Annotatie over het Provinciaal inpassingsplan ... - Stibbe
Annotatie over het Provinciaal inpassingsplan ... - Stibbe
Annotatie over het Provinciaal inpassingsplan ... - Stibbe
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
Knowledge Portal<br />
BR 2012/86<br />
Aflevering BR 2012, afl. 6<br />
Publicatiedatum 07-06-2012<br />
Rolnummer 201102543/1/R2<br />
Instantie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State<br />
7 maart 2012<br />
(Mrs. T.G. Drupsteen, J.A. Hagen en F.C.M.A. Michiels)<br />
Annotator A.W. Bos en C.N.J. Kortmann<br />
LJN<br />
BV8038<br />
Wetsbepaling (Wroart. 3.26 en 4.1; Bro art. 3.1.6)<br />
Andere vindplaats AR 2012/3765<br />
Titel<br />
<strong>Provinciaal</strong> <strong>inpassingsplan</strong> Oostvaarderswolde. Financiële/economische uitvoerbaarheid van <strong>het</strong><br />
plan onvoldoende onderbouwd; vernietiging wegens motiveringsgebrek. Bevoegdheid Provinciale<br />
Staten om provinciaal <strong>inpassingsplan</strong> vast te stellen De Staatssecretaris van EL&I heeft bij brief<br />
voorafgaande aan <strong>het</strong> besluit tot vaststelling van <strong>het</strong> provinciaal <strong>inpassingsplan</strong> Oostvaarderswold<br />
medegedeeld dat dit plan niet meer voor financiering door <strong>het</strong> Rijk in aanmerking komt. Als de<br />
provincie nieuwe v...<br />
Samenvatting<br />
De Staatssecretaris van EL&I heeft bij brief voorafgaande aan <strong>het</strong> besluit tot vaststelling van <strong>het</strong> provinciaal<br />
<strong>inpassingsplan</strong> Oostvaarderswold medegedeeld dat dit plan niet meer voor financiering door <strong>het</strong> Rijk in<br />
aanmerking komt. Als de provincie nieuwe verplichtingen aangaat, loopt de provincie een reëel risico dat<br />
deze uit eigen provinciale middelen zullen moeten worden gefinancierd, aldus de brief. De Provincie is ten<br />
tijde van de brief echter al verplichtingen aangegaan voor de realisering van Oostvaarderswold. Provinciale<br />
Staten hebben er naar <strong>het</strong> oordeel van de Afdeling bij <strong>het</strong> bestreden besluit in redelijkheid van kunnen<br />
uitgaan dat in elk geval een deel nog door <strong>het</strong> Ministerie van EL&I zal worden gefinancierd. Provinciale<br />
Staten stellen dat <strong>het</strong> <strong>over</strong>ige deel van <strong>het</strong> bedrag zal worden verkregen op basis van een<br />
bestuurs<strong>over</strong>eenkomst tussen <strong>het</strong> Rijk en de Provincie Flevoland. De Afdeling acht de toekenning van dit<br />
bedrag op grond van de bestuurs<strong>over</strong>eenkomst echter in <strong>het</strong> licht van de brief van de staatssecretaris<br />
onvoldoende zeker om als onderbouwing van de financiële uitvoerbaarheid te kunnen dienen. Mede gezien<br />
de omvang van genoemd bedrag, hebben Provinciale Staten voorts niet aannemelijk gemaakt dat dit<br />
bedrag uit de eigen middelen van de betrokken uitvoerende partijen kan worden betaald of dat andere<br />
(markt)partijen de realisering van <strong>het</strong> plan in z<strong>over</strong>re op zich zullen nemen. Het bedrag maakt bovendien<br />
een aanmerkelijk deel uit van de totale begrote uitgaven van ongeveer € 400 miljoen. De ter zitting gedane<br />
mededeling van Provinciale Staten hier<strong>over</strong> dat <strong>het</strong> project in soberder vorm en derhalve tegen lagere<br />
kosten in ieder geval uitvoerbaar is, is ontoereikend, nu hiervoor geen inzichtelijke onderbouwing is<br />
gegeven. Gezien <strong>het</strong> voorgaande slaagt de beroepsgrond van appellanten dat de financiële uitvoerbaarheid<br />
