fiscaal tijdschrift Vermogen - Sdu
fiscaal tijdschrift Vermogen - Sdu
fiscaal tijdschrift Vermogen - Sdu
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
ftV<br />
<strong>fiscaal</strong><br />
<strong>tijdschrift</strong><br />
<strong>Vermogen</strong><br />
Juni 2007<br />
8e jaargang<br />
Themanummer regeren over het graf<br />
Podium<br />
Artikelen<br />
23 Regeren over het graf / 3<br />
prof. mr. W.M. Kleijn<br />
24 Over het graf heen: fideï-commissaire making<br />
of tweetrapsmaking / 4<br />
prof. mr. A.H.N. Stollenwerck<br />
25 De herroepelijke schenking als sturingsmechanisme<br />
/ 14<br />
mr. P. Blokland<br />
26 Certificeren van vermogen / 20<br />
mr. C.A. Kraan<br />
27 Het afwikkelingsbewind / 25<br />
mr. W.J.J.G. Speetjens<br />
28 Fiscaal regeren over het graf heen / 35<br />
mr. M. de L. Monteiro
Colofon ftV<br />
Redactie<br />
Prof. mr. H.M.N. Schonis (voorzitter)<br />
Hoogleraar Radboud Universiteit Nijmegen<br />
Advocaat en belastingadviseur<br />
Prof. mr. Gr. Van der Burght<br />
Hoogleraar privaat- en notarieel (belasting)recht<br />
Gecertificeerd mediator NMI<br />
Prof. mr. W.M. Kleijn<br />
Em. hoogleraar Universiteit Leiden<br />
Prof. mr. W.D. Kolkman<br />
Hoogleraar notarieel recht Rijksuniversiteit Groningen en werkzaam<br />
bij Nord Notarissen & Advocaten te Leeuwarden<br />
Mr. P.J. van der Korst<br />
Advocaat te Amsterdam en universitair hoofddocent aan de Radboud<br />
Universiteit Nijmegen<br />
Mr. C.A. Kraan<br />
Dr. mr. R.E.C.M. Niessen<br />
Advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden<br />
Drs. K. Roeleveld<br />
Hoofd Private Wealth Management bij ING Private Banking<br />
Prof. mr. A.H.N. Stollenwerck<br />
Vrije Universiteit Amsterdam<br />
AKD Prinsen van Wijmen N.V., Rotterdam<br />
Mr. P.M. Gerrits (redactiesecretaris)<br />
KPMG Meijburg & Co, Rotterdam<br />
Vaste medewerkers<br />
Drs. E. van Dam MFP<br />
Mr. E.W.J. Ebben<br />
Mw. dr. J. Ganzeveld<br />
Mw. mr. M.J. Hamer<br />
Mw. mr. drs. S. Hendriks<br />
Mr. R.L.M.C. Janssen<br />
Mw. drs. R.M. Kavelaars-Niekoop<br />
Dr. J.W.J. de Kort<br />
Mr. B.I. Kraaipoel<br />
Mr. C.A.H. Luijken<br />
Mr. W.J.J.G. Speetjens<br />
Mr. drs. S.A.W.J. Strik<br />
Mr. W.J.M. van Veen<br />
Prof. dr. A.L.P.G. Verbeke<br />
Prof. mr. R.T.G. Verstraaten<br />
Redactiesecretariaat<br />
Mr. P.M. Gerrits<br />
p/a KPMG Meijburg & Co<br />
Postbus 29177<br />
3001 GD Rotterdam<br />
tel. 010 - 453 68 88<br />
e-mail: gerrits.paul@kpmg.nl<br />
Uitgever<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers BV<br />
Dhr. P.M.J.J. Frissen<br />
Bestellingen/informatie<br />
<strong>Sdu</strong> Klantenservice<br />
Postbus 20014<br />
2500 EA Den Haag<br />
tel. 070 - 378 98 80<br />
fax 070 - 378 97 83<br />
e-mail info@sdu.nl<br />
Abonnementen<br />
Abonnement € 185,50 per jaar excl. btw, incl. verzend- en<br />
administratiekosten en bewaarband, binnen Nederland.<br />
Abonnement € 215,50 per jaar excl. btw, incl. verzend- en<br />
administratiekosten en bewaarband, buiten Nederland.<br />
ftV verschijnt 11 maal per jaar.<br />
Advertenties<br />
Verkoopleider: Evelyn de Groot<br />
e.d.groot@sdu.nl, tel. 070 - 3780339<br />
Verkoop binnendienst: Soenith Chaturi<br />
s.chaturi@sdu.nl, tel. 070 - 3780704<br />
Vormgeving<br />
Arts grafische vormgeving, Wijhe<br />
Opmaak<br />
Studio TypeFace<br />
Aanbevolen citeerwijze<br />
FTV 2007, nr. 15<br />
ISSN 1566-6697<br />
Alle rechten voorbehouden. Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van<br />
deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze rechten berusten bij <strong>Sdu</strong><br />
Uitgevers bv.<br />
Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan FTV impliceert<br />
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische<br />
ontsluiting van (delen van) FTV in enige vorm.<br />
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen, mag niets<br />
uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand<br />
of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,<br />
mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande<br />
schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />
Voorzover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is<br />
toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk<br />
verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (postbus 3060,<br />
2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze<br />
uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet<br />
1912) dient men zich te wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en<br />
Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).<br />
Voor het overnemen van een gedeelte van deze uitgave ten behoeve van commerciële<br />
doeleinden dient men zich te wenden tot de uitgever.<br />
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, kan voor de<br />
afwezigheid van eventuele (druk)fouten en onvolledigheden niet worden ingestaan en<br />
aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever deswege geen aansprakelijkheid<br />
voor de gevolgen van eventueel voorkomende fouten en onvolledigheden.<br />
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval<br />
system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying,<br />
recording or otherwise, without the publisher’s prior consent.<br />
While every effort has been made to ensure the reliability of the information presented<br />
in this publication, <strong>Sdu</strong> Uitgevers neither guarantees the accuracy of the data contained<br />
herein nor accepts responsibility for errors or omissions or their consequences.<br />
© <strong>Sdu</strong> Uitgevers bv, Den Haag, 2007<br />
Wij verwerken uw gegevens voor de uitvoering van de (abonnements)overeenkomst en<br />
om u van informatie te voorzien over <strong>Sdu</strong> Uitgevers BV en zorgvuldig geselecteerde<br />
andere bedrijven. Als u geen prijs stelt op deze informatie, kunt u dit schriftelijk melden<br />
bij Servicecentrum Uitgevers, postbus 20014,<br />
2500 EA Den Haag. Voor informatie over onze leveringsvoorwaarden kunt u terecht op<br />
www.sdu.nl. Abonnementen gelden voor minimaal één jaar.<br />
2<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
De redactie verwelkomt met genoegen twee nieuwe leden: mr. P.J. van der Korst en prof. mr. W.D. Kolkman.<br />
De heer Van der Korst is partner ondernemingsrecht bij Houthoff Buruma te Amsterdam en is als<br />
universitair hoofddocent verbonden aan het Van der Heijden Instituut te Nijmegen. De heer Kolkman is<br />
hoogleraar notarieel recht aan de Rijksuniversiteit te Groningen en is werkzaam bij Nord Notarissen &<br />
Advocaten te Leeuwarden.<br />
23 Regeren over het graf<br />
PODIUM<br />
Bij de meerderheid van de volken dezer aarde worden voorouders nog steeds vereerd en ook geraadpleegd<br />
over hoe te handelen in de huidige tijd. Deze affiniteit met de overledenen hebben we gaandeweg in<br />
Nederland van ons afgeschud. Als onze verwanten begraven of gecremeerd zijn, dan is, op zakelijk<br />
gebied, hun rol uitgespeeld, aldus de geldende opvattingen.<br />
We hebben ook het tijdperk gekend dat de ‘jonge’ generatie de zorg op zich nam voor de nog levende<br />
ouders en zo een communicatie gaande hield tussen de generaties. Ook dat past niet meer in het<br />
moderne levenspatroon. In Nederland verrezen allerlei soorten bejaardenoorden en daarin worden<br />
degenen die tot de oudere generatie behoren min of meer buiten het maatschappelijk leven geplaatst,<br />
of ze het leuk vinden of niet.<br />
Het valt dan ook niet te verwonderen, dat de oudere generatie ten slotte haar toevlucht heeft gezocht in<br />
het pogen over het graf heen te regeren. In zekere mate is daar de bestaande generatie mee gediend,<br />
want een onderdeel van dit regeren over het graf is ‘estate planning’ met de bijbehorende fiscale<br />
besparingen voor de thans ervende generatie.<br />
Steeds meer wordt bij dit regeren over het graf heen de aandacht gericht op deze fiscale aspecten van<br />
vererving van vermogen van de overledenen. Zie daarover de bijdrage van mevrouw De Monteiro.<br />
Welke ontwikkelingen hebben zich de laatste decennia op dit terrein voorgedaan?<br />
In het begin van de vorige eeuw ging het voornamelijk om de vraag wie iets zou krijgen uit de nalatenschap<br />
van de overledene. Blijkens het zogenoemde Bontmantel-arrest vocht men tot de Hoge Raad om<br />
te bepalen wie een nagelaten bontmantel zou krijgen. In beginsel niet de echtgenoot, want die<br />
behoorde tot de ‘koude’ kant. Dáárvan kwam de wetgever terug door in 1923 het versterferfrecht van<br />
de echtgenoot in te voeren. In de jaren dertig verdedigde prof. Meijers de mogelijkheid om via een<br />
zogenoemde ouderlijke boedelverdeling te bereiken dat een langstlevende echtgenoot gedurende zijn<br />
leven de feitelijke beschikking over de gehele nalatenschap kreeg. Het notariaat paste deze rechtsfiguren<br />
allerwege toe in de testamenten van echtgenoten. Dit kennelijk tot verdriet van de wetgever, die in of<br />
rond 1970 poogde deze ouderlijke boedelverdeling in het erfrecht af te schaffen. Gedurende ruim<br />
dertig jaar bleef het desbetreffende ontwerp in de wetgeversla liggen, juist vanwege de erfrechtelijke<br />
positie van de langstlevende echtgenoot. In die periode werd de aandacht meer en meer gericht op de<br />
fiscale aspecten van de vererving en zo ontstond het laatste modeverschijnsel van het erfrecht: de estate<br />
planning volgens een modieuze (Nederlandse) term. Als de meest ultieme vorm gold de raad aan de<br />
testateur in deze estate planning om de erfrechtelijke makingen vooral te doen aan personen of (goed<br />
doel)instellingen met een laag of een nultarief in plaats van aan de verwanten en vrienden met een<br />
(hoger) successietarief. Deze ontwikkeling is nog steeds gaande en resulteert in een voorkeur voor<br />
makingen die <strong>fiscaal</strong> zo voordelig mogelijk uitvallen. In dit licht valt ook weer de nadruk op<br />
schenkingen tijdens leven; men zie de bijdrage van Blokland.<br />
Maar daarnaast raakt de testateur steeds meer geïnteresseerd in de vraag wie het straks voor het zeggen<br />
zal krijgen over de goederen der nalatenschap. In dit opzicht speelt het certificeren van vermogensbestanddelen<br />
der nalatenschap een voorname rol. Door middel van certificeren kan de erflater bereiken<br />
dat enerzijds vermogensbestanddelen naar A gaan via vererving, maar dat anderzijds via certificering<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 3
23 - 24 ftV<br />
de macht over de bestanddelen bij B komt te liggen. Daarover handelt de bijdrage van Kraan in dit<br />
nummer.<br />
Maar er ontstond ook de wens dat de testateur zou bepalen naar wie de door een erfgenaam of legataris<br />
geërfde vermogensbestanddelen zouden gaan als deze erfgenaam of legataris zou overlijden. Dat<br />
verklaart de toenemende belangstelling voor het fideï commis of de trapsgewijze makingen; hierover<br />
handelt de bijdrage van Stollenwerck.<br />
We zijn dan aangeland op het terrein waarbij de testateur duidelijk probeert te regeren na zijn overlijden.<br />
Via certificeren, door middel van de directeur van het administratiekantoor, via makingen over de<br />
hand, door zelf de doorvererving na de dood van de bezwaarde in de richting van de verwachter te<br />
regelen en dit alles culminerend in het creëren van een modern soort trustee. Met name manifesteert<br />
zich dat bij de afwikkelingsbewindvoerder, aan wie de testateur zelfs desgewenst de macht kan geven de<br />
nalatenschap geheel op eigen kracht tot effenheid te brengen, zonder dat de erfgenamen daaraan te pas<br />
behoeven te komen. Er is duidelijk de wens bij de testateurs, hun adviseurs en de wetgever dat niet de<br />
erfgenamen bepalen hoe de nalatenschap wordt afgewikkeld, maar dat de door de testateur benoemde<br />
bewindvoerder dat doet. Op die manier kan een testateur dus desgewenst door middel van een<br />
bewindvoerder nog geruime tijd over zijn graf regeren. Daarover (het bewind) handelt de bijdrage van<br />
Speetjens.<br />
Al met al een opzienbarende ontwikkeling, die ten faveure van dit postuum regeren ernstige inbreuken<br />
op de bevoegdheden van de erfrechtelijke verkrijger inhoudt. Of deze erfrechtelijke verkrijgers daar erg<br />
blij mee zijn, is mijns inziens de vraag, maar thans is deze tendens duidelijk maatschappelijk aanwezig<br />
en voldoende actueel om daar wat meer aandacht aan te besteden.<br />
Prof. mr. W.M. Kleijn<br />
24 Over het graf heen: fideï-commissaire<br />
making of tweetrapsmaking<br />
Met de fideï-commissaire making kan de erflater ingrijpen in de erfopvolging van<br />
zijn eigen nalatenschap, maar ook in die van zijn erfgenamen. Hij kan door<br />
toepassing van de fideï-commissaire making een door hem niet-gewenste doorvererving<br />
voorkomen, terwijl daarnaast (aanzienlijke) besparingen van successierecht<br />
te behalen zijn. Het is een veelbesproken en fraai planningsinstrument voor<br />
de (creatieve) estate planner.<br />
De fideï-commissaire making – ook wel making over<br />
de hand genoemd – is in het huidige erfrecht een<br />
onderdeel van de voorwaardelijke makingen en is een<br />
toepassing van de voorwaardelijke makingen. Het<br />
betreft steeds een combinatie van aaneensluitende<br />
voorwaardelijke makingen, namelijk een onder ontbindende<br />
voorwaarde(n) en een onder opschortende<br />
voorwaarde(n) (art. 4:141 BW). De erflater roept twee<br />
(of meer) personen achtereenvolgens tot hetzelfde<br />
erfdeel (erfstelling) of dezelfde goederen (legaat).<br />
De fideï-commissaire makingen worden geregeld in<br />
art. 4:56 en 4:137 tot en met 141 BW.<br />
De erflater wordt door deze rechtsfiguur in staat<br />
gesteld min of meer over zijn graf heen te regeren.<br />
Door hem niet-gewenste doorvererving van zijn<br />
vermogen (wellicht het familievermogen) kan hij<br />
door toepassing van de fideï-commissaire making<br />
voorkomen, terwijl daarnaast (aanzienlijke)<br />
besparingen van successierecht te behalen zijn. Voor<br />
de estate planner een fraai planningsinstrument.<br />
Bij de bescherming van het (familie)vermogen kan<br />
gedacht worden aan gevallen van echtscheiding – de<br />
tweetrapsmaking voorkomt dat vermogen via de<br />
gemeenschappelijke kinderen vererft aan de ex-echt-<br />
4<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
24<br />
genoot – maar ook aan het realiseren van de in de<br />
praktijk regelmatig voorkomende wens van ouders<br />
dat het door kinderen krachtens erfrecht van de<br />
ouders verkregen (familie)vermogen bij kinderloos<br />
overlijden van een kind niet doorvererft naar het<br />
schoonkind (en dan vervolgens naar diens familie)<br />
maar naar de andere kinderen. 1 Het (familie)vermogen<br />
blijft aldus in ‘de bloedlijn’.<br />
Het fiscale voordeel van de making vindt zijn grondslag<br />
in het bijzonder in het feit dat de erfgenaam of<br />
legataris onder opschortende voorwaarde(n) – de<br />
verwachter – rechtstreeks van de erflater verkrijgt. Hij<br />
verkrijgt niet van de eerstgeroepene – de bezwaarde –<br />
maar van de erflater, die insteller wordt genoemd.<br />
Daardoor kan een belangrijk tariefvoordeel worden<br />
bereikt. In het hiervoor genoemde geval van kinderloos<br />
overlijden van een kind, erven de andere kinderen<br />
(fictief) van de ouder(s) en niet van hun broer of zus,<br />
gesteld dat zij een testament ten gunste van zijn<br />
broers en zusters zou hebben gemaakt.<br />
(Aanzienlijk) <strong>fiscaal</strong> voordeel kan worden bereikt als<br />
de erflater niet de Nederlandse nationaliteit heeft of<br />
langer dan tien jaar het Rijk metterwoon heeft<br />
verlaten en in een land woont waar geen of een gering<br />
bedrag aan successierecht wordt geheven. Niet alleen<br />
de verkrijging door de kinderen maar ook die van de<br />
kleinkinderen (en mogelijk ook die van de achterkleinkinderen)<br />
worden door toepassing van de fideïcommissaire<br />
making een verkrijging vrij van successierecht.<br />
De fideï-commissaire making wordt ook ingezet om<br />
er zeker van te zijn dat na overlijden van een kind de<br />
kleinkinderen het overschot krijgen en niet de partner<br />
van het overleden kind. Dat er dan meer successierecht<br />
verschuldigd is wordt voor lief genomen. De<br />
wens (familie)vermogen ook daadwerkelijk in de<br />
familie te houden prevaleert boven de wens belasting<br />
te besparen.<br />
De fideï-commissaire making kan een bewaarplicht<br />
inhouden voor de bezwaarde. We spreken dan van een<br />
‘gewoon fideï-commis’. Doorgaans mag de bezwaarde<br />
het vermaakte vervreemden en verteren, zodat de<br />
verwachter alleen recht heeft op het overschot. We<br />
spreken in dat geval ook wel van een fideï-commissaire<br />
making van het overschot of van een making<br />
over de hand van het overschot. Onder het voor de<br />
invoering van het huidige erfrecht op 1 januari 2003<br />
geldende recht werd deze laatste rechtsfiguur veelal<br />
aangeduid met zijn Romeinsrechtelijke benaming: het<br />
‘fideï-commis de residuo’.<br />
Uit het vorenstaande blijkt dat voor een en dezelfde<br />
rechtsfiguur – al of niet met bewaarplicht – in de<br />
praktijk verschillende benamingen worden gebruikt.<br />
Dat kan verwarrend zijn, maar het gaat steeds om<br />
twee (of meer) aaneensluitende voorwaardelijke<br />
makingen. Het betreft steeds een making onder (een)<br />
ontbindende voorwaarde(n) en een daarbij aansluitende<br />
making onder (een) opschortende voorwaarde(n),<br />
die bestaat in het overleven door de<br />
tweede geroepene – de verwachter – van de eerstgeroepene<br />
– de bezwaarde – of het bestaan van de<br />
verwachter op een ander door de erflater bepaald<br />
moment. Bij de making over de hand van het overschot<br />
komt er nog een ontbindende respectievelijk<br />
opschortende voorwaarde bij.<br />
De eerstgeroepene – de bezwaarde – verkrijgt dan niet<br />
alleen onder de ontbindende voorwaarde dat er een<br />
verwachter aanwezig is op het tijdstip van het einde<br />
van het bezwaar, maar tevens onder de ontbindende<br />
voorwaarde dat er alsdan een overschot is.<br />
De tweede geroepene – de verwachter – verkrijgt<br />
onder de opschortende voorwaarde dat hij bestaat op<br />
het tijdstip van het einde van het bezwaar en dat er<br />
een overschot is.<br />
Hierna zal ook de term fideï-commissaire making<br />
worden gebruikt. Met de term ‘tweetrapsmaking’ is<br />
dat de meest gebruikte in de praktijk. Alleen de fideïcommissaire<br />
making van het overschot zal aan de<br />
orde komen. Het gewone fideï-commis – dus met<br />
bewaarplicht – komt in de praktijk nauwelijks voor.<br />
1 De personen<br />
De erflater die het fideï-commis (de residuo) ‘maakt’,<br />
wordt de insteller genoemd. Dit was en is geen<br />
wettelijke term.<br />
De bezwaarde is de eerstgeroepene onder ontbindende<br />
voorwaarden. De verwachter is dan de tweede<br />
geroepene onder opschortende voorwaarden.<br />
In de huidige wettelijke bepalingen vindt men de<br />
oude terminologie van bezwaarde en verwachter nog<br />
alleen terug in art. 4:141.<br />
De wet kent geen beletsel met betrekking tot de<br />
persoon van de bezwaarde of de verwachter. Eenieder<br />
die voldoet aan de vereisten tot het zijn van testamentair<br />
erfgenaam of legataris, kan bezwaarde of<br />
verwachter zijn. De in art. 4:140 BW omschreven<br />
regel dat een niet-vervulde voorwaarde na dertig jaren<br />
vervalt, geldt niet voor de fideï-commissaire makingen<br />
(art. 4:141 BW). Het recht van de bezwaarde kan<br />
derhalve ook langer dan dertig jaren duren.<br />
1 Voor meer toepassingsmogelijkheden van<br />
de fideïcommissaire making verwijs ik<br />
naar mijn dissertatie ‘Het fideicomis de<br />
residuo’, Nijmegen (Kluwer 1986);<br />
B.M.E.M. Schols en F.W.J.M. Schols, FTV<br />
2003, nr. 7/8; L.C.A. Verstappen, Handboek<br />
Erfrecht (2006), p. 292 e.v.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 5
24 ftV<br />
Een rechtspersoon kan ook bezwaarde zijn, maar een<br />
rechtspersoon heeft in beginsel het eeuwige leven. Het<br />
recht van een bezwaarde rechtspersoon eindigt echter<br />
bij diens ontbinding en in ieder geval na verloop van<br />
dertig jaren na de aanvang van dat recht (art. 4:138<br />
lid 3 jo. 3:203 lid 3 BW).<br />
In het testamentair erfrecht geldt de hoofdregel dat<br />
men moet bestaan op het moment dat de nalatenschap<br />
openvalt om testamentair erfgenaam of legataris te<br />
kunnen zijn (art. 4:56 BW). Alleen voor de fideïcommissaire<br />
makingen (met of zonder bewaarplicht)<br />
worden uitzonderingen op deze bestaanseis toegestaan.<br />
De verwachter hoeft in een aantal limitatief<br />
in de wet omschreven gevallen niet te bestaan op het<br />
moment van overlijden van de insteller. Voor het<br />
fideï-commis met bewaarplicht maakt de wet twee<br />
uitzonderingen mogelijk op de bestaanseis (art. 4:56<br />
lid 2 en 3 BW). 2<br />
Ook in geval van een fideï-commis making van het<br />
overschot mag men, in afwijking van art. 4:56 lid 1<br />
BW, ongeborenen als verwachters roepen, mits die<br />
personen bloedverwanten van de erflater zijn in de<br />
erfelijke graad (art. 4:56 lid 4) Het maximum van de<br />
erfelijke graad is de zesde graad. Degenen die de erflater<br />
verder dan de zesde graad bestaan, erven niet.<br />
Dit is een beperking ten opzichte van het voorheen<br />
geldende recht, waar de insteller tot verwachters kon<br />
roepen alle kinderen van de bezwaarde, waaronder<br />
ook begrepen diegenen die nog niet bestonden op het<br />
moment van overlijden van de insteller, zonder dat<br />
enige familieband tussen insteller en ongeboren<br />
verwachters was vereist (art. 928 (oud)).<br />
Het is een merkwaardige en omstreden beperking. 3<br />
De bezwaarde mag thans nog steeds een willekeurige<br />
derde zijn, maar de ongeboren verwachters moeten<br />
zijn bloedverwanten in de erfelijke graad van de erflater.<br />
De insteller die onder het huidige recht bijvoorbeeld<br />
zijn echtgenoot – in de terminologie van art. 4:56 BW<br />
een derde – tot bezwaarde benoemt en tot verwachter<br />
een bepaalde broer van zijn echtgenoot, mag als ongeboren<br />
verwachters niet meer roepen de gezamenlijke<br />
kinderen van die zwager.<br />
Wat in de huidige tijd ook wordt gemist, is de mogelijkheid<br />
dat ongeboren afstammelingen van stiefkinderen<br />
als verwachters optreden. Het is mijns<br />
inziens niet te verdedigen dat een erflater onder het<br />
huidige erfrecht zijn stiefkinderen erfrechtelijk wel<br />
min of meer als zijn eigen kinderen kan behandelen<br />
(in het bijzonder art. 4:91 BW), maar zijn stiefkleinkinderen<br />
niet als ongeboren verwachters kan roepen.<br />
In geval van een fideï-commissaire making van het<br />
overschot is het thans niet meer mogelijk ongeboren<br />
afstammelingen van een vooroverleden verwachter,<br />
welke afstammelingen geen bloedverwanten van de<br />
erflater in de erfelijke graad zijn, als verwachters te<br />
roepen.<br />
Men kan derhalve wel rechtstreeks een ongeborene<br />
roepen als verwachter, maar die ongeboren verwachter<br />
moet een bloedverwant van de erflater in erfelijke<br />
graad zijn en (uiteraard) bestaan op het moment van<br />
het einde van het bezwaar.<br />
In de praktijk is behoefte aan de uiterste wilsbeschikking,<br />
waarbij de insteller een willekeurig persoon tot<br />
bezwaarde aanwijst en tot verwachters personen die<br />
hij achtereenvolgens wil bedenken en als deze er niet<br />
meer zijn hun (ongeboren) afstammelingen. Een<br />
insteller zal er weinig begrip voor hebben dat hij die<br />
ongeboren afstammelingen alleen maar kan roepen<br />
als ze bloedverwant van hem zijn in de erfelijke graad.<br />
Het is goed verdedigbaar dat art. 4:56 lid 3 ook geldt<br />
voor het fideï-commis de residuo en niet alleen voor<br />
het fideï-commis met bewaarplicht. 4 Alsdan zou de<br />
beperking tot de zesde graad niet meer van toepassing<br />
zijn, indien de insteller tot verwachter roept een of<br />
meer afstammelingen van zijn ouder en in geval van<br />
vooroverlijden van (een) verwachter(s) diens afstammelingen<br />
staaksgewijze.<br />
Indien de verwachter bestaat ten tijde van het overlijden<br />
van de insteller is er in beginsel geen enkele<br />
beperking. Er wordt immers geen uitzondering<br />
gemaakt op de bestaanseis. Het probleem ontstaat<br />
wanneer de bij het overlijden van de insteller<br />
bestaande verwachter bij het einde van het bezwaar<br />
niet meer blijkt te bestaan.<br />
De insteller kan in die situatie voorzien, mits hij blijft<br />
binnen de uitzondering van art. 4:56 lid 4 BW en<br />
– indien men lid 3 ook van toepassing acht op het<br />
fideï-commis de residuo – die van lid 3. Bij de<br />
redactie van de uiterste wil verdient ‘de ongeboren<br />
verwachter’ bijzondere aandacht.<br />
2 Voor een bespreking van deze twee uitzonderingen<br />
verwijs ik naar Handboek<br />
Erfrecht (2006), p. 268 e.v.; Pitlo/Van der<br />
Burght, Ebben, Erfrecht (2004), p. 223<br />
e.v.;Klaassen-Luijten-Meijer, Erfrecht<br />
(2002), p. 194 e.v. en Asser-Perrick 6A<br />
(2002), p. 201 e.v.<br />
3 ‘Rapport Commissie Erfrecht II’, p. 58-<br />
61; A.H.N. Stollenwerck (diss.) p. 124;<br />
Vegter, WPNR 2003/6521; Klaassen-<br />
Luijten-Meijer, Erfrecht (2002) p. 196,<br />
noot 374. Art. 928 (oud) voorzag in een<br />
behoefte. De insteller wil personen, die<br />
hij kent, tot zijn nalatenschap roepen<br />
zowel als bezwaarde als verwachter. Het is<br />
mogelijk dat de verwachter(s) bij het<br />
einde van het bezwaar niet meer bestaan.<br />
Voor dat geval roept de insteller de<br />
gezamenlijke afstammelingen van de<br />
vooroverleden verwachter(s).<br />
4 Vegter, WPNR 2003/6521.<br />
6<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
24<br />
2 Meervoudige overgang (‘meertrapsmaking’)<br />
De meervoudige overgang – de verwachter is tevens<br />
bezwaarde voor een hem opvolgend tweede verwachter<br />
– is voor de fideï-commissaire making van het<br />
overschot geoorloofd, mits de personen bestaan ten<br />
