Thema: cardioanesthesiologie - Nederlandse Vereniging voor ...
Thema: cardioanesthesiologie - Nederlandse Vereniging voor ...
Thema: cardioanesthesiologie - Nederlandse Vereniging voor ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Advertentie<br />
Nederlands tijdschrift <strong>voor</strong><br />
anesthesiologie<br />
1<br />
volume 23,<br />
februari 2011<br />
• Anesthesie bij pulmonalis<br />
endarterectomie<br />
E.P.A. van Dongen, P. Bruins,<br />
W.J. Morshuis, R.J. Snijder,<br />
L.P. Reusen, L.J. Bras,<br />
C.J. Pronk<br />
• Pijnmeting bij thoracale<br />
chirurgie patiënten<br />
S.J.G.M. Ahlers, P. Bruins,<br />
C.A.J. Knibbe, E.P.A. van<br />
Dongen<br />
• Pacemakers en interne<br />
cardiale defibrillatoren,<br />
perioperatieve behandeling<br />
en veiligheid<br />
L.J. Bras, B.D. Westerhof,<br />
E.P.A. van Dongen<br />
• Nieuwe ontwikkelingen<br />
op perfusiegebied in een<br />
veranderende cardiochirurgische<br />
omgeving<br />
T.P.A. Roosenhoff,<br />
P.J. van den Barselaar<br />
• De klinische toepasbaarheid<br />
van cardiale biomarkers<br />
in de perioperatieve fase:<br />
Verleden, heden en toekomst<br />
L.P. Reusen, E.P.A. van<br />
Dongen, P.G. Noordzij<br />
Dr. M. Klimek, hoofdredacteur<br />
Dr. C. Boer, plaatsvervangend hoofdredacteur<br />
Dr. P. Bruins en Dr. E.P.A. van Dongen, gasthoofdredacteuren<br />
Officiële uitgave van<br />
de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong><br />
<strong>voor</strong> Anesthesiologie
Zo vader, zo zoon<br />
• Effectieve pijnstilling <strong>voor</strong> volwassenen van elke leeftijd 1<br />
• Breed toepasbaar 1 , zoals bij lage rugpijn*<br />
• Geen specifieke cardiovasculaire & gastro-intestinale complicaties 1<br />
• Uitstekend te combineren met lage dosering NSAID 2-4<br />
OOK ALS<br />
BRUISTABLET<br />
Zie productinformatie elders in dit tijdschrift ZLD-ADV-20110104-01<br />
*<strong>voor</strong> de symptomatische behandeling van matige tot ernstige pijn<br />
Zeker Zaldiar
1 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
Inhoud<br />
Nederlands tijdschrift <strong>voor</strong><br />
anesthesiologie<br />
volume 23<br />
Nummer 1<br />
februari 2011<br />
Bewerking<br />
coverbeeld:<br />
Dimitry de Bruin<br />
Editorial 3<br />
St. Antonius Ziekenhuis, 100 jaar jong....<br />
P. Bruins, E.P.A. van Dongen<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 4<br />
Anesthesie bij pulmonalis endarterectomie<br />
E.P.A. van Dongen, P. Bruins, W.J. Morshuis, R.J. Snijder, L.P. Reusen, L.J. Bras, C.J. Pronk,<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 8<br />
Pijnmeting bij thoracale chirurgie patiënten<br />
S.J.G.M. Ahlers, P. Bruins, C.A.J. Knibbe, E.P.A. van Dongen<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 14<br />
Pacemakers en interne cardiale defibrillatoren,<br />
perioperatieve behandeling en veiligheid<br />
L.J. Bras, B.D. Westerhof, E.P.A. van Dongen<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 17<br />
Nieuwe ontwikkelingen op perfusiegebied in een<br />
veranderende cardiochirurgische omgeving<br />
T.P.A. Roosenhoff, P.J. van den Barselaar<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 21<br />
De klinische toepasbaarheid van cardiale biomarkers<br />
in de perioperatieve fase: Verleden, heden en toekomst<br />
L.P. Reusen, E.P.A. van Dongen, P.G. Noordzij<br />
RvE-award 2010 - 2e prijs 29<br />
Postoperatieve sterfte in Nederland: Een analyse van<br />
procedure gerelateerd risico in de chirurgische populatie<br />
P.G. Noordzij, D. Poldermans, O. Schouten, J.J. Bax, F. Schreiner, E. Boersma<br />
Ingezonden brief 30<br />
Doen waar je goed in bent!<br />
J. van Niekerk
Perifere Neuropathische Pijn<br />
Het ondraaglijke<br />
kalmeren<br />
Lyrica. Snelle en aanhoudende<br />
pijnverlichting (1-5)<br />
LYR-10-084 augustus 2010
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 3<br />
|<br />
Colofon<br />
Het Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie<br />
is het officiële orgaan van de<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>voor</strong> Anesthesiologie.<br />
Het stelt zich ten doel om door<br />
middel van publicatie van overzichtsartikelen,<br />
klinische en laboratoriumstudies<br />
en casuïstiek, de verspreiding<br />
van kennis betreffende de anesthesiologie<br />
en gerelateerde vakgebieden te<br />
bevorderen.<br />
REDACTIE<br />
Kernredacteuren: Dr. C. Boer,<br />
Prof. Dr. A. Dahan, Dr. H. van Dongen,<br />
Dr. H.G.D. Hendriks, Prof. Dr. S. de Hert,<br />
Dr. M. Klimek, Prof. Dr. J. Knape,<br />
Prof. Dr. M.A.E. Marcus, Prof. Dr. G. Scheffer.<br />
Ondersteunend redacteuren:<br />
Drs. M. van der Beek, Drs. E. Bouman,<br />
Dr. P. Bruins, Drs. G. Filippini, Dr. D. Gommers,<br />
Dr. J.P. Hering, Prof. Dr. M. Hollmann,<br />
Dr. W. Klei, Dr. A. Koopman, Prof. Dr. S.A. Loer,<br />
Dr. S. Schiere, Dr. B. in het Veld, Dr. K. Vissers,<br />
Dr. J.K.G. Wietasch.<br />
Secretaresse: mw. W. van Engelshoven<br />
Voor informatie over adverteren en het<br />
reserveren van advertentieruimte in het<br />
Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie:<br />
Mw W. van Engelshoven<br />
e-mail: ntva@mumc.nl<br />
REDACTIE-ADRES<br />
Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie,<br />
mw. W. van Engelshoven, Academisch<br />
Ziekenhuis Maastricht, Afdeling<br />
Anesthesiologie, Postbus 5800,<br />
6202 AZ Maastricht; ntva@mumc.nl<br />
internet: www.anesthesiologie.nl<br />
INZENDEN VAN KOPIJ<br />
Richtlijnen <strong>voor</strong> het inzenden van kopij vindt u<br />
op www.anesthesiologie.nl of kunt u opvragen<br />
bij de redactie of de uitgever.<br />
OPLAGE<br />
2.500 exemplaren, 5x per jaar<br />
Het NTvA wordt uitsluitend toegezonden<br />
aan leden van de NVA. Adreswijzigingen:<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>voor</strong> Anesthesiologie,<br />
Postbus 20063, 3502 LB Utrecht,<br />
tel. 030-2823385, fax 030-2823856,<br />
e-mail nva@anesthesiologie.nl<br />
PRODUCTIE<br />
Bladcoördinatie: Drs. Thomas Eldering<br />
(023-5259332)<br />
Ontwerp: Dimitry de Bruin<br />
Eindredactie: Monique de Mijttenaere<br />
AUTEURSRECHT EN<br />
AANSPRAKELIJKHEID<br />
© De Stichting tot Beheer van het Nederlands<br />
Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie 2009. Nederlands<br />
Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie® is een<br />
wettig gedeponeerd woordmerk van de <strong>Nederlandse</strong><br />
<strong>Vereniging</strong> <strong>voor</strong> Anesthesiologie. Alle<br />
rechten <strong>voor</strong>behouden. Niets uit deze uitgave<br />
mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een<br />
geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar<br />
gemaakt, in enige vorm of op enige wijzen, hetzij<br />
elektronisch, mechanisch, door foto kopieën,<br />
opnamen of enige andere manier, zonder<br />
<strong>voor</strong>afgaande schriftelijke toestemming.<br />
St. Antonius Ziekenhuis,<br />
100 jaar jong....<br />
Geachte lezer,<br />
In deze uitgave vindt u een aantal<br />
artikelen geschreven door anesthesiologen<br />
werkzaam in het St. Antonius Ziekenhuis.<br />
Het St. Antonius Ziekenhuis had tot 1947<br />
weinig aansluiting met de internationale<br />
ontwikkelingen. Dit veranderde toen de<br />
chirurgen Brom en Van Nieuwenhuizen in<br />
september 1947 een congres in Londen bezochten.<br />
Brom: “We hoorden Crawford over de coarctatio<br />
aortae spreken en waren diep onder<br />
indruk, toen we zagen hoe een blauwe baby<br />
onder het mes van Blalock roze werd. Toen<br />
we die avond door Regent’s Park naar ons<br />
hotel wandelden, is de hartchirurgie van het<br />
Antonius Ziekenhuis geboren. Van Nieuwenhuizen<br />
zei tegen mij: “Laten wij er ook aan<br />
beginnen. We beschikken over veel ervaring<br />
met longoperaties en hebben een goeie anesthesist<br />
Hero de Zwaan.”<br />
Bovenstaande is een citaat uit het boek<br />
Heilig vuur, Het St. Antonius Ziekenhuis te<br />
Utrecht/ Nieuwegein 1910-2000.<br />
editorial<br />
Peter Bruins, MD PhD<br />
Eric P. A. van Dongen, MD PhD<br />
Gasthoofdredacteuren<br />
Afdeling anesthesiologie,<br />
Intensive Care en pijnbehandeling<br />
St. Antonius<br />
Ziekenhuis, Nieuwegein<br />
De opleiding tot anesthesioloog bestaat in<br />
het St. Antonius Ziekenhuis sinds 1953. De<br />
ontwikkelingen op het gebied van de cardiothoracale<br />
chirurgie zijn de laatste decennia<br />
indrukwekkend geweest. Het zal u duidelijk<br />
zijn dat deze groei niet los gezien kan worden<br />
van de wetenschappelijke ontwikkelingen<br />
binnen cardio-anesthesiologisch Nederland<br />
op het gebied van perioperatieve cardiovasculaire<br />
monitoring dan wel beeldvorming,<br />
cardiovasculaire medicatietoediening,<br />
transfusie en stollingsgeneeskunde, longseparatietechnieken,<br />
perfusietechnieken,<br />
perioperatieve pijnbestrijding etcetera. Deze<br />
vaak multidisciplinair geïnitieerde innovatie<br />
verspreidt zich al jaren over de verschillende<br />
domeinen binnen de anesthesiologie. Wij<br />
noemen bij<strong>voor</strong>beeld de af te nemen cardiale<br />
schademarkers rondom chirurgie en het<br />
gebruik van pacemakers. Deze wisselwerking<br />
en kruisbestuiving tussen de verschillende<br />
aandachtsgebieden binnen de anesthesiologie<br />
vinden wij van het allergrootste belang.<br />
Op deze wijze kan de anesthesioloog zijn<br />
rol als interdisciplinair specialist optimaal<br />
blijven vervullen. In dit NTvA nummer is dan<br />
ook getracht een aantal facetten binnen de<br />
cardio-anesthesiologie te verpakken tot een<br />
leesbaar geheel <strong>voor</strong> iedere anesthesioloog.<br />
Tot slot danken wij de redactie, onder leiding<br />
van hoofdredacteur Markus Klimek,<br />
<strong>voor</strong> de gelegenheid dit nummer te mogen<br />
samenstellen en groeten u allen vanuit het<br />
100-jaar jonge St. Antonius Ziekenhuis te<br />
Nieuwegein.<br />
Peter Bruins<br />
Eric van Dongen
4 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />
Anesthesie bij<br />
pulmonalis<br />
endarterectomie<br />
Care en Pijnbehandeling St. Antonius<br />
Ziekenhuis, Nieuwegein<br />
2 Afdeling Cardiothoracale Chirurgie St.<br />
Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein<br />
3 Afdeling Longziekten St. Antonius<br />
Ziekenhuis, Nieuwegein<br />
1 Afdeling anesthesiologie, Intensive<br />
contactinformatie<br />
Eric P.A. van Dongen<br />
Anesthesioloog-opleider<br />
St. Antonius Ziekenhuis<br />
Postbus 2500<br />
E.P.A. van Dongen, MD PhD 1<br />
P. Bruins, MD PhD 1<br />
W.J. Morshuis, MD PhD 2<br />
R.J. Snijder, MD 3<br />
L.P. Reusen, MD 1<br />
L.J. Bras, MD 1<br />
C.J. Pronk, MD 1<br />
3430 EM Nieuwegein.<br />
Email h.dongen@antoniusziekenhuis.nl<br />
samenvatting Chronische trombo-embolische pulmonale<br />
hypertensie (CTPH) is een sluipend asymptomatisch verlopend<br />
ziektebeeld dat onbehandeld een slechte prognose heeft. Een goede<br />
behandelingsmogelijkheid is chirurgisch ingrijpen middels een<br />
bilaterale arteriae pulmonalis thrombo-endarterectomie. Een andere<br />
behandeloptie in het eindstadium is longtransplantatie. In dit artikel<br />
wordt het perioperatief anesthesiologisch handelen bij bilaterale<br />
arteriae pulmonalis thrombo-endarterectomie beschreven.<br />
Inleiding<br />
Chronische trombo-embolische pulmonale<br />
hypertensie (CTPH) is een<br />
vaak niet herkend en sluipend asymptomatisch<br />
verlopend ziektebeeld.<br />
De exacte incidentie is nog steeds<br />
onbekend. Hoewel het risico op het<br />
optreden van CTPH wordt geschat<br />
op 3 à 4% na het diagnosticeren en behandelen<br />
van een longembolie [1]. De<br />
incidentie onder vrouwen is hoger dan<br />
bij de mannen.<br />
Onbehandeld is de prognose slecht.<br />
Patiënten met een gemiddelde pulmonale<br />
arteriële druk > 50 mmHg hebben<br />
een 2 jaars overleving van 20% en een 5<br />
jaars overleving van 10%.<br />
Na een diepveneuze trombose treedt er<br />
bij ongeveer 50% van de patiënten een<br />
longembolie op. Meestal vindt er een<br />
volledig herstel plaats van de longdoorbloeding<br />
door spontaan oplossen van<br />
het trombo-embolisch materiaal. Bij 1<br />
op de 10 patiënten echter treedt fibreuze<br />
organisatie op van het onopgeloste<br />
stolsel, uiteindelijk leidend tot obstruering<br />
van het arteriële lumen [2,3].<br />
Deze verhoging van de pulmonale<br />
vaatweerstand leidt uiteindelijk tot<br />
pulmonale hypertensie in rust. Waarschijnlijk<br />
zet de initiële longembolie<br />
een cascade in werking met onder<br />
andere het vrijkomen van trombolytisch<br />
resistente fibrine en lage spiegels<br />
van trombo-moduline en vaso-actieve,<br />
inflammatoire en mitogene factoren.<br />
Het eindresultaat is media verdikking<br />
in de arteria pulmonalis en obstructie<br />
van het arteriële lumen met de bovenbeschreven<br />
chronische pulmonale hypertensie<br />
als gevolg. Dit ziektebeeld is<br />
dermate invaliderend en prognostisch<br />
slecht dat thoraxchirurgische behandeling<br />
is geïndiceerd. In tabel 1 worden<br />
mogelijke oorzaken <strong>voor</strong> CTPH weergegeven.<br />
Anesthesiologische<br />
overwegingen<br />
Pulmonale hypertensie in rust ontstaat<br />
als meer dan 60% van het longvaatbed<br />
is afgesloten.
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 5<br />
|<br />
Afname van de inspanningstolerantie<br />
is één van de eerste symptomen. Bij<br />
inspanning leidt een kleine obstructie<br />
reeds tot verhoogde pulmonale vaatdruk<br />
(NYHA4). Door de pulmonale<br />
hypertensie zal de rechter ventrikel<br />
hypertrofiëren. Een longembolie kan<br />
door de acuut ontstane pulmonale<br />
hypertensie leiden tot acuut falen van<br />
de dunwandige rechter ventrikel. De<br />
vergrote wandspanning op de rechter<br />
ventrikel verplaatst het intraventriculaire<br />
septum gedurende de verlengde<br />
systolische tijd van de rechter ventrikel<br />
naar links in de vroeg diastolische<br />
fase van de linker ventrikel. Dit leidt<br />
tot een verminderde vulling van de<br />
linker ventrikel en tot systemische<br />
hypotensie. Naast het hierboven beschreven<br />
forward failure is er sprake<br />
van backward failure met een toename<br />
van de centraal veneuze druk.<br />
Het ziektebeeld kan jarenlang asymptomatisch<br />
verlopen (‘honeymoon<br />
period’ na het optreden van longembolieën)<br />
<strong>voor</strong>dat het ziektebeeld tot<br />
uiting komt middels progressieve inspanningsdyspnoe,<br />
atypische thoraxpijnklachten,<br />
niet productieve hoest,<br />
het optreden van tachycardieën, syncope<br />
en het beeld van cor pulmonale.<br />
De behandeling van keuze <strong>voor</strong> dit<br />
chronische embolie syndroom,CTPH<br />
is chirurgisch ingrijpen middels een<br />
bilaterale arteriae pulmonalis tromboendarterectomie.<br />
De grootste ervaring<br />
met de chirurgische therapie heeft de<br />
groep in San Diego Medical Centre<br />
van de universiteit van Californië [5].<br />
De chirurgische techniek, gebruikmakend<br />
van de extracorporele circulatie<br />
en intermitterende diep hypotherm<br />
circulatoir arrest, werd in deze kliniek<br />
gestandaardiseerd [6, 7].<br />
Vanaf 1998 wordt deze operatie in het<br />
St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein<br />
uitgevoerd met het curatieve doel<br />
de pulmonaal druk te normaliseren.<br />
Wereldwijd wordt een postoperatieve<br />
mortaliteit van 4,4 – 24% beschreven.<br />
In het St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein<br />
zijn er tussen 1998 en 2007<br />
120 patiënten met CTPH chirurgisch<br />
behandeld met bilaterale pulmonalis<br />
trombo-endarterectomie. De 30 dagen<br />
ziekenhuis mortaliteit over deze periode<br />
was 7%. De 1 , 3 en 5 jaar overleving<br />
waren resp. 93,1%, 91,2% en 88,7% [8].<br />
Voor chirurgische interventie komen<br />
die patiënten in aanmerking, die voldoen<br />
aan een combinatie van klinische<br />
(functionele klasse III of IV volgens<br />
NYHA), hemodynamische (pulmonale<br />
vaatweerstand >250-300 dynes en<br />
anatomische criteria (vaatobstructies<br />
in de stamarteriën en hoogstens de<br />
segmentale arteriën van de pulmonale<br />
vaatboom). Belangrijke comorbiditeit<br />
moet afwezig zijn. Essentieel is de<br />
chirurgische toegankelijkheid van<br />
trombo-embolische obstructies. Afsluitingen<br />
in de segmentele arteriën<br />
zijn moeilijk bereikbaar.<br />
In het preoperatieve traject ondergaan<br />
alle patiënten een rechter en linker<br />
hartcatheterisatie, conventionele<br />
pulmonale angiografie, ventilatie – en<br />
perfusiescintigrafie en CT pulmonaal<br />
angiografie. Laboratorium richt zich<br />
op uitsluiten van trombofilie en verder<br />
worden er N-terminal pro BNP spiegels<br />
bepaald. Een 6 minuten looptest<br />
wordt ook uitgevoerd. De gegevens<br />
van alle patiënten worden beoordeeld<br />
door een team van cardio-thoracaal<br />
chirurgen, longartsen, cardiologen,<br />
radiologen en anesthesiologen.<br />
Voorafgaand aan de dag van operatie<br />
wordt zonodig premedicatie afgesproken.<br />
Men moet zich ervan bewust<br />
zijn dat hypoxie <strong>voor</strong>komen dient<br />
te worden omdat dit kan leiden tot<br />
pulmonale vasoconstrictie met toename<br />
van de pulmonale hypertensie.<br />
Mede daarom wordt preoperatief<br />
begonnen met zuurstoftherapie. Een<br />
zuurstofsaturatie onder de 90 % is<br />
onacceptabel. Acuut rechter hartfalen<br />
vormt een grote bedreiging in het<br />
Tabel 1. Oorzaken chronische trombo-embolische<br />
pulmonale hypertensie [4]<br />
Veneuze trombose en stollingsziekten<br />
diep veneuze trombose<br />
longembolie<br />
afname prostacycline biosynthese; verstoorde<br />
expressie van prostacycline synthase<br />
stollingsstoornissen<br />
anti-fosfolipidesyndroom<br />
verhoogde plasmaspiegels van factor VIII<br />
verminderde plasma-trombo-moduline concentratie<br />
Metabole ziekten<br />
hyperhomocystinemie<br />
verhoogd lipoproteïne<br />
Inflammatoire aandoeningen<br />
pulmonale arteriopathie<br />
auto-immuun of hematologische ziekte<br />
chronische inflammatie<br />
Diversen<br />
<strong>voor</strong>afgaande splenectomie<br />
ventrikel- artriale shunts<br />
intraveneuze verblijfscatheters<br />
perioperatieve traject; de anesthesioloog<br />
dient een Trendelenberg positie,<br />
hypoxie en hypercarbie te <strong>voor</strong>komen.<br />
De peroperatieve monitoring bestaat<br />
uit standaardmonitoring met 5-leads<br />
ECG, arteriële (rechter arteria radialis)-<br />
en centraalveneuze druklijn, temperatuurprobes,<br />
TEE (vervanger Swan<br />
Ganz, monitoren rechter ventrikelfunctie<br />
en uitsluiten ASD) en cerebrale<br />
monitoring middels EEG en NIRS.<br />
Eventueel reeds toegediende pulmonale<br />
vasodilatoren, zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />
esoprostenol (prostacycline ), bosentan<br />
(endotheline receptor antagonist)<br />
of sildenafil (fosfodiësteraseremmer<br />
type V) worden gecontinueerd. De<br />
inleiding kan leiden tot hypotensie:<br />
alle inductie anesthetica verlagen de<br />
systeemweerstand en vanwege de<br />
bestaande lage en gefixeerde cardiac<br />
output leidt dit al snel tot hypotensie.<br />
Inotrope (inopressor therapie) ondersteuning<br />
is vaak vereist tijdens de<br />
inleiding. Voor onderhoud van de anesthesie<br />
wordt gekozen <strong>voor</strong> continu<br />
low-dose propofol en als opiaat fentanyl<br />
in onze kliniek. Het chirurgisch<br />
team staat uiteraard gereed om met de<br />
operatie te beginnen.
