2000-034 papegaai; diagnose hartaandoening / schimmelinfectie
2000-034 papegaai; diagnose hartaandoening / schimmelinfectie
2000-034 papegaai; diagnose hartaandoening / schimmelinfectie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
zaaknr. <strong>2000</strong>/34 – EB 18 januari 2001<br />
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE<br />
Uitspraak in de zaak van<br />
X en Y, klagers<br />
wonende te A<br />
tegen<br />
Z, beklaagde<br />
wonende te B<br />
DE PROCEDURE<br />
1. Bij klaagschrift van 14 april <strong>2000</strong> hebben klagers zich tot het Veterinair Tuchtcollege<br />
gewend.<br />
In het kader van het schriftelijk vooronderzoek heeft beklaagde op 23 juni <strong>2000</strong> een<br />
verweerschrift ingediend, waarna klagers op 8 juli <strong>2000</strong> een akte van repliek, en<br />
beklaagde op 14 september <strong>2000</strong> een akte van dupliek heeft ingediend.<br />
Het College heeft de klacht op de zitting van 23 november <strong>2000</strong> behandeld, waarbij<br />
klagers zijn gehoord. Beklaagde was met bericht van verhindering afwezig.<br />
DE KLACHT<br />
1. In de schriftelijke klacht, zoals mondeling toegelicht ter zitting, verklaren klagers - kort<br />
samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende.<br />
Op 22 februari 1999 hebben klagers zich met hun circa 16 jaar oude <strong>papegaai</strong> genaamd<br />
Koko tot beklaagde gewend. Beklaagde concludeerde dat er sprake was van een<br />
<strong>hartaandoening</strong> en heeft de <strong>papegaai</strong> de middelen furosemide en Baytril voorgeschreven;<br />
de toediening van dit laatste middel diende na enkele dagen te worden gestopt.<br />
Aanvankelijk hebben klagers de <strong>papegaai</strong> gevoed; op een gegeven moment is de<br />
<strong>papegaai</strong> zelf weer gaan eten; hij bleef echter stil. Op telefonisch advies van beklaagde<br />
hebben klagers de toediening van het middel furosemide voortgezet. Op een zeker<br />
moment hebben klagers geconstateerd dat de <strong>papegaai</strong> stiller werd en last kreeg van<br />
diarree. Toen de <strong>papegaai</strong> ook niet meer wilde eten en de hartslag trager werd, hebben<br />
klagers zich op 25 februari <strong>2000</strong> wederom met de <strong>papegaai</strong> tot beklaagde gewend.<br />
Beklaagde heeft het hart beluisterd en bloed afgenomen en deelde enige tijd later mede<br />
dat hij, met uitzondering van een lichte urineafwijking, geen echte afwijkingen had<br />
geconstateerd en dat hij de <strong>papegaai</strong> in observatie zou houden. Diezelfde dag heeft<br />
beklaagde opgebeld met de mededeling dat uit endoscopisch onderzoek was gebleken<br />
dat er sprake was van een <strong>schimmelinfectie</strong> en dat de <strong>papegaai</strong> tot 28 februari <strong>2000</strong> in<br />
opname moest blijven. Tot spijt van klagers werd op 28 februari <strong>2000</strong> medegedeeld dat<br />
de <strong>papegaai</strong> pas in de loop van die week kon worden opgehaald. Toen klagers hem ‘s<br />
middags omstreeks 16.15 uur volgens afspraak wilden bezoeken, deelde de assistente<br />
mede dat de <strong>papegaai</strong> inmiddels was overleden.<br />
2. De klacht van klagers bestaat - samengevat en anders gerangschikt - uit de volgende<br />
onderdelen. Klagers zijn in de eerste plaats van oordeel dat beklaagde kan worden<br />
verweten dat hij de <strong>papegaai</strong> op 22 februari 1999 onvoldoende heeft onderzocht,<br />
waardoor hij een verkeerde <strong>diagnose</strong> heeft gesteld en een verkeerde behandeling heeft<br />
ingezet; er bleek immers naderhand sprake te zijn van een <strong>schimmelinfectie</strong> en geen<br />
<strong>hartaandoening</strong>. Klagers ontkennen dat er op 22 februari 1999 over een opname is<br />
gesproken en vragen zich af waarom beklaagde toen geen vervolgafspraak heeft<br />
gemaakt. In de tweede plaats wordt beklaagde verweten dat hij op 25 februari <strong>2000</strong><br />
- 1 -
zaaknr. <strong>2000</strong>/34 – EB 18 januari 2001<br />
zonder overleg en zonder toestemming van klagers, die alleen voor controle<br />