tijde van het overlijden van de insteller. Een meervoudige<br />
overgang waarbij ongeborenen als verwachters<br />
worden geroepen, kan de insteller slechts voor<br />
één overgang treffen (art. 4:56 lid 4 BW). 5<br />
3 Fideï-commis en wettelijke verdeling<br />
In de praktijk rijst regelmatig de vraag of een tweetrapsmaking<br />
met de langstlevende echtgenoot/<br />
geregistreerd partner als bezwaarde kan worden<br />
gemaakt indien de wettelijke verdeling van toepassing<br />
is. De langstlevende verkrijgt dan onder ontbindende<br />
voorwaarde en de rechtsvraag is of dat valt te combineren<br />
met de wettelijke verdeling. De vraag is dus of<br />
de erflater – als de wettelijke verdeling van toepassing<br />
is – nog een dergelijke eigen nuancering kan aanbrengen.<br />
De langstlevende verkrijgt bij de wettelijke verdeling<br />
als erfgenaam (art. 4:13 lid 1 BW). De wettelijke verdeling<br />
stelt als non-contractuele verdeling vast wat de<br />
langstlevende als erfgenaam heeft verkregen, namelijk<br />
alle goederen van de nalatenschap onder de verplichting<br />
de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening<br />
te voldoen. De kinderen krijgen een vordering ter<br />
grootte van hun erfdeel op de door de wet overbedeelde<br />
langstlevende.<br />
Men moet dus goed onderscheiden tussen enerzijds<br />
het erfgenaamschap van de langstlevende en anderzijds<br />
de door de wet voltrokken verdeling. Wordt de<br />
wettelijke verdeling immers ongedaan gemaakt op<br />
grond van art. 4:18 BW, dan blijft de langstlevende<br />
nog steeds erfgenaam. De ongedaanmaking verandert<br />
daar niets aan. Verdeeldheid wordt echter alleen<br />
onverdeeldheid.<br />
Door het gebruik van de termen making en erfstelling<br />
in afdeling 4.5.5 BW en ook in het opschrift van die<br />
afdeling – omtrent de voorwaardelijke makingen –<br />
lijkt het alsof slechts aan makingen voorwaarden<br />
kunnen worden verbonden, zodat we in het erfrecht<br />
bij versterf geen voorwaarden zouden kunnen tegenkomen.<br />
Geen regel van erfrecht verzet er zich tegen dat de<br />
verkrijging van een door de wet geroepen erfgenaam<br />
door de erflater aan een of meer voorwaarden wordt<br />
verbonden, behoudens uiteraard – voor zover van<br />
toepassing – de bepalingen omtrent de legitieme<br />
portie (art. 4:72 en 73 BW).<br />
Niet valt in te zien dat dit anders zou zijn als niet de<br />
erfgenamen verdelen, maar de wet de verdeling tussen<br />
de erfgenamen voltrekt. Door de wettelijke verdeling<br />
te combineren met de fideï-commissaire making van<br />
het overschot verkrijgt de langstlevende alle goederen<br />
doch onder ontbindende voorwaarden. De kinderen<br />
krijgen het overschot als verwachters onder opschortende<br />
voorwaarden.<br />
Het is niet de wettelijke verdeling zelf die voorwaardelijk<br />
wordt gemaakt, maar alleen de verkrijging van<br />
de langstlevende (als gevolg van de met het overlijden<br />
voltooide verdeling). De wettelijke verdeling kan<br />
mijns inziens derhalve zonder bezwaar met een tweetrapsmaking<br />
worden gecombineerd. 6<br />
4 De rechtspositie van de bezwaarde<br />
4.1 Algemeen<br />
Daarbij moet men onderscheiden tussen de rechtspositie<br />
jegens derden enerzijds en de interne rechtsverhouding<br />
bezwaarde-verwachter anderzijds.<br />
4.2 Externe rechtsverhouding<br />
In de rechtsverhouding tot derden wordt de<br />
bezwaarde als verkrijger onder ontbindende voorwaarde<br />
aangemerkt als de uitsluitend rechthebbende.<br />
Tegenover derden heeft de bezwaarde de positie van<br />
eigenaar (art. 4:138 lid 1 BW). In beginsel kan de<br />
bezwaarde niet meer overdragen dan zijn voorwaardelijke<br />
recht (art. 3:84 lid 4 BW). Bij de fideï-commissaire<br />
makingen zonder bewaarplicht – de makingen<br />
over de hand van het overschot – is de bezwaarde met<br />
vervreemdings- en verteringsbevoegdheid echter tot<br />
onvoorwaardelijke vervreemding en bezwaring<br />
bevoegd, alsmede tot verteren. De insteller kan de<br />
bezwaarde immers op de voet van art. 4:138 lid 2 jo.<br />
art. 3:215 lid 1 BW de bevoegdheid verlenen tot<br />
geheel of gedeeltelijk vervreemden en verteren. De<br />
bevoegdheid tot vervreemden en verteren kan worden<br />
beperkt (zie hierna).<br />
5 Zie Stollenwerck (diss.) p. 123; Verstappen,<br />
Handboek Erfrecht (2006), p. 278; Van der<br />
Burght c.s., Parl. Gesch. Vaststellingswet<br />
Erfrecht, p. 323. Een bij de aanvang van<br />
het bezwaar ongeboren verwachter kan<br />
derhalve geen bezwaarde zijn voor een<br />
hem opvolgend verwachter.<br />
6 Inmiddels zijn de meningen hierover in<br />
de literatuur wel eensluidend, zie aanvankelijk<br />
sceptisch Blokland en Stollenwerck<br />
in WPNR 2004/6575, bevestigend:<br />
Huijgen in JBN 2004-24 en Van Mourik,<br />
Handboek Erfrecht (2006) p. 58 en (later<br />
eveneens bevestigend) Blokland en<br />
Stollenwerck, ‘Dankzij de Hoge Raad<br />
nieuwe estateplanningsmogelijkheden’,<br />
Estate Planner 2004/5.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 7
24 ftV<br />
4.3 De interne rechtsverhouding bezwaardeverwachter<br />
In de interne verhouding bezwaarde-verwachter<br />
worden de vruchtgebruikbepalingen van overeenkomstige<br />
toepassing verklaard (art. 4:138 lid 2 BW).<br />
De bezwaarde is echter geen vruchtgebruiker en de<br />
verwachter is geen hoofdgerechtigde. 7 Bovendien<br />
volgt uit de woorden “van overeenkomstige toepassing”<br />
dat er sprake is van een algemene verwijzing,<br />
zodat die vruchtgebruikbepalingen mijns inziens<br />
alleen dan van toepassing zijn voor zover zij aansluiten<br />
en verenigbaar zijn met de bepalingen die<br />
gelden voor de tweetrapsmaking.<br />
Bij de parlementaire behandeling van deze verwijzingsbepaling<br />
heeft de minister (terecht) opgemerkt dat de<br />
verwijzing naar de vruchtgebruikbepalingen, gelet op<br />
de aard van het vruchtgebruik, lang niet alle bepalingen<br />
kan betreffen.<br />
De verwijzing dient slechts als hulpmiddel om bij<br />
gebreke van een regeling in het testament tot een<br />
redelijke uitkomst te komen. 8 Het wordt aan de rechtspraak<br />
en de rechtspraktijk overgelaten, welke vruchtgebruikbepalingen<br />
van toepassing zijn op de rechtsverhouding<br />
bezwaarde-verwachter. Voor een aantal<br />
vruchtgebruikbepalingen is het aanstonds duidelijk<br />
dat zij niet van toepassing kunnen zijn op de fideïcommissaire<br />
makingen, zoals de wijze van het<br />
ontstaan van het recht van vruchtgebruik. Andere<br />
bepalingen daarentegen, leveren moeilijkheden op,<br />
omdat men over de toepassing daarvan van mening<br />
kan verschillen.<br />
Indien men twijfelt over de toepasselijkheid van een<br />
of meer vruchtgebruikbepalingen en de toepassing<br />
daarvan niet wenst, is het verstandig in het testament<br />
uitdrukkelijk te bepalen dat die betreffende verplichting(en)<br />
niet rusten op de bezwaarde.<br />
Mocht de rechter in voorkomend geval van oordeel<br />
zijn dat die bepaling(en) wel geldt of gelden voor de<br />
fideï-commissaire makingen, dan is of zijn die toch<br />
van toepassing op grond van de wet, ondanks het in<br />
het testament bepaalde.<br />
Indien de rechter daarentegen van oordeel zou zijn<br />
dat die bepaling(en) toepassing mist of missen en<br />
men heeft ze in het testament opgenomen, omdat<br />
men ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat<br />
die bepaling(en) van overeenkomstige toepassing is of<br />
zijn, dan zouden ze op grond van het testament<br />
gelden.<br />
Voor de insteller verdient het in ieder geval sterke<br />
aanbeveling in zijn uiterste wil duidelijk positie te<br />
kiezen door bepaalde vruchtgebruikbepalingen niet of<br />
juist wel van toepassing te verklaren. 9 Een aantal voor<br />
het redigeren van testamenten relevante bepalingen<br />
komt hierna aan de orde.<br />
4.4 Boedelbeschrijving (art. 3:205 lid 1 BW)<br />
Het zal duidelijk zijn dat de bezwaarde – evenals de<br />
vruchtgebruiker – bij de aanvang van zijn recht een<br />
boedelbeschrijving dient te maken. De bezwaarde bij<br />
testament die verplichting opleggen, zal op geen<br />
bezwaar stuiten.<br />
Als er sprake is van een gemeenschap van goederen,<br />
is de langstlevende echtgenoot die de positie van<br />
bezwaarde heeft daarmee overigens niet altijd even<br />
gelukkig; hij/zij moet immers ten opzichte van de<br />
verwachters ‘met de billen bloot’ waar het betreft de<br />
omvang en samenstelling van het bezwaarde vermogen.<br />
Er zal een scheiding moeten komen tussen het vrije en<br />
het bezwaarde vermogen van de langstlevende. Er is<br />
een onverdeeldheid in die zin dat er één persoon is<br />
die in twee hoedanigheden tot één vermogen is<br />
gerechtigd dat uit twee juridisch te onderscheiden<br />
gedeelten bestaat. Een (oneigenlijke) verdeling door<br />
de langstlevende met zichzelf is noodzaak. 10 Met<br />
name bij echtgenoten zonder kinderen die het<br />
vermogen (uiteindelijk) over beide families willen<br />
splitsen, is dit nog wel eens een reden om van het<br />
fideï-commis af te zien. Men kiest dan op psychologische<br />
redenen voor civielrechtelijk minder veilige<br />
(langstlevende kan herroepen!) route van een enig<br />
erfgenaamschap voor de langstlevende gecombineerd<br />
met een ‘50/50-splitsing’ in het testament van de<br />
langstlevende. Hoewel deze weg het gevaar in zich<br />
heeft dat de langstlevende echtgenoot zijn of haar<br />
testament wijzigt door de 50/50-splitsing te schrappen,<br />
heeft deze daarentegen weer wel het voordeel dat<br />
iedere vertering door de langstlevende automatisch<br />
‘ten laste van beide families komt’.De bezwaarde heeft<br />
immers de bevoegdheid te kiezen welk vermogen hij<br />
of zij inteert. Door alleen het bezwaarde vermogen in<br />
te teren zou de familie van de insteller (alsnog)<br />
worden benadeeld.<br />
Hoewel het opmaken van een boedelbeschrijving<br />
vooral in het belang is van de bezwaarde, kan de<br />
verwachter daar ook baat bij hebben. De verwachter<br />
7 In dit verband wijs ik op art. 5.4 lid 6 Wet<br />
IB 2001, dat de verkrijging van de verwachter<br />
– anders dan die van de hoofdgerechtigde<br />
(= bloot eigenaar) – defiscaliseert.<br />
8 MvA 17 141, nr. 12, p. 53.<br />
9 Stollenwerck, ‘Het fideicommis de residuo,<br />
de renaissance van een rechtsfiguur’,<br />
Estate Planner 2003/7.<br />
10 Asser-Meijers-van der Ploeg, nr. 623;<br />
Stollenwerck (diss.) p. 103 e.v. Vgl. voor<br />
voorwaardelijke makingen en de huwelijksgemeenschap<br />
ook Verstappen, Handboek<br />
Erfrecht (2006) p. 295 e.v.<br />
8<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
24<br />
heeft als rechthebbende onder opschortende voorwaarden<br />
immers een voorwaardelijk recht. De<br />
omvang en waarde van dit recht is bijvoorbeeld van<br />
belang bij de verdeling van de door echtscheiding<br />
ontbonden huwelijksgemeenschap, waartoe dat<br />
voorwaardelijk recht behoort. Indien de insteller de<br />
uitsluitingsclausule niet heeft gemaakt, valt het voorwaardelijk<br />
recht van de verwachter in de gemeenschap<br />
van goederen. De bezwaarde die geen boedelbeschrijving<br />
zou opmaken, schaadt zijn bewijspositie.<br />
Het van overeenkomstige toepassing zijnde art. 3:205<br />
lid 1 BW is overigens van dwingend recht (art. 3:205<br />
lid 5). Indien men – zoals ik – van oordeel is dat de<br />
vruchtgebruikbepaling die de vruchtgebruiker de<br />
plicht tot boedelbeschrijving oplegt, ook van toepassing<br />
is op het fideï-commis de residuo, zal de<br />
bezwaarde derhalve niet van die verplichting kunnen<br />
worden ontslagen. 11 De verwachter kan nakoming<br />
vorderen van deze wettelijke verplichting van de<br />
bezwaarde.<br />
4.5 Opgave jaarlijkse mutaties (art. 3:205 lid 4<br />
BW)<br />
De vruchtgebruiker is verplicht jaarlijks aan de<br />
hoofdgerechtigde een ondertekende en nauwkeurige<br />
opgave te zenden van de goederen die niet meer aanwezig<br />
zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats<br />
zijn gekomen en van de voordelen die de goederen<br />
hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn.<br />
Naar ik meen kan deze bepaling geen toepassing vinden<br />
in geval van een fideï-commissaire making van het<br />
overschot. Een making onder een voorwaarde kan<br />
niet met vruchtgebruik gelijk gesteld worden. De<br />
verwachter is geen hoofdgerechtigde. Zijn recht is<br />
allerminst definitief. Tijdens het bezwaar heeft hij<br />
– anders dan de hoofdgerechtigde – geen vol recht,<br />
maar een van de vervulling van twee voorwaarden<br />
afhankelijk recht. De verwachter is slechts gerechtigd<br />
tot een eventueel overschot. Daartoe willen de meeste<br />
instellers de rechten van de verwachters beperken. Is<br />
er nog een overschot, dan gaat dat naar de verwachter.<br />
Het gaat de insteller doorgaans primair om de<br />
bezwaarde. Hij wil voorkomen dat het door het overlijden<br />
van de bezwaarde van toepassing wordende erfrecht<br />
bepaalt wie het overschot verkrijgt. Is dat overschot<br />
er niet, dan blijken de jaarlijkse opgaven van<br />
mutaties volstrekt zinloos te zijn geweest. De rechtspositie<br />
van de bezwaarde is eveneens een andere dan<br />
die van de vruchtgebruiker. Gedurende het bezwaar is<br />
hij de uitsluitend rechthebbende.<br />
Zowel de rechtsposities van bezwaarde als van de<br />
verwachter zijn mijns inziens onverenigbaar met de<br />
onderhavige verplichting. 12<br />
Voor de rechtsverhouding vruchtgebruiker met vervreemdings-<br />
en vorderingsbevoegdheid en hoofdgerechtigde<br />
is deze verplichting al (te) knellend; voor<br />
de verhouding bezwaarde-verwachter is zij gewoon<br />
misplaatst.<br />
Het niet van toepassing zijn van deze verplichting<br />
voor de bezwaarde is voor sommige erflaters een van<br />
de belangrijkste redenen om voor de tweetrapsmaking<br />
te kiezen in plaats van voor het vruchtgebruik<br />
met vervreemdings- en verteringsbevoegdheid.<br />
De insteller doet er dus goed aan om hetzij in de<br />
uiterste wilsbeschikking in het geheel niet over deze<br />
verplichting te spreken, hetzij uitdrukkelijk te bepalen<br />
dat de bezwaarde niet verplicht is tot de jaarlijkse<br />
opgaven van mutaties.<br />
In dit verband kan ook nog gewezen worden op<br />
art. 4:23 BW, waar de wetgever voor het wilsrechtenvruchtgebruik<br />
zo realistisch is om art. 3:205 lid 4 BW<br />
niet van toepassing te verklaren in de verhouding tussen<br />
langstlevende en kinderen.<br />
4.6 Zekerheid stellen of toonplicht (art. 3:206<br />
BW)<br />
Het is op zichzelf merkwaardig dat een bezwaarde die<br />
kan vervreemden en verteren zekerheid zou moeten<br />
stellen, maar in bepaalde gevallen kan zekerheidstelling<br />
nuttig zijn, bijvoorbeeld indien de bezwaarde een<br />
schenkingsverbod is opgelegd of zijn verteringsbevoegdheid<br />
is beperkt. 13 Indien de bezwaarde alsdan<br />
zou worden vrijgesteld van de verplichting tot het<br />
stellen van zekerheid, zou toepassing van art. 3:206<br />
lid 2 tot een merkwaardig gevolg leiden. De verwachter<br />
zou dan jaarlijks kunnen verlangen dat de bezwaarde<br />
hem de fideï-commissaire goederen toont die hij<br />
(wellicht nooit) zal krijgen. De verwachter die slechts<br />
een voorwaardelijk recht heeft, krijgt aldus de<br />
bekende worst voorgehouden. Een resultaat dat het<br />
uitgangspunt veroordeelt.<br />
4.7 Afscheidingsplicht (art. 3:211 BW)<br />
Soortgoederen – zoals contanten en effecten aan<br />
toonder – kunnen zich eenvoudig vermengen met de<br />
vrije soortgoederen van de bezwaarde. Op deze<br />
goederen behoudt de verwachter zonder meer zijn<br />
recht, indien ze niet zijn vermengd en (uiteraard)<br />
niet zijn verteerd. De aanspraak van de verwachter is<br />
11 Aldus ook Verstappen, Handboek Erfrecht<br />
(2006) p. 287; anders: Vegter, WPNR<br />
2002/6489 en 2002/6519.<br />
12 Aldus ook Vegter, WPNR 2002/6489 en<br />
2002/6509; anders: Verstappen, Handboek<br />
Erfrecht (2006) p. 287 e.v.; W.M. Kleijn,<br />
JBN, juni 2003, nr. 29, p. 16, die overigens<br />
wel van mening is dat in casu wellicht<br />
sprake is van een wettelijke overkill.<br />
13 Vgl. Stollenwerck (diss.) p. 132.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 9
24 ftV<br />
dan een goederenrechtelijke aanspraak.<br />
Zijn de soortgoederen evenwel vermengd met het<br />
vrije vermogen van de bezwaarde en de bezwaarde<br />
slaagt niet in het bewijs dat die goederen zijn verteerd,<br />
dan heeft de verwachter een persoonlijke vordering<br />
tot vergoeding van de waarde.<br />
Een afscheidingsplicht is derhalve in het belang van<br />
de verwachter, maar evenzeer in het belang van de<br />
insteller zelf. De insteller wil immers doorgaans voorkomen<br />
dat het overschot van de making wordt<br />
verkregen door (de) erfgenamen van de bezwaarde.<br />
Daaraan doet niet af dat de verwachter mogelijk niet<br />
de goederen zelf verkrijgt, maar alleen de waarde<br />
krijgt uitbetaald.<br />
Art. 3:211 lid 2 bepaalt voor het vruchtgebruik dat de<br />
vruchtgebruiker – voor zover hier van belang – de in<br />
de boedelbeschrijving naar de soort omschreven<br />
goederen afgescheiden moet houden van zijn overige<br />
vermogen. Naar ik meen is deze bepaling van overeenkomstige<br />
toepassing op de fideï-commissaire<br />
making van het overschot.<br />
Ik zou deze bepaling willen uitbreiden naar alle soortgoederen<br />
en niet alleen naar de goederen die als<br />
zodanig zijn aangeduid in de boedelbeschrijving.<br />
Algemeen wordt de bezwaarde de verplichting<br />
opgelegd zijn vermogen afgescheiden te houden van<br />
het fideï-commissaire vermogen.<br />
5 Beperkingen van de vervreemdings- en<br />
verteringsbevoegdheid<br />
Voor iedere erfstelling onder (ontbindende) voorwaarde<br />
bepaalt art. 4:138 lid 3 BW dat de erflater de<br />
vervreemdings- en verteringsbevoegdheid kan<br />
beperken. Een zodanige clausule is ook mogelijk bij<br />
de tweetrapsmaking. 14 In de praktijk is de bevoegdheid<br />
van de bezwaarde om te vervreemden en te verteren<br />
doorgaans onbeperkt, maar beperkingen in de<br />
trant van het eerst verteren van het eigen vermogen<br />
van de bezwaarde of verteren alleen indien dat noodzakelijk<br />
is voor het levensonderhoud van de<br />
bezwaarde komen ook voor.<br />
Probleem daarbij is het toezicht op de naleving van<br />
dit soort verplichtingen. Deze lijken alleen reële<br />
betekenis te kunnen hebben indien er een bewindvoerder<br />
is aangewezen – een testamentair bewind<br />
ingesteld in het belang van een ander (de verwachter(s))<br />
– die toezicht kan houden op de naleving van<br />
die verplichtingen. Een vorm van zekerheidsstelling<br />
– afhankelijk van de na te komen verplichting – zou<br />
ook een effectieve maatregel kunnen zijn. Men kan de<br />
bezwaarde ook bevoegd verklaren tot het vervreemden<br />
en verteren van slechts bepaalde fideï-commissaire<br />
goederen of tot een zeker jaarlijks maximum. 15 Indien<br />
aan de bezwaarde de verplichting is opgelegd eerst op<br />
zijn eigen vermogen in te teren, alvorens het fideïcommissaire<br />
vermogen in te teren, is sprake van een<br />
indirecte bewaarplicht. Daardoor zal men moeten<br />
voldoen aan de strikte uitzonderingsbepalingen op de<br />
bestaanseis indien ongeborenen tot de verwachters<br />
behoren. De bezwaarde kan op grond van art. 4:138<br />
lid 3 BW ook een schenkingsverbod worden opgelegd.<br />
De wet bepaalt dit thans niet meer uitdrukkelijk zoals<br />
in art. 4:1036 (oud) BW.<br />
6 Fideï-commissair legaat (‘tweetrapslegaat’)<br />
Het is goed voor ogen te houden dat toepassing van<br />
de vruchtgebruikbepalingen op grond van art. 4:138<br />
lid 2 slechts beperkt is tot de voorwaardelijke erfstelling.<br />
Voor de interne rechtsverhouding bezwaarde<br />
legataris-verwachter/legataris ontbreekt een vergelijkbare<br />
bepaling De insteller is derhalve vrij in het regelen<br />
van deze rechtsverhouding. De wetgever heeft dit<br />
onderscheid dogmatisch trachten te onderbouwen.<br />
Deze redengeving overtuigt mijns inziens geenszins<br />
en geeft blijk van een ontoereikend inzicht in de<br />
rechtsverhouding bezwaarde legataris-verwachter/<br />
legataris. 16 Voor de estate planner geeft deze regeling<br />
wel de mogelijkheid om de erfstelling onder ontbindende<br />
voorwaarden aan de bezwaarde te combineren<br />
met een keuzelegaat onder opschortende voorwaarden<br />
(ten aanzien van het overschot) aan de verwachter.<br />
Naar ik meen zijn de vruchtgebruikbepalingen dan in<br />
het geheel niet van overeenkomstige toepassing. 17<br />
Art. 4:138 lid 2 BW bepaalt dat “zolang de vervulling<br />
der opschortende voorwaarde onzeker is” de vruchtgebruikbepalingen<br />
overeenkomstige toepassing<br />
vinden. Het gehele art. 4:138 BW spreekt echter alleen<br />
over de erfstelling, zodat de “opschortende voorwaarde”<br />
van lid 2 alleen kan slaan op de erfstelling<br />
onder opschortende voorwaarde en niet het legaat<br />
onder opschortende voorwaarde kan betreffen.<br />
7 De rechtspositie van de verwachter<br />
De verwachter ontleent zijn recht aan de uiterste wil<br />
van de insteller, aan de daarin ten behoeve van hem<br />
gemaakte voorwaardelijke making. Door het overlijden<br />
van de insteller heeft de verwachter een<br />
14 Vgl. Van der Burght c.s., Parl. Gesch. Vaststellingswet<br />
Erfrecht, p. 824.<br />
15 Zie voor de vervreemdings- en verteringsbevoegdheid<br />
van de bezwaarde<br />
nader: Stollenwerck (diss.) p. 133 e.v.;<br />
Kleijn, Nieuw Erfrecht, april 2006, p. 31<br />
e.v.; Verstappen, Handboek Erfrecht<br />
(2006) p. 288.<br />
16 Vgl. Stollenwerck (diss.) p. 122; Vegter,<br />
WPNR 2002/6486.<br />
17 Aldus ook Vegter, WPNR 2002/6486.<br />
10<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
24<br />
onherroepelijk een voorwaardelijk recht verkregen.<br />
Aangezien zijn recht echter onzeker is, kan hij tot de<br />
vervulling van de voorwaarde in de rechtsverhouding<br />
tot derden niet als rechthebbende worden beschouwd.<br />
De bezwaarde is extern de enig rechthebbende. De<br />
verwachter is uiteraard belanghebbende in de zin van<br />
art. 49 Wet op het notarisambt zodat hij recht heeft<br />
op een afschrift of uittreksel van het testament van de<br />
insteller. 18<br />
De notaris die de nalatenschap van de insteller behandelt,<br />
zal ook de verwachters als erfgenamen moeten<br />
informeren over hun rechtspositie. 19 Na het einde van<br />
het bezwaar – derhalve wanneer het recht van de<br />
verwachter onvoorwaardelijk is geworden door de<br />
vervulling van de voorwaarden – is de verwachter de<br />
enig rechthebbende op het overschot, tenzij hij heeft<br />
verworpen. De verwachter/erfgenaam heeft ook alle<br />
bevoegdheden die iedere testamentaire erfgenaam<br />
heeft. Het overschot gaat van rechtswege op hem over<br />
(art. 4:182 BW). Hij kan het overschot opvorderen<br />
van de bezwaarde dan wel van diens erfgenamen<br />
(art. 4:183 BW).<br />
De verwachter/legataris heeft als iedere legataris op de<br />
voet van art. 4:117 een vorderingsrecht ten laste van<br />
erfgenamen van de insteller. Deze hebben als belaste<br />
erfgenamen tevens het gelegateerde onder opschortende<br />
voorwaarden afgegeven aan de verwachter/<br />
legataris, die daarbij door de bezwaarde is vertegenwoordigd.<br />
Bij het einde van het bezwaar zijn de erfgenamen<br />
van de bezwaarde legataris in deze visie<br />
slechts houders aan wie de verwachter/legataris<br />
slechts feitelijke afgifte hoeft te vragen. 20 Bij het<br />
opstellen van de akte van afgifte legaat aan de<br />
bezwaarde moet daar rekening mee worden gehouden.<br />
De bezwaarde legataris treedt daarbij derhalve op<br />
zowel voor zich als in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger<br />
van de verwachter/legataris.<br />
8 Einde van het bezwaar<br />
8.1 Algemeen<br />
Het recht van de bezwaarde eindigt bij zijn overlijden<br />
of op een eerder tijdstip (art. 4:56 en 4:141 BW). De<br />
erflater kan in zijn uiterste wil bepalen dat het recht<br />
van de bezwaarde op een bepaald tijdstip tijdens diens<br />
leven – bijvoorbeeld bij faillissement of hertrouwen –<br />
eindigt. In het in de praktijk ook wel zo genoemde<br />
echtscheidingstestament heeft de fideï-commissaire<br />
making vooral ten doel een ongewenste vererving te<br />
voorkomen, namelijk dat de ex-echtgenoot (of diens<br />
kinderen uit een andere relatie) via de gezamenlijke<br />
kinderen alsnog indirect vermogen uit de nalatenschap<br />
van diens vroegere echtgenoot verkrijgt (verkrijgen).<br />
In zo’n geval kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de<br />
making aan de bezwaarde onvoorwaardelijk wordt<br />
indien hij erfgenamen in de eerste groep (van art. 4:10<br />
BW) achterlaat. 21<br />
8.2 Vervroeging overgangstijdstip<br />
De insteller kan de bezwaarde de bevoegdheid geven<br />
dit tijdstip zelf nader te fixeren. 22 De wetgever heeft<br />
daarmee bedoeld dat de bezwaarde het tijdstip van de<br />
overgang kan vervroegen, anders gezegd, ten behoeve<br />
van de verwachters afstand kan doen van het fideïcommissaire<br />
vermogen. Het toekennen van deze<br />
bevoegdheid aan de bezwaarde kan met zich meebrengen<br />
dat de bezwaarde, door het uitoefenen van<br />
deze bevoegdheid, op het vervroegde overgangstijdstip<br />
dan nog ongeboren verwachters definitief als verwachters<br />
uitsluit. De wetgever vindt dat geen bezwaar,<br />
omdat vervroeging van het overgangstijdstip voornamelijk<br />
de bezwaarde benadeelt.<br />
Een heel andere vraag is of de insteller aan de<br />
bezwaarde de bevoegdheid mag verlenen te bepalen<br />
dat zijn making onvoorwaardelijk wordt, bijvoorbeeld<br />
door de bezwaarde de bevoegdheid te verlenen bij<br />
uiterste wil over de bezwaarde goederen te beschikken.<br />
De Hoge Raad heeft deze interessante rechtsvraag uitdrukkelijk<br />
bevestigend beantwoord in de klassieker:<br />
het boerenplaatsje-arrest, 23 een baanbrekend arrest. 24<br />
De insteller kan de bezwaarde dus de bevoegdheid<br />
geven bij uiterste wil over de bezwaarde goederen te<br />
beschikken.<br />