6 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
Figuur 1. Het thrombo-embolische materiaal uit het linker en rechter pulmonale vaatbed wordt zoveel mogelijk ‘en bloc‘ chirurgisch verwijderd.<br />
Na de mediane sternotomie wordt<br />
de patiënt aangesloten aan de hartlongmachine<br />
met selectieve cannulatie<br />
van beide venae-cavae. Deze<br />
cannulatie maakt het mogelijk in een<br />
bloedleeg rechter harthelft te opereren.<br />
Tussen inleiding en de start van de<br />
hart-longmachine zijn er verschillende<br />
momenten van verhoogde sympathische<br />
activiteit, zoals het doorzagen<br />
van het sternum, het vrijprepareren<br />
van de aorta ascendens en cannulering<br />
van de aorta. Extra opioiden zijn dan<br />
vereist. Vanwege sterkere effecten op<br />
bij<strong>voor</strong>beeld de hemodynamiek in<br />
deze patiënten groep dient de dosis<br />
nauwkeurig te worden getitreerd.<br />
Manipulatie aan het atrium kan leiden<br />
tot atriumfibrilleren en ongewenste<br />
hypotensie. Alvorens de aorta wordt<br />
gecannuleerd, wordt 300IE/kg heparine<br />
toegediend om het bloed volledig<br />
te ontstollen.<br />
Na cardiale arrest en tijdens het koelen<br />
van de patiënt wordt vervolgens intrapericardiaal<br />
de linker of de rechter<br />
arteria pulmonalis geopend. Zorgvuldig<br />
wordt er met een spatel een<br />
complete endarterectomie verricht,<br />
waarbij de intimale vaatbekleding met<br />
de daarin georganiseerde thromboembolie,<br />
wordt verwijderd. Gepoogd<br />
wordt vanuit de hoofdstam de gehele<br />
intimale vaatboom “en bloc” te verwijderen<br />
tot ver in de segmentale arteriën<br />
(Figuur 1).<br />
Na het opheffen van deze obstructies<br />
zal bij deze patiënten een sterk toegenomen<br />
collaterale bronchiale bloedstroom<br />
vanuit de arteria bronchialis<br />
het zicht in de lobaire takken belemmeren.<br />
Dit is de reden dat na het verkrijgen<br />
van de centrale temperatuur<br />
onder de 20 0 C nasofaryngeaal en een<br />
isoelectrisch EEG, de circulatie <strong>voor</strong><br />
een periode van maximaal 20 minuten<br />
volledig wordt onderbroken. De vervolgstap<br />
is dat met tussenpozen van 10<br />
minuten ten behoeve van reperfusie<br />
intermitterend een diep hypotherm<br />
circulatoir arrest wordt toegepast om<br />
de endarterectomie ook in het diepere<br />
gedeelte te completeren. Gedurende<br />
het circulatoir arrest wordt het hoofd<br />
verpakt in ijs. Aan de contra-laterale<br />
zijde wordt vervolgens de ingreep<br />
herhaald. Als de pulmonale endarterectomie<br />
compleet is, wordt de patiënt<br />
weer opgewarmd waarna weaning<br />
van de hart-longmachine plaatsvindt.<br />
Weaning vindt plaats bij een rectale<br />
temperatuur van 35 C, optimale beademings<strong>voor</strong>waarden<br />
en hemodynamisch<br />
op orde geraken van de patiënt<br />
eventueel met ondersteuning middels<br />
een inotropicum en een vasopressor.<br />
Wanneer de circulatie is hersteld en<br />
de hart-longmachine gestopt is, wordt<br />
het effect van heparine geantagoneerd<br />
met protamine. Er wordt niet<br />
standaard gekozen <strong>voor</strong> transfusie- of<br />
stollingsprodukten, mede gezien het<br />
toegenomen risico op postoperatieve<br />
trombose in de zojuist geopereerde<br />
pulmonale vaatboom. Na deze fase<br />
volgt een zorgvuldige hemostase,<br />
waarbij thoraxdrains worden ingebracht<br />
en het sternum wordt gesloten.<br />
Alle patiënten worden preoperatief<br />
ingesteld op coumarine derivaten<br />
en indien geen adequate ontstolling<br />
wordt bereikt, wordt tevens postoperatief<br />
gehepariniseerd. Dit alles om<br />
recidief embolieën en trombose op de<br />
zojuist geopereerde en derhalve trombogene<br />
endotheel van het pulmonale<br />
vaatbed te <strong>voor</strong>komen.<br />
Men moet beseffen dat een andere<br />
effectieve curatieve behandeling <strong>voor</strong><br />
CTPH longtransplantatie is. Afgezien<br />
van het feit dat er wachtlijstproblematiek<br />
is, kleven er ook geweldige risico’s<br />
aan het uitvoeren van deze operatie.<br />
Een te oppervlakkige endarterectomie<br />
leidt tot behoud pulmonale hypertensie,<br />
omdat inadequate hoeveelheden<br />
thromboembolisch materiaal zijn<br />
verwijderd. Echter, te agressieve diepe<br />
benadering leidt tot een arteria pulmonalis<br />
perforatie en bloeding.
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 7<br />
|<br />
referenties<br />
1. Pengo V., Lensing A.W.A.,<br />
Prins M.H., et al. Incidence<br />
of Chronic Thromboembolic<br />
Pulmonary Hypertension after<br />
Pulmonary Embolism. N Engl J<br />
Med 2004; 350:2257-2264.<br />
2. Barst R.J., Gibbs S.R., Ghofrani<br />
H.A. et al. Updated evidencebased<br />
treatment algorithm in<br />
pulmonary arterial hypertension.<br />
J Am Coll Cardiol<br />
2009;54:S78-S84.<br />
3. Bogaard H.J., Abe K., Noordegraaf<br />
A.V., Voelkel N.F. The<br />
right ventricle under pressure<br />
cellular and molecular mechanisms<br />
of right-heart failure in<br />
pulmonary hypertension. Chest<br />
2009;135:794-804.<br />
4. Bernard J., Yi E.S. Pulmonary<br />
thromboendarterectomy: a<br />
clinicopathologic study of<br />
200 consecutive pulmonary<br />
thromboendarterectomy cases<br />
in one institution. Hum Pathol<br />
2007;38:871-877.<br />
5. Daily P.O., Dembitsky W.P., Jamieson<br />
S.W. The evolution and<br />
the current state of the art of<br />
pulmonary thromboendarterectomy.<br />
Semin Thorac Cardiovasc<br />
Surg. 1999;11(2):152-63.<br />
Resterende pulmonale hypertensie na<br />
acuut reperfusie longoedeem vormt<br />
vaak de oorzaak van overlijden bij<br />
meer dan de helft van de patiënten.<br />
Door een capillair lek in het geopereerde<br />
pulmonale vaatbed kan een<br />
ernstig longoedeem ontstaan. Reperfusie<br />
oedeem komt <strong>voor</strong> in tot wel 15%<br />
van de geopereerde patiënten. Het<br />
<strong>voor</strong>komen van overvulling, eventueel<br />
een geforceerde diurese en langdurig<br />
<strong>voor</strong>tzetten van protectieve beademing<br />
is de behandeling van keuze in<br />
het postoperatieve traject. Hierbij<br />
wordt gestreefd naar zo spoedig mogelijk<br />
spontane ventilatie en zo mogelijk<br />
detubatie. Ook het gebruik van<br />
corticosteroiden wordt genoemd bij<br />
de behandeling van het reperfusieoedeem.<br />
Onderzoek in het St. Antonius<br />
Ziekenhuis heeft getoond dat de duur<br />
van de postoperatieve mechanische<br />
beademing wordt bepaald door de<br />
extracorporele circulatie tijd, de<br />
hoogte van de APACHE-score, pO2/<br />
FiO2 ratio
8 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />
Pijnmeting bij thoracale<br />
chirurgie patiënten<br />
St. Antonius Ziekenhuis, Postbus 2500,<br />
3440 EM Nieuwegein<br />
2 Afdeling Anesthesiologie, Intensive Care en<br />
Pijnbehandeling, St. Antonius Ziekenhuis,<br />
Postbus 2500, 3440 EM Nieuwegein<br />
3 Afdeling Farmacologie, Leiden Amsterdam<br />
Centre for Drug Research, Universiteit<br />
Leiden, Einsteinweg 55, 2333 CC Leiden<br />
1 Afdeling Klinische Farmacie,<br />
contactinformatie<br />
Sabine J.G.M. Ahlers<br />
Klinische Farmacie<br />
S.J.G.M. Ahlers 1<br />
St. Antonius Ziekenhuis<br />
Postbus 2500<br />
P. Bruins 2<br />
C.A.J. Knibbe 1, 3<br />
E.P.A. van Dongen 2<br />
3440 EM Nieuwegein<br />
Email s.ahlers@antoniusziekenhuis.nl<br />
Tel +31-6-44162431<br />
Fax +31-30-6092296<br />
samenvatting<br />
Pijn is een veel<strong>voor</strong>komend probleem bij patiënten na thoraxchirurgie op de Intensive<br />
Care (IC) en kan nadelige gevolgen hebben <strong>voor</strong> het herstel van de patiënt, en kan tevens<br />
leiden tot een verhoogde morbiditeit en mortaliteit. Voor een optimale pijnbestrijding<br />
is adequate inschatting van de pijn noodzakelijk. Bij pijnmeting wordt de zelfrapportage<br />
van de patiënt gezien als gouden standaard. Echter, als gevolg van de medicatie, mate van<br />
sedatie, abstractieniveau en begrip en mate van kritisch ziek zijn, zal deze zelfrapportage<br />
in een deel van de patiënten ontbreken. Afhankelijk hiervan kan er een pijnscore door<br />
de verpleegkundige met behulp van een observationele schaal worden verkregen. Deze<br />
review evalueert de beschikbare pijnmetingsinstrumenten bij zowel communicatieve als<br />
niet-communicatieve IC-patiënten na thoracale chirurgie. Dit overzicht kan als leidraad<br />
dienen <strong>voor</strong> de pijnmetingen bij IC-patiënten met als doel het pijnbestrijdingbeleid op<br />
de IC te verbeteren.<br />
abstract Pain in the Intensive Care Unit (ICU) is common in patients after cardiothoracic<br />
surgery. Pain may increase morbidity and mortality and may decrease health related<br />
quality of life in the ICU. To obtain optimal pain management, adequate evaluation<br />
of the pain is essential. Although self-report is still the ‘gold standard’ in pain measurement,<br />
one segment in the ICU population is unable to report pain as result of decreased<br />
comprehension and abstraction, due to medication, sedation and severity of the disease.<br />
Based on this, the pain score of the patient when possible should be obtained, or the pain<br />
should be assessed by the nurse. This paper evaluates pain instruments in communicative,<br />
conscious sedated and non-communicative cardiothoracic patients. This overview of<br />
pain measurement may help to improve pain management in cardiothoracic patients.<br />
Keywords Behavioural Pain Scale (BPS), Intensive Care (IC), Numerical Rating Scale (NRS), Verbal Rating Scale (VRS-4).
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 9<br />
|<br />
Pijnschaal Dimensie Totale Schaal Score Items Range Items<br />
Pijnschalen <strong>voor</strong> zelfrapportage patiënt<br />
Visual Analogue 0 (geen pijn) -100 (maximale pijn) 0-100 mm - -<br />
Scale (VAS) [10]<br />
Numerical Rating 0 (geen pijn) -10 (maximale pijn)* 0-10 - -<br />
Scale (NRS) [15]<br />
Verbal Rating Scale 1. geen pijn (NRS=0)<br />
0-4 - -<br />
(VRS-4) [9]<br />
2. mild pain (NRS 1-3)<br />
3. gemiddelde pijn (NRS 4-6)<br />
4. ernstige pijn (NRS 7-10)<br />
Objectieve pijnschalen gescoord door de verpleegkundige<br />
Behavioural Pain<br />
Scale (BPS)[19]<br />
Critical Care Pain<br />
Observation Tool<br />
(CPOT) [22]<br />
PAIN-Algorithm [26]<br />
Non Verbal Pain<br />
Scale (NVPS) [28]<br />
Som van 3 gedragskenmerken 3-12 1. Gezichtexpressie<br />
2. Beweging bovenste ledenmaten<br />
3. Weerstand tegen beademing<br />
Som van 4 gedragskenmerken 0-8 1. Gezichtexpressie<br />
2. Lichaamsbeweging<br />
3. Spierspanning<br />
4a. Weerstand tegen beademing of<br />
4b. Stemgeluid <strong>voor</strong> geëxtubeerde patiënten<br />
0 (geen pijn) -10 (maximale pijn)<br />
op basis van aanwezigheid<br />
van 3 gedragskenmerken +<br />
8 fysiologische kenmerken<br />
Som van 3 gedragskenmerken +<br />
2 fysiologische kenmerken<br />
0-10 Gedragskenmerken<br />
- Gezichtexpressie: 1. grimas 2. tekening<br />
rond mond/ogen. 3. huilerig 4. fronsen<br />
- Lichaamsactiviteit: 5. geen 6. langzaam<br />
7. rusteloos 8. aandacht vragen 9. verbaal<br />
- Lichaamshouding: 10. geïmmobiliseerd<br />
11. gespannen 12. stijf.<br />
Fysiologische kenmerken<br />
1. verlaagde / 2. verlaagde hartfrequentie<br />
3. verhoogde / 4. verlaagde bloeddruk<br />
5. verhoogde / 6. verminderde respiratie<br />
7. transpiratie<br />
8. bleke huidskleur<br />
0-10 Gedragskenmerken<br />
1. Gezichtexpressie<br />
2. Lichaamsactiviteit<br />
3. Lichaamshouding<br />
Fysiologische kenmerken I<br />
4. Verandering vitale symptomen<br />
in laatste 4 uur<br />
Fysiologische kenmerken II<br />
5. Verandering in huid, pupildiameter<br />
of lichaamstemperatuur<br />
* De NRS kan tevens gescoord worden door de verpleegkundige in combinatie met de BPS, indien de patiënt niet in staat is de pijn zelf aan te geven.<br />
Tabel 1. Overzicht pijnschalen<br />
1-4<br />
1-4<br />
1-4<br />
0-2<br />
0-2<br />
0-2<br />
0-2<br />
Aanwezig/<br />
afwezig<br />
Aanwezig/<br />
afwezig<br />
0-2<br />
0-2<br />
0-2<br />
0-2<br />
0-2<br />
Inleiding<br />
Pijn bij patiënten na thoraxchirurgie<br />
op de Intensive Care (IC) is een bekend<br />
probleem; 77% van de patiënten na thoracale<br />
chirurgie ervaart pijn gedurende<br />
het verblijf op de IC [1]. Deze pijn kan<br />
door verschillende factoren zijn veroorzaakt,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld door onderliggende<br />
ziekte en verpleegkundige verzorging<br />
zoals drainverwijdering en mobilisatie.<br />
Onbehandelde pijn veroorzaakt<br />
stress, resulterend in verminderde<br />
slaap, desoriëntatie, en uitputting [2].<br />
Als gevolg daarvan kan de morbiditeit<br />
en mortaliteit toenemen [3]. Verschillende<br />
studies hebben aangetoond dat<br />
pijnbestrijding bij IC-patiënten niet<br />
adequaat is. Zo bleek uit een studie van<br />
Puntillo et al [4] dat 64% van de patiënten<br />
geen analgetica kreeg toegediend<br />
<strong>voor</strong> of tijdens een pijnlijke interventie,<br />
zoals wondverzorging en drainverwijdering.<br />
Adequate pijnbestrijding kan<br />
de extra morbiditeit en mortaliteit<br />
<strong>voor</strong>komen [5] en kan alleen bereikt<br />
worden door het gebruik van effectieve<br />
methoden <strong>voor</strong> het herkennen, evalueren<br />
en monitoren van pijn.<br />
Echter, het meten van pijn bij IC-patiënten<br />
is gecompliceerd. Regelmatig<br />
ontbreekt de zelfrapportage van de<br />
patiënt (gouden standaard) als gevolg<br />
van een verminderd bewustzijn van<br />
de patiënt, ernst van de ziekte, beademing<br />
en het gebruik van analgesie en<br />
sedativa. Daarbij hebben verschillende<br />
studies aangetoond dat 35-55% van de<br />
verpleegkundigen de pijn van de patiënt<br />
onderschatten [6, 7].
10 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
zelfrapportage<br />
patiënt<br />
NRS<br />
VRS<br />
Wakkere<br />
patiënt<br />
Diep<br />
gesedeerde<br />
patiënt<br />
BPS<br />
objectieve<br />
pijnschalen<br />
BPS<br />
NRS<br />
Figuur 1. Overzicht beschikbare meetinstrumenten passend bij mate van sedatie van IC- patiënten.<br />
Een patiënt na thoracale chirurgie zal<br />
gedurende de IC-periode verschillende<br />
fasen van bewustzijn door maken, van<br />
gesedeerd tot ontwakend uit sedatie<br />
tot een volledig communicatieve patiënt.<br />
Er zijn verschillende pijnschalen<br />
beschikbaar, al dan niet in het bijzonder<br />
gevalideerd <strong>voor</strong> de IC-setting. De<br />
geschiktheid <strong>voor</strong> het gebruik van een<br />
pijnschaal hangt <strong>voor</strong>namelijk af van<br />
de diepte van sedatie en het abstractieniveau<br />
van de patiënt op het moment<br />
van pijnmeting. In deze review worden<br />
de beschikbare instrumenten beschreven<br />
<strong>voor</strong> het evalueren van pijn in ICpatiënten<br />
na thoracale chirurgie. Deze<br />
pijninstrumenten kunnen een basis<br />
vormen <strong>voor</strong> het implementeren van<br />
systematische pijnmetingen en analgesiebeleid<br />
bij alle IC-patiënten.<br />
Pijnmeting bij communicatieve<br />
patiënten<br />
Zelfrapportage van pijn door de<br />
patiënt wordt gezien als de gouden<br />
standaard [8]. Hoewel veelal gedacht<br />
wordt dat patiënten op de IC niet in<br />
staat zijn zelf pijn te rapporteren, bleek<br />
uit recent onderzoek [9] dat op een<br />
IC 66% van de patiënten na thoracale<br />
chirurgie zelf in staat is de pijn aan te<br />
geven. Tevens zal iedere patiënt net<br />
<strong>voor</strong> ontslag van de IC adequaat kunnen<br />
communiceren en dan ook zelf de<br />
pijn kunnen rapporteren. Voor patiënten<br />
die zelf hun pijnniveau kunnen<br />
rapporteren, zijn verschillende pijnschalen<br />
beschikbaar (Tabel 1).<br />
Visual Analogue Scale (VAS)<br />
De VAS (range 0-100) wordt door de<br />
patiënt gescoord op een 100 mm lijn<br />
[10]. De VAS is alleen gevalideerd <strong>voor</strong><br />
acute pijn bij onder andere postoperatieve<br />
pijn, oncologische pijn en<br />
pijn op de spoedeisende hulp [11-13].<br />
De pijnschaal is niet gevalideerd <strong>voor</strong><br />
kritisch zieke patiënten.<br />
Numerical Rating Scale (NRS)<br />
De NRS (range 0-10) wordt al vele<br />
jaren toegepast, waaronder ook bij<br />
geriatrische patiënten [14] en cardiovasculaire<br />
chirurgische IC-patiënten<br />
[15]. Recent is de NRS tevens gevalideerd<br />
<strong>voor</strong> kritisch zieke patiënten.<br />
De NRS wordt bij <strong>voor</strong>keur gescoord<br />
door de patiënt. Indien de patiënt zelf<br />
niet in staat is de pijn aan te geven,<br />
kan de NRS als zogenaamd ‘second<br />
best’ gescoord worden door de verpleegkundige<br />
[9].<br />
Verbal Rating Scale (VRS-4)<br />
Omdat ook de NRS een zekere mate<br />
van abstractievermogen en begrip vereist<br />
door de range van 0 tot 10, kan de<br />
Verbal Rating Scale (VRS-4, range 1-4),<br />
gerapporteerd door de patiënt een<br />
alternatief zijn (Tabel 1). De VRS-4 is<br />
gebaseerd op de Verbal Graphic Scale<br />
[16]. Postoperatieve patiënten geven<br />
aan de VRS makkelijker in gebruik te<br />
vinden dan de VAS [17].<br />
Pijnmeting in gesedeerde en<br />
beademde patiënten<br />
Gesedeerde en beademde patiënten<br />
zijn in het algemeen niet in staat pijn<br />
te rapporteren, door ziekte gerelateerde<br />
beperking in cognitie en abstractievermogen,<br />
sedatie, verlamming en/of<br />
beademing. Ondanks het ontbreken<br />
van deze zelfrapportage en een veranderde<br />
pijnbeleving, is bekend dat<br />
gesedeerde patiënten daadwerkelijk<br />
pijnlijke stimuli kunnen ervaren [18].<br />
Indien een patiënt verbaal niet in staat<br />
is de pijn aan te geven, wordt gebruik<br />
gemaakt van de gedragskenmerken en<br />
fysiologische parameters om de pijn in<br />
te schatten. Hieruit <strong>voor</strong>tvloeiend zijn<br />
verschillende pijnschalen ontstaan<br />
(Tabel 1).<br />
De Behavioural Pain Scale<br />
(BPS)<br />
De BPS (schaal 3-12) is speciaal ontwikkeld<br />
<strong>voor</strong> de volwassen beademde<br />
en gesedeerde IC patiënt. De BPS<br />
werd gevalideerd in trauma en chirurgische<br />
patiënten [19]. Drie andere<br />
studies [9, 20, 21] voerden additionele<br />
validatiestudies uit met goede resultaten<br />
in patiënten na thorax- of abdominale<br />
chirurgie, en in patiënten met<br />
multi-trauma, respiratoire insufficiëntie,<br />
sepsis of niet-traumatisch coma.
