descartes legde zich in die jaren<br />

toe op de anatomie en <strong>het</strong> is ook de ontledingskunst<br />

van Plemp, die door Vondel in zijn gedicht Op de<br />

ontleding des menschelijken lichaams bezongen<br />

wordt. Behalve dit feit der persoonlijke relaties met<br />

de familie Plemp, zien wij hier Vondels opmerk-<br />

opmerk~<br />

zaamheid voor een kunst, waarin Descartes en<br />

Plemp zich gelijkelijk oefenden. Zal de intimiteit<br />

1111<br />

1 1


der twee geleerden aan Vondel ontgaan zijn? Vondels<br />

gedicht is van 1633.<br />

Von~<br />

deIs<br />

Dit zijn twee concrete feiten, die de aanrakings-<br />

aanrakings~<br />

sfeer van Descartes' en Vondels leven preciseren.<br />

Twee feiten, die wellicht door tal van andere in-<br />

in~<br />

ducties kunnen bekrachtigd worden. Doch er zijn<br />

nog probantere beschouwingen, vaststellingen van<br />

gelijkbeïnvloedende gelijkbeinvloedende geestesstromingen en ten slotte<br />

<strong>het</strong> testimonium der overeenstemming van Vondels<br />

en Descartes' werken, werken.<br />

De meest algemene overeenkomst tussen beide<br />

denkers is wel, dat beiden vertegenwoordigers zijn<br />

van wat men in de zeventiende eeuw noemt: „Yes-<br />

"res~<br />

prit géometrique”, géométrique", een manier van denken, waar-<br />

waar~<br />

door de zichtbare en ook de zedelijke wereld onder<br />

meetkundige verhoudingen beschouwd werd. Ruim-<br />

Ruim~<br />

te en tijd, waarin de hoegrootheidsbepalingen gevat<br />

zijn, worden beheerst door wetmatigheid, wetmatigheid. Dezelfde<br />

denkmethode wordt toegepast op de innerlijke we-<br />

we~<br />

reld uit hoofde der analogische normering van <strong>het</strong><br />

denken zelf. De conceptie van <strong>het</strong> heelal is een<br />

statische. God is de bouwmeester van <strong>het</strong> heelal,<br />

waaruit alle verhoudingen zijn. Alles is door God<br />

in een harmonieuze verhouding in de hemelruimten<br />

geplaatst en de zedelijke ordening kent als grond-<br />

grond~<br />

wet <strong>het</strong> behoud dezer fundamentele architectoniek.<br />

Deze structuur is een structuur van juiste verhou~ verhou-<br />

dingen, d.w.z. dat zij berust op natuurwettelijkheid,<br />

dus op een juridische grondslag. De schending der<br />

kosmische ordening is is <strong>het</strong> kwade, omdat zij een<br />

miskenning is van de „more "more geometrico'', geometrico", vastge-<br />

vastge~<br />

stelde waardeverhoudingen, en van de evenredig-<br />

evenredig~<br />

heid der onderdelen van <strong>het</strong> geheel. Deze even-<br />

even~<br />

redigheid is <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht. Aldus is <strong>het</strong><br />

universum een rechtsopenbaring. Buiten haar is <strong>het</strong><br />

heelal een zinloze chaos.<br />

112


Deze opvatting treedt met des te meer gezag<br />

naar voren naar mate <strong>het</strong> geloof in een zuiver per-<br />

per~<br />

soonlijke Godheid taant. In wetenschappen en<br />

staatkunde blijft deze wetmatigheid de band der<br />

eenheid uitmaken. Het volkenrecht vervult dezelfde<br />

functie na <strong>het</strong> verdwijnen der christelijke eenheid<br />

in staat en maatschappij. Het streeft naar een har-<br />

har~<br />

monieuze gelijkschakeling van autonoom geworden<br />

tegendelen.<br />

„More "More geometrico" denkt Vondel evenals Des-<br />

Des~<br />

cartes, omdat beider streven gericht is op <strong>het</strong> behoud<br />

van <strong>het</strong> onmisbare erfdeel der middeleeuwen en<br />

op de reconstructie ener synt<strong>het</strong>ische visie, die een<br />

algemeen aanvaardbaar begrip inhoudt der nieuwe<br />

noodzakelijke levensordening. Als zodanig weer-<br />

weer~<br />

spiegelen de werken der beide denkers dezelfde<br />

fundamentele funa.amentele trekken. Architectonisch behoren zij<br />

tot dezelfde school. Doch waar Vondel met Des-<br />

Des~<br />

cartes samenging, omdat beiden op de achtergrond<br />

hunner levensvisie dezelfde geloofstraditie als ze-<br />

ze~<br />

kerheidscriterium behielden, daar week Vondel van<br />

Spinoza af. Doch „more "more geometrico- geometrico" blijft hij ook<br />

met dezen groten tegenstander zo niet essentieel,<br />

dan toch formeel verwant. Al verschilt hun Gods-<br />

Gods~<br />

opvatting ten enenmale, hun metaphysische visie<br />

op <strong>het</strong> universum stemde formeel overeen. Om de<br />

overeenstemming van essentiële en formele opvat-<br />

opvat~<br />

ting zijn aldus Descartes' en Vondels denken nauw<br />

aan elkaar verwant. Beiden zijn ontwerpers van<br />

geometrische visies, waarvan de bouwkundige or-<br />

or~<br />

dening tendeert naar een supreme harmonie, waarin<br />

alle elementen, zowel der deductie als der inductie<br />

aan de mathematisch strenge ordening der logische<br />

ontwikkeling zijn onderworpen. Hun denken is der-<br />

der~<br />

halve monumentaal-statisch monumentaal~statisch en de beweging, welke<br />

113


wij in hun universum waarnemen, is gedetermineerd<br />

door de wetmatigheid van een transcendenten<br />

Schepper, die <strong>het</strong> grote werktuig van <strong>het</strong> heelal<br />

drijft en stuwt met de onverbiddelijkheid van on-<br />

on~<br />

veranderlijk immanente wetten. Door deze imma~ imma-<br />

nentie te verbinden met de goddelijke wil, over-<br />

over~<br />

bruggen zij de kloof tussen natuur en Godheid en<br />

heffen <strong>het</strong> dualisme, dat door de renaissancistische<br />

opvattingen was ingeluid, op.<br />

Mocht Vondel deze wetmatigheid in zijn spelen<br />

dramatiseren, in zijn Bespiegelingen huldigt hij deze<br />

met evenveel klaarheid als Descartes in zijn Médi~ Méc<br />

tations métaphysiques en de overeenstemming tus~ tus-<br />

sen deze twee werken is zo opvallend, dat <strong>het</strong> vol~ vol-<br />

doende is hun structuur te vergelijken om tot de<br />

conclusie te komen dat hier van een innige essen-<br />

essen~<br />

tiële verwantschap gesproken mag worden. Het<br />

denken, God, de mens en de natuur -— is de volg~ volg-<br />

orde, waarin beide schrijvers hunne denkconstructie<br />

optrekken. Vondel echter gaat verder dan Descar~ Descar-<br />

tes; zijn deducties voor <strong>het</strong> zedelijke en godsdien~ godsdien-<br />

stige leven zijn concreter. Hij vult zijn meta-<br />

meta~<br />

physche bespiegelingen aan met twee werken, De<br />

Heerlyckheit der Kercke en de Altaergeheimenis~<br />

Altaergeheimenis-<br />

sen, die de visie op zijn universum volledig at-<br />

af~<br />

ronden. De wetmatigheid der religieuze en mystieke<br />

belevenis heeft Vondel klaar en duidelijk uitgelijnd.<br />

Deze algemene overeenkomst nu wordt door tal<br />

van tekstconcordantiën der beide denkers bevestigd.<br />

Wij stippen enkele overeenstemmingen aan:<br />

Het meest karakteristieke en tevens duidelijkste<br />

bewijs van Descartes' invloed op Vondel is wel de<br />

aanhaling en de omschrijving van <strong>het</strong> "Cogito „Cogito ergo<br />

sum"op <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> eerste boek der Be~ Be-<br />

spiegelingen. Vondel dicht aldaar:<br />

114<br />

114


„Geen "Geen droom, noch dronckenschap benevelt my,<br />

die ken<br />

en buiten twyfel stel dat ick in wezen ben.” ben."<br />

(Besp. I. v. 1363. 1364)<br />

In de volgende verzen:<br />

„Niet "Niet eeuwigh was, zoo quam myn wezen dan te<br />

spruiten<br />

Van niet, of van een iet enz..."<br />

"<br />

(Besp. I. v. 1365. 1366 e.v.)<br />

vinden wij een nieuw bewijs van Descartes' invloed,<br />

daar in deze verzen de kwintessens van belangrijke<br />

hoofdstukken van <strong>het</strong> eerste boek van Descartes'<br />

Principia meesterlijk saamgevat zijn. In deze hoofd-<br />

hoofd~<br />

stukken zegt Descartes: ,,Que I,Que nous ne sommes pas<br />

la cause de nous males, mêmes, mais que c'est Dieu et<br />

que par conséquent il y a un Dieu" en „Qu'encore "Qu'encore<br />

que nous ne comprenions pas tout ce qui est en<br />

Dieu, il n'y a rien toutefois que nous ne connais-<br />

connais~<br />

sions si clairement comme ses perfections." Vondel<br />

parafraseert als volgt:<br />

" ............... van niet, dat kan niet sluiten:<br />

Want niet is maghteloos. Zoo sproot ick van<br />

een iet.<br />

Dit iet was eeuwighlyck in wezen voor <strong>het</strong> niet.<br />

Het was 't begin van al wat hier af quam te daelen.<br />

Want was'er buiten dit iet daetlyx, of in schyn,<br />

Dat moest nootzaeckelyck van niet gesproten zyn.<br />

Is dit <strong>het</strong> enckel al, wat is'er uitgelezen<br />

Van wysheit, goetheit, maght, dat in dit louter<br />

wezen<br />

Niet entloos uitmunt? Klim en klauter nu niet steil<br />

Door doornehaegh, en rots: hier is uw hoop en heil,<br />

115


Kunt gy u zelven, en uw'oirsprong overweegen<br />

en<br />

De Godtheid loopt u zelf met opene armen tegen.- tegen."<br />

(Besp. I. v. 1366-1378)<br />

Dat God ons niet kan bedriegen: „Que "Que Dieu<br />

n'est point la cause de nos erreurs'' erreurs" is wel een der<br />

belangrijkste stellingen van Descartes, immers in de<br />

Méditation troisième schrijft Descartes: „Mais "Mais afin<br />

de pouvoir öter 6ter toute raison de douter je dois exa-<br />

exa~<br />

miner s'il y a un Dieu ...... et et si si je je trouve qu'il y<br />

en ait un je dois aussi examiner s'il peut être trom-<br />

trom~<br />

peur: car sans la connaissance de ces deux vérités,<br />

je ne vois pas que je je puisse jamais &re être certain<br />

d'aucune chose.- chose."<br />

Vondel zal <strong>het</strong> Descartes nazeggen in <strong>het</strong> eerste<br />

boek der Bespiegelingen (v. 1335-1341):<br />

"Om „Om d'oirzaeck ga te slaen, waer door dees kennis<br />

spruit<br />

Zy vloeit uit 's hemels mont ......<br />

De mont des hemels kon zich zelven niet beliegen.<br />

Een grontbewys, dat, schoon de mensch <strong>het</strong> wil<br />

verdrucken<br />

In 't hart gewortelt blyft, en niet is uit te rucken.'' rucken."<br />

Een nieuwe overeenstemming van Vondel met<br />

Descartes vinden wij in <strong>het</strong> eerste boek der Bespie~ Bespie-<br />

gelingen en wel daar waar Vondel uitweidde over<br />

de onzichtbaarheid van God en van de ziel. Vondel<br />

werkt daar breedvoerig uit de vergelijking met de<br />

onzichtbare maar toch reële lucht. Evenals wij de<br />

lucht en de wind niet zien, zo is <strong>het</strong> dat wij noch<br />

God noch een andere geest kunnen zien. Wij be-<br />

be~<br />

merken hun zijn en hun aanwezigheid uit hun<br />

werking (I. v. 155-302).<br />

116


In de Méditation seconde (par. VII) zinspeelt<br />

Descartes op deze opvatting en al is <strong>het</strong> om ze te<br />

bestrijden, toch is is <strong>het</strong> een feit dat hij <strong>het</strong> beeld,<br />

dat Vondel breedvoerig uitwerken zal, uitdrukkelijk<br />

aanduidt. Descartes schrijft aldaar over zijn eigen<br />

wezen: "Je „Je ne suis point un air delié et pénétrant<br />

répandu dans tous ces membres, je ne suis point<br />

un vent, un souffle, ni rien de tout ce que je puis<br />

feindre et imaginer..."<br />

"<br />

En in de Réponse aux cinquièmes objections<br />

(par. II) beklemtoont Descartes dezelfde gedachte.<br />

"Dites „Dites moi donc, je vous prie, 6 '6 chair, ou qui que<br />

vous soyez, et quel que soit le Ie nom dont vous voulez<br />

qu'on vous appelle, appelIe, avez-vous avez~vous<br />

si peu de commerce<br />

avec r l'esprit que vous n'ayez pu remarquer r rendroit<br />

ou oft j'ai corrigé, ,cette imagination du vulgaire, par<br />

laquelle on feint que la chose qui pense est sem-<br />

sem~<br />

blable au vent ou à quelque autre corps de cette<br />

sorte?...<br />

Hier heeft de dichter niet geschroomd een argu-<br />

argu~<br />

ment voor <strong>het</strong> bestaan van God en van de ziel uit<br />

de populaire denkwijze over te te nemen. Of deze<br />

beeldspraak wetenschappelijk meer of minder juist<br />

was, leek hem van minder belang. Zij zette kracht<br />

bij aan zijn algemeen betoog en Vondel blijft er<br />

met voorliefde bij staan, daar deze populaire mening<br />

hem de mogelijkheid biedt tot een rijke, dichterlijke<br />

ontwikkeling. Vondel neemt ter wille van <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

toog zijn goed waar hij <strong>het</strong> vinden kan, doch dat<br />

hij <strong>het</strong> ditmaal bij Descartes vindt, lijkt mij, gezien<br />

<strong>het</strong> omvattend kader van de algemeen met Descar-<br />

Descar~<br />

tes overeenstemmende gedachtengang, niet twijfel-<br />

twijfel~<br />

achtig.<br />

Deze overeenstemming valt telkens en telkens op,<br />

bij voorbeeld in <strong>het</strong> eerste boek der Bespiegelingen,<br />

waar Vondel een betoog houdt over de de redelijkheid<br />

117


van <strong>het</strong> onderzoek, of men in zijn prille jeugd niet<br />

verkeerd is voorgelicht aangaande de Godskennis.<br />

Het betoog is gevat in de verzen 53 tot 116. In<br />

deze verzen neemt Vondel uitdrukkelijk de ge-<br />

ge~<br />

dachtengang van Descartes' Principia over, waar<br />

Descartes wijst op de verkeerde meningen, welke<br />

wij tijdens onze kinderjaren aankleven. Descartes<br />

schrijft aldaar:<br />

"Que „Que la première et principale cause de nos<br />

erreurs sont les préjugés de notre enfance" enfance- en „que "que<br />

pour óter doter les les préjuges de notre enfance il faut<br />

considérer ce qu'il y a de clair en chacune de nos<br />

premières notions". notions-. Vondel dicht Descartes na,<br />

wanneer hij schrijft:<br />

Dit scherpen voester, en de vader, vooght, en<br />

hoeder<br />

Den jongen kinderen in, en leeren vroeg <strong>het</strong> jong<br />

Dien gallem, uit de wiegh, nabaeuwen met zijn tong<br />

Dus erft <strong>het</strong> kint een taal door omgang en<br />

hanteering<br />

Met 'smoeders taele en spraeck de vaderlycke<br />

Ieering leering<br />

En erfgewoonte schept een anderde natuur,<br />

Die lastigh wort verleert. Zit waerheit aen <strong>het</strong> stuur<br />

Van huis en huisgezin, zoo vaert <strong>het</strong> kint geluckigh.<br />

Zit logentael te roer, hoe jammerlyck en druckigh<br />

Vernielt dees schipbreuck dan al d'afkomst van<br />

dien stam!<br />

Een ommezichtigh brein, mistrout hierom de mam<br />

En overievering overlevering van moeder, vooght en vader,<br />

Om erfbedrog te vlikn, vliên, en wenscht uit angst zich<br />

nader<br />

Met reden te bera'èn, beraên, te toetsen, scherp en stil<br />

Wat Godt en godtsdienst raeckt, eer 't 't oordeel<br />

stemmen wil,<br />

118


Om door aenzienlyckheit van baerden, penne en<br />

schooIen schoolen<br />

Een huurtong niet zo dom, met al den hoop,<br />

te doolen, dooIen,<br />

Die dommer dan <strong>het</strong> vee, gedreven naer <strong>het</strong> nest<br />

Den dryver volght, die zich op 't smeer der kudde<br />

mest..."<br />

"<br />

(Besp. I. v. 59-102)<br />

Bovendien draait heel Vondels betoog van Gods<br />

bestaan, evenals bij Descartes, om <strong>het</strong> ideologische,<br />

<strong>het</strong> ontologische en <strong>het</strong> kosmologische bewijs. Dit<br />

driedubbele bewijs omvat de hele gedachtengang<br />

van Vondels Bespiegelingen. Wel schijnt Vondel<br />

-— <strong>het</strong>geen bij een dichterlijke natuur als de zijne<br />

makkelijk te verklaren valt -— Gods bestaan voor-<br />

voor~<br />

namelijk te willen betogen uit Gods eigenschappen.<br />

Doch dit doet geen afbreuk aan de stelling van<br />

Descartes die in de Principia zegt: „Qu'encore "Qu'encore que<br />

nous ne comprenions pas tout ce qui est en Dieu,<br />

il n'y a rien toutqfois toutE;,fois qui nous ne connaissons si<br />

clairement comme ses perfections." Integendeel.<br />

Bovendien wijst Vondel uitdrukkelijk op Descar-<br />

Descar~<br />

tes' ideologisch argument, wanneer hij dicht:<br />

„Hier "Hier stuit my een en zeght: waertoe veel overlegh<br />

Belieft <strong>het</strong> U, zoo baen den allerkortsten wegh<br />

Om Godt te vinden en dus wyt niet om te draeven<br />

Welaen, nu luistert toe. Godt is niet ver te zoeken<br />

De waerheit steunt op zich en hoeft geen bergh<br />

van boecken."<br />

(Besp. I. v. 1355 e.v.)<br />

Wie bedoelt Vondel hiermee? Wie anders dan<br />

de man, dien Plemp vond te te Amsterdam: „Livré "Livré a à<br />

119


ses méditations solitaires, qui ne lisait pas de livres<br />

et n'en possedait point." Descartes, want onmid-<br />

onmid~<br />

dellijk op deze verzen laat Vondel Descartes'<br />

'<br />

"Cogito „Cogito ergo sum" volgen. En voor heel zeevarend<br />

en zeelievend Nederland maakt hij de denkwijze<br />

van Descartes vatbaar door haar te te vergelijken met<br />

een mogelijke doorbraak van de Suez-engte, Suez~engte,<br />

om<br />

aldus de reis naar Indië te te verkorten.<br />

"„...0m Om Godt te vinden en dus wyt niet om te<br />

draven<br />

Men iloeft hoeft van Memfis slechts dry mylen door te<br />

graven<br />

Naer 't roode meer, zoo zeilt de zeeman met een<br />

lust<br />

Uit onze noortzee kort aen d'Indiaensche kust.” kust."<br />

(Besp. 1. I. v. 1357 e.v.)<br />

Zinspeelt Vondel hier op een in de zeventiende<br />

eeuw bestaand plan om aldus de indische reis te<br />

verkorten? Was dit plan wellicht van Descartes<br />

afkomstig? Het is in ieder geval opmerkelijk hoe de<br />

idee van zulk een groot waterbouwkundig werk<br />

door Vondel in verband wordt gebracht met Des-<br />

Des~<br />

cartes' denkwijze. Is er verband tussen zulk een<br />

stout en zeker opvallend. denkbeeld en Descartes'<br />

reizen door Europa? Vóór V66r hem was Usselinx de-<br />

de~<br />

zelfde gang gegaan voor <strong>het</strong> droogleggen van grote<br />

onvruchtbare gebieden en <strong>het</strong> verrichten van aan-<br />

aan~<br />

zienlijke bouwkundige werken. Het is niet onmo-<br />

onmo~<br />

gelijk dat Von.dels Vondels vers hier een kostbare inlichting<br />

geeft nopens een nog onopgelost en wellicht onge-<br />

onge~<br />

steld vraagstuk.<br />

Een der meest treffende concordantiën tussen<br />

Vondel en Descartes vinden wij in <strong>het</strong> ganse twee-<br />

twee~<br />

de en derde boek der Bespiegelingen, dáár daár waar<br />

120


Vondel betoogt, dat de Godsidee in den mens <strong>het</strong><br />

merkteken is van den goddelijken werkmeester. Tal<br />

van plaatsen çlaatsen komen in deze boeken voor, waar<br />

Descartes' beroemde uitspraak door Vondel in <strong>het</strong><br />

betoog is verwerkt. Descartes schrijft in <strong>het</strong> acht<br />

en dertigste hoofdstuk van zijn M Méditation troi-<br />

troi~<br />

sième: "Et „Et certes on ne doit pas trouver &range étrange<br />

que Dieu en me créant ait mis en moi cette idée<br />

(idée (id& de Dieu) pour Etre être comme la marque de<br />

l'ouvrier empreinte sur son ouvrage." Het is on-<br />

on~<br />

mogelijk om de talrijke plaatsen aan te halen, waar<br />

Vondel deze gedachte uitwerkt. Zoals wij <strong>het</strong> reeds<br />

zeiden, zijn <strong>het</strong> tweede en derde boek op deze<br />

grondgedachte gebouwd. Wij geven nochtans<br />

enkele nadere aanduidingen: in <strong>het</strong> tweede boek<br />

de verzen 387-389 en 1323-1333, in <strong>het</strong> derde<br />

de verzen 55-60 en 303-308. Dit Dit zijn slechts<br />

een paar typische overeenstemmingen. Nog vinden<br />

wij in <strong>het</strong> derde boek een overeenstemming, die<br />

boekdelen spreekt en wel de overeenstemming met<br />

Descartes' beroemd betoog over „<strong>het</strong> "<strong>het</strong> wasch" uit<br />

de tweede Méditation métaphysique (par. XI, XII,<br />

XIII) van ,<strong>het</strong> "<strong>het</strong> wasch'' wasch" dat dat wel wel uiterlijk veranderen<br />

kan van vorm, maar steeds <strong>het</strong> wezen van „<strong>het</strong> "<strong>het</strong><br />

wasch'' wasch" blijft behouden. Dit in verband met <strong>het</strong><br />

wezen der zielen en haar kenvermogen. In <strong>het</strong> derde<br />

boek (v. 483-489) zegt Vondel Descartes na:<br />

"Dit „Dit is d'eenige oirzaeck van <strong>het</strong> wassen en vergaen<br />

Der wezens, die alleen uit element bestaen.<br />

En wisselen van staet, gestorven of of herboren.<br />

De stof behoudt haer duur; de formen gaen<br />

verloren.<br />

Zoo lydt <strong>het</strong> weecke wasch, en blyft eenzelve ding<br />

V Verandert naer na~r<br />

<strong>het</strong> merck van 's 's konings<br />

wapenring..."<br />

"<br />

121


Van de hoogste belangrijkheid is bovendien <strong>het</strong><br />

feit, dat Vondel Vendel onder „natuur" "natuur" <strong>het</strong>zelfde als Des-<br />

Des~<br />

cartes begrijpt n1. nl. God, in de Méditation sixième<br />

(par. XXII): „Car "Car par la la nature considerée en<br />

général, je n'entends maitenant autre chose que<br />

Dieu même, ou bien l'ordre et la disposition que<br />

Dieu a établié dans les choses créés..." " Dat <strong>het</strong><br />

wezen van God bestaat in de „Isheit", "Isheit", zoals Vondel<br />

<strong>het</strong> zo geniaal uitdrukt, stemt ook geheel en al<br />

overeen met Descartes' stelling, dat bij God alleen<br />

existentie en essentie samenvallen. Tal van andere<br />

overeenstemmingen zijn nog aan te stippen. Hen<br />

alle en volledig aan te halen, zou ons leiden tot<br />

<strong>het</strong> overschrijven van Vondels Bespiegelingen en<br />

Descartes' Méditations. Wij moeten ons tot de<br />

meest belangrijke bepalen. Aldus vestigen wij nog<br />

de aandacht op <strong>het</strong> beginsel der „ratio "ratio sufficiens"<br />

of „raison "raison suffisante" als kenmerk der waarheid.<br />

Vondel dicht daaromtrent in <strong>het</strong> derde boek<br />

( v. 1009-1018):<br />

018 " .................. In 't stercken stereken van een waerheit<br />

Zoo noodigh, dient gelet op bondigheit en klaer-<br />

klaer~<br />

heit; heft;<br />

Behoudens naer den aert der stoffe: want indien<br />

Men hier de wiskunst eischt, om toonbaar te bedien<br />

Door maeten en getal, den eigen aert der zielen<br />

Die nooit, als 't lyf, Iyf, in 't 't lot der sterflyckheit<br />

vervielen.<br />

Dat waer een onbescheit, men eiseh' eisch' geen' klaerder<br />

dagh<br />

Van reden dan de zaeck natuurlyck geven magh.<br />

En dit vernoeght een hart, dat niet, als ziende<br />

blinden<br />

Een tastbare reden eischt, die hier niet is te<br />

vinden."<br />

122


In de Méditation cingième cinqième (par. IX) verdedigt<br />

Descartes dezelfde stelling, waar hij betoogt: -„Qu' "Qu'<br />

étant impossible de penser à A Dieu sans lui attribuer<br />

toutes sortes de perfections; son existence qu'on<br />

en conclut, n'est pas une suit& suité d'une pure supposition-<br />

—- „Cette "Cette nécessité nécessite - zo schrijft Descartes —-<br />

est suffisante pour me faire conclure (après que<br />

supposi~<br />

tion"<br />

j' ai reconnu que r l'existence est une perfection) ) que<br />

cet ètre être premier et souverain existe veritablement<br />

etc ........<br />

In par. XLI en XLII van de Méditation sixième<br />

doet Descartes een beroep op dezelfde ratio suf-<br />

suf~<br />

ficiens en op de harmonie van <strong>het</strong> leven om de<br />

waarachtigheid van de menselijke kennis te bewij-<br />

bewij~<br />

zen. ±en. Tegenover de verwarring der dromen stelt<br />

Descartes de logische, blijvende orde van ons ge-<br />

ge~<br />

wone denkleven en dit denkbeeld van redelijkheid<br />

en harmonie wordt bij hem <strong>het</strong> hoogste criterium,<br />

waardoor overdreven twijfel 'verdwijnt en detail-<br />

detail~<br />

vergissingen vanzelf wegvallen ten gevolge van de<br />

tegenstrijdigheid welke zij openbaren tegenover<br />

eenheid en algemeenheid. Het laatste woord van<br />

Descartes is een beroep op de harmonie en de doel-<br />

doel~<br />

matigheid. Deze idee der doelmatigheid is ook doorslaggevend<br />

gevend voor Vondel en voor hem voldoende volçloende<br />

door~<br />

tot aanvaarding der voorgehouden waarheid. Zij is<br />

breedvoerig uitgewerkt in <strong>het</strong> derde boek der Be~ Be,-<br />

spiegelingen.<br />

Niet minder belangrijk is <strong>het</strong> feit dat Vondel met<br />

Descartes overeenstemt in in de opvatting van de<br />

natuur der stoffelijkheid, die met geen zelfstandig-<br />

zelfstandig~<br />

heid, of zelfstandige eigenschappen bezield is, maar<br />

afhangt van den eersten Beweger, die haar aan de<br />

wetten der beweging onderwerpt (I. v. 386-446;<br />

lil. III. v. 909-912; 909---:912; III. lil. v. 833-836). Ook <strong>het</strong> feit<br />

dat volgens Vondel de natuur nergens „ledigheid- "ledigheid"<br />

123


vertoont, is een overeenstemming met Descartes'<br />

stelling, stelling. dat de natuur <strong>het</strong> ledige uitsluit. Eveneens<br />

de totale onafhankelijkheid van ziel en lichaam, lichaam. zo~ zo-<br />

als zij door Vondel voorgehouden wordt. wordt, bewijst<br />

een belangrijk parallelisme met Descartes' opvattin~ opvattin-<br />

gen in dezen. Dit` Dit' onderdeel van <strong>het</strong> derde boek<br />

(v. 1035-1086) is wel een der allerbelangrijkste<br />

voor <strong>het</strong> begrijpen van Vondels kentheorie. Hij be~ be-<br />

strijdt er dingen:<br />

„,,(( die) wanen wat men vat, wort eerst in brein<br />

begrepen<br />

En zinnen: geen verstant, hoe scherp, hoe fyn<br />

geslepen<br />

Kan wercken door op ',t 't geen in 's menschen<br />

harssens speelt<br />

Verschynt, en door den zin 't begryp wort<br />

ingebeelt.<br />

Wy stemmen oock met hun dat onze ziel te schatten<br />

Van al 't verstaenbre hier wel stofwys op kan<br />

vatten.<br />

Door haer verbeeldingen; maar sluiten evenwel<br />

Dat zy met stofgewys hierop haer oordeel veil'; vell';<br />

Naerdienze dickwyl stemt, gelycke zelfs belyden<br />

De dingen, die rechtuit met •'s menschen zinnen<br />

stryden, enz .....,.""<br />

Deze verzen zijn niets anders dan een omschrij~ omschrij-<br />

ving van Descartes' Première méditation en ge~ ge-<br />

richt tegen de materialisten, die beweerden dat er<br />

niets in <strong>het</strong> verstand ontstond dan door toedoen<br />

der zinnelijke waarneming. Zijn kentheorie is dus<br />

van spiritualistische aard en verwant aan de idealis~ idealis-<br />

tische stelling.<br />

Deze vaststelling is tevens belangrijk voor <strong>het</strong><br />

bepalen van <strong>het</strong> karakter van Vondels aesthe~ aesthe-<br />

124


tiek, daar door de uitschakeling van de idee ener<br />

zelfstandige bezieling van de materie, Vondel zowel<br />

als Descartes de theorie der occulte eigenschappen<br />

der stof bestrijdt, en <strong>het</strong> vitale beginsel uit de<br />

physiologie weert. De natuur heeft geen organi-<br />

organi~<br />

sche functies als zodanig, zij is niet bezield maar<br />

gedreven door den eersten Beweger, die <strong>het</strong> heelal<br />

regeert, door de veer en <strong>het</strong> gewicht die de maat<br />

van <strong>het</strong> universele leven reguleert. Wij treffen hier<br />

de opvatting der vooropgestelde harmonie die <strong>het</strong><br />

primaat aan de inwerking van Gods geest toekent.<br />

God is aldus te vergelijken met een klokkenmaker,<br />

die na de schepping van zijn werk rusten kan in<br />

de heerlijke rust der zekerheid, dat alles geregeld<br />

is naar zijn goddelijk inzicht en naar de berekening<br />

zijner wijsheid stipt verlopen zal. Aldus heeft God<br />

een eminent bestaan in de natuur, zijn aanwezig-<br />

aanwezig~<br />

heid herschept haar t'allen fallen stond, behoudt en be-<br />

be~<br />

stiert haar, vervult haar heel en al. De goddelijke<br />

substantie valt aldus niet buiten de toevalligheid<br />

der gebeurlijkheden. gebeurNkheden. De natuur is is "God „God in in Gode". Gode.<br />