van <strong>het</strong> plan onvoldoende is onderbouwd.<br />
Tekst<br />
(…)<br />
2. Overwegingen<br />
2.1. […]<br />
Het plan<br />
2.2. Het plan betreft een provinciaal <strong>inpassingsplan</strong> als bedoeld in artikel 3.26 van de Wro.
Het plan voorziet in een ecologische verbindingszone (<strong>het</strong> OostvaardersWold) tussen <strong>het</strong> Natura 2000-<br />
gebied Oostvaardersplassen en <strong>het</strong> Horsterwold bij Zeewolde, en is gebaseerd op de Nota Ruimte, <strong>het</strong><br />
Omgevingsplan Flevoland 2006, de provinciale Verordening groenblauwe zone en de provinciale<br />
Structuurvisie OostvaardersWold. Met <strong>het</strong> plan wordt beoogd een aaneengesloten natuurgebied te<br />
realiseren. De <strong>over</strong>ige doelstellingen van <strong>het</strong> plan betreffen onder meer waterberging, recreatie en<br />
economie.<br />
Bevoegdheid provinciale staten<br />
2.3. [appellante sub 13] en anderen betogen dat provinciale staten niet bevoegd zijn <strong>het</strong> plan vast te stellen.<br />
Hiertoe voeren zij aan dat <strong>het</strong> provinciaal dan wel bovenlokaal belang van <strong>het</strong> plan, mede gezien <strong>het</strong> feit dat<br />
in de Verordening Groenblauwe zone al regels voor bestemmingsplannen waren gesteld, onvoldoende is<br />
onderbouwd.<br />
2.3.1. Provinciale staten stellen zich op <strong>het</strong> standpunt dat de robuuste verbindingszone in de Nota Ruimte is<br />
opgenomen en dat de regierol voor de realisatie van robuuste verbindingszones bij de betrokken provincies<br />
ligt.<br />
2.3.2. In artikel 3.26 van de Wro is bepaald dat indien sprake is van provinciale belangen, provinciale staten,<br />
de betrokken gemeenteraad gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een <strong>inpassingsplan</strong> kunnen<br />
vaststellen met uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad om voor die gronden een<br />
bestemmingsplan vast te stellen.<br />
2.3.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van 16 februari 2011 in zaak no. 201005138/1/R3 <strong>over</strong>weegt de<br />
Afdeling dat voor <strong>het</strong> antwoord op de vraag of een belang een provinciaal belang is, bepalend is of <strong>het</strong><br />
belang zich leent voor behartiging op provinciaal niveau vanwege de daaraan verbonden<br />
bovengemeentelijke aspecten. Het feit dat in de Verordening Groenblauwe zone regels zijn gesteld voor<br />
bestemmingsplannen, maakt niet dat <strong>het</strong> plan OostvaardersWold geen bovengemeentelijke aspecten heeft.<br />
In hoofdstuk 3 van de plantoelichting is bovendien vermeld dat met de aanleg van <strong>het</strong> OostvaardersWold<br />
een aaneengesloten natuurgebied ontstaat waarbij de aanwezige natuurkwaliteit en biodiversiteit in zuidelijk<br />
Flevoland wordt versterkt en duurzamer wordt gemaakt. Hierdoor ontstaat volgens de plantoelichting in een<br />
sterk verstedelijkt gebied een uniek natuurgebied van internationale betekenis. De Afdeling is van oordeel<br />
dat provinciale staten zich deze belangen in redelijkheid als provinciaal belang hebben kunnen aantrekken.<br />
Het betoog van [appellante sub 13] en anderen faalt.<br />
Inhoudelijke beroepsgronden<br />
2.4. LTO Noord, [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5] en anderen, [appellant sub 6],<br />
[appellant sub 7], [appellante sub 8], [appellanten sub 9], [appellante sub 10] en anderen, [appellant sub 11],<br />
[appellanten sub 12], [appellante sub 13] en anderen, [appellant sub 14] en anderen en [appellant sub 15]<br />
voeren aan dat de financiële uitvoerbaarheid van <strong>het</strong> plan onvoldoende is onderbouwd en dat <strong>het</strong> plan in<br />
strijd is met artikel 3.1.6, eerste lid, onder f. van <strong>het</strong> Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Hierbij wijzen<br />
zij er onder meer op dat vóór de vaststelling van <strong>het</strong> plan bekend is geworden dat op de realisering van de<br />
Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) zal worden bezuinigd en dat er ten onrechte geen inzicht is<br />
gegeven in de te verwachten planschade.<br />
2.4.1. Provinciale staten hebben zich op <strong>het</strong> standpunt gesteld dat in de plantoelichting voldoende inzicht is<br />
gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van <strong>het</strong> plan. Voorts is volgens provinciale staten door Arcadis een<br />
planschade-risicoanalyse uitgevoerd. Het rapport hier<strong>over</strong> is met <strong>het</strong> plan ter inzage gelegd. Over de<br />