Het soepele standpunt van de Hoge Raad biedt vele<br />
mogelijkheden op het gebied van de estate planning. 25<br />
Zo kan aan de bezwaarde de bevoegdheid worden<br />
verleend van de tweetrapsmaking een eentrapsmaking<br />
te maken. Voor ouder(s) is het niet zelden moeilijk<br />
om te bepalen of de erfrechtelijke verkrijging van een<br />
18 Stollenwerck (diss.) p. 55 e.v.<br />
19 Zie over het rapport van de door de KNB<br />
ingestelde Werkgroep deontologie nieuw<br />
erfrecht in het artikel van R.L. Albers-<br />
Dingemans, ‘Enige beschouwingen over<br />
de notariële deontologie bij een nalatenschap’,<br />
WPNR 2004/6585.<br />
20 Stollenwerck (diss.) p. 58 en de daar in<br />
noot 110 aangehaalde schrijvers.<br />
21 Blokland en Stollenwerck WPNR<br />
2004/6575.<br />
22 Zie Van der Burght c.s., Parl. Gesch. Vaststellingswet<br />
Erfrecht, p. 325.<br />
23 HR 16 januari 2004, NJ 2004, 487 m.nt.<br />
WMK.<br />
24 Onder meer besproken door Mellema-<br />
Kranenburg in JBN 2004, 10; Blokland en<br />
Stollenwerck, WPNR 2004/6574-6575, en<br />
Kleijn FTV 2004, nr. 5. Vgl. ook Verstappen,<br />
Handboek Erfrecht (2006) p. 291 die<br />
(terecht) opmerkt dat dat handboek er<br />
van meet af aan van is uitgegaan dat deze<br />
bevoegdheid aan de bezwaarde kan worden<br />
gegeven, evenals Mellema-Kranenburg<br />
en Van de Ven, WPNR 2001/6433.<br />
25 Zie daarvoor Blokland en Stollenwerck,<br />
WPNR 2004/6575.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 11
24 ftV<br />
kind na diens overlijden mag worden verkregen door<br />
diens partner. Vaak is die partner er nog niet of<br />
kennen ze deze slechts oppervlakkig. Veiligheidshalve<br />
maken zij hun kinderen of kleinkinderen dan verwachters<br />
en geven ieder kind de bevoegdheid om bij<br />
testament over het overschot te beschikken. Zo<br />
bereiken zij dat het kind in wie ze vertrouwen hebben<br />
zelf actie moet ondernemen.<br />
Voorts kan de bezwaarde aldus met instandhouding<br />
van een tweetrapserfstelling bepaalde goederen aan<br />
anderen dan de verwachters legateren.<br />
9 Vaststellen van het overschot<br />
9.1 Algemeen<br />
De bezwaarde dan wel diens erfgenamen moeten bij<br />
het einde van het bezwaar aantonen dat de niet meer<br />
aanwezige bezwaarde goederen zijn verteerd of door<br />
toeval zijn tenietgegaan (art. 4:138 lid 2 jo. art. 3:215<br />
lid 1 BW). 26 Indien dat bewijs niet kan worden<br />
geleverd, mag de verwachter het aanwezige vermogen<br />
beschouwen als het vermogen dat daarvoor in de<br />
plaats is gekomen Het bewijs van vertering of tenietgaan<br />
ligt bij de bezwaarde of diens erfgenamen. Hieruit<br />
blijkt hoe belangrijk de boedelbeschrijving is voor<br />
de bewijspositie van de bezwaarde dan wel diens erfgenamen.<br />
9.2 Zaaksvervanging/vergoedingsrechten<br />
Blijkens art. 4:138 lid 2 BW geldt de zaaksvervangingsregeling<br />
van art. 3:213 BW voor het vruchtgebruik<br />
ook voor de fideï-commissaire makingen. Tot het<br />
overschot behoren de goederen die in de plaats treden<br />
van de bevoegdelijk door de bezwaarde vervreemde<br />
goederen. Hetzelfde geldt wanneer fideï-commissaire<br />
vorderingen worden geïnd, alsmede vorderingen tot<br />
vergoeding van schade of waardevermindering aan,<br />
respectievelijk van fideï-commissaire goederen. Voordelen<br />
die de fideï-commissaire goederen opleveren,<br />
behoren ook tot het fideï-commissaire vermogen<br />
tenzij ze als vruchten zijn te beschouwen. Een waardestijging<br />
van een fideï-commissair goed komt dus ten<br />
goede aan het overschot (art. 4:138 lid 2 jo. art. 3:213<br />
lid 2 BW). De bezwaarde met vervreemdingsbevoegdheid<br />
beschikt bevoegd. Deze regeling van zaaksvervanging<br />
is echter onvolkomen. Er wordt immers<br />
geen aandacht gegeven aan de vraag uit welk vermogen<br />
– het ‘vrije’ of het ‘gereserveerde’ vermogen van de<br />
bezwaarde – het vervangende goed is gefinancierd.<br />
Ten laste van welk vermogen komt de tegenprestatie?<br />
Een criterium ter zake ontbreekt. Het zal bij de verkrijging<br />
van het vervangende goed duidelijk moeten<br />
zijn tot welk vermogen het zal behoren. 27<br />
In het nieuw voorgestelde art. 1:95 lid 1 (Wetsvoorstel<br />
‘Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen’,<br />
28 867) wordt als voorwaarde voor zaaksvervanging<br />
gesteld dat het vervangende goed voor meer dan de<br />
helft van de tegenprestatie ten laste van het eigen<br />
vermogen van de handelende echtgenoot komt.<br />
Anders valt het vervangende goed in de gemeenschap.<br />
Dit criterium zal ook voor de fideï-commissaire<br />
making moeten gelden. Voor zover er wel respectievelijk<br />
geen zaaksvervanging kan worden aangenomen,<br />
lost de kwestie zich op in vergoedingsrechten. In dit<br />
verband merk ik op dat een goede administratie kan<br />
doen uitwijzen wanneer er zaaksvervanging optreedt<br />
ten aanzien van onder het fideï-commissair verband<br />
vallende goederen. 28<br />
Het is alleszins verdedigbaar daarbij de beleggingsleer<br />
van het eveneens nieuw voorgestelde art. 1:87 BW<br />
(Wetsvoorstel 28 867) toe te passen, waardoor er<br />
sprake is van zowel juridische zaaksvervanging als van<br />
economische zaaksvervanging (vergoedingsrecht<br />
gebaseerd op de beleggingsleer).<br />
Juist omdat de zaaksvervanging bij het fideï-commis<br />
zo gebrekkig geregeld is, is het van belang om in het<br />
testament (of de tweetrapsschenking) zelf maatregelen<br />
te nemen. Sonneveldt en Vegter signaleerden<br />
recent onder andere de problematiek die zich voordoet<br />
als de bezwaarde een tot het fideï-commissair<br />
vermogen behorend registergoed vervreemdt en met<br />
de verkoopopbrengst een vervangend registergoed<br />
aanschaft. 29 Het zal dan niet zo zijn dat het nieuwe<br />
registergoed onder ontbindende voorwaarde aan de<br />
bezwaarde en onder opschortende voorwaarde aan de<br />
verwachters wordt geleverd, nog afgezien van de vraag<br />
of het, als er ongeborenen als verwachters zijn aangewezen,<br />
überhaupt mogelijk is om – buiten de fideïcommissaire<br />
making en schenking – een goed onder<br />
opschortende voorwaarde aan een ongeboren verkrijger<br />
te leveren. Kortom: door zaaksvervanging verandert<br />
het door de bezwaarde onder ontbindende voorwaarde<br />
verkregen vermogen geleidelijk aan in<br />
onvoorwaardelijk verkregen vermogen. De akte dient<br />
een regeling in te houden met de strekking dat de<br />
goederen die (onvoorwaardelijk) voor de oorspronkelijke<br />
(voorwaardelijk verkregen) goederen in de plaats<br />
zijn getreden, door (de rechtverkrijgenden van) de<br />
bezwaarde aan de verwachters moeten worden<br />
geleverd. De goederenrechtelijke aanspraak van de<br />
26 Vgl. Klaassen-Luijten-Meijer, Erfrecht<br />
(2002) p. 192.<br />
27 Stollenwerck (diss.) p. 137/8.<br />
28 Vgl. Kleijn, Nieuw Erfrecht, april 2006.<br />
29 ‘De gift over de hand, civielrechtelijk en<br />
in het licht van de Successiewet 1956<br />
bezien’, WPNR 2006/6679 en 2006/6680.<br />
12<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
24<br />
verwachters wordt daarmee een (minder sterke) obligatoire<br />
aanspraak.<br />
Bij de tweetrapsschenking kan men dit probleem<br />
overigens goed oplossen door de bezwaarde, die<br />
immers partij is bij de akte, een onherroepelijke<br />
volmacht te laten verstrekken aan de schenkers en de<br />
verwachters (in de praktijk vaak de andere begiftigden)<br />
om de vervangende goederen die door de bezwaarde<br />
abusievelijk onvoorwaardelijk zijn verkregen aan de<br />
verwachters te leveren. 30<br />
In dit verband verdient nog opmerking dat de analogische<br />
toepassing van de ‘vruchtgebruikrechtelijke’<br />
zaaksvervanging op grond van art. 4:138 lid 2 BW niet<br />
geldt voor het fideï-commissaire legaat of het tweetrapslegaat.<br />
9.3 Openstaande schulden<br />
Aan welk vermogen moeten de schulden worden toegerekend,<br />
die de bezwaarde heeft aangegaan tijdens<br />
het bezwaar en die onbetaald zijn gebleven bij het<br />
einde van het bezwaar? Tot op heden is deze rechtsvraag<br />
in de rechtspraak onbeantwoord gebleven.<br />
Verdedigbaar is dat de aard van de openstaande<br />
schuld beslissend is. Zo zal een schuld aangegaan ten<br />
behoeve van herstel en/of onderhoud van een fideïcommissair<br />
goed of een schuld uit hoofde van opgelegde<br />
aanslagen onroerendezaakbelasting ter zake van<br />
een fideï-commissaire onroerende zaak ten laste van<br />
het fideï-commissaire vermogen moeten worden<br />
gebracht. Indien de aard van de schuld onduidelijk is,<br />
zal moeten worden aangenomen dat er sprake is van<br />
een privéschuld, behoudens tegenbewijs. 31 Overigens<br />
heeft de bezwaarde op grond van zijn recht tot verteren,<br />
de bevoegdheid om openstaande schulden tot<br />
fideï-commissaire te bestempelen bijvoorbeeld door<br />
op een ingekomen rekening aan te tekenen dat deze<br />
zal worden voldaan ten laste van het fideï-commissaire<br />
vermogen. Art. 1038 lid 2 (oud BW) bepaalde<br />
uitdrukkelijk dat aantekeningen van de bezwaarde als<br />
bewijs dienden. Dit is zo vanzelfsprekend dat dat niet<br />
meer in de wet behoefde te worden bepaald.<br />
Het probleem van de openstaande schulden blijkt zich<br />
vooral te openbaren bij hypothecaire geldleningen.<br />
De bezwaarde gaat in privé een schuld aan en geeft als<br />
zekerheid voor de terugbetaling daarvan een recht<br />
van hypotheek op een fideï-commissair registergoed.<br />
Bij het einde van het bezwaar is de lening niet afgelost<br />
en het fideï-commissaire registergoed wordt door de<br />
vervulling van de opschortende voorwaarden verkregen<br />
door de verwachter(s) maar belast met een (derden)-<br />
hypotheek. De vraag is dan of hier sprake is van<br />
verteren – met andere woorden, heeft de bezwaarde<br />
door het verhypothekeren van het goed dat goed<br />
‘opgegeten’ of is de door de bezwaarde aangegane<br />
schuld een schuld van de verwachter(s) geworden?<br />
In een casus waarin vaststond dat de geleende gelden<br />
door de bezwaarde waren gebruikt voor de bestrijding<br />
van kosten en levensonderhoud, besliste de Rechtbank<br />
Den Haag (enkelvoudige kamer) dat het<br />
verhypothekeren van het bezwaarde huis als verteren<br />
moet worden aangemerkt. 32<br />
Ik kan mij niet verenigen met deze uitspraak, maar<br />
omdat deze zaak nog onder de rechter is volsta ik hier<br />
met de navolgende aanbeveling. In de uiterste wil van<br />
de insteller zou duidelijk moeten worden omschreven<br />
of onder de bevoegdheid tot verteren van de bezwaarde<br />
ook wordt begrepen het met een zekerheidsrecht<br />
bezwaren van fideï-commisaire goederen ten behoeve<br />
van door de bezwaarde (in privé) aangegane schulden.<br />
Voor alle duidelijkheid het gaat dus niet om tot het<br />
bezwaarde vermogen behorende schulden.<br />
10 Slot<br />
De bekende dertigdagenclausule vertoont sterke<br />
gelijkenis met de tweetrapsmaking maar is zeker niet<br />
hetzelfde. De clausule wil juist vermijden dat er twee<br />
of meer elkaar opvolgende verkrijgers zijn. Het gaat<br />
erom dat er uiteindelijk maar één verkrijger is.<br />
De redactie van zo’n clausule is soms echter zo<br />
geredigeerd dat deze als een tweetrapsmaking kan<br />
worden aangemerkt met als gevolg dat zowel de eerste<br />
verkrijger als de tweede verkrijger voor het successierecht<br />
worden belast. 33<br />
Blijkens de titel van deze bijdrage heb ik mij beperkt<br />
tot de making en heb ik de tweetrapsschenking slechts<br />
incidenteel aan de orde gesteld. 34<br />
30 Ter zake van de vraag welk criterium bij<br />
de zaaksvervanging moet worden aangelegd<br />
heb ik dankbaar gebruikgemaakt van<br />
een gedeelte van de door Blokland en mij<br />
geschreven bijdrage ‘Voorwaardelijke<br />
makingen’ in het binnenkort te verschijnen<br />
Handboek Familievermogensrecht<br />
onder hoofdredactie van L.C.A. Verstappen<br />
en W.D. Kolkman, zodat ik hier ons<br />
gezamenlijke standpunt vertolk.<br />
31 Stollenwerck (diss.) p. 91 e.v.<br />
32 2 november 2005, NJF 2006, 22. Voor<br />
zover mij bekend zou van dit vonnis<br />
hoger beroep worden ingesteld. Het<br />
vonnis is besproken door Mellema-<br />
Kranenburg in JBN 2006, 53.<br />
33 De zogeheten ‘toverformule van Verstappen’<br />
voorkomt dit risico zie daarvoor<br />
Verstappen, Handboek Erfrecht (2006)<br />
p. 293 e.v.<br />
34 Voor een uitvoerige bespreking daarvan<br />
verwijs ik naar Sonneveldt en Vegter, ‘De<br />
gift over de hand, civielrechtelijk en in<br />
het licht van de Successiewet 1956 bezien’,<br />
WPNR 2006/6679 en 2006/6680.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 13
24 - 25 ftV<br />
De fideï-commissaire making of tweetrapsmaking<br />
biedt de erflater de mogelijkheid om over zijn graf<br />
heen te regeren. Hij grijpt namelijk in in de erfopvolging,<br />
niet alleen in zijn eigen nalatenschap, maar ook<br />
in die van zijn erfgenamen. Lang na zijn overlijden kan<br />
hij nog de vererving van ‘zijn’ vermogen dwingend<br />
hebben bepaald. Niet iedere erflater wil zo ver gaan.<br />
Wil hij echter ongeborenen als verkrijgers roepen dan<br />
is de tweetrapsmaking de ‘enige echte faciliteit’. 35<br />
De praktijk leert evenwel dat de tweetrapsmaking in<br />
een grote behoefte voorziet. Een goede estate planning<br />
– in het bijzonder bij familievermogens en/of<br />
‘fiscale buitenlanders’ – vraagt veelal om toepassing<br />
van de fideï-commissaire making of tweetrapsmaking.<br />
Deze rechtsfiguur biedt vele mogelijkheden en mag<br />
zich dan ook terecht verheugen in warme belangstelling<br />
van de praktijk en de rechtsliteratuur. Na het<br />
boerenplaatsje-arrest kan de creatieve estate planner<br />
nog meer zijn vakinhoudelijke lol op met de tweetrapsmaking.<br />
36<br />
Hopelijk worden de hiervoor omschreven rechtsvragen<br />
in de komende jaren door de rechtspraak beslist.<br />
Prof. mr. A.H.N. Stollenwerck<br />
Bijzonder hoogleraar aan de Vrije Universiteit te<br />
Amsterdam, notaris en estateplanner bij AKD Prinsen van<br />
Wijmen te Rotterdam en lid van de Wetenschappelijke<br />
Advies Raad EPN<br />
35 Schols en Schols, FTV 2003, nr. 7/8. 36 Ik mag hier al wel verwijzen naar het eerder<br />
in noot 30 aangekondigde en binnenkort<br />
te verschijnen Handboek Familievermogensrecht<br />
waarin Blokland en ik een<br />
aantal modellen geven voor toepassingsmogelijkheden<br />
van de tweetrapsmaking.<br />
25 De herroepelijke schenking als sturingsmechanisme<br />
Tot 1 januari 2003 gold in het schenkingsrecht het adagium ‘eens gegeven blijft<br />
gegeven’ (donner et retenir ne vaut). In art. 7A:1703 (oud) BW was immers met<br />
zoveel woorden bepaald dat de schenking een overeenkomst is “waarbij de<br />
schenker bij zijn leven om niet en onherroepelijk eenig goed afstaat ten behoeve<br />
van den begiftigde, die hetzelve aanneemt” (cursivering PB). Slechts de schenking<br />
met het droit de retour – onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden<br />
van de begiftigde – van art. 7A:1709 BW vormde op dit beginsel een wettelijke<br />
uitzondering.<br />
Met de invoering van de nieuwe schenkingstitel (7.3)<br />
per 1 januari 2003 is het element van de onherroepelijkheid<br />
uit de definitie van het schenkingsbegrip<br />
(in art. 7:175 BW) verdwenen, zodat de schenking kan<br />
worden verricht onder de ontbindende voorwaarde<br />
dat de schenker deze wenst te herroepen (zie art. 3:38<br />
BW). De herroeping behoeft niet te worden gekoppeld<br />
aan bepaalde concrete omstandigheden, zoals het<br />
kopen van een te dure auto of het aanschaffen van een<br />
dito vriendin door de begiftigde, maar kan door de<br />
schenker a volonté geschieden; een zuiver potestatieve<br />
ontbindende voorwaarde dus. Het is inmiddels<br />
communis opinio – en eveneens in de parlementaire<br />
geschiedenis bevestigd 1 – dat een dergelijke voorwaarde<br />
in het huidige vermogensrecht toegelaten is, al<br />
zal de begiftigde er niet zo blij mee zijn; zijn verkrijging<br />
staat immers, zolang herroeping mogelijk is, op losse<br />
schroeven, zodat bijvoorbeeld de bestedingsmogelijkheden<br />
van een herroepelijk geschonken bedrag in<br />
contanten beperkt zijn. De schenking onder zuiver<br />
1 Toelichting voorontwerp, p. 895,<br />
besproken door Verstappen in Handboek<br />
Erfrecht (2006), p. 6/43-644.<br />
14<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
25<br />
potestatieve opschortende voorwaarde wordt, als<br />
juridisch monstrum, ongeldig geacht; eigenlijk is het<br />
niet meer dan een intentieverklaring, de schenker<br />
verklaart immers alleen maar dat hij het object van de<br />
schenking “ooit wel eens een keer zal gaan geven als<br />
hij daar aan toe is”, zodat de begiftigde in feite een<br />
vogel (hoog) in de lucht verkrijgt. Er kan dan ook<br />
moeilijk worden volgehouden dat hier sprake is van<br />
een verrijking van de begiftigde en een verarming van<br />
de schenker, zolang de opschortende voorwaarde niet<br />
in vervulling is gegaan.<br />
In deze bijdrage zal een aantal aspecten van het<br />
fenomeen van de herroepelijke schenking de revue<br />
passeren, waarbij in het kader van dit themanummer<br />
met name aandacht zal worden besteed aan de functie<br />
die de herroepelijke schenking als mechanisme tot<br />
sturing (van de begiftigde) kan vervullen.<br />
Om misverstanden te voorkomen: de mogelijkheid<br />
van herroeping van de schenking bestaat uitsluitend<br />
indien deze door de schenker uitdrukkelijk is voorbehouden.<br />
Een dergelijk voorbehoud kan overigens<br />
ook later worden gemaakt, dus nadat de schenking<br />
zelf al heeft plaatsgevonden; het is immers mogelijk<br />
om alsnog een ontbindende voorwaarde aan een<br />
reeds tot stand gekomen overeenkomst te verbinden.<br />
De vraag daarbij is natuurlijk steeds of ook de begiftigde<br />
bereid is tot medewerking aan het herroepelijk<br />
maken van de in eerste instantie onvoorwaardelijke<br />
schenking. In de praktijk blijkt deze bereidheid er wel<br />
te zijn indien de schenker verdere schenkingen in het<br />
vooruitzicht stelt. 2<br />
Hetgeen in dit artikel wordt geschreven over de<br />
herroepelijke schenking geldt – mutatis mutandis –<br />
ook voor de herroepelijke gift(-niet-schenking). 3<br />
1 Heeft de herroeping goederenrechtelijke of<br />
obligatoire werking?<br />
Als een verkrijging gebaseerd is op een titel waaraan<br />
een ontbindende voorwaarde is verbonden, dan is de<br />
verkrijging zelf ook voorwaardelijk, zie art. 6:22 jo.<br />
3:84 lid 4 BW. Zonder nadere bepaling zal de herroeping<br />
van de schenking dus goederenrechtelijk effect<br />
sorteren, zodat het geschonken goed ‘automatisch’,<br />
dus zonder dat daarvoor een levering is vereist, in het<br />
vermogen van de schenker terugvalt. Dit heeft voordelen<br />
indien de herroeping plaatsvindt ter gelegenheid<br />
van een faillissement van de begiftigde; de schenker<br />
kan dan tegen de faillissementscurator een revindicatie<br />
instellen. Overigens dient dit voordeel wel genuanceerd<br />
te worden in de situatie dat geld of andere soortzaken<br />
zijn geschonken, die zich met het overige vermogen<br />
van de begiftigde hebben vermengd; de schenker<br />
loopt dan de kans slachtoffer te worden van het welbekende<br />
Teixeira de Mattos-arrest. 4 De goederenrechtelijke<br />
ontbindende voorwaarde is voor de begiftigde<br />
evenwel een stuk minder aantrekkelijk, omdat hij op<br />
grond van de nemo plus-regel niet meer kan overdragen<br />
dan hetgeen hij zelf heeft, te weten een voorwaardelijk<br />
recht op het geschonken goed. Dat zal de<br />
verhandelbaarheid van de geschonken goederen niet<br />
ten goede komen, want er zijn maar weinig kopers<br />
geïnteresseerd in een voorwaardelijk Meissen-servies.<br />
Het kan overigens precies de bedoeling van de schenker<br />
zijn geweest om de begiftigde met een dergelijke<br />
‘vervreemdingshandicap’ op te zadelen om op die<br />
wijze de geschonken goederen voor de familie te<br />
behouden. Hierbij teken ik meteen aan dat, waar het<br />
roerende zaken betreft, de regels van derdenbescherming<br />
de opzet van de schenker behoorlijk kunnen<br />
doorkruisen 5 , maar registergoederen en andere<br />
goederen op naam kunnen op deze wijze de facto wel<br />
onvervreemdbaar worden gemaakt.<br />
Als sturingsmechanisme valt de goederenrechtelijk<br />
werkende herroeping dan ook te prefereren boven het<br />
in de parlementaire geschiedenis aangereikte 6 alternatief<br />
van de ‘obligatoire herroeping’. Daarbij komen<br />
schenker en begiftigde overeen, dat herroeping geen<br />
goederenrechtelijke werking heeft, maar leidt tot het<br />
ontstaan van een verplichting tot teruglevering bij de<br />
begiftigde. In dit geval is de begiftigde onvoorwaardelijk<br />
eigenaar van het geschonkene en heeft dus bij<br />
vervreemding ervan de handen vrij, waartegenover<br />
evenwel het nadeel voor de schenker staat dat deze in<br />
geval van een deconfiture van de begiftigde bij de<br />
andere concurrente schuldeisers, in een dergelijke<br />
situatie over het algemeen deerniswekkende figuren,<br />
in de rij kan gaan staan.<br />
Uiteraard dient uit de schenkingsakte te blijken of de<br />
herroeping goederenrechtelijke of obligatoire werking<br />
heeft en dienen de partijen zich van de consequenties<br />
van de keuze bewust te zijn. Uit de parlementaire<br />
geschiedenis kan worden afgeleid dat, bij gebreke van<br />
een duidelijke keuze door partijen, de goederenrechtelijke<br />
variant prevaleert. 7<br />
2 De schenker zou de begiftigde die weigert<br />
mee te werken aan het herroepelijk<br />
maken van de schenking, aannemend dat<br />
deze ook erfgenaam is, overigens nog<br />
aardig kunnen ‘terugpakken’ door deze<br />
bij uiterste wilsbeschikking alsnog een<br />
inbrengplicht op te leggen, zie (het slot<br />
van) art. 4:229 lid 1 BW.<br />
3 Zie voor de verhouding tussen het begrip<br />
schenking en het begrip gift art. 7:175 en<br />
7:186 lid 1 BW; iedere schenking is een<br />
gift, maar niet iedere gift is ook een<br />
schenking.<br />
4 HR 12 januari 1968, NJ 1968, 274.<br />
5 Zie met name art. 3:86 en 3:238 BW; het<br />
Meissen-servies was dus niet het meest<br />
gelukkige voorbeeld.<br />
6 Zie TK vergaderjaar 2000/2001, 17 213,<br />
nr. 6 op p. 7 en 8.<br />
7 Zie Kamerstukken II 2000/2001, 17 213,<br />
nr.6,p.7.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 15
25 ftV<br />
2 Wanneer eindigt de mogelijkheid tot<br />
herroeping van de schenking?<br />
Is het recht om een schenking te herroepen vererfelijk?<br />
Uit art. 7:177 lid 2 BW blijkt, dat herroeping ook in<br />
een uiterste wilsbeschikking van de schenker kan<br />
plaatsvinden; een dergelijke wilsbeschikking kan ook<br />
inhouden dat aan de erfgenamen de bevoegdheid tot<br />
herroeping wordt toegekend. 8 Het recht om de<br />
schenking te herroepen, is dus niet hoogstpersoonlijk,<br />
in die zin dat dit door het overlijden tenietgaat, en bij<br />
het opstellen van herroepelijke schenkingen is het dan<br />
ook goed om aandacht te besteden aan de vraag of het<br />
gewenst is dat herroeping ook nog na het overlijden<br />
van de schenker kan plaatsvinden. Men realisere zich<br />
daarbij, dat een dergelijke postmortale herroeping-<br />
(smogelijkheid) een vrijwel onuitputtelijke bron van<br />
familieruzies kan zijn.<br />
Stel, grootvader schenkt aan zijn ranke kleindochter<br />
ter gelegenheid van het behalen van haar rijbewijs zijn<br />
al even elegante Borgward Isabella Coupé, 9 die hij zelf<br />
al vanaf nieuw bezit en altijd heeft vertroeteld. Uiteraard<br />
is het de wens van de schenker, dat de begiftigde<br />
jongedame netjes met de geschonken auto omspringt;<br />
als Isabella buiten moet slapen, haar motor niet netjes<br />
warm wordt gereden, er in haar wordt gerookt of de<br />
chauffeuse geen passende kleding draagt, dan wil de<br />
schenker de schenking kunnen herroepen.<br />
Wie zet de ‘controle’ op dit alles voort na het verscheiden<br />
van opa? Zou het recht tot herroeping gelegateerd<br />
kunnen worden aan een persoon die kundig is op het<br />
gebied van klassieke automobielen en dus als ‘waakhond’<br />
kan functioneren, waarbij het aannemelijk is<br />
dat aan deze legataris de verplichting wordt opgelegd<br />
om in geval van herroeping het geschonkene aan een<br />
subsidiaire begiftigde af te staan? Het feit dat vererving<br />
(overgang onder algemene titel) van het recht tot herroeping<br />
mogelijk is, betekent immers nog niet per se<br />
dat ook een overdracht (ten titel van legaat of anderszins)<br />
van het herroepingsrecht mogelijk is.<br />
Met de vraag, of het legateren van het herroepingsrecht<br />
mogelijk is, komen we bij het punt wat nu<br />
eigenlijk precies het karakter van dit recht is. Ziet men<br />
het als een eigendomsrecht of een vorderingsrecht<br />
(onder de opschortende voorwaarde dat herroeping<br />
plaatsvindt), dan is het min of meer vanzelfsprekend<br />
dat het voorwerp van een legaat kan zijn; in de visie<br />
dat het recht tot herroeping een wilsrecht is, ligt dit in<br />
eerste instantie minder voor de hand. Door Maasland<br />
zijn aan deze kwestie recentelijk interessante beschouwingen<br />
gewijd. 10 Hij beschouwt het recht tot herroeping<br />
als een wilsrecht en kwalificeert dit wilsrecht<br />
vervolgens als een vermogensrecht als bedoeld in<br />
art. 3:6 BW, omdat het recht ertoe strekt de rechthebbende<br />
stoffelijk voordeel te verschaffen. Vervolgens<br />
rijst de vraag of het wilsrecht ook overdraagbaar is,<br />
welke vraag Maasland aan de hand van art. 3:83 BW<br />
ontkennend beantwoordt, omdat het wilsrecht geen<br />
eigendom, beperkt recht of vorderingrecht is, zodat<br />
overdracht gezien art. 3:83 lid 3 BW slechts mogelijk<br />
is wanneer de wet dit bepaalt, hetgeen niet het geval<br />
is. Naar ik meen, ziet Maasland daarbij over het hoofd<br />
dat voor de toepassing van art. 3:83 BW de overdraagbaarheid<br />
van zelfstandige bevoegdheden tot het in het<br />
leven roepen van vorderingsrechten of goederenrechtelijke<br />
