18.10.2014 Views

Scan 1, februari 2002 - UMC Utrecht

Scan 1, februari 2002 - UMC Utrecht

Scan 1, februari 2002 - UMC Utrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

1/02<br />

<strong>februari</strong><br />

SCHIZOFRENIE<br />

Spoorzoeken in de amygdala<br />

>> Hersenscan geeft zicht op neuraal netwerk schizofrenie<br />

GENTHERAPIE<br />

Gedresseerd zelfmoordgen helpt nieuw beenmerg<br />

>> Gentherapie tegen leukemie<br />

CELTHERAPIE<br />

Stamcel restaureert bloedvat<br />

>> Onderhoud en herstel van bloedvaten


In dit nummer<br />

Voor meer informatie over de onderwerpen in dit nummer kunt u contact opnemen met<br />

<strong>Scan</strong> is een uitgave van het Universitair Medisch<br />

de stafgroep In- en Externe Communicatie van het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong>, tel (030) 250 74 83<br />

Centrum <strong>Utrecht</strong>, dat bestaat uit het Academisch<br />

Ziekenhuis <strong>Utrecht</strong>, de Medische Faculteit <strong>Utrecht</strong> en<br />

het Wilhelmina Kinderziekenhuis. <strong>Scan</strong> verschijnt 6<br />

keer per jaar in een oplage van 13.500 exemplaren.<br />

3<br />

4<br />

kort nieuws<br />

beeldverwerking<br />

Zien is te snel geloven<br />

Redactie<br />

Joost van der Gevel, Alies Hoogstra,<br />

Elke Lautenbag, Pieter Lomans, Hanneke Veenstra,<br />

Caroline Wortman en Ietje Zéguers.<br />

Ontwerp en layout<br />

x-hoogte >> Linda van Eijndhoven,<br />

Hans Lodewijkx, Tilburg<br />

6 Spoorzoeken in de amygdala<br />

Met een nieuwe techniek heeft onderzoeker Hilleke Hulshoff Pol precies in<br />

beeld gebracht welke hersengebieden bij schizofrenie worden aangetast.<br />

Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat schizofrenie een progressieve ziekte<br />

is die zich vooral richt op de amygdala, een gebiedje dat nauw betrokken is bij<br />

de verwerking van emoties.<br />

Redactieadres<br />

Redactie <strong>Scan</strong><br />

<strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Huispostnummer D01.343<br />

Postbus 85500<br />

3508 GA <strong>Utrecht</strong><br />

Telefoon (030) 250 87 68<br />

Fax (030) 250 54 10<br />

E-mail <strong>Scan</strong>@azu.nl<br />

Aan dit nummer werkten verder mee<br />

Tekst: Rob Buiter, Riëtte Duynstee<br />

en Manou van de Zande<br />

Fotografie: Eut van Berkum en Chris Timmers<br />

8<br />

9<br />

10<br />

11<br />

12<br />

kort nieuws en promoties<br />

commentaar<br />

Hoe wenselijk is wensgeneeskunde?<br />

allergie<br />

Witte bloedlichaampjes in gevecht met melkeiwitten<br />

opinie<br />

Belasting op vet<br />

neuropathie<br />

Dove handen en voeten<br />

Coverfoto<br />

Chris Timmers<br />

14<br />

Gedresseerd zelfmoordgen helpt nieuw beenmerg<br />

Druk<br />

Hoonte Bosch & Keuning, <strong>Utrecht</strong><br />

ISSN<br />

Bij de bestrijding van leukemie lopen artsen tegen de grenzen van hun mogelijkheden<br />

aan. In het lab is een gentherapie ontwikkeld, die de grenzen misschien<br />

weer kan verleggen. Een zelfmoordgen biedt uitkomst.<br />

1385-2167<br />

16<br />

gen- en celtherapie<br />

Opening faciliteit voor gen- en celtherapie<br />

De artikelen in <strong>Scan</strong> vallen onder verantwoordelijkheid<br />

van de redactie. Zij weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs<br />

het formele bestuurlijke standpunt<br />

van het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong>.<br />

Het overnemen van artikelen uit <strong>Scan</strong> is geoorloofd<br />

met bronvermelding en na overleg met de redactie.<br />

17 Stamcel restaureert bloedvat<br />

Stamcellen uit het beenmerg zijn verantwoordelijk voor het onderhoud en<br />

herstel van de bloedvaten. Klinische toepassingen met een hoofdrol voor deze<br />

restaurateurs lijken nabij.<br />

19<br />

20<br />

22<br />

24<br />

terzijde<br />

Een geurig uitzicht<br />

immunotherapie<br />

Glazen muiltje verschalkt tumorcel<br />

kennisoverdracht<br />

Plassen met gevoel<br />

stelling<br />

Kliniekverbod voor Seyffert


mix<br />

kort nieuws<br />

Nieuw<br />

Academie voor Gezondheidszorg <strong>Utrecht</strong><br />

<strong>Utrecht</strong> is sinds eind november een academie rijker.<br />

De Academie voor Gezondheidszorg <strong>Utrecht</strong><br />

(AG <strong>Utrecht</strong>) is een samenwerkingsverband tussen<br />

het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong>, de Hogeschool van <strong>Utrecht</strong><br />

en de Universiteit <strong>Utrecht</strong>. De academie is<br />

begonnen met drie kamers: Verpleegkunde,<br />

Fysiotherapiewetenschap en Physician Assistant.<br />

Uitbreiding met kamers voor logopedie en verloskunde<br />

is in voorbereiding. Studenten zijn<br />

door hun hbo-opleiding al bachelor en studeren<br />

aan de academie verder voor hun doctoraal of<br />

een mastertitel.<br />

Hoogleraar familiezorg bij Verplegingswetenschap<br />

en directeur van de nieuwe academie<br />

Mia Duijnstee, licht de voordelen toe van het<br />

nieuwe samenwerkingsverband: “Wij richten ons<br />

op onderwijs, onderzoek en zorgvernieuwing.<br />

Onderzoeksresultaten zullen door onze samenwerking<br />

veel gemakkelijker de weg vinden naar<br />

hogeschool en praktijk. Bovendien kunnen de<br />

afzonderlijke afstudeerrichtingen elkaar inhoudelijk<br />

versterken. In de praktijk komen verpleegkundigen<br />

en fysiotherapeuten of logopedisten<br />

elkaar niet alleen tegen, ze lopen ook gedeeltelijk<br />

tegen dezelfde vragen aan. Vragen als: hoe<br />

ga je om met familie van patiënten? Of hoe kun<br />

Jeuk, jeuk en nog eens jeuk<br />

‘Niet aanzitten, niet krabben.’ Iedereen heeft wel<br />

eens jeuk en we weten allemaal dat je eigenlijk<br />

niet moet krabben. Maar probeer je maar eens te<br />

beheersen. Vooral bij chronische jeuk door een<br />

huidziekte is beheersing heel belangrijk.<br />

Chronische jeuk kan ingrijpende gevolgen hebben.<br />

Dat onophoudelijk getreiter van de huid<br />

leidt nogal eens tot slaap- of concentratieproblemen,<br />

maar ook tot een sociaal isolement. Wie gek<br />

wordt van de jeuk en constant zit te krabben, zit<br />

liever alleen.<br />

In 1999 begonnen de verpleegkundig onderzoekers<br />

Petra Eland en Harmieke van Os op de polikliniek<br />

dermatologie een jeukspreekuur. Op het<br />

spreekuur leren patiënten beter omgaan met<br />

jeuk en de gevolgen daarvan. In een jeukanamnese<br />

wordt bepaald om welke vorm van jeuk het<br />

gaat. Is er sprake van chronische jeuk, tijdelijke<br />

jeukaanvallen, jeuk over het hele lichaam of<br />

alleen plaatselijke jeuk? Ook de hevigheid en het<br />

ACADEMIE<br />

GEZONDHEIDSZORG<br />

UTRECHT<br />

je een patiënt motiveren rekening te houden<br />

met zijn handicap? De antwoorden op dat soort<br />

vragen zijn voor verschillende disciplines relevant.<br />

Onderzoek zal het beredeneerd handelen<br />

van de verpleegkundige en paramedische<br />

beroepsgroepen bevorderen en moet ook het<br />

effect van hun handelen nagaan. Dat beperkt<br />

zich niet tot het lichamelijk functioneren, ook de<br />

effecten op psychisch en maatschappelijk gebied<br />

zijn van belang.”<br />

De afstudeerrichtingen Verplegingswetenschap<br />

en Fysiotherapiewetenschap hebben al een<br />

uitgebreid onderzoeksprogramma lopen. Bij<br />

Verplegingswetenschap zijn zo’n honderdzeventig<br />

studenten in opleiding en studeerden de<br />

laatste jaren al honderdtien verpleegkundigen<br />

af. En bij Fysiotherapiewetenschap, dat in september<br />

begint, loopt het storm volgens fysiotherapeut<br />

Nico van Meeteren. “Wij hebben nu<br />

al negentig aanmeldingen binnen, terwijl we<br />

er maar veertig kunnen plaatsen.”<br />

JvdG<br />

tijdstip van de jeuk en bad- en douchegewoonten<br />

zijn van belang, of hoe een patiënt erop<br />

reageert. Wat zijn de gevolgen voor het dagelijks<br />

leven?<br />

Veel patiënten zitten in een cirkel van krabben en<br />

jeuk, die doorbroken moet worden. Daarvoor is<br />

er een krabbeheersingsprogramma ontwikkeld.<br />

Als jeukpatiënten zich bewust worden van hun<br />

krabgedrag door bijvoorbeeld een ‘jeuk-krabdagboek’<br />

bij te houden, kan dat helpen bij het<br />

bezweren van de jeuk. Daarnaast krijgen patiënten<br />

voorlichting over huidverzorging en de<br />

behandeling van hun huidaandoening. Bovendien<br />

leren ze ontspanningsoefeningen die de aandacht<br />

kunnen afleiden van die onophoudelijke ...<br />

Het jeukspreekuur loopt inmiddels zo goed dat<br />

meer ziekenhuizen zo’n spreekuur willen beginnen.<br />

Dit jaar al drie. Harmieke van Os gaat ze de<br />

komende maanden helpen die spreekuren op te<br />

zetten.<br />

JvdG<br />

Proefdier krijgt<br />

elektrische deken<br />

Een warmhoudsysteem voor kleine proefdieren<br />

won onlangs de Prijs voor Alternatieven voor<br />

Dierproeven. Inge Wolterink, die het systeem<br />

ontwierp, is dierkundig researchanalist bij het<br />

Rudolf Magnus Instituut voor neurowetenschappen<br />

(RMI). Ze probeert in een diermodel schizofrenie<br />

na te bootsen. “Als je op de zevende dag<br />

een verstoring aanbrengt in de hersenen,<br />

ontwikkelt een jonge rat zich als schizofreniepatiënt”,<br />

vertelt ze. “Doe je dat<br />

twee weken later, dan zijn de hersenen<br />

bij ratten al uitontwikkeld en heeft de<br />

verstoring veel minder effect op het<br />

functioneren. Die jonge ratjes van zeven<br />

dagen zijn erg kwetsbaar. Ze kunnen tijdens<br />

en na een operatie gemakkelijk onderkoeld<br />

raken en als ze daardoor overlijden, zijn er<br />

meer proefdieren nodig.”<br />

Om onderkoeling te voorkomen ontwikkelde<br />

ze met de Instrumentele Dienst van het <strong>UMC</strong><br />

<strong>Utrecht</strong> een warmhoudsysteem voor kleine<br />

proefdieren. Warmtematten onder de planken<br />

waarop de kooien staan, zorgen ervoor dat<br />

de dieren op temperatuur blijven. De siliconenmatten<br />

werken op zwakstroom en zijn met een<br />

thermostaat nauwkeurig te regelen. Proefdieren<br />

kunnen daardoor van een operatie herstellen<br />

in een verwarmd nest. Voor de operatieopstellingen<br />

bedacht Wolterink dezelfde oplossing.<br />

Ze worden met soortgelijke matten verwarmd<br />

zodat de dieren tijdens de ingreep niet teveel<br />

afkoelen. De systemen zijn eenvoudig los te<br />

koppelen en te verplaatsen, en worden al veel<br />

gebruikt bij het RMI.<br />

JvdG<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 3


tekst > Manou van de Zande<br />

foto > Chris Timmers<br />

Zien<br />

Eerst zien, dan geloven.<br />

Dat geldt zowel voor arts als patiënt.<br />

Maar wat zien ze nou eigenlijk op<br />

röntgenfoto’s, MR- en CT-scans?<br />

Is een plaatje altijd nodig?<br />

Hoogleraar klinische epidemiologie<br />

van de beeldvorming<br />

Yolanda van der Graaf vindt van niet.<br />

Beelden van ons binnenste hebben een haast<br />

magische aantrekkingskracht. Was de plastic<br />

pierlala in het biologielokaal vroeger al fascinerend,<br />

je eigen skelet op een röntgenfoto is nog<br />

veel indrukwekkender. Zwangere bijna-ouders<br />

laten vol trots hun eersteling zien: een paar grijze<br />

vlekken op een pretecho. De bollende buik en<br />

andere fysieke zwangerschapssignalen gelden<br />

blijkbaar als minder hard bewijs dat er leven in<br />

de brouwerij zit.<br />

“Het publiek hecht enorm aan beelden en dat<br />

kan ik me ook wel voorstellen”, zegt Yolanda<br />

van der Graaf. “Heb je wel eens in een CT-scanner<br />

gelegen? Heel imposant wat daar allemaal<br />

aan plaatjes uitkomt.” Van der Graaf is aangesteld<br />

als hoogleraar klinische epidemiologie van<br />

de beeldvorming. Wat haar betreft is het afgelopen<br />

met de magie in de beeldvorming; het is<br />

hoog tijd om met een broodnuchtere insteek<br />

te onderzoeken wat al die plaatjes, scans en<br />

filmpjes nu écht opleveren. Zijn beelden wel<br />

onmisbaar bij de behandeling? Schiet de patiënt<br />

er uiteindelijk wat mee op? Evidence based<br />

onderzoek zoals dat bij medicijnen heel gewoon<br />

is, wordt bij beeldvorming nauwelijks en niet<br />

goed genoeg gedaan, vindt de hoogleraar.<br />

Opensnijden<br />

Weten hoe het eruit ziet, betekent niet automatisch<br />

weten hoe het werkt en hoe het gerepareerd<br />

moet worden. “Veel verder dan het in<br />

kaart brengen van onze binnenkant zijn we<br />

eigenlijk niet”, meent Van der Graaf. Ze vergelijkt<br />

de situatie met de ontdekking van de<br />

anatomie zo’n vijfhonderd jaar geleden. Door het<br />

opensnijden van dode mensen konden medici<br />

organen en andere ingewanden benoemen.<br />

Nu maken we doorsneden van levende mensen,<br />

non-invasief, en ook steeds vaker zonder straling.<br />

De technieken zijn talrijk, duur en zeer ver-<br />

nuftig, maar betekent een plaatje van de ziekte<br />

– of de vermeende ziekte – ook per definitie een<br />

betere behandeling? Kunnen we de beelden<br />

goed genoeg interpreteren?<br />

Volgens Van der Graaf niet. Artsen gebruiken<br />

beeldvormende technieken vaak uit onzekerheid,<br />

bang om die heel kleine kans op iets ernstigs<br />

over het hoofd te zien. “En dat is dus niet<br />

in het belang van de patiënt, maar van de arts”,<br />

zegt ze. Want beeldvorming kan ook schadelijk<br />

zijn voor de patiënt. Zoals bij meneer Jansen, die<br />

met plaspijn naar zijn huisarts gaat. Op de röntgenfoto<br />

is niets bijzonders aan zijn blaas te zien,<br />

maar het beeld vertoont wel een kleine onregelmatigheid<br />

aan de nier. Op een CT-scan zijn de<br />

nieren normaal, maar de alvleesklier is groter<br />

dan gebruikelijk. De artsen raden meneer Jansen<br />

een invasief onderzoek in de galwegen aan, om<br />

een tumor uit te sluiten. Er blijkt niets aan de<br />

hand, maar meneer Jansen is behoorlijk bang<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 4