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 11<br />
|<br />
Critical Care Pain Observation<br />
Tool (CPOT)<br />
De recent ontwikkelde pijnschaal<br />
CPOT [22] is ontstaan uit drie andere<br />
pijnschalen (BPS, COMFORT en PAIN<br />
Algorithm [19, 23, 24]) en bevat vier<br />
gedragscomponenten. Gélinas en medeonderzoekers<br />
voerden een tweetal validatiestudies<br />
uit bij patiënten na hartchirurgie,<br />
waarbij de schaal betrouwbaar<br />
bleek <strong>voor</strong> het meten van pijn, met een<br />
hoge sensitiviteit en specificiteit [22, 25].<br />
Pain Assessment Intervention<br />
Notation (PAIN) Algorithm<br />
De PAIN Algorithm is een systematische<br />
pijnmeting en pijnmanagement<br />
methode [26] en bestaat uit drie onderdelen;<br />
pijnmeting, meting van opioidtolerantie<br />
bij de patiënt, en richtlijnen<br />
<strong>voor</strong> analgetische behandeling.<br />
Gedurende de pijnmeting observeert<br />
de verpleegkundige zowel gedrags- als<br />
fysiologische kenmerken. De significante<br />
correlaties tussen deze kenmerken<br />
en de verpleegkundige metingen<br />
van pijnintensiteit suggereert dat de<br />
schaal valide is in patiënten na thoraxen<br />
abdominale chirurgie.<br />
Non Verbal Pain Scale (NVPS)<br />
De NVPS schaal is een modificatie van<br />
de FLACC (Face, Legs, Activity, Cry,<br />
Consolability) schaal, die werd ontwikkeld<br />
<strong>voor</strong> pijnmeting bij kinderen<br />
met een cognitieve beperking en bij<br />
kinderen met postoperatieve pijn [27].<br />
De NVPS [28] bevat drie gedragskenmerken,<br />
waaraan vier fysiologische<br />
kenmerken zijn toegevoegd (Tabel 1).<br />
Hierbij zijn de items ‘cry’ en ‘consolability’<br />
van de FLACC schaal verwijderd,<br />
omdat deze bij volwassenen niet adequaat<br />
meetbaar of niet van toepassing<br />
zijn. De NVPS werd vergeleken met de<br />
FLACC schaal bij patiënten met brandwonden<br />
[28]. Hoewel deze resultaten<br />
aantoonden dat de NVPS een geschikte<br />
manier is om pijn te meten, is de NVPS<br />
niet volledig gevalideerd in deze groep<br />
patiënten. Tevens is de schaal niet in de<br />
IC-populatie geëvalueerd.<br />
Pijnmeting in beademde<br />
‘conscious sedated’ patiënten<br />
Tussen de wakkere en communicatieve<br />
patiënt en de diep gesedeerde en beademde<br />
patiënt, kan een aparte groep<br />
IC-patiënten gedefinieerd worden.<br />
Deze groep patiënten wordt beademd<br />
en is licht gesedeerd. Iedere IC patiënt<br />
zal deze staat van sedatie gedurende<br />
kortere of langere periode passeren, indien<br />
de patiënt ontwaakt uit een diepe<br />
sedatie. Tevens wordt volgens de huidige<br />
richtlijnen vaker gestreefd naar een<br />
staat van ‘conscious sedated’ omdat is<br />
aangetoond dat patiënten minder lang<br />
beademend hoeven worden en korter<br />
op de IC verblijven bij dagelijkse interruptie<br />
van sedativa [29].<br />
Deze patiënten zijn op zich in staat een<br />
pijnscore te rapporteren, maar er kan<br />
getwijfeld worden aan de betrouwbaarheid<br />
van deze score als gevolg van een<br />
verminderd bewustzijn en begrip door<br />
medicatie of ziekte. Omdat deze groep<br />
patiënten beademd wordt, zou de BPS<br />
een bruikbare pijnschaal kunnen zijn.<br />
In een prospectieve studie [30] werd de<br />
BPS getest in 80 beademde gesedeerde<br />
en ‘conscious sedated’ IC-patiënten. Bij<br />
beide patiëntengroepen bleek de BPS<br />
valide te zijn <strong>voor</strong> pijnmeting. Echter,<br />
tijdens pijnlijke procedures schatte de<br />
verpleegkundigen in 16% van de metingen<br />
de pijn hoger in dan de patiënt,<br />
terwijl de pijn in 12% van de metingen<br />
juist door hen werd onderschat.<br />
Discussie<br />
De keuze van de pijnschaal die gebruikt<br />
kan worden bij thoracale chirurgische<br />
patiënten hangt af van de mate van cognitie<br />
en abstractievermogen, sedatie,<br />
verlamming en/of beademing (Figuur<br />
1). Bij communicatief vaardige patiënten<br />
heeft de zelfrapportage van de<br />
patiënt de <strong>voor</strong>keur. Zowel de VAS als<br />
de NRS zijn valide methoden <strong>voor</strong> het<br />
rapporteren van pijn door de patiënt,<br />
waarbij de gevoeligheid <strong>voor</strong> de VAS (0-<br />
100 mm) en NRS (0-10) om verschillen<br />
in pijn waar te kunnen nemen ongeveer<br />
gelijk is [31]. Echter, de VAS is, in tegenstelling<br />
tot de NRS, niet gevalideerd<br />
<strong>voor</strong> pijnmeting bij patiënten op de IC.<br />
Daarnaast is de VAS niet altijd bruikbaar,<br />
omdat patiënten op de lijn van 0<br />
tot 100 mm de pijn moeten aanwijzen,<br />
wat bemoeilijkt kan worden door verminderde<br />
mobiliteit en het ontbreken<br />
van visuele hulpmiddelen zoals een bril.<br />
De VRS-4 is een eenvoudigere pijnschaal,<br />
waarbij patiënten of een cijfer<br />
tussen de 1 en 4 kunnen rapporteren, of<br />
de pijn kunnen omschrijven (geen pijn,<br />
milde pijn, gemiddelde pijn of ernstige<br />
pijn). Echter, de VRS-4 is minder gevoelig<br />
en dus robuuster dan de NRS en VAS<br />
[31]. Bij patiënten die communicatief<br />
vaardig zijn, wordt daarom bij <strong>voor</strong>keur<br />
de NRS (0-10) gebruikt.<br />
Bij beademde en gesedeerde patiënten<br />
ontbreekt de zelfrapportage van<br />
de patiënt. Daarom wordt gebruik<br />
gemaakt van gedragskenmerken en<br />
fysiologische parameters van de patiënt.<br />
De NVPS maakt gebruik van vier<br />
gedragskenmerken en twee fysiologische<br />
parameters en is <strong>voor</strong>alsnog alleen<br />
beperkt gevalideerd bij brandwonden<br />
patiënten. Voordat deze toegepast kan<br />
worden op de IC, zal de schaal eerst<br />
uitgebreider onderzocht moeten worden.<br />
Daarnaast kan het gebruik van<br />
fysiologische parameters misleidend<br />
zijn; parameters zoals hartfrequentie<br />
en bloeddruk worden beïnvloed door<br />
toegediende medicatie, zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />
bètablokkers en inotropica. Ook<br />
de PAIN-Algorithm combineert gedragskenmerken<br />
en fysiologische parameters,<br />
en betrekt daarbij tevens richtlijnen<br />
<strong>voor</strong> analgetische behandeling.<br />
Hoewel deze benadering zeer bruikbaar<br />
zal zijn bij het standaardiseren van<br />
de pijnmeting en management, is een<br />
belangrijke beperking van de schaal het<br />
ontbreken van de standaardisering van<br />
de gebruikte gedrags- en fysiologische<br />
kenmerken. Daardoor zal er een grote<br />
spreiding in interpretatie mogelijk zijn,<br />
<strong>voor</strong>tkomend uit de ervaringen van de<br />
verpleegkundigen [32].<br />
De meest recent ontwikkelde pijnschaal<br />
is de CPOT. Een <strong>voor</strong>deel van de<br />
CPOT is dat deze tevens toegepast kan<br />
worden in niet-beademde patiënten.<br />
Echter, de CPOT is gevalideerd <strong>voor</strong><br />
enkel één pijnlijke procedure (draaien<br />
van de patiënt). Daarbij was de specificiteit<br />
tijdens niet-pijnlijke interventies<br />
laag [33]. De CPOT zal daarom eerst<br />
verdere validatie moeten ondergaan,<br />
alvorens deze kan worden geïmplementeerd<br />
op de IC.<br />
De BPS is de enige objectieve pijnschaal<br />
die volledig gevalideerd is <strong>voor</strong> een<br />
uitgebreide IC-patiëntenpopulatie,<br />
waaronder chirurgische patiënten<br />
en patiënten met respiratoire insufficiëntie,<br />
multi-trauma, sepsis en niettraumatisch<br />
coma. Tevens is de BPS<br />
snel en eenvoudig te scoren door de<br />
verpleegkundige. Een nadeel van de<br />
BPS is de hoge non-respons - waarbij<br />
de laagst mogelijke score (BPS=3) gescoord<br />
wordt - die groter wordt indien<br />
patiënten dieper gesedeerd zijn. Dit<br />
wordt veroorzaakt doordat het scoren<br />
van de BPS een momentopname is<br />
van één minuut, en geen subjectieve<br />
informatie toelaat, waarin contextuele
FLOW-i<br />
PERFORMANCE WHEN YOU NEED IT MOST<br />
High-risk patients bring a wide variety of challenges<br />
to perioperative care. FLOW-i addresses the<br />
ventilatory challenge bringing high quality ventilatory<br />
support when needed.<br />
FLOW-i brings together high ventilation capabilities<br />
with modern anesthesia delivery features, thus<br />
enhancing the perioperative care of high risk and<br />
common patient categories alike.<br />
One of these features is the Volume Reflector<br />
tech nology allowing partial re-breathing of exhaled<br />
gases; when using low fresh gas flow settings, thanks<br />
to its reliability and in the presence of rapidly<br />
changing ventilatory conditions, clinicians will have<br />
better control to ensure diminished risk for hypoxic<br />
mixtures for the patient.<br />
The system’s module-based design ensures that the<br />
unit can be upgraded and adapted as new functions<br />
become available, or as clinical needs change.<br />
Structural details and operability are based on the<br />
ergonomic requirements of busy staff.<br />
With FLOW-i, more patients today can benefit from<br />
excellent quality ventilation during anesthetic care,<br />
enabling high performance when you need it most.<br />
The product may be pending regulatory approval to be marketed in your<br />
country. Contact your local MAQUET representative for more information.<br />
MAQUET Netherlands B.V.<br />
Postbus 388<br />
1200 AJ Hilversum<br />
www.maquet.com<br />
ELDERLY PATIENT OBESE PATIENT NEONATAL PATIENT CRITICALLY ILL<br />
PATIENT<br />
THORACIC PATIENT
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 13<br />
|<br />
referenties<br />
factoren van een langere <strong>voor</strong>liggende<br />
tijd meegenomen kunnen worden. Om<br />
deze hoge non-respons te <strong>voor</strong>komen,<br />
wordt aanbevolen de BPS samen met<br />
de NRS te gebruiken; beiden gescoord<br />
door de verpleegkundigen [9]. De<br />
BPS bevat objectieve informatie van<br />
het visuele gedrag op een moment,<br />
terwijl de NRS een globale impressie<br />
van pijn weergeeft, zoals verschillende<br />
contextuele parameters gedurende een<br />
langere tijd. Op deze manier wordt er<br />
een zo optimaal mogelijke inschatting<br />
van de pijn gemaakt bij gesedeerde en<br />
beademde patiënten.<br />
Bij beademde ‘conscious sedated’<br />
patiënten, die slechts beperkt kunnen<br />
communiceren, kan niet zonder<br />
meer worden uitgegaan van de gouden<br />
standaard, namelijk de zelfrapportage<br />
van de patiënt. De VAS zal<br />
niet bruikbaar zijn bij deze groep<br />
patiënten, omdat het aanwijzen van<br />
de pijn op een lijn moeilijk zal zijn<br />
door verminderde motoriek. Tevens<br />
is het gebruik van de VAS (0-100 mm),<br />
maar ook van de NRS (0-10) beperkt,<br />
als gevolg van verminderd begrip en<br />
abstractievermogen. Het verkrijgen<br />
van een pijnscore door zelfrapportage<br />
van de patiënt met behulp van de<br />
eenvoudige VRS-4 is vaak wel mogelijk.<br />
Tevens is BPS, gescoord door de<br />
verpleegkundige in recent onderzoek,<br />
valide gebleken [30]. Echter, om overen<br />
onderschatting van de pijnscore<br />
op basis van de BPS te <strong>voor</strong>komen,<br />
kan de BPS het best gebruikt worden<br />
in combinatie met de door de patiënt<br />
gescoorde VRS-4 . Ook in een<br />
eerdere studie werd aanbevolen een<br />
combinatie van zelfrapportage en een<br />
observationele schaal te gebruiken,<br />
indien getwijfeld wordt aan de betrouwbaarheid<br />
van de zelfrapportage<br />
van de patiënt. Iedere methode bevat<br />
hierbij unieke informatie. Zelfrapportage<br />
geeft primair het expressieve<br />
pijngedrag weer dat onder controle<br />
staat van hogere mentale processen.<br />
De observationele methode omvat dat<br />
gedrag dat minder onder invloed staat<br />
van de vrijwillige controle en meer<br />
automatisch gebeurt [34].<br />
Conclusie<br />
Bij patiënten die communicatief vaardig<br />
zijn, wordt aanbevolen een zelf<br />
gerapporteerde score van de patiënt<br />
te verkrijgen, met behulp van de NRS<br />
(range 0-10). Indien patiënten gesedeerd<br />
en beademd worden, is de BPS<br />
(3-12) in combinatie met de NRS (0-10),<br />
beiden gescoord door de verpleegkundige,<br />
een valide methode om de pijn<br />
<strong>voor</strong> de patiënt te kunnen inschatten.<br />
Indien het gebruik van de NRS door<br />
verminderd bewustzijn of begrip te<br />
complex blijkt, wat het geval is bij beademde<br />
‘conscious sedated’ patiënten,<br />
kan worden uitgeweken naar een eenvoudigere<br />
pijnschaal, de VRS-4 (range<br />
1-4). In dit geval wordt geadviseerd<br />
de VRS-4 te combineren met de BPS,<br />
gescoord door de verpleegkundige.<br />
1. Gelinas C., Management of pain in<br />
cardiac surgery ICU patients: have<br />
we improved over time? Intensive<br />
Crit Care Nurs 2007; 23: 298-303.<br />
2. Jacobi J., Fraser G.L., Coursin D.B.,<br />
et al., Clinical practice guidelines for<br />
the sustained use of sedatives and<br />
analgesics in the critically ill adult.<br />
Crit Care Med 2002; 30: 119-41.<br />
3. Walder B. and Tramer M.R., Analgesia<br />
and sedation in critically ill<br />
patients. Swiss Med Wkly 2004; 134:<br />
333-46.<br />
4. Puntillo K.A., Wild L.R., Morris<br />
A.B., et al. Practices and predictors<br />
of analgesic interventions for adults<br />
undergoing painful procedures. Am J<br />
Crit Care 2002; 11: 415-29; quiz 30-1.<br />
5. Chanques G., Jaber S., Barbotte E.,<br />
et al. Impact of systematic evaluation<br />
of pain and agitation in an intensive<br />
care unit. Crit Care Med 2006; 34:<br />
1691-9.<br />
6. Hamill-Ruth R.J. and Marohn M.L.<br />
Evaluation of pain in the critically ill<br />
patient. Crit Care Clin 1999; 15: 35-54,<br />
v-vi.<br />
7. Puntillo K.A. Pain experiences of<br />
intensive care unit patients. Heart<br />
Lung 1990; 19: 526-33.<br />
8. Merskey H.B.N. Classification of<br />
chronic pain: descriptions of chronic<br />
pain syndromes and definitions of<br />
pain terms. 2nd ed. 1994, Seattle:<br />
IASP Press. 209-14.<br />
9. Ahlers S.J., van Gulik L., van der<br />
Veen A.M., et al. Comparison of<br />
different pain scoring systems in<br />
critically ill patients in a general ICU.<br />
Crit Care 2008; 12: R15.<br />
10. Huskisson E.C. Measurement of<br />
pain. Lancet 1974; 2: 1127-31.<br />
11. DeLoach L.J., Higgins M.S., Caplan<br />
A.B. and Stiff J.L. The visual analog<br />
scale in the immediate postoperative<br />
period: intrasubject variability and<br />
correlation with a numeric scale.<br />
Anesth Analg 1998; 86: 102-6.<br />
12. Grossman S.A., Sheidler V.R.,<br />
McGuire D.B., et al. A comparison of<br />
the Hopkins Pain Rating Instrument<br />
with standard visual analogue and<br />
verbal descriptor scales in patients<br />
with cancer pain. J Pain Symptom<br />
Manage 1992; 7: 196-203.<br />
13. Berthier F., Potel G., Leconte P.,<br />
Touze M.D. and Baron, D. Comparative<br />
study of methods of measuring<br />
acute pain intensity in an ED. Am J<br />
Emerg Med 1998; 16: 132-6.<br />
14. Bergh I., Sjostrom B., Oden A. and<br />
Steen, B. An application of pain rating<br />
scales in geriatric patients. Aging<br />
(Milano) 2000; 12: 380-7.<br />
15. Puntillo K. and Weiss S.J. Pain: its<br />
mediators and associated morbidity<br />
in critically ill cardiovascular surgical<br />
patients. Nurs Res 1994; 43: 31-6.<br />
16. Blenkharn A., Faughnan S. and Morgan,<br />
A. Developing a pain assessment<br />
tool for use by nurses in an adult<br />
intensive care unit. Intensive Crit<br />
Care Nurs 2002; 18: 332-41.<br />
17. Kremer E., Atkinson J.H. and Ignelzi,<br />
R.J. Measurement of pain: patient<br />
preference does not confound pain<br />
measurement. Pain 1981; 10: 241-8.<br />
18. Schnakers C. and Zasler N.D. Pain<br />
assessment and management in disorders<br />
of consciousness. Curr Opin<br />
Neurol 2007; 20: 620-6.<br />
19. Payen J.F., Bru O., Bosson J.L., et al.<br />
Assessing pain in critically ill sedated<br />
patients by using a behavioral pain<br />
scale. Crit Care Med 2001; 29: 2258-<br />
63.<br />
20. Young J., Siffleet J., Nikoletti S. and<br />
Shaw, T. Use of a Behavioural Pain<br />
Scale to assess pain in ventilated,<br />
unconscious and/or sedated patients.<br />
Intensive Crit Care Nurs 2006; 22:<br />
32-9.<br />
21. Aissaoui Y., Zeggwagh A.A., Zekraoui<br />
A., Abidi K. and Abouqal R. Validation<br />
of a behavioral pain scale in critically<br />
ill, sedated, and mechanically<br />
ventilated patients. Anesth Analg<br />
2005; 101: 1470-6.<br />
22. Gelinas C., Fillion L., Puntillo K.A.,<br />
Viens, C. and Fortier M. Validation<br />
of the critical-care pain observation<br />
tool in adult patients. Am J Crit Care<br />
2006; 15: 420-7.<br />
23. Ambuel B., Hamlett K.W., Marx<br />
C.M. and Blumer, J.L. Assessing<br />
distress in pediatric intensive care<br />
environments: the COMFORT scale.<br />
J Pediatr Psychol 1992; 17: 95-109.<br />
24. Mateo O.M. and Krenzischek D.A. A<br />
pilot study to assess the relationship<br />
between behavioral manifestations<br />
and self-report of pain in postanesthesia<br />
care unit patients. J Post<br />
Anesth Nurs 1992; 7: 15-21.<br />
25. Gelinas C. and Johnston C. Pain<br />
assessment in the critically ill<br />
ventilated adult: validation of the<br />
Critical-Care Pain Observation Tool<br />
and physiologic indicators. Clin J<br />
Pain 2007; 23: 497-505.<br />
26. Puntillo K.A., Miaskowski C., Kehrle<br />
K., et al. Relationship between<br />
behavioral and physiological indicators<br />
of pain, critical care patients’<br />
self-reports of pain, and opioid<br />
administration. Crit Care Med 1997;<br />
25: 1159-66.<br />
27. Merkel S., Voepel-Lewis T. and<br />
Malviya S. Pain assessment in infants<br />
and young children: the FLACC<br />
scale. Am J Nurs 2002; 102: 55-8.<br />
28. Odhner M., Wegman D., Freeland<br />
N., Steinmetz A. and Ingersoll G.L.<br />
Assessing pain control in nonverbal<br />
critically ill adults. Dimens Crit Care<br />
Nurs 2003; 22: 260-7.<br />
29. Kress J.P., Pohlman A.S., O’Connor<br />
M.F., and Hall J.B. Daily interruption<br />
of sedative infusions in critically<br />
ill patients undergoing mechanical<br />
ventilation. N Engl J Med 2000; 342:<br />
1471-7.<br />
30. Ahlers S.J., van der Veen A.M., van<br />
Dijk M., Tibboel D. and Knibbe C.A.<br />
The use of the Behavioral Pain Scale<br />
to assess pain in conscious sedated<br />
patients. Anesth Analg; 110: 127-33.<br />
31. Breivik E.K., Bjornsson G.A. and<br />
Skovlund E. A comparison of pain<br />
rating scales by sampling from<br />
clinical trial data. Clin J Pain 2000; 16:<br />
22-8.<br />
32. Li D., Puntillo K. and Miaskowski C.<br />
A review of objective pain measures<br />
for use with critical care adult<br />
patients unable to self-report. J Pain<br />
2008; 9: 2-10.<br />
33. Gelinas C., Harel F., Fillion L.,<br />
Puntillo K.A. and Johnston C.C.<br />
Sensitivity and specificity of the<br />
critical-care pain observation tool<br />
for the detection of pain in intubated<br />
adults after cardiac surgery. J Pain<br />
Symptom Manage 2009; 37: 58-67.<br />
34. Hadjistavropoulos T. and Craig<br />
K.D. A theoretical framework for<br />
understanding self-report and<br />
observational measures of pain: a<br />
communications model. Behav Res<br />
Ther 2002; 40: 551-70.