En dat is wat Descartes en Vondel in in vervoering<br />

brengt. De bespiegelingen van, God en van Gods<br />

eigenschappen zijn hun beiden tot hoogste vreugde.<br />

In en door haar bereiken zij reeds op aarde een<br />

hemels genot. Men vergelijke Descartes' en Vondels<br />

gelijkluidende bekentenis hieromtrent.<br />

Von~<br />

deIs<br />

Wij vinden ze bij Descartes a.m. o.m .. in de Médita~ Médita-<br />

tion troisième (par. XL en XLI), waar hij zegt:<br />

"Qu'on „Qu'on ne saurait trop s'arrêter s'arrèter à contempler contempIer et<br />

adorer ce Dieu tout parfait.<br />

Mais auparavant que j'examine cela plus soig-<br />

soig~<br />

neusement, et que je passe ià à la consideration des<br />

autres vérités que l'on en peut recueillir, il me semble<br />

très à propos de de m'arrêter m'arrèter quelque temps à la con-<br />

con~<br />

templation de ce Dieu tout parfait, de peser tout<br />

125


à loisir ses merveilleux attributs, de considérer,<br />

d'admirer, et d'adorer l'incomparable beauté de<br />

cette immense lumière, au moins autant que la force<br />

de mon esprit, qui en demeure en quelque sorte<br />

ébloui. ébloui, me Ie le pourra permettre.- permettre."<br />

(Med. III. 111. XL)<br />

"Car „Car comme la foi nous apprend que la souve-<br />

souve~<br />

raine felicité de l'autre vie, ne consiste que dans<br />

cette contemplation de la Majesté divine; ainsi<br />

experimentons nous dès maintenant, qu'une une sem-<br />

sem~<br />

blable Méditation quoique incomparablement moins<br />

parfaite, nous fait jouir du plus grand contentement<br />

que nous soyons capable de ressentir en cette vie.- vie."<br />

(Med. III. XLI)<br />

Men leze nu bij Vondel, in <strong>het</strong> vierde boek der<br />

Bespiegelingen Bespiegielingen (v. 838-863), hoe hij de bespiege-<br />

bespiege~<br />

ling der Godheid bezingt:<br />

"Bestaet „Bestaet nu 's menschen heil in geen uitwendigh<br />

goet<br />

Genooten by fortuin, door 't 't lichaem of gemoedt<br />

Verlustight by den zin; noch in verstaenbre<br />

vreughden<br />

Gesproten uit de daet van zedighert, zedigheÎt, en deughden;<br />

Noch kennis en verstant van kunst, en wetenschap<br />

Zoo moet ons heil bestaen en op eenen en hooger trap.<br />

In 't stil bespiegelen der Godheit, en de klaerheit<br />

Van 't 't goddelycke licht der onbevleckte waerheit.- waerheit."<br />

Het eigenste oogenmerck, waerop ons wezen mickt<br />

En daer al 'n minder goet var. van Godt is toegeschikt.<br />

Dus zweemt de mensch naer Godt, den Vader aller<br />

dingen<br />

Die eewigh in zich zelf en zijn bespiegelingen<br />

Gerust en stil volhardt, en opgetogen blyft;<br />

Terwyl hy 't 't al al beweeght, wat om hem ommedryft.<br />

Tot dus bespiegeling van Godt, dien ongezienen<br />

126


Moet ons gezontheid, rust, en ongesteurtheit dienen<br />

Die uit de zeden vloeit; en elck uitwendig ding<br />

By ons te vatten dient tot dees bespiegeling."<br />

Men zou de overeenstemmingen tussen Vondel<br />

en Descartes Descilrtes nog nader kunnen aanduiden. Er zijn<br />

er talrijke en belangrijke, die wij nog niet hebben<br />

aangeroerd, bij voorbeeld de overeenstemming in<br />

de aanvaarding van de „idées "idées innées", een gedach-<br />

gedach~<br />

te, die telkens en telkens bij Vondel bij <strong>het</strong> bespreken<br />

der natuurwettelijkheid naar voren komt.<br />

be~<br />

~preken<br />

De termen: ingeboren, in <strong>het</strong> hart gesneden, inge-<br />

inge~<br />

drukt, komen telkens en telkens voor onder zijn<br />

pen. Er is ook de overeenstemming bij beide den-<br />

den~<br />

kers over <strong>het</strong> wezen der ziel en der vrijheid van de<br />

wil, over de zedelijkheid en <strong>het</strong> opperste goed, over<br />

<strong>het</strong> bestaan der goddelijke Voorzienigheid enz. De<br />

concordantiën zijn zo algemeen en zo veelvuldig,<br />

dat zij een ieder, die beide schrijvers heeft gelezen,<br />

direct in <strong>het</strong> oog valt. Zij is is evident, en behoeft<br />

geen nader betoog. Derhalve sluiten wij dit betoog<br />

met een paar opmerkingen betreffende een interes-<br />

interes~<br />

sant en nog onopgelost probleem, waar Vondel en<br />

Descartes beiden in betrokken zijn en ten slotte<br />

met een beoordeling van de bij Vondel veelvuldig<br />

voorkomende axiomatische vorm, waarin hij zijn<br />

gedachten formuleert.<br />

Het bedoelde probleem houdt verband met<br />

Vondels omschrijving van <strong>het</strong> „Cogito "Cogito ergo sum".<br />

Vondel schrijft: „Geen "Geen droom noch dronckenschap<br />

benevelt mij." De vraag is nu of Vondel door deze<br />

zeer specifieke omschrijving heeft willen zinspelen<br />

op <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> „Cogito "Cogito ergo sum" en heel de<br />

denkmethode van Descartes gericht waren tegen<br />

de hermetische denkwijzen, die toentertijd in Neder-<br />

Neder~<br />

land in zwang waren. Tegen al <strong>het</strong> troebele en ver- ver~<br />

127


warde dat deze pseudo-mystische pseudo~mystische wijsheid bevatte?<br />

Deze esoterische leer was zeer verspreid in Neder-N eder~<br />

land door de vertaling van Franciscus Patricius en<br />

vierde hoogtij in de vergaderingen der Rozenkrui-<br />

Rozenkrui~<br />

zers. Opmerkelijk is, dat de term „dronckenschap-<br />

"dronckenschap"<br />

een geliefde wijze van bestempeling der geestes-<br />

geestes~<br />

verwarring in deze kringen was. Nu weet men, en<br />

de zaak is door Gilson en Cohen onderzocht, dat<br />

Descartes misschien lid van de Rozenkruizers was.<br />

Een afdoend bewijs is niet gevonden. Komt nu de<br />

omschrijving van <strong>het</strong> "Cogito „Cogito ergo sum" deze ver-<br />

ver~<br />

moedens versterken? Het samenbrengen der teksten<br />

verzwakt de veronderstelling niet.<br />

De Hermetische tekst komt voor in de Poeman~ Poeman-<br />

der, <strong>het</strong> derde boek der Hermetische geschriften.<br />

De tekst luidt als volgt:<br />

"Dat „Dat <strong>het</strong> grootste quaedt in den Mensch de on-<br />

on~<br />

erkentenis Gods zy.<br />

1) 1 ) Waar loopt ghy doch heen, ghy droncke lie-<br />

lie~<br />

den; ghy die den wyn der onerkentenis in U hebt<br />

gedroncken? den wekken welcken ghy doch niet en kont<br />

verdraghen, zoo ghy den selvigen niet uyt en<br />

spought.<br />

2) Zyt toch nuchteren, en siet met de oogen des<br />

harten; en zoo ghy al esamen t'samen sulckx sukkx niet en kont<br />

soo doet <strong>het</strong> doch alleenlyck, ghy, ghy die kont;<br />

want <strong>het</strong> quaet van de onerkentenis overswemt den<br />

ganschen Aerdbodem en verderft daertoe, die in 't<br />

lichaem verslootene siele; doordien sy deselvigh<br />

niet toe en laetdat sy tot de poorte des heyls<br />

komme.<br />

3) Soeckt den leydsman, die ons leyt tot de<br />

deuren der kennissen aldaar <strong>het</strong> hellichtende heIlichten licht<br />

is; van alle duysternis ghereynight; aldaar niemant<br />

droncken en is."<br />

Het betoog van Descartes munt zeker uit door<br />

128


nuchterheid. Maar wat dan? Is Vondels omschrij-<br />

omschrijving<br />

een zuivere aanduiding van Descartes' Rozen-<br />

Rozenkruizersschap<br />

of of bedoeld als een aanvechting van<br />

deze esoterische leer? Een verwantschap valt niet<br />

te ontkennen. Echter wanneer wij de geschriften<br />

van Vondel nagaan, dan zien wij dat hij de<br />

Hermetische leer bestrijdt in hare vervalsing. De<br />

passages waar Vondel over de Hermetische leer<br />

spreekt, zijn veelvuldig. Men vindt ze o.a. in <strong>het</strong><br />

derde boek der Bespiegelingen (v. 735, v. 1137,<br />

v. 1169). In <strong>het</strong> vierde boek is is de bestrijding al zeer<br />

scherp (v. 1094-1145). Nog zijn er er zinspelingen<br />

in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 69 en 1455-1460). 1455-146,0). Op grond<br />

van deze veelvuldige uitweidingen, die hun verant-<br />

verantwoording<br />

dienen te vinden in Vondels werk, menen<br />

wij dat Vondel de de Hermetische leerstellingen in<br />

hun toenmalige vorm bestrijdt en dat Descartes dit<br />

eveneens doet met zijn nieuwe denkleer. Vondel<br />

wil aantonen dat oorspronkelijk de Hermetische<br />

leer vol wijsheid was. Doch<br />

"De „De bloem der wysheit, uitgezogen by de spin<br />

Veranderde in venyn, door averechts misduiden.”<br />

misduiden."<br />

Deze vaststelling sluit de veronderstelling niet<br />

uit, dat Descartes en wellicht ook Vondel tot de<br />

Rozenkruizers hebben 'behoord, en er zijn in Vondels<br />

werk andere gegevens, die daarop wijzen<br />

Von-<br />

- (zie mijn artikel in de Vondelkroniek, getiteld<br />

Eusebia) —-<br />

doch de bestrijding is evident, wan- wanneer<br />

men de verzen 499 tot 523 van <strong>het</strong> tweede<br />

boek der Bespiegelingen in <strong>het</strong> oog houdt. Daar<br />

valt Vondel Gods tegenvoeter aan, den Fenix, die<br />

in de zonnestad vereerd werd. Nu denke men aan<br />

Rembrandts verheerlijking van den Fenix, een ver- verheerlijking<br />

waarop nog niet zo lang geleden de<br />

129


aandacht is gevestigd door den heer Schmidt— Schmidt­<br />

Degener. Men neme ze in contrast met Vondels<br />

levensopvatting, waartegen de Rembrandtiaanse<br />

opvatting door Schmidt-Degener Schmidt—Degener wordt uitge-<br />

uitge~<br />

speeld en men begrijpe hoe door Vondel hier wel~ wel-<br />

licht de hele geestesstroming, waarvan de geniale,<br />

maar vitalistische opvatting van Rembrandts kunst,<br />

de verheerlijking was, in <strong>het</strong> geding wordt gebracht.<br />

Ligt hierin ook niet de reden van Vondels afzijdig<br />

stilzwijgen tegenover zijn groten tijdgenoot? Von~ Vondels<br />

aest<strong>het</strong>iek is de tegenvoeter van de Rem-<br />

Rem~<br />

deIs<br />

brandtiaanse. Rijzen Rembrandts visies als <strong>het</strong> ware<br />

uit de donkere bezieling zijner duistere achtergron~ achtergron-<br />

den op, Vondels kunst is klare uitlijning en duide~ duide-<br />

lijke beweging van buiten af veroorzaaki. veroorzaakt. Niet uit<br />

de warme energiezwangere stoffelijkheid der bezielde<br />

materie worden zijn visies geboren, maar uit<br />

de klare en heldere situering in in een begrijpbare,<br />

be~<br />

logisch gedetermineerde uiterlijkheid, die bewogen<br />

wordt door een onafhankelijken en albesturenden<br />

wetgever. Rembrandts aest<strong>het</strong>iek is van pantheïsti~ pantheïsti-<br />

sche aard, Vondels aest<strong>het</strong>iek is gericht op de geo~ geo-<br />

metrische uitlijning van de beweging in een heldere<br />

ruimte, zij is heel en al Cartesiaans. Dit zeggende<br />

ligt <strong>het</strong> niet in onze bedoeling tussen deze twee<br />

genieën, Vondel en Rembrandt, partij te kiezen,<br />

maar enkel en alleen <strong>het</strong> karakter van beider aes~ aes-<br />

t<strong>het</strong>iek aan te duiden met behulp en tegen de ach-<br />

ach~<br />

tergrond van de geestelijke stromingen van hun<br />

tijd. Men vergete <strong>het</strong> niet: Vondels tijd was een<br />

tijd waarin de alchimie hoogtij vierde en deze ver-<br />

ver~<br />

derfelijke geesteswending was de oorzaak van<br />

rampen en verwarring, die Vondel gebrandmerkt<br />

heeft in <strong>het</strong> derde boek der Bespiegelingen (v. 575<br />

—586) -586) als een kracht.<br />

130


"Die „Die maght van zielen moort, en dompelt in een<br />

vloet<br />

En zee van traenen en vergoten menschbloet."<br />

menschbloet.”<br />

Wij rekenen slechts met de kunstwaarde. Vondel<br />

stond dicht genoeg bij <strong>het</strong> wezen der dingen en<br />

van feiten, die hem de ware zedelijke of verderfe~ verderfe-<br />

lijke grond der levensuitingen openbaarden.<br />

Met een laatste overeenstemming van Vondel<br />

met Descartes willen wij besluiten, en wel met te<br />

wijzen op <strong>het</strong> karakter van categorische eenstem-<br />

eenstem~<br />

migheid van oordeel, die in vele verzen van Vondel<br />

voorkomt en wel in zijn axiomatische voorstelling<br />

der waarheid. Deze uitspraak in veelvuldige kern-<br />

kern~<br />

achtige spreuken is een beroep op de eenstemmig~<br />

eenstemmig-<br />

heid, waarmede een „notion "notion commune- commune" is aange~ aange-<br />

nomen. Deze eenstemmigheid is een criterium voor<br />

de geldendheid der waarheid. Zij duidt op een wijze<br />

van kennen, die gezaghebbend is en wijst op de<br />

dieper liggende grond der geldendheid. Descartes<br />

zegt van deze uitspraken: „Que "Que nous les prenons<br />

pour une certaine verité éternelle qui a son siège<br />

en notre pens& pensée et que ron l'on nomme une notion<br />

commune op Q,u une maxime" maxime- (Principia).<br />

Vondels werken zijn vol van deze spreuken en<br />

in tegenstelling met andere schrijvers van zijn tijd<br />

hebben zijn spreuken meestal betrekking op rechts~ rechts-<br />

beginselen. Bij hem meer dan bij wien ook zijner<br />

tijdgenoten wijzen zij op een categorische formu-<br />

formu~<br />

lering der waarheid en wellicht heeft deze denk~ denk-<br />

vorm, die bij hem zijn rijkste en diepzinnigste uit~ uit-<br />

drukking vond, bijgedragen tot de uitgroei van zijn<br />

rechtszin en rechtsgevoel naar een universeel gel-<br />

gel~<br />

dend rechtsbewustzijn, dat slechts bevrediging vond<br />

in een rechterlijke dogmatische uitspraak van alge~ alge-<br />

meen geldende waarheden.<br />

131


x<br />

VONDELS VROOMHEID.<br />

Vondels vroomheid omvat geen apart staand deel<br />

van zijn leven. Zij beheerst zijn hele bestaan. Zijn<br />

bewustzijn is steeds doordrongen geweest van een<br />

vurig streven naar <strong>het</strong> goede, is steeds verstrengeld<br />

geweest met een trouwhartigheid en een godsdien~ godsdien-<br />

stigheid, m.a.w. met een rechtzinnigheid, waarin<br />

zijn leven zijn hoogste doelstelling vinden zou.<br />

Godsdienst en rechtvaardigheidszin zijn bij hem<br />

onafscheidbaar van elkander. Het recht is hem de<br />

openbaring van Gods alomtegenwoordigheid en<br />

daarom klinkt door al zijn werken de roep naar<br />

rechtvaardigheid. Zij is de wetmatigheid, die de<br />

essentie van alle leven uitmaakt. Doch de verwer~ verwer-<br />

kelijking van die zielsovertuiging tijdens de diverse<br />

tijdvakken van Vondels leven moest wel, evenals<br />

alle menselijke idealen, onderworpen zijn aan de<br />

betrekkelijkheid der tijdelijke normering. Toch was<br />

deze aanpassing der eeuwige beginselen aan de<br />

door de Voorzienigheid vastgestelde tijdelijkheid<br />

geen afbreuk aan de hoogste volmaaktheid, maar<br />

een verwerkelijking van Gods wereldplan; <strong>het</strong> af-<br />

af~<br />

drukken van 's konings wapen in de voorbijvliegen-<br />

voorbijvliegen~<br />

de toegemeten tijd van eigen leven. Aldus vertoont<br />

Vondels vroomheid verschillende schakeringen van<br />

gemoedsinstelling, maar één onveranderlijk levens-<br />

levens~<br />

aspect, dat beheerst blijft door een zelfde zich ont-<br />

ont~<br />

wikkelend rechtsbewustzijn. De bloem van dit<br />

rechtsbewustzijn is is door de ontwikkeling van de<br />

kiemende rechtsdrang niet veraard, maar is de fi-<br />

fi~<br />

nale openbaring van haar doelmatig wezen. Dat de<br />

groei van dit rechtsbewustzijn fors was en aan de<br />

onstuimigheid van een vurige kiemkracht onder-<br />

onder~<br />

132


hevig, is een bewijs van haar bizonder begenadigde<br />

gaafheid. Trouw aan zijn roeping bleef Vondel<br />

steeds, en deze trouwhartigheid was de macht, die<br />

hem verbond met de zon der eeuwige gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid, die zich in en over hem uitstortte. Doch Von~ Von-<br />

.del ervoer niet slechts de oneindigheid van <strong>het</strong><br />

grote, alomvattende levensprinciep, hij onderging<br />

ook de oneindigheid van <strong>het</strong> kleine verstoffelijkte<br />

leven. Meer dan anderen wellicht heeft hij na zijn<br />

hemelhoge vluchten de vunzigheid en de ellende<br />

van de onvermijdbare aardsheid doorvoeld. De<br />

immensiteit zijner ziel heeft hij moeten beknellen<br />

in de omwoeling van <strong>het</strong> dagelijkse gebeuren. Bal-<br />

Balling,<br />

uitgedreven en rechteloos heeft hij ervaren<br />

wat <strong>het</strong> zeggen wil andermans brood te eten en<br />

zich een voorlopige schuilplaats, ver van <strong>het</strong> geluk,<br />

te moeten veroveren. Immers, toen Vondel, na zijn<br />

aankomst in Amsterdam, zich van <strong>het</strong> ontoereiken-<br />

ontoereikende<br />

der hem en zijn familie zo dierbare doopsgezinde<br />

levensbeschouwing moest overtuigen en deze ge-<br />

gemeenschap,<br />

welke voor hem alle eer en welzijn<br />

vertegenwoordigde, verliet, stond hij vrijwel moreel<br />

en materieel dakloos. En vooraleer hij een nieuw<br />

veilig en bevredigend tehuis vond, heeft Vondel<br />

een tijd lang zich tevreden moeten stellen met <strong>het</strong><br />

voorlopig onderkomen in de levensopvatting der<br />

Stoa, waar hij zich geborgen voelde tegen de stor-<br />

stormen<br />

der onzekere dagen en tevens de hulpmiddelen<br />

vond vo-or voor een uitgroei naar <strong>het</strong> volmaakte univer-<br />

univer~<br />

salisme, waar zijn ontluikend 'rechtsgevoel hem<br />

machtig heendreef. Tijdens dit overgangstijdperk<br />

leerde hij gehoorzaamheid aan de rechtsbeginselen<br />

en wetten die uit <strong>het</strong> hart van Hollands bodem<br />

waren opgegroeid. Hij verpuurde zijn levensinzicht<br />

in <strong>het</strong> aanvaarden en beleven ener sociabiliteit, die<br />

de optimistische uiting was van verdraagzaamheid<br />

133


en gematigdheid. Hij leerde er tevens eerbied en<br />

ontzag voor <strong>het</strong> stijlvolle stoïcijnse leven en <strong>het</strong><br />

doorzettingsvermogen der patricische geslachten.<br />

Voorbeelden van hoge stijlvolle plichtsbetrachting<br />

en heroisch herülsch geduld in tegenspoed, gevangenis en<br />

ballingschap omringden hem en hij zelf stond in <strong>het</strong><br />

kamp der beproefden. Zichzelf te overwinnen, <strong>het</strong><br />

hoofd deemoedig te buigen voor de dwingende loop<br />

der door God gewilde omstandigheden, zich groot-<br />

groot~<br />

moedig aan te passen aan de „natura "natura rerum" van<br />

<strong>het</strong> hem geschonken leven, dit alles werd Vondel<br />

tot vaste levensregel. Aldus groeide de verstotene<br />

op tot <strong>het</strong> beeld van den wijze, die steunend op<br />

een redelijk inzicht in de woeling van de levens-<br />

levens~<br />

loop onberoerd in zijn overtuiging pal blijft staan,<br />

zielszeker zeker dat de rechtvaardigheid de wilde chaos<br />

der wisselvalligheid blijft beheersen en alles naar<br />

de vaste levenswet van een ingeschapen rechts-<br />

rechts~<br />

orde bestuurt. Steeds op de bres om de rechtlozen<br />

voor de rechtbank der mensen te verdedigen, on-<br />

on~<br />

vermoeide aanklager van onrecht en disharmonie,<br />

wendt hij ten slotte zijn blikken op de bespiegeling<br />

der eeuwige waarheden en haar zuiverste belicha-<br />

belicha~<br />

ming op aarde, om aldus de rust der aanschouwing<br />

te bereiken in de eucharistische rechtsverwerkelij-<br />

rechtsverwerkelij~<br />

king met <strong>het</strong> albezielende woord. ..<br />

Ingegaan in de<br />

beschouwing van de universele geméenschap gemèenschap van<br />

Gods glorievolle ordening, boven <strong>het</strong> krakeel der<br />

menselijke twisten verheven, geniet hij de zekerheid<br />

van <strong>het</strong> opperste goed en <strong>het</strong> deelachtig-zijn deelachtig~zijn<br />

aan<br />

de alomvattende liefde Gods. Verpuurd tot heldere<br />

intellectuele schouwing en vervuld met de begrij-<br />

begrij~<br />

pende kennis van een alvergevend vaderhart gaat<br />

zijn geest uit naar <strong>het</strong> ideaal ener allesomvattende<br />

eenheid in <strong>het</strong> teruggevonden vaderhuis der erf-<br />

erf~<br />

rechtvaardigheid, waar allen gespijzigd worden<br />

131 134


door <strong>het</strong>zelfde levensbrood en dezelfde levensdrank<br />

der aloude, alom beleden en eeuwenlang bevestig-<br />

bevestigde<br />

waarheid. Aldus bereikt Vondel de hoogst mo-<br />

mogelijke<br />

levensstijl, levensstijl. een ideaal-concrete opvatting<br />

waardoor elk vers zijner gedichten achteraf straalt<br />

als een fijngeslepen diamant, waar <strong>het</strong> enige beeld<br />

van den enigen God zich oneindig in in weerspiegelt.<br />

Dit beeld is geen ander dan <strong>het</strong> aanschijn Gods,<br />

zoals <strong>het</strong> in <strong>het</strong> brandend braambos aan den leider<br />

van <strong>het</strong> uitverkoren volk verscheen, <strong>het</strong> beeld dat<br />

ook voor Vondel de vuurzuil was, die hem door<br />

<strong>het</strong> leven leidde en in zijn hart en geest de fakkel<br />

der eeuwige rechtvaardigheid brandend hield.<br />

135


XI X I<br />

VONDELS ROOMSGEZINDHEID<br />

Zoekt men nu een concreet teken van waaruit al<br />

<strong>het</strong> voorafbespiegelde „historisch" "historisch" te verklaren<br />

valt, dan rijst voor onze ogen op <strong>het</strong> brandpunt,<br />

waarin al Vondels idealen saamgevat zijn, <strong>het</strong> mid-<br />

middelpunt<br />

van waaruit zij met directe duidelijkheid<br />

spreken, <strong>het</strong> visioen der „civitas "civitas maxima'', maxima", van<br />

