Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
VONDELS WERELDBEELD
11 DR JOS VANDERVELDEN III<br />
*<br />
VONDELS<br />
WERELDBEELD<br />
uh<br />
I<br />
11<br />
UITGEVERIJ HET SPECTRUM<br />
UTRECHT - ~<br />
BRUSSEL<br />
J<br />
MCMXLVIII
INHOUD<br />
Verantwoording 9<br />
I. De Godsidee, Godsidee. bron en oorsprong van<br />
<strong>het</strong> recht . . . . . 11<br />
11. II. Deducties en definities . 31<br />
111. III. De verwerkelijking van <strong>het</strong> rechts-<br />
rechts~<br />
bewustzijn ..... 34<br />
IV. Recht en wet . . . . . 50<br />
V. Natuurrecht en natuurtoestand 55<br />
VI. Sekte en Kerk. Geloof en geloofbaar-<br />
geloofbaar~<br />
heid. Recht en dogma. . . . . . 69<br />
VII. Subjectieve verwezenlijking.. . . 77<br />
VIII. Dynamische<br />
verwerkelijkingswaarde<br />
van <strong>het</strong> rechtsoordeel . . . . . . 104<br />
IX. Verwantschap van Vondel en Des-<br />
Des~<br />
cartes . . . . . 110<br />
X. Vondels vroomheid 132<br />
XI. Vondels roomsgezindheid . 136<br />
XII. Vondels rechtsgeleerdheid . . 147<br />
7<br />
XIII. De rechtsorde der liefde . 152<br />
XIV. De heraut der der gerechtigheid. . 155<br />
XV. Vondels rechtsmetaphysiek . . 164<br />
XVI. A contrario . . . . 178<br />
XVII. Vondels rechtsaccent . 188<br />
XVIII. Vondel en Grotius . 200<br />
XIX. Vondels geheim . 205<br />
Bibliografie. . . . . 213<br />
7
,:t „'t Recht, der vroomen kroon, der<br />
goddeloozen vlegel.- vlegel."<br />
(Besp. lIl. III. v. 1398)<br />
VERANTWOORDING<br />
Toen ik in 1939 de aandacht vestigde op de rechts-<br />
rechts~<br />
philosophische achtergrond van Vondels gedach-<br />
gedach~<br />
tenwereld, werden velen door deze onvermoede<br />
beschoUJWing beschouwing verrast. VeDblijdend Verblijdend echter was de<br />
bijval. bijval, die ik van rechtskundige zijde mocht onder-<br />
onder~<br />
vinden. Wellicht was deze instemming toe te schrij-<br />
schrij~<br />
ven aan de vorm en de geest van mijn betoog, <strong>het</strong>-<br />
<strong>het</strong>~<br />
welk bedoeld was als dissertatie voor <strong>het</strong> verwerven<br />
van de graad van doctor in de rechtswetenschappen<br />
aan de Leidse Universiteit. Geen wonder dat zij,<br />
die geen rechtskundige scholing hadden, vreemd<br />
stonden tegenover een betoogtrant en een visie,<br />
die zover afweken van de traditionele geest der<br />
gangbare Vondelbespiegeling. Hun toch waren de<br />
naar voren gebrachte rechtsbeschouwingen ten<br />
enenmale onbekend goed, en de kans om de sporen<br />
van <strong>het</strong> rechtskundig denken bij Vondel op te<br />
diepen. diepen, daardoor vrij gering. Hoe ruim denkend de<br />
letterkundigen die zich tot hiertoe met de Vondel-<br />
Vondel~<br />
studie hadden bezig gehouden, ook mochten zijn,<br />
men kon toch moeilijk van hen verwachten, verwachten. dat zij<br />
- buiten alle litteraire overprikkeling -— bezield<br />
zouden zijn met de bovenpersoonlijke neigingen om<br />
de menselijke me!lselijke verhoudingen bij voorkeur onder <strong>het</strong><br />
rechtsbewustzijn te willen zien. Bovendien geef ik<br />
gaarne toe dat zij moeilijk uit de dialectische for-<br />
for~<br />
mulering der rechtsmomenten in Vondels werken,<br />
<strong>het</strong> bewijs konden afleiden van Vondels rechtsbe-<br />
rechtsbe~<br />
wustzijn en een evident beeld verkrijgen van de<br />
dynamisohe dynamische werking, welke <strong>het</strong> impliceert. Wel gaf<br />
9
men algemeen toe, dat er in Vondels werk een<br />
levendige rechtszin waar te nemen viel, doch <strong>het</strong><br />
aandeel van <strong>het</strong> rechtsgevoel en van <strong>het</strong> rechts-<br />
rechtsbewustzijn<br />
in dit werk scheen niet als zodanig tot<br />
hen doorgedrongen te zijn. Er waren redenen te<br />
over voor de twijfel of er bij vele Vondelkenners<br />
een duidelijk beeld aanwezig was van de begrippen:<br />
rechtszin, rechtsgevoel en rechtsbewustzijn en<br />
van de mate, waarin zij van elkander verschillen,<br />
m.a.w. of zij wel een duidelijke notie hadden van<br />
de elementen, die <strong>het</strong> rechtsbewustzijn uitmaken.<br />
Het is ter nadere uiteenzettingen en ter verduideinkinlijking<br />
van dit fundamentele begrip, dat de volgen-<br />
volgende<br />
bladzijden zijn geschreven. Zij zijn aldus be-<br />
bedoeld<br />
als een verantwoording voor een. ruimere<br />
verduide<br />
lezerskring en als een breedlijnige opheldering,<br />
tevens als een elementaire inleiding tot de kennis<br />
van de rechtsbeginselen en rechtsbeschouwingen,<br />
welke bij de studie van Vondels leven en werken<br />
onontbeerlijk zijn.<br />
Ik a zeg onontbeerlijk, omdat Vondel de enige<br />
nederlandse dichter is, bij wien <strong>het</strong> rechtskundige<br />
denken zulk een fundamentele plaats bekleedt. Is<br />
hij de enige bij wien dit denken stem en klank heeft<br />
gevonden, dan is <strong>het</strong> ook rechtvaardig en verant-<br />
verantwoord<br />
<strong>het</strong> alles omvattende motief van <strong>het</strong> recht,<br />
bij de beschouwing van zijn leven en werk, de plaats<br />
toe te kennen welke <strong>het</strong> billijkerwijze toekomt.<br />
101<br />
0
I<br />
DE GODSIDEE,<br />
BRON EN OORSPRONG VAN HET RECHT<br />
Het is een algemeen aanvaard beginsel, dat men<br />
zich de gedachtensfeer van een schrijver moet eigen<br />
maken om door te dringen tot de kern zijner be-<br />
be~<br />
doelingen en de juiste draagwijdte van zijn denken<br />
te vatten. Dit vergt soms veel inspanning en ver-<br />
ver~<br />
onderstelt een veelzijdigheid van kennis en een<br />
soepelheid van instelling, welke geen algemeen<br />
goed zijn. En de bezwaren zijn des te groter, naar-<br />
naar~<br />
mate <strong>het</strong> werk van den schrijver omvangrijker is en<br />
tot een tijd behoort, die een smeltkroes was van de<br />
meest uiteenlopende geestesstromingen. geestésstromingen. Doch niet<br />
alleen <strong>het</strong> complexe karakter van een veraf gelegen<br />
tijdperk, maar de rroodzakelijkheid noodzakelijkheid om de eeuwig<br />
geldende waarheid der beginselen vrij te maken van<br />
de invloed van persoonlijike persoonlijke neigingen en gemoeds-<br />
gemoeds~<br />
schakeringen, en de mogelijkheid om ze aldus ont-<br />
ont~<br />
bolsterd van storende gebeurlijkheden terug te<br />
vinden in een lang voorbijgevlogen beschaving —<br />
-<br />
dit alles eist meer dan kunstlievendheid en spon-<br />
spon~<br />
tane geestdrift. En zulks klemt des te meer waar<br />
<strong>het</strong> geldt een denker, die tevens een groot dichter<br />
was en zijn gedachten meestal omkleedde met de<br />
weelderige mantel ener bizonder rijke beeldspraak.<br />
Hoe moeilijk <strong>het</strong> valt zich niet telkens te laten<br />
meeslepen door de toverkracht der poëzie en de<br />
draad van een nuchter onderzoek vast te houden,<br />
weet alleen hij, die zich gewaagd heeft te midden<br />
der heerlijke verleiding van Vondels beeldenrijk-<br />
beeldenrijk~<br />
dom. Het is een bovenmenselijke taak dichter en<br />
denker uit elkaar te houden en <strong>het</strong> nuchtere stra-<br />
stra~<br />
mien van zijn gedachtengang niet uit <strong>het</strong> oog te<br />
11
verliezen. Nochtans is dit een vereiste, indien men<br />
wil doordringen tot Vondels levensphilosophie, en<br />
wel omdat de denksfeer der eeuw, waarin Vondel<br />
leefde,essentieel essentieel verschilt met de denksfeer, die<br />
onze moderne levensbeschouwing kenmerkt.<br />
Onze moderne tijd onderscheidt zich van de<br />
vorige tijden door <strong>het</strong> allesoverheersend feit, dat<br />
<strong>het</strong> centrum van alle levensopenbaring niet meer in<br />
God, maar in den mens, los van alle godsdienst-<br />
godsdienst~<br />
verband, geplaatst werd, werd. De moderne ziel kent<br />
naast <strong>het</strong> verstand en de wil een dominante plaats<br />
toe aan <strong>het</strong> gevoelsleven, <strong>het</strong> subjectieve element,<br />
dat <strong>het</strong> ontstane dualisme tussen rede en wil is<br />
komen overbruggen en overvleugelen. Het zedelijke<br />
elementen en <strong>het</strong> godsdienstige gevoel zijn afhankelijk<br />
gemaakt van een hedonistisch inzicht, <strong>het</strong>welk<br />
sensualistisch van nature bleek te zijn. De materia-<br />
materia~<br />
listische kentheorieën, die uit deze sensualistische<br />
levensbeschouwing te voorschijn traden, maakten<br />
alle wetenschappen los van de hogere organische<br />
eenheid, waarin zij vroeger verbonden en geordend<br />
waren, en bepaalden <strong>het</strong> arbeidsveld der weten-<br />
weten~<br />
schap tot <strong>het</strong> onderzoek en willekeurige binding<br />
van op zichzelf gelsoleerde geïsoleerde en zichzelf genoeg<br />
zijnde levensuitingen. Daartegenover moet men<br />
toegeven, dat de eenzijdige instelling van de nieuwe<br />
tijden onze feitelijke kennis oneindig heeft verrijkt<br />
met tal van waarnemingen, waar vroeger de aan-<br />
aan~<br />
dacht niet op gevestigd was. Wij zijn <strong>het</strong> oneindig<br />
kleine rijker geworden, de onbegrensde verkruime-<br />
verkruime~<br />
ling cl:er der uiterlijkheid, die tot dan toe verzonken was<br />
inde oneindigheid der absolute wereldbeschouwin-<br />
wereldbeschouwin~<br />
gen. Maar de harmonie en de eenheid, die de<br />
deductie uit een absoluut alomvattend beginsel ver-<br />
ver~<br />
zekerde, heeft de moderne inductie nooit kunnen<br />
heroveren. Uit inductie immers kan nooit een vast- vast~<br />
12
staande wettelijkheid gebouwd worden. Zij ver-<br />
ver~<br />
onderstelt steeds een scheppend oorzakelijk begin-<br />
begin~<br />
sel, dat slechts gededuceerd kan worden van uit een<br />
alomvattend vooropstaand princiep. Dit princiep,<br />
of <strong>het</strong> als postulaat aanvaard wordt of als logische,<br />
o{ of als ontologische noodzakelijkheid, is de eerste<br />
beweger, waardoor een inductie mogelijk is. Door<br />
<strong>het</strong> verwerpen van dit uitgangspunt zijn <strong>het</strong> oog<br />
en <strong>het</strong> hart van den mens verduisterd voor de<br />
scheppende openbaring, waaruit de veelvuldige<br />
uiterlijkheid ontsproten is.<br />
Hoe verdienstelijk dan ook de nieuwe wending<br />
der tijden moge geweest zijn voor de de verrijking<br />
van <strong>het</strong> feitenmateriaal, toch is de werkmethode<br />
welke zij 'huldigt van geringe waarde voor <strong>het</strong> be-<br />
be~<br />
oordelen van tijdperken en werken, welke van <strong>het</strong><br />
tegenovergestelde denkbeeld uitgaan en een tegen-<br />
tegen~<br />
overgestelde denkmethode veronderstellen. Ook de<br />
waardemeter, die wij in de letterkundige critiek toe-<br />
toe~<br />
gepast zien, gaat aan dit euvel mank. De schitte-<br />
schitte~<br />
ring der uiterlijkheid, <strong>het</strong> effectvolle ~ffectvolle der bijkomstig-<br />
bijkomstig~<br />
heden heeft de aandacht afgeleid van de construc-<br />
construc~<br />
tieve, scheppende factoren in een werk en <strong>het</strong> lijkt<br />
wel of men om dichter te zijn, geen denker dient<br />
te wezen. De materiële praal van woord, klank en<br />
beeld heeft de gang en en de de belangrijkheid der<br />
levende gedachte al te veel overwoekerd. Wel wijst<br />
men deze beschuldiging verre van zich af, doch de<br />
begripsarmoede, waaraan vele scheppende kunste-<br />
kunst~<br />
naars lijden, is wel <strong>het</strong> beste bewijs, dat er niet meer<br />
gewerkt wordt van uit een machtige alles beheer-<br />
beheer~<br />
sende inspiratie. Het bijkomstige heeft alle kracht<br />
in besiag beslag genomen.<br />
Hoe anders staat <strong>het</strong> met Vondel! De proporties<br />
van zijn monumentale werken wijzen naar een alles<br />
beheersende en regelende eenheid, een organisch<br />
13
verband in de constructie, die doelt op hoegroot-<br />
hoegroot~<br />
heidsverhoudingen, op een geometrische harmonie,<br />
welke slechts mogelijk is, indien men uitgaat van<br />
een vaste, vooropstaande wettelijkheid. Aldus is hij<br />
klassiek, omdat hij zulks doende, zich spiegelt aan<br />
de fundamentele beginselen der logische ontwikke-<br />
ontwikke~<br />
ling, welke wijst op eenheid van <strong>het</strong> scheppend be-<br />
be~<br />
grip. Klassiek is Vondel aldus ook nog, omdat hij<br />
zodoende de voorbeelden volgt van alle grote den-<br />
den~<br />
kers en dichters, die allen openlijk uitgaan van een<br />
alles beheersende en regelende eenheid.<br />
Voor allen is de belichaming dezer eenheids-idee<br />
eenheids~idee<br />
steeds de Godheid geweest, en hare weerspiegeling<br />
in <strong>het</strong> heelal. heelaI. Van deze waarheid getuigen de hele<br />
oudheid, de middeleeuwen en niet minder de aanyang<br />
van <strong>het</strong> renaissance-tijdperk.<br />
renaissance~tijdperk.<br />
aan~<br />
vang<br />
Waarlijk de renaissance was een wedergeboorte,<br />
doch zij was dit vooral omdat zij -— op <strong>het</strong> spoor<br />
der oudheid -— de kern der vernieuwde levensbe-<br />
levensbe~<br />
schouwing wederom in de Godheid plaatste en een<br />
~eIdend eldend verband tussen God en <strong>het</strong> uitgebreide<br />
heelal zocht. Door de opneming en samensmelting<br />
der platonische, aristotelische en alexandrijnse<br />
geestesstromingen vernieuwt de renaissance de<br />
Godsbespiegeling en verrijkt haar met dieper en<br />
uitgebreider inzicht betreffende de werking van den<br />
Schepper in natuur en mens en hunne betrekking<br />
tot de alomtegenwoordige en alles doorzielende<br />
eerste oorzaak. Zo godsdienstig was <strong>het</strong> wezen der<br />
renaissance, dat men terecht met Giovanni Papini<br />
mag beweren, dat —-<br />
indien de middeleeuwen zich<br />
kenmerken door de navolging van Christus en de<br />
verering van <strong>het</strong> Vleesgeworden Woord -— de<br />
renaissance <strong>het</strong> best gekarakteriseerd is als <strong>het</strong> tijd-<br />
tijd~<br />
perk waarin gestreefd wordt naar de navolging van<br />
den Vader.<br />
14
Het motief van de scheppende almacht Gods<br />
domineert dan ook de europese gedachte. Gods<br />
wezen, zijn natuur en de verhouding van Schepper<br />
en mens tot de kosmos zijn de bezielende motieven<br />
van <strong>het</strong> westerse denken.<br />
Dit gigantische motief domineert niet slechts <strong>het</strong><br />
religieuze gevoel, maar <strong>het</strong> wetenschappelijk den-<br />
den~<br />
ken is er heel en al al van doordrongen. Het beeld<br />
der lijdende Godheid maakt plaats voor de almacht<br />
Gods en <strong>het</strong> is <strong>het</strong> beeld van den Vader, als Schep-<br />
Schep~<br />
per en Rector van <strong>het</strong> heelal, dat in de diepten der<br />
hemelen, boven sterren en zonnen verrijst.<br />
Wij kunnen de spanningen, waarmede dit pogen<br />
aanvankelijk gepaard ging, afmeten aan de wijs-<br />
wijs~<br />
gerige systemen, waarin de nieuwe levensdrang een<br />
redelijke verantwoording zocht. Het ongeduld en<br />
de soms fanatische eenzijdigheid, waarmede men<br />
aanvankelijk te werk ging, leidden velen tot buiten-<br />
buiten~<br />
sporig vermetele stellingen, welke meestal voort-<br />
voort~<br />
sproten uit een begeesterde overijling, die soms<br />
profetisch aandeed. Ongelukkigerwijze verduisterde<br />
en verwarde deze begeestering bij velen <strong>het</strong> verschil<br />
tussen bewustzijn en geweten en bracht aldus som-<br />
som~<br />
mige belijders der nieuwe geestesstroming op de<br />
brandstapel. De politieke hartstochten, welke deze<br />
tijden vertroebelden, lieten geen gelegenheid tot<br />
evenwichtige bezinning toe over <strong>het</strong> essentiële ver-<br />
ver~<br />
schil tussen deze twee begrippen. Het is dan ook<br />
niet bij deze pioniers der nieuwe gedachte, dat men<br />
<strong>het</strong> ware beeld van de renaissancistische geest moet<br />
zoeken. Een gaaf en zuiver beeld der renaissance<br />
vinden wij pas later, na de storm der geboorte-<br />
geboorte~<br />
weeën bij <strong>het</strong> volgroeid en man geworden beeld der<br />
tijden, in de werken en de houding der denkers en<br />
kunstenaars bij wie de twee tegenovergestelde ele-<br />
ele~<br />
menten der nieuwe levensopvatting een redelijke<br />
15
fundering hebben gevonden en objectief uitgewo-<br />
uitgewo~<br />
gen worden. Bij degenen, die reeds op de drempel<br />
der nieuwe tijden staan en toch <strong>het</strong> resultaat zijn<br />
der vorige eeuw; mannen als Descartes, Spinoza,<br />
Pascal en Malebranche. Ook Leibnitz kan men tot<br />
hen rekenen. Hun verdienste ligt hoofdzakelijk in<br />
<strong>het</strong> feit, dat zij in de ontleding van <strong>het</strong> menseliik menselijk<br />
bewustzijn de regulerende methode hebben gezocht<br />
voor <strong>het</strong> bepalen der verhoudingen tussen God en<br />
de natuur. Hun streven had een conciliaristische<br />
grondslag, was vooral gericht om in redelijke ken. ken~<br />
baarheid de verzoening tot stand te brengen tussen<br />
onscheidbare componenten ener harmonieuze le-<br />
le~<br />
vensbeschouwing; componenten, welke later door<br />
<strong>het</strong> eenzijdig overwicht van <strong>het</strong> zuiver natuurkun-<br />
natuurkun~<br />
dig element uit elkaar worden gerukt. Het is dan<br />
ook aan deze verzoenende overbruggingspositie toe<br />
te schrijven, dat deze mannen, die even grote na-<br />
na~<br />
tuurkundigen als metaphysische denkers waren, hun<br />
belangrijke rol -— als vertegenwoordigers der har-<br />
har~<br />
monische renaissancistische strevingen -— in de<br />
geschiedenis der europese beschaving te danken<br />
hebben. Zij hebben <strong>het</strong> gelaat in gelijke mate naar<br />
verleden en toekomst gericht en vatten aldus in<br />
hunne bespiegeling <strong>het</strong> gehele proces van <strong>het</strong> wor-<br />
wor~<br />
dende leven in oorsprong en gevolg samen.<br />
Hoezeer deze denkers ook ohder oilder elkaar verschil-<br />
verschil~<br />
len in de uiterlijkheid hunner historische verschij-<br />
verschij~<br />
ning, toch vertonen zij een gezamenlijke fundamen-<br />
fundamen~<br />
tele overeenstemming en wel deze, dat zij allen de<br />
Godsidee huldigen als de bron van alle zijn en<br />
dat van uit de Godsidee, de de wettelijke ordening<br />
van <strong>het</strong> leven wordt gededuceerd. Hun architecto-<br />
architecto~<br />
niek is dezelfde en bij allen is zij gefundeerd in <strong>het</strong><br />
redelijk' bewustzijn, dat in rechtstreekse afhankelijk-<br />
afhankelijk~<br />
heid van de Godheid staat. De God van Descartes,<br />
16
Spinoza, Malebranche is niet overal en altijd de-<br />
de~<br />
zelfde, doch Hij is bij is bij allen allen de de dominerende macht,<br />
waaruit <strong>het</strong> universum -— op welke wijze dan ook<br />
-— voortkomt. Alles gebeurt en is in Hem, door,<br />
Hem en met Hem. Zijn oneindigheid omvat <strong>het</strong><br />
onmeetbaar grote evenals <strong>het</strong> onnoembare kleine<br />
en zij omvat die beide oneindigheden in een vaste<br />
verhouding van wiskundig te bepalen hoegroot-<br />
hoegroot~<br />
heden. Het menselijk verstand draagt in de rede-<br />
rede~<br />
lijkheid de afstraling van de goddelijke kennis. De<br />
mens is aldus <strong>het</strong> beeld Gods en om hem heen leeft<br />
de natuur uit Gods wezen, volgepropt van de na-<br />
na~<br />
tuur van <strong>het</strong> eeuwige Woord.<br />
Doch, Doch. in deze dez~ harmonische opbouw komt <strong>het</strong> bij<br />
deze denkers vooral aan op de geometrische uit-<br />
uit~<br />
lijning der hoegrootheidsverhoudingen. Het is de<br />
structuur van <strong>het</strong> heelal in en uit God, de wet-<br />
wet~<br />
matigheid van Gods wezen en de ordening welke<br />
zijn natuur impliceert, welke deze denkers voorop-<br />
voorop~<br />
stellen. Deze wetmatigheid is een transcendente en<br />
tevens immanente noodzakelijkheid. Zij is in <strong>het</strong><br />
verstand geplant, waar zij <strong>het</strong> bewustzijn uitmaakt,<br />
zij is de natuur ingeplant, waar zij zich openbaart<br />
als potentia obedientialis. Ontken haar en <strong>het</strong> men-<br />
men~<br />
selijk wezen verlaagt tot de redeloosheid en <strong>het</strong><br />
universum wordt de prooi der verwildering. Door<br />
haar wordt alles in zijn banen gehouden, door haar<br />
geniet alles van de ontologische rust der schepping.<br />
Alles is volgens haar rechtmatig en de gerechtig-<br />
gerechtig~<br />
heid is derhalve niets anders dan de deugd, die<br />
streeft naar <strong>het</strong> behoud van die fundamentele orde-<br />
orde~<br />
ning. Het gezag kent geen andere oorsprong dan<br />
de ontologische evenredigheid, waaraan elk schep-<br />
schep~<br />
sel van nature onderworpen is. Het recht is een<br />
afglans dier wetmatigheid. Of men <strong>het</strong> meta-<br />
meta~<br />
physisch ofwel natuurlijk ofwel positief opvat, <strong>het</strong><br />
171<br />
7
lijft in zijn wezen steeds stee.ds een meetkundige meetkundig'e vast-<br />
vast~<br />
stelling van de positie van <strong>het</strong> schepsel tegenover<br />
zijn medeschepsel en hun Schepper. En <strong>het</strong> regelt<br />
tot de minste daad, tot de minste gedachte van den<br />
mens, omdat hij geen daad stellen kan en geen ge-<br />
ge~<br />
dachte denken zonder de hem omcirkelende levens-<br />
levens~<br />
kringen te beroeren. In deze harmonische stand van<br />
ontologische gebondenheid ligt 's mensen vrijheid,<br />
die daarin bestaat, dat hij ongehinderd opgaan kan<br />
in de scheppingsorde. De bereidheid tot <strong>het</strong> instem-<br />
instem~<br />
men en tot <strong>het</strong> heleven der door God gestelde wet-<br />
wet~<br />
matigheid is de deugd der rechtvaardigheid. Zij is<br />
de. hoofddeu~d, hoofddeuRd, omdat zij de fundamentele eigen-<br />
eigen~<br />
schap insluit zich te verenigen met de goddelijke<br />
wil. En de wijsheid, die de bekroning is van <strong>het</strong><br />
verstand, is niets anders dan de de overeenstemming<br />
van ons inzicht met <strong>het</strong> goddelijke verstand. De<br />
verlichting van <strong>het</strong> verstand is een weerspiegeling<br />
van Gods beeld in ons en dit‘ dit. ligt ingedrukt in de<br />
grond van ons denken, als <strong>het</strong> merk van de ko-<br />
ko~<br />
ningszegel in <strong>het</strong> was. Op <strong>het</strong> heldere, intultieve intuïtieve<br />
verstand komt <strong>het</strong> dus aan, want deze bewustwor-<br />
bewustwor~<br />
ding van <strong>het</strong> intuitieve intuïtieve oer-begrip oer~beg1'ip<br />
der dingen is <strong>het</strong><br />
enige middel, waardoor God de natuur van den<br />
mens geadeld heeft, de enige wijze waarlangs Hij<br />
Zich Zicli op natuurlijke wijze aan ons openbaren kan.<br />
Dit verstandelijk vermogen ziet vaste verhoudin-<br />
verhoudin~<br />
gen en vaste wetten, die ingeboren zijn in ons rede-<br />
rede~<br />
lijk wezen. Het zijn beginselen, die uit zichzelve<br />
evident zijn, die categorische instemming eisen bui-<br />
bui~<br />
ten alle bewijs om. Zij zijn Gods Woord in ons.<br />
Dit bewustworden van onze Godgelijkenis is niet<br />
<strong>het</strong> werk van een menselijk vermogen. Evenmin als<br />
een werkelijk bestaand, maar begrensd mens <strong>het</strong><br />
bestaan zou kunnen schenken aan een werkelijk<br />
bestaande maar oneindige God, evenmin kan de<br />
18
menselijke gedachte, die begrensd is, de oneindig-<br />
oneindig~<br />
heid van God indenken, tenzij deze idee der God-<br />
God~<br />
heid reeds in ons als prototype is ingeplant. Niet<br />
wij weerspiegelen dus Gods beeld, maar God weer-<br />
weer~<br />
spiegelt zijn beeld in ons, door in ons de spiegel<br />
te leggen, gen, die de afstraling van zijn wezen vatten<br />
kan. En geldt deze waarheid voor God als zodanig,<br />
zij geldt ook in niet mindere mate voor Gods eigen-<br />
eigen~<br />
schappen, zoals de oneindigheid, de volmaaktheid,<br />
de gerechtigheid. Immers, wij kunnen de idee van<br />
oneindig-zijn oneindig~zijn niet uit de idee van eindigheid aflei-<br />
aflei~<br />
den. De oneindigheid is een realiteit welke uit geen<br />
negatie van een werkelijke bepaling af te leiden<br />
valt, evenmin als <strong>het</strong> begrip onrechtvaardigheid de<br />
wezenlijke inhoud van rechtvaardig-zijn rechtvaardig~zijn zou inslui-<br />
inslui~<br />
ten. Het Bet tegenovergestelde is waar. Aldus zijn alle<br />
goddelijke eigenschappen, die aan de maatbepaling<br />
van den mens ontsnappen, levende werkelijkheden,<br />
waar God ons <strong>het</strong> bewustzijn, dus de werkelijk-<br />
werkelijk~<br />
heid van mededeelt in ons redelijk begrip. En uit<br />
deze mededeling is <strong>het</strong> besef der alomvattende wet-<br />
wet~<br />
matigheid van Gods inwerking. God deelt Zich al-<br />
al~<br />
dus mede, openbaart Zich in de toevalligheid en<br />
dit is in overeenstemming met de logische waarheid,<br />
dat de substantie niet te scheiden valt van hare<br />
toevalligheid in de tijd. God woont en werkt dus<br />
niet in ons als een ideaal voorgesteld beeld, maar<br />
als een aanschouwelijke werkelijkheid, die <strong>het</strong> eer-<br />
eer~<br />
ste levenslicht is onzer ziel. Vondels levensbeschou-<br />
levensbeschou~<br />
wing nu —-<br />
zoals zij ons is is medegedeeld hoofd-<br />
hoofd~<br />
zakelijk in zijn Bespiegelingen, welke wij terecht<br />
zijn „Summa" "Summa" mogen noemen -— is een openlijke<br />
huldiging der Godsidee, zoals deze in de zeven-<br />
zeven~<br />
tiende eeuw verdedigd wordt door de grote den-<br />
den~<br />
kers en wijsgeren. Zijn idee van God heeft een<br />
metaphysische inslag en een machtige spanning,<br />
19
welke haar een plaats inruimt naast de opvatting<br />
der begenadigste denkers dier tijden. Zij is vooral<br />
verwant aan de Godsidee, zoals zij ons door Des-<br />
Des~<br />
cartes is voorgehouden in zijn Méditations méta-<br />
méta~<br />
physiques. Evenals Descartes bewijst Vondel —-<br />
en<br />
hij vangt zijn Bespiegelingen daarmede aan —-<br />
Gods bestaan en wel gegrond op op ontologische,<br />
kosmologische en ideologische bewijzen, die de twee<br />
eerste boeken zijner wijsgerige Summa uitmaken.<br />
Hij vat er God op in de de majesteit zijner universele<br />
werking als eerste Oorzaak, eerste Beweger, ingloet<br />
en Rector yap. va.ij alle leven. Hij bepaalt er in breed-<br />
breed~<br />
voerige betog~n betogen <strong>het</strong> wezen der Godheid in verhou-<br />
verhou~<br />
ding tot <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> wezen der natuur, en<br />
neemt er stelling tegen de opvattingen der panthels-<br />
panthels~<br />
ten, der atomisten, der casualisten en der materia-<br />
materia~<br />
listen. Hij huldigt er ook de geometrische natuur<br />
van <strong>het</strong> denken door <strong>het</strong> huldigen van de orde der<br />
schepping en van de doeimatigheid doelmatigheid der natuur,<br />
welke hij niet anders opvat dan:<br />
,:t „t Uitwendige begin, den eersten wercker...<br />
Van al <strong>het</strong>gene wat natuurlyck voortgekomen<br />
Zyn oorsprong uit die bron der dingen heeft<br />
genomen."<br />
(Hesp. (Besp. I. v. 560-662)<br />
Niet de zichtbare werkelijkheid maakt <strong>het</strong> wezen<br />
der dingen uit:<br />
"Het „Het is Godt of zyn natuur (die) in alle dingen is<br />
En alle dingen schenkt hun wezen uit zyn wezen<br />
Hun vaegh vaeg,h en leven geeft en door de kracht<br />
van dezen<br />
En van en uit en door en om dien Godt ontstaen<br />
Bewogen worden en geboren en vergaen.<br />
20
Geen loutre hooftstof, noch gemengde, in een<br />
gegoten<br />
Houdt Godt, noch Godts natuur en wezen<br />
uitgesloten uitgesioten<br />
Dat dit heelal doordringt; doordringt, dies hangen wy voor<br />
't slot<br />
Van ons bewys hier aen: 't is al gepropt van Godt<br />
Gepropt van Godts natuur..."<br />
"<br />
(Besp. L I. v. 592-601)<br />
God is niet te scheiden van de zichtbare natuur,<br />
evenmin als de substantie van hare toevalligheid:<br />
"Natuur, „Natuur, Godts dochter, baert uit eerstgeschape<br />
stoffen<br />
Godt stelt ze een wet en eind. Zy heeft Godts wil<br />
getroffen<br />
fen<br />
Wanneer ze 't ooghmerck treft, dat haer is<br />
voorgezet.<br />
De Godtheit werckt rekt door haer, als koning door<br />
zyn wet<br />
Zy voert gehoorzaem uit den last, haer ingeschapen<br />
En draeght, als schiltknaepin, Godts lievery<br />
en wapen<br />
Zy staet gebonden aen Godts' regel, op haer wacht<br />
Ontfangt des Vaders woort en kent en eert zyn<br />
maght."<br />
(Besp. I. v. 625-632)<br />
Die macht is echter uit Gods onbegrensde kennis:<br />
.. „De Almacht Godts is flit uit zyn onbegrensd volmaakt<br />
al~weten al-weten<br />
Want een verstant, <strong>het</strong>welck kan boezemen en<br />
dringen<br />
In dees geheimenis der ongeschape dingen<br />
21
Die noch te worden staen, kan lichter alles zien<br />
Wat tegenwoordigh is, en was, en kon geschien.<br />
En wat verstaenbaer is; en kent <strong>het</strong> dit al t'zamen<br />
Het kent al 't mogelycke, en draeght hierom de<br />
namen<br />
Van eene alweetenheit, en alvermogenheit:<br />
Want aller dingen bron, en oirzaeck, is 't bescheit<br />
De wetenschap, en sc<strong>het</strong>s der zaecken, zelfs<br />
waerachtigh<br />
En die <strong>het</strong> alles kent is by gevolgh almaghtigh."<br />
(Besp. I. v. 1193-1203)<br />
Gods gedachte is aldus voor Vondel een ef~ ef-<br />
fectieve macht en in Hem is tot „de "de sc<strong>het</strong>s der<br />
zaecken" waerachtigh, —-<br />
d.w.z. werkelijkheid. Wat<br />
wij van God weten, wordt ons medegedeeld in <strong>het</strong><br />
verstand:<br />
"„Want d'opperste openbaert zich zelf naer ons<br />
verstant<br />
In menige eigenschap, zyn werckstuk ingeplant<br />
En 't zienelyck heelal, in zoo verscheiden stucken<br />
Om zyn eenvoudigheit in ieders hart te drucken.<br />
Wie d'eigenschappen dan der Godtheit gadeslaet<br />
Gebruickt ze als kenbaerheen..."<br />
"<br />
(Besp. 11. II. v. 213-219)<br />
Het bestaan van God in de dingen is dus "émi~ „émi-<br />
nent" in de zin zoals dit door Malebranche wordt<br />
opgevat. Onze ideeën zijn aldus een mededeling<br />
-— min of meer verduisterd -— van Gods weten en<br />
wij herkennen dit weten door de "kenbaarheen".<br />
„kenbaarheen".<br />
Dus is bij den mens de idee der dingen niet uit<br />
loutere indruk der zinnen; zij openbaart ons de<br />
w~re ware werkelijkheid in de kenbaarheid, welke de<br />
dingen ingeschapen is. In de analogie van deze<br />
22
kenbaarheid met onze verstandelijke vermogens ligt<br />
de bron van ons bewustzijn en van <strong>het</strong> gekende<br />
bestaan van de wereld.<br />
Deze intellectualistische stelling is van beslissen-<br />
beslissen~<br />
de betekenis voor Vondels psychologische opvat-<br />
opvat~<br />
tingen. Men kan haar toepassen op alle ideeën, die<br />
kenbaarheden zijn der absolute volmaaktheid, in<br />
casu op de idee der gerechtigheid. Zij is een god-<br />
god~<br />
delijke eigenschap, dus <strong>het</strong> bestaan van God met<br />
de door Hem geschapen, ingeplante mogelijkheid<br />
om Hem onder deze eigenschap in ons te ervaren.<br />
Rechtvaardigheid is aldus wetend medeleven met<br />
Gods ordenende wil: Godsdienst. Vondel zal deze<br />
gedachte breedvoerig ontwikkelen in <strong>het</strong> vierde boek<br />
der Bespiegelingen (v. 967-1014), waar hij <strong>het</strong><br />
wezen van <strong>het</strong> natuurrecht bespreekt. Wij komen<br />
er nader op terug in <strong>het</strong> hoofdstuk „Natuurrecht<br />
"Natuurrecht<br />
en natuurtoestane.<br />
natuurtoestand" .<br />
Om nu terug te keren tot <strong>het</strong> beschouwen van<br />
<strong>het</strong> dominante motief van Gods almacht -— zoals<br />
de renaissance haar huldigde —-<br />
is <strong>het</strong> een duidelijk<br />
feit, dat er kwalijk een dichter te vinden is, die<br />
meer dan Vondel deze almacht van God heeft be-<br />
be~<br />
zongen en zijn wezen tot in de alomvattende diep-<br />
diep~<br />
ten van de kosmos heeft geschouwd. Daarvan ge-<br />
ge~<br />
tuigen niet alleen de Lucifer en de Adam in Balling-<br />
Balling~<br />
schap, doch de hele Bespiegelingen van Godt. Goot. De<br />
voorbeelden liggen er voor <strong>het</strong> grijpen. Ik ik geef er<br />
enkele bewijzen van. Over Gods natuur dicht<br />
Vondel:<br />
"Godt „Godt is geen lichaem: want d'opperste beweger<br />
Beweeght de lichaemen, en al 't gestarrent leger<br />
En blyft zelf onbeweeght; terwyl hy eeuwich draeit<br />
De hemelronden, dicht met starren overzaeit.- overzaeit."<br />
(Besp. II. IJ. v. 135-138)<br />
23
In <strong>het</strong> derde boek (v. 256-266) vinden wij een<br />
andere treffende beschrijving van Gods almacht:<br />
" ............ Wie kan van hier beneen<br />
Met zyn gedachtenis <strong>het</strong> hemelsch ront bepaelen bepae1en<br />
Daer zooveel duizenden van diamanten praelen prae1en<br />
Aen dien doorluchten ring, gepast als aen de hant<br />
Van Godts onmeetbaerheit, die Oost en West<br />
bespant?<br />
Is d'aerdkloot nu zoo groot, gelyck de meesters<br />
sluiten<br />
Hoe groot is dan 't gewelf der hemelen van buiten.<br />
Nu peilt de hoogte van den hemel, zoo ghy kunt<br />
Tot 's aerdryx navel toe, of 's afgronts middelpunt:<br />
Heeft deze grootheid noch haer eindt en zekre<br />
paelen<br />
Wie kan d'oneindigheit van Godt dan<br />
achterhaelen."<br />
Ook de volgende verzen uit <strong>het</strong> derde boek<br />
(v. 853-876) tonen aan hoe Vondels geest in<br />
vervoering de grootsheid der hemelen bezingt:<br />
"Het „Het lust me hier den dans van vaste en losse<br />
starren<br />
Die nimmer onderling verdwaelen noch verwarren<br />
t'Aenschouwen, in de vreught van 't hemelsch<br />
bruiloftsfeest.<br />
Hoe blinckt die schoone riem des bruigoms, daer<br />
myn geest.<br />
De twaelf tekens merckt, waerdoor de zon de<br />
ronden<br />
Voltreckt om ieder jaar; <strong>het</strong> schynt hy wort<br />
bevonden<br />
Van dry paer lichten, die met eenen schoonen zwey<br />
Ten dans rondom hem gaan; terwyl de bruiloftsrey<br />
24
Van zooveel duizenden, met hant aen hant te gader<br />
Den ronden dans besluit en aller glansen vader<br />
Van vere tegenjuicht, en danckt voor 't rycke licht<br />
Dat in de oogen schynt, en straelt in zyn gezicht.<br />
En zonder 't welck de lucht en aerde en hemel<br />
duister<br />
Vergingen, zonder glans en levendige luister..."<br />
"<br />
In <strong>het</strong>zelfde boek boA valt nog de volgende verheerinking<br />
van God op:<br />
verheer~<br />
lijking<br />
,,0 „O welcke lichaemen van lichten, welcke ronden<br />
Verstommen hier vernuft en starre wyze vonden<br />
In 't gadeslaen wat Godt, om.hoogh, omhoogh, gerust en stil<br />
Ons slechts van verre toont door 't glas van oogh<br />
en bril.<br />
Hier noemt de reden Godt den oirsprong van<br />
't beweegen<br />
Die buiten vrou natuur en haar gewoonte en zegen<br />
De starren ommedryft alleen door zyne hant<br />
En niet door eene form haer wezen ingeplant.<br />
Zoo lang de starren dan <strong>het</strong> rusten wort benomen<br />
Is 't zeker dat natuur des hemels loop niet spoeit.<br />
Maar d'almaght <strong>het</strong> gevaert der kreitsen<br />
ommeroert."<br />
ommeroert.-<br />
(Besp. 111. III. v. 905-920)<br />
In deze verzen vinden wij de duidelijke dUidelijke invloed<br />
van Descartes' opvattingen aangaande de beweging<br />
en den eersten beweger. En dit vermoeden wordt<br />
bevestigd door de verzen van Joannes de Boetge. Boetgezant,<br />
waar Vondel de mechanistische opvatting van<br />
Descartes openlijk aankleeft en Gods werking in<br />
<strong>het</strong> heelal aldus beschrijft:<br />
25
"Gelyck „Gelyck een uurwerckwight<strong>het</strong> <strong>het</strong> sneckradt<br />
ommedryft<br />
Het sneck <strong>het</strong> bodemradt; <strong>het</strong> bodemradt gestyft.<br />
In zyn sneller vaert <strong>het</strong> kroonradt komt beroeren<br />
Het kroontradt door zyn drift <strong>het</strong> stryckradt om<br />
komt voeren<br />
En 't stryckradt d'onrust dryft geduurig heen en<br />
weer<br />
Zoo houdt de staetzorgh nu den koningklycken<br />
heer<br />
En 't priesterlyck hoft in onrust en <strong>het</strong> woelen<br />
Gaet dagh en nacht zyn gangk.<br />
Zoo ook is Godt; ...... beweger, veer, gewicht<br />
Van 't 't hemelsch uurwerck, dus onfeilbaar in<br />
zyn plicht.” plicht."<br />
Nu is de mens „een "een kleine weerelt" waarvan de<br />
economie een afglans is van die van <strong>het</strong> heelal:<br />
"Wat „Wat deught den schepselen, Godts werck, wiert<br />
ingeschapen<br />
Die was in dtoirzaeck d'oirzaeck eerst, als 't 't koninklycke<br />
wapen<br />
In 't gouden zegel, eer <strong>het</strong> stont in wasch geprent."<br />
(Besp. 11. II. v. 387-389)<br />
"Dewyl „Dewyl men hier in 't 't kleen afmeeten kan<br />
naar 't leven<br />
Wat in dit groot heelal, in 't 't groot, bespiegelt<br />
wort<br />
En Godt zich in den mensch beknopt heeft<br />
uitgestort."<br />
(Besp. 111. III. v. 94-96)<br />
God staat niet werkeloos, ineffectief tegenover<br />
26
<strong>het</strong> schepsel dat een afstraling is van zijn wezen:<br />
"De „De Godtheit uit haer aert, volkomen schoon en<br />
goet<br />
En die zichzelf uitstortte in 't scheppen, om te<br />
vinden<br />
Te zegenen den mensch, dien lieven godtbeminden<br />
En eerst gezochten zoon, begeert en eischt alleen<br />
Den mensch in haeren dienst, om, met hem eens<br />
en een<br />
Geworden, langer niet by druppels, maer by vlieten<br />
Of teffens al de zee der Godtheit uit te gieten.<br />
In 't schepsel met de rëën rêên en vryén vryen wil begaeft<br />
En een onsterflyckheit die naer de starren draeft."<br />
(Besp. IV. v. 266-274)<br />
Doch deze afstraling van God, dat uitgieten van<br />
de zee der Godheid in den mens en in de natuur<br />
geschiedt niet bij toverslag. Alles gaat volgens een<br />
vastgestelde orde.<br />
"De „De grootste kringk begrypt de mindere onder<br />
't meeten<br />
d'Oirzaecken volgen, als de schakels van een keten<br />
EIckandre, Elckandre, en hangen alle aen d'allereerste vast.'<br />
(Besp. Iv. I 1041-1043)<br />
En:<br />
„Daer "Daer menige ordens zyn, in hoogheit heit ongelyck ongelyá<br />
Zal 't 't noodigh zyn dat d'een voor d'andre orden<br />
wyck<br />
In waerde en in gezagh..<br />
..."<br />
(Besp..II. v. 489-491)<br />
In de verhandeling over de H. Drieëenheid, welke<br />
27
in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 957-1190) is is ingevlochten,<br />
heeft Vondel zijn huldiging van Gods almacht en<br />
van zijn essentieel harmonisch wezen hoogtij laten<br />
vieren. Dat Vondel hier tevens de de beschouwing<br />
van <strong>het</strong> menselijk leven van Christus heeft onder-<br />
onder~<br />
broken en in de schaduw heeft gesteld van <strong>het</strong><br />
mysterievolle leven van den ongezienen God, is<br />
wel <strong>het</strong> bewijs hoe bij hem de de metaphysische<br />
conceptie der Godheid de louter devotionele over-<br />
over~<br />
vleugelde. Hier staat Vondel als als renaissancist<br />
tegenover den middeleeuwer, als de man die in zijn<br />
uitlijnend begrip de geometrische beelding liet pri-<br />
pri~<br />
meren boven de kwalitatiefmatige verhoudingen,<br />
welke in de middeleeuwen de voorrang op de eerste<br />
genoten.<br />
Het is deze zin zin voor harmonie, die die natuurlijke<br />
ontvankelijkheid voor de al doorzielende wettelijke<br />
wetmatigheid, die de grond uitmaakt van Vondels<br />
vroomheid en godsdienstigheid. Vondel noemt<br />
godsdienst en rechtvaardigheid in een adem. Deze<br />
begrippen zijn voor hem identiek. Hij zegt <strong>het</strong> in<br />
<strong>het</strong> vierde boek (v. 450-455):<br />
"Indien „Indien rechtvaerdigheit alle ongelyckheit slecht<br />
Den schultheer niets onthoudt van zyn recht-<br />
recht~<br />
maetigh recht<br />
Zoo mag de godsdienst wel den naem van<br />
hoondeught draegen<br />
Die Godt door diensten eert, en, ziende op 't hoogh<br />
behaegen<br />
Ontziet t'onthouden 't geen hem eigen toebehoort<br />
Ontziet, door ongelyck en wat de godheit stoort<br />
Te'quetsen; Tefr want dit dit heet met reden, Godt te<br />
vreezen."<br />
Deze „rechtvaerigheit" "rechtvaerigheit" is is om en in haar gods- gods~<br />
28
dienstigheid de „hooftdeugd". "hooftdeugd". Haar gebied is de<br />
zedenwet, die door de natuur den mens is ingeplant<br />
in <strong>het</strong> redelijk begrip (Besp. I. I. v. v. 613). En die<br />
zedenwet heeft hare vaste normen:<br />
" ...... de Godtsdienst eerst gesticht (is) en opge- opge~<br />
wassen<br />
Uit evenredenheit van een gelycken wensch<br />
Het recht en billyckheit, die tusschen Godt, Godt.<br />
en mensch, mensch.<br />
Een mensch en Godt bestaen, om Godt zyn recht<br />
te geven."<br />
(Besp. IV. v. 892-895)<br />
"Natuur „Natuur had deze wet gelyck in 't hart gesneen<br />
En hierin stemden al de wysten overeen<br />
De simplen volghden vast met eendraght en<br />
genoegen<br />
If<br />
De vroeden ........<br />
(Besp. IV. v. 873-876)<br />
De redelijkheid en de eenstemmigheid der volken<br />
hebben altijd en overal, zonder onderscheid deze<br />
"heilige „heilige wet- wet" bevestigd.<br />
(Besp. IV. v. 966)<br />
„Natuurwet "Natuurwet leerde 't recht van onrecht onder-<br />
onder~<br />
scheiden<br />
Het eerlyck van 't onnutte en snoo; betaemlyck-<br />
betaemlyck~<br />
heiden<br />
Van onbetaemlyckheid, onbetaemlyckheid. uit reden, reden. door den wil<br />
Verkoren of versmaet, daer 't oordeel dit geschil, geschil.<br />
Beslecht had in 't verstant: want treckt de pen<br />
twee lynen<br />
d'Een krom en d'andre recht, recht. 't gebreck zal<br />
klaerder schynen<br />
29
"Door „Door tegenstelling van <strong>het</strong> rechte by <strong>het</strong> krom.<br />
Wat goet is uit zyn aert, stelt reden dan alom<br />
De maet, gelyck geIyck de rêên rëën de maet stelt en den regel<br />
Aen 't willen van den mensch, eer hy de zaeck<br />
bezegel' bezeger<br />
En dees rechtmaetigheit, begreepen in 't verstant<br />
Omhelst van 's menschen wil, bleef doorgaends<br />
ingeplant<br />
In 't redelyck gemoet, gezint naar 't recht te streven<br />
Dus haer den titel van natuurwet wiert gegeven<br />
Dewyl ze 't redendom gebiet en oock verbief' verbiet” ......<br />
(Besp. IV. v. 967-1014)<br />
In deze verzen vinden wij de beginselen, die ons<br />
rechtsbewustzijn uitmaken, nauwkeurig bepaald,<br />
de rol van neiging, gevoel en oordeel wel omschre~ omschre-<br />
ven, ook de functie van de wil bij <strong>het</strong> uitwegen van<br />
<strong>het</strong> rechtsoordeel en <strong>het</strong> imperatieve karakter van<br />
de rechtsnorm vastgesteld.<br />
De algemene geldigheid van deze rechtsnormen,<br />
met de aanvullende werking der psychische facto-<br />
facto~<br />
ren, die tot <strong>het</strong> rechtsoordeel voeren, vormt de<br />
grondslag der rechtswetenschap. Deze grondslag<br />
is absoluut, los van de wisseling der tijden, cate-<br />
cate~<br />
gorisch boven alle verscheidenheid van volken en<br />
rassen verheven, hij overspant de wisselvalligheid<br />
der staatkundige vormen en der persoonlijke syste~ syste-<br />
men, hij is de onuitwisbare achtergrond van alle<br />
zedelijke handeling.<br />
Laten wij nu overgaan tot de nadere vaststelling<br />
van deze begrippen en zien hoe zij op <strong>het</strong> leven<br />
en denken van Vondel hebben ingewerkt. Laten<br />
wij zien hoe Vondels ideeën over <strong>het</strong> rechtsbewust-<br />
rechtsbewust~<br />
zijn luiden in hun moderne verklanking, hoe zij<br />
gepositiveerd zijn in onze moderne rechtsbeschou-<br />
rechtsbeschou~<br />
wing.<br />
30
II<br />
DEDUCTIES EN DEFINITIES<br />
Van uit deze vooropgestelde vooiopgestelde levensopvatting<br />
kunnen wij de categorische beginselen, die <strong>het</strong><br />
rechtsbewustzijn beheersen, afleiden en nader om~ om-<br />
schrijven.<br />
Aldus kunnen wij vaststellen dat de rechtsidee,<br />
de idee is van <strong>het</strong> absoluut menselijke. Als zodanig<br />
heeft zij een universele draagwijdte, een meta-<br />
meta~<br />
physische spanning. Immers zij beschouwt alle<br />
levensuitingen in verhouding tot haar ontstaan,<br />
haar natuur en haar doel. Reeds Aristoteles leert<br />
ons dat de gerechtigheid de deugd is, die alle deug~ deug-<br />
den omvat, omdat zij de mensen tot de waarheid<br />
opvoedt, hun leven richt op <strong>het</strong> hoogste doel. Ook<br />
leert Aristoteles., Aristoteles~<br />
dat de rechtvaardige zowel aan de<br />
geschreven als aan de ongeschreven wetten gehoor-<br />
gehoor~<br />
zaamt en zulks zeggende, bedoelt hij den mens in<br />
zijn betrekkingen tot zijn evenmens, tot de gods-<br />
gods~<br />
dienst en tot God. Daaruit volgt dat de rechtsbe~ rechtsbe-<br />
schouwing een bezinning is over de rechtmatige<br />
stand en houding der schepselen, zowel in de kos~ kos-<br />
mische als in de maatschappelijke ordening.<br />
Dien ten gevolge is de rechtsbeschouwing onper-<br />
onper~<br />
soonlijk. Zij is categorisch, algemeen, objectief. Zij<br />
impliceert een beoordeling, die gemoed en verstand<br />
omvat, en de samenlopende werking van alle ziele~ ziele-<br />
vermogens postuleert.<br />
Zij heeft haar grond in de universele wetmatig~ wetmatig-<br />
heid, in de liefde van den Schepper tot <strong>het</strong> schepsel,<br />
van <strong>het</strong> schepsel tot zijn Schepper en tot zijn even-<br />
even~<br />
naaste.<br />
Zij leidt den mens tot de vervulling der twee<br />
geboden, die de wet en de profeten omvatten. Haar<br />
31
strekking is harmonisch en godsdienstig. Zij heeft<br />
haar aandacht steeds gevestigd op de uitwerking<br />
aller gedragingen op anderen. Haar gebied is dus<br />
metaphysisch -— sociaal —- psychisch.<br />
Na N a vaststelling dezer principiële deducties past<br />
<strong>het</strong> ons enkele essentiële begrippen nader te be-<br />
be~<br />
palen. Wat verstaan wij eigenlijk onder rechtszin,<br />
rechtsgevoel en rechtsbewustzijn? Welk verschil is<br />
er tussen deze drie begrippen? De vraag is van es-<br />
es~<br />
sentieel belang voor de vaststelling van de sfeer<br />
en de werking van <strong>het</strong> rechtsoordeel.<br />
Welnu, wij noemen rechtszin de algemene ont-<br />
ont~<br />
vankelijkheid voor de gerechtigheid, welke gemeen<br />
is aan alle mensen, die te goeder trouw naar recht-<br />
recht~<br />
vaardigheid zoeken. Als zodanig is hij den mens<br />
aangeboren.<br />
Het rechtsgevoel is <strong>het</strong> aanvoelen van wetmatig-<br />
wetmatig~<br />
heden, rechtsimperatieven of absolute wenselijk-<br />
wenselijk~<br />
heden in een bepaalde levenskring, een bizonder<br />
levensgebied. Wel is de strekking van <strong>het</strong> rechts-<br />
rechts~<br />
gevoel gericht op <strong>het</strong> algemene, doch <strong>het</strong> vindt zijn<br />
werkelijke toepassing in <strong>het</strong> bizondere, b.v. in de<br />
levensopvatting van een bepaalde tijd, een afzonderlijke<br />
groep. Zo spreekt men van <strong>het</strong> rechtsge-<br />
rechtsge~<br />
afzon~<br />
derIijke<br />
voel van een volk in tegenstelling met dat van een<br />
ander, of van <strong>het</strong> rechtsgevoel ener bepaalde eeuw.<br />
Het rechtsbewustzijn daarentegen is <strong>het</strong> ver-<br />
ver~<br />
standelijk waarnemen van <strong>het</strong> absoluut wenselijke<br />
der gerechtigheid. Het veronderstelt een rechtsoor-<br />
rechtsoor~<br />
deel, d.w.z. een toetsing aan objectieve beginselen.<br />
Het is <strong>het</strong> gevolg van een intellectieve en affectieve affectieV'e<br />
normering, die imperatief van nature is. De rechts-<br />
rechts~<br />
wetenschap 1) leert dat er rechtsoordeel is zodra<br />
gedragingen van mensen worden beoordeeld naar<br />
1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn.<br />
32
haar invloed op <strong>het</strong> wel en wee van andere mensen,<br />
waaruit wij de gevolgtrekking maken dat normen<br />
van geloof en godsdienstigheid door <strong>het</strong> rechtsbe-<br />
rechtsbe~<br />
wustzijn beheerst worden. Godsdienst is immers<br />
een rechtseis van den Schepper tegenover <strong>het</strong><br />
schepsel, en impliceert een rechtsverhouding van<br />
<strong>het</strong> schepsel ten aanzien van den Schepper. En wat<br />
is sociale rechtvaardigheid anders dan de rechtseis<br />
van de mensen onderling tegenover elkander ter<br />
wille van den Schepper? Ook de gedragingen van<br />
den mens tegenover de schepping in <strong>het</strong> algemeen<br />
en tegenover de ondergeschikte schepselen impli-<br />
impli~<br />
ceren een rechtsoordeel, omdat de hele natuur de<br />
eer van God en de universele harmonie ten doel<br />
hebben en <strong>het</strong> wel en wee van den mens afhangt<br />
van de huldiging en instandhouding van deze eer.<br />
Dit is de grond waarom de majesteit van Gods<br />
ordening de sfeer is van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Zij<br />
is de getuigenis van Gods aanwezigheid.<br />
De zonde is de schending van Gods rechts-<br />
rechts~<br />
ordening.<br />
Het kwaad ktvaad is alles wat aan lijden is onderwor-<br />
onderwor~<br />
pen, d.w.z. aan een afwijking van de ontologische<br />
ordening, waarin alle rust en vrijheid en vreugde<br />
ligt.<br />
De straf is <strong>het</strong> middel, dat rechtsherstel beoogt<br />
en door God als Rector van <strong>het</strong> universum uitge-<br />
uitge~<br />
oefend wordt. De straf heeft aldus een herstellend<br />
en verzoenend karakter.<br />
Godsdienstigheid is de hoogste rechtsverwerke-<br />
rechtsverwerke~<br />
lijking, omdat zij de rechtmatige verhouding van<br />
den mens tot <strong>het</strong> beginsel en de oorzaak der uni-<br />
uni~<br />
versele harmonie bewerkstelligt en verzekert.<br />
Eredienst en eergevoel zijn de uiterlijke en inner-<br />
inner~<br />
lijke huldiging van Gods souvereine wilsordening.<br />
33
111<br />
DE VERWERKELIJKING<br />
VAN HET RECHTSBEWUSTZIJN<br />
De rechtswetenschap onderscheidt drie wijzen<br />
waarop deze verwerkelijking plaats vindt: de stati~ stati-<br />
sche, de dynamische en de empirische.<br />
De statische verwerkelijking hangt essentieel af<br />
van de intensiteit van de primaire rechtszin, van de<br />
kracht der informerende in-lichting in~lichting<br />
van Gods we-<br />
we~<br />
zen in den mens. Vervolgens hangt zij af van de<br />
meer of mindere kracht der voorstelling van de<br />
belemmerende krachten, die de verwezenlijking van<br />
<strong>het</strong> abssoluut ab·soluut gewenste rechtsbelang tegengaan.<br />
Deze voorstelling kan onmiddellijk afgeleid zijn uit<br />
zintuigelijk waargenomen gebeurtenissen of mid-<br />
mid~<br />
dellijk verkregen zijn door mededeling van anderen,<br />
<strong>het</strong>zij door aanvulling uit eigen phantasie of door<br />
ruimere bekendheid met wat zintuigelijk waarge-<br />
waarge~<br />
nomen of van anderen gehoord werd.<br />
Dat wil kortom zeggen dat aan elk rechtsoordeel<br />
ten groridslag grOIidslag ligt de voorstelling van een aanwezi-<br />
aanwezi~<br />
ge of van een als mogelijk gedachte belemmering<br />
ener levensuiting, die rechtmatig is, dus van een<br />
leed dat zijn oorzaak vindt in een daad, die de<br />
rechtsorde kwetst. Doch zà1 zàl een rechtsoordeel wor-<br />
wor~<br />
den uitgelokt, dan is meer nodig dan een voor-<br />
voor~<br />
stelling van veroorzaakt nadeel of leed, men moet<br />
een beslissend oordeel hebben over de wenselijk-<br />
wenselijk~<br />
heid of de onwenselijkheid van dit leed —-<br />
m.a.w.<br />
of <strong>het</strong> kwaad al of niet gewild is. Hier treedt <strong>het</strong><br />
rechtsgevoel in werking.<br />
Doch, opdat er rèchtsoordeel zij en werking van<br />
<strong>het</strong> rechtsbewustzijn —-<br />
dus opdat de rechtszin zich<br />
boven <strong>het</strong> rechtsgevoel verheffe is de vaststelling<br />
34
der al of niet wenselijkheid niet voldoende, ook<br />
niet de vaststelling ener afwijking van de impera-<br />
imperatieve<br />
absolute normering, er moet getoetst worden<br />
en vastgesteld in hoeverre de rechtsimperatief mis-<br />
miskend<br />
is.<br />
Daartoe is een rechterlijke beslissende macht<br />
nodig. Deze macht is <strong>het</strong> geweten.<br />
Het openbaart zich in een individuele en in een<br />
sociale gedaante.<br />
Het individuele geweten wordt bepaald door <strong>het</strong><br />
rechtscriterium en diept client vrij te staan van alle sub-<br />
subjectieve<br />
voorstellingen en gevoelens, die slechts de<br />
inhoud van <strong>het</strong> te beoordelen object kunnen bepa-<br />
bepalen.<br />
Het individuele geweten dient aldus boven-<br />
bovenpersoonlijk<br />
te zijn. Als zodanig is <strong>het</strong> totaal ver-<br />
verschillend<br />
van <strong>het</strong> loutere bewustzijn, dat meestal<br />
beheerst wordt door subjectieve elementen en dus<br />
geen waarborg bieden kan voor de waarheid. Het<br />
sociale geweten is de objectivering van <strong>het</strong> indivi-<br />
individuele<br />
geweten. Zijn werking veruiterlijkt de wer-<br />
werking<br />
van de rechtsbeoordeling. De verschillende<br />
elementen der toetsing treden duidelijk naar voren:<br />
ten eerste de objectieve voorstelling der verschil-<br />
verschillende<br />
wenselijkheden van alle leden der gemeen-<br />
gemeenschap,<br />
waartoe nodig is de volkomen ontvankelijk-<br />
ontvankelijkheid<br />
voor andere wensen en belangen; ten tweede<br />
de natuurlijke geschiktheid tot beleving van de<br />
rechtszin der leden der gemeenschap. Hier gaat<br />
<strong>het</strong> om de volmaakte bepaling van de inhoud van<br />
<strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Het is een gemoeds- of ge-<br />
gevoelszaak.<br />
Doch men vergete niet, dat deze inhoud<br />
tevens bepaald wordt door <strong>het</strong> beredeneerde, op<br />
kennis van de natuur der samenleving en van den<br />
te beoordelen mens gegrond inzicht, en dit is een<br />
loutere intellectuele waardering.<br />
Het lichaam,<br />
waarin dit sociale geweten oplichten kan, dient dus<br />
35
te beantwoorden aan deze eisen. Het dient open te te<br />
staan en ontvankelijk te zijn voor de onbelemmerde<br />
werking dezer elementen van rechtswaardering, <strong>het</strong><br />
dient gemeenschapszin te bezitten.<br />
Gemeenschapszin nu veronderstelt rechtsgezind-<br />
rechtsgezind~<br />
heid, want <strong>het</strong> is een noodzakelijke eis van elk<br />
rechtsbewustzijn, dat ieder mens bij zijn gedragin-<br />
gedragin~<br />
gen rekening houdt met andere mensen onder <strong>het</strong><br />
gezichtspunt van <strong>het</strong> verwerkelijkbare volstrekt<br />
wenselijke. Wie zich buiten <strong>het</strong> recht stelt, hoort<br />
niet in <strong>het</strong> maatschappelijk v!,!rband. verband. Het is de taak<br />
der 1er overheid dit gemis aan rechtszin te te bestrijden<br />
en de opbloei van een verantwoorde gemeenschaps-<br />
gemeenschaps~<br />
zin te bevorderen.<br />
Doch behalve de norm der rechtsgezindheid, kent<br />
<strong>het</strong> rechtsbewustzijn ook de norm der algemeen-<br />
algemeen~<br />
heid, d.w.z. dat <strong>het</strong> oordeel van <strong>het</strong> rechtsbewust-<br />
rechtsbewust~<br />
zijn algemeen geldig is. Met andere woorden <strong>het</strong><br />
betreffende zekere gedraging uitgesproken oordeel, oordeel.<br />
dient altijd en alom te gelden voor alle gedragin-<br />
gedragin~<br />
gen, die zich in dezelfde omstandigheden voordoen.<br />
Deze logische algemeenheid is tegelijk een kwanti-<br />
kwanti~<br />