14 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />
1 Afdeling anesthesiologie, Intensive Care en<br />
Pijnbehandeling, St. Antonius Ziekenhuis,<br />
Pacemakers en interne<br />
contactinformatie<br />
cardiale defibrillatoren,<br />
L.J. Bras<br />
Anesthesioloog-intensivist<br />
St. Antonius Ziekenhuis<br />
Postbus 2500<br />
perioperatieve<br />
3430 EM Nieuwegein.<br />
Email l.bras@antoniusziekenhuis.nl<br />
behandeling en veiligheid<br />
L.J. Bras, MD 1<br />
B.D. Westerhof, MD 2<br />
E.P.A. van Dongen, MP PhD 1<br />
Nieuwegein<br />
2 Afdeling Anesthesiologie en Intensive Care,<br />
Haga Ziekenhuis, Den Haag<br />
samenvatting Een pacemaker wordt ingebracht indien in het hart onvoldoende elektrische activiteit<br />
ontstaat met daaropvolgend een adequate mechanische contractie. Uiteraard is de behandeling<br />
van ritmestoornissen en geleidingsstoornissen primair gericht op de onderliggende oorzaak, bij<strong>voor</strong>beeld<br />
myocardischemie. Bij de patiënt met een pacemaker dient de anesthesioloog geïnformeerd te zijn<br />
over het type pacemaker en deze perioperatief te controleren. In dit artikel worden de verschillende<br />
typen pacemakers en de te nemen perioperatieve maatregelen besproken.<br />
Inleiding<br />
Een pacemaker wordt bij een patiënt<br />
ingebracht als er onvoldoende elektrische<br />
activiteit in het hart ontstaat met<br />
daaropvolgend een adequate mechanische<br />
contractie. Dit kan kortdurend,<br />
intermitterend of <strong>voor</strong>tdurend plaats<br />
vinden. De pacemaker bestaat uit een<br />
pulsegenerator, batterij met software<br />
en transveneuze of epicardiale leads<br />
naar de boezems of kamers van het hart.<br />
De richtlijnen van de American Heart<br />
Association en American College of<br />
Cardiology [1] en de European Society<br />
of Cardiology [2] <strong>voor</strong> pacemaker en<br />
ICD implantatie zijn te raadplegen op<br />
internet: http://circ.ahajournals.org. De<br />
belangrijkste indicaties <strong>voor</strong> een pacemaker<br />
zijn [3]:<br />
1. Sick sinus syndrome<br />
2. Symptomatische sinusbradycardie<br />
3. Atriumfibrillatie met trage ventriculaire<br />
respons<br />
4. 3 e graad Atrial-Ventriculaire dissociatie<br />
5. Verlengd QT tijd syndrome<br />
6. Bifasciculair of trifasciculair blok<br />
7. Chronische neuromusculaire ziekten<br />
met cardiale geleidingsstoornissen<br />
8. Recidiverende collapse bij hypersensitive<br />
sinus caroticus syndroom<br />
9. Hypertrofische cardiomyopathie met<br />
AV geleidingstoornissen<br />
10. Hartfalen met cardiac resynchronisation<br />
therapy<br />
De indicaties <strong>voor</strong> cardiac resynchronisation<br />
therapy, CRT en internal cardiac<br />
defribillator, ICD komen later aan de<br />
orde<br />
Naamgeving en typen<br />
pacemakers<br />
De functies van de pacemakers zijn vastgesteld<br />
volgens de NASPE/BPEG [4]<br />
naamgeving code. Deze code bestaat uit<br />
vijf letters, in een aantal gevallen worden<br />
alleen de eerste drie gebruikt. De eerste<br />
positie in de code staat <strong>voor</strong> de kamer<br />
of kamers waar gestimuleerd wordt. A<br />
in het atrium, V in de ventrikel, D (dual)<br />
in beiden. De tweede positie in de code<br />
verwijst naar de kamer of kamers waarin<br />
de sensing plaats vindt, A atrium, V ventrikel<br />
en D beiden.<br />
De letters P en R in deze posities betekenen<br />
respectievelijk een spontane atriale<br />
depolarisatie en een spontane ventriculaire<br />
depolarisatie. De derde positie<br />
in de code staat <strong>voor</strong> de wijze waarop<br />
de pacemaker reageert op de sensing: I<br />
(inhibitie), de pacemaker inhibeert de<br />
outputstimulatie en start een nieuwe<br />
cyclus en T( trigger), betekent output<br />
is getriggerd op het sensing signaal. D<br />
betekent dual en is alleen van toepassing<br />
op een AV pacemaker. De vierde positie<br />
verwijst naar de frequentie modulatie: R<br />
een sensor kan de frequentie moduleren<br />
bij inspanning. De vijfde positie in de<br />
code: O afwezig, A atriaal, V ventriculair,<br />
D dual, geeft aan of in beide atria<br />
of beide ventrikels gestimuleerd kan<br />
worden. Ook wordt met de vijfde letter<br />
wel aangegeven of de ICD in antitachycardie<br />
mode kan stimuleren of een shock<br />
kan afgeven of beide. De levensduur van<br />
een pacemaker is afhankelijk van het<br />
gebruik, continue stimuleren kost uiteraard<br />
meer energie dan tijdelijk.<br />
Bij plaatsing van een definitieve pacemaker<br />
is het van belang dat er een goede<br />
sensing is met een minimale amplitude<br />
van het intracardiale ECG-signaal. Voor<br />
het atrium is de ondergrens 1,5 mV en<br />
<strong>voor</strong> de ventrikel 5 mV. Voor de stimulatiedrempel<br />
geldt maximaal 1,5 V <strong>voor</strong><br />
het atrium en 1,0 V <strong>voor</strong> de ventrikel. De<br />
gebruikte energie is de geleverde output<br />
keer de stroomsterkte keer de tijdsduur<br />
in formule E= Vt 2 /R. V 2 t is instelbaar<br />
en de weerstand R is afhankelijk van de<br />
positie van de lead en de prikkelbaarheid<br />
van het myocard. Standaard wordt<br />
er bipolair gepaced omdat dit energiezuiniger<br />
is. Bij unipolaire pacing is het<br />
metalen kastje van de pacemaker de<br />
andere elektrode waardoor bij uitname<br />
niet meer gestimuleerd kan worden.<br />
De batterij van een pacemaker wordt
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 15<br />
|<br />
langzaam zwakker en valt niet plotseling<br />
uit. Per fabrikant verschillen de signalen<br />
<strong>voor</strong> elective replacement indicator<br />
(ERI) of end of life (EOL). Per fabrikant<br />
is ook verschillend de vertraging van de<br />
maximale pacefrequentie, het overschakelen<br />
naar een energie zuinige modus als<br />
DOO of VOO, maar ook onderscheiden<br />
fabrikanten zich in de stimulatie frequentie<br />
na plaatsing van een magneet<br />
op de pacemaker. Alle fabrikanten in de<br />
Verenigde Staten hebben bovendien een<br />
24/7 helpdesk.<br />
Het type pacemaker dat geïmplanteerd<br />
wordt is afhankelijk van het ziektebeeld<br />
en de ritmestoornissen. De eenvoudigste<br />
systemen zijn een enkelvoudige draad<br />
in het atrium of de ventrikel. Vervolgens<br />
een AV pacemaker met en draad<br />
in het atrium en de ventrikel. Hiermee<br />
kan de sequentiële contractie van het<br />
sinusritme worden nagebootst. Het depolarisatiefront<br />
en de daaropvolgende<br />
contractie van de kamer verloopt anders<br />
met een ventriculaire draad dan ‘<br />
de natuurlijke weg’ via het geleidingssysteem<br />
bestaande uit de AV knoop, de<br />
bundels van His en de Purkinjevezels. Bij<br />
pacing vanuit de rechter kamer treedt<br />
er dan ook dyssynchronisatie op van de<br />
kamercontracties leidend tot vermindering<br />
van de ejectiefractie.<br />
Bij hartfalen wordt tegenwoordig gekozen<br />
<strong>voor</strong> het toepassen van cardiac<br />
resynchronisation therapy (CRT). Hierbij<br />
wordt een atriale en biventriculair<br />
pacemaker ingebracht door het plaatsen<br />
van een extra lead in de sinus coronarius.<br />
Deze extra lead mondt uit in het rechter<br />
atrium.<br />
Wanneer een patiënt potentieel behandeling<br />
behoeft <strong>voor</strong> ventriculaire tachycardieën<br />
of ventrikelfibrilleren wordt<br />
een internal cardiac defribillator (ICD)<br />
ingebracht met een shock elektrode in<br />
de rechter kamer. Alle ICD’s hebben<br />
naast het shockgedeelte een pacemakerfunctie<br />
<strong>voor</strong> antibradycardie pacing,<br />
postshockpacing en antitachycardie pacing<br />
<strong>voor</strong> overpacing bij tachycardieën.<br />
De ICD geeft gedurende zeer korte tijd<br />
een hoog vermogen af, de shockdrempel<br />
die gehanteerd wordt is 10-15 Joule. Bij<br />
VT of VF worden er shocks afgegeven<br />
met toenemende energie tot 35 J. Per gedetecteerde<br />
aritmie worden er maximaal<br />
vijf of zes shocks afgegeven.<br />
Cardiac resynchronisatie therapie met<br />
pacemaker (CRT-P) wordt toegepast bij<br />
patiënten in NYHA klasse III of IV met<br />
een LVF < 35 % of andere tekenen van<br />
hartfalen en een verlengde QRS tijd ><br />
120 m sec. Bij <strong>voor</strong>keur in de fase dat zij<br />
nog asymptomatisch zijn om het ontstaan<br />
van ventriculaire dysfunctie verder<br />
te <strong>voor</strong>komen [5].<br />
Een ICD indicatie is preventie van plotselinge<br />
cardiale dood, sudden cardiac<br />
death (SCD). SCD kan optreden op basis<br />
van ischemische en niet ischemische<br />
cardiomyopathie. Indien er na optimale<br />
medicamenteuze behandeling (ACE<br />
remmer, B blokker en statine) en of interventie<br />
(PCI of hartchirurgie) nog een<br />
verhoogd risico bestaat, wordt een ICD<br />
geplaatst. Na een arrest, persisterende<br />
ischemie meer dan veertig dagen na PCI<br />
of drie maanden na CABG of spontane<br />
sustained VT bij structurele hartziekte<br />
en congenitale RVdysplasie bestaat<br />
eveneens een indicatie <strong>voor</strong> een ICD<br />
plaatsing. Contraindicatie zijn onderliggende<br />
oorzaken <strong>voor</strong> VT/VF als acuut<br />
infarct, elektrolytstoornissen, acidose of<br />
hypoxaemie.<br />
Risico’s tijdens anesthesie<br />
De pacemaker kan defect raken of disfunctioneren<br />
tijdens een operatie. De<br />
defecten kunnen ontstaan door directe<br />
beschadiging zoals dislocatie van de<br />
leads of door elektromagnetische interferentie.<br />
De elektromagnetische interferentie<br />
kan leiden tot het doorbranden<br />
van de generator, het smelten van de<br />
isolatiebescherming van de leads en/of<br />
verwarmen van het myocard. Oorzaken<br />
van elektromagnetische interferentie<br />
kunnen zijn diathermie, maar ook steenvergruizers,<br />
radiotherapeutische behandelingen<br />
en MRI scans.<br />
Disfunctioneren van een pacemaker kan<br />
optreden door het opvangen van onjuiste<br />
elektrische signalen die gezien worden<br />
als cardiale elektrische activiteit waardoor<br />
niet juist wordt gesensed en/of gestimuleerd.<br />
Bij een ICD kan ten onrechte<br />
door diathermie storing VT/VF worden<br />
gedetecteerd. Ook kan door veranderde<br />
prikkelbaarheid van het myocard tgv<br />
ischemie, interne milieu wijzigingen<br />
als acidose of elektrolytafwijkingen en<br />
farmaca verstoring optreden door een<br />
verminderde of verhoogde gevoeligheid.<br />
Om onnodige shocktherapie te <strong>voor</strong>komen<br />
is het raadzaam de ICD uit te zetten<br />
tijdens anesthesie. De patiënt is dan<br />
niet meer beveiligd door automatische<br />
defibrillatie. Mechanische bewegingen<br />
van de thorax bij<strong>voor</strong>beeld door instrumentarium<br />
kan de rate response van een<br />
geavanceerde pacemaker stimuleren<br />
waardoor wordt gepaced met een te<br />
hoge frequentie.<br />
Specifieke perioperatieve<br />
maatregelen en<br />
anesthesiologisch beleid<br />
Het is mogelijk de pacemaker en/of ICD<br />
<strong>voor</strong> de operatie met de programmer,<br />
de computer waarmee de pacemaker of<br />
ICD geprogrammeerd wordt, door een<br />
technicus van de cardiomeettechniek<br />
op een veilige modus in te laten stellen.<br />
Hierbij wordt de rate response uitgezet<br />
en de pacemaker op een vaste frequentie<br />
ingesteld. Ook wordt het shockgedeelte<br />
en de antitachycardiepacing van de<br />
ICD uitgezet om te <strong>voor</strong>komen dat er<br />
op basis van foutieve signalen gestimuleerd,<br />
geïnhibeerd of geshockt wordt.<br />
Sommigen geven er de <strong>voor</strong>keur aan de<br />
pacemaker op DOO of VOO in te stellen<br />
zodat er geen storing optreedt door de<br />
diathermie, met het risico van het uitlokken<br />
van VT/VF door een “spike on T”.<br />
Wanneer er sprake is van spoed, geen<br />
cardiomeettechniek beschikbaar is, of<br />
er sprake is van onjuist functioneren van<br />
de pacemaker of ICD kan een magneet<br />
gebruikt worden. De magneet, die op<br />
de huid boven het apparaat wordt gehouden,<br />
zal de modus van de pacemaker<br />
of ICD naar een minder geavanceerde<br />
instelling overzetten. Afhankelijk van<br />
de fabrikant zal de pacemaker overschakelen<br />
op fixed rate pacing al dan niet<br />
gesenset. Het shockgedeelte van de<br />
ICD zal zich uitschakelen. De magneet<br />
truc kan ook toegepast worden bij bij<strong>voor</strong>beeld<br />
onjuiste shocks bij patiënten<br />
ten tijde van misinterpretatie van snel<br />
atriumfibrilleren. De magneet zal de<br />
pacemaker niet uitzetten. Wanneer<br />
de magneet niet werkt is een tweede<br />
magneet nodig in dezelfde positie. Bij<br />
het verwijderen van de magneet zal de<br />
pacemaker en ICD weer de geprogrammeerde<br />
instelling aannemen. Het shockgedeelte<br />
is dan weer aktief.<br />
Bij het preoperatief onderzoek is het van<br />
belang de indicatie van de pacemaker- of<br />
ICDplaatsing te achterhalen. Hieruit<br />
valt mogelijk af te leiden of de patiënt<br />
een verminderde linkerkamerfunctie<br />
heeft, myocardiale ischemie, cardiomyopathie<br />
of een doorgemaakt arrest.<br />
Daarnaast is informatie van belang over<br />
het onderliggende hartritme, is er een<br />
eigen escaperitme of is de patiënt volledig<br />
afhankelijk van de pacemaker. Het<br />
laatste kan worden vastgesteld tijdens<br />
het instellen van de pacemaker preoperatief.<br />
Bij ICD ’s dient geïnformeerd te<br />
worden naar het tijdig en juist defibrilleren<br />
en de frequentie daarvan. Preoperatieve<br />
controle van de elektrolyten en een
Bij perifere neuropathische pijn<br />
maximaal 1 uur aanbrengen<br />
3 maanden pijnverlichting 1-3<br />
Zie <strong>voor</strong> de verkorte productinformatie elders in dit blad
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 17<br />
|<br />
X-thorax zijn noodzakelijk om onnodige<br />
ritmestoornissen op basis van elektrolytverstoring<br />
te <strong>voor</strong>komen en het verloop<br />
van de leads vast te stellen. Duidelijke afspraken<br />
over de pacemakerinstelling en<br />
ICD-instelling in het perioperatieve traject<br />
moeten gemaakt zijn. Een magneet<br />
dient aanwezig te zijn op de afdeling.<br />
Tijdens de anesthesie is het van belang<br />
bij patiënten met een ICD een uitwendige<br />
defibrillator paraat te hebben (externe<br />
defib-pads overwegen afhankelijk<br />
van perioperatieve toegankelijkheid van<br />
de thorax) evenals het beschikbaar hebben<br />
van een externe en of transveneuze<br />
pacemaker. Veel defibrillatoren hebben<br />
tegenwoordig een externe pacemakerfunctie.<br />
Het heeft de <strong>voor</strong>keur centraal<br />
veneuze katheters aan de contralaterale<br />
zijde in te brengen om isolatiebeschadiging<br />
met de naaldtip te <strong>voor</strong>komen. Het<br />
plaatsen van arteria pulmonalis katheters<br />
wordt ontraden vanwege het risico op<br />
verstrengeling en knopen van de katheter<br />
met de leads met als risico dislocatie<br />
van de lead. Na hartchirurgie is het<br />
veiliger tijdelijk epicardiale leads aan te<br />
brengen omdat de transveneuze pacemaker<br />
mogelijk perioperatief gedisloceerd<br />
raakt. Het gebruik maken van bipolaire<br />
diathermie <strong>voor</strong>komt veel storing van de<br />
pacemaker-sensing. Verminderde prikkelbaarheid<br />
van het myocard door bv<br />
acidose, alkalose, hyperkaliaemie, hypoxie<br />
en myocardischemie kan ook de oorzaak<br />
zijn van het niet functioneren van<br />
de pacemaker. Ook farmaca kunnen de<br />
prikkelbaarheid beïnvloeden. Antiaritmica<br />
verhoogt deze, catecholamines verlaagt<br />
de prikkelbaarheid. Bij defibrillatie<br />
of cardioversie zal de pulsegenerator<br />
met een zo laag mogelijke veldspanning<br />
belast moeten worden om beschadiging<br />
te <strong>voor</strong>komen. De paddels moeten daar<strong>voor</strong><br />
zover mogelijk van de generator<br />
geplaatst worden.<br />
In de postoperatieve fase zal de pacemaker<br />
of ICD teruggeprogrammeerd moeten<br />
worden. Bij ICD patiënten is tot dat<br />
moment ritmebewaking noodzakelijk.<br />
Na thorax en hartchirurgische ingrepen<br />
moet de pacemaker en ICD opnieuw<br />
gecontroleerd worden. Bij het gebruik<br />
van een magneet is het niet strikt noodzakelijk.<br />
Uiteraard is aandacht <strong>voor</strong> het<br />
onderliggend cardiaal lijden bij de patiënt<br />
in deze fase ook van belang.<br />
Conclusie<br />
De patiënt met een pacemaker of ICD<br />
kan veilig een operatie ondergaan onder<br />
anesthesie mits er <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen<br />
worden getroffen door het aanpassen<br />
van de instellingen van het apparaat, er<br />
voldoende kennis aanwezig is bij het<br />
team van de werking van de pacemaker<br />
en ICD en de onderliggende cardiale<br />
problematiek wordt erkend.<br />
r e f e r e n t i e s<br />
1. J Am Coll Cardiol 2008,51:1-62 Site ACC/AHA;<br />
http//:ahajournals.org.<br />
2. Guidelines for cardiac pacing and cardiac resynchronization<br />
therapy, European Heart Journal<br />
2007,28: 2256-2295/ www.escario.org.<br />
3. Cardiac pacing & ICD: KA Ellenbogen, MA<br />
Wood, Blackwell Publishing 2008: p5-44<br />
4. Site NASPE/BPEG.<br />
5. Moss A.J. et.al. Cardiac-Resynchronization<br />
Therapy for the preventions of heart-failure<br />
events, N Engl J med 2009;361:1329-38.<br />
Nieuwe ontwikkelingen<br />
op perfusiegebied in<br />
een veranderende cardiochirurgische<br />
omgeving<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />
Afdeling Perfusie, St. Antonius Ziekenhuis,<br />
Nieuwegein<br />
contactinformatie<br />
Mw. T.P.A. Roosenhoff<br />
Klinisch perfusionist<br />
St. Antonius Ziekenhuis<br />
Postbus 2500<br />
3430 EM Nieuwegein<br />
Email perfusie@antoniusziekenhuis.nl<br />
T.P.A. Roosenhoff EKP<br />
P.J. van den Barselaar EKP<br />
samenvatting Nieuwe ontwikkelingen zoals minimaal invasieve technieken<br />