rechten wordt bepaald door het recht dat in het<br />
leven kan worden geroepen. 11 Anders gezegd, in het<br />
kader van art. 3:83 BW geldt het goederenrechtelijke<br />
wilsrecht tot herroeping als het goed zelf en het<br />
obligatoire wilsrecht als een vordering tot levering,<br />
zodat beide wilsrechten niet alleen voor overgang,<br />
maar ook voor overdracht vatbaar zijn en dus ook<br />
gelegateerd zouden kunnen worden.<br />
Het standpunt van Maasland zou de schenker die de<br />
herroepingsbevoegdheid niet aan alle erfgenamen<br />
tezamen wil doen toekomen – dit zal met name het<br />
geval zijn als de begiftigde zelf ook een van de erfgenamen<br />
is – ook dwingen tot het bewandelen van<br />
juridische kronkelpaden; per het moment van overlijden<br />
moet immers worden ‘overgeschakeld’ op een<br />
bewindconstructie. De aangewezen route is dan de<br />
schenking per het moment van overlijden te herroepen<br />
en vervolgens het geschonkene te legateren aan de<br />
(voormalige) begiftigde onder bewind van de persoon<br />
die als waakhond kan fungeren. Of het geschonkene<br />
wordt, in vorenstaand voorbeeld, na herroeping<br />
gelegateerd aan de waakhond met een sublegaat ten<br />
behoeve van de kleindochter onder de last om keurig<br />
voor de auto te zorgen; als de last niet wordt nagekomen,<br />
kan de waakhond als belanghebbende (als het<br />
sublegaat vervalt, is dat in zijn belang) met toepassing<br />
van art. 4:131 lid 2 BW vervallenverklaring van de<br />
verkrijging van de kleindochter vragen, hetgeen min<br />
of meer hetzelfde effect heeft als herroeping (maar er<br />
moet wel een rechter aan te pas komen). Naast het feit<br />
dat de legataris (voorheen begiftigde) in de eerste<br />
8 Zie Toelichting Meijers p. 901.<br />
9 Algemeen beschouwd als de mooiste creatie<br />
van Carl F.W. Borgward, autotycoon<br />
in het naoorlogse Duitsland; in de tijd<br />
van het Wirtschaftswunder was dit de<br />
elegante auto bij uitstek voor de Tochter<br />
aus besserem Hause.<br />
10 J.L.D.J. Maasland, “De herroepelijke<br />
schenking en de (ontbonden) gemeenschap<br />
van goederen”, Tijdschrift Erfrecht<br />
februari 2007. Zie ook T.J. Mellema-Kranenburg,<br />
“De herroepelijke schenking,<br />
het wondermiddel van het nieuwe<br />
schenkingsrecht?”, Tijdschrift Nieuw Erfrecht<br />
juni 2004, met name op p. 41.<br />
11 Zie het verslag van het mondeling overleg<br />
van de Tweede Kamer in het kader van de<br />
totstandkoming van Boek 3 op p. 315 in<br />
samenhang met p. 314 van de Toelichting<br />
Meijers.<br />
16<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
25<br />
route met toepassing van art. 4:178 lid 2 BW vijf jaar<br />
na het overlijden aan de rechter kan verzoeken om het<br />
bewind te beëindigen, is met deze alternatieven waarschijnlijk<br />
ook een <strong>fiscaal</strong> probleem gecreëerd, aangezien<br />
het geschonken vermogen door de herroeping<br />
bij overlijden alsnog in de nalatenschap is teruggekeerd,<br />
waarmee estate planning via een schenkingsplan<br />
wordt doorkruist.<br />
Als men met mij van mening is dat het recht tot herroeping<br />
ook als wilsrecht voor overdracht vatbaar is,<br />
en dus kan worden gelegateerd, dan hoeven al deze<br />
duizelingwekkende manoeuvres niet te worden uitgehaald.<br />
Persoonlijk voel ik overigens meer voor de<br />
visie waarin het recht tot herroeping niet als wilsrecht,<br />
maar als een eigendomsrecht of een vorderingsrecht<br />
(onder de opschortende voorwaarde dat herroeping<br />
plaatsvindt) wordt gekwalificeerd, en in die gedachte<br />
is het, zoals hiervoor gesteld, zonder meer voor<br />
overdracht vatbaar. Helaas zwijgt de parlementaire<br />
geschiedenis hierover in alle talen.<br />
Een heel ander punt is, dat het verstandig kan zijn om<br />
te bepalen dat de herroepingsmogelijkheid eindigt<br />
(de ontbindende voorwaarde vervalt) bij faillissement,<br />
surseance van betaling enzovoort van de<br />
schenker. De ratio hiervan behoeft, denk ik, niet<br />
nader te worden toegelicht.<br />
Moet de mogelijkheid tot herroeping ook eindigen als<br />
de schenker onder curatele wordt gesteld of als over<br />
zijn vermogen een beschermingsbewind wordt<br />
ingesteld? De herroeping biedt de mogelijkheid om<br />
vermogen ‘terug te halen’ als dat voor de verzorging<br />
van de schenker noodzakelijk is, zodat het gewenst is<br />
om de mogelijkheid tot herroeping te handhaven.<br />
Daartegenover bestaat het risico dat het door herroeping<br />
te verkrijgen vermogen in een vermogenstoets<br />
voor verzorgingsinstellingen enzovoort wordt betrokken<br />
als een dergelijke toets (‘het opeten van het eigen<br />
vermogen’) weer wordt ingevoerd, hetgeen gezien de<br />
voortdurend stijgende zorguitgaven geenszins denkbeeldig<br />
is. Voorts zou een kind als bewindvoerder of<br />
curator van de situatie misbruik kunnen maken door<br />
toevallig juist de schenking aan de broer of zuster met<br />
wie de bewindvoerder/curator gebrouilleerd is te herroepen<br />
en de schenkingen aan de overige kinderen<br />
ongemoeid te laten. Deze laatste vorm van chicaneus<br />
handelen kan worden gepareerd door te bepalen dat<br />
de (gehele of gedeeltelijke) herroeping naar evenredigheid<br />
alle verrichte schenkingen dient te betreffen.<br />
12 Zie de discussie tussen J.W. Zwemmer<br />
en de auteur van dit artikel in Tijdschrift<br />
Nieuw Erfrecht 2004, nrs. 3 en 5.<br />
3 Herroeping na het overlijden van de<br />
begiftigde?<br />
Kan herroeping ook na het overlijden van de begiftigde<br />
plaatsvinden? Als resultaat van de herroepelijke<br />
schenking heeft de begiftigde een recht onder (goederenrechtelijke<br />
dan wel obligatoire) ontbindende voorwaarde<br />
verkregen, welk recht als zodanig – inclusief<br />
de ontbindende voorwaarde – deel uitmaakt van zijn<br />
nalatenschap. Herroeping kan dus ook plaatsvinden<br />
na het overlijden van de begiftigde, maar de vraag is<br />
of dit (onbeperkt) wenselijk is. De nabestaanden van<br />
de begiftigde zullen immers op enig moment zekerheid<br />
willen krijgen met betrekking tot de vraag of zij<br />
het geschonken vermogen uiteindelijk mogen ‘houden’.<br />
Als de mogelijkheid tot herroeping na het overlijden<br />
van de begiftigde voortduurt, is hiermee een goed<br />
alternatief geschapen voor het droit de retour,de<br />
schenking onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden<br />
van de begiftigde. Bij het droit de retour<br />
keert het geschonkene terug bij de schenker zonder<br />
dat deze daar zelf nog invloed op kan uitoefenen, met<br />
alle eventuele ongewenste fiscale gevolgen van dien.<br />
Het schenkingsrecht wordt weliswaar op grond van<br />
art. 53 SW gerestitueerd, maar de schenker moet het<br />
teruggekeerde vermogen nu overnieuw gaan schenken,<br />
wellicht juist aan kleinkinderen die van de overleden<br />
begiftigde afstammen en het geschonken vermogen<br />
dus tegen het 5-27%-tarief uit diens nalatenschap<br />
hadden kunnen erven, terwijl voor de ‘reparatieschenking’<br />
door de grootouders een tarief van 8-43,2% van<br />
toepassing is. De herroepelijke schenking biedt hier<br />
duidelijk fiscale flexibiliteit: afhankelijk van het<br />
percentage successierecht dat de kleinkinderen in de<br />
nalatenschap van het overleden begiftigde kind betalen<br />
(bijvoorbeeld 15%), kan de schenker herroepen en<br />
opnieuw schenken (tegen bijvoorbeeld 12,8%) of juist<br />
niet (als de kleinkinderen in de nalatenschap van hun<br />
ouder maar 8% betalen). Ook in civielrechtelijk<br />
opzicht is de herroepelijke schenking veel flexibeler<br />
dan het starre droit de retour; de schenker kan kijken<br />
wat er na het overlijden van de begiftigde met het vermogen<br />
gebeurt en naar bevind van zaken handelen.<br />
Bij een schuldigerkenning uit vrijgevigheid (‘papieren<br />
schenking’) leidt het opnemen van het droit de retour<br />
tot een fictieve erfrechtelijke verkrijging als de<br />
schenker voor de begiftigde overlijdt; er is immers een<br />
schuldigerkenning onder voorwaarde van overleving<br />
van de begiftigde, waarmee wordt voldaan aan de<br />
‘delictsomschrijving’ van art. 9 SW 1956. Het herroepelijk<br />
maken van de schenking – welke herroeping<br />
uiteraard ook in andere gevallen dan vooroverlijden<br />
van de begiftigde dient te kunnen plaatsvinden – is dan<br />
een uitstekend alternatief voor het droit de retour. 12<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 17
25 ftV<br />
4 Herroepelijke schenking en bewind<br />
De herroepelijke schenking kan een alternatief zijn<br />
voor een onderbewindstelling van de schenking. Het<br />
bewind kan op verzoek van de begiftigde na vijf jaar<br />
door de rechter worden opgeheven (zie art. 4:178 lid 2<br />
jo. 7:182 lid 2 BW), maar de mogelijkheid tot herroeping<br />
kan ‘eeuwig’ (zie hiervoor) kan voortduren.<br />
Herroepelijkheid kan ook worden bedongen bij een<br />
gift waarbij de begiftigde gehouden is om een tegenprestatie<br />
te verrichten (de verkoop tegen een te lage<br />
prijs), in welke situatie geen bewind kan worden<br />
ingesteld (zie art. 7:187 lid 1 BW).<br />
Het bewind leidt ertoe dat de begiftigde niet zonder<br />
medewerking van de bewindvoerder bevoegd is om<br />
over het geschonkene te beschikken, terwijl de begiftigde<br />
bij een herroepelijke schenking wel zelfstandig<br />
bevoegd is (zij het, indien is gekozen voor de goederenrechtelijke<br />
herroepelijkheid, slechts onder ontbindende<br />
voorwaarde). Afgezien van het feit dat dit verschil,<br />
waar het roerende zaken betreft, de facto wordt<br />
gemarginaliseerd door de derdenbeschermingsregelingen,<br />
zal de mogelijkheid van een herroeping<br />
niet veel minder effectief zijn dan een bewind; de<br />
schenker zal er de begiftigde ongetwijfeld van kunnen<br />
weerhouden om zich richting Kroymans of Hessing te<br />
begeven door met herroeping te dreigen.<br />
De combinatie van bewind met herroepelijkheid is<br />
(ten opzichte van de begiftigde) welhaast pervers.<br />
Dan is de herroeping niet alleen meer een alternatief<br />
voor, maar ook een versterking van het bewind. De<br />
(wellicht door de schenker terloops geventileerde)<br />
gedachte dat de schenking wel eens herroepen zou<br />
kunnen worden als de begiftigde de rechter verzoekt<br />
om het bewind te beëindigen, maakt art. 4:178 lid 2<br />
jo. art. 7:182 lid 2 BW tot een grotendeels dode letter.<br />
Het lijkt overigens verstandig om deze link niet met<br />
zoveel woorden in de schenkingsakte te leggen; als<br />
herroeping alleen mogelijk is als de begiftigde het<br />
bewind wil aantasten, dan zou dat in strijd kunnen<br />
komen met dwingend recht.<br />
Uiteraard geldt ook bij dit alles weer: wil de begiftigde<br />
de schenking onder deze condities nog wel hebben of<br />
bedankt hij liever voor de (twijfelachtige) eer? Met de<br />
combinatie van herroepelijkheid en bewind geeft de<br />
schenker tenslotte niet bepaald een compliment over<br />
het oordeel des onderscheids van de begiftigde!<br />
5 Herroepelijke schenking en uitsluitingsclausule<br />
Met de uitsluitingsclausule beoogt de schenker de<br />
begiftigde te beschermen tegen de financiële gevolgen<br />
van een echtscheiding. In de praktijk is evenwel vaak<br />
het probleem dat daarmee de put wordt gedempt op<br />
het moment dat het kalf al verdronken is; de vileine<br />
schoonzoon zal immers de lieve doch naïeve dochter<br />
in de praktijk eerst uitkleden en leegschudden, en pas<br />
van haar gaan scheiden als er niets meer te halen is.<br />
De uitsluitingsclausule helpt niet tegen opmaken en<br />
wegschenken door de begiftigde; als vader aan zoon<br />
een schenking doet met uitsluitingsclausule, dan is<br />
deze regeling geen partij voor de luxe stoeipoes van de<br />
zoon die zich dagelijks met een pond kaviaar neervlijt<br />
in een bubbelbad gevuld met dure champagne. Het<br />
voordeel van de herroepelijke schenking ten opzichte<br />
van de uitsluitingsclausule is, dat de schenker reeds<br />
tijdens het huwelijk (of andere relatie) van de<br />
begiftigde kan ingrijpen en bij een (door de partner<br />
geïnitieerd) al te royaal uitgavenpatroon het vermogen<br />
bij de begiftigde kan weghalen. De vraag of dit<br />
bevorderlijk is voor de goede relatie tussen de<br />
schenker en (de partner van) de begiftigde, laat ik<br />
hierbij in het midden.<br />
De mogelijkheid om de schenking te herroepen, is<br />
dus niet zozeer een vervanging van als wel een aanvulling<br />
op de uitsluitingsclausule; de uitsluitingsclausule<br />
kan ook nog goede diensten bewijzen na het<br />
overlijden van de schenker, als de mogelijkheid tot<br />
herroeping met dit overlijden is vervallen.<br />
6 Fiscale aspecten van de herroepelijke<br />
schenking 13<br />
Het herroepen van de schenking betekent, dat een<br />
ontbindende voorwaarde wordt vervuld. Het gevolg<br />
daarvan is, dat het schenkingsrecht op grond van<br />
art. 53 SW 1956 wordt gerestitueerd. Dit biedt bijvoorbeeld<br />
aardige perspectieven bij de schenking van<br />
aandelen. Dalen deze na de schenking in waarde, dan<br />
kan de schenking worden herroepen (met restitutie<br />
schenkingsrecht), gevolgd door een nieuwe schenking<br />
tegen de lagere waarde in het economisch verkeer,<br />
zodat uiteindelijk minder schenkingsrecht verschuldigd<br />
is dan in eerste aanzet. Het lijkt overigens verstandig<br />
om enige tijd te laten verstrijken tussen de herroeping<br />
en de nieuwe schenking, teneinde discussies met de<br />
fiscus te vermijden.<br />
13 Uitgebreider hierover o.a. M.M. Bavinck<br />
en H.F. van Joolingen, “Eens gegeven,<br />
blijft niet altijd gegeven; de fiscale kwalificatie<br />
van de herroepelijke schenking”, in<br />
WFR 2005/999, en Baert en Peters van<br />
Neijenhof, “Gevolgen voor het schenkings-<br />
en successierecht van schenkingen<br />
onder voorwaarden”, FTV april 2003,<br />
p. 13 e.v.<br />
18<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
25<br />
Omdat de vervulling van de ontbindende voorwaarde<br />
geen terugwerkende kracht heeft, blijven de tijdens het<br />
bestaan van de schenking (dus voor de herroeping)<br />
genoten vruchten bij de begiftigde. De herroepelijke<br />
schenking kan daardoor een instrument zijn om de<br />
opbrengsten van vermogensbestanddelen aan de<br />
begiftigde te doen toekomen zonder dat daarover<br />
schenkingsrecht verschuldigd is, terwijl het vermogensbestanddeel<br />
na verloop van tijd weer bij de schenker<br />
terugkeert. Denk aan de schenking van een verhuurd<br />
pand, welke schenking tien jaar later wordt herroepen.<br />
De huuropbrengsten zijn (behoudens de rentederving<br />
wegens het schenkingsrecht dat eerst tien jaar later<br />
wordt gerestitueerd) <strong>fiscaal</strong> kosteloos aan de begiftigde<br />
ten goede gekomen; zou de schenker de huurtermijnen<br />
zelf hebben geschonken, dan was dat – vrijstellingen<br />
daargelaten – niet <strong>fiscaal</strong> geruisloos verlopen.<br />
De herroepelijke schenking kan ook worden ingezet<br />
om inkomstenbelasting te besparen; op deze wijze kan<br />
vermogen bij de begiftigden worden ‘geparkeerd’<br />
opdat dezen optimaal gebruikmaken van hun heffingvrij<br />
vermogen in box 3, terwijl de schenker in diezelfde<br />
box een besparing wordt gerealiseerd. Als<br />
ouders aan hun studerende kinderen (die zelf geen<br />
cent op de bank hebben) een bedrag van € 20.000 uit<br />
vrijgevigheid schuldig erkennen, dan kan dat op<br />
familieniveau € 240 per kind per jaar in box 3<br />
schelen. Als de kinderen hun studie afronden en zelf<br />
vermogen opbouwen, kan de schenking weer (ten<br />
dele) worden herroepen. Dezelfde weg kan worden<br />
gevolgd voor de periode dat een kind als ‘expat’<br />
verblijft in een land dat geen vermogensbelasting of<br />
vergelijkbare heffing kent.<br />
De ‘papieren schenking’ wordt in dergelijke gevallen<br />
dus niet ingezet om successierecht te besparen, maar<br />
om een – jaarlijks terugkerend! – inkomstenbelastingvoordeel<br />
te behalen door het benutten van de box 3-<br />
franchise van de kinderen. 14 7 Slot<br />
Met het vorenstaande hoop ik te hebben aangetoond,<br />
dat de herroepelijke schenking een van de meest veelzijdige<br />
toestellen is in de speeltuin van de estate<br />
planner. De creativiteit kent welhaast geen grenzen.<br />
Toch past tot slot nog expliciet een waarschuwing, die<br />
ik op enkele plaatsen hiervoor al liet doorschemeren:<br />
de begiftigde moet het wel accepteren. Een herroepelijke<br />
schenking beperkt de begiftigde in zijn bestedingsmogelijkheden,<br />
omdat voortdurend het zwaard van<br />
Damocles van de herroeping boven de verkrijging<br />
zweeft, en kan bovendien (net als bewind) als zeer<br />
bevoogdend overkomen. Wil men niet de kans lopen<br />
dat de begiftigde voor de schenking bedankt met de<br />
mededeling zich later wel op de legitieme te zullen<br />
beroepen, dan zal het ‘sturen’ ergens moeten ophouden.<br />
Misschien had de wetgever vanuit dat perspectief wel<br />
gelijk met de opmerking: “Verwacht mag worden dat<br />
van een herroepingsmogelijkheid slechts met terughoudendheid<br />
gebruik zal worden gemaakt, reeds<br />
omdat schenkers hun vrijgevigheid in beginsel niet<br />
nodeloos met mitsen en maren zullen willen<br />
omkleden.” 15 Het is om die reden dat wij in ons<br />
kantoormodel van de schuldigerkenning uit vrijgevigheid<br />
(‘papieren schenking’) bepalen dat de mogelijkheid<br />
tot herroeping vervalt als de schuldigerkende<br />
bedragen worden uitgekeerd. Op enig moment zal de<br />
schenkerhet vermogen toch moeten loslaten en de<br />
begiftigde die daar zin in heeft, moeten toestaan met<br />
zijn Sija Stoeipoes in het champagnebubbelbad te<br />
duiken. Er bestaat uiteindelijk ook nog zoiets als (het<br />
schenken van) levensvreugde!<br />
Mr. P. Blokland<br />
Notaris en estate planner, werkzaam bij De Kort van<br />
der Kolk van Tuijl Notarissen te Tilburg en lid van de<br />
Wetenschappelijke Advies Raad EPN<br />
14 De ouders hoeven dan ook geen rente<br />
aan de kinderen te betalen, want het<br />
vermijden van de heffing op grond van<br />
art. 10 SW 1956 is niet het primaire doel<br />
van de schenking. Zie over de IB-aspecten<br />
van de schuldigerkenning uit vrijgevigheid<br />
P. Blokland, beantwoording<br />
rechtsvraag in FTV mei 2005. Men dient<br />
zich overigens wel te realiseren dat het<br />
fictieve rendement dat de kinderen in<br />
box 3 over het geschonken vermogen<br />
verkrijgen in aanmerking wordt genomen<br />
bij de bepaling van hun toetsingsinkomen<br />
voor de studiefinanciering.<br />
15 Ize TK vergaderjaar 2000/2001, 17 213,<br />
nr. 6 op p.7.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 19
26 ftV<br />
26 Certificeren van vermogen<br />
Certificering van vermogen vindt onder meer plaats in het kader van bedrijfsopvolging<br />
en met het oog op de vererving van het vermogen. Door de certificering<br />
wordt een onderscheid bereikt tussen het economisch belang bij het vermogen<br />
en de zeggenschap daarover. Om die zeggenschap aan de economisch belanghebbenden<br />
te onthouden wordt in de certificeringsvoorwaarden gewoonlijk<br />
opgenomen dat de certificaten niet royeerbaar zijn, dat wil zeggen dat de<br />
houders van de certificaten de de certificering niet ongedaan kunnen maken.<br />
Wat kan een certificaathouder doen om zeggenschap te krijgen over het<br />
gecertificeerde vermogen?<br />
1 Inleiding<br />
Onder het certificeren van vermogen wordt verstaan<br />
het overdragen van vermogen ten titel van beheer aan<br />
(gewoonlijk) een rechtspersoon. De rechten en verplichtingen<br />
die in verband met deze overdracht zullen<br />
gelden tussen de overdragende partij en de rechtspersoon<br />
worden vastgelegd in een overeenkomst, de<br />
certificeringsvoorwaarden. De rechten die de overdragende<br />
partij aan deze overeenkomst jegens de<br />
rechtspersoon ontleent, worden gewoonlijk certificaten<br />
genoemd. Waarom men in deze van certificering<br />
en certificaten spreekt, is mij overigens niet bekend.<br />
In de certificeringsvoorwaarden wordt, indien van<br />
toepassing, overeengekomen dat de baten van het<br />
overgedragen vermogen (huur, rente of de opbrengst<br />
bij verkoop) zullen worden uitgekeerd aan de overdragende<br />
partij. Door deze overdracht ten titel van<br />
beheer wordt bereikt dat de juridische eigendom<br />
terechtkomt bij de rechtspersoon, zodat deze als enige<br />
de zeggenschap heeft over het goed, terwijl de economische<br />
eigendom, het economisch belang bij het<br />
vermogen, berust bij de certificaathouder.<br />
Certificering vindt of vond plaats bij beursgenoteerde<br />
vennootschappen, waarbij de aandelen worden<br />
beheerd door een stichting (Stichting Administratiekantoor<br />
X). In een dergelijk geval kan de belegger niet<br />
meer verkrijgen dan een certificaat of recht jegens het<br />
administratiekantoor. Zeggenschap met betrekking tot<br />
het aandeel zelf geeft dit certificaat niet. De huidige<br />
verwikkelingen rond de ABN-Amro doen mij<br />
vermoeden dat van deze mogelijkheid niet in alle<br />
gevallen meer gebruik wordt gemaakt, maar ik laat dit<br />
aspect van certificering verder buiten beschouwing.<br />
Ik beperk mij tot de bespreking van de certificering<br />
zoals die voorkomt bij het (kleine) familiebedrijf of<br />
bij bepaalde familievermogens. Bij het familiebedrijf<br />
vindt certificering wel plaats in het kader van de<br />
bedrijfsopvolging en de vererving van het vermogen.<br />
Certificering van familievermogens vindt gewoonlijk<br />
plaats om het beheer over het vermogen dat aan de<br />
kinderen als begiftigden of toekomstige erfgenamen<br />
toekomt, aan die kinderen te onthouden, voor altijd<br />
of totdat zij een leeftijd hebben bereikt waarop zij<br />
naar verwacht mag worden zelfstandig het beheer<br />
over dit vermogen kunnen voeren. 1 Bij deze vormen<br />
van certificering wordt vrijwel altijd in de certificeringsvoorwaarden<br />
opgenomen dat de certificaten niet<br />
royeerbaar zijn, dat wil zeggen dat de certificering niet<br />
op verzoek van de houder ongedaan kan worden<br />
gemaakt. Ik ga hierna vooral in op de vraag in hoeverre<br />
de certificaathouders zich tegen de certificering<br />
en tegen de niet-royeerbaarheid van hun certificaten<br />
kunnen verzetten.<br />
2 Bedrijfsopvolging<br />
Stel, de ondernemer O is enig aandeelhouder en<br />
bestuurder van de florerende besloten vennootschap<br />
O BV. O is voorts in privé eigenaar van het pand<br />
waarin deze besloten vennootschap haar bedrijf<br />
uitoefent. Dit pand wordt door O aan de bv verhuurd.<br />
O heeft niet alleen alle aandelen in de besloten<br />
1 Ik verwijs in dit kader graag naar de<br />
boeiende bijdrage van J.B. Vegter,<br />
‘Bescherming van familievermogens met<br />
behulp van de rechtsfiguur van eigendom<br />
ten titel van beheer’, opgenomen in het<br />
pre-advies van de KNB van 2004, Bewind<br />
en aan bewind verwante vormen.<br />
20<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
26<br />
vennootschap en het pand, maar ook vier kinderen<br />
uit zijn al even florerende huwelijk met E. Het is de<br />
bedoeling dat één van de kinderen, OV, die nu al in<br />
het bedrijf werkzaam is, de zaak na hem zal voortzetten.<br />
De andere kinderen hebben geen enkele<br />
belangstelling voor het bedrijf. O, die de bedrijfsopvolging<br />
lang voor zich heeft uitgeschoven, wil deze<br />
nu op korte termijn doen plaatsvinden. Daarbij wil hij<br />
zijn andere kinderen niet tekortdoen. Het vermogen<br />
van O, dat voor het overgrote deel bestaat uit de aandelen<br />
en het bedrijfspand, moet aan allen gelijkelijk<br />
ten goede komen. De vraag rijst nu hoe deze wens van<br />
O kan worden gerealiseerd. Daarbij is gegeven dat O<br />
de aandelen en het bedrijfspand niet kan verkopen<br />
aan OV, omdat OV eenvoudigweg niet in staat is voor<br />
de aandelen en het bedrijfspand nu of in de toekomst<br />
de reële waarde te betalen. Dit betekent ook dat O niet<br />
kan bewerkstelligen dat OV de aandelen en het<br />
bedrijfspand bij zijn overlijden kan verkrijgen. De wet<br />
geeft in art. 4:74 BW aan een erflater de mogelijkheid<br />
om het bedrijf aan de opvolger na te laten onder de<br />
gehoudenheid om aan de kinderen niet-bedrijfsopvolgers<br />
een bedrag in contanten te legateren dat niet<br />
direct, maar in termijnen door de bedrijfsopvolger<br />
kan worden betaald. De waarde van het vermogen van<br />
O is echter zodanig dat ook een betaling in termijnen<br />
geen oplossing biedt. Ieder van de kinderen zal dus<br />
een gelijk deel van de waarde van het bedrijf dienen te<br />
verkrijgen, maar O wil voorkomen dat de kinderen<br />
die niet in het bedrijf werkzaam zijn na O’s overlijden<br />
de aandelen en het bedrijfspand verkopen.<br />
Indien O en OV tijdig met hun opvolgingsplannen bij<br />
deskundigen aankloppen, bestaat waarschijnlijk wel<br />
de mogelijkheid dat al tijdens het leven van O een<br />
gerechtigdheid van OV tot de waarde van het bedrijf<br />
kan worden bereikt. Dat kan bijvoorbeeld doordat het<br />
bedrijf van O BV wordt overgedragen aan een door<br />
OV opgerichte bv of doordat in de aandelen in O BV<br />
een splitsing wordt aangebracht, waarbij aan OV<br />
nieuwe aandelen worden uitgegeven die niet delen in<br />
de op het moment van uitgifte bestaande aandelen.<br />
Ik laat deze mogelijkheden, die overigens weer eigen<br />
vragen oproepen, hier buiten beschouwing. Met<br />
betrekking tot het onroerend goed bestaat deze<br />
mogelijkheid niet.<br />
2.1 Certificering met het oog op bedrijfsopvolging<br />
O kan in dit geval ook de weg van de certificering<br />
kiezen. Dit houdt in dat hij de aandelen in O BV<br />
overdraagt aan een rechtspersoon, bijvoorbeeld de<br />
Stichting Administratiekantoor Aandelen O BV tegen<br />
afgifte van certificaten. Tijdens het leven van O, of<br />
althans gedurende de tijd dat hij directeur is van O<br />
BV, is O de enige bestuurder van deze stichting. Hetzelfde<br />