tatieve algemeenheid. Evenzeer als <strong>het</strong> rechtsbe-<br />
rechtsbe~<br />
wustzijn nu noodzakelijk moet eisen. dat ieder naar<br />
rechtsbewustzijn oordeelt, zo moet <strong>het</strong> ook nood-<br />
nood~<br />
zakelijk vorderen, dat ieder de algemene geldigheid<br />
erkent van de oordelen, die hij als rechtsoordelen<br />
aanvaardt. Dit is niet aileen alleen een ervaringsfeit, maar<br />
<strong>het</strong> ligt ook begripsmatig in de door ons vooropge-<br />
vooropge~<br />
stelde omschrijving van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opge· -<br />
sloten. Ieder mens moet, zodra hij iets als recht er-<br />
er~<br />
kent, daarmede ook noodzakelijk <strong>het</strong> algemeen-<br />
algemeen~<br />
geldige meedenken. De algemeen-geldigheid algemeen~geldigheid is dus<br />
een denknoodzakelijkheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn.<br />
Een andere norm van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn is de<br />
norm der waarheid. Zij richt zich tegen <strong>het</strong> nadeel<br />
36<br />
~6
dat veroorzaakt wordt door een gebrekkige beoor-<br />
beoor~<br />
deling van de waarheid der beoordeelde feiten, en<br />
streeft een objectieve weergave dezer feiten na.<br />
De laatste norm waardoor <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />
beheerst wordt, is de norm van <strong>het</strong> rechtsherstel.<br />
Zij wordt bewerkstelligd door de toepassing der<br />
rechtmatige straf. Dit element ligt begripsmatig in<br />
de opvatting van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opgesloten.<br />
Het beoogt een voltrekking van Gods ordening en<br />
een volmaakt herstel der natuurlijke orde in alle<br />
leven.<br />
Wanneer men nu van de statische opvatting van<br />
<strong>het</strong> rechtsbewustzijn tot de dynamische overgaat,<br />
ontmoet men tal van moeilijkheden en bezwaren in<br />
de verwerkelijking. Deze moeilijkheden hebben<br />
haar diepste oorzaak in <strong>het</strong> dualisme tussen de<br />
machten -— <strong>het</strong> verstand en de wil —- uit welker<br />
noodzakelijke samenwerking <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />
recntsbewustzijn<br />
ontstaat. Deze vaststelling is van <strong>het</strong> allergrootste<br />
belang.<br />
Gierke getuigt daaromtrent: "Inbesondere „Inbesondere sind<br />
bisher vorzugsweise nur die Streitigkeiten zwischen<br />
Glaubens~ Glaubens- und Vernunftprincip und zwischen 9'ött~ Ott-<br />
lichem und menschlichem Wirkungsgebiet beachtet<br />
worden. Fast verschollen aber ist die durch die<br />
ganze scholastik sich herdurchziehende grosse kon-<br />
kon~<br />
troverse, die doch die tiefsten Fragen der Rechts-<br />
Rechts~<br />
philosophie berührte beriihrte und in andern Formen noch<br />
heute lebt: die Kontroverse, ob und wieweit Wille<br />
(voluntas) oder Vernunfteinsicht (intellectus) die<br />
eigentliche Substanz des Naturrechts und darum<br />
zuletzt alles Rechtes ist" ist- (Althusius p. 73 no 14).<br />
Inderdaad, <strong>het</strong> verschil van mening spreidde zich<br />
uit over een wijd gebied en had vérstrekkende ge-<br />
ge~<br />
volgen. Het was de grote strijdvraag tussen twee<br />
wijsgerige scholen, de realisten en de nominalisten.<br />
37
De eersten beweerden dat de natuurwet haar grond<br />
vond in een „actus "actus intellectus" onafhankelijk van<br />
de wil. Zij zou aldus niets meer zijn dan een „lex "lex<br />
indicativa-. indicativa". God wordt hier niet als wetgever, dus<br />
als onmiddellijke bron van <strong>het</strong> recht beschouwd,<br />
maar enkel als leraar, die in <strong>het</strong> verstand werkzaam<br />
is. Wel is de uitspraak van <strong>het</strong> verstand uit Gods<br />
wezen, doch God blijft aan deze uitspraak van <strong>het</strong><br />
verstand —- over de gerechtigheid —- gebonden.<br />
De nominalisten daarentegen beweerden dat de<br />
lex naturalis haar oorsprong had in <strong>het</strong> bevel, van vall<br />
de goddelijke wil. wit. De natuurwet had aldus een<br />
gebiedend karakter, zij was bindend enkel en alleen<br />
uit macht van de wil van God als wetgever. !<br />
Het dualisme werd opgelost door Thomas van<br />
Aquino en zijn volgelingen. Hun bemiddelende<br />
stelling luidt als volgt: „Het "Het wezen van <strong>het</strong> natuur-<br />
natuur~<br />
recht is <strong>het</strong> oordeel Gods over de de gerechtigheid,<br />
oordeel dat noodzakelijkerwijze uit <strong>het</strong> wezen van<br />
God voortvloeit en vastgelegd is in de „natura "natura<br />
rerum"<br />
(<strong>het</strong> wezen der dingen)." Zijn verplich-<br />
verplich~<br />
tende kracht echter werd toegeschreven aan de<br />
aanvullende wil Gods.<br />
Wat nu <strong>het</strong> vraagstuk van <strong>het</strong> constitutief ele-<br />
ele~<br />
ment van <strong>het</strong> recht betrof —-<br />
dus <strong>het</strong> vraagstuk<br />
wat <strong>het</strong> recht eigenlijk tot recht verliief verhief —-<br />
"leerden<br />
de enen dat dit uitsluitend was <strong>het</strong> „judicium "judicium<br />
rationis quod sit aliquid justum" (de verstandelijke<br />
beoordeling· of iets rechtmatig is), anderen leerden<br />
dat <strong>het</strong> recht alleen recht is uit kracht van de wil.<br />
Later werd algemeen aangenomen, dat <strong>het</strong> recht, recht.<br />
<strong>het</strong> natuurrecht zowel als <strong>het</strong> positieve, <strong>het</strong> werk<br />
was van de wil en zijn oorsprong vond in <strong>het</strong><br />
loutere bevel hevel (Puffendorf en Cocceji). Slechts<br />
Leibnitz ontkende de constitutieve macht van <strong>het</strong><br />
dwangmoment en verdedigde de voorrang van <strong>het</strong><br />
38
echt op de wet. Zijn beroemde uitspraak in dezen<br />
luidt: „Recht "Recht is niet recht, omdat God zulks gewild<br />
heeft, doch omdat God rechtvaardig is.- is."<br />
Ook bij Descartes vinden wij <strong>het</strong> probleem van<br />
<strong>het</strong> dualisme tussen verstand en wil breedvoerig<br />
behandeld. Wie de Principia en de M Méditations<br />
métaphysiques heeft gelezen, weet welk een alles<br />
beheersende rol <strong>het</strong> verschil tussen verstand en wil<br />
in zijn kentheorie speelt. De methodische twijfel is<br />
juist uit de tegenstelling tussen verstand en wil<br />
gesproten. Onze oordelen, zo leert Descartes, han-<br />
hangen<br />
niet slechts af van ons verstand, maar zijn af-<br />
afhankelijk<br />
van een andere functie van de ziel, die<br />
niets anders blijkt te zijn dan de wil. Deze wils-<br />
wilswerking<br />
sluit —-<br />
in tegenstelling met <strong>het</strong> verstan-<br />
verstandelijke<br />
inzicht -— geen zekerheid in. Hingen de<br />
beoordelingen slechts van <strong>het</strong> verstand af, dan zou<br />
er geen reden zijn om hen in twijfel te trekken,<br />
immers om de twijfel te overwinnen, dient men<br />
slechts verschillende oordelen tegen elkander af te<br />
wegen. Doch de wil heeft <strong>het</strong> vermogen om <strong>het</strong><br />
een of <strong>het</strong> andere te te beweren betreffende vast-<br />
vaststaande<br />
feiten en <strong>het</strong> is buiten twijfel, dat de wil<br />
steeds met <strong>het</strong> verstand samenwerkt in <strong>het</strong> tot<br />
stand brengen van een oordeel. Dien ten gevolge<br />
is <strong>het</strong> duidelijk, dat de waarheid der beoordeling<br />
afhangt van de volmaaktheid van de wil.<br />
De na te streven harmonie tussen wil en verstand<br />
veronderstelt voor alles dat men de oordelen, waar-<br />
waarin<br />
<strong>het</strong> wilselement de spanning of de draagwijdte<br />
van <strong>het</strong> verstand overtreft, verwerpt. En <strong>het</strong> be-<br />
beroemde:<br />
„Je "Je pense donc je suis'' suis" ontleent vooral zijn<br />
evidentiekracht aan <strong>het</strong> feit, dat <strong>het</strong> een affirmatie<br />
is, die gevat blijft in de nauwste begrenzing, dus<br />
dat de wil in zijn beaming de grenzen van <strong>het</strong><br />
intellectieve vermogen niet overschrijdt. In deze<br />
39
innerlijke en wederkerige overeenstemming en aan-<br />
aan~<br />
passing van de vermogens der ziel ligt de grond<br />
van <strong>het</strong> zekerheidsbeginsel. Descartes past deze be-<br />
be~<br />
schouwing toe op de natuur der „iciées "idées innées" of<br />
aangeboren, ingeplante gedachten. Zij zijn volgens<br />
hem oordelen, die door een machtiger wil geveld<br />
zijn over denkbeelden, welke door een volmaakter<br />
intellect zijn voorgehouden. Dit is de grond van<br />
hun categorisch, harmonisch wezen, en dat die<br />
machtiger wil ons niet bedriegen wil, deduceert<br />
Descartes uit de existentie van God, die <strong>het</strong> be-<br />
be~<br />
ginsel is, waaruit de volstrekte zekerheid kan afge-<br />
afge~<br />
leid worden. Door <strong>het</strong> aannemen van Gods bestaan<br />
alleen, kunnen wij de waarde onzer heldere oor-<br />
oor~<br />
delen aangaande de essenties vaststellen en over-<br />
over~<br />
gaan van de kennis der essenties tot de bevestiging<br />
der existenties. Het is dus uit <strong>het</strong> wezen van God,<br />
dat de evidentie alle kracht put.<br />
Ook bij de Groot vinden wij de de weerspiegeling<br />
van een dergelijke gedachtengang, al staat zijn<br />
theorie meer rechtstreeks in verband met rechtskun-<br />
rechtskundige<br />
gevolgtrekkingen. Niettemin is de bemidde-<br />
bemidde~<br />
lende strekking der psychologische instelling dui-<br />
duidelijk.<br />
Immers de Groot stond op de overgang van<br />
<strong>het</strong> metaphysische tot <strong>het</strong> rationalistische natuur-<br />
natuur~<br />
recht, zijn definitie van <strong>het</strong> natuurrecht is een poging<br />
tot bemiddeling tussen de tegenover elkaar staande<br />
opvattingen der scholastieken o.a. Suarez en Vas-<br />
Vasquez.<br />
De Groot nu definieert <strong>het</strong> natuurrecht aldus:<br />
"lus „Ius naturale est dictamen rectae rationis indicans<br />
actui alicui ex ejus convenientia aut disconvenientia<br />
cum ipsa natura rationali ac sociali turpitudinem<br />
aut necessitatem moralem ac consequenter ab auc-<br />
auc~<br />
tore Deo actum aut praecipi aut vetari." vetari.- (Het( na~ na-<br />
tuurrecht is een voorschrift van <strong>het</strong> goedgerichte<br />
inzicht, <strong>het</strong>welk bij een daad aanwijst, uit hoofde<br />
40
van de overeenstemming dezer daad of harer af-<br />
af~<br />
wijking met de redelijke of maatschappelijke natuur,<br />
dat zij behept is met een redelijke verworpenheid<br />
of belast met een zedelijke noodzakelijkheid en dat<br />
dien ten gevolge bij God een dergelijke daad ge-<br />
ge~<br />
boden of verboden is.)<br />
De poging om tussen de lex indicativa en de<br />
lex praeceptiva een overbrugging te slaan, is duide-<br />
duide~<br />
lijk waar te nemen. Aan de vooravond der defini-<br />
defini~<br />
tieve breuk tussen de functies der ziel —-<br />
verstand<br />
en wil —-<br />
die tot hiertoe in een vaste eenheid de<br />
geest der middeleeuwen gebonden hield, geeft zij<br />
ons de graad der spanning aan waaruit de scheu-<br />
scheu~<br />
ring ontstond. De Groots definitie is een geniale<br />
poging om de maatschappij te redden uit een twee-<br />
twee~<br />
strijdigheid, die de fataalste gevolgen zowel op<br />
sociaal als op psychologisch gebied zou hebben.<br />
Zulk een poging ligt heel en al in de lijn van<br />
de Groots oecumenisch streven en is in nauwe over-<br />
over~<br />
eenstemming met <strong>het</strong> ontworpen voikenrecht, volkenrecht, <strong>het</strong>-<br />
<strong>het</strong>~<br />
welk doordesemd moest zijn met de beginselen van<br />
<strong>het</strong> natuurrecht, zoals dit door de christelijke tra-<br />
tra~<br />
ditie was voorgehouden.<br />
De Groot verankerde <strong>het</strong> recht in de „appetitus "appetitus<br />
socialis". socialist'. De maatschappelijke natuur van dit recht<br />
vloeide voort uit <strong>het</strong> goedgerichte inzicht in hare<br />
afhankelijkheid van de goddelijke wil. Aldus wijst<br />
hij, in de dagen waar de religieuze en politieke ge-<br />
ge~<br />
bondenheid van <strong>het</strong> Westen verloren ging, een<br />
nieuwe grondslag aan, waarop de vroegere eenheid<br />
onder de volkeren herkeld hersteld moest worden. De<br />
rechtsidee wordt aldus bij de Groot de objectieve<br />
macht, waarin <strong>het</strong> sociaal en politiek geloofbare<br />
zich belichamen en de rechtszin wordt de hoofd-<br />
hoofd~<br />
deugd der europese samenleving. De vaststelling<br />
der rechtsbeginselen, waardoor een nieuwe gebon-<br />
gebon~<br />
41
denheid kon verzekerd worden, werd <strong>het</strong> program-<br />
program~<br />
ma van <strong>het</strong> nieuwe volkenrecht.<br />
Al was deze poging, bij gebrek aan rechterlijk<br />
algemeen geldend gezag, reeds in de kiem aange-<br />
aange~<br />
tast, toch had zij dit voordeel, dat zij een nieuwe<br />
levensnorm voorspiegelde, een levensnorm waarin<br />
<strong>het</strong> dreigend louter individualistisch beginsel tijde-<br />
tijde~<br />
lijk op de achtergrond werd gedreven. Zij verhief<br />
boven <strong>het</strong> overspannen individualistisch gevoel <strong>het</strong><br />
begrip van een feitelijke sociale gebondenheid,<br />
welke heilzaam moest werken op de verkruimelende<br />
strevingen, waarin de beste krachten dreigden te<br />
verzanden. Zij hield bovendien vast aan een chris-<br />
chris~<br />
telijke opvatting van <strong>het</strong> leven en van den mens,<br />
die steeds <strong>het</strong> hoofdmotief aller strevingen bleef.<br />
Het recht werd nooit recht an sich, maar bleef<br />
mensenrecht.<br />
Trouwens men dient niet uit <strong>het</strong> oog te te verliezen,<br />
dat <strong>het</strong> fundamentele gebrek aan algemeen rech-<br />
rech~<br />
terlijk gezag in internationale rechtskwesties niet<br />
zo pijnlijk opviel als heden ten dage, omdat de<br />
volkerenpsyche geboeid en gebonden was door de<br />
huldiging der helden-idee. helden~idee.<br />
Deze idee was wellicht<br />
de werkelijkste macht geweest waaruit en waardoor<br />
de nationale idee vorm had geput en daarenboven<br />
lag in de begrensdheid der nieuw gevormde staat-<br />
staat~<br />
kundige eenheden en in hun betrekkelijk autarkisch<br />
bestaan de mogelijkheid der aanvankelijke vaste<br />
gebondenheid. Later bij een sterkere symbiotische<br />
verknoping van <strong>het</strong> leven der volkeren, zou <strong>het</strong><br />
zwaartepunt weer verplaatst worden en de mach-<br />
mach~<br />
tigste werking van <strong>het</strong> recht gezocht worden in de<br />
opbloei en de ontwikkeling van <strong>het</strong> internationaal<br />
privaatrecht, waarin de opvatting van de rechten<br />
van den mens als zodanig gewaarborgd zouden<br />
worden. Trouwens men ziet al vroeg de kiemen<br />
42
van dit personenrecht opbloeien en <strong>het</strong> is juist uit<br />
de overspannen gebondenheid van <strong>het</strong> nieuwe<br />
staatsbegrip, dat zij geboren werden. Hoe dit ook<br />
zij, in beide gevallen gaat <strong>het</strong> om de rechten der<br />
persoonlijkheid, of van een groter lichaam dat de<br />
mensen omvat -— een Leviathan -— of van <strong>het</strong> in-<br />
in~<br />
dividu, dat met opslurping in de algemeenheid be-<br />
be~<br />
dreigd wordt. En aldus ontstaat telkens als ideaal,<br />
<strong>het</strong> beeld 6f Of van de natuurstaat 6f Of van den her-<br />
her~<br />
boren Adam, edelste vertegenwoordiger van na-<br />
na~<br />
tuurtoestand of van natuurrecht. Doch wie scherp<br />
toekijkt, ziet dat er van lieverlede een derde kracht<br />
in <strong>het</strong> spel gebracht wordt, een kracht die preten-<br />
preten~<br />
deert <strong>het</strong> heersend dualisme tussen verstand en wil<br />
op te lossen, een nieuwe toestand, die als ziele-<br />
ziele~<br />
functie wordt aanvaard en een afhankelijk alom-<br />
alom~<br />
vattend gebied krijgt: <strong>het</strong> gevoel. Het hart, de bil-<br />
bil~<br />
lijkheid, <strong>het</strong> algemeen gevoel, de redelijkheid wordt<br />
ten slotte de beslissende factor, aan wie de rechter-<br />
rechter~<br />
lijke functie overgedragen wordt. De kiemen dezer<br />
nieuwe, opkomende levensopvatting liggen voor <strong>het</strong><br />
grijpen bij de denkers en schrijvers der zestiende<br />
en zeventiende eeuw. Een scherpe aftekening der<br />
daardoor ontstane tegenstelling vindt men bij voor-<br />
voor~<br />
keur en <strong>het</strong> duidelijkst dUidelijkst bij degenen, die de drie<br />
elementen verstand, wil en gevoel tegenover elkaar<br />
hebben weten te stellen; in de wijsbegeerte, de ver-<br />
ver~<br />
tegenwoordigers der sensualistische school en in de<br />
letterkunde o.a. 1VIilton, Milton, de Groot en Vondel, naar-<br />
naar~<br />
mate zij aan <strong>het</strong> gevoel —-<br />
in <strong>het</strong> aller treurspelen<br />
treurspel -— min of meer een dominerende plaats<br />
inruimen. en. Vondel echter zal deze psychologische<br />
tegenstelling tot dramatische hoogte accentueren<br />
in zijn drama Jephta. Wij komen er later op terug.<br />
De wetenschap bepaalt zich echter niet tot <strong>het</strong><br />
beschouwen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn in zijn sta- sta~<br />
13 43
tische of dynamische gedaante, zij beschouwt <strong>het</strong><br />
met niet minder nauwgezetheid in zijn empirische<br />
verwerkelijking. Immers uit de wankelbaarheid en<br />
de verscheidenheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn der<br />
afzonderlijke individuen, uit de veelvuldigheid der<br />
persoonlijke elementen, die de inhoud en de kleur<br />
van <strong>het</strong> rechtsoordeel bepalen, en uit <strong>het</strong> feit dat<br />
velen, in sommige opzichten, onverschillig zijn voor<br />
rechtsoverwegingen, volgt de noodzakelijkheid van<br />
uitwendig, regelend gezag.<br />
De natuur en de werking van dit gezag zijn van<br />
beslissende, rechterlijké rechterlijke aard. De functie en <strong>het</strong><br />
doel van <strong>het</strong> gezag zijn te beslissen in twijfel en<br />
twist, alle krakelen vlak te strijken, ruim baan te<br />
maken voor <strong>het</strong> opdringende leven, stremmende<br />
verwarring van <strong>het</strong> sociale levensproces te voor-<br />
voor~<br />
komen. Alle gezag is uit deze noodzakelijkheid.<br />
Zijn eenheid en werking berusten op een impera~ impera-<br />
tivus categoricus van <strong>het</strong> zuivere en practische in~ in-<br />
zicht.<br />
Doch de eenheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn ver~ ver-<br />
werkt een dualisme van zuiver of innerlijk gezag,<br />
en van een positief gezag, dat <strong>het</strong> wettelijk recht<br />
zelfs tegen <strong>het</strong> rechtsbewustzijn in handhaaft.<br />
Indien <strong>het</strong> waar is, dat de geschiedenis der<br />
staatsinstellingen en en van '<strong>het</strong> staatsrecht de ge~ ge-<br />
schiedenis is van <strong>het</strong> streven om onder uiteen~ uiteen-<br />
lopende omstandigheden de overheid zō zódanig te<br />
organiseren, dat de inhoud van <strong>het</strong> door haar be-<br />
be~<br />
volene zoveel mogelijk gedekt wordt door <strong>het</strong> in-<br />
in~<br />
wendige gezag van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dan is<br />
<strong>het</strong> dUidelijk, duidelijk., dat de verwerkelijking van <strong>het</strong> rechts~ rechts-<br />
bewustzijn vaak een compromis met de absolute<br />
wenselijkheid insluit. Immers tegenstrijdigheid van<br />
rechtsverwerkelijking is niet duldbaar in de staat.<br />
Aldus is <strong>het</strong> positieve gezag, ondanks zijn betrek-<br />
betrek~<br />
44
kelijkheid, een postulaat der practische rede, dat<br />
een noodzakelijkheidskarakter draagt en in de na-<br />
natura<br />
rerum ligt. En dit is voor velen de onbegrijpe-<br />
onbegrijpelijke<br />
wet van <strong>het</strong> leven, dat <strong>het</strong> <strong>het</strong> rechtsbewustzijn,<br />
dat gericht is op de verwezenlijking van <strong>het</strong> abso-<br />
absoluut<br />
wenselijke, in zekere gevallen heeft te buigen<br />
voor <strong>het</strong> noodlot en <strong>het</strong> <strong>het</strong> betrekkelijke, bereikbare<br />
dient te aanvaarden, met al de compromissen waartoe<br />
de contingente toevalligheid der gebeurlijkheid<br />
waar-<br />
<strong>het</strong> dwingt.<br />
De rechtsordening is een verwerkelijking, die<br />
niet bij toverslag de mensen en de toestanden ver-<br />
verandert,<br />
maar langzamerhand <strong>het</strong> essentiële bewust-<br />
bewustzijn<br />
der volken en der personen doordesemt met de<br />
waarheid van rijpgeworden weten.<br />
Daarom is <strong>het</strong> noodzakelijk, wil men in zekere ge-<br />
gevallen<br />
een rechtsorde scheppen, dat men rekening<br />
houdt met <strong>het</strong> mogelijke en dat men zich neerlegt<br />
bij wat de tijd in zich draagt. Dit is geen prijsgeven<br />
zijner heiligste overtuiging, geen vervallen in ge-<br />
gevaar<br />
van casuïstiek, maar slechts afzien van een<br />
radicalisme, dat uitloopt op een negatie der werke-<br />
werkelijkheid<br />
van <strong>het</strong> leven. Immers, bij de verwerkelij-<br />
verwerkelijking<br />
van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, heeft men te doen<br />
met een handelen in een werkelijkheid en door on-<br />
onvolmaakte<br />
mensen, vooral met een beslissing over<br />
een samenstrengeling van factoren, waarvan de<br />
grond en <strong>het</strong> ontstaan ons vaak ontgaan of slechts<br />
ten dele kunnen gevat worden. Daarbij komt nog<br />
de dwingende natuur van de voorbijvliegende voorbIjvliegende tijd<br />
en de noodzaak om een vlot verloop en een soepele<br />
oplossing der moeilijkheden voorhanden te hebben.<br />
Alle factoren, die ons nopen tot voorzichtigheid en<br />
gematigdheid in de beoordeling der tegenoverge-<br />
tegenovergestelde<br />
belangen.<br />
Uit deze dwingende feitelijkheid heeft de juridi-<br />
45
sche wetenschap 1) de volgende compromisfactoren<br />
bij de empirische verwerkelijking van <strong>het</strong> rechtsbe-<br />
rechtsbe~<br />
wustzijn gededuceerd:<br />
1) 1 ) De noodzakelijkheid van onderschikking aan<br />
de groep, welker kracht nodig is om de verwerke-<br />
verwerke~<br />
lijking <strong>het</strong> volmaakst te bevorderen.<br />
Dit is een evidente waarheid, die in de natuur<br />
van <strong>het</strong> leven ligt. Buiten dit beginsel is geen sociale<br />
orde denkbaar. Deze waarheid, eenmaal aanvaard,<br />
impliceert de noodzakelijkheid om <strong>het</strong> door de<br />
meerderheid genomen besluit te eerbiedigen en <strong>het</strong><br />
zo dicht mogelijk bij de verwerkelijking te brengen.<br />
2) De aanvaarding van de weerstand der heer-<br />
heer~<br />
sende rechtsopvattingen. Het oordeel, welks eisen<br />
in concreto door gezagsorganen moeten worden<br />
verwezenlijkt, heeft wel degelijk rekening te hou-<br />
hou~<br />
den met de mogelijkheden van verwerkelijking, die<br />
de samenleving biedt. Aldus wordt <strong>het</strong> individu<br />
genoodzaakt te streven niet naar volkomen, maar<br />
naar zo volledig mogelijeke mogelijke verwerkelijking zijner<br />
idealen. En elk rechtsideaal van enige ruimere<br />
strekking heeft zich deze beperking te laten wel-<br />
wel~<br />
gevallen. Daarom wordt <strong>het</strong> rechtsideaal door de<br />
weerstanden der feitelijkheid genoopt zich voor de<br />
verwerh~ijking<br />
verwerke!ijking in in bizondere vorm te kleden en<br />
meer concrete, con~rete, relatieve vormen te aanvaarden, die<br />
kans hebben op verwezenlijking. Het doet tijdelijke<br />
concessies aan <strong>het</strong> bestaande en aanvaardt in zekere<br />
zin een compromis. Dit doet zich b.v. duidelijk voor<br />
wanneer men zich verenigt met groepen, die die yen-, ver~<br />
wante idealen koesteren om een essentieel belang<br />
te verdedigen. Het relatieve karakter van <strong>het</strong> com-<br />
com~<br />
promis treedt hier duidelijk naar voren.<br />
1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn. - Deze ziens<br />
1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn. — Deze zienswijze<br />
is om haar grote helderheid door mij ten fen dele gevolgd<br />
of overgenomen.<br />
46
3) De noodzakelijkheid van eenstemmigheid on-<br />
on~<br />
der de leden in de strijdende groep, ten bate ener<br />
gewenste rechtsverwerkelijking.<br />
.<br />
4) De noodzakelijkheid om de formule te vinden,<br />
die buiten de strijdende groep de numeriek en<br />
gradueel minste tegenstand zal ontmoeten.<br />
Bovendien zijn er nog compromisfactoren, die<br />
besloten liggen in de bestuurs- bestuurs~<br />
en juridisch tech-<br />
tech~<br />
nische elementen element~n<br />
der verwerkelijking, zoals de<br />
aanpassing aan de bestaande rechtsorde en <strong>het</strong><br />
voorzien in geldelijke en personele middelen tot<br />
uitvoering en handhaving, b.v. voor openbaarheid.<br />
De werkdadigheid der organen, die toch zeker een<br />
eerste eis is voor <strong>het</strong> tot daden schrijdend rechts-<br />
rechts~<br />
bewustzijn, is daarvan afhankelijk en niet minder<br />
de zekerheid, waarop de belanghebbenden recht<br />
hebben.<br />
De belangrijke taak om de werking en de toe-<br />
toe~<br />
passing van deze compromis-factoren, compromis~factoren, ter wille van<br />
een rechtmatige positivering, te regelen, is de taak<br />
der rechtswetenschap. Zij legt de grondnormen voor<br />
de slechting aller tegenstrijdigheden en als zodanig<br />
is zij imperatief voor de handelingen en de beoor-<br />
beoor~<br />
delingen van den mens. Zij is richting gevend in<br />
<strong>het</strong> grote vraagstuk der beleving van de gerechtig-<br />
gerechtig~<br />
heid, verhelderend en bevrijdend. Zij is onder de<br />
mensen de onmisbare kennis, die de orde en de<br />
harmonie in <strong>het</strong> tijdelijke verzekert.<br />
Men kan nu de vraag opwerpen of de maat-<br />
maat~<br />
schappelijke ordening meer uit positief recht dan<br />
uit natuurrechtelijke kracht voortkomt. Wij menen<br />
dat samenstrengelinvvan samenstrengeling ",van feitelijkheid en ideaal<br />
niet te ontkennen valt, evenmin als <strong>het</strong> zegel en zijn<br />
afdruk in de stof van elkander kunnen worden ge-<br />
ge~<br />
scheiden in de vormgevende daad der instempeling.<br />
De verwerkelijkingswaarde dezerpositivering gaat<br />
47
uit van een denknoodzakelijkheid, die de eenheicl eenheid!<br />
der tegendelen veronderstelt, en berust op <strong>het</strong> pos-<br />
postulaat<br />
der ratio sufficiens of der practische rede.<br />
De overtuigende kracht van dit postulaat geldt<br />
vooral bij een volk dat een bizondere aanleg ver-<br />
vertoont<br />
voor rustige objectieve overwegingen, behoef-<br />
behoefte<br />
heeft aan geestelijke vastigheid, <strong>het</strong>welk tevens<br />
beschikt over scherp onderscheidingsvermogen en<br />
sterk individualistisch gevoel, dat _de regeling van<br />
onderlinge verhoudingen tot krachtige eis maakt.<br />
Uit <strong>het</strong> leven dezer eigenschappen groeit de min<br />
of meerdere geschiktheid van een yolk volk tot rechts-<br />
rechtsvorming.<br />
Dit was <strong>het</strong> geval met de romeinen, de<br />
israëlieten, de engelsen en ook de nederlanders in<br />
<strong>het</strong> bizonder tijdens de zeventiende eeuw. Wellicht<br />
is <strong>het</strong> om deze bizondere eigenschappen, dat. Des-<br />
Descartes<br />
zich gaarne ophield in Nederland, als in <strong>het</strong><br />
land waar de goede politieke ordening <strong>het</strong> meest<br />
de rustige overweging der grote levensproblemen<br />
bevorderde.<br />
Zulk een belangstelling voor de rechtsvorming<br />
wordt te meer afgedwongen, waar zich een scherpe<br />
splitsing gaat vormen tussen <strong>het</strong> met dwang opge-<br />
opgelegde<br />
overheidsrecht en de niet positief rechtelijke<br />
rechtsoverwegingen. Dan ontstaat de behoefte <strong>het</strong><br />
rechtsstelsel grondig te leren kennen, te bestuderen<br />
en in zijn toepassing op concrete belangen na te<br />
gaan. Door zulk een belangstelling was de geest<br />
der Nederlanden in de zestiende en vooral in de<br />
zeventiende eeuw beheerst.<br />
Vondels leven en werk is de zuivere w-eerspiege-<br />
weerspiegeling<br />
dezer alomvattende belangstelling. Zijn leven<br />
en werken waren de positivering van zijn rechts-<br />
rechtsidealen<br />
en om bij te dragen tot de grootst mogelijke<br />
verwerkelijking is is hij ook de enige weg gegaan,<br />
die niet tot ontgoocheling leidt, maar <strong>het</strong> beste on-<br />
48
zer idealen tot rijke vrucht laat rijpen. Vooraleer<br />
wij overgaan tot <strong>het</strong> beschouwen der subjectieve<br />
verwezenlijking van Vondels rechtsbewustzijn en<br />
de inwerking der hierboven aangeduide factoren<br />
nader bepalen, dienen wij nog enkele belangrijke<br />
begrippen te omschrijven en hun werkingsgebied<br />
vast te stellen, op historisch gebied.<br />
49
IV<br />
RECHT EN WET<br />
In <strong>het</strong> eerste hoofdstuk hebben wij er op gewezen<br />
hoe de godsidee de begrippen wet en recht insluit.<br />
Het is een begripsnoodzakelijkheid. De geschiede-<br />
geschiede~<br />
nis komt deze opvatting bevestigen. Eerst wanneer<br />
<strong>het</strong> individualisme overheerst, vindt men de sporen<br />
van een rechtsphilosophie, die zich vrij tracht te<br />
maken van algemeen geldende natuurwettelijkheid<br />
en den mens gaat beschouwen als een rechtssub-<br />
rechtssub~<br />
ject los van de universele of van de gemeenschapsordening..<br />
Uit <strong>het</strong> feit echter dat de mens in vorige<br />
gemeenschaps~<br />
tijdperken als onderdeel . ener objectief gedachte<br />
ordening opgevat werd, volgt dat recht en zedelijke<br />
ordening niet van elkander te scheiden waren. In<br />
deze gedachtengang wordt de wet of <strong>het</strong> recht niet<br />
opgevat als dwang maar als een zedelijke verplich-<br />
verplich~<br />
ting, die geldt voor wezens bezield met vrije wil.<br />
Het is een rationis ordinatio, een gevolg van <strong>het</strong><br />
inzicht, waardoor de wil bewogen wordt tot een<br />
doen of tot een nalaten.,<br />
..<br />
De natuurwet heeft dus een rechtskarakter. Gierke<br />
bevestigt deze waarheid wanneer hij schrijft: „Und "Und<br />
doch war ja die gesammte naturrechtliche Auf-<br />
Auf~<br />
fassung ihrem kern nach eine juristische und zwar<br />
eine recht einseitig juristische Konstruktion von<br />
Gesellschaft und Staat" (Althusius VIII).<br />
Dien ten gevolge is de godsdienstigheid zoals alle<br />
menselijke verhouding bepaald door rechtsnormen,<br />
welke uit de recta ratio vloeien. Deze mening is<br />
gestaafd door de geschiedenis. Reeds de grieken<br />
hebben op dit verband gewezen») gewezen. 1)<br />
Heraklites<br />
50<br />
1) H. Rammen, Rommen, Die ewige Wiederkehr des Naturrechts.
.v. zegt dat de menselijke wet slechts een poging<br />
is om de goddelijke wet te te verwerkelijken. Hippias<br />
leert dat de ongeschreven wetten eeuwig en on-<br />
on~<br />
veranderlijk zijn. Het metaphysische natuurrecht<br />
van Plato en <strong>het</strong> meer realistische van Aristoteles<br />
zijn de hoogtepunten der theorie, theorie. die <strong>het</strong> streven<br />
naar <strong>het</strong> goede in de staat huldigen en een godde-<br />
godde~<br />
lijke oorsprong. , aan <strong>het</strong> recht toekennen. Ook de<br />
Stoa huldigt de eeuwige wet als bron der ordening<br />
en richt <strong>het</strong> beeld op van den wijze, wiens streven<br />
<strong>het</strong> is zijn leven in overeenstemming te brengen met<br />
deze ordening. Cicero leert ons dat de recta ratio<br />
uit God is, en dit doen na hem al al de de romeinse<br />
juristen, juristen; op de achtergrond hunner opvatting van<br />
<strong>het</strong> natuurrecht schemert steeds de ideaalstaat der<br />
gouden eeuw. In zijn vierde ecloge getuigt Ver-<br />
Ver~<br />
gilius hoe sterk de idee van deze ideale natuurstaat<br />
in de gespannen gemoederen heerste en de dromen<br />
van Augustus' eeuw vervulde. De norm „Deus "Deus est<br />
colendus" is door allen opgevat als een rechtsnorm<br />
en ook <strong>het</strong> „honeste "honeste vivere", dat synoniem is van<br />
"juste „juste vivere". Het geloof wortelt in de rechtvaardigheid,<br />
is met haar saamgestrengeld, omdat <strong>het</strong><br />
rechtvaar~<br />
digheid.<br />
een inzicht is in de rechtsverhouding, rechtsverhouding. die <strong>het</strong> leven<br />
beheerst. Vondels kenspreuk „Justus "J ex fide vivit"<br />
is de verklanking van dit beginsel.<br />
Aangaande de stelling van Augustinus en Tho-<br />
Tho~<br />
mas is geen twijfel mogelijk. Augustinus' De Ordine<br />
is de monumentale bevestiging dezer opvatting en<br />
Thomas' subordinatie der lex humana aan de lex<br />
divina en aan de lex aeterna vormt de kern zijner<br />
rechtsopvattingen. En na hen stelt ook Dante zich<br />
op een zelfde standpunt. Bij hem is <strong>het</strong> recht de<br />
objectieve norm, die de de natuurlijke voorschriften<br />
van <strong>het</strong> geweten beheerst, beheerst. en de geboden van Oud<br />
en Nieuw Testament omspant. In „De "De monarchia"<br />
51
geeft Dante twee definities van <strong>het</strong> recht en wel<br />
van <strong>het</strong> recht als natuurrecht en als metaphysisch<br />
recht. Over <strong>het</strong> natuurrecht schrijft Dante dat<br />
<strong>het</strong> is: „quaedam "quaedam rectitudo sive regula reguIa hinc inde<br />
abjiciens-. abjiciens". Dit recht is dus volgens hem richting<br />
gevend. En hij beklemtoont de gerechtigheid aldus:<br />
„Ius "lus est realis et et personalis hominis ad hominem<br />
proportio, proportio. quae servata hominum servat societatem<br />
et corrupta corrumpit". Het zedelijk element, element. dat<br />
in de rechtsverhouding opgesloten ligt, ligt. wordt aldus<br />
in nauw verband met de positieve wet gebracht.<br />
Over de goddelijke oorsprong van <strong>het</strong> recht zegt<br />
Dante. Dante, dat zoals alle goed, goed. dat zich in de dingen<br />
bevindt, bevindt. een deel is van <strong>het</strong> éne goed, goed. dus van<br />
God, God. aldus ook <strong>het</strong> recht, <strong>het</strong>welk een goed is, is. zijn<br />
wezen in de Godheid vindt. „Ius "lus in rebus nihil<br />
est aliud quam similitudo divinae voluntatis, voluntatis; unde<br />
fit quod quidquid divinae voluntati est .consonum, ,consonum.<br />
jus ipsum sit.- sit." Veel elementen zijn in deze definitie<br />
verwerkt, belangrijk voor ons betoog is <strong>het</strong> feit, feit.<br />
dat Dante zegt dat <strong>het</strong> recht een overeenstemming<br />
met de goddelijke wil is. Beide definities van <strong>het</strong><br />
recht, de natuurrechtelijke en de de metaphysische,<br />
metaphysische.<br />
vullen aldus elkander aan. Dante bevestigt deze<br />
mening in de Divina Commedia waar hij (Par. XIX.<br />
v. 88) dicht: "Cotanto „Cotanto è giusto quanto a lei con-<br />
con~<br />
suona."<br />
Op <strong>het</strong> spoor van deze grote leermeesters huldi-<br />
huldi~<br />
gen de middeleeuwen dit standpunt. De wet, wet. op-<br />
op~<br />
gevat als universele norm van handelen, handelen. is niet<br />
bepaald tot de rechtsnormen, rechtsnormen. die <strong>het</strong> individuele<br />
leven of <strong>het</strong> bestuur van een of ander rijk betreffen.<br />
Zij omvat alle denkbare activiteiten, activiteiten. zowel godde-<br />
godde~<br />
lijke als menselijke, menselijke. en ligt vanzelfsprekend in de<br />
natuur van <strong>het</strong> leven. De wet opgevat als louter<br />
bevel, als dwang, is geen middeleeuws, doch een<br />
52
modern begrip. De middeleeuwen hebben —-<br />
in na-<br />
na~<br />
volging der oudheid ---<br />
een juridische opvatting<br />
van <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> katholicisme, met zijn wette-<br />
wette~<br />
lijke structuur; zijn canoniek recht drukt deze<br />
juridische opvatting zowel in in de ethiek als in de<br />
politiek af.<br />
In de dageraad van <strong>het</strong> renaissancistische tijd-<br />
tijd~<br />
perk zien wij dezelfde juridische structuur in <strong>het</strong><br />
maatschappelijke leven doordringen en wel bij mid-<br />
mid~<br />
del der contracttheorie, die slechts ontstaan en zich<br />
ontwikkelen kan tegen de religieuze achtergrond<br />
van <strong>het</strong> natuurrecht. Tijdens de vroege middel-<br />
middel~<br />
eeuwen had <strong>het</strong> feodalisme, de positieve levens-<br />
levens~<br />
regeling dier dagen, die grondslag in in de maatschap-<br />
maatschap~<br />
pelijke verhoudingen ingedrukt. De verplichtingen<br />
van leenheer en leenman waren wederkerig vastge-<br />
vastge~<br />
legd en werden gestaafd door de eed of wortelden<br />
in de bindingsmacht van <strong>het</strong> Doopsel, dat allen<br />
verenigde tot een volk, onderworpen aan dezelfde<br />
goddelijke wil en aan <strong>het</strong>zelfde goddelijke gebod.<br />
Later bij de Groot en ook bij Gentilis vinden wij<br />
de bevestiging van de zedelijke natuur van <strong>het</strong><br />
recht. In De jure belli (I. cap. I. par. IX) zegt de<br />
Groot: "Er „Er is een derde opvatting van <strong>het</strong> recht,<br />
volgens dewelke <strong>het</strong> recht overeenstemt met de<br />
wet, in den meest uitgebreiden zin van <strong>het</strong> woord,<br />
nl. wanneer men onder wet verstaat een regel van<br />
zedelijk handelen, die tot <strong>het</strong> goede verplicht." Ter-<br />
Ter~<br />
wijl Albericus Gentilis in zijn De jure belli (I. 9. 39)<br />
zegt: „Juris .. naturae est religio. Et itaque nec pa-<br />
pa~<br />
trocinabitur jus istud expertibus ipsius." Er is een<br />
wet, die alle positieve wetten voorafgaat en belieerst,<br />
de natuurwet, die de godsdienst impliceert.<br />
be~<br />
neerst,<br />
Daarom is in de staat zowel bij Locke als bij Gro-<br />
Gro~<br />
tius de atheïst uitgesloten, omdat hij in God niet<br />
gelovende, nooit zijn eed zal kunnen houden, of<br />
53
door een eed gebonden zal kunnen zijn.<br />
Vondel zal van geen andere gronden uitgaan,<br />
wanneer hij <strong>het</strong> recht van de godsdienst betoogt. In<br />
<strong>het</strong> vierde boek der Bespiegelingen (v. 409 e.v.) en<br />
in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 1949 e.v.) dicht Vondel:<br />
"Hoewel „Hoewel de godtsdienst wort gesterckt door kroon<br />
en roe<br />
Noch staet de reden niet alleen den godtsdienst toe<br />
Maar houdt den mensch hieraen, naer lyf en ziel<br />
verbonden<br />
Gelyck de Roomsche tong den godtsplicht heeft<br />
gevonden<br />
Uit kracht van 's menschen bant, en een verbintenis<br />
Die by 't opmerckend hart niet wydt te zoecken is...<br />
Waer Godt gelochent wort, is is burgerrecht noch<br />
orden<br />
Zoo dryft de weerelt, daer de godtsdienst zinckt,<br />
in 't wilt<br />
Gelyck een roerloos schip, geen toom van wetten<br />
stilt<br />
Den dreigenden tiran, noch oploop der rebellen<br />
Een wilde zee gelyck ......"<br />
54
v<br />
V<br />
NATUURRECHT EN NATUURTOESTAND<br />
De mens heeft een aangeboren begrip van recht en<br />
onrecht. Dit recht berust niet op de willekeur van<br />
een wetgever, noch op de macht van een massa,<br />
maar op de natuur zelf van <strong>het</strong> leven. „Non "Non scripta<br />
sed nata lex.- lex." De wet is aldus een gevolg der recta<br />
ratio en heerst in volle gaafheid in de ideale na-<br />
na~<br />
tuurtoestand van erfrechtvaardigheid. De paradijs-<br />
paradijs~<br />
toestand is dien ten gevolge een symbool symhool geworden<br />
van de volmaakte maatschappij, van de civitas<br />
maxima. De status naturalis is hier tevens status<br />
civilis. In die zin kan Dante spreken van de hemel<br />
als van de stad waar Christus is is romein.<br />
Het is dan ook geen wonder dat dit symbool van<br />
hoogste rechtsverwerkelijking de geschiedenis der<br />
menselijke samenleving blijft beheersen. Verschijnt<br />
Adam in de Bijbel als de gelukkige bezitter van <strong>het</strong><br />
ongestoorde Eden, voor den griek bewoont hij de<br />
elyseïsche elyseische velden met de goden en helden; voor den<br />
romein wordt hij de wijze, die boven <strong>het</strong> lot verheven,<br />
héven, te midden van <strong>het</strong> eeuwig wisselend univer;<br />
univer~'<br />
ver~<br />
sum in zijn gemoed ongeschokt blijft door de loop<br />
der toevalligheid; voor den christen wordt de oude<br />
Adam van de oud-testamentische oud~testamentische<br />
paradijstoestand<br />
de nieuwe Adam Christus, die heersen zal in <strong>het</strong><br />
nieuwe J Jerusalem, en op de voetstappen van den<br />
Heiland groeit <strong>het</strong> beeld van den herboren mens<br />
als heilige op in zijn volgelingen, terwijl in de chris-<br />
chris~<br />
telijke levensopvatting de natura rerum doortrokken<br />
is van de al bezielende macht van den Logos. In<br />
hem is de wereldorde hersteld, verstand en wil zijn<br />
in volkomen harmonie met de finaliteit van alle<br />
leven. Want is volgens de Schrift de natuur in<br />
55
arensnood, zij is <strong>het</strong> ter wille van de uiteindelijke<br />
aanstaande bevrijding. Zo sterk domineert de<br />
Adam-conceptie Adam~conceptie de geschiedenis der mensheid, dat<br />
degene die de paradijstoestand loochenen, den<br />
mens voorstellen in de staat van verwildering en<br />
oorlog, in essentiële tegenstelling met de voorop-<br />
voorop~<br />
gestelde staat van ideale gelukzaligheid. Hobbes,<br />
Machiavelli, Lucretius, en allen die de pessimisti-<br />
pessimisti~<br />
sche opvatting des levens zijn toegedaan, zien den<br />
mens in de staat van verval, waartoe hem de zonde<br />
bracht. Tegenover den idealen mens stellen zij de<br />
rauwe werkelijkheid zijner verworpenheid. Het is<br />
de uitgedrevene uit <strong>het</strong> paradijs, belast met al de<br />
lasten der zonde en met de onmogelijkheid van ver-<br />
ver~<br />
lossing. Daarna is <strong>het</strong> wederom de Adam-figuur,<br />
Adam~figuur,<br />
die verschijnt in de tekening van den mens, over-<br />
over~<br />
geleverd aan de vernedering en de de heerlijkheid<br />
zijner tweeslachtige natuur tussen de verschrikking<br />
van onpeilbare eeuwigheden en <strong>het</strong> is telkens de<br />
waan van een ideaalstaat, die den mens opzweept<br />
in de revoluties waarin hij de bevrijding zijner ge-<br />
ge~<br />
boeide natuur betracht. De mensheid is steeds die<br />
ene mens onder verschillende vermomming dolend<br />
naar <strong>het</strong> land der primitieve en uiteindelijke geluk-<br />
geluk~<br />
zaligheid. Alle staatkundige systemen zijn slechts<br />
de opmars-programma's opmars~programma' s naar dit doel en alle revo-<br />
revo~<br />
luties slechts de erkenning, dat men zich in de<br />
opzet, de weg of de middelen vergist heeft.<br />
Bood de oudheid ons <strong>het</strong> beeld van Prometheus,<br />
Jason. Jason, Oedipus of Odysseus, de de middeleeuwen<br />
symboliseerden .'s s mensen verscheurdheid in de tra-<br />
tra~<br />
gische Faust~gestalte.<br />
Faust-gestalte. In deze gestalte zien wij <strong>het</strong><br />
verwrongen beeld der primitieve harmonieuze le-<br />
le~<br />
venseenheid van den christenmens, in tegenstrijdig-<br />
tegenstrijdig~<br />
heid met de natuurlijke loop van <strong>het</strong> leven, wan-<br />
wan~<br />
hopig en wanstaltig reiken naar de waanbeelden<br />
56
van bedriegend schijngeluk en bitter levensgenot.<br />
Wij zien hem, pogend de vastgestelde wetten van<br />
<strong>het</strong> leven te breken, zoekend naar een onmogelijke<br />
jeugd, door de lucht zwevend, of de ziel der stoffen<br />
ontledend om er <strong>het</strong> geheim van leven en macht<br />
te vinden om door <strong>het</strong> genot de innerlijke ver-<br />
ver~<br />
scheurdheid te overbruggen.<br />
Vondel zal ons aan deze tragische gestalte her-<br />
her~<br />
inneren en aan „de "de zee van traenen en van vergoten<br />
menschenbloet waarin zy zich verheugde-.<br />
verheugde".<br />
"Al „Al heeft de goutzucht lang en fel op 't gout gepast<br />
Het gout behielt zyn kleur, dat eeuwigh is en vast<br />
Oock drinckbaer door de kunst, die noch, in alle<br />
hoecken<br />
Niet rust, uit slechter stof, de ziel van 't gout te<br />
zoecken.<br />
Die maght van zielen moort en dompelt in een vloet<br />
En zee van traenen en vergoten menschenbloet.<br />
De duurzaemheit van 't gout behoudt nochtans<br />
haer waerde,<br />
En wyst op d'eeuwigheit van Godt, die nooit<br />
veraerde,<br />
Maer schepper blyft van 't gout. De stoffescheider<br />
raest<br />
Die leven, tyt en stof om 't 't gout in in roock verblaest<br />
En waent <strong>het</strong> gouden vlies, in 't 't grimmen van de<br />
draecken<br />
Door hulp der tooverkunste en haere min, te<br />
schaecken." schaecken.-<br />
(Besp. 111. III. v. 575-586)<br />
Hoe kwam <strong>het</strong> dat de aanvankelijke tegenstelling<br />
tussen de zielefuncties steeds toenam om ten slotte<br />
te eindigen met de breuk der eenheid, die zolang<br />
de maatschappij in vaste gebondenheid had be- be~<br />
57
waard? De geestelijke oorzaken liggen verborgen in<br />
de menselijke natuur zelve en in de loop der vroeg-<br />
vroeg~<br />
ste eeuwen kon men reeds de sporen der steeds<br />
dreigende vijandschap vinden. Historisch, doemen<br />
zij op met <strong>het</strong> eerste denken over natuur en leven,<br />
voor zover wij kunnen nagaan, eerst bij de grieken,<br />
daarna in hevige mate bij de alexandrijnen en ten<br />
slotte via de arabische wijsbegeerte in de late mid-<br />
mid~<br />
deleeuwen, waar de tegenstelling met de toenemen-<br />
toenemen~<br />
de groei der maatschappelijke welvaart zich <strong>het</strong><br />
duidelijkst openbaart in de gezagstheorieën dier<br />
eeuwen. Aldus verliest <strong>het</strong> vraagstuk zijn meta-<br />
meta~<br />
physieke belangrijkheid om met des te meer klem<br />
in positieve gezagsopvattingen te heersen. De stof-<br />
stof~<br />
felijke groei der maatschappij maakt dat de concrete<br />
rechtsregelingen, die <strong>het</strong> dagelijkse gebeuren be-<br />
be~<br />
heersen, <strong>het</strong> winnen van de natuurrechtelijke be-<br />
be~<br />
schouwingen, welke al te speculatief bleken te zijn<br />
en slechts ten dele de de rechtsverwerkelijking be-<br />
be~<br />
invloeden. Nieuwe groeperingen, onvermoede te-<br />
te~<br />
genstellingen van plotseling opgekomen belangen<br />
en behoeften, die in onafwendbare levensverande-<br />
levensverande~<br />
ringen wortelen en een dringende concrete bevre-<br />
bevre~<br />
diging eisen, eisen. werken de feitelijke positieve regeling<br />
dagelijks in de hand. Het objekt van <strong>het</strong> recht secu-<br />
secu~<br />
lariseert zich. De belangrijke verschuivingen welke<br />
de maatschappij langzamerhand ondergaat, ondergaat. hebben<br />
hunne weerspiegeling in de ideale beelding van<br />
gezagdrager en onderdaan.<br />
Niet de heilige is uitsluitend <strong>het</strong> model van den<br />
naar geluk strevenden mens. De feodaliteit kent<br />
den rechtvaardigen leenheer als den idealen drager<br />
van <strong>het</strong> gezag, waaraan de leenman onderworpen<br />
is. En na <strong>het</strong> opkomen van de derde stand, stand. met de<br />
opbloei der steden. steden, is <strong>het</strong> de goede, zorgvolle, alles<br />
goed goeci regelende huisvader, die deze rol overneemt.<br />
58
Zelfs de opvatting van de Godheid wordt door<br />
deze verschuivingen bcinvloed. beïnvloed. Eerst wordt God<br />
voorgehouden als de ideale leenheer:<br />
...... "Als „Als eigenaer en heer in 't 't eeuwigh eigendom<br />
Van al dat hier de mensch te leen ontfing van<br />
boven...-<br />
"<br />
(Besp. (Besp, IV. v. 677-678)<br />
Daarna ontmoeten wij Hem, als „vader, "vader, huis-<br />
huis~<br />
vooght van 't huisgezin":<br />
"De „De werelt wort een groot en heerlyck huis<br />
geleecken<br />
Waerin men Godt in maght en wysheit uit ziet<br />
steecken<br />
Als vader, huisvooght, heer en hooft van 't huis~<br />
gezin."<br />
En:<br />
"Het „Het ampt des huisvooghts is te letten op gewin<br />
En voordeel van <strong>het</strong> huis, en alle huisgenoten<br />
Te houden in hunn' plicht, de kleenen en de<br />
grooten.<br />
De kinders, meesterknecht en knaepen,<br />
d'oppermaeght,<br />
Slavinnen, en gezin, gelyck <strong>het</strong> hembehaegt.<br />
Te leiden naer zyn hant, op dat <strong>het</strong> alles drave<br />
Naer eenigh heilzaem endt: de middelen en have<br />
Verrycke in zegeninge, en aanwas, vee en vrucht<br />
Gedye, en al wat dient, gehoorzaeme aen de<br />
tucht ..."<br />
(Besp. III. lIl. v. 1237-1248)<br />
Verandert <strong>het</strong> beeld van den idealen gezags-<br />
gezags~<br />
59
drager, <strong>het</strong> maatschappelijke symbool van veilig-<br />
veilig~<br />
heid en rust, waar geluk geboden en verzekerd is,<br />
verandert eveneens. Was dit in in de de middeleeuwen<br />
<strong>het</strong> ridderlijk slot, later wordt <strong>het</strong> de veilig omwalde<br />
stad, met de rechtszekerheid welke zij in haar<br />
keuren en privilegiën aan den burger biedt. De<br />
steden groeien en naar <strong>het</strong> kader van graafschap-<br />
graafschap~<br />
pen en hertogdommen dijen ze uit tot provinciale<br />
en nationale groeperi4gen, groeperÏlJgen, die op grond van ge-<br />
ge~<br />
meenschappelijke belangen of of tradities recht op<br />
zelfstandigheid eisen en veroveren. Nieuwe continenten<br />
ten worden ontdekt en nieuwe belangencon-<br />
belangencon~<br />
con~<br />
fIicten flicten rijzen tussen de pas geboren naties. En<br />
meteen verschijnt een nieuwe mensheid ten tonele,<br />
<strong>het</strong> aards paradijs opent zich in in werkelijkheid voor<br />
den nieuwen Adam, die nu niet meer als <strong>het</strong> ideale<br />
beeld van den volmaakten mens, maar als <strong>het</strong><br />
symbool aller mensen verschijnt. De zeeën scheiden<br />
niet langer meer deze ver van elkaar liggende<br />
provincies van <strong>het</strong> Eden, maar zijn de levende<br />
band, die alle volkeren tot eenheid verbindt. Doch<br />
wie zal beslissen over de verdeling van de rijke<br />
akker der zee, wie zal de doorslag geven bij de<br />
toewijzing der continenten? Als bestuurder der<br />
christelijke wereld, der christianitas, tracht de paus<br />
de stoffelijke stoHelijke belangen en rijkdommen aan de rede-<br />
rede~<br />
lijke ordening te onderwerpen, hij ontwerpt een<br />
verdeling der zeeën en der „koloniën-. "koloniën". Maar de<br />
volkeren verwerpen deze ideële verdeling, die de<br />
christianitas uitbreidt tot een universalitas, en eisen<br />
op grond van een nieuw natuurrecht de vrijheid der<br />
zee. De zeevaarders zwermen uit en leggen de<br />
grondslag van een welvaart, die zich meer om de<br />
louter stoffelijke vooruitgang dan om de zedelijke<br />
opbloei der nieuwe landen bekommert. De machts-<br />
machts~<br />
idee overvleugelt <strong>het</strong> rechtsbewustzijn..Het kunnen<br />
60
wordt tot hoofddeugd verheven en <strong>het</strong> welslagen<br />
van den op buit uitgeganen mens is de norm der<br />
zedelijkheid. Doch, in de botsing van zovele interes-<br />
interes~<br />
sen is de mens niet langer meer een homini sacra<br />
res, maar de mens wordt een wolf voor zijn even-<br />
even~<br />
naaste. Weldra staan burger en staat, bij <strong>het</strong> ver-<br />
ver~<br />
dedigen hunner belangen, in strijd met elkander<br />
voor <strong>het</strong> behoud of de begrenzing van een ieders<br />
recht. De maatschappij ligt verscheurd en verknoeit<br />
hare mogelijkheden in innerlijke en uiterlijke twis-<br />
twis~<br />
ten, die steeds groter afmetingen aannemen. In<br />
deze strijd om de macht wordt de godsdienst mis-<br />
mis~<br />
bruikt tot verovering van posities of behoud van<br />
bezit, waarbij de eenheid en de gaafheid van <strong>het</strong><br />
geloof willekeurig wordt opgeofferd. Ook de gods-<br />
gods~<br />
dienst wordt als machtsmiddel van stoffelijke en<br />
louter wereldlijke belangen aangewend, op machia-<br />
machia~<br />
vellistische wijze, om "genot „genot van baet en staet en<br />
aenzien" aenzien- (V. 1921), zegt Vondel. Aileen Alleen een<br />
dwingende absolute macht kon de ontstane verwar-<br />
verwar~<br />
ring te boven komen. De staat werd de nieuwe<br />
schepper van recht, <strong>het</strong> wordt aldus een vesting,<br />
die de verwildering der buren in bedwang houdt,<br />
vrees inboezemt en <strong>het</strong> individu blindelings opof-<br />
opof~<br />
fert aan de verzekering der veiligheid, rust en orde.<br />
Dit was de onafwendbare conclusie, waartoe de<br />
"vrede" „vrede- van Munster en de daar gehuldigde inter-<br />
inter~<br />
nationale rechtsopvattingen moesten leiden. Tegen~ Tegen-<br />
over <strong>het</strong> systeem van een internationale politiek,<br />
dat steunde op <strong>het</strong> recht, werd geplaatst de idee<br />
van een evenwicht der machten, die de vrede moes-<br />
moes~<br />
ten verzekeren door uitweging van krachten, dus<br />
door een bestendige mogelijkheid van oorlog. Het<br />
zedelijk beginsel werd opgeofferd en aan iedere<br />
staat <strong>het</strong> recht verzekerd de godsdienst in de door<br />
hem gewenste zin te hervormen. Het was de vesti-<br />
vesti~<br />
61
ging der nieuwe ordening. Doch tegen deze mis-<br />
mis~<br />
kenning van <strong>het</strong> christelijke rechtsbewustzijn, te-<br />
te~<br />
kende Innocentius X op 26 November 1648 verzet<br />
aan en dit verzet was de stem der eeuwige waar-<br />
waar~<br />
heid. De paus verwierp de beginselen van de<br />
Munsterse vrede en verklaarde: „niet "niet bestaand,<br />
ijdel, ongeldig, onrechtmatig en verwerpelijk, zon-<br />
zon~<br />
der kracht en strekking, alle bepalingen in tegen-<br />
tegen~<br />
spraak met de katholieke godsdienst, de eredienst,<br />
<strong>het</strong> pausdom en de kerkelijke: minderheden." Het<br />
was <strong>het</strong> einde van een tijdperk van eenheid en ge-<br />
ge~<br />
bondenheid in een goddelijk natuurrecht. De breuk<br />
tussen hoger inzicht en de op voorspoed beluste<br />
volkerenwil was onherroepelijk. 11)<br />
)<br />
Van dit ogenblik af zijn alle uiteenlopende staat-<br />
staat~<br />
kundige constructies slechts schakeringen tussen<br />
twee uitersten en alle staatstheorieën zijn terug te<br />
brengen tot systemen, die uitgaan ofwel van een<br />
louter verstandelijke conceptie, ofwel wortelen in<br />
de loutere machtswil der overheid. Doch hoe uit-<br />
uit~<br />
eenlopend ook van aard deze diverse staatkundige<br />
constructies mogen wezen, in één ding zijn zij <strong>het</strong><br />
eens, dat allen gelijkelijk aanspraak maken op <strong>het</strong><br />
karakter van alleenzaligmakendheid. De moderne<br />
staat is aldus dogmatisch als geen ander in zijn<br />
wezen en kan slechts in dit categorisch dogmatisme<br />
zijn bestaansrecht rechtvaardigen. Het is zonne-<br />
zonne~<br />
klaar dat hier alle grond van bestendigheid en<br />
zekerheid afwezig is. Uit <strong>het</strong> beginsel van even-<br />
even~<br />
wicht kan slechts verandering en verandering door<br />
geweld ontstaan, tenzij er een onwankelbaar steun-<br />
steun~<br />
punt gevonden wordt voor een supreme recht-<br />
recht~<br />
spraak. De vraag waar <strong>het</strong> dus op aankomt, is of<br />
er een archimedisch punt te vinden is waar een<br />
62<br />
1) A. Mirabelli, Le Congrès de Wesfphalie. Westphalie.
