16.10.2014 Views

III. SECUNDAIRE ZINNEN.

III. SECUNDAIRE ZINNEN.

III. SECUNDAIRE ZINNEN.

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

<strong>III</strong>. <strong>SECUNDAIRE</strong> <strong>ZINNEN</strong>.<br />

1. Wanneer in den aanhef van een zin een substantie genoemd<br />

wordt, kan de hoorder nog geen duidelijke voorstelling<br />

van haar functie hebben. Toch wordt die wel tot op zekere<br />

hoogte dadelijk mee uitgedrukt, wanneer men b.v. begint:<br />

'Met zijn broer', 'Van zijn broer', 'Fratis', 'Fratri'. De hoorder<br />

„stelt zich" dan als 't ware „in" op het opvatten in een bepaalde<br />

functie, of ook in één van twee of meer mogelijke<br />

functies; zoo kan frater subject of praedicaatsnomen wezen,<br />

bellum daarenboven object, en zoo heeft een praepositie gewoonlijk<br />

uiteenloopende beteekenissen. Maar begint de zin met<br />

een substantie te noemen zonder praepositie of casusaanwijzing,<br />

dan kan men van wat volgen zal al zeer weinig vooraf weten.<br />

Zei men b.v.: 'Zijn moeder en zijn zusters...' (en reeds mnl.<br />

sine m. ende sine s.), dan bleek voorloopig alleen, dat noch een<br />

praepositiebepaling, noch een genitief bedoeld werd. Geen<br />

wonder, wanneer de hoorder dus alleen den inhoud van zijn<br />

moeder en zijn zusters zich voorstelde, ook zonder de weinig<br />

vruchtbare negatieve „zich-instelling" uit te voeren, zoodat<br />

z. m. en z. z. voorloopig werd voorgesteld geheel zonder functiegevoel;<br />

de juiste functie zou men toch pas na verdere voltooiing<br />

van den zin bespeurd hebben.<br />

2. Hierdoor zal, daar men ook sprak met hetzelfde taaigevoel,<br />

waarin men als hoorder was ingegroeid, bevorderd zijn,<br />

dat op het oogenblik waarop het noemen b.v. der werking<br />

den hoorder tevens de relatie duidelijk deed worden en waarop<br />

deze relatie veelal ook den spreker zelf het duidelijkst voor<br />

den geest stond, die spreker gaarn een representeerd woord<br />

bezigde ('Die arme menschen die zag ik daar', 'Zaterdag dan<br />

hebben we volle maan'), om alsnog aan een bepaald woord de<br />

relatie te kunnen vastknoopen. Zoolang men nu die arme<br />

menschen, Zaterdag toch nog in grammatisch verband met het


78<br />

vervolg voelt, is natuurlijk die a. m. subject, Zaterdag temporale<br />

bep., en zijn die, dan allogene elementen. Maar stond bij die<br />

a. m., Z. het verband met het vervolg spreker of hoorder nog<br />

niet voor den geest, dan werd dit die a. m., Z. voor het<br />

grammatisch gevoel iets wat buiten de constructie van den<br />

volgenden zin stond, en toch ook weer niet iets anacoluthisch,<br />

d i. niet iets wat deel uit moest maken van een andere onvoltooide<br />

constructie; men noemde — resp. hoorde noemen —<br />

eenvoudig een voorstelling, en daarna een zin welke met die<br />

voorstelling in psychologisch verband stond, maar niet in<br />

grammatisch. Toch was het verband weer zoo nauw, dat niet<br />

(zooals wanneer die a. m., Z. uitroepen waren geweest) een<br />

pauze scheiding bracht; deze ontbreekt trouwens ook dikwijls<br />

tusschen twee zinnen. Zoo kon de aanvankelijke tweeheid,<br />

voorstellingsbenoeming + zin, des des te gemakkelijker een<br />

eenheid worden. Daarmee is dan een nieuwe constructie ontstaan;<br />

de besproken verbinding komt niet meer alleen voor<br />

den dag, wanneer het verband tusschen de beide deelen aanvankelijk<br />

psychologisch zoo onduidelijk was, dat het grammatisch<br />

achterwege bleef, maar zij wordt traditioneel en komt dus van<br />

nu af ook voor in zinnen, die de spreker van te voren behoorlijk<br />

overziet, evenals de hoorder op de constructie is voorbereid.<br />

Ook in zulke zinnen dus zullen spreker en hoorder b.v. bij<br />

die arme menschen, Zaterdag alleen den inhoud der voorstelling<br />

zich vertegenwoordigen, en pas dan de objectsrelatie, resp.<br />

temporale relatie, er bij denkeD, als zij dien inhoud verbleekt<br />

weer opvatten met die, dan, welke laatste dus resp subject<br />

en temporale bep. blijven. Nu konden ook verbindingen ontstaan,<br />

welke onmogelijk waren, zoolang men slechts allogene<br />

elementen kende, daar men thans na de vooropgeschoven<br />

substantie een zin kon plaatsen, welke tot die substantie in<br />

willekeurige relatie stond. Zoo kon men oorspr. reeds zeggen:<br />

'Die menschen die geef ik niets', maar die m. moest buiten de<br />

grammatische constructie raken, eer men ook zei: 'Die m. daar<br />

geef ik niets aan' en 'Die m. daar heb ik niets tegen', zeldzamer:<br />

'Die m., aan die g. ik n.', 'Die m., tegen die heb ik n.'