is te snel geloven<br />

Beeldvorming verdient beter onderzoek<br />

gemaakt en er is veel geld uitgegeven. “De artsen<br />

hebben zich laten foppen door de beeldvorming<br />

en hebben klinische informatie niet<br />

genoeg laten meewegen. Meneer Jansen rookt<br />

niet, drinkt weinig en heeft geen pijn in bovenbuik<br />

of rug. De kans op een tumor was minder<br />

dan een duizendste en een CT-scan verandert<br />

daar niets aan.”<br />

diagnostische test. Aan de hand daarvan stelt hij<br />

zijn beleid vast, en een foto moet iets toevoegen<br />

aan dat beleid.” ‘Geruststellen’ hoort wat haar<br />

betreft ook op zo’n checklist. Ook al is het voor<br />

de arts ook zonder foto duidelijk dat het om een<br />

goedaardige cyste gaat en niet om borstkanker,<br />

als de vrouw in kwestie een zus met borstkanker<br />

heeft, volstaat een mondelinge geruststelling<br />

soms niet. Een plaatje is dan een onmisbaar deel<br />

Guinese biggetjes<br />

“Ik ben vooral geïnteresseerd in onderzoek waar<br />

de patiënt op korte termijn baat bij heeft. Dat is<br />

van de behandeling.<br />

Hoe ziet goed diagnostisch onderzoek eruit? Van<br />

der Graaf noemt een voorbeeld: “In juni promoveert<br />

dus niet het soort onderzoek waar op het<br />

ogenblik het meeste geld naartoe gaat,<br />

want dat gaat naar het fundamentele,<br />

>> Een foto moet iets toevoegen<br />

basale onderzoek. Mensen keren ratten, muizen<br />

en Guinese biggetjes binnenstebuiten, ontrafelen<br />

eiwitstructuren en dat vindt iedereen<br />

knap, maar wat hebben we eraan? Ik vind<br />

patiëntgebonden onderzoek veel belangrijker.<br />

Maar het zal nog wel even duren voordat iedereen<br />

dat met me eens is. Natuurlijk moet basaal<br />

onderzoek ook blijven gebeuren, maar de verhouding<br />

ligt zo scheef. Ik geloof dat in dit ziekenhuis<br />

negentig procent van de onderzoeken<br />

basaal is.” Aan patiëntgebonden onderzoek zitten<br />

veel haken en ogen, geeft Van der Graaf toe.<br />

“Dit soort onderzoek is vrij nieuw, het is pas sinds<br />

1985 in zwang. En het ís lastig. Een mens is een<br />

stuk moeilijker in een proefopstelling te duwen<br />

dan bijvoorbeeld een muis. Je hebt honderden,<br />

zelfs duizenden patiënten nodig, dus moet je<br />

samenwerken: met andere ziekenhuizen, met<br />

Paul Nederkoorn op een vergelijkend<br />

onderzoek van de oude angiografische technieken<br />

(waarbij röntgenfoto’s worden gemaakt van<br />

bloedvaten met behulp van contrastvloeistof) en<br />

de nieuwe MRA-technieken (waarbij je ook de<br />

vaten kunt zien). Het was de eerste studie waarin<br />

de diagnostische waarde van MRA en kosteneffectiviteit<br />

werden onderzocht. Alleen dit soort<br />

studies maakt duidelijk wat de prijs is van gemiste<br />

vernauwingen en onterecht geopereerde<br />

patiënten.” Er staat nog een plan op stapel: een<br />

onderzoek naar de toegevoegde waarde van<br />

een CT-scan van het hart. Vroeger was het moeilijk<br />

om een beeld van het hart te krijgen omdat<br />

het voortdurend beweegt. Nu is het door een<br />

snelle belichting mogelijk om kort na elkaar een<br />

hele reeks plaatjes te schieten. Prachtig, maar<br />

waar zit het nut?<br />

alle specialismen. En samenwerken is niet iets<br />

wat doktoren per definitie goed kunnen.”<br />

Verdomhoekje<br />

De hoogleraar is vastbesloten diagnostisch onderzoek<br />

Checklist<br />

Van der Graaf heeft een soort checklist voor<br />

ogen, die te vergelijken is met de indicatie om<br />

een medicijn voor te schrijven. Bij deze symptomen<br />

wél een foto, bij die symptomen niet. “Het<br />

verhaal van de patiënt is voor een arts de sterkste<br />

naar beeldvorming uit het verdomhoekje te<br />

halen. “Radiologen hebben nog geen onderzoekstraditie<br />

in diagnostisch onderzoek, maar zij<br />

zitten wel in de juiste positie om er werk van te<br />

maken. Radiologen werken namelijk altijd al<br />

multidisciplinair omdat ze van álles foto’s maken.<br />

>><br />

Beelden van binnen<br />

Wilhelm Röntgen ontdekte in 1895 de röntgenstraling.<br />

De geneeskunde omarmde deze techniek snel.<br />

De talloze door kogels en granaatscherven gewonde<br />

soldaten tijdens de eerste wereldoorlog waren een<br />

ideaal toepassingsgebied. In de eerste helft van de<br />

vorige eeuw domineerde de gewone röntgenfoto,<br />

vooral voor het in beeld brengen van het skelet. In de<br />

tweede helft maakte de ontwikkeling van de computer<br />

digitale beelden mogelijk. In de jaren zeventig en<br />

tachtig deden de computertomografie (CT), de magnetische<br />

resonantie (MR), de echografie (het geluidsonderzoek)<br />

en de nucleaire technieken SPECT en<br />

PET hun intrede. Deze technieken laten niet alleen<br />

structuren zien die daarvóór alleen uit anatomische<br />

atlassen bekend waren, maar geven ook informatie<br />

over de functie van het weefsel.<br />

Ze krijgen hun opdrachten van alle divisies. Voor<br />

de divisies zelf is het veel moeilijker om buiten<br />

hun eigen deuren te kijken.”<br />

Haar leerstoel ‘klinische epidemiologie van de<br />

beeldvormende diagnostiek’ is een stap in de<br />

goede richting. Ook van RADION, een pas opgericht<br />

samenwerkingsverband van radiologen uit<br />

de grote academische en reguliere ziekenhuizen<br />

in Nederland, verwacht ze veel. Het is tenslotte<br />

ook in het belang van radiologen zelf om onderzoek<br />

te stimuleren. Het is hún werk dat wetenschappelijk<br />

bewezen waardering nodig heeft.<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 5


tekst > Pieter Lomans<br />

foto’s > Hilleke Hulshoff Pol<br />

Spoorzoeken in de<br />

Hersenscan geeft zicht op neuraal netwerk schizofrenie<br />

Met een nieuwe techniek heeft onderzoeker Hilleke Hulshoff Pol precies in beeld<br />

gebracht welke hersengebieden bij schizofrenie worden aangetast.<br />

Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat schizofrenie een progressieve ziekte is<br />

die zich vooral richt op de amygdala, een gebiedje dat nauw betrokken is bij de<br />

verwerking van emoties.<br />

Neurowetenschapper Hilleke Hulshoff Pol is een<br />

cartograaf. Ze maakt landkaarten van de hersenen<br />

van patiënten met schizofrenie en gezonde<br />

personen. Signaleert ze duidelijke verschillen<br />

tussen beide groepen, dan geeft dat nuttige<br />

hersenaandoening is. Dat betekent dat de<br />

gedragsproblemen die de psychiater ziet, ook<br />

een biologische basis hebben in de hersenen.<br />

De vraag is alleen, waar we die ‘schizofrene<br />

kenmerken’ in het brein kunnen vinden.<br />

samenwerking met Canadese collega’s van<br />

McGill University, heeft de groep van Hulshoff<br />

Pol onlangs een nieuwe, opmerkelijke hersenlandkaart<br />

gemaakt. Daarvoor werden de hersenen<br />

van honderdvijftig mensen mét schizofrenie<br />

informatie over een ernstige<br />

en nog altijd moeilijk te<br />

behandelen ziekte.<br />

Hulshoff Pol: “Mensen met schizofrenie hebben<br />

vaak waanideeën. Ze zien dingen en horen<br />

stemmen die er niet zijn, of hebben het onjuiste<br />

idee dat ze achtervolgd worden. In de psychiatrie<br />

noemen we dat een psychose. Verder hebben<br />

ze aandachtstoornissen en problemen met<br />

hun geheugen en concentratie. Bovendien<br />

treedt er meestal een emotionele vervlakking op<br />

en krijgen ze moeite met het onderhouden van<br />

sociale contacten.”<br />

Subtiele verschillen<br />

Hoe schizofrenie precies ontstaat is nog altijd<br />

een raadsel. Genen spelen een rol, maar ook<br />

andere factoren zoals een moeilijke bevalling of<br />

een doorgemaakte ziekte kunnen van belang<br />

zijn. Hulshoff Pol probeert de oorzaken van<br />

schizofrenie op het spoor te komen door de<br />

‘breinkaarten’ die ze maakt.<br />

Hulshoff Pol: “We weten dat schizofrenie een<br />

>> In de aangetaste hersengebieden zitten functies<br />

die bij schizofreniepatiënten minder goed functioneren<br />

Een neuroradioloog<br />

ziet<br />

op een MRI-scan vrij snel of iemand een hersentumor<br />

heeft. Maar aan een hersenscan kan hij gezonde mensen. Nog beter gezegd: de dicht-<br />

vergeleken met de hersenen van evenveel<br />

niet aflezen of iemand schizofrenie heeft of heid van de grijze stof in hun hersenen werd<br />

niet. Kennelijk gaat het bij schizofrenie om<br />

met elkaar vergeleken.<br />

subtiele, microscopische verschillen.”<br />

Grijs en wit<br />

Kleinere hersenen<br />

Hersenen bevatten witte en grijze stof. Dat<br />

De afgelopen jaren kwamen toch enkele verschillen<br />

aan het licht, onder andere door onderschil<br />

in kleur. De hersenen zijn opgebouwd uit<br />

onderscheid is gebaseerd op een anatomisch verzoek<br />

in <strong>Utrecht</strong>. Zo is het gemiddelde hersenvolume<br />

van patiënten met schizofrenie iets kleiner die fungeert als bestuurlijk centrum en het DNA<br />

zenuwcellen. Een zenuwcel bestaat uit een kern,<br />

dan dat van gezonde mensen. Dit globale verschil<br />

wilde Hulshoff Pol vertalen naar specifieke telefoonkabels die de cel gebruikt voor zijn con-<br />

bevat. Daarnaast heb je de zenuwuitlopers, de<br />

verschillen. “Als je precies kunt vaststellen in tacten met andere cellen. Deze zenuwuitlopers<br />

welke delen van de hersenen bij schizofrenie zijn bekleed met myeline, een vettige, witgekleurde<br />

stof. Witte stof staat dan ook voor de<br />

een afname plaatsvindt”, zegt ze, “dan kun je<br />

daar het verdere onderzoek op richten.”<br />

zenuwuitlopers, de verbindingstroepen van<br />

Met een totaal nieuwe methode, ontwikkeld in de zenuwcel. De celkern is iets donkerder van<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 6


amygdala<br />

Een horizontale doorsnede van de hersenen, waarop<br />

de verschillen in grijze stof duidelijk zichtbaar zijn.<br />

De kleinste verschillen zijn rood gekleurd. Via geel,<br />

groen en blauw loopt het verschil steeds verder op tot<br />

aan paars, dat de grootste verschillen weergeeft.<br />

Een horizontale doorsnede van de hersenen, maar iets<br />

hoger in het hoofd dan bij de vorige figuur.<br />

Een verticale doorsnede van de hersenen, waarop de aantasting<br />

van de amygdala en de hippocampus goed zichtbaar is.<br />

kleur en wordt daarom grijze stof genoemd.<br />

Hulshoff Pol: “We hebben uitsluitend naar de<br />

dichtheid van die grijze stof gekeken. Vind je<br />

een lagere dichtheid, dan wijst dat op minder<br />

neuronen of neuronen die niet zo goed ontwikkeld<br />

zijn. We hebben eerst een gemiddeld brein,<br />

een ‘modelbrein’, berekend en alle driehonderd<br />

hersenen daar tegen afgezet. Zo kun je een bijzonder<br />

verfijnde vergelijking maken, waarbij je<br />

steeds éénhonderdste milliliter herseninhoud<br />

bekijkt. De optelsom van al die kleine vergelijkingen<br />

levert uiteindelijk een staalkaart op van<br />

de hersenverschillen tussen beide groepen.”<br />

Aangetast netwerk<br />

Na uitvoerige berekeningen verscheen die staalkaart<br />

uiteindelijk op het computerscherm.<br />

Hulshoff Pol: “Het is de eerste kaart waarop we<br />

in één oogopslag zien in welke gebieden de grijze<br />

stofverschillen zitten. Het is een opmerkelijke,<br />

onthullende kaart. Allereerst valt op, dat bij schizofrenie<br />

heel specifieke gebieden worden aangetast.<br />

Diep in het brein gaat het bijvoorbeeld<br />

om de thalamus, de amygdala en de hippocampus.<br />

Ook in de slaapkwab, waar belangrijke taalgebieden<br />

zitten, zien we een lagere dichtheid.<br />

Net als in de voorhoofdskwab, waar belangrijke<br />

cognitieve functies zijn gelokaliseerd.”<br />

Het is opmerkelijk dat in de aangetaste hersengebieden<br />

juist functies zitten, die bij schizofrene<br />

patiënten minder goed functioneren. De cognitieve<br />

functies in de voorhoofdskwab (verminderde<br />

aandacht), de taalfuncties in de slaapkwab<br />

(stemmen horen), de emotionele functies in de<br />

amygdala (emotionele vervlakking) ….<br />

Andersom is het ook opvallend dat de motorische<br />

hersenschors, die voor de aansturing van<br />

beweging zorgt, helemaal niet is aangetast. En<br />

inderdaad: schizofreniepatiënten hebben geen<br />

problemen met de motoriek. “Dat leidt bijna<br />

automatisch tot het idee, dat er bij schizofrenie<br />

een onderliggend, neuraal netwerk is aangetast”,<br />

zegt Hulshoff Pol. “Maar ideeën zijn pas<br />

waar als ze bewezen worden. Dat geldt hier<br />

ook.”<br />

Actief proces<br />

De hersenscan van de grijze stof geeft aan welke<br />

gebieden bij schizofrenie een verminderde dichtheid<br />

hebben. Mogelijk functioneren die gebieden<br />

daardoor minder goed. Wil je weten of die<br />

verschillende gebieden met elkaar in contact<br />

staan en een netwerk vormen, dan moet je ook<br />

nog kijken naar de witte stof. Alleen een scan<br />

van de cellulaire telefoonkabels kan daar een<br />

antwoord op geven. “Dat staat al op het pro-<br />

gramma”, zegt Hulshoff Pol. De huidige staalkaart<br />

van de grijze stof onthult ook welke<br />

hersengebieden het sterkst beschadigd zijn.<br />

“De amygdala, die is betrokken bij het verwerken<br />

van emoties, torent overal bovenuit”, stelt<br />

Hulshoff Pol. “Bovendien – en dat is een andere<br />

belangrijke ontdekking – neemt de schade in de<br />

amygdala toe met het stijgen van de leeftijd.<br />

Hoe ouder de patiënt, hoe groter de schade. Dat<br />

proces gaan we nu volgen in individuele patiënten.<br />

Bevestigt dat nieuwe onderzoek onze ontdekking,<br />

dan is schizofrenie een progressieve<br />

ziekte. Dan worden specifieke hersendelen door<br />

een langdurig en actief ziekteproces steeds verder<br />

beschadigd.”<br />

Veelbelovend spoor<br />

De staalkaart suggereert dus niet alleen dat er<br />

een neuraal netwerk is, dat door schizofrenie<br />

wordt aangetast. De kaart geeft óók aan, waar<br />

de ‘dader’ het beste op heterdaad kan worden<br />

betrapt: in de aangetaste gebieden, maar bovenal<br />

in de amygdala. “Gericht onderzoek naar de<br />

pathologische en biochemische mechanismen<br />

heeft in die hersenweefsels de meeste kans”,<br />

zegt Hulshoff Pol. “We hebben de dader nog<br />

lang niet te pakken, maar de nieuwe staalkaart<br />

zet ons wel op een veelbelovend spoor.”<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 7