aangekondigde bezuinigingen brengen provinciale staten naar voren dat de verplichtingen die vóór 20<br />
oktober 2010 zijn aangegaan, volgens de gemaakte afspraken mede zullen worden gefinancierd door <strong>het</strong><br />
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: Ministerie van EL&I). Van de te<br />
verwerven gronden is al een groot deel aangekocht en voor veel gronden zijn al verplichtingen aangegaan.<br />
Daarom verwachten provinciale staten dat in <strong>over</strong>leg met de staatssecretaris Economische Zaken,<br />
Landbouw en Innovatie (hierna: de staatssecretaris) en andere partijen ook een oplossing zal worden<br />
gevonden voor de financiering van de aankoop van de resterende gronden en van de inrichting van <strong>het</strong><br />
plangebied.<br />
2.4.2. Hoofdstuk 6 van de plantoelichting vermeldt dat voor <strong>het</strong> totale project ongeveer 400 miljoen euro aan<br />
kosten is begroot. Volgens de tabel op pagina 53 is dit bedrag in grote lijnen op de volgende wijze <strong>over</strong> de<br />
verschillende partijen verdeeld:<br />
- ministerie van EL&I 240 miljoen euro<br />
- provincie Flevoland 34 miljoen euro<br />
- Staatsbosbeheer 33,5 miljoen euro
- Rijkswaterstaat 24,5 miljoen euro<br />
- <strong>over</strong>ige partijen 69,5 miljoen euro<br />
Voorts is in de plantoelichting vermeld dat <strong>het</strong> Ministerie van EL&I financieel verantwoordelijk is voor de<br />
realisatie van de robuuste verbindingszone met een omvang van 1125 ha. De grootste kostenposten zijn de<br />
grondverwerving en de geplande ecoducten.<br />
2.4.3. In de zogenoemde RAAM-brief (Randstadbesluiten: Amsterdam-Almere-Markermeer) van november<br />
2009 is vermeld dat binnen <strong>het</strong> plan OostvaardersWold 240 miljoen euro kan worden toegerekend aan de<br />
robuuste verbindingszone.<br />
2.4.4. Bij besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: staatssecretaris EL&I)<br />
van 24 december 2009 houdende verstrekking van <strong>het</strong> Investeringsbudget landelijk gebied (hierna: ILG) is<br />
een budget van ongeveer 81,5 miljoen euro verstrekt.<br />
2.4.5. In de brief van de staatssecretaris aan <strong>het</strong> college van gedeputeerde staten van Flevoland van 20<br />
oktober 2010 is vermeld dat in <strong>het</strong> kader van de bezuinigingen uitgaven voor verwerving in robuuste<br />
verbindingszones die worden gedaan na de datum van deze brief, niet meer voor financiering uit <strong>het</strong><br />
verleende budget in aanmerking komen. Voorts is onzeker of andere verplichtingen die nog zullen worden<br />
aangegaan, uitgezonderd die voor continuïteit van beheer, daadwerkelijk uit <strong>het</strong> verleende budget zullen<br />
kunnen worden gefinancierd. Tevens is daarin vermeld dat <strong>het</strong> recht wordt voorbehouden om nieuwe<br />
uitgaven voor robuuste verbindingszones en <strong>over</strong>ige verplichtingen die na de datum van deze brief zijn<br />
aangegaan, niet voor financiering uit <strong>het</strong> ILG of andere rijksmiddelen in aanmerking te brengen. Als de<br />
provincie nieuwe verplichtingen aangaat, loopt de provincie daardoor een reëel risico dat deze uit eigen<br />
provinciale middelen zullen moeten worden gefinancierd, aldus de brief. Voorts is vermeld dat wordt<br />
verwacht dat ten aanzien van de afhandeling van de aangegane verplichtingen onder de thans geldende<br />
bestuurs<strong>over</strong>eenkomst en de aanpassing van de in die <strong>over</strong>eenkomst opgenomen afspraken<br />
<strong>over</strong>eenstemming zal worden bereikt in <strong>het</strong> kader van <strong>het</strong> nieuwe Bestuursakkoord Rijk-provincies.<br />
2.4.6. In de brief van de provincie Flevoland aan de staatssecretaris van 4 november 2010 is vermeld dat de<br />
betrokken uitvoerende partijen de eigendom hebben van dan wel <strong>over</strong>eenstemming hebben bereikt <strong>over</strong> in<br />
totaal 1148 ha aan gronden binnen <strong>het</strong> plangebied (62% van <strong>het</strong> plangebied). Hierbij is naar voren gebracht<br />
dat onder de verworven gronden 22 van de 37 te verwerven agrarische bedrijven vallen. Voor de <strong>over</strong>ige<br />
38% aan gronden binnen <strong>het</strong> plangebied worden nog onderhandelingen gevoerd. Voorts is bij de brief een<br />
kaartje gevoegd waarop de stand van zaken ten aanzien van de verwerving per 4 november 2010 duidelijk is<br />
gemaakt.<br />
2.4.7. Desgevraagd hebben provinciale staten ter zitting toegelicht dat ten tijde van de brief van de<br />