Rome. Rome, dat voor Vondel was, evenals voor Virgilius,<br />

.<br />

•„'s : werelds hoofdstad, <strong>het</strong> grootste van alle din-<br />

dingen".<br />

Immers Rome was boven alle praal en pracht<br />

uit „legum "legum domus augustissima et eorum omnium<br />

qui latinas copsiderunt c0r-siderunt leges aut altrix aut geni-<br />

genitrix".<br />

In deze stad hoorde Vondel van nature thuis<br />

met al degenen, die de hoogste verwerkelijking der<br />

gerechtigheid op aarde zoeken en door <strong>het</strong> na-<br />

nastreven<br />

van dit ideële burgerschap medewerken tot<br />

de bevestiging en de verdediging der "civitas „civitas Dei". Der.<br />

Daar zou Vondel trachten te zijn:<br />

"Justissimus „Justissimus unus ...... et servantissimius aequi."<br />

(Aen. 11. II. v. 426. 427)<br />

In <strong>het</strong> nastreven van <strong>het</strong> burgerrecht in die ideële<br />

rechtsstaat lag Vondels „roomsgezindheid". "roomsgezindheid". En <strong>het</strong><br />

is dank zij de huldiging van deze overtuiging, dat<br />

Vondel er in slaagde zich te verheffen boven alle<br />

partijschappen en zich aansloot bij degenen, die<br />

beleden dat de ware burger van nature romeins is.<br />

Met recht zou men voor Vondel Tertulianus' be-<br />

bekende<br />

uitspraak: anima naturaliter christiana, kun-<br />

kunnen<br />

omschrijven en mutatis mutandis op hem toe-<br />

toepassen<br />

de spreuk: civis naturaliter romanus. In deze<br />

overtuiging ging Dante Vondel véér vóór waar hij ge-<br />

136


tuigt, dat de ware hemelstad daar is waar Christus<br />

is Romein.<br />

Vondels werk bevestigt deze stelling ten volle.<br />

Geen werk meer dan <strong>het</strong> zijne getuigt voor deze<br />

roomsheid, omdat <strong>het</strong> een ideële samenvatting ver-<br />

ver~<br />

onderstelt van de stromingen van zijn tijd en voor-<br />

voor~<br />

houdt hoe de zeventiende eeuw een verhelderde<br />

symbiose was van de tegenstellingen, die de renais-<br />

renais~<br />

sance beroerden. Een symbiose, waarvan Rome <strong>het</strong><br />

klassieke voorbeeld is en waarvan <strong>het</strong> zeventiende-<br />

zeventiende~<br />

eeuwse Amsterdam in de nederlandse Republiek<br />

de trouwe afspiegeling beoogde te zijn. Immers, zo-<br />

zo~<br />

als alle wegen naar Rome voeren en langs die vele<br />

wegen alle geestesstromingen daarheen vloeien om<br />

zich in de smeltkroes der eeuwige stad te verzame-<br />

verzame~<br />

len, te mengen en te louteren, zo was voor VOor Vondel<br />

<strong>het</strong> Amsterdam zijner dagen een afspiegeling van<br />

de moederstad, waar <strong>het</strong> herboren rechtsbewustzijn<br />

ener nieuwe eeuw, harmonie, vrede en welvaart<br />

zou brengen.<br />

Aldus is <strong>het</strong> te begrijpen, dat voor Vondel even-<br />

even~<br />

als voor Virgilius de bestemming van Rome heilig<br />

was. Aan deze stad was de taak opgedragen de<br />

wereld naar vaste wetten te ordenen, <strong>het</strong> aanbrui-<br />

aanbrui~<br />

sende leven der volkeren te beheersen en <strong>het</strong> leven<br />

te brengen onder <strong>het</strong> stevige juk der rechtmatige<br />

billijkheid. Haar roeping was allen tot waardige<br />

burgers te verheffen, fen, hen op te voeden tot „vires "vires<br />

justissimi, servantissimi aequi". En hij kon deze<br />

bestemming des te geredelijker beamen, daar zij<br />

de verering der Godheid impliceerde. „In ,.In primis<br />

venerare deos" had Virgilius den landman in zijn<br />

Georgica toegedicht en ook dit woord was uit Von-<br />

Vondels<br />

hart gegrepen. Er is in Vondels werken een<br />

gedicht, waarin wij <strong>het</strong> uitdrukkelijk bewijs vinden<br />

en de verklaring van de zin, welke Vondel aan <strong>het</strong><br />

137


woord "justus" „justus" hechtte. Het is <strong>het</strong> lijkdicht dat<br />

Vondel in,1650 in. componeerde ter nagedachtenis van<br />

den graaf van Montrose. Het is getiteld g.etiteld Grafnaald<br />

van Montrose; en boven dit gedicht prijkt als citaat<br />

Virgilius' beroemde vers: „Justissimus "Justissimus unus qui fuit<br />

in Teucris et servantissimus aequi". ((Aen. II. 11. v.<br />

426). Hier viert Vondel den held als den man die:<br />

" ......... Schoon recht moet zwichten voor geweld<br />

(Hij) handhaaft 't heilig recht der volken."<br />

Wie dit doet, wordt verheerlijkt als <strong>het</strong> voor-<br />

voor~<br />

beeld van trouw. De slotverzen van <strong>het</strong> gedicht<br />

laten geen twijfel daaromtrent bestaan. Vondel<br />

dicht daar:<br />

Dat al de wereld schrikk' en Yz' Y De Trouw behoudt haar waarde en prys."<br />

J Justissimus is aldus volgens Vondels uitdruk-<br />

uitdruk~<br />

kelijke verklaring de trouwhartige d.w.z. de man,<br />

de held, die leeft voor de verdediging van <strong>het</strong> heilig<br />

recht der volken. En dit is de oprechte deugd, de<br />

ware verwerkelijking van <strong>het</strong> geloof.<br />

In Vondels overtuiging leefde evengoed als in<br />

Virgilius' geest de zekerheid van de rechtsverwer-<br />

rechtsverwer~<br />

kelijking door de macht van Rome; Virgilius had<br />

<strong>het</strong> met profetische woorden voorspeld, toen voor<br />

hem in de onderwereld Aeneas' vader Anchyses<br />

had gezegd:<br />

"Excudent „Excudent alii spirantia mollius aera<br />

Credo iquidem; vivos ducent de marmore vultus;<br />

Orabunt causas melius, caelique meatus<br />

Describent radio et surgentia sidera dicent:<br />

Tu regere imperio populos, Romane, memento;<br />

138


Hae tibi erunt artes, pacique imponere morem<br />

Parcere subjectus, et debellare superbos."<br />

(Aen. VI. v. 847-853)<br />

Hetgeen aldus door Vondel werd verklankt:<br />

,,'k Geloof een ander zal in koper kloek en net<br />

Het leven en natuur met zyn graafyzer tergen<br />

Een ander beelden uit de marmerstene bergen<br />

Naar 't leven houwen; of zyn pleit ter vierschaar<br />

klêên klëën<br />

Met schyn van beter recht; of nut van 't 't algemeen,<br />

De starren schieten met den graadboog, wisser<br />

weten<br />

De starren ga te slaan, en 's hemels loop te meten;<br />

Maar gy, Romain, U past, uw werk is 't, dat<br />

gy ziet,<br />

Te heerschen over 't volk in 't 't wereldsche gebied.<br />

Een rechte maat en wys op pais en vréé vrêê te zetten<br />

't Gedwee te sparen, en <strong>het</strong> trotse hart te pletten."<br />

De slechting der antit<strong>het</strong>ische strevingen, <strong>het</strong><br />

scheppen ener levensharmonie, waarin alle levens-<br />

levens~<br />

krachten hun gelouterde verwerkelijkingswaarde<br />

bereiken, gezuiverd worden van de ballast der<br />

remmende overtolligheden: ziedaar de roeping van<br />

Rome. En aan deze roeping is Rome ten allen tijde<br />

trouw geweest. Zij is steeds gebleven de stad der<br />

hoogste rechtspraak, der rechterlijke conciliatie, der<br />

categorische formulering der essentiële levenswaar-<br />

levenswaar~<br />

den, en in die louterende rechtsfunctie berust <strong>het</strong><br />

wezen der roomsgezindheid.<br />

Met welke liefde Vondel de heldengang van<br />

Rome's s zedelijke grootheid en bestemming ver-<br />

ver~<br />

klankt heeft, hoe dierbaar hem Virgilius' werk en<br />

geest waren, lezen wij niet slechts in de toezen-<br />

toezen~<br />

139


dingsbrieven aan Huijgens, Hooft en de Graaf, in<br />

Het leven van Publius Virgilius Maro, of uit enkele<br />

desbetreffende gedichten, maar vooral in de weer-<br />

weer~<br />

klank, welke Virgilius' geest bij hem vond. Vondel<br />

vereerde Virgilius als den groten meester, „den "den<br />

onnavolgbare, onbestrafbare, meester der zang~ zang-<br />

godinnen, onverbeterlyk, goddelyk, zuil der latyn~ latyn-<br />

sche sprake, trompet en faam van de stad, de Man~ Man-<br />

tuaansche Homeer, <strong>het</strong> eenige voorbeeld om na te<br />

volgen, en alleen waardig den naam van Poëet te<br />

dragen". dragen-. Doch Vondel bootste daarom Virgilius<br />

niet na, maar paste zijn geest toe op die dingen,<br />

waarin zijn natuur met <strong>het</strong> inzicht van den groten<br />

Mantuaan overeenstemde. Al AI treedt Virgilius niet<br />

zichtbaar in Vondels werk op, zoals dit gebeurt in<br />

Dante's Divina Commedia, toch is hij steeds aan<br />

Vondels zijde, ongezien maar steeds waarneem~ waarneem-<br />

baar als de wijze meester, uit wiens werk hij <strong>het</strong><br />

smeden van lapidaire uitspraken leerde en de nuan~ nuan-<br />

cering van <strong>het</strong> klassieke gevoelsleven. Als episch<br />

en didactisch dichter is Vondel bij Virgilius in de<br />

leer geweest en <strong>het</strong> epos, dat Vondel aan Joannes<br />

den Boetgezant wijdde, kan men beschouwen als<br />

een christelijke Aeneas, waar al de kwaliteiten van<br />

<strong>het</strong> romeinse epos in weerspiegeld zijn. Het is even-<br />

even~<br />

eens aan Virgilius' genie te danken, dat Vondel<br />

zich verhief tot die lumineuze klaarheid der uit~ uit-<br />

drukking en der compositie, waardoor alle visies<br />

en denkbeelden zo werkelijk en zo gaaf aandoen.<br />

De monumentaliteit van Vondels compositie en de<br />

haast harde werkelijkheid van zijn concrete detail-<br />

detail~<br />

lering, vinden hun oorsprong in Virgilius' daglicht.<br />

Alles baadt bij Vondel in een klaarte, waardoor<br />

alle- omtrekken scherp uitgelijnd voorkomen, niets<br />

overgelaten wordt aan de twijfel van <strong>het</strong> daft-<br />

cIair~<br />

obscur der formulering en der conceptie. Vondels<br />

140


licht is evenals Virgilius' licht romeins. Dit is de<br />

passende atmosfeer, want, welbeschouwd gebeurt<br />

alles bij Vondel evenals bij Virgilius om Rome.<br />

Wat is de Gysbrecht anders dan een weerspiege-<br />

weerspiege~<br />

ling van de Aeneas, van Troje's ondergang, zoals<br />

hij door Aeneas wordt verhaald? Om Amsterdam,<br />

evenals om Rome, worden hemel en aarde bewogen<br />

en <strong>het</strong> dodenrijk wordt verontrust om beider lots-<br />

lots~<br />

bepaling. Op de schouders van Aeneas—Gysbrecht<br />

Aeneas-Gysbrecht<br />

rust de titanische last om de ideële stad in <strong>het</strong><br />

beloofde land op te bouwen en beide helden wor-<br />

wor~<br />

den <strong>het</strong>zelfde symbool van den zwervenden, zwak-<br />

zwak~<br />

ken en aan alle wisselvalligheden van <strong>het</strong> lot onder-<br />

onder~<br />

worpen balling, die twijfelend streeft naar de vei-<br />

vei~<br />

lige haven van een verzekerd geluk.<br />

Voor beider geestesoog zweeft <strong>het</strong> beeld der<br />

uitverkoren stad, die eens boven de volkeren ver-<br />

ver~<br />

rijzen zal met torens gekroond, evenals Berecynth,<br />

de moeder der goden:<br />

,,0 „O Zoon, wat wil de stad van Rome, dan gerekend<br />

Naamhaftig, hare macht en heersende beleid<br />

Met 's aardryks ommeloop en haar groothartigheid<br />

Met 's hemels ommekreits bepalen en vergroten.<br />

Deze eene stad alleen zal hare' 'zeven sloten<br />

Besluiten met een muur, gelukkig in 't bewind<br />

Door manlyke afkomst zyn: gelyk vrouw Berecynth<br />

Met toornen ryk gekroond, op haren hoogen wagen<br />

Door Frygiaansche steen ten toon wordt<br />

omgedragen<br />

Gemoedigd op de goon, haar zonen, honderd sterk<br />

Al neven uit haar bloed, die alle, boven 't 't zwerk<br />

In 't heldere gestarnt gezeten, daar regeeren."<br />

"<br />

(Aen. VI)<br />

Als tegenhanger zal Vondel later, op <strong>het</strong> slot<br />

141


van De Heerlyckheit der Kercke, <strong>het</strong> visioen ont-<br />

ont~<br />

plooien van <strong>het</strong> rijk Gods op de dag des oordeels,<br />

waar de volkeren geoordeeld zullen worden ten<br />

overstaan der triomferende Kerk:<br />

"Aanschouw „Aanschouw de heerlykheit der Kerke met<br />

Uwe oog en.<br />

Daar zit ze, ze. zegt hy, als een bruid, bruid. in top getogen<br />

Te pryk. Zy heeft nu lang <strong>het</strong> kleed der<br />

sterflykheid<br />

Op dit gewyde feest voor d'oogen afgeleid.<br />

Een sneeuwwit kleed, kleed. bezaaid vol zonnen, dekt<br />

haar leden<br />

De myter eert <strong>het</strong> haar, haar. dat afvloeit naar beneden<br />

En riekt als nardusgeur. Rondom den myter draait<br />

De ryke sluierkroon, die driemaal ommezwaait.<br />

Het kruisjuweel beschut <strong>het</strong> hart, de bron van<br />

't leven.<br />

De rechterhand bewaart den kruisstaf, haar<br />

gegeven<br />

Van boven; maar zy vat en draagt met d'andere<br />

hand<br />

De sleueels sleu~ls en Gods boek. Zy blaakt van diamant<br />

Gezaaid in haren riem en ziet de maan beneden<br />

Haar voeten; enen draak, draak. vertreen en afgestreden<br />

Nu zielloos tuimelen; den aardkloot omgekeerd<br />

En Christus, op een wolk gezeten, triomfeert<br />

Op d'engelsche bazuin; terwyl ontelbre scharen<br />

Door dezen klank gewekt, gewekt. voor 't hoog gerecht<br />

vergaren...''<br />

Wel is <strong>het</strong> toneel veranderd, veranderd. de draagwijdte ver-<br />

ver~<br />

ruimd, <strong>het</strong> tijdelijke heeft plaats gemaakt voor <strong>het</strong><br />

eeuwige, doch de innerlijke spanning is dezelfde<br />

gebleven. Beide visies zijn uitbeeldingen van de<br />

ideële rechtsstaat. rechtsstaat, die beide dichters steeds voor<br />

142


ogen zweeft. Of <strong>het</strong> een hemelse dan wel een<br />

aardse kerkvergadering betreft, Vondel beschouwt<br />

ze steeds:<br />

„Als "Als Rechterstoelen, daar de waarheid triomfeert."<br />

(A. K. III. lIL v. 1142b)<br />

De kruisbanieren worden te Rome geplant, doch<br />

op „'t ,,'t gouden kapitool" in <strong>het</strong> hart van „des "des aard-<br />

aard~<br />

rijks hoofdstad". Met fierheid zal Paulus voor den<br />

rechter zich beroepen op zijn romeins burgerschap<br />

en in zijn brieven, waar hij de de wereldorganisatie<br />

der Kerk uitlijnt, zal hij een hoofdplaats inruimen<br />

aan de leer der rechtvaardiging, die hoe men ook<br />

hare toepassing en verwerkelijking uitleggen wil,<br />

de rechterlijke beslissing van God zelf tot grond-<br />

grond~<br />

slag heeft. Een waarheid die uit de natuur van<br />

<strong>het</strong> leven spruit, maar eerst tot volle ontplooiing<br />

kwam in <strong>het</strong> romeinse recht.<br />

Dat <strong>het</strong> christendom als de uiteindelijke bekro-<br />

bekro~<br />

ning en verwezenlijking van een rechtsideaal be-<br />

be~<br />

schouwd werd, vinden wij ook in Dante's De<br />

M Monarchia uitgedrukt, daar waar hij zegt, dat de<br />

Christus dan ter wereld kwam, wanneer overal de<br />

romeinse vrede gevestigd was. En <strong>het</strong> is steeds<br />

die gedachte die bij Vondel gepaard gaat met zijn<br />

christologische opvattingen.<br />

Ten bewijze volstaan wij met de aanhaling van<br />

Vondels Gebed aan Jezus Christus, waar dit<br />

rechtsaccent zeer duidelijk beklemtoond wordt:<br />

"Aartsrechter, „Aartsrechter, in 't gerecht, daar allerhande volken<br />

Verschynen moeten, als de jongste dag verschynt.<br />

En gy ter vierschaar zit, op enen troon van wolken<br />

Waar voor de duistre nacht der wereld snel<br />

verdwynt.<br />

143


Zie neder, en bestraal ons met genadige oogen<br />

Want wy misdadigen, geenszins in 't 't zuiver licht<br />

Hetwelk geen met smet gedoogt, van ver genaken<br />

mogen<br />

Noch duren konnen kannen voor uw heilryk aangezicht.<br />

Gy schiept den mens eerst na uw beeld oprecht,<br />

eenvuldig,<br />

Volkomen, onbesmet, en heilig, U ten prys,<br />

Maar Adam, om zyn schuld gebannen, en<br />

strafschuldig<br />

Verloor de handvest, hem verleend in 't 't paradys,<br />

En alle mensen, in hem schuldenaars gerekend<br />

Verdienden ongena, met even door de schuld<br />

By elk voor zich begaan, en boven aangetekend.<br />

Wat raad, o 0 schuldheer? neem in 't uiterste geduld<br />

Met uwen schuldenaar, en straf hem niet<br />

rechtvaardig<br />

Gelyk de schuld verdient, maar matig <strong>het</strong> gerecht<br />

Beslecht <strong>het</strong> ongelyk door middel, en gewaardig<br />

Den schuldigen gena, van ouds hem toegezegd.<br />

Gy, 't zaad der vrouwe, hebt de slang <strong>het</strong> hoofd<br />

vertreden<br />

De macht des doods verplet, en, als een middelaar<br />

Den mens met God verzoend, den bitt'ren dood<br />

geleden<br />

En strekte een offerande ferande op 't 't bloedig kruisaltaar.<br />

Getrouwe voorspraak, houd ons woord by uwen<br />

Vader<br />

Opdat gy ons aanschouwe uit zyne majesteit<br />

In U, den liefsten zoon gekend, en niemand nader.<br />

Bekleed ons met een kleed van uw<br />

rechtvaardigheid.<br />

Dat d'invloed der genade alle ongebondenheid<br />

teugel<br />

En wy, U dienende naar 's hemels nieuwe wet<br />

Gerust gehandhaafd, en beschaduwd van uw vleugel<br />

144


Ter heilpoorte intreén, intreên, vry en rein en onbesmet.<br />

Daar u van engelen en allerhande tongen<br />

Het Alleluja wordt met blydschap toegezongen.-<br />

toegezongen."<br />

Hier klinkt de nagalm van Davids Harpzangen<br />

en de rechtsidee, die hen bezielt.<br />

,:k „'k Wisch nooit uw Recht en vryspraak uit myn<br />

ziel<br />

Want 't was uw Recht, dat my in 't 't leven hiel...<br />

Hoe hange ik aan uw wet met zulk een min!<br />

Ik spiegel my den ganschen dag hierin<br />

Zy leert me kloek met mynen vyand leven<br />

Want eeuwig staat ze in in myn gemoed geschreven.<br />

Ik lees hierdoor myn leeraars over 't hoofd<br />

En overwege al wat uw wet belooft.<br />

'k Versta ze meer dan oude en gryze haren<br />

En zocht ze scherp, om eeuwig te bewaren.<br />

Gy zyt, o 0 Heer, rechtvaardig, recht en slecht<br />

Uw oordeel is rechtmatig, regelrecht.<br />

Gy toont ons uw getuigenis in de klaarheid<br />

Van 't 't heilzaam recht, een loutre en zuivre<br />

waarheid." waarheid.-<br />

(Harpzang CXVIII)<br />

Dit zijn woorden door den profeet geuit, maar<br />

door Vondels levensbeschouwing bekrachtigd. Zij<br />

waren hem heilig en de wet van zijn leven. Dat is<br />

dan ook <strong>het</strong> geheim waarom Vondels „roomsgezindheid'',<br />

zindheid", zijn katholicisme zo ruim, zo verzoenend<br />

en zo vrij was van de overprikkeling van <strong>het</strong> goed-<br />

goed~<br />

menend, maar vaak zo blind gemoed, van die on-<br />

on~<br />

evenwichtige ijver, die niet steeds bezield is met de<br />

bovenpersoonlijke neiging om de menselijke en<br />

"roomsge~<br />

145


goddelijke verhoudingen onder <strong>het</strong> licht van <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn te zien.<br />

Wie Vondel wil begrijpen, begrijOen, kan deze waarheid<br />

niet ongestraft voorbijgaan. En hem aldus begrij~ begrij-<br />

pende, zal hij zien hoe hij de stem was van een<br />

eeuwen en een wijsheid, die boven de woelingen van<br />

tegenovergestelde strevingen uit, zocht naar de<br />

constructieve vernieuwing van rechtsbeginselen en<br />

opvattingen, die de wereld en <strong>het</strong> heelal in zijn<br />

voegen houdt, en waarin <strong>het</strong> onvergankelijke beeld<br />

van Gods wezen zich aan de mensen openbaarde.<br />

146


XII<br />

VONDELS RECHTSGELEERDHEID<br />

Was Vondel een rechtsgeleerde? Het antwoord op<br />

deze vraag hangt af van de begripsbepaling, welke<br />

men aan dit woord toekent. Indien men onder <strong>het</strong><br />

woord rechtsgeleerde verstaat de vakman, die de<br />

technische rechtskwesties rechtskwestie~<br />

in de dagelijkse practijk<br />

van <strong>het</strong> juridische leven behandelt, dan luidt <strong>het</strong><br />

antwoord ontkennend. Verstaat men echter onder<br />

deze benaming den man, die heel zijn leven door-<br />

door~<br />

drong van de rechtsbeginselen en steeds streefde<br />

naar <strong>het</strong> hoogste rechtsbewustzijn en de volmaakt-<br />

volmaakt~<br />

ste rechtsverwerkelijking, die de kern der gods-<br />

gods~<br />

dienstigheid is, dan luidt <strong>het</strong> antwoord bevestigend.<br />

De twijfel aan de juistheid van dit antwoord komt<br />

slechts op bij hem, die uit <strong>het</strong> oog verliest dat, om<br />

met Vondel zelf te spreken, rechtvaardigheid „de "de<br />

bron is waar de beek der godsdienst uit vloeit"<br />

(Besp. IV. v. 703). In <strong>het</strong> vierde boek der Be~ Be-<br />

spiegelingen heeft Vondel deze kernverhouding<br />

breedvoerig beklemtoond. Rechtvaardigheid is <strong>het</strong><br />

merg der godsdienstigheid. De teksten zijn over-<br />

over~<br />

duidelijk. Bovendien bestaat godsdienstigheid niet<br />

in „oefening "oefening der zeden'', zeden", maar in een verstandelijke<br />

bespiegeling van de rechtsverhouding tussen God<br />

en mens (Besp. IV. v. 831-836). Men leze en<br />

bespiegeIe bespiegele voornamelijk de de verzen 409-455, waar<br />

de overeenkomst van' rechtvaardigheid en gods-<br />

gods~<br />

dienstzin scherp omschreven wordt. Wij halen<br />

slechts enkele verzen aan, welke bekrachtigd wor-<br />

wor~<br />

den door <strong>het</strong> verband waarin zij gevat zijn.<br />

"De „De godsdienst is een deught, waer door de mensch<br />

met reden<br />

147


Den schepper eigenaer en allerhoogsten heer<br />

Der dingen, naer zyn maght, den dienst en<br />

schuldige eer<br />

Geheelyck opdraeght ......<br />

Indien rechtvaerdigheid alle ongelyckheden slecht<br />

Den schultheer niets onthoudt van zyn<br />

rechtmaetigh recht<br />

Zoo magh de godsdienst wel de naem van<br />

hooftdeught draegen<br />

Die Godt door diensten eert, en ziende op 't hoogh<br />

behaegen<br />

Ontziet 't onthouden 't 't geen hun eigen toebehoort<br />

Ontziet, door ongelyck en wat de Godtheit stoort<br />

Te quetsen: want dit heet met reden Godt<br />

te vreezen.- vreezen."<br />

Het heilig verband van natuurwet en godsdienst<br />

heeft Vondel breedvoerig verdedigd in <strong>het</strong>zelfde<br />

vierde boek. De verzen 871-1014 14 behoren als zo-<br />

zo~<br />

danig tot <strong>het</strong> belangrijkste, wat Vondel ooit dichtte.<br />

Nergens heeft hij met meer helderheid, met meer<br />

beginselvastheid zijn levensovertuiging in haar<br />

diepste grond onthuld. Het is door deze huldiging<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht, dat Vondel naast Grotius ge-<br />

ge~<br />

noemd mag worden als de verdediger der rechts-<br />

rechts~<br />

beginselen, waarop in de zeventiende eeuw de<br />

basis van een nieuwe wereldordening werd ge-<br />

ge~<br />

legd. Evenals Grotius heeft .hij geleerd dat er geen<br />

rechtvaardigheid en geen rechtsverwerkelijking<br />

buiten Gods wet bestond en dat zij zonder God<br />

ondenkbaar waren.<br />

Doch dit is niet de enige reden waarom deze<br />

teksten een zo belangrijke betekenis bevatten. De<br />

samenstelling van <strong>het</strong> vierde boek, waarvan zij als<br />

<strong>het</strong> ware de kern uitmaken, openbaart ons nog een<br />

148


even kostbaar geheim en wel <strong>het</strong> geheim van de<br />

wijze, waarop Vondel <strong>het</strong> ideale levensbeeld op-<br />

op~<br />

vatte. Op <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> vierde boek weidt<br />