79<br />

(het effect kan, al is dit min natuurlijk, nog opgewekt worden,<br />

terwijl de voorstelling reeds vernauwd is); of eer men de<br />

genitiefverhouding alleen aan die uitdrukte in 'Die arme visschers<br />

die der schip is vergaan', 'Jans grootvader, dies eerste<br />

vrouw bezat toen dat land'.<br />

Wat zinnen betreft gelijk onze vrb.: 'Die arme menschen<br />

die zag ik daar', 'Zaterdag dan hebben we volle maan', daarin<br />

is nu eens die arme m. object, Zat. temporale bepaling, en is<br />

dus het tweede die objectselement, dan temporale-bepalingselement,<br />

— dan weer treedt die a. m., Z. meer op den voorgrond,<br />

in welk geval men het soms hoort met nadruk en<br />

gevolgd door een pauze, doordien de bedoeling is, iets mee te<br />

deelen van d. a. m., van Z. (b.v. „Ik beklaag die a. m." —<br />

„Die a. m. van jou, die zag ik daar lustig dansen"); d. a. m.<br />

en Z. zijn dan intentiesubject van wat er op volgt, maar staan<br />

buiten de normale constructie, en die is object, dan temporale<br />

bepaling.<br />

De op deze wijs ontstane wendingen zijn veel handiger<br />

dan b.v. 'Wat die arme menschen betreft, [daarvan zeg ik:]<br />

die zag ik daar', en tevens stellen ze uiterst doelmatig bet<br />

intentiesubject voorop.<br />

3. Opmerking verdient, dat in zulke constructies daar als<br />

deel van 't „voornaamwoordelijk bijwoord" wel weggelaten<br />

wordt, dus b.v. in daar... mee voor met dat, met dien, met<br />

die: 'Dat mes (daar) kan ik niet mee snijden', 'Zoo'n eigenwijs<br />

man (daar) valt niet mee te praten', 'Onze schuur (daar)<br />

zit niet veel hooi in', 'Kinderen (daar) moet je niet zoo ruw<br />

tegen wezen', 'Arbeiden (daar) heeft hij een hekel aan',<br />

'Schooiers (daar) geven wij niet aan'. Zoo althans luidt het vaak<br />

in de ongedwongen spreektaal in 't Noorden, en ik lees juist<br />

in een circulaire: „De gunstige werking die het... uitoefent<br />

zijn H. H. doctoren het beslist over eens". Vgl. het trouwens<br />

zeldzamer 'Ik heb de(n) notaris gesproken; is een gekke kerel',<br />

zonder demonstr.<br />

Zoo steeds, wanneer naar datgene waarop daar zou moeten<br />

terugslaan gevraagd wordt; dus b.v. niet 'Wat voor menschen


80<br />

daar heeft hij verleden jaar bij gediend?', 'Wie zijn schuur<br />

daar zit niet veel hooi in?', maar altijd zonder daar. De oorzaak<br />

zal wel zijn, dat aan den eenen kant, waar de zin in<br />

zijn geheel vragend is, een bevestigend daar van de wijs zou<br />

brengen (al is het logisch juist, dat de vraag alleen het vooropgeschovene<br />

betreft), terwijl aan den anderen kant het vragend<br />

waar niet tot allogeen element is afgedaald, omdat daartoe<br />

voldoende aanleiding ontbrak.<br />

Dat de zinnen zonder demonstr. logisch volledig zijn, zie<br />

daarover 12. Hier is geen ellips in den volsten zin aanwezig,<br />

veeleer is daar als demonstr. logisch overbodig, daar men b.v.<br />

van zulke menschen praediceert het niet-mee-te-praten-vallen,<br />

van schooiers het niet-aan-geven-door-ons == (verbaal in plaats<br />

van substantievisch uitgedrukt) wij geven niet aan; cf. voor<br />

dit overtollige van 't demonstr. 12.<br />

Dit facultatief karakter van daar maakt, dat in onze spreektaal<br />

formaal parallel zijn, aan den eenen kant 'Zulke menschen<br />

daar valt niet mee te praten', 'Zulke menschen die zijn lastig<br />

in den omgang', Thee daar hield hij niet van', Thee dat lustte<br />

hij niet', aan den anderen kant 'Zulke m. valt n. m. te p.',<br />

'Z. m. z. 1. in den o.', 'Thee h. hij n. v.', 'T. 1. hij n.', hoewel<br />

in de zinnen met facultatief daar de vooropgaande substantie<br />

buiten de grammatische constructie staat, in de zinnen<br />

met die, dat meestal niet, in die zonder zulk een representant<br />

nooit.<br />

4. Het gebruik van dezen typus zal in de hand gewerkt<br />

zijn door antwoordzinnen na aanvullingsvragen (,,Ergänzungsfragen").<br />

Is b.v. gevraagd: 'Wat doet Dirk?', 'Waar ga je<br />

morgen heen'?, dan kan men óf alleen antwoorden met wat den<br />

vrager onbekend was, b.v. 'Lezen', 'Naar Dokkum', of met<br />

een vollen zin; en in dit laatste geval kan een feitelijk in 't<br />

antwoord overtollig zinsdeel óf herhaald worden, b.v. 'Dirk<br />

leest', 'Morgen ga ik naar Dokkum', óf vervangen door een<br />

representeerend woord, b.v. 'Die leest', 'Dan ga ik naar Dokkum'.<br />

Maar als de vraag eenige verbazing wekt, of als men<br />

tijd wil winnen, dan wordt bet zinsdeel soms eerst als vraag


81<br />

herhaald, en dan komt het antwoord, b.v. 'Dirk? Dirk leest'<br />

of 'Dirk? Die leest', 'Morgen? Morgen ga ik naar Dokkutn'<br />

of 'Morgen ? Dan ga ik naar Dokkum'. In gevallen nu waarin<br />

de pauze gering is heeft men den overgang voor zich tot ons<br />

zinstype 'Dirk die leest', 'Morgen dan ga ik naar Dokkum',<br />

waarin immers nog altijd Dirk en morgen wat meer op den<br />

voorgrond treden, dan wanneer men die zinnen overigens<br />

gelijk uitspreekt, maar zonder die en dan.<br />

Dat de andere mogelijkheid bij vlugge uitspraak, t.w.'Dirk<br />

Dirk leest', geen uitgangspunt werd van een nieuwen zinstypus,<br />

is begrijpelijk. Daar echter verbazing en aarzeling<br />

lichter dan anders opgewekt worden, als een vraag ons<br />

zelf betreft, zou men kunnen aannemen, dat hier de oorsprong<br />

ligt van het Zuidnederlandsche ikkik. Vgl. intusschen<br />

I 6 slot.<br />

Wordt naar een andere substantie dan het subject gevraagd<br />

dan is die andere substantie de eerst aanwezige in de voorstelling<br />

van den antwoorder, en toch zal het veelal moeilijk<br />

zijn, haar tot gewoon subj. te maken; ook dan neemt men<br />

haar gaarn als sec. subj. Vrb.: 'Hoe gaat het met Okko?— O.,<br />

daar weet ik niks van'. 'Hoe kom je over die sloot? — Die<br />

sloot, daar spring ik zoo maar over'. 'Wat doe je aan je verkoudheid?<br />

— Mijn verkoudheid, daar stoor ik mij niet aan'.<br />

5. Resumeerende kan men zeggen: er ontwikkelde zich een<br />

uitdrukkingswijs, waarbij men begint met een substantie te<br />

noemen, welke niet in grammatisch verband is gebracht met<br />

het vervolg, dat grammatisch een volle zin is (waarin die substantie<br />

weer genoemd wordt) maar welke daartoe in deze betrekking<br />

staat, dat zij naar de bedoeling subject is, de volgende<br />

zin praedicaat. Maar juist doordat dit een vaste wijs<br />

van uitdrukken werd, doordat die verhouding niet meer occasioneel,<br />

maar usueel is, heeft de taal zich hier een nieuw uitdrukkingsmiddel<br />

veroverd, is m. a. w. deze typus achterna<br />

toch weer een soort van grammatische constructie geworden. Dit<br />

geval verschilt geheel van zulke, waarin een wèl in de oorspr.<br />

constructie opgenomen substantie, maar die daarin niet als


82<br />

grammatisch subject staat, intentiesubject is, b.v. 'Zwarte zwanen<br />

zie je niet veel'. — De hier besproken nieuw ontstane<br />

constructies kan men secundaire zinnen noemen, de daarin<br />

vooropgeschoven substantie secundair subject, den daarop volgenden<br />

(laat ons zeggen primairen) zin: secundair praedicaat.<br />

6. Constructies van dezen aard komen echter niet voor met<br />

een personale als vooropgeschoven substantie. Tot recht begrip<br />

hiervan dienen wij te letten op het feit, dat een woord (of<br />

woordelement; de scheidslijn hiertusschen is ten deele conventioneel)<br />

soms alleen een voorstelling uitdrukt, soms alleen een<br />

verhouding tusschen voorstellingen, soms beide tegelijk; in 't<br />

laatste geval wordt de verhouding gewoonlijk niet ondubbelzinnig<br />

aangewezen. In 'De man zag de vrouw' drukken de<br />

man en de vrouw alleen voorstellingen uit; de verhouding moet<br />

uit de volgorde opgemaakt worden. Soms helpt ook de vorm<br />

van 't praedicaat, b.v. 'De mannen zagew de vrouw'; m. a. w.<br />

het subjectselement in 't praedicaat drukt, naast de vervaagde<br />

voorstelling van de mannen, de functie van de m. als subject uit.<br />

Nu verschillen in dit opzicht in onze spreektaal de personalia<br />

van alle andere substantienamen, dat men bij de eersten<br />

geen vorm kan gebruiken, die de functie geheel in 't midden<br />

laat, bij de laatsten wel. (In een mnl. zin als 'Ie die hebt oec<br />

liever dus' moet ie dan ook noodzakelijk subject blijven, en is<br />

die allogeen element.) Hierdoor kan men b.v. wel zeggen: 'De<br />

menschen op die plaats, daar is 't vee ziek van' of 'van die<br />

is 't vee ziek', maar dan kan de eerste helft van dezen zin<br />

niet luiden: 'Zij op die plaats', noch 'Hen, hun, heur (al naar<br />

de spreker gewoon is te zeggen) op die plaats', noch 'Zij en<br />

haar broer'. Wel: 'Van hen, hun, heur op die plaats', evengoed<br />

als 'Van de menschen op die plaats'; in dit geval is alles<br />

in de constructie getrokken, en het substantieëlement daar...<br />

van, van die drukt tevens de functie nogmaals uit.<br />

Bij deze mechanische herhaling kaü de wijs, waarop de funtie<br />

wordt uitgedrukt, niet varieeren, b.v. niet 'Van de menschen<br />

op die plaats, die heur vee is ziek'. En na 'Die menschen<br />

heur', 'Mijn oudste zusters' is men onmiddellijk 't geregeerde


83<br />

gewoon; daarom en wellicht meer nog wegens het slepende<br />

der uitdr. volgt hier nooit een substantieëlement, dus geen 'Die<br />

m. heur, die heur', 'M. o. zusters, dies', welke uitdr. anders<br />

parallel zouden zijn met 'Van die menschen, daar.. . van'.<br />

In 'Dat mensch haar gebel, daar wor je gek van' is dat m.<br />

h. g. vooropgeschoven substantie, die alleen de voorstelling<br />

uidtrukt; in 'Van dat m. h. g., d. w. je g. v.' is van d. m.<br />

h. g. causale bepaling, die door het substantieëlement daarvan<br />

op vage wijs nogmaals wordt uitgedrukt; in 'Daar wor je gek<br />

van, van dat m. h. g.' is daar—van causale bepaling, met<br />

van d. m. h. g. als appositie bij dat (daarvan = van dat), en<br />

die appositie congrueert, i. e. herhaalt de praepositie. Maar bij<br />

'De m. op die plaats, daar is 't vee ziek van', 'Die jonge(n)<br />

dies moeder is weggeloopen', 'Die luierikken die zal ik dat<br />

eens voorhouden', 'Dat mooie boek dat zie ik niet', 'Die daar<br />