gebeurt met het aan O in privé toebehorende<br />
bedrijfspand. Ook dit wordt overgedragen aan een<br />
stichting tegen afgifte van certificaten, terwijl O voorlopig<br />
de enige bestuurder is van deze stichting. 2<br />
Als gevolg van deze overdrachten behoren tot het<br />
vermogen van O alleen nog certificaten. Deze certificaten<br />
kunnen bij het overlijden van O zonder bezwaar<br />
vererven naar anderen dan de bedrijfsopvolger. Enige<br />
zeggenschap met betrekking tot de onderneming of<br />
het bedrijfspand ontleent de certificaathouder<br />
immers niet aan zijn certificaatrechten. Deze zeggenschap<br />
berust bij het bestuur van de respectievelijke<br />
stichtingen.<br />
Een en ander betekent dat het bestuur van deze stichtingen<br />
zorgvuldig moet worden samengesteld, omdat<br />
zowel de belangen van de certificaathouders als de<br />
belangen van het bedrijf in het oog moeten worden<br />
gehouden. Zo zal aan de certificaten van aandeel een<br />
redelijk financieel voordeel verbonden moeten zijn,<br />
zodat de vennootschap, indien uitkeerbare winst wordt<br />
gemaakt, op de aandelen dividend dient uit te keren<br />
dat aan de certificaathouders wordt doorgegeven.<br />
Wellicht is ook in bepaalde gevallen inkoop van<br />
aandelen mogelijk, zodat aan de certificaathouders de<br />
opbrengst kan worden uitgekeerd. Ook zal voor het<br />
bedrijfspand, dat door de desbetreffende stichting aan<br />
de besloten vennootschap wordt verhuurd, een<br />
redelijke huurprijs moeten worden betaald. Een samenstelling<br />
uit drie leden, waarvan één wordt benoemd<br />
door de certificaathouders, één door de besloten<br />
vennootschap en de derde een onafhankelijk deskundige<br />
is die door de beide anderen wordt benoemd,<br />
geeft waarschijnlijk wel een bestuur waarbij met de<br />
belangen van de verschillende betrokkenen rekening<br />
wordt gehouden.<br />
2 Over de overdracht van het onroerend<br />
goed aan de stichting is overdrachtsbelasting<br />
verschuldigd. Die overdrachtsbelasting<br />
kan worden voorkomen indien<br />
sprake zou zijn van een bedrijfspand dat<br />
nog moet worden aangekocht. In dat<br />
geval kan de koopsom aan de stichting<br />
ter beschikking worden gesteld met de<br />
afspraak dat de stichting dit bedrag zal<br />
aanwenden voor de aankoop van het<br />
beoogde pand en dat na aankoop de<br />
stichting het pand zal beheren voor<br />
degene die de koopsom heeft gefinancierd.<br />
De certificaten worden dan door de<br />
stichting na de aankoop en levering van<br />
het pand afgegeven.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 21
26 ftV<br />
2.2 De positie van de certificaathouders<br />
Hoewel op deze wijze wel wordt bereikt dat de bedrijfsopvolging<br />
bij het overlijden niet in gevaar komt,<br />
zullen de kinderen die niet in het bedrijf werkzaam<br />
zijn met hun erfrechtelijke verkrijging niet bijzonder<br />
gelukkig zijn. Zij zullen over de waarde van hun<br />
verkrijging successierecht moeten betalen, terwijl zij<br />
in feite niets anders in handen krijgen dan certificaten,<br />
een vorderingsrecht op de respectievelijke<br />
stichtingen, dat zij niet gemakkelijk te gelde kunnen<br />
maken. Valt aan het probleem van het successierecht<br />
wellicht nog een mouw te passen door ervoor te<br />
zorgen dat in de nalatenschap ten minste voldoende<br />
contanten aanwezig zijn om deze rechten te voldoen,<br />
het bezwaar tegen de onverkoopbaarheid van de<br />
certificaten valt niet op te lossen. Wie zal immers<br />
geïnteresseerd zijn in de verkrijging van dergelijke<br />
rechten die een niet al te hoog rendement zullen<br />
opleveren en die geen of nauwelijks zeggenschap<br />
geven in de onderneming? De kinderen erven dus een<br />
vermogen waarover zij in feite niet kunnen beschikken.<br />
Dit is het geval bij iedere certificering, of dit nu<br />
aandelen, onroerende zaken of de kunstverzameling<br />
betreft die de erflater gaarne bijeen en in de familie<br />
wil houden.<br />
3 Beëindiging certificering<br />
De vraag rijst vervolgens of de kinderen die op hun<br />
verkrijging geen prijs stellen en liever de aandelen of<br />
een aandeel in het onroerend goed hebben, de<br />
certificering ongedaan kunnen maken of deze kunnen<br />
beëindigen. Daarbij is, zoals ik al eerder aangaf, gegeven<br />
dat in de certificeringsvoorwaarden is bepaald dat de<br />
certificaten niet royeerbaar zijn, de certificering kan<br />
dus niet eenzijdig op verzoek van de houders van<br />
certificaten ongedaan worden gemaakt.<br />
Een eerste vraag hierbij is of de certificering zelf, de<br />
overdracht van vermogen ten titel van beheer, rechtsgeldig<br />
is. Art. 3:84 lid 3 BW bepaalt dat een rechtshandeling<br />
die ten doel heeft een goed over te dragen<br />
tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de<br />
overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen<br />
vallen, geen geldige titel van overdracht is.<br />
Gesteld zou kunnen worden dat bij de overdracht ten<br />
titel van beheer aan de stichting tegen afgifte van<br />
certificaten sprake is van een rechtshandeling die de<br />
strekking mist om het goed na de overdracht in het<br />
vermogen van de verkrijger te laten vallen. Indien<br />
deze stelling juist zou zijn, is blijkens art. 3:84 lid 3<br />
BW geen geldige titel aanwezig.<br />
3.1 Certificering zelf aantastbaar?<br />
De Hoge Raad heeft zich in HR 19 mei 1995, NJ 1996,<br />
119 (Sogelease) over de vraag gebogen wanneer<br />
sprake is van een nietige rechtshandeling als bedoeld<br />
in art. 3:84 lid 3 naar aanleiding van een zogenoemde<br />
sale-en-lease-backovereenkomst. Dit is een financieringsconstructie<br />
waarbij goederen door een onderneming<br />
van de leverancier worden gekocht, vervolgens<br />
worden overgedragen aan een financieringsmaatschappij<br />
(in dit geval Sogelease) die de koopsom<br />
voldoet door de koopsom die de ondernemer aan de<br />
leverancier moet voldoen voor zijn rekening te nemen,<br />
waarna de onderneming de goederen voor een<br />
bepaalde periode huurt (least) van de financieringsmaatschappij,<br />
met het recht om aan het einde van de<br />
leaseperiode – in de zaak Sogelease tegen betaling van<br />
ƒ 100 – de goederen van de financieringsmaatschappij<br />
te kopen. Een dergelijke sale-en-lease-back is in feite<br />
een huurkoopovereenkomst tussen de financier en de<br />
onderneming.<br />
In het door de Hoge Raad berechte geval ging de<br />
onderneming (die de goederen aan Sogelease had<br />
overgedragen en daarna van Sogelease had geleased)<br />
voor het einde van de leaseperiode failliet. De curator<br />
stelde dat de geleasede goederen geen eigendom<br />
waren geworden van Sogelease, omdat geen werkelijke<br />
overdracht was beoogd, maar slechts zekerheid voor<br />
de betaling van de leasetermijnen, hetgeen blijkens<br />
art. 3:84 lid 3 BW geen geldige titel van overdracht<br />
oplevert. Mijns inziens had de curator kunnen<br />
volstaan met de stelling dat bij de overdracht door de<br />
onderneming aan Sogelease sprake was van een overdracht<br />
tot zekerheid, omdat een dergelijke overdracht<br />
blijkens art. 3:84 lid 3 geen geldige titel oplevert.<br />
Het is niet van belang of daarnaast wel of niet een<br />
werkelijke overdracht, een overdracht die de strekking<br />
mist om het goed in het vermogen van de verkrijger<br />
te laten vallen, is beoogd.<br />
Hoe dit zij, de Hoge Raad komt op grond van de<br />
wetsgeschiedenis met betrekking tot de vraag wanneer<br />
sprake is van een overdracht tot zekerheid tot het<br />
oordeel dat<br />
“een overeenkomst die de bevoegdheden van degene aan<br />
wie een goed wordt overgedragen, in geval van wanprestatie<br />
van zijn wederpartij, beperkt tot het recht het<br />
hem overgedragen goed te gelde te maken ten einde zich<br />
uit de opbrengst daarvan te bevredigen onder gehoudenheid<br />
om een eventueel overschot aan zijn wederpartij<br />
ten goede te doen komen, ingevolge art. 3:84 lid 3 niet<br />
een geldige titel van overdracht oplevert. Strekt daarentegen<br />
de rechtshandeling van partijen tot ‘werkelijke<br />
overdracht’ (in geval van een zaak: tot eigendomsover-<br />
22<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
26<br />
dracht) en heeft zij derhalve de strekking het goed<br />
zonder beperking op de verkrijger te doen overgaan – en<br />
deze aldus meer te verschaffen dan enkel een recht op<br />
een goed dat hem in zijn belang als schuldeiser<br />
beschermt, dan staat art. 3:84 lid 3 daaraan niet in de<br />
weg.”<br />
De sale-en-lease-backconstructie ondervindt van<br />
art. 3:84 lid 3 dus geen hinder. Wel merkt de Hoge<br />
Raad op dat een en ander niet uitsluit “dat onder<br />
bijkomende omstandigheden waaruit moet worden<br />
afgeleid dat de bedoeling tot ontduiking van de in<br />
art. 84 lid 3 vervatte regel voorzat, van ongeldigheid<br />
uit hoofde van die bepaling sprake kan zijn”.<br />
De Hoge Raad buigt zich, min of meer ten overvloede,<br />
ook over de vraag wanneer sprake is van een rechtshandeling<br />
die de strekking mist het goed na de overdracht<br />
in het vermogen van de verkrijger te laten<br />
vallen. De Hoge Raad merkt op dat deze in art. 3:84<br />
lid 3 neergelegde maatstaf voor de ongeldigheid van<br />
een overdracht:<br />
“in de eerste plaats betrekking heeft op fiducia cum<br />
amico, maar dat hij, indien in het onderhavige geval<br />
toegepast, niet tot ongeldigheid van een overeenkomst<br />
als waarvan hier sprake is, zou leiden. Deze maatstaf<br />
beoogt te voorkomen dat, in strijd met het gesloten<br />
stelsel van zakelijke rechten, rechten met zakelijke<br />
werking in het leven worden geroepen op een niet door<br />
de wet voorziene wijze, maar hij verzet zich niet tegen<br />
een regeling waarbij een partij (…) de volledige eigendom<br />
heeft en de andere partij (…) louter persoonlijke<br />
rechten en verplichtingen heeft, zoals een persoonlijk<br />
gebruiksrecht, een persoonlijke verplichting de leasetermijnen<br />
te betalen alsmede een optie de zaken aan het<br />
einde van de leaseperiode in eigendom te verkrijgen”.<br />
Vegter (pre-advies, p. 112) concludeert naar aanleiding<br />
van deze uitspraak dat de overdracht ten titel van<br />
beheer geldig is, mits partijen geen ongeoorloofde<br />
splitsingsconstructie beogen. Van een ongeoorloofde<br />
splitsingsconstructie is volgens Vegter sprake indien<br />
partijen bij de overdracht ten titel van beheer beogen<br />
om de toepassing van een op het gesloten stelsel van<br />
het goederenrecht gebaseerde wetsbepaling te<br />
vermijden.<br />
Mijns inziens doet een dergelijke nietige constructie<br />
zich voor indien in de certificeringsvoorwaarden is<br />
bepaald dat de fiduciaire eigenaar slechts bevoegd is<br />
om over de ten titel van beheer overgedragen zaken te<br />
beschikken met toestemming van de fiduciaire<br />
eigenaar (certificaathouders). Weliswaar is hierbij<br />
sprake van obligatoire rechten, maar gezien de overwegingen<br />
van de Hoge Raad met betrekking tot de<br />
vraag wanneer sprake is van een niet toegestane<br />
eigendomsoverdracht tot zekerheid, kunnen obligatoire<br />
rechten tot een verboden rechtshandeling leiden.<br />
Een overdracht ten titel van beheer waarbij de rechthebbende<br />
in obligatoire zin beperkt wordt in de uitoefening<br />
van zijn eigendomsrechten is mijns inziens<br />
dan ook nietig op grond van art. 3:84 lid 3 BW. Een<br />
dergelijke bepaling dient dan ook in de certificeringsvoorwaarden<br />
te worden vermeden.<br />
3.2 Certificering van vermogen en erfrecht<br />
Onder oud erfrecht (het recht zoals dat gold tot<br />
1 januari 2003, het tijdstip waarop het nieuwe erfrecht<br />
in werking trad) is door een erfgenaam een poging<br />
gedaan de certificering van vermogen te bestrijden<br />
met een beroep op de legitieme portie. Het ging hier<br />
om certificering van de aandelen in een besloten<br />
vennootschap. De erfgenaam, die als gevolg van deze<br />
certificering slechts certificaten van aandeel verkreeg<br />
en dus geen zeggenschap verkreeg met betrekking tot<br />
de gecertificeerde aandelen, kwam op tegen de certificering,<br />
onder meer met de stelling dat vader, die de<br />
aandelen gecertificeerd had, met deze certificering in<br />
wezen beoogde de aandelen onder bewind te stellen.<br />
Een erfgenaam-legitimaris kon onder oud recht tegen<br />
een onderbewindstelling opkomen met een beroep op<br />
zijn legitieme portie. Indien hij dit beroep deed,<br />
verviel het bewind over het deel van zijn verkrijging<br />
dat overeenstemde met zijn legitieme portie. Om deze<br />
reden – zo stelde de erfgenaam – had de erflater geen<br />
bewind over de aandelen ingesteld, maar de aandelen<br />
gecertificeerd, waarbij in de certificeringsvoorwaarden<br />
was opgenomen dat de certificaten niet royeerbaar<br />
waren, zodat de certificering niet op verzoek van een<br />
certificaathouder omgedaan kon worden gemaakt.<br />
De erflater had dus met het certificeren van de aandelen<br />
naar de mening van de erfgenaam uitsluitend<br />
beoogd de wettelijke bepalingen omtrent de legitieme<br />
portie te omzeilen.<br />
Deze stelling werd door de rechtbank verworpen,<br />
omdat uit de omschrijving van het doel van de<br />
stichting zou blijken dat met de certificering werd<br />
beoogd de continuïteit in het bestuur en het beleid en<br />
de zelfstandigheid van de vennootschap te waarborgen.<br />
Het hof neemt dit oordeel over en Hoge Raad, in HR<br />
1 juli 1988, NJ 1989, 226, komt aan deze stelling niet<br />
toe. Wel neemt de Hoge Raad het oordeel over dat een<br />
certificering van aandelen in een besloten familievennootschap<br />
waarbij de certificaten niet royeerbaar<br />
zijn in zijn algemeenheid niet maatschappelijk<br />
onaanvaardbaar is.<br />
Deze uitspraak laat de mogelijkheid open dat in<br />
bepaalde gevallen een certificering, gezien het doel<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 23
26 ftV<br />
van deze certificering, feitelijk gezien kan worden als<br />
een onderbewindstelling van vermogen. Dat zal<br />
bijvoorbeeld het geval zijn als de continuïteit in het<br />
bestuur en de zelfstandigheid van de onderneming<br />
redelijkerwijs met de certificering niet kunnen<br />
worden gediend. Indien wordt aangenomen dat de<br />
certificering voor wat betreft de rechten van de erfgenaam<br />
moet worden aangemerkt als een onderbewindstelling,<br />
kan de erfgenaam naar huidig recht<br />
daartegen niet meer opkomen met een beroep op zijn<br />
legitieme portie. Wat hij wel kan doen is – zie art. 4:72<br />
BW – de nalatenschap verwerpen en zijn legitieme<br />
vordering handhaven. Men kan verdedigen dat na de<br />
verwerping de certificering ongedaan moet worden<br />
gemaakt, omdat, evenals bij een bewind dat is ingesteld<br />
over een nalatenschap die wordt verworpen, het<br />
doel dat met de certificering was beoogd, niet kan<br />
worden bereikt. Dit zal alleen het geval zijn als alle<br />
erfgenamen wier bescherming met de certificering<br />
was beoogd, de nalatenschap verwerpen.<br />
Art. 4:75, waar is bepaald dat in bepaalde gevallen de<br />
legitimaris het onder bewind gestelde vermogen niet<br />
kan verwerpen zonder dat de waarde op zijn legitieme<br />
vordering wordt toegerekend, zal bij een certificering<br />
waarschijnlijk niet aan de orde komen, omdat niet zal<br />
zijn vermeld dat de certificering heeft plaatsgevonden<br />
omdat de legitimaris ongeschikt of onmachtig is om<br />
in het beheer te voorzien. Zou de aanwezigheid van<br />
een dergelijke grond echter op feitelijke gronden<br />
worden aangenomen, dan zou dit mijns inziens tot<br />
het volgende leiden.<br />
De legitimaris kan de grond voor de certificering<br />
betwisten. Slaagt hij daarin, dan ontvangt hij van de<br />
stichting die de aandelen beheert (deze stichting<br />
neemt dan de plaats van de bewindvoerder van art.<br />
4:75 in) zijn legitieme in geld. In dit geval rijst de<br />
vraag of de stichting de (resterende) aandelen moet<br />
uitkeren aan degenen die de nalatenschap hadden<br />
verkregen indien de legitimaris de nalatenschap had<br />
verworpen. Dit zal alleen het geval zijn als met de<br />
certificering geen ander belang dan dat van de<br />
legitimaris die de grond van de certificering heeft<br />
aangevochten, was beoogd.<br />
Het komt mij overigens weinig waarschijnlijk voor<br />
dat een legitimaris in een poging in deze richting zal<br />
slagen. In het door mij gegeven voorbeeld van de<br />
bedrijfsopvolging wordt met de certificering immers<br />
vooral de continuïteit van de onderneming beoogd.<br />
Bij certificering van familievermogen lijkt mij een<br />
aantasting van de certificering door de erfgenamenlegitimarissen<br />
echter niet geheel uitgesloten. 3 De<br />
strekking van een dergelijke certificering is immers<br />
vaak dezelfde als een onderbewindstelling. Dit brengt<br />
mijns inziens mee dat erfgenamen ook een poging<br />
kunnen wagen om met een beroep op art. 4:178 lid 2<br />
vijf jaar na het overlijden van de erflater aan de rechtbank<br />
te verzoeken om de certificering ongedaan te<br />
maken omdat zij de gecertificeerde goederen zelf op<br />
verantwoorde wijze kunnen besturen. De wet geeft<br />
deze mogelijkheid tot beëindiging van het bewind,<br />
omdat blijkens de wetsgeschiedenis een bewind moet<br />
kunnen worden beëindigd indien het geen zin meer<br />
heeft of zelfs als vexatoir moet worden beschouwd.<br />
3.3 Waardering en verdeling van certificaten<br />
De erfgenamen die na het overlijden van de erflater<br />
tot hun onaangename verrassing certificaten hebben<br />
verkregen in plaats van het vermogen waarop deze<br />
certificaten betrekking hebben, kunnen ook op<br />
andere wijze proberen de waarde van hun certificaten<br />
direct in handen te krijgen of de certificering ongedaan<br />
te maken.<br />
Een eerste mogelijkheid is dat zij zich jegens de<br />
beherende stichting ten aanzien van de bepaling dat<br />
de certificaten niet royeerbaar zijn, beroepen op<br />
art. 6:248 lid 2: een tussen partijen als gevolg van een<br />
overeenkomst geldende regel is niet van toepassing<br />
voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar<br />
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar<br />
is. Mijns inziens is het niet uitgesloten dat de<br />
rechter op grond van deze bepaling de niet royeerbaarheid<br />
buiten werking stelt. Dat zal het geval zijn<br />
als duidelijk is dat het doel van de certificering zoals<br />
de erflater zich dat voor ogen had gesteld, achterhaald<br />
is. Opheffing van de bepaling omtrent de niet royeerbaarheid<br />
leidt ertoe dat het vermogen aan de certificaathouders<br />
kan worden uitgekeerd (kan worden<br />
gedecertificeerd).<br />
Een tweede mogelijkheid ontleen ik aan het arrest HR<br />
1 juni 1984, NJ 1985, 351. In dit arrest ging het om<br />
het volgende. Man en vrouw waren in gemeenschap<br />
van goederen getrouwd. De man dreef zijn onderneming<br />
in de vorm van een besloten vennootschap.<br />
Het huwelijk vertoonde enige barsten en vóór de<br />
echtscheiding droeg de man de aandelen in zijn bv<br />
over aan een Stichting Administratiekantoor tegen<br />
afgifte van niet-royeerbare certificaten, van welke<br />
stichting de man de enige bestuurder was. De bedoeling<br />
van deze certificering was kennelijk om ervoor te<br />
zorgen dat de vouw bij de verdeling van de huwelijks-<br />
3 In die zin ook Vegter, pre-advies, p. 119.<br />
24<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
26 - 27<br />
gemeenschap geen aanspraak kon maken op de helft<br />
van de aandelen of de waarde daarvan, maar genoegen<br />
zou moeten nemen met de helft van de certificaten,<br />
aan welke certificaten zij geen zeggenschap ontleende<br />
en waaraan zij waarschijnlijk evenmin in financieel<br />
opzicht veel plezier zou beleven. De man verklaarde<br />
namelijk ter verdediging van de beperkte waarde die<br />
deze certificaten zouden hebben, dat op de certificaten<br />
in het verleden nooit dividend was uitgekeerd en dat<br />
dit, naar verwachting, ook in de toekomst niet het<br />
geval zou zijn. 4<br />
De vrouw vorderde bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap<br />
echter toedeling van alle certificaten aan<br />
de man tegen de waarde die aan de onderliggende<br />
aandelen kon worden toegekend, een vordering die in<br />
alle instanties werd toegewezen.<br />
Hier ligt mijns inziens ook een mogelijkheid voor de<br />
certificaathouders in het door mij geschetste geval<br />
waarin de certificering plaatsvindt van aandelen en<br />
onroerend goed in verband met de voortzetting van<br />
het bedrijf door slechts een van de kinderen. De<br />
kinderen die niet bij het bedrijf zijn betrokken,<br />
kunnen mijns inziens toedeling vorderen van alle<br />
certificaten aan de voortzettende erfgenaam, waarbij<br />
de certificaten moeten worden gewaardeerd naar de<br />
waarde die de aandelen en het onroerend goed<br />
hebben. Het argument voor deze toedeling is dat de<br />
certificaathouders die niet bij de onderneming zijn<br />
betrokken geen enkel belang bij de certificering<br />
hebben. Ik acht het zeker niet onmogelijk dat een<br />
dergelijke vordering zal worden toegewezen. Waarom<br />
zou het belang van bedrijfsopvolging boven het<br />
financiële belang van de certificaathouders gaan?<br />
4 Ten slotte<br />
Certificering van vermogen betekent nooit dat de<br />
erflater ‘over het graf heen’ kan regeren. De feitelijke<br />
zeggenschap zal immers altijd door anderen worden<br />
uitgeoefend. Maar ook de vraag of de door erflater in<br />
verband met zijn overlijden bedachte certificering na<br />
zijn overlijden in stand zal blijven, is allerminst zeker.<br />
Mr. C.A. Kraan<br />
4 Het statutaire doel van de stichting was<br />
overigens: “Het verzekeren van continuïteit<br />
in het beleid van de vennootschap en<br />
de handhaving der zelfstandigheid van de<br />
door haar gedreven onderneming (…)<br />
mede door het weren van invloeden uit<br />
de leiding welke de zelfstandigheid van de<br />
onderneming in strijd met haar belang<br />
zou kunnen schaden.”<br />
27 Het afwikkelingsbewind<br />
Het testamentaire bewind is het middel bij uitstek om de invloed van een erflater<br />
na zijn overlijden te laten voortduren. Het ontneemt de rechthebbende enkele<br />
belangrijke aan de eigendom verbonden bevoegdheden en kent die toe aan de<br />
bewindvoerder.<br />
Waar het testamentaire bewind in het oude Burgerlijk Wetboek een karige<br />
behandeling kende, kwam het in 2003 ingevoerde nieuwe erfrecht met een<br />
uitgebreide behandeling. Maar liefst 29 artikelen zijn aan het fenomeen bewind<br />
gewijd. Deze uitgebreide regeling vindt haar oorzaak in het feit dat de<br />
oorspronkelijk in titel 6 van Boek 3 voorziene algemene regeling van het bewind<br />
bij de ‘stofkamoperatie’ is losgekoppeld. Dit noopte de wetgever ertoe om de<br />
algemene regels van bewind op te nemen in Boek 4.<br />
In dit artikel wordt aandacht besteed aan de (rechtsgevolgen<br />
van de) diverse vormen van bewind en hoe<br />
een erflater gebruik kan maken van de diverse mogelijkheden<br />
die de wetgever hem biedt.<br />
1 Het object van het bewind<br />
De erflater kan een bewind instellen over een of meer<br />
door hem nagelaten goederen. 1 Dit kan zijn een erf-<br />
1 Art. 4:153 BW.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 25
27 ftV<br />
deel of een gelegateerd goed, zelfs als dat gelegateerde<br />
goed niet tot de nalatenschap behoorde, maar door een<br />
erfgenaam of legataris krachtens een (sub)legaat of een<br />
testamentaire last in de nalatenschap is ‘ingebracht’.<br />
Het is dus niet nodig dat het goed waarover het<br />
bewind is ingesteld, eigendom was van de erflater.<br />
2 De strekking van het bewind<br />
In de wettelijke regeling vervult de strekking van een<br />
ingesteld bewind een zeer belangrijke rol. De strekking<br />
van het bewind bepaalt namelijk de rechtsgevolgen 2<br />
van het bewind. Zij speelt een rol bij de bevoegdheid<br />
tot beheer en beschikken over een goed onder bewind<br />
door de rechthebbende, bij het verhaal 3 op een goed<br />
onder bewind door een schuldeiser van de rechthebbende<br />
en bij de regeling van het einde van het<br />
bewind. 4<br />
Art. 4:155 BW geeft vier rechtsvermoedens 5 waarom<br />
een bewind kan zijn ingesteld. Vooropstaat dat een<br />
bewind wordt vermoed te zijn ingesteld in het belang<br />
van de rechthebbende, dat wil zeggen om de rechthebbende<br />
tegen zichzelf, zijn onkunde of zijn<br />
onvermogen om de goederen zelf te beheren, te<br />
beschermen. 6 Dit vermoeden moet in een drietal 7<br />
gevallen wijken. In de eerste plaats wanneer een<br />
bewind is ingesteld over een goed waarop een vruchtgebruik<br />
rust. De wet vermoedt dat dit bewind is<br />
ingesteld in zowel het belang van de vruchtgebruiker<br />
als dat van de hoofdgerechtigde. In de tweede plaats<br />
kan een bewind zijn ingesteld over een goed dat het<br />
voorwerp is van een voorwaardelijke making; 8 dit<br />
bewind wordt vermoed te zijn ingesteld in het belang<br />
van zowel degene die onder ontbindende voorwaarde<br />
verkrijgt als degene die onder opschortende voorwaarde<br />
verkrijgt. 9 Het bewind ingesteld over een<br />
vruchtgebruikgoed of een voorwaardelijk verkregen<br />
goed wordt ook wel conflictbewind 10 genoemd.<br />
Bij beide vormen van het conflictbewind gaat de<br />
wetgever ervan uit dat het bewind is ingesteld in<br />
zowel het belang van de een (vruchtgebruiker resp.<br />
bezwaarde) als dat van de ander (hoofdgerechtigde<br />
resp. verwachter). Dit houdt in dat de bewindvoerder<br />
bij uitoefening van zijn werkzaamheden de belangen<br />
van beiden moet behartigen. 11 Naar mijn mening kan<br />
een conflictbewind niet worden ingesteld uitsluitend<br />
in het belang van één hunner; dan is er geen sprake<br />
van een conflictbewind, maar van een beschermingsbewind.<br />
12<br />
Tot slot kan een bewind zijn ingesteld over goederen<br />