op cardiochirurgisch gebied, vragen om aanpassingen en zo mogelijk<br />
verbeteringen van de perfusietechnische ondersteuning bij cardiothoracale<br />
operaties. Hierbij spelen de keuze van de materialen zoals pompslang, pomp,<br />
mate van hemodilutie en bloedbesparende technieken een belangrijke rol. In<br />
dit artikel wordt ingegaan op een aantal van deze aspecten van de perfusie.<br />
Inleiding<br />
De laatste jaren staat minimaal invasieve<br />
hartchirurgie wereldwijd meer<br />
en meer in de belangstelling.<br />
Dit maakt een aanpassing van de perfusietechnieken<br />
noodzakelijk. Het<br />
palet loopt van het toepassen van een<br />
verkleind circuit, het zogenaamde Minimaal<br />
Extracorporaal Circulatiesysteem<br />
(MECC) bij de minder complexe<br />
coronair operaties, tot een aangepast<br />
MECC systeem bij aortaklepoperaties<br />
(eventueel gecombineerd met een<br />
coronairoperatie) bij mediane sternotomie<br />
en endoscopische hartoperaties.<br />
De overgang naar de minimaal invasieve<br />
chirurgische benadering zoals de<br />
Heartport of Port Access procedure,<br />
toegepast bij mitraalklepvervanging<br />
of reparatie, het sluiten van een atrium<br />
septum defect of verwijderen van
18 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
een intra-atriale tumor of thrombus<br />
vraagt aanpassing op perfusietechnisch<br />
gebied. Verder wordt meer en meer<br />
een beroep gedaan op de perfusionist,<br />
om een Life Support systeem te instaleren,<br />
en op deze wijze een dagen<br />
of soms wekenlange hart en/ of long<br />
ondersteuning te bieden. Deze laatste<br />
toepassing zal in dit artikel niet worden<br />
besproken.<br />
Heartport, port access of<br />
Minimaal Invasieve Mitraalklep<br />
Chirurgie (MIMC)<br />
Sedert begin jaren zestig worden mitraalklep<br />
operaties uitgevoerd, zowel<br />
plastieken als vervangingen. In die tijd<br />
was de toegang tot het hart via een laterale<br />
benadering. Later werd de mediane<br />
sternotomie, waarbij het borstbeen<br />
wordt gekliefd, de gouden standaard<br />
<strong>voor</strong> de meeste hartchirurgische ingrepen.<br />
Sinds ruim 10 jaar wordt in het<br />
kader van de opkomende minimaal<br />
invasieve chirurgische benadering, in<br />
toenemende mate de laterale incisie<br />
opnieuw toegepast, waarbij kan worden<br />
volstaan met een kleinere snede,<br />
dankzij de ondersteuning van endoscopische<br />
apparatuur. De naam Heartport,<br />
die vaak gebruikt wordt <strong>voor</strong> deze<br />
toegepaste techniek, is afkomstig van<br />
de firma Heartport Inc. in Redwood<br />
City, die de instrumenten en canules<br />
<strong>voor</strong> deze ingrepen ontwikkelde en<br />
vervaardigt. De techniek, zoals die in<br />
het St. Antonius Ziekenhuis wordt uitgevoerd,<br />
is ontstaan door aanpassingen<br />
van de Heartport procedure en reeds<br />
bestaande en beproefde technieken,<br />
op het gebied van chirurgie, perfusie<br />
en anesthesie. Meer nog dan bij de<br />
conventionele ingrepen is een goede<br />
samenwerking tussen de disciplines en<br />
een juiste expertise van belang.<br />
In principe komen alle patiënten, die<br />
een mitraalklep operatie moeten ondergaan<br />
<strong>voor</strong> deze techniek in aanmerking.<br />
Ook kunnen patiënten die een gecombineerde<br />
ingreep moeten ondergaan<br />
aan mitraalklep, tricuspidaalklep en/<br />
of atriumseptum, met deze techniek<br />
behandeld worden. De andere hartkleppen<br />
en de meeste kransslagaders<br />
zijn echter onbereikbaar via deze rechts<br />
laterale thoracoscopische benadering.<br />
Hierbij zal dus een andere toegang gevonden<br />
moeten worden, of zal sternotomie<br />
noodzakelijk blijven. Bij patiënten<br />
met ernstige atherosclerose van de<br />
aorta, en/of iliacale arteriële vaten kan<br />
het technisch onmogelijk zijn liescanulatie<br />
toe te passen, wat <strong>voor</strong> deze wijze<br />
van perfusie geven het meest gangbaar<br />
is. Eveneens kan de laterale toegang<br />
tot het mediastinum, bij patiënten met<br />
pleurale adhaesies in de rechter thoraxholte,<br />
ernstig worden bemoeilijkt. In<br />
deze situaties kan dan worden uitgeweken<br />
naar de conventionele benadering<br />
middels sternotomie.<br />
Het belangrijkste <strong>voor</strong>deel van de thoracoscopische<br />
MIMC, ligt in het feit<br />
dat het borstbeen intact blijft, en dat<br />
er bijna geen spreiding van de ribben<br />
plaats vindt. De patiënt heeft hierdoor,<br />
duidelijk minder en ook een kortere<br />
postoperatieve pijn. Hierdoor kan hij<br />
sneller worden gemobiliseerd, en kan<br />
de patiënt eerder ontslagen worden<br />
uit het ziekenhuis, wat naast <strong>voor</strong>deel<br />
<strong>voor</strong> de patiënt, ook een kortere opnameduur<br />
met zich meebrengt. Deze<br />
snellere mobilisatie en ontslag van de<br />
patiënt, vraagt om een adequate pijnmedicatie<br />
door de verantwoordelijk<br />
anesthesioloog. De patiënt kan tevens<br />
sneller zijn dagelijkse werkzaamheden<br />
hervatten. Het veelal geringer chirurgische<br />
trauma met kleiner wondoppervlak<br />
resulteert in een geringer<br />
bloedverlies en leidt tot een afname in<br />
het gebruik van bloedproducten. Voor<br />
veel patiënten blijken de kleinere en<br />
minder opvallende littekens een bijkomend<br />
cosmetisch <strong>voor</strong>deel te zijn.<br />
De techniek<br />
De patiënt ligt tijdens de operatie in<br />
rugligging, met een verhoging onder<br />
de rechter thoraxhelft (left lateral tilt).<br />
De rechter elleboog is wat gebogen<br />
en hangt naar beneden. Hierbij is het<br />
van belang dat er geen tractie is aan<br />
de schouder en dientengevolge aan de<br />
plexus brachialis en wordt aandacht<br />
besteedt aan de bescherming van de<br />
n. ulnaris. Gezien de laterale thoracoscopische<br />
chirurgische benadering, is<br />
het vereist dat de anesthesioloog een<br />
gescheiden longventilatietechniek toepast,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld met een dubbellumentube,<br />
bronchusblokker of uni-vent<br />
tube. Bij het steriel afdekken wordt<br />
rekening gehouden met een eventuele<br />
sternotomie en worden beide liezen<br />
vrijgehouden. Externe defribilatorpads<br />
worden aangebracht, aangezien interne<br />
defibrillatie zoals bij de conventionele<br />
toegang, onmogelijk is in verband met<br />
de thoracoscopische benadering en<br />
ruimtegebrek <strong>voor</strong> eventuele interne<br />
paddles. Bij klepchirurgie is het noodzakelijk<br />
om perioperatief, eventuele<br />
geleidingsstoornissen te kunnen corrigeren<br />
met een externe pacemaker.<br />
Aangezien het veelal onmogelijk of<br />
technisch lastig is <strong>voor</strong> de chirurg om<br />
bij deze techniek een pacemakerdraad<br />
op het epicard van de rechter kamer te<br />
plaatsen wordt door de anesthesioloog<br />
na inleiding een transveneuze (flow directed)<br />
pacemakerdraad ingebracht via<br />
de v. jugularis interna naast de geplaatste<br />
centrale lijn. Deze draad zal pas later<br />
aan het eind van de ingreep, in de juiste<br />
positie worden gepositioneerd, aangezien<br />
een reeds in de kamer geplaatste<br />
pacemakerdraad, de canulatie vanuit de<br />
v. cava inferior kan hinderen. Deze 60<br />
cm lange canule wordt namelijk vanuit<br />
de lies opgevoerd tot dat de tip hiervan<br />
in de v.cava superior ligt en daarmee<br />
zowel het atrium als beide venae cavae<br />
draineert.<br />
De minimale incisie, zorgt er<strong>voor</strong> dat<br />
er op perfusietechnisch gebied aanpassingen<br />
gemaakt moeten worden. Om<br />
het zicht <strong>voor</strong> de chirurg zo optimaal<br />
mogelijk te houden, wordt de a. femoralis<br />
als ook de v. femoralis gecanuleerd.<br />
Middels een 3 cm lange incisie in de<br />
rechterliesplooi, worden beide vaten<br />
vrijgelegd.<br />
Na heparinisatie wordt eerst de veneuze<br />
canule ingebracht, alvorens de<br />
arterieel te canuleren. Zoals reeds gezegd,<br />
deze 60 cm lange venueze canule<br />
wordt opgevoerd via de v. femoralis,<br />
door het rechter atrium tot in v. cava<br />
superior. Via transoesophageale echobeelden,<br />
controleert de anaeshesioloog<br />
of deze veneuze canule op de juiste<br />
plaats gesitueerd is, zodat zeker is dat<br />
er voldoende veneuze drainage is en<br />
de cardiac index van 2.4 L/min/m 2 kan<br />
worden bereikt.<br />
Indien ook het rechter atrium tijdens<br />
deze operatie geopend moet worden,<br />
wordt na de inleiding door de anesthesioloog,<br />
via de rechter v. jugularis interna<br />
een 15 cm lange 15 Fr. gewapende<br />
canule in de vena cava superior geplaatst.<br />
Er wordt een centrifugaalpomp<br />
in de veneuze lijn ingebouwd waardoor<br />
op deze manier de beide vena cavae<br />
actief kunnen worden gedraineerd naar<br />
de hart-longmachine.
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 19<br />
|<br />
Bij conventionele technieken, wordt<br />
<strong>voor</strong> de veneuze drainage standaard<br />
gebruik gemaakt van de zwaartekracht<br />
en het principe van communicerende<br />
vaten. Wat zo veel wil zeggen, dat de<br />
canule uit het rechter atrium/vena<br />
cava inferior via een slang gedraineerd<br />
wordt, naar een reservoir dat lager<br />
hangt dan het hart ligt. Vanuit dit reservoir<br />
wordt het bloed met een pomp,<br />
door de oxygenator geleid, en vervolgens<br />
via de arteriële canule (distaal van<br />
de geplaatste aortaklem) naar de aorta<br />
gebracht.<br />
Essentieel anders bij de perfusietechniek<br />
van de Heartportchirurgie is de<br />
bovengenoemde in de veneuze lijn ingebouwde<br />
centrifugaal pomp. Om voldoende<br />
bloedflow te kunnen bereiken<br />
zuigt deze centrifugaal pomp actief het<br />
veneuze bloed aan. Het is slechts deze<br />
aanzuigende werking van zo’n centrifugaalpomp,<br />
in de veneuze lijn waarom<br />
deze wordt geplaatst, omdat het relatief<br />
lange en smalle lumen, van de in de<br />
vena femoralis geplaatste canule, passief<br />
onvoldoende veneuze drainage kan<br />
waarborgen, en zo de berekende bloed<br />
flow <strong>voor</strong> deze patiënt niet gehaald kan<br />
worden.<br />
In de rechter borstplooi, wordt een<br />
incisie van 6 cm gemaakt, en de thorax<br />
wordt geopend net boven de 5e<br />
rib. Met een “soft tissue retractor” en<br />
eventueel een kleine wondspreider,<br />
kan nu goed zicht verkregen worden<br />
in de borstholte, zonder spreiding van<br />
de ribben. Het pericard wordt in de<br />
lengterichting geopend. Een trocar<br />
<strong>voor</strong> de camera, wordt via de 3e intercostaalruimte<br />
op de <strong>voor</strong>ste axillairlijn<br />
ingebracht en op de achterste axillairlijn,<br />
wordt de speciale aortaklem<br />
(Chitwoodklem) ingebracht. Om luchtemboliën<br />
via het geopende hart in de<br />
circulatie te <strong>voor</strong>komen, wordt CO2 in<br />
de borstholte geïnsuffleerd. De chirurg<br />
heeft tijdens de ingreep via de incisie<br />
of op de monitor zicht op het operatieveld.<br />
De hartlongmachine wordt gestart<br />
en de beademing kan vervolgens<br />
worden gestopt. Een kleine canule <strong>voor</strong><br />
cardioplegie (vloeistof om het hart stil<br />
te leggen) wordt in de aorta ascendens<br />
geplaatst, de aorta wordt geklemd,<br />
en de cardioplegie wordt toegediend.<br />
Het linker atrium wordt nu geopend<br />
via de interatriale groeve (groeve van<br />
Waterstone) en met een speciale retractor,<br />
wordt dit zo open gehouden dat<br />
goed zicht op de mitraalklep verkregen<br />
wordt. Afhankelijk van de afwijking<br />
van de mitraalklep, kan nu met speciale<br />
gesteelde instrumenten, de plastiek<br />
gedaan worden, neo-chordae geplaatst<br />
of eventueel de klep worden vervangen.<br />
Het linker atrium wordt hierna gesloten,<br />
waarbij speciale aandacht besteedt<br />
moet worden, aan het ontluchten van<br />
het hart. De cardioplegiecanule wordt<br />
verwijderd, en er wordt een atriale<br />
pacemaker draad op het echter atrium<br />
en zo mogelijk, een tijdelijke, ventriculaire<br />
pacemakerdraad, op de epicardiale<br />
wand van de rechterkamer gehecht.<br />
Alternatief is de hierboven beschreven<br />
transveneuze pacemakerdraad. Hierna<br />
wordt de aortaklem afgenomen. Omdat<br />
er nu weer bloed door de kransslagaders<br />
stroomt, gaat het hart weer<br />
kloppen. De hartlongmachine wordt<br />
gestopt, en met de slokdarmecho kan<br />
worden beoordeeld, of de functie van<br />
de mitraalklep goed is. Eveneens kan de<br />
mate van ontluchting en myocardiale<br />
contractiliteit worden beoordeeld.<br />
Eventuele ritme en/of geleidingsstoornissen<br />
na het beëindigen van de perfusie,<br />
worden door de anesthesioloog<br />
verholpen met behulp van defibrillator,<br />
pacemaker of medicatie.<br />
Door gebruik te maken van een dubbellumen<br />
tube, kan de beademing van de<br />
rechter long uitgesteld worden, zodat<br />
er nog zicht op het operatiegebied mogelijk<br />
is. Het pericard wordt met enkele<br />
hechtingen gesloten. De liescanules<br />
worden verwijderd, en de thoraxwond<br />
wordt in lagen gesloten. Vervolgens<br />
wordt de patiënt beademd naar de intensive<br />
care gebracht.<br />
De uiteindelijke resultaten zijn vergelijkbaar<br />
met de conventionele operaties,<br />
die via een mediale sternotomie<br />
worden uitgevoerd, en de techniek is<br />
<strong>voor</strong>alsnog een veelbelovende aanvulling<br />
op de bestaande technieken. Meest<br />
<strong>voor</strong>komend in ons centrum is, de mitralisklepplastiek<br />
al of niet met plaatsing<br />
van een steungevende mitraalring,<br />
of neo-chordae bij reparatie/correctie<br />
van een mitralisklepinsufficiëntie. Ook<br />
de klepvervangende ingrepen worden<br />
in het St. Antonius Ziekenhuis veelal<br />
op deze wijze uitgevoerd. In 2006 zijn<br />
51 minimaal invasieve mitraalklepoperaties<br />
verricht. Bij 40 patiënten werd<br />
een plastiek verricht, en 11 keer werd<br />
de klep vervangen. Dit betrof meestal<br />
patiënten ouder dan 75 jaar, waarbij gekozen<br />
werd <strong>voor</strong> een biologische klepprothese.<br />
Hiernaast werd in dat jaar<br />
bij drie patiënten een atrium septum<br />
defect gesloten, en bij één patiënt werd<br />
een proces in het linker atrium verwijderd.<br />
De kans op postoperatieve complicaties,<br />
lijkt overeen te komen met de<br />
conventionele therapie. Postoperatieve<br />
infecties, of neurologische stoornissen,<br />
hebben zich niet <strong>voor</strong>gedaan.<br />
In 2010 zijn deze technieken zo geïntegreerd<br />
als chirurgisch behandeling<br />
in de dagelijkse praktijk, dat deze minimaal<br />
invasieve methode eigenlijk de<br />
standaard <strong>voor</strong> mitraalklepchirurgie is<br />
geworden.<br />
referenties<br />
Kaplan’s cardiac anesthesia. Elsevier<br />
Saunders, Philadelphia, 2006 ;5th<br />
ed:p893-935.<br />
Siegel L.S. Port-Access Cardiac Surgery:<br />
Anesthetic Techniques, Equipment, Applications,<br />
Experience, and Outcomes.<br />
SEMIN CARDIOTHORAC VASC<br />
ANESTH July 1999 vol. 3 no. 2 74-84.<br />
Svenarud P., Persson M., van der<br />
Linden J. Effect of CO2 Insufflation<br />
on the Number and Behavior of Air<br />
Microemboli in Open-Heart Surgery. A<br />
Randomized Clinical Trial. Circulation.<br />
2004;109:1127-32.<br />
Skrabal C.A., Steinhoff G., Liebold A.<br />
Minimizing cardiopulmonary bypass<br />
attenuates myocardial damage after cardiac<br />
surgery. ASAIO J. 2007;53(1):32-5.<br />
Yilmaz A., Sjatskig J., van Boven W.J.,<br />
et al. Combined coronary artery bypass<br />
grafting and aortic valve replacement<br />
with minimal extracorporeal closed circuit<br />
circulation versus standard cardiopulmonary<br />
bypass. Interact Cardiovasc<br />
Thorac Surg. 2010;11(6):754-7.<br />
Gravlee G.P., Davis R.F., Kurusz M.,<br />
Utley J.R. Cardiopulmonary Bypass<br />
principles and practice, Wolters Kluwer,<br />
Lippincott Williams&Wilkins, 2008;<br />
3rd ed.<br />
Roosenhoff T.P., Stehouwer M.C., de<br />
Vroege R., et al. Air Removal Efficiency<br />
of a Venous Bubble Trap in a Minimal<br />
Extracorporeal Circuit During Coronary<br />
Artery Bypass Grafting. Artif Organs.<br />
2010 Jun 9.
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 21<br />
|<br />
<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />
De klinische<br />
toepasbaarheid van<br />
cardiale biomarkers<br />
in de perioperatieve<br />
fase: verleden, heden<br />
en toekomst<br />
contactinformatie<br />
L.P. Reusen<br />
Afdeling Anesthesiologie<br />
Intensive Care en Pijnbestrijding<br />
St. Antonius Ziekenhuis<br />
Nieuwegein/Utrecht<br />
Koekoekslaan 1<br />
3435 CM Nieuwegein<br />
Email LP.Reusen@antoniusziekenhuis.nl<br />
L.P. Reusen, MD<br />
E.P.A. van Dongen, MD PhD<br />
P.G. Noordzij, MD PhD<br />
samenvatting Perioperatieve myocardischemie is een regelmatig optredende<br />
complicatie van cardiale en niet-cardiale chirurgische procedures,<br />
met een belangrijke impact op het postoperatieve herstel. Een biomarker<br />
met hoge cardiale sensitiviteit en specificiteit kan een belangrijke rol spelen<br />
bij het stellen van de diagnose, omdat een deel van de cardiaal ischemische<br />
periodes in de perioperatieve fase asymptomatisch verloopt en lastig te<br />
diagnosticeren is. Vroege detectie van myocardischemie is belangrijk, zodat<br />
optimalisatie van de myocardiale zuurstofbalans kan plaatsvinden en de duur<br />
van de ischemische periode beperkt blijft. Vooralsnog is het met de bestaande<br />
reguliere tests niet mogelijk om in een vroeg stadium (reversibele) cardiale<br />
ischemie aan te tonen. Echter, met de komst van nieuwe laboratoriumtechnieken<br />
zijn er de laatste jaren cardiale biomarkers geïdentificeerd met een<br />
hogere specificiteit en een snellere plasma piek dan bestaande biomarkers.