kort<br />

nieuws<br />

Procalcitonine verlinkt bacterie bij bloedvergiftiging<br />

Een patiënt met sepsis op de intensive care.<br />

Foto > Chris Timmers<br />

Intensive carepatiënten met een virale, bacteriële<br />

of steriele ontsteking hebben dezelfde verschijnselen.<br />

Ze hebben koorts en een verhoogde hartslag<br />

en ademhaling. Ook de bepaling van het<br />

aantal witte bloedcellen in het bloed en andere<br />

labbepalingen geven geen uitsluitsel over de<br />

aard van de ontsteking. Internist-intensivist<br />

Henk van Leeuwen en arts klinische chemie<br />

Ron Voorbij zochten naar een methode om een<br />

bacteriële sepsis (bloedvergiftiging) te kunnen<br />

onderscheiden van andere infecties.<br />

Bij een door bacteriën veroorzaakte ontsteking<br />

stijgt de concentratie van het eiwit procalcitonine<br />

in het bloed, bij een virale ontsteking nauwelijks.<br />

Is die concentratie niet verhoogd, dan kan<br />

een patiënt een virale sepsis hebben en moeten<br />

geen antibiotica worden voorgeschreven. Van<br />

Leeuwen: “Met een sneltest heb je binnen een<br />

uurtje al de uitslag. Op basis van het klinisch<br />

beeld en die uitslag van de test kunnen we nu<br />

op de IC een diagnose stellen en vervolgens het<br />

beleid bepalen.”<br />

De test is ook te gebruiken om bij patiënten met<br />

een hersenvliesontsteking te kijken of een antibioticum<br />

kan worden voorgeschreven en of het<br />

aanslaat. Blijft de concentratie procalcitonine te<br />

hoog, dan werkt de therapie niet. Bij transplantatiepatiënten<br />

kun je met procalcitonine bepalen<br />

of ze een infectie of een afstotingsreactie hebben.<br />

Bij een afstotingsreactie is de concentratie<br />

van de stof niet verhoogd en moet de immuunreactie<br />

dus worden onderdrukt, terwijl die juist<br />

moet worden versterkt als het om een infectie<br />

gaat. De test is inmiddels bij vijftig patiënten op<br />

de IC uitgevoerd.<br />

JvdG<br />

Promoties<br />

PSYCHISCHE STRESS MAAKT RAT<br />

POTENTIEEL VERSLAAFDE<br />

Lichamelijke en psychische stress verschillen fundamenteel.<br />

Bioloog Femke Pijlman onderzocht de<br />

effecten van beide soorten stress op de hersenen en<br />

het gedrag van proefdieren. Milde elektrische<br />

schokken leidden bij ratten tot depressiesymptomen<br />

als gewichtsverlies, verminderde activiteit en ongevoeligheid<br />

voor beloningen. Door deze lichamelijke<br />

stress konden de ratten wel beter informatie verwerken,<br />

wat bij depressieve patiënten meestal niet<br />

zo is. Psychische stress bootste Pijlman na, door de<br />

dieren getuige te laten zijn als soortgenoten de<br />

elektrische schokjes ondergingen. Zij konden de<br />

andere rat zien, horen en ruiken. Dit leidde bij de<br />

toeschouwers tot een verhoogde activiteit en een<br />

grotere gevoeligheid voor beloningen, zoals verslavende<br />

stoffen.<br />

Psychisch gestresste dieren maken, net zoals de<br />

baby’s van verslaafde rattenmoeders, makkelijker<br />

endorfinen vrij dan lichamelijk gestresste dieren.<br />

Die endorfinen – morfine-achtige stoffen in de hersenen<br />

– spelen een rol in het systeem van beloning<br />

en verslaving. Psychische stress en blootstelling aan<br />

morfine voor de geboorte lijken de kans op het ontstaan<br />

van verslaving te vergroten. De effecten van<br />

beide stressbehandelingen bleven lang aanwezig,<br />

bij lichamelijke stress zelfs tot een aantal weken na<br />

de behandeling. Het diermodel van Pijlman is bijzonder<br />

omdat het ook onderzoek naar puur psychische<br />

stress mogelijk maakt. Over de effecten van<br />

psychische stress is nog heel weinig bekend.<br />

Femke Pijlman - Emotional and physical stress<br />

in rats<br />

VEEL COMPLICATIES WORDEN GEMIST<br />

Chirurgie zonder de kans op complicaties is onmogelijk.<br />

Die kans moet vooraf worden ingeschat en<br />

met de patiënt worden besproken. Daarnaast moeten<br />

werkelijk opgetreden complicaties – zowel in<br />

het ziekenhuis als na ontslag – worden bijgehouden.<br />

Chirurg Sanne Veltkamp deed onderzoek naar<br />

complicaties, de voorspelbaarheid daarvan – waarvoor<br />

ze een risicoscore ontwikkelde – en het effect<br />

van complicaties op de kwaliteit van leven.<br />

Van de bijna drieduizend patiënten die in 1996 werden<br />

geopereerd had een op de vier één of meer<br />

complicaties. Daarvan was de helft zo ernstig, dat<br />

de chirurg opnieuw moest ingrijpen. Veltkamp hield<br />

alle complicaties en de risicofactoren van de ingrepen<br />

bij. Die gegevens combineerde ze met gegevens<br />

over de patiënt, de ziekte en de operatie. Op<br />

die manier ontwikkelde ze een eenvoudige risicoscore.<br />

Die risicoscore voorspelt het postoperatief<br />

verloop veel beter dan de verwachting van de chirurg<br />

direct na de operatie. Bovendien kan de risicoscore<br />

al vóór de ingreep worden berekend.<br />

Op het welzijn van een patiënt hebben complicaties<br />

slechts een beperkte invloed. Zelfs na een operatie<br />

met meerdere complicaties, verbetert toch de kwaliteit<br />

van leven. Veltkamp stelde verder vast, dat de<br />

betrouwbaarheid van de traditionele registratiesystemen<br />

te wensen over laat. De gangbare registratiemethode<br />

voor complicaties bij ontslag en de melding<br />

door dokters en verpleegkundigen, zien ruim<br />

eenderde van het totale aantal complicaties over<br />

het hoofd. Complicaties moeten daarom voortdurend<br />

worden bijgehouden stelt Veltkamp, en niet<br />

pas bij ontslag na een soms langdurige opname.<br />

Sanne Veltkamp – Complications in Surgery<br />

Een volledig overzicht van de promoties is te vinden op internet: www.uu.nl onder nieuws en agenda<br />

VOORKOMEN DAT DE BALLON KLAPT<br />

Een intracranieel aneurysma is een ballonvormige<br />

uitstulping van een bloedvat in de hersenen. Als die<br />

ballon klapt, ontstaat er een bloeding tussen de<br />

hersenen en de hersenvliezen. De helft van de<br />

patiënten overleeft een dergelijke bloeding niet en<br />

een kwart van degenen die de bloeding wel overleven<br />

kan niet meer zelfstandig functioneren.<br />

Eén van de belangrijkste oorzaken van een slechte<br />

afloop is het optreden van een nieuwe bloeding.<br />

Om die te voorkomen kan het aneurysma op verschillende<br />

manieren worden aangepakt.<br />

Arts-assistent neurologie Eva Brilstra onderzocht de<br />

resultaten van de verschillende behandelmethoden.<br />

De standaard behandeling, het operatief afklemmen<br />

van de hals van het aneurysma – waardoor het vat<br />

de ballon niet verder kan opblazen – vergroot de<br />

kans op een goede afloop, maar heeft een aanzienlijk<br />

risico op complicaties. Sinds 1990 is er een nieuwe<br />

behandelmethode. Het aneurysma wordt via de<br />

bloedvaten opgevuld met spiraaltjes waardoor het<br />

zich niet meer met bloed kan vullen. Dit lijkt een<br />

veilige methode, die op de korte termijn het optreden<br />

van hernieuwde bloedingen voorkomt. Of de<br />

spiraaltjes ook na jaren nog bescherming bieden<br />

tegen een tweede bloeding moet nog blijken.<br />

Soms kan het aneurysma door zijn grootte, vorm, of<br />

plaats niet worden afgesloten door het operatief af<br />

te klemmen of op te vullen met spiraaltjes. Het enige<br />

wat er dan nog opzit is het afsluiten van het vat<br />

waaraan het aneurysma is ontstaan. Om een verminderde<br />

doorbloeding in het deel van de hersenen dat<br />

door dit vat van bloed wordt voorzien te voorkomen,<br />

kan vooraf een bypass met een hoge stroomsnelheid<br />

worden aangelegd. Deze behandeling heeft een<br />

grote kans op complicaties. Die kans moet echter<br />

worden afgewogen tegen de zeer slechte prognose<br />

die de meeste van deze patiënten hebben.<br />

Eva Brilstra - Treatment options for Intracranial<br />

Aneurysms<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 8


Hoe wenselijk is<br />

wensgeneeskunde?<br />

Keizersnede op verzoek<br />

tekst > Joost van der Gevel<br />

foto > Chris Timmers<br />

Hoogleraar verloskunde Gerard Visser en gynaecoloog<br />

Anneke Kwee over het spanningsveld tussen medische zorg<br />

en wensgeneeskunde. Is het u vraagt en wij draaien?<br />

En zo niet, wat is daar op tegen?<br />

In de verloskunde is de discussie opgelaaid rond keizersneden op verzoek van<br />

de patiënt. Anneke Kwee stuurde een enquête met acht voorbeelden naar<br />

alle gynaecologen en arts-assistenten verloskunde in het land. Van de negenhonderd<br />

enquêtes kreeg ze er zeshonderd terug. Veel gynaecologen bleken<br />

erg soepel. Zelfs bij een contra-indicatie is nog zeventien procent van de<br />

gynaecologen bereid op verzoek van de patiënt een keizersnede te doen.<br />

Visser: “In principe is er niet zoveel op wensgeneeskunde tegen. De pretecho<br />

is bijvoorbeeld ook wensgeneeskunde. Als daar geen nadelen aan zijn<br />

verbonden – tegenwoordig zegt men dat je daar linkshandig van kunt worden<br />

– en mensen dat zelf willen betalen, waarom niet. Maar bij vrouwen<br />

die uitgerekend zijn en die ons vragen de bevalling op te wekken, ligt dat<br />

al anders. Zodra de arts onder druk van de patiënt ook bij minder optimale<br />

omstandigheden de bevalling gaat inleiden, komt hij in een fuik terecht.”<br />

“We moeten patiënten goed voorlichten. Het op gang komen van de bevalling<br />

is een natuurlijk proces. De baby bepaalt de duur van de zwangerschap.<br />

Als de baby is uitgerijpt geeft hij signalen aan de moeder, waardoor<br />

de bevalling spontaan op gang komt. De moeder bepaalt het precieze<br />

tijdstip. Zij zorgt ervoor dat kinderen meestal<br />

‘s nachts geboren worden en niet overdag.<br />

Dat is een hormonaal samenspel waar miljoenen<br />

>> Ingrijpen in een hormonaal samenspel<br />

jaren over is nagedacht. Als je zonder<br />

waarover miljoenen jaren is nagedacht<br />

medische reden in dat samenspel ingrijpt, verstoor je een natuurlijk proces.<br />

Bovendien kun je medische fouten maken. Er zijn mensen die zich vergissen<br />

in de zwangerschapsduur. Als je dan de bevalling inleidt kan een baby vier<br />

weken te vroeg worden geboren. Zo’n baby krijgt ernstige longproblemen.<br />

Die zijn door een overbodige ingreep veroorzaakt.”<br />

Kwee: “Als we niet hoeven in te grijpen, moeten we het niet doen. Zolang<br />

we de nadelen van een ingreep niet weten, moet ons uitgangspunt zijn dat<br />

we een patiënt in principe niet schaden. Van een keizersnede kunnen we<br />

de gevolgen op de langere termijn nog niet goed overzien. We weten ook<br />

niet wat er gaat gebeuren als we meer keizersneden gaan doen. Een tweede<br />

of derde keizersnede bij een patiënt wordt technisch al steeds lastiger,<br />

met een kans op beschadiging van andere organen. Er is een grotere kans<br />

op een ingegroeide placenta, dat kan een levensbedreigende situatie zijn.<br />

We hebben ook aanwijzingen dat de vruchtbaarheid er onder leidt. En als<br />

een vrouw bij een volgende zwangerschap weeën krijgt, is er een grotere<br />

kans op het scheuren van de baarmoeder. Dat zijn allemaal risico’s die je<br />

moet meenemen in je afweging.”<br />

Visser: “Een keizersnede blijft natuurlijk een operatie. De risico’s om primair<br />

door de keizersnede te overlijden zijn vergelijkbaar met die van een gal-<br />

blaasoperatie. Dat is één op zeven- of achtduizend. Maar het risico om te<br />

overlijden door een gewone vaginale geboorte is één op dertigduizend.<br />

Dat is toch beduidend lager.”<br />

“Dat zoveel gynaecologen zelfs bij een contra-indicatie bereid zijn toch een<br />

keizersnede te doen, is verontrustend. Deze opstelling zorgt ervoor dat een<br />

patiënte kan gaan shoppen. Krijgt ze haar keizersnede niet hier, dan gaat<br />

ze naar een ander ziekenhuis. Dus moeten we afspraken maken: wanneer<br />

wel, wanneer niet. En daar moeten we ook vroedvrouwen, huisartsen en<br />

patiëntenorganisaties bij betrekken. Vaak zit er angst achter de hulpvraag<br />

van een patiënt. Als we duidelijk maken dat we zeker een keizersnede doen<br />

als de bevalling niet vlot, is dat voor de helft van de patiënten al voldoende.<br />