Vondel uit over Hermes Herrnes Trismegistos. Hij houdt<br />

hem ons voor als <strong>het</strong> ideale type, die godsdienstig-<br />

godsdienstig~<br />

heid, rechtsbeleving en wijsheid in zijn persoon<br />

verenigt. Dit is niet, zoals oningewijden lichtelijk<br />

zouden denken, een simpele uitweiding zonder meer,<br />

die den dichter van pas kwam. Neen, <strong>het</strong> op-<br />

op~<br />

roepen van <strong>het</strong> beeld van den groten hebreeuw-. hebreeuwsen<br />

wijsgeer heeft hier een diepere zin, waardoor<br />

de veelvuldige verwijzing van Vondel naar dit<br />

model een duidelijke dUidelijke verklaring verkrijgt. Het ge-<br />

ge~<br />

tuigenis der katholieke ascetische literatuur uit de<br />

zeventiende eeuW eeuw komt deze stelling bevestigen.<br />

Evenals Jeremias Drexelius stelt Vondel Hermes Herrnes<br />

Trismegistos als <strong>het</strong> grote voorbeeld van de ver-<br />

ver~<br />

eniging van drie volmaaktheden, die den mens tot<br />

priester, rechter-koning rechter~koning<br />

en wijsgeer verheffen. In<br />

dit ideale type van mens-zijn mens~zijn<br />

bereikt de godsdien-<br />

godsdien~<br />

stigheid haar hoogste verwezenlijking, de recht-<br />

recht~<br />

vaardigheid bepaalt haar rechtmatigheid en de be-<br />

be~<br />

spiegeling voert ons naar de bronnen der Open-<br />

Open~<br />

baring. Het teken waarin deze driedubbele eenheid<br />

van geestelijke hoofdgaven zich verwerkelijkt, is<br />

<strong>het</strong> leven van <strong>het</strong> geweten. Daar is <strong>het</strong> gebied waar<br />

dit ideaal mens-zijn mens~zijn<br />

ontluikt en zich ontplooit, <strong>het</strong><br />

rijk waar <strong>het</strong> getoetst, gevormd en gesterkt wordt.<br />

Niemand heeft deze functie van <strong>het</strong> geweten als<br />

bron van rechtvaardigheid, godsdienst en wijsheid<br />

meer geprezen dan Vondel. Hij legt <strong>het</strong> tot grond-<br />

grond~<br />

slag van alle ware kennis en inzicht. In <strong>het</strong> geweten<br />

licht voor Vondel <strong>het</strong> scherpziend oog, dat alle<br />

waarheid herkent, en alle rechtsverhoudingen aan<br />

eeuwige onuitwisbare rechterlijke openbaring toetst.<br />

Het geweten is voor Vondel de zetel van <strong>het</strong> liet<br />

149


eeuwige recht, <strong>het</strong> is <strong>het</strong> grote boek, de onuitput-<br />

onuitput~<br />

telijke bron der wijsheid en de levende norm waar-<br />

waar~<br />

aan alle rechtswaarden van <strong>het</strong> menselijk doen en<br />

laten gemeten worden. Daar klinkt de stem van<br />

den eeuwigen rechter, waarvan alle rechtsbewust-<br />

rechtsbewust~<br />

zijn slechts de weerklank is.<br />

In deze betekenis, als de zanger van <strong>het</strong> ge-<br />

ge~<br />

weten, is Vondel een ware rechtsgeleerde en omdat<br />

hij alle levensverhoudingen -— ook in stad, staat<br />

en maatschappij -— zag als een verhouding tot <strong>het</strong><br />

Opperste Wezen, is zijn godsdienstigheid steeds<br />

een rechtvaardigheidsgetuigenis en een belijdenis<br />

van rechtsbewustzijn geweest. Men heeft Vondels<br />

leven en denken trachten saam te vatten in de<br />

spreuk: „Justus "Justus ex fide vivit". Met evenveel recht<br />

zou men, zonder afbreuk te doen aan deze betite-<br />

betite~<br />

ling, van hem kunnen zeggen: „Fides "Fides ex justitia<br />

vivit". Beide spreuken vullen eikander elkander aan en ver-<br />

ver~<br />

klaren Vondels ware wezen.<br />

Op deze rechtsgeleerdheid, die <strong>het</strong> hele gebied<br />

van 's mensen handelen en schouwen beheerst,<br />

komt <strong>het</strong> ten slotte aan, en voor den mens als<br />

zodanig en voor de volkeren in <strong>het</strong> algemeen, voor-<br />

voor~<br />

al in tijden waar de bizondere verwerkelijking van<br />

<strong>het</strong> algemene levensideaal gevaar loopt de vaste<br />

grond ener algemeen geldende evenwichtige fun-<br />

fun~<br />

dering te verliezen. Door <strong>het</strong> rechtsbewustzijn tot<br />

norm en bron der godsdienstigheid en der wijsheid<br />

te verheffen, schiep Vondel een basis van een-<br />

een~<br />

stemmigheid en evenwichtige bezinning boven <strong>het</strong><br />

krakeel der godsdiensttwisten en partijschappen<br />

uit, een bezinning van waaruit de nieuwe tijden,<br />

vereend naar ruimere en vredevolle beleving der<br />

waarheid konden opstreven. Hij richtte voor <strong>het</strong><br />

150


oog der wereld <strong>het</strong> ideale beeld van den waren<br />

„Trismegistus "Trismegistus Christianus" Christianus- op, waarin de vol-<br />

vol~<br />

maakte drieënige verhouding der geestelijke mach-<br />

mach~<br />

ten, die den mens bezielen, stralend lichtte.<br />

De Vondel-beschouwing, Vondel~beschouwing, die afbreuk doet aan<br />

deze drieënige samenvatting, kan nooit aanspraak<br />

maken op overtuigende kracht, omdat zij psycho-<br />

psycho~<br />

logisch noch historisch verantwoord is.<br />

151


XIII<br />

DE RECHTSORDE DER LIEFDE<br />

Een laatste vraag dringt zich aan ons op, nl. nI. deze:<br />

Doet Vondels rechtsmetaphysische ordening geen<br />

afbreuk aan de alomvattende werking der liefde?<br />

Het antwoord kan niet anders dan ontkennend lui-<br />

lui~<br />

den. Immers, Vondels metaphysische rechtsorde-<br />

rechtsorde~<br />

ning bevestigt ten volle de „ordo "ordo amoris'', amoris", want<br />

de rechtsordening, die ten grondslag ligt aan alle<br />

leven, beoogt zijn behoud en volmaakte uitbloei en<br />

is als zodanig de hoogste uiting van Gods liefde.<br />

Zij is de uitstraling van de de goddelijke harmonie.<br />

Alles toch is uit liefde geschapen en draagt in zijn<br />

wezen <strong>het</strong> merk van Gods goedheid. Dante's<br />

rechtsmetaphysiek bevestigt deze opvatting, en dit<br />

is <strong>het</strong> hoofdkenmerk waardoor Vondel met Dante<br />

overeenstemt. Het opschrift dat Dante boven de<br />

poort der hel grift, getuigt voor de volmaakte wer-<br />

wer~<br />

king van Gods liefdemacht: „Liefde "Liefde heeft mij tot<br />

stand gebracht.- gebracht." Liefde immers veronderstelt recht,<br />

recht~<br />

vaardigheid, omdat zij <strong>het</strong> behoud van <strong>het</strong> geluk<br />

-— <strong>het</strong> harmonisch-zijn harmonisch~zijn —- impliceert. Buiten <strong>het</strong><br />

behoud uit rechtvaardigheid is geen liefde denk-<br />

denk~<br />

baar. Uit eigen zwaartekracht neemt de misdadiger<br />

of de heilige de plaats in, waar hij de universele<br />

harmonie bevestigen moet. De werking dezer zelf-<br />

zelf~<br />

ordening in <strong>het</strong> universum is een gevolg der gees-<br />

gees~<br />

telijke vrijheid en ligt in de natuurwet, die alle<br />

leven beheerst. Zoals Augustinus <strong>het</strong> zo krachtig<br />

uitdrukt is <strong>het</strong> universum een „carmen "carmen pulcherrimum”,<br />

een volmaakt gedicht waar alles aIIes in ver-<br />

ver~<br />

puIcher~<br />

rimum",<br />

houding staat tot de ideële schoonheid. Vondel en<br />

Dante huldigen <strong>het</strong>zelfde standpunt. De supreme<br />

ordening der harmonie is hun hoogste wet en alles<br />

152


is bij hen afgestemd op de uiteindelijke eniging der<br />

ziel met God. Evenals Dante voert Vondel ons<br />

door de drie rijken van hel, hel. loutering en hemel en<br />

schouwt er de werking der goddelijke liefde. In zijn<br />

Joannes de Boetgezant brengt Vondel ons in <strong>het</strong><br />

rijk der doden en beschrijft er de werking van Gods<br />

eeuwige rechtvaardige wil. Het vagevuur, <strong>het</strong> rijk<br />

der loutering, heeft hij ons geschilderd in zijn drama's,<br />

waar de gerechtigheid steeds verhelderend<br />

dra­<br />

en herstellend werkt en\ de rechtsordening der<br />

hemelen heeft hij ons met evenveel schoonheid uit-<br />

uitgebeeld<br />

in zijn Lucifer. In dit drama —-<br />

waarvan de<br />

hemelse eeuwige rechtsordening de achtergrond<br />

vormt —-<br />

heeft Vondel zijn rechtsmetaphysische<br />

denkbeelden hoogtij laten vieren. Zij verschijnen<br />

ons omkleed met een luister, die niet onderdoet<br />

voor de heerlijkheid van Dante's visies. Hier prijkt<br />

in glorieuze ontvouwing <strong>het</strong> rijk Gods, de „ordo "ordo<br />

amoris". amoris-. En de volheid van Vondels uitbeelding is<br />

zo concreet, zo nauw-aansluitend aan <strong>het</strong> zijn, dat<br />

er geen volmaaktere gaafheid van aanduiding en<br />

vormgeving mogelijk is. Alle mysteries van Gods<br />

oneindige schoonheid en goedheid en liefde zijn<br />

hier in de supreme ordening van hun wezen in<br />

God geopenbaard, heden en toekomst, voor<br />

eeuwig, zijn hier uitgestippeld met de kristalhelder-<br />

kristalhelderheid<br />

van noodwendig, eenvoudig zijn. De uiterste<br />

schouwing is is hier gevat in de meest concrete<br />

realiteit van ontologische levensgestaltenis.<br />

Hieruit leren wij dat onze verhouding tot God,<br />

tot de alomvattende, alles doordringende en alles<br />

behoudende godheid een liefdesverhouding is. En<br />

in welke eloquente plasticiteit is deze waarheid ge-<br />

gevat!'<br />

Vondels Lucifer leert ons dat wij, zoals alle<br />

leven, deel uitmaken van Gods hofhouding. Onze<br />

innerlijke gesteldheid duidt ons de plaats aan, waar<br />

153


WIJ wij in In deze hofhouding thuis horen. Die plaats<br />

duidt onze werkelijke grootheid aan. Evenals de<br />

koren der geesten om Gods wezen, als om hun<br />

middelpunt zijn geschaard en Hem in zoveel onge-<br />

ongelijke<br />

kringen omzweven, zo zo ook staan wij op de<br />

trap, in de sfeer van onze verhoudingsgraad tot<br />

God. Onze ordening tot Hem is bepaald door de<br />

zuiverheid onzer liefde tot den Schepper. Hij, de<br />

Vader van al <strong>het</strong> zijn, is <strong>het</strong> middelpunt en <strong>het</strong><br />

aantrekkingscentrum, waartoe de zwaartekracht<br />

van ons ware leven in Hem ons trekt. Wij zijn<br />

Gods „leenmannen-. "leenmannen". De grondwet van <strong>het</strong> Gods-<br />

Godsrijk<br />

ligt in dit leenmanschap saamgevat.<br />

Wie de plaatsen zou willen optekenen, waar<br />

Vondel Gods liefde als alles omvattende en door-<br />

doordringende<br />

scheppingsmacht huldigt, zou bijna <strong>het</strong><br />

hele werk van Vondel moeten aanhalen. De plaat-<br />

plaatsen,<br />

waar Vondel dit uitdrukkelijk doet, zijn de<br />

toppunten van zijn oeuvre en zijn zeer talrijk. Bui-<br />

Buiten<br />

de Lucifer vinden wij de praegnantsie praegnantste bewijzen<br />

in de Bespiegelingen vervat. Wij volstaan met te<br />

wijzen op Vondels huldiging van <strong>het</strong> leven der<br />

H. Drieëenheid, waarin hij <strong>het</strong> hooglied der liefde,<br />

der goddelijke liefde, uitzong.<br />

Doch boven <strong>het</strong><br />

ganse werk van Vondel zou men, in blijde zin,<br />

Dante's opschrift kunnen plaatsen: „Liefde "Liefde heeft<br />

mij tot stand gebracht'', gebracht", omdat <strong>het</strong> Gods universele<br />

liefdesordening huldigt.<br />

Dit is de zin van Vondels rechtsmetaphysiek.<br />

Vondels Vdndels rechtsbewustzijn is slechts de openbaring<br />

van de „ordo "ordo amoris'', amoris", die hij over heel de schep-<br />

schepping<br />

zag uitgebreid, een weerspiegeling van de<br />

vreugde, waarmede heel de schepping „ter "ter reidans'' reidans"<br />

gaat om Gods troon.<br />

154


XIV<br />

DE HERAUT DER GERECHTIGHEID<br />

Er is in <strong>het</strong> oeuvre van Vondel een heel epos ge-<br />

ge~<br />

wijd aan de 'voorspelling der gerechtigheid. Dit<br />

epos —- Joannes de Boetgezant —- heeft zich nooit<br />

in de bijval der critiek mogen verheugen. Het werk<br />

is veelal zonder meer afgedrukt; wel ontbreken cte de<br />

"verklarende" „verklarende- voetnoten niet, maar over de be-<br />

be~<br />

tekenis van <strong>het</strong> epos in de zielegang van Vondel<br />

wordt niet gerept. Waar de critiek voorkomt is<br />

de toon niet bijster opgewekt; conceptie, inspiratie,<br />

doelmatigheid, vormgaafheid getuigen van een in-<br />

in~<br />

zinking van Vondels genie. Ik deel deze mening<br />

niet. Daar de vraag voor mij van ondergeschikt<br />

belang is, om de eenvoudige reden dat ik niet de<br />

aest<strong>het</strong>ische waarde der Vondelwerken op <strong>het</strong> oog<br />

heb, zie ik af van een weerlegging dezer gering-<br />

gering~<br />

schatting. Laat ik voorlopig volstaan met te zeg-<br />

zeg~<br />

gen, dat dergelijke beoordelingen slechts de buiten-<br />

buiten~<br />

kant van <strong>het</strong> werk raken en meestal niets-zeggend<br />

niets~zeggend<br />

zijn, omdat zij de dieper liggende ontstaansfactoren<br />

buiten beschouwing laten, en niet wijzen op de bron<br />

der bezieling waaruit <strong>het</strong> werk ontstond. Wie niet<br />

ziende blind is, moet bij de kennismaking van<br />

Vondels tekst er van overtuigd zijn dat Joannes<br />

de Boetgezant <strong>het</strong> doorslaand en evident bewijs<br />

geeft van <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> motief der gerechtigheid<br />

een fundamentele functie in de levensbeschouwing<br />

van Vondel vervult.<br />

Hoe is <strong>het</strong> mogelijk dat men tot hiertoe deze<br />

klaroenstoot, deze kreet naar gerechtigheid niet<br />

heeft opgemerkt, dat hij zo lang onopgemerkt in de<br />

woestijn der critiek heeft geklonken? Draagt de<br />

betiteling van <strong>het</strong> epos wellicht schuld aan deze<br />

155


miskenning? Of heeft <strong>het</strong> religieuze gevoel, de<br />

traditionele opvatting der Joannes-figuur Joannes~figuur de critiek<br />

hier parten gespeeld? Zulk een eenzijdige instel-<br />

instel~<br />

ling, ongetwijfeld van belang voor de geschiedenis<br />

van <strong>het</strong> religieuze gevoel is objectief onaanvaard-<br />

onaanvaard~<br />

baar, omdat zij de de beoordelingsmogelijkheid ver-<br />

ver~<br />

engt en den lezer in een illusionnaire wereld ver-<br />

ver~<br />

plaatst, waarin de tekst een bedenkelijke gedaante-<br />

gedaante~<br />

verandering ondergaat, die geen recht laat weder-<br />

weder~<br />

varen aan Vondels opvatting. Het gerechtigheids-<br />

gerechtigheids~<br />

accent is bij Vondel zó z6 primair, dat men onwille-<br />

onwille~<br />

keurig de vraag gaat stellen of zij, die Vondels<br />

epos ter hand namen, zich wel de moeite hebben<br />

getroost om <strong>het</strong> met aandacht te lezen. Hoe <strong>het</strong> ook<br />

zij, uit de tekst van Vondel blijkt zonneklaar dat<br />

<strong>het</strong> Vondels bedoeling niet was joannes J uit te te beef-<br />

beel~<br />

den als boetedoener, maar wel als den heraut der<br />

dagende gerechtigheid. De gerechtigheid als boete,<br />

niet de boete om de boete, ziedaar Vondels opvat-<br />

opvat~<br />

ting. En daarom ook geen uitweidingen over boete-<br />

boete~<br />

praktijken en kastijdingen, maar <strong>het</strong> recht maken<br />

van de weg des Heren door de toepassing der ge-<br />

ge~<br />

rechtigheid. Zulks sluit de boete niet uit, doch ziet<br />

haar slechts als middel om gerechtigheid tot stand<br />

te brengen. Het verschil met de traditionele op-<br />

op~<br />

vatting is essentieel.<br />

Wie zich overtuigen wil van de juistheid dezer<br />

stelling leze in <strong>het</strong> eerste boek de verzen 51 tot 108,<br />

waarmede <strong>het</strong> verlossingsmotief wordt ingeluid, ingeluid; de<br />

ongerechtigheid heerst alom:<br />

"Het „Het wetboeck wort gekreuckt, de trou is ner-<br />

ner~<br />

gens velligh." Om deze Om deze ongerechtigheid te te keren<br />

wordt Joannes opgeroepen, hij zal de komst van<br />

den Gerechten melden:<br />

„Gy "Gy zult den woestynier, in zyne rotsspelonck<br />

156


Aenmaenen in <strong>het</strong> ampt, hem toegekeurt, te treden<br />

Gelyck de geest hem leert, en, 't 't menschdom tucht<br />

en zeden<br />

Inscherpende, onvertsaeght te tuigen van den helt,<br />

Die hen verlossen komt van 's afgronts erfgewelt.<br />

De nacht der wet verdwynt, en eischt, dat, zonder<br />

draelen<br />

Hy daedlyck aenblicke, eer <strong>het</strong> stercker licht koom'<br />

straelen,<br />

De zon van billyckheit en van rechtvaerdigheit."<br />

(I. v. 116-123)<br />

Dat <strong>het</strong> gaat om <strong>het</strong> geven van een nieuwe wet<br />

blijkt uit de verzen 233 en 234:<br />

"De „De hemel gaf de wet, in steen gedruckt, zyn volck, vokk,<br />

In woeste wildernis door Amrams zoon, Godts tolk:<br />

Het is dan billyck, dat de nieuwe wet, geschreven<br />

In 's menschen harte, in een woestyne wort<br />

gegeven..."<br />

"<br />

Wel zal de wet in in de de woestijn worden gegeven,<br />

doch dit kader is slechts <strong>het</strong> toneel waardoor de<br />

komst van <strong>het</strong> nieuwe rijk verzekerd verzekèrd wordt. Het<br />

kwaad dient geboet, maar vooral nieuwe zeden<br />

-— de gerechtigheid -— ingevoerd. Dit is de ware<br />

betekenis der boete, de ware boetedaad.<br />

Hoe <strong>het</strong> volk, gedreven door de hoop op de<br />

komst der gerechtigheid, te Quarentane samen-<br />

samen~<br />

stroomt om <strong>het</strong> woord van Joannes te vernemen,<br />

lezen we in de verzen 449 e.v. Bovendien toont<br />

ons <strong>het</strong> gesprek tussen Nicodemus en Jozef van<br />

Arimathea, hoe de verzuchting naar de gerechtigheld<br />

in aller verwachting leeft (v. 365-375).<br />

Neen, Vondel laat ons niet in twijfel over zijn<br />

bedoeling. Het gerechtigheidsmotief domineert van<br />

157<br />

gerechtig~<br />

heid


de aanvang af, <strong>het</strong> zal de ontwikkelingsgang van<br />

<strong>het</strong> hele epos Blijven olijven beheersen. Het zijn de varian-<br />

varian~<br />

ten van dit motief die <strong>het</strong> rhythme van de com-<br />

com~<br />

positie bepalen. De hele architectoniek van de<br />

structuur wordt er door genormeerd.<br />

Mocht er nog enige twijfel daaromtrent bestaan,<br />

<strong>het</strong> tweede boek verduidelijkt ten volle wat Vondel<br />

met de dagende gerechtigheid bedoelt. Het ganse<br />

boek is gewijd aan de verkondiging der heilsecono-<br />

heilsecono~<br />

mie en aan de beschrijving der gouden eeuw van<br />

Christus' rijk. Het wezen der nieuwe wet wordt<br />

aan de hand van de de profeten uiteengezet, en<br />

Joannes' roeping culmineert in zijn verklaring:<br />

"Om „Om alle volcken vokken tot zoo groot een heil te leiden,<br />

En dien gezalfden heerde 'de heirbaen te bereiden,<br />

Verschyn ick, van den geest gedreven, herwaert<br />

aen.<br />

Ontwaeckt, bereit den heer in 't harte eene<br />

effenbaen<br />

Men slechte heuvels: men verheffe gezoncke dalen.<br />

Zoo plagh men eenen vorst en koning in te halen<br />

Met alleeerbiedigheit, eerbiedigheit, in 't opgesloten hof. enz ..."<br />

(11. (II. v. 401-452)<br />

Wat klinkt de vermaning tot boetvaardigheid<br />

hier gedempt! Hier is <strong>het</strong> begrip „versterving" "versterving" eer-<br />

eer~<br />

der van toepassing, zo weinig striemend zijn de<br />

gekozen woorden, maar hoe glorieert daarentegen<br />

<strong>het</strong> voorspelde rijk Gods! Vondel Vohdel evoceert de hele<br />

heilseconomie om de vreugdetoon van Joannes'<br />

prediking te verhogen. Ook aan den scherpzinnigen<br />

Baumgartner is dit opgevallen, alhoewel hij geen<br />

verklaring van die specifieke toon weet te geven.<br />

Wellicht werpt iemand op, dat de de vermaning<br />

scherpte wordt bijgezet door <strong>het</strong> voorbeeld van <strong>het</strong><br />

158


gestrafte Ninive. Inderdaad, Inderdaad. op de de noodzakelijk-<br />

noodzakelijk~<br />

heid van-echt berouw wordt de klemtoon gelegd, gelegd.<br />

maar hoe zachtzinnig treedt God niet op tegenover<br />

de rouwmoedigen! en!<br />

"Degodtheit „De laet zich haast zijn dreigement<br />

berouwen...'' .....<br />

(11. (II. v. 473)<br />

Neen. Neen, de toon is niet naar de droefheid gericht, gericht.<br />

maar naar de glorie van Gods rijk. Bij de beschrij-<br />

beschrij~<br />

ving van Gods optreden wordt er er meer gewezen<br />

op de glorie der rechterlijke macht dan op de wijze<br />

van straffen. fen. Er zijn trouwens meer tonelen, tonelen. vooial vooral<br />

in <strong>het</strong> derde en vierde boek —-<br />

waarin <strong>het</strong> conflict<br />

tussen <strong>het</strong> rijk dezer wereld en Gods rijk zich<br />

historisch kristalliseert -— waarin God als rechter<br />

en bestuurder van <strong>het</strong> heelal optreedt. De beschrij-<br />

beschrij~<br />

ving van „den "den hemelraet- hemelraet" in <strong>het</strong> derde boek (v. 175<br />

-264) —264) hoort tot <strong>het</strong> prachtigste dat Vondel ooit<br />

c


die ongetwijfeld tot de best geslaagde en meest<br />

dramatische uitbeeldingen van een weifelend, ge-<br />

ge~<br />

folterd en door hartstochten gekweld mens behoort.<br />

Hoe woelt hem de zorg in hart en hoofd! En hoe<br />

scherp steekt tegen deze bedorven hofsfeer, waar<br />

ontucht en misdaad hoogtij vieren, de onschuld af<br />

der natuur die zich ter gouden eeuw bereidt! On-<br />

On~<br />

der de voeten van den naderenden Christus ont-<br />

ont~<br />

luikt <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> geluk.<br />

"Waer „Waer hy de voeten zette en aenquam scheen de<br />

zegen<br />

Te vallen vaJlen uit de lucht: gelyck na eenen regen,<br />

Verwacht met smerte, en daer de dorre beemt om<br />

riep<br />

De zon veel schooner schynt, <strong>het</strong> gras groeit dat<br />

<strong>het</strong> piep<br />

Een lent van bloemen verft de heuvels en de<br />

dalen..."<br />

"<br />

(111. (III. v. 275-317)<br />

Wat staan wij ver van de boetetaferelen in dit<br />

paradijs der ontluikende gerechtigheid! Hoe heer-<br />

heer~<br />

lijk rijst voor ons oog <strong>het</strong> beeld van den boetge-<br />

boetge~<br />

zant op! Vondel beschrijft hem bij zijn verschijnen<br />

voor <strong>het</strong> volk, als een jongeling, in de volle aan-<br />

aan~<br />

minnigheid ener bekoorlijke gedaante:<br />

"Ten „Ten lange leste quam de jongling, nu getroost<br />

Door al den drang des volx; <strong>het</strong> aenschyn naer<br />

<strong>het</strong> oost<br />

Gekeert, en zette zich, om spreeckende te leunen<br />

En vast te staan, daer twee rotspalmen<br />

ondersteunen<br />

Een dwershout van weerzyde. Elck Ekk eerde en<br />

groette hem<br />

160


De helt hen desgelyx, doch zedig zonder stem<br />

En reede, als hy 't gezicht in 't ronde eerst had<br />

geslagen<br />

Alle oogen dochten datze een Engels aenschyn<br />

zagen<br />

If<br />

En schyn van heiligheit heit om 't hooft ......"<br />

(I. v. 483-491)<br />

Zo spreekt hem ook Herodes toe, bij hun eerste<br />

ontmoeting (IV. v. 184-190). Men moet toegeven<br />

dat dit beeld enigszins verschilt met <strong>het</strong> beeld dat<br />

de christelijke traditie en de iconographie ons heb-<br />

heb~<br />

ben overgeleverd! Wanneer wij ons bepalen tot de<br />

afbeelding van Donatello, een der meest gevierde<br />

uitbeeldingen van den Doper, dan zien wij <strong>het</strong><br />

boetekarakter de hele figuur beheersen. Wij staan<br />

voor een afgepijnigde gestalte van een oud man,<br />

wiens gelaat weinig vreugde weerspiegelt. Al<br />

schijnt de open mond te spreken en de diep uitge-<br />

uitge~<br />

holde ogen door de vreugde van <strong>het</strong> woord ver-<br />

ver~<br />

licht te zijn, toch blijft de smartelijke indruk domi-<br />

domi~<br />

neren. Ook in onze dagen heeft Rodin op deze<br />

traditie voortgebouwd. Zijn Joannes is een forse<br />

gestalte van een man in de volle leeftijd. le:eftijd. En alles<br />

in de uitbeelding wijst er op dat Rodin niet getracht<br />

heeft de „engelachtige" "engelachtige" schoonheid van een jonge-<br />

jonge~<br />

ling uit te beelden. Integendeel. Zijn Joannes is<br />

een reus wiens stap diep in de aarde drukt en met<br />

onweerstaanbare kracht vooruit rukt. Een modern<br />

beeld van universeel groeiend rechtsgevoel. Von-<br />

Von~<br />

dels opvatting wijkt ten enenmale van beide visies<br />

af. Zijn Joannesfiguur is de joannes Joannes zoals da Vinci Vind<br />

hem zag; zag, zoals deze hem uitbeeldde op <strong>het</strong> paneel<br />

dat nu, te Parijs, in <strong>het</strong> Louvre te zien is, in<br />

hemelschone gedaante, een engel gelijk, bekleed<br />

met de onsterfelijke jeugd der wedergeborenen.<br />

161


Uit hem spreekt, beter zingt u toe <strong>het</strong> voltrokken<br />

wonder der verlossing. Heel de gedaante is uit <strong>het</strong><br />

Woord, verhemelst door de de erfrechtvaardigheid,<br />

heid,<br />

ongerept als op de dag der schepping. Hier is is meer<br />

dan een renaissancistische interpretatie, hier is <strong>het</strong><br />

wonder der verlossingsidee vlees en bloed gewor-<br />

gewor~<br />

den. Het is <strong>het</strong> wonderwerk der genade. Joannes,<br />

de ster die de zon der gerechtigheid voorafgaat, is<br />

een engel wiens schoonheid alle schoonheid over-<br />

over~<br />

treft, behalve de schoonheid van een, die hijzelf<br />

uitbeelden zal in <strong>het</strong> rijk der doden bij de huivering<br />

der duizenden die <strong>het</strong> licht van Joannes' woord<br />

indrinken (VI. v. 595-620).<br />

Het feit dat Voftdel Vondel evenals Dante een helle-<br />

helle~<br />

vaart heeft beschreven, schijnt een hoofdreden ge-<br />

ge~<br />

weest te zijn om tussen beide dichters een parallel-<br />

parallel~<br />

gang te veronderstellen. Vanzelf rees de vraag:<br />

heeft Vondel de Divina Commedia gekend? Aldus<br />

gesteld lijkt <strong>het</strong> mij een povere vraag. Een gelijk-<br />

gelijk~<br />

luidende vraag is ook gesteld voor Vondel en Mil-<br />

Mil~<br />

ton en voor tal van andere dichters. Een povere<br />

en een bedenkelijke vraag voor wie ie ze stelt, omdat<br />

men er uit concluderen moet dat de steller in de<br />

waan verkeert dat de gelijktijdigheid der teboek-<br />

teboek~<br />

stelling niets te maken heeft met de scheppings-<br />

scheppings~<br />

macht waaruit de besproken werken ontstonden.<br />

Weet men dan niet dat hoe dieper men graaft<br />

hoe dichter men komt tot de fundamentele idee<br />

waaraan alle varianten, in een voortdurend schep-<br />

schep~<br />

pingsmoment ontspringen? Het Het is is een ijdel en<br />

kinderachtig spel. spel, wanneer de genetische nood-<br />

nood~<br />

zakelijkheid vaststaat, de accidentele toevallig-<br />

toevallig~<br />

heid een waarde toe te kennen die strijdig is<br />

met <strong>het</strong> weien der schepping. Historische co-<br />

co~<br />

incidentie is geen bewijs van noodzakelijk ver-<br />

ver~<br />

band. Valt hieruit af te leiden dat er geen verband<br />

162


tussen Vondel en Dante zou bestaan? Integendeel!<br />

Dit verband bestaat maar berust op geen toeval-<br />

toeval~<br />

lige gronden. Zij berust op de rechtsmetaphysische<br />

overeenstemming van beider levensvisies, levensvisies: beiden<br />

waren ballingen, in een geschokte levensorde, bei~<br />

den droegen in hun hart en geest de eeuwige roep<br />

der gerechtigheid die leeft in elk mensenhart,<br />

mensenhart. bei~<br />

den waren de verkondigers van <strong>het</strong> algemene ver-<br />

ver~<br />

langen, dat in ieder leven -— op welke wijze ookuiting<br />

vindt. Inde orde der tijdelijkheid steken<br />

—<br />

beide dichters torenhoog noven boven de menigte uit,<br />

maar, hoe groot ook hun genie is, groot zijn zij<br />

vooral door hunne verbondenheid met <strong>het</strong> mense-<br />

mense~<br />

lijke, als medespelers in <strong>het</strong> aller treurspelen treur-<br />

treur~<br />

spel. Hoewel zij verschillende wegen der balling-<br />

balling~<br />

schap bewandelden, hun einddoel was <strong>het</strong>zelfde:<br />

<strong>het</strong> paradijs der gerechtigheid terug te vinden en<br />

anderen er heen te wijzen. Belandt Dante's supreme<br />

stijging in de Visio Beatifica, Vondel bereikt de-<br />

de~<br />

zelfde hogte, op schijnbaar bescheidener wijze,<br />

doch met niet minder vastheid en zekerheid, in de<br />

beschrijving van Christus' komst (VI. v. 595). Zij<br />

is niet minder goddelijk dan de mystieke evocatie<br />

van den groten Florentijn, zij heeft de vastheid<br />

van <strong>het</strong> God-menselijke God~menselijke van <strong>het</strong> Woord dát da voor<br />