22 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
Jaartal<br />
Ontdekking biomarker <strong>voor</strong> cardiale schade<br />
1950 Transaminases<br />
1960 Creatinekinase (CK)<br />
1966 CK-MB<br />
Jaren ‘70<br />
Nieuwe bepalingsmethoden met hogere snelheid en sensitiviteit<br />
Eind ‘70<br />
Myocardinfarct wordt binnen 24 uur gediagnosticeerd in plaats van 3 dagen<br />
1987 Troponine I<br />
1989 Troponine T<br />
1998 H-FABP<br />
Tabel 1. Historisch overzicht<br />
Inleiding<br />
In Nederland ondergaat jaarlijks 4 procent<br />
van de bevolking een chirurgische<br />
ingreep waar<strong>voor</strong> ziekenhuisopname<br />
noodzakelijk is, met een gemiddelde<br />
sterfte van 1,9% [1]. Ongeveer 45% van<br />
deze patiënten ondergaat een hoger<br />
risico ingreep (abdominale-, vasculaire-<br />
of thoracale chirurgie) met een<br />
verhoogde kans op perioperatieve<br />
complicaties, die kunnen leiden tot een<br />
vertraagd herstel, verlengde ziekenhuisopname<br />
en in het ergste geval overlijden<br />
van de patiënt. Naar schatting<br />
heeft een derde van deze complicaties<br />
een cardiale oorzaak.<br />
Het optreden van perioperatieve<br />
myocardischemie is een belangrijke<br />
<strong>voor</strong>speller <strong>voor</strong> cardiale complicaties<br />
op korte en lange termijn [2, 3]. De<br />
bepaling van cardiale biomarkers in<br />
de perioperatieve fase kan gebruikt<br />
worden om patiënten te identificeren<br />
die gebaat zijn bij verdere cardiologische<br />
behandeling, zodat de kans op<br />
een cardiale complicatie in de (nabije)<br />
toekomst geminimaliseerd wordt.<br />
Daarnaast is de vroegst mogelijke detectie<br />
van myocardischemie belangrijk,<br />
zodat optimalisatie van de myocardiale<br />
zuurstofbalans kan plaatsvinden en de<br />
duur van de ischemische periode beperkt<br />
blijft.<br />
Met de komst van nieuwe laboratoriumtechnieken<br />
zijn er de laatste jaren<br />
cardiale biomarkers geïdentificeerd<br />
met een hogere specificiteit en een snellere<br />
plasma piek dan bestaande biomarkers.<br />
Een cardiaal ischemisch event kan<br />
hierdoor beter en eerder gedetecteerd<br />
worden. Dit artikel geeft een overzicht<br />
van bestaande en nieuwe biomarkers<br />
<strong>voor</strong> cardiale ischemie en de klinische<br />
toepasbaarheid van het gebruik van<br />
biomarkers in de perioperatieve fase.<br />
Definities<br />
Conform de in 2007 herziende criteria<br />
van de Wereld Gezondheidszorg<br />
Organisatie en de commissies van<br />
Europese en Amerikaanse cardiologen<br />
wordt de diagnose myocardinfarct<br />
gedefinieerd als “a clinical event<br />
consequent to the death of cardiac<br />
myocytes (myocardial necrosis) that<br />
is caused by ischemia (as opposed to<br />
other etiologies such as myocarditis<br />
or trauma)” [4]. Een myocardinfarct<br />
wordt gediagnosticeerd op basis van<br />
een stijging van de serumconcentratie<br />
van cardiale biomarkers, in combinatie<br />
met een of meer van de volgende<br />
factoren: specifieke angina pectoris<br />
klachten, veranderingen in het elektrocardiogram<br />
(nieuwe Q-golven en/<br />
of ST afwijkingen) en middels beeldvormende<br />
technieken verkregen bewijs<br />
<strong>voor</strong> nieuw verlies van hartspierweefsel<br />
of nieuwe wandbewegingsstoornissen.<br />
Gedurende de vroege<br />
postoperatieve fase is het afnemen van<br />
een betrouwbare anamnese in veel<br />
gevallen niet mogelijk, of tenminste<br />
onbetrouwbaar, door het resterende<br />
effect van anesthetica en analgetica.<br />
De klinische symptomen van angina<br />
pectoris zijn hierdoor van beperkte<br />
waarde bij het detecteren van myocardischemie.<br />
Afwijkingen op het electrocardiogram<br />
(ECG) als gevolg van<br />
myocardischemie, zoals ST-segment<br />
verandering of het ontstaan van een<br />
negatieve T-golf, zijn vaak van tijdelijke<br />
aard zijn en worden gemakkelijk<br />
gemist of verkeerd geïnterpreteerd.<br />
Daarnaast kan myocardischemie gepaard<br />
gaan met een niet-afwijkend<br />
ECG. Om deze redenen is de kans<br />
groot dat een perioperatief cardiaal<br />
ischemische periode asymptomatisch<br />
verloopt [5]. Cardiale biomarkers spelen<br />
een belangrijke rol in de detectie<br />
van cardiale ischemie.<br />
Biomarkers<br />
Ischemische schade aan het myocard<br />
leidt tot celverval en beschadiging<br />
van de celmembraan van de myocyt.<br />
Hierdoor komen intracellulaire componenten,<br />
zoals creatinekinase (CK),<br />
aspartaataminotransferase (ASAT),<br />
myoglobine, lactaatdehydrogenase<br />
(LDH) en troponine, vrij in de extracellulaire<br />
ruimte. Sinds het opstellen van<br />
de eerste internationale criteria <strong>voor</strong><br />
de diagnose ‘myocardinfarct’ door de<br />
commissies van Europese en Amerikaanse<br />
cardiologen wordt de bepaling<br />
van de serumconcentratie van cardiale<br />
biomarkers gebruikt om ischemische<br />
schade aan het myocard te detecteren.<br />
Destijds werd de klinische toepasbaarheid<br />
echter beperkt door een geringe<br />
hartspecificiteit van de beschikbare<br />
biomarkers (CK, LDH en ASAT komen<br />
ook in hoge concentraties <strong>voor</strong> in cellen<br />
van skeletspieren). De mogelijkheid<br />
tot bepaling van de serumconcentratie<br />
CK-MB (‘muscle brain’) en later cardiaal<br />
troponine T en I bracht hier verandering<br />
in en leidde tot de beschikbaarheid<br />
van bepalingsmethoden <strong>voor</strong><br />
biomarkers met een hogere cardiale<br />
specificiteit (Tabel 1). Op dit moment<br />
is de bepaling van cardiaal troponine<br />
(cTn) in het bloed van de patiënt de<br />
meest sensitieve en specifieke test om<br />
myocardschade als gevolg van cardiale<br />
ischemie aan te tonen. Dit betekent<br />
echter niet dat de ideale cardiale biomarker<br />
hiermee <strong>voor</strong>handen is (Tabel<br />
2). Vooralsnog is het met de bestaande<br />
reguliere tests niet mogelijk om in een<br />
vroeg stadium (reversibele) cardiale ischemie<br />
aan te tonen en maakt de lange<br />
halveringstijd de detectie van re-infarcering<br />
lastig te interpreteren. Kunnen<br />
nieuwere biomarkers, zoals heart-type<br />
fatty acid binding protein (H-FABP)<br />
en ischemie-gemodificeerd albumine<br />
(IMA) hier uitkomst bieden?
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 23<br />
|<br />
Troponine<br />
Troponine is een eiwitcomplex dat bestaat<br />
uit drie verschillende eenheden:<br />
troponine I, troponine T en troponine<br />
C. Het troponinecomplex bevindt<br />
zich op het dunne filament van dwarsgestreepte<br />
spiervezels en speelt een<br />
belangrijke rol bij spiercontractie. In<br />
hartspierweefsel bevinden zich twee<br />
specifieke isovormen van troponine,<br />
namelijk: cardiaal troponine T en cardiaal<br />
troponine I. De serumconcentratie<br />
cTn (T of I) is in een niet-cardiaal<br />
belaste populatie niet tot nauwelijks<br />
aantoonbaar.<br />
De bepaling van cTn is op dit moment<br />
de meest sensitieve en specifieke test<br />
<strong>voor</strong> de detectie van myocardschade<br />
en geldt als gouden standaard <strong>voor</strong><br />
de diagnose ‘myocardinfarct’ in de<br />
niet-chirurgische populatie. Na het<br />
optreden van myocardschade is de<br />
eerste verhoging van cTn na 3 tot 6<br />
uur meetbaar, de serumconcentratie<br />
piekt gemiddeld na 12 tot 24 uur en<br />
kan tot twee weken na de cardiale<br />
ischemische periode aantoonbaar verhoogd<br />
blijven. Dit heeft als <strong>voor</strong>deel<br />
dat opgetreden myocardschade op een<br />
later tijdstip alsnog gediagnosticeerd<br />
kan worden. De relatief late piek en de<br />
lange halveringstijd van cTn beperken<br />
de mogelijkheid om myocardschade in<br />
een vroege (reversibele) fase te detecteren<br />
en bemoeilijken de diagnose van<br />
re-infarcering.<br />
De klinische toepasbaarheid van cTn<br />
bepalingen in de chirurgische populatie<br />
komt duidelijk in de literatuur<br />
naar voren. Hart- en vaatchirurgische<br />
patiënten vormen een bekende risicogroep<br />
<strong>voor</strong> postoperatieve cardiale<br />
complicaties. Het routinematig bepalen<br />
van cTn gedurende de eerste postoperatieve<br />
periode na hart- en vaatchirurgie<br />
identificeert patiënten met een<br />
verhoogd risico op een gecompliceerd<br />
beloop van de verdere ziekenhuisopname<br />
en op de langere termijn. In 229<br />
patiënten die een vaatchirurgische<br />
ingreep of onderbeensamputatie ondergingen<br />
resulteerde routinematige<br />
cTnI bepaling gedurende de eerste<br />
drie postoperatieve dagen in een incidentie<br />
van perioperatieve myocardischemie<br />
(cTnI >1,5 ng/ml) van 12% [2].<br />
Patiënten die een cardiale ischemische<br />
periode hadden doorgemaakt gedurende<br />
de studieperiode hadden een<br />
Specifiek <strong>voor</strong> het aantonen van myocard schade<br />
Sensitief, dus bij geringe myocardschade aantoonbaar<br />
Laag molekuulgewicht, hierdoor snellere plasma spiegel<br />
Concentratie moet rechtevenredig zijn met de opgetreden schade<br />
Voldoende lang verhoogd, echter niet te lang, <strong>voor</strong> een goed diagnostisch venster<br />
Afwezig onder fysiologische omstandigheden<br />
Technisch eenvoudige bepaling<br />
Betaalbare bepaling<br />
Tabel 2. Criteria <strong>voor</strong> de ideale cardiale biomarker<br />
6-maal verhoogde kans op overlijden<br />
binnen 6 maanden na de operatie en<br />
een 27-maal verhoogde kans op een<br />
myocardinfarct. Vergelijkbare resultaten<br />
worden gezien in de cardiochirurgische<br />
populatie. In 1365 patiënten na<br />
hartchirurgie werden op 2 en 24 uur<br />
na de operatie cTnI spiegels bepaald.<br />
De hoogte van de cTnI spiegel gemeten<br />
op 24 uur na de operatie was een<br />
onafhankelijke <strong>voor</strong>speller <strong>voor</strong> mortaliteit<br />
op korte en lange termijn (30<br />
dagen mortaliteit odds ratio 1,14 met<br />
95% betrouwbaarheidsinterval 1,05<br />
tot 1,24; 1 jaar mortaliteit odds ratio<br />
1,1 met 95% betrouwbaarheidsinterval<br />
1,03-1,1 en 3 jaar mortaliteit odds ratio<br />
1,07 met 95% betrouwbaarheidsinterval<br />
1,0-1,15 per 10 ng/ml stijging van de<br />
cTnI spiegel) [6].<br />
De meerwaarde van cTn bepalingen in<br />
de perioperatieve fase van patiënten<br />
die geen cardiale of vaatchirurgische<br />
ingreep ondergaan is recentelijk onder<br />
de aandacht gebracht [3]. In een<br />
prospectieve studie van Ausset et<br />
al. werden bij 439 patiënten die een<br />
uitgebreide orthopedische ingreep<br />
ondergingen gedurende de eerste 3<br />
postoperatieve dagen cTnI bepalingen<br />
uitgevoerd. In 5,5% van de patiënten<br />
was er sprake van postoperatieve<br />
myocardischemie, gedefinieerd door<br />
een cTnI serumconcentratie boven<br />
de referentiewaarde van 0,08 ng/ml.<br />
Gedurende het daarop volgende jaar<br />
ontwikkelde 3,9% van de patiënten<br />
een ernstige cardiale complicatie. Het<br />
risico op een dergelijke complicatie<br />
was significant hoger bij patiënten<br />
die postoperatieve myocardischemie<br />
hadden doorgemaakt (hazard ratio 6,4<br />
met 97,8% betrouwbaarheidsinterval<br />
1,6-26,4).<br />
Het routinematig bepalen van de<br />
serumconcentratie van cTn gedurende<br />
de eerste 72 uur na hoger risico<br />
chirurgie is op dit moment de meest<br />
gevoelige test om myocardschade aan<br />
te tonen. Patiënten met een verhoogde<br />
cTn spiegel hebben een verhoogd<br />
risico op de cardiale complicaties op<br />
korte en lange termijn. Hierdoor lijkt<br />
laagdrempelige cardiologische consultatie<br />
<strong>voor</strong> deze patiënten een logische<br />
stap. Of de patiëntengroep gebaat is<br />
bij vroege cardiovasculaire interventie<br />
is op dit moment onderwerp van onderzoek<br />
[7].<br />
Creatinekinase<br />
Het enzym creatinekinase (CK) speelt<br />
een rol in de energiehuishouding van<br />
de cel en komt verspreid over het lichaam<br />
<strong>voor</strong> in onder andere de cellen<br />
van skeletspieren, hersenen en glad<br />
spierweefsel. Isovormen van CK zijn<br />
dimeren die bestaan uit twee subunits<br />
van het B- en/of het M-type (CK-MM,<br />
-MB en -BB). De isovorm CK-MB<br />
komt in hogere concentraties (15-30%)<br />
<strong>voor</strong> in hartspierweefsel dan in de<br />
rest van het lichaam (de concentratie<br />
CK-MB in skeletspierweefsel is 1-3%)<br />
en wordt om die reden beschouwd als<br />
cardiaal specifiek. Het initiële verloop<br />
van de serumconcentraties na het<br />
optreden van myocardiale schade is<br />
vergelijkbaar met cTn (Tabel 3), de relatief<br />
korte halveringstijd van CK-MB<br />
plasmaconcentraties leidt er toe dat de<br />
waarden binnen 48-72 uur zijn genormaliseerd.<br />
In de jaren zeventig en tachtig<br />
van de vorige eeuw leidde de komst<br />
van CK-MB tot de mogelijkheid om<br />
patiënten met cardiale ischemie sneller<br />
en nauwkeuriger te diagnosticeren.<br />
Daarnaast werd het mogelijk om met<br />
behulp van deze biomarker re-infarcering<br />
van het myocard aan te tonen en<br />
een inschatting te maken van de uitgebreidheid<br />
van de ischemische schade.<br />
Vanaf dat moment gold de bepaling<br />
van de serumconcentraties CK-MB<br />
jarenlang als gouden standaard om<br />
myocardschade te detecteren, in de<br />
(cardio)chirurgische en niet-chirurgi
24 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
sche populatie. De superieure sensitiviteit<br />
en specificiteit van cTn <strong>voor</strong> cardiale<br />
schade lijkt echter een einde te<br />
maken aan het CK-MB tijdperk. In 224<br />
patiënten die een cardiochirurgische<br />
ingreep ondergingen onderzochten<br />
Januzzi et al de waarde van postoperatieve<br />
cTnT en CK-MB bepalingen<br />
<strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>spellen van complicaties<br />
op korte termijn [8]. Patiënten die een<br />
gecompliceerd beloop kenden hadden<br />
significant hogere postoperatieve<br />
cTnT waarden dan ongecompliceerde<br />
patiënten, waarbij de <strong>voor</strong>spellende<br />
waarde van cTnT superieur was ten<br />
opzichte van CK-MB. Dit betekent<br />
echter niet dat CK-MB bepalingen<br />
niet meer verricht worden in <strong>Nederlandse</strong><br />
ziekenhuizen. Met name in de<br />
cardiochirurgische populatie is het<br />
routinematig postoperatief vervolgen<br />
van CK-MB spiegels nog een veelgebruikt<br />
diagnosticum. Hier lijkt echter<br />
meer sprake te zijn van het vasthouden<br />
aan oude gewoonten dan dat er sprake<br />
is van een aanvullende meerwaarde<br />
ten opzicht van cTn bepalingen alleen,<br />
omdat ook de mogelijke meerwaarde<br />
die CK-MB bepalingen door de kortere<br />
halveringstijd ten opzichte van<br />
cTn zouden hebben bij een patiënt die<br />
verdacht wordt van re-infarcering niet<br />
kon worden aangetoond [9].<br />
Heart-type fatty acid binding<br />
protein<br />
Heart-type fatty acid binding protein<br />
(H-FABP) is een cytoplasmatisch vetzuurbindend<br />
eiwit en onderdeel van<br />
de fatty-acid binding protein (FABP)<br />
familie. FABP is betrokken bij de opname,<br />
het intracellulair transport en<br />
het metabolisme van vetzuren en is in<br />
grote hoeveelheden aanwezig in het<br />
cytosol (15-30%). H-FABP heeft een<br />
vergelijkbare kinetiek met myoglobine,<br />
maar is meer hart specifiek omdat<br />
de concentratie in de hartspier 10 maal<br />
hoger is dan in de skeletspier. Door<br />
de relatief kleine molecuulgrootte (15<br />
kD) diffundeert H-FABP makkelijk<br />
door het endotheel naar de bloedbaan.<br />
Hierdoor is het 90 minuten<br />
na een cardiaal ischemische periode<br />
detecteerbaar. De plasmaconcentratie<br />
H-FABP piekt na 6 uur en is na 24<br />
uur terug op het uitgangsniveau. De<br />
klinische toepasbaarheid van H-FABP<br />
bij de vroege diagnose van een acuut<br />
myocardinfarct werd als eerste beschreven<br />
in 2003 door Seino et al. [10].<br />
In 371 patiënten met angina pectoris<br />
klachten en ECG afwijkingen werd<br />
H-FABP vergeleken met conventionele<br />
biomarkers, zoals cTnT en myoglobine.<br />
Bij patiënten die zich binnen twee<br />
uur na het ontstaan van de klachten<br />
meldden had H-FABP een significant<br />
hogere sensitiviteit <strong>voor</strong> het aantonen<br />
van acute myocardischemie dan cTnT<br />
en myoglobine (89% versus respectievelijk<br />
22% en 38%; p
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 25<br />
|<br />
Biomarker<br />
Van de conventionele biomarkers is<br />
cTn (T of I) superieur aan CK-MB <strong>voor</strong><br />
de detectie van perioperatieve myocardschade<br />
en re-infarcering. Er lijkt<br />
dan ook geen gegronde reden meer te<br />
bestaan om CK-MB concentraties in<br />
aanvulling op cTn te blijven bepalen.<br />
Ondanks de hoge sensitiviteit en specificiteit<br />
van cTn heeft deze biomarker<br />
echter een aantal beperkingen. Allereerst<br />
is cTn een marker <strong>voor</strong> myocardnecrose<br />
en toont het definitieve<br />
schade van het myocard aan. Een biomarker<br />
die in staat is myocardischemie<br />
aan te tonen in plaats van myocardnecrose<br />
zou vanuit theoretisch oogpunt<br />
meerwaarde kunnen hebben <strong>voor</strong> de<br />
vroege detectie van cardiale complicaties,<br />
zodat de diagnose en dus de<br />
behandeling eerder mogelijk gemaakt<br />
worden. Het is mogelijk dat hier in<br />
de toekomst een rol is weggelegd<br />
<strong>voor</strong> IMA en sCD40 ligand. Echter,<br />
studies op dit gebied zijn schaars of<br />
ontbreken. Een tweede beperking<br />
van cTn is de relatief late stijging van<br />
de serumconcentraties na een periode<br />
van myocardischemie. Een biomarker<br />
met vergelijkbare sensitiviteit maar<br />
een vroegere piek, zoals H-FABP, zorgt<br />
er<strong>voor</strong> dat cardiale ischemie eerder ge<br />
Molecuulgewicht<br />
(kD)<br />
Tijd tot<br />
initiële<br />
stijging (u)<br />
Tijd tot<br />
piekwaarde<br />
(u)<br />
Terug naar<br />
baseline<br />
(u)<br />
Evenredig<br />
met omvang<br />
hartschade<br />
Cardiale<br />
specificiteit<br />
Referentie<br />
waarde<br />
h-FABP 14-15 0,5-1,5 5-10 24 u Ja ++ < 6 μg/l ↑↑↑<br />
myoglobine 17,8 1-4 6-9 16-24 u Ja -
Advertentie<br />
Nieuw verschenen bij<br />
De Tijdstroom<br />
Klinische<br />
anesthesiologie<br />
dr. P.G. Noordzij<br />
dr. M. Klimek<br />
A.J. Stamer<br />
[redactie]<br />
Redactie:<br />
dr. P.G. Noordzij<br />
dr. M. Klimek<br />
A.J. Stamer<br />
ISBN 9789058981608<br />
195 x 270 mm.<br />
574 blz.<br />
Gebonden<br />
E 65,00<br />
Ook beschikbaar:<br />
Klinische<br />
anesthesiologie<br />
iPhone-app.<br />
Medicatie<br />
De Tijdstroom Uitgeverij BV<br />
Postbus 775<br />
3500 AT Utrecht<br />
030 2364450<br />
info@tijdstroom.nl<br />
Voor meer informatie:<br />
www.klinische-anesthesiologie.nl<br />
www.tijdstroom.nl<br />
Verkorte productinformatie Bridion 100 mg/ml oplossing <strong>voor</strong> injectie<br />
Samenstelling: 1 ml Bridion 100mg/ml, oplossing <strong>voor</strong> injectie, bevat sugammadex<br />
als natriumzout equivalent aan 100 mg sugammadex. Elke ml bevat 9,7<br />
mg natrium. Indicatie: Opheffing van de door rocuronium of vecuronium geïnduceerde<br />
neuromusculaire blokkade. Bij kinderen en adolescenten wordt het gebruik<br />
van sugammadex alleen aanbevolen bij standaardopheffing van een door rocuronium geïnduceerde neuromusculaire blokkade. Dosering:<br />
Sugammadex dient intraveneus te worden toegediend als eenmalige bolusinjectie. Sugammadex mag alleen worden toegediend<br />
door of onder supervisie van een anesthesist. Het gebruik van een geschikte neuromusculaire monitortechniek wordt aanbevolen<br />
om het herstel van de neuromusculaire blokkade te bewaken. De aanbevolen dosis sugammadex is afhankelijk van het niveau van de<br />
neuromusculaire blokkade. De aanbevolen dosis is niet afhankelijk van de toegediende anesthesie. Bridion kan worden verdund tot<br />
10 mg/ml ten behoeve van een betere nauwkeurigheid van de dosering bij kinderen (zie rubriek 6.6*). Standaardopheffing: Er wordt<br />
een dosis van 4 mg/kg sugammadex aanbevolen indien het herstel ten minste 1-2 posttetanische tellingen (PTC) heeft bereikt na een<br />