staatssecretaris reeds voor een bedrag van 108 miljoen euro verplichtingen waren aangegaan. Niet in<br />
geschil is dat dit verplichtingen ten behoeve van de realisatie van de robuuste verbindingszone betreft.<br />
Gezien de brief van de staatssecretaris hebben provinciale staten naar <strong>het</strong> oordeel van de Afdeling bij <strong>het</strong><br />
bestreden besluit dan ook in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat naast <strong>het</strong> toegekende budget, ook de<br />
resterende (108-81,5=)26,5 miljoen euro waarvoor al verplichtingen waren aangegaan, nog door <strong>het</strong><br />
ministerie van EL&I zal worden gefinancierd.<br />
Ten aanzien van de waarborging van <strong>het</strong> <strong>over</strong>ige deel van <strong>het</strong> bedrag dat is toe te rekenen aan de robuuste<br />
verbindingszone, te weten (240-108=)132 miljoen euro, hebben provinciale staten verwezen naar de<br />
bestuurs<strong>over</strong>eenkomst 2007-2013 tussen <strong>het</strong> Rijk en de provincie Flevoland van 18 december 2006 in <strong>het</strong><br />
kader van <strong>het</strong> ILG (hierna: de bestuurs<strong>over</strong>eenkomst). De Afdeling acht de toekenning van genoemd<br />
bedrag op grond van de bestuurs<strong>over</strong>eenkomst echter in <strong>het</strong> licht van de brief van de staatssecretaris<br />
onvoldoende zeker om als onderbouwing van de financiële uitvoerbaarheid te kunnen dienen.<br />
Mede gezien de omvang van genoemd bedrag, hebben provinciale staten voorts niet aannemelijk gemaakt<br />
dat dit bedrag uit de eigen middelen van de betrokken uitvoerende partijen kan worden betaald of dat<br />
andere (markt)partijen de realisering van <strong>het</strong> plan in z<strong>over</strong>re op zich zullen nemen. Het bedrag maakt<br />
bovendien een aanmerkelijk deel uit van de totale begrote uitgaven van ongeveer 400 miljoen euro. De ter<br />
zitting gedane mededeling van provinciale staten hier<strong>over</strong> dat <strong>het</strong> project in soberder vorm en derhalve<br />
tegen lagere kosten in ieder geval uitvoerbaar is, is ontoereikend, nu hiervoor geen inzichtelijke<br />
onderbouwing is gegeven.<br />
Gezien <strong>het</strong> voorgaande slaagt de beroepsgrond van LTO Noord, [appellante sub 3], [appellant sub 4],<br />
[appellante sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellante sub 8], [appellanten sub 9],<br />
[appellante sub 10] en anderen, [appellant sub 11], [appellanten sub 12], [appellante sub 13] en anderen,<br />
[appellant sub 14] en anderen en [appellant sub 15] dat de financiële uitvoerbaarheid van <strong>het</strong> plan<br />
onvoldoende is onderbouwd.<br />
2.4.8. In <strong>het</strong>geen LTO Noord, [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5] en anderen, [appellant
sub 6], [appellant sub 7], [appellante sub 8], [appellanten sub 9], [appellante sub 10] en anderen, [appellant<br />
sub 11], [appellanten sub 12], [appellante sub 13] en anderen, [appellant sub 14] en anderen en [appellant<br />
sub 15] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor <strong>het</strong> oordeel dat <strong>het</strong> bestreden besluit niet berust<br />
op een deugdelijke motivering.<br />
De beroepen van LTO Noord, [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5] en anderen,<br />
[appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellante sub 8], [appellante sub 9B], [appellante sub 10] en anderen,<br />
[appellant sub 11], [appellant sub 12B], [appellante sub 13] en anderen, [appellant sub 14] en anderen en<br />
[appellant sub 15] zijn gegrond.<br />
Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop<br />
behoeven de <strong>over</strong>ige beroepsgronden geen bespreking meer.<br />
Omdat de vernietiging ziet op een fundamenteel gebrek van <strong>het</strong> besluit, bestaat aanleiding ook <strong>het</strong> beroep<br />
van [appellante sub 1] gegrond te verklaren. Gelet op de vernietiging behoeven ook haar beroepsgronden<br />
thans geen bespreking.<br />
(…)<br />
3. Beslissing<br />
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:<br />
I. verklaart <strong>het</strong> beroep van [appellant sub 14] en anderen en voor z<strong>over</strong> ingediend door W.H.A. Klink nietontvankelijk;<br />
II. verklaart <strong>het</strong> beroep van [appellant sub 14] en anderen voor <strong>het</strong> <strong>over</strong>ige, en de beroepen van [appellante<br />
sub 1], LTO Noord en LTO Noord afdeling Flevoland, [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 4],<br />