ginds daar wil ik naar toe' wordt door de vooropgeschoven<br />

substantie, gelijk wij zagen, alleen een voorstelling uitgedrukt,<br />

de functie alleen in zoover het secundaire subjecten zijn; de<br />

functie echter, waarin de substantie voorkomt bij de leden van<br />

den volgenden zin, blijkt vervolgens aan 't subjectselement (b.v.<br />

daarvan (zie boven) of een verbaalsuffix, b.v. 'Die menschen<br />

die pratew er niet over' (waar men 'Die m.' als buiten de constructie<br />

staand kan, maar niet behoeft te voelen) tegenover 'Die<br />

m. die ziet men nergens'; doch de aanwijzing der functie is,<br />

gelijk in 6 werd opgemerkt, niet zeer duidelijk: zoo is in<br />

'Die m. die kennen de Hommema's niet' de functie in 't beste<br />

geval slechts uit den samenhang op te maken.<br />

7. Bij de „taalkundige ontleding" moet met deze omstandigheid,<br />

dat niet elk woord bestemd is om een functie uit te<br />

drukken, wèl rekening gehouden worden. Niet alleen dat<br />

men de functie niet aan elk woord zien kan, b.v. doordat<br />

menig woord indeclinabel is, maar het heeft vaak werkelijk<br />

geen functie. Natuurlijk heeft obiective het door dat woord<br />

uitgedrukte wèl een functie, maar die staat niet in het „blikpunt<br />

van het bewustzijn" terwijl men dat woord zelf uitspreekt,<br />

maar onder het uitspreken van een woord opzettelijk bestemd


84<br />

tot uitdrukking der functie van een ander woord (van de<br />

vrouw); of terwijl men het eerst duidelijker gedachte nog eens<br />

onduidelijk denkt: 1°. als substantieëlement ('Jan die roept ons'),<br />

waarbij dan de inhoud der voorstelling niet, haar verhouding<br />

tot andere voorstellingen wèl in 't blikpunt van 't bewustzijn<br />

valt (waarbij ook in dit substantieëlement de functie nog door<br />

een afzonderlijk woord kan zijn uitgedrukt, als door van in<br />

,Die man daar heb ik een boek van'); of 2°. door een anaphorisch<br />

woord (resp. door een daaraan toegevoegd woord) in een secundair<br />

praedicaat. Bij de ^redekundige ontleding" kan men dus wèl<br />

zeggen, dat in 'Jans boek is weg', 'Jan zijn boek is weg',<br />

'Het boek van Jan is weg' Jans, Jan zijn, van Jan attributieve<br />

bepalingen zijn, en men kan ze in hun geheel bij de „taalkundige<br />

ontleding" alle drie genitieven noemen, als men op<br />

de functie in stede van op den vorm let, d.i. eigenlijk redekundig<br />

ontleedt, — maar noch Jan op zich zelf, noch s, zijn,<br />

van op zich zelf kan op deze wijs ontleed worden (behalve<br />

door b.v. van Jan te ontleden als van praepositie, Jan praepositionale<br />

accusatief, waarbij vast blijft staan dat de functie<br />

van Jan niet aan Jan zelf is uitgedrukt, wat wel nog eenigszins<br />

het geval is in 'van dew man'); evenals bij 'Het boek is<br />

in de kast' wèl redekundig in de kast locale bepaling kan<br />

heeten, maar de taalkundige ontleding of zich moet bepalen<br />

tot de deelen der uitdrukking, zooals de gewoonte is, of in de<br />

kast in zijn geheel voor een locatief zou kunnen verklaren.<br />

Het is juist zoo, als bij 'Ik babbelde' waarbij men wel de<br />

ontleding geeft van babbelde, maar niet van babbel, noch van<br />

de. Dat men den naam woord wel geeft aan Jan, zijn, van,<br />

in, kast, maar niet aan -s, babbel-, -de, komt doordat de eersten<br />

niet zooals de laatsten aan bepaalde combinaties gebonden zijn.<br />

Toch heeft ook in de laatste gevallen een bepaalde klank een<br />

bepaalde beteekenis; in dit opzicht kan met meer recht van<br />

een woord spreken, dan b.v. bij de in de storm. — Daar Jans,<br />

Jan zijn en van van Jan slechts verschillen in de isoleerbaarheid<br />

der functieaanwijzers, zal men, als men de beteekenis den<br />

doorslag laat geven, óf alle drie den genitief van Jan kunnen


85<br />

noemen, en daarbij -s en zijn gelijkelijk verklaren voor genitiefsuffixen,<br />

van voor een genitiefpraefix, alle drie voor genitiefexponenten,<br />

of -s, zijn, van gelijkelijk functieaanwijzende<br />

woorden noemen, en Jan een functieloos (de hulp van een<br />

functieaanwijzend woord behoevend) substantief. Evengoed<br />

kan een substantive gebezigd pronomen of numerale functieloos<br />

genoemd worden, b.v. die in dies moeder, die zijn m., van die<br />

(is) de m. (ziek), (die) twintig in de mutsen van die t., die t.<br />

hun mutsen. Het personale evenwel, dat ook in de spreektaal<br />

casusverschil heeft behouden, denkt men zich niet functieloos.<br />

En daar het secundair subject zich uit het functieloos gebruik<br />

heeft ontwikkeld, komt, gelijk in 5 werd opgemerkt, ook geen<br />

personale als secundair subject voor.<br />

Evenzoo zou men in annus, annum de functieaanwijzers us,<br />

um voor woorden kunnen verklaren; vgl. bebr. de nota<br />

accusativi eth. Zulke functieaanwijzers zijn tevens allogene<br />

elementen, daar ze wijzen op een praedicaat, op een regeerend<br />

woord en dgl.<br />

8. Met de hier besproken zinnen met secundair subject,<br />

dat in het sec. praedicaat weer wordt opgevat door een demonstr.<br />

(incl. daar in daar. . . mee en dgl. = met die en dgl.),<br />

zijn zinnen niet te verwarren, waarin op een eerst genoemde<br />

substantie wordt teruggekomen door een pers., b.v. 'Die vent —r<br />

ik mag hem voor mijn oogen niet zien', 'Zulke kinders — ze<br />

worden glad bedorven', 'Die Douwe - hij weet nergens van',<br />

'Al dat zeuren, het geeft niks'. In 't mnl. staat weliswaar een<br />

zoogenaamd pleonastisch hi enz. gelijk met die enz., b.v. 'Die<br />

vos hi seide', maar niet aldus in de tegenwoordige taal.<br />

Zulke zinnen zijn echter nog van tweeërhande aard. In de<br />

genoemde vrb., die alle tot de dagelijksche taal behooren,<br />

staat het vooropgeplaatste min of meer als uitroep; vd. ook het<br />

eigenaardig accent; 'Die vent — ik mag hem voor mijn oogen<br />

niet zien' b.v. is voor ons gevoel een tusschending tusschen den<br />

gewonen zin 'Ik mag dien vent v. m. o. n. z.' en: 'o Die vent!<br />

Ik mag hem v. m. o. n. z.' Vd. dat men b.v. niet licht hoort:<br />

'Die sloot — hij sprong er over'. In de litteraire taal evenwel


86<br />

komen zinnen voor, op de genoemde gelijkend, doch in welke het<br />

vooropgeplaatste in geenen deele het karakter van uitroep draagt,<br />

daar het niet buiten de volgende constructie is gelaten, zoodat het<br />

dan ook een pers. kan zijn of bevatten, b.v. 'Hem en zijn kinderen<br />

— ik zend hun geen uitnoodiging'; veelal met het pers. onmiddellijk<br />

na het vooropgeplaatste: 'hun zend ik geen u.'<br />

Aangezien het possessief de waarde heeft van een gen. van<br />

't pers., is het te verwachten, dat ook een poss. op het vooropgeplaatste<br />

kan terugwijzen. Men zegt dan ook b.v.: 'Die<br />

vent — ik sta zijn oogen niet' of: 'zijn oogen sta ik niet';<br />

zonder pauze achter vent, en met zijn als genitiefsufflx.<br />

Meermalen kan men in twijfel zijn, of men ook met een<br />

echten uitroep te doen heeft. Zoo hoorde ik onlangs: 'Die<br />

stadjers (stedelingen) — ze doen vet in 't haar en water in<br />

't eten'. Of hier al of niet twijfel overblijft, hangt af van de<br />

wijs waarop de woorden gezegd worden. In dit geval leerde<br />

de affectlooze toon, dat aan een uitroep niet te denken viel;<br />

de bedoeling was blijkbaar niet ver meer af van die van<br />

't minder levendige 'Wat die stadjers betreft'.<br />

Zie over deze meer anacoluthische constructies verder IV 6.<br />

9. In andere gevallen bestaat het element uit het secundair<br />

praedicaat, dat het secundair subject opnieuw noemt, niet uit een<br />

substantievisch demonstrativum, doch uit een substantief met<br />

bijbehoorend — en dus natuurlijk adjectievisch — demonstrativum.<br />

Voorbeelden levert onze spreektaal in overvloed, zooals<br />

'Jouw vader, die kerel [die] past op'. Hoewel jouw vader en die<br />

kerel dezelfde substantie noemen, is hier toch geen appositieverhouding<br />

bedoeld. Men wil niet jouw vader nader 'bepalen door<br />

hem te noemen die kerel; de pauze komt kan ook alleen achter<br />

jouw vader, als de substantie waarvan iets gezegd wordt; en<br />

op de vraag: „Wat wordt van jouw vader gezegd?" antwoordt<br />

het natuurlijk taalgevoel, als het volledig wil antwoorden:<br />

„Dat die kerel oppast"; dus: jouw vader subject, die kerel<br />

[die] past op praedicaat. De zinswending zal allicht ontstaan<br />

zijn als anacoluthon, wanneer men, in ingewikkelder gevallen,<br />

den draad zijner rede verloor, of wanneer een nieuwe wijs,


87<br />

waarop men zich de substantie voorstelde en haar dus benoemde,<br />

zooveel psychische energie bezat, dat ze de eerste verdrong.<br />

Verdrong n.l. uit den zin, niet uit de herinnering, want het<br />

demonstr. die wijst op het verdrongene terug. Als vrb. kan<br />

men nemen: 'Jouw vader, die schurk die....'; in welk geval<br />

men dus ook in die schurk geen appositie heeft te zien, wat<br />

men wèl heeft te doen ingeval, als gevoelsuitbarsting of quasi<br />

verduidelijkend, gezegd wordt: 'die schurk' (met volgende<br />

pauze); in beide gevallen kan de zin uit dezelfde woorden bestaan.<br />

— Een gelijke wending, doch mêt woordherhaling, levert<br />

de zin van II 9: 'Het lid, dat met de zaken beter op de<br />

hoogte schijnt te zijn, dat lid moet zijn licht nu maar eens<br />

laten schijnen'. — Maar hoe de wending ook ontstaan moge<br />

zijn, thans is zij in de spreektaal een vaste typus. Wel kan<br />

deze nog steeds voor den dag komen, als het normaal afioopen<br />

van den zin gestoord wordt, maar hij wordt ook gebruikt, als<br />

men vooraf zijn woorden gereed heeft.<br />

Soms kan men twijfelen, of een woord of woordverbinding<br />

als appositie bedoeld is. In andere gevallen blijkt de bedoeling uit<br />

een substantieëlement in 't praedicaat (z. b.v. 13 al. 2), of bij<br />

bedaard spreken uit de pauze; vgl. 'Jouw moeder — dat ouwe<br />

mensch [dat] was er bij' met 'Jou ID., dat ouwe mensch — die w r as<br />

er bij'; voor 't laatste echter ook door attractie: 'dat was er bij'.<br />

10. In ons voorbeeld was jouw vader subject in den correspondeerenden<br />

primairen zin; dit is echter voor den zinstypus<br />

toevallig. Men zegt evengoed: 'Jouw vader, die kerel [die]<br />