verzoening der tegendelen mogelijk is. Of is <strong>het</strong><br />
streven naar absolute rechtsverwerkelijking te ver-<br />
"er~<br />
gelijken met <strong>het</strong> vergeefse zoeken van de weten-<br />
weten~<br />
schap naar de laatste oorzakelijkheid in de wereld<br />
der stoffelijke verschijnselen? Is ook hier voor den<br />
mens de keten van oorzaak en gevolg eindeloos<br />
en zonder concrete uitkomst? Of anders geformu-<br />
geformu~<br />
leerd: is er geen rechtvaardigheidsbelevenis van<br />
absoluut algemene waarde meer te vinden, die de<br />
mogelijkheid inhoudt om de toestand van natuur-<br />
natuur~<br />
lijke erfrechtvaardigheid te herstellen en hem niet<br />
alleen te herstellen, maar ook voor allen zonder<br />
onderscheid toegankelijk te maken? Een rechts-<br />
rechts~<br />
belevenis dus, die niet alleen de uiterlijkheid omvat,<br />
maar aanknoopt aan de universele ordening uit<br />
Gods wil.<br />
Waar deed zich de mogelijkheid van een derge-<br />
derge~<br />
lijk herstel voor? Welk lichaam kon de bedoelde<br />
rechtsverwerkelijking verzekeren, welke middelen<br />
hadden de macht om uit te reiken en door te drin-<br />
drin~<br />
gen tot de diepten van menselijke en goddelijke<br />
sferen? Slechts een orgaan dat aan al deze essen-<br />
essen~<br />
tiële eisen beantwoordde, kon aanspraak maken op<br />
onvoorwaardelijke aansluiting en medewerking. Nu<br />
was onder al de organen, die daarvoor in aanmer-<br />
aanmer~<br />
king kwamen, er maar één, die pretendeerde <strong>het</strong><br />
Rijk Gods op Aarde áarde te belichamen. In dit orgaan<br />
leefde de bemiddelaar tussen tijdelijkheid en eeu-<br />
eeu~<br />
wigheid, tussen mensheid en Godheid, niet als een<br />
louter historische herinnering of voorbeeld, maar<br />
als levend, constituerend leven. De toetreding tot<br />
de gemeenschap der heiligen en de de sacramentele<br />
eniging met den levenden Christus was de beves-<br />
beves~<br />
tiging der opname in <strong>het</strong> Rijk Gods —-<br />
dat innerlijk<br />
en uiterlijk paradijs, waar Christus als Koning en<br />
Hersteller onbeperkt heerste.<br />
63
Wel mocht de Kerk door de staat —-<br />
in de<br />
tijdelijke orde -— teruggedrongen zijn, deze over-<br />
over~<br />
winning was maar schijn en raakte de essentiële<br />
invloed der Kerk in haar wezen niet. Op afstand<br />
bleef de Kerk de toestand volkomen beheersen.<br />
Hare onzichtbare macht werd er des te duidelijker<br />
door. In haar toch groeide de mystieke eniging uit<br />
tot een sociale binding, waarvan de werkelijkheid<br />
niet overgeleverd was aan de wisseling der gebeur-<br />
gebeur~<br />
lijkheden. Het objectief eeuwige wezen der waar-<br />
waar~<br />
heid met al de subjectieve mogelijkheden van ont-<br />
ont~<br />
wikkeling, bleef in de katholieke Kerk verzekerd.<br />
Bovendien bood de eredienst de mogelijkheid van<br />
een doorlopend rechtsherstel, dat volle bevrediging<br />
schonk aan <strong>het</strong> absolute rechtsbewustzijn. En ten<br />
slotte was <strong>het</strong> leven der Kerk een doorlopende on-<br />
on~<br />
onderbroken opstanding van den verlosten mens in<br />
den alles vernieuwenden en Christus. Het leven der<br />
Kerk was een ononderbroken bruiloftsfeest in <strong>het</strong><br />
hervonden paradijs, waar:<br />
"Christus „Christus 't hooft, ter tafel hier beneden<br />
Verstreckt bancket voor al zyn medeleden<br />
En schenkt den wyn zyns bloets...''<br />
"<br />
Dit paradijs is:<br />
,:t „'t broothuis, 't welck de zielen sterckt en voedt<br />
Doch niet als man dat slechts den honger boet<br />
En 't lichaem spyst en voedt voor veertigh jaeren<br />
Maar zelf de ziel, genoodight te vergaeren eren .<br />
In 't Paradys, <strong>het</strong> rechte Kanaan<br />
Dat zwanger gaat van onbenevelt maen<br />
Om hoogh de spys der Godtgetrouwe Geesten<br />
Gevult met vreught, op onvermoeide feesten.<br />
Het Manne viel ten beste voor 't gemeen<br />
64
En 't 't of offerbroot ferbroot genieten groot en kleen<br />
En arm en ryck en koningen en slaven<br />
Godts outer biedt een iegelyck Godts gaven<br />
Het Manne gunde een iegelyck zyn deel<br />
En ieder nut van 't 't offer even veel."<br />
Hier wordt de tegenstelling: oorspronkelijk ab-<br />
ab~<br />
solute natuurtoestand der erfrechtvaardigheid en<br />
relatieve natuurtoestand en religieus herstel, uit cit de<br />
zondeval. zondeval, opgeheven, daar de ongeschonden natuur-<br />
natuur~<br />
wet hier nagestreefd en overwonnen wordt door<br />
een mystieke en sociale belevenis, waarin <strong>het</strong> su-<br />
su~<br />
preme moment der hoogste rechtverwerkelijking<br />
<strong>het</strong> reële, ononderboken zijns-moment zijns~moment<br />
wordt. Het<br />
eucharistisch offer wordt aldus <strong>het</strong> categorische<br />
feit, dat tijdelijkheid en eeuwigheid in een nooit<br />
vervliedende werkelijkheid verbindt en aldus <strong>het</strong><br />
herstel van de paradijstoestand insluit. Het bezit<br />
van <strong>het</strong> paradijs is niets anders dan <strong>het</strong> bezit der<br />
hejligmakende heiligmakende genade.<br />
Terecht dicht Vondel dus:<br />
"Hier „Hier bloeit de boom des levens dag aan dag<br />
Hier rust de ziel van 't 't ydle bejag.<br />
Hier wordt de tol der eere Godts betaald<br />
Gezoend de straf, op 's 's misdaads hals gehaald,<br />
Gedankt voor 't goed, door 't kruis ons<br />
aangestorven<br />
En al de kerk genade en heil verworven."<br />
Dat dit gezichtspunt geen algemene instemming<br />
vindt, is te wijten aan <strong>het</strong> feit, .dat velen geen be-<br />
be~<br />
grip hebben van de sociale betekenis van Kerk,<br />
sacrament en eredienst. Toch is deze sociale be-<br />
be~<br />
tekenis niet alleen attribuut der katholieke Kerk.<br />
65
Troeltsch heeft er reeds op gewezen, welke rol de<br />
sociale natuur der kerkgenootschappen in de loop<br />
der tijden vervulde en in <strong>het</strong> bizonder deed hij dit<br />
voor de doopsgezinde gemeenschappen. 1) De ver-<br />
ver~<br />
houding dezer gemeenschappen tot de natuurwet,<br />
haar waardering van <strong>het</strong> sacramentele moment als<br />
sociaal motief, is van betekenis bij de beschouwing<br />
van Vondels zielegang. Het aanvaarden van <strong>het</strong><br />
sociale moment in de eucharistische belevenis, als<br />
lid der katholieke Kerk, werd door deze houding<br />
der doopsgezinden zo niet voorbereid, dan toch<br />
veel makkelijker gemaakt.<br />
Troeltsch zegt hieromtrent <strong>het</strong> volgende: „Das "Das<br />
sittliche Naturgesetz erkannten auck aucn sie an, aber<br />
sie bekampften bekämpften dessen von den Kirchen angeno-<br />
angeno~<br />
mene relative Fassung, den Kompromis des Natur-<br />
Natur~<br />
gesetzes mit der Erbsfinde. Erbsünde. Sie verstanden es wie<br />
ihre mittelalterlichen Vorgänger Vorganger als absolutes Na-<br />
Na~<br />
turgesetz des Urstandes, woraus dann auch ge-<br />
ge~<br />
legentlich ahnlich ähnlich revolutionare revolutionäre Folgenungen ge-<br />
ge~<br />
zogen wurden wie bei den Wiklifiten und Hussiten.<br />
Im allgemeinen aIlgemeinen freilich galt das Naturgesetz und<br />
das mit ihm identische Christusgesetz als in der<br />
Welt nicht durchffihrbar, durchführbar, daher die Welt als Statte Stätte<br />
des Teufels, des Leidens und Duldens bis zur<br />
Wiederkunft Christi, auf die sich die Frommen<br />
durch Scheidung von der Welt bereiteten...<br />
Ihr afisserlich aüsserlich erkennbares Wahrzeichen war die<br />
Spättaufe, Spattaufe, d.h. die Bildung der Gemeinden bloss<br />
aus Wiedergeborenen und freiwillig ihr zugehbri-<br />
zugehörigen,<br />
sowie die Verwerfung der Kindertaufe, d.h.<br />
die Bestreitung der Objektiven, die Massen von<br />
Hause aus einschliessenden und von ihrer ethischen<br />
- 1) E. Troeltsch, Die Soziallehren der christlichen Kirchen<br />
und Gruppen.<br />
66
Würdigkeit Wiirdigkeit inhabhangigen inhabhängigen universalen Heils-<br />
Heils~<br />
anstalt.<br />
Ebenso trat als atisseres aüsseres Kennzeichen hervor die<br />
Forderung der Gemeinde zucht und des Gemeins-<br />
Gemeins~<br />
bannes, die sich vor allem an die Forderung der<br />
Reinheit der Abendmahlsgemeinde anschloss. Da~ Da-<br />
mit war dann auch die Auffassung des Abend-<br />
Abend~<br />
mahles als einer Gemeinde und Bekentnisfeier<br />
verbunden und der Gegensatz gegen gs die kirchliche<br />
Abendmahlslehre. So wurden Sie mit den "Sakra~ „Sakramentierern-<br />
zusammengeworfen. Ihr wirckliches<br />
mentierem"<br />
und eigentliches Wesen aber war die Heiligkeits-<br />
Heiligkeits~<br />
gemeinde im Sinne der Bergpredigt und im Sinne<br />
der Freiwilligheitsgemeinde gereifter Christen, die<br />
Zurückhaltung Zuriickhaltung von Staat, Amt, Recht, Gewalt, Eid,<br />
Krieg, Blut und Todestrafe, Todestrafe. die stille Dulding des<br />
Leidens und Unrechtes als des Kreuzes Christi;<br />
die enge soziale Verbundenheit del' der Glieder...-<br />
"<br />
Of de mening van Troeltsch, dat de opvatting<br />
van <strong>het</strong> Avondmaal bij de doopsgezinden —-<br />
wat<br />
<strong>het</strong> sociale effect van <strong>het</strong> sacrament betreft, juist<br />
is of niet —-<br />
laten wij in in <strong>het</strong> <strong>het</strong> midden. Belangrijk<br />
voor ons betoog is <strong>het</strong> feit dat Troeltsch erkent,<br />
dat dit wel <strong>het</strong> geval was bij de de doopsgezinden.<br />
Wellicht was dit de enige kracht, welke zij aan<br />
<strong>het</strong> Avondmaal toekenden, doch dit sluit niet uit,<br />
dat dit sociale effect bij de de katholieken gepaard<br />
ging met de sacramentele werking. Het is <strong>het</strong> ken-<br />
ken~<br />
merk der waarheid, dat zij niet eenzijdig is, maar<br />
alle aspecten van <strong>het</strong> mysterie samenvat en be-<br />
be~<br />
lichaamt, in ons geval dus evengoed <strong>het</strong> sociale<br />
element als <strong>het</strong> mystieke samenvoegt. Tussen <strong>het</strong><br />
„absolute "absolute Naturgesetz des Urzustandes" der<br />
doopsgezinde opvatting en de zogenaamde relatieve<br />
„von "van den Kirchen angenommene Fassung'', Fassung", die<br />
Vondel later aanneemt, ligt de hele lijn van een<br />
67
zielkundige ontwikkeling, die bepaald werd door,:<br />
de opbloei van Vondels aanvankelijke rechtszin tc4' tot:<br />
helder, scherp rechtsbewustzijn. Immers alleen de<br />
overtuiging dat de Moederkerk in hare uitwendige<br />
en inwendige organisatie, in hare wetgeving vooral,<br />
die de essentiële 'gronden van <strong>het</strong> leven tot in de<br />
kleinste bizonderheden bleef beheersen, de absolute<br />
verwerkelijking der gerechtigheid kon verzekeren,<br />
heeft wellicht Vondel de rug doen toekeren aan alle<br />
lichamen en systemen, die deze rechtsverwerkelij-<br />
rechtsverwerkeIij~<br />
king slechts ten dele tot stand konden brengen.<br />
Trouwens had hij al vroeg geleerd in hoeverre een<br />
Kerk in de rechtsverwerkelijking kon betrokken<br />
zijn, toen de „Dordtsche "Dordtsche Santen" Oldenbarneveldt<br />
en de aloude vrijheid om hals brachten. Ook van<br />
dit vonnis moest een beroep bij een hogere en waar-<br />
waar~<br />
devollere instantie mogelijk zijn. Het mag boven-<br />
boven~<br />
dien meer dan waarschijnlijk worden geacht, dat<br />
reeds vroeger Vondels aangeboren rechtszin zich<br />
zeer in <strong>het</strong> nauw voelde bij een belijdenis, welke<br />
te midden van <strong>het</strong> opfleurende Amsterdamse leven<br />
een actieve deelname aan de rechtsbelevenis en<br />
staatkundige ontwikkeling van de hand wees.<br />
Vondels rechtszin en rechtsgevoel hoorden in de<br />
beperkte levenskring van <strong>het</strong> sektewezen niet thuis.<br />
Alleen een universele levensbeschouwing, welke ten<br />
volle alle levensverschijnselen aandurfde en harmo-<br />
harmo~<br />
nisch regelen kon, was in overeenstemming met zijn<br />
karakter en met de roep zijner ziel.<br />
68
VI<br />
SEKTE EN KERK<br />
GELOOF EN GELOOFBAARHEID<br />
RECHT EN DOGMA<br />
Tot goed begrip der reacties van Vondels leven<br />
op de gebeurtenissen en op de denkbeelden van zijn<br />
tijd, ook om zijn wisselende houding tegenover<br />
kerkgemeenschappen en hun belijdenissen beter te<br />
vatten, dienen wij enkele essentiële standpunten te<br />
definiëren en hun actieradius vast te stellen.<br />
Het sektewezen is een belangrijk sociaal ver~ ver-<br />
schijnsel, waarin de beperkte anti~universalistische<br />
anti-universalistische<br />
religieuze opvatting van een separatistische groe-<br />
groe~<br />
pering zich manifesteert. De sekte is in haar wezen<br />
absoluut individualistisch. Zij ziet af van de ver~ ver-<br />
wezenlijking van <strong>het</strong> rijk Gods in de tijdelijke orde,<br />
ziet de verwezenlijking van dit rijk als eschatolo~ eschatolo-<br />
gisch, d.w.z. slechts bereikbaar in <strong>het</strong> hiernamaals,<br />
of door de terugkomst van den Christus op <strong>het</strong><br />
einde der tijden. Daarom sluit de sekte geen comp.<br />
...<br />
promis met de wereld, die voor haar de plaats is<br />
van zonde, lijden en geduld. In zoverre is de hou~ hou-<br />
ding der sekte radicaal,· hare strekking pessimistisch.<br />
De Kerk daarentegen streeft de verwezenlijking<br />
pessimis-<br />
van Gods rijk op aarde uitdrukkelijk Uitdrukkelijk na. Haar houding<br />
is conciliant en optimistisch. De Kerk neemt<br />
<strong>het</strong> leven aan en stelt de mogelijkheid voorop om<br />
hou-<br />
de geopenbaarde waarheid over de wereld te ver-<br />
verkondigen,<br />
de mensen objectieve<br />
godsdienstige<br />
waarden voor te houden en door de objectieve be-<br />
be~<br />
veiliging der waarheid de mensheid op te voeren<br />
tot een absoluut gewenst doel.<br />
Troeltsch zegt hieromtrent zeer terecht, dat de<br />
69
ontwikkeling der christelijke gedachte, uit hoofde)<br />
van haar universele heilsroeping deze kerkse vorm'<br />
moest aannemen. Het kon niet anders of de Kerk<br />
moest zich onafhankelijk maken van de subjectieve<br />
strevingen der gelovigen en deze gezamenlijk rich-<br />
rich~<br />
ten op een objectief bezit van religieuze waarden<br />
en krachten, die verborgen lagen in de overgelever~<br />
overgelever-<br />
de leer van Christus en in de alles doordringende<br />
volmakende leiding der gelovigen. Aan deze objec~ objec-<br />
tieve grondslag was <strong>het</strong> te danken, dat steeds<br />
nieuwe subjectieve krachten zouden te voorschijn<br />
treden en vernieuwend werken. De objectieve<br />
grondslag bleef echter steeds de voorrang behou~ behou-<br />
den. Alleen op die wijze was een universele Kerk<br />
mogelijk en alleen op die wijze deed de relatieve<br />
waardering van wereld, staat, gemeenschap en cul~ cul-<br />
tuur geen afbreuk aan de grondslagen der Kerk.<br />
De goddelijkheid der Kerk bleef behouden in deze<br />
objectieve grondslagen en bloeide steeds weer uit<br />
hen op.<br />
Door deze aanvaarding van <strong>het</strong> leven, in al zijn<br />
vormen, werd dan ook <strong>het</strong> compromis gesloten gesioten met<br />
staatsdwang, maatschappelijke positieve ordening,<br />
en oeconomische levensvereisten, zoals dit blijkt uit<br />
de vernuftige, alles omvattende en steeds op de<br />
uiteindelijke bovennatuurlijke doelstelling des levens<br />
gerichte opbouw der thomistische levensbeschou~<br />
levensbeschou-<br />
wing. Doch daarmede verloor de radicale, op in-<br />
in~<br />
dividualistische beleving van <strong>het</strong> evangelie gerichte<br />
sekte haar heroïsche heroische onbezorgdheid tegenover we-<br />
we~<br />
reld, staat, cultuur, bezit. Het wantrouwen tegen<br />
<strong>het</strong> verderfelijke dezer levensvormen verliest zijn<br />
scherp karakter, wel blijft <strong>het</strong> ten dele behouden,<br />
maar <strong>het</strong> is geen overheersend uitgangspunt. De<br />
sekte daarentegen blijft wel <strong>het</strong> accent op deze<br />
opvatting leggen. Het sociologische uitgangspunt<br />
70
van waaruit de maatschappij bij haar een uitbouw<br />
vindt, is totaal verschillend van de sociologische<br />
kerkse opvatting. Daarmede gepaard treft men een<br />
afwijkende stelling ten aanzien van de christelijke<br />
geschiedenis der eerste tijden en een verschillende<br />
opvatting van de Christologie. Bijbel en primitieve<br />
kerkgeschiedenis zijn de blijvende, letterlijk op te<br />
vatten idealen en gelden niet als idealen, die door<br />
een ontwikkeling beïnvloed be'invloed worden. Christus leeft<br />
niet voort in de Kerk als de Godmens, die tot de<br />
! volle waarheid voert, doch slechts als degene, die<br />
i door de wet van de Bijbel de gemeente bindt, haar<br />
\rechtstreeks als Heer beheerst. Enerzijds ontwik-<br />
ontwik~<br />
keling en schikking, anderzijds letterlijk vasthou-<br />
vasthou~<br />
dend radicalisme. Daaruit vloeit dan ook voort de<br />
onmacht om grote massa's te organiseren en de<br />
beperking tot kleine groepformaties, de constante<br />
variaties der doelstelling, <strong>het</strong> gebrek aan continui-<br />
continuï~<br />
teit, de neiging om zich aan te sluiten bij alle om-<br />
om~<br />
wentelingen. Aldus winnen de sekten wellicht aan<br />
individualistische intensiteit van radicaal christe-<br />
christe~<br />
lijke beleving, maar zij boeten aan universaliteit in,<br />
omdat zij zich buiten <strong>het</strong> algemene kerkverband<br />
plaatsen en niet aannemen dat <strong>het</strong> menselijkerwijze<br />
mogelijk is is de wereld voor de waarheid te ver-<br />
ver~<br />
overen. Al de verwachtingen der sekten zijn dan<br />
ook eschatologisch, ci.w.z. d.w.z. gericht op een verwer-<br />
verwer~<br />
kelijking in <strong>het</strong> hiernamaals. De sekten verwerpen<br />
dus de aanpassing aan <strong>het</strong> léven, lèven, die de Kerk op<br />
zo wondervolle wijze tot stand heeft gebracht, ter-<br />
ter~<br />
wijl zij tevens de christenheid op een universele<br />
objectieve grondslag heeft uitgebouwd. Aldus is de<br />
sekte rebels van karakter, meer in opstand tegen<br />
<strong>het</strong> universele gezag van de Kerk dan een afwijking<br />
van haar leer. Daarom is de Kerk de grote lerares<br />
der volkeren geworden. Oak Ook in de primitief radi-<br />
71
cale, sociaal-economische stellingen heeft de Kerk<br />
een grondige wijziging doen treden. Het gevleugel~ gevleuge17-'<br />
de ros van <strong>het</strong> absolute religieuze individualisme,<br />
en der radicale liefdesethiek is voor de ploeg der i ,<br />
maatschappelijke ordening gespannen en trekt zijn<br />
vruchtbare voren in een betrekkelijk licht te bearbeiden<br />
grond. De nieuwe mensheid, die religieuze<br />
persoonlijkheid en liefdesgemeenschap in God pos- ,<br />
tuleerde, heeft haar compromis gesloten met de!<br />
oude mensheid, die de strijd om <strong>het</strong> bestaan, om i 1<br />
recht, dwang, oorlog, met de natuurlijke grondslag \<br />
van <strong>het</strong> werkelijke leven vereenzelvigde. Dit corn-<br />
com-:<br />
bepromis<br />
prornis was eerst mogelijk op de bodem der middel-il<br />
eeuwse maatschappelijke ordening. Zij was geen<br />
ideologie, die de natuurbasis vernietigt of ontkent,<br />
maar ook geen sociale nervorming, Iervorming, die haar verandert<br />
en verchristelijkt; zij was een verbinding van<br />
ver-<br />
geloof in de Voorzienigheid Vooizienigheid en rationalisme, die de<br />
van verstand doordrongen natuurbasis beschouwt<br />
als vanzelf op <strong>het</strong> religieuze. .doel gericht.<br />
Tot zover Troeltsch. Al moeten wij een voorbehoud<br />
maken tegen zekere toepassingen van <strong>het</strong><br />
voor-<br />
door hem ingenomen standpunt, toch geven wij grif<br />
toe, dat dit oordeel scherp de tegenstellingen tekent<br />
tussen de twee hoofdelementen, die <strong>het</strong> sociale<br />
leven van die tijd beheersten, in wier botsing zo-<br />
zovelen<br />
zijn gevat geweest, die de twee mogelijkheden<br />
begrijpen voor de vaststelling ener bewuste<br />
overtuiging. Doch er is een nog klemmender ge<br />
ge-<br />
mogelijkvolgtrekking,<br />
welke men uit Troeltsch beschouwing<br />
kan afleiden en wel deze, dat de tegenstelling tussen<br />
sekte en Kerk alle vrijheid uit twijfel of onver<br />
onver-<br />
tusschilligheid<br />
uitsluit. Ieder weldenkend wezen, dat<br />
begaafd is met rechtszin en sociaal inzicht moet<br />
een beslissing n.emen nemen en voor deze of gene stelling<br />
partij kiezen, omdat de rechtsverwerkelijking in de<br />
72
staat evengoed als in elk gezond organisme twee-<br />
twee~<br />
slachtigheid en strijd weren moet. Immers de rechts-<br />
rechts~<br />
verwerkelijking postuleert eenheid. Zij is gevat in<br />
de beslissende rechterlijke uitspraak. En deze kan<br />
vanzelfsprekend niet in tegenspraak met zichzelf<br />
zijn. Deze noodzakelijkheid van eenheid is dwin-<br />
dwin~<br />
gend voor alle leven, evengoed als voor een afzon-<br />
afzon~<br />
derlijk rechtsgeval. Op ieder ogenblik impliceert<br />
<strong>het</strong> leven beslissing, slechting van twijfel, onzeker-<br />
onzeker~<br />
heid, onverschilligheid. ..<br />
En <strong>het</strong> zedelijke karakter<br />
van den mens ligt juist in de mate waarin hij vrij-<br />
vrij~<br />
willig en blijde met deze noodzakelijkheid instemt.<br />
Zij is de bezielende macht der opbouwende gees-<br />
gees~<br />
ten. In de de vertrouwensvolle aansluiting aan de<br />
machtige, alomvattende golfslag van <strong>het</strong> vooruit-<br />
vooruit~<br />
stuwende leven 'even ligt <strong>het</strong> geheim van <strong>het</strong> inzicht in<br />
de waarheid en de enige mogelijkheid van opbouw<br />
en vernieuwing. De algemeenheid sluit de mogelijk-<br />
mogelijk~<br />
heid ener voortdurende opstanding in, en <strong>het</strong> geloof<br />
is de toorts, die boven de gedaanteverwisseling der<br />
eeuwen dit bewustzijn levend houdt.<br />
Ongetwijfeld is <strong>het</strong> geloof een bovennatuurlijke<br />
gave, waardoor waal'door wij de door God geopenbaarde en<br />
door de Kerk voorgehouden waarheden aanvaar-<br />
aanvaar~<br />
den, doch <strong>het</strong> geloof impliceert een formele geloof-<br />
geloof~<br />
baarheid d.w.z. een verwerkelijkbaarheid. Deze ge-<br />
ge~<br />
loofbaarheid heeft dogmatisch een absolute waarde,<br />
maar dynamisch is haar inhoud onderworpen aan<br />
de betrekkelijkheid der menselijke gebeurlijkheden.<br />
Het geloof dat de meeste geloofbaarheid bezit, is<br />
<strong>het</strong> geloof dat een absolute wenselijkheid <strong>het</strong> meest<br />
concreet weet te benaderen. Continuïteit en alge-<br />
alge~<br />
meenheid zijn daartoe categorische categorisclie vsreisten. '(ereisten. On-<br />
On~<br />
geloof is derhalve <strong>het</strong> niet-geloven niet~geloven aan de verwer-<br />
verwer~<br />
kelijkbaarheid van <strong>het</strong> absoluut wenselijke en sluit<br />
de negatie in van maatschappelijke ordening vol- vol~<br />
73
gens de wetten van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Het sluit<br />
ook in de negatie van de de oordelende macht van<br />
<strong>het</strong> geweten en is dien ten gevolge de oorzaak van<br />
alle rampen, omdat zij de regelende regele·nde macht van de<br />
redelijkheid ontkent.<br />
Wat is nu <strong>het</strong> dogma en in in welke verhouding<br />
staat '<strong>het</strong> tot <strong>het</strong> recht?<br />
Het dogma is de categorische uitdrukkingsvorm<br />
der waarheid. Het impliceert een volstrekte geloof-<br />
geloof~<br />
baarheid en zijn belevenis valt dien ten gevolge on-<br />
on~<br />
der de norm der wettelijke kerkelijke macht. De<br />
inleving dezer wettelijkheid -wordt door de eredienst<br />
bevorderd, welke aldus een veruiterlijking der bin-<br />
bin~<br />
dende rechtsverhoudingen tussen de gezagsdragers<br />
en de openbaring van de hiërarchie der mystieke<br />
waarden uitdrukt. Bijaldien zijn<br />
eredienst en<br />
rechtspleging nauw aan elkaar verwant en zijn<br />
noodzakelijke constituerende elementen van de<br />
waarheidsopenbaring. . Een louter gedachte-religie<br />
gedachte~religie<br />
mist deze onontbeerlijke kentekenen der waarheid.<br />
Nu zijn er die de mening zijn toegedaan dat <strong>het</strong><br />
dogma de menselijke persoonlijkheid en vrijheid<br />
aantast. Deze mening zal zeker weinig weerklank<br />
vinden bij dengene die de geloofbaarheid der waar, waar~<br />
heid als grondslag en voorwaarde van <strong>het</strong> geloofs-<br />
geloofs~<br />
leven aanneemt. Deze geloofbaarheid, op een rechts-<br />
rechts~<br />
oordeel berustend, sluit de eerbiediging van de<br />
menselijke persoonlijkheid in in en huldigt haar als<br />
regulerende factor der waarheidsverwerkelijking.<br />
"De „De idee der persoonlijkheid --- zegt Krabbe 1) -—<br />
is de reguleerende factor voor de slingeringen tus-<br />
tus~<br />
schen gebondenheid en vrijheid van <strong>het</strong> individu.<br />
Door haar wordt de eenzijdigheid der gezagsopvattingen<br />
opgeheven. Zij stelt 'n harmonische regel<br />
gezagsopvat~<br />
1) H. Krabbe, De idee der persoonlijkheid in de Staatsleer. Staatsker.<br />
74
tusschen maatschappij en individu. Beide elementen<br />
in haar dienst stellende, erkent zij ieders zelfstan-<br />
zelfstan~<br />
dige, niet van elkander afgeleide, maar aan hun<br />
gemeenschappelijk doel ontleende waarde. Per-<br />
Per~<br />
soonlijk leven is oorspronkelijk leven, is, in zijn<br />
hoogsten vorm, een leven uit <strong>het</strong> absolute. De<br />
drang om dat in ons leven tot stand te te brengen,<br />
maakt ons innigste wezen uit. De bestemming der<br />
maatschappij is een samenhang te realiseeren, wel-<br />
wel~<br />
ke de verwezenlijking van.de van-de idee der menschelijke<br />
perso-onlijkheid persoonlijkheid mogelijk maakt. In die besternming<br />
bestemming<br />
ligt de zelfstandige waarde der gemeenschap, ligt<br />
haar onsterfelijkheid, ontspringt ook de gelding<br />
harer normen. De waarde van <strong>het</strong> individu en de<br />
waarde van de gemeenschap spruiten voort uit de-<br />
de~<br />
zelfde bron, bron; beide moeten samenwerken om de<br />
hoogste idee, de idee der persoonlijkheid te reali-<br />
reali~<br />
seeren.<br />
En de vrijheid ligt verankerd in de idee der<br />
persoonlijkheid. De idee der vrijheid wortelt immers<br />
in <strong>het</strong> geloof aan een rijk van doeleinden, welke de<br />
inzet van <strong>het</strong> leven waard zijn. Het bewustzijn<br />
daarvan ontstaat als ons de normenwereld wordt<br />
ontsloten, ontkiemt zoodra wij plichten leeren ken-<br />
ken~<br />
nen, plichten waarvan de vervulling een geheiligd<br />
moeten voor ons is, omdat onze eigen ziel uitgaat<br />
naar <strong>het</strong>zelfde doel, welks waarde den plicht in<br />
<strong>het</strong> leven riep. Dat is de dageraad der vrijheid,<br />
want vrij zijn wij en voelen wij ons eerst dan, als<br />
wij de volstrekte harmonie bespeuren tusschen den<br />
drang van ons innigste wezen en de doeleinden die<br />
ter verwezenlijking ons worden gesteld."<br />
De vrijheid is aldus <strong>het</strong> werk van de natuurwet,<br />
welke zich weerspiegelt in <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. De<br />
menselijke persoonlijkheid is is niets anders dan de<br />
weerspiegeling van <strong>het</strong> hoogste ideale wezen, van<br />
75
Gods zelfbewust bestaan, dat de regulerende factor<br />
is van <strong>het</strong> universele leven. Terecht kan Vondel<br />
in zijn Bespiegelingen (I. v. 1065-1074) dichten:<br />
,,0 „O Almeeter, onbepaalde, eerste oirzaeck, hoogh<br />
gezeten<br />
0 oppertrap en trans, begin der lange keten<br />
° bronaer, wortel, stam, beweger, veer, gewight<br />
Van 't 't hemelsch uurwerck, dus onfaelbaer in zijn<br />
plicht.<br />
Wie zyt, wat zyt ge ge niet, die alles houdt in orden<br />
Wat van en uit en door en om U is is geworden.<br />
Wie kunt ge zyn dan Godt, <strong>het</strong> eerste en leste alleen<br />
Het eenigh middelpunt, dat buiten alle ronden<br />
En zonder ommetreck, doch alsins wort<br />
gevonden?"<br />
76
VII<br />
SUBJECTIEVE VERWEZENLIJKING<br />
Wanneer wij nu <strong>het</strong> leven en de werken van Von-<br />
Von~<br />
del in <strong>het</strong> licht dezer beschouwingen overzien, be-<br />
be~<br />
merken wij al spoedig dat al al de de bovenvermelde<br />
elementen een beslissende rol in de ontwikkeling<br />
en de samenstelling er van hebben gespeeld. De<br />
levensgang van Vondel kunnen wij dan ook samen-<br />
samen~<br />
vatten in twee kernieuzen kernleuzen en wel „van "van rechtszin tot<br />
rechtsbewustzijn" rechtsbewustzijn- en „van "van absolute natuurtoestand<br />
tot bovennatuurlijke paradijstoestand-. paradijstoestand" . De ontwik-<br />
ontwik~<br />
kelingsperioden dezer levensuitlijning lopen even-<br />
even~<br />
wijdig. Aangeboren rechtszin vindt zijn voimaakte volmaakte<br />
sfeer van beleving in de absolute natuurtoestand-<br />
natuurtoestandopvatting.<br />
Het rechtsgevoel of ontvankelijkheid"<br />
ontvankelijkheid~<br />
voor rechtsnormen van bepaalde groepen of histo-<br />
historische<br />
tijdperken correspondeert met de relatieve<br />
natuurtoestand waarin <strong>het</strong> compromis met de feite-<br />
feitelijkheid<br />
overheerst. Het rechtsbewustzijn, <strong>het</strong>welk<br />
imperatief en categorisch van natuur is, brengt ons<br />
ten slotte tot <strong>het</strong> algemene bovennatuurlijke leven<br />
der genade, in <strong>het</strong> paradijs van <strong>het</strong> universele kerk-<br />
kerk~<br />
genootschap.<br />
Gaan wij nu Vondels leven in <strong>het</strong> bizonder na,<br />
dan treffen wij bij hem —- evenals bij de zijnen —-<br />
een aangeboren rechtszin aan, die de aanwezigheid<br />
van een ongewoon sterke in-lichting van <strong>het</strong> abso-<br />
absoluut<br />
wenselijke impliceert. Er is bij Vondel evenals<br />
bij zijn verwanten, die de vervolging om <strong>het</strong> geloof<br />
doorstonden, een zeldzaam energieke rechtsdrang<br />
aanwezig, die zich openbaart door hun getrouw-<br />
getrouw~<br />
heid aan de doopsgezinde idealen en aan de begin-<br />
beginselen<br />
der gewetensvrijheid. Verkozen zij niet bal-<br />
ballingschap<br />
boven knechting in. de bittere onzeker-<br />
onzeker~<br />
77
heid der uitwijking om de oude vrijheid trouw te<br />
blijven? En werd Vondel niet als balling te Keulen<br />
geboren? Waren zij niet aan de zijde van de weer-<br />
weer~<br />
loosten der gereformeerden, der doopsgezinden?<br />
Toch hielden zij zich —-<br />
volgens Brandt's getuige-<br />
getuige~<br />
nis, aan hun vergaderingen, zelfs toen <strong>het</strong> hun<br />
halzen kostte. Van een compromis met een minder<br />
brandend ideaal, is er dan ook in dit tijdperk geen<br />
sprake. Voor Vondels ontluikende geest zweeft <strong>het</strong><br />
absolute beeld van Gods gerechtigheid en de ver-<br />
ver~<br />
ering der geloofshelden, die de hoogste vorm der<br />
menselijke gerechtigheid voorstellen en daarom ge-<br />
ge~<br />
roepen zijnde volkeren voor te gaan op de wegen<br />
des heils. Er ligt dan ook in die absolute in-lichting<br />
in~lichting<br />
van Gods beeld de categorische onverbiddelijkheid<br />
van de gerechtigheidseis, die hem bij voorkeur doet<br />
verwijlen in de sfeer der oud-testamentische oud~testamentische wraak-<br />
wraak~<br />
gierige onverzoenlijkheid. Gerechtigheid eist strikte<br />
vergelding, oog om oog, tand om tand. Het gaat<br />
om de snelle beslissing in de hoogste nood, de toe-<br />
toe~<br />
passing der strikte legaliteit tussen partijen, die<br />
op leven en dood om de verdediging en <strong>het</strong> behoud<br />
van <strong>het</strong> hoogste goed kampen. Het zijn de hero-<br />
hero~<br />
ische tijden van mystiek getuigenis en endemisch<br />
martelaarschap. De werking van de allerwegen<br />
aangevuurde rechtsdrang kan nog niet overgaan<br />
naar de verwezenlijking van een bredere gemeen-<br />
gemeen~<br />
schap, waarin de stem der verzoening andere, mil-<br />
mil~<br />
dere rechtsnormen zou doen opklinken. Vondel<br />
verkeert nog heel en al in de weerstandspositie, in<br />
de verdedigingstoestand, waarin de tijdsomstandig-<br />
tijdsomstandig~<br />
heden, die zijn jeugd beheersten, hem en de zijnen<br />
hadden gedrongen. Zelfs na <strong>het</strong> vertrek uit Keulen,<br />
waaruit wellicht nieuwe onzekerheid hen verjoeg,<br />
houdt de familie zich schuil bij de kleine groep van<br />
doopsgezinden, die ook te Amsterdam op aaneen-<br />
aaneen~<br />
78
sluiting en gezamenlijke weerstand aangewezen zijn<br />
om hun leven en hun gewetensvrijheid veilig te. tt;<br />
stellen. Alles in <strong>het</strong> werk van Vondel getuigt voor<br />
de kracht en de gaafheid van deze psychische hou-<br />
hou~<br />
ding en geeft ons een weerspiegeling van <strong>het</strong> leed<br />
en de zorg, waaronder Vondel en de ballingen<br />
gebukt gingen. Die belemmering van de rechts-<br />
rechts~<br />
zekerheid, waarnaar de ballingen streefden, is de<br />
graadmeter voor de vurigheid hunner aanhankelijk-<br />
aanhankelijk~<br />
heid en van hun vertrouwen in in de de uiteindelijke<br />
veiligstelling hunner gemeenschappelijke idealen.<br />
Hun geloof was hun een veilige schutse. Voor al<br />
deze ballingen was de grote troost <strong>het</strong> onwankel-<br />
onwankel~<br />
baar vertrouwen in de uiteindelijke zegepraal der<br />
rechtvaardigheid. rechtvaardigheid, In deze overtuiging werden zij<br />
gesterkt door <strong>het</strong> psalmengebed —-<br />
deze openbaring<br />
van Gods gerechtigheid -— dat op hun lippen ver-<br />
ver~<br />
storven lag. De psalmen waren voor de rechtlozen<br />
de grote bron, waaraan de rechtsdrang der uitge-<br />
uitge~<br />
stotenen zich laafde en voedde. En <strong>het</strong> dient er-<br />
er~<br />
kend: er is geen rijkere bron voor <strong>het</strong> endemisch<br />
rechtsgevoel dan de harpzangen van David, waarin<br />
alle verhoudingen tussen God en zijn volk zijn vast-<br />
vast~<br />
gelegd en de werking der gerechtigheid op pathe-<br />
pathe~<br />
tische wijze verklankt is. Davids harpzangen zijn<br />
<strong>het</strong> hooglied van <strong>het</strong> rechtsgevoel; al hun kreten,<br />
smekingen en verwachtingen liggen geworteld in<br />
<strong>het</strong> hart van ieder mens, die vertrouwt op een<br />
hogere rechtsinstantie van absolute geldendheid.<br />
Wat deze harpzangen voor Vondel betekenden,<br />
bewijst de liefde en de bewogenheid, waarmede hij<br />
ze zelf omdichtte ten bate van zijn eigen volk en<br />
niet minder <strong>het</strong> gedicht De koninklijke harp, <strong>het</strong>-<br />
<strong>het</strong>~<br />
welk aan Kornelis van Kampen werd opgedragen<br />
ter gelegenheid van diens psalmbereiding. Daar<br />
vinden wij <strong>het</strong> getuigenis van Vondel, dat de God- God~<br />
79
heid een Godheid is, die slechts op rechtvaardig-<br />
rechtvaarqigheid<br />
is gesteld en niet op de offerande van dieren.<br />
Daar ontwaakt voor Vondels geestesoog der goden<br />
God als „een "een leeuw".<br />
"En „En gaat als rechter, daar <strong>het</strong> luid geschreeuw<br />
Der arme weeze en onderdrukte weeuwe<br />
De vierschaar spannen<br />
Hy spreekt de goddelooze rechters aan<br />
Die minst naar Recht en meest naar giften staan.<br />
Al zyt ge Goden, denkt, gy zult vergaen<br />
Als wrêê tirannen.<br />
Met vyf paar snaren sleept hij onvermoeid<br />
De koningen geketend en geboeid<br />
Wier tronen in den grond zyn uitgeroeid<br />
Naar Sions muren.<br />
De stammen juichen in die zegepraal<br />
Zy zien verwonderd, hoe 't gesloopte metaal<br />
Der reuzenpoorten Isrels bliksemstraal<br />
Niet kon verduren ......"<br />
Daarbij:<br />
...... „'t ,:t Geloovig hart schiet vleugels aan en stelt<br />
Zich schrap ter vlucht naar 't 't licht bestarnde veld."<br />
Want:<br />
„Hier "Hier duikt voor 't 't licht des Scheppers d'eerste<br />
nacht<br />
En 't 't werrekstuk der werelt toont met pracht<br />
Des werkers wysheid, goedigheid en macht<br />
In alle deelen ......"<br />
Dit 's Kanadn, Kanaän, waar melk en honig vloeit<br />
Het paradys, daar 't 't hout des levens bloeit<br />
80
De bron des heils, heiis, die 't 't dorstig hart besproeit<br />
De stille haven<br />
Zo hooggestemd viert Vondel de gerechtigheids-<br />
gerechtigheids~<br />
idee, die overal in de psalmen naar voren treedt<br />
(zie b.v. ps. 16, 34, 34; 93).<br />
,,( „ (En) geen gout zoo kostlyk is als Gods bevel<br />
Geen honig zoeter in bedrukt gekwel<br />
Dit sterkt de hoop, dit 's daaglyks snarenspel<br />
En 's nachts haar rede ......"<br />
Sterk was tevens uit dien hoofde <strong>het</strong> sociale<br />
moment, <strong>het</strong> groepsbewustzijn waarin de ballingen<br />
de materiële steun vonden voor de dagelijkse strijd<br />
om <strong>het</strong> bestaan. Doch in <strong>het</strong> nijvere en groeiende<br />
Amsterdam zijner dagen zal Vondel al zeer spoe-<br />
spoe~<br />
dig gemerkt hebben wat voor nadelen er kleefden<br />
aan een belijdenis, die zichzelf de gebruikelijke mid-<br />
mid~<br />
delen ontzegde tot uitbloei en opneming in een<br />
groter verband. Wellicht gaf de werkelijkheid van<br />
<strong>het</strong> koopmansleven, waarin hij betrokken was, door-<br />
daar~<br />
toe de eerste stoot. 'Hij stelt ,al dadelijk zijn dicht-<br />
dicht~<br />
kunst in dienst zijner handelsbelangen en waar de<br />
weerstand der omgeving minder felheid uitlokte<br />
en meer ontspanningsgelegenheid bood, zal de<br />
strenge opvatting der groepsafscheiding veel van<br />
haar radicale belevenis hebben ingeboet. Wat<br />
baatte <strong>het</strong> den ballingen zich te verschansen achter<br />
hun absoluut standpunt, daar <strong>het</strong> nutteloos, on-<br />
on~<br />
bruikbaar, ja schadelijk werd? De onontbeerlijke<br />
rechtszekerheid was hun van lieverlede toegezegd.<br />
Het poorters- poorters~<br />
en handelsrecht, welks voordelen zij<br />
gelijkelijk met de andere burgers genoten, bracht<br />
hen in een ruimere sfeer van levenspractijk. De<br />
algemeen geldende rechtsopvatting werkt ook de<br />
81
elangen der doopsgezinden in de hand. De rege<br />
ling dezer stoffelijke belangen voltrok zich immers<br />
op een basis van algemeenheid, die de billijkheid<br />
der interessen garandeerde. Het verbintenisrecht<br />
kreeg in de ruimste opvatting der verdragsidee een<br />
nieuw, alles omvattend aspect. Zo groeiden naast<br />
en boven de geldende normen der sekte-belevenis<br />
billijke regelingen, die de oorspronkelijk radicaal<br />
afzijdig staande elementen inschakelden in <strong>het</strong> ge-<br />
gewoonterecht.<br />
Het dualisme tussen de twee levens-<br />
levensopvattingen<br />
verzwakt van lieverlede en maakt<br />
plaats voor de door de feitelijkheid opgedrongen<br />
billijkheid.<br />
Dit beginsel der billijkheid, gefundeerd op rede-<br />
redelijke<br />
evenredigheid, is de sleutel waardoor de anti-<br />
antit<strong>het</strong>ische<br />
levensopvattingen tot een compromis wor-<br />
worden<br />
gebracht. 1) ) De De wederzijdse theoretisch radicale<br />
afsluiting valt weg; weg, de mens, zoals hij in dit over-<br />
overgangsstadium<br />
verschijnt, is dan ook niet meer de<br />
bedreigde, de wanhopende aan een vredig bestaan,<br />
de mens die zich wapenen moet tegen zijn om-<br />
omgeving,<br />
maar de mens die langzamerhand deze bitse<br />
verdediging kan opgeven, om.clat omdat hem een mens-<br />
menswaardige<br />
behandeling verzekerd is. Er is aldus een<br />
uitgroei van <strong>het</strong> rechtsgevoel, dat een opgaan in<br />
een bredere sfeer van maatschappelijk leven af-<br />
afdwingt<br />
en bijaldien blijft <strong>het</strong> absolute ideaal de<br />
radicale levensopvatting niet vrij van deze bemid-<br />
bemiddelende<br />
invloed. Hij openbaart zich in <strong>het</strong> verschil<br />
van mening aangaande de strengere of mildere na-<br />
naleving<br />
der belijdenis en aangaande derzelver de-<br />
definiëring.<br />
Geschilpunten rijzen in de boezem der<br />
gemeente, die zich soms splitst in in onafhankelijke<br />
onderdelen. Zulks is te wijten aan de verandering<br />
1) R. Kranenburg, Positief .Recht en .Rechtsbewustzijn.<br />
82
in de opvatting van de de fundamentele natuurtoe-<br />
natuurtoe~<br />
stand van den mens. Was hij vroeger als absoluut<br />
opgevat, nu wordt hij als relatief gehuldigd. Het<br />
leven wordt niet zonder meer verworpen als hope-<br />
hope~<br />
loos zondig en nutteloos. Integendeel, de ogen<br />
openen zich voor <strong>het</strong> goede, <strong>het</strong> voordelige, dat<br />
<strong>het</strong> toch blijkt te bevatten. Bet Het gevoel der „socia-<br />
"socia~<br />
bilitas" is de band, die boven de de confessionele<br />
tegenstellingen <strong>het</strong> cement der nieuwe maatschap-<br />
maatschap~<br />
pelijke verhoudingen vormt. Het menselijke primeert<br />
<strong>het</strong> groepsbelang en werkt aldus een toenemende<br />
symbiose in de hand. Doch deze algemene huldi-<br />
huldi~<br />
ging der „sociabilitas" "sociabilitas" veronderstelt in zijn wezen<br />
een afweging der belangen, dus een rechtsgevoel,<br />
dat een rechterlijke uitspraak aanvaardt en dus een<br />
dUidelijke duidelijke afwijking van de negatie van <strong>het</strong> rege-<br />
rege~<br />
lend rechtselement postuleert, dus de algemeenheid<br />
van <strong>het</strong> nieuwe rechtsbeginsel aanneemt.<br />
De leer der Stoa, die de de gehele romeinse juris-<br />
juris~<br />
prudentie doortrok, huldigde reeds deze algemene<br />
grondslag der redelijkheid als basis van <strong>het</strong> recht.<br />
Het kon niet anders of de levensbeginselen van de<br />
Stoa moesten de aandacht trekken. Zij sloten im-<br />
im~<br />
mers in verdraagzaamheid en wederzijds begrip,<br />
ontvankelijkheid dus voor de wensen en neigingen<br />
van derden, de algemeen geldendheid vooral van<br />
<strong>het</strong> rechtsoordeel, <strong>het</strong> nastreven van waarheid en<br />
feiten, <strong>het</strong> aanvaarden van <strong>het</strong>zelfde beginsel van<br />
evenredigheid in straf en beloning voor allen zon-<br />
zon~<br />
der onderscheid. Al deze gedragingen en opvattin-<br />
opvattin~<br />
gen voedden langzamerhand <strong>het</strong> rechtsgevoel op<br />
tot <strong>het</strong> definitief ontstaan van een verzuiverd<br />
rechtsbewustzijn bij een zo groot mogelijke groep,<br />
als categorische, regelende normering. Het gewoon-<br />
gewoon~<br />
terecht gold algemeen als heilig en onschendbaar.<br />
En wat was nu de Oldenbarnevelt-tragedie Oldenbarnevelt~tragedie an- an~<br />
83
ders dan de schending, ja de ontkenning van al<br />
deze zo natuurlijk gegroeide elementen der rechts-<br />
rechtsbeoordeling.<br />
Er werd bij Oldenbarnevelt „nieuw "nieuw<br />
recht" recht- toegepast; de feiten, die hem in de schoenen<br />
werden geschoven, waren vervalsingen, <strong>het</strong> vonnis<br />
en de rechtspleging waren in tegenspraak met alle<br />
geldende beginselen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, de<br />
straf was een wraak, die als moord geschandvlekt<br />
werd. Voor Vondel was <strong>het</strong> geding tegen Olden-<br />
Oldenbarnevelt<br />
de typische verkrachting en ontkenning<br />
van alle rechtsgevoel, meer nog van alle rechts-<br />
rechtszekerheid,<br />
in de nieuw gevormde maatkhappij. maatschappij. Met<br />
Oldenbarnevelt werd voor Vondel niet slechts een<br />
eerbiedwaardigen staatsman onrecht aangedaan,<br />
maar <strong>het</strong> hele gebouw der samenleving werd er<br />
door geschokt. Het algemeen ideaal, de rechtvaar-<br />
rechtvaardige<br />
vrucht van <strong>het</strong> herleefde natuurrecht, was<br />
aangetast door een radicaal politiek sectarisme. De<br />
algemene reactie, welke die moord in Europa te-<br />
teweeg<br />
brasht, bra;:ht, de algemene afkeuring door alle<br />
rechtsgeleerden, kwam Vondels verontwaardiging<br />
bevestigen en zette haar ongemene kracht bij. De<br />
verbittering der Hekeldichten geeft ons de maat<br />
van Vondels liefde voor zijn rechtsidealen aan, en<br />
vanaf die dag treedt hij openlijk op voor de ver-<br />
veroordeelden<br />
en huldigt hij de Groot als den voor-<br />
voorvechter<br />
van <strong>het</strong> ware recht. Sloot de bijl van den<br />
beul voor eeuwig Oldenbarnevelts ogen voor de<br />
orde der menselijke rechtsbeleving, zij opende die<br />
van Vondel op de de brute werkelijkheid der rechts-<br />
rechtspleging.<br />
Hij vond zich opeens geplaatst tegenover<br />
een macht, waarvan de duistere achtergrond hem<br />
ontging, een macht waarvan hij de werking niet<br />
had kunnen doorgronden, waarvan de kronkel-<br />
kronkelpaden<br />
hem geheim waren gebleven. Toch wist hij<br />
maar al te goed dat de de politieke strijd slechts <strong>het</strong><br />
84
masker was van de religieuze strijd zijner dagen.<br />
Oldenbarnevelts veroordeling was <strong>het</strong> werk der<br />
"Dordtsche „Dordtsche Santen". Santen-. Doch ook voor hen zou gel-<br />
gel~<br />
den de bedreiging, welke Vondel uitte in zijn sonnet<br />
aan de joodse rabbijnen, <strong>het</strong>welk Vondels treurspel<br />
Hierusalem Verwoest voorafging:<br />
"Zy „Zy dachten luttel dat Rechtveerdigheit, die boven<br />
In 's hemels gulden schoot de weegschaal recht op<br />
houd<br />
't Onschuldigh bloed meer schat als fyn ophirisch<br />
goud<br />
En telt al 't zuchten van de waerheyt hier<br />
verschoven...' .....<br />
Hoe <strong>het</strong> ook zij, ziet Vondel zich hier geplaatst<br />
voor <strong>het</strong> grote vraagstuk van <strong>het</strong> recht in verband<br />
met de macht van een algemene synode, d.w.z. van<br />
een kerkverband, dat juist aan zijn nationale alge-<br />
alge~<br />
meenheid <strong>het</strong> recht ontleende om over leven en<br />
dood te beschikken. Met andere woorden, ziet<br />
Vondel zich aldus geplaatst voor de botsing van<br />
<strong>het</strong> individueel rechtsgevoel met de gesloten for-<br />
for~<br />
matie van een positief regelend kerkgezag. De ver-<br />
ver~<br />
houding van beide tegenover elkander, maar nog<br />
meer tegenover een hogere gerechtigheid, was ongetwijfeld<br />
<strong>het</strong> probleem dat Vondels geest bestormde.<br />
Meer dan ooit moest zich bij hem de vraag op-<br />
op~<br />
dringen naar de rechtsgeldigheid van een kerkelijke<br />
groepering in zaken, die zuiver politiek leken.<br />
Waarom was de uitspraak van zulk een orgaan<br />
onherroepelijk? Was <strong>het</strong> onfeilbaar? Op welke<br />
gronden beheerste <strong>het</strong> de politieke sfeer, of was<br />
<strong>het</strong> misschien dat de politieke macht „de "de Kerk'' Kerk" in<br />
haar greep had? Doch ging <strong>het</strong> vonnis der synode<br />
regelrecht tegen de bestaande rechtsovertuigingen,<br />
recntsovertuigingen,<br />
onge~<br />
85
had de synode zich schuldig gemaakt aan een poli~ poli-<br />
tieke moord, was er dan geen hogere instantie, die<br />
de gruweldaad aan de kaak kon stellen en de<br />
rechtsschending wraken? De idee van een Kerk,<br />
waar <strong>het</strong> recht zijn hoogste uitdrukking in vond en<br />
de rechtsverwerkelijking aan de wisselwerking der<br />
partijdigheid onttrokken was, rees ongetwijfeld<br />
voor Vondels geest op. Vooralsnog deed zij zich<br />
voor als een ideële gestalte, doch was Gods ge~ ge-<br />
rechtigheid geen waan, dan moest zij belichaamd<br />
kunnen zijn in een zichtbaar erkend orgaan op deze<br />
wereld, met een onfeilbare, althans onherroepelijke<br />
rechtspraak gewapend. De Kerk, alhoewel op vele<br />
punten aangevochten, was toch altijd <strong>het</strong> lichaam<br />
waardoor en waarin alle ledematen, al trachtten zij<br />
zich in apart leven af te zonderen, bleven leven.<br />
Niemand betwistte aan de rooms~katholieke<br />
rooms-katholieke Kerk<br />
de titel van Moederkerk en stond de paus voor<br />
velen niet boven de bisschoppen, toch erkenden zij<br />
hem altijd als den eerste in rang en waardigheid.<br />
Trouwens Rome was in Vondels dagen <strong>het</strong> cen~ cen-<br />
trum van een nieuw opbloeiend geestesleven. De<br />
eeuwige jeugd der herboren Kerk openbaarde zich<br />
allerwegen. De majesteit van <strong>het</strong> pauselijk gezag,<br />
dat aller aandacht trok en alle doodverklaringen<br />
ten spijt, vol luister over Europa en de wereld<br />
straalde, de grootsheid van de pauselijke hofhou~ hofhou-<br />
ding, welke voor de legitimiteit van de uitspraken<br />
van den paus getuigde, de praal zijner vertegen-<br />