Het is vaak onwetendheid. Probeer er achter te komen waarom een patiënt<br />

zo graag een keizersnede wil.”<br />

“Wensgeneeskunde is typisch iets van deze tijd in ons land. Het duidt op de<br />

toegenomen mondigheid van de patiënt. Je moet het als een tijdrovende<br />

uitdaging zien. Maar zolang er geen medische redenen zijn, kan nog steeds<br />

niemand je dwingen een keizersnede te doen.”<br />

Commentaar<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 9


Witte<br />

tekst > Joost van der Gevel<br />

foto > Chris Timmers<br />

bloedlichaampjes<br />

in gevecht met melkeiwitten<br />

Slechte diagnostiek koemelkallergie<br />

Koemelkallergie is moeilijk vast<br />

te stellen. Kinderarts in opleiding<br />

Rogier Schade zocht een betere<br />

diagnose en vond aanknopingspunten<br />

voor een therapie.<br />

Koemelkallergie is de meest voorkomende voedselallergie<br />

bij kinderen tussen de een en drie<br />

jaar. De kinderen hebben vlekjes op de huid of<br />

klagen over buikpijn. In een zeldzaam geval<br />

raakt een kind zelfs in een shock door het drinken<br />

van melk. Artsen denken bij deze symptomen<br />

direct aan koemelkallergie en testen – met<br />

een bloed- of huidtest – of het immuunsysteem<br />

op koemelk heeft gereageerd. “Maar”, zegt<br />

Rogier Schade, die promoveerde op een onderzoek<br />

“Als kinderen bij ons komen met een verdenking<br />

op koemelkallergie”, stelt hij, “dan moeten wij<br />

duidelijkheid scheppen. De dubbelblinde provocatie<br />

is daarvoor de beste methode, maar die is<br />

nogal bewerkelijk.” Schade vereenvoudigde<br />

daarom die methode, waardoor zij in de praktijk<br />

makkelijker te gebruiken is.<br />

Hij onderzocht ook hoe het afweersysteem vanaf<br />

de geboorte op koemelk reageert en ontwierp<br />

daarvoor een model. Bijna alle kinderen zijn na<br />

hun derde jaar vanzelf over koemelkallergie<br />

>> Alleen een proef op de som levert écht duidelijkheid op<br />

heen gegroeid. Het model<br />

van Schade biedt aanknopingspunten<br />

voor een therapie om kinderen<br />

naar deze allergie, “die tests doen is niet<br />

voldoende. Ze zijn niet goed genoeg en ze hebben<br />

te weinig overlap.”<br />

Een kind kan volgens de ene test allergisch zijn<br />

en volgens de andere niet. Om koemelkallergie<br />

vast te stellen, gebruiken veel ziekenhuizen<br />

maar een van beide tests. Het gevolg is dat<br />

nogal wat kinderen zonder allergie een vervelend<br />

er over heen te laten groeien, dit te versnellen<br />

of de allergie zelfs te voorkomen. Het beschrijft<br />

de ontwikkeling van de reactie van de T-cellen<br />

– een bepaald type witte bloedlichaampjes –<br />

tegen melkeiwitten. Schade volgde die cellen<br />

vanaf de geboorte, bij zuigelingen, in de kindertijd<br />

en in de periode dat kinderen over de allergie<br />

zijn heen gegroeid.<br />

dieet moeten volgen en kinderen met een<br />

allergie onbekommerd doorgaan met het drinken<br />

van melk. “Vanwege het gebrek aan overlap<br />

moet je de tests in ieder geval allebei doen”,<br />

vindt Schade.<br />

Hij vergeleek de uitslagen op beide tests van<br />

bijna achthonderd kinderen met elkaar, en concludeerde<br />

dat alleen een proef op de som écht<br />

duidelijkheid oplevert. Dat uitproberen heet in<br />

ziekenhuistaal een koemelkprovocatie. Het kind<br />

krijgt een periode volledig melkvrije voeding en<br />

komt dan een dag naar het ziekenhuis waar het<br />

wel melk te drinken krijgt.<br />

Allergische afweer<br />

T-cellen kunnen op verschillende manieren op<br />

melkeiwitten reageren. Voor de geboorte scheiden<br />

ze vooral stofjes uit die minder schadelijk<br />

zijn in de baarmoeder. Deze activeren op hun<br />

beurt het immuunsysteem om antistoffen tegen<br />

koemelk aan te maken. Die antistoffen veroorzaken<br />

de allergische reactie. Na de geboorte treedt<br />

normaal een verandering op. De T-cellen gaan<br />

dan stofjes maken die het immuunsysteem aanzetten<br />

tot de productie van antistoffen tegen<br />

koemelk die géén allergische reactie veroorzaken.<br />

Bij kinderen die allergisch zijn voor koemelk<br />

Uitproberen<br />

Schade: “Een provocatie wordt meestal ‘open’<br />

gedaan – de arts weet welke voeding koemelkeiwit<br />

bevat en welke niet. Beter is om een provocatie<br />

dubbelblind te doen, zodat je niet weet<br />

welke voeding werkelijk melk bevat. De zuigeling<br />

krijgt ‘s ochtends de ene fles en ‘s middags<br />

de andere. Blijft een reactie twee keer uit, dan<br />

heeft het kind geen allergie.”<br />

gebeurt dat niet of pas veel later.<br />

Door in babyvoedingen darmbacteriën toe te<br />

voegen is het mogelijk in te grijpen in de reactie<br />

van de T-cellen. Schade: “De bacteriën in de voeding<br />

brengen een lichte infectie teweeg, waardoor<br />

het immuunsysteem toch overgaat op de<br />

normale reactie. Zo herstelt de normale situatie<br />

na de geboorte zich. Dit kan in de toekomst een<br />

therapie opleveren.”<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 10


De Amerikaanse Christina Corrigan stierf op dertienjarige<br />

leeftijd aan een hartstilstand. Haar<br />

lichaamsgewicht van 320 kilo speelde daarbij een<br />

belangrijke rol. De zwaartekracht trok zo sterk aan<br />

haar lichaam, dat ze niet meer kon opstaan of zich<br />

verplaatsen. Ze werd dood gevonden in een krans<br />

van lege pizzadozen en drinkbekers. Iconen van de<br />

westerse welvaartsmaatschappij.<br />

Voor Marlene, de moeder van Christina, had de<br />

gebeurtenis een onverwacht staartje. Justitie achtte<br />

haar schuldig aan kindermishandeling. Moeder<br />

Marlene had haar dochter niet voldoende bijgestaan<br />

in de strijd tegen het vet. Daarop staat een<br />

gevangenisstraf van maximaal zes maanden.<br />

Een recent onderzoek meldt dat tienjarige kinderen<br />

in Groot-Brittannië gemiddeld elke negen<br />

maanden hun eigen gewicht aan friet opeten.<br />

Belasting op vet<br />

Dat is veel, maar het kan erger. Een achttienjarige<br />

Brit daagde zijn ouders voor de rechter, omdat hij<br />

van hen alleen maar friet kreeg voorgeschoteld. Al<br />

op twaalfjarige leeftijd sliep hij daarom, 140 kilo<br />

zwaar, in een tweepersoons bed.<br />

Gezondheid – of het gebrek eraan – zoekt steeds<br />

vaker het gerecht op. De tijd lijkt rijp voor een<br />

gezondheidspolitie, die onmiddellijk bekeurt als er<br />

gezondheidsgrenzen worden overschreden. Steeds<br />

meer burgers voelen wel wat voor zo’n ‘biopolitiek’,<br />

waarin de maatschappelijke gedragsregels voor een<br />

goede gezondheid stevig zijn aangescherpt.<br />

Het invoeren van nieuwe gedragsnormen is vaak<br />

effectiever dan de dreiging van een rechtbank.<br />

Als dik ongezond is, vindt de biopolitiek dik-zijn<br />

ongewenst. Dan kun je dik verbieden, maar het<br />

werkt beter als je dik sociaal onacceptabel maakt.<br />

Dan moeten dikkerds apart zwemmen, mogen ze<br />

de bioscoop niet meer in, betalen ze dubbel vliegtarief<br />

omdat ze twee stoelen bezetten, worden ze<br />

om esthetische redenen van het strand verwijderd<br />

en koppelt het hotel de kamerprijs aan hun<br />

lichaamsgewicht. Bijvoorbeeld.<br />

De biopolitiek is de afgelopen decennia met succes<br />

toegepast op het rookgedrag. Roken is bijzonder<br />

ongezond, dus ongewenst. Hogere accijns, een verbod<br />

op roken in openbare ruimtes, waarschuwingen<br />

op de verpakking en een slecht imago hebben<br />

het rookgedrag sterk teruggedrongen. Die aanpak<br />

werkt en vraagt dus om navolging.<br />

Zo wil Lars Engqvist, de Zweedse minister van<br />

Gezondheid en Sociale Zaken, wijnflessen graag<br />

voorzien van het label: ‘gevaarlijke inhoud!’ Een<br />

Nieuw-Zeelandse werkgroep probeert de nationale<br />

zwaarlijvigheid terug te dringen door belasting op<br />

vet te gaan heffen. Zo sijpelt de biopolitiek met<br />

haar gezondheidsdicterende gedrag alle haarvaten<br />

van de samenleving binnen.<br />

De biopolitiek screent zelfs onze intieme relaties.<br />

Alleenstaanden zijn gemiddeld wat minder gezond<br />

en overlijden iets eerder dan mensen die zijn<br />

getrouwd of samenwonen. Binnenkort wordt een<br />

achttienjarige niet alleen volwassen, maar moet<br />

hij ook getrouwd zijn of duurzaam samenleven.<br />

Omdat het beter is voor zijn gezondheid.<br />

In Australië is al een belastingverhoging geopperd<br />

voor mensen die gaan scheiden.<br />

Wijnwaarschuwingen en vetbelasting klinken te<br />

bestraffend. Daarom schuift de biopolitiek steeds<br />

meer op naar het schouderklopje. Stimuleer goed<br />

gedrag! Dat werkt nóg beter. Het Deense bedrijf<br />

Forsikring beloont niet-rokers bijvoorbeeld met<br />

een extra vrije dag. Enkele Britse bedrijven proberen<br />

sinds vorig jaar de gezondheid en de productiviteit<br />

van hun werknemers te verbeteren door hen<br />

middagdutjes, olijfolie, alcohol en dans – de vier<br />

basisingrediënten van het heilzame werkklimaat<br />

rond de Middellandse Zee – aan te bieden.<br />

Bedrijven met ‘wellbeing rooms’ en mogelijkheden<br />

voor een snelle ‘power nap’ zijn in opkomst.<br />

Ongewenst, ziekmakend gedrag wordt niet meer<br />

bestraft, maar bijgestuurd. Zo geeft professor Yves<br />

Schütz, onderzoeker aan de universiteit van<br />

Lausanne, zijn te dikke patiënten een zendertje<br />

mee, zodat hij ze per satelliet precies kan volgen.<br />

Op die manier is te bepalen hoeveel vet ze verbranden<br />

en waar ze uithangen. Nog even en de lijnende<br />

patiënt krijgt voor de deur van elke snackbar een<br />

telefoontje van zijn arts.<br />

Pieter Lomans<br />

foto > Chris Timmers<br />

Reageren? Email: <strong>Scan</strong>@azu.nl of <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> • Redactie <strong>Scan</strong> / D 01.343 • Postbus 88550 • 3508 GA <strong>Utrecht</strong><br />

nr nr7 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> <strong>2002</strong> 11 11


tekst > Rob Buiter<br />

foto > Chris Timmers<br />

Dove handen en<br />

Neuroloog in opleiding Laurien<br />

Teunissen onderzocht de mogelijke<br />

oorzaken van polyneuropathie.<br />

Zuurstoftekort kan een verklaring zijn<br />

voor een grote groep onbegrepen<br />

polyneuropathieën.<br />

Er bestaat een hele waslijst aan oorzaken van<br />

polyneuropathie. De motorische storing of het<br />

gevoelsverlies dat bij polyneuropathie hoort<br />

(vooral in voeten, onderbenen en handen) kan<br />

komen door diabetes, alcoholmisbruik, erfelijke<br />

factoren, maar ook door metabole stoornissen,<br />

infecties of een vergiftiging. Om maar een paar<br />

van de oorzaken te noemen. Ondanks al die<br />

mogelijkheden komt vijftien procent van de vierhonderdduizend<br />

Nederlanders met polyneuropathie<br />

toch nog in het bakje ‘overigen’ terecht. De<br />

oorzaak van hun gevoelsverlies is niet thuis te<br />

brengen en zij worden verder bestempeld als de<br />

idiopathische polyneuropathieën.<br />

Tintelingen<br />

“In de praktijk wordt nogal lichtvaardig gedacht<br />

over deze polyneuropathie”, vindt neuroloog in<br />

opleiding Laurien Teunissen. “Neurologen plaatsen<br />

ze bijvoorbeeld meestal niet in de hoek van<br />

de pijnlijke neuropathieën. Maar in een onderzoek<br />

naar de kwaliteit van leven geven deze<br />

patiënten toch duidelijk aan dat ze veel hinder<br />

ondervinden van tintelingen en een raar gevoel<br />

in handen en vooral voeten.”<br />

Toen Teunissen zes jaar geleden begon met een<br />

promotieonderzoek naar mogelijke oorzaken<br />

van onverklaarde polyneuropathieën, kreeg zij<br />

van haar copromotor neuroloog Nicolette<br />

Notermans een aardige werkhypothese mee.<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 12


voeten<br />

Polyneuropathie is complex ziektebeeld<br />

Teunissen: “Zij had in haar eigen promotieonderzoek<br />

al gemerkt dat de groep ’overigen‘ niet<br />

zo’n vergaarbak is als hij lijkt. Er zijn aardig wat<br />

overeenkomsten. De groep is bij aanvang van de<br />

eerste symptomen al relatief oud, gemiddeld<br />

zevenenvijftig jaar. De patiënten in deze groep<br />

hebben meer last van gevoelsstoornissen dan<br />

van krachtsverlies en het verloop is vrij mild.<br />

Bovendien zitten de problemen meer in de<br />

zenuwuitlopers, de axonen, dan in de beschermende<br />

myelinelaag daaromheen, zoals je bij een<br />

aantal andere polyneuropathieën ziet. Verder<br />

kreeg Notermans bij haar werk op de polikliniek<br />

de indruk dat veel van de patiënten problemen<br />

hadden met hun bloedvaten.<br />

de mensen met die vaatproblemen een verhoogde<br />

kans hadden op neuropathische verschijnselen.<br />

Bovendien zagen we dat hart- en vaatproblemen<br />

een duidelijke risicofactor zijn voor het<br />

ontstaan van polyneuropathie. Maar een sluitende<br />

verklaring voor de hele groep idiopathische<br />

neuropathieën was het nog zeker niet.“<br />

Gatenkaas<br />

Een deel van de polyneuropathieën is te behandelen.<br />

Ligt de oorzaak bijvoorbeeld in een ontsteking<br />

van de bloedvaten die naar de zenuwen<br />

lopen, dan kan behandeling met corticosteroïden<br />

uitkomst bieden. ”Maar zo’n behandeling is<br />

nogal belastend, dus doe je dat alleen als je<br />

zijn natuurlijk bepaald niet representatief voor<br />

CIAP-patiënten”, zo realiseert Teunissen zich.<br />

”Maar ze geven wel een aanwijzing dat ischemie<br />

kan ontstaan door een gebrekkige zenuwwerking.<br />

En misschien zit er zelfs wel een neerwaartse<br />

spiraal achter: haperende zenuwen zorgen<br />

voor slechtere bloedtoevoer, zorgt voor<br />

haperende zenuwen, zorgen voor nog slechtere<br />

bloedtoevoer, en zo verder.”<br />

Klassieke risicofactoren<br />

Teunissen beschrijft in haar proefschrift een<br />

breed palet aan onderzoeken: van de kwaliteit<br />

van leven van de patiënten tot een mogelijk<br />

fysiologisch puzzelstukje achter de ischemie. ”Ik<br />

En de literatuur meldde,<br />

dat zowel acuut >> Haperende zenuwen zorgen voor slechtere bloedtoevoer geruststellen”, zegt ze. ”In het<br />