mag ik niet lijden', of '[die] vertrouw ik mijn geld niet toe'.<br />

Had in den normalen zin een praepositie moeten staan vóór de<br />

substantie, welke secundair subject is geworden, dan wordt dit<br />

op de volgende drie wijzen uitgedrukt. Voor 'Met jouw vader<br />

heb ik verschil gehad' kan men natuurlijk zeggen: 'J. v., met<br />

die kerel heb ik verschil gehad'; doch als men de wending<br />

wil bezigen, analoog met 'die kerel die past op', dan kan men<br />

óf de praepositie pas toevoegen aan den vervanger van het<br />

tweede die en dus zeggen: 'J. v., die kerel daar heb ik verschil<br />

mee gehad', óf ook reeds aan die kerel, dus: 'J. v., met


88<br />

die kerel daar heb ik v. m. g.' Daarentegen kan de relatie,<br />

als zij aan den eersten samenvatter die kerel reeds is uitgedrukt,<br />

aan den tweeden niet onuitgedrukt blijven; men zegt<br />

dus niet: 'J. v. met die kerel die heb ik v. m. g.'; blijkbaar<br />

gaat het niet aan, de relatie tot heb ik verschil mee gehad<br />

weer buiten spel te laten op het oogenblik zelf, dat men tot<br />

die woorden overgaat.<br />

Terwijl dus bij een zin als 'Mei, in die maand dan is 't vaak<br />

nog koud' geen twijfel is aan de opvatting, kan bij 'Mei, die<br />

maand dan is 't vaak nog koud' die maand óf opgevat worden<br />

als uitgesproken nog vóór men de relatie tot het vervolg wil<br />

uitdrukken, zoodat de zin analoog wordt met 'J. v., die kerel<br />

daar heb ik v. m. g.', óf als temporale bepaling, en de zin<br />

dus als analoog met 'J. v., met die k. daar heb ik v. m. g '<br />

11. Daar zinnen als de in 8 en 9 besprokene in onze gewone<br />

taal gangbaar zijn, is de vraag niet af te wijzen, welke<br />

psychologische verhouding tusschen de deelen van zulk een zin<br />

bestaat, en hoe in verband daarmee de grammatische'ontleding<br />

moet zijn. De bedoeling is vrijwel dezelfde als bij den samengestelden<br />

zin 'Jouw vader is een kerel die oppast'. In beide<br />

gevallen is jouw vader de substantie waarvan men iets wil<br />

zeggen, en is derhalve al het volgende datgene, wat men er<br />

van beoogt te zeggen. Wij kunnen hier spreken van intentiesubject<br />

en intentiepraedicaat. Maar (afgezien van de copula)<br />

bestaat dit praedicaat in den laatsten zin uit een kerel + attribuut,<br />

in den eersten uit een zin, n.l. die kerel + praedicaat.<br />

Dit onderscheid is minder groot dan het schijnt, want een attribuut<br />

is een in 't voorbijgaan toegekend praedicaat, zoodat<br />

eigenlijk alleen in 'Jouw vader is een oppassende kerel' met<br />

volle recht van een attribuut gesproken kan worden; als oppassende<br />

vervangen wordt door den adjectievischen bijzin die<br />

oppast, heeft men reeds een ten halve zelfstandige mededeeling;<br />

en in het ook gebruikelijke 'Jouw vader is een kerel, die past<br />

op', met demonstratief die, heeft men formaal twee hoofdzinnen<br />

(waarbij die terugslaat op het praedicaat van den eersten zin;<br />

vgl. 'De koe is een dier, dat doet een boel nut'; evenzoo: 'De


89<br />

koe dat dier [dat] doet een boel nut'), hoewel naar de bedoeling<br />

natuurlijk weer jouw vader subject, al het volgende praedicaat<br />

is, welk laatste dus uit (copula +) substantie + formaal<br />

onafhankelijken zin bestaat.<br />

12. Dat in al deze gevallen discrepantie bestaat tusschen<br />

bedoeling en uitdrukking, staat vast. Dit is echter niets bijzonders<br />

; in 'Je hebt nu eenmaal van die, zulke, ontevreden<br />

menschen' is b.v. de bedoeling, te constateeren, dat van die<br />

ontevreden menschen, zulke o. m. bestaan, terwijl men in 't minst<br />

niet beoogt, iets te vertellen van /e, en toch is je grammatisch<br />

subject. M. a. w. één of enkele van de vele wijzen, waarop<br />

men de gedachte zonder subjectverschuiving had kunneu uitdrukken,<br />

n.l. 'Van die, zulke, o. m. worden door je (d. i. door<br />

iemand, wien ook) gevonden, aangetroffen, ontmoet' of dgl.,<br />

werd(en) vervangen door de (trouwens als actief gewoner)<br />

wending(en) 'Je vindt enz, van die, zulke, o. m.\ en naar<br />

't model hiervan ging men zeggen: 'Je hebt ....', wat bij<br />

de elastische beteekenis van hebben geen bezwaar opleverde.<br />

Evenzoo kon men van het meest natuurlijke 'Jouw vader past<br />

op' zonder subjectverschuiving komen tot' J. v. is een kerel die<br />

oppast'. Hoewel men met l een kerel die o.' niet wil te kennen<br />

geven, dat het geen vrouw of kind is, is het toch in gemeenzame<br />

taal gewoner dan het één trap algemeener 'iemand die<br />

oppast', in welk laatste op grond van taalgebruik nog steeds<br />

het persoon-zijn is toegevoegd aan het eigenlijk alleen bedoede<br />

substantie-zijn. En ook dit behoefde weer alleen uitgedrukt<br />

te worden om de zuiver grammatische reden, dat die een relatief<br />

is, dus een antecedent behoeft; in dit opzicht zijn de in<br />

't mnl., mndd. en mhd. gewone zinnen als 'Ie bem die u niet<br />

verdrivet' instructief, al zijn ze zeker door weglating van 't<br />

antecedent ontstaan. (Men hoort intusschen nog wel eens een<br />

zin als 'Dat is die dat paard gestolen heeft'). Immers, zooals<br />

't attributieve 'de oude man' staat tot het praedicatieve 'De<br />

man is oud', zoo het attributieve 'de man die (qui) loopt' tot<br />

het praedicatieve 'De man is die loopt'. Het is bekend, dat in<br />

een attributie ven zin het relativum niet in alle talen noodzakelijk


90<br />

is, maar b.v. in het Engelsch en in de moderne Skandinavische<br />

talen veelal ontbreekt; door toevoeging van het relatief wordt<br />

de zin meer op zich zelf staand, daar hij formaal compleet is.<br />

Waar het rel. staat, is in het attribuut een bestanddeel, dat wijst<br />

op het door dat attribuut bepaalde, zonder hetwelk het attribuut<br />

evenmin gedacht wordt, als het praedicaat zonder subject;<br />

'De man die daar loopt is oud' is dus analoog met 'De man<br />

die loopt daar'; in beide gevallen wordt het daar loopen aan<br />

den man toegekend, in den relatieven zin in 't voorbijgaan als<br />

ter aanduiding noodig, in den anderen zin opzettelijk; die behoort<br />

in 't eerste geval zoo min tot den toegekenden toestand<br />

als in het tweede. Vd. zinnen als -Onze schuur zit niet veel<br />

hooi in' naast 'daar zit n. v. h. in'; zie 3.<br />

Ook in onze taal ontbreken meermalen demonstr. en relt.<br />

beiden, t.w. in comparat. bijzinnen, welke in 't algemeen sterke<br />

ellips toelaten of eischen; b.v. 'Een man als [die, die] daar<br />

loopt'. Hiernaast 'Een man als die daar loopt'; de ellips kan<br />

dus evengoed beperkt blijven tot het hoofdbestanddeel van den<br />

compart, bijzin als zich uitstrekken tot den daaraan toegevoegden<br />

relt. zin. Bevat de relt. bijzin daar of waar als<br />

deel van een „voornaamwoordelijk bijwoord", dan laat de<br />

geijkte schrijftaal dat niet weg; ze gebruikt dus of 'een vuur<br />

als waar gewoonlijk op gekookt wordt', öf zelfs 'als dat w. g.<br />

op g. w.'; onlangs las ik echter in een circulaire: „een vuur<br />

als g. op g. [w.]", en zoo iets hoor ik niet zelden.<br />

13. Zooals nu die een zeer vage terugwijzing is op het<br />

subject of het bepaalde woord, en psychologisch beteekent, dat<br />

dit den spreker bij het praedicaat of het attribuut nog voor<br />

den geest zweeft (soms zelfs met groote psychische kracht,<br />

b.v. bij sterk accent: 'Jouw neef, die [alleen] kan het doen'),<br />

zoo is in 'Jouw vader die kerel die past op' die kerel een<br />

minder vage terugwijzing van gelijke strekking. Maar door<br />

zijn meer bepaalde beteekenis, die den aard der voorgestelde<br />

substantie nog ten deele uitdrukt, komt het meer afzonderlijk<br />

tegen het volgend eigenlijk praedicaat uit; de voorstellingsverdubbeling<br />

wordt sterker; in plaats van subjectselement te


91<br />

zijn, is die kerel grammatisch subject van past op, hoewel<br />

jouw vader intentiesubject is. Plaatsen wij hier nog naast<br />

'Klein Duimpje - - dat sprookje is jou bekend', Philomena —<br />

die martelares wordt door hen vereerd', dan zien wij, dat de<br />

voorstellingsverdubbeling baar beslag heeft gekregen; het<br />

subject van het secundair praedicaat had ook als appositie<br />

('Ph., de martelares'), als hoofdwoord naast de determinatieve<br />

appositie, ('de martelares Ph.') of als genitivus epexegeticus<br />

('het sprookje van K. D.') aan het dan niet meer secundair<br />

subject kunnen toegevoegd zijn; men behoeft de pauze slechts te<br />

verplaatsen na sprookje en martelares (in welk geval ze niet lang<br />

aanhoudt), en de overgang tot appositie bij 't subject is, op<br />

andere wijs dan de pas vermelde, voltrokken. Maar overal<br />

blijft dit het gemeenschappelijke, dat het subject naar een deel<br />

van zijn inhoud nog wordt meegedacht, en daardoor opnieuw<br />

wordt uitgedrukt, in het (al of niet secundair) praedicaat;<br />

hierin verschil ook het laatste geval niet van het eenvoudigste<br />

'De vogel vliegt; ook zulk een verbale vorm was trouwens<br />

oorspr. reeds op zich zelf een zin. Hiermee verliest dus het<br />

zuiver logisch zeker ongerijmde feit, dat een zin tevens praedicaat<br />

is, het bevreemdende.<br />

Tegenover de determinatieve, feitelijk individualiseerende,<br />

appositie in 'De provincie Zeeland — (die) is vruchtbaar' zou<br />

men van een rubriceerende appositie kunnen spreken, indien<br />

men ook gewoon was te zeggen: 'Zeeland die provincie —<br />

(dat) is v.' In werkelijkheid hoorde ik: 'De socialisten dat<br />

tuig — (dus in 't voorbijgaan qualificeerend, vgl. 9) die bederven<br />

mij alles', in plaats van 't normale 'dat bederft'. Maar bij kalm<br />

spreken geschiedt zoo iets niet; om nu toch Zeeland als subj. te<br />

kunnen bezigen, dient de sec. zin 'Zeeland — die pr. (die) is<br />

v.' Het gebruik van sec. zinnen blijkt dus ook samen te<br />

hangen met den afkeer (s. v. v.) der taal van rubriceerende<br />

apposities. — Natuurlijk behoeft datgene, wat men zich als<br />

appositie had kunnen denken, niet juist subj. te worden, want<br />

het sec. subj. zou iu den primairen zin niet steeds subj. zijn:<br />

vgl. 'Zeeland, in die prov. (daar) heeft hij lang gewoond'.