die in een gemeenschappelijk belang beheerd dienen<br />
te worden, in de praktijk ook wel genoemd afwikkelingsbewind.<br />
13 Omdat de wet spreekt van een bewind<br />
over goederen die gemeenschappelijk beheerd dienen<br />
te worden, is naar mijn mening vereist dat het goed<br />
dat onder het bewind valt tot een gemeenschap<br />
behoort. Dat wil zeggen, dat er meer dan één erfgenaam<br />
moet zijn of, bij een legaat, meer dan één legataris tot<br />
het goed moet zijn gerechtigd. 14 De rechtsverhouding<br />
tussen een vruchtgebruiker en een hoofdgerechtigde<br />
resp. een bezwaarde en een verwachter is geen vorm<br />
van gemeenschap. 15 Een bewind in een gemeenschappelijk<br />
belang is hier dan ook niet mogelijk.<br />
Het is mogelijk dat een bewind meer dan één strekking<br />
heeft. 16 In de eerste plaats kan een erflater een vruchtgebruik<br />
legateren en daarbij een bewind instellen over<br />
het vruchtgebruik. Hij kan dat bewind instellen in het<br />
belang van zowel de vruchtgebruiker als de hoofdgerechtigde;<br />
in dit geval is er sprake van (uitsluitend)<br />
2 Zie voor de rechtsgevolgen §3 en voor het<br />
einde §4 van afd. 4.5.7 BW.<br />
3 Dit onderwerp wordt in deze bijdrage<br />
slechts summier besproken.<br />
4 Onderwerpen welke zijn geregeld in art.<br />
4:167, 169, 170, 175, 176, 178-180 BW.<br />
5 Deze vermoedens zijn weerlegbaar. Dit<br />
blijkt uit de door de wetgever gebruikte<br />
woorden ‘… wordt vermoed …’.<br />
6 Dit bewind wordt in deze bijdrage aangeduid<br />
met de term beschermingsbewind.<br />
Dit bewind moet niet worden verward<br />
met een door de kantonrechter krachtens<br />
titel 1.19 BW ingesteld bewind ter<br />
bescherming van meerderjarigen, ook wel<br />
meerderjarigenbewind genoemd. Op een<br />
zodanig bewind zijn uitsluitend de bepalingen<br />
van titel 1.19 BW van toepassing<br />
en niet die van afdeling 4.5.7 BW.<br />
7 Art. 4:155, leden 2 t/m 4, BW.<br />
8 Een voorwaardelijke making was onder<br />
het oude erfrecht bekend als erfstelling<br />
over de hand (van het onverteerde) of<br />
fideï-commis (de residuo).<br />
9 Onder het oude erfrecht werden deze<br />
personen aangeduid met de term<br />
bezwaarde respectievelijk verwachter.<br />
10 In de wettelijke regeling heeft de vruchtgebruiker<br />
respectievelijk de bezwaarde de<br />
desbetreffende goederen op grond van de<br />
rechtsverhouding feitelijk onder zich. Bij<br />
dit beheer over die goederen kan het<br />
voorkomen dat de vruchtgebruiker of<br />
bezwaarde zich weinig of niets gelegen<br />
laat liggen aan de belangen van de hoofdgerechtigde<br />
of verwachter. Om conflicten<br />
hierover tussen deze personen te voorkomen,<br />
wordt een bewindvoerder aangesteld;<br />
deze heeft dan het beheer over de<br />
goederen. Met deze bewindsvormen<br />
wordt gepoogd de belangen van de<br />
hoofdgerechtigde resp. de verwachter te<br />
beschermen.<br />
11 Dit hoeft de erflater er niet van te weerhouden<br />
om aan de bewindvoerder richtlijnen<br />
te geven hoe hij zijn functie moet<br />
uitoefenen.<br />
12 Anders Asser-Perrick 6B (2005), nr. 536,<br />
en Klaassen-Luijten-Meijer, Huwelijksgoederen-<br />
en erfrecht, Tweede gedeelte:<br />
Erfrecht (2002), nr. 397.<br />
13 Deze bewindsvorm kwam, in tegenstelling<br />
tot de vormen bedoeld in de leden<br />
1-3 van art. 4:155 BW, in het oude recht<br />
niet voor.<br />
14 Anders F.W.J.M. Schols, Bewind en aan<br />
bewind verwante vormen, 2004, p. 17 e.v.<br />
De door hem daar aangehaalde passages<br />
uit de parlementaire geschiedenis bieden<br />
naar mijn mening onvoldoende steun<br />
voor zijn mening.<br />
15 Vgl. voor de verhouding tussen een<br />
hoofdgerechtigde en een beperkt gerechtigde<br />
M.J.A. van Mourik, Mon. BW B9<br />
(2006), p. 1.<br />
16 Art. 4:167, lid 3, BW gaat daarvan uit;<br />
vgl. ook Van der Burght c.s., Parl. Gesch.<br />
Invoeringswet Boek 4, p. 2079.<br />
26<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
27<br />
een conflictbewind. De erflater kan het bewind over<br />
het vruchtgebruik ook instellen uitsluitend om de<br />
vruchtgebruiker en/of de hoofdgerechtigde tegen<br />
zichzelf te beschermen, dan is er voor die rechthebbende(n)<br />
sprake van een beschermingsbewind.<br />
Het is ook mogelijk dat de erflater zowel een conflictbewind<br />
als een beschermingsbewind heeft gewild.<br />
Dan spelen er twee vormen van bewind tegelijkertijd.<br />
Gesteld dat in het hiervoor beschreven voorbeeld het<br />
vruchtgebruik (of de hoofdgerechtigdheid) aan meer<br />
dan één persoon toebehoort, is er sprake van een<br />
gemeenschap en kan de erflater ook nog een derde<br />
vorm van bewind instellen, het bewind in een<br />
gemeenschappelijk belang.<br />
Het voorgaande maakt duidelijk hoe belangrijk het is<br />
dat de erflater ondubbelzinnig in de uiterste wil<br />
aangeeft wat de strekking is van het bewind.<br />
3 De betrokkenen bij een bewind<br />
Bij een bewind spelen diverse personen een rol. In de<br />
eerste plaats is dat de bewindvoerder. Hij heeft de<br />
belangrijkste taak: hij beheert de goederen. Daarnaast<br />
is er de rechthebbende: hij is de eigenaar van de zaak<br />
onder bewind of, ingeval een recht onder bewind<br />
staat, degene aan wie dat recht toebehoort. Bij het<br />
zuivere beschermingsbewind zijn dat de enige<br />
personen die een rol spelen.<br />
Het bewind kan ook zijn ingesteld in het belang van<br />
een ander dan de rechthebbende of in een gemeenschappelijk<br />
belang. 17 Bij een bewind in het belang van<br />
een ander moeten we denken aan een conflictbewind.<br />
Rechthebbende is in die situatie de vruchtgebruiker of<br />
bezwaarde, met de ‘ander’ wordt gedoeld op de<br />
hoofdgerechtigde of de verwachter.<br />
Bij een bewind in een gemeenschappelijk belang is<br />
ieder van de overige deelgenoten in de gemeenschap<br />
die ander.<br />
4 De gevolgen van het bewind<br />
4.1 Beheer over goederen onder bewind<br />
Het meest ingrijpende gevolg van de instelling van<br />
een bewind is voor de rechthebbende het feit dat hij<br />
het beheer nagenoeg helemaal mist. Hij heeft slechts<br />
een zeer beperkte zelfstandige bevoegdheid: hij is<br />
uitsluitend bevoegd tot handelingen welke dienen tot<br />
gewoon onderhoud van goederen die hij zelf in<br />
gebruik heeft en tot handelingen die geen uitstel<br />
kunnen lijden. 18 Voor het overige is het beheer<br />
opgedragen aan de bewindvoerder.<br />
De wetgever geeft geen definitie wat in het kader van<br />
bewind als beheer moet worden beschouwd. De literatuur<br />
sluit vaak aan bij de omschrijving van beheer bij<br />
de regeling van de gemeenschap, art. 3:170 BW. Onder<br />
omstandigheden is het mogelijk dat goed beheer met<br />
zich meebrengt dat de bewindvoerder bevoegd is tot<br />
beschikking over de goederen onder bewind. 19 Op een<br />
zodanig ‘beschikken’ is de hierna uitgebreider te<br />
bespreken bepaling van art. 4:169 BW niet van<br />
toepassing; de bewindvoerder heeft dan géén toestemming<br />
van de rechthebbende nodig.<br />
De regeling met betrekking tot beheer over goederen<br />
onder bewind geldt voor alle bewindsvormen,<br />
ongeacht de strekking.<br />
4.2 Beschikken over goederen onder bewind<br />
De regeling met betrekking tot de beschikkingsbevoegdheid<br />
over goederen onder bewind is gedifferentieerder<br />
dan die met betrekking tot beheer. In de<br />
eerste plaats maakt de wet een onderscheid tussen<br />
beschikken door de rechthebbende en beschikken<br />
door de bewindvoerder. 20 In de tweede plaats maakt<br />
de wet een onderscheid naargelang de strekking van<br />
het bewind.<br />
De wet onderscheidt tussen beheer en andere handelingen<br />
dan beheer. 21 In deze bijdrage zullen deze<br />
andere handelingen dan beheer gemakshalve worden<br />
aangeduid met ‘beschikkingshandelingen’ of<br />
‘beschikken’.<br />
Wanneer de rechthebbende wil beschikken over<br />
goederen onder een beschermingsbewind, is daartoe<br />
steeds de medewerking of toestemming van de<br />
bewindvoerder nodig. 22 Weigert de bewindvoerder<br />
medewerking of toestemming aan de rechthebbende<br />
te verlenen, dan heeft deze niet de mogelijkheid om<br />
vervangende toestemming aan de kantonrechter te<br />
vragen. Dit leidt voor de rechthebbende tot een<br />
absolute onmogelijkheid om te beschikken, behalve<br />
wanneer de weigering van de bewindvoerder moet<br />
worden gekwalificeerd als misbruik van recht.<br />
Staan de goederen onder uitsluitend een conflictbewind<br />
of een bewind in een gemeenschappelijk belang,<br />
dan kan de rechthebbende (vruchtgebruiker of<br />
bezwaarde) wél zelfstandig, dit wil zeggen zonder<br />
17 Art. 4:167, leden 2 en 3, BW, 169, lid 2,<br />
BW.<br />
18 Art. 4:166 BW. Vergeleken met de regeling<br />
bij de executele in art. 4:144 en 145<br />
BW zijn de bevoegdheden van de rechthebbende<br />
die erfgenaam is bij bewind<br />
iets ruimer geformuleerd.<br />
19 Handboek Nieuw Erfrecht (2006), p. 563.<br />
20 Art. 4:167, lid 1, BW (als de rechthebbende<br />
wil beschikken) en 169, lid 1, letter<br />
a, BW (als de bewindvoerder wil beschikken).<br />
21 Letterlijk in art. 4:167, lid 1, BW: ‘andere<br />
handelingen dan die in het vorige artikel<br />
bedoeld’.<br />
22 Art. 4:167, lid 1, BW.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 27
27 ftV<br />
medewerking of goedkeuring van de bewindvoerder<br />
beschikken. Echter, het bewind blijft op de goederen<br />
rusten. 23 De verkrijger zal dus de beheersbevoegdheid<br />
van de bewindvoerder moeten respecteren. Dit maakt<br />
het niet aantrekkelijker voor de verkrijger.<br />
Wil de rechthebbende beschikken over goederen<br />
waarop zowel een beschermingsbewind als een<br />
conflictbewind en/of een bewind in een gemeenschappelijk<br />
belang rust, dan worden de regels van de<br />
leden 1 én 2 van art. 4:167 BW beide toegepast: de<br />
rechthebbende heeft én medewerking of toestemming<br />
van de bewindvoerder nodig én na vervreemding<br />
blijft het bewind op de goederen rusten. 24 Ook hier<br />
geldt dat de rechthebbende niets kan ondernemen<br />
tegen een bewindvoerder die zijn medewerking of<br />
toestemming weigert.<br />
Wanneer de bewindvoerder wil overgaan tot een<br />
beschikkingshandeling, heeft hij in de wettelijke<br />
regeling, ongeacht de strekking van het bewind, in elk<br />
geval de toestemming van de rechthebbende nodig. 25<br />
Is het bewind ingesteld uitsluitend of mede in het<br />
belang van een ander dan de rechthebbende of in een<br />
gemeenschappelijk belang ingesteld, dan is ook<br />
toestemming van die ander vereist. 26 Als voorbeeld<br />
kan hier dienen de vervreemding door de bewindvoerder<br />
van een goed waarop een (onder bewind<br />
gesteld) recht van vruchtgebruik rust. De bewindvoerder<br />
heeft in dit geval de toestemming nodig van<br />
én de vruchtgebruiker én de hoofdgerechtigde.<br />
Wanneer de rechthebbende of de ander wiens toestemming<br />
is vereist, minderjarig is of onder curatele<br />
staat, dient zijn wettelijke vertegenwoordiger de<br />
vereiste toestemming te geven. Deze laatste heeft<br />
daartoe machtiging van de kantonrechter nodig. 27<br />
Staan de goederen van een rechthebbende onder een<br />
meerderjarigenbewind, dan heeft de ‘meerderjarigen’-<br />
bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of<br />
machtiging van de kantonrechter nodig. 28<br />
Wanneer de rechthebbende en/of de ander in wiens<br />
belang het bewind is ingesteld zijn toestemming<br />
weigert, heeft de bewindvoerder de mogelijkheid om<br />
aan de kantonrechter een vervangende machtiging te<br />
verzoeken. 29<br />
Wanneer de bewindvoerder een goed van de nalatenschap<br />
heeft vervreemd, leidt die vervreemding ertoe<br />
dat het bewind over het vervreemde goed eindigt, dit<br />
ongeacht de strekking van het bewind. Het bewind<br />
komt op grond van de regeling van zaaksvervanging 30<br />
te rusten op hetgeen voor het vervreemde goed in de<br />
plaats is getreden.<br />
Niet uit het oog mag worden verloren de beperking<br />
die art. 3:190, lid 1, BW aanbrengt wanneer het gaat<br />
om het beschikken over een aandeel in een afzonderlijk<br />
goed van een gemeenschap. Beschikken is slechts<br />
mogelijk met toestemming van de overige deelgenoten,<br />
ook als die beschikking geschiedt door een bewindvoerder<br />
die geen toestemming van de rechthebbende<br />
nodig heeft. Overtreding van dit voorschrift leidt tot<br />
een ongeldige overdracht, omdat beschikkingsbevoegdheid<br />
ontbreekt.<br />
4.3 Verdeling en uitsluiting van de vordering<br />
tot verdeling<br />
De bevoegdheid tot handelingen met betrekking tot<br />
een onder bewind gesteld aandeel in een gemeenschap<br />
is geregeld in art. 4:170 BW. Het betreft een<br />
drietal handelingen. Het vorderen van verdeling is een<br />
exclusieve bevoegdheid van de bewindvoerder; de<br />
rechthebbende is dus onbevoegd. Voor de rechthebbende<br />
is wel een rol weggelegd als het gaat om<br />
twee andere handelingen, namelijk de overeenkomst<br />
tot het uitsluiten van de vordering tot verdeling 31 en<br />
de verdeling zelf. 32 Voor deze handelingen moet de<br />
rechthebbende toestemming verlenen. Is het bewind<br />
ingesteld uitsluitend of mede in het belang van een<br />
ander, dan is ook toestemming van die ander vereist. 33<br />
Zowel de toestemming van de rechthebbende als die<br />
van de ander kan, wanneer zij niet wordt verleend,<br />
door de machtiging van de kantonrechter worden<br />
vervangen. 34<br />
4.4 Wijziging van de bevoegdheden en<br />
verplichtingen van de bewindvoerder<br />
In lid 1 van art. 4:171 BW geeft de wet aan de erflater<br />
de bevoegdheid de bevoegdheden en verplichtingen<br />
van de bewindvoerder nader te regelen; de erflater is<br />
bevoegd deze ruimer of beperkter vast te stellen. Uit<br />
de parlementaire geschiedenis 35 blijkt dat de erflater<br />
de bevoegdheid van de bewindvoerder zodanig kan<br />
uitbreiden, dat noch toestemming van de rechthebbende<br />
noch machtiging van de kantonrechter<br />
nodig is. De geschiedenis rept op dit punt niet over de<br />
positie van de ‘ander’ in wiens belang het bewind is<br />
23 Art. 4:167, lid 2, BW.<br />
24 Art. 4:167, lid 3, BW.<br />
25 Art. 4:169, lid 1, letter a, BW.<br />
26 Art. 4:169, lid 2, BW.<br />
27 Voor de ouder art. 1:253k jo. art. 1:345,<br />
lid 1, BW, voor de voogd art. 1:345, lid 1,<br />
BW, en voor de curator art. 1:386, lid 1 jo.<br />
art. 1:345, lid 1, BW.<br />
28 Art. 1:441, lid 2, BW.<br />
29 Art. 4:169, lid 3, BW.<br />
30 Art. 4:154 BW.<br />
31 Art. 3:178, lid 5, BW bepaalt dat onder<br />
meer de deelgenoten in een gemeenschap<br />
de bevoegdheid hebben om de vordering<br />
tot verdeling voor een termijn van ten<br />
hoogste vijf jaar uit te sluiten.<br />
32 Art. 4:170, lid 2, BW.<br />
33 Art. 4:170, lid 3 jo. 169, lid 2, BW.<br />
34 Art. 4:170, lid 3 jo. 169, lid 3, BW.<br />
35 Van der Burght c.s., Parl. Gesch.<br />
Invoeringswet Boek 4, p. 2132.<br />
28<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
27<br />
ingesteld. Ik neem aan dat nu de toestemming van de<br />
rechthebbende niet nodig is, die van de ‘ander’ evenmin<br />
is vereist.<br />
In de literatuur wordt verschillend gedacht over hoe<br />
ver een erflater de bevoegdheden van een bewindvoerder<br />
kan oprekken. Met name wordt betwijfeld of<br />
de erflater een bewindvoerder bevoegd kan maken<br />
zelfstandig (dat wil zeggen zonder toestemming van<br />
de rechthebbende of machtiging van de kantonrechter)<br />
te verdelen. 36 Inmiddels heeft de Rechtbank<br />
Den Haag op 11 oktober 2006 37 bevestigd dat aan een<br />
bewindvoerder een zelfstandige beschikkingsbevoegdheid<br />
kan worden toegekend. Deze uitspraak ging over<br />
de bevoegdheid om zelfstandig te beschikken, zij geeft<br />
dan ook geen direct antwoord op de vraag of de<br />
bewindvoerder zelfstandig kan verdelen. Niettemin<br />
moet naar mijn mening worden aangenomen dat dit<br />
wél mogelijk is. Niet goed valt in te zien waarom zelfstandig<br />
beschikken wel, maar zelfstandig verdelen niet<br />
mogelijk zou zijn. 38<br />
Wanneer geen toestemming van de rechthebbende is<br />
vereist, is, in het geval dat de rechthebbende het vrije<br />
beheer mist over zijn vermogen ten gevolge van<br />
minderjarigheid, curatele of meerderjarigenbewind,<br />
ook geen rol meer weggelegd voor de kantonrechter<br />
om de wettelijke vertegenwoordiger in het voorkomende<br />
geval te voorzien van zijn machtiging.<br />
De vrijheid van de bewindvoerder lijkt hier onbeperkt,<br />
maar is het niet. Hij zal van zijn handelen te zijner tijd<br />
rekening en verantwoording moeten afleggen aan de<br />
rechthebbende(n). 39 Daarbij geldt wel dat naarmate<br />
de testateur de bewindvoerder een grotere mate van<br />
vrijheid van handelen heeft gegeven, de mogelijkheden<br />
van de erfgenamen om de bewindvoerder aan te<br />
spreken op onzorgvuldig handelen dienovereenkomstig<br />
minder worden.<br />
4.5 Verhaal op goederen onder bewind 40<br />
Om te voorkomen dat een rechthebbende indirect<br />
over het onder bewind gestelde vermogen kan<br />
beschikken doordat zijn schuldeisers zich verhalen op<br />
de goederen onder bewind, is die verhaalsmogelijkheid<br />
bij een beschermingsbewind beperkt. Art. 4:175<br />
BW bevat in lid 1 een limitatieve opsomming van<br />
schulden waarvoor de goederen onder bewind kunnen<br />
worden uitgewonnen. Als het bewind is ingesteld<br />
over een erfdeel, vallen daaronder onder meer de<br />
schulden van de nalatenschap. Daarnaast kan een<br />
schuldeiser de goederen uitwinnen voor de schulden<br />
die de rechthebbende binnen de grenzen van art. 4:166<br />
en 167 BW bevoegdelijk is aangegaan. Een voorbeeld<br />
hiervan is de schuld die voortvloeit uit een door de<br />
rechthebbende verstrekte opdracht tot het verrichten<br />
van gewoon onderhoud of een verkoop door de<br />
rechthebbende met toestemming van de bewindvoerder.<br />
Indien de rechthebbende een handeling verricht<br />
waartoe hij op grond van art. 4:166 of 167 BW niet<br />
bevoegd is, is die handeling toch geldig als zijn wederpartij<br />
het bewind niet kende of behoorde te kennen. 41<br />
De rechthebbende gaat bijvoorbeeld onbevoegd een<br />
overeenkomst van koop aan met betrekking tot een<br />
huis onder bewind. Gesteld dat de wederpartij het<br />
bewind niet kende noch behoorde te kennen. 42<br />
De overeenkomst is dan geldig en moet worden<br />
nagekomen. De schade welke die wederpartij lijdt, is<br />
verhaalbaar op het vermogen onder bewind. Hier<br />
geldt wel een beperking wat betreft de vorm van de<br />
schadevergoeding: een veroordeling tot nakoming van<br />
een overeenkomst tot vervreemding is niet mogelijk.<br />
De teleurgestelde koper zal zich tevreden moeten<br />
stellen met een schadevergoeding in geld. Deze<br />
schadevergoeding is verhaalbaar op het vermogen<br />
onder bewind, ook op de onbevoegd verkochte<br />
woning! Wel heeft de bewindvoerder de bevoegdheid<br />
om andere goederen van de rechthebbende aan te<br />
wijzen die niet onder bewind staan en die geheel of<br />
gedeeltelijk verhaal bieden. Het is dus niet mogelijk<br />
helemaal te voorkomen dat bewindgoederen worden<br />
uitgewonnen voor ‘andere’ schulden van de rechthebbende.<br />
Het gevolg van verhaal op een bewindgoed<br />
is dat het bewind over dat goed eindigt. 43<br />
De situatie met betrekking tot verhaal op bewindgoederen<br />
is anders wanneer het gaat om een bewind<br />
in het belang van een ander of in een gemeenschappelijk<br />
belang. De schuldeiser kan dan het goed onder<br />
bewind uitwinnen, maar het bewind blijft erop<br />
rusten. 44 Het is in deze situatie overigens voor de<br />
rechtsgevolgen niet relevant of er ook nog een<br />
36 Zie o.m. W.G. Huijgen, WPNR (2004)<br />
6587, en W. Kleijn, JBN 2003, nr. 24, die<br />
pleiten dat aan de bewindvoerder niet de<br />
bevoegdheid kan worden toegekend zelfstandig<br />
te verdelen. Het tegendeel werd<br />
bepleit door C.A. Kraan, WPNR (2003)<br />
6544, B.M.E.M. Schols, WPNR (2004)<br />
6571, en F.W.J.M. Schols, Testamentair<br />
bewind naar nieuw erfrecht,Preadvies<br />
KNB 2004, p. 60 e.v.<br />
37 Rolnr. 243449/HA ZA 05-1678.<br />
38 Zie S. Perrick, WPNR (2006) 6672.<br />
39 Art. 4:161, lid 1, BW.<br />
40 Zie voor een meer uitgebreide (en kritische)<br />
behandeling van dit onderwerp<br />
S. Perrick, WPNR (2005) 6628. In deze<br />
bijdrage worden slechts de hoofdlijnen<br />
van de regeling besproken.<br />
41 Art. 4:168, lid 1, BW.<br />
42 De wederpartij kan in dit voorbeeld te<br />
goeder trouw zijn als het bewind niet is<br />
gepubliceerd in de openbare registers en<br />
hij het anderszins ook niet kende of<br />
behoorde te kennen. De bewindvoerder is<br />
verplicht tot publicatie van het bewind,<br />
tenzij bij de instelling van het bewind<br />
anders is bepaald, art. 4:160, lid 2, letter a,<br />
BW.<br />
43 Art. 4:175, lid 3, BW.<br />
44 Vergelijk deze situatie met die waarin een<br />
bewind is ingesteld uitsluitend in het<br />
belang van een ander of in een gemeenschappelijk<br />
belang en de rechthebbende<br />
overgaat tot vervreemding (art. 4:167, lid<br />
2, BW): ook hier blijft het bewind op het<br />
goed rusten.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 29
27 ftV<br />
beschermingsbewind op de uitgewonnen goederen<br />
rust. 45<br />
Het valt te betwijfelen of een goed dat slechts onder<br />
de last van bewind kan worden uitgewonnen een<br />
aantrekkelijk verhaalsobject vormt.<br />
4.6 Het einde van het bewind<br />
In §4 van afdeling 4.5.7 BW zijn de regels opgenomen<br />
die betrekking hebben op het einde van het bewind.<br />
Twee van de vijf artikelen van die paragraaf bevatten<br />
algemene regels die voor meer dan één bewindsvorm<br />
gelden, ongeacht de strekking; de drie andere artikelen<br />
hebben telkens slechts betrekking op een bewindsvorm<br />
met een specifieke strekking.<br />
Art. 4:177 BW geldt voor alle bewindsvormen<br />
ongeacht de strekking. Het bepaalt dat een bewind<br />
dat voor een bepaalde tijd is ingesteld, eindigt door<br />
het verstrijken van die termijn. In de praktijk wordt<br />
aan een afwikkelingsbewind vaak een termijn van vijf<br />
jaar gekoppeld. Na verloop van die termijn vervalt<br />
dan het afwikkelingsbewind. 46<br />
Daarnaast regelt het de gevolgen van een verwerping<br />
van de erfstelling of het legaat waaraan het bewind is<br />
verbonden. Het bewind vervalt dan, zonder terugwerkende<br />
kracht, als het daarmee gediende belang<br />
vervalt. Heeft de erflater bijvoorbeeld een vruchtgebruik<br />
onder bewind gesteld en verwerpt de legataris<br />
dat recht, dan is er geen bewind meer nodig.<br />
Art. 4:178 BW regelt het einde van een bewind dat is<br />
ingesteld in het belang van de rechthebbende. Als de<br />
rechthebbende een natuurlijk persoon is, zijn er drie<br />
gevallen waarin het bewind eindigt. In de eerste plaats<br />
eindigt het bewind van rechtswege bij het overlijden<br />
van de rechthebbende. In de tweede plaats eindigt het<br />
wanneer de rechtbank het bewind opheft op verzoek<br />
van de bewindvoerder. Daarvoor is vereist dat er<br />
sprake is van onvoorziene omstandigheden 47 of dat<br />
aannemelijk is dat de rechthebbende de goederen<br />
onder bewind zelf op verantwoorde wijze zal kunnen<br />
besturen. Tot slot kan ook de rechthebbende zelf aan<br />
de rechtbank opheffing van het bewind verzoeken.<br />
Hiervoor is vereist dat na het overlijden ten minste<br />
vijf jaar zijn verlopen en dat de rechthebbende de<br />
goederen onder bewind zelf op verantwoorde wijze<br />
zal kunnen besturen. Deze termijn en haar aanvangstijdstip<br />
48 zijn dwingend recht.<br />
Art. 4:179 BW regelt het einde van een bewind dat is<br />
ingesteld in het belang van een ander dan de rechthebbende.<br />
Hier moet worden gedacht aan het<br />
conflictbewind bij vruchtgebruik en voorwaardelijke<br />
makingen. Dit bewind eindigt wanneer het belang<br />
vervalt, dat wil zeggen wanneer het vruchtgebruik<br />
eindigt of wanneer de voorwaarde wordt vervuld.<br />
Daarnaast eindigt het bewind wanneer de rechthebbende<br />
en degene in wiens belang het bewind is<br />
ingesteld, een gemeenschappelijk besluit tot opheffing<br />
nemen. Als voorbeeld kan dienen de situatie dat een<br />
hoofdgerechtigde of een verwachter van oordeel is dat<br />
de bescherming die het bewind hem biedt, niet meer<br />
nodig is en die daarom samen met de vruchtgebruiker<br />
of bezwaarde een besluit tot opheffing neemt. Een<br />
eenzijdige opzegging is mogelijk door degene op wie<br />
een schuld uit een legaat onder opschortende tijdsbepaling<br />
of voorwaarde of uit een testamentaire last<br />
rust, wanneer dertig jaren na het overlijden zijn<br />
verlopen. De ander die betrokken is bij dat legaat of<br />
die last kan deze opzegging niet tegenhouden.<br />
Tot slot regelt art. 4:180 BW het einde van een bewind<br />
in een gemeenschappelijk belang. Dat eindigt indien<br />
en voor zover het belang vervalt, dus bij (partiële)<br />
verdeling van de gemeenschap, en indien en voor zover<br />
het bewind wordt opgezegd door de deelgenoten in<br />
de gemeenschap. Daarnaast eindigt dit bewind door<br />
opzegging door de rechthebbende. Die opzegging is<br />
pas mogelijk als ten minste vijf jaren na het overlijden<br />
zijn verstreken. Ook deze termijn en haar aanvangstijdstip<br />
zijn dwingend recht.<br />
Het is mogelijk dat een deelgenoot het bewind wel<br />
opzegt en de andere deelgenoot het bewind laat<br />
voortduren. In dat geval komt het beheer toe aan de<br />
bewindvoerder voor zover het betreft de aandelen van<br />
de rechthebbende die niet hebben opgezegd, tezamen<br />
met de rechthebbenden die wel hebben opgezegd.<br />
Art. 4:181 BW bevat enkele formaliteiten voor de<br />
opzegging van een conflictbewind of een bewind in<br />
een gemeenschappelijk belang. De opzegging moet<br />
schriftelijk geschieden en er moet een termijn van één<br />
maand in acht worden genomen. De opzegging moet<br />
worden gericht aan de bewindvoerder en, bij een<br />