[appellante sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellante sub 8], [appellanten sub<br />
9], [appellante sub 10] en anderen, [appellant sub 11], [appellanten sub 12], [appellante sub 13] en<br />
anderen, en [appellant sub 15] geheel gegrond;<br />
(Enz., enz., red.)<br />
Noot<br />
Noot<br />
In <strong>het</strong> in 2010 afgesloten regeerakkoord van <strong>het</strong> huidige (inmiddels demissionaire) kabinet zijn ingrijpende<br />
bezuinigingen afgesproken op <strong>het</strong> terrein van natuurbeleid. Concreet heeft <strong>het</strong> kabinet besloten tot een<br />
herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de beëindiging van de Rijksinvesteringen in de<br />
zogenaamde robuuste verbindingszones en <strong>het</strong> programma Recreatie om de Stad (RodS). Verschillende<br />
decentrale provincies – belast met de realisering van deze projecten – hebben zich tegen deze besluiten<br />
verzet. Zo ook de Provincie Flevoland die heeft besloten om eigenhandig de plannen voor de<br />
verbindingszone <strong>het</strong> Oostvaarderswold – dat <strong>het</strong> natuurgebied Oostvaardersplassen zou moeten verbinden<br />
met de Veluwe – door te zetten en <strong>het</strong> Rijk te houden aan de daar<strong>over</strong> volgens de provincie in <strong>het</strong> verleden<br />
gemaakte afspraken. Gelet daarop hebben Provinciale Staten bij besluit van 2 december 2010 een<br />
provinciaal <strong>inpassingsplan</strong> Oostvaarderswold vastgesteld ex art. 3.26 Wro dat moest voorzien in <strong>het</strong><br />
planologische regime voor de realisering van deze ecologische verbindingszone (en vermoedelijk tevens<br />
als grondslag voor de onteigening van boeren die weigerden uit <strong>het</strong> gebied te vertrekken). Dit plan sneuvelt<br />
vervolgens echter bij de Afdeling omdat er twijfels zijn <strong>over</strong> de financiële/economische uitvoerbaarheid<br />
daarvan.<br />
Sinds jaar en dag moet in de toelichting bij een bestemmingsplan aandacht worden geschonken aan de<br />
uitvoerbaarheid van dit plan. Dit is thans bepaald in art. 3.1.6 lid 1 onder f Bro. Tot deze<br />
motiveringsverplichting behoort ook de financiële uitvoerbaarheid van <strong>het</strong> bestemmingsplan: als <strong>het</strong><br />
bestemmingsplan voorziet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dan moet er een zekere mate van<br />
waarschijnlijkheid zijn dat deze ontwikkelingen binnen de planperiode ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen<br />
worden en dus financieel haalbaar zijn. Of zoals de Afdeling <strong>het</strong> <strong>over</strong>woog in haar uitspraak van 13 april<br />
2011 (r.o. 2.18.3.1): [2.]<br />
“In <strong>het</strong> kader van een beroep tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan kan<br />
een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische<br />
uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van <strong>het</strong> bestreden besluit indien en voor<br />
z<strong>over</strong> <strong>het</strong> aangevoerde leidt tot de conclusie dat <strong>het</strong> college op voorhand in redelijkheid had moeten<br />
inzien dat <strong>het</strong> plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar.”<br />
Hoe beoordeelt de Afdeling nu of de planwetgever op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat <strong>het</strong><br />
plan financieel/economisch niet uitvoerbaar is binnen de planperiode?
Dit lijkt in de eerste plaats af te hangen van de reden die wordt aangevoerd waarom een plan financieel niet<br />
uitvoerbaar zou zijn. Zo ligt bij een beroep op <strong>het</strong> staatssteunrecht – inhoudende dat de financiële<br />
onderbouwing van <strong>het</strong> plan (deels) berust op ongeoorloofde staatssteun – de drempel voor de<br />
planwetgever niet hoog. Uit voornoemde uitspraak van 13 april 2011 – waarin de Afdeling expliciet afweek<br />
van haar eerdere strengere lijn (‘anders dan voorheen…’) – volgt dat slechts dan aanleiding bestaat om <strong>het</strong><br />
plan te vernietigen indien de appellant zowel aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onrechtmatige<br />
staatssteun die kan worden teruggevorderd, als dat als gevolg daarvan <strong>het</strong> plan niet binnen de planperiode<br />
kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatsteun wordt verleend. Dat is niet<br />
eenvoudig. [3.] Als de financiering (deels) steunt op subsidies en gesteld wordt dat <strong>het</strong> verkrijgen van deze<br />
subsidies onzeker is, dan lijkt de toets van de Afdeling intensiever te zijn. Zo dienen deze subsidies ten tijde<br />