vertegen~<br />
woordiging en de hoogheid der beschaving, waar~ waar-<br />
van <strong>het</strong> de trouwe bewaker bleef, waren als bakens<br />
in de verwarring van de storm. De feitelijke macht<br />
van <strong>het</strong> pausdom ging alleen al door <strong>het</strong> prestige<br />
van <strong>het</strong> wereldbestuur, waarvan <strong>het</strong> niet kon afzien<br />
en door de redelijkheid zijner rechtsverwerkelijking<br />
verre de invloed van sectarisch begrensde groe~ groe-<br />
86
peringen te boven. De rechtspraak van <strong>het</strong> pausdom<br />
alleen beantwoordde aan de' de: eisen van algemeenheid<br />
en ,n zekerheid, die door de rechtsverwerkelijking ge-<br />
ge~<br />
postuleerd werden. Rome, <strong>het</strong> pausdom, <strong>het</strong> katho-<br />
katho~<br />
lieke rechtsbewustzijn. rechtsbewustzijn, was de natuurlijke tegen-<br />
tegen~<br />
stander, waarop een rechtsberoep mogelijk en<br />
aangewezen was. Wat voor bezwaren moesten<br />
evenwel door Vondel nog overwonnen worden!<br />
Wel was Vondels geest getroffen fen door de luister<br />
der pauselijke beschaving en had hij paus Urbanus<br />
VIII de lof van hooggestemde verzen gebracht, gebracht.<br />
maar toch kon hij niet afzien van de eis van een<br />
eerlijk gemoed, zich slechts gewonnen te geven na<br />
een gegrond onderzoek van de overtuigingselemen-<br />
overtuigingselemen~<br />
ten, die hun kracht ltracht in <strong>het</strong> diepst van zijn intuitieve intuïtieve<br />
geest lieten gelden. Als eerlijk man voelde hij zich<br />
gedwongen <strong>het</strong> gezag en de belijdenis der op al-<br />
al~<br />
gemeenheid pretenderende roomse Kerk in bizon-<br />
bizon~<br />
derheden te toetsen aan <strong>het</strong> getuigenis der eeuwen,<br />
en haar getrouwheid aan de de eeuwige beginselen<br />
van <strong>het</strong> recht in de leiding der volkeren te beproe-<br />
beproe~<br />
ven. Zouden <strong>het</strong> geloof en <strong>het</strong> gezag der roomse<br />
Kerk de proef van dit onderzoek doorstaan, zouden<br />
godsdienst en gezagsordening dier Kerk de vol-<br />
vol~<br />
maaktste verwerkelijking der waarheid zijn, dan kon<br />
er voor Vondels rechtszin geen hinderpaal meer<br />
bestaan tot <strong>het</strong> aanvaarden harer leer. Want meer<br />
dan aan anderen drong de stuwing der tijden, tijden. in<br />
<strong>het</strong> hem omringende milieu, aan Vondel de cate-<br />
cate~<br />
gorische eis op zich aan te sluiten bij de de gemeen-<br />
gemeen~<br />
schap, die <strong>het</strong> absoluut wenselijke <strong>het</strong> meest be-<br />
be~<br />
naderde. Het ging bij Vondel niet om een bevlie-<br />
bevlie~<br />
ging, om een kortstondig hevig verzet tegen een<br />
toevallige rechtsschending, maar om de verwerke-<br />
verwerke~<br />
lijking van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dat reden gaf aan<br />
zijn bestaan en de ziel van al al zijn vermogens uit- uit~<br />
87
maakte. Het zijn of niet~zijn niet-zijn vormt voor Vondel<br />
geen louter theoretisch wijsgerig vraagstuk, maar<br />
doelt bij hem op de daad, <strong>het</strong> medeleven in de orde<br />
der concrete voor de hand liggende werkelijkheid.<br />
Er was trouwens in <strong>het</strong> gezin, waar Vondel toe<br />
behoorde, een voorliefde voor de rechtsstudie,<br />
waarvan <strong>het</strong> leven en streven van Vondels broeder<br />
Willem, die in de rechten promoveerde, ruim~ ruim-<br />
schoots <strong>het</strong> bewijs levert. Wat zulks bovendien<br />
wilde zeggen voor een gezin van arme ballingen,<br />
wat voor opofferingen wellicht gebracht werden<br />
om zulk een studie mogelijk te maken, kan men<br />
licht bevroeden. Men kan er bovendien uit afleiden,<br />
wat rechtszekerheid voor deze ballingen betekende<br />
en welk een transactionele invloed-dit tlit verlangen<br />
moet hebben gehad op de doopsgezinde houding<br />
ener familie, die gedwongen was met handel haar<br />
bestaan te verzekeren, en die op grond van die<br />
doopsgezindheid had moeten afzien van een beroep<br />
op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Doch <strong>het</strong> ging<br />
voor hen om <strong>het</strong> zijn of niet~zijn niet-zijn en de tol werd<br />
betaald aan de eis van <strong>het</strong> opdringende en onver~ onverbiddelijke<br />
leven. De aanhankelijkheid van Vondel<br />
oiddelijke<br />
voor zijn broeder Willem en de hoge verering van<br />
zijn kunnen getuigen voor de prijs, die men hechtte<br />
aan <strong>het</strong> bezit van een rechtsgeleerde in <strong>het</strong> gezin<br />
dezer eenvoudige maar rechtsgezinde kooplieden.<br />
Wellicht zal Vondel, met de eerste rechtsbeginse'-<br />
rechtsbeginsê~<br />
len, van zijn broeder Willem hebben geleerd hoe<br />
noodzakelijk <strong>het</strong> was -— wilde hij zich een weg<br />
banen door <strong>het</strong> leven, en aan zijn dichterlijke roe~ roe-<br />
ping ruim baan verschaffen -— zich te schikken<br />
onder de groep welker kracht nodig was om de<br />
verwerkelijking zijner idealen te bevorderen. De<br />
uitbouw van die groep, de arbeidsverdeling in<br />
hiërarchische ordening', ordening., moesten zich wel aan hem<br />
88
opdringen als <strong>het</strong> practisch technische middel om<br />
<strong>het</strong> gemeenschappelijk rechtsideaal dichter bij een<br />
deugdelijke verwerkelijking yerwerkelijking te brengen. Dat moge-<br />
moge~<br />
lijke tekortkomingen, die door vooroordeel of mis-<br />
mis~<br />
verstand een ruimere overtuiging -— <strong>het</strong>zij de<br />
remonstrantse, <strong>het</strong>zij de roomse —-<br />
aangewreven<br />
werden, toestemming of toetreding zullen beïnvloed<br />
hebben, is best aannemelijk, omdat <strong>het</strong> in acht<br />
nemen dezer tegenwerpingen juist de garantie was<br />
van een streng onderzoek van leer en feitenmateriaal.<br />
al. Nochtans zal Vondels nuchtere levenszin en<br />
feitenmate~<br />
dagelijkse ervaring wel degelijk rekening hebben<br />
gehouden met de historische ontwikkeling der<br />
rechtsverwerkelijking, zowel bij de stoïcijnse als bij<br />
de roomse levensopvatting. Hij zal wel degelijk<br />
<strong>het</strong> onvolkomene van alle louter menselijk streven<br />
hebben overwogen en de bitterheid hebben onder-<br />
onder~<br />
vonden van de „lacrimae "lacrimae rerum-. rerum". Doch daartegen-<br />
daartegen~<br />
over zal hij evengoed hebben ingezien, dat elk<br />
rechtsideaal van enige ruimere strekking zich deze<br />
beperking moet laten welgevallen, zonder dat door-<br />
daar~<br />
door de kern van <strong>het</strong> ideaal werd aangetast, ja dat<br />
<strong>het</strong> rechtsideaal, wilde <strong>het</strong> gedijen, zich in bizondere<br />
vormen diende te kleden en toe moest geven aan<br />
de gebeurlijkheid van tijd, omgeving en beschaving,<br />
welke <strong>het</strong> toegemeten waren. De gronden, waarop<br />
de rechtswetenschap en in <strong>het</strong> bizonder de Groot<br />
zich beroept, <strong>het</strong> criterium van Vincentius van<br />
Lerins, wordt uitdrukkelijk door Vondel aanvaard:<br />
nl. de eenstemmigheid der volken, die voortvloeit<br />
uit de stelling, dat eenzelfde bedrog niet altijd en<br />
overal door allen gepleegd kan zijn. Vondels hul-<br />
hul~<br />
diging van de „ratio "ratio sufficiens'', sufficiens", die de aanvaarding<br />
van de waarheid grondt op de dE; redelijkheid, getuigt<br />
ten overvloede van Vondels zin voor een gezond<br />
realisme. Wat zullen ten slotte de minder zwaar<br />
89
wegende argumenten <strong>het</strong> hebben uitgehouden tegen<br />
de primair noodzakelijke eis van eenstemmigheid in<br />
<strong>het</strong> zich onderwerpen, met de strijdende groep, ten<br />
bate der gewenste rechtsverwerkelijking? En de<br />
vaste formulering der waarheid, waaruit zekerheid<br />
en voorwaarde van eensgezindheid voortvloeit, <strong>het</strong><br />
vermijden van alle remmende en dwarsbomende<br />
twist betreffende <strong>het</strong> te bereiken doel, zal hem wel<br />
niet minder hebben bekoord. Vondels Vbndels combattieve<br />
natuur zal de noodzakelijkheid van gehoorzaamheid<br />
en volgzaamheid niet verworpen hebben. Als zaken-<br />
zaken~<br />
man had hij trouwens redenen te over om aan te<br />
nemen dat ook in de hoogste organen der rechts-<br />
rechts~<br />
verwerkelijking geldelijke middelen en persoonlijke<br />
invloeden onmisbaar zijn voor de uitvoering en de<br />
handhaving der rechtsordening. Al deze elementen<br />
van positivering van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn moesten<br />
voor Vondel duidelijke wegen zijn, die hem dichter<br />
brachten bij een Kerk, wier zin voor de werkelijk-<br />
werkelijk~<br />
heid getoetst en gestaald was door een eeuwen-<br />
eeuwen~<br />
lange practijk. Wat waren, in de opmars naar de<br />
eeuwigheid, de ketterijen en de schisma's anders<br />
dan opstanden, die de opgang naar <strong>het</strong> uiteindelijk<br />
doel belemmerden, en een duidelijke doelstelling<br />
verhinderden? Het was, na zestien eeuwen, niet<br />
alleen de Kerk, maar <strong>het</strong> gezagsbeginsel in <strong>het</strong> al-<br />
al~<br />
gemeen, dat in gevaar was gebracht. Het breken<br />
der eenheid betekende <strong>het</strong> vernietigen van <strong>het</strong><br />
geloof aan <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dat de basis aller<br />
samenleving is. is. Het' was <strong>het</strong> verwerpen van de<br />
sluitsteen, die de vrede en de de samenvloeiing aller<br />
krachten overeind hield. Zonder opperste beslis-<br />
beslis~<br />
sende rechter was er slechts één mogelijkheid van<br />
veiligheid en rust, <strong>het</strong> geweld van den sterkste met<br />
al de willekeur en de ongerechtigheid, die er aan<br />
verbonden was. Vondel wist wat die willekeur be- be~<br />
90
tekende. Daartegen waren alle tekortkomingen der<br />
rechtsverwerkelijking van geen betekenis. Welke<br />
fouten de gaafheid der geloofsbelevenis aankleef-<br />
aankleef~<br />
den, daarvan was Vondel zich wel zeer bewust.<br />
In de Bespiegelingen dicht Vondel daaromtrent:<br />
„De "De godtsdienst, alzoo ras dees es aan 't 't veraerden<br />
sloegh<br />
En doorgaends hem de naam van hooftdeught aen<br />
bleef hangen<br />
Wert lichter ingevolght om 't 't voordeel, met<br />
verlangen<br />
Van al wat op gemack en winst en ampten zagh:<br />
En deze zenuw styft noch heden dezen dagh<br />
De grootste dwalingen en bystre misverstanden<br />
Geanthaaft en gekroont in onverlichte landen..."<br />
"<br />
Maar Vondel wist ook de misbruiken en de te-<br />
te~<br />
kortkomingen in de positivering der idealen op hun<br />
werkelijke waarde te schatten. Het gebeurlijke<br />
verwarde hij niet met <strong>het</strong> essentiële. Zijn geloof<br />
in de gerechtigheid was vurig genoeg om hem niet<br />
de mogelijkheid van <strong>het</strong> absoluut wenselijke te doen<br />
verzaken ter wille van een tijdelijke bevrediging<br />
op ondergeschikte punten. Een klemmende bevesti-<br />
bevesti~<br />
ging dezer mening vinden wij onder meer in <strong>het</strong><br />
klinkdicht voor de keuze van Zijne Heiligheid<br />
Alexander VII:<br />
"Wie „Wie rozen strooit voor 'tzwyn, belust in stank<br />
te wroeten<br />
Verkwist dien edlen geur; dat Christus zelf<br />
mishaagt.<br />
De Stoel die veertig en tweehonderd herders draagt<br />
Most somtyds <strong>het</strong> gebrek van Gods stadhouder<br />
boeten:<br />
91
Doch geen godvruchtige aard den Bijbel treedt<br />
met voeten<br />
Schoon David zit van moord en overspel beklaagd<br />
Zyn nazaat Gods altaar met boet en afgod plaagt, plaagt.<br />
Sint Peter God verzaakt, verzaakt. daar dienstbóón dienstböön hem<br />
gemoeten.<br />
Schoon Paulus, Paulus. heet en wreed, wreed. vervolgde Jezus<br />
schaar<br />
En Sint Matheus stonk gelyk een tollenaar<br />
Dees smet verdoofde nooit den luister van hun<br />
pennen.<br />
Wie geen gewettigd ampt van misbruick<br />
onderscheidt<br />
Onteert met een den Stoel der wereldsche<br />
Overheid...<br />
o 0 Midas. Midas, dek uw hoofd en duik: men mocht u<br />
kennen."<br />
Een duidelijker bewijs dat Vondel scherp essen-<br />
essentie<br />
en bijkomstigheid uit elkander wist te houden, houden.<br />
is kwalijk te vinden. En dit voorbeeld is is bizonder<br />
treffend. treffend, omdat <strong>het</strong> slaat op de essentie van <strong>het</strong><br />
wettig gezag. Wie dit onderscheid niet weet te<br />
maken, raakt zowel <strong>het</strong> wereldlijk als <strong>het</strong> geestelijk<br />
gezag aan, aan. omdat hij de kern der rechtsverhouding<br />
misduidt.<br />
De dwaallichten der nationale belangen voerden<br />
hem evenmin af van de weg, weg. waar <strong>het</strong> verborgen<br />
licht -— waaruit ten slotte toch alle schijn was —-<br />
zou oprijzen. Uit <strong>het</strong> beginsel der gerechtigheid<br />
scheen hem de geest Gods toe in in volle klaarheid.<br />
" ......... die Godts kerck, kerck; in in haere onfaelbaerheit<br />
Van leeringen en hooft en en aengestreen betrouwen<br />
Verzekert. Verzekert, en haer leert op dezen hoecksteen<br />
bouwen<br />
92
Het eenigh heiligh en Apostolyck geloof,<br />
Dat buiten dezen gront, aen dwaeling valt ten roof<br />
Die, als de maenschyn, verwisselbaer in luister<br />
Dan op- op~<br />
dan ondergaet, ondergaet. en, in zyn volste, duister<br />
Ten halven op ons oogh, met een' geleenden glans<br />
Zich openbaert, en schynt uit 's 's hemels laeghsten<br />
trans;<br />
Terwyl de Roomsche zon der waerheit alle starren<br />
Het licht en leven geeft. Laet kringkelen en warren<br />
Den doolhof van <strong>het</strong> brein, daer maght van onkruid<br />
wast<br />
Wie den geschoren draet der Kercke volght, gaat<br />
vast<br />
Dat hy de zydepaen der doolingen zal myden<br />
En op Godts heirbaen Godt in in 't 't eeuwige verblyden<br />
Gemoeten, daer, een in een uit, d'aertspriester leeft<br />
Die van dit pant des geests zyn kerck verzekert<br />
ver~ekert<br />
heeft<br />
Gewaerster van Godts boeck en hoofdpylaer der<br />
waerheit. waerheit,<br />
Die zestien eeuwen blonck en doorscheen met haer<br />
klaerheit<br />
Door alle scheuringen, schandaelen en gewelt<br />
Gelyck <strong>het</strong> Christus mont te vore had gespelt;<br />
Toen hy niet nederdaalde uit lust tot valschen<br />
vrede<br />
Maer om 't godtsdienstigh zwaert te rucken uit de<br />
scheede,<br />
En door een godtskrackeel, godtskrackeeI. ter eere van zyn kruis<br />
Te deelen çleelen <strong>het</strong> geslacht, en huisgezin en huis.- huis."<br />
(Besp.( V. v. 1763-1788)<br />
Hieruit blijkt dat wat Vondel in de Moederkerk<br />
zocht, de verwezenlijking van zijn rechtsideaal was.<br />
Doch deze verzen houden <strong>het</strong> getuigenis in van<br />
Vondel op latere leeftijd. Heeft een zelfde over- over~<br />
93
tuiging hem ook vroeger bezield?<br />
Er is naar mijn mening een treffende aanduiding<br />
van Vondels hunkeren naar gerechtigheid op de<br />
vooravond van zijn overgang tot de Moederkerk,<br />
een klare omschrijving van <strong>het</strong> rechtsgevoel, dat<br />
hem beheerste en dreef tot de definitieve stap. Wij<br />
vinden dit in <strong>het</strong> werk dat in <strong>het</strong> jaar 1639 tot<br />
stand kwam: de vertaling van Sophocles' SophocIes' Electra<br />
en <strong>het</strong> treurspel Maeghden.<br />
In de voorrede van <strong>het</strong> eerste spel, dat op voort- I<br />
durend aandringen van Vondels intiemen en rechts-<br />
rechtsgeleerden<br />
vriend, Mr Joan Victorijn vertaald werd,<br />
zegt Vondel aangaande de inhoud van Electra:<br />
"Dit „Dit vervat inzonderheid <strong>het</strong>geen een sterflycken<br />
mensch ten allerhoogste oorbaar is, namelyck dat<br />
Gods uitgestelde straf eindelyk schelmen en boos-<br />
booswichten<br />
rechtvaardiglyk achterhaalt: welk leerstuk<br />
<strong>het</strong> zout en een van de zenuwen der godsvruchtig-<br />
godsvruchtigheid<br />
streckt.- streckt." Dat is de verzuchting, die Vondels<br />
hart vervult: de komst der gerechtigheid. Het is is<br />
dit onverwoestbaar geloof, dat hem drijft naar de<br />
gemeenschap, die haar in de ruimste mate ver-<br />
verwerkelijken<br />
kan. En Vondel schenkt haar leven en<br />
klank in de stem van degene, die <strong>het</strong> symbool is<br />
geworden van de onwankelbare hoop in de macht<br />
van <strong>het</strong> immanente recht. Vertrapt en verguisd, on-<br />
onmachtig<br />
tegenover <strong>het</strong> geweld der vadermoorde-<br />
vadermoordenaars,<br />
waakt Electra, onwankelbaar in haar ver-<br />
vertrouwen<br />
dat de dag komen zal waarop recht zal<br />
geschieden, waarop wraak zal genomen worden<br />
over de gruwelmoord. Ook Electra, is aldus een<br />
martelares, die haar leven opgeofferd heeft voor<br />
<strong>het</strong> heilige recht. Zij is de zuster van Antigone,<br />
maar ook van de martelaren, die voor de waarheid<br />
van christelijke rechtsverwerkelijking hun leven<br />
offeren, <strong>het</strong> wegschenken voor de handhaving der<br />
94
:,eeuwige gezagsbeginselen, waarin de gerechtigheid<br />
zich verwezenlijkt. Eenzelfde rechtsbewustzijn ligt<br />
aldus ten grondslag aan Vondels Electra, zijn<br />
treurspelen Maeghden en Peter en Pauwels, die<br />
elkander in de loop der jaren opvolgen. Trouwens<br />
<strong>het</strong> feit, dat Vondel in al zijn treurspelen <strong>het</strong> motief<br />
der gerechtigheid aanwendt en tot hoofdthema der<br />
handeling maakt, ook <strong>het</strong> feit dat hij <strong>het</strong> leven<br />
der Kerk verweeft met dit hoofdmotief in de periode<br />
van zijn volle rijpheid, is een bewijs, dat hij in die<br />
Kerk de hoogste verwezenlijking vond van <strong>het</strong><br />
levensideaal dat hij nooit verzaakte. Had Vondel<br />
in de katholieke Kerk de verwezenlijking van zijn<br />
rechtsideaal niet gezien, dan zou hij ongetwijfeld<br />
niet tot haar zijn overgegaan, want hij kon zijn<br />
levensdrang niet smoren, hij kon slechts daarheen<br />
gaan en belanden waar die levensdrang, dit rechts-<br />
rechts~<br />
bewustzijn zijn volle ontplooiing en bekroning vin-<br />
vin~<br />
den zou.<br />
Doch <strong>het</strong> geloof dat Vondel aanhing, was een<br />
heldere levensovertuiging, die algemene en cate-<br />
cate~<br />
gorische gelding had, een geloof dat boven de tijde-<br />
tijde~<br />
lijke "veraerdingen" „veraerdingen- verheven was. Het steunde op<br />
een heldere en duidelijke waarneming en waardering<br />
van: de essentiële elementen, die de waarheid ken-<br />
ken~<br />
merken. Vondels geloof was gerijpt in de school<br />
van <strong>het</strong> leven, <strong>het</strong> was ongetwijfeld een vrucht der<br />
genade, maar ook van <strong>het</strong> verstandelijk inzicht, van<br />
studie en wijsheid, welke in de rechtsgeleerden van<br />
zijn tijd uitblonk. Men beleefde de wedergeboorte<br />
van <strong>het</strong> natuurrecht en niemand was meer dan<br />
Grotius de mond van deze nieuwe levensimpuls.<br />
Wat Vondel aan Grotius te danken heeft, in de<br />
vorming zijner levensovertuiging, vinden wij ner-<br />
ner~<br />
gens beter vastgelegd dan in Gratius' Grotius' Testament,<br />
waarvan de samenstelling en de uitgave op naam<br />
95
van Vondel komt te staan. In de voorrede van dit:<br />
allerbelangrijkste document wordt er op gewezen<br />
hoe <strong>het</strong> zedenbederf te Rome en elders de kern van<br />
de godsdienst niet heeft aangetast. „God "God liet wel<br />
toe dat te Rome en elders de zeden bedorven wer-<br />
wer~<br />
den: maar door Gods bestieringe werd daar nooit<br />
de lere bedorven, die tegen deze kwade zeden zelfs<br />
strijdig is." Ook dat „de "de Protestanten onderling<br />
niet verdragen kunnen tenzy ze zich tegelyk ver-<br />
ver~<br />
enigen met hun die den Roomschen Stoel aanhan-<br />
aanhan~<br />
gen." Dit zijn getuigenissen, die ten volle bewijzen<br />
hoe irenisch <strong>het</strong> streven van Vondel was, hoe con-<br />
con~<br />
ciliant en begrijpend zijn inzichten betreffende de<br />
noodzakelijkheid van een compromis tussen de anti-<br />
anti~<br />
t<strong>het</strong>ische stellingen waren. Dit was de houding van<br />
Grotius. Vondel zegt <strong>het</strong> nadrukkelijk in de voor-<br />
voor~<br />
rede: „Wenscht "Wenscht gy om vrede in in geloofszaken?<br />
Grotius wyst u den enigen middel aan en zeit: De<br />
Protestanten kunnen onderling niet vereenigen, ten-<br />
ten~<br />
zy ze zich tegelyk vereenigen met hun die den<br />
roomschen Stoel aanhangen." En overgaande van<br />
de feitelijke orde tot de rechtsorde vervolgt Vondel:<br />
"Zoekt „Zoekt gy getuigenissen buiten de de katholieke Kerk?<br />
Grotius zeit: Die zich van <strong>het</strong> katholieke lichaam<br />
afsneden, verliezen daardoor hun Recht van in<br />
zulke zaken te getuigen. Vraagt gy wie verwerpe-<br />
verwerpe~<br />
lyk is? Wien men volgen moet? Grotius antwoordt:<br />
Hy wordt verworpen van de katholieke Kerk, wiens<br />
oordeel wy volgen, niet de bizondere opiniën van<br />
elk bizonder. Wilt gy weten wie buiten ordre gaat,<br />
waar <strong>het</strong> gebrek van scheuringe is; Grotius looft<br />
de wettige ordineringe der katholieke bisschoppen<br />
en zeit: Waar deze orde gebroken wierd, hoewel<br />
in de leerstukken des geloofs geen smet was, daar<br />
was openbaar gebrek van scheuringe." En nu volgt<br />
<strong>het</strong> kapitale rechtsargument: "Wilt „Wilt gy de nuttig-<br />
nuttig~<br />
96
heid van <strong>het</strong> Primaatschap des Roomschen stoels<br />
kennen? Grotius ontdekt ze u en zeit: Zonder zulk<br />
een Primaatschap kon men niet uit den twist ge-<br />
ge~<br />
raken; gelyk heden onder de Protestanten geen<br />
middel is waardoor men aan een end der geschillen<br />
onder hen geraken kan. Wist gy gaarne hoe hoog<br />
die Primaatschap en <strong>het</strong> gezag der Pausen gingk?<br />
Grotius meet die af en zeit: Onder die uitstekende<br />
stoelen had de Roomsche Stoel d'eerste plaats, gelyk<br />
ook <strong>het</strong> gezag. Het zyn bykans de beste woorden,<br />
de doodsnikken van wylen onsterfelyker gedachte-<br />
gedachte~<br />
nisse den vromen Heer Hugo de Groot, den Phoe-<br />
Phoe~<br />
nix der geleerdheid onzer eeuwe, genegen zyne<br />
lansluiden den weg ter onsterfelykheid onsterfeIykheid te wyzen,<br />
niet uit staatszucht of genotshalve, gelyk party roept,<br />
en sommigen mompelen, die hem beter behoorden<br />
te kennen, maar uit oprechte genegenheid, en<br />
liefde, en conscientie, om God nu eens goede<br />
rekenschap van zyne overvloedige gaven te geven,<br />
gelyk hy zelf aan zynen waarden vriend schreef:<br />
...... waarom D. D. Grotius tot tot voorstand der waar-<br />
waar~<br />
heid, dit, de Kroon van alle zynen arbeid, by der<br />
hand nam en scheen zijn Testament te maken, met<br />
deze leste Discussie, of oplossinge, waaruit wy<br />
d'aanmerkelykste hoofdpunten byeen verzamelden..."<br />
.....<br />
verzamel~<br />
Waar klinkt Vondels toon plechtiger dan hier?<br />
Waar wordt met zulk een klemmende aandrang<br />
de naam van Grotius als oplosser der tijdsgeschillen<br />
en verdediger der eeuwige waarheid naar voren<br />
geschoven? Telkens en telkens klinkt <strong>het</strong>: Grotius<br />
antwoordt, Grotius zeit, Grotius ontdekt <strong>het</strong>, Gro-<br />
Gro~<br />
tius antwoordt, Grotius meet af. En deze ontroe-<br />
ontroe~<br />
rende beklemtoning wordt bekroond door <strong>het</strong> ge-<br />
ge~<br />
tuigenis, dat deze verdediging „bijkans "bijkans de letste<br />
woorden, de doodsnikken van Grotius zijn." Gro- Gro~<br />
97
tius' laatste woorden zijn Vondel heilig, omdat zij<br />
de grondslag der waarheid bevestigen en wel met<br />
een gezag, dat als <strong>het</strong> hoogste gezag zijner tijden<br />
gold. Grotius' laatste woorden waren voor Vondel<br />
<strong>het</strong> handvest voor „den "den eenig mogelijken vrede in<br />
<strong>het</strong> wereldlijke en kerkelijke". Dit getuigenis zal<br />
Vondel wellicht niet voor <strong>het</strong> eerst in in Grotius'<br />
antwoord aan Rivet gevonden hebben. ,Hij was<br />
Grotius' vriend, was op de hoogte van zijn gedachtengang.<br />
. Dat Vondel Grotius uitgeleide deed bij<br />
gedach~<br />
zijn laatste reis naar Zweden, op <strong>het</strong> moment dus<br />
dat deze gedachtengang gang vaststond, komt onze ver-<br />
ver~<br />
onderstelling, dat Grotius' denkbeelden aan Vondel<br />
goed bekend waren, bekrachtigen. Men mag aan-<br />
aan~<br />
nemen dat Grotius' overtuiging reeds lang aan<br />
Vondel bekend was en zeker heeft bijgedragen tot<br />
Vondels-overgang. Want <strong>het</strong> zaad dat in Grotius'<br />
werk ontkiemd was, lag al lang in Vondels geest<br />
en hart gestrooid. En Vondels hart was goed en<br />
best. In zijn geest bloeide welig op de overtuiging,<br />
die hem door Grotius' werk was bijgebracht, dat <strong>het</strong><br />
natuurrecht de basis was van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />
en dat dit rechtsbewustzijn de godsdienst postu-<br />
postu~<br />
leerde, de algemeenheid en de apostoliciteit van de<br />
Kerk als noodzakelijk door God gewild inhield, en<br />
de eenheid van <strong>het</strong> gezag als kern van alle recht<br />
huldigde. De godsdienst lag aldus voor Vondel in<br />
de „natura "natura rerum" en zij omvat zowel de uitwen-<br />
uitwen~<br />
dige als de inwendige dienstuiting. Al de elementen<br />
waar Grotius op gewezen had: de vaders, de tra-<br />
tra~<br />
ditie, <strong>het</strong> recht, warden worden door Vondel in zijn Be~ Be-<br />
spiegelingen, in De Heerlyckheit der Kercke en in<br />
zijn Altaergeheimenissen naar voren gehaald en<br />
breedvoerig uitgesponnen. Vondel volgt zijn eigen<br />
visie, maar ordent ze aan de hand van Grotius'<br />
voorschriften.<br />
98
In <strong>het</strong> vierde boek der Bespiegelingen (v. 503— 503-<br />
I ' 518) lezen wij hoe de de uiterlijke godsdienst uit de<br />
natuur der dingen, uit <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> leven<br />
vloeit:<br />
"Gelyck „Gelyck de roeringen van lyf en leden spruiten<br />
En vloeien uit de ziel, gekent in 't 't werck van buiten<br />
Zoo stuurt d'opspanning van 't aendachtige<br />
gemoedt<br />
Den uiterlycken dienst, ontvonckt door haeren gloet<br />
Gelyck de leli, van een zeilsteen overstreecken<br />
Den aert des zeilsteens volght en en uitdruckt door<br />
haer teken<br />
Zoo volght de hant <strong>het</strong> hart en wat <strong>het</strong> hart<br />
beveelt...<br />
De Godtheid overtuight <strong>het</strong> menschdom in<br />
't gemeen<br />
Dat al wat reedlyck is, zich onder haer moet buigen<br />
Gelyck d'eenstemmigheit der volcken dit getuigen<br />
In ongelycken klanck van tongen, wyder dan<br />
Men over zee en zant de starren schieten kan..."<br />
.....<br />
Het gezag der traditie en der geschiedenis komt de<br />
noodzakelijkheid van de uitwendige godsdienst be-<br />
be~<br />
krachtigen. De Bijbel, die de goddelijke Openba-<br />
Openba~<br />
ring bevat, bevestigt en vervolmaakt al wat de<br />
rede leert over godsdienst in <strong>het</strong> algemeen en on-<br />
on~<br />
derwijst den mens, hoe hij de godsdienst beoefenen<br />
moet. In dit boek, <strong>het</strong>welk de natuurwet omvat en<br />
aanvult, staat de positieve waarheid, in haar stel-<br />
stel~<br />
lige, wettelijke vorm uitgedrukt. Deze wet vertakt<br />
zich in de de natuurlijke, mosaïsche en christelijke<br />
godsdienst. Haar gaafheid wordt niet aangetast<br />
door enig lijdelijk misbruik.<br />
99
,,( „(Want) moet men om 't misbruick der dingen<br />
laeten<br />
Zoo vindt men geen gebruick van zaecken noch<br />
van Staeten.” Staeten."<br />
(Besp. IV. v. 111-112) )<br />
Dit is een diepzinnige uitspraak, waarin wij lezen<br />
hoe redelijk en wijs Vondels oordeel over de tekort-.<br />
tekort~<br />
komingen, die de verwerkelijkingen der menselijke<br />
idealen aankleven, was.<br />
De godsdienstplicht behoudt zijn volle kracht<br />
omdat hij gefundeerd is in <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht.<br />
Hij berust op:<br />
"Het „Het recht, en billyckheit, die tusschen Godt en<br />
mensch<br />
En mensch, en Godt bestaen, om Godt zyn recht<br />
te geven.- geven."<br />
(Besp. IV. v. 894-895)<br />
En zonder godsdienst is er geen recht denkbaar,<br />
want:<br />
"Wa „Waer Godt gelochend wort, is burgerrecht noch<br />
orden." orden.”<br />
(Besp. V. v. 1949 e.v.)<br />
Zo zijn voor Vondel godsdienst en rechtsbeleve-<br />
rechtsbeleve~<br />
nis samengestrengeld in vaste wezenseenheid. De<br />
beleving van de een is de verwezenlijking van de<br />
ander. Van de natuurlijke opvatting verheft zij zich<br />
tot de burgerlijke, van de burgerlijke tot de inter-<br />
inter~<br />
nationale, van de internationale tot de meta-<br />
meta~<br />
physische en van de metaphysische tot de mystieke<br />
belevenis van <strong>het</strong> recht. Christus is voor Vondel<br />
de hoogste belichaming van de rechtvaardigheid en<br />
100
van de rechtsbelevenis. Hij is de ziel, de band, <strong>het</strong><br />
levende lichaam, waarin allen één zijn in de vol-<br />
vol~<br />
making der hoogste rechtsordening. Daarom is<br />
Christus de:<br />
"Aertsrechter, „Aertsrechter, in 't gerecht, daar allerhande volken<br />
Verschynen moeten, als de jongste dag verschynt<br />
En (gy) te vierschaer zit..."<br />
"<br />
(Gebed aan jezus-Christus) J ezus~Christus)<br />
De Christus is aldus voor Vondel niet een louter<br />
historische figuur, maar:<br />
,:t „'t hooft, ter tafel hier beneden<br />
(die) verstreckt bancket voor al zyn medeleden<br />
En schenckt den wyn zyns bloets."<br />
(Altaergeheimenissen)<br />
Deze mystieke opvatting van de godsdienst, die<br />
eredienst en sacramentele vereniging met de God-<br />
God~<br />
heid samensnoert, brengt Vondel tot de hoogste<br />
rechtsbeleving, want daar leert hij ons dat de<br />
Godheid:<br />
"Den „Den mensch in haeren dienst (begeert en eischt)<br />
om met hem en een geworden, langer niet by<br />
druppels, maar by vlieten<br />
of teffens al de zee der godtheid uit te te gieten<br />
In 't schepsel." schepse1."<br />
(Besp. IV. v. 270-273)<br />
Zo staat Vondel niet meer tegenover de recht-<br />
recht~<br />
spraak ener nationale synode, maar tegenover de<br />
meest algemene, de meest categorische rechts-<br />
rechts~<br />
instantie, waar hij zich op beroepen kan, de recht-<br />
recht~<br />
spraak van <strong>het</strong> lichaam dat in harmonie met de<br />
101
universele ordening de hoogste beleving en de<br />
volmaaktste rechtsverwerkelijking waarborgt. In en<br />
met Christus, door de levende gemeenschap van<br />
den Verlosser in zijn voortdurende genoegdoening<br />
en rechtsherstel, bewerkstelligen wij de rechtsorde,<br />
zoals zij door Gods almachtige goedheid werd in-<br />
in~<br />
gesteld. In die zin is godsdienst de hoogste rechts~ rechts-<br />
daad, de absolute verwerkelijking van <strong>het</strong> recht in<br />
de meest uitgebreide en algemene zin van <strong>het</strong><br />
woord. Het is een zich aansluiten bij de kosmische<br />
ordening in Gods eigen leven.<br />
Alle eschatologische eschatologi'iche doelstellingen verdwijnen in<br />
deze opvatting voor de dagelijkse werkelijkheid van<br />
<strong>het</strong> wonder der absolute rechtsverwerkelijking in<br />
<strong>het</strong> rijk Gods. Dat rijk Gods is geen ijdele droom,<br />
maar de enige werkelijkheid.<br />
"Waar „Waar de tol der eere Godts (wordt) betaald<br />
Gezoend de straf, op 's misdaads hals gehaald<br />
Gedanckt voor 't goed door 't kruis ons<br />
aangestorven<br />
En al de Kerk genade en heil verworven."<br />
Tussen deze mijlpalen -— de absolute in~lichting in-lichting<br />
en haar algemene, hoogste positieve verwerkelijking<br />
in <strong>het</strong> offerleven der sacramentele eniging met<br />
Christus -— liggen de accidentele verwerkelijkingen<br />
van Vondels rechtsidealen, zijn drama's en gedich~ gedich-<br />
ten, waar de gerechtigheid op verschillende wijzen<br />
naar voren treedt. De lijn waarlangs Vondels<br />
rechtsdrang uitgroeit tot rechtsgevoel en hoger<br />
rechtsbewustzijn in <strong>het</strong> geloof, is duidelijk: <strong>het</strong> is<br />
de lijn van <strong>het</strong> groeiend heldere bewustzijn, dat<br />
alleen de rechte verhouding tot den Schepper en<br />
de harmonie tot <strong>het</strong> heelal de juiste maat voor een<br />
deugdelijke rechtsverwerkelijking inhoudt. Dit hel~<br />
102
dere rechtsbewustzijn is de hoofddeugd, die <strong>het</strong><br />
hele leven richt op zijn doel en <strong>het</strong> de maat van<br />
<strong>het</strong> geluk verstrekt. Het recht is de kroon der<br />
vromen. De staat van erfrechtvaardigheid was de<br />
staat van den eersten Adam, na de val wordt de<br />
mens tot een hogere volmaaktheid opgeheven door<br />
de oneindige liefde Gods, die door den nieuwen<br />
Adam, Christus, <strong>het</strong> rechtsherstel in absolute vol-<br />
vol~<br />
maaktheid bewerkstelligde. Christus en in Hem de<br />
gelovige is de „Justus'', "Justus", die „ex "ex fide vivit".<br />
In die zin kan men beweren, dat Vondels<br />
Christologie de ganse ontwikkeling van zijn rethts-<br />
rethts~<br />
bewustzijn inhoudt. Van een subjectief-radicale, subjectief~radicale,<br />
op<br />
historische grondslag berustende verering, groeit<br />
Vondels visie op Christus uit tot de volmaakte be-<br />
be~<br />
lichaming van den immer levenden Rechtshersteller,<br />
Ier, die <strong>het</strong> vernieuwde leven van den gelovigen<br />
Rechtsherstel~<br />
mens inschakelt in de harmonische rechtsordening<br />
van Gods heelal.<br />
103
VIII<br />
DYNAMISCHE VERWERKELIJKINGS-<br />
VERWERKELIJKINGS~<br />
WAARDE VAN HET RECHTSOORDEEL<br />
Er is veel geschreven over Vondels dramatiek. De<br />
,.speelbaarheid" ,,speelbaarheid- der Vondeldrama's drama' s is nog steeds<br />
een vraagstuk, dat de meningen verdeelt. Feit is,<br />
dat weinige Vondel-stukken Vondel~stukken <strong>het</strong> „uithouden- "uithouden" op<br />
<strong>het</strong> moderne toneel. Behalve enkele model-voorstel-<br />
model~voorstel~<br />
lingen en de door de traditie gedragen Gijsbrecht-<br />
Gijsbrecht~<br />
opvoeringen, hebben de Vondel-vertolkingen Vondel~vertolkingen<br />
zich<br />
niet mogen verheugen in de gunst van <strong>het</strong> grote<br />
publiek. Waaraan is deze onverschilligheid te wij~<br />
ten? Aan de tekortkomingen van <strong>het</strong> drama of aan<br />
de onontvankelijkheid van <strong>het</strong> publiek? Ik geloof<br />
dat beide niet vrijuit gaan in zoverre <strong>het</strong> opgevoerde<br />
werk weinig beantwoordt aan Vondels opvatting<br />
en <strong>het</strong> publiek te ver van Vondels visie op <strong>het</strong><br />
conflict af staat. Men zoekt te veel wat bij Vondel<br />
niet te vinden is en anderzijds dringt men niet door<br />
tot de kern van <strong>het</strong> door Vondel gestelde probleem.<br />
Wat Vondel ons biedt, is is ongetwijfeid ongetwijfeld een drama-<br />
drama~<br />
tisch gebeuren, doch een dramatisch gebeuren, zo-<br />
zo~<br />
als <strong>het</strong> gezien was door een zeventiende-eeuwer.<br />
zeventiende~eeuwer.<br />
En nog wel van een zeventiende-eeuwer, zeventiende~eeuwer,<br />
die <strong>het</strong><br />
rechtsbewustzijn als uiteindelijk doel stelde aan een<br />
streng geformuleerd en toneelmatig opgesteld<br />
rechtsoordeel. Dit debat interesseert den modernen,<br />
uitgaanden, op een genoeglijke of artistieke avond<br />
belusten mens heel weinig. Doch <strong>het</strong> aest<strong>het</strong>isch<br />
genot, dat Vondel biedt, is van een te hoog gehalte,<br />
dat <strong>het</strong> den modernen toneelbezoeker in blijvende<br />
vervoering brengen kan. Zelfs <strong>het</strong> romantische ge-<br />
ge~<br />
waad, waarin Vondels verbeeldingen gestoken<br />
worden, kan <strong>het</strong> vuur van de geestdrift niet zodanig<br />
104
aanwakkeren, dat de voorstellingen een blijvend<br />
succes oogsten. Hoe goed ook bedoeld, zijn derge-<br />
derge~<br />
lijke pogingen weinig vruchtbaar en <strong>het</strong> succés, succès,<br />
zowel artistiek als financieel, blijft zeer dubieus.<br />
Een opvoering van Vondels werk blijft aldus een<br />
riskante onderneming en hierin zal wel geen ver-<br />
ver~<br />
andering komen zo lang men niet erkent, dat <strong>het</strong><br />
Vondeliaanse drama een zeer bizonder karakter<br />
draagt, dat <strong>het</strong> iets „sui "sui generis- generis" is, dat met andere<br />
toneelwerken niet kan worden gelijkgeschakeld, en<br />
op een heel bizondere, eigen wijze dient opgevoerd.<br />
Een gevaar is, dat men zich door de rijkdom der<br />
poëzie op een dwaalspoor laat brengen en aldus<br />
verblind, de reële kern der dramatische spanning<br />
niet weet op te diepen. De goed bedoelde over-<br />
over~<br />
lading, of accentuering der aest<strong>het</strong>ische schoonheid,<br />
verdooft de innerlijke ihnerlijke Malik klank der dynamische span-<br />
span~<br />
ning, die de werkelijke waarde van <strong>het</strong> drama uit-<br />
uit~<br />
maakt. Het gevaar dat men dit dualisme niet te<br />
boven komt, is zeer groot. Wil men dit vermijden,<br />
dan dient men <strong>het</strong> accent te leggen op de dynami-<br />
dynami~<br />
sche verwerkelijkingswaarden van <strong>het</strong> rechtsoor-<br />
rechtsoor~<br />
deel, waarin <strong>het</strong> werkelijke conflict belichaamd is.<br />
Immers er is geen drama bij Vondel, dat niet een<br />
probleem Van van goddelijk geopenbaard, of menselijk<br />
positief recht behandelt. Het Vondeliaanse drama<br />
is niets meer en niets minder dan een pleidooi, dat<br />
de argumenten voor en tegen de de tegenstrijdige<br />
rechtsgevoelens uitwerkt en dramatisch tegenover<br />
elkander stelt. Afgezien l\fgezien van de dichterlijke omkle-<br />
omkle~<br />
ding en beeldspraak, kan <strong>het</strong> slechts als zodanig<br />
onze aandacht 'ten volle in beslag nemen. Het biedt<br />
dus geen evolutie van karakters, geen dramatische<br />
verwording van <strong>het</strong> gemoed. Het is is innerlijk statisch<br />
en evolueert steeds in een zelfde kring om <strong>het</strong>zelfde<br />
centrum heen: <strong>het</strong> definitieve rechtsoordeel, waar- waar~<br />
105
van de uitspraak met zijn gevolgen de ontknoping,<br />
of om met Vondel te spreken de beslechting van<br />
<strong>het</strong> rechtsvraagstuk brengt. Men denke nu niet dat<br />
deze structurele eenzijdigheid eentonigheid insluit.<br />
In de nuancering der beleving van <strong>het</strong> rechtsgevoel<br />
ligt de zeer specifieke subtiliteit van Vondels dra~ dra-<br />
ma. Zijn boeiende kracht ligt juist in de mate, waar~ waar-<br />
in dit rechtsgevoel door ons gedeeld wordt, m.a.w.<br />
de intensiteit der verschillende motiefvoorstellingen<br />
moet opgestuwd en gedramatiseerd worden. Het<br />
gaat dus om de dynamiek van <strong>het</strong> rechtsgevoel en<br />
niet om <strong>het</strong> dramatische verloop der gebeurtenis~ gebeurtenissen,<br />
die slechts een episodisch karakter dragen. De<br />
sen.<br />
uiterlijkheid van <strong>het</strong> gebeuren blijft eenmaal gevat<br />
in de beperkte bewegingsmogelijkheden der drie<br />
eenheden van plaats, tijd en handeling, alleen de<br />
wassende drang tot <strong>het</strong> definitieve rechtsoordeel<br />
spitst <strong>het</strong> werkelijke conflict, de tegenstelling der<br />
zich bestrijdende motiefvoorstellingen, toe. Onge~ Onge-<br />
twijfeld zijn er dramatische factoren, die krachtig<br />
medewerken tot de botsing der rechtsgevoelens,<br />
bij voorbeeld <strong>het</strong> verontruste gemoedsleven, de<br />
emotionaliteit van <strong>het</strong> individuele temperament, de<br />
opdringende tijd vooral, die voortschrijdt met de<br />
onverbiddelijkheid der fataliteit, zijn belangrijke<br />
factoren in de nuancering van <strong>het</strong> rechtsgevoel.<br />
Toch zijn <strong>het</strong> allen maar bijkomstige factoren, de<br />
kern der beleving blijft de ontvankelijkheid voor<br />
<strong>het</strong> rechtsmoment, waarom <strong>het</strong> ten slotte gaat. De<br />
ingloed van de rechtszin bepaalt de dé wilsintensiteit<br />
van <strong>het</strong> individu en slechts in zoverre men de uit~ uit-<br />
drukking is van deze rechtszin, vertegenwoordigt<br />
men een reëel <strong>bestand</strong>deel van <strong>het</strong> dramatisch con-<br />
con~<br />
flict. Het karakter der optredende personages is<br />
door de daarin gevatte energie bepaald. De dramatiek<br />
der Vondel~spelen<br />
Vondel-spelen ligt aldus in hun dynami~ dynamidrama~<br />
106
sche kracht. Alle verwerkelijkingswaarden dezer<br />
dynamiek zijn primair en regelen de maat waarin<br />
de stofferingselementen van secundaire waarde mee<br />
dienen te werken tot de definitieve uitbeelding van<br />
<strong>het</strong> conflict, waaruit <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opbloeit.<br />
Aldus begrensd in zijn dramatische uiterlijkheid<br />
is <strong>het</strong> Vondeliaanse drama er een van ongemene<br />
diepte, <strong>het</strong> heeft een zeer specifiek eigen karakter,<br />
welks begrip een sterk ontwikkelde rechtszin bij<br />
den toeschouwer veronderstelt. Op die rechtszin<br />
doet <strong>het</strong> een krachtig beroep. Indien <strong>het</strong> vaak zijn<br />
werking mist, vaak ontoegankelijk blijft voor <strong>het</strong><br />
publiek, dan is de oorzaak veelal te zoeken in <strong>het</strong><br />
feit dat de wijze waarop Vondel <strong>het</strong> rechtsprobleem<br />
voorstelt, gebonden is aan zijn zeventiende~eeuws<br />
zeventiende-eeuws<br />
aspect en dat <strong>het</strong> publiek te weinig ontwikkeld is<br />
om de eeuwige stem van <strong>het</strong> recht los te maken<br />
van haar contingente verklanking in de tijd. Alles<br />
wat bijdraagt tot de openbaring van dit eeuwige<br />
karakter, zal <strong>het</strong> succes der Vondel-spelen Vondel~spelen<br />
ten<br />
goede komen en bestendigen. Maar dit betekent<br />
een ernstige verdieping der V Vondel-studie, ondel~studie, welke<br />
dient losgemaakt van louter eenzijdige litteraire be~ be-<br />
spiegeling en een verregaande hervorming der crer<br />
heersende Vondel-traditie.<br />
Vondel~traditie.<br />
Een typisch voorbeeld van de wijze waarop<br />
Vondel <strong>het</strong> rechtselement opvat als grondslag van<br />
dramatische verwikkeling, welke dynamische kracht<br />
er van uitstraalt, vinden wij op een plaats waar<br />
men zulks <strong>het</strong> minst zou vermoeden en wel in zijn<br />
landelijk spel De Leeuwendalers.<br />
Waarom gaat <strong>het</strong> in dit spel? Ongetwijfeld om<br />
de liefde van Hageroos en Adelaert. Maar de<br />
stuwende macht, de intrige, waardoor de toenade~ toenade-<br />
ring tussen beide geliefden bewerkt en verwezen~ verwezen-<br />
lijkt wordt, is een rechtsmotief, dat steunt op de<br />
107
uitlegging en de voltrekking van een vonnis, een<br />
vonnis „waardoor "waardoor rechtvaardigheid den vrede kan<br />
gemoeten-. gemoeten". Dit rechtselement is is de bron en de<br />
oorsprong der dramatische spanning, die <strong>het</strong> spel<br />
tot spel verheft. Nu heeft wel is waar dit rechts-<br />
rechtsmotief<br />
in de Leeuwendalers niet de majestatische<br />
ernst der rechtsproblemen in de andere spelen, doch<br />
dramatisch en dynamisch vervult dit rechtsmotief<br />
er dezelfde rol. Het wordt ingeschakeld en ont-<br />
ontplooid<br />
in <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf, die als <strong>het</strong><br />
ware de zuilen zijn waarop de lyrische en drama-<br />
dramatische<br />
overbloemingen van <strong>het</strong> eerste, derde en<br />
vijfde bedrijf frusten.<br />
De Leeuwendalers is bovendien ook een zeer<br />
typisch voorbeeld, omdat in dit spel de rechts-<br />
rechtsfunctie<br />
'van .van"den „den Heemraad- Heemraad" naar voren wordt<br />
gebracht en gewezen wordt op een specifieke vorm<br />
van <strong>het</strong> gewoonterecht: <strong>het</strong> lotrecht. Hoe primitief<br />
ook deze rechtsvormen mogen zijn, zij zijn niet-<br />
niettemin<br />
vormen van <strong>het</strong> rechtsgevoel en van <strong>het</strong><br />
rechtsbewustzijn, die de grondslag vormen van <strong>het</strong><br />
dramatisch verloop der gebeurtenissen en de bron<br />
zijn der dynamische spanning.<br />
'En nog om een andere praegnante reden is de<br />
Leeuwendalers belangrijk. Wij ontmoeten hier voor<br />
<strong>het</strong> eerst <strong>het</strong> probleem, dat een zo voorname plaats<br />
in Vondels rechtsinetaphysische rechtsmetaphysische opvattingen be-<br />
bekleedt,<br />
namelijk <strong>het</strong> probleem der billijkheid en<br />
der rechtmatige verklaring van Gods wil. Vondel<br />
formuleert dit probleem van den mens als weifelend<br />
rechter in een verklaring van Volkaart:<br />
"Ik „Ik vat dit vonnis niet, dees bloedige uitspraak<br />
moet<br />
Wat anders in den zin dan in den klank beduiden."<br />
(Vierde bedrijf) )<br />
108
In dit vierde bedrijf ligt de voorafspiegeling van<br />
Vondels Jephta. Dit rechtsmotief wordt reeds aan-<br />
aan~<br />
gevoerd in <strong>het</strong> tweede bedrijf op verschillende<br />
plaatsen, waar gehandeld wordt over „den "den Heemraad'',<br />
zijn keur en de daarmee verbonden loting.<br />
Heem~<br />
raad",<br />
Wij halen slechts, ter oriëntering, enkele uitspra-<br />
uitspra~<br />
ken aan die in de loop der dialogen voorkomen:<br />
"De „De heemraad vat <strong>het</strong> recht, als mannen, wien <strong>het</strong><br />
roer<br />
Van deze vryheid past te houden en te sturen..."<br />
"<br />
"Waartoe „Waartoe de keur van 't 't lot dan langer uitgesteld?<br />
Het lótrecht lotrecht ga zyn gangk, zoo raakt men uit dit<br />
vreezen.<br />
Vermag Uw Godtheid niet te scheiden van haar<br />
recht?..."<br />
"<br />
Dit zijn enkele kernspreuken waaruit de sfeer<br />
der dialogen blijkt. Men dient echter <strong>het</strong> hele<br />
tweede en <strong>het</strong> hele vierde bedrijf in acht te nemen<br />
om de belangrijkheid der dramatische en dynami-<br />
dynami~<br />
sche functie der hier ontplooide rechtsgedachte op<br />
volle waarde te schatten.<br />
In verband met deze vaststelling stel ik de vraag:<br />
wat kan er van de opvoering van een dergelijk spel<br />
terecht komen, wanneer men niet ten volle acht<br />
slaat op de dynamische verwerkelijking der rechts-<br />
rechts~<br />
idee, zoals zij door Vondel werd uitgebouwd, de<br />
rechtsidee, die <strong>het</strong> merg is van de twee essentiële<br />
bedrijven waarop de handeling van dit bekoorlijke<br />
en leerzame spel berust? En welke waarde heeft<br />
een bespiegeling, die deze factor voorbij ziet?<br />
109
IX<br />
VERWANTSCHAP VAN VONDEL EN<br />
DESCARTES<br />
Na de Groot is er niemand die zoveel invloed op<br />
Vondels denken heeft gehad als Descartes. Inhoud<br />
en vorm van.beider vanbeider geestesleven bieden een zonder~ zonderlinge<br />
overeenkomst, welke niet alleen aan de alge~ alge-<br />
Hnge<br />
mene geestesrichting dier dagen en aan de invloed<br />
der franse wijsbegeerte in Nederland, maar vooral<br />
aan de persoonlijke invloed van Descartes' werken<br />
te danken fs. iTs. Rechtstreekse bewijzen, dat Vondel<br />
Descartes heeft ontmoet en persoonlijk gekend, zijn<br />
niet voorhanden, maar beider leven biedt zoyeel zoveel<br />
aanrakingspunten, dat men gerechtigd is te be~ be-<br />
weren, dat zij naast elkander hebben geleefd en<br />
beiden in dezelfde kring van kennissen en vrienden<br />
hebben vertoefd. Een rechtvaardiging dezer ver~ ver-<br />
onderstelling vinden wij al al dadelijk il]. een feit, dat<br />
de verhouding Descartes-Vondel Descartes—Vondel zeer duidelijk in<br />
<strong>het</strong> licht stelt. Ik bedoel hier de toezending door<br />
,H. Reneri van een der tweehonderd eerste exem-<br />
exem~<br />
plaren van Descartes' Discours de la méthode, in<br />
1637, aan den Drost van Muiden, P. C. Hooft. In<br />
de begeleidende brief schrijft Reneri:<br />
"Estant „Estant à A Amsterdam pour distribuer quelques<br />
exemplaires du livre de Monsr. Descartes A. à per-<br />
per~<br />
sonnes de qualité, dont il faisait estim.e estime pour avoir<br />
eu l'honneur de les avoir veii veü et de leur avoir parlé<br />
aultre fois, il m'avait recommandé de bailler un<br />
ou Ie le faire tenir à Vostre Seigneurie pour Ie le grand<br />
estime qu'il fait de vostre mérite, désirant bien<br />