langskwamen, de <strong>papegaai</strong> van hen heeft afgepakt, heeft opgenomen en een<br />
behandeling heeft ingezet. Indien klagers hadden geweten dat de <strong>papegaai</strong> er zo ernstig<br />
aan toe was, hadden zij hem laten inslapen teneinde onnodig lijden te voorkomen.<br />
Klagers hebben ter zitting verklaard dat zij het betreuren dat alles zo buiten hen om is<br />
gegaan, alsmede dat zij op deze wijze geen afscheid van de <strong>papegaai</strong> hebben kunnen<br />
nemen.<br />
HET VERWEER<br />
1. In zijn verweerschrift verklaart beklaagde - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het<br />
volgende.<br />
Tijdens het eerste consult, dat op 22 februari 1999 heeft plaatsgevonden, heeft beklaagde<br />
de <strong>papegaai</strong>, die volgens klagers benauwd was, aan een algemeen onderzoek<br />
onderworpen. Omdat klagers weigerden om de <strong>papegaai</strong> voor verder onderzoek in de<br />
kliniek achter te laten, heeft beklaagde een waarschijnlijkheids<strong>diagnose</strong> (hartproblemen)<br />
gesteld en een behandeling met furosemide ingezet. Hij heeft tevens afgesproken dat er<br />
bij onvoldoende verbetering alsnog een nader onderzoek zou plaatsvinden. Ruim een jaar<br />
later, op 17 februari <strong>2000</strong>, hebben klagers hem telefonisch laten weten dat het niet goed<br />
ging met de <strong>papegaai</strong>, waarop beklaagde heeft geadviseerd om zo snel mogelijk langs te<br />
komen en ondertussen de behandeling met furosemide voort te zetten. Tijdens dit consult,<br />
dat op 25 februari <strong>2000</strong> heeft plaatsgevonden, heeft hij geconstateerd dat de conditie van<br />
de <strong>papegaai</strong> nog redelijk was. Hij heeft daarop besloten om de <strong>papegaai</strong> ter observatie op<br />
te nemen. Uit endoscopisch onderzoek is gebleken dat sprake was van een uitgebreide<br />
<strong>schimmelinfectie</strong>. Beklaagde heeft klagers hiervan telefonisch op de hoogte gebracht.<br />
Gezien het ziektebeeld was de prognose van de <strong>papegaai</strong> slecht. Na een behandeling<br />
gedurende vier dagen, bestaande uit de toediening van sondevoeding met het<br />
schimmelmedicijn Trisporal, is de <strong>papegaai</strong> op 28 februari <strong>2000</strong> in de praktijk overleden.<br />
In de daaropvolgende weken heeft hij klagers telefonisch te woord gestaan; het laatste<br />
gesprek heeft beklaagde na ongeveer 10 minuten afgebroken omdat hij, ondanks<br />
uitgebreide pogingen en navraag, niet kon opmaken wat er nog van hem werd verwacht.<br />
Beklaagde heeft zijn medeleven met het verlies van de <strong>papegaai</strong> uitgesproken.<br />
2. Beklaagde is van mening dat hem geen verwijt treft. Hij wijst erop dat auscultatie van het<br />
hart niet tot de onderzoekstechnieken bij een <strong>papegaai</strong> behoort omdat dit nauwelijks<br />
relevante informatie oplevert en alleen voor stress zorgt. Hij merkt voorts op dat<br />
endoscopisch onderzoek een relatief weinig belastende ingreep is die snel tot een<br />
<strong>diagnose</strong> leidt. Beklaagde bestrijdt dat er over het onderzoek en de behandeling geen<br />
overleg met klagers heeft plaatsgevonden. Het doel van de opname was om tot een<br />
nadere <strong>diagnose</strong> te komen en de mogelijkheden hiervoor heeft hij klagers uitgelegd.<br />
VASTSTAANDE FEITEN<br />
3. Het College heeft op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter<br />
zitting het navolgende vastgesteld.<br />
Op 22 februari 1999 heeft beklaagde de <strong>papegaai</strong> van klagers aan een algemeen<br />
onderzoek onderworpen vanwege benauwdheidsklachten. Beklaagde heeft<br />
geconcludeerd dat er mogelijk sprake was van hartproblemen en heeft een behandeling<br />
met furosemide ingezet en geadviseerd om bij onvoldoende verbetering alsnog een nader<br />
onderzoek te laten plaatsvinden. Op 17 februari <strong>2000</strong> hebben klagers telefonisch laten<br />
weten dat het niet goed ging met de <strong>papegaai</strong>, waarop beklaagde heeft geadviseerd om<br />
langs te komen en de behandeling met furosemide voort te zetten. Op 25 februari <strong>2000</strong><br />