door rocuronium of vecuronium geïnduceerde blokkade. Een dosis van 2 mg/kg sugammadex wordt aanbevolen als spontaan herstel<br />
is opgetreden tot minimaal het terugkeren van T2 na een door rocuronium of vecuronium geïnduceerde blokkade. Bij kinderen en<br />
adolescenten (2 17 jaar) wordt <strong>voor</strong> standaardopheffing bij terugkeer van T2 na een door rocuronium geïnduceerde blokkade 2 mg/<br />
kg sugammadex aanbevolen. Andere situaties van standaardopheffing bij kinderen en adolescenten zijn niet onderzocht en worden<br />
daarom niet aanbevolen. Het gebruik van sugammadex bij voldragen pasgeborenen en zuigelingen wordt niet aanbevolen. Onmiddellijke<br />
opheffing: Als er klinische noodzaak bestaat van onmiddellijke opheffing na toediening van rocuronium, wordt een dosis van<br />
16 mg/kg sugammadex aanbevolen. Onmiddellijke opheffing is bij kinderen en adolescenten niet onderzocht en wordt daarom niet<br />
aanbevolen. Hernieuwde toediening sugammadex: In de uitzonderlijke situatie dat zich postoperatief, na een initiële dosis van 2 mg/<br />
kg of 4 mg/kg, opnieuw een blokkade <strong>voor</strong>doet (zie rubriek 4.4*), wordt een herhalingsdosis van 4 mg/kg sugammadex aanbevolen.<br />
Contra-indicaties: Overgevoeligheid <strong>voor</strong> het werkzame bestanddeel of <strong>voor</strong> één van de hulpstoffen. Waarschuwingen: Patiënten<br />
moeten kunstmatig worden beademd totdat de spontane ademhaling voldoende is hersteld. Andere geneesmiddelen, die tijdens en<br />
na de operatie zijn gebruikt, kunnen de ademhalingsfunctie onderdrukken. In geval dat hernieuwd optreden van een neuromusculaire<br />
blokkade wordt waargenomen, kunnen kunstmatige beademing en hernieuwde toediening van sugammadex noodzakelijk zijn<br />
(zie rubriek 4.2*). Om hernieuwd optreden van neuromusculaire blokkade te <strong>voor</strong>komen, dienen de aanbevolen doses van sugammadex<br />
te worden gebruikt. Een verhoogd risico op bloedingen kan niet worden uitgesloten bij patiënten: met erfelijke vitamine K afhankelijke<br />
stollingsfactorgerelateerde deficiënties; met reeds bestaande coagulopathiën; die coumarinederivaten gebruiken en met<br />
een INR boven 3,5; die antistollingsmiddelen gebruiken en een dosis van 16 mg/kg sugammadex ontvangen. Sugammadex mag niet<br />
worden gebruikt <strong>voor</strong> opheffing van blokkades geïnduceerd door niet steroïde neuromusculair blokkerende stoffen en door steroïde<br />
neuromusculair blokkerende stoffen, anders dan rocuronium of vecuronium. Indien de neuromusculaire blokkade wordt opgeheven<br />
onder <strong>voor</strong>tzetting van de anesthesie, dienen aanvullende doses van het anestheticum en/of opioïd te worden gegeven op geleide van<br />
de klinische indicatie. Indien hernieuwde neuromusculaire blokkade is vereist vóór het verstrijken van de aanbevolen wachttijd van<br />
24 uur, dient een niet-steroïde neuromusculair blokkerende stof te worden gebruikt. Sugammadex is niet onderzocht bij patiënten,<br />
die rocuronium of vecuronium krijgen op de Intensive Care. Mogelijke interacties: In situaties waar mogelijke verdringingsinteracties<br />
verwacht kunnen worden, dienen patiënten (na parenterale toediening van een ander geneesmiddel binnen 6 uur na toediening<br />
van sugammadex) zorgvuldig gecontroleerd te worden op tekenen van hernieuwd optreden van een blokkade (<strong>voor</strong> maximaal ongeveer<br />
15 minuten). In situaties waar mogelijke bindingsinteracties kunnen optreden wordt de arts geadviseerd om het geneesmiddel<br />
opnieuw toe te dienen of de toediening van een therapeutisch gelijkwaardig geneesmiddel en/of niet farmacologische interventies<br />
te overwegen (zie rubriek 4.5*). Nierfunctiestoornis: Het gebruik van sugammadex bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis<br />
wordt niet aanbevolen. Leverfunctiestoornis: Patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis moeten met grote <strong>voor</strong>zichtigheid<br />
worden behandeld. Vertraagd herstel: Aandoeningen waarbij sprake is van een verlengde circulatietijd, zoals cardiovasculaire<br />
aandoeningen, gevorderde leeftijd of oedeemvorming kunnen gepaard gaan met langere hersteltijden. Allergische reacties: Artsen<br />
moeten <strong>voor</strong>bereid zijn op de mogelijkheid van allergische reacties en de nodige <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen treffen. Natriumbeperkt dieet:<br />
Indien er meer dan 2,4 ml oplossing moet worden toegediend, dient hier rekening mee te worden gehouden bij patiënten met<br />
een natriumbeperkt dieet. Verlenging van het QTc-interval: De routinematige <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen <strong>voor</strong> de behandeling van aritmie<br />
moeten in overweging worden genomen. Pediatrische populatie: De interacties en waarschuwingen <strong>voor</strong> volwassenen gelden ook<br />
<strong>voor</strong> kinderen. Interacties: Voor toremifeen kunnen verdringingsinteracties niet worden uitgesloten. Het gebruik van fusidinezuur in<br />
de preoperatieve fase kan het herstel van de T4/T1 ratio tot 0,9 enigszins vertragen. Voor hormonale anticonceptiva kon een klinisch<br />
relevante bindingsinteractie niet worden uitgesloten. In het algemeen interfereert sugammadex niet met laboratoriumtests, met als<br />
mogelijke uitzondering de progesteronbepaling in serum. Doseringen van 4 mg/kg en 16 mg/kg sugammadex kunnen de geactiveerde<br />
partiële tromboplastinetijd (aPTT) en protrombinetijd (PT) <strong>voor</strong> korte duur (< 30 minuten) licht verlengen. Bijwerkingen: De veiligheid<br />
van sugammadex is beoordeeld op basis van een geïntegreerde veiligheidsdatabase van ongeveer 1700 patiënten en 120 vrijwilligers.<br />
Zeer vaak: Dysgeusie (metalen of bittere smaak), werd <strong>voor</strong>al waargenomen na doses van 32 mg/kg sugammadex of hoger.<br />
Vaak: Complicaties bij anesthesie, indicatief <strong>voor</strong> herstel van neuromusculaire functie. Soms: In een paar gevallen zijn allergieachtige<br />
reacties (bijv. bloedstuwing, erythemateuze huiduitslag) gerapporteerd na gebruik van sugammadex waarvan er een als milde<br />
allergische reactie is bevestigd. Na behandeling met sugammadex zijn enkele gevallen van awareness gerapporteerd. Hernieuwd<br />
optreden van een blokkade: De incidentie van het hernieuwd optreden van een blokkade was 2% na gebruik van sugammadex en 0%<br />
in de placebogroep. Vrijwel al deze gevallen kwamen <strong>voor</strong> in dose finding onderzoeken met suboptimale doses (minder dan 2 mg/kg)<br />
(zie rubriek 4.4*). Longpatiënten: Net als bij alle patiënten met een <strong>voor</strong>geschiedenis van longcomplicaties, dient de arts zich bewust<br />
te zijn van het mogelijke optreden van bronchospasmen. Houder van de vergunning <strong>voor</strong> het in de handel brengen: N.V. Organon,<br />
Kloosterstraat 6, 5349 AB Oss, Nederland. Nummers van de vergunning <strong>voor</strong> het in de handel brengen: EU/1/08/466/001-2 Afleverstatus:<br />
U.R. Datum van eerste verlening van de vergunning: 25 juli 2008. Datum van wijziging van de (verkorte) productinformatie: 2 juni 2010<br />
* Voor de volledige productinformatie verwijzen<br />
wij naar de huidig goedgekeurde SPC.<br />
Referenties: 1. Van Seventer R, et al. Current Medical Research and Opinion 2006; 22:375-384. 2. Dworkin RH, et al. Neurology 2003; 60:1274-1283.<br />
Zeker Zaldiar<br />
3. Sabatowski R, et al. Pain 2004; 109:26-35. 4. Rosenstock J, et al. Pain 2004; 110:628-638. 5. Irving GA. Neurology 2005; 64 (suppl 3):S21-S27.<br />
Ts Adv. Klinische anesthesiologie.indd 1 09-09-10 100727 11:26 Bridion bijsluiter zww1.indd 1 27-07-10 13:33<br />
Verkorte productinformatie Lyrica (oktober 2010) Samenstelling: Lyrica 25, 75, 150 en 300 mg harde capsules bevatten respectievelijk 25, 75, 150<br />
en 300 mg pregabaline. Indicaties: Behandeling van perifere en centrale neuropathische pijn bij volwassenen, adjuvant-therapie bij volwassenen met<br />
partiële epilepsie met of zonder secundaire gegeneraliseerde aanvallen en behandeling van gegeneraliseerde angststoornis (GAS) bij volwassenen.<br />
Farmacotherapeutische groep: Anti-epileptica, ATC code: N03AX16. Contra-indicaties: Overgevoeligheid <strong>voor</strong> het werkzame bestanddeel of <strong>voor</strong><br />
één van de hulpstoffen. Waarschuwingen en <strong>voor</strong>zorgen: Diabetische patiënten die in gewicht toenemen tijdens de pregabalinebehandeling,<br />
kunnen een aanpassing van hun bloedsuikerverlagende geneesmiddelen nodig hebben. Er zijn post-marketing meldingen geweest van<br />
overgevoeligheidsreacties, inclusief gevallen van angio-oedeem. Pregabaline dient onmiddellijk te worden gestaakt indien zich symptomen van<br />
angio-oedeem <strong>voor</strong>doen, zoals zwellingen in het gezicht, rondom de mond of in de bovenste luchtwegen. Bij de behandeling met pregabaline zijn<br />
duizeligheid en slaperigheid opgetreden, wat het optreden van toevallige verwondingen (door vallen) bij oudere patiënten kan doen toenemen. Er zijn<br />
ook post-marketing meldingen geweest van verlies van bewustzijn, verwardheid en geestelijke achteruitgang. Daarom dient patiënten aangeraden<br />
te worden om <strong>voor</strong>zichtig te zijn tot ze vertrouwd zijn met de mogelijke effecten van het geneesmiddel. Bijwerkingen van het gezichtsvermogen: in<br />
gecontroleerde onderzoeken werd bij een groter gedeelte van de patiënten die met pregabaline werden behandeld in vergelijking met de patiënten die<br />
placebo kregen wazig zicht gemeld, dat in een meerderheid van de gevallen bij het <strong>voor</strong>tzetten van de dosering vanzelf verdween. In klinische studies<br />
waarin oogheelkundige testen werden uitgevoerd, was de incidentie van verminderde gezichtsscherpte en veranderingen van het gezichtsveld groter<br />
in de patiëntengroep die met pregabaline werd behandeld dan in de placebogroep. De incidentie van fundoscopische veranderingen was groter in de<br />
placebogroep. Tijdens de postmarketingervaring zijn ook bijwerkingen van het gezichtsvermogen gemeld, inclusief verlies van het gezichtsvermogen,<br />
wazig zicht of andere veranderingen van de gezichtsscherpte, waarvan de meeste tijdelijk waren. Het staken van de behandeling met pregabaline<br />
kan resulteren in het verdwijnen of verbeteren van deze visuele symptomen. Gevallen van nierfalen zijn gemeld en in sommige gevallen vertoonde<br />
het stoppen met pregabaline reversibiliteit van deze bijwerking. Er zijn onvoldoende gegevens bekend met betrekking tot het stopzetten van antiepileptische<br />
co-medicatie na het bereiken van een controle van de aanvallen met pregabaline in de combinatietherapie, met als doel monotherapie<br />
met pregabaline te bereiken. Na stopzetting van korte- en langetermijnbehandelingen met pregabaline zijn onttrekkingsverschijnselen waargenomen<br />
bij sommige patiënten. De volgende <strong>voor</strong>vallen zijn gemeld: slapeloosheid, hoofdpijn, misselijkheid, angst, diarree, griepsyndroom, zenuwachtigheid,<br />
depressie, pijn, hyperhidrose en duizeligheid. De patiënt dient hiervan op de hoogte gebracht te worden bij het begin van de behandeling. Convulsies,<br />
inclusief status epilepticus en tonisch-clonische aanvallen, kunnen <strong>voor</strong>komen tijdens het gebruik van pregabaline of kort na het stopzetten van de<br />
behandeling met pregabaline.<br />
Wat betreft de stopzetting van een langdurige behandeling met pregabaline zijn geen gegevens beschikbaar over de incidentie en ernst van de<br />
abstinentieverschijnselen in verhouding tot de gebruiksduur en de dosis van pregabaline. Er zijn post-marketing meldingen geweest van congestief<br />
hartfalen bij een aantal patiënten die pregabaline kregen. Pregabaline dient met <strong>voor</strong>zichtigheid te worden gebruikt bij oudere cardiovasculair<br />
gecompromitteerde patiënten. Tijdens de behandeling van centrale neuropathische pijn veroorzaakt door letsel van het ruggenmerg was de incidentie<br />
van bijwerkingen in het algemeen, CZS-gerelateerde bijwerkingen en in het bijzonder slaperigheid verhoogd. Dit kan toe te schrijven zijn aan het<br />
bijkomend effect van gelijktijdig toegediende geneesmiddelen (bijv. geneesmiddelen tegen spasticiteit) die nodig zijn <strong>voor</strong> deze aandoening. Dit<br />
dient overwogen te worden bij het <strong>voor</strong>schrijven van pregabaline bij deze aandoening. Het optreden van suïcidale ideevorming en - gedrag is gemeld<br />
bij patiënten die behandeld werden met anti-epileptica bij verschillende indicaties. Een meta-analyse van gerandomiseerde placebogecontroleerde<br />
onderzoeken met anti-epileptica laat ook een kleine toename van het risico zien op suïcidale ideevorming en gedrag. Het mechanisme achter dit risico<br />
is niet bekend en de beschikbare gegevens sluiten de mogelijkheid van een toegenomen risico <strong>voor</strong> pregabaline niet uit. Patiënten moeten daarom<br />
nauwkeurig gecontroleerd worden op tekenen van suïcidale ideevorming en gedrag en een geschikte behandeling dient te worden overwogen.<br />
Patiënten (en hun verzorgers) moeten erop gewezen worden dat indien er zich tekenen van suïcidale ideevorming of - gedrag <strong>voor</strong>doen er medisch<br />
advies ingewonnen moet worden. Er zijn post-marketing meldingen van <strong>voor</strong>vallen die verband houden met een verminderde werking van het<br />
onderste gedeelte van het maagdarmkanaal (bijv. darmobstructie, paralytische ileus, constipatie) wanneer pregabaline gelijktijdig werd toegediend<br />
met geneesmiddelen die constipatie kunnen veroorzaken zoals opioïde analgetica. Wanneer pregabaline en opioïden samen gebruikt worden, kunnen<br />
maatregelen overwogen worden om constipatie te <strong>voor</strong>komen (<strong>voor</strong>al bij vrouwelijke patiënten en ouderen). Gevallen van misbruik zijn gemeld.<br />
Voorzichtigheid dient te worden betracht bij patiënten met een geschiedenis van drugsmisbruik. Deze patiënten dienen gecontroleerd te worden op<br />
symptomen van pregabalinemisbruik. Gevallen van encefalopathie zijn gemeld, <strong>voor</strong>namelijk bij patiënten met een onderliggende aandoening die het<br />
optreden van encefalopathie kan bespoedigen.<br />
Lyrica bevat lactosemonohydraat. Patiënten met zeldzame, erfelijke problemen van galactose-intolerantie, Lapp-lactase deficiëntie of glucosegalactose<br />
malabsorptie mogen dit geneesmiddel niet innemen. Interacties: Aangezien pregabaline <strong>voor</strong>namelijk onveranderd wordt uitgescheiden in<br />
de urine, nagenoeg niet wordt gemetaboliseerd bij de mens, in vitro het geneesmiddelenmetabolisme niet remt en niet aan plasma-eiwitten wordt<br />
gebonden, is het onwaarschijnlijk dat het farmacokinetische interacties teweeg zou brengen of er onderhevig aan zou zijn.<br />
Pregabaline kan de effecten van ethanol en lorazepam versterken. Tijdens post-marketing ervaring zijn er meldingen geweest van<br />
ademhalingsstilstand en coma bij patiënten die pregabaline en andere CSZ antidepressieve geneesmiddelen gebruikten. Pregabaline lijkt een<br />
additieve werking te hebben op de verstoring van de cognitieve en algemene motorische functie, veroorzaakt door oxycodone. Er zijn geen specifieke<br />
farmacodynamische interactiestudies uitgevoerd bij oudere vrijwilligers. Interactiestudies zijn alleen bij volwassenen uitgevoerd. Bijwerkingen: In<br />
het klinisch onderzoeksprogramma waren de bijwerkingen meestal mild tot matig in intensiteit. De opgesomde bijwerkingen kunnen ook verband<br />
houden met het onderliggende ziektebeeld en/of gelijktijdig toegediende geneesmiddelen. De meest <strong>voor</strong>komende bijwerkingen die resulteerden<br />
in stopzetting van de pregabalinebehandeling waren duizeligheid en slaperigheid. Zeer vaak (≥ 1/10): duizeligheid en slaperigheid. Vaak (≥ 1/100,<br />
< 1/10): toegenomen eetlust, euforie, verwarring, geïrriteerdheid, afgenomen libido, desoriëntatie, slapeloosheid, ataxie, abnormale coördinatie,<br />
tremor, dysartrie, geheugenstoornis, concentratiestoornis, paresthesie, sedatie, evenwichtsstoornis, lethargie, wazig zien, diplopie, vertigo, braken,<br />
droge mond, constipatie, flatulentie, erectiele disfunctie, abnormale gang, een dronken gevoel hebben, vermoeidheid, perifeer oedeem, oedeem<br />
en gewichtstoename. Soms (≥ 1/1000, < 1/100): nasofaryngitis, anorexia, hypoglykemie, hallucinaties, paniekaanvallen, rusteloosheid, agitatie,<br />
depressie, terneergeslagenheid, stemmingsschommelingen, depersonalisatie, moeilijk op woorden kunnen komen, abnormale dromen, toegenomen<br />
libido, anorgasme, apathie, syncope, stupor, myoclonus, psychomotorische hyperactiviteit, ageusie, dyskinesie, posturale duizeligheid, intentie<br />
tremor, nystagmus, cognitieve functiestoornis, spraakstoornis, hyporeflexie, hypoesthesie, amnesie, hyperesthesie, brandend gevoel, abnormaal<br />
zien, oogzwellingen, gezichtsvelddefecten, verminderde gezichtsscherpte, oogpijn, asthenopie, droge ogen, verhoogde traanvorming, hyperacusis,<br />
tachycardie, eerste-graads atrioventriculair blok, blozen, warmteopwellingen, hypotensie, hypertensie, dyspnoe, droge neus, abdominale distensie,<br />
gastro-oesofagale refluxaandoening, toegenomen speekselproductie, orale hypoestesie, papuleuse huiduitslag, hyperhidrose, spiercontracties,<br />
zwelling van gewrichten, spierkramp, myalgie, artralgie, rugpijn, pijn in ledematen, spierstijfheid, urine incontinentie, dysurie, vertraagde ejaculatie,<br />
sexuele disfunctie, vallen, beklemd gevoel op de borst, asthenie, dorst, pijn, abnormaal gevoel, koude rillingen, verhoogd creatinine fosfokinase in<br />
het bloed, verhoogd alanine aminotransferase, verhoogd aspartaat aminotransferase en afname van het aantal bloedplaatjes. Zelden (< 1/1000):<br />
neutropenie, disinhibitie, toegenomen stemming, hypokinesie, parosmie, dysgrafie, perifeer gezichtsverlies, oscillopsie, afwijkende visuele<br />
diepteperceptie, fotopsie, oogirritatie, mydriasis, strabisme, visuele helderheid, sinus tachycardie, sinus bradycardie, sinus aritmie, perifere koudheid,<br />
epistaxis, toegeknepen keel, hoesten, verstopte neus, rhinitis, snurken, ascites, pancreatitis, dysfagie, urticaria, angstzweet, rhabdomyolyse, cervicale<br />
spasme, nekpijn, nierfalen, oligurie, amenorroe, galactorroe, borstpijn, dysmenorroe, borsthypertrofie, gegeneraliseerd oedeem, koorts, verhoogd<br />
glucose in het bloed, verlaagd kalium in het bloed, afname van het aantal witte bloedcellen, verhoogd creatinine in het bloed en gewichtsafname. Zeer<br />
zelden (< 1/10.000), frequentie niet bekend (gemeld vanuit post-marketing ervaring): overgevoeligheid, angio-oedeem, allergische reactie, agressie,<br />
verlies van bewustzijn, geestelijke achteruitgang, convulsies, hoofdpijn, malaise, verlies van het gezichtsvermogen, keratitis, congestief hartfalen,<br />
QT verlenging, pulmonair oedeem, gezwollen tong, diarree, misselijkheid, Stevens-Johnson-syndroom, jeuk, urineretentie en gezichtsoedeem.<br />
Afleveringsstatus: U.R. Registratienummers: EU/1/04/279/001-043. Vergoeding en prijzen: Lyrica wordt volledig vergoed binnen het GVS. Voor<br />
prijzen wordt verwezen naar de Z-Index taxe. Voor medische informatie over dit product belt u met 0800-MEDINFO (6334636). Zie ook www.<br />
lyrica.nl. De volledige productinformatie (SPC van augustus 2010) is op aanvraag verkrijgbaar. Registratiehouder: Pfizer Limited, Ramsgate Road,<br />
Sandwich, Kent, CT13 9NJ, Verenigd Koninkrijk. Neem <strong>voor</strong> correspondentie en inlichtingen contact op met de lokale vertegenwoordiger: Pfizer<br />
bv, Postbus 37, 2900 AA Capelle a/d IJssel.<br />
Referenties: 1. Registratietekst Zaldiar. 2. Emkey R et al. J Rheumatol. 2004; 31(1): 150-156. 3. Rosenthal<br />
et al. J Am Geriatr Soc. 2004 Mar;52(3): 374-380. 4. Silverfi eld et al. Clin Ther. 2002 Feb;24(2):282-297.<br />
Verkorte Productinformatie Zaldiar® / Zaldiar® Bruis 37,5 mg/325 mg<br />
Samenstelling: ZALDIAR fi lmomhulde tabletten en ZALDIAR BRUIS bruistabletten bevatten 37,5 mg<br />
tramadol en 325 mg paracetamol. Indicaties: ZALDIAR en ZALDIAR BRUIS zijn bestemd <strong>voor</strong> de<br />