d'estre tenu pour vostre humbIe humble serviteur."<br />
Uit deze brief staat onomstotelijk vast, dat Hooft<br />
en Descartes elkander kenden en ontmoet hadden.<br />
110
Zou dit niet te Muiden zijn geweest? En zou Von-<br />
Von~<br />
del, die eerst in 1643 met Hooft brak, onkundig zijn<br />
gebleven van een feit, dat ongetwijfeld in de Mui-<br />
Mui~<br />
derkring grote aandacht moest trekken, ook al<br />
wegens de vriendschap welke Descartes met een<br />
anderen geestverwant van den drossaart, namelijk<br />
Huygens, verbond. Uit een mededeling van Huy-<br />
Huy~<br />
gens weten wij hoe sterk de nieuwe wijsbegeerte<br />
de aandacht trok.<br />
"Ce „Ce qui a fort plu —- schrijft Huygens —- dans<br />
le commencement quand cette philosophie a com-<br />
com~<br />
mencé de paraître paraitre c'est qu'on entendait ce qui disait<br />
M. Descartes, au lieu que les autres philosophes<br />
nous donnaient des paroles qui ne faisaient rien<br />
comprendre comme ces qualités occultes formes<br />
substantielIes, substantielles, espèces intentionnelles, etc..."<br />
"<br />
Er is bovendien nog <strong>het</strong> schrijven van Plempius<br />
over Descartes' verblijf in Amsterdam, <strong>het</strong>welk ons<br />
bewijst hoe dicht Descartes bij Vondels vrienden<br />
en kennissen stond. De verhouding van Vondel<br />
tot Plemp is algemeen bekend. Wat schrijft nu<br />
Plemp over Descartes? „J'ai "rai fréquenté intimement<br />
cet homme illustre à Amsterdam, avait d'avoir été<br />
appelé à .à la chaire de Louvain par la Ser. Infante<br />
Isabelle. Par l'intermédiaire de Jean Elichmann,<br />
médecin mèdecin silésien, je Ie le connus et je m'entretins sou-<br />
sou~<br />
vent de la physique avec lui." Deze brief is van<br />
21 December 1652, maar heeft betrekking op de<br />
jaren 1630-1632. Descartes legde zich in die jaren<br />
toe op de anatomie en <strong>het</strong> is ook de ontledingskunst<br />
van Plemp, die door Vondel in zijn gedicht Op de<br />
ontleding des menschelijken lichaams bezongen<br />
wordt. Behalve dit feit der persoonlijke relaties met<br />
de familie Plemp, zien wij hier Vondels opmerk-<br />
opmerk~<br />
zaamheid voor een kunst, waarin Descartes en<br />
Plemp zich gelijkelijk oefenden. Zal de intimiteit<br />
1111<br />
1 1
der twee geleerden aan Vondel ontgaan zijn? Vondels<br />
gedicht is van 1633.<br />
Von~<br />
deIs<br />
Dit zijn twee concrete feiten, die de aanrakings-<br />
aanrakings~<br />
sfeer van Descartes' en Vondels leven preciseren.<br />
Twee feiten, die wellicht door tal van andere in-<br />
in~<br />
ducties kunnen bekrachtigd worden. Doch er zijn<br />
nog probantere beschouwingen, vaststellingen van<br />
gelijkbeïnvloedende gelijkbeinvloedende geestesstromingen en ten slotte<br />
<strong>het</strong> testimonium der overeenstemming van Vondels<br />
en Descartes' werken, werken.<br />
De meest algemene overeenkomst tussen beide<br />
denkers is wel, dat beiden vertegenwoordigers zijn<br />
van wat men in de zeventiende eeuw noemt: „Yes-<br />
"res~<br />
prit géometrique”, géométrique", een manier van denken, waar-<br />
waar~<br />
door de zichtbare en ook de zedelijke wereld onder<br />
meetkundige verhoudingen beschouwd werd. Ruim-<br />
Ruim~<br />
te en tijd, waarin de hoegrootheidsbepalingen gevat<br />
zijn, worden beheerst door wetmatigheid, wetmatigheid. Dezelfde<br />
denkmethode wordt toegepast op de innerlijke we-<br />
we~<br />
reld uit hoofde der analogische normering van <strong>het</strong><br />
denken zelf. De conceptie van <strong>het</strong> heelal is een<br />
statische. God is de bouwmeester van <strong>het</strong> heelal,<br />
waaruit alle verhoudingen zijn. Alles is door God<br />
in een harmonieuze verhouding in de hemelruimten<br />
geplaatst en de zedelijke ordening kent als grond-<br />
grond~<br />
wet <strong>het</strong> behoud dezer fundamentele architectoniek.<br />
Deze structuur is een structuur van juiste verhou~ verhou-<br />
dingen, d.w.z. dat zij berust op natuurwettelijkheid,<br />
dus op een juridische grondslag. De schending der<br />
kosmische ordening is is <strong>het</strong> kwade, omdat zij een<br />
miskenning is van de „more "more geometrico'', geometrico", vastge-<br />
vastge~<br />
stelde waardeverhoudingen, en van de evenredig-<br />
evenredig~<br />
heid der onderdelen van <strong>het</strong> geheel. Deze even-<br />
even~<br />
redigheid is <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht. Aldus is <strong>het</strong><br />
universum een rechtsopenbaring. Buiten haar is <strong>het</strong><br />
heelal een zinloze chaos.<br />
112
Deze opvatting treedt met des te meer gezag<br />
naar voren naar mate <strong>het</strong> geloof in een zuiver per-<br />
per~<br />
soonlijke Godheid taant. In wetenschappen en<br />
staatkunde blijft deze wetmatigheid de band der<br />
eenheid uitmaken. Het volkenrecht vervult dezelfde<br />
functie na <strong>het</strong> verdwijnen der christelijke eenheid<br />
in staat en maatschappij. Het streeft naar een har-<br />
har~<br />
monieuze gelijkschakeling van autonoom geworden<br />
tegendelen.<br />
„More "More geometrico" denkt Vondel evenals Des-<br />
Des~<br />
cartes, omdat beider streven gericht is op <strong>het</strong> behoud<br />
van <strong>het</strong> onmisbare erfdeel der middeleeuwen en<br />
op de reconstructie ener synt<strong>het</strong>ische visie, die een<br />
algemeen aanvaardbaar begrip inhoudt der nieuwe<br />
noodzakelijke levensordening. Als zodanig weer-<br />
weer~<br />
spiegelen de werken der beide denkers dezelfde<br />
fundamentele funa.amentele trekken. Architectonisch behoren zij<br />
tot dezelfde school. Doch waar Vondel met Des-<br />
Des~<br />
cartes samenging, omdat beiden op de achtergrond<br />
hunner levensvisie dezelfde geloofstraditie als ze-<br />
ze~<br />
kerheidscriterium behielden, daar week Vondel van<br />
Spinoza af. Doch „more "more geometrico- geometrico" blijft hij ook<br />
met dezen groten tegenstander zo niet essentieel,<br />
dan toch formeel verwant. Al verschilt hun Gods-<br />
Gods~<br />
opvatting ten enenmale, hun metaphysische visie<br />
op <strong>het</strong> universum stemde formeel overeen. Om de<br />
overeenstemming van essentiële en formele opvat-<br />
opvat~<br />
ting zijn aldus Descartes' en Vondels denken nauw<br />
aan elkaar verwant. Beiden zijn ontwerpers van<br />
geometrische visies, waarvan de bouwkundige or-<br />
or~<br />
dening tendeert naar een supreme harmonie, waarin<br />
alle elementen, zowel der deductie als der inductie<br />
aan de mathematisch strenge ordening der logische<br />
ontwikkeling zijn onderworpen. Hun denken is der-<br />
der~<br />
halve monumentaal-statisch monumentaal~statisch en de beweging, welke<br />
113
wij in hun universum waarnemen, is gedetermineerd<br />
door de wetmatigheid van een transcendenten<br />
Schepper, die <strong>het</strong> grote werktuig van <strong>het</strong> heelal<br />
drijft en stuwt met de onverbiddelijkheid van on-<br />
on~<br />
veranderlijk immanente wetten. Door deze imma~ imma-<br />
nentie te verbinden met de goddelijke wil, over-<br />
over~<br />
bruggen zij de kloof tussen natuur en Godheid en<br />
heffen <strong>het</strong> dualisme, dat door de renaissancistische<br />
opvattingen was ingeluid, op.<br />
Mocht Vondel deze wetmatigheid in zijn spelen<br />
dramatiseren, in zijn Bespiegelingen huldigt hij deze<br />
met evenveel klaarheid als Descartes in zijn Médi~ Méc<br />
tations métaphysiques en de overeenstemming tus~ tus-<br />
sen deze twee werken is zo opvallend, dat <strong>het</strong> vol~ vol-<br />
doende is hun structuur te vergelijken om tot de<br />
conclusie te komen dat hier van een innige essen-<br />
essen~<br />
tiële verwantschap gesproken mag worden. Het<br />
denken, God, de mens en de natuur -— is de volg~ volg-<br />
orde, waarin beide schrijvers hunne denkconstructie<br />
optrekken. Vondel echter gaat verder dan Descar~ Descar-<br />
tes; zijn deducties voor <strong>het</strong> zedelijke en godsdien~ godsdien-<br />
stige leven zijn concreter. Hij vult zijn meta-<br />
meta~<br />
physche bespiegelingen aan met twee werken, De<br />
Heerlyckheit der Kercke en de Altaergeheimenis~<br />
Altaergeheimenis-<br />
sen, die de visie op zijn universum volledig at-<br />
af~<br />
ronden. De wetmatigheid der religieuze en mystieke<br />
belevenis heeft Vondel klaar en duidelijk uitgelijnd.<br />
Deze algemene overeenkomst nu wordt door tal<br />
van tekstconcordantiën der beide denkers bevestigd.<br />
Wij stippen enkele overeenstemmingen aan:<br />
Het meest karakteristieke en tevens duidelijkste<br />
bewijs van Descartes' invloed op Vondel is wel de<br />
aanhaling en de omschrijving van <strong>het</strong> "Cogito „Cogito ergo<br />
sum"op <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> eerste boek der Be~ Be-<br />
spiegelingen. Vondel dicht aldaar:<br />
114<br />
114
„Geen "Geen droom, noch dronckenschap benevelt my,<br />
die ken<br />
en buiten twyfel stel dat ick in wezen ben.” ben."<br />
(Besp. I. v. 1363. 1364)<br />
In de volgende verzen:<br />
„Niet "Niet eeuwigh was, zoo quam myn wezen dan te<br />
spruiten<br />
Van niet, of van een iet enz..."<br />
"<br />
(Besp. I. v. 1365. 1366 e.v.)<br />
vinden wij een nieuw bewijs van Descartes' invloed,<br />
daar in deze verzen de kwintessens van belangrijke<br />
hoofdstukken van <strong>het</strong> eerste boek van Descartes'<br />
Principia meesterlijk saamgevat zijn. In deze hoofd-<br />
hoofd~<br />
stukken zegt Descartes: ,,Que I,Que nous ne sommes pas<br />
la cause de nous males, mêmes, mais que c'est Dieu et<br />
que par conséquent il y a un Dieu" en „Qu'encore "Qu'encore<br />
que nous ne comprenions pas tout ce qui est en<br />
Dieu, il n'y a rien toutefois que nous ne connais-<br />
connais~<br />
sions si clairement comme ses perfections." Vondel<br />
parafraseert als volgt:<br />
" ............... van niet, dat kan niet sluiten:<br />
Want niet is maghteloos. Zoo sproot ick van<br />
een iet.<br />
Dit iet was eeuwighlyck in wezen voor <strong>het</strong> niet.<br />
Het was 't begin van al wat hier af quam te daelen.<br />
Want was'er buiten dit iet daetlyx, of in schyn,<br />
Dat moest nootzaeckelyck van niet gesproten zyn.<br />
Is dit <strong>het</strong> enckel al, wat is'er uitgelezen<br />
Van wysheit, goetheit, maght, dat in dit louter<br />
wezen<br />
Niet entloos uitmunt? Klim en klauter nu niet steil<br />
Door doornehaegh, en rots: hier is uw hoop en heil,<br />
115
Kunt gy u zelven, en uw'oirsprong overweegen<br />
en<br />
De Godtheid loopt u zelf met opene armen tegen.- tegen."<br />
(Besp. I. v. 1366-1378)<br />
Dat God ons niet kan bedriegen: „Que "Que Dieu<br />
n'est point la cause de nos erreurs'' erreurs" is wel een der<br />
belangrijkste stellingen van Descartes, immers in de<br />
Méditation troisième schrijft Descartes: „Mais "Mais afin<br />
de pouvoir öter 6ter toute raison de douter je dois exa-<br />
exa~<br />
miner s'il y a un Dieu ...... et et si si je je trouve qu'il y<br />
en ait un je dois aussi examiner s'il peut être trom-<br />
trom~<br />
peur: car sans la connaissance de ces deux vérités,<br />
je ne vois pas que je je puisse jamais &re être certain<br />
d'aucune chose.- chose."<br />
Vondel zal <strong>het</strong> Descartes nazeggen in <strong>het</strong> eerste<br />
boek der Bespiegelingen (v. 1335-1341):<br />
"Om „Om d'oirzaeck ga te slaen, waer door dees kennis<br />
spruit<br />
Zy vloeit uit 's hemels mont ......<br />
De mont des hemels kon zich zelven niet beliegen.<br />
Een grontbewys, dat, schoon de mensch <strong>het</strong> wil<br />
verdrucken<br />
In 't hart gewortelt blyft, en niet is uit te rucken.'' rucken."<br />
Een nieuwe overeenstemming van Vondel met<br />
Descartes vinden wij in <strong>het</strong> eerste boek der Bespie~ Bespie-<br />
gelingen en wel daar waar Vondel uitweidde over<br />
de onzichtbaarheid van God en van de ziel. Vondel<br />
werkt daar breedvoerig uit de vergelijking met de<br />
onzichtbare maar toch reële lucht. Evenals wij de<br />
lucht en de wind niet zien, zo is <strong>het</strong> dat wij noch<br />
God noch een andere geest kunnen zien. Wij be-<br />
be~<br />
merken hun zijn en hun aanwezigheid uit hun<br />
werking (I. v. 155-302).<br />
116
In de Méditation seconde (par. VII) zinspeelt<br />
Descartes op deze opvatting en al is <strong>het</strong> om ze te<br />
bestrijden, toch is is <strong>het</strong> een feit dat hij <strong>het</strong> beeld,<br />
dat Vondel breedvoerig uitwerken zal, uitdrukkelijk<br />
aanduidt. Descartes schrijft aldaar over zijn eigen<br />
wezen: "Je „Je ne suis point un air delié et pénétrant<br />
répandu dans tous ces membres, je ne suis point<br />
un vent, un souffle, ni rien de tout ce que je puis<br />
feindre et imaginer..."<br />
"<br />
En in de Réponse aux cinquièmes objections<br />
(par. II) beklemtoont Descartes dezelfde gedachte.<br />
"Dites „Dites moi donc, je vous prie, 6 '6 chair, ou qui que<br />
vous soyez, et quel que soit le Ie nom dont vous voulez<br />
qu'on vous appelle, appelIe, avez-vous avez~vous<br />
si peu de commerce<br />
avec r l'esprit que vous n'ayez pu remarquer r rendroit<br />
ou oft j'ai corrigé, ,cette imagination du vulgaire, par<br />
laquelle on feint que la chose qui pense est sem-<br />
sem~<br />
blable au vent ou à quelque autre corps de cette<br />
sorte?...<br />
Hier heeft de dichter niet geschroomd een argu-<br />
argu~<br />
ment voor <strong>het</strong> bestaan van God en van de ziel uit<br />
de populaire denkwijze over te te nemen. Of deze<br />
beeldspraak wetenschappelijk meer of minder juist<br />
was, leek hem van minder belang. Zij zette kracht<br />
bij aan zijn algemeen betoog en Vondel blijft er<br />
met voorliefde bij staan, daar deze populaire mening<br />
hem de mogelijkheid biedt tot een rijke, dichterlijke<br />
ontwikkeling. Vondel neemt ter wille van <strong>het</strong> be-<br />
be~<br />
toog zijn goed waar hij <strong>het</strong> vinden kan, doch dat<br />
hij <strong>het</strong> ditmaal bij Descartes vindt, lijkt mij, gezien<br />
<strong>het</strong> omvattend kader van de algemeen met Descar-<br />
Descar~<br />
tes overeenstemmende gedachtengang, niet twijfel-<br />
twijfel~<br />
achtig.<br />
Deze overeenstemming valt telkens en telkens op,<br />
bij voorbeeld in <strong>het</strong> eerste boek der Bespiegelingen,<br />
waar Vondel een betoog houdt over de de redelijkheid<br />
117
van <strong>het</strong> onderzoek, of men in zijn prille jeugd niet<br />
verkeerd is voorgelicht aangaande de Godskennis.<br />
Het betoog is gevat in de verzen 53 tot 116. In<br />
deze verzen neemt Vondel uitdrukkelijk de ge-<br />
ge~<br />
dachtengang van Descartes' Principia over, waar<br />
Descartes wijst op de verkeerde meningen, welke<br />
wij tijdens onze kinderjaren aankleven. Descartes<br />
schrijft aldaar:<br />
"Que „Que la première et principale cause de nos<br />
erreurs sont les préjugés de notre enfance" enfance- en „que "que<br />
pour óter doter les les préjuges de notre enfance il faut<br />
considérer ce qu'il y a de clair en chacune de nos<br />
premières notions". notions-. Vondel dicht Descartes na,<br />
wanneer hij schrijft:<br />
Dit scherpen voester, en de vader, vooght, en<br />
hoeder<br />
Den jongen kinderen in, en leeren vroeg <strong>het</strong> jong<br />
Dien gallem, uit de wiegh, nabaeuwen met zijn tong<br />
Dus erft <strong>het</strong> kint een taal door omgang en<br />
hanteering<br />
Met 'smoeders taele en spraeck de vaderlycke<br />
Ieering leering<br />
En erfgewoonte schept een anderde natuur,<br />
Die lastigh wort verleert. Zit waerheit aen <strong>het</strong> stuur<br />
Van huis en huisgezin, zoo vaert <strong>het</strong> kint geluckigh.<br />
Zit logentael te roer, hoe jammerlyck en druckigh<br />
Vernielt dees schipbreuck dan al d'afkomst van<br />
dien stam!<br />
Een ommezichtigh brein, mistrout hierom de mam<br />
En overievering overlevering van moeder, vooght en vader,<br />
Om erfbedrog te vlikn, vliên, en wenscht uit angst zich<br />
nader<br />
Met reden te bera'èn, beraên, te toetsen, scherp en stil<br />
Wat Godt en godtsdienst raeckt, eer 't 't oordeel<br />
stemmen wil,<br />
118
Om door aenzienlyckheit van baerden, penne en<br />
schooIen schoolen<br />
Een huurtong niet zo dom, met al den hoop,<br />
te doolen, dooIen,<br />
Die dommer dan <strong>het</strong> vee, gedreven naer <strong>het</strong> nest<br />
Den dryver volght, die zich op 't smeer der kudde<br />
mest..."<br />
"<br />
(Besp. I. v. 59-102)<br />
Bovendien draait heel Vondels betoog van Gods<br />
bestaan, evenals bij Descartes, om <strong>het</strong> ideologische,<br />
<strong>het</strong> ontologische en <strong>het</strong> kosmologische bewijs. Dit<br />
driedubbele bewijs omvat de hele gedachtengang<br />
van Vondels Bespiegelingen. Wel schijnt Vondel<br />
-— <strong>het</strong>geen bij een dichterlijke natuur als de zijne<br />
makkelijk te verklaren valt -— Gods bestaan voor-<br />
voor~<br />
namelijk te willen betogen uit Gods eigenschappen.<br />
Doch dit doet geen afbreuk aan de stelling van<br />
Descartes die in de Principia zegt: „Qu'encore "Qu'encore que<br />
nous ne comprenions pas tout ce qui est en Dieu,<br />
il n'y a rien toutqfois toutE;,fois qui nous ne connaissons si<br />
clairement comme ses perfections." Integendeel.<br />
Bovendien wijst Vondel uitdrukkelijk op Descar-<br />
Descar~<br />
tes' ideologisch argument, wanneer hij dicht:<br />
„Hier "Hier stuit my een en zeght: waertoe veel overlegh<br />
Belieft <strong>het</strong> U, zoo baen den allerkortsten wegh<br />
Om Godt te vinden en dus wyt niet om te draeven<br />
Welaen, nu luistert toe. Godt is niet ver te zoeken<br />
De waerheit steunt op zich en hoeft geen bergh<br />
van boecken."<br />
(Besp. I. v. 1355 e.v.)<br />
Wie bedoelt Vondel hiermee? Wie anders dan<br />
de man, dien Plemp vond te te Amsterdam: „Livré "Livré a à<br />
119
ses méditations solitaires, qui ne lisait pas de livres<br />
et n'en possedait point." Descartes, want onmid-<br />
onmid~<br />
dellijk op deze verzen laat Vondel Descartes'<br />
'<br />
"Cogito „Cogito ergo sum" volgen. En voor heel zeevarend<br />
en zeelievend Nederland maakt hij de denkwijze<br />
van Descartes vatbaar door haar te te vergelijken met<br />
een mogelijke doorbraak van de Suez-engte, Suez~engte,<br />
om<br />
aldus de reis naar Indië te te verkorten.<br />
"„...0m Om Godt te vinden en dus wyt niet om te<br />
draven<br />
Men iloeft hoeft van Memfis slechts dry mylen door te<br />
graven<br />
Naer 't roode meer, zoo zeilt de zeeman met een<br />
lust<br />
Uit onze noortzee kort aen d'Indiaensche kust.” kust."<br />
(Besp. 1. I. v. 1357 e.v.)<br />
Zinspeelt Vondel hier op een in de zeventiende<br />
eeuw bestaand plan om aldus de indische reis te<br />
verkorten? Was dit plan wellicht van Descartes<br />
afkomstig? Het is in ieder geval opmerkelijk hoe de<br />
idee van zulk een groot waterbouwkundig werk<br />
door Vondel in verband wordt gebracht met Des-<br />
Des~<br />
cartes' denkwijze. Is er verband tussen zulk een<br />
stout en zeker opvallend. denkbeeld en Descartes'<br />
reizen door Europa? Vóór V66r hem was Usselinx de-<br />
de~<br />
zelfde gang gegaan voor <strong>het</strong> droogleggen van grote<br />
onvruchtbare gebieden en <strong>het</strong> verrichten van aan-<br />
aan~<br />
zienlijke bouwkundige werken. Het is niet onmo-<br />
onmo~<br />
gelijk dat Von.dels Vondels vers hier een kostbare inlichting<br />
geeft nopens een nog onopgelost en wellicht onge-<br />
onge~<br />
steld vraagstuk.<br />
Een der meest treffende concordantiën tussen<br />
Vondel en Descartes vinden wij in <strong>het</strong> ganse twee-<br />
twee~<br />
de en derde boek der Bespiegelingen, dáár daár waar<br />
120
Vondel betoogt, dat de Godsidee in den mens <strong>het</strong><br />
merkteken is van den goddelijken werkmeester. Tal<br />
van plaatsen çlaatsen komen in deze boeken voor, waar<br />
Descartes' beroemde uitspraak door Vondel in <strong>het</strong><br />
betoog is verwerkt. Descartes schrijft in <strong>het</strong> acht<br />
en dertigste hoofdstuk van zijn M Méditation troi-<br />
troi~<br />
sième: "Et „Et certes on ne doit pas trouver &range étrange<br />
que Dieu en me créant ait mis en moi cette idée<br />
(idée (id& de Dieu) pour Etre être comme la marque de<br />
l'ouvrier empreinte sur son ouvrage." Het is on-<br />
on~<br />
mogelijk om de talrijke plaatsen aan te halen, waar<br />
Vondel deze gedachte uitwerkt. Zoals wij <strong>het</strong> reeds<br />
zeiden, zijn <strong>het</strong> tweede en derde boek op deze<br />
grondgedachte gebouwd. Wij geven nochtans<br />
enkele nadere aanduidingen: in <strong>het</strong> tweede boek<br />
de verzen 387-389 en 1323-1333, in <strong>het</strong> derde<br />
de verzen 55-60 en 303-308. Dit Dit zijn slechts<br />
een paar typische overeenstemmingen. Nog vinden<br />
wij in <strong>het</strong> derde boek een overeenstemming, die<br />
boekdelen spreekt en wel de overeenstemming met<br />
Descartes' beroemd betoog over „<strong>het</strong> "<strong>het</strong> wasch" uit<br />
de tweede Méditation métaphysique (par. XI, XII,<br />
XIII) van ,<strong>het</strong> "<strong>het</strong> wasch'' wasch" dat dat wel wel uiterlijk veranderen<br />
kan van vorm, maar steeds <strong>het</strong> wezen van „<strong>het</strong> "<strong>het</strong><br />
wasch'' wasch" blijft behouden. Dit in verband met <strong>het</strong><br />
wezen der zielen en haar kenvermogen. In <strong>het</strong> derde<br />
boek (v. 483-489) zegt Vondel Descartes na:<br />
"Dit „Dit is d'eenige oirzaeck van <strong>het</strong> wassen en vergaen<br />
Der wezens, die alleen uit element bestaen.<br />
En wisselen van staet, gestorven of of herboren.<br />
De stof behoudt haer duur; de formen gaen<br />
verloren.<br />
Zoo lydt <strong>het</strong> weecke wasch, en blyft eenzelve ding<br />
V Verandert naer na~r<br />
<strong>het</strong> merck van 's 's konings<br />
wapenring..."<br />
"<br />
121
Van de hoogste belangrijkheid is bovendien <strong>het</strong><br />
feit, dat Vondel Vendel onder „natuur" "natuur" <strong>het</strong>zelfde als Des-<br />
Des~<br />
cartes begrijpt n1. nl. God, in de Méditation sixième<br />
(par. XXII): „Car "Car par la la nature considerée en<br />
général, je n'entends maitenant autre chose que<br />
Dieu même, ou bien l'ordre et la disposition que<br />
Dieu a établié dans les choses créés..." " Dat <strong>het</strong><br />
wezen van God bestaat in de „Isheit", "Isheit", zoals Vondel<br />
<strong>het</strong> zo geniaal uitdrukt, stemt ook geheel en al<br />
overeen met Descartes' stelling, dat bij God alleen<br />
existentie en essentie samenvallen. Tal van andere<br />
overeenstemmingen zijn nog aan te stippen. Hen<br />
alle en volledig aan te halen, zou ons leiden tot<br />
<strong>het</strong> overschrijven van Vondels Bespiegelingen en<br />
Descartes' Méditations. Wij moeten ons tot de<br />
meest belangrijke bepalen. Aldus vestigen wij nog<br />
de aandacht op <strong>het</strong> beginsel der „ratio "ratio sufficiens"<br />
of „raison "raison suffisante" als kenmerk der waarheid.<br />
Vondel dicht daaromtrent in <strong>het</strong> derde boek<br />
( v. 1009-1018):<br />
018 " .................. In 't stercken stereken van een waerheit<br />
Zoo noodigh, dient gelet op bondigheit en klaer-<br />
klaer~<br />
heit; heft;<br />
Behoudens naer den aert der stoffe: want indien<br />
Men hier de wiskunst eischt, om toonbaar te bedien<br />
Door maeten en getal, den eigen aert der zielen<br />
Die nooit, als 't lyf, Iyf, in 't 't lot der sterflyckheit<br />
vervielen.<br />
Dat waer een onbescheit, men eiseh' eisch' geen' klaerder<br />
dagh<br />
Van reden dan de zaeck natuurlyck geven magh.<br />
En dit vernoeght een hart, dat niet, als ziende<br />
blinden<br />
Een tastbare reden eischt, die hier niet is te<br />
vinden."<br />
122
In de Méditation cingième cinqième (par. IX) verdedigt<br />
Descartes dezelfde stelling, waar hij betoogt: -„Qu' "Qu'<br />
étant impossible de penser à A Dieu sans lui attribuer<br />
toutes sortes de perfections; son existence qu'on<br />
en conclut, n'est pas une suit& suité d'une pure supposition-<br />
—- „Cette "Cette nécessité nécessite - zo schrijft Descartes —-<br />
est suffisante pour me faire conclure (après que<br />
supposi~<br />
tion"<br />
j' ai reconnu que r l'existence est une perfection) ) que<br />
cet ètre être premier et souverain existe veritablement<br />
etc ........<br />
In par. XLI en XLII van de Méditation sixième<br />
doet Descartes een beroep op dezelfde ratio suf-<br />
suf~<br />
ficiens en op de harmonie van <strong>het</strong> leven om de<br />
waarachtigheid van de menselijke kennis te bewij-<br />
bewij~<br />
zen. ±en. Tegenover de verwarring der dromen stelt<br />
Descartes de logische, blijvende orde van ons ge-<br />
ge~<br />
wone denkleven en dit denkbeeld van redelijkheid<br />
en harmonie wordt bij hem <strong>het</strong> hoogste criterium,<br />
waardoor overdreven twijfel 'verdwijnt en detail-<br />
detail~<br />
vergissingen vanzelf wegvallen ten gevolge van de<br />
tegenstrijdigheid welke zij openbaren tegenover<br />
eenheid en algemeenheid. Het laatste woord van<br />
Descartes is een beroep op de harmonie en de doel-<br />
doel~<br />
matigheid. Deze idee der doelmatigheid is ook doorslaggevend<br />
gevend voor Vondel en voor hem voldoende volçloende<br />
door~<br />
tot aanvaarding der voorgehouden waarheid. Zij is<br />
breedvoerig uitgewerkt in <strong>het</strong> derde boek der Be~ Be,-<br />
spiegelingen.<br />
Niet minder belangrijk is <strong>het</strong> feit dat Vondel met<br />
Descartes overeenstemt in in de opvatting van de<br />
natuur der stoffelijkheid, die met geen zelfstandig-<br />
zelfstandig~<br />
heid, of zelfstandige eigenschappen bezield is, maar<br />
afhangt van den eersten Beweger, die haar aan de<br />
wetten der beweging onderwerpt (I. v. 386-446;<br />
lil. III. v. 909-912; 909---:912; III. lil. v. 833-836). Ook <strong>het</strong> feit<br />
dat volgens Vondel de natuur nergens „ledigheid- "ledigheid"<br />
123
vertoont, is een overeenstemming met Descartes'<br />
stelling, stelling. dat de natuur <strong>het</strong> ledige uitsluit. Eveneens<br />
de totale onafhankelijkheid van ziel en lichaam, lichaam. zo~ zo-<br />
als zij door Vondel voorgehouden wordt. wordt, bewijst<br />
een belangrijk parallelisme met Descartes' opvattin~ opvattin-<br />
gen in dezen. Dit` Dit' onderdeel van <strong>het</strong> derde boek<br />
(v. 1035-1086) is wel een der allerbelangrijkste<br />
voor <strong>het</strong> begrijpen van Vondels kentheorie. Hij be~ be-<br />
strijdt er dingen:<br />
„,,(( die) wanen wat men vat, wort eerst in brein<br />
begrepen<br />
En zinnen: geen verstant, hoe scherp, hoe fyn<br />
geslepen<br />
Kan wercken door op ',t 't geen in 's menschen<br />
harssens speelt<br />
Verschynt, en door den zin 't begryp wort<br />
ingebeelt.<br />
Wy stemmen oock met hun dat onze ziel te schatten<br />
Van al 't verstaenbre hier wel stofwys op kan<br />
vatten.<br />
Door haer verbeeldingen; maar sluiten evenwel<br />
Dat zy met stofgewys hierop haer oordeel veil'; vell';<br />
Naerdienze dickwyl stemt, gelycke zelfs belyden<br />
De dingen, die rechtuit met •'s menschen zinnen<br />
stryden, enz .....,.""<br />
Deze verzen zijn niets anders dan een omschrij~ omschrij-<br />
ving van Descartes' Première méditation en ge~ ge-<br />
richt tegen de materialisten, die beweerden dat er<br />
niets in <strong>het</strong> verstand ontstond dan door toedoen<br />
der zinnelijke waarneming. Zijn kentheorie is dus<br />
van spiritualistische aard en verwant aan de idealis~ idealis-<br />
tische stelling.<br />
Deze vaststelling is tevens belangrijk voor <strong>het</strong><br />
bepalen van <strong>het</strong> karakter van Vondels aesthe~ aesthe-<br />
124
tiek, daar door de uitschakeling van de idee ener<br />
zelfstandige bezieling van de materie, Vondel zowel<br />
als Descartes de theorie der occulte eigenschappen<br />
der stof bestrijdt, en <strong>het</strong> vitale beginsel uit de<br />
physiologie weert. De natuur heeft geen organi-<br />
organi~<br />
sche functies als zodanig, zij is niet bezield maar<br />
gedreven door den eersten Beweger, die <strong>het</strong> heelal<br />
regeert, door de veer en <strong>het</strong> gewicht die de maat<br />
van <strong>het</strong> universele leven reguleert. Wij treffen hier<br />
de opvatting der vooropgestelde harmonie die <strong>het</strong><br />
primaat aan de inwerking van Gods geest toekent.<br />
God is aldus te vergelijken met een klokkenmaker,<br />
die na de schepping van zijn werk rusten kan in<br />
de heerlijke rust der zekerheid, dat alles geregeld<br />
is naar zijn goddelijk inzicht en naar de berekening<br />
zijner wijsheid stipt verlopen zal. Aldus heeft God<br />
een eminent bestaan in de natuur, zijn aanwezig-<br />
aanwezig~<br />
heid herschept haar t'allen fallen stond, behoudt en be-<br />
be~<br />
stiert haar, vervult haar heel en al. De goddelijke<br />
substantie valt aldus niet buiten de toevalligheid<br />
der gebeurlijkheden. gebeurNkheden. De natuur is is "God „God in in Gode". Gode.<br />
En dat is wat Descartes en Vondel in in vervoering<br />
brengt. De bespiegelingen van, God en van Gods<br />
eigenschappen zijn hun beiden tot hoogste vreugde.<br />
In en door haar bereiken zij reeds op aarde een<br />
hemels genot. Men vergelijke Descartes' en Vondels<br />
gelijkluidende bekentenis hieromtrent.<br />
Von~<br />
deIs<br />
Wij vinden ze bij Descartes a.m. o.m .. in de Médita~ Médita-<br />
tion troisième (par. XL en XLI), waar hij zegt:<br />
"Qu'on „Qu'on ne saurait trop s'arrêter s'arrèter à contempler contempIer et<br />
adorer ce Dieu tout parfait.<br />
Mais auparavant que j'examine cela plus soig-<br />
soig~<br />
neusement, et que je passe ià à la consideration des<br />
autres vérités que l'on en peut recueillir, il me semble<br />
très à propos de de m'arrêter m'arrèter quelque temps à la con-<br />
con~<br />
templation de ce Dieu tout parfait, de peser tout<br />
125
à loisir ses merveilleux attributs, de considérer,<br />
d'admirer, et d'adorer l'incomparable beauté de<br />
cette immense lumière, au moins autant que la force<br />
de mon esprit, qui en demeure en quelque sorte<br />
ébloui. ébloui, me Ie le pourra permettre.- permettre."<br />
(Med. III. 111. XL)<br />
"Car „Car comme la foi nous apprend que la souve-<br />
souve~<br />
raine felicité de l'autre vie, ne consiste que dans<br />
cette contemplation de la Majesté divine; ainsi<br />
experimentons nous dès maintenant, qu'une une sem-<br />
sem~<br />
blable Méditation quoique incomparablement moins<br />
parfaite, nous fait jouir du plus grand contentement<br />
que nous soyons capable de ressentir en cette vie.- vie."<br />
(Med. III. XLI)<br />
Men leze nu bij Vondel, in <strong>het</strong> vierde boek der<br />
Bespiegelingen Bespiegielingen (v. 838-863), hoe hij de bespiege-<br />
bespiege~<br />
ling der Godheid bezingt:<br />
"Bestaet „Bestaet nu 's menschen heil in geen uitwendigh<br />
goet<br />
Genooten by fortuin, door 't 't lichaem of gemoedt<br />
Verlustight by den zin; noch in verstaenbre<br />
vreughden<br />
Gesproten uit de daet van zedighert, zedigheÎt, en deughden;<br />
Noch kennis en verstant van kunst, en wetenschap<br />
Zoo moet ons heil bestaen en op eenen en hooger trap.<br />
In 't stil bespiegelen der Godheit, en de klaerheit<br />
Van 't 't goddelycke licht der onbevleckte waerheit.- waerheit."<br />
Het eigenste oogenmerck, waerop ons wezen mickt<br />
En daer al 'n minder goet var. van Godt is toegeschikt.<br />
Dus zweemt de mensch naer Godt, den Vader aller<br />
dingen<br />
Die eewigh in zich zelf en zijn bespiegelingen<br />
Gerust en stil volhardt, en opgetogen blyft;<br />
Terwyl hy 't 't al al beweeght, wat om hem ommedryft.<br />
Tot dus bespiegeling van Godt, dien ongezienen<br />
126
Moet ons gezontheid, rust, en ongesteurtheit dienen<br />
Die uit de zeden vloeit; en elck uitwendig ding<br />
By ons te vatten dient tot dees bespiegeling."<br />
Men zou de overeenstemmingen tussen Vondel<br />
en Descartes Descilrtes nog nader kunnen aanduiden. Er zijn<br />
er talrijke en belangrijke, die wij nog niet hebben<br />
aangeroerd, bij voorbeeld de overeenstemming in<br />
de aanvaarding van de „idées "idées innées", een gedach-<br />
gedach~<br />
te, die telkens en telkens bij Vondel bij <strong>het</strong> bespreken<br />
der natuurwettelijkheid naar voren komt.<br />
be~<br />
~preken<br />
De termen: ingeboren, in <strong>het</strong> hart gesneden, inge-<br />
inge~<br />
drukt, komen telkens en telkens voor onder zijn<br />
pen. Er is ook de overeenstemming bij beide den-<br />
den~<br />
kers over <strong>het</strong> wezen der ziel en der vrijheid van de<br />
wil, over de zedelijkheid en <strong>het</strong> opperste goed, over<br />
<strong>het</strong> bestaan der goddelijke Voorzienigheid enz. De<br />
concordantiën zijn zo algemeen en zo veelvuldig,<br />
dat zij een ieder, die beide schrijvers heeft gelezen,<br />
direct in <strong>het</strong> oog valt. Zij is is evident, en behoeft<br />
geen nader betoog. Derhalve sluiten wij dit betoog<br />
met een paar opmerkingen betreffende een interes-<br />
interes~<br />
sant en nog onopgelost probleem, waar Vondel en<br />
Descartes beiden in betrokken zijn en ten slotte<br />
met een beoordeling van de bij Vondel veelvuldig<br />
voorkomende axiomatische vorm, waarin hij zijn<br />
gedachten formuleert.<br />
Het bedoelde probleem houdt verband met<br />
Vondels omschrijving van <strong>het</strong> „Cogito "Cogito ergo sum".<br />
Vondel schrijft: „Geen "Geen droom noch dronckenschap<br />
benevelt mij." De vraag is nu of Vondel door deze<br />
zeer specifieke omschrijving heeft willen zinspelen<br />
op <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> „Cogito "Cogito ergo sum" en heel de<br />
denkmethode van Descartes gericht waren tegen<br />
de hermetische denkwijzen, die toentertijd in Neder-<br />
Neder~<br />
land in zwang waren. Tegen al <strong>het</strong> troebele en ver- ver~<br />
127
warde dat deze pseudo-mystische pseudo~mystische wijsheid bevatte?<br />
Deze esoterische leer was zeer verspreid in Neder-N eder~<br />
land door de vertaling van Franciscus Patricius en<br />
vierde hoogtij in de vergaderingen der Rozenkrui-<br />
Rozenkrui~<br />
zers. Opmerkelijk is, dat de term „dronckenschap-<br />
"dronckenschap"<br />
een geliefde wijze van bestempeling der geestes-<br />
geestes~<br />
verwarring in deze kringen was. Nu weet men, en<br />
de zaak is door Gilson en Cohen onderzocht, dat<br />
Descartes misschien lid van de Rozenkruizers was.<br />
Een afdoend bewijs is niet gevonden. Komt nu de<br />
omschrijving van <strong>het</strong> "Cogito „Cogito ergo sum" deze ver-<br />
ver~<br />
moedens versterken? Het samenbrengen der teksten<br />
verzwakt de veronderstelling niet.<br />
De Hermetische tekst komt voor in de Poeman~ Poeman-<br />
der, <strong>het</strong> derde boek der Hermetische geschriften.<br />
De tekst luidt als volgt:<br />
"Dat „Dat <strong>het</strong> grootste quaedt in den Mensch de on-<br />
on~<br />
erkentenis Gods zy.<br />
1) 1 ) Waar loopt ghy doch heen, ghy droncke lie-<br />
lie~<br />
den; ghy die den wyn der onerkentenis in U hebt<br />
gedroncken? den wekken welcken ghy doch niet en kont<br />
verdraghen, zoo ghy den selvigen niet uyt en<br />
spought.<br />
2) Zyt toch nuchteren, en siet met de oogen des<br />
harten; en zoo ghy al esamen t'samen sulckx sukkx niet en kont<br />
soo doet <strong>het</strong> doch alleenlyck, ghy, ghy die kont;<br />
want <strong>het</strong> quaet van de onerkentenis overswemt den<br />
ganschen Aerdbodem en verderft daertoe, die in 't<br />
lichaem verslootene siele; doordien sy deselvigh<br />
niet toe en laetdat sy tot de poorte des heyls<br />
komme.<br />
3) Soeckt den leydsman, die ons leyt tot de<br />
deuren der kennissen aldaar <strong>het</strong> hellichtende heIlichten licht<br />
is; van alle duysternis ghereynight; aldaar niemant<br />
droncken en is."<br />
Het betoog van Descartes munt zeker uit door<br />
128
nuchterheid. Maar wat dan? Is Vondels omschrij-<br />
omschrijving<br />
een zuivere aanduiding van Descartes' Rozen-<br />
Rozenkruizersschap<br />
of of bedoeld als een aanvechting van<br />
deze esoterische leer? Een verwantschap valt niet<br />
te ontkennen. Echter wanneer wij de geschriften<br />
van Vondel nagaan, dan zien wij dat hij de<br />
Hermetische leer bestrijdt in hare vervalsing. De<br />
passages waar Vondel over de Hermetische leer<br />
spreekt, zijn veelvuldig. Men vindt ze o.a. in <strong>het</strong><br />
derde boek der Bespiegelingen (v. 735, v. 1137,<br />
v. 1169). In <strong>het</strong> vierde boek is is de bestrijding al zeer<br />
scherp (v. 1094-1145). Nog zijn er er zinspelingen<br />
in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 69 en 1455-1460). 1455-146,0). Op grond<br />
van deze veelvuldige uitweidingen, die hun verant-<br />
verantwoording<br />
dienen te vinden in Vondels werk, menen<br />
wij dat Vondel de de Hermetische leerstellingen in<br />
hun toenmalige vorm bestrijdt en dat Descartes dit<br />
eveneens doet met zijn nieuwe denkleer. Vondel<br />
wil aantonen dat oorspronkelijk de Hermetische<br />
leer vol wijsheid was. Doch<br />
"De „De bloem der wysheit, uitgezogen by de spin<br />
Veranderde in venyn, door averechts misduiden.”<br />
misduiden."<br />
Deze vaststelling sluit de veronderstelling niet<br />
uit, dat Descartes en wellicht ook Vondel tot de<br />
Rozenkruizers hebben 'behoord, en er zijn in Vondels<br />
werk andere gegevens, die daarop wijzen<br />
Von-<br />
- (zie mijn artikel in de Vondelkroniek, getiteld<br />
Eusebia) —-<br />
doch de bestrijding is evident, wan- wanneer<br />
men de verzen 499 tot 523 van <strong>het</strong> tweede<br />
boek der Bespiegelingen in <strong>het</strong> oog houdt. Daar<br />
valt Vondel Gods tegenvoeter aan, den Fenix, die<br />
in de zonnestad vereerd werd. Nu denke men aan<br />
Rembrandts verheerlijking van den Fenix, een ver- verheerlijking<br />
waarop nog niet zo lang geleden de<br />
129
aandacht is gevestigd door den heer Schmidt— Schmidt<br />
Degener. Men neme ze in contrast met Vondels<br />
levensopvatting, waartegen de Rembrandtiaanse<br />
opvatting door Schmidt-Degener Schmidt—Degener wordt uitge-<br />
uitge~<br />
speeld en men begrijpe hoe door Vondel hier wel~ wel-<br />
licht de hele geestesstroming, waarvan de geniale,<br />
maar vitalistische opvatting van Rembrandts kunst,<br />
de verheerlijking was, in <strong>het</strong> geding wordt gebracht.<br />
Ligt hierin ook niet de reden van Vondels afzijdig<br />
stilzwijgen tegenover zijn groten tijdgenoot? Von~ Vondels<br />
aest<strong>het</strong>iek is de tegenvoeter van de Rem-<br />
Rem~<br />
deIs<br />
brandtiaanse. Rijzen Rembrandts visies als <strong>het</strong> ware<br />
uit de donkere bezieling zijner duistere achtergron~ achtergron-<br />
den op, Vondels kunst is klare uitlijning en duide~ duide-<br />
lijke beweging van buiten af veroorzaaki. veroorzaakt. Niet uit<br />
de warme energiezwangere stoffelijkheid der bezielde<br />
materie worden zijn visies geboren, maar uit<br />
de klare en heldere situering in in een begrijpbare,<br />
be~<br />
logisch gedetermineerde uiterlijkheid, die bewogen<br />
wordt door een onafhankelijken en albesturenden<br />
wetgever. Rembrandts aest<strong>het</strong>iek is van pantheïsti~ pantheïsti-<br />
sche aard, Vondels aest<strong>het</strong>iek is gericht op de geo~ geo-<br />
metrische uitlijning van de beweging in een heldere<br />
ruimte, zij is heel en al Cartesiaans. Dit zeggende<br />
ligt <strong>het</strong> niet in onze bedoeling tussen deze twee<br />
genieën, Vondel en Rembrandt, partij te kiezen,<br />
maar enkel en alleen <strong>het</strong> karakter van beider aes~ aes-<br />
t<strong>het</strong>iek aan te duiden met behulp en tegen de ach-<br />
ach~<br />
tergrond van de geestelijke stromingen van hun<br />
tijd. Men vergete <strong>het</strong> niet: Vondels tijd was een<br />
tijd waarin de alchimie hoogtij vierde en deze ver-<br />
ver~<br />
derfelijke geesteswending was de oorzaak van<br />
rampen en verwarring, die Vondel gebrandmerkt<br />
heeft in <strong>het</strong> derde boek der Bespiegelingen (v. 575<br />
—586) -586) als een kracht.<br />
130
"Die „Die maght van zielen moort, en dompelt in een<br />
vloet<br />
En zee van traenen en vergoten menschbloet."<br />
menschbloet.”<br />
Wij rekenen slechts met de kunstwaarde. Vondel<br />
stond dicht genoeg bij <strong>het</strong> wezen der dingen en<br />
van feiten, die hem de ware zedelijke of verderfe~ verderfe-<br />
lijke grond der levensuitingen openbaarden.<br />
Met een laatste overeenstemming van Vondel<br />
met Descartes willen wij besluiten, en wel met te<br />
wijzen op <strong>het</strong> karakter van categorische eenstem-<br />
eenstem~<br />
migheid van oordeel, die in vele verzen van Vondel<br />
voorkomt en wel in zijn axiomatische voorstelling<br />
der waarheid. Deze uitspraak in veelvuldige kern-<br />
kern~<br />
achtige spreuken is een beroep op de eenstemmig~<br />
eenstemmig-<br />
heid, waarmede een „notion "notion commune- commune" is aange~ aange-<br />
nomen. Deze eenstemmigheid is een criterium voor<br />
de geldendheid der waarheid. Zij duidt op een wijze<br />
van kennen, die gezaghebbend is en wijst op de<br />
dieper liggende grond der geldendheid. Descartes<br />
zegt van deze uitspraken: „Que "Que nous les prenons<br />
pour une certaine verité éternelle qui a son siège<br />
en notre pens& pensée et que ron l'on nomme une notion<br />
commune op Q,u une maxime" maxime- (Principia).<br />
Vondels werken zijn vol van deze spreuken en<br />
in tegenstelling met andere schrijvers van zijn tijd<br />
hebben zijn spreuken meestal betrekking op rechts~ rechts-<br />
beginselen. Bij hem meer dan bij wien ook zijner<br />
tijdgenoten wijzen zij op een categorische formu-<br />
formu~<br />
lering der waarheid en wellicht heeft deze denk~ denk-<br />
vorm, die bij hem zijn rijkste en diepzinnigste uit~ uit-<br />
drukking vond, bijgedragen tot de uitgroei van zijn<br />
rechtszin en rechtsgevoel naar een universeel gel-<br />
gel~<br />
dend rechtsbewustzijn, dat slechts bevrediging vond<br />
in een rechterlijke dogmatische uitspraak van alge~ alge-<br />
meen geldende waarheden.<br />
131
x<br />
VONDELS VROOMHEID.<br />
Vondels vroomheid omvat geen apart staand deel<br />
van zijn leven. Zij beheerst zijn hele bestaan. Zijn<br />
bewustzijn is steeds doordrongen geweest van een<br />
vurig streven naar <strong>het</strong> goede, is steeds verstrengeld<br />
geweest met een trouwhartigheid en een godsdien~ godsdien-<br />
stigheid, m.a.w. met een rechtzinnigheid, waarin<br />
zijn leven zijn hoogste doelstelling vinden zou.<br />
Godsdienst en rechtvaardigheidszin zijn bij hem<br />
onafscheidbaar van elkander. Het recht is hem de<br />
openbaring van Gods alomtegenwoordigheid en<br />
daarom klinkt door al zijn werken de roep naar<br />
rechtvaardigheid. Zij is de wetmatigheid, die de<br />
essentie van alle leven uitmaakt. Doch de verwer~ verwer-<br />
kelijking van die zielsovertuiging tijdens de diverse<br />
tijdvakken van Vondels leven moest wel, evenals<br />
alle menselijke idealen, onderworpen zijn aan de<br />
betrekkelijkheid der tijdelijke normering. Toch was<br />
deze aanpassing der eeuwige beginselen aan de<br />
door de Voorzienigheid vastgestelde tijdelijkheid<br />
geen afbreuk aan de hoogste volmaaktheid, maar<br />
een verwerkelijking van Gods wereldplan; <strong>het</strong> af-<br />
af~<br />
drukken van 's konings wapen in de voorbijvliegen-<br />
voorbijvliegen~<br />
de toegemeten tijd van eigen leven. Aldus vertoont<br />
Vondels vroomheid verschillende schakeringen van<br />
gemoedsinstelling, maar één onveranderlijk levens-<br />
levens~<br />
aspect, dat beheerst blijft door een zelfde zich ont-<br />
ont~<br />
wikkelend rechtsbewustzijn. De bloem van dit<br />
rechtsbewustzijn is is door de ontwikkeling van de<br />
kiemende rechtsdrang niet veraard, maar is de fi-<br />
fi~<br />
nale openbaring van haar doelmatig wezen. Dat de<br />
groei van dit rechtsbewustzijn fors was en aan de<br />
onstuimigheid van een vurige kiemkracht onder-<br />
onder~<br />
132
hevig, is een bewijs van haar bizonder begenadigde<br />
gaafheid. Trouw aan zijn roeping bleef Vondel<br />
steeds, en deze trouwhartigheid was de macht, die<br />
hem verbond met de zon der eeuwige gerechtig-<br />
gerechtig~<br />
heid, die zich in en over hem uitstortte. Doch Von~ Von-<br />
.del ervoer niet slechts de oneindigheid van <strong>het</strong><br />
grote, alomvattende levensprinciep, hij onderging<br />
ook de oneindigheid van <strong>het</strong> kleine verstoffelijkte<br />
leven. Meer dan anderen wellicht heeft hij na zijn<br />
hemelhoge vluchten de vunzigheid en de ellende<br />
van de onvermijdbare aardsheid doorvoeld. De<br />
immensiteit zijner ziel heeft hij moeten beknellen<br />
in de omwoeling van <strong>het</strong> dagelijkse gebeuren. Bal-<br />
Balling,<br />
uitgedreven en rechteloos heeft hij ervaren<br />
wat <strong>het</strong> zeggen wil andermans brood te eten en<br />
zich een voorlopige schuilplaats, ver van <strong>het</strong> geluk,<br />
te moeten veroveren. Immers, toen Vondel, na zijn<br />
aankomst in Amsterdam, zich van <strong>het</strong> ontoereiken-<br />
ontoereikende<br />
der hem en zijn familie zo dierbare doopsgezinde<br />
levensbeschouwing moest overtuigen en deze ge-<br />
gemeenschap,<br />
welke voor hem alle eer en welzijn<br />
vertegenwoordigde, verliet, stond hij vrijwel moreel<br />
en materieel dakloos. En vooraleer hij een nieuw<br />
veilig en bevredigend tehuis vond, heeft Vondel<br />
een tijd lang zich tevreden moeten stellen met <strong>het</strong><br />
voorlopig onderkomen in de levensopvatting der<br />
Stoa, waar hij zich geborgen voelde tegen de stor-<br />
stormen<br />
der onzekere dagen en tevens de hulpmiddelen<br />
vond vo-or voor een uitgroei naar <strong>het</strong> volmaakte univer-<br />
univer~<br />
salisme, waar zijn ontluikend 'rechtsgevoel hem<br />
machtig heendreef. Tijdens dit overgangstijdperk<br />
leerde hij gehoorzaamheid aan de rechtsbeginselen<br />
en wetten die uit <strong>het</strong> hart van Hollands bodem<br />
waren opgegroeid. Hij verpuurde zijn levensinzicht<br />
in <strong>het</strong> aanvaarden en beleven ener sociabiliteit, die<br />
de optimistische uiting was van verdraagzaamheid<br />
133
en gematigdheid. Hij leerde er tevens eerbied en<br />
ontzag voor <strong>het</strong> stijlvolle stoïcijnse leven en <strong>het</strong><br />
doorzettingsvermogen der patricische geslachten.<br />
Voorbeelden van hoge stijlvolle plichtsbetrachting<br />
en heroisch herülsch geduld in tegenspoed, gevangenis en<br />
ballingschap omringden hem en hij zelf stond in <strong>het</strong><br />
kamp der beproefden. Zichzelf te overwinnen, <strong>het</strong><br />
hoofd deemoedig te buigen voor de dwingende loop<br />
der door God gewilde omstandigheden, zich groot-<br />
groot~<br />
moedig aan te passen aan de „natura "natura rerum" van<br />
<strong>het</strong> hem geschonken leven, dit alles werd Vondel<br />
tot vaste levensregel. Aldus groeide de verstotene<br />
op tot <strong>het</strong> beeld van den wijze, die steunend op<br />
een redelijk inzicht in de woeling van de levens-<br />
levens~<br />
loop onberoerd in zijn overtuiging pal blijft staan,<br />
zielszeker zeker dat de rechtvaardigheid de wilde chaos<br />
der wisselvalligheid blijft beheersen en alles naar<br />
de vaste levenswet van een ingeschapen rechts-<br />
rechts~<br />
orde bestuurt. Steeds op de bres om de rechtlozen<br />
voor de rechtbank der mensen te verdedigen, on-<br />
on~<br />
vermoeide aanklager van onrecht en disharmonie,<br />
wendt hij ten slotte zijn blikken op de bespiegeling<br />
der eeuwige waarheden en haar zuiverste belicha-<br />
belicha~<br />
ming op aarde, om aldus de rust der aanschouwing<br />
te bereiken in de eucharistische rechtsverwerkelij-<br />
rechtsverwerkelij~<br />
king met <strong>het</strong> albezielende woord. ..<br />
Ingegaan in de<br />
beschouwing van de universele geméenschap gemèenschap van<br />
Gods glorievolle ordening, boven <strong>het</strong> krakeel der<br />
menselijke twisten verheven, geniet hij de zekerheid<br />
van <strong>het</strong> opperste goed en <strong>het</strong> deelachtig-zijn deelachtig~zijn<br />
aan<br />