kan de patiënten wel enigszins<br />

als chronisch zuurstoftekort<br />

zenuwschade kan opleveren.”<br />

zeker weet dat de oorzaak van de polyneuropathie<br />

een ontsteking is“, zegt Teunissen. Om<br />

onderzoek naar de kwaliteit van<br />

leven heb ik naast polyneuropathieën van onbekende<br />

oorzaak ook erfelijke polyneuropathieën<br />

Zuurstofloze zenuw<br />

In de beschikbare literatuur kon Teunissen geen<br />

harde aanwijzingen vinden voor een directe link<br />

tussen zuurstoftekort door ischemie (bloedeloosheid)<br />

en het optreden van polyneuropathie. “In<br />

het algemeen wordt wel aangenomen dat acute<br />

ischemie zenuwschade kan aanrichten, bijvoorbeeld<br />

door het ontstaan van zuurstofradicalen.<br />

Maar het precieze effect van chronische ischemie<br />

op de perifere zenuwen weten we nog niet. Het<br />

is ook bekend dat mensen met chronische<br />

obstructieve longaandoeningen meer last hebben<br />

van polyneuropathie en dat is uitgerekend<br />

een groep die door de longproblemen een verlaagde<br />

die reden wordt bij sommige patiënten een<br />

biopt genomen uit de nervus suralis, een zenuw<br />

die langs de buitenkant van de voet loopt en<br />

waar veel patiënten geen gevoel meer in hebben.<br />

Daar kan dus zonder bezwaar een deel<br />

worden uitgenomen. Teunissen: ”Door dat<br />

onderzoek beschikte ik over een aantal zenuwbiopten<br />

van CIAP-patiënten. Vergelijk je die<br />

biopten met controles, dan zie je dat de bloedvaten<br />

die naar de zenuw lopen bij CIAP-patiënten<br />

een dikkere wand hebben. Dat is opnieuw<br />

een aanwijzing dat de doorbloeding bij die<br />

patiënten te wensen over laat.“<br />

meegenomen. Voor beide groepen geldt, dat ze<br />

zelden in een rolstoel terechtkomen. Toch ondervinden<br />

ze wel degelijk beperkingen in het dagelijks<br />

functioneren. Zeker in het licht van de vergrijzing<br />

en de daardoor verwachte toename van<br />

het aantal patiënten met polyneuropathie, verdient<br />

deze groep aandacht.”<br />

Het meest praktische dat artsen uit het onderzoek<br />

kunnen halen is het zoveelste argument<br />

om hun patiënten op het hart te drukken op te<br />

passen met roken, en te waken voor een hoge<br />

bloeddruk en een hoog cholesterol. Als de<br />

nieuwe aanwijzingen uit het onderzoek van<br />

zuurstofspanning heeft.”<br />

Na het literatuuronderzoek had Teunissen het<br />

>> Slechtere bloedtoevoer zorgt voor haperende zenuwen<br />

liefst meteen een breed bevolkingsonderzoek op<br />

poten gezet. ”Maar dat zat er niet in”, zo realiseerde<br />

zij zich. ”In plaats daarvan heb ik honderd<br />

mensen met chronische idiopathische axonale<br />

polyneuropathie (CIAP) vergeleken met<br />

honderd leeftijdgenoten zonder polyneuropathie<br />

en honderd mensen met vaatproblemen<br />

in de benen. Met die laatste groep heb je een<br />

soort positieve controle, omdat je zeker weet dat<br />

ze ischemie hebben. Bij de vergelijking viel op dat<br />

Tot slot ging Teunissen nog dieper in op de<br />

mogelijke fysiologische verklaring. Zij onderzocht<br />

de nervus suralis van mensen die door de<br />

ernst van hun vaatproblemen een onderbeenamputatie<br />

hadden ondergaan. Van de zenuwplexus,<br />

een netwerk van zenuwen, restte in veel<br />

gevallen niet meer dan een gatenkaas. Die<br />

zenuwplexus bestuurt het bloedvat, dat op zijn<br />

beurt weer de zenuwen van bloed voorziet. ”De<br />

onderzochte zenuwen uit geamputeerde benen<br />

Laurien Teunissen definitief bewaarheid worden,<br />

zijn de klassieke risicofactoren waarvoor iedere<br />

huisarts zijn patiënten waarschuwt ook risicofactoren<br />

voor polyneuropathie. ”Maar een<br />

sluitende verklaring voor de groep onverklaarde<br />

polyneuropathieën heeft het onderzoek helaas<br />

niet opgeleverd”, constateert ze. ”Daar zullen<br />

mijn opvolgers mee aan de slag moeten.”<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 13


tekst > Pieter Lomans<br />

foto’s > Chris Timmers<br />

Gedresseerd zelfmoordgen<br />

Gentherapie tegen leukemie<br />

Bij de bestrijding van leukemie lopen artsen tegen de grenzen van hun mogelijkheden<br />

aan. In het lab is een gentherapie ontwikkeld, die de grenzen misschien<br />

weer kan verleggen. Een zelfmoordgen biedt uitkomst.<br />

“Vijfentwintig jaar geleden was de diagnose<br />

acute leukemie nog een doodvonnis”, zegt hoogleraar<br />

hemato-oncologie Ton Hagenbeek.<br />

“Acute leukemie, ook wel bloedkanker genoemd,<br />

is een levensgevaarlijke woekering van stamcellen<br />

in het beenmerg. Kun je die woekering niet tot<br />

staan brengen, dan sterft de patiënt.”<br />

Zo’n stamcel in het beenmerg is een soort moedercel,<br />

die onder invloed van groeifactoren alle<br />

verschillende types bloedcellen produceert.<br />

De stamcel maakt niet alleen rode bloedcellen,<br />

die zorgen voor het zuurstoftransport in het<br />

lichaam. De stamcel maakt óók witte bloedcellen,<br />

die infecties aanpakken. Daarnaast produceert<br />

de stamcel ook nog bloedplaatjes waarmee bloedingen<br />

worden gestopt.<br />

Woekerende stamcellen<br />

Onttrekt slechts één van die stamcellen zich aan<br />

dat uitrijpingsproces, dan is de kiem gelegd voor<br />

leukemie. De stamcel, die zich alsmaar blijft<br />

delen, verdringt steeds meer normaal functionerende<br />

stamcellen. Omdat die woekerende stamcellen<br />

geen bloedplaatjes, geen rode en ook<br />

geen witte bloedcellen meer aanmaken, nemen<br />

die bloedcellen voortdurend in aantal af.<br />

Hagenbeek: “Bij patiënten met acute leukemie<br />

treedt dan een combinatie op van bloedarmoede,<br />

frequente infecties en spontane bloedingen.<br />

Dat zijn precies de verschijnselen die je kunt verwachten<br />

bij een gebrek aan die drie celtypes.<br />

De enige levensreddende remedie bestaat uit het<br />

vernietigen van alle woekerende stamcellen.<br />

Blijft er ééntje in leven, dan is de behandeling voor<br />

niets geweest en komt de leukemie weer terug.”<br />

Verlamd afweersysteem<br />

Vanaf de jaren tachtig wordt leukemie in het<br />

<strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> ook bestreden met beenmergtransplantatie,<br />

onder leiding van hematoloog Leo<br />

Verdonck. Hagenbeek: “Eerst proberen we met<br />

een maximale dosis chemo- en radiotherapie<br />

zoveel mogelijk leukemiecellen van de patiënt te<br />

vernietigen. Tegelijkertijd wordt daarmee ook<br />

het normale beenmerg onherstelbaar beschadigd.<br />

Omdat je zonder bloedmakende stamcellen niet<br />

kunt leven, geven we de patiënt daarna een<br />

stamceltransplantatie van een donor. Zo’n transplantaat<br />

bevat stamcellen, die na inspuiting in<br />

de bloedbaan de lege holtes in het beenmerg<br />

opzoeken. Daar vestigen ze zich om vervolgens<br />

het werk van de vernietigde stamcellen over te<br />

nemen. Die aanpak werkt bij de helft van de<br />

patiënten. Zij zijn definitief genezen.”<br />

Een beenmerg- of stamceltransplantatie kan<br />

twee tegengestelde afweerreacties oproepen.<br />

De lichaamsvreemde stamcellen van de donor<br />

kunnen bij de patiënt een afweerreactie teweegbrengen,<br />

waardoor ze worden afgestoten.<br />

“Dat gebeurt echter niet of nauwelijks”, zegt<br />

Hagenbeek, “omdat vooral de witte bloedcellen<br />

van de ontvanger bij die afweer zijn betrokken.<br />

Die cellen hebben we net vernietigd met onze<br />

behandeling. De stamcellen van de donor treffen<br />

dus een verlamd afweersysteem aan en<br />

kunnen zich meestal zonder noemenswaardige<br />

tegenstand vestigen in het beenmerg.”<br />

Beenmerg stoot patiënt af<br />

Nadat die ‘vreemde’ stamcellen, samen met afweercellen<br />

van de donor die zich ook in het<br />

transplantaat bevinden, aan de ontvanger zijn<br />

toegediend, ontstaat er nog een andere afweerreactie.<br />

“Vaak zien we dan ook een omgekeerde<br />

afstotingsreactie, die heel typerend is voor een<br />

beenmergtransplantatie”, zegt Hagenbeek.<br />

“Nu stoot het getransplanteerde merg juist de<br />

patiënt af. Dat kan leiden tot ernstige afwijkingen<br />

in de lever, de darmen en de huid. Met geneesmiddelen<br />

kunnen we deze ‘graft versus host’-<br />

reactie, deze ‘transplantaat tegen ontvanger’-<br />

ziekte, tegenwoordig goed onderdrukken.”<br />

ł<br />

Het transplantaat reageert tegen de ontvanger.<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 14


helpt nieuw beenmerg<br />

Bovendien werd snel duidelijk dat vooral de<br />

witte bloedcellen in het transplantaat verantwoordelijk<br />

zijn voor deze afstotingsreactie. Dat<br />

leidde tot een nieuwe procedure voor de beenmergtransplantatie,<br />

waarbij de witte bloedcellen<br />

voor een groot deel uit het transplantaat werden<br />

verwijderd. De resultaten werden echter niet<br />

beter. Hagenbeek: “We zagen bijna geen omgekeerde<br />

afstotingsreacties meer, maar merkwaardig<br />

genoeg keerde de leukemie nu vaker<br />

terug dan voorheen. Uiteindelijk bleef de genezingskans<br />

op vijftig procent hangen. We hadden<br />

er niets mee gewonnen.”<br />

Ingebouwd zelfmoordgen<br />

Inmiddels is duidelijk wat er aan de hand is. Bij<br />

een omgekeerde afstotingsreactie valt het beenmerg<br />

van de donor alle lichaamscellen van de<br />

patiënt aan, dus óók de leukemiecellen die misschien<br />

aan de vernietigende bestraling zijn ontsnapt.<br />

Zonder die omgekeerde afweerreactie<br />

hebben de woekerende stamcellen, de leukemiecellen,<br />

kennelijk meer overlevingskansen. “Het<br />

zou dus mooi zijn”, zegt Hagenbeek, “als we die<br />

omgekeerde afstotingsreactie konden manipuleren.<br />

Dan geef je de reactie in het begin alle<br />

ruimte, zodat de resterende leukemiecellen nog<br />

even stevig worden aangevallen.<br />

Zodra er ernstige afstotingsverschijnselen<br />

dreigen te ontstaan,<br />

>> Uitsluitend de genetisch gemanipuleerde cellen<br />

breek je de reactie onmiddellijk<br />

met het zelfmoordgen leggen het loodje<br />

af.” Medisch bioloog Saskia Ebeling is een<br />

van de onderzoekers die met de vraag van<br />

Hagenbeek in het lab aan de slag gaat.<br />

Gentherapie biedt misschien mogelijkheden.<br />

Ebeling: “Je kunt bijvoorbeeld een zelfmoordgen<br />

inbouwen in de witte bloedcellen van de<br />

donor die de omgekeerde afweerreactie veroorzaken.<br />

Wil je die omgekeerde afweerreactie<br />

stopzetten, dan activeer je dat zelfmoordgen en<br />

leggen al die gemanipuleerde cellen het loodje.”<br />

Muizenvirus met koortslip<br />

Mooi plan, maar is het te realiseren? Ebeling<br />

duikt in de literatuur en overlegt met collega’s in<br />

binnen- en buitenland, die ook zoeken naar een<br />

goede oplossing voor het probleem. De keuze<br />

Ebeling: “Stop je dit Tk-gen in een cel en geef je<br />

daarna ganciclovir – een geneesmiddel tegen de<br />

koortslip – dan ontstaat er in die cel een giftige<br />

verbinding waar de cel aan sterft. Eerst moet je<br />

natuurlijk een manier vinden om het Tk-zelfmoordgen<br />

in die witte bloedcellen te krijgen.<br />

Daar gebruiken we een retrovirus van een muis<br />

voor, dat gespecialiseerd is in het binnendringen<br />

van cellen. De ziekmakende factoren hebben we<br />

uit dat virus gehaald, zodat er een lege vrachtwagen<br />

overblijft waarmee het zelfmoordgen de<br />

witte bloedcellen wordt ingereden en tenslotte<br />

wordt ingebouwd in het DNA.”<br />

experimenteel hematoloog: “Het systeem werkt<br />

uitstekend in allerlei varianten. Na toediening<br />

van ganciclovir leggen uitsluitend de genetisch<br />

gemanipuleerde cellen met het zelfmoordgen<br />

het loodje, terwijl de andere cellen gewoon<br />

blijven functioneren. Het systeem is nu zover<br />

getoetst en doorgelicht, dat de stap naar de<br />

patiënt kan worden gezet.”<br />

Hagenbeek: “Nu ook de noodzakelijke Gen- en<br />

Celtherapie Faciliteit klaar is, kunnen we binnen<br />

enkele maanden deze zelfmoordgen-therapie<br />

bij de eerste patiënt toepassen. We werken daarbij<br />

nauw samen met de Daniel den Hoed Kliniek<br />

in Rotterdam. In Italië en Frankrijk zijn onlangs<br />

valt uiteindelijk op het thymidine kinase-gen.<br />

Dit Tk-gen is een bestanddeel van het herpes<br />

simplex virus, dat de koortslip veroorzaakt.<br />

Gentherapie tegen leukemie<br />

Het systeem is in het lab uitvoerig getest op<br />

celkweken en in diermodellen. Anton Martens,<br />

de eerste leukemiepatiënten met een vergelijkbare<br />

techniek behandeld en het lijkt te werken.<br />

Dat stemt hoopvol.”<br />

nr 15 oktober <strong>februari</strong> 2001 <strong>2002</strong> 15 15


tekst > Pieter Lomans<br />

foto > Chris Timmers<br />

Opening van faciliteit voor<br />

gen- en celtherapie<br />

Gentherapie bij patiënten? Het kweken van weefsel<br />

uit eigen lichaamscellen? Tot voor kort leek<br />

het onmogelijk. Inmiddels hebben onderzoekers<br />

in het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> daar de nodige ervaring mee<br />