conflictbewind, aan de hoofdgerechtigde of verwachter,<br />
en bij een bewind in een gemeenschappelijk<br />
belang, aan de overige deelgenoten.<br />
5 Het beschermingsbewind in de praktijk<br />
Het beschermingsbewind zal in de praktijk vooral<br />
dienst kunnen doen bij jonge, meerderjarige verkrij-<br />
45 Art. 4:175, lid 3, en 176 BW.<br />
46 Of het raadzaam is altijd een termijn te<br />
koppelen aan een afwikkelingsbewind<br />
betwijfel ik, behalve in het geval het de<br />
bedoeling is om de afwikkelingsbewindvoerder<br />
tot handelen te dwingen. In<br />
andere gevallen zou ik een termijn achterwege<br />
laten. De deelgenoten kunnen<br />
het afwikkelingsbewind na verloop van<br />
vijf jaar opzeggen (art. 4:180, lid 2, BW).<br />
Laten zij opzegging achterwege, dan<br />
duurt het bewind voort.<br />
47 Het bepaalde over onvoorziene omstandigheden<br />
in art. 6:258 BW is hier van<br />
overeenkomstige toepassing.<br />
48 De termijn vangt aan bij het overlijden,<br />
ook wanneer het bewind later ingaat (vgl.<br />
art. 4:153, lid 2, BW).<br />
30<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
27<br />
gers. Zonder bewind kunnen zij vanaf het bereiken<br />
van de meerderjarigheid naar eigen inzicht over hun<br />
vermogen beschikken. Veel erflaters huiveren bij de<br />
gedachte dat hun kinderen het van hen geërfde<br />
vermogen verspillen. Een beschermingsbewind kan<br />
een goede oplossing zijn. Door een zodanig bewind in<br />
te stellen, ontneemt de erflater hun het beheer en de<br />
zelfstandige beschikkingsbevoegdheid over het<br />
geërfde vermogen. Wil de erflater niet dat de bewindvoerder<br />
voor het verrichten van beschikkingshandelingen<br />
is aangewezen op de rechthebbende of op (vervangende)<br />
machtiging van de kantonrechter, dan kan<br />
hij gebruikmaken van de mogelijkheden die art. 4:171<br />
BW hem biedt en de bevoegdheden van de bewindvoerder<br />
zodanig uitbreiden dat die toestemming of<br />
machtiging niet nodig is.<br />
Ook bij minderjarige verkrijgers kan het instellen van<br />
een beschermingsbewind dienstig zijn. Minderjarigen<br />
beheren weliswaar hun vermogen niet zelf, maar de<br />
erflater wil ook niet dat hun wettelijke vertegenwoordiger<br />
(ouder(s), voogd of curator) het bewind voert<br />
over het geërfde vermogen. De erflater heeft dan twee<br />
mogelijkheden. Hij kan een beschermingsbewind<br />
instellen en de bevoegdheden van de bewindvoerder<br />
binnen het kader van art. 4:171 BW wijzigen zoals<br />
hem goeddunkt. Hij kan ook een bewind instellen als<br />
bedoeld in art. 1:253i, lid 4, letter c,BW.Bij dit<br />
bewind treedt de door de erflater benoemde bewindvoerder<br />
in de plaats van de wettelijke vertegenwoordiger.<br />
Op dit bewind zijn niet de regels van Boek 4 BW<br />
van toepassing, maar uitsluitend die welke betrekking<br />
hebben op het bewind van de voogd. 49 Van deze regels<br />
kan de erflater niet afwijken. Dit heeft onder meer tot<br />
gevolg dat de bewindvoerder machtiging nodig heeft<br />
voor alle handelingen waarvoor een voogd ook<br />
machtiging of goedkeuring van de kantonrechter<br />
nodig heeft. 50 Bij het defungeren van de bewindvoerder<br />
kan de kantonrechter géén opvolger benoemen.<br />
Het bewind van de door de erflater aangestelde<br />
bewindvoerder vervalt en de wettelijke vertegenwoordiger<br />
zal voor de toekomst het bewind voeren. 51<br />
Het beschermingsbewind kent twee ‘nadelen’. In de<br />
eerste plaats is dat de termijn van vijf jaar na verloop<br />
waarvan de rechthebbende aan de rechtbank<br />
opheffing van het bewind kan verzoeken op de grond<br />
dat hij de onder bewind staande goederen zelf op<br />
verantwoorde wijze kan besturen. Het feit dat deze<br />
termijn gaat lopen bij het overlijden van de erflater<br />
kan ertoe leiden dat die termijn al is verstreken<br />
wanneer een rechthebbende meerderjarig wordt.<br />
Of deze termijn inderdaad te kort is, hangt af van de<br />
maatstaven die de rechter in de praktijk zal aanleggen<br />
om te beoordelen of een rechthebbende de goederen<br />
zelf op verantwoorde wijze kan besturen. Hierover<br />
bestaat nog geen jurisprudentie. Het is dus afwachten<br />
hoe de rechter met deze discretionaire bevoegdheid<br />
zal omgaan.<br />
Een ander nadeel van bewind is dat het, ongeacht de<br />
strekking van het bewind, de making waaraan het is<br />
verbonden inferieur maakt. 52 Dit wil zeggen, dat een<br />
rechthebbende die legitimaris is, de making straffeloos<br />
kan verwerpen. De making wordt dan niet toegerekend<br />
op zijn legitieme portie. 53 Op deze niet-toerekening<br />
bestaat echter één uitzondering. 54 Wanneer een<br />
bewind is ingesteld, hetzij omdat de legitimaris<br />
ongeschikt of onmachtig is in het beheer te voorzien,<br />
hetzij omdat zonder bewind de goederen hoofdzakelijk<br />
aan zijn schuldeisers ten goede zouden komen,<br />
kan die legitimatis niet zonder meer straffeloos<br />
verwerpen. 55 Hij moet de making met bewind aanvaarden<br />
en vervolgens de in het testament genoemde<br />
grond(en) voor het bewind betwisten. Op de bewindvoerder<br />
rust dan de last te bewijzen dat de genoemde<br />
grond(en) juist is (zijn). Slaagt de bewindvoerder in<br />
dat bewijs, dan wordt de making toegerekend op de<br />
legitieme portie; slaagt hij daarin niet, dan kan 56 de<br />
legitimaris verklaren dat hij zijn legitieme portie in<br />
geld wil ontvangen. Wat vervolgens nog van de oorspronkelijke<br />
making aan de legitimaris resteert, komt<br />
toe aan degenen die zouden hebben verkregen als de<br />
legitimaris de making had verworpen. 57<br />
6 Het afwikkelingsbewind in de praktijk<br />
Het afwikkelingsbewind kan als verlengstuk van de<br />
executele dienen. Om een en ander in goed perspectief<br />
te plaatsen, zal eerst enige aandacht worden besteed<br />
aan de regeling van het beheer en de beschikking in<br />
het kader van de executele.<br />
6.1 De bevoegdheden van een executeur<br />
Voorop moet worden gesteld dat de wettelijke regeling<br />
van de executele grotendeels dwingend recht is.<br />
De testateur kan de bevoegdheden van een executeur<br />
49 Deze regels treft men aan in art. 1:337-<br />
377 BW.<br />
50 Zie onder meer art. 1:345-351 en 353 BW.<br />
51 Zie art. 1:253i, lid 6, 337, lid 3, 2e volzin,<br />
en 386, lid 1 jo. 337, lid 3, 2e volzin, BW.<br />
52 Art. 4:72, aanhef en letter a, en 73, lid 1,<br />
aanhef en letter a, BW.<br />
53 Art. 4:71 BW.<br />
54 Deze uitzondering bestaat alleen voor het<br />
beschermingsbewind, niet voor de<br />
bewindsvormen met een andere strekking.<br />
55 De grond(en) waarom het bewind is<br />
ingesteld, moeten in het testament zijn<br />
genoemd.<br />
56 Hij kan de making met het bewind aanvaarden.<br />
Dan moet met het waardedrukkende<br />
effect van dat bewind rekening<br />
worden gehouden, art. 4:75, lid 5, BW.<br />
57 In de wettelijke regeling is dus een<br />
sanctie, een cautio Socini ingebouwd.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 31
27 ftV<br />
slechts uitbreiden indien en voor zover de wet dat<br />
uitdrukkelijk toestaat. 58<br />
Een executeur heeft in het wettelijke systeem drie<br />
taken. 59 In de eerste plaats moet hij de goederen van<br />
de nalatenschap beheren. Dit beheer is exclusief, de<br />
erfgenamen zijn daartoe niet bevoegd. 60 In het kader<br />
van dit beheer 61 is de executeur zonodig bevoegd tot<br />
beschikking over de goederen.<br />
In de tweede plaats heeft de executeur als taak het<br />
voldoen van de schulden van de nalatenschap, die<br />
tijdens zijn beheer uit de goederen van de nalatenschap<br />
behoren te worden voldaan. Daartoe kent de<br />
wet hem een bevoegdheid tot tegeldemaking ofwel<br />
verkoop toe. Bij de uitoefening van die bevoegdheid<br />
dient de executeur in overleg te treden met de erfgenamen<br />
62 . Dat overleg moet betrekking hebben op<br />
de keuze en de wijze van tegeldemaking van goederen<br />
van de nalatenschap. De wet geeft de testateur de<br />
mogelijkheid de executeur van deze verplichting tot<br />
overleg te bevrijden. 63<br />
Tot slot moet de executeur de hem opgelegde testamentaire<br />
lasten nakomen. In dat geval heeft de executeur<br />
die bevoegdheden die nodig zijn tot het volvoeren van<br />
de desbetreffende last. 64 Deze ruimhartige regeling<br />
zou een testateur kunnen verleiden om de bevoegdheden<br />
van de executeur uit te breiden door het<br />
opleggen van lasten welke uitsluitend op de executeur<br />
en niet mede op de erfgenamen 65 rusten. Door de last<br />
alleen op de executeur te leggen, voorkomt de testateur<br />
dat een legitimaris met succes 66 een beroep doet<br />
op zijn legitieme portie, immers de executele sec is<br />
niet inferieur en de in principe wél inferieure last 67<br />
leidt in dit geval niet tot inferioriteit omdat zij<br />
uitsluitend op de executeur rust en niet (mede) op de<br />
legitimaris.<br />
Het is niet duidelijk in hoeverre de testateur het<br />
fenomeen van de testamentaire last kan inzetten om<br />
de beperkingen die afdeling 4.5.6 BW stelt aan het<br />
uitbreiden van de bevoegdheden van de executeur, te<br />
ontgaan. Gezien het dwingendrechtelijke karakter van<br />
de executele, is het naar mijn mening niet mogelijk<br />
binnen de regeling van de executele de executeur de<br />
vrije hand te geven bij de uitvoering van een last, voor<br />
zover de uitvoering of nakoming van die last gepaard<br />
gaat met beschikkingshandelingen anders dan die<br />
bedoeld in art. 4:147 BW of met verdelingshandelingen.<br />
Een executeur die een last naar eigen inzicht mag<br />
uitvoeren, is gelijk te stellen aan een afwikkelingsbewindvoerder.<br />
68 Een zodanige beschikking moet,<br />
voor zover het betreft bevoegdheden op het gebied<br />
van beheer, beschikken en verdeling, worden<br />
geconverteerd in een afwikkelingsbewind. 69<br />
Het voorgaande samenvattend blijkt dat een executeur<br />
slechts in drie gevallen over goederen van de nalatenschap<br />
mag beschikken en dat een uitbreiding van de<br />
beschikkingsbevoegdheid van de executeur niet<br />
mogelijk is.<br />
Een andere reden waarom een testateur niet altijd kan<br />
volstaan met uitsluitend een executele, ligt in het feit<br />
dat de erfgenamen 70 in een tweetal in de wet genoemde<br />
gevallen 71 de beheersbevoegdheid van een executeur<br />
kunnen beëindigen. Deze bevoegdheid tot beëindiging,<br />
die van dwingend recht is en dus niet door de erflater<br />
terzijde kan worden geschoven, komt toe aan de erfgenamen.<br />
Het besluit tot beëindiging van het beheer<br />
moet door de erfgenamen unaniem worden genomen.<br />
Door de executeur ook tot erfgenaam te benoemen, 72<br />
kan de testateur op eenvoudige wijze voorkomen dat<br />
tegen de zin van de executeur/mede-erfgenaam van<br />
deze bevoegdheid wordt gebruikgemaakt.<br />
6.2 Afwikkelingsbewind als verlengstuk van de<br />
executele<br />
De testateur kan aan de executeur ruimere bevoegdheden<br />
toekennen door een afwikkelingsbewind in te<br />
stellen en de executeur (of een ander 73 ) tot afwikke-<br />
58 Asser-Perrick 6B (2005), nr. 515; Handboek<br />
Nieuw Erfrecht (2006), p. 525;<br />
Pitlo/Van der Burght, Ebben, Erfrecht<br />
(2004), nr. 434.<br />
59 Art. 4:144, lid 1, BW.<br />
60 Art. 4:145, lid 1, BW.<br />
61 De wetgever geeft geen definitie wat in<br />
het kader van de executele als beheer<br />
moet worden beschouwd. De literatuur<br />
sluit vaak aan bij de omschrijving van<br />
beheer bij de regeling van de gemeenschap,<br />
art. 3:170 BW.<br />
62 De executeur is overigens verplicht niet<br />
alleen met de erfgenamen te overleggen,<br />
maar ook met de vruchtgebruiker van de<br />
gehele of gedeeltelijke nalatenschap (art.<br />
4:147, lid 4, BW) en met de ‘onterfde’<br />
echtgenoot aan wie een vruchtgebruik<br />
toekomt in de zin van art. 4:29 en/of 30 BW.<br />
63 Art. 4:147, lid 2, BW.<br />
64 Handboek Nieuw Erfrecht (2006), p. 534;<br />
Pitlo/Van der Burght, Ebben, Erfrecht<br />
(2004), nr. 435.<br />
65 Art. 4:130, lid 2, BW.<br />
66 Dit succes zal beperkt zijn, omdat een<br />
legitimaris dan alleen nog recht heeft op<br />
een bedrag in geld. Hij loopt daarbij nog<br />
het risico dat giften aan hem worden toegerekend<br />
op zijn legitieme portie (art.<br />
4:70 BW). Erft ook nog een langstlevende,<br />
dan kan de erflater bepalen dat de vordering<br />
van de legitimaris uitsluitend tegen<br />
deze kan worden ingesteld en dat de vordering<br />
pas opeisbaar is bij het overlijden<br />
van de langstlevende (art. 4:87 resp. 82 en<br />
83 BW).<br />
67 Art. 4:72, aanhef en onder a, en art. 73,<br />
lid 1, aanhef en onder a,BW.<br />
68 Zie M.J.A. van Mourik, WPNR (2004)<br />
6560, inzake de bevoegdheid tot verdeling<br />
door een executeur.<br />
69 Dit heeft tot gevolg dat de making in het<br />
kader van de legitieme portie als inferieur<br />
moet worden aangemerkt.<br />
70 Deze bevoegdheid heeft volgens art. 4:152<br />
BW ook de ‘onterfde’ echtgenoot aan wie<br />
een vruchtgebruik toekomt in de zin van<br />
art. 4:29 en 30 BW.<br />
71 Art. 4:150, lid 2, BW.<br />
72 Een (zeer) klein erfdeel volstaat al.<br />
73 Wanneer een ander dan de executeur tot<br />
afwikkelingsbewindvoerder wordt<br />
benoemd, moet goed in de gaten worden<br />
gehouden wie in een bepaalde fase van de<br />
afwikkeling met betrekking tot de goederen<br />
van de nalatenschap bevoegd is tot<br />
een bepaalde rechtshandeling.<br />
32<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
27<br />
lingsbewindvoerder te benoemen. Voor de instelling<br />
van een afwikkelingsbewind is wel vereist dat de<br />
nalatenschap tevens een gemeenschap vormt, dat wil<br />
zeggen dat er meer dan één erfgenaam is. De testateur<br />
kan op eenvoudige wijze bewerkstelligen dat aan deze<br />
eis wordt voldaan, door desnoods ook de bewindvoerder<br />
voor een klein erfdeel tot mede-erfgenaam 74<br />
te benoemen. De instelling van een afwikkelingsbewind<br />
voorkomt de facto tevens dat de erfgenamen<br />
met succes het beheer over de goederen van de<br />
nalatenschap aan zich kunnen trekken door het beheer<br />
van de executeur te beëindigen. Deze manoeuvre van<br />
de erfgenamen heeft dan geen effect meer: immers, op<br />
het beheer door de executeur volgt in dat geval het<br />
beheer door de bewindvoerder.<br />
Wil de afwikkelingsbewindvoerder slagvaardig kunnen<br />
optreden, dan zal de erflater zijn bevoegdheden<br />
moeten uitbreiden. Art. 4:171 BW biedt hem, zoals<br />
hiervoor beschreven, daartoe de mogelijkheid.<br />
In de praktijk wordt vaak de langstlevende echtgenoot<br />
tot afwikkelingsbewindvoerder benoemd. Wanneer de<br />
langstlevende ook als erfgenaam tot de nalatenschap<br />
is gerechtigd, een situatie die eerder regel dan uitzondering<br />
zal zijn, kan zich een belangentegenstelling<br />
voordoen. In de wet ontbreekt een expliciete regeling<br />
van deze situatie. Verdedigbaar is dat het bepaalde<br />
over Selbsteintritt in art. 3:68 BW hier van overeenkomstige<br />
toepassing is. 75 Tegen toepasselijkheid van<br />
die bepaling in deze situatie pleit het feit dat de wetgever<br />
art. 3:68 BW in het kader van de wettelijke<br />
vereffening 76 van de nalatenschap wél van overeenkomstige<br />
toepassing heeft verklaard, doch dat bij het<br />
bewind (en de executele) niet heeft gedaan.<br />
Gesteld dat de langstlevende goederen van de nalatenschap<br />
aan zich trekt, hetzij door overdracht, hetzij<br />
door toedeling. In beide gevallen zal de waarde van<br />
het goed op een zakelijke wijze moeten worden<br />
gewaardeerd, zodat de door de langstlevende<br />
verschuldigde tegenprestatie of overbedelingsschuld<br />
kan worden vastgesteld. Wordt die tegenprestatie of<br />
overbedelingsschuld schuldig gebleven, dan geldt dat<br />
ook de bedingen die de latere voldoening regelen,<br />
zakelijk moeten zijn. Als hier zakelijkheid ontbreekt,<br />
kan dit tot problemen leiden wanneer de bewindvoerder<br />
rekening en verantwoording aflegt en de<br />
rechthebbenden van mening zijn dat de transactie<br />
onzakelijk is geweest.<br />
Om zulke problemen te voorkomen, verdient het<br />
onder omstandigheden aanbeveling dat de erflater<br />
bepaalt dat de bewindvoerder toestemming van de<br />
rechthebbende of machtiging van de kantonrechter<br />
nodig heeft wanneer hij zelf als wederpartij optreedt.<br />
Dan kunnen de rechthebbenden in een veel eerder<br />
stadium dan dat van de rekening en verantwoording<br />
waken over hun belangen. Deze oplossing werkt niet<br />
altijd, bijvoorbeeld als in een testament aan de langstlevende<br />
een keuzelegaat tegen inbreng is opgenomen.<br />
De langstlevende heeft dan, wanneer de keuze is<br />
uitgebracht, altijd recht op overdracht van het goed.<br />
De bewindvoerder kan dan overgaan tot overdracht<br />
aan zichzelf. 77 Weigert de rechthebbende een eventueel<br />
vereiste toestemming te verlenen, dan geschiedt dit<br />
ten onrechte en dient de kantonrechter machtiging te<br />
verlenen. 78 De kantonrechter kan naar mijn mening<br />
in deze situatie zijn machtiging niet weigeren, de<br />
legataris heeft recht op overdracht. Dit is alleen<br />
anders indien bij het keuzelegaat als voorwaarde is<br />
gesteld, dat afgifte pas hoeft plaats te vinden bij gelijktijdige<br />
betaling van de waarde. Deze voorwaarde komt<br />
in de praktijk bij keuzelegaten aan de langstlevende<br />
zelden voor. Daar is vaak sprake van een tot aan het<br />
overlijden van de langstlevende uitgestelde betaling.<br />
In veel modellen wordt min of meer standaard<br />
opgenomen dat het bewind na verloop van vijf jaar<br />
automatisch eindigt. Wanneer deze bepaling ertoe<br />
dient om de afwikkelingsbewindvoerder tot voortvarendheid<br />
te manen, heeft zij ongetwijfeld nut. De<br />
bepaling heeft echter ook een keerzijde. Het is voor de<br />
rechthebbenden niet mogelijk om het bewind ‘vrijwillig’<br />
te laten doorlopen. Onder omstandigheden<br />
kunnen zij aan een voortdurend bewind behoefte<br />
hebben. 79<br />
7 Het conflictbewind in de praktijk<br />
Bij een vruchtgebruik geldt als hoofdregel dat de<br />
vruchtgebruiker bevoegd is tot het gebruik van de<br />
74 Wel zal het afwikkelingsbewind zich dan<br />
slechts moeten uitstrekken over de erfdelen<br />
die niet aan de bewindvoerder/erfgenaam<br />
toebehoren. Niemand kan<br />
immers enig bewindvoerder zijn over zijn<br />
eigen erfdeel.<br />
75 Klaassen-Luijten-Meijer, Huwelijksgoederen-<br />
en erfrecht, Tweede gedeelte: Erfrecht<br />
(2002), nr. 869.<br />
76 Art. 4:215, lid 4, BW.<br />
77 Als dat al niet eerder is gebeurd door de<br />
executeur, immers het keuzelegaat tegen<br />
inbreng is een schuld van de nalatenschap,<br />
die door de executeur moet<br />
worden voldaan.<br />
79 De rechthebbenden kunnen weliswaar<br />
door middel van een volmacht de voormalige<br />
bewindvoerder van diverse<br />
bevoegdheden voorzien, maar dan gelden<br />
uitsluitend de regels voor de<br />
volmacht(verlening) en is er geen plaats<br />
meer voor toepassing van de bewindregels.<br />
Er kan bijvoorbeeld verhaal<br />
worden gezocht op een aandeel in een<br />
gemeenschapsgoed (aannemende dat het<br />
bepaalde in art. 3:190, lid 1, BW daaraan<br />
niet in de weg staat) en dit kan worden<br />
uitgewonnen zonder enige ‘bezwaring’.<br />
Wanneer het bewind was blijven bestaan,<br />
zou alleen een uitwinning onder de last<br />
van het bewind mogelijk zijn; de verkrijger<br />
van dat uitgewonnen aandeel kan het<br />
afwikkelingsbewind overigens opzeggen<br />
indien de in art. 4:180, lid 2, BW gemelde<br />
termijn is verstreken.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 33
27 ftV<br />
goederen en tot alle handelingen die aan een goed<br />
beheer dienstig kunnen zijn. 80 Voor alle overige<br />
handelingen is de vruchtgebruiker aangewezen op de<br />
hoofdgerechtigde, tenzij de wet anders heeft bepaald.<br />
De erflater kan de bevoegdheden van de vruchtgebruiker<br />
uitbreiden. Voor de vruchtgebruiker<br />
belangrijke uitbreidingen zijn de bevoegdheden tot<br />
vervreemding van de goederen en tot vertering. 81<br />
Deze uitbreiding van de bevoegdheden van de vruchtgebruiker<br />
gaat uiteraard ten koste van de bevoegdheden<br />
van de hoofdgerechtigde. Wanneer een erflater<br />
enerzijds van mening is dat de vruchtgebruiker niet<br />
buiten die uitbreiding van bevoegdheden kan, maar<br />
anderzijds vreest dat de vruchtgebruiker er een door<br />
hem niet bedoeld gebruik van maakt, kan hij zijn<br />
toevlucht nemen tot een conflictbewind. Dit heeft tot<br />
gevolg dat de meeste bevoegdheden die een vruchtgebruiker<br />
heeft, niet meer door deze maar door de<br />
bewindvoerder moeten worden uitgeoefend. 82 Bij de<br />
uitoefening van die bevoegdheden kan de bewindvoerder<br />
dan rekening houden met de belangen van de<br />
hoofdgerechtigde.<br />
Ook bij een voorwaardelijke making (tweetrapsmaking)<br />
kan het conflictbewind dienst doen. De<br />
bezwaarde erfgenaam (de eerste trap) heeft de<br />
goederen feitelijk onder zich en wordt in de externe<br />
verhouding als rechthebbende aangemerkt. 83 In de<br />
interne verhouding zijn tussen de bezwaarde en de<br />
verwachter (de tweede trap) de vruchtgebruikbepalingen<br />
van overeenkomstige toepassing. 84<br />
Praktisch gezien betekent dit dat de bezwaarde een<br />
grote vrijheid heeft ten aanzien van hetgeen hij met<br />
de bezwaarde goederen doet of laat. Wil de erflater<br />
deze vrijheid aan banden leggen, dan kan hij dat door<br />
een conflictbewind in te stellen. De bezwaarde is dan,<br />
in dezelfde mate als een vruchtgebruiker, beperkt in<br />
zijn bevoegdheden ten aanzien van de goederen.<br />
Hij heeft slechts de bevoegdheid tot gebruik van de<br />
goederen. Alle andere bevoegdheden komen exclusief<br />
toe aan de bewindvoerder.<br />
Een conflictbewind kan ook dienst doen in de situatie<br />
dat een erflater wil voorkomen dat een jong meerderjarig<br />
kind zelf het beheer over het geërfde vermogen<br />
kan voeren door aan de rechter opheffing te verzoeken<br />
van een ingesteld beschermingsbewind op de grond<br />
genoemd in art. 4:178 BW. Daartoe zijn twee stappen<br />
nodig. Op de eerste plaats moet de erflater bepalen<br />
dat hetgeen het kind van hem erft, wordt verkregen<br />
onder een voorwaarde. Het kind is bezwaarde, de<br />
(nog ongeboren) afstammelingen van dat kind zijn<br />
verwachter. Ontbreken die afstammelingen, dan zijn<br />
de broers en zussen van de bezwaarde de verwachters.<br />
85 De tweede stap is de instelling van een conflictbewind.<br />
Dit leidt tot een beperking van de bevoegdheden<br />
van de bezwaarde. De bezwaarde kan nu niet<br />
met een beroep op art. 4:178 BW het bewind door de<br />
rechter laten opheffen: die bepaling is uitsluitend<br />
geschreven voor een beschermingsbewind. Het einde<br />
van een conflictbewind is geregeld in art. 4:179 BW.<br />
Daar zien we dat een conflictbewind kan worden<br />
opgeheven door een gemeenschappelijk besluit van de<br />
rechthebbende, de bezwaarde en degene in wiens<br />
belang de instelling van het bewind geschiedde, de<br />
verwachter. Echter, wanneer de kinderen van de jong<br />
meerderjarige bezwaarde als verwachter zijn aangewezen,<br />
zullen deze veelal (nog) ontbreken. Dit leidt er<br />
mijns inziens toe dat een besluit tot opheffing niet kan<br />
worden genomen, omdat de verwachter ontbreekt.<br />
In het geval dat wel alle verwachters bestaan en deze<br />
het eens zijn met de bezwaarde, kan het besluit wel<br />
worden genomen en heeft de constructie niet het<br />
beoogde effect. 86<br />
8 Slot<br />
De conclusie moet luiden dat het nieuwe erfrecht de<br />
erflater een breed scala aan mogelijkheden biedt om<br />
te zorgen dat zijn wensen na zijn overlijden ook<br />
worden uitgevoerd. Daartoe kan hij gebruikmaken<br />
van de executele, maar vooral van de mogelijkheden<br />
die het bewind biedt. De beperkingen die de wet hem<br />
in dit kader oplegt, zijn niet zo ingrijpend dat hij zijn<br />
doelen niet kan bereiken.<br />
Mr. W.J.J.G. Speetjens<br />
Docent privaatrecht Vrije Universiteit Amsterdam<br />
80 Art. 3:207 BW.<br />
81 Art. 3:212, lid 2, en 215, lid 1, BW. Deze<br />
bevoegdheden worden vaak toegekend<br />
aan de langstlevende.<br />
82 Art. 4:167, lid 1, 2e volzin, BW.<br />
83 Art. 4:138, lid 1, BW.<br />
84 Art. 4:138, lid 2, BW. Ik ga niet in op de<br />
vraag of deze bepaling van dwingend<br />
recht is of niet; evenmin ga ik in op de<br />
vraag in hoeverre dwingende vruchtgebruikbepalingen<br />
ook dwingend zijn in de<br />
verhouding tussen bezwaarde en<br />
verwachter.<br />
85 Nu de voorwaardelijke making (nagenoeg)<br />
alleen wordt ingezet om het voor<br />
de rechthebbende (tijdelijk) onmogelijk<br />
te maken een beroep te doen op art.<br />
4:178 BW, moet in het testament geregeld<br />
worden dat de making onvoorwaardelijk<br />
wordt als die reden komt te vervallen,<br />
bijvoorbeeld omdat de bezwaarde een<br />
bepaalde leeftijd heeft bereikt of zelf<br />
kinderen of een partner achterlaat.<br />
86 De wet laat zich er niet over uit of de<br />
wettelijke vertegenwoordiger van een<br />
verwachter voor het aangaan van een<br />
overeenkomst tot opheffing van een conflictbewind<br />
op grond van art. 1:345, lid 1,<br />
BW machtiging van de kantonrechter<br />
nodig heeft. Ik betwijfel dat, omdat dit<br />
besluit onder geen van de daar genoemde<br />
gevallen valt.<br />
34<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
28<br />
28 Fiscaal regeren over het graf heen<br />
Bij het opzetten van een structuur waarbij de oorspronkelijk rechthebbende ook<br />
na zijn overlijden invloed kan blijven uitoefenen over zijn vermogen dient<br />
vanzelfsprekend ook rekening te worden gehouden met de fiscale gevolgen.<br />
In deze bijdrage zullen de gevolgen voor de inkomstenbelasting en het successieen<br />
schenkingsrecht uiteen worden gezet.<br />
2 Makingen en schenkingen onder<br />
1 Schenkingen en makingen onder bewind<br />
trust. 5 voor de inkomstenbelasting bij de verkrijger in de<br />