de alomvattende liefde Gods. Verpuurd tot heldere<br />
intellectuele schouwing en vervuld met de begrij-<br />
begrij~<br />
pende kennis van een alvergevend vaderhart gaat<br />
zijn geest uit naar <strong>het</strong> ideaal ener allesomvattende<br />
eenheid in <strong>het</strong> teruggevonden vaderhuis der erf-<br />
erf~<br />
rechtvaardigheid, waar allen gespijzigd worden<br />
131 134
door <strong>het</strong>zelfde levensbrood en dezelfde levensdrank<br />
der aloude, alom beleden en eeuwenlang bevestig-<br />
bevestigde<br />
waarheid. Aldus bereikt Vondel de hoogst mo-<br />
mogelijke<br />
levensstijl, levensstijl. een ideaal-concrete opvatting<br />
waardoor elk vers zijner gedichten achteraf straalt<br />
als een fijngeslepen diamant, waar <strong>het</strong> enige beeld<br />
van den enigen God zich oneindig in in weerspiegelt.<br />
Dit beeld is geen ander dan <strong>het</strong> aanschijn Gods,<br />
zoals <strong>het</strong> in <strong>het</strong> brandend braambos aan den leider<br />
van <strong>het</strong> uitverkoren volk verscheen, <strong>het</strong> beeld dat<br />
ook voor Vondel de vuurzuil was, die hem door<br />
<strong>het</strong> leven leidde en in zijn hart en geest de fakkel<br />
der eeuwige rechtvaardigheid brandend hield.<br />
135
XI X I<br />
VONDELS ROOMSGEZINDHEID<br />
Zoekt men nu een concreet teken van waaruit al<br />
<strong>het</strong> voorafbespiegelde „historisch" "historisch" te verklaren<br />
valt, dan rijst voor onze ogen op <strong>het</strong> brandpunt,<br />
waarin al Vondels idealen saamgevat zijn, <strong>het</strong> mid-<br />
middelpunt<br />
van waaruit zij met directe duidelijkheid<br />
spreken, <strong>het</strong> visioen der „civitas "civitas maxima'', maxima", van<br />
Rome. Rome, dat voor Vondel was, evenals voor Virgilius,<br />
.<br />
•„'s : werelds hoofdstad, <strong>het</strong> grootste van alle din-<br />
dingen".<br />
Immers Rome was boven alle praal en pracht<br />
uit „legum "legum domus augustissima et eorum omnium<br />
qui latinas copsiderunt c0r-siderunt leges aut altrix aut geni-<br />
genitrix".<br />
In deze stad hoorde Vondel van nature thuis<br />
met al degenen, die de hoogste verwerkelijking der<br />
gerechtigheid op aarde zoeken en door <strong>het</strong> na-<br />
nastreven<br />
van dit ideële burgerschap medewerken tot<br />
de bevestiging en de verdediging der "civitas „civitas Dei". Der.<br />
Daar zou Vondel trachten te zijn:<br />
"Justissimus „Justissimus unus ...... et servantissimius aequi."<br />
(Aen. 11. II. v. 426. 427)<br />
In <strong>het</strong> nastreven van <strong>het</strong> burgerrecht in die ideële<br />
rechtsstaat lag Vondels „roomsgezindheid". "roomsgezindheid". En <strong>het</strong><br />
is dank zij de huldiging van deze overtuiging, dat<br />
Vondel er in slaagde zich te verheffen boven alle<br />
partijschappen en zich aansloot bij degenen, die<br />
beleden dat de ware burger van nature romeins is.<br />
Met recht zou men voor Vondel Tertulianus' be-<br />
bekende<br />
uitspraak: anima naturaliter christiana, kun-<br />
kunnen<br />
omschrijven en mutatis mutandis op hem toe-<br />
toepassen<br />
de spreuk: civis naturaliter romanus. In deze<br />
overtuiging ging Dante Vondel véér vóór waar hij ge-<br />
136
tuigt, dat de ware hemelstad daar is waar Christus<br />
is Romein.<br />
Vondels werk bevestigt deze stelling ten volle.<br />
Geen werk meer dan <strong>het</strong> zijne getuigt voor deze<br />
roomsheid, omdat <strong>het</strong> een ideële samenvatting ver-<br />
ver~<br />
onderstelt van de stromingen van zijn tijd en voor-<br />
voor~<br />
houdt hoe de zeventiende eeuw een verhelderde<br />
symbiose was van de tegenstellingen, die de renais-<br />
renais~<br />
sance beroerden. Een symbiose, waarvan Rome <strong>het</strong><br />
klassieke voorbeeld is en waarvan <strong>het</strong> zeventiende-<br />
zeventiende~<br />
eeuwse Amsterdam in de nederlandse Republiek<br />
de trouwe afspiegeling beoogde te zijn. Immers, zo-<br />
zo~<br />
als alle wegen naar Rome voeren en langs die vele<br />
wegen alle geestesstromingen daarheen vloeien om<br />
zich in de smeltkroes der eeuwige stad te verzame-<br />
verzame~<br />
len, te mengen en te louteren, zo was voor VOor Vondel<br />
<strong>het</strong> Amsterdam zijner dagen een afspiegeling van<br />
de moederstad, waar <strong>het</strong> herboren rechtsbewustzijn<br />
ener nieuwe eeuw, harmonie, vrede en welvaart<br />
zou brengen.<br />
Aldus is <strong>het</strong> te begrijpen, dat voor Vondel even-<br />
even~<br />
als voor Virgilius de bestemming van Rome heilig<br />
was. Aan deze stad was de taak opgedragen de<br />
wereld naar vaste wetten te ordenen, <strong>het</strong> aanbrui-<br />
aanbrui~<br />
sende leven der volkeren te beheersen en <strong>het</strong> leven<br />
te brengen onder <strong>het</strong> stevige juk der rechtmatige<br />
billijkheid. Haar roeping was allen tot waardige<br />
burgers te verheffen, fen, hen op te voeden tot „vires "vires<br />
justissimi, servantissimi aequi". En hij kon deze<br />
bestemming des te geredelijker beamen, daar zij<br />
de verering der Godheid impliceerde. „In ,.In primis<br />
venerare deos" had Virgilius den landman in zijn<br />
Georgica toegedicht en ook dit woord was uit Von-<br />
Vondels<br />
hart gegrepen. Er is in Vondels werken een<br />
gedicht, waarin wij <strong>het</strong> uitdrukkelijk bewijs vinden<br />
en de verklaring van de zin, welke Vondel aan <strong>het</strong><br />
137
woord "justus" „justus" hechtte. Het is <strong>het</strong> lijkdicht dat<br />
Vondel in,1650 in. componeerde ter nagedachtenis van<br />
den graaf van Montrose. Het is getiteld g.etiteld Grafnaald<br />
van Montrose; en boven dit gedicht prijkt als citaat<br />
Virgilius' beroemde vers: „Justissimus "Justissimus unus qui fuit<br />
in Teucris et servantissimus aequi". ((Aen. II. 11. v.<br />
426). Hier viert Vondel den held als den man die:<br />
" ......... Schoon recht moet zwichten voor geweld<br />
(Hij) handhaaft 't heilig recht der volken."<br />
Wie dit doet, wordt verheerlijkt als <strong>het</strong> voor-<br />
voor~<br />
beeld van trouw. De slotverzen van <strong>het</strong> gedicht<br />
laten geen twijfel daaromtrent bestaan. Vondel<br />
dicht daar:<br />
Dat al de wereld schrikk' en Yz' Y De Trouw behoudt haar waarde en prys."<br />
J Justissimus is aldus volgens Vondels uitdruk-<br />
uitdruk~<br />
kelijke verklaring de trouwhartige d.w.z. de man,<br />
de held, die leeft voor de verdediging van <strong>het</strong> heilig<br />
recht der volken. En dit is de oprechte deugd, de<br />
ware verwerkelijking van <strong>het</strong> geloof.<br />
In Vondels overtuiging leefde evengoed als in<br />
Virgilius' geest de zekerheid van de rechtsverwer-<br />
rechtsverwer~<br />
kelijking door de macht van Rome; Virgilius had<br />
<strong>het</strong> met profetische woorden voorspeld, toen voor<br />
hem in de onderwereld Aeneas' vader Anchyses<br />
had gezegd:<br />
"Excudent „Excudent alii spirantia mollius aera<br />
Credo iquidem; vivos ducent de marmore vultus;<br />
Orabunt causas melius, caelique meatus<br />
Describent radio et surgentia sidera dicent:<br />
Tu regere imperio populos, Romane, memento;<br />
138
Hae tibi erunt artes, pacique imponere morem<br />
Parcere subjectus, et debellare superbos."<br />
(Aen. VI. v. 847-853)<br />
Hetgeen aldus door Vondel werd verklankt:<br />
,,'k Geloof een ander zal in koper kloek en net<br />
Het leven en natuur met zyn graafyzer tergen<br />
Een ander beelden uit de marmerstene bergen<br />
Naar 't leven houwen; of zyn pleit ter vierschaar<br />
klêên klëën<br />
Met schyn van beter recht; of nut van 't 't algemeen,<br />
De starren schieten met den graadboog, wisser<br />
weten<br />
De starren ga te slaan, en 's hemels loop te meten;<br />
Maar gy, Romain, U past, uw werk is 't, dat<br />
gy ziet,<br />
Te heerschen over 't volk in 't 't wereldsche gebied.<br />
Een rechte maat en wys op pais en vréé vrêê te zetten<br />
't Gedwee te sparen, en <strong>het</strong> trotse hart te pletten."<br />
De slechting der antit<strong>het</strong>ische strevingen, <strong>het</strong><br />
scheppen ener levensharmonie, waarin alle levens-<br />
levens~<br />
krachten hun gelouterde verwerkelijkingswaarde<br />
bereiken, gezuiverd worden van de ballast der<br />
remmende overtolligheden: ziedaar de roeping van<br />
Rome. En aan deze roeping is Rome ten allen tijde<br />
trouw geweest. Zij is steeds gebleven de stad der<br />
hoogste rechtspraak, der rechterlijke conciliatie, der<br />
categorische formulering der essentiële levenswaar-<br />
levenswaar~<br />
den, en in die louterende rechtsfunctie berust <strong>het</strong><br />
wezen der roomsgezindheid.<br />
Met welke liefde Vondel de heldengang van<br />
Rome's s zedelijke grootheid en bestemming ver-<br />
ver~<br />
klankt heeft, hoe dierbaar hem Virgilius' werk en<br />
geest waren, lezen wij niet slechts in de toezen-<br />
toezen~<br />
139
dingsbrieven aan Huijgens, Hooft en de Graaf, in<br />
Het leven van Publius Virgilius Maro, of uit enkele<br />
desbetreffende gedichten, maar vooral in de weer-<br />
weer~<br />
klank, welke Virgilius' geest bij hem vond. Vondel<br />
vereerde Virgilius als den groten meester, „den "den<br />
onnavolgbare, onbestrafbare, meester der zang~ zang-<br />
godinnen, onverbeterlyk, goddelyk, zuil der latyn~ latyn-<br />
sche sprake, trompet en faam van de stad, de Man~ Man-<br />
tuaansche Homeer, <strong>het</strong> eenige voorbeeld om na te<br />
volgen, en alleen waardig den naam van Poëet te<br />
dragen". dragen-. Doch Vondel bootste daarom Virgilius<br />
niet na, maar paste zijn geest toe op die dingen,<br />
waarin zijn natuur met <strong>het</strong> inzicht van den groten<br />
Mantuaan overeenstemde. Al AI treedt Virgilius niet<br />
zichtbaar in Vondels werk op, zoals dit gebeurt in<br />
Dante's Divina Commedia, toch is hij steeds aan<br />
Vondels zijde, ongezien maar steeds waarneem~ waarneem-<br />
baar als de wijze meester, uit wiens werk hij <strong>het</strong><br />
smeden van lapidaire uitspraken leerde en de nuan~ nuan-<br />
cering van <strong>het</strong> klassieke gevoelsleven. Als episch<br />
en didactisch dichter is Vondel bij Virgilius in de<br />
leer geweest en <strong>het</strong> epos, dat Vondel aan Joannes<br />
den Boetgezant wijdde, kan men beschouwen als<br />
een christelijke Aeneas, waar al de kwaliteiten van<br />
<strong>het</strong> romeinse epos in weerspiegeld zijn. Het is even-<br />
even~<br />
eens aan Virgilius' genie te danken, dat Vondel<br />
zich verhief tot die lumineuze klaarheid der uit~ uit-<br />
drukking en der compositie, waardoor alle visies<br />
en denkbeelden zo werkelijk en zo gaaf aandoen.<br />
De monumentaliteit van Vondels compositie en de<br />
haast harde werkelijkheid van zijn concrete detail-<br />
detail~<br />
lering, vinden hun oorsprong in Virgilius' daglicht.<br />
Alles baadt bij Vondel in een klaarte, waardoor<br />
alle- omtrekken scherp uitgelijnd voorkomen, niets<br />
overgelaten wordt aan de twijfel van <strong>het</strong> daft-<br />
cIair~<br />
obscur der formulering en der conceptie. Vondels<br />
140
licht is evenals Virgilius' licht romeins. Dit is de<br />
passende atmosfeer, want, welbeschouwd gebeurt<br />
alles bij Vondel evenals bij Virgilius om Rome.<br />
Wat is de Gysbrecht anders dan een weerspiege-<br />
weerspiege~<br />
ling van de Aeneas, van Troje's ondergang, zoals<br />
hij door Aeneas wordt verhaald? Om Amsterdam,<br />
evenals om Rome, worden hemel en aarde bewogen<br />
en <strong>het</strong> dodenrijk wordt verontrust om beider lots-<br />
lots~<br />
bepaling. Op de schouders van Aeneas—Gysbrecht<br />
Aeneas-Gysbrecht<br />
rust de titanische last om de ideële stad in <strong>het</strong><br />
beloofde land op te bouwen en beide helden wor-<br />
wor~<br />
den <strong>het</strong>zelfde symbool van den zwervenden, zwak-<br />
zwak~<br />
ken en aan alle wisselvalligheden van <strong>het</strong> lot onder-<br />
onder~<br />
worpen balling, die twijfelend streeft naar de vei-<br />
vei~<br />
lige haven van een verzekerd geluk.<br />
Voor beider geestesoog zweeft <strong>het</strong> beeld der<br />
uitverkoren stad, die eens boven de volkeren ver-<br />
ver~<br />
rijzen zal met torens gekroond, evenals Berecynth,<br />
de moeder der goden:<br />
,,0 „O Zoon, wat wil de stad van Rome, dan gerekend<br />
Naamhaftig, hare macht en heersende beleid<br />
Met 's aardryks ommeloop en haar groothartigheid<br />
Met 's hemels ommekreits bepalen en vergroten.<br />
Deze eene stad alleen zal hare' 'zeven sloten<br />
Besluiten met een muur, gelukkig in 't bewind<br />
Door manlyke afkomst zyn: gelyk vrouw Berecynth<br />
Met toornen ryk gekroond, op haren hoogen wagen<br />
Door Frygiaansche steen ten toon wordt<br />
omgedragen<br />
Gemoedigd op de goon, haar zonen, honderd sterk<br />
Al neven uit haar bloed, die alle, boven 't 't zwerk<br />
In 't heldere gestarnt gezeten, daar regeeren."<br />
"<br />
(Aen. VI)<br />
Als tegenhanger zal Vondel later, op <strong>het</strong> slot<br />
141
van De Heerlyckheit der Kercke, <strong>het</strong> visioen ont-<br />
ont~<br />
plooien van <strong>het</strong> rijk Gods op de dag des oordeels,<br />
waar de volkeren geoordeeld zullen worden ten<br />
overstaan der triomferende Kerk:<br />
"Aanschouw „Aanschouw de heerlykheit der Kerke met<br />
Uwe oog en.<br />
Daar zit ze, ze. zegt hy, als een bruid, bruid. in top getogen<br />
Te pryk. Zy heeft nu lang <strong>het</strong> kleed der<br />
sterflykheid<br />
Op dit gewyde feest voor d'oogen afgeleid.<br />
Een sneeuwwit kleed, kleed. bezaaid vol zonnen, dekt<br />
haar leden<br />
De myter eert <strong>het</strong> haar, haar. dat afvloeit naar beneden<br />
En riekt als nardusgeur. Rondom den myter draait<br />
De ryke sluierkroon, die driemaal ommezwaait.<br />
Het kruisjuweel beschut <strong>het</strong> hart, de bron van<br />
't leven.<br />
De rechterhand bewaart den kruisstaf, haar<br />
gegeven<br />
Van boven; maar zy vat en draagt met d'andere<br />
hand<br />
De sleueels sleu~ls en Gods boek. Zy blaakt van diamant<br />
Gezaaid in haren riem en ziet de maan beneden<br />
Haar voeten; enen draak, draak. vertreen en afgestreden<br />
Nu zielloos tuimelen; den aardkloot omgekeerd<br />
En Christus, op een wolk gezeten, triomfeert<br />
Op d'engelsche bazuin; terwyl ontelbre scharen<br />
Door dezen klank gewekt, gewekt. voor 't hoog gerecht<br />
vergaren...''<br />
Wel is <strong>het</strong> toneel veranderd, veranderd. de draagwijdte ver-<br />
ver~<br />
ruimd, <strong>het</strong> tijdelijke heeft plaats gemaakt voor <strong>het</strong><br />
eeuwige, doch de innerlijke spanning is dezelfde<br />
gebleven. Beide visies zijn uitbeeldingen van de<br />
ideële rechtsstaat. rechtsstaat, die beide dichters steeds voor<br />
142
ogen zweeft. Of <strong>het</strong> een hemelse dan wel een<br />
aardse kerkvergadering betreft, Vondel beschouwt<br />
ze steeds:<br />
„Als "Als Rechterstoelen, daar de waarheid triomfeert."<br />
(A. K. III. lIL v. 1142b)<br />
De kruisbanieren worden te Rome geplant, doch<br />
op „'t ,,'t gouden kapitool" in <strong>het</strong> hart van „des "des aard-<br />
aard~<br />
rijks hoofdstad". Met fierheid zal Paulus voor den<br />
rechter zich beroepen op zijn romeins burgerschap<br />
en in zijn brieven, waar hij de de wereldorganisatie<br />
der Kerk uitlijnt, zal hij een hoofdplaats inruimen<br />
aan de leer der rechtvaardiging, die hoe men ook<br />
hare toepassing en verwerkelijking uitleggen wil,<br />
de rechterlijke beslissing van God zelf tot grond-<br />
grond~<br />
slag heeft. Een waarheid die uit de natuur van<br />
<strong>het</strong> leven spruit, maar eerst tot volle ontplooiing<br />
kwam in <strong>het</strong> romeinse recht.<br />
Dat <strong>het</strong> christendom als de uiteindelijke bekro-<br />
bekro~<br />
ning en verwezenlijking van een rechtsideaal be-<br />
be~<br />
schouwd werd, vinden wij ook in Dante's De<br />
M Monarchia uitgedrukt, daar waar hij zegt, dat de<br />
Christus dan ter wereld kwam, wanneer overal de<br />
romeinse vrede gevestigd was. En <strong>het</strong> is steeds<br />
die gedachte die bij Vondel gepaard gaat met zijn<br />
christologische opvattingen.<br />
Ten bewijze volstaan wij met de aanhaling van<br />
Vondels Gebed aan Jezus Christus, waar dit<br />
rechtsaccent zeer duidelijk beklemtoond wordt:<br />
"Aartsrechter, „Aartsrechter, in 't gerecht, daar allerhande volken<br />
Verschynen moeten, als de jongste dag verschynt.<br />
En gy ter vierschaar zit, op enen troon van wolken<br />
Waar voor de duistre nacht der wereld snel<br />
verdwynt.<br />
143
Zie neder, en bestraal ons met genadige oogen<br />
Want wy misdadigen, geenszins in 't 't zuiver licht<br />
Hetwelk geen met smet gedoogt, van ver genaken<br />
mogen<br />
Noch duren konnen kannen voor uw heilryk aangezicht.<br />
Gy schiept den mens eerst na uw beeld oprecht,<br />
eenvuldig,<br />
Volkomen, onbesmet, en heilig, U ten prys,<br />
Maar Adam, om zyn schuld gebannen, en<br />
strafschuldig<br />
Verloor de handvest, hem verleend in 't 't paradys,<br />
En alle mensen, in hem schuldenaars gerekend<br />
Verdienden ongena, met even door de schuld<br />
By elk voor zich begaan, en boven aangetekend.<br />
Wat raad, o 0 schuldheer? neem in 't uiterste geduld<br />
Met uwen schuldenaar, en straf hem niet<br />
rechtvaardig<br />
Gelyk de schuld verdient, maar matig <strong>het</strong> gerecht<br />
Beslecht <strong>het</strong> ongelyk door middel, en gewaardig<br />
Den schuldigen gena, van ouds hem toegezegd.<br />
Gy, 't zaad der vrouwe, hebt de slang <strong>het</strong> hoofd<br />
vertreden<br />
De macht des doods verplet, en, als een middelaar<br />
Den mens met God verzoend, den bitt'ren dood<br />
geleden<br />
En strekte een offerande ferande op 't 't bloedig kruisaltaar.<br />
Getrouwe voorspraak, houd ons woord by uwen<br />
Vader<br />
Opdat gy ons aanschouwe uit zyne majesteit<br />
In U, den liefsten zoon gekend, en niemand nader.<br />
Bekleed ons met een kleed van uw<br />
rechtvaardigheid.<br />
Dat d'invloed der genade alle ongebondenheid<br />
teugel<br />
En wy, U dienende naar 's hemels nieuwe wet<br />
Gerust gehandhaafd, en beschaduwd van uw vleugel<br />
144
Ter heilpoorte intreén, intreên, vry en rein en onbesmet.<br />
Daar u van engelen en allerhande tongen<br />
Het Alleluja wordt met blydschap toegezongen.-<br />
toegezongen."<br />
Hier klinkt de nagalm van Davids Harpzangen<br />
en de rechtsidee, die hen bezielt.<br />
,:k „'k Wisch nooit uw Recht en vryspraak uit myn<br />
ziel<br />
Want 't was uw Recht, dat my in 't 't leven hiel...<br />
Hoe hange ik aan uw wet met zulk een min!<br />
Ik spiegel my den ganschen dag hierin<br />
Zy leert me kloek met mynen vyand leven<br />
Want eeuwig staat ze in in myn gemoed geschreven.<br />
Ik lees hierdoor myn leeraars over 't hoofd<br />
En overwege al wat uw wet belooft.<br />
'k Versta ze meer dan oude en gryze haren<br />
En zocht ze scherp, om eeuwig te bewaren.<br />
Gy zyt, o 0 Heer, rechtvaardig, recht en slecht<br />
Uw oordeel is rechtmatig, regelrecht.<br />
Gy toont ons uw getuigenis in de klaarheid<br />
Van 't 't heilzaam recht, een loutre en zuivre<br />
waarheid." waarheid.-<br />
(Harpzang CXVIII)<br />
Dit zijn woorden door den profeet geuit, maar<br />
door Vondels levensbeschouwing bekrachtigd. Zij<br />
waren hem heilig en de wet van zijn leven. Dat is<br />
dan ook <strong>het</strong> geheim waarom Vondels „roomsgezindheid'',<br />
zindheid", zijn katholicisme zo ruim, zo verzoenend<br />
en zo vrij was van de overprikkeling van <strong>het</strong> goed-<br />
goed~<br />
menend, maar vaak zo blind gemoed, van die on-<br />
on~<br />
evenwichtige ijver, die niet steeds bezield is met de<br />
bovenpersoonlijke neiging om de menselijke en<br />
"roomsge~<br />
145
goddelijke verhoudingen onder <strong>het</strong> licht van <strong>het</strong><br />
rechtsbewustzijn te zien.<br />
Wie Vondel wil begrijpen, begrijOen, kan deze waarheid<br />
niet ongestraft voorbijgaan. En hem aldus begrij~ begrij-<br />
pende, zal hij zien hoe hij de stem was van een<br />
eeuwen en een wijsheid, die boven de woelingen van<br />
tegenovergestelde strevingen uit, zocht naar de<br />
constructieve vernieuwing van rechtsbeginselen en<br />
opvattingen, die de wereld en <strong>het</strong> heelal in zijn<br />
voegen houdt, en waarin <strong>het</strong> onvergankelijke beeld<br />
van Gods wezen zich aan de mensen openbaarde.<br />
146
XII<br />
VONDELS RECHTSGELEERDHEID<br />
Was Vondel een rechtsgeleerde? Het antwoord op<br />
deze vraag hangt af van de begripsbepaling, welke<br />
men aan dit woord toekent. Indien men onder <strong>het</strong><br />
woord rechtsgeleerde verstaat de vakman, die de<br />
technische rechtskwesties rechtskwestie~<br />
in de dagelijkse practijk<br />
van <strong>het</strong> juridische leven behandelt, dan luidt <strong>het</strong><br />
antwoord ontkennend. Verstaat men echter onder<br />
deze benaming den man, die heel zijn leven door-<br />
door~<br />
drong van de rechtsbeginselen en steeds streefde<br />
naar <strong>het</strong> hoogste rechtsbewustzijn en de volmaakt-<br />
volmaakt~<br />
ste rechtsverwerkelijking, die de kern der gods-<br />
gods~<br />
dienstigheid is, dan luidt <strong>het</strong> antwoord bevestigend.<br />
De twijfel aan de juistheid van dit antwoord komt<br />
slechts op bij hem, die uit <strong>het</strong> oog verliest dat, om<br />
met Vondel zelf te spreken, rechtvaardigheid „de "de<br />
bron is waar de beek der godsdienst uit vloeit"<br />
(Besp. IV. v. 703). In <strong>het</strong> vierde boek der Be~ Be-<br />
spiegelingen heeft Vondel deze kernverhouding<br />
breedvoerig beklemtoond. Rechtvaardigheid is <strong>het</strong><br />
merg der godsdienstigheid. De teksten zijn over-<br />
over~<br />
duidelijk. Bovendien bestaat godsdienstigheid niet<br />
in „oefening "oefening der zeden'', zeden", maar in een verstandelijke<br />
bespiegeling van de rechtsverhouding tussen God<br />
en mens (Besp. IV. v. 831-836). Men leze en<br />
bespiegeIe bespiegele voornamelijk de de verzen 409-455, waar<br />
de overeenkomst van' rechtvaardigheid en gods-<br />
gods~<br />
dienstzin scherp omschreven wordt. Wij halen<br />
slechts enkele verzen aan, welke bekrachtigd wor-<br />
wor~<br />
den door <strong>het</strong> verband waarin zij gevat zijn.<br />
"De „De godsdienst is een deught, waer door de mensch<br />
met reden<br />
147
Den schepper eigenaer en allerhoogsten heer<br />
Der dingen, naer zyn maght, den dienst en<br />
schuldige eer<br />
Geheelyck opdraeght ......<br />
Indien rechtvaerdigheid alle ongelyckheden slecht<br />
Den schultheer niets onthoudt van zyn<br />
rechtmaetigh recht<br />
Zoo magh de godsdienst wel de naem van<br />
hooftdeught draegen<br />
Die Godt door diensten eert, en ziende op 't hoogh<br />
behaegen<br />
Ontziet 't onthouden 't 't geen hun eigen toebehoort<br />
Ontziet, door ongelyck en wat de Godtheit stoort<br />
Te quetsen: want dit heet met reden Godt<br />
te vreezen.- vreezen."<br />
Het heilig verband van natuurwet en godsdienst<br />
heeft Vondel breedvoerig verdedigd in <strong>het</strong>zelfde<br />
vierde boek. De verzen 871-1014 14 behoren als zo-<br />
zo~<br />
danig tot <strong>het</strong> belangrijkste, wat Vondel ooit dichtte.<br />
Nergens heeft hij met meer helderheid, met meer<br />
beginselvastheid zijn levensovertuiging in haar<br />
diepste grond onthuld. Het is door deze huldiging<br />
van <strong>het</strong> natuurrecht, dat Vondel naast Grotius ge-<br />
ge~<br />
noemd mag worden als de verdediger der rechts-<br />
rechts~<br />
beginselen, waarop in de zeventiende eeuw de<br />
basis van een nieuwe wereldordening werd ge-<br />
ge~<br />
legd. Evenals Grotius heeft .hij geleerd dat er geen<br />
rechtvaardigheid en geen rechtsverwerkelijking<br />
buiten Gods wet bestond en dat zij zonder God<br />
ondenkbaar waren.<br />
Doch dit is niet de enige reden waarom deze<br />
teksten een zo belangrijke betekenis bevatten. De<br />
samenstelling van <strong>het</strong> vierde boek, waarvan zij als<br />
<strong>het</strong> ware de kern uitmaken, openbaart ons nog een<br />
148
even kostbaar geheim en wel <strong>het</strong> geheim van de<br />
wijze, waarop Vondel <strong>het</strong> ideale levensbeeld op-<br />
op~<br />
vatte. Op <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> vierde boek weidt<br />
Vondel uit over Hermes Herrnes Trismegistos. Hij houdt<br />
hem ons voor als <strong>het</strong> ideale type, die godsdienstig-<br />
godsdienstig~<br />
heid, rechtsbeleving en wijsheid in zijn persoon<br />
verenigt. Dit is niet, zoals oningewijden lichtelijk<br />
zouden denken, een simpele uitweiding zonder meer,<br />
die den dichter van pas kwam. Neen, <strong>het</strong> op-<br />
op~<br />
roepen van <strong>het</strong> beeld van den groten hebreeuw-. hebreeuwsen<br />
wijsgeer heeft hier een diepere zin, waardoor<br />
de veelvuldige verwijzing van Vondel naar dit<br />
model een duidelijke dUidelijke verklaring verkrijgt. Het ge-<br />
ge~<br />
tuigenis der katholieke ascetische literatuur uit de<br />
zeventiende eeuW eeuw komt deze stelling bevestigen.<br />
Evenals Jeremias Drexelius stelt Vondel Hermes Herrnes<br />
Trismegistos als <strong>het</strong> grote voorbeeld van de ver-<br />
ver~<br />
eniging van drie volmaaktheden, die den mens tot<br />
priester, rechter-koning rechter~koning<br />
en wijsgeer verheffen. In<br />
dit ideale type van mens-zijn mens~zijn<br />
bereikt de godsdien-<br />
godsdien~<br />
stigheid haar hoogste verwezenlijking, de recht-<br />
recht~<br />
vaardigheid bepaalt haar rechtmatigheid en de be-<br />
be~<br />
spiegeling voert ons naar de bronnen der Open-<br />
Open~<br />
baring. Het teken waarin deze driedubbele eenheid<br />
van geestelijke hoofdgaven zich verwerkelijkt, is<br />
<strong>het</strong> leven van <strong>het</strong> geweten. Daar is <strong>het</strong> gebied waar<br />
dit ideaal mens-zijn mens~zijn<br />
ontluikt en zich ontplooit, <strong>het</strong><br />
rijk waar <strong>het</strong> getoetst, gevormd en gesterkt wordt.<br />
Niemand heeft deze functie van <strong>het</strong> geweten als<br />
bron van rechtvaardigheid, godsdienst en wijsheid<br />
meer geprezen dan Vondel. Hij legt <strong>het</strong> tot grond-<br />
grond~<br />
slag van alle ware kennis en inzicht. In <strong>het</strong> geweten<br />
licht voor Vondel <strong>het</strong> scherpziend oog, dat alle<br />
waarheid herkent, en alle rechtsverhoudingen aan<br />
eeuwige onuitwisbare rechterlijke openbaring toetst.<br />
Het geweten is voor Vondel de zetel van <strong>het</strong> liet<br />
149
eeuwige recht, <strong>het</strong> is <strong>het</strong> grote boek, de onuitput-<br />
onuitput~<br />
telijke bron der wijsheid en de levende norm waar-<br />
waar~<br />
aan alle rechtswaarden van <strong>het</strong> menselijk doen en<br />
laten gemeten worden. Daar klinkt de stem van<br />
den eeuwigen rechter, waarvan alle rechtsbewust-<br />
rechtsbewust~<br />
zijn slechts de weerklank is.<br />
In deze betekenis, als de zanger van <strong>het</strong> ge-<br />
ge~<br />
weten, is Vondel een ware rechtsgeleerde en omdat<br />
hij alle levensverhoudingen -— ook in stad, staat<br />
en maatschappij -— zag als een verhouding tot <strong>het</strong><br />
Opperste Wezen, is zijn godsdienstigheid steeds<br />
een rechtvaardigheidsgetuigenis en een belijdenis<br />
van rechtsbewustzijn geweest. Men heeft Vondels<br />
leven en denken trachten saam te vatten in de<br />
spreuk: „Justus "Justus ex fide vivit". Met evenveel recht<br />
zou men, zonder afbreuk te doen aan deze betite-<br />
betite~<br />
ling, van hem kunnen zeggen: „Fides "Fides ex justitia<br />
vivit". Beide spreuken vullen eikander elkander aan en ver-<br />
ver~<br />
klaren Vondels ware wezen.<br />
Op deze rechtsgeleerdheid, die <strong>het</strong> hele gebied<br />
van 's mensen handelen en schouwen beheerst,<br />
komt <strong>het</strong> ten slotte aan, en voor den mens als<br />
zodanig en voor de volkeren in <strong>het</strong> algemeen, voor-<br />
voor~<br />
al in tijden waar de bizondere verwerkelijking van<br />
<strong>het</strong> algemene levensideaal gevaar loopt de vaste<br />
grond ener algemeen geldende evenwichtige fun-<br />
fun~<br />
dering te verliezen. Door <strong>het</strong> rechtsbewustzijn tot<br />
norm en bron der godsdienstigheid en der wijsheid<br />
te verheffen, schiep Vondel een basis van een-<br />
een~<br />
stemmigheid en evenwichtige bezinning boven <strong>het</strong><br />
krakeel der godsdiensttwisten en partijschappen<br />
uit, een bezinning van waaruit de nieuwe tijden,<br />
vereend naar ruimere en vredevolle beleving der<br />
waarheid konden opstreven. Hij richtte voor <strong>het</strong><br />
150
oog der wereld <strong>het</strong> ideale beeld van den waren<br />
„Trismegistus "Trismegistus Christianus" Christianus- op, waarin de vol-<br />
vol~<br />
maakte drieënige verhouding der geestelijke mach-<br />
mach~<br />
ten, die den mens bezielen, stralend lichtte.<br />
De Vondel-beschouwing, Vondel~beschouwing, die afbreuk doet aan<br />
deze drieënige samenvatting, kan nooit aanspraak<br />
maken op overtuigende kracht, omdat zij psycho-<br />
psycho~<br />
logisch noch historisch verantwoord is.<br />
151
XIII<br />
DE RECHTSORDE DER LIEFDE<br />
Een laatste vraag dringt zich aan ons op, nl. nI. deze:<br />
Doet Vondels rechtsmetaphysische ordening geen<br />
afbreuk aan de alomvattende werking der liefde?<br />
Het antwoord kan niet anders dan ontkennend lui-<br />
lui~<br />
den. Immers, Vondels metaphysische rechtsorde-<br />
rechtsorde~<br />
ning bevestigt ten volle de „ordo "ordo amoris'', amoris", want<br />
de rechtsordening, die ten grondslag ligt aan alle<br />
leven, beoogt zijn behoud en volmaakte uitbloei en<br />
is als zodanig de hoogste uiting van Gods liefde.<br />
Zij is de uitstraling van de de goddelijke harmonie.<br />
Alles toch is uit liefde geschapen en draagt in zijn<br />
wezen <strong>het</strong> merk van Gods goedheid. Dante's<br />
rechtsmetaphysiek bevestigt deze opvatting, en dit<br />
is <strong>het</strong> hoofdkenmerk waardoor Vondel met Dante<br />
overeenstemt. Het opschrift dat Dante boven de<br />
poort der hel grift, getuigt voor de volmaakte wer-<br />
wer~<br />
king van Gods liefdemacht: „Liefde "Liefde heeft mij tot<br />
stand gebracht.- gebracht." Liefde immers veronderstelt recht,<br />
recht~<br />
vaardigheid, omdat zij <strong>het</strong> behoud van <strong>het</strong> geluk<br />
-— <strong>het</strong> harmonisch-zijn harmonisch~zijn —- impliceert. Buiten <strong>het</strong><br />
behoud uit rechtvaardigheid is geen liefde denk-<br />
denk~<br />
baar. Uit eigen zwaartekracht neemt de misdadiger<br />
of de heilige de plaats in, waar hij de universele<br />
harmonie bevestigen moet. De werking dezer zelf-<br />
zelf~<br />
ordening in <strong>het</strong> universum is een gevolg der gees-<br />
gees~<br />
telijke vrijheid en ligt in de natuurwet, die alle<br />
leven beheerst. Zoals Augustinus <strong>het</strong> zo krachtig<br />
uitdrukt is <strong>het</strong> universum een „carmen "carmen pulcherrimum”,<br />
een volmaakt gedicht waar alles aIIes in ver-<br />
ver~<br />
puIcher~<br />
rimum",<br />
houding staat tot de ideële schoonheid. Vondel en<br />
Dante huldigen <strong>het</strong>zelfde standpunt. De supreme<br />
ordening der harmonie is hun hoogste wet en alles<br />
152
is bij hen afgestemd op de uiteindelijke eniging der<br />
ziel met God. Evenals Dante voert Vondel ons<br />
door de drie rijken van hel, hel. loutering en hemel en<br />
schouwt er de werking der goddelijke liefde. In zijn<br />
Joannes de Boetgezant brengt Vondel ons in <strong>het</strong><br />
rijk der doden en beschrijft er de werking van Gods<br />
eeuwige rechtvaardige wil. Het vagevuur, <strong>het</strong> rijk<br />
der loutering, heeft hij ons geschilderd in zijn drama's,<br />
waar de gerechtigheid steeds verhelderend<br />
dra<br />
en herstellend werkt en\ de rechtsordening der<br />
hemelen heeft hij ons met evenveel schoonheid uit-<br />
uitgebeeld<br />
in zijn Lucifer. In dit drama —-<br />
waarvan de<br />
hemelse eeuwige rechtsordening de achtergrond<br />
vormt —-<br />
heeft Vondel zijn rechtsmetaphysische<br />
denkbeelden hoogtij laten vieren. Zij verschijnen<br />
ons omkleed met een luister, die niet onderdoet<br />
voor de heerlijkheid van Dante's visies. Hier prijkt<br />
in glorieuze ontvouwing <strong>het</strong> rijk Gods, de „ordo "ordo<br />
amoris". amoris-. En de volheid van Vondels uitbeelding is<br />
zo concreet, zo nauw-aansluitend aan <strong>het</strong> zijn, dat<br />
er geen volmaaktere gaafheid van aanduiding en<br />
vormgeving mogelijk is. Alle mysteries van Gods<br />
oneindige schoonheid en goedheid en liefde zijn<br />
hier in de supreme ordening van hun wezen in<br />
God geopenbaard, heden en toekomst, voor<br />
eeuwig, zijn hier uitgestippeld met de kristalhelder-<br />
kristalhelderheid<br />
van noodwendig, eenvoudig zijn. De uiterste<br />
schouwing is is hier gevat in de meest concrete<br />
realiteit van ontologische levensgestaltenis.<br />
Hieruit leren wij dat onze verhouding tot God,<br />
tot de alomvattende, alles doordringende en alles<br />
behoudende godheid een liefdesverhouding is. En<br />
in welke eloquente plasticiteit is deze waarheid ge-<br />
gevat!'<br />
Vondels Lucifer leert ons dat wij, zoals alle<br />
leven, deel uitmaken van Gods hofhouding. Onze<br />
innerlijke gesteldheid duidt ons de plaats aan, waar<br />
153
WIJ wij in In deze hofhouding thuis horen. Die plaats<br />
duidt onze werkelijke grootheid aan. Evenals de<br />
koren der geesten om Gods wezen, als om hun<br />
middelpunt zijn geschaard en Hem in zoveel onge-<br />
ongelijke<br />
kringen omzweven, zo zo ook staan wij op de<br />
trap, in de sfeer van onze verhoudingsgraad tot<br />
God. Onze ordening tot Hem is bepaald door de<br />
zuiverheid onzer liefde tot den Schepper. Hij, de<br />
Vader van al <strong>het</strong> zijn, is <strong>het</strong> middelpunt en <strong>het</strong><br />
aantrekkingscentrum, waartoe de zwaartekracht<br />
van ons ware leven in Hem ons trekt. Wij zijn<br />
Gods „leenmannen-. "leenmannen". De grondwet van <strong>het</strong> Gods-<br />
Godsrijk<br />
ligt in dit leenmanschap saamgevat.<br />
Wie de plaatsen zou willen optekenen, waar<br />
Vondel Gods liefde als alles omvattende en door-<br />
doordringende<br />
scheppingsmacht huldigt, zou bijna <strong>het</strong><br />
hele werk van Vondel moeten aanhalen. De plaat-<br />
plaatsen,<br />
waar Vondel dit uitdrukkelijk doet, zijn de<br />
toppunten van zijn oeuvre en zijn zeer talrijk. Bui-<br />
Buiten<br />
de Lucifer vinden wij de praegnantsie praegnantste bewijzen<br />
in de Bespiegelingen vervat. Wij volstaan met te<br />
wijzen op Vondels huldiging van <strong>het</strong> leven der<br />
H. Drieëenheid, waarin hij <strong>het</strong> hooglied der liefde,<br />
der goddelijke liefde, uitzong.<br />
Doch boven <strong>het</strong><br />
ganse werk van Vondel zou men, in blijde zin,<br />
Dante's opschrift kunnen plaatsen: „Liefde "Liefde heeft<br />
mij tot stand gebracht'', gebracht", omdat <strong>het</strong> Gods universele<br />
liefdesordening huldigt.<br />
Dit is de zin van Vondels rechtsmetaphysiek.<br />
Vondels Vdndels rechtsbewustzijn is slechts de openbaring<br />
van de „ordo "ordo amoris'', amoris", die hij over heel de schep-<br />
schepping<br />
zag uitgebreid, een weerspiegeling van de<br />
vreugde, waarmede heel de schepping „ter "ter reidans'' reidans"<br />
gaat om Gods troon.<br />
154
XIV<br />
DE HERAUT DER GERECHTIGHEID<br />
Er is in <strong>het</strong> oeuvre van Vondel een heel epos ge-<br />
ge~<br />
wijd aan de 'voorspelling der gerechtigheid. Dit<br />
epos —- Joannes de Boetgezant —- heeft zich nooit<br />
in de bijval der critiek mogen verheugen. Het werk<br />
is veelal zonder meer afgedrukt; wel ontbreken cte de<br />
"verklarende" „verklarende- voetnoten niet, maar over de be-<br />
be~<br />
tekenis van <strong>het</strong> epos in de zielegang van Vondel<br />
wordt niet gerept. Waar de critiek voorkomt is<br />
de toon niet bijster opgewekt; conceptie, inspiratie,<br />
doelmatigheid, vormgaafheid getuigen van een in-<br />
in~<br />
zinking van Vondels genie. Ik deel deze mening<br />
niet. Daar de vraag voor mij van ondergeschikt<br />
belang is, om de eenvoudige reden dat ik niet de<br />
aest<strong>het</strong>ische waarde der Vondelwerken op <strong>het</strong> oog<br />
heb, zie ik af van een weerlegging dezer gering-<br />
gering~<br />
schatting. Laat ik voorlopig volstaan met te zeg-<br />
zeg~<br />
gen, dat dergelijke beoordelingen slechts de buiten-<br />
buiten~<br />
kant van <strong>het</strong> werk raken en meestal niets-zeggend<br />
niets~zeggend<br />
zijn, omdat zij de dieper liggende ontstaansfactoren<br />
buiten beschouwing laten, en niet wijzen op de bron<br />
der bezieling waaruit <strong>het</strong> werk ontstond. Wie niet<br />
ziende blind is, moet bij de kennismaking van<br />
Vondels tekst er van overtuigd zijn dat Joannes<br />
de Boetgezant <strong>het</strong> doorslaand en evident bewijs<br />
geeft van <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> motief der gerechtigheid<br />
een fundamentele functie in de levensbeschouwing<br />
van Vondel vervult.<br />
Hoe is <strong>het</strong> mogelijk dat men tot hiertoe deze<br />
klaroenstoot, deze kreet naar gerechtigheid niet<br />
heeft opgemerkt, dat hij zo lang onopgemerkt in de<br />
woestijn der critiek heeft geklonken? Draagt de<br />
betiteling van <strong>het</strong> epos wellicht schuld aan deze<br />
155
miskenning? Of heeft <strong>het</strong> religieuze gevoel, de<br />
traditionele opvatting der Joannes-figuur Joannes~figuur de critiek<br />
hier parten gespeeld? Zulk een eenzijdige instel-<br />
instel~<br />
ling, ongetwijfeld van belang voor de geschiedenis<br />
van <strong>het</strong> religieuze gevoel is objectief onaanvaard-<br />
onaanvaard~<br />
baar, omdat zij de de beoordelingsmogelijkheid ver-<br />
ver~<br />
engt en den lezer in een illusionnaire wereld ver-<br />
ver~<br />
plaatst, waarin de tekst een bedenkelijke gedaante-<br />
gedaante~<br />
verandering ondergaat, die geen recht laat weder-<br />
weder~<br />
varen aan Vondels opvatting. Het gerechtigheids-<br />
gerechtigheids~<br />
accent is bij Vondel zó z6 primair, dat men onwille-<br />
onwille~<br />
keurig de vraag gaat stellen of zij, die Vondels<br />
epos ter hand namen, zich wel de moeite hebben<br />
getroost om <strong>het</strong> met aandacht te lezen. Hoe <strong>het</strong> ook<br />
zij, uit de tekst van Vondel blijkt zonneklaar dat<br />
<strong>het</strong> Vondels bedoeling niet was joannes J uit te te beef-<br />
beel~<br />
den als boetedoener, maar wel als den heraut der<br />
dagende gerechtigheid. De gerechtigheid als boete,<br />
niet de boete om de boete, ziedaar Vondels opvat-<br />
opvat~<br />
ting. En daarom ook geen uitweidingen over boete-<br />
boete~<br />
praktijken en kastijdingen, maar <strong>het</strong> recht maken<br />
van de weg des Heren door de toepassing der ge-<br />
ge~<br />
rechtigheid. Zulks sluit de boete niet uit, doch ziet<br />
haar slechts als middel om gerechtigheid tot stand<br />
te brengen. Het verschil met de traditionele op-<br />
op~<br />
vatting is essentieel.<br />
Wie zich overtuigen wil van de juistheid dezer<br />
stelling leze in <strong>het</strong> eerste boek de verzen 51 tot 108,<br />
waarmede <strong>het</strong> verlossingsmotief wordt ingeluid, ingeluid; de<br />
ongerechtigheid heerst alom:<br />
"Het „Het wetboeck wort gekreuckt, de trou is ner-<br />
ner~<br />
gens velligh." Om deze Om deze ongerechtigheid te te keren<br />
wordt Joannes opgeroepen, hij zal de komst van<br />
den Gerechten melden:<br />
„Gy "Gy zult den woestynier, in zyne rotsspelonck<br />
156
Aenmaenen in <strong>het</strong> ampt, hem toegekeurt, te treden<br />
Gelyck de geest hem leert, en, 't 't menschdom tucht<br />
en zeden<br />
Inscherpende, onvertsaeght te tuigen van den helt,<br />
Die hen verlossen komt van 's afgronts erfgewelt.<br />
De nacht der wet verdwynt, en eischt, dat, zonder<br />
draelen<br />
Hy daedlyck aenblicke, eer <strong>het</strong> stercker licht koom'<br />
straelen,<br />
De zon van billyckheit en van rechtvaerdigheit."<br />
(I. v. 116-123)<br />
Dat <strong>het</strong> gaat om <strong>het</strong> geven van een nieuwe wet<br />
blijkt uit de verzen 233 en 234:<br />
"De „De hemel gaf de wet, in steen gedruckt, zyn volck, vokk,<br />
In woeste wildernis door Amrams zoon, Godts tolk:<br />
Het is dan billyck, dat de nieuwe wet, geschreven<br />
In 's menschen harte, in een woestyne wort<br />
gegeven..."<br />
"<br />
Wel zal de wet in in de de woestijn worden gegeven,<br />
doch dit kader is slechts <strong>het</strong> toneel waardoor de<br />
komst van <strong>het</strong> nieuwe rijk verzekerd verzekèrd wordt. Het<br />
kwaad dient geboet, maar vooral nieuwe zeden<br />
-— de gerechtigheid -— ingevoerd. Dit is de ware<br />
betekenis der boete, de ware boetedaad.<br />
Hoe <strong>het</strong> volk, gedreven door de hoop op de<br />
komst der gerechtigheid, te Quarentane samen-<br />
samen~<br />
stroomt om <strong>het</strong> woord van Joannes te vernemen,<br />
lezen we in de verzen 449 e.v. Bovendien toont<br />
ons <strong>het</strong> gesprek tussen Nicodemus en Jozef van<br />
Arimathea, hoe de verzuchting naar de gerechtigheld<br />
in aller verwachting leeft (v. 365-375).<br />
Neen, Vondel laat ons niet in twijfel over zijn<br />
bedoeling. Het gerechtigheidsmotief domineert van<br />
157<br />
gerechtig~<br />
heid
de aanvang af, <strong>het</strong> zal de ontwikkelingsgang van<br />
<strong>het</strong> hele epos Blijven olijven beheersen. Het zijn de varian-<br />
varian~<br />
ten van dit motief die <strong>het</strong> rhythme van de com-<br />
com~<br />
positie bepalen. De hele architectoniek van de<br />
structuur wordt er door genormeerd.<br />
Mocht er nog enige twijfel daaromtrent bestaan,<br />
<strong>het</strong> tweede boek verduidelijkt ten volle wat Vondel<br />
met de dagende gerechtigheid bedoelt. Het ganse<br />
boek is gewijd aan de verkondiging der heilsecono-<br />
heilsecono~<br />
mie en aan de beschrijving der gouden eeuw van<br />
Christus' rijk. Het wezen der nieuwe wet wordt<br />
aan de hand van de de profeten uiteengezet, en<br />
Joannes' roeping culmineert in zijn verklaring:<br />
"Om „Om alle volcken vokken tot zoo groot een heil te leiden,<br />
En dien gezalfden heerde 'de heirbaen te bereiden,<br />
Verschyn ick, van den geest gedreven, herwaert<br />
aen.<br />
Ontwaeckt, bereit den heer in 't harte eene<br />
effenbaen<br />
Men slechte heuvels: men verheffe gezoncke dalen.<br />
Zoo plagh men eenen vorst en koning in te halen<br />
Met alleeerbiedigheit, eerbiedigheit, in 't opgesloten hof. enz ..."<br />
(11. (II. v. 401-452)<br />
Wat klinkt de vermaning tot boetvaardigheid<br />
hier gedempt! Hier is <strong>het</strong> begrip „versterving" "versterving" eer-<br />
eer~<br />
der van toepassing, zo weinig striemend zijn de<br />
gekozen woorden, maar hoe glorieert daarentegen<br />
<strong>het</strong> voorspelde rijk Gods! Vondel Vohdel evoceert de hele<br />
heilseconomie om de vreugdetoon van Joannes'<br />
prediking te verhogen. Ook aan den scherpzinnigen<br />
Baumgartner is dit opgevallen, alhoewel hij geen<br />
verklaring van die specifieke toon weet te geven.<br />
Wellicht werpt iemand op, dat de de vermaning<br />
scherpte wordt bijgezet door <strong>het</strong> voorbeeld van <strong>het</strong><br />
158
gestrafte Ninive. Inderdaad, Inderdaad. op de de noodzakelijk-<br />
noodzakelijk~<br />
heid van-echt berouw wordt de klemtoon gelegd, gelegd.<br />
maar hoe zachtzinnig treedt God niet op tegenover<br />
de rouwmoedigen! en!<br />
"Degodtheit „De laet zich haast zijn dreigement<br />
berouwen...'' .....<br />
(11. (II. v. 473)<br />
Neen. Neen, de toon is niet naar de droefheid gericht, gericht.<br />
maar naar de glorie van Gods rijk. Bij de beschrij-<br />
beschrij~<br />
ving van Gods optreden wordt er er meer gewezen<br />
op de glorie der rechterlijke macht dan op de wijze<br />
van straffen. fen. Er zijn trouwens meer tonelen, tonelen. vooial vooral<br />
in <strong>het</strong> derde en vierde boek —-<br />
waarin <strong>het</strong> conflict<br />
tussen <strong>het</strong> rijk dezer wereld en Gods rijk zich<br />
historisch kristalliseert -— waarin God als rechter<br />
en bestuurder van <strong>het</strong> heelal optreedt. De beschrij-<br />
beschrij~<br />
ving van „den "den hemelraet- hemelraet" in <strong>het</strong> derde boek (v. 175<br />
-264) —264) hoort tot <strong>het</strong> prachtigste dat Vondel ooit<br />
c
die ongetwijfeld tot de best geslaagde en meest<br />
dramatische uitbeeldingen van een weifelend, ge-<br />
ge~<br />
folterd en door hartstochten gekweld mens behoort.<br />
Hoe woelt hem de zorg in hart en hoofd! En hoe<br />
scherp steekt tegen deze bedorven hofsfeer, waar<br />
ontucht en misdaad hoogtij vieren, de onschuld af<br />
der natuur die zich ter gouden eeuw bereidt! On-<br />
On~<br />
der de voeten van den naderenden Christus ont-<br />
ont~<br />
luikt <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> geluk.<br />
"Waer „Waer hy de voeten zette en aenquam scheen de<br />
zegen<br />
Te vallen vaJlen uit de lucht: gelyck na eenen regen,<br />
Verwacht met smerte, en daer de dorre beemt om<br />
riep<br />
De zon veel schooner schynt, <strong>het</strong> gras groeit dat<br />
<strong>het</strong> piep<br />
Een lent van bloemen verft de heuvels en de<br />
dalen..."<br />
"<br />
(111. (III. v. 275-317)<br />
Wat staan wij ver van de boetetaferelen in dit<br />
paradijs der ontluikende gerechtigheid! Hoe heer-<br />
heer~<br />
lijk rijst voor ons oog <strong>het</strong> beeld van den boetge-<br />
boetge~<br />
zant op! Vondel beschrijft hem bij zijn verschijnen<br />
voor <strong>het</strong> volk, als een jongeling, in de volle aan-<br />
aan~<br />
minnigheid ener bekoorlijke gedaante:<br />
"Ten „Ten lange leste quam de jongling, nu getroost<br />
Door al den drang des volx; <strong>het</strong> aenschyn naer<br />
<strong>het</strong> oost<br />
Gekeert, en zette zich, om spreeckende te leunen<br />
En vast te staan, daer twee rotspalmen<br />
ondersteunen<br />
Een dwershout van weerzyde. Elck Ekk eerde en<br />
groette hem<br />
160
De helt hen desgelyx, doch zedig zonder stem<br />
En reede, als hy 't gezicht in 't ronde eerst had<br />
geslagen<br />
Alle oogen dochten datze een Engels aenschyn<br />
zagen<br />
If<br />
En schyn van heiligheit heit om 't hooft ......"<br />
(I. v. 483-491)<br />
Zo spreekt hem ook Herodes toe, bij hun eerste<br />
ontmoeting (IV. v. 184-190). Men moet toegeven<br />
dat dit beeld enigszins verschilt met <strong>het</strong> beeld dat<br />
de christelijke traditie en de iconographie ons heb-<br />
heb~<br />
ben overgeleverd! Wanneer wij ons bepalen tot de<br />
afbeelding van Donatello, een der meest gevierde<br />
uitbeeldingen van den Doper, dan zien wij <strong>het</strong><br />
boetekarakter de hele figuur beheersen. Wij staan<br />
voor een afgepijnigde gestalte van een oud man,<br />
wiens gelaat weinig vreugde weerspiegelt. Al<br />
schijnt de open mond te spreken en de diep uitge-<br />
uitge~<br />
holde ogen door de vreugde van <strong>het</strong> woord ver-<br />
ver~<br />
licht te zijn, toch blijft de smartelijke indruk domi-<br />
domi~<br />
neren. Ook in onze dagen heeft Rodin op deze<br />
traditie voortgebouwd. Zijn Joannes is een forse<br />
gestalte van een man in de volle leeftijd. le:eftijd. En alles<br />
in de uitbeelding wijst er op dat Rodin niet getracht<br />
heeft de „engelachtige" "engelachtige" schoonheid van een jonge-<br />
jonge~<br />
ling uit te beelden. Integendeel. Zijn Joannes is<br />
een reus wiens stap diep in de aarde drukt en met<br />
onweerstaanbare kracht vooruit rukt. Een modern<br />
beeld van universeel groeiend rechtsgevoel. Von-<br />
Von~<br />
dels opvatting wijkt ten enenmale van beide visies<br />
af. Zijn Joannesfiguur is de joannes Joannes zoals da Vinci Vind<br />
hem zag; zag, zoals deze hem uitbeeldde op <strong>het</strong> paneel<br />
dat nu, te Parijs, in <strong>het</strong> Louvre te zien is, in<br />
hemelschone gedaante, een engel gelijk, bekleed<br />
met de onsterfelijke jeugd der wedergeborenen.<br />