ons is mens geworden, en in zijn mensheid de<br />

totaliteit der goddelijkheid insloot.<br />

163


xv<br />

XV<br />

VONDELS RECHTSMETAPHYSIEK<br />

Hoe meer men zich in Vondels levensbeschouwing<br />

verdiept, hoe meer men tot de vaste overtuiging<br />

komt, dat Vondels levensvisie opgetrokken is tegen<br />

de duidelijke achtergrond ener zeer concrete rechts-<br />

rechts~<br />

philosophie. Uit zijn werken dringt zich opvallend<br />

de waarheid naar voren, dat deze philosophie ge-<br />

ge~<br />

dragen wordt door de idee, dat <strong>het</strong> leven van <strong>het</strong><br />

recht de kern uitmaakt der zijnsorde. Deze op-<br />

op~<br />

vatting spreekt duidelijk uit Vondels behandeling<br />

der geschiedkundige gegevens, niet minder uit de<br />

betekenis, welke hij toekent aan hèt wezen van <strong>het</strong><br />

kwaad en ten slotte uit de natuur der straf, die<br />

<strong>het</strong> kwaad noodzakelijk treft.<br />

Vooreerst, hoe staat Vondel tegenover de ge-<br />

ge~<br />

schiedkundige gegevens, die in zijn spelen ver-<br />

ver~<br />

werkt zijn? Aanvaardt hij die gegevens als louter<br />

relaas der gebeurtenissen ofwel gebruikt hij ze als<br />

typologische vaststelling van een bizonder rechts-<br />

rechts~<br />

conflict?! Een onmiddellijk opvallend feit is, dat de<br />

ïdramatische faramatische behandeling van <strong>het</strong> historische ge-<br />

ge~<br />

. beuren sterk afwijkt van <strong>het</strong> nuchtere historische<br />

relaas, dat wij meestal aantreffen in de aan de<br />

drama's voorafgaande „Inhoudt". ,.Inhoudt". Dit verschil<br />

wordt vaak voorbereid en geaccentueerd in de in-<br />

in,;.<br />

leiding, verantwoording of <strong>het</strong> „berecht", "berecht", waarin<br />

\yondel"de \\Vondel •cle dramatische behandeling verantwoordt.<br />

Doch <strong>het</strong> meest opvallende en praegnante verschil<br />

ligt in de typologische opstelling der conflictsele-<br />

conflictsele~<br />

menten, de dialectische mise-en-scène, mise~en~scène,<br />

waarmee<br />

'Vondel de tegenstelling tussen de eeuwige rechts-<br />

rechts~<br />

ordening en. haar aanvechting in een bizonder<br />

geval uitwerkt.· Personages en gebeurtenissen,<br />

164


schijnbaar van bijkomstige aard, maar constructief-<br />

constructief~<br />

dramatisch van essentiële betekenis worden inge-<br />

inge~<br />

schakeld. Hun belangrijkheid ligt hierin dat zij<br />

representatieve elementen zijn van natuurrechte-<br />

natuurrechte~<br />

lijke potenties, die de ware kerndynamiek der<br />

intrigue uitmaken. Een dergelijke figuur is bij voor-<br />

voor~<br />

beeld in Jephta: de wetgeleerde, in Salmoneus:<br />

Salrnoneus:<br />

Bazilides, in Faëton: de hemelraad, enz. Men zou<br />

nog tal van voorbeeiden voorbeelden kunnen aanhalen, zij lig-<br />

lig~<br />

gen voor <strong>het</strong> grijpen zelfs in <strong>het</strong> „lantspel" .. Leeu~ Leeu-<br />

wendalers, waar <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf f ons<br />

een primitieve vorm van volksgerecht voorhouden.<br />

De elementen van <strong>het</strong> reciltsconflict recqtsconflict worden aldus<br />

opgesteld: de feiten, de overtuigingen, de normen<br />

waarop zij steunen en krachtens welke zij ageren,<br />

al wat dienen kan tot tof <strong>het</strong> „vinden" .. van de richtige<br />

oplossing, wordt tegen elkaar afgewogen en dra-<br />

dra~<br />

matisch geschikt. Het gaat bij Vondel immer om:<br />

.. „de fixte tong<br />

Van Themis' weeghschaal, weeghschaaI. die rechtveerdigh<br />

Terwyl 't geschil in twyfel (hangt)<br />

Het v.onnis vonnis (velt) en scheidt 't waerdigh<br />

En minderwaerdigh juist en net."<br />

(Salmoneus: Priesterrei, Priesterrei.<br />

Uit <strong>het</strong> IIde Bedrijf).<br />

Het gaat steeds om <strong>het</strong> probleem, probleem. <strong>het</strong>welk Von-<br />

Von~<br />

del aanduidt in <strong>het</strong> eerste boek der Bespiegelingen,<br />

wanneer hij dicht:<br />

.. „de wezenheit der zaeck door 't wezen niet<br />

Betoont wort, wort. daar 't geschil in 't ·t.recht noch hangt<br />

en ziet<br />

Op eene kenbaerheid van dit bepleite wezen...''<br />

......<br />

(Besp. I. v. 351-353)<br />

165


Aldus uitgaande van een algemene rechtsnorm, rechtsnorm.<br />

de ingeplante natuurwettelijkheid, natuurwettelijkheid. brengt Vondel<br />

ons door middel der dialectische tegenstelling —-<br />

in<br />

pleitvorm -— tot <strong>het</strong> inzicht van gebod, overtreding<br />

en noodzakelijk herstel. Met andere woorden, hij<br />

licht uit <strong>het</strong> incidentele gebeuren de eeuwige norm<br />

op en toetst <strong>het</strong> accidentele der geschiedk4ndige<br />

geschiedktJndige<br />

gebeurtenis aan de norm der eeuwige levenswet.<br />

Wat nu Vondels typologische voorbeelden betreft,<br />

deze zijn hoofdzakelijk aan de Bijbel ontleend.<br />

be,..<br />

treft.<br />

Al deze voorbeelden brengen vormen van <strong>het</strong> ge-<br />

ge,..<br />

zag in <strong>het</strong> geding, geding. bij bijvoorbeeld <strong>het</strong> koningschap,<br />

de tyrannie, tyrannie. de volksregering, volksregering. de eeuwig geldende<br />

rechtsbeginselen in bestuur en samenleving. Al<br />

deze gezagsvorrnen gezagsvormen of gezagsopvattingen worden<br />

getoetst aan <strong>het</strong> alles beheersende natuurrecht, natuurrecht. <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>,..<br />

welk de reelende regelende basis vormt van alle leven. Aan<br />

<strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> natuurrecht heeft Vondel dan<br />

ook de grootste en belangrijkste delen zijner Be,.. Be-<br />

spiegelingen gewijd (derde en vierde boek passim).<br />

In mijn boek Staat en Recht bij Vondel heb ik deze<br />

passages aangeduid, ik kan er hier slechts naar<br />

verwijzen.<br />

Doch niet slechts in de Bijbel (Het Pascha,<br />

Salomon, Jephta, de Daviddrama's, Samson, Noah<br />

enz.) maar ook in de geschiedenis der heidense<br />

Oudheid (Faëton, Salmoneus) en in de geschiede-<br />

geschiedenis<br />

van eigen volk of eigen tijd diepf diept Vondel zijn<br />

typologische voorbeelden op (Batal'ische (Batavische Gebroe-<br />

Gebroe,..<br />

ders, Gysbreght van Aemstel, Palamedes, Zung-<br />

Zung'"<br />

chin, Leeuwendalers).<br />

Aldus zien wij hoe Vondel alle mensen, alle<br />

volken en tijden, buiten alle verschil van .ras en<br />

beschaving onderwerpt aan dezelfde rechtsnorm.<br />

Immers, <strong>het</strong> christelijk natuurrecht. waarvan Von-<br />

Von,..<br />

del uitgaat, legt de plaats van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

166


in <strong>het</strong> geweten, <strong>het</strong>welk aan alle mensen, zonder<br />

onderschéid onderscheid met <strong>het</strong> leven geschonken werd. Deze<br />

fundamentele waarheid wordt ons voorgehouden<br />

door de christelijke wijsbegeerte en door Thomas<br />

in <strong>het</strong> bizonder, waar hij leert dat alle mensen, die<br />

ter wereld komen, verlicht worden door een natuurlijk<br />

weten „ex "ex participatione hujus verae lucis"<br />

na~<br />

tu~r1ijk<br />

(Comm. in Joh. 1). I).<br />

Vondels drama's nu voeren alle tot dezelfde<br />

conclusie, nl. tot de bevestiging en de triomf van<br />

<strong>het</strong>zelfde licht, dat straalt uit dezelfde eeuwige,<br />

onveranderlijke rechtsnorm. Om deze reden mag<br />

men derhalve Vondels drama's ieder afzonderlijk<br />

beschouwen als een moment van <strong>het</strong> wereldgebeu-<br />

wereldgebeu~<br />

ren, <strong>het</strong>welk in zijn geheel een openbaring is van<br />

<strong>het</strong> eeuwige recht. Om deze reden ook mag men<br />

Vondel huldigen als den íanger zanger van <strong>het</strong> christelijke<br />

natuurrecht en zijn verbeeldingen kunnen gelden<br />

als een typische bijdrage tot de de natuurrechtelijk-<br />

natuurrechtelijk~<br />

historische opvatting van <strong>het</strong> wereldgebeuren.<br />

Welke betekenis kent Vondel nu toe aan <strong>het</strong><br />

kwaad? Welke rol speelt <strong>het</strong> in zijn levensopvat-<br />

levensopvat~<br />

ting?<br />

Tegenover <strong>het</strong> rechtsbeginsel, dat ons met <strong>het</strong><br />

leven is ingeplant, in tegenstrijdigheid met de norm<br />

die uit God zelf is en een weerspiegeling van zijn<br />

wezen, de grondslag der universele harmonie staat<br />

als wortel van alle kwaad de zelfzucht. Zij toch<br />

doet afbreuk aan de wet der eeuwige harmonie<br />

die de schepping beheerst. Het kwaad is aldus<br />

niets anders dan datgene, waardoor de eeuwige<br />

norm der evenredigheid geschonden wordt, alles<br />

wat in de waan der zelfverblinding afbreuk doet<br />

aan de scheppingsgedachte, aan haar supreme<br />

schoonheid. Uit deze disharmonie wordt smart en<br />

leed g geboren.<br />

167


Vondel wijst op een tweevoudige bron vanh.et <strong>het</strong><br />

kwaad. Het kwaad is of uit natuurlijk erfgebrek of<br />

uit de vrije wil van den mens. In den mens is er<br />

geen gelijkheid van wezen en natuur, zoals dit bij<br />

God voorkomt. Daarom is er strijd in den mens,<br />

derhalve lijden. In <strong>het</strong> tweede boek der Bespiege~ Bespiegelingen<br />

Zingen (v. 105 e.v.) zegt Vondel:<br />

„Waer "Waer eenigh wezen lydt, daer woelt een<br />

strydigheit<br />

In wezen en natuur, <strong>het</strong>welck de vrientschap<br />

scheit<br />

Want waer gelyckheit geIyckheit is van aert, daer valt geen<br />

lyden<br />

Geen gelyckaerdigheit heeft ergens mee te stryden<br />

Deze evenredigheit grypt plaets in Godt alleen."<br />

De mens is uit erfgebrek aan toevalligheid on-<br />

on~<br />

derworpen en dus onvolmaakt.<br />

"AI „Al wat toevalligheid in zich heeft is niet aL" al."<br />

(Besp. 11. II. v. 173)<br />

"Want „Want wat beginsel heeft en endt, dat komt en<br />

gaet<br />

En lydt door 't schocken en veranderen van zyn<br />

staet<br />

Gelyck een schepsel lydt en duIt, dult, by welcks lyden<br />

De tydt bestaat ......"<br />

(Besp. 11. II. v. 877-880)<br />

Doch behalve deze ontologische onvolmaaktheid<br />

of dit natuurlijk kwaad is is er ook <strong>het</strong> zedelijk<br />

kwaad, <strong>het</strong> kwaad· dat ontspruit uit de vrije wil<br />

van den mens die de harmonie van <strong>het</strong> heelal<br />

schendt. -Door dit kwaad wordt<br />

168


"d'algemeene „d'algemeene bant die 't mengsel Czamenhielt<br />

t'zamenhielt<br />

gebroken, als een snoer; zoo leght de klomp<br />

vernielt." vernielt.”<br />

(Besp. II. v. 321. 322)<br />

De reden wijst ons de bron van dit kwaad aan:<br />

" ...... de reden zal ons leiden<br />

Naer 't schepsel. schepsel, van de deught verbastert en<br />

gescheiden<br />

Dewyl 't veranderlyck en wisselbaer van aert<br />

Het ingeschapen goet der godtheit niet bewaert<br />

En in zyn plicht bezwyckt vrywillig door<br />

't bekooren<br />

Van 't schyngoet, daer Godts beelt' en gunst in<br />

wort verloren."<br />

(Besp. II. v. 1223 e.v.)<br />

Dit zedelijk kwaad is een afbreuk aan' de wer-<br />

wer~<br />

king van Gods universeel harmonische liefdes-<br />

liefdes~<br />

ordening.<br />

Gods alomvattende liefde<br />

"Zoekt „Zoekt altyt <strong>het</strong> beste des beminden<br />

Wil zich vereenigen met dat beminde pant<br />

Want deze deught schept lust een onderlinge bant<br />

Te. leggen tusschen twee of meer verscheiden-<br />

verscheiden~<br />

heden."<br />

(Besp. 11. II. v. 1244 e.v.)<br />

Maar hoe <strong>het</strong> bestaan van <strong>het</strong> kwaad te ver-<br />

ver~<br />

klaren? Vinden wij bij Vondel een onoverbrugbaar<br />

dualisme tussen goed en kwaad zoals dit voorkomt<br />

bij voorbeeld in de hellenistische gedachte en de<br />

daaruit stammende geestesstromingen? De albe-<br />

albe~<br />

zielde drang naar harmonie, de stuwing naar <strong>het</strong><br />

169


heroveren der erfrechtvaardigheid waarvan Von-<br />

Von~<br />

dels levensvisie zo vervuld is, geeft ons de sleutel<br />

der oplossing. En hier onderging Vondel wellicht<br />

de invloed van Augustinus. Immers, Augustinus<br />

overwon de eeuwenoude tegenstelling door de<br />

huldiging van de idee der universele harmonische<br />

schoonheid van <strong>het</strong> kosmische leven. In <strong>het</strong> elfde<br />

en twaalfde boek der De Civitate Dei roept Augus~ Augus-<br />

tinus <strong>het</strong> beeld van <strong>het</strong> universum op als „pulcher-<br />

"pulcher~<br />

rimum carmen". God heeft de wereld als een vol-<br />

vol~<br />

maakt mooi gedicht geschapen en heeft <strong>het</strong> leven<br />

versierd met de tegenstelling van va.n goed en kwaad.<br />

Zoals de tegenstelling der onderdelen noch de<br />

eenheid noch de schoonheid van een gedicht in zijn<br />

geheel aantast, maar daarentegen tot de volmaakt-<br />

...<br />

heid held der conceptie bijdraagt, zodanig is is ook de<br />

schoonheid van de wereld door de harmonische<br />

samenstelling der gebeurlijkheden. Deze tegensteb. tegenstel ..<br />

ling is dus een geordende. In deze opvatting ver-<br />

...<br />

schijnt <strong>het</strong> kwaad als de schaduwzijde van <strong>het</strong><br />

goed, <strong>het</strong> diepwerk, dat als in een reliëf met <strong>het</strong><br />

hoogsel samenhangt en harmonisch bijdraagt tot<br />

de schoonheid van <strong>het</strong> geheel. Niet op de tegen-<br />

tegJ:!n ...<br />

stelling als zodanig, maar op de harmonieuze sa-<br />

...<br />

mensmelting komt <strong>het</strong> ten slotte aan. Derhalve<br />

is <strong>het</strong> kwaad niet langer meer een onoverbrugbare<br />

tegenstelling met <strong>het</strong> goed, geen beginsel dat nood-<br />

...<br />

zakelijk naast <strong>het</strong> goed bestaat, maar slechts een<br />

gradueel verschil met dit. Het hoort in <strong>het</strong> spel<br />

van den goddelijken kunstenaar, die de schepping<br />

ter zijner ere wendt.<br />

" ...... d'ongelyckheit geeft een' luister aan 't ge~ geschapen<br />

Dat afsteeckt door de draght en 't ongelycke wapen<br />

Des scheppers, eveneens als overste en soldaet<br />

170


Verschillen in hunn' draght en ongelyck cieraet,<br />

In dienst van eenen vorst: want clonck er in<br />

't verheffen fen<br />

Geen ongelycke waerde, en deelde elck schepsel<br />

effen<br />

fen<br />

In 't goet, men sloot met recht dat<br />

d'oppermajesteit<br />

Uit kracht van haer natuure, en een nootwendigheit<br />

De werelt had gebaert; dit werckstuck waer<br />

geworden<br />

Uit redenlooze maght, daer wysheit, streeck noch<br />

orden<br />

Noch keur noch billyckheit doorgaends in wiert<br />

gemerckt<br />

Maer alles eveneens gemaelt stont, en beperckt;<br />

Gelyck de schildersgeest, schildersgeest. die plomp in 't ordineeren<br />

De beelden stelt alleens, geen verwen kan<br />

schakeeren..."<br />

"<br />

(Besp. 11 II v. 1179-1192)<br />

Men late zich niet van de wijs brengen door de<br />

schijntriomf van leed en onrechtvaardigheid. Dit<br />

wordt slechts geduld tot hoger doel en <strong>het</strong> spel<br />

des levens wordt steeds door God beheerst. Op<br />

<strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> derde boek (v. 1393-1413) dicht<br />

Vondel dienaangaande:<br />

"Schoon „Schoon alle hemelen en heldre starretranssen<br />

Doorgaends op eene maet et ten reie gaen, en danssen,<br />

Om Godts voorzienigheit; terwyl, beneen de maen<br />

De staet der weerelt schynt, in 't op en ondergaen.<br />

Te luistren noch naer toom noch roede, spoor en<br />

regel<br />

Van 't recht, der vroomen kroon, der goddeloozen<br />

vlegel.<br />

171


Nochtans is Godt om hoogh de maght, die 't al<br />

bestiert,<br />

En, waer zyn zyrl wysheit, zelf der zaecken breidel<br />

viert,<br />

Of intoomt op haer tyt, van 't eerste tot <strong>het</strong> leste.<br />

Den boozen tot een straf. straf, de goede ziel ten beste,<br />

En allebey ten prys der oppersten, die 't al<br />

Gelyk, gebruickt, en wendt zyn eere te geval.<br />

In d'uitkomst wordt doorgaends <strong>het</strong> wys beleit<br />

geprezen; geprezen.<br />

Al valt dit boeck voor ons te doncker om te lezen:<br />

Godts wysheit springt te rugge, ge, om grooter sprong<br />

te doen<br />

Zy mickt verkeert, en treft, daer 't niemant zou<br />

vermoen.<br />

Godts zorge waackt ac alom, zy zweeft door al de<br />

leden<br />

Van hemel, hemel. aerde en zee en zyn geschapenheden.<br />

De hooghste liefde neemt op al haer wercken acht<br />

Maer eerst en allermeest op 't menschelyk geslacht.<br />

Dat zoeckt ze uit al haer maght te redden, en te<br />

winnen." winnen.”<br />

God beheerst aldus <strong>het</strong> levensspel en straft den~ den-<br />

gene, "die .clie afbreuk tracht te doen aan zijn eer. De<br />

boze spelbreker wordt door Gods toorn getroffen,<br />

maar Gods ingrijpen beoogt ten slotte <strong>het</strong> herstel<br />

van <strong>het</strong> goddelijk wereldplan. De natuur der<br />

doelstelling is metaphysisch. Doch dit herstel heeft<br />

niettemin een zeer positieve kant.<br />

In <strong>het</strong> vierde boek (v. 317-344) heeft Vondel<br />

<strong>het</strong> wezen en de economie der straf vast om~ om-<br />

schreven:<br />

„Nu "Nu vint men schendingen, die Godt noch mensch<br />

ontzien,<br />

172


De wetten <strong>het</strong> gezagh en 't 't recht den rugge biên,<br />

En staet en lant door roof en moort en brant<br />

verdelgen<br />

en<br />

De Godtheit heeft met recht zich billyck dat te<br />

belgen.<br />

Het waer een smet in haer, indien ze stil bleef<br />

staen,<br />

En zagh, als stom en doof, doof. met goeden oogen aen,<br />

De schellemstucken, daer onnozelen om treuren,<br />

Terwyl hun geenen troost noch noothulp magh<br />

gebeuren.<br />

De gramschap past aan Godt zoo eerlyck als gena,<br />

Opdat zyn heerschappy in haere kracht besta.<br />

Door begenadigen van 't 't goet en 't geraet te<br />

wreecken<br />

De droefheid, vrees, en nyt en vreckheit zyn<br />

gebreecken<br />

Die dwaelen buiten Godt; maar liefde, en<br />

billyckheit<br />

En gramschap, en gena de kroon der majesteit. majesteit,<br />

Des hemels, als robyn en diamant vercieren;<br />

Terwyl de weerelt zich van boven laet bestieren,<br />

En, onder 't hoogh gezagh van 't 't hemelsche palais<br />

Gewenschte rust geniet, en ongesteurden pais;<br />

Tenzy de Godtheit haer den toom viere, als door<br />

't wrocken<br />

Der koningen alom de koningkrycken schocken<br />

Of spatten uit hun loot, tot een byzonder endt,<br />

Den oppersten alleen en zynen raet bekent,<br />

Die deughden op den troon verheft door<br />

't onderdrucken,<br />

De boosheit kroont, om haer met kracht ten val<br />

te rucken,<br />

Na dat ze op 't 't aerdsch tooneel de rol heeft<br />

uitgespeelt. uitgespeelt,<br />

173


En afleght deze gryns, die wys van 't aanzicht<br />

scheelt<br />

Dan melt ons d'uitgang welck van bey men schat<br />

voor 't beste<br />

Het tydelyck t)idelyck geluck, of 't eeuwigh op <strong>het</strong> leste." leste.-<br />