opgedaan. De vertaling van het lab naar de<br />

kliniek is een logische, volgende stap. Daar is echter<br />

wel een speciale faciliteit voor nodig. Saskia<br />

Ebeling, Anton Martens, Ineke Slaper-Cortenbach<br />

en Frank Rynja vormden de kerngroep die de<br />

bouw voorbereidde en begeleidde. Op 28 <strong>februari</strong><br />

wordt het resultaat, de Gen- en Celtherapie<br />

Faciliteit, geopend. De opening onderstreept de<br />

intensieve samenwerking tussen artsen en onderzoekers<br />

om nieuwe grenzen in de geneeskunde<br />

op te zoeken.<br />

Medisch bioloog Ineke Slaper-Cortenbach, beheerder<br />

van de nieuwe faciliteit: “We noemen haar de<br />

Gen- en Celtherapie Faciliteit, de GCTF, omdat die<br />

naam precies aangeeft wat er gebeurt. De faciliteit<br />

biedt mogelijkheden die we niet eerder hadden.<br />

We kunnen nu bijvoorbeeld onder optimale<br />

omstandigheden menselijke cellen scheiden en<br />

kweken. Daarmee komt weefselreparatie, ook wel<br />

‘tissue-engineering’ genoemd, binnen handbereik.<br />

Tegelijkertijd gaan we ook de stap zetten naar<br />

gentherapie bij mensen. Met deze nieuwe faciliteit<br />

kunnen we het gentherapeutische onderzoek uit<br />

het lab concreet vertalen naar toepassingen voor<br />

patiënten.”<br />

Cel- en gentherapie vragen om speciale veiligheidsmaatregelen,<br />

die de bestaande labs niet<br />

bieden. Slaper-Cortenbach: “Genetisch gemodificeerde<br />

cellen worden als potentieel gevaarlijk<br />

beschouwd. Daarom moet er zeer zorgvuldig met<br />

het materiaal worden omgegaan. Aan de ene<br />

kant mag het niet ‘ontsnappen’. Aan de andere<br />

kant moet het steriel zijn, omdat je het niet meer<br />

voor patiënten kunt gebruiken als het besmet is<br />

met micro-organismen zoals bacteriën, virussen of<br />

schimmels.”<br />

Sluis als stofzuiger<br />

Beide eisen – veiligheid en zuiverheid – zijn verwerkt<br />

in de nieuwe faciliteit, die ruim driehonderd<br />

vierkante meter groot is en bestaat uit drie afzonderlijke<br />

werkruimtes, zogeheten ‘clean air rooms’.<br />

In die ruimtes heerst een lichte overdruk. Daardoor<br />

stroomt de lucht altijd naar buiten en blijft de<br />

ruimte zo schoon mogelijk. Die uitstroom van lucht<br />

staat echter op gespannen voet met de eis om het<br />

genetisch gemodificeerde materiaal in het lab te<br />

houden. Daarvoor moet de druk juist buiten het<br />

lab wat hoger zijn. Ziekenhuisapotheker Frank<br />

Rynja: “Dat dilemma hebben we opgelost door<br />

een sluis tussen het lab en ‘de buitenwereld’ te<br />

bouwen. In die sluis creëren we onderdruk, waardoor<br />

de sluis werkt als een centrale afvoerput.<br />

Zowel verdwaalde stofdeeltjes uit de werkruimtes,<br />

als verontreinigingen van buitenaf worden in die<br />

onderdruk afgezogen.”<br />

Niet alleen vanwege de veiligheidseisen, maar ook<br />

omdat een genetisch gemodificeerde cel wordt<br />

beschouwd als een geneesmiddel, werd Rynja<br />

vanaf het eerste moment bij de bouw van het lab<br />

betrokken. Rynja: “In nauw overleg met onze<br />

eigen Technische Dienst heeft dat geleid tot een<br />

uitgebreid systeem van kwaliteitsbewaking, dat<br />

sterk is geautomatiseerd. Zo registreert het systeem<br />

bijvoorbeeld continu de zuiverheid van de<br />

lucht, de temperatuur, de luchtdruk, de luchtvochtigheid<br />

en de juiste werking van de apparatuur.<br />

Ontstaat een afwijking van de vastgestelde normen,<br />

dan trekt het systeem onmiddellijk aan de<br />

bel. Ook voor het omgaan met het materiaal<br />

moest een nieuwe werkwijze worden ingevoerd.<br />

Dat betekent bijvoorbeeld geen open glazen flesjes,<br />

maar afgesloten plastic zakken.”<br />

Biotechnologie<br />

Door dat hele eisenpakket mag alleen speciaal<br />

opgeleid personeel de faciliteit in. Toch gaat het<br />

uitdrukkelijk om een ‘core facility’, waarvan alle<br />

<strong>UMC</strong>-afdelingen gebruik kunnen maken die<br />

aan cel- en gentherapie (willen) doen. Slaper-<br />

Cortenbach: “De onlangs ingestelde Gen- en<br />

Celtherapie Adviescommissie (GCTAC) helpt bij de<br />

oriëntatie op onderzoeksmogelijkheden en adviseert<br />

bij het opstellen van aanvragen. En in de<br />

faciliteit kunnen we voor iedereen de bewerking<br />

van het materiaal verzorgen. Voor de groepen in<br />

huis, maar ook voor externe opdrachtgevers, zoals<br />

biotechnologische bedrijven.”<br />

Aan de officiële – virtuele – opening van de faciliteit<br />

gaat een symposium vooraf. Naast presentaties<br />

over <strong>Utrecht</strong>se projecten, zullen ook twee Amerikaanse<br />

toponderzoekers een lezing geven: Margaret<br />

Goodell spreekt over stamcellen en celtherapie,<br />

Malcolm Brenner behandelt de (on)mogelijkheden<br />

van gentherapie.<br />

Symposium<br />

Op de voorafgaande en volgende pagina’s zijn<br />

twee <strong>Utrecht</strong>se projecten beschreven die ook tijdens<br />

het symposium aan bod komen.<br />

‘Gedresseerd zelfmoordgen helpt nieuw beenmerg’<br />

gaat over gentherapie.<br />

‘Stamcel restaureert bloedvat’ is een voorbeeld<br />

van celtherapie.<br />

nr 6 december 2001 16<br />

Wilt u het symposium bijwonen of meer informatie<br />

over de projecten? Neem contact op met:<br />

Joukje van der Velde,<br />

tel: 030-2507769<br />

email: j.vd.velde@digd.azu.nl


Stamcel restaureert bloedvat<br />

tekst > Joost van der Gevel<br />

foto’s > <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Het allereerste bewijs dat stamcellen beschadigde vaten repareren bij mensen. In de vaten van een vrouw die een beenmergtransplantatie kreeg met<br />

bloed van haar broer, zijn de cellen met het mannelijk Y-chromosoom herkenbaar aan een wit puntje.<br />

Stamcellen uit het beenmerg zijn<br />

verantwoordelijk voor het onderhoud en herstel van<br />

de bloedvaten. Klinische toepassingen met<br />

vooral veel hematopoëtische stamcellen. Deze groeien uit<br />

tot witte bloedcellen die nodig zijn voor de afweer.<br />

Hematologen hebben technieken ontwikkeld om die stamcellen<br />

te oogsten en ze te gebruiken voor beenmergtransplantaties.<br />

een hoofdrol voor deze restaurateurs lijken nabij. Bruine cellen<br />

Met een magneet die geladen deeltjes aantrekt, is het<br />

mogelijk de stamcellen uit het beenmerg te isoleren.<br />

Vervolgens kun je ze in een schaaltje verder laten groeien.<br />

Rafels en gaten in de bloedvatwand worden opgelapt en<br />

gestopt door stamcellen uit het beenmerg. Deze stamcellen<br />

of voorlopercellen spelen een sleutelrol bij de vernieuwings-<br />

en herstelprocessen in het lichaam. In het <strong>UMC</strong><br />

<strong>Utrecht</strong> doet een groep onderzoekers uit verschillende disciplines<br />

onderzoek naar deze processen. Ze zitten de repa-<br />

Onder bepaalde omstandigheden ontstaat dan geleidelijk<br />

een laagje endotheelcellen. Rabelink: “Een aantal van die<br />

stamcellen ontwikkelt zich heel langzaam tot endotheelcellen.<br />

In ons beenmerg zitten kennelijk voorlopercellen die<br />

kunnen uitgroeien tot vaatwandbekleding.”<br />

In het laboratorium is dat proces goed zichtbaar te maken,<br />

>> Dit proces lijkt als twee druppels water op de aanleg<br />

maar wat gebeurt er in het<br />

ratie- en beschermingsmechanismen van de bloedvaten<br />

dicht op de huid.<br />

“We richten ons specifiek op de bekleding van de bloedvatwand<br />

– het endotheellaagje”, zegt hoogleraar nefrologie<br />

Ton Rabelink. “Om bijvoorbeeld vaatschade door aderverkalking<br />

te kunnen voorkomen, willen wij weten hoe je<br />

dit laagje gezond houdt en kunt restaureren. Vaak ziet het<br />

er normaal uit maar functioneert het toch niet goed. Vaak<br />

ook, is dat laagje beschadigd. Dan moet je eigenlijk een<br />

proces activeren om die ‘wonden’ te herstellen.”<br />

Sinds een jaar of vier is bekend dat sommige stamcellen<br />

uit het beenmerg uitrijpen tot die binnenvoering van het<br />

bloedvat. In het beenmerg zitten allerlei stamcellen en<br />

en groei van bloedvaten bij het embryo<br />

lichaam? Om daar inzicht in te krijgen experimenteerden<br />

de onderzoekers met een rat. Het dier werd bestraald,<br />

waardoor zijn eigen stamcellen werden vernietigd.<br />

Vervolgens kreeg de rat een beenmergtransplantatie met<br />

beenmerg van een andere rat en werden de bloedvaten<br />

van de nieren beschadigd. Rabelink: “Dat beenmerg van<br />

die tweede rat kun je bruin aankleuren. Als de bloedvaten<br />

in de nieren zich herstellen, vind je daarin de bruingekleurde<br />

beenmergcellen van die andere rat terug.”<br />

Zo gaat dat ook bij mensen. Een vrouw die vanwege een<br />

hematologische ziekte een aantal jaren geleden een been-<br />

ø ø<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 17


Nieuwe bloedvaten rond een afgebonden<br />

bloedvat in een rattenpoot.<br />

Een dag na operatie<br />

œ<br />

ø ø<br />

Foto’s > Peter Westerweel<br />

Veertien dagen na operatie<br />

œ<br />

mergtransplantatie kreeg met beenmerg van<br />

haar broer, had ook ernstige vaatbeschadigingen.<br />

Destijds werd een klein stukje nierweefsel<br />

bij de vrouw weggenomen voor onderzoek.<br />

Nader onderzoek van dat weefsel, met nieuwe<br />

technieken, wijst uit dat cellen met het mannelijk<br />

Y-chromosoom opduiken in de beschadigde<br />

vaten van de vrouw. De gezonde stamcellen uit<br />

het beenmerg van haar broer herstelden het<br />

beschadigde vaatweefsel.<br />

“Beenmergcellen met een Y-chromosoom kun je<br />

aankleuren”, verduidelijkt Rabelink. “Cellen met<br />

een Y-chromosoom in de beschadigde vaatwanden<br />

bewijzen dat beenmergcellen daar werkelijk<br />

naartoe gaan en het weefsel repareren. Dit lijkt<br />

het normale onderhouds- en herstelmechanisme<br />

van de bloedvaten te zijn, het mechanisme dat<br />

de bloedvaten in vorm houdt.”<br />

Groeiende bloedvaten<br />

Stamcellen voeren niet alleen reparaties uit aan<br />

de vaatwand. Ze kunnen ook spontaan uitgroeien<br />

tot nieuwe bloedvaatjes. Ook dat proces<br />

begint in de voering van de vaten. Rabelink:<br />

“De stamcellen groeien tussen de al bestaande<br />

endotheelcellen in en organiseren die in de<br />

vorm van bloedvaatjes. Dit proces lijkt als twee<br />

druppels water op de aanleg en groei van bloedvaten<br />

bij het embryo.”<br />

Om inzicht te krijgen in de rol van stamcellen bij<br />

de groei van bloedvaatjes, bonden de onderzoekers<br />

een bloedvat af in een pootje van een rat<br />

en spoten ze vervolgens bij het dier stamcellen<br />

in. Die bleken specifiek naar de afgebonden plek<br />

in het pootje te gaan. “Op de een of andere<br />

manier weten die stamcellen dus waar ze moeten<br />

zijn”, concludeert Rabelink. “Kennelijk worden<br />

er signalen gezonden naar het beenmerg<br />

waar die stamcellen naartoe moeten gaan. Ze<br />

gaan met de bloedstroom mee en worden ingebouwd<br />

in een bestaand bloedvat. Daar groeien<br />

ze ter plekke uit. Als de vaatwand beschadigd is,<br />

vormen ze een nieuw oppervlak. En als er te<br />

weinig zuurstof is in een deel van het lichaam,<br />

activeren ze een bestaand laagje rustende<br />

endotheelcellen om daar nieuwe bloedvaten te<br />

vormen.”<br />

Dat brengt hem bij klinische toepassingen van<br />

het onderzoek. Als je die cellen kunt mobiliseren<br />

heb je een mechanisme om het herstel van schade<br />

op gang te brengen. En dat mechanisme zou<br />

je ook kunnen gebruiken om een kunststof<br />

bypass te bekleden met een lichaamseigen laagje<br />

endotheel. “De vorming van bloedstolsels is<br />

een groot probleem bij bypasses, bij de omleiding<br />

van bloedvaten”, licht hij toe. “Maar als je<br />

het materiaal bekleedt met zo’n mooi endotheellaagje,<br />

dan gebeurt dat niet meer. Technisch is<br />

dit mogelijk.”<br />

Ook het vermogen van stamcellen om bloedvaten<br />

te vormen is in de kliniek te gebruiken. Een<br />

patiënt met zuurstoftekort, een vernauwing in<br />

het been of het hart, is misschien te helpen met<br />

de uitgroei van nieuwe bloedvaatjes.<br />

Monddood<br />

Eerst moet echter nog een groot probleem worden<br />

opgelost. Stamcellen vormen weliswaar het<br />

onderhoudsmechanisme van de bloedvaten,<br />

maar juist bij mensen die ziek zijn werkt dit systeem<br />

waarschijnlijk niet meer zo goed. Rabelink:<br />

“Dat verklaart waarom bijvoorbeeld diabetespatiënten<br />

veel meer hart- en vaatziekten hebben:<br />

hun normale reparatiemechanisme functioneert<br />

niet voldoende. We hebben daar recent met<br />

DNA-chips – een onderzoeksmethode om te zien<br />

welke genen aan en uit staan – naar gekeken en<br />

zagen dat allerlei genen uit staan die aan moeten<br />

staan en omgekeerd.” Die genen die de<br />

stamcel zeggen waar hij naartoe moet, zijn door<br />

de suikerziekte monddood gemaakt.<br />

De onderzoekers proberen dit probleem op verschillende<br />

manieren te omzeilen. Uitgeschakelde<br />

of verzwakte oproepsignalen voor stamcellen<br />

kun je misschien weer aanzetten met gentherapie.<br />

Of je kunt de stamcellen een tijdje in een<br />

gezond milieu buiten het lichaam doorkweken<br />

om ze weer in topvorm te krijgen. “Dan zijn het<br />

weer gezonde endotheelvoorlopercellen, die<br />

goed bloedvaten kunnen repareren en vormen”,<br />

stelt Rabelink. “Die technologie beheersten we<br />

al. We wisten alleen niet dat je daarmee, behalve<br />

witte bloedcellen, ook voorlopercellen kon<br />

kweken die uitgroeien tot endotheelcellen.”<br />

Nog een andere mogelijkheid is het toedienen<br />

van een groeifactor die zo sterk is dat de stamcellen<br />

zonder oproepsignaal toch in het bloed<br />

komen. “Dan komt een groot deel van die cellen<br />

alsnog terecht op de plek waar ze nodig zijn”,<br />

licht hij toe. “Binnen twee tot drie jaar hopen<br />

we dit soort behandelingen te kunnen uitvoeren.<br />

Daarbij is de Gen- en Celtherapie Faciliteit<br />

die binnenkort in ons ziekenhuis wordt geopend<br />

van essentieel belang.”<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 18


In de vrieskou wensen we het nieuwe jaar geluk. Dat het maar…, enzovoort.<br />

Ineens beukt het lawaai van een verdwaalde vuurpijl tegen mijn<br />

trommelvliezen. Licht vergezelt de explosie. De vuurpijl klapt in mijn<br />

gezicht uiteen en verwoest mijn netvliezen in een ogenblik. Geen mooie,<br />

uiteenspattende stralenkrans aan de hemel, maar een laserstraal op ooghoogte.<br />