161
Uit hem spreekt, beter zingt u toe <strong>het</strong> voltrokken<br />
wonder der verlossing. Heel de gedaante is uit <strong>het</strong><br />
Woord, verhemelst door de de erfrechtvaardigheid,<br />
heid,<br />
ongerept als op de dag der schepping. Hier is is meer<br />
dan een renaissancistische interpretatie, hier is <strong>het</strong><br />
wonder der verlossingsidee vlees en bloed gewor-<br />
gewor~<br />
den. Het is <strong>het</strong> wonderwerk der genade. Joannes,<br />
de ster die de zon der gerechtigheid voorafgaat, is<br />
een engel wiens schoonheid alle schoonheid over-<br />
over~<br />
treft, behalve de schoonheid van een, die hijzelf<br />
uitbeelden zal in <strong>het</strong> rijk der doden bij de huivering<br />
der duizenden die <strong>het</strong> licht van Joannes' woord<br />
indrinken (VI. v. 595-620).<br />
Het feit dat Voftdel Vondel evenals Dante een helle-<br />
helle~<br />
vaart heeft beschreven, schijnt een hoofdreden ge-<br />
ge~<br />
weest te zijn om tussen beide dichters een parallel-<br />
parallel~<br />
gang te veronderstellen. Vanzelf rees de vraag:<br />
heeft Vondel de Divina Commedia gekend? Aldus<br />
gesteld lijkt <strong>het</strong> mij een povere vraag. Een gelijk-<br />
gelijk~<br />
luidende vraag is ook gesteld voor Vondel en Mil-<br />
Mil~<br />
ton en voor tal van andere dichters. Een povere<br />
en een bedenkelijke vraag voor wie ie ze stelt, omdat<br />
men er uit concluderen moet dat de steller in de<br />
waan verkeert dat de gelijktijdigheid der teboek-<br />
teboek~<br />
stelling niets te maken heeft met de scheppings-<br />
scheppings~<br />
macht waaruit de besproken werken ontstonden.<br />
Weet men dan niet dat hoe dieper men graaft<br />
hoe dichter men komt tot de fundamentele idee<br />
waaraan alle varianten, in een voortdurend schep-<br />
schep~<br />
pingsmoment ontspringen? Het Het is is een ijdel en<br />
kinderachtig spel. spel, wanneer de genetische nood-<br />
nood~<br />
zakelijkheid vaststaat, de accidentele toevallig-<br />
toevallig~<br />
heid een waarde toe te kennen die strijdig is<br />
met <strong>het</strong> weien der schepping. Historische co-<br />
co~<br />
incidentie is geen bewijs van noodzakelijk ver-<br />
ver~<br />
band. Valt hieruit af te leiden dat er geen verband<br />
162
tussen Vondel en Dante zou bestaan? Integendeel!<br />
Dit verband bestaat maar berust op geen toeval-<br />
toeval~<br />
lige gronden. Zij berust op de rechtsmetaphysische<br />
overeenstemming van beider levensvisies, levensvisies: beiden<br />
waren ballingen, in een geschokte levensorde, bei~<br />
den droegen in hun hart en geest de eeuwige roep<br />
der gerechtigheid die leeft in elk mensenhart,<br />
mensenhart. bei~<br />
den waren de verkondigers van <strong>het</strong> algemene ver-<br />
ver~<br />
langen, dat in ieder leven -— op welke wijze ookuiting<br />
vindt. Inde orde der tijdelijkheid steken<br />
—<br />
beide dichters torenhoog noven boven de menigte uit,<br />
maar, hoe groot ook hun genie is, groot zijn zij<br />
vooral door hunne verbondenheid met <strong>het</strong> mense-<br />
mense~<br />
lijke, als medespelers in <strong>het</strong> aller treurspelen treur-<br />
treur~<br />
spel. Hoewel zij verschillende wegen der balling-<br />
balling~<br />
schap bewandelden, hun einddoel was <strong>het</strong>zelfde:<br />
<strong>het</strong> paradijs der gerechtigheid terug te vinden en<br />
anderen er heen te wijzen. Belandt Dante's supreme<br />
stijging in de Visio Beatifica, Vondel bereikt de-<br />
de~<br />
zelfde hogte, op schijnbaar bescheidener wijze,<br />
doch met niet minder vastheid en zekerheid, in de<br />
beschrijving van Christus' komst (VI. v. 595). Zij<br />
is niet minder goddelijk dan de mystieke evocatie<br />
van den groten Florentijn, zij heeft de vastheid<br />
van <strong>het</strong> God-menselijke God~menselijke van <strong>het</strong> Woord dát da voor<br />
ons is mens geworden, en in zijn mensheid de<br />
totaliteit der goddelijkheid insloot.<br />
163
xv<br />
XV<br />
VONDELS RECHTSMETAPHYSIEK<br />
Hoe meer men zich in Vondels levensbeschouwing<br />
verdiept, hoe meer men tot de vaste overtuiging<br />
komt, dat Vondels levensvisie opgetrokken is tegen<br />
de duidelijke achtergrond ener zeer concrete rechts-<br />
rechts~<br />
philosophie. Uit zijn werken dringt zich opvallend<br />
de waarheid naar voren, dat deze philosophie ge-<br />
ge~<br />
dragen wordt door de idee, dat <strong>het</strong> leven van <strong>het</strong><br />
recht de kern uitmaakt der zijnsorde. Deze op-<br />
op~<br />
vatting spreekt duidelijk uit Vondels behandeling<br />
der geschiedkundige gegevens, niet minder uit de<br />
betekenis, welke hij toekent aan hèt wezen van <strong>het</strong><br />
kwaad en ten slotte uit de natuur der straf, die<br />
<strong>het</strong> kwaad noodzakelijk treft.<br />
Vooreerst, hoe staat Vondel tegenover de ge-<br />
ge~<br />
schiedkundige gegevens, die in zijn spelen ver-<br />
ver~<br />
werkt zijn? Aanvaardt hij die gegevens als louter<br />
relaas der gebeurtenissen ofwel gebruikt hij ze als<br />
typologische vaststelling van een bizonder rechts-<br />
rechts~<br />
conflict?! Een onmiddellijk opvallend feit is, dat de<br />
ïdramatische faramatische behandeling van <strong>het</strong> historische ge-<br />
ge~<br />
. beuren sterk afwijkt van <strong>het</strong> nuchtere historische<br />
relaas, dat wij meestal aantreffen in de aan de<br />
drama's voorafgaande „Inhoudt". ,.Inhoudt". Dit verschil<br />
wordt vaak voorbereid en geaccentueerd in de in-<br />
in,;.<br />
leiding, verantwoording of <strong>het</strong> „berecht", "berecht", waarin<br />
\yondel"de \\Vondel •cle dramatische behandeling verantwoordt.<br />
Doch <strong>het</strong> meest opvallende en praegnante verschil<br />
ligt in de typologische opstelling der conflictsele-<br />
conflictsele~<br />
menten, de dialectische mise-en-scène, mise~en~scène,<br />
waarmee<br />
'Vondel de tegenstelling tussen de eeuwige rechts-<br />
rechts~<br />
ordening en. haar aanvechting in een bizonder<br />
geval uitwerkt.· Personages en gebeurtenissen,<br />
164
schijnbaar van bijkomstige aard, maar constructief-<br />
constructief~<br />
dramatisch van essentiële betekenis worden inge-<br />
inge~<br />
schakeld. Hun belangrijkheid ligt hierin dat zij<br />
representatieve elementen zijn van natuurrechte-<br />
natuurrechte~<br />
lijke potenties, die de ware kerndynamiek der<br />
intrigue uitmaken. Een dergelijke figuur is bij voor-<br />
voor~<br />
beeld in Jephta: de wetgeleerde, in Salmoneus:<br />
Salrnoneus:<br />
Bazilides, in Faëton: de hemelraad, enz. Men zou<br />
nog tal van voorbeeiden voorbeelden kunnen aanhalen, zij lig-<br />
lig~<br />
gen voor <strong>het</strong> grijpen zelfs in <strong>het</strong> „lantspel" .. Leeu~ Leeu-<br />
wendalers, waar <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf f ons<br />
een primitieve vorm van volksgerecht voorhouden.<br />
De elementen van <strong>het</strong> reciltsconflict recqtsconflict worden aldus<br />
opgesteld: de feiten, de overtuigingen, de normen<br />
waarop zij steunen en krachtens welke zij ageren,<br />
al wat dienen kan tot tof <strong>het</strong> „vinden" .. van de richtige<br />
oplossing, wordt tegen elkaar afgewogen en dra-<br />
dra~<br />
matisch geschikt. Het gaat bij Vondel immer om:<br />
.. „de fixte tong<br />
Van Themis' weeghschaal, weeghschaaI. die rechtveerdigh<br />
Terwyl 't geschil in twyfel (hangt)<br />
Het v.onnis vonnis (velt) en scheidt 't waerdigh<br />
En minderwaerdigh juist en net."<br />
(Salmoneus: Priesterrei, Priesterrei.<br />
Uit <strong>het</strong> IIde Bedrijf).<br />
Het gaat steeds om <strong>het</strong> probleem, probleem. <strong>het</strong>welk Von-<br />
Von~<br />
del aanduidt in <strong>het</strong> eerste boek der Bespiegelingen,<br />
wanneer hij dicht:<br />
.. „de wezenheit der zaeck door 't wezen niet<br />
Betoont wort, wort. daar 't geschil in 't ·t.recht noch hangt<br />
en ziet<br />
Op eene kenbaerheid van dit bepleite wezen...''<br />
......<br />
(Besp. I. v. 351-353)<br />
165
Aldus uitgaande van een algemene rechtsnorm, rechtsnorm.<br />
de ingeplante natuurwettelijkheid, natuurwettelijkheid. brengt Vondel<br />
ons door middel der dialectische tegenstelling —-<br />
in<br />
pleitvorm -— tot <strong>het</strong> inzicht van gebod, overtreding<br />
en noodzakelijk herstel. Met andere woorden, hij<br />
licht uit <strong>het</strong> incidentele gebeuren de eeuwige norm<br />
op en toetst <strong>het</strong> accidentele der geschiedk4ndige<br />
geschiedktJndige<br />
gebeurtenis aan de norm der eeuwige levenswet.<br />
Wat nu Vondels typologische voorbeelden betreft,<br />
deze zijn hoofdzakelijk aan de Bijbel ontleend.<br />
be,..<br />
treft.<br />
Al deze voorbeelden brengen vormen van <strong>het</strong> ge-<br />
ge,..<br />
zag in <strong>het</strong> geding, geding. bij bijvoorbeeld <strong>het</strong> koningschap,<br />
de tyrannie, tyrannie. de volksregering, volksregering. de eeuwig geldende<br />
rechtsbeginselen in bestuur en samenleving. Al<br />
deze gezagsvorrnen gezagsvormen of gezagsopvattingen worden<br />
getoetst aan <strong>het</strong> alles beheersende natuurrecht, natuurrecht. <strong>het</strong>-<br />
<strong>het</strong>,..<br />
welk de reelende regelende basis vormt van alle leven. Aan<br />
<strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> natuurrecht heeft Vondel dan<br />
ook de grootste en belangrijkste delen zijner Be,.. Be-<br />
spiegelingen gewijd (derde en vierde boek passim).<br />
In mijn boek Staat en Recht bij Vondel heb ik deze<br />
passages aangeduid, ik kan er hier slechts naar<br />
verwijzen.<br />
Doch niet slechts in de Bijbel (Het Pascha,<br />
Salomon, Jephta, de Daviddrama's, Samson, Noah<br />
enz.) maar ook in de geschiedenis der heidense<br />
Oudheid (Faëton, Salmoneus) en in de geschiede-<br />
geschiedenis<br />
van eigen volk of eigen tijd diepf diept Vondel zijn<br />
typologische voorbeelden op (Batal'ische (Batavische Gebroe-<br />
Gebroe,..<br />
ders, Gysbreght van Aemstel, Palamedes, Zung-<br />
Zung'"<br />
chin, Leeuwendalers).<br />
Aldus zien wij hoe Vondel alle mensen, alle<br />
volken en tijden, buiten alle verschil van .ras en<br />
beschaving onderwerpt aan dezelfde rechtsnorm.<br />
Immers, <strong>het</strong> christelijk natuurrecht. waarvan Von-<br />
Von,..<br />
del uitgaat, legt de plaats van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />
166
in <strong>het</strong> geweten, <strong>het</strong>welk aan alle mensen, zonder<br />
onderschéid onderscheid met <strong>het</strong> leven geschonken werd. Deze<br />
fundamentele waarheid wordt ons voorgehouden<br />
door de christelijke wijsbegeerte en door Thomas<br />
in <strong>het</strong> bizonder, waar hij leert dat alle mensen, die<br />
ter wereld komen, verlicht worden door een natuurlijk<br />
weten „ex "ex participatione hujus verae lucis"<br />
na~<br />
tu~r1ijk<br />
(Comm. in Joh. 1). I).<br />
Vondels drama's nu voeren alle tot dezelfde<br />
conclusie, nl. tot de bevestiging en de triomf van<br />
<strong>het</strong>zelfde licht, dat straalt uit dezelfde eeuwige,<br />
onveranderlijke rechtsnorm. Om deze reden mag<br />
men derhalve Vondels drama's ieder afzonderlijk<br />
beschouwen als een moment van <strong>het</strong> wereldgebeu-<br />
wereldgebeu~<br />
ren, <strong>het</strong>welk in zijn geheel een openbaring is van<br />
<strong>het</strong> eeuwige recht. Om deze reden ook mag men<br />
Vondel huldigen als den íanger zanger van <strong>het</strong> christelijke<br />
natuurrecht en zijn verbeeldingen kunnen gelden<br />
als een typische bijdrage tot de de natuurrechtelijk-<br />
natuurrechtelijk~<br />
historische opvatting van <strong>het</strong> wereldgebeuren.<br />
Welke betekenis kent Vondel nu toe aan <strong>het</strong><br />
kwaad? Welke rol speelt <strong>het</strong> in zijn levensopvat-<br />
levensopvat~<br />
ting?<br />
Tegenover <strong>het</strong> rechtsbeginsel, dat ons met <strong>het</strong><br />
leven is ingeplant, in tegenstrijdigheid met de norm<br />
die uit God zelf is en een weerspiegeling van zijn<br />
wezen, de grondslag der universele harmonie staat<br />
als wortel van alle kwaad de zelfzucht. Zij toch<br />
doet afbreuk aan de wet der eeuwige harmonie<br />
die de schepping beheerst. Het kwaad is aldus<br />
niets anders dan datgene, waardoor de eeuwige<br />
norm der evenredigheid geschonden wordt, alles<br />
wat in de waan der zelfverblinding afbreuk doet<br />
aan de scheppingsgedachte, aan haar supreme<br />
schoonheid. Uit deze disharmonie wordt smart en<br />
leed g geboren.<br />
167
Vondel wijst op een tweevoudige bron vanh.et <strong>het</strong><br />
kwaad. Het kwaad is of uit natuurlijk erfgebrek of<br />
uit de vrije wil van den mens. In den mens is er<br />
geen gelijkheid van wezen en natuur, zoals dit bij<br />
God voorkomt. Daarom is er strijd in den mens,<br />
derhalve lijden. In <strong>het</strong> tweede boek der Bespiege~ Bespiegelingen<br />
Zingen (v. 105 e.v.) zegt Vondel:<br />
„Waer "Waer eenigh wezen lydt, daer woelt een<br />
strydigheit<br />
In wezen en natuur, <strong>het</strong>welck de vrientschap<br />
scheit<br />
Want waer gelyckheit geIyckheit is van aert, daer valt geen<br />
lyden<br />
Geen gelyckaerdigheit heeft ergens mee te stryden<br />
Deze evenredigheit grypt plaets in Godt alleen."<br />
De mens is uit erfgebrek aan toevalligheid on-<br />
on~<br />
derworpen en dus onvolmaakt.<br />
"AI „Al wat toevalligheid in zich heeft is niet aL" al."<br />
(Besp. 11. II. v. 173)<br />
"Want „Want wat beginsel heeft en endt, dat komt en<br />
gaet<br />
En lydt door 't schocken en veranderen van zyn<br />
staet<br />
Gelyck een schepsel lydt en duIt, dult, by welcks lyden<br />
De tydt bestaat ......"<br />
(Besp. 11. II. v. 877-880)<br />
Doch behalve deze ontologische onvolmaaktheid<br />
of dit natuurlijk kwaad is is er ook <strong>het</strong> zedelijk<br />
kwaad, <strong>het</strong> kwaad· dat ontspruit uit de vrije wil<br />
van den mens die de harmonie van <strong>het</strong> heelal<br />
schendt. -Door dit kwaad wordt<br />
168
"d'algemeene „d'algemeene bant die 't mengsel Czamenhielt<br />
t'zamenhielt<br />
gebroken, als een snoer; zoo leght de klomp<br />
vernielt." vernielt.”<br />
(Besp. II. v. 321. 322)<br />
De reden wijst ons de bron van dit kwaad aan:<br />
" ...... de reden zal ons leiden<br />
Naer 't schepsel. schepsel, van de deught verbastert en<br />
gescheiden<br />
Dewyl 't veranderlyck en wisselbaer van aert<br />
Het ingeschapen goet der godtheit niet bewaert<br />
En in zyn plicht bezwyckt vrywillig door<br />
't bekooren<br />
Van 't schyngoet, daer Godts beelt' en gunst in<br />
wort verloren."<br />
(Besp. II. v. 1223 e.v.)<br />
Dit zedelijk kwaad is een afbreuk aan' de wer-<br />
wer~<br />
king van Gods universeel harmonische liefdes-<br />
liefdes~<br />
ordening.<br />
Gods alomvattende liefde<br />
"Zoekt „Zoekt altyt <strong>het</strong> beste des beminden<br />
Wil zich vereenigen met dat beminde pant<br />
Want deze deught schept lust een onderlinge bant<br />
Te. leggen tusschen twee of meer verscheiden-<br />
verscheiden~<br />
heden."<br />
(Besp. 11. II. v. 1244 e.v.)<br />
Maar hoe <strong>het</strong> bestaan van <strong>het</strong> kwaad te ver-<br />
ver~<br />
klaren? Vinden wij bij Vondel een onoverbrugbaar<br />
dualisme tussen goed en kwaad zoals dit voorkomt<br />
bij voorbeeld in de hellenistische gedachte en de<br />
daaruit stammende geestesstromingen? De albe-<br />
albe~<br />
zielde drang naar harmonie, de stuwing naar <strong>het</strong><br />
169
heroveren der erfrechtvaardigheid waarvan Von-<br />
Von~<br />
dels levensvisie zo vervuld is, geeft ons de sleutel<br />
der oplossing. En hier onderging Vondel wellicht<br />
de invloed van Augustinus. Immers, Augustinus<br />
overwon de eeuwenoude tegenstelling door de<br />
huldiging van de idee der universele harmonische<br />
schoonheid van <strong>het</strong> kosmische leven. In <strong>het</strong> elfde<br />
en twaalfde boek der De Civitate Dei roept Augus~ Augus-<br />
tinus <strong>het</strong> beeld van <strong>het</strong> universum op als „pulcher-<br />
"pulcher~<br />
rimum carmen". God heeft de wereld als een vol-<br />
vol~<br />
maakt mooi gedicht geschapen en heeft <strong>het</strong> leven<br />
versierd met de tegenstelling van va.n goed en kwaad.<br />
Zoals de tegenstelling der onderdelen noch de<br />
eenheid noch de schoonheid van een gedicht in zijn<br />
geheel aantast, maar daarentegen tot de volmaakt-<br />
...<br />
heid held der conceptie bijdraagt, zodanig is is ook de<br />
schoonheid van de wereld door de harmonische<br />
samenstelling der gebeurlijkheden. Deze tegensteb. tegenstel ..<br />
ling is dus een geordende. In deze opvatting ver-<br />
...<br />
schijnt <strong>het</strong> kwaad als de schaduwzijde van <strong>het</strong><br />
goed, <strong>het</strong> diepwerk, dat als in een reliëf met <strong>het</strong><br />
hoogsel samenhangt en harmonisch bijdraagt tot<br />
de schoonheid van <strong>het</strong> geheel. Niet op de tegen-<br />
tegJ:!n ...<br />
stelling als zodanig, maar op de harmonieuze sa-<br />
...<br />
mensmelting komt <strong>het</strong> ten slotte aan. Derhalve<br />
is <strong>het</strong> kwaad niet langer meer een onoverbrugbare<br />
tegenstelling met <strong>het</strong> goed, geen beginsel dat nood-<br />
...<br />
zakelijk naast <strong>het</strong> goed bestaat, maar slechts een<br />
gradueel verschil met dit. Het hoort in <strong>het</strong> spel<br />
van den goddelijken kunstenaar, die de schepping<br />
ter zijner ere wendt.<br />
" ...... d'ongelyckheit geeft een' luister aan 't ge~ geschapen<br />
Dat afsteeckt door de draght en 't ongelycke wapen<br />
Des scheppers, eveneens als overste en soldaet<br />
170
Verschillen in hunn' draght en ongelyck cieraet,<br />
In dienst van eenen vorst: want clonck er in<br />
't verheffen fen<br />
Geen ongelycke waerde, en deelde elck schepsel<br />
effen<br />
fen<br />
In 't goet, men sloot met recht dat<br />
d'oppermajesteit<br />
Uit kracht van haer natuure, en een nootwendigheit<br />
De werelt had gebaert; dit werckstuck waer<br />
geworden<br />
Uit redenlooze maght, daer wysheit, streeck noch<br />
orden<br />
Noch keur noch billyckheit doorgaends in wiert<br />
gemerckt<br />
Maer alles eveneens gemaelt stont, en beperckt;<br />
Gelyck de schildersgeest, schildersgeest. die plomp in 't ordineeren<br />
De beelden stelt alleens, geen verwen kan<br />
schakeeren..."<br />
"<br />
(Besp. 11 II v. 1179-1192)<br />
Men late zich niet van de wijs brengen door de<br />
schijntriomf van leed en onrechtvaardigheid. Dit<br />
wordt slechts geduld tot hoger doel en <strong>het</strong> spel<br />
des levens wordt steeds door God beheerst. Op<br />
<strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> derde boek (v. 1393-1413) dicht<br />
Vondel dienaangaande:<br />
"Schoon „Schoon alle hemelen en heldre starretranssen<br />
Doorgaends op eene maet et ten reie gaen, en danssen,<br />
Om Godts voorzienigheit; terwyl, beneen de maen<br />
De staet der weerelt schynt, in 't op en ondergaen.<br />
Te luistren noch naer toom noch roede, spoor en<br />
regel<br />
Van 't recht, der vroomen kroon, der goddeloozen<br />
vlegel.<br />
171
Nochtans is Godt om hoogh de maght, die 't al<br />
bestiert,<br />
En, waer zyn zyrl wysheit, zelf der zaecken breidel<br />
viert,<br />
Of intoomt op haer tyt, van 't eerste tot <strong>het</strong> leste.<br />
Den boozen tot een straf. straf, de goede ziel ten beste,<br />
En allebey ten prys der oppersten, die 't al<br />
Gelyk, gebruickt, en wendt zyn eere te geval.<br />
In d'uitkomst wordt doorgaends <strong>het</strong> wys beleit<br />
geprezen; geprezen.<br />
Al valt dit boeck voor ons te doncker om te lezen:<br />
Godts wysheit springt te rugge, ge, om grooter sprong<br />
te doen<br />
Zy mickt verkeert, en treft, daer 't niemant zou<br />
vermoen.<br />
Godts zorge waackt ac alom, zy zweeft door al de<br />
leden<br />
Van hemel, hemel. aerde en zee en zyn geschapenheden.<br />
De hooghste liefde neemt op al haer wercken acht<br />
Maer eerst en allermeest op 't menschelyk geslacht.<br />
Dat zoeckt ze uit al haer maght te redden, en te<br />
winnen." winnen.”<br />
God beheerst aldus <strong>het</strong> levensspel en straft den~ den-<br />
gene, "die .clie afbreuk tracht te doen aan zijn eer. De<br />
boze spelbreker wordt door Gods toorn getroffen,<br />
maar Gods ingrijpen beoogt ten slotte <strong>het</strong> herstel<br />
van <strong>het</strong> goddelijk wereldplan. De natuur der<br />
doelstelling is metaphysisch. Doch dit herstel heeft<br />
niettemin een zeer positieve kant.<br />
In <strong>het</strong> vierde boek (v. 317-344) heeft Vondel<br />
<strong>het</strong> wezen en de economie der straf vast om~ om-<br />
schreven:<br />
„Nu "Nu vint men schendingen, die Godt noch mensch<br />
ontzien,<br />
172
De wetten <strong>het</strong> gezagh en 't 't recht den rugge biên,<br />
En staet en lant door roof en moort en brant<br />
verdelgen<br />
en<br />
De Godtheit heeft met recht zich billyck dat te<br />
belgen.<br />
Het waer een smet in haer, indien ze stil bleef<br />
staen,<br />
En zagh, als stom en doof, doof. met goeden oogen aen,<br />
De schellemstucken, daer onnozelen om treuren,<br />
Terwyl hun geenen troost noch noothulp magh<br />
gebeuren.<br />
De gramschap past aan Godt zoo eerlyck als gena,<br />
Opdat zyn heerschappy in haere kracht besta.<br />
Door begenadigen van 't 't goet en 't geraet te<br />
wreecken<br />
De droefheid, vrees, en nyt en vreckheit zyn<br />
gebreecken<br />
Die dwaelen buiten Godt; maar liefde, en<br />
billyckheit<br />
En gramschap, en gena de kroon der majesteit. majesteit,<br />
Des hemels, als robyn en diamant vercieren;<br />
Terwyl de weerelt zich van boven laet bestieren,<br />
En, onder 't hoogh gezagh van 't 't hemelsche palais<br />
Gewenschte rust geniet, en ongesteurden pais;<br />
Tenzy de Godtheit haer den toom viere, als door<br />
't wrocken<br />
Der koningen alom de koningkrycken schocken<br />
Of spatten uit hun loot, tot een byzonder endt,<br />
Den oppersten alleen en zynen raet bekent,<br />
Die deughden op den troon verheft door<br />
't onderdrucken,<br />
De boosheit kroont, om haer met kracht ten val<br />
te rucken,<br />
Na dat ze op 't 't aerdsch tooneel de rol heeft<br />
uitgespeelt. uitgespeelt,<br />
173
En afleght deze gryns, die wys van 't aanzicht<br />
scheelt<br />
Dan melt ons d'uitgang welck van bey men schat<br />
voor 't beste<br />
Het tydelyck t)idelyck geluck, of 't eeuwigh op <strong>het</strong> leste." leste.-<br />
De aldus toegepaste straf is geen loutere ver~ ver-<br />
gelding maar beoogt hoofdzakelijk een rechtsher~ rechtsher-<br />
stel. God treedt op als rector van <strong>het</strong> leven, . <strong>het</strong><br />
behoud van <strong>het</strong> rijk Gods -— de kern van alle<br />
leven -— is <strong>het</strong> transcendente doel der straf. De<br />
straf is evenredig aan de afbreuk:<br />
"Want „Want zy 't gerecht voltreckt, en streng en<br />
godeloos<br />
Naer d'uitmaet van <strong>het</strong> quaet weer inmeet voor<br />
altoos." altoos.”<br />
(Besp. IV. v. 637-638)<br />
Daaruit volgt dat de straf de levenswil niet in<br />
zijn essentie treft, doch slechts de wijze waarop<br />
de wil indruist tegen de universele levensordening.<br />
Het kwaad kan wel iets accidenteels storen maar<br />
vermag nooit <strong>het</strong> diepste wezen van den mens aan<br />
te tasten om de eenvoudige reden dat, al is de wil<br />
op <strong>het</strong> negatieve gericht, hij nooit de essentie van<br />
zijn eigen bestaan, dat uit God is, vernietigen kan<br />
en daaruit vloeit voort dat de straf nooit de vorm<br />
ener loutere negatieve vergelding kan aannemen.<br />
Bovendien dragen goed en kwaad, uit de natuur<br />
van <strong>het</strong> leven zelf, straf en loon in zichzelf. Het<br />
loon voor <strong>het</strong> goede is is <strong>het</strong> positieve deelhebben<br />
aan de objectieve rechtsordening, <strong>het</strong> delen in de<br />
kosmische vreugde der liefde Gods, <strong>het</strong> kwaad<br />
sluit vanzelfsprekend <strong>het</strong> negatieve deelhebben aan<br />
dezelfde rechtsordening in.<br />
174
De plaats waar <strong>het</strong> kwaad onverbiddelijk wordt<br />
gestraft is „de "de vierschaer des gemoets".<br />
"De „De vierschaer van 't 't gemoedt verdaghvaert<br />
goddeloosheit<br />
En overtuight ze, en straft ze ze om d'overtuighde<br />
boosheit.<br />
Hoewel de dwingelant te recht zit in zyn zaeck<br />
Hy velt zyn vonnis zelf, gegeesselt van de wraeck.<br />
In 't sterven lochent hy met sidderen en beven<br />
Dat vromen hier gedruckt, de schelmen, in dit leven<br />
Gezegent, met de ziel verrotten in <strong>het</strong> graf<br />
En Godt geen deughden kroone, en geene boosheit<br />
straf." strar."<br />
(Besp. 111. III. v. 1105-1112)<br />
Op vele andere plaatsen —-<br />
te talrijk om op te<br />
noemen -— heeft Vondel gewezen op de macht van<br />
<strong>het</strong> straffende geweten:<br />
.. ( dat) schichtig op den hiel<br />
den boozen achterhaelt en naerstapt...<br />
(Besp. IV. v. 682. 683)<br />
Deze onverbiddelijkheid is is <strong>het</strong> gevolg van de<br />
natuurwet. .<br />
.. „Natuurwet leerde 't recht van onrecht<br />
onderscheiden<br />
Het eerlyck van 't onnutte en snoo, snoo;<br />
be:taemlyckheden<br />
betaemlyckheden<br />
Van onbetaemlyckheid, uit reden, door den wil<br />
Verkoren of versmaet, daer 't oordeel dit geschil<br />
Beslecht had in 't verstant.. ....<br />
Wat goet is uit zyn' aard, stelt reden dan alom<br />
De maet, gelyck de reen de maet stelt en den regel<br />
175
Aen 't willen van den mensch, eer hy de zaeck<br />
bezegel. bezegel,<br />
En dees rechtmaetigheit, begreepen en in 't verstant,<br />
Omhelst van 's menschen wil, bleef doorgaends<br />
ingeplant<br />
I,n In 't redelyck gemoet, gezint naer 't recht te<br />
streven,<br />
Dies haer den titel van natuurwet wiert gegeven.<br />
Dewylze 't redendom gebiet, gebiet. en oock verbiet, verbiet.<br />
<strong>het</strong> welck zich klaer hierin, als in een spiegel ziet,<br />
Of zuiver, of besmét, besmet, ten waer een vlies op<br />
d'oogen<br />
Van 't oordeel en begryp de menschen had<br />
bedrogen.<br />
en.<br />
Zoo menighmael de mensch dees hooftwet overtreet<br />
Beklaeght hy zich, en voelt zyn hartquetzuur met<br />
leedt.<br />
Waer zich 't geweeten went, <strong>het</strong> vint noch rust<br />
noch voordeel<br />
De rechter spant in 't hart de vierschaer, velt <strong>het</strong><br />
oordeel<br />
Inwendigh, anders niet dan of natuur dien treck<br />
En neiging tot <strong>het</strong> goet, en afkeer van 't 't gebreck,<br />
Den mensch had ingeplant, en weeten in te te drucken<br />
Zoo diep, dat geen gewelt den wortel uit kon<br />
rucken...'' .....<br />
(Besp. IV. v. 967 e.v.)<br />
Deze opvatting van <strong>het</strong> geweten als natuurwet,<br />
ook als de plaats waar <strong>het</strong> natuurrecht heerst, is<br />
<strong>het</strong> punt, waarin Vondels rethtsmetaphysiek reêhtsmetaphysiek haar<br />
hoogtepunt bereikt, de slotsteen zijner rechtsmeta-<br />
rechtsmeta:~<br />
physische beschouwingen.<br />
Dat Vondel de enige nederlandse denker was<br />
die deze natuurrechtelijke theorieën plastisch leven<br />
schonk en de daarbij passende rechtsmetaphysische<br />
176
eginselen uitdrukkelijk en breedvoerig in zijn<br />
Bespiegelingen formuleerde is een feit. feit, dat ons niet<br />
onverschillig kan laten. Het geeft ons <strong>het</strong> recht<br />
naast den algemeen gevierden dichter, dichter. in hem den<br />
denker en rechtsphilosoof te erkennen en te eren.<br />
177
XVI<br />
A CONTRARIO RIO<br />
Voor velen zal wellicht de laatste twijfel over de<br />
vraag of Vondel al dan niet zijn werk heeft opge-<br />
opge~<br />
trokken tegen de achtergond ener welbewuste.<br />
rechtsphilosophische basis, verdwijnen, wanneer<br />
wij de wijze van behandeling, de eigenaardige op-<br />
op~<br />
vatting zijner drama's toetsen aan de conceptie<br />
zijner tijdgenoten of van voorgangers, die eenzelf-<br />
eenzelf~<br />
de thema of onderwerp hebben behandeld. .<br />
Bij deze vergelijking springt de specifiek juridi~<br />
sche inslag van Vondels levensvisie duidelijk naar<br />
voren en spreekt helder en onbetwistbaar <strong>het</strong><br />
eigenaardige zijner levensbeschouwing. Uit deze<br />
herschepping blijkt zijn originaliteit en de macht<br />
van zijn genie.<br />
Tot de bevestiging van dit oordeel draagt in niet<br />
geringe mate bij de critische beschouwing van en-<br />
en~<br />
kele spelen zoals: Salomon, Leeuwendalers, Sam-<br />
Sam~<br />
son of heilige wraeck, en Joseph in Egypten.<br />
Bij <strong>het</strong> aandachtig lezen lefen van de Salomon drong<br />
zich telkens aan mijn geest op de herinnering aan<br />
Racine's Bérénice. Het probleem is in beide werken<br />
gelijksoortig. Bij Racine gaat <strong>het</strong> om <strong>het</strong> breken<br />
van keizer Titus met de koningin van Palestina.<br />
Bij Vondel om <strong>het</strong> breken van Salomon met Si-<br />
Si~<br />
donia, de koningin van Saba. Titus staat voor de<br />
keuze: Rome of Bérénice. Hij overwint zijn liefde<br />
tot de joodse vorstin en geeft gehoor aan Rome's<br />
roepstem. In Voridels V Olldels drama staat Salomon voor<br />
eenzelfde noodzaak. Voor Jerusalems J heil zal hij<br />
Sidonia's liefde prijs moeten geven. Tot zover<br />
stemmen de gegevens overeen. Doch hoe verschil-<br />
verschil~<br />
lend is de dramatische uitwerking van <strong>het</strong> conflict<br />
1781
ij beide schrijvers! Terwijl Racine door <strong>het</strong> op-<br />
op~<br />
roepen van een medeminnaar, Antiochus koning<br />
van Comagène, en <strong>het</strong> uitwerken van de rol van<br />
Bérénice Béréniee tot hoofdrol -— waarom alles draait —-<br />
<strong>het</strong> spel tot een liefdesconflict liefdesconfliet opvoert, legt Vondel<br />
de kern van <strong>het</strong> gebeuren in de tegenstelling van<br />
Gods en Astarte's wet. Hij scherpt <strong>het</strong> liefdesconflict<br />
tussen Salomon en Sidonia niet toe, maar<br />
bouwt <strong>het</strong> hele drama op de tegenstelling van Sa-<br />
Sa~<br />
liefdescon~<br />
fliet<br />
lomons neiging tot Sidonia's religieuze overtuiging,<br />
met Gods wet. Hier treedt geen Antiochus-figuur<br />
Antiochus~figuur<br />
op, die naast Salomon naar de liefde van Sidonia<br />
dingt, maar in diens plaats, de wetgeleerde, de<br />
Sanhedrin, Sadock de aertspriester, Nathan de pro-<br />
pro~<br />
feet en de Rey van Jerusalemmers, J die de partij<br />
der rechtvaardigheid voorstaan en strijden voor de<br />
triomf van Gods wet. Het gaat bij Vondel niet<br />
hoofdzakelijk om de liefde ener vrouw, zoals dit<br />
wel <strong>het</strong> geval is bij Racine —-<br />
maar om de bouw<br />
van de tempel aller goden en om <strong>het</strong> al of niet<br />
bewieroken door Salomon van Astarte's beeld. Bij<br />
Vondel ligt de dramatiek in de aantasting der wet,<br />
bij Racine in <strong>het</strong> tegenspel van Antiochus en Titus<br />
om Bérénice's liefde. Kort zijn bij Racine de to-<br />
to~<br />
nelen waar Rome tegenover Bérénice optreedt. Bij<br />
Vondel is die tegenstelling van Jerusalem J en Gods<br />
wet niet een onderdeel, onderdeel. dat maar terloops aange-<br />
aange~<br />
roerd wordt, maar <strong>het</strong> drama zelf.<br />
Zulks doende blijft Vondel trouw aan de opzet<br />
van zijn koningsspelen: Adonias, Koning David in<br />
Ballingschap en Koning David Herstelt. Het zijn<br />
alle spelen der goddelijke gerechtigheid, waar <strong>het</strong><br />
gaat om de eerbiediging en naleving van Gods<br />
vooropgestelde wet. Vondel voert deze hoge op-<br />
op~<br />
vatting streng door en laat zich zieh nergens afleiden<br />
179
door <strong>het</strong> uitspinnen van <strong>het</strong> gevoelsconflict, dat<br />
slechts siechts zirfi zijfi hoofdgegeven stoffeert.<br />
Zijn drama verliest aldus wel aan romantische<br />
bekoorlijkheid, maar niaar boet nergens in aan hoogheid<br />
van tragische conceptie. Het .gehele gebeuren blijft<br />
'hoofdzakelijk -hoofdzakelijk overspannen door Gods rechtvaar-<br />
rechtvaar~<br />
digheid en de verschillende personages, die naast<br />
de hoofdfiguren optreden, bestaan slechts in ver-<br />
ver~<br />
houding tot deze functie. Achteraf blijft bij Vondel<br />
God —- en zijn rechtvaardigheid —- de voornaam-<br />
voornaam~<br />
ste en wellicht enige personage, die de hele dra-<br />
dra~<br />
matische economie beheerst. Er is in deze drama's<br />
geen andere tegenpartij dan de partij, die Gods<br />
wet en wil bestrijdt.<br />
Aldus bedoel ik niet te zeggen, dat Vondel geen<br />
voorname voomame plaats aan de vertegenwoordigers van<br />
<strong>het</strong> menselijke gevoel heeft ingeruimd. De figuur<br />
van Abizag, David's weduwe, zoals zij in de Ado~ Ado-<br />
nias voorkomt, is wellicht de ontroerendste vrou-<br />
vrou~<br />
wenfiguur van Vondels bijbelse drama's. Mijns<br />
inziens kan zij de vergelijking met de teergevoe-<br />
teergevoe~<br />
ligste heldinnen van Racine's drama's doorstaan.<br />
Doch, hoe ontroerend ook, blijft in dit geweldige<br />
drama van Gods rechtvaardigheid —-<br />
een rechter-<br />
rechter~<br />
lijk drama bij uitstek -— Abizag een nevenfiguur,<br />
die buiten de kernverwikkeling blijft, zodat zij nooit<br />
<strong>het</strong> verloop van <strong>het</strong> drama kan wijzigen. Alles<br />
staat of Valt valt hier naarmate <strong>het</strong> al of niet overeen-<br />
overeen~<br />
stemt met Gods wil. Om een tegenvoeter van Vondels<br />
hoge opvatting te vinden, dient men terug te<br />
Von~<br />
deis<br />
grijpen naar Racine's Athalie, waar eenzelfde<br />
strenge bijbelse uitwerking van Gods rechtvaardigheld<br />
ten tonele wordt gebracht. Vindt men deze<br />
rechtvaardig~<br />
heid<br />
hoge concepten in een enkel werk van Racine, Radne, bij<br />
Vondel daarentegen is zij doorgaans <strong>het</strong> leidende<br />
thema, waarvan hij nooit afwijkt. Mocht er van<br />
180
eentonigheid in Vondels werk sprake zijn, dan ligt<br />
zij wellicht in <strong>het</strong> feit, dat er bij hem feitelijk maar<br />
één speler is waar <strong>het</strong> ten slotte op aankomt en<br />
waartoe alles is terug te voeren, de „judex "judex aequus",<br />
die de loop der tijden beheerst, God en zijn eeuwige<br />
wet.<br />
Wie deze zienswijze bekrachtigd wil zien, leze<br />
bij voorbeeld Vondels spel: Samson of heilige<br />
wraeck. Velen zullen bij <strong>het</strong> lezen van dit drama<br />
onthutst of teleurgesteld zijn, omdat er zo weinig<br />
romantische situaties in verwerkt zijn. Geen spoor<br />
van liefdestonelen tussen Delila en Samson, daar<br />
tegenover echter een ruwen rauw drama van<br />
menselijk leed en goddelijke wraak, een somber<br />
spel der gerechtigheid tussen Dagon en zijn tra-<br />
tra~<br />
wanten aan de ene zijde, en God, Samson, en<br />
Israël aan de andere kant. Men vergelijke daarbij<br />
de zoetsappige, romantische opvatting van een mo-<br />
mo~<br />
derne librettist, die Samsons liefdesverhouding tot<br />
Delila in <strong>het</strong> middelpunt van zijn lyrisch drama<br />
plaatste. Bij Vondel, die blijkens zijn Joseph in<br />
Egypten toch wel de taal der zinnelijkheid wist<br />
te hanteren, is geen spoor van dergelijke roman-<br />
roman~<br />
tische gevoelsuitingen te vinden. In de dreigende<br />
atmosfeer, die over <strong>het</strong> hele werk ligt, is slechts<br />
plaats voor de voorbereiding van Gods wraak.<br />
Door de betiteling van zijn drama legde trouwens<br />
Vondel duidelijk de klem op de primaire belong-<br />
belang~<br />
rijkheid van dit motief.<br />
Een zelfde dramatische wending vindt men in<br />
Vondels Noah, tevens in zijn Joseph in Egypten.<br />
Dit laatste spel levert een typisch testimonium<br />
op voor Vondels opvattingen en voor de juridische<br />
grondslag. grondslag, die hij steeds als kern en basis van <strong>het</strong><br />
gebeuren in <strong>het</strong> oog hield. In de opdracht aan<br />
Joan Victoryn, Victoryn. rechtsgeleerde, rechtsgeleerde. vergelijkt Vondel<br />
181
zijn opvatting met die van Euripides. Euripides; De kern vart van<br />
<strong>het</strong> verschil tussen beide spelen legt Vondel in de<br />
opvatting van de hoofdfiguur Joseph. J Dienaan-<br />
Dienaan;..<br />
gaande zegt Vondel:<br />
........ Wie dit stuck (van Euripides) wat naen, naer ...<br />
der inziet, zal lichtelyck bevinden, dat in 't afslaen<br />
der onkuisehe, onkuische, d'Amazoner niet zonderlinghs noch<br />
lofwaerdighs uitrechte, waarom hy den titel van<br />
gekroonde Hippolytus verdiende: eendeels, over-<br />
over~<br />
mits de stiefzoon, niet zonder bloedschande, zyne<br />
stiefmoeder kon misbruicken; andetdeels, anderdeels, om dat<br />
hy uit den aert Misogamos en Misogunes een<br />
huwelyxhater, ja ja vrouwenhater was was ...... enz ......<br />
Anders is 't met myn godvruchtigen en allerkuisch-<br />
allerkuisch~<br />
ten Joseph gelegen die, van Godt en de natuur niet<br />
misdeelt, nae 't uitharden van dien schrickelycken<br />
storm der bekooringen, in de bloem en hitte zyner<br />
jaeren, na zyn onverdiende tweejarige gevangenis,<br />
op den troon van eere geraeckt, in huwelyck trat<br />
met Asnath enz ........<br />
Verder wijst Vondel er op dat „zommige .. heide-<br />
heide~<br />
nen... de weelde van hun natuur met vergiftige<br />
drancken uitbluschten of met steene messen be-<br />
be~<br />
snoeiden, doch dat dees Hebreeusche profeet (Jo-<br />
(Jo~<br />
seph) en heldt, heIdt, in 't worstelperck en de loopbaen<br />
der kuischheit, met den prys stryken gaat, alleen<br />
uit kracht l::racht van zyn geloof en godvruchtigheid, vry-<br />
vry~<br />
willig, niet gelyk een opgevoede by Pittheus of in<br />
Pythagorische, maar in de volmaakte leeringen en<br />
schole des allerheiligsten Meesters van wien hy<br />
zoveel eeuwen te voren door zynen onbesproken<br />
wandel, vernedering en verheffing een sc<strong>het</strong>s en<br />
schaduw verstrekte."<br />
Volgens deze verklaring is <strong>het</strong> ongetwijfeld aan<br />
Josephs godvruchtigheid te danken dat hij de ver-<br />
ver~<br />
leiding overwint. Doch hoe wordt „dramatisch"<br />
.. 182
deze deugd voorgesteld, welk is de grond waarop<br />
zij voor ons optreedt? Het vierde bedrijf geeft een<br />
dUidelijk duidelijk antwoord op deze vraag. Men leze en<br />
overwege <strong>het</strong> daar voorkomende toneel tussen<br />
Joseph en Iempsar, waarin <strong>het</strong> hoofdzakelijk gaat<br />
over de wetten die <strong>het</strong> overspel verbieden, over <strong>het</strong><br />
menselijk en goddelijk recht, die door <strong>het</strong> overspel<br />
geschonden worden, over <strong>het</strong> geweten dat nacht<br />
en dag zijn stem verheft en aanklaagt, hoe diep<br />
ook de schennis ligt gedompeld. Het zijn al de<br />
constitutieve elementen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn,<br />
die naar voren worden gebracht, waarvan de rich-<br />
rich~<br />
tige aanwending <strong>het</strong> leven van de deugd uitmaakt.<br />
En dit is <strong>het</strong> fundamentele verschil met Euripides'<br />
spel, dat heel en al gespeend is van een beroep<br />
op recht en wet. Een verantwoording van vrijwil-<br />
vrijwil~<br />
lig zedelijk handelen is er evenmin te vinden, <strong>het</strong><br />
drama gaat er om een een natuurrijke natuurlijke tegenstelling,<br />
waarover <strong>het</strong> blinde noodlot beslist. Bij Vondel<br />
daarentegen gaat <strong>het</strong> steeds om <strong>het</strong>'vaststellen van<br />
een klaar bewustzijn, dat steunt op dialectisch vast-<br />
vast~<br />
gestelde normen. Dat is zijn bloedeigen geestes-<br />
geestes~<br />
merk.<br />
Stappen wij nu van <strong>het</strong> bijbelse drama af en<br />
keren wij onze blikken naar een tegenvoeter dezer<br />
schrikwekkende spelen der goddelijke gerechtig-<br />
gerechtig~<br />
heid, ik bedoel de Leeuwendalers, een „lantsper "lantspel"<br />
vol liefelijkheid en arcadische stemming. Vergelij-V ergelij~<br />
ken wij dit fraaie herdersspel met de grote voor-<br />
voor~<br />
beelden, die Vondels schepping voorafgingen: Tas~ Tas-<br />
so's Aminta, Guarini's Pastor Fido, ook Hoofts<br />
Granida. Vindt men tal van gelijksoortige situaties<br />
bij voormelde schrijvers en Vondel verwerkt, vol-<br />
vol~<br />
gens een klassiek geworden model, één element is<br />
er waardoor Vondel zijn originaliteit bevestigt, één<br />
dramatische factor zonder welke de Leeuwendalers,<br />
183
ondanks al zijn verdiensten, verdiensten. hoogstens een geniale<br />
nadichting zou blijven. Dit element is <strong>het</strong> inscha-<br />
inscha~<br />
kelen van <strong>het</strong> volksgericht, volksgericht. de toepassing van <strong>het</strong><br />
keurrecht in <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf van <strong>het</strong><br />
"Iantspel". „lantsper, waardoor Vondels Vonde1s verwikkeling gron-<br />
gron~<br />
dig afwijkt van de dramatische opvatting zijner<br />
grote voorgangers. Deze typische, typische. originele tegenstelling,<br />
die over twee bedrijven loopt, loopt. is een beslis-<br />
beslis~<br />
tegen~<br />
stelling.<br />
send bewijs van Vondels specifieke dramatische<br />
visie. Zo is hij doordrongen van de de belangrijkheid<br />
der wetsidee. wetsidee, dat hij zelfs in een eenvoudig „lantspa-<br />
er niet van afweek dit grondthema —-<br />
<strong>het</strong><br />
"lant~<br />
sper'<br />
thema zijner levensvisie -— naar voren te brengen<br />
en <strong>het</strong> zelfs daar waar men <strong>het</strong> 't minst verwachten<br />
zou, hoogtij liet vieren.<br />
Dit vaststellen zal voor velen. een verrassing zijn.<br />
Maar Vondel is voor den aandachtigen lezer vol<br />
van dergelijke openbaringen. De détailuitwerking<br />
van zijn hoofdthema biedt telkens en telkens, telkens. op<br />
talloze plaatsen, plaatsen. uitspraken, sententies, sententies. spreuken,<br />
die rijke vergezichten openen op Vondels denk-<br />
denk~<br />
beelden omtrent de gerechtigheid. Er zou een heel<br />
compendium van dergelijke uitspraken vast te stetlen,<br />
zijn. zijn, een verzameling waaruit <strong>het</strong> juridische<br />
stel~<br />
taaleigen van Vondel machtig spreken zou.<br />
Voor wie zal bij voorbeeld <strong>het</strong> derde bedrijf f van<br />
Samson geen openbaring zijn, zijn. wanneer men daar<br />
Vondels denkbeelden aantreft over de verhouding<br />
van volk, gerechtigheid, godsdienst en gezag? Het<br />
desbetreffende stuk is te belangrijk om niet in <strong>het</strong><br />
volle licht te worden geplaatst. Het omvat de ver-<br />
ver~<br />
zen 730-764. Het luidt als volgt:<br />
Vorstin: Verstaet de vorst dit, dit. al de weerelt zal<br />
't verstaen<br />
184
Vorst:<br />
De menschen zyn gedeelt in aert en<br />
zinlyckheden.<br />
Vorstin: Hoe kan een reedlyck dier zich kanten<br />
tegen reden?<br />
Vorst:<br />
Wat's reden by <strong>het</strong> volck?<br />
Vorstin:<br />
dat redenmatigh is.<br />
Vorst:<br />
Nu stel de maet van reén reên eens zeker en<br />
gewis. g Vorstin:<br />
Dat by de wyzen magh de maet van<br />
reden heeten.<br />
Vorst:<br />
Der wyzen reden zelf valt ongelyck in<br />
't meeten.<br />
Vorstin:<br />
Hoe kan dit zyn?<br />
Vorst:<br />
dees schiet te verre, en die te kort.<br />
Vorstin:<br />
Is reden niet den mensch natuurlyck<br />
ingestort!<br />
Vorst:<br />
Z'is elck natuurelyck, doch ongelyck,<br />
gegeven.<br />
Vorstin:<br />
Hoe waer 't dan mogelyck op eenen voet<br />
te leven?<br />
Vorst:<br />
Dat is onmogelyck, dit houdt <strong>het</strong> volck<br />
gedeelt g Het volck, voIck, dat hooft voor hooft, in<br />
't oordeel wyt verscheelt.<br />
Vorstin:<br />
Om dan gelyck te gaen, wert maght<br />
vereischt in 't sieren<br />
van menschen,<br />
Vorst:<br />
Een geslacht van heele en<br />
halve dieren.<br />
Deze ongelyckheit heeft de maghten<br />
ingezet.<br />
De weereltwysheit weereItwysheit smede uit noot een<br />
wyze wet<br />
Om al wat afdwaelt van de middenlyn<br />
te toomen. toornen.<br />
185
Noch konze tot haer wil en ooghmerck<br />
geensins komen,<br />
Door hoop van loon, en vrees voor straffe<br />
van <strong>het</strong> genaet:<br />
Daer wert noch iet vereischt, dat vry wat<br />
verder gaet:<br />
Want weereltsche overheit kon slechts<br />
de leén leên regeeren,<br />
Zoo wyt haer maght reickt, maer de<br />
harten niet grondeeren.<br />
Dies quam de vreeze voor de goón goon<br />
(een hooger maght)<br />
Die elx gedachten kent, en, als een<br />
zwaert, met kracht<br />
Door ''s s menschen boezem dringt, ontrust<br />
<strong>het</strong> valsch geweeten,<br />
Het vroome rust besteit, bestelt, en uit en in kan<br />
meeten<br />
Wat elck verdient, ten steun der<br />
overhêen, overhéen, den staet<br />
Door 't innevoeren van den Godtsdienst,<br />
noch te baet.<br />
Zoo dienen dan, om 't volck geschickt en<br />
recht te leiden<br />
Het outerboeck en 't zwaert in geener<br />
wys gescheiden.<br />
De tweederhande maght is noodigh, en<br />
't gemeen<br />
heeft zaligh, stemmen deze eenstemmigh<br />
overeen<br />
Als snaeren op een luit."<br />
Maar —- zo vraag ik nu —- waar, in de literatuur<br />
der zeventiende eeuw, vindt men een zo duidelijke,<br />
bondige, klare uiteenzetting van de beginselen van<br />
staat en recht? En kan men twijfelen aan <strong>het</strong> feit<br />
186
dat Vondel, in dit verband, uitdrukkelijk <strong>het</strong> wezen<br />
en <strong>het</strong> doel der toneelkunst bepaalt, wanneer hij<br />
er op wijst, dat <strong>het</strong> toneel:<br />
" ......... sticht een staet, verschoont geen laster-<br />
laster~<br />
vleck<br />
En smet in heiligh, noch onheiligh, elx gebreck<br />
Wort zonder iemants naem te quetsen<br />
aangewezen ..... .<br />
Zoo wort de deught deugh~ met vreught den vorsten<br />
ingeplant.- "<br />
Het is geen toevalligheid dat deze teksten op<br />
elkander volgen. Dat <strong>het</strong> verband uitdrukkelijk<br />
door Vondel is gewild, springt in <strong>het</strong> oog. Het zijn<br />
uitspraken, die men bij bij de de Groot als vanzelfspre-<br />
vanzelfspre~<br />
kend zou aannemen. Zij hebben de diepte en de<br />
eenvoud van zijn genie. Het is <strong>het</strong> zonlicht van<br />
de Groots inzicht en leringen, die door Vondels<br />
verzen straalt. „O ,,0 zon van mijn gezang'', gezang", dichtte<br />
terecht Vondel de Groot toe en hoe meer men zich<br />
in beiden verdiept, hoe meer men tot de overtuiging<br />
komt, dat beide schrijvers op een evenredige wijze<br />
dezelfde waarheid verdedigen. Vondels drama be-<br />
be~<br />
doelt te zijn een leerschool van rechtvaardigheid.<br />
Steeds streeft Vondel, evenals de Groot, naar een<br />
"uitrechten" „uitrechten" der moeilijkheden, naar <strong>het</strong> uitwerken<br />
van een rechtvaardig oordeel. Wat van Eysinga<br />
schrijft over de Groot is ook toepasselijk op Von-<br />
Von~<br />
del. Het oordeel, over welk vraagstuk ook, moet<br />
rechtvaardig zijn, maar -— en daar gaat <strong>het</strong> hoofd-<br />
hoofd~<br />
zakelijk in Vondels drama om —-<br />
dit rechtvaardig<br />
oordeel moet tevens beantwoorden aan de eisen<br />
van een rechterlijk vonnis. In deze woorden ligt<br />
<strong>het</strong> geheim van Vondels dramatiek gevat.<br />
187
XVII<br />
VONDELS RECHTSACCENT<br />
Meer dan enige tegenstelling vermag, levert de<br />
vergelijking van Vondels werk met <strong>het</strong> oeuvre<br />
zijner tijdgenoten <strong>het</strong> bewijs, dat zijn visie een<br />
aparte, eigen stempel draagt en dat dit aparte<br />
Vondeliaanse juist "<strong>het</strong> „<strong>het</strong> juridische" juridische'' is.<br />
Velen hebben in de loop der zeventiende eeuw<br />
staatkundige vraagstukken pf Qf situaties in hun wer~ wer-<br />
ken aangeroerd; geleerden, publicisten, toneeldich~ toneeldich-<br />
ters, en zulks meestal naar gelang zij in de beleve~ beleve-<br />
nis van de toenmalige strijd om de gezagsbegin~<br />
gezagsbegin-<br />
selen en gezagsvormen betrokken waren.<br />
Dit was <strong>het</strong> geval met Milton, Filmer, Sidney,<br />
Hobbes, de Groot, Hooft. Enkele hunner betraden<br />
hoofdzakelijk <strong>het</strong> theologisch terrein, bij voorbeeld<br />
Salmasius, anderen bewogen zich slechts in de let-<br />
let~<br />
terkundige wereld hunner dagen, vanwaar zij de<br />