van de vaststelling van <strong>het</strong> bestemmingsplan in beginsel te zijn toegekend [4.] en dient ook aannemelijk te<br />
worden gemaakt dat deze subsidies nog steeds beschikbaar zijn. [5.] De bewijslast ligt dan bij de<br />
planwetgever.<br />
In de tweede plaats lijkt van belang te zijn wat voor soort ontwikkeling <strong>het</strong> betreft. Betreft <strong>het</strong> een<br />
commerciële ontwikkeling dan zal een plan in zijn algemeenheid eerder financieel uitvoerbaar zijn dan<br />
wanneer <strong>het</strong> een publieke ontwikkeling betreft. De reden is dat in dat geval <strong>het</strong> eventuele wegvallen van<br />
een financieringsbron gemakkelijker kan worden gecompenseerd, namelijk door een (andere) marktpartij<br />
de ontwikkeling ter hand te laten nemen. Zo heeft de Afdeling in een recente uitspraak van 4 april 2012<br />
geoordeeld dat zelfs als de beoogde ontwikkelaars van een bedrijventerrein zich zouden moeten<br />
terugtrekken in verband met de terugvordering van staatssteun, <strong>het</strong> denkbaar was dat één of meerdere<br />
andere marktpartijen de realisering van <strong>het</strong> plan zou kunnen uitvoeren. [6.] Gelet daarop achtte de Afdeling<br />
<strong>het</strong> plan financieel uitvoerbaar. En uit een uitspraak van 6 april 2011 blijkt dat bij de vaststelling van een<br />
bestemmingsplan dat voorziet in een nieuw winkelcentrum nog geen <strong>over</strong>eenkomsten hoeven te zijn<br />
gesloten met de betrokken ondernemers of de projectontwikkelaar <strong>over</strong> de huur en de ontwikkeling van<br />
deze winkels. [7.] De Afdeling gaat er kennelijk vanuit dat dit vanzelf goed zal komen. Overigens is dit<br />
anders als er onzekerheid bestaat <strong>over</strong> de vraag of er wel behoefte is aan de betreffende commerciële<br />
ontwikkeling. Zo oordeelde de Afdeling in een uitspraak van 11 januari 2012 kort samengevat dat de<br />
planwetgever (de gemeenteraad) bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorzag in een nieuwe<br />
kantoorlocatie had moeten voorzien dat daaraan binnen de planperiode onvoldoende behoefte bestond. [8.]<br />
Gelet daarop vernietigde de Afdeling <strong>het</strong> plan wegens een zorgvuldigheidsgebrek.<br />
In <strong>het</strong> onderhavige geval is duidelijk dat <strong>het</strong> een plan betreft waarvoor zich niet snel een alternatieve vorm<br />
van financiering zal aandienen indien de financiële onderbouwing ‘rammelt’. Het betreft een in hoofdzaak<br />
niet-commerciële ontwikkeling (een ecologische verbindingszone) waarmee een grote investering is<br />
gemoeid van totaal ongeveer € 400 miljoen. De Afdeling toetst daarom terecht intensief op welke wijze dit<br />
grootschalige plan is gefinancierd en <strong>het</strong> wekt geen verbazing dat <strong>het</strong> hierop mis gaat voor de provincie.<br />
Een substantieel deel van <strong>het</strong> benodigde bedrag – te weten € 240 miljoen – zou namelijk moeten worden<br />
bijgepast door <strong>het</strong> Rijk. En Staatssecretaris Bleker had bij brief van 20 oktober 2010 – dus: enkele<br />
maanden voor de vaststelling van <strong>het</strong> plan – al laten weten dat <strong>het</strong> Rijk daar niet mee <strong>over</strong> de brug zou<br />
komen (dit is de zgn. ‘Blekerbrief’ waarmee de geldkraan voor natuurontwikkeling in Nederland abrupt werd<br />
dichtgedraaid [9.] in afwachting van een akkoord tussen de provincies en <strong>het</strong> Rijk <strong>over</strong> de bezuinigingen en<br />
de decentralisatie van natuurtaken naar de provincies). Klaarblijkelijk heeft de Afdeling vervolgens nog wel<br />
beoordeeld of <strong>het</strong> ontbrekende bedrag – van in elk geval € 132 miljoen (de Afdeling achtte aannemelijk dat<br />
op <strong>het</strong> <strong>over</strong>ige deel van de bijdrage wel aanspraak kon worden gemaakt) – uit eigen middelen van de<br />
provincie zou kunnen worden bijgepast, of dat andere (markt)partijen daarvoor zouden inspringen. Mede<br />
gelet op de omvang van <strong>het</strong> bedrag is de provincie er echter niet in geslaagd dat aannemelijk te maken.<br />
Ook de niet nader onderbouwde stelling van de provincie dat <strong>het</strong> project tegen lagere kosten uitvoerbaar<br />
zou zijn, acht de Afdeling ontoereikend. Dat is te begrijpen als men bedenkt dat de kosten van<br />
natuurontwikkeling grotendeels bestaan uit verwervings- en inrichtingskosten. Waar bij een kantoor- of<br />
woningbouwproject doorgaans nog wel ruimte is voor versobering, ligt een groot deel van de kosten per<br />