De aldus toegepaste straf is geen loutere ver~ ver-<br />

gelding maar beoogt hoofdzakelijk een rechtsher~ rechtsher-<br />

stel. God treedt op als rector van <strong>het</strong> leven, . <strong>het</strong><br />

behoud van <strong>het</strong> rijk Gods -— de kern van alle<br />

leven -— is <strong>het</strong> transcendente doel der straf. De<br />

straf is evenredig aan de afbreuk:<br />

"Want „Want zy 't gerecht voltreckt, en streng en<br />

godeloos<br />

Naer d'uitmaet van <strong>het</strong> quaet weer inmeet voor<br />

altoos." altoos.”<br />

(Besp. IV. v. 637-638)<br />

Daaruit volgt dat de straf de levenswil niet in<br />

zijn essentie treft, doch slechts de wijze waarop<br />

de wil indruist tegen de universele levensordening.<br />

Het kwaad kan wel iets accidenteels storen maar<br />

vermag nooit <strong>het</strong> diepste wezen van den mens aan<br />

te tasten om de eenvoudige reden dat, al is de wil<br />

op <strong>het</strong> negatieve gericht, hij nooit de essentie van<br />

zijn eigen bestaan, dat uit God is, vernietigen kan<br />

en daaruit vloeit voort dat de straf nooit de vorm<br />

ener loutere negatieve vergelding kan aannemen.<br />

Bovendien dragen goed en kwaad, uit de natuur<br />

van <strong>het</strong> leven zelf, straf en loon in zichzelf. Het<br />

loon voor <strong>het</strong> goede is is <strong>het</strong> positieve deelhebben<br />

aan de objectieve rechtsordening, <strong>het</strong> delen in de<br />

kosmische vreugde der liefde Gods, <strong>het</strong> kwaad<br />

sluit vanzelfsprekend <strong>het</strong> negatieve deelhebben aan<br />

dezelfde rechtsordening in.<br />

174


De plaats waar <strong>het</strong> kwaad onverbiddelijk wordt<br />

gestraft is „de "de vierschaer des gemoets".<br />

"De „De vierschaer van 't 't gemoedt verdaghvaert<br />

goddeloosheit<br />

En overtuight ze, en straft ze ze om d'overtuighde<br />

boosheit.<br />

Hoewel de dwingelant te recht zit in zyn zaeck<br />

Hy velt zyn vonnis zelf, gegeesselt van de wraeck.<br />

In 't sterven lochent hy met sidderen en beven<br />

Dat vromen hier gedruckt, de schelmen, in dit leven<br />

Gezegent, met de ziel verrotten in <strong>het</strong> graf<br />

En Godt geen deughden kroone, en geene boosheit<br />

straf." strar."<br />

(Besp. 111. III. v. 1105-1112)<br />

Op vele andere plaatsen —-<br />

te talrijk om op te<br />

noemen -— heeft Vondel gewezen op de macht van<br />

<strong>het</strong> straffende geweten:<br />

.. ( dat) schichtig op den hiel<br />

den boozen achterhaelt en naerstapt...<br />

(Besp. IV. v. 682. 683)<br />

Deze onverbiddelijkheid is is <strong>het</strong> gevolg van de<br />

natuurwet. .<br />

.. „Natuurwet leerde 't recht van onrecht<br />

onderscheiden<br />

Het eerlyck van 't onnutte en snoo, snoo;<br />

be:taemlyckheden<br />

betaemlyckheden<br />

Van onbetaemlyckheid, uit reden, door den wil<br />

Verkoren of versmaet, daer 't oordeel dit geschil<br />

Beslecht had in 't verstant.. ....<br />

Wat goet is uit zyn' aard, stelt reden dan alom<br />

De maet, gelyck de reen de maet stelt en den regel<br />

175


Aen 't willen van den mensch, eer hy de zaeck<br />

bezegel. bezegel,<br />

En dees rechtmaetigheit, begreepen en in 't verstant,<br />

Omhelst van 's menschen wil, bleef doorgaends<br />

ingeplant<br />

I,n In 't redelyck gemoet, gezint naer 't recht te<br />

streven,<br />

Dies haer den titel van natuurwet wiert gegeven.<br />

Dewylze 't redendom gebiet, gebiet. en oock verbiet, verbiet.<br />

<strong>het</strong> welck zich klaer hierin, als in een spiegel ziet,<br />

Of zuiver, of besmét, besmet, ten waer een vlies op<br />

d'oogen<br />

Van 't oordeel en begryp de menschen had<br />

bedrogen.<br />

en.<br />

Zoo menighmael de mensch dees hooftwet overtreet<br />

Beklaeght hy zich, en voelt zyn hartquetzuur met<br />

leedt.<br />

Waer zich 't geweeten went, <strong>het</strong> vint noch rust<br />

noch voordeel<br />

De rechter spant in 't hart de vierschaer, velt <strong>het</strong><br />

oordeel<br />

Inwendigh, anders niet dan of natuur dien treck<br />

En neiging tot <strong>het</strong> goet, en afkeer van 't 't gebreck,<br />

Den mensch had ingeplant, en weeten in te te drucken<br />

Zoo diep, dat geen gewelt den wortel uit kon<br />

rucken...'' .....<br />

(Besp. IV. v. 967 e.v.)<br />

Deze opvatting van <strong>het</strong> geweten als natuurwet,<br />

ook als de plaats waar <strong>het</strong> natuurrecht heerst, is<br />

<strong>het</strong> punt, waarin Vondels rethtsmetaphysiek reêhtsmetaphysiek haar<br />

hoogtepunt bereikt, de slotsteen zijner rechtsmeta-<br />

rechtsmeta:~<br />

physische beschouwingen.<br />

Dat Vondel de enige nederlandse denker was<br />

die deze natuurrechtelijke theorieën plastisch leven<br />

schonk en de daarbij passende rechtsmetaphysische<br />

176


eginselen uitdrukkelijk en breedvoerig in zijn<br />

Bespiegelingen formuleerde is een feit. feit, dat ons niet<br />

onverschillig kan laten. Het geeft ons <strong>het</strong> recht<br />

naast den algemeen gevierden dichter, dichter. in hem den<br />

denker en rechtsphilosoof te erkennen en te eren.<br />

177


XVI<br />

A CONTRARIO RIO<br />

Voor velen zal wellicht de laatste twijfel over de<br />

vraag of Vondel al dan niet zijn werk heeft opge-<br />

opge~<br />

trokken tegen de achtergond ener welbewuste.<br />

rechtsphilosophische basis, verdwijnen, wanneer<br />

wij de wijze van behandeling, de eigenaardige op-<br />

op~<br />

vatting zijner drama's toetsen aan de conceptie<br />

zijner tijdgenoten of van voorgangers, die eenzelf-<br />

eenzelf~<br />

de thema of onderwerp hebben behandeld. .<br />

Bij deze vergelijking springt de specifiek juridi~<br />

sche inslag van Vondels levensvisie duidelijk naar<br />

voren en spreekt helder en onbetwistbaar <strong>het</strong><br />

eigenaardige zijner levensbeschouwing. Uit deze<br />

herschepping blijkt zijn originaliteit en de macht<br />

van zijn genie.<br />

Tot de bevestiging van dit oordeel draagt in niet<br />

geringe mate bij de critische beschouwing van en-<br />

en~<br />

kele spelen zoals: Salomon, Leeuwendalers, Sam-<br />

Sam~<br />

son of heilige wraeck, en Joseph in Egypten.<br />

Bij <strong>het</strong> aandachtig lezen lefen van de Salomon drong<br />

zich telkens aan mijn geest op de herinnering aan<br />

Racine's Bérénice. Het probleem is in beide werken<br />

gelijksoortig. Bij Racine gaat <strong>het</strong> om <strong>het</strong> breken<br />

van keizer Titus met de koningin van Palestina.<br />

Bij Vondel om <strong>het</strong> breken van Salomon met Si-<br />

Si~<br />

donia, de koningin van Saba. Titus staat voor de<br />

keuze: Rome of Bérénice. Hij overwint zijn liefde<br />

tot de joodse vorstin en geeft gehoor aan Rome's<br />

roepstem. In Voridels V Olldels drama staat Salomon voor<br />

eenzelfde noodzaak. Voor Jerusalems J heil zal hij<br />

Sidonia's liefde prijs moeten geven. Tot zover<br />

stemmen de gegevens overeen. Doch hoe verschil-<br />

verschil~<br />

lend is de dramatische uitwerking van <strong>het</strong> conflict<br />

1781


ij beide schrijvers! Terwijl Racine door <strong>het</strong> op-<br />

op~<br />

roepen van een medeminnaar, Antiochus koning<br />

van Comagène, en <strong>het</strong> uitwerken van de rol van<br />

Bérénice Béréniee tot hoofdrol -— waarom alles draait —-<br />

<strong>het</strong> spel tot een liefdesconflict liefdesconfliet opvoert, legt Vondel<br />

de kern van <strong>het</strong> gebeuren in de tegenstelling van<br />

Gods en Astarte's wet. Hij scherpt <strong>het</strong> liefdesconflict<br />

tussen Salomon en Sidonia niet toe, maar<br />

bouwt <strong>het</strong> hele drama op de tegenstelling van Sa-<br />

Sa~<br />

liefdescon~<br />

fliet<br />

lomons neiging tot Sidonia's religieuze overtuiging,<br />

met Gods wet. Hier treedt geen Antiochus-figuur<br />

Antiochus~figuur<br />

op, die naast Salomon naar de liefde van Sidonia<br />

dingt, maar in diens plaats, de wetgeleerde, de<br />

Sanhedrin, Sadock de aertspriester, Nathan de pro-<br />

pro~<br />

feet en de Rey van Jerusalemmers, J die de partij<br />

der rechtvaardigheid voorstaan en strijden voor de<br />

triomf van Gods wet. Het gaat bij Vondel niet<br />

hoofdzakelijk om de liefde ener vrouw, zoals dit<br />

wel <strong>het</strong> geval is bij Racine —-<br />

maar om de bouw<br />

van de tempel aller goden en om <strong>het</strong> al of niet<br />

bewieroken door Salomon van Astarte's beeld. Bij<br />

Vondel ligt de dramatiek in de aantasting der wet,<br />

bij Racine in <strong>het</strong> tegenspel van Antiochus en Titus<br />

om Bérénice's liefde. Kort zijn bij Racine de to-<br />

to~<br />

nelen waar Rome tegenover Bérénice optreedt. Bij<br />

Vondel is die tegenstelling van Jerusalem J en Gods<br />

wet niet een onderdeel, onderdeel. dat maar terloops aange-<br />

aange~<br />

roerd wordt, maar <strong>het</strong> drama zelf.<br />

Zulks doende blijft Vondel trouw aan de opzet<br />

van zijn koningsspelen: Adonias, Koning David in<br />

Ballingschap en Koning David Herstelt. Het zijn<br />

alle spelen der goddelijke gerechtigheid, waar <strong>het</strong><br />

gaat om de eerbiediging en naleving van Gods<br />

vooropgestelde wet. Vondel voert deze hoge op-<br />

op~<br />

vatting streng door en laat zich zieh nergens afleiden<br />

179


door <strong>het</strong> uitspinnen van <strong>het</strong> gevoelsconflict, dat<br />

slechts siechts zirfi zijfi hoofdgegeven stoffeert.<br />

Zijn drama verliest aldus wel aan romantische<br />

bekoorlijkheid, maar niaar boet nergens in aan hoogheid<br />

van tragische conceptie. Het .gehele gebeuren blijft<br />

'hoofdzakelijk -hoofdzakelijk overspannen door Gods rechtvaar-<br />

rechtvaar~<br />

digheid en de verschillende personages, die naast<br />

de hoofdfiguren optreden, bestaan slechts in ver-<br />

ver~<br />

houding tot deze functie. Achteraf blijft bij Vondel<br />

God —- en zijn rechtvaardigheid —- de voornaam-<br />

voornaam~<br />

ste en wellicht enige personage, die de hele dra-<br />

dra~<br />

matische economie beheerst. Er is in deze drama's<br />

geen andere tegenpartij dan de partij, die Gods<br />

wet en wil bestrijdt.<br />

Aldus bedoel ik niet te zeggen, dat Vondel geen<br />

voorname voomame plaats aan de vertegenwoordigers van<br />

<strong>het</strong> menselijke gevoel heeft ingeruimd. De figuur<br />

van Abizag, David's weduwe, zoals zij in de Ado~ Ado-<br />

nias voorkomt, is wellicht de ontroerendste vrou-<br />

vrou~<br />

wenfiguur van Vondels bijbelse drama's. Mijns<br />

inziens kan zij de vergelijking met de teergevoe-<br />

teergevoe~<br />

ligste heldinnen van Racine's drama's doorstaan.<br />

Doch, hoe ontroerend ook, blijft in dit geweldige<br />

drama van Gods rechtvaardigheid —-<br />

een rechter-<br />

rechter~<br />

lijk drama bij uitstek -— Abizag een nevenfiguur,<br />

die buiten de kernverwikkeling blijft, zodat zij nooit<br />

<strong>het</strong> verloop van <strong>het</strong> drama kan wijzigen. Alles<br />

staat of Valt valt hier naarmate <strong>het</strong> al of niet overeen-<br />

overeen~<br />

stemt met Gods wil. Om een tegenvoeter van Vondels<br />

hoge opvatting te vinden, dient men terug te<br />

Von~<br />

deis<br />

grijpen naar Racine's Athalie, waar eenzelfde<br />

strenge bijbelse uitwerking van Gods rechtvaardigheld<br />

ten tonele wordt gebracht. Vindt men deze<br />

rechtvaardig~<br />

heid<br />

hoge concepten in een enkel werk van Racine, Radne, bij<br />

Vondel daarentegen is zij doorgaans <strong>het</strong> leidende<br />

thema, waarvan hij nooit afwijkt. Mocht er van<br />

180


eentonigheid in Vondels werk sprake zijn, dan ligt<br />

zij wellicht in <strong>het</strong> feit, dat er bij hem feitelijk maar<br />

één speler is waar <strong>het</strong> ten slotte op aankomt en<br />

waartoe alles is terug te voeren, de „judex "judex aequus",<br />

die de loop der tijden beheerst, God en zijn eeuwige<br />

wet.<br />

Wie deze zienswijze bekrachtigd wil zien, leze<br />

bij voorbeeld Vondels spel: Samson of heilige<br />

wraeck. Velen zullen bij <strong>het</strong> lezen van dit drama<br />

onthutst of teleurgesteld zijn, omdat er zo weinig<br />

romantische situaties in verwerkt zijn. Geen spoor<br />

van liefdestonelen tussen Delila en Samson, daar<br />

tegenover echter een ruwen rauw drama van<br />

menselijk leed en goddelijke wraak, een somber<br />

spel der gerechtigheid tussen Dagon en zijn tra-<br />

tra~<br />

wanten aan de ene zijde, en God, Samson, en<br />

Israël aan de andere kant. Men vergelijke daarbij<br />

de zoetsappige, romantische opvatting van een mo-<br />

mo~<br />

derne librettist, die Samsons liefdesverhouding tot<br />

Delila in <strong>het</strong> middelpunt van zijn lyrisch drama<br />

plaatste. Bij Vondel, die blijkens zijn Joseph in<br />

Egypten toch wel de taal der zinnelijkheid wist<br />

te hanteren, is geen spoor van dergelijke roman-<br />

roman~<br />

tische gevoelsuitingen te vinden. In de dreigende<br />

atmosfeer, die over <strong>het</strong> hele werk ligt, is slechts<br />

plaats voor de voorbereiding van Gods wraak.<br />

Door de betiteling van zijn drama legde trouwens<br />

Vondel duidelijk de klem op de primaire belong-<br />

belang~<br />

rijkheid van dit motief.<br />

Een zelfde dramatische wending vindt men in<br />

Vondels Noah, tevens in zijn Joseph in Egypten.<br />

Dit laatste spel levert een typisch testimonium<br />

op voor Vondels opvattingen en voor de juridische<br />

grondslag. grondslag, die hij steeds als kern en basis van <strong>het</strong><br />

gebeuren in <strong>het</strong> oog hield. In de opdracht aan<br />

Joan Victoryn, Victoryn. rechtsgeleerde, rechtsgeleerde. vergelijkt Vondel<br />

181


zijn opvatting met die van Euripides. Euripides; De kern vart van<br />

<strong>het</strong> verschil tussen beide spelen legt Vondel in de<br />

opvatting van de hoofdfiguur Joseph. J Dienaan-<br />

Dienaan;..<br />

gaande zegt Vondel:<br />

........ Wie dit stuck (van Euripides) wat naen, naer ...<br />

der inziet, zal lichtelyck bevinden, dat in 't afslaen<br />

der onkuisehe, onkuische, d'Amazoner niet zonderlinghs noch<br />

lofwaerdighs uitrechte, waarom hy den titel van<br />

gekroonde Hippolytus verdiende: eendeels, over-<br />

over~<br />

mits de stiefzoon, niet zonder bloedschande, zyne<br />

stiefmoeder kon misbruicken; andetdeels, anderdeels, om dat<br />

hy uit den aert Misogamos en Misogunes een<br />

huwelyxhater, ja ja vrouwenhater was was ...... enz ......<br />

Anders is 't met myn godvruchtigen en allerkuisch-<br />

allerkuisch~<br />

ten Joseph gelegen die, van Godt en de natuur niet<br />

misdeelt, nae 't uitharden van dien schrickelycken<br />

storm der bekooringen, in de bloem en hitte zyner<br />

jaeren, na zyn onverdiende tweejarige gevangenis,<br />

op den troon van eere geraeckt, in huwelyck trat<br />

met Asnath enz ........<br />

Verder wijst Vondel er op dat „zommige .. heide-<br />

heide~<br />

nen... de weelde van hun natuur met vergiftige<br />

drancken uitbluschten of met steene messen be-<br />

be~<br />

snoeiden, doch dat dees Hebreeusche profeet (Jo-<br />

(Jo~<br />

seph) en heldt, heIdt, in 't worstelperck en de loopbaen<br />

der kuischheit, met den prys stryken gaat, alleen<br />

uit kracht l::racht van zyn geloof en godvruchtigheid, vry-<br />

vry~<br />

willig, niet gelyk een opgevoede by Pittheus of in<br />

Pythagorische, maar in de volmaakte leeringen en<br />

schole des allerheiligsten Meesters van wien hy<br />

zoveel eeuwen te voren door zynen onbesproken<br />

wandel, vernedering en verheffing een sc<strong>het</strong>s en<br />

schaduw verstrekte."<br />

Volgens deze verklaring is <strong>het</strong> ongetwijfeld aan<br />

Josephs godvruchtigheid te danken dat hij de ver-<br />

ver~<br />

leiding overwint. Doch hoe wordt „dramatisch"<br />

.. 182


deze deugd voorgesteld, welk is de grond waarop<br />

zij voor ons optreedt? Het vierde bedrijf geeft een<br />

dUidelijk duidelijk antwoord op deze vraag. Men leze en<br />

overwege <strong>het</strong> daar voorkomende toneel tussen<br />

Joseph en Iempsar, waarin <strong>het</strong> hoofdzakelijk gaat<br />

over de wetten die <strong>het</strong> overspel verbieden, over <strong>het</strong><br />

menselijk en goddelijk recht, die door <strong>het</strong> overspel<br />

geschonden worden, over <strong>het</strong> geweten dat nacht<br />

en dag zijn stem verheft en aanklaagt, hoe diep<br />

ook de schennis ligt gedompeld. Het zijn al de<br />

constitutieve elementen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn,<br />

die naar voren worden gebracht, waarvan de rich-<br />

rich~<br />

tige aanwending <strong>het</strong> leven van de deugd uitmaakt.<br />

En dit is <strong>het</strong> fundamentele verschil met Euripides'<br />

spel, dat heel en al gespeend is van een beroep<br />

op recht en wet. Een verantwoording van vrijwil-<br />

vrijwil~<br />

lig zedelijk handelen is er evenmin te vinden, <strong>het</strong><br />

drama gaat er om een een natuurrijke natuurlijke tegenstelling,<br />

waarover <strong>het</strong> blinde noodlot beslist. Bij Vondel<br />

daarentegen gaat <strong>het</strong> steeds om <strong>het</strong>'vaststellen van<br />

een klaar bewustzijn, dat steunt op dialectisch vast-<br />

vast~<br />

gestelde normen. Dat is zijn bloedeigen geestes-<br />

geestes~<br />

merk.<br />

Stappen wij nu van <strong>het</strong> bijbelse drama af en<br />

keren wij onze blikken naar een tegenvoeter dezer<br />

schrikwekkende spelen der goddelijke gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid, ik bedoel de Leeuwendalers, een „lantsper "lantspel"<br />

vol liefelijkheid en arcadische stemming. Vergelij-V ergelij~<br />

ken wij dit fraaie herdersspel met de grote voor-<br />

voor~<br />

beelden, die Vondels schepping voorafgingen: Tas~ Tas-<br />

so's Aminta, Guarini's Pastor Fido, ook Hoofts<br />

Granida. Vindt men tal van gelijksoortige situaties<br />

bij voormelde schrijvers en Vondel verwerkt, vol-<br />

vol~<br />

gens een klassiek geworden model, één element is<br />

er waardoor Vondel zijn originaliteit bevestigt, één<br />

dramatische factor zonder welke de Leeuwendalers,<br />

183


ondanks al zijn verdiensten, verdiensten. hoogstens een geniale<br />

nadichting zou blijven. Dit element is <strong>het</strong> inscha-<br />

inscha~<br />

kelen van <strong>het</strong> volksgericht, volksgericht. de toepassing van <strong>het</strong><br />

keurrecht in <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf van <strong>het</strong><br />

"Iantspel". „lantsper, waardoor Vondels Vonde1s verwikkeling gron-<br />

gron~<br />

dig afwijkt van de dramatische opvatting zijner<br />

grote voorgangers. Deze typische, typische. originele tegenstelling,<br />

die over twee bedrijven loopt, loopt. is een beslis-<br />

beslis~<br />

tegen~<br />

stelling.<br />

send bewijs van Vondels specifieke dramatische<br />

visie. Zo is hij doordrongen van de de belangrijkheid<br />

der wetsidee. wetsidee, dat hij zelfs in een eenvoudig „lantspa-<br />

er niet van afweek dit grondthema —-<br />

<strong>het</strong><br />

"lant~<br />

sper'<br />

thema zijner levensvisie -— naar voren te brengen<br />

en <strong>het</strong> zelfs daar waar men <strong>het</strong> 't minst verwachten<br />

zou, hoogtij liet vieren.<br />

Dit vaststellen zal voor velen. een verrassing zijn.<br />

Maar Vondel is voor den aandachtigen lezer vol<br />

van dergelijke openbaringen. De détailuitwerking<br />

van zijn hoofdthema biedt telkens en telkens, telkens. op<br />

talloze plaatsen, plaatsen. uitspraken, sententies, sententies. spreuken,<br />

die rijke vergezichten openen op Vondels denk-<br />

denk~<br />

beelden omtrent de gerechtigheid. Er zou een heel<br />

compendium van dergelijke uitspraken vast te stetlen,<br />

zijn. zijn, een verzameling waaruit <strong>het</strong> juridische<br />

stel~<br />

taaleigen van Vondel machtig spreken zou.<br />

Voor wie zal bij voorbeeld <strong>het</strong> derde bedrijf f van<br />

Samson geen openbaring zijn, zijn. wanneer men daar<br />

Vondels denkbeelden aantreft over de verhouding<br />

van volk, gerechtigheid, godsdienst en gezag? Het<br />

desbetreffende stuk is te belangrijk om niet in <strong>het</strong><br />

volle licht te worden geplaatst. Het omvat de ver-<br />

ver~<br />

zen 730-764. Het luidt als volgt:<br />

Vorstin: Verstaet de vorst dit, dit. al de weerelt zal<br />

't verstaen<br />

184


Vorst:<br />

De menschen zyn gedeelt in aert en<br />

zinlyckheden.<br />

Vorstin: Hoe kan een reedlyck dier zich kanten<br />

tegen reden?<br />

Vorst:<br />

Wat's reden by <strong>het</strong> volck?<br />

Vorstin:<br />

dat redenmatigh is.<br />

Vorst:<br />

Nu stel de maet van reén reên eens zeker en<br />

gewis. g Vorstin:<br />

Dat by de wyzen magh de maet van<br />

reden heeten.<br />

Vorst:<br />

Der wyzen reden zelf valt ongelyck in<br />

't meeten.<br />

Vorstin:<br />

Hoe kan dit zyn?<br />

Vorst:<br />

dees schiet te verre, en die te kort.<br />

Vorstin:<br />

Is reden niet den mensch natuurlyck<br />

ingestort!<br />

Vorst:<br />

Z'is elck natuurelyck, doch ongelyck,<br />

gegeven.<br />

Vorstin:<br />

Hoe waer 't dan mogelyck op eenen voet<br />

te leven?<br />

Vorst:<br />

Dat is onmogelyck, dit houdt <strong>het</strong> volck<br />

gedeelt g Het volck, voIck, dat hooft voor hooft, in<br />

't oordeel wyt verscheelt.<br />

Vorstin:<br />

Om dan gelyck te gaen, wert maght<br />

vereischt in 't sieren<br />

van menschen,<br />

Vorst:<br />

Een geslacht van heele en<br />

halve dieren.<br />

Deze ongelyckheit heeft de maghten<br />

ingezet.<br />

De weereltwysheit weereItwysheit smede uit noot een<br />

wyze wet<br />

Om al wat afdwaelt van de middenlyn<br />

te toomen. toornen.<br />

185


Noch konze tot haer wil en ooghmerck<br />

geensins komen,<br />

Door hoop van loon, en vrees voor straffe<br />

van <strong>het</strong> genaet:<br />

Daer wert noch iet vereischt, dat vry wat<br />

verder gaet:<br />

Want weereltsche overheit kon slechts<br />

de leén leên regeeren,<br />

Zoo wyt haer maght reickt, maer de<br />

harten niet grondeeren.<br />

Dies quam de vreeze voor de goón goon<br />

(een hooger maght)<br />

Die elx gedachten kent, en, als een<br />

zwaert, met kracht<br />

Door ''s s menschen boezem dringt, ontrust<br />

<strong>het</strong> valsch geweeten,<br />

Het vroome rust besteit, bestelt, en uit en in kan<br />

meeten<br />

Wat elck verdient, ten steun der<br />

overhêen, overhéen, den staet<br />

Door 't innevoeren van den Godtsdienst,<br />

noch te baet.<br />

Zoo dienen dan, om 't volck geschickt en<br />

recht te leiden<br />

Het outerboeck en 't zwaert in geener<br />

wys gescheiden.<br />

De tweederhande maght is noodigh, en<br />

't gemeen<br />

heeft zaligh, stemmen deze eenstemmigh<br />

overeen<br />

Als snaeren op een luit."<br />

Maar —- zo vraag ik nu —- waar, in de literatuur<br />

der zeventiende eeuw, vindt men een zo duidelijke,<br />

bondige, klare uiteenzetting van de beginselen van<br />

staat en recht? En kan men twijfelen aan <strong>het</strong> feit<br />

186


dat Vondel, in dit verband, uitdrukkelijk <strong>het</strong> wezen<br />

en <strong>het</strong> doel der toneelkunst bepaalt, wanneer hij<br />

er op wijst, dat <strong>het</strong> toneel:<br />

" ......... sticht een staet, verschoont geen laster-<br />

laster~<br />

vleck<br />

En smet in heiligh, noch onheiligh, elx gebreck<br />

Wort zonder iemants naem te quetsen<br />

aangewezen ..... .<br />

Zoo wort de deught deugh~ met vreught den vorsten<br />

ingeplant.- "<br />

Het is geen toevalligheid dat deze teksten op<br />

elkander volgen. Dat <strong>het</strong> verband uitdrukkelijk<br />

door Vondel is gewild, springt in <strong>het</strong> oog. Het zijn<br />

uitspraken, die men bij bij de de Groot als vanzelfspre-<br />

vanzelfspre~<br />

kend zou aannemen. Zij hebben de diepte en de<br />

eenvoud van zijn genie. Het is <strong>het</strong> zonlicht van<br />

de Groots inzicht en leringen, die door Vondels<br />

verzen straalt. „O ,,0 zon van mijn gezang'', gezang", dichtte<br />

terecht Vondel de Groot toe en hoe meer men zich<br />

in beiden verdiept, hoe meer men tot de overtuiging<br />

komt, dat beide schrijvers op een evenredige wijze<br />

dezelfde waarheid verdedigen. Vondels drama be-<br />

be~<br />

doelt te zijn een leerschool van rechtvaardigheid.<br />

Steeds streeft Vondel, evenals de Groot, naar een<br />

"uitrechten" „uitrechten" der moeilijkheden, naar <strong>het</strong> uitwerken<br />

van een rechtvaardig oordeel. Wat van Eysinga<br />

schrijft over de Groot is ook toepasselijk op Von-<br />

Von~<br />

del. Het oordeel, over welk vraagstuk ook, moet<br />

rechtvaardig zijn, maar -— en daar gaat <strong>het</strong> hoofd-<br />

hoofd~<br />

zakelijk in Vondels drama om —-<br />

dit rechtvaardig<br />

oordeel moet tevens beantwoorden aan de eisen<br />

van een rechterlijk vonnis. In deze woorden ligt<br />

<strong>het</strong> geheim van Vondels dramatiek gevat.<br />

187


XVII<br />

VONDELS RECHTSACCENT<br />

Meer dan enige tegenstelling vermag, levert de<br />

vergelijking van Vondels werk met <strong>het</strong> oeuvre<br />

zijner tijdgenoten <strong>het</strong> bewijs, dat zijn visie een<br />

aparte, eigen stempel draagt en dat dit aparte<br />

Vondeliaanse juist "<strong>het</strong> „<strong>het</strong> juridische" juridische'' is.<br />