14. Thans dienen wij, in aansluiting bij het in 2 opgemerkte,<br />

eenigszins nader een soort van zinnen te beschouwen,<br />

dat wel door de grammatica pleegt versmaad te worden, doch<br />

zeer gewoon is in onvervalscht Nederlandsch; ik bedoel zinnen<br />

als 'Mijn oudste zuster die baar man is ziek', 'M. o. z. daar<br />

is de man ziek van'. Genetisch zijn het vermoedelijk analogieformaties<br />

: door wendingen als 'M. o. z. die is ziek', 'M. o. z.<br />

die zag ik niet' was men gewoon aan praedicaten waarin het<br />

subj., resp. obj. etc, door een demonstr. woord in het praed.<br />

wordt gerepresenteerd; een zoo ontstane zin kon dan later<br />

anders worden opgevat, gelijk in 2 is uiteengezet, t.w. zóó,<br />

dat 1°. m. o. z. niet meer in rechtstreeksche verbinding werd<br />

gebracht met het praed. (dus met is ziek, resp. met zag ik<br />

, niet, + substantieëlement), maar beschouwd werd als een substantie,<br />

van welke een volgende zin iets mededeelde, en dat<br />

2o. die niet meer gevoeld werd als substantieëlement (in den<br />

eersten zin als subjects-, in den tweeden als objectselement),<br />

maar als subj. van is ziek, als obj. van zag ik niet, zoodat dus<br />

3°. die is ziek, die zag ik niet niet langer deelen waren van<br />

een enkelvoudigen zin, doch zelf enkv. zinnen. Had deze<br />

opvatting eenmaal post gevat, dan stond de weg open voor<br />

zinnen als 'M. o. z. daar praat ik niet over', 'M. o. z. dies<br />

man is ziek' of gewoner 'die haar man is ziek', met haar<br />

als genitiefexponent. — Een zin als 'M. o. z. haar man is<br />

ziek' laat zich tamelijk wel op de gangbare wijs ontleden;<br />

slechts moet men bedenken dat hier een groepgenitief voorkomt,<br />

evenals men immers ook zegt: 'mijn oudste zusters man',<br />

'de tweede vrouw van de bakker haar voorkind' (minder licht,<br />

wegens het misleidende der uitdr., 'de t. v. van deb.'sv.'); —<br />

op de vraag, over wien hier gesproken wordt, zou het antwoord<br />

zijn: over mijn oudste zuster haar man: m. o. z. h. m. is dus<br />

subj., is ziek praed. De zin komt daarin dus overeen met het<br />

officieel erkende 'De man van m. o. z. is ziek'. Plaatst men<br />

in den laatsten zin den genitief voorop, dan zegt men, als<br />

ieder weet, vaak: 'Mijn oudste zusters man is ziek', nooit:<br />

'Van m. o. z. de man is ziek', maar wel: 'Van m. o. z. is de<br />

92


93<br />

man ziek'. Op de vraag, over wien gesproken wordt, zal<br />

men bij den eersten dezer zinnen beslist antwoorden: 'Over<br />

mijn oudste zusters man'; bij den laatsten zal men desnoods<br />

ook kunnen zeggen: 'Over den man van mijn oudste zuster',<br />

maar toch eerder komen tot: 'Over mijn oudste zuster', den<br />

zin dus opvattend als aequivalent van 'Mijn o. z. heeft haar man<br />

ziek'. Vooral zal men zoo opvatten, waar nog iets dergelijks<br />

volgt, b.v. 'Van m. o. z. is de man ziek en de dochter overleden'.<br />

Er is strijd tusschen deze opvatting en den grammatischen<br />

vorm, volgens welken de mat. subject is, — wat het trouwens<br />

naar de bedoeling bleek te kunnen zijn. Maar die mogelijkheid<br />

verdwijnt, als men de wending kiest: 'M. o. z. dies, die d'r, die<br />

haar, die heur man is ziek', of 'M o. z. daar is de man ziek van'.<br />

15. Houdt men zich nu aan het feit, dat aan dies enz. de<br />

verhouding van het psychologisch subject tot het overige van<br />

den zin reeds is uitgedrukt, zoodat de door di& aangeduide<br />

substantie grammatisch evenmin ontbreekt als in een enkelvoudigen<br />

zin 'Die is ziek', dan zal men dies man enz. allicht<br />

grammatisch subject noemen, en mijn oudste zuster (grammatische)<br />

appositie bij dies, waarbij het in acht nemen der congruentie<br />

als onnoodig is nagelaten; bij omschrijving met van<br />

heeft men trouwens, naast 'M. o. z. daar is de man ziek van',<br />

ook: 'Van m. o. z. daar is de man ziek van', evenals naast<br />

'M. o. z. daar praat ik niet meer mee' ook: 'Met m. o. z. d.<br />

p. ik n. m. m.', welk herhalen der praepositie een tegenhanger<br />

der congruentie is. Maar deze ontleding stemt natuurlijk niet<br />

overeen met de bedoeling van den zin; want vooreerst is m.<br />

o. z. de eigenlijke uitdrukking der voorstelling, en die slechts<br />

de vervaagde reproductie van m. o. z., zoodat de appositieverhouding<br />

eer in omgekeerde richting aanwezig is (vgl. 'Zijn<br />

zuster, iemand als jouw vrouw . . .', met iemand als appos.); en<br />

ten tweede zal men, waar de man als subject bedoeld wordt,<br />

zeggen: 'M. o. z. haar man die is ziek'. — Daarnaast hoort<br />

men ook nog: 'M. o. z. die haar man die is ziek', waarbij de<br />

pauze, zoo die gemaakt wordt, valt na zuster, omdat hier m.<br />

o. z. psychologisch subject is; die haar man is hier door het


94<br />

tweede die op dezelfde wijs bij is ziek vertegenwoordigd, als<br />

in het eenvoudige 'Haar man die is ziek 1 ; vgl. b.v. 'Onze<br />

vroegere burgemeester P. die man die is overleden'.<br />

16. Intentiesubject bleek dus in deze zinnen m. o. z.; en<br />

op de vraag, wat van baar gezegd wordt, kan men antwoorden<br />

in oratione obliqua: 'dat [die] haar man ziek is', of in oratione<br />

recta: '[die] haar man [die] is ziek'. En werkelijk is van m.<br />

o. z. praediceerbaar, dat haar man ziek is, want al geeft deze<br />

mededeeling niet rechtstreeks een toestand van haar te kennen,<br />

het involveert dien toch: het ziek zijn van haar man schept<br />

voor haar een bepaalden toestand. Hierdoor kan ik, als ik van<br />

m. o. z. spreek, in zekeren zin van haar mede deelen, dat<br />

haar man ziek is; het was niet mijn bedoeling, iets over den<br />

laatsten te vertellen, maar over m. o. z. Dit feit nu, dat ik<br />

van m. o. z. als toestand kan aangeven: '[die] haar man [die]<br />

is ziek', maakt die woorden geschikt om als intentiepraedicaat<br />

van m. o. z. te fungeeren. En tevens zijn ze sec. praed., daar<br />

ze een vollen zin vormen, waarin die haar (resp. daarvan) =<br />

van die opnieuw in. o. z. noemt; vgl. 5.<br />

17. Naast zulke zinnen staan geen wendingen met den datief<br />

meer, in onze spreektaal n.l.; geen 'M. o. z. is haar man<br />

ziek', ook niet met datief of met secundair subject vóór den<br />

datief van den praedicaatszin, dus ook geen 'M. o. z. (hetzij<br />

opgevat als datief, of als secundair subject) die is haar man<br />

ziek'. Vgl. hiermee hd. 'Meiner ältesten Schwester ihr Mann<br />

[der] ist krank', doch niet: 'Meiner ältesten Schwester (der)<br />

ist ihr Mann krank'.<br />

18. Een zin als praedicaat wordt aan zijn subject verbonden<br />

door eenvoudige achtervoeging, gelijk dit middel tot praediceering<br />

in zoo menige taal toereikend is. Bij ons gebruikt<br />

men hiervoor in andere gevallen óf een persoonsvorm van 't<br />

verbum, óf een copula (en daarmee toch weer een persoonsvorm<br />

van 't verbum). Het verbaal en het nominaal praedicaat<br />

bevatten dus beide een element, dat het praedicaat uitdrukkelijk<br />

karakteriseert als aan het subject toekomend, dat dus in<br />

het praedicaat aan het subject afzonderlijk doet denken, even-


95<br />

als de boven besproken subjectselementen in het praedicaat,<br />

zoodat van dezen kant alle reden bestaat om de hypothese<br />

aannemelijk te vinden, volgens welke de wortel es van 't verbum<br />

substantivum oorspr. indentisch zou zijn met dien van 't<br />

dem. (Sanskr. sa enz). Daar echter geen van beiden meer een<br />

substantie aanwijst (hoewel nog steeds suggereert), kon voor dit<br />

oude doel een nieuw middel in gebruik komen, en dit middel<br />

is het demonstratieve die in 'Jan die is ziek', 'Jan die loopt<br />

weg', of ook een uitdrukking als die kerel in 'Jouw vader die<br />

kerel [die] past op'. Met het oog hierop zou men tegenover<br />

de bovenstaande opvatting van 'Mijn oudste zuster die haar<br />

man is ziek', volgens welke de zin 'die h. m. is z.' een door<br />

eenvoudige achtervoeging verbonden praedicaat is, deze kunnen<br />

stellen, dat het eigenlijk praedicaat bestaat uit 'haar man is<br />

ziek' en die juist dient als subjectselement in 't praedicaat,<br />

m. a. w. het verbindingsmiddel is van 't praedicaat met het<br />

subject; het subjectselement in 't praedicaat fungeert dus dan<br />

als copula. Dit is evenwel het geval niet; die is onmisbaar<br />

element van den zin zelf, omdat haar als genitiefexponent bij<br />

die behoort; liet men die weg, dan zou haar óf genitiefexponent<br />

bij m. o. z. moeten zijn, öf als echt possestief niet slechts<br />

een functie, maar tevens een voorstelling moeten uitdrukken.<br />

Het eerste is onmogelijk, want als men m. o. z. reeds als genitief<br />

gevoelt, dan laat men haar dadelijk volgen, de pauze<br />

valt in onzen zin dan ook na zuster, als uiterlijk teeken der<br />

voorstellingsgrens. Maar ook een opvatting van haar als echt<br />

possessief is onmogelijk; zulk een constructie gebruikt men,<br />

gelijk in 8 werd opgemerkt, slechts als een soort van anacoluth,<br />

waarbij uiteraard geen copula past.<br />

Opm. Tn nog een geval ontbreekt bij een nominaal praedicaat<br />

de copula, echter facultatief. Voor 'Dat hij niet lang bleef,<br />

was geen wonder', zegt men, wanneer het praedicaat voorafgaat:<br />

'Geen wonder, dat hij niet lang bleef'. Andere vrb.:<br />

'Vreemd, dat wij dat niet gemerkt hebben', 'Hier ben ik, en<br />

een kerel die mij er vandaan krijgt', 'Een goed kind, dat naar<br />

zijn vader aardt'. Daarnaast copula met subjectselement: 'Geen


96<br />

wonder is het', enz. Zulke zinnen zonder copula zijn min of<br />

meer uitroepen: duidelijker komt dit karakter uit bij achterplaatsing<br />

van 't praedicaat: 'Dat hij niet lang bleef, geen wonder!'<br />

Een uitroep is n.l. te beschouwen soms als subject, b.v.<br />

'Soldaten (zijn daar) 1 , soms als praedicaat(snomen), en dan öf<br />

bij het, n.l. 'wat ik hier zie', 'wat. daar voorviel' of dgl., öf<br />

bij een vervolgens genoemde substantie of zin, welke er normaliter<br />

door copula + subjectselement het aan verbonden zon<br />

zijn. Het subject het wordt echter veelal verzwegen en dan<br />

blijft ook de copula achterwege, b.v. 'Een gek ding [is het]<br />

met onzen veldwachter!' 'Een mooie boel [is.het hier]!' Voor<br />

een uitroep als praedicaat bij een volgende substantie vgl.<br />

'Een rare kerel [was het], die Parks', 'Akelig [is het], dat<br />

eeuwige gezanik'; bij een volgenden zin: 'Ergerlijk, dat ze dat<br />

altijd verzuimd hebben'. Door de gewoonte is het uitroepkarakter<br />

zeer verzwakt, en voor 'Een kerel die mij er vandaan<br />

krijgt', 'Een goed kind, dat naar zijn vader aardt' is het<br />

niet meer mogelijk, een waren uitroepszin te substitueeren, dus<br />

b.v. te zeggen: 'Die mij er vandaan krijgt, een kerel!' '[Een<br />

kind] dat naar zijn vader aardt, een goed kind!'<br />

In zinnen van den typus '[Dat] 't werk klaar [is], dat praat<br />

prettig' (II J) kan in den subjectszin de copula ontbreken;<br />

tevens ontbreekt dan de conjunctie (welke hoofdzinselement in den<br />

bijzin is, z. II 32): afwezig zijn dan beide verbindingsmiddelen<br />

van hoofdzin en bijzin, d. i. hier van 't subj. met het praed.<br />

Bekende gevallen van zinnen zonder copula zijn spreekwoor-<br />

' delijke uitdr., als 'Een schip op 't strand, een baak in zee',<br />

waaronder talrijke met beter—dan, b.v. 'Beter laat dan nooit'.<br />

Hier betreden wij echter een gebied, waar de wijs van uitdrukken<br />

ook in andere opzichten veelal abnormaal is; de uitdrukking<br />

leeft in spreker en hoorder als een eenheid, en kan<br />

das wijzigingen ondergaan, welke niet gebonden zijn aan elders<br />

geldende regels, juist zooals een usueel compositum zoo gewijzigd<br />

kan worden, als met een occasioneel comp, onmogelijk is. —<br />

Nog zou men kunnen wijzen op de bekende constructie 'Daar<br />

zat hij, de handen onder 't hoofd' (zoogen. ace. absolutus).


97<br />

19. In het sec. praed. kan het bestanddeel ontbreken, dat<br />

terugwijst op het sec. subj.; dan bevat de zin echter, hoewel<br />

logisch volledig (vgl. 3), toch grammatisch (dus naar wat ons<br />

taaieigen normaliter eischt) minder, dan voor volledige uitdrukking<br />

der gedachte noodig zou zijn, m. a. w, dan vertoont<br />

zich ellips. Zoo kan men op de vraag: 'Is mijn broer hier<br />

nog?' soms hooren antwoorden: '[Is] al weg!' omdat het subject<br />

die of jouw broer door den hoorder begrepen wordt, ook zonder<br />

te zijn uitgedrukt — en zoo is een gewone uitroep: 'Kun je<br />

begrijpen!' naast 'Dat k. j. b.!' Op dezelfde wijs nu hoort<br />

men naast 'De verver daar kun je niet mee te doen hebben'<br />

en 'De verver die kerel daar kun je n. m. te d. h.' ook: 'De<br />

verver kun je n. m. te d. h.' en 'De v. die kerel kun je n.<br />

m. te d. h.' Hier is '(die k.) kun je n. ra. te d. h.' een secundaire<br />

zin, en wel een elliptische. Evenzoo naast 'Die theepot daar<br />

is 't deksel van weg': 'Die t. is 't d. v. w.'; vgl. verder<br />

'De drie bovenkamers (daar) wonen ze' enz. enz. — Soms is<br />

de ellips schijnbaar; zoo kan ze voorkomen in 'Die japonnen<br />

heb ik niks an veranderd', maar diezelfde zin kan ook anacoluthisch<br />

zijn, doordat de spreekster contamineerde met 'Die<br />

j. heb ik zoo gelaten'.<br />

20. Onze taal laat echter geen ellips toe van andere demonstrativa,<br />

welke het secundair praedicaat inleiden, dan van<br />

daar (anders dan in een bepaalden zintypus, z. 32). Boven werd<br />

reeds opgemerkt, dat 'Mijn oudste zuster haar man is ziek'<br />

anders zou opgevat worden dan 'M. o. z. die haar m. is z.',<br />

n.l. niet als secundaire zin, maar met m. o. z. haar man als<br />

subject. Evenzoo, waar na een secundair subject, dat een<br />

tijd aanduidt, het secundair praedicaat wordt ingeleid door<br />

dan of toen. B.v. zegt men: 'De eerste dag, dan mag je er<br />

wel dadelijk heen', of 'Dat jaar toen was alles bij ons in de<br />

' war', dan is tweeërlei mogelijk: óf dan. toen zijn substantieelement<br />

= 'op dien', 'daarop' en = 'in dat', 'daarin', en de<br />

eerste dag, dat jaar gewoon subject, óf dan, toen zijn temporale<br />

bepaling in den zin, welke als secundair praedicaat dient en<br />

van welken de eerste dag, dat jaar secundair subject zijn; vgl. 2.


98<br />

Laat men echter dan, toen weg, dan kunnen de eerste dag,<br />

dat jaar, niets anders zijn dan temporale bepaling (dus in<br />

schrift: dew eersten- dag').<br />

21. Men bedient zich vaak van een secundairen zin, om<br />

tegelijk het intentiesubject als (secundair) subject te kunnen<br />

bezigen en een gewone zegswijs te kunnen behouden. Of liever<br />

— want er heeft natuurlijk geen redeneering over de<br />

voordeelen dezer constructie plaats — het is tegelijk natuurlijk,<br />

dat het intentiesubject ons eerst invalt, en dat naar aanleiding<br />

van dit subject een gewone zegswijs bij ons opkomt, want het<br />

intentiesubject heeft in den zin bijzondere psychische kracht,<br />

een gewone zegswijze heeft die doorloopend. Zoo b.v. 'Zijn<br />

woorden daar kun je op aan'; deze zin klinkt door de zeer<br />

gebruikelijke wending "daar kun je op aan' gemeenzamer dan<br />

het eenigszins plechtstatige 'Zijn woorden verdienen vertrouwen',<br />

en tevens blijft nu het intentiesubject zinssubject, waardoor<br />

het iets voor heeft op 'Je kunt op zijn w. aan' en zelfs op<br />

'Op zijn w. kun je aan'.<br />

De constructie wordt vooral gebezigd, wanneer het intentiesubject<br />

zekere lengte heeft. Zoo b.v. als het bestaat uit een<br />

substantievisch woord + relatieven bijzin, als: 'Mijn neef die<br />

te Deventer woont, die z'n huis is in brand geweest', 'Van<br />

der Kooi die naast Hemmes gewoond heeft, daar een zoon van<br />

die heeft de plaats gekocht', [Datgene] wat Freerk zegt, daar<br />

kun je niet op aan'; waarbij het niet afdoet, dat in gevallen<br />

als het laatste het antecedent meestal wegvalt. Ook klinkt<br />

zeer gewoon: 'Ouwe Hendrik Havinga, die z'n huis is in brand<br />

geweest'. Doch een kort intentiesubject zal men niet licht als<br />

secundair subject nemen, als er geen bepaalde reden is om het<br />

sterk te doen uitkomen; terwijl men dus in 't algemeen eer<br />

zal zeggen: 'Hendriks huis is in brand geweest' of 'H. heeft<br />

zijn huis in brand gehad', kan men, als eerst van een broeder<br />

van H. is gesproken, zeer goed voortgaan: 'En H., die z'n<br />

huis is in brand geweest'. Zoo zal dan ook, als gezegd wordt:<br />

'Willem daar valt niet mee te praten', de hoorder allicht de<br />

bijgedachte krijgen: met de anderen wel.