Het vurige licht is te dichtbij om het te kunnen zien. De pijl stapt<br />

rechtsreeks met lompe laarzen in mijn ogen. Weg kijkvermogen.<br />

Ik hoor de echo na de knal. Ik zie een intens nabeeld van de lichtflits langzaam<br />

verdwijnen. Ik ruik kruit. Ik proef de weeë ijzersmaak van bloed in<br />

mijn mond.<br />

Daarna dient de pijn zich aan. Doof en blind laat ik me wegleiden door<br />

anderen.<br />

Zonder zintuigen zijn we nergens. Een lichaam zonder contactpunten is een<br />

dood ding. Zonder huid geen lijfelijke ervaring van de wereld. Geen handdruk,<br />

duwtje of streling dringt nog door. Zonder reuk- en smaakreceptoren<br />

verdwijnt de geur van dennenbomen, de smaak van koffie. Wanneer de<br />

trommel- en netvliezen ontbreken, zakt de wereld van geluid en licht weg in<br />

het Grote Niets.<br />

Een geurig uitzicht<br />

Ik kan gelukkig alweer horen, maar het kijken komt niet meer terug.<br />

Een vuurpijl heeft mijn ogen ontmanteld, mijn favoriete vertaler lamgelegd.<br />

De zichtbare wereld bestaat niet meer. Kleuren leven alleen nog maar in<br />

mijn herinnering. Geliefde gezichten beginnen te vervagen. Ik dwaal rond op<br />

de tast. Maar hoe goed mijn vingers ook hun best doen, het zijn geen ogen.<br />

De revalidatiearts ziet mij stuntelen. Ze suggereert een transplantatie.<br />

Ik vraag of dat niet iets te experimenteel is. Nee nee, weerwoordt ze, ik<br />

bedoel geen nieuwe netvliezen voor jouw aangetaste ogen. Ik praat hier<br />

over het hoofd van een hond. Dat kan helpen, hoor.<br />

Braille is lezen met de vingers, kijken met de tast. Sinds kort probeer ik mijn<br />

verloren uitzicht te herstellen. Niet met mijn vingers, maar met de kop van<br />

een dier. Ik kijk – onwennig hoor! - door de ogen van een hond. Bovendien<br />

ruikt het beest véél beter dan ik kijken kan. Via zijn neus krijg ik weer meer<br />

zicht op de buitenwereld. Zijn natte neus wordt meer en meer mijn nieuwe<br />

oog.<br />

Een hondentransplantatie vergt veel oefening. Hond en ik zitten voortaan<br />

met elkaar opgescheept. De leiband is een nieuwe, dikke zenuw, die dienst<br />

doet als verlenging van mijn eigen ruggengraat. Op die manier proberen<br />

Hond en ik naadloos op elkaar aan te sluiten. Hij moet weten wat ik wil.<br />

Ik moet begrijpen wat hij doet. Maar ik wil vooral zien wat hij ziet en ruikt.<br />

Zijn hoofd is mijn nieuwe bril.<br />

Het kost veel tijd en moeite. Het valt vaker tegen dan mee. Maar het begint<br />

te werken. Ik kijk al vrij gemakkelijk met de neus en ogen die ik heb ontvangen.<br />

Dankzij de levende prothese aan mijn arm, ruik ik nu waar mensen<br />

lopen. Ik zie minder goed dan vroeger, maar snuif een hele nieuwe wereld<br />

op met ongekend geurige dimensies. Dat is extra. Ik leef steeds meer een<br />

hondenleven.<br />

Pieter Lomans<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 19


Glazen<br />

tekst > Joost van der Gevel<br />

foto > Chris Timmers<br />

Bij muizen verdwijnen tumoren als<br />

het immuunsysteem op de juiste<br />

manier wordt bijgestuurd.<br />

In het lab immunotherapie schaaft<br />

Heidi van Ojik aan de techniek om<br />

die ook voor mensen bruikbaar te<br />

maken.<br />

Een tumorcel is een woekercel, een tot parasiet<br />

gemuteerde cel die zijn gastheer vergiftigt en<br />

verwoest. Zolang hij voedsel krijgt, blijft hij zich<br />

eindeloos delen en juist die ‘delende onsterfelijkheid’<br />

maakt hem tot een vijand van zijn<br />

omgeving. De kankercel is een van oorsprong<br />

lichaamseigen cel, maar heeft zich eigenschappen<br />

verworven die hem tot een gevaarlijke<br />

indringer maken. Door de lichaamseigen oorsprong<br />

herkent het afweersysteem de cellen niet<br />

meteen als vijandelijk. Bovendien weten tumorcellen<br />

hun nieuw verworven eigenschappen<br />

goed te maskeren, waardoor deze ontspoorde<br />

zonen kunnen ontsnappen aan de controle van<br />

het afweersysteem.<br />

Kanker wordt bestreden met een combinatie van<br />

chirurgie, radiotherapie en chemotherapie, maar<br />

in veel gevallen nog steeds zonder succes.<br />

Internist-oncoloog Heidi van Ojik deed onderzoek<br />

naar de bruikbaarheid van immunotherapie<br />

tegen kanker. Het lukte haar in muizen<br />

bestaande tumoren te laten verdwijnen. “Een<br />

muis is nog geen mens”, stelt ze. “Voorlopig<br />

weten we nog steeds zo weinig van het ontstaan<br />

van kanker, dat immunotherapie het niet alleen<br />

afkan. Het is ook heel moeilijk om een grote<br />

tumor weg te krijgen. Maar als je die eerst wegsnijdt,<br />

kun je immunotherapie wel inzetten als<br />

aanvulling. Binnen vijf tot tien jaar zal deze<br />

therapie zeker een rol gaan spelen in de behandeling.”<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 20


muiltje verschalkt tumorcel<br />

Immunotherapie tegen kanker<br />

De eerste verdedigingslinie van het immuunsysteem<br />

bestaat uit fagocyten, zogenoemde vreetcellen.<br />

Van dit type witte bloedcellen zijn er in<br />

het bloed veel aanwezig. Zodra een indringer in<br />

het lichaam opduikt, proberen de fagocyten<br />

hem uit te schakelen. Zij seinen ook de T-cellen<br />

in, een type witte bloedcellen dat de kenmerken<br />

van iedere indringer kan onthouden. Als T-cellen<br />

ooit eerder met dezelfde indringer te maken<br />

hebben gehad, wordt hij bij een nieuwe insluiping<br />

direct herkend en uitgeschakeld.<br />

Tumoren zijn door hun gedaanteverandering<br />

ook indringers geworden. Voordat het immuunsysteem<br />

ze kan aanpakken, moeten de witte<br />

bloedcellen ze eerst als indringers kunnen herkennen.<br />

Van Ojik: “Een extra probleem is nog<br />

dat tumoren bij iedereen verschillend zijn. Je<br />

moet dus iets kenmerkends<br />

muiltje. Het ene muiltje herkent een molecuul<br />

op de tumorcel en het andere past precies op<br />

een witte bloedcel. Van Ojik: “Jammer genoeg<br />

circuleren die bispecifieke antilichamen heel kort<br />

in het bloed, waardoor we ze als medicijn tegen<br />

kanker nauwelijks kunnen gebruiken.”<br />

Muizenweefsel<br />

Antilichamen konden tot voor kort alleen chemisch<br />

worden gemaakt of in muizen. Daardoor<br />

bestaan ze nog voor een deel uit muizenweefsel.<br />

Het afweersysteem herkent dat als lichaamsvreemd<br />

en begint het direct op te ruimen, waardoor<br />

de antilichamen de tijd niet krijgen hun<br />

werk te doen. Van Ojik: “Inmiddels is het gelukt<br />

om in muizen menselijke monoklonale antilichamen<br />

te maken. Over een paar jaar hebben we<br />

len. Beide soorten kunnen tumorcellen vinden<br />

en doden.<br />

Van Ojik maakte daarom uit twee verschillende<br />

monoklonale antilichamen één bispecifiek antilichaam<br />

dat aan de ene kant een tumorcel kan<br />

herkennen en aan de andere kant die Fc-receptor<br />

op witte bloedcellen. Dit antilichaam brengt de<br />

tumorcel alleen in contact met een witte bloedcel<br />

die deze Fc-receptor op zijn oppervlak heeft.<br />

Van Ojik diende bovendien groeifactoren toe,<br />

waardoor het aantal fagocyten met die receptor<br />

toeneemt en deze fagocyten extra fanatiek<br />

worden.<br />

Ze prikkelde het immuunsysteem tot nóg meer<br />

activiteit door een stukje chemisch nagemaakt<br />

DNA van een bacterie toe te voegen. Het immuunsysteem<br />

stelt zich teweer tegen de vermoede<br />

bacterie<br />

vinden dat die tumorcellen<br />

wel hebben, maar de gewone<br />

>> Het voetje van de tumorcel is het enige dat in het muiltje past en mobiliseert de<br />

witte bloedcellen.<br />

cellen niet. Vind je zo’n specifiek kenmerk<br />

dat alle tumorcellen gemeen hebben, dan moet<br />

je het immuunsysteem daarop attent maken.”<br />

Vastgeklikt<br />

Om de tumorcellen te vernietigen moeten ze<br />

worden gekoppeld aan witte bloedcellen. Die rol<br />

is weggelegd voor moleculaire tussenstukjes die<br />

zowel aan de tumorcellen als aan de bloedcellen<br />

kunnen worden vastgeklikt. In vakjargon heten<br />

die tussenstukjes monoklonale en bispecifieke<br />

antilichamen. Monoklonale antilichamen zijn<br />

moleculen die aan hun ene uiteinde naadloos<br />

passen op een antigen op de tumorcel. Aan de<br />

andere kant passen ze op witte bloedcellen,<br />

maar ook op andere cellen. Daarmee kunnen ze<br />

dus ook weefsel- of andere bloedcellen aantrekken.<br />

Het monoklonale antilichaam is de prins die<br />

met een glazen muiltje op zoek gaat naar zijn<br />

grimmige Assepoester – de tumorcel. Het voetje<br />

van de tumorcel is het enige dat past in het<br />

muiltje. Maar aan zijn andere kant heeft dit<br />

prinsje een laars die geschikt is voor zowel de<br />

reus als Kleinduimpje.<br />

Bispecifieke antilichamen daarentegen zijn prinsen<br />

met in iedere hand een verschillend glazen<br />

waarschijnlijk ook bispecifieke antilichamen<br />

zonder muizenweefsel die de gewenste afweerreactie<br />

geven.”<br />

De nieuwe monoklonale antilichamen worden al<br />

niet meer door de afweer opgeruimd en blijven<br />

dus lang in het bloed. Maar door de ruime<br />

schoenmaat aan zijn ene kant – de laars die<br />

zowel de reus als Kleinduimpje past – kan het<br />

monoklonale antilichaam niet alleen een witte<br />

bloedcel maar ook andere cellen binden aan de<br />

tumorcel. Bindt het antilichaam andere cellen,<br />

dan is het effect veel minder. Want alleen de<br />

witte bloedcellen kunnen de tumor doden.<br />

Van Ojik zocht daarom naar mogelijkheden om<br />

die antilichamen effectiever te maken.<br />

Extra schoen<br />

Witte bloedcellen hebben net als tumorcellen<br />

specifieke kenmerken op hun oppervlak, zogenaamde<br />

Fc-receptoren. Van Ojik: “Een witte<br />

bloedcel met een Fcγ-receptor op zijn oppervlak,<br />

is veel actiever. Hij heeft extra herkenningstekens<br />

en is beter toegerust om tumorcellen te<br />

doden.” Veel fagocyten hebben bijvoorbeeld die<br />

Fc-receptor op hun oppervlak, evenals de dendritische<br />

cellen, een andere groep witte bloedcel-<br />

Van Ojik: “Met dat chemische bacterie-DNA zet<br />

je de afweer aan, waardoor de bloedcellen de<br />

tumoren nog harder gaan aanpakken.”<br />

Voet uitsteken<br />

Soms doet de tumorcel een tegenzet door zijn<br />

voetjes naar binnen te trekken. Dat maakt het<br />

moeilijker om hem te vinden en contact te<br />

maken. Dan staat de prins met zijn glazen muiltje<br />

machteloos en kan hij naar zijn Assepoester<br />

fluiten. Door de tumorcel te prikkelen met<br />

groeifactoren steekt die zijn voetjes weer naar<br />

buiten. Dan kan de prins zijn glazen muiltje er<br />

weer overheen schuiven en kunnen de witte<br />

bloedcellen aanhaken.<br />

Als ze een tumorcel te pakken hebben seinen zowel<br />

de fagocyten als de dendritische cellen de<br />

T-cellen in, de witte bloedcellen met de geheugenfunctie.<br />

Zij slaan de specifieke eigenschappen<br />

van de tumor op. Mits die niet veranderen, activeren<br />

ze zodra er weer een nieuwe tumorcel<br />

opduikt onmiddellijk de afweerreactie. Van Ojik:<br />

“Doordat het tumorantigen is opgeslagen in<br />

het geheugen van het afweersysteem, heb je<br />

een vaccin in handen tegen uitzaaiingen.”<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 21