Velen hebben in de loop der zeventiende eeuw<br />

staatkundige vraagstukken pf Qf situaties in hun wer~ wer-<br />

ken aangeroerd; geleerden, publicisten, toneeldich~ toneeldich-<br />

ters, en zulks meestal naar gelang zij in de beleve~ beleve-<br />

nis van de toenmalige strijd om de gezagsbegin~<br />

gezagsbegin-<br />

selen en gezagsvormen betrokken waren.<br />

Dit was <strong>het</strong> geval met Milton, Filmer, Sidney,<br />

Hobbes, de Groot, Hooft. Enkele hunner betraden<br />

hoofdzakelijk <strong>het</strong> theologisch terrein, bij voorbeeld<br />

Salmasius, anderen bewogen zich slechts in de let-<br />

let~<br />

terkundige wereld hunner dagen, vanwaar zij de<br />

politieke gebeurtenissen op de voet volgden, en er<br />

de weerklank van in hun geschriften neerlegden.<br />

En ongetwijfeld hoort ook Vondel in niet geringe<br />

mate tot deze laatsten. Hun aller politieke belang~ belang,.<br />

stelling laat zich samenvatten als de gezamenlijke<br />

stem ener zeer bepaalde geestesstroming. Toth is<br />

er meer dan die rijke eenstemmigheid_ der gedach~ gedach-<br />

ten, er is ook de rijke verscheidenheid der accenten,<br />

waardoor <strong>het</strong> afzonderlijke werk geïndividueerd<br />

wordt.<br />

Zo brengt Miltons werk <strong>het</strong> republikeins accent<br />

naar voren. Hij is de de bestrijder beBtrijder der monarchale<br />

theorie, zoals zij geformuleerd was in <strong>het</strong> Basilicon<br />

Doron van Jacobus I. I, en in zijn Remonstrante for<br />

the Right of kings. Tegenover deze werken stelt<br />

hij zijn Eikonoklastes en vereenzelvigt zich na de<br />

188


terechtstelling van Karel I met diens moordenaars.<br />

Tegenover de puriteinse overmacht rijst op <strong>het</strong><br />

vasteland onder meer de figuur van Salmasius, die<br />

in zijn Defensio Regia pro Carolo I den terecht-<br />

terecht~<br />

gestelden koning huldigt als den rechtmatigen<br />

en<br />

vorst. Dit was de politieke faqade façade van de strijd<br />

tussen tegenovergestelde levensbeschouwingen, die<br />

de grondslagen van <strong>het</strong> geloof raakten. Het debat<br />

liet geen levensgebied onaangeroerd en <strong>het</strong> grote<br />

probleem van de dag was dan ook partij te te kiezen<br />

tussen de heersende tegenstellingen. Het is aan<br />

deze samenloop van omstandigheden toe te schrij-<br />

schrij~<br />

ven dat de staatkundige theorieën en tractaten hun<br />

ongemene verspreiding te danken hadden. Daarbij<br />

komt nog, dat de studie der klassieke schrijvers,<br />

zoals Tacitus, Plutarchus en van tal van andere<br />

verwante geesten, machtig bijdroeg om de bespie-<br />

bespie~<br />

gelingen over <strong>het</strong> hangende vraagstuk algemeen<br />

goed te maken. Sententiën, spreuken, waarin<br />

staatsmanswijsheid samengevat lag en gepopu-<br />

gepopu~<br />

lariseerd werd, komen in vele werken voor. De<br />

vroomheid dier dagen krijgt klank en stem in deze<br />

formules en van lieverlede groeit uit die gedachten-<br />

gedachten~<br />

sfeer <strong>het</strong> beeld van den vromen vorst, den wijzen<br />

bestuurder, waar alle verlangens naar gericht zijn.<br />

Het zijn vooral de tussen de twee uitersten in<br />

staande staatslieden, juristen en publicisten, die dit<br />

beeld omschrijven en gestalte geven. Vooraan ging<br />

daarbij de partij van de „politiques'', "politiques", de gematig-<br />

gematig~<br />

den, die een verzoening tussen monarchisten en<br />

republikeins gezinden voorstonden. Deze partij<br />

vond hoofdzakelijk haar aanhangers onder de le-<br />

le~<br />

gisten, de magistratuur en <strong>het</strong> patriciaat. Tot deze<br />

partij, die, van franse oorsprong, heel en al onder<br />

franse invloed stond, behoorden hier te lande de<br />

Groot, Hooft en Vondel. Zij zijn de gemodereer-<br />

gemodereer~<br />

189


den, die <strong>het</strong> monarchale stelsel huldigen als <strong>het</strong><br />

beste, maar „<strong>het</strong> "<strong>het</strong> vorstelijke" leggen in een ideale<br />

belichaming der vroomheid. Hendrik IV, Lodewijk<br />

XIII, Christina van Zweden zijn de belichaming<br />

van dit staatkundig ideaal-type. ideaal~type.<br />

Doch dezen zijn<br />

slechts afschaduwingen van <strong>het</strong> oerbeeld, <strong>het</strong>welk<br />

ons voorgehouden wordt in de Bijbel, door wie<br />

op ideale wijze beleefd worden de beide verbonden,<br />

op welker harmonieuze wisselwerking, de goede,<br />

deugdelijke regeringsvorm gevestigd is: <strong>het</strong> ver-<br />

ver~<br />

bond tussen God en Israël en <strong>het</strong> verdrag van<br />

subjectie, <strong>het</strong>welk de verhouding tussen vorst en<br />

volk regelt. De tyran is de vorst, die afbreuk doet<br />

aan dit dubbele constitutieve verdrag.<br />

Heel de ontwikkelingslijn waarlangs <strong>het</strong> vorste-<br />

vorste~<br />

lijke beeld zich ontplooit, loopt van Adam, vader<br />

en koning aller volken, tot <strong>het</strong> ideaal-type ideaal~type<br />

waarin<br />

de constitutieve eigenschappen van gezalfden leider<br />

en dienaar der volken saamgevat zijn. In deze ont-<br />

ont~<br />

wikkelingslijn neemt de Joseph-figuur Joseph~figuur -— een pre-<br />

pre~<br />

figuratie van den Christus ---- - zoals zij door de<br />

Groot werd uitgebeeld, een belangrijke plaats in.<br />

Hij is, volgens de woorden van Vondel, de wijze<br />

regeerder, die "zich „zich draeght als een degelyck vorst<br />

en toont dat mogentheid en vromigheid wel kunnen<br />

vergezelschapt gaen, zonder dat de regeerder zich<br />

aenstelle, als een die van schellemstucken enbooze<br />

geveinstheit t'zaemenhangt. ezaemenhangt. Men hoort hier —-<br />

zo<br />

vervolgt Vondel —-<br />

geen grollen noch beuzelingen,<br />

veel min ophitzingen tot wederspannigheid, moor-<br />

moor~<br />

den, rooven en plonderen: pIon maer de toehoorder<br />

wordt aenigemaeni aengemaent tot vrede en vromigheid; de<br />

vorst tot rechtvaerdigheid en godsvruchtigheid, de<br />

gemeente tot gehoorzaemheid aen Godt en den<br />

koning en haere wettige overheit" (Voorrede v.<br />

Sophompaneas 435. 111 III W.B.).<br />

190


De Sophompaneas is belangrijk omdat hij de<br />

visie van de Groot weergeeft, maar ook omdat<br />

Vondel de Groots opvatting door zijn overzetting<br />

in zijn werk heeft ingeschakeld. Wij kunnen uit<br />

beide werken leren, hoe <strong>het</strong> accent van <strong>het</strong> pro-<br />

pro~<br />

bleem verschoven wordt. Het gaat hier niet meer<br />

om de al of niet wettigheid van <strong>het</strong> gezag, maar<br />

om de wijze van regeren, niet om monarchale noch<br />

om republikeinse staatsvormen, maar om den recht-<br />

recht~<br />

vaardigen raadsman, den wijzen vorst. Dit is in de<br />

literatuur dier dagen een novum, die <strong>het</strong> specifieke<br />

van de Groots irenische opvatting uitmaakt. Toch<br />

blijft <strong>het</strong> hoofdaccent gericht op de staatsmans-<br />

staatsmans~<br />

kunst.<br />

Ook bij Vondel vinden wij die bizondere nuan-<br />

nuan~<br />

cering van <strong>het</strong> accent terug, bij voorbeeld in zijn<br />

Salomon. Doch bij Vondel is de staatsmanskunst<br />

als zodanig geen hoofdmotief. Vondel gaat een<br />

stap verder in de uitbeelding van de vroomheid<br />

en legt de kern dezer deugd in in de de rechterlijke<br />

waarde van den regeerder. De vrome vorst is is voor-<br />

voor~<br />

al vroom rechter. Het verschil lijkt gering maar is<br />

essentieel. essentieel, omdat de kern van Vondels dramatiek<br />

er in gefundeerd ligt en wij met deze opvatting<br />

voortschrijden in de ontwikkeling van <strong>het</strong> primi-<br />

primi~<br />

tieve beeld naar de algemeen menselijke toepas-<br />

toepas~<br />

sing in de figuur van den mens als souvereinen<br />

rechter. De vroomheid vindt haar algemene bepa-<br />

bepa~<br />

ling in <strong>het</strong> al of niet/bereiken der rechtvaardigheid,<br />

en wel door middel van de dialectische vorm ener<br />

rechterlijke procesvorming. De dramatische ver-<br />

ver~<br />

wikkeling waarin Vondel <strong>het</strong> aramatische dramatische conflict<br />

ziet, is fundamenteel van juridische aard. De tot-<br />

tot~<br />

standkoming van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn primeert <strong>het</strong><br />

staatkundig motief.<br />

In dit grote verschil van opvatting ligt <strong>het</strong> eigen-<br />

eigen~<br />

191


aardige van Vondels accent. Men wordt er zich<br />

dadelijk van bewust, -wanneer men Vondels werk-<br />

werkwijze<br />

gaat vergelijken met de werkwijze van andere<br />

tijdgenoten, die <strong>het</strong> staatkundig accent hebben ge-<br />

gehuldigd<br />

en toegepast. Ik bedoel daarbij Hooft. Men<br />

leze diens Geeraert van Velzen en bemerke welke<br />

functie hij daarbij inruimde aan <strong>het</strong> vorstelijke ka-<br />

karakter.<br />

Het tweede bedrijf van Hoofts spel toont<br />

ons graaf Floris in de macht van zijn tegenstan-<br />

tegenstanders.<br />

Wat doet hij ter zijner verdediging? Hij be-<br />

beroept<br />

zich tegenover de samenzweerders op zijn<br />

vorstelijk karakter en ontzegt aan zijn onderge-<br />

ondergeschikten<br />

<strong>het</strong> recht om over hem recht te spreken.<br />

Dat hij wettig vorst is, moet hem tegen hun aan-<br />

aanslag<br />

beschutten. Wanneer Herman van Woerden<br />

aan Floris de vraag stelt: „Welck "Welck uitvluchten dicht<br />

uw geese" geest?" antWoordt antwoordt de graaf hem:<br />

"Ghy „Ghy Heeren, ben ick niet uw wettig<br />

vorst?" vorstr<br />

En Woerdens repliek klinkt:<br />

"Geweest. „Geweest.<br />

Ghy waart <strong>het</strong>, alzoo lang ghy eer en<br />

eedt betrachtte.<br />

Toen die versturven in uw goddeloos<br />

gedachte<br />

Verstorf aan ons de staf der<br />

vorstelycke handt.- handt."<br />

En Gysbrecht van Aemstel vervolgt:<br />

„Aen "Aen ons die leden zyn der staaten<br />

van <strong>het</strong> landt<br />

Dien ghy 't 't voornaemste der voor- voorwaerden<br />

hebt gebroken<br />

Dewelke waaren op uw huldinge<br />

besprooken.<br />

192


Ghy zwoert met daaging Godts en by<br />

gestaafden eed<br />

Dat ghy dit vrye volk, in oorlogh en<br />

in vreed,<br />

Berechten trouwlyk zoudt, en<br />

vroomelyk beweeren:<br />

Eer dat <strong>het</strong> graaflyk goudt genaaken<br />

mocht uw heeren.<br />

Daar zyt ghy op gehult en is U<br />

toegezeit<br />

Byeede wederom, daar op<br />

gehoorzaemheidt,<br />

't Welck toen ghy maakte los,<br />

los werden d'onderzaaten.-<br />

d'onderzaaten."<br />

Floris:<br />

Zoo stelt my dan te recht door<br />

't lichaem van de Staeten<br />

't geen my myn kransse gaf, dat<br />

oordeel van myn krans,.<br />

Geeraert:<br />

De minste van <strong>het</strong> volck is halsheer<br />

des tyrans.<br />

Herman: Des rechts uitroyer is onwaardigh'<br />

rechts weldaaden.<br />

Floris: Uw broeder is gedoemt by wettigh hof<br />

en raaden.<br />

Gysbrecht: Gekozen wettigh, maar wel wetteloos<br />

van stem.<br />

Floris: Zy strecken 't vonnis uit.<br />

Geeraert:<br />

Ghy voerd' <strong>het</strong> tegens hem.<br />

Floris: Is 't recht vervalscht, zy dêên dan 't:<br />

verhaal <strong>het</strong> op hen alle.- alle."<br />

Dit is een heel belangrijke tekst omdat hij een<br />

voorbeeld is van de verschuiving van staatkundig<br />

naar rechtskundig accent, in de dramatiek der<br />

zeventiende eeuw, waarin <strong>het</strong> spel der meningen<br />

zich weersriiegelt. weerspiegelt. Verhouding van vorst en on- on~<br />

193


derdaan vormt nog wel <strong>het</strong> hoofdmotief, hoofdmotief. maar ook<br />

op de rechtsverhouding tussen beiden wordt ge-<br />

ge~<br />

wezen. Immers de vraag wordt gesteld wie recht<br />

tot rechten heeft, m.a.w. wie kan hier als recht-<br />

recht~<br />

vaardig rechter optreden. De tekst is is uitdrukkelijk:<br />

"Geen „Geen man <strong>het</strong> recht ontwast," betoogt Geeraert<br />

van Velzen. Doch Gysbrecht —-<br />

die ook optreedt<br />

als verdediger van <strong>het</strong> geweten —-<br />

beroept zich op<br />

<strong>het</strong> feit dat hij tot <strong>het</strong> verbond is toegetreden in<br />

de mening dat een beroep zou worden gedaan op<br />

de Staten. Doch Geeraert van Velzen, die door<br />

wrokgevoelens is gedreven, weerstreeft hem zeg-<br />

zeg~<br />

gende:<br />

"De „De minste van <strong>het</strong> volck is halsheer des tyrans."<br />

Dit is een frappante tegenstelling van inzichten,<br />

waaruit de figuur van Gysbrecht als voorstander<br />

van rechtvaardig rechtspreken tegenover bruut<br />

wraakgevoel prachtig naar voren treedt. Wellicht<br />

heeft Vondel in deze karaktertrek de eerste aan-<br />

aan~<br />

leiding gevonden tot <strong>het</strong> concipiëren van zijn<br />

Gysbrecht?<br />

Hoe <strong>het</strong> ook zij, zo hangt bij Hooft <strong>het</strong> geschil<br />

der inzichten, tussen wraakgevoel en redelijke<br />

rechtspraak, eigen richting en optreden der wettige<br />

overheid.<br />

Onaannemelijk is daarom de critiek, die beweert be:weert<br />

dat <strong>het</strong> verwerken dezer elementen een verbreking<br />

der handeling is, een toegeven aan de vragen van<br />

de dag, waarin meer de stem van den schrijver dan<br />

de stem der personages klinkt. Mag <strong>het</strong> zo lijken<br />

voor werken, waarin <strong>het</strong> historisch-legendarische<br />

historisch~legendarische<br />

overweegt, toch is en blijft <strong>het</strong> staatkundig en<br />

rechtsacéent rechtsaccent dezer spelen <strong>het</strong> hoofdmoment hoofdrnoment waar-<br />

waar~<br />

uit <strong>het</strong> zich verder ontwikkelende drama zich<br />

ontplooit. Deze ontwikkeling dient gezien in ver-<br />

ver~<br />

houding tot dit speciale accent en buitên buitén deze ont- ont~<br />

194


wikkelingslijn is een begrijpen van Vondels drama<br />

overgeleverd aan de willekeur van literaire theo-<br />

theo~<br />

rieën.<br />

Bij Vondel nu komt <strong>het</strong> rechtsaccent tot volle<br />

ontplooiing. Bij hem gaat <strong>het</strong> niet meer om de<br />

vraag: wie tot rechtspreken bevoegd is, maar om<br />

de vraag: hoe recht gesproken wordt. Het gaat om<br />

den .. „judex aequus-, aequus", die bij de Groot een zo grote<br />

rol speelt en door hem als „de "de rechtvaardigheid-<br />

rechtvaardigheid"<br />

wordt opgevat. In <strong>het</strong> De jure Belli ac Pacis, uit~ uit-<br />

gave van Dr Or Molhuysen 1919, komt hij bij voor-<br />

voor~<br />

beeld voor op p. 406 par. 2 onder 2. Dat de uit-<br />

uit~<br />

drukking louter betekent "dat „dat wat rechtvaardig is'' is"<br />

blijkt volgens Prof. van Eysinga zeer duidelijk op<br />

p. 580 regel 5, p. 595 regel 9 van beneden en 596<br />

regel 13. Van Eysinga verwijst ook in dit verband<br />

naar zijn Gids voor de Groot's Groo(s „De "De jure Belli ac<br />

Pacis, 1945. Ook is hij de overtuiging toegedaan,<br />

dat men in de brieven van de Groot de „aequus "aequus<br />

judex'' judex" telkens tegenkomt. De stelling van van<br />

Eysinga is echter, zoals volgens hem uit <strong>het</strong><br />

voorafgaande blijkt, dat de „judex "judex aequus-<br />

aequus" al~<br />

daar niet is op te vatten als een bepaald rechter,<br />

bij voorbeeld God, maar als als „gepersonifieerde<br />

"gepersonifieerde<br />

uiting van wat rechtvaardig is''. is". Deze toelichting<br />

welke mij in een persoonlijk schrijven over de be-<br />

be~<br />

tekenis van den „judex "judex aequus'' aequus" door Prof. van<br />

Eysinga werd medegedeeld, geeft de positie van<br />

de Groots denkbeelden in de besproken ontwikke-<br />

ontwikke~<br />

ling van <strong>het</strong> rechtsaccent nauwkeurig aan. Vondel<br />

echter gaat een stap verder. Als uitbeelder van<br />

begrippen, omkleedt hij de gestalte van den „judex "judex<br />

aequus'' aequus" met <strong>het</strong> vlees en bloed der der menselijkheid.<br />

Hij toont ons den „judex "judex aequus'' aequus" als weifelend<br />

mens, onderworpen aan de wisselingen des ge-<br />

ge~.<br />

moeds, aan de onzekerheden van <strong>het</strong> weifelend<br />

195


oordeel. Bovendien transcendeert Vondel, in zijn<br />

koningsdrama's evengoed als in zijn Lucifer <strong>het</strong><br />

beeld van den „judex "judex aequus" en ziet in God de<br />

ideële belichaming van deze gestalte. In deze ko-<br />

ko~<br />

ningsspelen is God evenwel op een uitdrukkelijke<br />

wijze zichtbaar en wel in den persoon van den<br />

koning, die de afschaduwing is van <strong>het</strong> goddelijk<br />

gezag. Opstand tegen den wettigen vorst, <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

dreigen van diens leven en toekomst, is is „crimen "crimen<br />

laesae majestatis". Deze vergrijpen zijn schennis<br />

van <strong>het</strong> „jus "jus divinum" en daarom kern der hoogste<br />

dramatiek. Wie de belangrijkheid van dit begrip<br />

voor de zeventiende-eeuwse zeventiende~eeuwse rechtsopvattingen wil<br />

peilen, leze Graswinckel's s De lure Jure Majestatis, M en<br />

ervare dat <strong>het</strong> vergrijp tegen dit recht uitdrukkelijk<br />

valt onder <strong>het</strong> „jus "jus divinum voluntarium", en als<br />

schending van positief recht gold. Telkens en tel-<br />

tel~<br />

kens werd <strong>het</strong> als zodanig toegepast.<br />

Het standpunt van Vondel is duidelijk en ver-<br />

ver~<br />

zekert aan zijn drama's een unieke positie in de<br />

gesc<strong>het</strong>ste ontwikkelingslijn. Er is is in de wereld-<br />

wereld~<br />

literatuur zijner dagen slechts één voorbeeld, waar<br />

die hoge lioge opvatting van Vondel gevolgd wordt en<br />

dit is de Athalie van Racine. Radne. Kan hier van een<br />

invloed van Vondel gewaagd worden? Men weet,<br />

dat Racine Radne zich na Phèdre Phédre in de volle opgang van<br />

zijn genie plotseling van <strong>het</strong> toneel terugtrok om<br />

eerst lange jaren nadien de pen wederom op te<br />

'nemen \nemen tot <strong>het</strong> dichten van <strong>het</strong> subliemste zijner<br />

werken. Hoe men over een mogelijke beinvloeding<br />

beïnvloeding<br />

ook denke, vast staat dat Vondels werk aan <strong>het</strong><br />

hof van Lodewijk XIV niet onbekend was. Is de<br />

aanwezigheid van Vondels werk in de boekerij van<br />

den Zonnekoning een loutere toevalligheid? De<br />

stand der nederlands-franse nederlands~franse betrekkingen laat ver- ver~<br />

196


onderstellen, dat men te Parijs goed op de hoogte<br />

was van wat er in Nederland gebeurde op weten-<br />

weten~<br />

schappelijk, maar ook op litterair gebied, zeker in<br />

de dagen waar <strong>het</strong> toneel en zijn invloed de aan-<br />

aan~<br />

dacht had van mannen als Bossuet, Arnauld en<br />

Pascal. En mag men veronderstellen dat de Groot,<br />

die zich als zweeds gezant aan <strong>het</strong> franse hof ver-<br />

ver~<br />

toonde, nagelaten zal hebben over <strong>het</strong> werk van<br />

zijn groten en reeds zo beroemden geestverwant te<br />

spreken?<br />

Welke ook de resultaten van een nader onder-<br />

onder~<br />

zoek aangaande dit vraagstuk mogen zijn, feit is<br />

dat Racine's Athalie dezelfde specifieke opvatting<br />

vertoont, die de hoogheid van <strong>het</strong> Vondeliaanse<br />

drama uitmaakt.<br />

Een laatste vraag en wel de niet onbelangrijkste<br />

luidt: welk is bij Vondel <strong>het</strong> rhythme van dit<br />

rechtsaccent? Waneer zet <strong>het</strong> in, hoe ontwikkelt<br />

<strong>het</strong> zich, onder welke aspecten vertoont <strong>het</strong> zich<br />

in zijn werken? Begon <strong>het</strong> met de invloed van de<br />

Groot? Feit is dat de Palamedes in hoge mate een<br />

rechtsaccent vertoont en dit met een duidelijkheid<br />

die in de latere werken nauwelijks zal worden<br />

overtroffen. Welke invloed deed zich hier gelden?<br />

Onderging hij de invloed van de Groots vrienden?<br />

Volgde hij wellicht de raad en de de aanwijzingen<br />

van zijn rechtsgeleerden broeder Wi1Iem Willem bij <strong>het</strong><br />

concipiëren en uitwerken van zijn overdrachtelijk<br />

drama? Was Vondel toentertijd reeds zo ver-<br />

ver~<br />

trouwd met de rechtsidee, dat hij zelfstandig <strong>het</strong><br />

rechtsaccent zo prachtig kon beklemtonen? Zeker<br />

is, dat men geruime tijd zal moeten wachten, voor-<br />

voor~<br />

aleer <strong>het</strong> rechtsaccent met dezelfde nadrukkelijk-<br />

nadrukkelijk~<br />

heid wederom in zijn werk naar voren komt. Het<br />

staatkundige en historische element lebben hebben een tijd<br />

197


lang, in rijke afwisseling met <strong>het</strong> zuiver rechterlijk<br />

element, om de prioriteit gedongen, doch met de<br />

Electra, de Maria Stuart, de Lucifer, de Jephta,<br />

de Salomon, de Phaëton en de koningsspelen spelen is<br />

<strong>het</strong> primaatschap van <strong>het</strong> zuiver rechtsaccent boven<br />

<strong>het</strong> staatkundig-historische staatkundig~historische heel heil en al verzekerd.<br />

Hoe de verhoudingseconomie, de wisselwerking<br />

der staatkundige, rechterlijke elementen ook moge<br />

zijn, op welke wijze zij met elkaar gepaard gaan<br />

of gescheiden zijn, beide elementen blijven de<br />

grondaccenten van Vondels dramatische visie. Bei-<br />

Bei~<br />

der wisselwerking loopt steeds uit op <strong>het</strong> tot stand<br />

komen van den „aequus "aequus judex'', judex", waarin de tegen-<br />

tegen~<br />

stellingen der zo bewogen geestesstromingen dier<br />

tijden een evenwichtige oplossing vinden. Bij de<br />

Groot heerpt heeri't de verstilling der uiterlijke ordening,<br />

bij Vondel daarentegen de bewogenheid van de<br />

innerlijke verpuring, die zich in <strong>het</strong> verlichte ge-<br />

ge~<br />

weten voltrekt.<br />

Want ook <strong>het</strong> geweten is evenmin als <strong>het</strong> oor-<br />

oor~<br />

delen vrij van de stormen en de vertroebeling van<br />

<strong>het</strong> gemoed. Het rechtvaardig oordeel is slechts<br />

te bereiken langs de veilige weg van de "vinding", „vinding",<br />

die de normen der redelijkheid als richtinggevend<br />

vooropstelt.<br />

Doch bij Von.clel VoivIel is ten slotte dit accent door-<br />

door~<br />

zond door een hogere toonsfeer, die de wijding<br />

ener getranscendeerde opvatting veronderstelt. In<br />

die sfeer krijgt <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht een boven-<br />

boven~<br />

menselijk aspect, <strong>het</strong> is zuiver Godsrecht gewor-<br />

gewor~<br />

den, positief Godsrecht, welks gebod en verbod in<br />

rechtstreekse verhouding staan tot de Belofte. Het<br />

recht, waarover hier. gesproken wordt, is „jus "jus di-<br />

di~<br />

vinum voluntarium'', voluntarium", uit kracht van eigen natuur,<br />

en transcendeert alle gegroeid, menselijk recht. Het<br />

is normerend voor <strong>het</strong> geweten, zowel van volken vqlken<br />

198


als van enkelingen. Het geloof in de bestemming<br />

der mensheid wordt richtinggevend en de voltooi-<br />

voltooi~<br />

ing van <strong>het</strong> goddelijk verlossingsplan wordt de<br />

hoogste norm, waaraan alle handelen getoetst<br />

wordt. Dit messiaanse recht ligt beschreven in <strong>het</strong><br />

verbond met Israël, in de mosaïsche wet, de pro-<br />

pro~<br />

feten, en in <strong>het</strong> evangelie. Het leeft uit <strong>het</strong> geloof<br />

en put zijn .ijn gezag uit <strong>het</strong> koningschap Gods, uit<br />

welks titel alle gezag wettig is. Koninklijk gezag,<br />

wet en geloof zijn aldus versmolten tot een levens-<br />

levens~<br />

eenheid van transcendentaal positieve orde, die alle<br />

gebeurlijkheid van louter tijdelijke positivering on-<br />

on~<br />

eindig overtreft.<br />

Verbreed en verpuurd verheft zich aldus bij<br />

Vondel <strong>het</strong> rechtsaccent, van <strong>het</strong> algemeen<br />

menselijk natuurrechtelijke tot <strong>het</strong> transcendentaal<br />

positief Godsrecht op en vermaagschapt zich ten<br />

slotte met de alles overkoepelende lijn der heils-<br />

heils~<br />

economie, die de uitwerking is van Gods eeuwige<br />

wil.<br />

199


XVIII<br />

VONDEL EN GROTIUS GROTlUS<br />

Niemand heeft meer dan Grotius <strong>het</strong> denkleven<br />

van Vondel beïnvloed. Grotius' Grbtius' streven is de achtergrond,<br />

rond, waartegen en waarop Vondels oeuvre<br />

ach~<br />

zich ontplooit. Het is <strong>het</strong> fundament waarop Vondels<br />

gedachte voortbouwde. Vondels dankbaarheid<br />

jegens de Groot staat dan ook in gulden letters in<br />

Von~<br />

deIs<br />

zijn werk geboekt. Nochtans is er tussen Vondel<br />

en Grotius een essentieel verschil, <strong>het</strong>welk bij<br />

nadere beschouwing zeer groot is is en scherp in<br />

<strong>het</strong> licht springt.<br />

Beiden, Vondel en Grotius, waren voorstanders<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht als basis der sociale'ordening,<br />

als grondslag van alle rechtsverhouding. Doch bij<br />

Grotius blijft deze natuurrechtelijke opvatting de<br />

vrucht ener theïstische, min of meer rationalis-<br />

rationalis~<br />

tisch getinte levensbeschouwing, en aldus reikt zij,<br />

ondanks haar grote positieve en wetenschappelijke<br />

belangrijkheid niet veel verder dan de peripherie<br />

van <strong>het</strong> leven. Bij Vondel daarentegen reikt zij tot<br />

grotere diepten en bereikt een voordien ongekende<br />

spanning. Dit vindt zijn oorzaak in <strong>het</strong> feit, dat bij<br />

Vondel <strong>het</strong> natuurrecht aangewend wordt als een<br />

onderdeel van de synthese tussen de loutere na-<br />

na~<br />

tuurwettelijkheid en de kosmische liefdesmystiek<br />

tot <strong>het</strong> wezen der dingen en en zijn alomregelende<br />

ordening. Bij Grotius vinden wij als cement der<br />

sociale binding <strong>het</strong> beginsel der "gezelligheid". „gezelligheid-. Het<br />

wa1? w,” achteraf een compromis met <strong>het</strong> burgerlijke<br />

karakter van de heersende protestantse gezags-<br />

gezags~<br />

opvatting. Bij Vondel vinden wij dit beginsel der<br />

gezelligheid in ruime mate verwerkelijkt, doch<br />

Vondel kent niet de beperktheid der uiterlijke po- po~<br />

200


sitiviteit, hij staat er niet bij stil, stil. zij is hem slechts<br />

tot uitgangspunt, dat wel is waar onmisbaar is,<br />

maar ontoereikend om zijn rechtvaardigheidszin<br />

geheel en al te bevredigen, en daarom zoekt en<br />

vinc\t vind,t hij de bron en de werking dezer gezelligheid<br />

in Gods liefde. Zulks doende brengt Vondel de<br />

synthese tot stand tussen natuurrecht als basis der<br />

sociale ordening en de liefde Gods als bezielend<br />

rhythme van <strong>het</strong> universele leven.<br />

Vondels opvatting der Godheid is aldus totaal<br />

verschillend van de opvatting der Godheid in vroe-<br />

vroe~<br />

gere eeuwen. Bij Vondel vertoont zij een gesubli-<br />

gesubli~<br />

meerd metaphysisch karakter. De God van Vondel<br />

is de Vader der mensen, de al-goede al~goede<br />

Bestuurder<br />

en Behouder der menselijke levensordening, maar<br />

tevens de Vader van <strong>het</strong> universele leven, wiens<br />

schepselen als kinderen in <strong>het</strong> grote gezin van Gods<br />

rijk verzameld zijn, in <strong>het</strong> genot vaneen volmaakt<br />

harmonisch leven. Aldus is de natuurwettelijkheid,<br />

welke bij Grotius als zodanig primeerde, bij Vondel<br />

vervangen of liever veredeld door de alomvattende<br />

liefdesbezieling van den scheppenden Vader. De<br />

wereld, <strong>het</strong> universum van Vondel is aldus een<br />

incarnatie van den Vader, een incarnatie die als<br />

<strong>het</strong> ware een eeuwigvoortdurende schepping is,<br />

overeenstemmend met <strong>het</strong> reddende of offerIeven ferleven van<br />