99<br />

Als bepaalde aanleiding om zelfs na een kort subject een<br />

secundairen zin als praedicaat te nemen, is ook te beschouwen,<br />

dat onze taal causatieve constructies, voor wier uitdrukking<br />

ze weinig aanleg heeft, vermijdt. Zoo hoort men in<br />

plaats van 'Dat schot deed hem opspringen', wat ten onzent<br />

althans in 't geheel geen spreektaal is, bij voorkeur: 'Dat schot<br />

daar sprong hij van op', hoewel natuurlijk ook: 'Van dat schot<br />

sprong hij op'. Kan het causatief gemakkelijker uitgedrukt<br />

worden, dan overheerscht de secundaire zin niet zoo beslist,<br />

maar blijft toch zeer gebruikelijk. Zoo zeggen wij in plaats<br />

van 'Dat lawaai doet je gek worden 1 : 'Dat 1. maakt je gek',<br />

maar ook vaak, naar mijn indruk zelfs vaker: 'Dat 1. daar<br />

wor je gek van'.<br />

In andere gevallen voorkomt de secundaire zin een omslachtiger<br />

constructie; soms zoo afdoende, dat die laatste<br />

nimmer gehoord wordt. Zoo zegt men voor 'Die man is iemand,<br />

een kerel, daar niet mee te praten valt' liever: 'Die man daar<br />

valt niet mee te praten'; en hoort men: 'Onze schoorsteen<br />

daar bulderde 't in van wonder en geweld', doch nooit: 'was<br />

iets waarin 't. .. .' of 'was de plaats waarin 't. .. .', of 'omsloot<br />

een gebulder ... .' Daarnaast natuurlijk: 'Met die(n) man<br />

valt n. t. p.', 'In o. s. b. 't v. w. en g.'<br />

Verder hoort men zulk een zin veel in vragen: 'Jouw broer,<br />

is die al gekomen?' (EVansch: 'Ton frère est-il déja venu?'),<br />

'Melk of koffie, wat wil je hebben?'<br />

Daarentegen is de constructie uitgesloten bij vraagwoorden,<br />

wat trouwens reeds met een samenvattend woord het geval is;<br />

dus wel: 'Die broer die is gestorven'; maarniet: 'Welke broer<br />

die is g.?'<br />

Evenals het gebruik van die als substantieëlement in primaire<br />

zinnen ('Jan die komt', 'Jan die geef ik niets'), wordt<br />

ook het bezigen van secundaire zinnen bevorderd, doordat<br />

soms het vervolg van den zin ons niet vlot invalt, of twee<br />

vervolgen elkaar de plaats betwisten.<br />

22. Onze constructie maakt een dgl. subjectswisseling mogelijk,<br />

als bij transitiva (of ook bij intr., b.v. verzoeken) de


100<br />

omzetting van het actief in het passief te weeg brengt; maakt<br />

n.l. die substantie tot (secundair) subject, welke anders slechts<br />

datief, praepositiebepaling of adverbiale bepaling kon zijn. Vrb.:<br />

'Zulke schooiers, die geef ik niets', 'De zoon, daar hield de<br />

moeder niet van 1 , 'Zondag, dan werken wij hier nooit', 'Vijf<br />

pond, dat weegt het niet'. Laat dat secundair praedicaat twee<br />

genera verbi toe, dan kan het natuurlijk niet alleen, zooals in<br />

deze vrb., actieven, doch ook wel passieven vorm hebben, zonder<br />

dat de verhouding tot het secundair subject verandert: 'Zulke<br />

schooiers, die wordt (door mij) niets gegeven'; doch gelijk<br />

ook van intr. een pass. vorm gebezigd wordt, b.v. 'Br werd<br />

vroolijk door de jongelui gedanst', zoo zegt men eveneens:<br />

'De zoon, daar werd door de moeder niet van gehouden',<br />

'Zondag, dan wordt hier nooit door ons gewerkt'.<br />

Van een actief 'De moeder haatte den zoon' kan men dus<br />

op de volgende wijzen het object tot subject, maken: 1° gewone<br />

omzetting: 'De zoon (die) werd door de moeder gehaat'; 2° het<br />

object wordt secundair subject van een actief blijvend secundair<br />

praedicaat: 'De zoon, die(n) haatte de moeder' (waarbij de<br />

samenhang moet uitwijzen, dat de zoon geen object is; z. 2);<br />

3° het secundair praedicaat van 2° wordt passief, of, wat<br />

hetzelfde resultaat geeft, het subject van 1° wordt secundair<br />

subject: 'De zoon, die werd door de moeder gehaat'.<br />

23. In zinnen als 'Die rogge die verkoop ik', 'Die rogge<br />

daar laat ik brood van bakken' is natuurlijk meestal die rogge<br />

subject, en die, resp. daar, subjectselement; doch soms is, gelijk<br />

wij zagen, die rogge secundair subject, en die verkoop ik,<br />

resp. daar laat ik b.v. b, secundair praedicaat. In verband hiermee<br />

is licht in te zien, dat men ook een sec. praed. vóór zich<br />

kan hebben, wanneer op de vraag: 'Wat doe je met die rogge?<br />

wordt geantwoord: 'Die verkoop ik' of 'Daar laat ik brood<br />

van bakken'. — Wanneer het volledig antwoord luidt: „o, Ik<br />

dacht dat je over die haver praatte, maar die rogge, daar laat<br />

ik brood van bakken , dan is die rogge sec. subj. Maar evenzoo<br />

zal, wanneer eerst over haver gesproken is, en dan de<br />

vraag naar de rogge volgt, de ondervraagde licht, zijn gedach-


101<br />

ten verplaatsend, antwoorden: 'Die rogge (afzonderlijk oprijzende<br />

voorstelling en dus sec. subj.), daar laat ik b.v.b. (sec.<br />

praed.)' Doch vaak ook zal hij bij gelijk gedachtenverloop het<br />

onnoodige die rogge onuitgesproken laten; dan krijgen wij dus<br />

een sec. zin met ellips van het sec. subj., evenals wij in antwoord<br />

op de vraag 'Waar is Anna?' soms met ellips van het<br />

(primair) subj. te hooren krijgen: '[Is] al lang weg'. Evenals<br />

is in genoemden primairen zin, kan ook nog daar in den sec.<br />

wegblijven, en de laatste dus luiden: 'Laat ik brood van bakken'.<br />

Gelijke ellips bij die aan te nemen, dus ook 'Verkoop<br />

ik' toe te laten als sec. zin met ellips van het subj., zou tegen<br />

de analogie zijn: in 'Die rogge verkoop ik' voelt men ook<br />

geen sec. zin. Voor den hoorder is niet uit te maken, of<br />

de zinnen voor den spreker sec. zijn geweest.<br />

Luidt het antwoord: 'Ik laat er (of ook: daar) brood van<br />

bakken', dan voelt men dit steeds als een zin zonder ellips;<br />

blijkbaar is 'Die rogge - - ik laat er b. v. b.' niet genoegzaam<br />

usueel om het daaruit ontstaan te achten.<br />

Niet zelden hoort men vóór het antwoord de vraag herhalen:<br />

'Die rogge? Die v. ik' of 'Die r.? Daar laat ik b. v. b.;<br />

en wanneer hier de vraagtoon weinig geprononceerd is, dan<br />

gaat hij licht over in den toon, welken een antecedent heeft,<br />

wanneer men het wil doen uitkomen. (Evenzoo wanneer de<br />

herhaling als uitroep is bedoeld). Hierdoor kunnen beide zinnen<br />

zeer gemakkelijk als één geheel worden opgevat, en men<br />

heeft het ontstaan van een secundairen zin vóór zich. Maar<br />

als men de vraag niet herhaalt, heeft men toch noodwendig<br />

die rogge voor den geest als de substantie, waarover men iets<br />

gaat zeggen. Wordt nu dit die rogge niet naar den achtergrond<br />

van 't bewustzijn gedrongen door een dem., b.v. die<br />

(verkoop ik), daar (laat ik b. v. b.), dan blijft het een rol spelen<br />

in den volgenden zin, hoewel het er niet in genoemd wordt,<br />

en dan kan óf die rogge zoozeer op den voorgrond blijven,<br />

dat het ook subject blijft, terwijl het dem., b.v. die, daar,<br />

substantieëlement van 't praedicaat is, of het dem. wordt niet<br />

uit de meest natuurlijke positie van afzonderlijk zinsdeel ge-


102<br />

droDgen, maar de volgende zin wordt gevoeld als gepraediceerd<br />

van die rogge, m. a. w. die volgende zin ('Die verkoop ik',<br />

'Daar laat ik brood van bakken') is secundair praedicaat bij<br />

die rogge, overeenkomstig het in de eerste al. opgemerkte.<br />

24. Een secundairen zin kan men tot bijzin maken of pogen<br />

te maken; dan wordt hij verschillend verbonden met den hoofdzin,<br />

al naar hij subst. of adv. is, en al of niet met een conjunctie<br />

begint. Heeft evenwel een sec. bijzin de woordschikking van<br />

een hoofdzin, dan valt verder niets op te merken; zoo is<br />

'hoewel dat paard daar heeft hij geld aan verloren' evenzoo<br />

gebouwd als een sec. hoofdzin 'Dat p. d. h hij g. a. v.'<br />

la. Subst. zin met conj. De conj. staat óf alleen vóór<br />

't geheel: 'Ik hoor dat zijn neef daar scheldt hij op', óf daarenboven<br />

vóór 't gewezen sec. praedicaat: 'Ik h. dat z. n. dat<br />

daar s. hij op'. In 't eerste geval staat de woordschikking<br />

van den hoofdzin, in 't tweede kan zij staan, doch kan ook<br />

die van den bijzin gebezigd worden: 'Ik h. dat z. n. dat hij<br />

daarop s.' Over de hier en in het volgende voorkomende<br />

herhalingen zie verder nog Herlialingsconstructi.es, want na de<br />

tweede conj. begint een geheel nieuwe zin, niet een sec. praed.<br />

lb. Adv. zin met conj. De conj. staat óf tweemaal, eens<br />

vóór 't geheel en eens vóór 't sec. praed.: 'As zijn oom as die<br />

dat es hoorde, die zou blij wezen', óf alleen voor 't laatste:<br />

'Zijn oom as die...' In het tweede geval wijzigt zich echter<br />

de opvatting zooals in de volgende § besproken wordt. Evenzoo:<br />

'Toen dat land toen daar niks meer op groeide, toen verkocht<br />

hij 't', of: 'Dat land toen ...'; ook: 'Omdat dat land omdat...,<br />

daarom...', of 'Dat land omdat..., daarom...' Doch de<br />

herhaling is noodzakelijk, waar de hoofdzin vooropgaat: 'Ik<br />

kom morgen, as jouw vader as die 't goedvindt'. Ontbrak<br />

hier de eerste conj., dan zou men, als geen pauze achter<br />

morgen gehoord werd, den zin niet begrijpen, immers men zou<br />

jouw vader, en niet den geheelen zin, verbinden met ik kom m.<br />

Hoort men wel een pauze, dan zou men jouw v. houden voor<br />

subject van een elliptischen hoofdzin, en al evenmin uit het<br />

gehoorde wijs worden. Dit is dus een gelijke reden als bij la


103<br />

geldt: in 'Ik hoor jouw vader dat die is ziek', zonder pauze<br />

na hoor, zou men jouw v. verbinden met ik hoor; met pauze<br />

zou men zoeken naar een praedicaat met jouw v. als subject.<br />

Daarentegen is in den vooropgaanden adv. zin juist de tweede<br />

conj. onontbeerlijk; ging men b.v. zeggen: 'As zijn oom die<br />

dat es hoorde ...', dan zou die opgevat worden als relat, in<br />

plaats van als dem. Hetzelfde zou gebeuren, als in den op den<br />

hoofdzin volgenden adv. zin de eerste conj. ontbrak, als men<br />

dus b.v. zei: 'Ik kom morgen, as jouw vader die 't goedvindt';<br />

of, daar deze zin toevallig meer misverstand toelaat, als men<br />

zei: 'Ik kwam, toen jouw vader die 't goedvond'.<br />

2a. Subst. zin zonder conj. Steeds de woordschikking van<br />

den hoofdzin, zoodat niets bijzonders op te merken is: 'Ik<br />

hoor, jouw vader die is ziek', of 'J. v., hoor ik, die is z.',<br />

of 'J. v. die is, hoor ik, z.', of 'J. v. die is z., hoor ik'.<br />