heeft beklaagde de <strong>papegaai</strong> onderzocht en ter observatie opgenomen. Uit het door hem<br />
verrichte endoscopisch onderzoek is gebleken dat sprake was van een uitgebreide<br />
<strong>schimmelinfectie</strong>. Beklaagde heeft klagers hiervan telefonisch op de hoogte gebracht. De<br />
- 2 -
zaaknr. <strong>2000</strong>/34 – EB 18 januari 2001<br />
<strong>papegaai</strong> is van 25 tot en met 28 februari <strong>2000</strong> in de kliniek van beklaagde via<br />
sondevoeding met het middel Trisporal behandeld. Op 28 februari <strong>2000</strong> is de <strong>papegaai</strong><br />
omstreeks 16:00 uur overleden. In de daaropvolgende periode hebben er diverse<br />
telefoongesprekken tussen partijen plaatsgevonden.<br />
OVERWEGINGEN<br />
7. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van<br />
dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de <strong>papegaai</strong> van klagers, met<br />
betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.<br />
8. Het College is op grond van hetgeen terzake onder de vaststaande feiten is vermeld, van<br />
oordeel dat beklaagde de <strong>papegaai</strong> op 22 februari 1999 veterinair niet onjuist heeft<br />
behandeld. Het College neemt daarbij met name in overweging dat beklaagde, gezien de<br />
op de patiëntenkaart vermelde aanleiding voor het consult (benauwdheid) en gelet op het<br />
feit dat auscultatie van het hart bij een <strong>papegaai</strong> niet goed mogelijk is, heeft mogen<br />
concluderen dat er sprake was van een <strong>hartaandoening</strong> en heeft mogen kiezen voor een<br />
behandeling met het middel van eerste keus furosemide. Voorts neemt het College in<br />
overweging dat er tijdens dit consult is gesproken over het - indien sprake zou zijn van<br />
onvoldoende verbetering - verrichten van een nader onderzoek, welk onderzoek niet heeft<br />
plaatsgevonden omdat er in de periode na het consult van 22 februari 1999 sprake was<br />
van een verbetering in de gezondheidstoestand van de <strong>papegaai</strong> en er ook overigens<br />
kennelijk voor klagers geen aanleiding was om beklaagde te verzoeken om de <strong>papegaai</strong><br />
aan een nader onderzoek te onderwerpen. Evenmin is het College van oordeel dat<br />
beklaagde een verwijt treft ten aanzien van de behandeling van de <strong>papegaai</strong> in de periode<br />
van 25 tot en met 28 februari <strong>2000</strong>. Beklaagde heeft de <strong>papegaai</strong> naar het oordeel van<br />
het College op een veterinair juiste wijze onderzocht en heeft de geconstateerde<br />
<strong>schimmelinfectie</strong> via sondevoeding met het daarvoor geëigende middel Trisporal<br />
behandeld. Hieruit volgt dat het eerste onderdeel van de klacht ongegrond dient te<br />
worden verklaard.<br />
9. Het College deelt op grond van hetgeen terzake vast is komen te staan evenmin het<br />
standpunt van klagers, dat beklaagde kan worden verweten dat hij de <strong>papegaai</strong> in de<br />
periode van 25 tot en met 28 februari <strong>2000</strong> zonder overleg en zonder toestemming van<br />
klagers heeft opgenomen en behandeld. Het College sluit niet uit dat de communicatie<br />
tussen partijen niet optimaal is geweest, doch stelt vast dat zulks niet van invloed is<br />
geweest op de gezondheidstoestand of de behandeling van de <strong>papegaai</strong>. Hieruit volgt dat<br />
het tweede onderdeel van de klacht evenmin kan slagen.<br />
10. Conclusie is dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.<br />
- 3 -
zaaknr. <strong>2000</strong>/34 – EB 18 januari 2001<br />
BESLISSING<br />
Het College:<br />
• Verklaart de klacht ongegrond.<br />
Aldus vastgesteld te ‘s-Gravenhage door mr dr C.P.C.M. Oomen, voorzitter, en de leden drs.<br />
J.C.M. van Dijck, drs. I.H. Harms, drs. J.M. Benedictus - van Jaarsveld en drs. J.A.A.M. van<br />
Erp, in tegenwoordigheid van mr R. den Bremer, secretaris.<br />
Uitgesproken 18 januari 2001 door mr dr C.P.C.M. Oomen, voorzitter, in tegenwoordigheid<br />
van mr R. den Bremer, secretaris.<br />
mr dr C.P.C.M. Oomen<br />
mr R. den Bremer<br />
- 4 -