hectare natuurontwikkeling min of meer vast. Derhalve vernietigt de Afdeling wegens een<br />
motiveringsgebrek.<br />
Overigens liep gelijktijdig met deze <strong>inpassingsplan</strong>procedure een procedure bij de bestuursrechter van de<br />
rechtbank Zwolle <strong>over</strong> de financiering van <strong>het</strong> project Oostvaarderswold (<strong>het</strong> College van Gedeputeerde<br />
Staten van de provincie had beroep ingesteld tegen de beschikking van de Staatssecretaris van EL&I<br />
waarin <strong>het</strong> Investeringsbudget Landelijk Gebied voor de provincie was vastgesteld op een veel lager<br />
bedrag dan volgens de provincie was afgesproken). Ook dit is niet goed afgelopen voor de provincie. Bij<br />
uitspraak van 22 maart 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat de provincie slechts recht heeft op een<br />
bedrag van ruim € 81 miljoen (dus nog lager dan <strong>het</strong> bedrag waar de Afdeling van uitging). [10.] Daarmee is<br />
de realisatie van <strong>het</strong> Oostvaarderswold – in elk geval in de vorm die de provincie voorstond [11.] – zeer<br />
onzeker geworden wat onderstreept dat de Afdeling terecht heeft ingegrepen.<br />
Meer in <strong>het</strong> algemeen illustreert deze zaak de waarde van <strong>het</strong> reeds genoemde art. 3.1.6 lid 1 onder f Bro,<br />
dat de planwetgever verplicht de uitvoerbaarheid van <strong>het</strong> plan te onderzoeken en te motiveren. Het betrof<br />
namelijk een bestemmingsplan met grote gevolgen: binnen een groot gebied van 1125 ha werd de<br />
voornamelijk agrarische bestemming wegbestemd en vervangen door een natuurbestemming. Van zo een<br />
plan gaat doorgaans een forse ‘planologische schaduwwerking’ uit. Daarmee wordt bedoeld dat <strong>het</strong> enkele<br />
feit dat <strong>het</strong> bestemmingsplan in procedure wordt gebracht er al toe leidt dat investeringsbeslissingen<br />
worden uitgesteld en/of de bedrijven en huizen in <strong>het</strong> gebied slechter verkoopbaar worden. Zo zal een boer<br />
niet snel investeren in de aankoop van een boerderij indien hij weet dat de kans bestaat dat deze boerderij
op een zeker moment moet wijken voor natuur. Zou <strong>het</strong> <strong>inpassingsplan</strong> in stand zijn gebleven terwijl de<br />
uitvoerbaarheid daarvan onzeker is, dan zou deze onzekerheid en de schade die daarvan mogelijk <strong>het</strong><br />
gevolg is nog jaren hebben voortgeduurd. Weliswaar kunnen de grondeigenaren dan aanspraak maken op<br />
een planschadevergoeding, maar de sinds 1 juli 2008 geldende afdeling 6.1 Wro heeft aanzienlijke<br />
beperkingen aangebracht op <strong>het</strong> voordien geldende tamelijk ruimhartige planschaderegime. Niet voor niets<br />
spreekt art. 6.1 thans van ‘een tegemoetkoming, voor z<strong>over</strong> de schade redelijkerwijs niet voor rekening van<br />
de aanvrager behoort te blijven’. Daar komt bij dat de peildatum voor de schade de datum van<br />
inwerkingtreding van <strong>het</strong> bestemmingsplan is en dit bestemmingsplan eerst onherroepelijk dient te worden<br />
voordat er van een tegemoetkoming sprake kan zijn. Zie bijvoorbeeld de recente Afdelingsuitspraak inzake<br />
een woningbouwplan te Goor (ABRvS 1 februari 2012, 201105539/1/A2):<br />
“2.4.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (o.a. uitspraak van 18 juni 2003 in zaak nr.<br />
200203714/1) volgt dat de datum waarop <strong>het</strong> beweerdelijk schadeveroorzakend besluit in werking is<br />
getreden, heeft te gelden als peildatum voor <strong>het</strong> antwoord op de vraag of ten gevolge van een<br />
onherroepelijk geworden besluit als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, schade is geleden.”<br />
Kortom, lang voordat er aanspraak op een tegemoetkoming in de schade kan worden gemaakt, heeft de<br />
schadelijke werking van <strong>het</strong> plan haar schaduwen al vooruit geworpen en voor z<strong>over</strong> deze (schaduw)<br />
schade wordt geleden vóór de peildatum komt deze niet voor vergoeding in aanmerking. De wettelijke<br />
verplichting tot onderzoek naar en motivering van de uitvoerbaarheid van <strong>het</strong> plan kan voorkomen dat deze<br />
offers voor niets van de grondeigenaren worden verlangd, omdat de rechtvaardiging ervan (te weten: de<br />
noodzaak om in <strong>het</strong> algemene belang de nieuwe bestemming te realiseren) uiteindelijk niet realiseerbaar<br />
blijkt. Gelet op de schadelijke gevolgen die kunnen uitgaan van <strong>het</strong> louter in procedure brengen van de<br />