politieke gebeurtenissen op de voet volgden, en er<br />
de weerklank van in hun geschriften neerlegden.<br />
En ongetwijfeld hoort ook Vondel in niet geringe<br />
mate tot deze laatsten. Hun aller politieke belang~ belang,.<br />
stelling laat zich samenvatten als de gezamenlijke<br />
stem ener zeer bepaalde geestesstroming. Toth is<br />
er meer dan die rijke eenstemmigheid_ der gedach~ gedach-<br />
ten, er is ook de rijke verscheidenheid der accenten,<br />
waardoor <strong>het</strong> afzonderlijke werk geïndividueerd<br />
wordt.<br />
Zo brengt Miltons werk <strong>het</strong> republikeins accent<br />
naar voren. Hij is de de bestrijder beBtrijder der monarchale<br />
theorie, zoals zij geformuleerd was in <strong>het</strong> Basilicon<br />
Doron van Jacobus I. I, en in zijn Remonstrante for<br />
the Right of kings. Tegenover deze werken stelt<br />
hij zijn Eikonoklastes en vereenzelvigt zich na de<br />
188
terechtstelling van Karel I met diens moordenaars.<br />
Tegenover de puriteinse overmacht rijst op <strong>het</strong><br />
vasteland onder meer de figuur van Salmasius, die<br />
in zijn Defensio Regia pro Carolo I den terecht-<br />
terecht~<br />
gestelden koning huldigt als den rechtmatigen<br />
en<br />
vorst. Dit was de politieke faqade façade van de strijd<br />
tussen tegenovergestelde levensbeschouwingen, die<br />
de grondslagen van <strong>het</strong> geloof raakten. Het debat<br />
liet geen levensgebied onaangeroerd en <strong>het</strong> grote<br />
probleem van de dag was dan ook partij te te kiezen<br />
tussen de heersende tegenstellingen. Het is aan<br />
deze samenloop van omstandigheden toe te schrij-<br />
schrij~<br />
ven dat de staatkundige theorieën en tractaten hun<br />
ongemene verspreiding te danken hadden. Daarbij<br />
komt nog, dat de studie der klassieke schrijvers,<br />
zoals Tacitus, Plutarchus en van tal van andere<br />
verwante geesten, machtig bijdroeg om de bespie-<br />
bespie~<br />
gelingen over <strong>het</strong> hangende vraagstuk algemeen<br />
goed te maken. Sententiën, spreuken, waarin<br />
staatsmanswijsheid samengevat lag en gepopu-<br />
gepopu~<br />
lariseerd werd, komen in vele werken voor. De<br />
vroomheid dier dagen krijgt klank en stem in deze<br />
formules en van lieverlede groeit uit die gedachten-<br />
gedachten~<br />
sfeer <strong>het</strong> beeld van den vromen vorst, den wijzen<br />
bestuurder, waar alle verlangens naar gericht zijn.<br />
Het zijn vooral de tussen de twee uitersten in<br />
staande staatslieden, juristen en publicisten, die dit<br />
beeld omschrijven en gestalte geven. Vooraan ging<br />
daarbij de partij van de „politiques'', "politiques", de gematig-<br />
gematig~<br />
den, die een verzoening tussen monarchisten en<br />
republikeins gezinden voorstonden. Deze partij<br />
vond hoofdzakelijk haar aanhangers onder de le-<br />
le~<br />
gisten, de magistratuur en <strong>het</strong> patriciaat. Tot deze<br />
partij, die, van franse oorsprong, heel en al onder<br />
franse invloed stond, behoorden hier te lande de<br />
Groot, Hooft en Vondel. Zij zijn de gemodereer-<br />
gemodereer~<br />
189
den, die <strong>het</strong> monarchale stelsel huldigen als <strong>het</strong><br />
beste, maar „<strong>het</strong> "<strong>het</strong> vorstelijke" leggen in een ideale<br />
belichaming der vroomheid. Hendrik IV, Lodewijk<br />
XIII, Christina van Zweden zijn de belichaming<br />
van dit staatkundig ideaal-type. ideaal~type.<br />
Doch dezen zijn<br />
slechts afschaduwingen van <strong>het</strong> oerbeeld, <strong>het</strong>welk<br />
ons voorgehouden wordt in de Bijbel, door wie<br />
op ideale wijze beleefd worden de beide verbonden,<br />
op welker harmonieuze wisselwerking, de goede,<br />
deugdelijke regeringsvorm gevestigd is: <strong>het</strong> ver-<br />
ver~<br />
bond tussen God en Israël en <strong>het</strong> verdrag van<br />
subjectie, <strong>het</strong>welk de verhouding tussen vorst en<br />
volk regelt. De tyran is de vorst, die afbreuk doet<br />
aan dit dubbele constitutieve verdrag.<br />
Heel de ontwikkelingslijn waarlangs <strong>het</strong> vorste-<br />
vorste~<br />
lijke beeld zich ontplooit, loopt van Adam, vader<br />
en koning aller volken, tot <strong>het</strong> ideaal-type ideaal~type<br />
waarin<br />
de constitutieve eigenschappen van gezalfden leider<br />
en dienaar der volken saamgevat zijn. In deze ont-<br />
ont~<br />
wikkelingslijn neemt de Joseph-figuur Joseph~figuur -— een pre-<br />
pre~<br />
figuratie van den Christus ---- - zoals zij door de<br />
Groot werd uitgebeeld, een belangrijke plaats in.<br />
Hij is, volgens de woorden van Vondel, de wijze<br />
regeerder, die "zich „zich draeght als een degelyck vorst<br />
en toont dat mogentheid en vromigheid wel kunnen<br />
vergezelschapt gaen, zonder dat de regeerder zich<br />
aenstelle, als een die van schellemstucken enbooze<br />
geveinstheit t'zaemenhangt. ezaemenhangt. Men hoort hier —-<br />
zo<br />
vervolgt Vondel —-<br />
geen grollen noch beuzelingen,<br />
veel min ophitzingen tot wederspannigheid, moor-<br />
moor~<br />
den, rooven en plonderen: pIon maer de toehoorder<br />
wordt aenigemaeni aengemaent tot vrede en vromigheid; de<br />
vorst tot rechtvaerdigheid en godsvruchtigheid, de<br />
gemeente tot gehoorzaemheid aen Godt en den<br />
koning en haere wettige overheit" (Voorrede v.<br />
Sophompaneas 435. 111 III W.B.).<br />
190
De Sophompaneas is belangrijk omdat hij de<br />
visie van de Groot weergeeft, maar ook omdat<br />
Vondel de Groots opvatting door zijn overzetting<br />
in zijn werk heeft ingeschakeld. Wij kunnen uit<br />
beide werken leren, hoe <strong>het</strong> accent van <strong>het</strong> pro-<br />
pro~<br />
bleem verschoven wordt. Het gaat hier niet meer<br />
om de al of niet wettigheid van <strong>het</strong> gezag, maar<br />
om de wijze van regeren, niet om monarchale noch<br />
om republikeinse staatsvormen, maar om den recht-<br />
recht~<br />
vaardigen raadsman, den wijzen vorst. Dit is in de<br />
literatuur dier dagen een novum, die <strong>het</strong> specifieke<br />
van de Groots irenische opvatting uitmaakt. Toch<br />
blijft <strong>het</strong> hoofdaccent gericht op de staatsmans-<br />
staatsmans~<br />
kunst.<br />
Ook bij Vondel vinden wij die bizondere nuan-<br />
nuan~<br />
cering van <strong>het</strong> accent terug, bij voorbeeld in zijn<br />
Salomon. Doch bij Vondel is de staatsmanskunst<br />
als zodanig geen hoofdmotief. Vondel gaat een<br />
stap verder in de uitbeelding van de vroomheid<br />
en legt de kern dezer deugd in in de de rechterlijke<br />
waarde van den regeerder. De vrome vorst is is voor-<br />
voor~<br />
al vroom rechter. Het verschil lijkt gering maar is<br />
essentieel. essentieel, omdat de kern van Vondels dramatiek<br />
er in gefundeerd ligt en wij met deze opvatting<br />
voortschrijden in de ontwikkeling van <strong>het</strong> primi-<br />
primi~<br />
tieve beeld naar de algemeen menselijke toepas-<br />
toepas~<br />
sing in de figuur van den mens als souvereinen<br />
rechter. De vroomheid vindt haar algemene bepa-<br />
bepa~<br />
ling in <strong>het</strong> al of niet/bereiken der rechtvaardigheid,<br />
en wel door middel van de dialectische vorm ener<br />
rechterlijke procesvorming. De dramatische ver-<br />
ver~<br />
wikkeling waarin Vondel <strong>het</strong> aramatische dramatische conflict<br />
ziet, is fundamenteel van juridische aard. De tot-<br />
tot~<br />
standkoming van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn primeert <strong>het</strong><br />
staatkundig motief.<br />
In dit grote verschil van opvatting ligt <strong>het</strong> eigen-<br />
eigen~<br />
191
aardige van Vondels accent. Men wordt er zich<br />
dadelijk van bewust, -wanneer men Vondels werk-<br />
werkwijze<br />
gaat vergelijken met de werkwijze van andere<br />
tijdgenoten, die <strong>het</strong> staatkundig accent hebben ge-<br />
gehuldigd<br />
en toegepast. Ik bedoel daarbij Hooft. Men<br />
leze diens Geeraert van Velzen en bemerke welke<br />
functie hij daarbij inruimde aan <strong>het</strong> vorstelijke ka-<br />
karakter.<br />
Het tweede bedrijf van Hoofts spel toont<br />
ons graaf Floris in de macht van zijn tegenstan-<br />
tegenstanders.<br />
Wat doet hij ter zijner verdediging? Hij be-<br />
beroept<br />
zich tegenover de samenzweerders op zijn<br />
vorstelijk karakter en ontzegt aan zijn onderge-<br />
ondergeschikten<br />
<strong>het</strong> recht om over hem recht te spreken.<br />
Dat hij wettig vorst is, moet hem tegen hun aan-<br />
aanslag<br />
beschutten. Wanneer Herman van Woerden<br />
aan Floris de vraag stelt: „Welck "Welck uitvluchten dicht<br />
uw geese" geest?" antWoordt antwoordt de graaf hem:<br />
"Ghy „Ghy Heeren, ben ick niet uw wettig<br />
vorst?" vorstr<br />
En Woerdens repliek klinkt:<br />
"Geweest. „Geweest.<br />
Ghy waart <strong>het</strong>, alzoo lang ghy eer en<br />
eedt betrachtte.<br />
Toen die versturven in uw goddeloos<br />
gedachte<br />
Verstorf aan ons de staf der<br />
vorstelycke handt.- handt."<br />
En Gysbrecht van Aemstel vervolgt:<br />
„Aen "Aen ons die leden zyn der staaten<br />
van <strong>het</strong> landt<br />
Dien ghy 't 't voornaemste der voor- voorwaerden<br />
hebt gebroken<br />
Dewelke waaren op uw huldinge<br />
besprooken.<br />
192
Ghy zwoert met daaging Godts en by<br />
gestaafden eed<br />
Dat ghy dit vrye volk, in oorlogh en<br />
in vreed,<br />
Berechten trouwlyk zoudt, en<br />
vroomelyk beweeren:<br />
Eer dat <strong>het</strong> graaflyk goudt genaaken<br />
mocht uw heeren.<br />
Daar zyt ghy op gehult en is U<br />
toegezeit<br />
Byeede wederom, daar op<br />
gehoorzaemheidt,<br />
't Welck toen ghy maakte los,<br />
los werden d'onderzaaten.-<br />
d'onderzaaten."<br />
Floris:<br />
Zoo stelt my dan te recht door<br />
't lichaem van de Staeten<br />
't geen my myn kransse gaf, dat<br />
oordeel van myn krans,.<br />
Geeraert:<br />
De minste van <strong>het</strong> volck is halsheer<br />
des tyrans.<br />
Herman: Des rechts uitroyer is onwaardigh'<br />
rechts weldaaden.<br />
Floris: Uw broeder is gedoemt by wettigh hof<br />
en raaden.<br />
Gysbrecht: Gekozen wettigh, maar wel wetteloos<br />
van stem.<br />
Floris: Zy strecken 't vonnis uit.<br />
Geeraert:<br />
Ghy voerd' <strong>het</strong> tegens hem.<br />
Floris: Is 't recht vervalscht, zy dêên dan 't:<br />
verhaal <strong>het</strong> op hen alle.- alle."<br />
Dit is een heel belangrijke tekst omdat hij een<br />
voorbeeld is van de verschuiving van staatkundig<br />
naar rechtskundig accent, in de dramatiek der<br />
zeventiende eeuw, waarin <strong>het</strong> spel der meningen<br />
zich weersriiegelt. weerspiegelt. Verhouding van vorst en on- on~<br />
193
derdaan vormt nog wel <strong>het</strong> hoofdmotief, hoofdmotief. maar ook<br />
op de rechtsverhouding tussen beiden wordt ge-<br />
ge~<br />
wezen. Immers de vraag wordt gesteld wie recht<br />
tot rechten heeft, m.a.w. wie kan hier als recht-<br />
recht~<br />
vaardig rechter optreden. De tekst is is uitdrukkelijk:<br />
"Geen „Geen man <strong>het</strong> recht ontwast," betoogt Geeraert<br />
van Velzen. Doch Gysbrecht —-<br />
die ook optreedt<br />
als verdediger van <strong>het</strong> geweten —-<br />
beroept zich op<br />
<strong>het</strong> feit dat hij tot <strong>het</strong> verbond is toegetreden in<br />
de mening dat een beroep zou worden gedaan op<br />
de Staten. Doch Geeraert van Velzen, die door<br />
wrokgevoelens is gedreven, weerstreeft hem zeg-<br />
zeg~<br />
gende:<br />
"De „De minste van <strong>het</strong> volck is halsheer des tyrans."<br />
Dit is een frappante tegenstelling van inzichten,<br />
waaruit de figuur van Gysbrecht als voorstander<br />
van rechtvaardig rechtspreken tegenover bruut<br />
wraakgevoel prachtig naar voren treedt. Wellicht<br />
heeft Vondel in deze karaktertrek de eerste aan-<br />
aan~<br />
leiding gevonden tot <strong>het</strong> concipiëren van zijn<br />
Gysbrecht?<br />
Hoe <strong>het</strong> ook zij, zo hangt bij Hooft <strong>het</strong> geschil<br />
der inzichten, tussen wraakgevoel en redelijke<br />
rechtspraak, eigen richting en optreden der wettige<br />
overheid.<br />
Onaannemelijk is daarom de critiek, die beweert be:weert<br />
dat <strong>het</strong> verwerken dezer elementen een verbreking<br />
der handeling is, een toegeven aan de vragen van<br />
de dag, waarin meer de stem van den schrijver dan<br />
de stem der personages klinkt. Mag <strong>het</strong> zo lijken<br />
voor werken, waarin <strong>het</strong> historisch-legendarische<br />
historisch~legendarische<br />
overweegt, toch is en blijft <strong>het</strong> staatkundig en<br />
rechtsacéent rechtsaccent dezer spelen <strong>het</strong> hoofdmoment hoofdrnoment waar-<br />
waar~<br />
uit <strong>het</strong> zich verder ontwikkelende drama zich<br />
ontplooit. Deze ontwikkeling dient gezien in ver-<br />
ver~<br />
houding tot dit speciale accent en buitên buitén deze ont- ont~<br />
194
wikkelingslijn is een begrijpen van Vondels drama<br />
overgeleverd aan de willekeur van literaire theo-<br />
theo~<br />
rieën.<br />
Bij Vondel nu komt <strong>het</strong> rechtsaccent tot volle<br />
ontplooiing. Bij hem gaat <strong>het</strong> niet meer om de<br />
vraag: wie tot rechtspreken bevoegd is, maar om<br />
de vraag: hoe recht gesproken wordt. Het gaat om<br />
den .. „judex aequus-, aequus", die bij de Groot een zo grote<br />
rol speelt en door hem als „de "de rechtvaardigheid-<br />
rechtvaardigheid"<br />
wordt opgevat. In <strong>het</strong> De jure Belli ac Pacis, uit~ uit-<br />
gave van Dr Or Molhuysen 1919, komt hij bij voor-<br />
voor~<br />
beeld voor op p. 406 par. 2 onder 2. Dat de uit-<br />
uit~<br />
drukking louter betekent "dat „dat wat rechtvaardig is'' is"<br />
blijkt volgens Prof. van Eysinga zeer duidelijk op<br />
p. 580 regel 5, p. 595 regel 9 van beneden en 596<br />
regel 13. Van Eysinga verwijst ook in dit verband<br />
naar zijn Gids voor de Groot's Groo(s „De "De jure Belli ac<br />
Pacis, 1945. Ook is hij de overtuiging toegedaan,<br />
dat men in de brieven van de Groot de „aequus "aequus<br />
judex'' judex" telkens tegenkomt. De stelling van van<br />
Eysinga is echter, zoals volgens hem uit <strong>het</strong><br />
voorafgaande blijkt, dat de „judex "judex aequus-<br />
aequus" al~<br />
daar niet is op te vatten als een bepaald rechter,<br />
bij voorbeeld God, maar als als „gepersonifieerde<br />
"gepersonifieerde<br />
uiting van wat rechtvaardig is''. is". Deze toelichting<br />
welke mij in een persoonlijk schrijven over de be-<br />
be~<br />
tekenis van den „judex "judex aequus'' aequus" door Prof. van<br />
Eysinga werd medegedeeld, geeft de positie van<br />
de Groots denkbeelden in de besproken ontwikke-<br />
ontwikke~<br />
ling van <strong>het</strong> rechtsaccent nauwkeurig aan. Vondel<br />
echter gaat een stap verder. Als uitbeelder van<br />
begrippen, omkleedt hij de gestalte van den „judex "judex<br />
aequus'' aequus" met <strong>het</strong> vlees en bloed der der menselijkheid.<br />
Hij toont ons den „judex "judex aequus'' aequus" als weifelend<br />
mens, onderworpen aan de wisselingen des ge-<br />
ge~.<br />
moeds, aan de onzekerheden van <strong>het</strong> weifelend<br />
195
oordeel. Bovendien transcendeert Vondel, in zijn<br />
koningsdrama's evengoed als in zijn Lucifer <strong>het</strong><br />
beeld van den „judex "judex aequus" en ziet in God de<br />
ideële belichaming van deze gestalte. In deze ko-<br />
ko~<br />
ningsspelen is God evenwel op een uitdrukkelijke<br />
wijze zichtbaar en wel in den persoon van den<br />
koning, die de afschaduwing is van <strong>het</strong> goddelijk<br />
gezag. Opstand tegen den wettigen vorst, <strong>het</strong> be-<br />
be~<br />
dreigen van diens leven en toekomst, is is „crimen "crimen<br />
laesae majestatis". Deze vergrijpen zijn schennis<br />
van <strong>het</strong> „jus "jus divinum" en daarom kern der hoogste<br />
dramatiek. Wie de belangrijkheid van dit begrip<br />
voor de zeventiende-eeuwse zeventiende~eeuwse rechtsopvattingen wil<br />
peilen, leze Graswinckel's s De lure Jure Majestatis, M en<br />
ervare dat <strong>het</strong> vergrijp tegen dit recht uitdrukkelijk<br />
valt onder <strong>het</strong> „jus "jus divinum voluntarium", en als<br />
schending van positief recht gold. Telkens en tel-<br />
tel~<br />
kens werd <strong>het</strong> als zodanig toegepast.<br />
Het standpunt van Vondel is duidelijk en ver-<br />
ver~<br />
zekert aan zijn drama's een unieke positie in de<br />
gesc<strong>het</strong>ste ontwikkelingslijn. Er is is in de wereld-<br />
wereld~<br />
literatuur zijner dagen slechts één voorbeeld, waar<br />
die hoge lioge opvatting van Vondel gevolgd wordt en<br />
dit is de Athalie van Racine. Radne. Kan hier van een<br />
invloed van Vondel gewaagd worden? Men weet,<br />
dat Racine Radne zich na Phèdre Phédre in de volle opgang van<br />
zijn genie plotseling van <strong>het</strong> toneel terugtrok om<br />
eerst lange jaren nadien de pen wederom op te<br />
'nemen \nemen tot <strong>het</strong> dichten van <strong>het</strong> subliemste zijner<br />
werken. Hoe men over een mogelijke beinvloeding<br />
beïnvloeding<br />
ook denke, vast staat dat Vondels werk aan <strong>het</strong><br />
hof van Lodewijk XIV niet onbekend was. Is de<br />
aanwezigheid van Vondels werk in de boekerij van<br />
den Zonnekoning een loutere toevalligheid? De<br />
stand der nederlands-franse nederlands~franse betrekkingen laat ver- ver~<br />
196
onderstellen, dat men te Parijs goed op de hoogte<br />
was van wat er in Nederland gebeurde op weten-<br />
weten~<br />
schappelijk, maar ook op litterair gebied, zeker in<br />
de dagen waar <strong>het</strong> toneel en zijn invloed de aan-<br />
aan~<br />
dacht had van mannen als Bossuet, Arnauld en<br />
Pascal. En mag men veronderstellen dat de Groot,<br />
die zich als zweeds gezant aan <strong>het</strong> franse hof ver-<br />
ver~<br />
toonde, nagelaten zal hebben over <strong>het</strong> werk van<br />
zijn groten en reeds zo beroemden geestverwant te<br />
spreken?<br />
Welke ook de resultaten van een nader onder-<br />
onder~<br />
zoek aangaande dit vraagstuk mogen zijn, feit is<br />
dat Racine's Athalie dezelfde specifieke opvatting<br />
vertoont, die de hoogheid van <strong>het</strong> Vondeliaanse<br />
drama uitmaakt.<br />
Een laatste vraag en wel de niet onbelangrijkste<br />
luidt: welk is bij Vondel <strong>het</strong> rhythme van dit<br />
rechtsaccent? Waneer zet <strong>het</strong> in, hoe ontwikkelt<br />
<strong>het</strong> zich, onder welke aspecten vertoont <strong>het</strong> zich<br />
in zijn werken? Begon <strong>het</strong> met de invloed van de<br />
Groot? Feit is dat de Palamedes in hoge mate een<br />
rechtsaccent vertoont en dit met een duidelijkheid<br />
die in de latere werken nauwelijks zal worden<br />
overtroffen. Welke invloed deed zich hier gelden?<br />
Onderging hij de invloed van de Groots vrienden?<br />
Volgde hij wellicht de raad en de de aanwijzingen<br />
van zijn rechtsgeleerden broeder Wi1Iem Willem bij <strong>het</strong><br />
concipiëren en uitwerken van zijn overdrachtelijk<br />
drama? Was Vondel toentertijd reeds zo ver-<br />
ver~<br />
trouwd met de rechtsidee, dat hij zelfstandig <strong>het</strong><br />
rechtsaccent zo prachtig kon beklemtonen? Zeker<br />
is, dat men geruime tijd zal moeten wachten, voor-<br />
voor~<br />
aleer <strong>het</strong> rechtsaccent met dezelfde nadrukkelijk-<br />
nadrukkelijk~<br />
heid wederom in zijn werk naar voren komt. Het<br />
staatkundige en historische element lebben hebben een tijd<br />
197
lang, in rijke afwisseling met <strong>het</strong> zuiver rechterlijk<br />
element, om de prioriteit gedongen, doch met de<br />
Electra, de Maria Stuart, de Lucifer, de Jephta,<br />
de Salomon, de Phaëton en de koningsspelen spelen is<br />
<strong>het</strong> primaatschap van <strong>het</strong> zuiver rechtsaccent boven<br />
<strong>het</strong> staatkundig-historische staatkundig~historische heel heil en al verzekerd.<br />
Hoe de verhoudingseconomie, de wisselwerking<br />
der staatkundige, rechterlijke elementen ook moge<br />
zijn, op welke wijze zij met elkaar gepaard gaan<br />
of gescheiden zijn, beide elementen blijven de<br />
grondaccenten van Vondels dramatische visie. Bei-<br />
Bei~<br />
der wisselwerking loopt steeds uit op <strong>het</strong> tot stand<br />
komen van den „aequus "aequus judex'', judex", waarin de tegen-<br />
tegen~<br />
stellingen der zo bewogen geestesstromingen dier<br />
tijden een evenwichtige oplossing vinden. Bij de<br />
Groot heerpt heeri't de verstilling der uiterlijke ordening,<br />
bij Vondel daarentegen de bewogenheid van de<br />
innerlijke verpuring, die zich in <strong>het</strong> verlichte ge-<br />
ge~<br />
weten voltrekt.<br />
Want ook <strong>het</strong> geweten is evenmin als <strong>het</strong> oor-<br />
oor~<br />
delen vrij van de stormen en de vertroebeling van<br />
<strong>het</strong> gemoed. Het rechtvaardig oordeel is slechts<br />
te bereiken langs de veilige weg van de "vinding", „vinding",<br />
die de normen der redelijkheid als richtinggevend<br />
vooropstelt.<br />
Doch bij Von.clel VoivIel is ten slotte dit accent door-<br />
door~<br />
zond door een hogere toonsfeer, die de wijding<br />
ener getranscendeerde opvatting veronderstelt. In<br />
die sfeer krijgt <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht een boven-<br />
boven~<br />
menselijk aspect, <strong>het</strong> is zuiver Godsrecht gewor-<br />
gewor~<br />
den, positief Godsrecht, welks gebod en verbod in<br />
rechtstreekse verhouding staan tot de Belofte. Het<br />
recht, waarover hier. gesproken wordt, is „jus "jus di-<br />
di~<br />
vinum voluntarium'', voluntarium", uit kracht van eigen natuur,<br />
en transcendeert alle gegroeid, menselijk recht. Het<br />
is normerend voor <strong>het</strong> geweten, zowel van volken vqlken<br />
198
als van enkelingen. Het geloof in de bestemming<br />
der mensheid wordt richtinggevend en de voltooi-<br />
voltooi~<br />
ing van <strong>het</strong> goddelijk verlossingsplan wordt de<br />
hoogste norm, waaraan alle handelen getoetst<br />
wordt. Dit messiaanse recht ligt beschreven in <strong>het</strong><br />
verbond met Israël, in de mosaïsche wet, de pro-<br />
pro~<br />
feten, en in <strong>het</strong> evangelie. Het leeft uit <strong>het</strong> geloof<br />
en put zijn .ijn gezag uit <strong>het</strong> koningschap Gods, uit<br />
welks titel alle gezag wettig is. Koninklijk gezag,<br />
wet en geloof zijn aldus versmolten tot een levens-<br />
levens~<br />
eenheid van transcendentaal positieve orde, die alle<br />
gebeurlijkheid van louter tijdelijke positivering on-<br />
on~<br />
eindig overtreft.<br />
Verbreed en verpuurd verheft zich aldus bij<br />
Vondel <strong>het</strong> rechtsaccent, van <strong>het</strong> algemeen<br />
menselijk natuurrechtelijke tot <strong>het</strong> transcendentaal<br />
positief Godsrecht op en vermaagschapt zich ten<br />
slotte met de alles overkoepelende lijn der heils-<br />
heils~<br />
economie, die de uitwerking is van Gods eeuwige<br />
wil.<br />
199
XVIII<br />
VONDEL EN GROTIUS GROTlUS<br />
Niemand heeft meer dan Grotius <strong>het</strong> denkleven<br />
van Vondel beïnvloed. Grotius' Grbtius' streven is de achtergrond,<br />
rond, waartegen en waarop Vondels oeuvre<br />
ach~<br />
zich ontplooit. Het is <strong>het</strong> fundament waarop Vondels<br />
gedachte voortbouwde. Vondels dankbaarheid<br />
jegens de Groot staat dan ook in gulden letters in<br />
Von~<br />
deIs<br />
zijn werk geboekt. Nochtans is er tussen Vondel<br />
en Grotius een essentieel verschil, <strong>het</strong>welk bij<br />
nadere beschouwing zeer groot is is en scherp in<br />
<strong>het</strong> licht springt.<br />
Beiden, Vondel en Grotius, waren voorstanders<br />
van <strong>het</strong> natuurrecht als basis der sociale'ordening,<br />
als grondslag van alle rechtsverhouding. Doch bij<br />
Grotius blijft deze natuurrechtelijke opvatting de<br />
vrucht ener theïstische, min of meer rationalis-<br />
rationalis~<br />
tisch getinte levensbeschouwing, en aldus reikt zij,<br />
ondanks haar grote positieve en wetenschappelijke<br />
belangrijkheid niet veel verder dan de peripherie<br />
van <strong>het</strong> leven. Bij Vondel daarentegen reikt zij tot<br />
grotere diepten en bereikt een voordien ongekende<br />
spanning. Dit vindt zijn oorzaak in <strong>het</strong> feit, dat bij<br />
Vondel <strong>het</strong> natuurrecht aangewend wordt als een<br />
onderdeel van de synthese tussen de loutere na-<br />
na~<br />
tuurwettelijkheid en de kosmische liefdesmystiek<br />
tot <strong>het</strong> wezen der dingen en en zijn alomregelende<br />
ordening. Bij Grotius vinden wij als cement der<br />
sociale binding <strong>het</strong> beginsel der "gezelligheid". „gezelligheid-. Het<br />
wa1? w,” achteraf een compromis met <strong>het</strong> burgerlijke<br />
karakter van de heersende protestantse gezags-<br />
gezags~<br />
opvatting. Bij Vondel vinden wij dit beginsel der<br />
gezelligheid in ruime mate verwerkelijkt, doch<br />
Vondel kent niet de beperktheid der uiterlijke po- po~<br />
200
sitiviteit, hij staat er niet bij stil, stil. zij is hem slechts<br />
tot uitgangspunt, dat wel is waar onmisbaar is,<br />
maar ontoereikend om zijn rechtvaardigheidszin<br />
geheel en al te bevredigen, en daarom zoekt en<br />
vinc\t vind,t hij de bron en de werking dezer gezelligheid<br />
in Gods liefde. Zulks doende brengt Vondel de<br />
synthese tot stand tussen natuurrecht als basis der<br />
sociale ordening en de liefde Gods als bezielend<br />
rhythme van <strong>het</strong> universele leven.<br />
Vondels opvatting der Godheid is aldus totaal<br />
verschillend van de opvatting der Godheid in vroe-<br />
vroe~<br />
gere eeuwen. Bij Vondel vertoont zij een gesubli-<br />
gesubli~<br />
meerd metaphysisch karakter. De God van Vondel<br />
is de Vader der mensen, de al-goede al~goede<br />
Bestuurder<br />
en Behouder der menselijke levensordening, maar<br />
tevens de Vader van <strong>het</strong> universele leven, wiens<br />
schepselen als kinderen in <strong>het</strong> grote gezin van Gods<br />
rijk verzameld zijn, in <strong>het</strong> genot vaneen volmaakt<br />
harmonisch leven. Aldus is de natuurwettelijkheid,<br />
welke bij Grotius als zodanig primeerde, bij Vondel<br />
vervangen of liever veredeld door de alomvattende<br />
liefdesbezieling van den scheppenden Vader. De<br />
wereld, <strong>het</strong> universum van Vondel is aldus een<br />
incarnatie van den Vader, een incarnatie die als<br />
<strong>het</strong> ware een eeuwigvoortdurende schepping is,<br />
overeenstemmend met <strong>het</strong> reddende of offerIeven ferleven van<br />
<strong>het</strong> Woord.<br />
Vondel overtreft aldus de scholastische theorie, theorie.<br />
volgens welke de natuur een louter hiërarchische<br />
ordening der wezens voorhoudt. Hij gaat verder,<br />
hij verhoogt de kwaliteit der levensordening door<br />
de transcenderende macht der liefdesordening. De<br />
natuur is immers voor Vondel <strong>het</strong> uitdrukkingsveld<br />
van deze universele levensordening, levensordening. welke wel is<br />
waar formeel een statisch karakter vertoont, m'aar m~ar<br />
een statisch karakter dat getranscendeerd wordt<br />
201
door de werking van een spiritualistischliefdes~ liefdes-<br />
beginsel.<br />
Het universum blijft derhalve voor Vondel een<br />
maatschappij. maatschappij, een alles omsluitende sociale ordening,<br />
maar een sociale ordening waar de kwaliteit kwa,Iiteit<br />
orde~<br />
ning.<br />
der liefde de waarde en de maat van <strong>het</strong> leven<br />
bepaalt en alle verhoudingen terugvoert tot een<br />
universeel. universeel, albezielend en alnormerend centrum. In<br />
dit pIl piles overheersend doelcentrum zijn alle stands-<br />
stands~<br />
en staatsverschillen tot harmonische eenheid ver-<br />
ver~<br />
smolten. Organologisch gedifferentieerd zijn zij<br />
ontisch één en gelijk uit de natuur van de finaliteit, finaliteit.<br />
die de schepping sçhepping omvat.<br />
Er ligt bovendien in de liefdesbetoning van Von~ Von-<br />
del een rijke schakering van gevoelskleuring. De<br />
bernardijnse opvatting van de geestelijke bruiloft<br />
det der ziel met God, God. heeft bij Vondel een hoogtepunt<br />
bereikt. bereikt, welks volmaaktheid ons aan Ruusbroecs<br />
heerlijkste vervoeringen denken doet, maar ook zijn<br />
er bij Vondel vele sporen der franciscaanse my-<br />
my~<br />
stiek merkbaar, nl. zijn liefde tot de natuur en de<br />
gevoelvolle zangen over den lijdenden Christus.<br />
Dat Vondel er in slaagde zijn metaphysische<br />
wereldbeschouwing te bezielen met de persoonlijke<br />
liefdesvervoeringen jegens <strong>het</strong> mensgeworden<br />
Woord, Woord. dat hij een kosmische identificatie bereikte, bereikte.<br />
waarin de strevingen der nieuwe tijden een rijke<br />
uitdrukking vonden. vonden, en die identificatie vervol-<br />
vervol~<br />
maakte door de exultatie der liefdesverhouding tot<br />
cten den persoon van Jèzus Jezus als Heiland, is <strong>het</strong> specifieke,<br />
-waardoor Vondel zich oneindig boven Gro-<br />
Gro~<br />
tius verheft. Vondel neemt <strong>het</strong> wetenschappelijke<br />
standpunt van Grotius ten volle op, maar transcen-<br />
transcen~<br />
deert <strong>het</strong> en bereikt aldus de synthese, die Grotius<br />
tevergeefs zocht.<br />
Het is om deze redenen, dat Vondel een zeer<br />
speci~<br />
fieke.<br />
202
izondere verschijning in onze beschaving is, nl.<br />
omdat hij er in slaagde een synthese te te vormen<br />
tussen elementen, die als tegenstrijdig werden be-<br />
be~<br />
schouwd en derhalve machtig bijdroeg tot <strong>het</strong> ont-<br />
ont~<br />
bloeien van een nieuwe levensvisie, die een ver-<br />
ver~<br />
jonging en een verruiming van <strong>het</strong> christendom<br />
zijner dagen betekende.<br />
Om die redenen ook is Vondel actueel. Meer<br />
dan ooit is hij door zijn sociale metaphysiek, welke<br />
<strong>het</strong> gehele universum als <strong>het</strong> werk en de uitdruk-<br />
uitdruk~<br />
king der geordende liefde beschouwt, de man die<br />
zich aan ons opdringt, wiens wereldbeschouwing<br />
beantwoordt aan de universele spanning van een<br />
personalistische levensorde. Want de wereld van<br />
Vondel: de natuur, zoals hij die opvat, en <strong>het</strong> in<br />
haar levende leven is niet slechts de natuur be-<br />
be~<br />
schouwd als een object van overheersing door den<br />
willekeurig optredenden mens, geen louter veld van<br />
arbeid, maar een ware maatschappij, een samen-<br />
samen~<br />
leving van relatief ongelijke waarden en krachten,<br />
ontisch gericht op een alles en allen veredelend<br />
en enigend doel. Historisch is deze houding van<br />
Vondel belangrijk, omdat zij tegen de vervlakking<br />
van <strong>het</strong> burgerlijk leven, dat uit <strong>het</strong> egaliteitsbegin-<br />
egaliteitsbegin~<br />
sel van <strong>het</strong> protestantisme ontstaan was, de aristo-<br />
aristo~<br />
cratische levensopvatting der kwalitatief waarde-<br />
waarde~<br />
volle liefdesordening opponeerde, en tevens de<br />
emotionele verhouding der zinnelijke strevingen<br />
veredelde, waarvan de zuiverheid, door <strong>het</strong> mate-<br />
mate~<br />
rialisme ener tegen alle mystieke levensvervoering<br />
gekante opvatting, bedreigd was.<br />
De metaphysische spanning der renaissance, vrij<br />
van haar dwalingen en pantheïstische buitenspo-<br />
buitenspo~<br />
righeid, werd in jongere banen geleid en <strong>het</strong><br />
natuurrecht veredeld tot de ontologische grondslag<br />
van de christelijke liefdesordening.<br />
203
Deze verklaring van een universum, welks le-<br />
le~<br />
vensrhythme in de liefdesordening van een eeuwig<br />
scheppenden Vader berust, deze metaphysisch~<br />
metaphysisch-<br />
sociale opvatting van <strong>het</strong> leven, is de verklaring<br />
die zich meer dan ooit aan de zoekende wereld op-<br />
op~<br />
dringt, en licht als een veilige uitkomst in de ver~ ver-<br />
warring dezer tijden.<br />
Meer dan ooit spreekt Vondel weer tot zijn volk,<br />
meer dan ooit toont hij ons de weg der heilbren~ heilbren-<br />
gende bezinning.<br />
204
XIX<br />
VONDELS GEHEIM<br />
Hoe meer men zich met Vondels werk vertrouwd<br />
maakt, hoe meer men doordringt in zijn gedachten-<br />
gedachten~<br />
gang en de perspectivische achtergrond zijner<br />
visies peilt, hoe meer men tegenover hem staat als<br />
tegenover een tovenaar wiens grenzeloos kunst-<br />
kunst~<br />
vermogen beheerst wordt door een magische toyer-<br />
tover~<br />
formule, een spreuk of een woord dat de werelden<br />
zijner begenadigde fantasie bijna willekeurig voor<br />
onze ogen oproept. De verstandelijke overpeinzing<br />
der Vondeliaanse denkbeelden kan ons <strong>het</strong> stramien<br />
zijner levensbeschouwing belichten, doch op<br />
stra~<br />
de achtergrond van dit zo rijk versierde stramien,<br />
uit de grondeloze diepten van <strong>het</strong> zijn straalt een<br />
openbaring, <strong>het</strong> woord dat alles samenbindt en<br />
tevens alles verklaart, <strong>het</strong> woord GOD. Dit woord<br />
is de sleutel van Vondels genie, de toverformule<br />
die alle problemen van zijn werk openlijk ver-<br />
ver~<br />
klaart.<br />
Uit dien hoofde is Vondel niet slechts een der<br />
begenadigdste denkers zijner eeuw maar een der<br />
grootste zieners aller eeuwen. Zijn blik blijft ge-<br />
ge~<br />
richt op God en alles wat hij ons zegt is vol van<br />
<strong>het</strong> goddelijk licht. Zijn arendsblik is nooit ver-<br />
ver~<br />
troebeld door de onzekere formulering der dwa- dwa~<br />
Iing, ling, steeds licht in zijn scheppingen de vaste ze-<br />
ze~<br />
kerheid der waarheid die allen bindt, tot eenheid<br />
samensnoert en opvoert tot de bron aller wezen-<br />
wezen~<br />
heid.<br />
De geschiedenis van <strong>het</strong> <strong>het</strong> zeventiende-eeuwse<br />
zeventiende~eeuwse<br />
denken bevestigt deze stelling.<br />
Immers wie de denksystemen der zeventiende<br />
eeuw nagaat ontdekt weldra dat de kern waaruit<br />
205
en waarom die systemen zich ontwikkelen geen<br />
andere is dan de bepaling van <strong>het</strong> wézen wezen der God-<br />
God~<br />
heid. Wel is dit vraagstuk steeds de kern aller<br />
philosophie geweest, doch in de zeventiende eeuw<br />
drong <strong>het</strong> zich op een zeer praegnante` praegnante~ wijze naar<br />
voren, in verband met de verrassende verwijding<br />
van <strong>het</strong> zichtbaar universum en met de daaruit<br />
voortspruitende vraag welke de plaats was van den<br />
mens in <strong>het</strong> onmeteliik onmetelijk ttitgebreide Uitgebreide veld der waar-<br />
waar~<br />
neembaarheid. Dit vernieuwde standpunt weerspiegelt<br />
zich niet slechts in de denksystemen der wijs-<br />
wijs~<br />
weerspie~<br />
geit<br />
geren en dichters maar evengoed in de geloofs-<br />
geloofs~<br />
overtuiging der brede massa's. Niet ten onrechte<br />
schrijft dienaangaande Land in zijn inleiding tot<br />
Spinoza's Godgeleerd Staatkundig Vertoog: "Het „Het<br />
hoofdpunt waarom de strijd stri,d ontbranden kon was<br />
<strong>het</strong> middelpunt zelf der algemeene wereld en le-<br />
1e~<br />
vensbeschouwing, <strong>het</strong> denkbeeld van God. Zooals<br />
<strong>het</strong> zich in den loop der eeuwen gevormd had,<br />
bevatte <strong>het</strong> kwalijk te vereenigen elementen. Aan<br />
den eenen kant, als nawerking van de aloude kin-<br />
kin~<br />
derlijke theologie, de voorstelling van een wezen<br />
zeer veel machtiger dan menschen, doch hen gelij-<br />
gelij~<br />
kende en naast hen staande zooals de sterkere en<br />
betere rnensch mensch naast den zwakkeren en minder<br />
bedeelden staat, dus altijd nog behoorende tot de<br />
som der wezens in <strong>het</strong> heelal, heelal; volgens de geschie-<br />
geschie~<br />
denis de beschermgod van een enkel volk, die in<br />
<strong>het</strong> bewustzijn zijner aanbidders, de goden van alle<br />
andere volken eerst overvleugeld en ten slotte ver-<br />
ver~<br />
nietigd had, waarna hij ook in veel breederen kring<br />
was gehuldigd. Aan den anderen kant, als uitkomst<br />
van aanvankelijk nadenken over den samenhang<br />
der dingen, <strong>het</strong> begrip van <strong>het</strong> eene onverganke-<br />
onverganke~<br />
lijke wezen, waarin al wat is zijn grond heeft en<br />
dat uit zijn aard in dezelfde betrekking staat tot<br />
206
alle dingen en gebeurtenissen in de wereld, een be-<br />
be~<br />
trekking die men min of meer begrijpelijk maakte<br />
door ze te vergelijken met die tusschen oorzaak en<br />
uitwerksel, doel en middel, grondstelling en ge-<br />
ge~<br />
volg, en wat dies meer zij, doch die aan geene<br />
verhouding die tusschen deelen en van <strong>het</strong> bestaande<br />
kan worden aangewezen, geheel beantwoordde. De<br />
eenheid van dat wezen verklaarde de eenheid der<br />
wereld, de eenparigheid en bestendigheid der orde<br />
die daarin heerscht en te meer aan <strong>het</strong> licht komt<br />
hoe vollediger wij hare verschijnselen leeren ken-<br />
ken~<br />
nen. Wat er dan nog verder omtrent dat hoogste<br />
voorwerp van vereering verkondigd werd, bestond<br />
uit een menigte van beweringen die beurtelings op<br />
dien uitnemendsten aller personen en op dien<br />
grond aller wezens van toepassing waren, of an-<br />
an~<br />
ders tot vereenzelving trachtten te dwingen wat<br />
toch tweeërlei voorstelling was en blijven moest.<br />
Toch kon, zoo dit nooit te voltooien samenstel iets<br />
baten zou, geen der beide factoren gemist worden.<br />
Deed men afstand van den persoonlijken, of zooals<br />
men gaarne zeide, van den levenden God, dan had<br />
men aan de spits van <strong>het</strong> heelal een God wien<br />
goed noch kwaad, en 's menschen wedervaren vol-<br />
vol~<br />
maakt om <strong>het</strong> even waren, en tot wien <strong>het</strong> geen<br />
zin had te willen bidden. Ziet men echter <strong>het</strong> al-<br />
al~<br />
wezen los, dan bleek niet hoe die persoon naast<br />
anderen die men overhield, aan <strong>het</strong> recht en <strong>het</strong><br />
verlangen kwam, tegenover die anderen, hoewel<br />
veel minder begaafden, als wetgever en vergelder<br />
op te treden. Zijne gansche waardigheid moest hem<br />
dan wel door zijne aanbidders, zij <strong>het</strong> door vrees,<br />
of door eerbied overmand, zijn opgedragen. Aristo-<br />
Aristo~<br />
teles had indertijd een eenigen, zelfbewusten God<br />
gesteld, die echter niets in de wereld maakte of<br />
deed, maar den standaard van volmaaktheid ver- ver~<br />
207
strekte, waarin <strong>het</strong> werkende beginsel in <strong>het</strong> heelal, heelal.<br />
dat hij de natuur noemde, zijne gewrochten voort-<br />
voort~<br />
durend trachtte op te voeren. Op deze in de scho-<br />
scho~<br />
len toenmaals welbekende „natuur" "natuur" gelijkt de god<br />
van Spinoza veeleer dan op dien van den griek-<br />
griek~<br />
schen meester en daarom zegt hij op zijn standpunt<br />
zeer doeltreffend: fend: God God of de of de natuur. natuur ....." Tot zo-<br />
zo~<br />
ver Land.<br />
Deze beoordeling, beoordeling. hoe waar zij ook lijke, is ten<br />
dele onjuist, onjuist. omdat zij uitgaat van de oude tradi-<br />
tradi~<br />
tionele tegenstelling van systemen naar de inhoud.<br />
Zij houdt geen rekening met de filiatie die tussen<br />
de tegenovergestelde denkers bestaat wat betreft<br />
de denkwijze waarop zij leren dat God, God. <strong>het</strong> al-<br />
al~<br />
zijnde, <strong>het</strong> al-omvattende al~omvattende zich in en door de wereld<br />
uitdrukt. Deze denkwijze is de de metaphysische,<br />
d.w.z. de denkwijze die wars van anthropomorphi-<br />
anthropomorphi~<br />
sche opvattingen der Godheid er op gericht is een<br />
dualistische opvatting van <strong>het</strong> universum uit te<br />
sluiten. De intrinsieke waarde dezer methode is<br />
echter dat zij, uitgaande van <strong>het</strong> geloof aan <strong>het</strong><br />
anes~omvattende alles-omvattende wezen der Godheid, streefde naar<br />
de transcendentatie der dualistische tegenstelling<br />
die alle rationele oplossingen aankleefde en uit-<br />
uit~<br />
mondde in de coïncidentia contradictorum der my-<br />
my~<br />
stieke schouwing. Behalve de speculatieve aantrek-<br />
aantrek~<br />
kingskracht dezer methode moest haar irenisch ka-<br />
ka~<br />
rakter Vondel zeer bekoren en <strong>het</strong> is te begrijpen<br />
dat hij aan deze metaphysische Godsbeschouwing<br />
een zeer ruime plaats heeft gegeven. De plaats<br />
welke hij voor deze Godsbeschouwing inruimde in<br />
zijn Bespiegelingen van Godt is zeker niet minder<br />
belangrijk dan de veelvuldige belichting van de<br />
Godsopvatting van Oud en Nieuw Testament in<br />
andere delen van zijn oeuvre. De oud-testamenti-<br />
oud~testamenti~<br />
sche voorstelling voorsteIIing komt overduidelijk voor in de<br />
208
koningsdrama's, s, terwijl de nieuw-testamentische<br />
nieuw~testamentische<br />
van <strong>het</strong> vleesgeworden Woord overal door <strong>het</strong><br />
werk van Vondel verspreid ligt. Deze drie wijzen<br />
van Godsbeschouwing zijn verweven tot een<br />
machtige synthese in de Altaergeheimenissen<br />
waar de beschouwing van <strong>het</strong> mysterie der aller-<br />
aller~<br />
heiligste Drievuldigheid de kern en de sluitsteen<br />
vormt. De centrale positie welke Vondel toekent<br />
aan de bespiegeling van dit mysterie en vooral de<br />
wijze waarop hij dit doet wettigt de vraag of<br />
Vondels geloof niet sterk is beinvloed beïnvloed geweest door<br />
de duitse middeleeuwse mystiek vooral door de<br />
mystiek der Keulse school. Wij zijn geneigd, op<br />
gronden welke wij hier niet kunnen uit.eenzetten,<br />
uiteenzetten,<br />
te beweren dat Vondel zeer sterk de invloed van<br />
Eckhart en vooral van Nicolaas van Cusa eusa onder-<br />
onder~<br />
ging. Van den laatste vooral die niet slechts theo-<br />
theo~<br />
loog en mysticus maar ook jurist was. Vergeten<br />
wij <strong>het</strong> niet, niE't, op welke wijze Vondel de Godheid<br />
bespiegelt, steeds stelt hij God voor als rechter. In<br />
de bijbelse drama's zien wij hem als straffend<br />
rechter, in de Bespiegelingen als ordenend rechter,<br />
in de nieuw-testamentische nieuw~testamentische<br />
opvatting als verzoe-<br />
verzoe~<br />
nend rechter. Dit is en blijft <strong>het</strong> specifiek eigen<br />
karakter van Vondels levensbeschouwing. Het ligt<br />
verankerd in zijn denken. De rol die Vondel toe-<br />
toe~<br />
kent aan <strong>het</strong> geweten komt deze stelling nog eens<br />
bevestigen. Het geweten is de stem van God in<br />
den mens. Maar die stem bezit een zeer eigen-<br />
eigen~<br />
aardig karakter, zij bezit een macht tot oordeelyelling.<br />
velling. Zij is de uitspraak der absolute waarheid.<br />
Zulks vloeit voort uit <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> denken een<br />
weerspiegeling is van <strong>het</strong> wezen aller dingen. En<br />
daar dit oerbeeld zich in <strong>het</strong> denkvermogen weer-<br />
weer~<br />
spiegelt evenals de gelijkvormigheid met <strong>het</strong> model<br />
in <strong>het</strong> portret, zo komt <strong>het</strong> dat <strong>het</strong> denken van<br />
oordeel~<br />
209
nature een centrum van vergelijking insluit, dat <strong>het</strong><br />
in staat stelt in zich zelve oordelen te vellen, die <strong>het</strong><br />
als <strong>het</strong> ware afleest als van een levende wet, welke<br />
<strong>het</strong> denken in zichzelf vindt telkens wanneer <strong>het</strong> er<br />
toe genoopt wordt. Deze opvatting impliceert dat er<br />
geen kennis bestaat die niet de kennis van God<br />
voorop stelt. De enkelheid is de wortel van <strong>het</strong> ge~ getal,<br />
<strong>het</strong> is: tal.<br />
"een „een eenigh, 't welck weick de veelen en<br />
Een maet verstreckt; aldus ontvangen zy en<br />
deelen<br />
Meervouwigh uit <strong>het</strong> een: maer d'overeenkomst van<br />
't Meervouwig steunt alleen op 't wezen ......"<br />
(Besp. 11. II. v v. 480)<br />
Zonder de kennis van <strong>het</strong> getal is de kennis van<br />
<strong>het</strong> deel onmogelijk. Van uit de eenheid van <strong>het</strong><br />
denken, waarin de gelijkvormigheid met <strong>het</strong> oer~ oer-<br />
beeld tevens de bron is van alle bewegen wordt <strong>het</strong><br />
oordeel gevormd en geveld. Het denken ontvouwt<br />
zich in veelvuldigheid veeivuldigheid op dezelfde wijze als de, d~<br />
inspiratie van den musicus omgezet wordt, zich<br />
belichaamt in veelvuldigheid van harmonische<br />
klankverhoudingen. M.a.w. de harmonie der oor~ oor-<br />
deelsmacht die zich beweegt in <strong>het</strong> denken als een<br />
levend, onderscheidend getal is een weerspiegeling<br />
der. der" goddelijke harmonie. Ergo kan men zeggen,<br />
dat ons denken de beweging is van een goddelijk<br />
getal en dat <strong>het</strong> zijn eigen determinatie van nature<br />
insluit.<br />
Dit harmonische is <strong>het</strong> geheim van Vondels<br />
genie, waarin <strong>het</strong> dichterlijk vermogen versmolten versrnolten<br />
ligt met de oordeelsmacht van zijn denken. Het is<br />
de bron van zijn rechtsbewustzijn en de grond der<br />
evenredigheid welke hij als norm der gerechtigheid<br />
verkondigt. In dit licht dient dan eok Vondels slot- slot~<br />
210
eschouwing van zijne Bespiegelingen te worden<br />
gelezen waar hij dicht:<br />
„Geluckigh "Geluckigh is de man, die, uit de wilde zee<br />
Zoo veeler dwalingen en jammeren en wee<br />
Door alle klippen heen, by wyle in schuim begraven,<br />
Van barningen bestulpt, in 't eindt eIndt de stille haven<br />
Des godtsdiensts innezeilt, en veilighlyck belant<br />
By Godt, der menschen heil, in 't 't hemelsch<br />
vaderlant,<br />
En Godts onsterflyckheit, van boozen afgescheiden:<br />
Daer wenscht myn godtsgedicht eenieder te<br />
geleiden,<br />
Te stuuren, buiten noot van schipbreuck, en gevaer.<br />
Zoo zy <strong>het</strong> Godt gewyt op zyn gewyt altaer."<br />
(Besp. V. v. 1983-1992)<br />
Vondels theodicee bevat de sleutel van zijn leven<br />
en werk.<br />
211
BIBLIOGRAFIE<br />
ARISTOTELES, Metaphysica (Tauchnitz —- Leipzig, 1843)<br />
BOASSON, J. J., Het Rechtsbewustzijn (Nijhoff - 's-Gravenhage,<br />
1919)<br />
's-Gra-<br />
BOUTROUX, E., Des vérités éternelles chez Descartes Descades<br />
(Alcan -— Paris, 1927)<br />
DANTE, De Monarchie (W. B. -— Amsterdam, 1940)<br />
DESCARTES, R., Les Méditations métaphysiques (Belin -—<br />
Paris, 1898)<br />
EYSINGA. EYSINGA, W. J. M. VAN, Gids voor de Groots De jure Jure<br />
Belli ac Pacis (B:ilI -— Leiden, 1898)<br />
FRIEDMANN, G., Leibnitz et Spinoza (Gallimard -— Paris,<br />
1946)<br />
GIERKE, 0., O., Johannes Althusius (Koebner -— Breslau, 1880)<br />
GROOT, H. DE, De Jure Belli ac Pacis (Brill —-<br />
Leiden,<br />
1939)<br />
GUARDINI. GUARDINI, R., La Coscienza (Morcelliana —-<br />
Brescia,<br />
1933)<br />
HUAN, G., Le Dieu de Spinoza (Alcan -— Paris, 1934)<br />
JANET, P., Histoire de la science. politique dans ses rapports<br />
avec la morale (Paris, 1872)<br />
KANT, I., 1., Metaphysische Anfangsgriinde Anfangsgründe der Rechtslehre<br />
(Königsberg, (Kbnigsberg, 1797)<br />
KRABBE, H., Het Rechtsgezag (Nijhoff —-<br />
's-Gravenhage,<br />
1917)<br />
KRANENBURG, R., Positief Recht en en Rechtsbewustzijn<br />
(Noordhoff —- Groningen, 1928)<br />
LALANDE, A., Vocabulaire technique. et critique de la Phi- Philosophie<br />
(Presses Universitaires —- Paris, 1947)<br />
NOLENS, W. H., De leer van den H. Thomas van Aquino<br />
over <strong>het</strong> Redd Recht (Beyers —- Utrecht, 1890)<br />
ROMMEN, H., Die Ewige Wiederkehr der Naturrechts<br />
(Hegner .- -- Leipzig, 1936)<br />
Die Staatslehre des Franz Suarez S.J. (Volksverlag —-<br />
M.-Gladbach, 1926)<br />
TROELTSCH, E., Die Soziallehren der Christlichen Kirchen<br />
und Gruppen (Tiibingen, (Taingen, 1919)<br />
VECCHIO, G. DEL, DEL. Diritto e personalitá personalità umana nella<br />
storia del pensiero (Zanichelli —- Bologna, 1917)<br />
VRALATOUX, J., La Cité de Hobbes (Le Coffre —-<br />
Paris,<br />
1935)<br />
213
8610.1<br />
216