2b. Adv. zin zonder CODJ. Hier is een herhalingsconstructie<br />

noodig: 'Is an die zaak is daar toch niks an te doen, dan<br />

praat ik er liefst ook niet meer over'. Wel kan men ook<br />

zeggen: 'Die z., is daar toch n. m. an te d., dan...', maar<br />

dan verandert de opvatting op de wijs, die in de volgende §<br />

besproken wordt. JSTU en dan hoort men ook den variant:<br />

'An die zaak, is daar . . .'; deze uitdrukking verschilt slechts<br />

van de vorige, doordat die zaak, met een soort van congruentie,<br />

an voor zich heeft gekregen; grammaticaal is die zaak nu<br />

geen sec. subj. meer; vgl. 34 slot.<br />

25. Zinnen als onder lb 'Zijn oom as die dat es hoorde,<br />

die zou blij wezen', 'Dat land omdat daar niks meer op<br />

groeide, daarom verkocht hij 't', behooren tot een afzonderlijken<br />

typus, wat nog duidelijker uitkomt bij pauze achter oom, land.<br />

Ben dgl. vrb. zie onder 26.<br />

Als secundair subject kan n.l. een substantie uit een bijzin<br />

staan, zoodat hoofdzin + bijzin (natuurlijk met die in plaats<br />

van de bedoelde substantie) secundair praedicaat worden.<br />

Voor: 'Wil je wel hebben, dat kleine Hendrik in je tuin<br />

rondloopt?' kan men zeggen: 'Kleine H., wil je (dat) wel<br />

hebben dat die in je t. r.?' Andere vrb.: 'Jouw horloge, ik


104<br />

geloof dat dat niet veel meer waard is', 'P's vrouw, weet je<br />

dat L daarmee der van door is?' 'Die hond van S. dat is maar<br />

goed dat die opgehangen is', 'Ouwe N, 't is te zien, dat die<br />

minder wordt', 'Die moeder van jou, ik verkies niet, dat die<br />

hier weer komt', 'Het kerkboek, dat vergat ze dat ze dat<br />

mee zou nemen' — naast: 'Kleine H., dat die in je tuin<br />

rondloopt, wil je dat wel hebben?' enz., of: 'Kleine H., wil<br />

je d. w. h., dat die in je t. r. ?' enz., in welk laatste geval<br />

dé hoofdzin is ingeschoven tusschen 't secundair subject en<br />

't secundair praedicaat van den bijzin.<br />

Meestal is de bijzin substantievisch, maar niet steeds; b.v.<br />

niet in: 'Dat stuk land, het paard dat daar (in) loopt, (dat)<br />

is van mij', 'Napoleon, toen die regeerde, toen was er altijd<br />

oorlog', 'Jan Valk, omdat die 't gezegd heeft, daarom is<br />

't waar bij jou', 'De burgemeester, als die er maar bij was,<br />

dan zou 't wel gauw in orde komen'.<br />

Min of meer anacoluthisch zijn constructies met personale<br />

in plaats van demonstrativum (vgl. 6); b.v, 'Sommige menschen',<br />

of 'Je hebt van die menschen, als ze wat nieuws hebben, dan<br />

is dat eerst alles en nog wat'.<br />

Opm. Een oppervlakkige gelijkenis met deze constructies<br />

hebben andere, waarin geen die de vooropgeschoven substantie<br />

representeert, en waarin geen pauze na die vooropgeschoven<br />

subst. gehoord wordt. Laten wij uit ons eerste vrb. het vragende<br />

weg, dan wordt het: 'Kleine Hendrik, dat wil je wel hebben,<br />

dat die in je tuin rondloopt'; 't eerste dat is nu onontbeerlijk,<br />

omdat de zin anders een vraag zou schijnen; maar men kan<br />

het weglaten tegelijk met de voorafgaande pauze en met die,<br />

dus: 'KI. H. wil je wel hebben dat in je t. r.' Evenzoo: 'Die<br />

man hoorde ik dat gevangen zat', 'De vrouw dachten wij<br />

dat in Amerika was en naar haar dorp terug wou'. De vooropgeschoven<br />

substantie is nu n.l nfet van 't vervolg geïsoleerd —<br />

vanwaar geen pauze en geen behoefte aan een representant —,<br />

maar eenvoudig is 't subject van den bijzin nog vóór den hoofdzin<br />

geschoven, gelijk dit ook met andere deelen van den bijzin<br />

kan geschieden. Zoo kan men ook zeggen: 'KL H. (datief)


105<br />

wil je hebben dat ik het vertel', 'Die man (ace.) dacht ik dat<br />

ze bedrogen', ja zelfs bij afhankelijkheid van een praepositie:<br />

'Die vrouw dacht ik dat ze een hekel aan hadden'. In wezen<br />

verschillen zulke constructies niet van de ook in de schrijftaal<br />

gebruikelijke: 'Daarop meende hij dat. hij vertrouwen kon'<br />

(waarvoor men veelal schrijft, doch in onze natuurlijke taal<br />

niet zegt: l Daarop meende hij te kunnen vertrouwen'), 'Trotsch<br />

zien we wel dat ze nu eenmaal zijn', 'Lang denk ik niet dat<br />

het duren kan', 'Wij bleven dien nacht over: anders waren<br />

wij bang dat we nat zouden worden'. — De woordschikking<br />

von den hoofdzin is zoo, alsof het vooropgeschovene tot dien<br />

hoofdzin behoorde, heeft zich dus geheel mechanisch ontwikkeld.<br />

26. Bij wijs van aanhangsel zij nog gewezen op een ander<br />

gevolg van het op den voorgrond treden eener substantie.<br />

Sommige verba kunnen n.l. zoowel een substantie regeeren,<br />

als een zin waarin die substantie voorkomt; en waar de laatste<br />

constructie thuis hoort, daar gebeurt het wel, dat zich eerst<br />

de substantie opdringt. Daarna volgt dan de vereischte zin,<br />

waarin nu de substantie door een demonstrativum wordt aangewezen,<br />

en die ingeleid wordt door dat, hoe, of. Zoo ontstaat<br />

in plaats van: 'Hij vroeg, of 't paard weer gezond was' een<br />

constructie met dubbele rectie van vragen: 'Hij vroeg naar<br />

't paard, of dat weer gezond was'. Dit is de tegenhanger van<br />

den secundairen zin in de directe vraag: 'Het paard, is dat<br />

weer gezond?' Verdere vrb.: 'Hij praatte maar al van F, hoe<br />

ze die mishandeld hadden', 'Ik sprak over M, hoe die zich er<br />

uitredde', 'Zij lachte om de ververs, dat die zoo gek liepen',<br />

'Denk je goed om de fietsen, dat je der niet onder komt?',<br />

'R was trotsch op zijn vader, dat die kapitein geweest was',<br />

'Ik hoorde de boerin, dat (hoe) die de meid bestrafte'. Vgl.<br />

hiermee: 'P. wat hebben ze die mishandeld' en dgl. — Waar<br />

anders er noodig was = het bij praepositie, blijft dit door de vooropplaatsing<br />

der substantie weg; vgl. 'Zij lachte er om, dat de v. z.<br />

g. 1.' (met er om = 'om het') en 'Zij zag het, dat de v. z. g. 1.'<br />

In bovengenoemde vrb. is de hoofdzin op zich zelf juist.<br />

Hij is ook van eenig nut, daar men zich er wel van bedient,


106<br />

om korter uit te drukken, b.v. 'Hij vroeg naar 't paard, en<br />

wel hiernaar, of het weer gezond was'. Hoewel zeldzamer, daar<br />

men ze bij volle bewustwording licht zal onderdrukken, hoort<br />

men toch ook zinnen, die noch juist noch nuttig zijn, b.v. 'Ben je<br />

bekend met Harm, waar die woont?' (terwijl men weet, dat de<br />

ondervraagde met Harm bekend is).<br />

In 'S kreeg medelijden met de vrouw, dat die zooveel uitstaan<br />

moest', 'Ik ben kwaad op hem, dat hij mij verlogen heeft'<br />

e.a. is het geval anders: hier is dat causaal.<br />

Gelijk bekend is, wordt het hier besproken geval tot de<br />

prolepsis gebracht; naast geheel andere zaken, als b.v. het gebruik<br />

van den datief in gri. en toüto'i toi tópo'i katapepheügamen.<br />

Soms laat een zin meer dan één opvatting toe. Zoo kan 'Ze<br />

vertellen van Joost, dat hij gestolen heeft' op de besproken<br />

wijs een min juiste uitdrukking zijn voor 'Ze v., dat J. g. h.',<br />

maar in goeden stijl bedoelt men er mee te zeggen, niet maar<br />

wat ze vertellen, maar bepaaldelijk wat ze van Joost vertellen.<br />

27. Wanneer iemand ons vraagt: 'Wat dunkt u ran die<br />

groote winsten ?' dan kunnen wij daarop indirect antwoorden:<br />

'Het papier is geduldig'. Als nu iemand, die ons antwoord<br />

niet verstaan heeft, later navraagt: 'Wat zei hij van die groote<br />

w. 7', dan kan hij daarop weer als bescheid ontvangen: 'Hij<br />

zei er van, het papier was geduldig'. Wanneer wij dus, over<br />

iemand sprekend, voortgaan: 'En die groote winsten — het<br />

papier is geduldig', dan vertoont zulk een zin overeenkomst<br />

met 'Mijn oudste zuster [die] haar man is ziek'. In beide gevallen<br />

zegt men indirect iets van het secundair subject, door<br />

direct iets te zeggen van een andere substantie. Maar in het<br />

vroeger behandelde geval was de substantie, welke als secundair<br />

subject stond, tevens in het secundair praedicaat vermeld:<br />

haar man, dus de man van mijn oudste zuster, is ziek. In het<br />

voorbeeld van nu daarentegen blijft die gr. to. in het volgende<br />

onvermeld. (Ook kan het weliswaar in het volgende vermeld<br />

worden, doch niet als een der hoofdbestanddeelen van den zin,<br />

maar als bepaling bij zulk een hoofdbestanddeel; b.v. 'En die<br />

oorlog — hot eeuwige praten daarover verveelt mij', 'En Harm —


107<br />

met zijn vader zal ik de zaak wel in orde zien te brengen'.)<br />

Toch kan men bij uitzondering dezelfde losse verbinding op<br />

het oog hebben bij 'Mijn oudste zuster — haar man is ziek' (in<br />

dit geval natuurlijk niet:<br />

l die haar man is z.'), en dat is zelfs<br />

beslist het geva' na een personale, b.v. 'En zij — haar man<br />

is ziek'. De samenvoeging blijft dan ook meer een anacoluth,<br />

en terwijl men achter zuster al of niet een pauze kan maken,<br />

is dat achter winsten noodzakelijk; evenals in den eenen zin<br />

die pauze toonverhooging meebrengt voor zuster of voor oudste,<br />

zoo in den anderen voor winsten.<br />

Verdere vrb.: "t Huisbezoek ging best, maar 't preeken —<br />

dominee had geen talent', 'Jan zijn boeken - - spelen gaat zoo<br />

mooi', 'Voortmaken — hardloopers zijn doodloopers', 'En zijn<br />

handel — zijn vader heeft wel geld'.<br />

Gewoner zijn: 'Appels en kersen en wortels, zuk goedje<br />

daar handelt hij in', 'A. en k. en w., al dat goedje dat daar<br />

op de markt komt d. h. hij in', 'A. en k. en w., ander goedje<br />

daar h. hij niet in'.<br />

In weerwil van haar anacoluthischen aard meende ik deze uitdrukkingswijs<br />

te moeten vermelden, omdat ze lang niet ongebruikelijk is, en verder omdat<br />

ze psychologisch niet als anacoluthisch is te beschouwen, daar men niets<br />

uit het oog verloren heeft, maar zeggen, wil: 'En wat die groote winsten<br />

betreft, dienaangaande zeg ik alleen, dat het papier geduldig is' of 'daarover<br />

zal men zich een meening moeten vormen, die berust op het feit, dat<br />

het p. g. is' of iets van dien aard.<br />

De hier besproken zinnen zijn in het Semietisch zeer verbreid; de daar<br />

gebruikelijke benaming 'samengestelde zinnen', omvat ook de aequivalenten<br />

onzer secundaire zinnen (vgl. Gesenius—Kautzsch, Hebr. Gr. § 143) en<br />

zou natuurlijk, op onze talen toegepast, het grootste misverstand veroorzaken.<br />