Plassen<br />

tekst > Riëtte Duynstee<br />

foto’s > Chris Timmers<br />

met gevoel<br />

Training in biofeedbacktraining<br />

Incontinentieverpleegkundigen uit<br />

andere ziekenhuizen leren in het<br />

<strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> de oorzaak van plasproblemen<br />

op te sporen. Zo kunnen steeds meer<br />

ziekenhuizen de plastraining met<br />

biofeedback aanbieden.<br />

“Je denkt toch zeker niet dat je ze in een paar<br />

weken droogtraint”, hoorde incontinentietherapeut<br />

Marianne Vijverberg zo’n twintig jaar geleden,<br />

toen ze zich met kindernefroloog Jan van<br />

Gool ging richten op kinderen die overdag in hun<br />

broek plassen. Maar sinds ze met haar training<br />

wel degelijk goede resultaten boekt, wordt het<br />

<strong>Utrecht</strong>se model ook door andere ziekenhuizen<br />

overgenomen. Vooral in het buitenland. De ‘biofeedbacktraining’<br />

leert kinderen met functionele<br />

blaasproblemen vanaf zes jaar hóe ze moeten<br />

plassen. Want bij een verkeerde plastechniek raakt<br />

het hele plas- en ophoudmechanisme ontregeld.<br />

Het begint vaak met een aandrangsyndroom.<br />

Vanwege een overactieve blaas – vaak het<br />

gevolg van een blaasontsteking – kondigt de<br />

plas zich plotseling zéér heftig aan. Om te voorkomen<br />

dat de broek nat wordt, spant het kind<br />

de bekkenbodemspieren. Die kunnen op den<br />

duur verkrampen en ontspannen zelfs tijdens<br />

het plassen niet meer. Dan moet de blaaswand<br />

extra kracht zetten om de plas eruit te persen,<br />

waardoor de gespierde blaaswand verdikt.<br />

Omdat er vaak urine achterblijft, neemt niet<br />

alleen de kans op blaasontsteking toe, maar<br />

raakt de blaas ook weer snel gevuld. Hij is regelmatig<br />

overvol, waardoor de wand uitrekt. Zo’n<br />

‘luie’ blaas geeft niet meer aan het ruggenmerg<br />

door dat hij vol is en loopt dan letterlijk over:<br />

het kind plast in de broek.<br />

Verkeerde aansturing<br />

In het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> houdt een team van deskundigen<br />

zich bezig met incontinente kinderen.<br />

“Vaak heeft het probleem een medische oorzaak”,<br />

zegt Marianne Vijverberg. “Veel kinderen hebben<br />

blaas- of urinewegafwijkingen die het broekplassen<br />

veroorzaken. De plasbuis kan bijvoorbeeld<br />

vernauwd zijn of het kind heeft een chronische<br />

blaasontsteking. Om dergelijke oorzaken<br />

op te sporen, worden de kinderen eerst verwezen<br />

naar de kinderuroloog. Zijn die oorzaken na een<br />

operatie of behandeling weggenomen, dan is het<br />

probleem vaak nog niet verdwenen. De bekkenbodem<br />

en blaas zijn zó lang verkeerd aangestuurd,<br />

dat de kinderen opnieuw moeten leren plassen.”<br />

Bij de biofeedbacktraining zien de kinderen – op<br />

een plascomputer, of door een broek die piept<br />

zodra hij nattigheid voelt – direct het resultaat<br />

van hun plasgedrag. De training is erop gericht<br />

aandrang tijdig te herkennen en daarna in de<br />

juiste houding ontspannen te leren plassen.<br />

Ervaring vereist<br />

Anneke Bartels is kinderverpleegkundige in het<br />

Antoniusziekenhuis. Ze is in opleiding bij<br />

Marianne Vijverberg om ook in haar ziekenhuis<br />

de poliklinische training te kunnen geven. Ze wil<br />

honderd kinderen per jaar gaan trainen, wat de<br />

wachtlijst in het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> aanzienlijk kan<br />

verkorten. Tijdens het incontinentiespreekuur<br />

neemt Anneke Bartels af en toe het roer over.<br />

Maar het is niet gemakkelijk te achterhalen<br />

wáár de schoen wringt, want de zevenjarige<br />

Niels zegt zelf nergens last van te hebben. Zijn<br />

vader vertelt echter dat zijn zoon tijdens een<br />

voetbalpartijtje geregeld achter de struiken<br />

verdwijnt en dan nóg met natte plekken in de<br />

broek terugkomt. Hij wiebelt vaak op zijn stoel<br />

om de aandrang tot plassen te onderdrukken<br />

en ‘s avonds huilt hij omdat hij een luier moet<br />

dragen. Niels zelf zit er gelaten bij.<br />

Om tot de kern van de zaak door te dringen is<br />

een toegespitste vraagstelling nodig. Ervaring is<br />

vereist en Vijverberg neemt het van Bartels over.<br />

Het blijkt om een typisch aandrangsyndroom te<br />

gaan: Niels’ blaas is overactief. Daarom moet hij<br />

de échte seintjes leren onderscheiden van nepseintjes.<br />

Pas als de blaas écht vol is, mag hij naar<br />

de wc. Een poliklinische therapie heeft alleen zin<br />

nr 5 oktober 2001 22


als Niels zelf óók het probleem onderkent. Hij<br />

moet begrijpen waarom hij op lijsten moet aantekenen<br />

wanneer hij heeft geplast en of hij wél<br />

of niet droog is gebleven. Als hij nog te kinderlijk<br />

is of het probleem niet serieus wil aanpakken,<br />

heeft training geen zin.<br />

Fluitend op de wc<br />

Bij de biofeedbacktraining onderhoudt de incontinentietherapeut<br />

wekelijks telefonisch contact<br />

met het kind over het verloop. Tijdens een controle<br />

op het incontinentiespreekuur wordt er<br />

geplast op een plascomputer, die gegevens over<br />

de plas toont. Bij een goede plas is er een mooie<br />

curve te zien, met een duidelijke piek als de<br />

blaas zich met volle kracht leegt. Maar bij de<br />

negenjarige Bas, die met zijn moeder op het<br />

spreekuur komt, laat de curve het slepend verloop<br />

zien van een slappe straal. Zijn verkrampte<br />

bekkenbodem belemmert de persende blaas de<br />

68 cc urine krachtig uit te plassen. Een echo na<br />

afloop laat zien dat er 30 cc is achtergebleven in<br />

zijn dikwandige blaas en dat bovendien de<br />

endeldarm met ontlasting is gevuld. Vanwege de<br />

verkramping gaat poepen ook niet meer. In de<br />

lijsten die hij samen met zijn moeder heeft in-<br />

>> Hij moet de échte seintjes leren onderscheiden<br />

gevuld zijn nog teveel symbolische wolkjes met<br />

regendruppels te zien – een natte broek – in<br />

plaats van zonnetjes die staan voor droog gebleven.<br />

Vanwege het tegenvallende resultaat is<br />

Bas op de wachtlijst gekomen voor een kijkoperatie<br />

om een eventuele anatomische afwijking<br />

op te sporen. Bovendien komt hij op de<br />

wachtlijst voor ‘de plasklas’. Als hij aan de beurt<br />

is, wordt hij tien dagen opgenomen en traint<br />

hij onder intensieve begeleiding van het incontinentieteam.<br />

Inzet en samenwerking<br />

Voor de opzet van een training is een multidisciplinair<br />

team een absolute voorwaarde. Kinderuroloog<br />

en incontinentietherapeut werken in<br />

het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> nauw samen. Hun spreekuur<br />

loopt synchroon, zodat ze over een patiëntje<br />

kunnen overleggen. Het is belangrijk dat de<br />

incontinentietherapeut de volle aandacht kan<br />

richten op kinderen met plasproblemen, en<br />

daarnaast niet ook voor bijvoorbeeld verpleegkundige<br />

taken verantwoordelijk is. Zo mogelijk<br />

moeten een gespecialiseerde fysiotherapeut en<br />

psycholoog kunnen worden ingeschakeld.<br />

Vijverberg: “Ons team heeft hier veel geïnteresseerde<br />

verpleegkundigen van elders gehad, die<br />

vol goede moed plannen maakten voor de opzet<br />

van een biofeedbacktraining. Maar in hun eigen<br />

ziekenhuis bleken de condities niet gunstig<br />

genoeg om die plannen waar te maken.”<br />

Anneke Bartels weet dat al haar inzet vereist is<br />

om het project te laten slagen. Zij is bovendien<br />

behalve verpleegkundige ook pedagoog. “Een<br />

groot voordeel”, zegt ze. “Want elk kind heeft<br />

een eigen benadering nodig. Strijdlustige kinderen<br />

die veel van zichzelf eisen, vinden dat ze<br />

falen als het eens een keer misgaat. Die kinderen<br />

moet je anders benaderen dan kinderen die<br />

het allemaal niet zo nauw nemen.” Bovendien is<br />

tactiek vereist om de juiste informatie boven<br />

water te krijgen, vult Vijverberg aan: “Bij ouders<br />

én kind. Kinderen zijn geneigd grote problemen<br />

te ontkennen. Daardoor lijken ze onverschillig,<br />

maar dat is schijn. Ouders denken soms zelfs dat<br />

hun kind expres in de broek plast. Maar geen<br />

enkel kind loopt uit wraak in een natte broek.<br />

Daar is het veel te vernederend voor.”<br />

>> Blaasproblematiek en behandeling<br />

Eén tot drie op de honderd kinderen in de leeftijd tussen<br />

zes en twaalf jaar is overdag regelmatig nat. Deze<br />

kinderen hebben vaak urineweginfecties en gebruiken<br />

hun blaas en bekkenbodem verkeerd. Als ze met hun<br />

problemen naar het <strong>UMC</strong> <strong>Utrecht</strong> komen, hebben ze<br />

meestal al een lang behandeltraject achter de rug.<br />

Belanden ze via de kinderuroloog bij het incontinentieteam,<br />

dan worden ze eerst poliklinisch getraind. Bij de<br />

helft van de 120 kinderen die jaarlijks zo’n training krijgen,<br />

verdwijnen de klachten. De resterende kinderen<br />

krijgen een tiendaagse training in een ‘plasklas’.<br />

De resultaten daarvan zijn onderzocht bij 110 kinderen<br />

met een aandrangsyndroom en problemen met het<br />

leegplassen van de blaas. Beoordeeld werd of de incontinentie<br />

en urineweginfecties waren verdwenen.<br />

Bovendien mocht er geen sprake meer zijn van aandrangklachten<br />

en moesten de kinderen hun blaas in<br />

een keer leeg kunnen plassen. Een half jaar na de training<br />

was 68 procent van de kinderen volledig klachtenvrij.<br />

Bij 12 procent verbeterde de blaas- en bekkenbodemfunctie,<br />

maar was er af en toe nog sprake van<br />

een natte broek of urineweginfectie. Bij 20 procent had<br />

training geen resultaat.<br />

nr 1 <strong>februari</strong> <strong>2002</strong> 23


S T E L L I N G<br />

Kliniekverbod voor Seyffert<br />

tekst > Joost van der Gevel | foto > Eut van Berkum<br />

Oude tang komt niet door kwaliteitscontrole<br />

Promovendi leveren bij hun proefschrift een aantal stellingen. Gynaecoloog Piet van Zonneveld licht een van zijn stellingen toe.<br />

Het klassieke eendenbekspeculum<br />

volgens Seyffert dient naar het museum<br />

te worden verbannen. Dit geldt in nog<br />

sterkere mate voor de Virgo-uitvoering.<br />

Piet van Zonneveld toont een Seyffert-speculum,<br />

een spreider om in de vagina naar de baarmoedermond<br />

te kunnen kijken. Het instrument ziet eruit<br />

als een kruising tussen een eendenbek en een<br />

waterpomptang. Het wordt gebruikt voor onderzoek<br />

naar een ontstoken baarmoedermond,<br />

baarmoederhalskanker, of om uitstrijkjes te maken.<br />

“Speculum betekent spiegel. Misschien is kijken<br />

afgeleid van spiegelen. Of keek men vroeger via<br />

een spiegel”, zegt Van Zonneveld terwijl hij het<br />

instrument vastklikt. Als hij het weer ontgrendelt,<br />

knalt het met een klap dicht.<br />

“<br />

Het Seyffert-speculum is prachtig voor het museum,<br />

maar zou verboden moeten worden in het ziekenhuis.<br />

Ik vind het absoluut een martelwerktuig. Het is<br />

technisch slecht en veel te ingewikkeld. Er zitten veel<br />

schroeven aan die makkelijk losgaan en zoekraken,<br />

en daar kan ook nog eens huid of schaamhaar tussen<br />

komen. Het instrument heeft een ongelijke bek: de<br />

onderste snavelhelft kan tot achter de baarmoedermond<br />

worden geschoven, maar is daardoor alleen te<br />

gebruiken in een speciale gynaecologische stoel.<br />

Je kunt het speculum niet omdraaien, want dan zit<br />

die lange onderkant juist tégen de baarmoedermond.<br />

Verder is ieder eendenbekspeculum zo ontworpen<br />

dat de bek bij de opening van de vagina nauwelijks<br />

opengaat, terwijl die verderop – waar de vagina<br />

minder nauw is – verder open kan. Maar bij het<br />

Seyffert-speculum zit het draaipunt zo ongelukkig<br />

dat het daar ook behoorlijk ver opengaat. De Virgouitvoering<br />

– een uitvoering voor onderzoek bij<br />

maagden – heeft hetzelfde euvel. Een patiënte is na<br />

een onderzoek met deze variant dan ook meestal<br />

geen maagd meer. Bovendien loopt de Virgo-bek nog<br />

breder uit. Kortom absoluut patiëntonvriendelijk.<br />

Het instrument heeft ook nog eens een grote hefboom,<br />

waardoor de arts met weinig moeite heel veel<br />

kracht zet, wat juist heel pijnlijk kan zijn in de vagina.<br />

Makkelijk voor de arts, maar niet leuk voor de patiënt.<br />

Als je een Seyffert-speculum vervolgens wilt vastzetten<br />

moet je het heel wijd opendoen om het één<br />

tandje verder te zetten. En zodra je het weer ontgrendelt,<br />

knalt het in een klap dicht. Er is dan altijd kans<br />

dat de eendenbek plots in weefsel van de vagina of de<br />

schaamlippen hapt. Zoiets beschaamt het vertrouwen<br />

dat de patiënt in de arts stelt. Bovendien is het handvatgedeelte<br />

ontzettend zwaar. Als je het instrument<br />

hebt ingebracht en los moet laten omdat je even<br />

beide handen nodig hebt, moet je het eerst vergrendelen<br />

– wat dus al niet gemakkelijk gaat – en<br />

vervolgens moet je de patiënte ook nog eens vragen<br />

het speculum even tegen te houden, omdat het<br />

anders valt door het gewicht van het handvat!<br />

Fijngevoeliger<br />

Toch liggen de bakken ermee vol op de poliklinieken.<br />

Waarschijnlijk is het gebruik ervan vooral van meester<br />

op leerling overgedragen. Het ding stamt uit 1850<br />

ongeveer. Seyffert was een Oostenrijkse obstetricus<br />

die leefde van 1817 tot 1870. De eendenbekspeculums<br />

van de Franse chirurgen Cusco (1819 - 1894) en<br />

Trélat (1828 - 1890) zijn vrouwvriendelijker. Fransen<br />

zijn ook in de verloskunde fijngevoeliger. Misschien<br />

namen Nederlanders meer over van de Duitsers.<br />

Dat zal de leermeesters meer hebben aangesproken.<br />

In die tijd werd er nogal neerbuigend met patiënten<br />

omgegaan. De dokter stond hoog op een voetstuk en<br />

ergens diep beneden lag de patiënt. Als de dokter<br />

patiënt werd, schrok hij zich een ongeluk. Nu is dat<br />

allemaal veranderd, maar dat speculum is nog een<br />

anachronisme.<br />

Klinknagels<br />

Het Cusco-speculum is degelijker. De bladen zijn<br />

even lang. Ze zitten met klinknagels aan elkaar in<br />

plaats van met schroeven. De arts moet meer kracht<br />

zetten en voelt dus beter wat hij de patiënt aandoet.<br />

Dit is prettiger voor de patiënt. Je draait het met een<br />

schroef geleidelijk open en dicht. Daardoor klapt het<br />

ook niet in een keer dicht. Het draaipunt ligt vlak bij<br />

de opening van de vagina. En als je het instrument<br />

loslaat blijft het gewoon zitten, want het meeste<br />

gewicht zit binnen.<br />

Op de fertiliteitsafdeling gebruiken we Seyfferts speculum<br />

helemaal niet. Bijna alle IVF-artsen gebruiken<br />

het Cusco-speculum of dat van Trélat. Veel van hen<br />

zijn zelf vrouw. Van het Virgo-speculum van Cusco<br />

zijn de bladen ook even breed. Dat van Trélat heeft<br />

ook een neutraal kantelpunt. Het Cusco-speculum is<br />

de simpelheid zelf, en dat is ook rond 1850 uitgevonden.<br />

Het is sterk, licht... Ik vind het een meesterlijke<br />

uitvinding. Bovendien kost een Cusco-speculum nog<br />

niet de helft van een speculum volgens Seyffert.<br />

Weg met Seyffert, geef mij maar Cusco.<br />

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!