<strong>het</strong> Woord.<br />

Vondel overtreft aldus de scholastische theorie, theorie.<br />

volgens welke de natuur een louter hiërarchische<br />

ordening der wezens voorhoudt. Hij gaat verder,<br />

hij verhoogt de kwaliteit der levensordening door<br />

de transcenderende macht der liefdesordening. De<br />

natuur is immers voor Vondel <strong>het</strong> uitdrukkingsveld<br />

van deze universele levensordening, levensordening. welke wel is<br />

waar formeel een statisch karakter vertoont, m'aar m~ar<br />

een statisch karakter dat getranscendeerd wordt<br />

201


door de werking van een spiritualistischliefdes~ liefdes-<br />

beginsel.<br />

Het universum blijft derhalve voor Vondel een<br />

maatschappij. maatschappij, een alles omsluitende sociale ordening,<br />

maar een sociale ordening waar de kwaliteit kwa,Iiteit<br />

orde~<br />

ning.<br />

der liefde de waarde en de maat van <strong>het</strong> leven<br />

bepaalt en alle verhoudingen terugvoert tot een<br />

universeel. universeel, albezielend en alnormerend centrum. In<br />

dit pIl piles overheersend doelcentrum zijn alle stands-<br />

stands~<br />

en staatsverschillen tot harmonische eenheid ver-<br />

ver~<br />

smolten. Organologisch gedifferentieerd zijn zij<br />

ontisch één en gelijk uit de natuur van de finaliteit, finaliteit.<br />

die de schepping sçhepping omvat.<br />

Er ligt bovendien in de liefdesbetoning van Von~ Von-<br />

del een rijke schakering van gevoelskleuring. De<br />

bernardijnse opvatting van de geestelijke bruiloft<br />

det der ziel met God, God. heeft bij Vondel een hoogtepunt<br />

bereikt. bereikt, welks volmaaktheid ons aan Ruusbroecs<br />

heerlijkste vervoeringen denken doet, maar ook zijn<br />

er bij Vondel vele sporen der franciscaanse my-<br />

my~<br />

stiek merkbaar, nl. zijn liefde tot de natuur en de<br />

gevoelvolle zangen over den lijdenden Christus.<br />

Dat Vondel er in slaagde zijn metaphysische<br />

wereldbeschouwing te bezielen met de persoonlijke<br />

liefdesvervoeringen jegens <strong>het</strong> mensgeworden<br />

Woord, Woord. dat hij een kosmische identificatie bereikte, bereikte.<br />

waarin de strevingen der nieuwe tijden een rijke<br />

uitdrukking vonden. vonden, en die identificatie vervol-<br />

vervol~<br />

maakte door de exultatie der liefdesverhouding tot<br />

cten den persoon van Jèzus Jezus als Heiland, is <strong>het</strong> specifieke,<br />

-waardoor Vondel zich oneindig boven Gro-<br />

Gro~<br />

tius verheft. Vondel neemt <strong>het</strong> wetenschappelijke<br />

standpunt van Grotius ten volle op, maar transcen-<br />

transcen~<br />

deert <strong>het</strong> en bereikt aldus de synthese, die Grotius<br />

tevergeefs zocht.<br />

Het is om deze redenen, dat Vondel een zeer<br />

speci~<br />

fieke.<br />

202


izondere verschijning in onze beschaving is, nl.<br />

omdat hij er in slaagde een synthese te te vormen<br />

tussen elementen, die als tegenstrijdig werden be-<br />

be~<br />

schouwd en derhalve machtig bijdroeg tot <strong>het</strong> ont-<br />

ont~<br />

bloeien van een nieuwe levensvisie, die een ver-<br />

ver~<br />

jonging en een verruiming van <strong>het</strong> christendom<br />

zijner dagen betekende.<br />

Om die redenen ook is Vondel actueel. Meer<br />

dan ooit is hij door zijn sociale metaphysiek, welke<br />

<strong>het</strong> gehele universum als <strong>het</strong> werk en de uitdruk-<br />

uitdruk~<br />

king der geordende liefde beschouwt, de man die<br />

zich aan ons opdringt, wiens wereldbeschouwing<br />

beantwoordt aan de universele spanning van een<br />

personalistische levensorde. Want de wereld van<br />

Vondel: de natuur, zoals hij die opvat, en <strong>het</strong> in<br />

haar levende leven is niet slechts de natuur be-<br />

be~<br />

schouwd als een object van overheersing door den<br />

willekeurig optredenden mens, geen louter veld van<br />

arbeid, maar een ware maatschappij, een samen-<br />

samen~<br />

leving van relatief ongelijke waarden en krachten,<br />

ontisch gericht op een alles en allen veredelend<br />

en enigend doel. Historisch is deze houding van<br />

Vondel belangrijk, omdat zij tegen de vervlakking<br />

van <strong>het</strong> burgerlijk leven, dat uit <strong>het</strong> egaliteitsbegin-<br />

egaliteitsbegin~<br />

sel van <strong>het</strong> protestantisme ontstaan was, de aristo-<br />

aristo~<br />

cratische levensopvatting der kwalitatief waarde-<br />

waarde~<br />

volle liefdesordening opponeerde, en tevens de<br />

emotionele verhouding der zinnelijke strevingen<br />

veredelde, waarvan de zuiverheid, door <strong>het</strong> mate-<br />

mate~<br />

rialisme ener tegen alle mystieke levensvervoering<br />

gekante opvatting, bedreigd was.<br />

De metaphysische spanning der renaissance, vrij<br />

van haar dwalingen en pantheïstische buitenspo-<br />

buitenspo~<br />

righeid, werd in jongere banen geleid en <strong>het</strong><br />

natuurrecht veredeld tot de ontologische grondslag<br />

van de christelijke liefdesordening.<br />

203


Deze verklaring van een universum, welks le-<br />

le~<br />

vensrhythme in de liefdesordening van een eeuwig<br />

scheppenden Vader berust, deze metaphysisch~<br />

metaphysisch-<br />

sociale opvatting van <strong>het</strong> leven, is de verklaring<br />

die zich meer dan ooit aan de zoekende wereld op-<br />

op~<br />

dringt, en licht als een veilige uitkomst in de ver~ ver-<br />

warring dezer tijden.<br />

Meer dan ooit spreekt Vondel weer tot zijn volk,<br />

meer dan ooit toont hij ons de weg der heilbren~ heilbren-<br />

gende bezinning.<br />

204


XIX<br />

VONDELS GEHEIM<br />

Hoe meer men zich met Vondels werk vertrouwd<br />

maakt, hoe meer men doordringt in zijn gedachten-<br />

gedachten~<br />

gang en de perspectivische achtergrond zijner<br />

visies peilt, hoe meer men tegenover hem staat als<br />

tegenover een tovenaar wiens grenzeloos kunst-<br />

kunst~<br />

vermogen beheerst wordt door een magische toyer-<br />

tover~<br />

formule, een spreuk of een woord dat de werelden<br />

zijner begenadigde fantasie bijna willekeurig voor<br />

onze ogen oproept. De verstandelijke overpeinzing<br />

der Vondeliaanse denkbeelden kan ons <strong>het</strong> stramien<br />

zijner levensbeschouwing belichten, doch op<br />

stra~<br />

de achtergrond van dit zo rijk versierde stramien,<br />

uit de grondeloze diepten van <strong>het</strong> zijn straalt een<br />

openbaring, <strong>het</strong> woord dat alles samenbindt en<br />

tevens alles verklaart, <strong>het</strong> woord GOD. Dit woord<br />

is de sleutel van Vondels genie, de toverformule<br />

die alle problemen van zijn werk openlijk ver-<br />

ver~<br />

klaart.<br />

Uit dien hoofde is Vondel niet slechts een der<br />

begenadigdste denkers zijner eeuw maar een der<br />

grootste zieners aller eeuwen. Zijn blik blijft ge-<br />

ge~<br />

richt op God en alles wat hij ons zegt is vol van<br />

<strong>het</strong> goddelijk licht. Zijn arendsblik is nooit ver-<br />

ver~<br />

troebeld door de onzekere formulering der dwa- dwa~<br />

Iing, ling, steeds licht in zijn scheppingen de vaste ze-<br />

ze~<br />

kerheid der waarheid die allen bindt, tot eenheid<br />

samensnoert en opvoert tot de bron aller wezen-<br />

wezen~<br />

heid.<br />

De geschiedenis van <strong>het</strong> <strong>het</strong> zeventiende-eeuwse<br />

zeventiende~eeuwse<br />

denken bevestigt deze stelling.<br />

Immers wie de denksystemen der zeventiende<br />

eeuw nagaat ontdekt weldra dat de kern waaruit<br />

205


en waarom die systemen zich ontwikkelen geen<br />

andere is dan de bepaling van <strong>het</strong> wézen wezen der God-<br />

God~<br />

heid. Wel is dit vraagstuk steeds de kern aller<br />

philosophie geweest, doch in de zeventiende eeuw<br />

drong <strong>het</strong> zich op een zeer praegnante` praegnante~ wijze naar<br />

voren, in verband met de verrassende verwijding<br />

van <strong>het</strong> zichtbaar universum en met de daaruit<br />

voortspruitende vraag welke de plaats was van den<br />

mens in <strong>het</strong> onmeteliik onmetelijk ttitgebreide Uitgebreide veld der waar-<br />

waar~<br />

neembaarheid. Dit vernieuwde standpunt weerspiegelt<br />

zich niet slechts in de denksystemen der wijs-<br />

wijs~<br />

weerspie~<br />

geit<br />

geren en dichters maar evengoed in de geloofs-<br />

geloofs~<br />

overtuiging der brede massa's. Niet ten onrechte<br />

schrijft dienaangaande Land in zijn inleiding tot<br />

Spinoza's Godgeleerd Staatkundig Vertoog: "Het „Het<br />

hoofdpunt waarom de strijd stri,d ontbranden kon was<br />

<strong>het</strong> middelpunt zelf der algemeene wereld en le-<br />

1e~<br />

vensbeschouwing, <strong>het</strong> denkbeeld van God. Zooals<br />

<strong>het</strong> zich in den loop der eeuwen gevormd had,<br />

bevatte <strong>het</strong> kwalijk te vereenigen elementen. Aan<br />

den eenen kant, als nawerking van de aloude kin-<br />

kin~<br />

derlijke theologie, de voorstelling van een wezen<br />

zeer veel machtiger dan menschen, doch hen gelij-<br />

gelij~<br />

kende en naast hen staande zooals de sterkere en<br />

betere rnensch mensch naast den zwakkeren en minder<br />

bedeelden staat, dus altijd nog behoorende tot de<br />

som der wezens in <strong>het</strong> heelal, heelal; volgens de geschie-<br />

geschie~<br />

denis de beschermgod van een enkel volk, die in<br />

<strong>het</strong> bewustzijn zijner aanbidders, de goden van alle<br />

andere volken eerst overvleugeld en ten slotte ver-<br />

ver~<br />

nietigd had, waarna hij ook in veel breederen kring<br />

was gehuldigd. Aan den anderen kant, als uitkomst<br />

van aanvankelijk nadenken over den samenhang<br />

der dingen, <strong>het</strong> begrip van <strong>het</strong> eene onverganke-<br />

onverganke~<br />

lijke wezen, waarin al wat is zijn grond heeft en<br />

dat uit zijn aard in dezelfde betrekking staat tot<br />

206


alle dingen en gebeurtenissen in de wereld, een be-<br />

be~<br />

trekking die men min of meer begrijpelijk maakte<br />

door ze te vergelijken met die tusschen oorzaak en<br />

uitwerksel, doel en middel, grondstelling en ge-<br />

ge~<br />

volg, en wat dies meer zij, doch die aan geene<br />

verhouding die tusschen deelen en van <strong>het</strong> bestaande<br />

kan worden aangewezen, geheel beantwoordde. De<br />

eenheid van dat wezen verklaarde de eenheid der<br />

wereld, de eenparigheid en bestendigheid der orde<br />

die daarin heerscht en te meer aan <strong>het</strong> licht komt<br />

hoe vollediger wij hare verschijnselen leeren ken-<br />

ken~<br />

nen. Wat er dan nog verder omtrent dat hoogste<br />

voorwerp van vereering verkondigd werd, bestond<br />

uit een menigte van beweringen die beurtelings op<br />

dien uitnemendsten aller personen en op dien<br />

grond aller wezens van toepassing waren, of an-<br />

an~<br />

ders tot vereenzelving trachtten te dwingen wat<br />

toch tweeërlei voorstelling was en blijven moest.<br />

Toch kon, zoo dit nooit te voltooien samenstel iets<br />

baten zou, geen der beide factoren gemist worden.<br />

Deed men afstand van den persoonlijken, of zooals<br />

men gaarne zeide, van den levenden God, dan had<br />

men aan de spits van <strong>het</strong> heelal een God wien<br />

goed noch kwaad, en 's menschen wedervaren vol-<br />

vol~<br />

maakt om <strong>het</strong> even waren, en tot wien <strong>het</strong> geen<br />

zin had te willen bidden. Ziet men echter <strong>het</strong> al-<br />

al~<br />

wezen los, dan bleek niet hoe die persoon naast<br />

anderen die men overhield, aan <strong>het</strong> recht en <strong>het</strong><br />

verlangen kwam, tegenover die anderen, hoewel<br />

veel minder begaafden, als wetgever en vergelder<br />

op te treden. Zijne gansche waardigheid moest hem<br />

dan wel door zijne aanbidders, zij <strong>het</strong> door vrees,<br />

of door eerbied overmand, zijn opgedragen. Aristo-<br />

Aristo~<br />

teles had indertijd een eenigen, zelfbewusten God<br />

gesteld, die echter niets in de wereld maakte of<br />

deed, maar den standaard van volmaaktheid ver- ver~<br />

207


strekte, waarin <strong>het</strong> werkende beginsel in <strong>het</strong> heelal, heelal.<br />

dat hij de natuur noemde, zijne gewrochten voort-<br />

voort~<br />

durend trachtte op te voeren. Op deze in de scho-<br />

scho~<br />

len toenmaals welbekende „natuur" "natuur" gelijkt de god<br />

van Spinoza veeleer dan op dien van den griek-<br />

griek~<br />

schen meester en daarom zegt hij op zijn standpunt<br />

zeer doeltreffend: fend: God God of de of de natuur. natuur ....." Tot zo-<br />

zo~<br />

ver Land.<br />

Deze beoordeling, beoordeling. hoe waar zij ook lijke, is ten<br />

dele onjuist, onjuist. omdat zij uitgaat van de oude tradi-<br />

tradi~<br />

tionele tegenstelling van systemen naar de inhoud.<br />

Zij houdt geen rekening met de filiatie die tussen<br />

de tegenovergestelde denkers bestaat wat betreft<br />

de denkwijze waarop zij leren dat God, God. <strong>het</strong> al-<br />

al~<br />

zijnde, <strong>het</strong> al-omvattende al~omvattende zich in en door de wereld<br />

uitdrukt. Deze denkwijze is de de metaphysische,<br />

d.w.z. de denkwijze die wars van anthropomorphi-<br />

anthropomorphi~<br />

sche opvattingen der Godheid er op gericht is een<br />

dualistische opvatting van <strong>het</strong> universum uit te<br />

sluiten. De intrinsieke waarde dezer methode is<br />

echter dat zij, uitgaande van <strong>het</strong> geloof aan <strong>het</strong><br />

anes~omvattende alles-omvattende wezen der Godheid, streefde naar<br />

de transcendentatie der dualistische tegenstelling<br />

die alle rationele oplossingen aankleefde en uit-<br />

uit~<br />

mondde in de coïncidentia contradictorum der my-<br />

my~<br />

stieke schouwing. Behalve de speculatieve aantrek-<br />

aantrek~<br />

kingskracht dezer methode moest haar irenisch ka-<br />

ka~<br />

rakter Vondel zeer bekoren en <strong>het</strong> is te begrijpen<br />

dat hij aan deze metaphysische Godsbeschouwing<br />

een zeer ruime plaats heeft gegeven. De plaats<br />

welke hij voor deze Godsbeschouwing inruimde in<br />

zijn Bespiegelingen van Godt is zeker niet minder<br />

belangrijk dan de veelvuldige belichting van de<br />

Godsopvatting van Oud en Nieuw Testament in<br />

andere delen van zijn oeuvre. De oud-testamenti-<br />

oud~testamenti~<br />

sche voorstelling voorsteIIing komt overduidelijk voor in de<br />

208


koningsdrama's, s, terwijl de nieuw-testamentische<br />

nieuw~testamentische<br />

van <strong>het</strong> vleesgeworden Woord overal door <strong>het</strong><br />

werk van Vondel verspreid ligt. Deze drie wijzen<br />

van Godsbeschouwing zijn verweven tot een<br />

machtige synthese in de Altaergeheimenissen<br />

waar de beschouwing van <strong>het</strong> mysterie der aller-<br />

aller~<br />

heiligste Drievuldigheid de kern en de sluitsteen<br />

vormt. De centrale positie welke Vondel toekent<br />

aan de bespiegeling van dit mysterie en vooral de<br />

wijze waarop hij dit doet wettigt de vraag of<br />

Vondels geloof niet sterk is beinvloed beïnvloed geweest door<br />

de duitse middeleeuwse mystiek vooral door de<br />

mystiek der Keulse school. Wij zijn geneigd, op<br />

gronden welke wij hier niet kunnen uit.eenzetten,<br />

uiteenzetten,<br />

te beweren dat Vondel zeer sterk de invloed van<br />

Eckhart en vooral van Nicolaas van Cusa eusa onder-<br />

onder~<br />

ging. Van den laatste vooral die niet slechts theo-<br />

theo~<br />

loog en mysticus maar ook jurist was. Vergeten<br />

wij <strong>het</strong> niet, niE't, op welke wijze Vondel de Godheid<br />

bespiegelt, steeds stelt hij God voor als rechter. In<br />

de bijbelse drama's zien wij hem als straffend<br />

rechter, in de Bespiegelingen als ordenend rechter,<br />

in de nieuw-testamentische nieuw~testamentische<br />

opvatting als verzoe-<br />

verzoe~<br />

nend rechter. Dit is en blijft <strong>het</strong> specifiek eigen<br />

karakter van Vondels levensbeschouwing. Het ligt<br />

verankerd in zijn denken. De rol die Vondel toe-<br />

toe~<br />

kent aan <strong>het</strong> geweten komt deze stelling nog eens<br />

bevestigen. Het geweten is de stem van God in<br />

den mens. Maar die stem bezit een zeer eigen-<br />

eigen~<br />

aardig karakter, zij bezit een macht tot oordeelyelling.<br />

velling. Zij is de uitspraak der absolute waarheid.<br />

Zulks vloeit voort uit <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> denken een<br />

weerspiegeling is van <strong>het</strong> wezen aller dingen. En<br />

daar dit oerbeeld zich in <strong>het</strong> denkvermogen weer-<br />

weer~<br />

spiegelt evenals de gelijkvormigheid met <strong>het</strong> model<br />

in <strong>het</strong> portret, zo komt <strong>het</strong> dat <strong>het</strong> denken van<br />

oordeel~<br />

209


nature een centrum van vergelijking insluit, dat <strong>het</strong><br />

in staat stelt in zich zelve oordelen te vellen, die <strong>het</strong><br />

als <strong>het</strong> ware afleest als van een levende wet, welke<br />

<strong>het</strong> denken in zichzelf vindt telkens wanneer <strong>het</strong> er<br />

toe genoopt wordt. Deze opvatting impliceert dat er<br />

geen kennis bestaat die niet de kennis van God<br />

voorop stelt. De enkelheid is de wortel van <strong>het</strong> ge~ getal,<br />

<strong>het</strong> is: tal.<br />

"een „een eenigh, 't welck weick de veelen en<br />

Een maet verstreckt; aldus ontvangen zy en<br />

deelen<br />

Meervouwigh uit <strong>het</strong> een: maer d'overeenkomst van<br />

't Meervouwig steunt alleen op 't wezen ......"<br />

(Besp. 11. II. v v. 480)<br />

Zonder de kennis van <strong>het</strong> getal is de kennis van<br />

<strong>het</strong> deel onmogelijk. Van uit de eenheid van <strong>het</strong><br />

denken, waarin de gelijkvormigheid met <strong>het</strong> oer~ oer-<br />

beeld tevens de bron is van alle bewegen wordt <strong>het</strong><br />

oordeel gevormd en geveld. Het denken ontvouwt<br />

zich in veelvuldigheid veeivuldigheid op dezelfde wijze als de, d~<br />

inspiratie van den musicus omgezet wordt, zich<br />

belichaamt in veelvuldigheid van harmonische<br />

klankverhoudingen. M.a.w. de harmonie der oor~ oor-<br />

deelsmacht die zich beweegt in <strong>het</strong> denken als een<br />

levend, onderscheidend getal is een weerspiegeling<br />

der. der" goddelijke harmonie. Ergo kan men zeggen,<br />

dat ons denken de beweging is van een goddelijk<br />

getal en dat <strong>het</strong> zijn eigen determinatie van nature<br />

insluit.<br />

Dit harmonische is <strong>het</strong> geheim van Vondels<br />

genie, waarin <strong>het</strong> dichterlijk vermogen versmolten versrnolten<br />

ligt met de oordeelsmacht van zijn denken. Het is<br />

de bron van zijn rechtsbewustzijn en de grond der<br />

evenredigheid welke hij als norm der gerechtigheid<br />

verkondigt. In dit licht dient dan eok Vondels slot- slot~<br />

210


eschouwing van zijne Bespiegelingen te worden<br />

gelezen waar hij dicht:<br />

„Geluckigh "Geluckigh is de man, die, uit de wilde zee<br />

Zoo veeler dwalingen en jammeren en wee<br />

Door alle klippen heen, by wyle in schuim begraven,<br />

Van barningen bestulpt, in 't eindt eIndt de stille haven<br />

Des godtsdiensts innezeilt, en veilighlyck belant<br />

By Godt, der menschen heil, in 't 't hemelsch<br />

vaderlant,<br />

En Godts onsterflyckheit, van boozen afgescheiden:<br />

Daer wenscht myn godtsgedicht eenieder te<br />

geleiden,<br />

Te stuuren, buiten noot van schipbreuck, en gevaer.<br />

Zoo zy <strong>het</strong> Godt gewyt op zyn gewyt altaer."<br />

(Besp. V. v. 1983-1992)<br />

Vondels theodicee bevat de sleutel van zijn leven<br />

en werk.<br />

211


BIBLIOGRAFIE<br />

ARISTOTELES, Metaphysica (Tauchnitz —- Leipzig, 1843)<br />

BOASSON, J. J., Het Rechtsbewustzijn (Nijhoff - 's-Gravenhage,<br />

1919)<br />

's-Gra-<br />

BOUTROUX, E., Des vérités éternelles chez Descartes Descades<br />

(Alcan -— Paris, 1927)<br />

DANTE, De Monarchie (W. B. -— Amsterdam, 1940)<br />

DESCARTES, R., Les Méditations métaphysiques (Belin -—<br />

Paris, 1898)<br />

EYSINGA. EYSINGA, W. J. M. VAN, Gids voor de Groots De jure Jure<br />

Belli ac Pacis (B:ilI -— Leiden, 1898)<br />

FRIEDMANN, G., Leibnitz et Spinoza (Gallimard -— Paris,<br />

1946)<br />

GIERKE, 0., O., Johannes Althusius (Koebner -— Breslau, 1880)<br />

GROOT, H. DE, De Jure Belli ac Pacis (Brill —-<br />

Leiden,<br />

1939)<br />

GUARDINI. GUARDINI, R., La Coscienza (Morcelliana —-<br />

Brescia,<br />

1933)<br />

HUAN, G., Le Dieu de Spinoza (Alcan -— Paris, 1934)<br />

JANET, P., Histoire de la science. politique dans ses rapports<br />

avec la morale (Paris, 1872)<br />

KANT, I., 1., Metaphysische Anfangsgriinde Anfangsgründe der Rechtslehre<br />

(Königsberg, (Kbnigsberg, 1797)<br />

KRABBE, H., Het Rechtsgezag (Nijhoff —-<br />

's-Gravenhage,<br />

1917)<br />

KRANENBURG, R., Positief Recht en en Rechtsbewustzijn<br />

(Noordhoff —- Groningen, 1928)<br />

LALANDE, A., Vocabulaire technique. et critique de la Phi- Philosophie<br />

(Presses Universitaires —- Paris, 1947)<br />

NOLENS, W. H., De leer van den H. Thomas van Aquino<br />

over <strong>het</strong> Redd Recht (Beyers —- Utrecht, 1890)<br />

ROMMEN, H., Die Ewige Wiederkehr der Naturrechts<br />

(Hegner .- -- Leipzig, 1936)<br />

Die Staatslehre des Franz Suarez S.J. (Volksverlag —-<br />

M.-Gladbach, 1926)<br />

TROELTSCH, E., Die Soziallehren der Christlichen Kirchen<br />

und Gruppen (Tiibingen, (Taingen, 1919)<br />

VECCHIO, G. DEL, DEL. Diritto e personalitá personalità umana nella<br />

storia del pensiero (Zanichelli —- Bologna, 1917)<br />

VRALATOUX, J., La Cité de Hobbes (Le Coffre —-<br />

Paris,<br />

1935)<br />

213


8610.1<br />

216

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!