Het komt mij het best voor, den typus niet door een naam, maar<br />

door een vrb. aan te duiden. (De term „Isolirung des natürlichen Subjekts"<br />

— z. Eeckendorf, Die syntaktischen Verhältnisse des Arb. XXX<strong>III</strong> —<br />

omvat ook andere constructies dan door ons besproken worden; men kan<br />

zeggen, dat de sec. zin een typus is van dgl. isoleering).<br />

Ook bestaat de mogelijkheid, dat zich uit zinnen van dezen<br />

typus door grensverschuiving secundaire zinnen ontwikkeld<br />

hebben. Zoo kan voor 'En de dominee, die zijn preeken waren<br />

onuitstaanbaar' de meer anacoluthische opvatting de oorspronkelijke<br />

zijn, en eerst min gewoon zijn geworden nadat en doordat<br />

zich de opvatting als secundaire zin ontwikkeld had; ik denk


108<br />

hier echter hoogstens aan een eenigszins medewerkende oorzaak<br />

28. Zelfs is aan te nemen, dat. uit de hier besproken<br />

zinnen een constructie is ontstaan, die thans als één nietsecundaire<br />

zin wordt gevoeld. In de prov. Groningen zegt<br />

men n.l. naast 'Dat ligt den kant van Ezinge uit' ook: 'Dat<br />

ligt E. dien kant uit', 'd. k. op', zonder pauze achter E. De<br />

zegswijs kon ontstaan in een antwoord met ellips van subj.<br />

en verbum, dus in „Waar ligt dat?" - „E., dien kant uit<br />

[ligt, het]". Hier toch stond E. dien kant uit gelijk met den<br />

kant van E. uit, en kon dus opgevat worden als evenzeer een<br />

eenheid als dit laatste, zoodat men het ook zonder pauze<br />

achter E. ging uitspreken, en het vervolgens ook ging zeggen,<br />

waar verbum en subj. niet volgen, maar voorafgaan. —<br />

Evenzoo: 'Hij komt Uithuizen dien kant vandaan' (of: 'heer').<br />

Buiten dit achtergevoegde dien kant uit, op, vandaan, heer<br />

heb ik dgl. constructies niet opgemerkt.<br />

29. Soms kan op een substantie een zin volgen, waarin die<br />

substantie gedeeltelijk weer genoemd wordt: 'Onze koeien —<br />

wel de helft is ziek' [Groningsch ook: 'de halven zijn wel<br />

ziek'(!), zooals gri. hoi Iwmiseis andres en dgl. voorkomt], 'Die<br />

familie - - de meesten zijn klein', dus concurreerend met de tot<br />

een deel beperkende bepaling ('Onze koeien zijn voor de helft<br />

ziek', 'Die familie is meest klein'), en met een beteekenis als<br />

de partitieve appositie van andere talen (b.v. gri, to hfrmisu,<br />

hoi polloi). Andere vrb.: 'Zijn broers — de oudste heeft<br />

(gevangen) gezeten en de oudste die zit nog', 'Sineezen — de<br />

verlichtste(n) zijn bijgeloovig', 'Kaffers — de(n) beste vertrouw<br />

ik niet veel'. De zin kan natuurlijk ook alle deelen ongescheiden<br />

weer noemen, b v. 'De arbeiders — de heele boel staakt'; of<br />

gescheiden: 'Zij verdienen elk een gulden'. Ook met een<br />

personale: 'Zukke handelslui — ze zeggen maar wat', 'Al<br />

die praatjes, 't is mij niks waard', 'ze bennen n. w.'<br />

Men kan zinnen van dit soort, zoo goed als die van 8 en<br />

als sec. zinnen, ongeveer weergeven met 'wat... betreft of<br />

aangaat, valt te zeggen:').<br />

30. Terwijl het secundair subject niet in alles als gewoon


109<br />

subject wordt behandeld, maar in overeenstemming met zijn<br />

ontstaan uit het functieloos gebruik nog formaal, hoewel niet<br />

meer reëel, buiten de constructie staat, waardoor geen personale<br />

secundair subject kan zijn, is dit bij de vooropgeschoven<br />

substantie in deze meer anacoluthisch gebleven zinnen anders.<br />

Gelijk reeds bleek (vgl. 'En zij — haar man is ziek') wordt<br />

die substantie beslist als subject opgevat: wat ze psychologisch<br />

is, kan ze ook formaal zijn, daar ze grammatisch is: subj. bij<br />

een weggebleven praedicaat.<br />

31. Daar een interjectie geconcentreerd geeft, wat een zin<br />

analytisch zou kunnen uitdrukken, behooren blijkbaar met de<br />

hier genoemde zinnen tot dezelfde categorie: 'Maar die kinderen<br />

— bah!', 'Zijn verstand betwijfel ik niet, maar zijn<br />

medelijden — och kom!' Daar ook zulke wendingen min of<br />

meer actueel zijn geworden, is hier geen volle anacoluthie meer<br />

aanwezig.<br />

32. Soms is in wendingen van dezen typus een substantie<br />

in den vervolgzin slechts onbepaald uitgedrukt door dat, welk<br />

woord dan niet terugslaat op de voorafgenoemde substantie,<br />

b.v. 'Die ouwe menschen, dat is maar al sukkelen' (hier is iets<br />

bedoeld in den trant van 'D. o. m., die hun gezondheid(stoestand)<br />

dat is maar al s.') 'De lindeboom dat stoot vrij wat af' (= 'dat<br />

die er is, dat beschut vrij wat'), 'Die kinderen, dat zie ik<br />

dwalen' = ('Die kinderen, die hun toekomst, dat zie ik dwalen'); —<br />

'De kachel die brandt best, maar de lamp dat laat veel te<br />

wenschen over' (= 'wat de lamp betreft, het branden daarvan<br />

laat v te w. o.'). Dat kan ook weggelaten worden: 'Die ouwe<br />

menschen is maar al sukkelen'. — 'De lindeboom stoot vrij wat<br />

af', 'Die kinderen zie ik dwalen', 'De lamp laat veel te wenschen<br />

over' zouden intusschen opgevat worden als gewone<br />

zinnen met de lindeboom als subject, die kinderen als object,<br />

de lamp als subject.<br />

Ook een pron., zelfs een pers., kan hier vooropstaan: 'Zij<br />

konden zich dan nog wel redden, maar wij dat werd ellende'.<br />

De onbepaald uitgedrukte substantie kan feitelijk dezelfde<br />

zijn als de vooropgeschovene; zoo in het II 15 besproken 'Die


110<br />

bult dat hennen winteraardappels', 'Dat bosch dat lijken beuken',<br />

waar dat = 'het daar aanwezige' feitelijk hetzelfde is als die<br />

bult, dat bosch; evenzoo: 'Die bult dat laat ik allegaar weghalen'<br />

(terwijl 'Die b. daar kom ik niet aan' wel zoo bedoeld<br />

kan zijn, maar hoogstwaarschijnlijk anders opgevat zal worden,<br />

t. w. zoo, dat men daar op die b. laat terugslaan). Zoo ook<br />

II 11 'Bloemen dat lijkt wel aardig'.<br />

Men vgl. 'Die weg die rijdt mooi', 'Die weg die is een half<br />

uur lang' met 'Die w. dat r. m.', 'Die w. dat is, duurt e. h. u.'<br />

Terwijl in de eerste zinnen die terugslaat op die weg, beteekent<br />

dat in de laatste iets als 'het afleggen daarvan'.<br />

De slordigheid die zich in al deze zinnen toont, n.l. het<br />

afdwalen van een voorstelling naar een andere, die er door<br />

associatio idearum mee verbonden en voor 't oogenblik hoofdzaak<br />

is, is in 't dagelijksch leven telkens te bespeuren; zoo zal men<br />

b.v. hooren: 'Ik heb niet veel last van de pillen; ik kan 't haast<br />

niet merken', met ï {= 'het in aanmerking komende',) voor<br />

'dat ik ze ingenomen heb'; daar hier beide zinnen op zich zelf<br />

staan, is echter geen nieuwe constructie voor den dag gekomen.<br />

Evenmin in: 'In Drent hoef je dat niet voorstellen; die zijn<br />

te zuinig', alsof men begonnen was: '(Aan) de Drenten'.<br />

33. Daar een sec. praed. een gewone zin is, kan het gelijk<br />

een andere primaire §zin met een sec. zin afwisselen, m.<br />

a. w. het subj. van het praed. kan een sec. suhj. zijn. Ook<br />

hoort men zulke zinnen niet zelden, b.v. 'De eerste vrouw van<br />

Penninga, daar de jongste zuster van, die haar huis is door<br />

Roelf gekocht'. Hier wordt de e. v. v. P. vooropgeschoven als<br />

iets, waaraan een zin verbonden zal worden, dus als sec. subj.,<br />

en vervolgens wordt daaraan verbonden daar - - gekocht, hetwelk<br />

dus sec. praed. is. Maar dit sec. praed. begint zelf weer<br />

zóó, dat diar — van op zijn beurt vooropgeschoven wordt als<br />

iets, waaraan een zin te verbinden is; het is dus sec. subj.<br />

van het sec. praed. die — gekocht. Hier valt dus een parallel<br />

te constateeren van het bekende feit, dat in gewone grammatica-zinnen<br />

het subject van een subjectszin zelf weer een subjectszin<br />

kan zijn. En het behoeft geen toelichting, dat in beide


Ill<br />

gevallen het verschijnsel zich herhalen kan, theoretisch een<br />

onbepaald aantal malen, doch dat dan de duidelijkheid er spoedig<br />

onder lijdt. Evenzoo kan onduidelijkheid ontstaan doordat<br />

een sec. subj. een bepaling van zekere lengte, b.v. als bijzin, bij<br />

zich heeft; doch eenvoudige constructies van dit soort zijn niet<br />

ongewoon, b.v. 'De winkelier daar hij altijd zijn nering aan<br />

gegund heeft, de oudste zoon daarvan die heeft hem leelijk te<br />

pakken gehad' of 'de o. z. d. daar is hij leelijk door beetgenomen'.<br />

Na het eerste sec. subj. wordt steeds, na het tweede soms<br />

gepauzeerd.<br />

34. Nog rijst de vraag, of het buiten de constructie raken<br />

van een vooropgeschoven woord tot substantievische woorden<br />

beperkt is. Men zegt b.v. op gelijke wijs: 'Aarde — dat is<br />

de mensch' en 'Sterfelijk — dat is de mensch'. Wanneer het<br />

nu kan gebeuren, dat men bij aarde alleen den inhoud der<br />

voorstelling denkt, en pas bij dat de relatie tot is de mensch,<br />

— kan dan niet hetzelfde gebeuren bij sterfelijk"? — Het antwoord<br />

zal moeten zijn, dat de gevallen niet inderdaad gelijkstaan.<br />

Bij aarde heeft men voorloopig een afgesloten voorstelling;<br />

bij valsch niet - - die zou door valschheid aangeduid zijn;<br />

bij valsch kan dus het gevoel, dat het bij het vervolg moet<br />

aansluiten, niet zoo verloren gaan als bij een substantievisch<br />

woord. Valsch kan niet, zooals aarde, tot het onbekende vervolg<br />

nog in elke willekeurige relatie komen te staan, maar<br />

moet van iets gepraediceerd worden, 't zij opzettelijk, zooals<br />

in 'Die kerel is valsch', 't zij in 't voorbijgaan, zooals in 'Die<br />

valsche kerel zal jou nog inpalmen', - 't zij van een substantief,<br />

van een verbum, of van wat dan ook. Het blijkt dus, dat<br />

alleen substantievische woorden inderdaad buiten de constructie<br />

kunnen raken, al kunnen woorden, die een eigenschap — in<br />

den ruimsten zin te kennen geven, zeer goed niet alleen<br />

worden vooropgeplaatst, maar ook door een pauze geïsoleerd<br />

worden van 't vervolg, waarin ze — met of zonder pauze —<br />

door dat gerepresenteerd kunnen worden.<br />

Evenmin kunnen praep.- en casusbepalingen buiten de con-


112<br />

structie raken, b.v. 'Aan die verkoudheid, daar stoor ik mij<br />

niet aan', 'Met den smid daar kan ik niet mee overweg', 'Op<br />

Zondag' of '('s) Zondags dan gaat zij tweemaal naar de kerk'<br />

(b v. als antwoord op:<br />

; Hoe brengt zij den Zondag door?');<br />

met daaraan enz. als allogeen element. Zoo althans staat de<br />

zaak grammaticaal; naar de intentie is veelal die v., de s.,<br />

(de) Z sec. subj.; vgl. de discrepantie in 'Zwarte zwanen zie<br />

je niet veel' (met z. z. als intentiesubject) e.a.<br />

35. Ten slotte een enkel w r oord over den typus 'Eén ding<br />

[daar] is 't beter om: hij gebruikt geen drank'. Als wij<br />

achtereenvolgens letten op 'Dit weet ik: h. g. g. d.', 'Eén<br />

ding [dat] weet ik: h. g. g. d.', 'Hier is 't beter om (= Om dit<br />

is 't beter'): h. g. g. d.', 'Eén ding [daar] is 't b. om: h. g. g. d.',<br />

dan zullen wij tot het besluit komen, dat in den laatsten zin<br />

h. g. g. d. een appositionale bijzin is, welke als appositie staat<br />

bij het sec. subj. één ding.<br />

ERRATA.<br />

P. 3 r. 11 staat: indentificeerde; lees: identificeerde.<br />

P. 10 vóór Opm. staat: slot; lees: 4 al. 2.<br />

P. 34 r. 16 v. o. staat: 4; lees: 5.<br />

P. 58 r. 7 staat: aner; lees: anè-y (vgl. noot p. 65).<br />

P. 65 r. 3 boven de noot staat: dilibre-; lees: dibkre'.<br />

Het vervolg kon niet meer worden toegevoegd aan dit programma;<br />

achter dat van het volgend jaar hoopt de schrijver<br />

het te mogen plaatsen.<br />

^A

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!