ontbindende en opschortende voorwaarde 6<br />
Centrale vraag in verband met bewind in fiscalibus is<br />
of het bewind als zodanig een waardedrukkend effect 2.1 Makingen onder voorwaarde<br />
heeft. Reeds in 1955 besliste de Hoge Raad, inzake de<br />
toenmalige vermogensbelasting, dat bewind geen<br />
waardedrukkend effect heeft. 1 Dit standpunt is nogmaals<br />
bevestigd in 1995. 2 In zijn algemeenheid gaat<br />
men er – anders dan in het civiele recht het geval kan<br />
zijn 3 – <strong>fiscaal</strong>rechtelijk vanuit dat het bewind geen<br />
waardedrukkende factor heeft.<br />
Voor wat betreft het schenkings- en successierecht<br />
komt dit erop neer dat de volledige waarde van hetgeen<br />
is geschonken of nagelaten in de heffing wordt<br />
betrokken.<br />
Met betrekking tot de inkomstenbelasting geldt<br />
eveneens dat de volle waarde van het geschonken of<br />
nagelaten vermogen bij de verkrijger in de betreffende<br />
box in aanmerking wordt genomen. Een door de<br />
bewindvoerder ontvangen beloning zal in beginsel als<br />
resultaat uit overige werkzaamheden 4 belastbaar zijn<br />
in het kader van de inkomstenbelasting.<br />
De fiscale behandeling van het bewind kan als aanknopingspunt<br />
dienen voor de fiscale behandeling van<br />
buitenlandse rechtsfiguren die soortgelijke kenmerken<br />
vertonen, zoals bijvoorbeeld de Anglo-Amerikaanse<br />
In deze paragraaf zal worden ingegaan op de fiscale<br />
aspecten van makingen onder voorwaarde die niet<br />
zijn aan te merken als tweetrapsmakingen. Dit laatste<br />
zal worden behandeld in paragraaf 4.<br />
Aan art. 4:138, lid 2 BW, waarin wordt verwezen naar<br />
overeenkomstige toepassing van vruchtgebruikbepalingen,<br />
kan naar mijn mening <strong>fiscaal</strong> geen<br />
betekenis worden toegekend. Civielrechtelijk vindt<br />
namelijk – anders dan bij een verkrijging onder<br />
tijdsbepaling 7 – geen conversie in een vruchtgebruik<br />
plaats.<br />
De erfrechtelijke verkrijger onder ontbindende voorwaarde<br />
zal over de volle waarde van zijn erfrechtelijke<br />
verkrijging, derhalve alsof hij onvoorwaardelijk heeft<br />
verkregen, in de successieheffing worden betrokken.<br />
Op het moment dat de ontbindende voorwaarde<br />
wordt vervuld, zal de successierechtelijke aanslag, die<br />
betrekking had op de voorwaardelijke verkrijging,<br />
worden verminderd en vindt teruggaaf van successierecht<br />
plaats. 8<br />
De verkrijging onder ontbindende voorwaarde zal<br />
desbetreffende box in aanmerking worden genomen.<br />
Treedt de ontbindende voorwaarde in, dan zal hetgeen<br />
erfrechtelijk onder voorwaarde is verkregen,<br />
vanaf dat moment niet meer bij de verkrijger in de<br />
inkomstenbelastingheffing worden betrokken.<br />
1 HR 22 juni 1955, BNB 1955/283.<br />
2 HR 18 oktober 1995, FED 1996/360.<br />
3 Zie de bijdrage van W.J.J.G. Speetjens<br />
elders in dit nummer.<br />
4 Art. 3:90 Wet IB 2001.<br />
5 Zo merkt F. Sonneveldt in zijn artikel ‘De<br />
Amerikaanse qualified domestic trust en<br />
de Nederlandse inkomstenbelasting’, FBN<br />
2005, nr. 68, op dat het trustverband wellicht<br />
rechtsvergelijkend aangemerkt zou<br />
kunnen worden als een soort bewind. Zie<br />
ook HR 1 november 1961, BNB 1962/87<br />
en Hof ’s-Gravenhage 5 oktober 1962,<br />
BNB 1963/119.<br />
6 Zie met betrekking tot de schenkings- en<br />
successierechtelijke gevolgen uitgebreider,<br />
F. Sonneveldt, ‘Verkrijgingen onder tijdsbepaling<br />
en voorwaarde in de SW 1959’,<br />
Opinie NTFR 2004/1350.<br />
7 Art. 4:136 BW.<br />
8 Art. 53 SW 1956.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 35
28 ftV<br />
In box 1 zullen de fiscale gevolgen met name theoretisch<br />
van aard zijn. Is een onroerende zaak verkregen<br />
die voor de verkrijger als eigen woning in de zin van<br />
art. 3.111 Wet IB 2001 kan worden aangemerkt, dan<br />
zal in de regel geen eigenwoningschuld aan de orde<br />
zijn, 9 zodat terzake een beroep kan worden gedaan op<br />
de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld.<br />
10 De voordelen uit eigen woning zullen bij de<br />
verkrijger dan feitelijk niet worden belast. 11<br />
De overgang krachtens erfrecht van aanmerkelijk<br />
belangaandelen – en dus ook die onder ontbindende<br />
voorwaarde – wordt in beginsel als vervreemding<br />
aangemerkt. Is voldaan aan de voorwaarden van art.<br />
4.17 dan wordt deze fictieve vervreemding teruggenomen.<br />
Uitgangspunt is dat niet zal worden afgerekend<br />
terzake van winst uit aanmerkelijk belang en dat voor<br />
de verkrijger de verkrijgingsprijs van erflater zal gaan<br />
gelden. 12 De verkrijger zal vanaf het moment van<br />
verkrijging belast worden voor zijn inkomen uit<br />
aanmerkelijk belang. 13 De in deze periode ontvangen<br />
reguliere voordelen, zoals dividend, worden direct in<br />
de inkomstenbelastingheffing betrokken. 14 Treedt de<br />
ontbindende voorwaarde in, dan zullen de aandelen<br />
moeten worden teruggeleverd. 15 In dat geval is sprake<br />
van een daadwerkelijke (en niet van een fictieve)<br />
vervreemding, zodat gesteld zou kunnen worden dat<br />
over het vervreemdingsvoordeel 16 dient te worden<br />
afgerekend. De verkrijger zal dus op dat moment over<br />
voldoende liquiditeiten moeten beschikken om zijn<br />
belastingschuld te kunnen voldoen, hetgeen uiteraard<br />
tot praktische problemen kan leiden. 17 Vindt als<br />
gevolg van het intreden van de ontbindende voorwaarde<br />
een terugbetaling van een regulier voordeel<br />
plaats, dan vormt die terugbetaling een negatief<br />
regulier voordeel. Dit negatief regulier voordeel wordt<br />
in het jaar van terugbetaling in aanmerking<br />
genomen. 18<br />
Vormt het verkregene box-3 vermogen, dan zal het in<br />
het jaar van verkrijging in de inkomstenbelastingheffing<br />
worden betrokken. Na inwerkingtreding van<br />
de ontbindende voorwaarde zal het in dat jaar op<br />
31 december geen deel meer uitmaken van het te<br />
belasten box-3 vermogen. Indien het verkregene op<br />
1 januari van dat jaar onderdeel uitmaakte van het<br />
box-3 vermogen, zal feitelijk de helft van de voorwaardelijke<br />
verkrijging in dat jaar in de heffingsgrondslag<br />
worden betrokken. Treedt de ontbindende<br />
voorwaarde in hetzelfde jaar als de verkrijging in, dan<br />
zal feitelijk geen box-3 heffing plaatsvinden.<br />
Een erfrechtelijke verkrijging onder opschortende<br />
voorwaarde zal voor het successierecht feitelijk worden<br />
belast op het moment dat de voorwaarde in vervulling<br />
gaat. 19 Het verschuldigde successierecht wordt<br />
berekend op basis van de tarieven en vrijstellingen die<br />
gelden op het moment van in vervulling gaan van de<br />
opschortende voorwaarde. 20<br />
Ten aanzien van de inkomstenbelasting geldt dat de<br />
verkrijger pas na de inwerkingtreding van de opschortende<br />
voorwaarde – het moment van daadwerkelijke<br />
verkrijging – over de vanaf dat moment voor de Wet<br />
IB 2001 in aanmerking te nemen inkomsten wordt<br />
belast. De eigen woning zal dan ook als ‘eigen woning’<br />
in box 1 worden aangemerkt. Zoals gezegd, zal in een<br />
dergelijke situatie in zijn algemeenheid geen sprake<br />
zijn van een eigenwoningschuld, zodat de verkrijger<br />
feitelijk niet zal worden belast voor zijn voordelen uit<br />
eigen woning. 21<br />
Bestaat de erfrechtelijke verkrijging onder opschortende<br />
voorwaarde uit aanmerkelijk belangaandelen,<br />
dan zal, op het moment dat de opschortende voorwaarde<br />
in vervulling gaat, sprake zijn van een fictieve<br />
vervreemding in de zin van art. 4.16, lid 1, onderdeel e<br />
Wet IB 2001. De verkrijgingsprijs van erflater zal<br />
worden doorgeschoven indien is voldaan aan de<br />
voorwaarden van art. 4.17 Wet IB 2001. Een regulier<br />
voordeel zal ook pas in de inkomstenbelastingheffing<br />
worden betrokken op het tijdstip waarop de voorwaarde<br />
in vervulling gaat. Op een eerder moment is<br />
namelijk geen genietingstijdstip vast te stellen. 22 Ook<br />
voor box 3 geldt dat de verkrijging pas in de heffingsgrondslag<br />
wordt betrokken vanaf het moment waarop<br />
de opschortende voorwaarde in vervulling gaat.<br />
9 In geval van bijvoorbeeld een legaat van<br />
een woning onder ontbindende voorwaarde,<br />
tegen inbreng van de waarde van<br />
de woning onder eenzelfde ontbindende<br />
voorwaarde, zou de inbrengschuld als<br />
eigenwoningschuld kunnen kwalificeren.<br />
Dit lijkt mij echter een uitzonderlijke<br />
bepaling.<br />
10 Art. 3.123a Wet IB 2001.<br />
11 Art. 3.112 Wet IB 2001.<br />
12 Op verzoek kan worden afgerekend, art.<br />
4.38 Wet IB 2001.<br />
13 Art. 4.12 Wet IB 2001.<br />
14 Fiscale Encyclopedie de Vakstudie,<br />
commentaar artikel 4.43 Wet IB 2001,<br />
Aantekening 2.7.<br />
15 Art. 3:38 BW bepaalt dat de vervulling<br />
van een voorwaarde geen terugwerkende<br />
kracht heeft.<br />
16 Art. 4.19 Wet IB 2001.<br />
17 Al geruime tijd wordt de wetgever gewezen<br />
op de problematiek rondom de<br />
verkrijging van aanmerkelijk belangaandelen<br />
onder ontbindende voorwaarde.<br />
Zie bijvoorbeeld T. Blokland, ‘Aanmerkelijk<br />
belang bij zwarigheden na verkoop’<br />
(bundel Belastingbeschouwingen), blz. 123<br />
e.v., Deventer, Kluwer 1989 en T. Blokland,<br />
‘Aspecten van koopsom en rente bij het<br />
aanmerkelijk belang’, WFR 1990/5932.<br />
18 Fiscale Encyclopedie de Vakstudie,<br />
commentaar artikel 4.43 Wet IB 2001,<br />
Aantekening 2.7.<br />
19 Art. 45, lid 3 SW 1956.<br />
20 R.T.G. Verstraaten, Studenteneditie 2006-<br />
2007, Cursus Belastingrecht (Successiebelastingen),<br />
Kluwer Deventer 2006,<br />
par. 4.4.2.A.<br />
21 Art. 3.112 Wet IB 2001.<br />
22 Fiscale Encyclopedie de Vakstudie,<br />
commentaar artikel 4.43 Wet IB 2001,<br />
Aantekening 2.7.<br />
36<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
28<br />
Betreft het een legaat onder opschortende voorwaarde,<br />
dan zal dit vermogen tot het in vervulling gaan van de<br />
voorwaarde in de regel bij de erfgenamen in de box-3<br />
heffing worden betrokken.<br />
2.2 Schenkingen onder voorwaarde<br />
De fiscale gevolgen van schenkingen onder voorwaarden<br />
zijn in beginsel gelijk aan die van de erfrechtelijke<br />
verkrijgingen onder voorwaarden. Wel dient bij de<br />
fiscale kwalificatie van schenkingen onder voorwaarde<br />
aandacht te worden besteed aan het civielrechtelijke<br />
feit dat de erfrechtelijke voorwaardelijke<br />
verkrijging uit een eenzijdige rechtshandeling voortvloeit<br />
en dat een overeenkomst – een meerzijdige<br />
rechtshandeling – ten grondslag ligt aan hetgeen via<br />
een schenking voorwaardelijk wordt verkregen.<br />
Met name in internationale situaties is de vraag op<br />
welk moment een schenking onder voorwaarde tot<br />
stand komt van groot belang. Dit moment vormt<br />
namelijk het aanknopingspunt voor de heffing van<br />
schenkingsrecht. Woont de schenker (langer dan tien<br />
jaar) in het buitenland op het moment van schenking,<br />
dan zal, ervan uitgaande dat geen situsgoederen 23<br />
worden geschonken, het geschonkene niet met<br />
Nederlands schenkingsrecht zijn belast. Is echter<br />
sprake van een schenking onder voorwaarde en<br />
woont de schenker op het moment dat deze voorwaarde<br />
in vervulling gaat weer in Nederland, dan doet<br />
zich de vraag voor welk moment het aanknopingspunt<br />
voor heffing dient te zijn. Deze kwestie deed zich<br />
voor in een op 30 maart 2007 verschenen arrest. 24 Hof<br />
Amsterdam 25 oordeelde dat ook voor de toepassing<br />
van de SW 1956 de schenking geacht moet worden te<br />
hebben plaatsgevonden op het moment dat de overeenkomst<br />
is gesloten en niet pas op het moment van<br />
in vervulling treden van de opschortende voorwaarde.<br />
A-G Niessen 26 is het in zijn conclusie eens met dit<br />
oordeel van Hof Amsterdam. Met Sonneveldt en<br />
Vegter 27 ben ik van mening dat het civiele recht op dit<br />
punt duidelijk is. Art. 46, lid 2 SW 1956 leidt niet tot<br />
een andere conclusie. Dit artikel ziet alleen op de<br />
termijn voor het doen van aangifte schenkingsrecht<br />
en niet op het aanknopingspunt voor heffing als<br />
zodanig. Dit volgt mede uit de woorden “voor de<br />
toepassing van dit artikel”. De Hoge Raad bevestigt<br />
het oordeel van Hof Amsterdam.<br />
Ook in nationale situaties kan geprobeerd worden<br />
door middel van het doen van voorwaardelijke<br />
schenkingen successierecht te besparen. Hierbij dient<br />
echter bedacht te worden dat dan de successierechtelijke<br />
ficties vrij snel aan de orde zullen zijn. Bij een<br />
schuldigerkenning of kwijtschelding onder voorwaarde<br />
van overleving, zal art. 9 SW 1956 van toepassing<br />
zijn. Indien kan worden gesteld dat de<br />
schenker zich tot aan zijn overlijden het genot over<br />
het geschonkene heeft voorbehouden, is toepassing<br />
van art. 10 SW 1956 aan de orde.<br />
Met betrekking tot de inkomstenbelastingheffing zijn<br />
de gevolgen voor schenkingsrechtelijke verkrijgingen<br />
onder voorwaarde gelijk aan die van de erfrechtelijke<br />
verkrijgingen onder voorwaarde. Het moment van<br />
daadwerkelijke verkrijging casu quo gerechtigdheid is<br />
bepalend.<br />
3 Makingen en schenkingen over de hand<br />
Zoals ook aangegeven in de bijdrage van F. Stollenwerck,<br />
is de onder het vóór 2003 geldende erf- en<br />
schenkingsrecht als ’fideï-commis’ bekende rechtsfiguur,<br />
onder het huidige recht bekend als een<br />
bijzondere vorm van een voorwaardelijke making of<br />
schenking. Thans wordt vaak de terminologie ‘tweetrapsmaking’<br />
of ‘tweetrapsschenking’ gebruikt. Deze<br />
rechtsfiguur kan worden omschreven als een making<br />
onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij<br />
aansluitende making onder opschortende voorwaarde<br />
volgens welke het vermaakte of het onverteerde deel<br />
daarvan op het tijdstip van het overlijden van de<br />
bezwaarde of op een eerder tijdstip ten deel zal vallen<br />
aan de verwachter, mits laatstgenoemde het aangewezen<br />
tijdstip overleeft. 28 Zowel de SW 1956 als de<br />
Wet IB 2001 bevatten bepalingen die toegespitst zijn<br />
op deze specifieke wijze van voorwaardelijke<br />
verkrijgingen.<br />
Voor het successierecht geldt dat de ontbindende<br />
voorwaarde voor de bezwaarde geen waardedrukkende<br />
factor vormt. 29 Bij de verwachter wordt het<br />
verkregene voor de heffing van schenkings- en<br />
successierecht in aanmerking genomen naar de aard<br />
en de waarde op het moment dat de opschortende<br />
voorwaarde in vervulling gaat, zijnde het verkrijgingsmoment<br />
van de verwachter. 30 Ook bij de tweetrapsschenking<br />
– met name in internationale situaties – kan<br />
23 Die zijn vermeld in art. 5, lid 3 SW 1956<br />
en dientengevolge onderworpen zijn aan<br />
het recht van overgang.<br />
24 HR 30 maart 2007, NTFR 2007/578, V-N<br />
2007/19.24.<br />
25 Hof Amsterdam 2 april 2004, NTFR<br />
2004/624, V-N 2004/32.1.6.<br />
26 Conclusie A-G Niessen, 22 december<br />
2005, NTFR 2006/151, V-N 2006/11.29.<br />
27 F. Sonneveldt en J.B. Vegter, ‘De gift over<br />
de hand, civielrechtelijk en in het licht<br />
van de Successiewet 1956 bezien (II,<br />
slot)’, WPNR 2006/6680 (deel I in WPNR<br />
2006/6679).<br />
28 Art. 4:141 BW voor de tweetrapsmaking.<br />
Met betrekking tot de tweetrapsschenking<br />
wordt in art. art. 7:180 BW verwezen naar<br />
art. 4:141 BW.<br />
29 Art. 21, lid 2 SW 1956.<br />
30 Art. 21, lid 7 SW 1956.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 37
28 ftV<br />
de vraag welk moment als aanknopingspunt voor<br />
heffing in de SW 1956 moet dienen, van groot belang<br />
zijn. 31<br />
In de inkomstenbelasting is met betrekking tot box 3<br />
bepaald dat bezittingen die zijn verkregen onder de<br />
ontbindende voorwaarde van overlijden waarop een<br />
opschortende voorwaarde ten gunste van een<br />
verwachter aansluit, in aanmerking worden genomen<br />
als waren zij onvoorwaardelijk verkregen. 32 Met<br />
betrekking tot aanmerkelijk belangaandelen uit een<br />
nalatenschap kan vermeld worden dat zowel de<br />
verwachter als de bezwaarde krachtens erfrecht van de<br />
erflater verkrijgen, zodat terzake van beide verkrijgingen<br />
een fictieve vervreemding ex art. art. 4.16, lid 1,<br />
onderdeel e Wet IB 2001 en een doorschuiving van de<br />
verkrijgingsprijs ingevolge art. 4.17 Wet IB 2001 aan<br />
de orde is. Met betrekking tot de verwachter zal de<br />
tweejaarstermijn voor de verdeling, vermeld in art.<br />
4.17 Wet IB 2001, in de regel niet gehaald worden. 33<br />
Dit heeft dan tot gevolg dat indien aan hem als erfgenaam<br />
meer aanmerkelijk belangaandelen worden<br />
toegedeeld dan hem krachtens erfrecht toekomt,<br />
terzake van dit meerdere geen doorschuiving zal<br />
plaatsvinden en dus dient te worden afgerekend.<br />
Aangezien de ‘onderbedeelde’ 34 erfgenaam in deze<br />
situatie geacht wordt aan de ‘overbedeelde’ erfgenaam<br />
te hebben vervreemd, zal de ‘onderbedeelde’ erfgenaam<br />
dienen af te rekenen. 35<br />
De eigen woning zal vanaf het moment van daadwerkelijke<br />
verkrijging, casu quo gedurende de daadwerkelijke<br />
periode van gerechtigdheid bij de<br />
bezwaarde respectievelijk de verwachter in de<br />
inkomstenbelastingheffing worden betrokken. 36<br />
4 Certificering van vermogen<br />
4.1 Algemeen: het certificeringsbesluit<br />
De Staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit<br />
van 19 december 2002 aangegeven op welke wijze<br />
<strong>fiscaal</strong> wordt omgegaan met het certificeren van<br />
vermogen. 37 In dit besluit geeft de staatssecretaris met<br />
betrekking tot de toepasselijkheid van art. 10 SW<br />
1956 aan dat van geval tot geval moet worden beoordeeld<br />
of de certificeringsvoorwaarden verhinderen<br />
dat de houder van de certificaten het directe genot<br />
deelachtig wordt. Aangezien het bij certificering veelal<br />
de bedoeling zal zijn dat de certificaathouder de<br />
vruchten van het gecertificeerde vermogen toekomt,<br />
zal een en ander zich bij certificering van bijvoorbeeld<br />
beleggingsportefeuilles niet snel voordoen. 38 Indien<br />
de certificaten worden verkocht aan de kinderen en<br />
deze verkoop wordt mogelijk gemaakt door een renteloze,<br />
direct opeisbare geldlening van de ouders aan de<br />
kinderen, wordt in het besluit aangegeven dat de<br />
lening zowel op zakelijke condities als op feitelijk<br />
directe opeisbaarheid moet worden getoetst. Zulks<br />
uiteraard ter beoordeling van de schenkingsrechtelijke<br />
aspecten. Voor wat betreft de inkomstenbelasting vermeldt<br />
dit besluit dat het in bepaalde gevallen de vraag<br />
is of sprake is van een waardedrukkende factor ten<br />
aanzien van de waardebepaling van de certificaten in<br />
box 3 van de Wet IB 2001 en zo ja, wat die waardedrukkende<br />
factor is. Indien fiscale transparantie in<br />
zijn algemeenheid wenselijk wordt geacht, is het niet<br />
aan te raden deze laatstgenoemde weg, teneinde de<br />
box-3 heffing te verminderen, te bewandelen. 39<br />
4.2 Specifieke regelingen voor specifiek<br />
vermogen<br />
Naast de in het besluit gemelde fiscale consequenties,<br />
moet ook rekening worden gehouden met de fiscale<br />
gevolgen die inherent zijn aan het certificeren van<br />
(bepaald) vermogen als zodanig. Voor certificering<br />
van aanmerkelijk belangaandelen bestaat een apart<br />
besluit van 14 november 2000, nr. CPP2000/1943M.<br />
Bij certificering van onroerende zaken vormt zowel de<br />
levering van de onroerende zaken aan de stichting, als<br />
de uitgifte van de daartegenover staande certificaten,<br />
een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. 40<br />
Op grond van het besluit van 27 december 1988, V-N<br />
1989, blz. 208 kan, indien alle aandelen in de<br />
onroerende zaakvennootschap worden gecertificeerd,<br />
31 Zie hierover uitgebreid, F. Sonneveldt en<br />
J.B. Vegter, ‘De gift over de hand, civielrechtelijk<br />
en in het licht van de Successiewet<br />
1956 bezien, WPNR 2006/6679 en<br />
6680.<br />
32 Art. 5.4. lid 6 Wet IB 2001.<br />
33 Er dient immers twee jaar na het overlijden<br />
van de erflater (cursief MM) verdeeld te<br />
worden voor het ‘terug draaien’ van de<br />
fictieve vervreemding ten aanzien van de<br />
aan de verwachter, meer dan het hem<br />
krachtens erfrecht toekomende, toegedeelde<br />
aandelen.<br />
34 Met ‘onderbedeling’ en ‘overbedeling’<br />
wordt in deze context alleen de aanmerkelijk<br />
belangaandelen bedoeld. Per saldo<br />
hoeft civielrechtelijk geen sprake te zijn<br />
van onder- of overbedeling.<br />
35 Fiscale Encyclopedie De Vakstudie, Aantekening<br />
2.10 bij artikel 4.17 Wet IB 2001,<br />
Kluwer.<br />
36 In de praktijk zal geen sprake zijn van een<br />
eigenwoningschuld zodat feitelijk geen<br />
inkomstenbelastingheffing over de eigen<br />
woning plaatsvindt. Zie paragraaf 3.<br />
37 Besluit Staatssecretaris van Financiën van<br />
19 december 2002, nr.CPP2002/3210M,<br />
NTFR 2003/118, V-N 2003/5.24. Zie voor<br />
een bespreking van dit besluit M.B. Lucas<br />
Luijckx en M. de L. Monteiro, ‘Fiscale<br />
duidelijkheid omtrent certificering van<br />
vermogen via stichtingen?’, Estate Planner<br />
2003/3.<br />
38 De redactie van Vakstudienieuws noemt<br />
bij de bespreking van dit besluit het<br />
certificeren van kunst door de ouders en<br />
afgifte van certificaten aan de kinderen,<br />
terwijl deze kunst nog steeds in het huis<br />
van de ouders hangt, als voorbeeld.<br />
39 Zie ook M.B. Lucas Luijckx en M. de<br />
L. Monteiro, t.a.p.<br />
40 Art. 2, lid 1 en art. 2, lid 2 Wet BRV.<br />
38<br />
Juni – 2007<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers
ftV<br />
28<br />
een tegemoetkoming voor de overdrachtsbelasting<br />
worden verleend terzake van de verkrijging van de<br />
certificaten door de oorspronkelijk eigenaar/<br />
certificaathouder. Bijzondere aandacht verdient ook<br />
de certificering van kunstvoorwerpen. In artikel 5.8<br />
Wet IB 2001 is een vrijstelling in box 3 opgenomen<br />
voor voorwerpen van kunst en wetenschap die niet<br />
ter belegging worden gehouden. In de praktijk deed<br />
zich de vraag voor of na certificering van kunstvoorwerpen,<br />
de certificaten in zodanige mate met het<br />
gecertificeerd vermogen konden worden vereenzelvigd,<br />
dat ook hierop deze vrijstelling van toepassing<br />
kon zijn.<br />
Op 7 april 2006 heeft het ministerie van Financiën<br />
aangegeven dat de vrijstelling alleen van toepassing is<br />
als de belastingplichtige de volle eigendom heeft van<br />
de bedoelde voorwerpen. 41 Op de certificaten van<br />
kunstvoorwerpen is de vrijstelling ex artikel 5.8 Wet<br />
IB 2001 dus niet van toepassing.<br />
5 Conclusie<br />
Het is een open deur dat de fiscale gevolgen van het<br />
‘regeren over het graf heen’ sterk afhankelijk zijn van<br />
de gekozen opzet. In zijn algemeenheid kan worden<br />
gezegd dat indien gekozen wordt voor een bewind op,<br />
of een voorwaardelijke toekenning van de gerechtigdheid<br />
tot het vermogen, het moment van verkrijgen en<br />
daadwerkelijk houden van de juridische gerechtigdheid<br />
bepalend is.<br />
Bij certificering van vermogen vormt transparantie de<br />
centrale gedachte. Hierbij dient men bij de levering<br />
van het te certificeren vermogen en de daartegenover<br />
staande uitgifte van certificaten, wel de fiscale<br />
gevolgen die inherent zijn aan de desbetreffende<br />
vermogensbestanddelen in het oog te houden.<br />
Mr. M. de L. Monteiro<br />
Directoraat Vaktechniek Belastingadviseurs Mazars<br />
Universitair docent Universiteit Utrecht<br />
Kandidaat-notaris Notariskantoor Rompes te<br />
Nieuwerkerk aan den IJssel<br />
41 Ministerie van Financiën, 7 april 2006, nr.<br />
AFP 2006-00190 U, NTFR 2006/498, V-N<br />
2006/21.12.<br />
Journaal Insolventie, Financiering & Zekerheden<br />
Journaal Insolventie, Financiering & Zekerheden voorziet u van<br />
praktische informatie op het gebied van het insolventierecht.<br />
Wet- en regelgeving, jurisprudentie, een literatuuroverzicht en<br />
een agenda komen in het journaal samen. Tevens bevat elk<br />
nummer een redactioneel artikel over een actueel onderwerp.<br />
Kortom, een uitgave die u niet mag missen wanneer u zich<br />
bezighoudt met insolventierecht.<br />
067-T-1/2L<br />
Journaal Insolventie, Financiering<br />
& Zekerheden biedt u:<br />
• redactionele bijdragen over<br />
een actueel onderwerp;<br />
• wet- en regelgeving;<br />
• jurisprudentie;<br />
• literatuuroverzicht;<br />
• agenda.<br />
Download gratis een proefnummer<br />
op www.sdu.nl/ondernemingsrecht<br />
Bestel via www.sdu.nl<br />
of bel (070) 378 98 80<br />
Hoofdredactie:<br />
mr. M.A.J.G. Janssen<br />
mr. P.J. Peters<br />
Redactie:<br />
mr. R.J. van Doornmalen<br />
mr. F. Laagland<br />
mr. P. Neuteboom<br />
mr. M. Steenpoorte<br />
mr J.A.A.M. Verschure<br />
mr. A. van Beckhoven<br />
Frequentie:<br />
11 maal per jaar<br />
Prijs: €129,27 per jaar<br />
(excl. btw, incl. verzend- en<br />
administratiekosten)<br />
Onze uitgaven zijn ook<br />
verkrijgbaar via de boekhandel<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 39
Verzameling Wetgeving Financiële Planning 2007<br />
ISBN: 978 90 12 11833 0<br />
Prijs: € 44,–<br />
Neem nu een abonnement<br />
en ontvang 15% korting!<br />
Bestelcode abonnement:<br />
WFP<br />
Dé uitgave voor<br />
professionals op<br />
het gebied van<br />
financiële planning<br />
Onder redactie van<br />
mr. C.B. Baard<br />
Onze uitgaven zijn ook<br />
verkrijgbaar via de boekhandel<br />
In deze handzame pocket vindt u de<br />
belangrijkste fiscale regelgeving, zoals de<br />
Wft, die u als professional nodig hebt,<br />
verrijkt met elementen die de praktische<br />
gebruikswaarde vergroten: in de marge zijn<br />
verklarende kantnoten opgenomen en er is<br />
een uitgebreid trefwoordenregister. Ook<br />
bevatten de artikelen vele verwijzingen naar<br />
andere relevante regelgeving.<br />
Bestel via www.sdu.nl<br />
of bel (070) 378 98 80<br />
014-1-1/1