wijziging van <strong>het</strong> planologische regime zou meer in algemene zin kunnen gelden dat met <strong>het</strong> oog op de<br />
belangen van de grondeigenaren- en gebruikers de uitvoerbaarheid van een plan beter verzekerd moet zijn<br />
naarmate de planologische wijziging ingrijpender is. Een dergelijke <strong>over</strong>weging treft men echter in de<br />
Afdelingsjurisprudentie <strong>over</strong> art. 3.1.6 lid 1 onder f Wro nog niet aan.<br />
Tot slot kort nog een enkele opmerking <strong>over</strong> de bevoegdheid van Provinciale Staten om dit <strong>inpassingsplan</strong><br />
vast te stellen. Gelet op art. 3.26 Wro bestaat die bevoegdheid alleen indien een provinciaal belang [12.] aan<br />
de orde is. Uit de jurisprudentie omtrent reactieve aanwijzingen bleek al dat de Afdeling niet snel oordeelt<br />
dat een provinciaal belang niet aan de orde is. [13.] Ook in dit geval stapt de Afdeling eenvoudig heen <strong>over</strong><br />
de vereiste van een provinciaal belang middels een marginale toetsing: nu volgens de plantoelichting met<br />
<strong>het</strong> Oostvaarderswold een uniek natuurgebied van internationale betekenis kan ontstaan in een sterk<br />
verstedelijkt gebied, is de Afdeling van oordeel dat provinciale staten zich deze belangen in redelijkheid als<br />
provinciaal belang heeft kunnen aantrekken. Daarmee passeert de Afdeling <strong>het</strong> door één van de<br />
appellanten opgeworpen argument dat Provinciale Staten eerder al in een provinciale verordening (de<br />
Verordening Groenblauwe zone) ex. art. 4.1 Wro regels hadden gesteld voor de bestemmingsplannen met<br />
betrekking tot <strong>het</strong> Oostvaarderswold, en daarom <strong>het</strong> provinciaal dan wel bovenlokaal belang van <strong>het</strong> plan<br />
onvoldoende zou zijn onderbouwd. Dit argument is ook merkwaardig; <strong>het</strong> feit dat reeds een provinciale<br />
verordening was vastgesteld wegens <strong>het</strong> Oostvaarderswold illustreert immers dat juist wèl sprake is van<br />
een provinciaal belang (art. 4.1 Wro bevat immers <strong>het</strong>zelfde criterium). Bovendien geldt voor<br />
<strong>inpassingsplan</strong>nen – anders voor reactieve aanwijzingen (zie art. 4.2 lid 1 Wro) – niet als vereiste dat een<br />
provinciaal belang de vaststelling daarvan noodzakelijk maakt (de bevoegdheid tot <strong>het</strong> vaststellen van een<br />
<strong>inpassingsplan</strong> heeft niet <strong>het</strong> karakter van een ultimum remedium). [14.]<br />
A.W. Bos en C.N.J. Kortmann<br />
Voetnoten<br />
[1.] Arwin Bos is advocaat bij <strong>Stibbe</strong> te Amsterdam. Tijn Kortmann is advocaat bij <strong>Stibbe</strong> te Amsterdam en<br />
honorair UHD aan de Universiteit Utrecht.<br />
[2.] ABRvS 13 april 2011, AB 2012/12 , m.nt. T.E.P.A. Lam en BR 2011/112 , m.nt. M.Y.C.L. de Wit..<br />
[3.] Zie hier<strong>over</strong> ook H. Doornhof en J.C. van Oosten, ‘Ontwikkelingen in <strong>het</strong> ruimtelijke ordeningsrecht<br />
2011’, BR 2012/15 .<br />
[4.] ABRvS 6 juni 2007, nr. 200602776/1.<br />
[5.] ABRvS 25 mei 2011, BR 2011/119 , m.nt. Bosma.<br />
[6.] ABRvS 4 april 2012, nr. 201004316/1/R1, r.o. 2.38.3.<br />
[7.] ABRvS 6 april 2011, nr. 201001239/1/R2.<br />
[8.] ABRvS 11 januari 2012, nr. 201000661/1/R3.<br />
[9.] Zie hier<strong>over</strong> Kamerstukken II 2010/11, 30 825, nr. 61.<br />
[10.] Rb. Zwolle 22 maart 2012, LJN BV9654.<br />
[11.] Op 11 april 2012 heeft de provincie een drietal scenario’s gepresenteerd voor <strong>het</strong> Oostvaarderswold,<br />
waarin de mogelijkheid wordt verkend om <strong>het</strong> Oostvaarderswold versimpeld en (sterk) verkleind alsnog
te realiseren. Zie www.flevoland.nl/wat-doen-we/grote-projecten/oostvaarderswold/<br />
nieuwsberichten/nieuwe-scenarios-voor-geb/index.xml en <strong>het</strong> aldaar te downloaden rapport Analyse en<br />
scenario’s Oostvaarderswold.<br />
[12.] Zie <strong>over</strong> <strong>het</strong> begrip provinciaal belang meer uitgebreid A.A.J. de Gier, ‘Het decentralisatie-beginsel als<br />
mantra in <strong>het</strong> ruimtelijk bestuursrecht’, TBR 2012/66, p. 362 e.v.<br />
[13.] Zie voor een <strong>over</strong>zicht Van Oosten en Doornhof 2012, par. 2.2. en H. Doornhof en C.N.J. Kortmann,<br />
‘De reactieve aanwijzing’, BR 2011/9 .<br />
[14.] P.J.J. van Buuren e.a., Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 394. Zie ook H.<br />
Doornhof en C.N.J. Kortmann, ‘De reactieve aanwijzing’, BR 2011/9.<br />
copyright Kluwer<br />
last update: 2012-06-21