symptomatische behandeling van matige tot ernstige pijn. Dosering: Het wordt aanbevolen de behandeling<br />
te starten met twee (bruis)tabletten, maximale dosering per dag is acht (bruis)tabletten (overeenkomend<br />
met 300 mg tramadol en 2600 mg paracetamol). ZALDIAR en ZALDIAR BRUIS worden niet aanbevolen bij<br />
kinderen jonger dan 12 jaar. Contra-indicaties: Overgevoeligheid <strong>voor</strong> tramadol, paracetamol of <strong>voor</strong><br />
één van de hulpstoffen. Acute intoxicatie met alcohol, hypnotica, centraal werkende analgetica, opioïden<br />
of psychotrope middelen. Gebruik van MAO-remmers, ernstige leverfunctiestoornissen, epilepsie die niet<br />
voldoende onder controle is door middel van behandeling. Speciale waarschuwingen: ZALDIAR<br />
en ZALDIAR BRUIS worden niet aanbevolen bij patiënten met ernstige nierinsuffi ciëntie (creatinineklaring<br />
< 10 ml/min) of bij ernstige ademhalingsinsuffi ciënte. Niet gelijktijdig gebruiken met andere paracetamol of<br />
tramadol bevattende geneesmiddelen zonder een arts te raadplegen. Epilepsiepatiënten die met behandeling<br />
onder controle zijn of patiënten die ontvankelijk zijn <strong>voor</strong> aanvallen, mogen alleen met ZALDIAR of ZALDIAR<br />
BRUIS worden behandeld als dat absoluut noodzakelijk is. Gelijktijdig gebruik van opioïd-agonistenantagonisten<br />
(nalbufi ne, buprenorfi ne, pentazocine) wordt niet aangeraden. ZALDIAR en ZALDIAR BRUIS<br />
moeten met <strong>voor</strong>zichtigheid worden gebruikt bij opioïd-afhankelijke patiënten of bij patiënten met een<br />
craniaal trauma, met een aanleg <strong>voor</strong> convulsieve aandoeningen, galwegaandoeningen, in een toestand<br />
van shock, in een toestand van veranderd bewustzijn van onbekende oorzaak, met problemen van het<br />
ademhalingscentrum of de ademhalingsfunctie, of met een verhoogde intracraniale druk. Interacties:<br />
MAO-remmers, alcohol, carbamazepine en andere enzyminductoren, opioïd-agonisten-antagonisten,<br />
SSRI’s, triptanen, andere opioïdderivaten, benzodiazepinen, barbituraten, anxiolytica, hypnotica, sedatieve<br />
antidepressiva, sedatieve antihistaminica, neuroleptica, centraal werkende antihypertensieve middelen,<br />
thalidomide, baclofen, warfarines, andere geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze CYP3A4 remmen,<br />
bupropion. Meest <strong>voor</strong>komende bijwerkingen: misselijkheid, duizeligheid en slaperigheid,<br />
hoofdpijn, beven, verwardheid, stemmingswisselingen, slaapstoornissen, braken, constipatie, droge mond,<br />
diarree, abdominale pijn, dyspepsie, fl atulentie, zweten, pruritus. Houdbaarheid: ZALDIAR 3 jaar /<br />
ZALDIAR BRUIS 2 jaar. Verpakking en prijs: ZALDIAR 30 of 60 tabletten per verpakking / ZALDIAR<br />
BRUIS 30 tabletten per verpakking. Prijs: zie Z-Index taxe. Registratienummer: ZALDIAR RVG 28113 /<br />
ZALDIAR BRUIS RVG 101592. Afleverstatus: UR. Vergoeding: volledig vergoed. Datering IB<br />
tekst: ZALDIAR Augustus 2010 en ZALDIAR BRUIS Maart 2010. Volledige productinformatie is<br />
op aanvraag verkrijgbaar: Grünenthal B.V., Kosterijland 70, 3981 AJ Bunnik. Tel: 030 – 60 463 70.<br />
E-mail: info.nl@grunenthal.com. Website: www.grunenthal.nl<br />
ZLD-ADV-20110104-01<br />
Postbus 37<br />
2900 AA Capelle aan den IJssel<br />
www.pfizer.nl<br />
Ook als bruis beschikbaar
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 27<br />
|<br />
detecteerd wordt. Daarnaast biedt de<br />
vroege piek en snelle kinetiek van H-<br />
FABP meerwaarde in de directe postoperative<br />
periode na cardiochirurgie,<br />
omdat het mogelijk wordt om nieuwe<br />
ischemische events te onderscheiden<br />
van chirurgische schade. Op dit gebied<br />
is H-FABP superieur aan cTn. Met<br />
name de recente ontwikkeling van een<br />
‘point of care test’ <strong>voor</strong> de bepaling<br />
van H-FABP zal er<strong>voor</strong> zorgen dat de<br />
diagnose van perioperatieve myocardischemie<br />
aanzienlijk versneld wordt.<br />
De toepasbaarheid van de H-FABP<br />
sneltest in de perioperatieve periode is<br />
dan ook onderwerp van onderzoek op<br />
de afdeling Anesthesiologie van het St.<br />
Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein.<br />
Naast de perioperatieve fase kunnen<br />
nieuwere biomarkers een belangrijke<br />
rol spelen bij preoperatieve cardiale<br />
risicostratificatie. Met name <strong>voor</strong><br />
NT-proBNP groeit het bewijs dat het<br />
kan bijdragen in het identificeren van<br />
chirurgische patiënten met een verhoogd<br />
risico op cardiale complicaties.<br />
De bepaling van cardiale biomarkers<br />
in de preoperatieve fase kan gebruikt<br />
worden om patiënten te identificeren<br />
die gebaat zijn bij verdere cardiologische<br />
behandeling, zodat de kans op<br />
een cardiale complicatie in de (nabije)<br />
toekomst geminimaliseerd wordt.<br />
referenties<br />
1 Noordzij P.G., Poldermans D.,<br />
Schouten O., Bax J.J., Schreiner F.A.,<br />
Boersma E. Postoperative mortality<br />
in The Netherlands: a populationbased<br />
analysis of surgery-specific<br />
risk in adults. Anesthesiology<br />
2010;112(5):1105-15.<br />
2 Kim L.J., Martinez E.A., Faraday N.,<br />
Dorman T., Fleisher L.A., Perler B.A.,<br />
Williams G.M., Chan D., Pronovost<br />
P.J. Cardiac troponine I predicts<br />
short-term mortality in vascular<br />
surgery patients. Circulation<br />
2002;106:2366-2371.<br />
3 Ausset S., Auroy Y., Verret C.,<br />
Benhamou D., Vest P., Cirodde A.,<br />
Lenoir B. Quality of postoperative<br />
care after major orthopaedic surgery<br />
is correlated with both long-term<br />
cardiovascular outcome and troponin<br />
Ic elevation. Anesthesiology<br />
2010;113(3):510-1.<br />
4 Thygesen K., Alpert J.S., White<br />
H.D., on behalf of the joint ESC/<br />
ACCF/AHA/WHF Task Force for<br />
the Redefinition of Myocardial<br />
Infarction. Universal definition of<br />
myocardial infarction. Eur Heart J<br />
2007;28:2525–38.<br />
5 Abraham N., Lemech L., Sandroussi<br />
C., Sullivan D., May J. A prospective<br />
study of subclinical myocardial<br />
damage in endovascular versus open<br />
repair of infrarenal abdominal aortic<br />
aneurysms, J Vasc Surg 2005;41:377–<br />
381.<br />
6 Relationship between postoperative<br />
cardiac troponin I levels and outcome<br />
of cardiac surgery. Croal B.L.,<br />
Hillis G.S., Gibson P.H., Fazal M.T.,<br />
El-Shafei H., Gibson G., Jeffrey R.R.,<br />
Buchan K.G., West D., Cuthbertson<br />
B.H. Circulation. 2006;114(14):1468-<br />
75.<br />
7 van Kuijk J.P., Voute M.T., Flu W.J.,<br />
Schouten O., Chonchol M., Hoeks<br />
S.F., Boersma E., Verhagen H.J., Bax<br />
J.J., Poldermans D. The efficacy and<br />
safety of clopidogrel in vascular surgery<br />
patients with immediate postoperative<br />
asymptomatic troponin<br />
T release for the prevention of late<br />
cardiac events: Rationale and design<br />
of the Dutch Echocardiographic<br />
Cardiac Risk Evaluation Applying<br />
Stress Echo-VII (DECREASE-VII)<br />
trial. Am Heart J. 2010;160(3):387-93.<br />
8 Januzzi J.L., Lewandrowski K.,<br />
MacGillivray T.E., Newell J.B.,<br />
Kathiresan S., Servoss S.J., Lee-<br />
Lewandrowski E. A comparison<br />
of cardiac troponin T and creatine<br />
kinase-MB for patient evaluation<br />
after cardiac surgery. J Am Coll<br />
Cardiol. 2002;39(9):1518-23.<br />
9 Apple F.S., Murakami M. Cardiac<br />
Troponin and Creatine Kinase MB<br />
Monitoring during In-Hospital<br />
Myocardial Reinfarction. Clin Chem<br />
2005;51:460-463.<br />
10 Seino Y., Ogata K., Takano T., Ishii<br />
J., Hishida H., Morita H., Takeshita<br />
H., Takagi Y., Sugiyama H., Tanaka<br />
T., Kitaura Y. Use of a whole blood<br />
rapid panel test for heart-type fatty<br />
acid-binding protein in patients<br />
with acute chest pain: comparison<br />
with rapid troponin T and myoglobine<br />
tests. Am J Med 2003;115:185.<br />
11 Muehlschlegel, Heart-type fatty acid<br />
binding protein is an independent<br />
predictor of death and ventricular<br />
dysfunction after coronary artery<br />
bypass graft surgery. Anesth Analg<br />
2010;11:1101.<br />
12 Charpentier S. Clinical assessment<br />
of ischaemia-modified albumine and<br />
heart fatty acid-binding protein in<br />
the early diagnosis of non-ST-elevation<br />
acute coronary syndrome in the<br />
emergency deparment. Acad Emerg<br />
Med 2010 jan;17(1):27-35.<br />
13 Feringa H.H., Bax J.J., Elhendy A.,<br />
de Jonge R., Lindemans J., Schouten<br />
O., van den Meiracker A.H., Boersma<br />
E., Schinkel A.F., Kertai M.D., van<br />
Sambeek M.R., Poldermans D. Association<br />
of plasma N-terminal pro-<br />
B-type natriuretic peptide with postoperative<br />
cardiac events in patients<br />
undergoing surgery for abdominal<br />
aortic aneurysm or leg bypass. Am J<br />
Cardiol. 2006 Jul 1;98(1):111-5.<br />
14 Ryding A., Kumar S., Worthington<br />
A.M., Burgess D. Prognostic<br />
value of brain natriuretic peptide in<br />
noncardiac surgery: A meta-analysis.<br />
Anesthesiology 2009;111:311-9.<br />
15 Nozohoor S., Nilsson J., Lührs C.,<br />
Roiier A., Algotsson L., Sjögren<br />
J. B-type natriuretic peptide as a<br />
predictor of postoperative heart<br />
failure after aortic valve replacement.<br />
J Cardiothoracic and vascular<br />
anesthesia 2009;23,2:161-165.<br />
16 Provenchère S., Berroeta C.,<br />
Reynaud C., Baron G., Poirier I.,<br />
Desmonts J.M., Iung B., Dehoux<br />
M., Philip I., Bénessiano J. Plasma<br />
brain natriretic peptide and cardiac<br />
troponin I concentrations after adult<br />
cardiac surgery: Association with<br />
postoperative cardiac dysfunction<br />
and 1 year mortality. Critical Care<br />
Medicine 2006:4;995-1000.<br />
17 Heeschen C., Dimmeler S., Hamm<br />
C.W., van den Brand M.J., Boersma<br />
E., Zeiher A.M, Simoons, M.L. For<br />
the CAPTURE Study Investigators.<br />
Soluble CD40 ligand in acute<br />
coronary syndromes. N. Eng J. Med<br />
2003;348:1104-1111.<br />
18 Ray M.J., Calabro L.J., Sirisena T.,<br />
Crawford S.A., Crawford R.W.,<br />
Walters D.L. Pre-operative plateletbound<br />
CD 40 ligand is probably associated<br />
with peri-operative cardiac<br />
events in hip and knee arthroplasty.<br />
Eur J Clin Invest 2010;6;497-503.<br />
19 Choi J.H., Cho D.K., Song Y.B.,<br />
Hahn J.Y., Choi S., Gwon H.C.,<br />
Kim D.K., Lee S.H., Oh J.K., Jeon<br />
E.S. Preoperative NT-proBNP and<br />
CRP predict perioperative major<br />
cardiovascular events in non-cardiac<br />
surgery. Heart 2010 Jan;96(1):56-62.<br />
20 Schouten O., Boersma E., Hoeks<br />
S.E., Benner R., van Urk H., van<br />
Sambeek M.R., Verhagen H.J.,<br />
Khan N.A., Dunkelgrun M., Bax J.J.,<br />
Poldermans D. Dutch Echocardiographic<br />
Cardiac Risk Evaluation<br />
Applying Stress Echocardiography<br />
Study Group. Fluvastatin and<br />
perioperative events in patients<br />
undergoing vascular surgery. N Engl<br />
J Med. 2009 Sep 3;361(10):980-9.
Advertentie<br />
Warme patiënten. Sneller herstel!<br />
Een goede genezing begint bij een warme patiënt.<br />
Smiths Medical biedt het Level1 TM convectieve verwarmingssysteem met de<br />
EQUATOR ® verwarmingsunit en de disposable Snuggle Warm ® dekens.<br />
Waarom kiezen steeds meer klanten <strong>voor</strong> ons warmtemanagement concept?<br />
Snuggle Warm ® dekens:<br />
• zijn sterk en gemaakt van duurzaam<br />
materiaal en daardoor scheurbestendig;<br />
• helpen u om de temperatuur van uw<br />
patiënten constant te houden;<br />
• hebben een verminderde partikelafgifte,<br />
wat resulteert in schone lucht op de OK;<br />
• voelen zacht en comfortabel aan<br />
<strong>voor</strong> de patiënt;<br />
• bieden u met 18 varianten warme patiënten<br />
tijdens verschillende liggingen;<br />
Snuggle Warm ®<br />
Pediatric Underbody<br />
deken SW-2011<br />
EQUATOR ®<br />
Verwarmingsunit<br />
• zijn door de scheurbestendigheid per<br />
patiënt pré-, per- en postoperatief inzetbaar.<br />
U verbruikt hierdoor minder dekens!<br />
Smiths Medical Nederland B.V.<br />
Jagerbosstraat 28, 5241 JT Rosmalen<br />
T 073 528 50 50 F 073 521 23 36<br />
nederland@smiths-medical.com<br />
11002
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 29<br />
|<br />
RvE-award 2010 - 2e prijs<br />
Postoperatieve sterfte in Nederland:<br />
Een analyse van procedure<br />
gerelateerd risico in de<br />
chirurgische populatie<br />
contactinformat i e<br />
P.G. Noordzij<br />
Peternoodzij@me.com<br />
P.G. Noordzij, D. Poldermans, O. Schouten, J.J. Bax, F.A. Schreiner, E. Boersma<br />
Postoperative mortality in The Netherlands:<br />
a population-based analysis of surgery-specific risk in adults.<br />
Anesthesiolog y. 2010 May;112(5):1105-15.<br />
Department of Anesthesiology, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands<br />
In Nederland ondergaat 4% van<br />
de bevolking jaarlijks een chirurgische<br />
procedure waar<strong>voor</strong><br />
ziekenhuisopname noodzakelijk is.<br />
Chirurgische ingrepen gaan gepaard<br />
met een risico op complicaties, die<br />
kunnen leiden tot een langere ziekenhuisopname<br />
als gevolg van ziekte en<br />
in het ergste geval tot het overlijden<br />
van de patiënt. Preoperatieve risicostratificatie<br />
omvat het in kaart brengen<br />
van het risico op ernstige complicaties<br />
bij patiënten die gepland staan<br />
<strong>voor</strong> een chirurgische procedure. De<br />
belangrijkste factoren die dit risico<br />
bepalen zijn de gezondheidstoestand<br />
van de patiënt en de uitgebreidheid<br />
van de geplande chirurgische ingreep.<br />
In de literatuur is met name aandacht<br />
<strong>voor</strong> de invloed van de gezondheidstoestand<br />
van de patiënt op het postoperatieve<br />
herstel. Meerdere onderzoeksgroepen<br />
hebben risicomodellen<br />
gepubliceerd waarbij op basis van het<br />
aantal klinische risicofactoren (bij<strong>voor</strong>beeld<br />
diabetes mellitus, coronairlijden,<br />
COPD etcetera) een inschatting<br />
gemaakt kan worden van het<br />
perioperatieve risico. De specifieke<br />
invloed van de chirurgische ingreep is<br />
onvoldoende duidelijk.<br />
Deze studie is verricht als onderdeel van<br />
het proefschrift ’Preoperative screening<br />
at the outpatient clinic: identifying patients<br />
at risk – P.G. Noordzij’. Het doel<br />
van de studie was het in kaart brengen<br />
van het risico dat gekoppeld is aan specifieke<br />
chirurgische procedures in een<br />
niet-geselecteerde populatie van <strong>Nederlandse</strong><br />
patiënten. Het idee om deze<br />
studie te verrichten kwam <strong>voor</strong>t uit<br />
een eerdere publicatie (Perioperative<br />
cardiovascular mortality in noncardiac<br />
surgery: validation of the Lee cardiac<br />
risk index. Boersma et al. Am J Med<br />
2005 118(10):1134-41) vanuit de Rotterdamse<br />
onderzoeksgroep van Prof. Dr.<br />
D. Poldermans. Uit de resultaten van<br />
die studie werd duidelijk dat met gedetailleerde<br />
informatie over het specifieke<br />
risico van de chirurgische procedure we<br />
beter in staat zijn om het perioperatieve<br />
risico van de patiënt in te schatten.<br />
De huidige studie is mogelijk gemaakt<br />
door het gebruik van een dataset die<br />
beschikbaar gesteld werd door Prismant<br />
(www.prismant.nl). Hierdoor<br />
hadden wij de beschikking over de<br />
preoperatieve karakteristieken van patiënten<br />
uit ruim honderd <strong>Nederlandse</strong><br />
ziekenhuizen in de periode 1990-2005,<br />
die in totaal meer dan 3,5 miljoen chirurgische<br />
procedures ondergingen. De<br />
resultaten van het onderzoek lieten een<br />
aantal interessante bevindingen zien.<br />
Allereerst bleek dat de perioperatieve<br />
mortaliteit gedurende de studieperiode<br />
in Nederland nagenoeg onveranderd<br />
was gebleven (gemiddeld 1,9%), ondanks<br />
de ontwikkelingen die de laatste<br />
twee decennia hebben plaatsgevonden<br />
op chirurgisch en anesthesiologisch<br />
vlak. Daarnaast kon met de resultaten<br />
een gedetailleerde chirurgische risicoclassificatie<br />
van veel<strong>voor</strong>komende procedures<br />
samengesteld worden. Tussen<br />
de ingreep met het laagste risico (hernia<br />
nucleus pulposus) en het hoogste risico<br />
(levertransplantatie) zat een 256-maal<br />
verhoogde incidentie van perioperatieve<br />
sterfte. Door deze classificatie<br />
wordt het mogelijk om het risico van de<br />
patiënt op postoperatieve sterfte <strong>voor</strong>afgaande<br />
aan de operatie nauwkeuriger<br />
in te schatten. Dit kan van meerwaarde<br />
zijn <strong>voor</strong> anesthesiologen in het preoperatieve<br />
traject, <strong>voor</strong> eigen inzicht en<br />
om patiënten optimaal te kunnen informeren.<br />
Daarnaast kan de data gebruikt<br />
worden als referentiekader <strong>voor</strong> perioperatieve<br />
mortaliteit in <strong>Nederlandse</strong><br />
ziekenhuizen.
30 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
Ingezonden brief<br />
Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch<br />
Doen waar je<br />
goed in bent!<br />
J. van Niekerk, Dr. anesthesioloog<br />
Geachte redactie van het NTvA,<br />
Geachte collegae,<br />
Naar aanleiding van het editorial van<br />
collega Weber over bronchoscopie<br />
bij kinderen in editie 5 van het NTvA<br />
(november 2010) en in het kader van<br />
de intercollegiale dialoog wil ik u<br />
bij deze deelgenoot maken van mijn<br />
kanttekeningen bij zijn artikel.<br />
Het advies te doen waar men goed<br />
in is, dat het verstandig is om af te<br />
zien van het verrichten van een starre<br />
bronchoscopie bij een kind als er ter<br />
plekke onvoldoende expertise op<br />
het gebied van de pediatrische luchtwegen<br />
is en dat de infrastructuur op<br />
orde moet zijn onderschrijf ik volledig.<br />
Het is evident dat dit <strong>voor</strong> welke<br />
anesthesiologische behandeling dan<br />
ook geldt.<br />
De aanleiding tot zijn editorial, onze<br />
case-serie over drie overigens gezonde<br />
kinderen met een vermoedelijke<br />
aspiratie van een corpus alienum,<br />
heeft ook geenszins de bedoeling<br />
gehad ook maar iemand van dat advies<br />
te laten afwijken. Er is door ons<br />
slechts beschreven dat bij een bronchscopie<br />
bij kinderen de gehanteerde<br />
techniek een veilige en efficiënte<br />
werkwijze is.<br />
De werkwijze in zijn kliniek, zoals<br />
door Weber beschreven, namelijk<br />
tijdens de procedure beademen via<br />
een starre scoop met daarbij ”een<br />
uitzonderlijke situatie, er zijn twee<br />
behandelaars van hetzelfde gebied, er<br />
is sprake van een gedeelde luchtweg”,<br />
passen wij al lange tijd niet meer toe.<br />
Er is per definitie één behandelaar,<br />
één persoon die zowel de anesthesiologische-<br />
als endoscopische gang van<br />
zaken regisseert, de anesthesioloog.<br />
Het potentieel vitaal bedreigende aspect<br />
van een mogelijk niet excellente<br />
samenwerking en communicatie tussen<br />
de behandelaars is daarmede van<br />
de baan. Smalhout is er destijds mee<br />
begonnen zowel de anesthesie als de<br />
endoscopie in één hand te houden<br />
[1]. Werd er daarbij aanvankelijk nog<br />
standaard gebruik gemaakt van een<br />
bronchoscoopbuis, ook die techniek<br />
is vanaf 1983 door ons verlaten [2].<br />
Gegevens uit de literatuur hebben in<br />
de loop van de tijd geen aanleiding<br />
gegeven deze werkwijze te veranderen.<br />
Natuurlijk zijn bij bepaalde indicaties<br />
verschillende technieken, zowel<br />
anesthesiologisch als endoscopisch,<br />
toepasbaar. De patiëntengroep is<br />
pluriform, vanaf prematuur tot bijna<br />
volwassen en de klinische toestand<br />
is sterk wisselend ten tijde van de<br />
scopie. Wil men zich een oordeel vormen<br />
(dat moet dan wel snel) omtrent<br />
mucusophoping bij een beademde<br />
patiënt dan is een flexibele scoop<br />
via de endotracheale tube zeer wel<br />
bruikbaar. Zo is het uiteraard eveneens<br />
noodzakelijk bij een kind met<br />
een respiratoire insufficiëntie tijdens<br />
de endoscopische procedure door<br />
middel van een bronchoscoopbuis<br />
continue of intermitterend te beademen.<br />
Als een pediatrische patiënt met<br />
luchtwegproblemen zich de eerste<br />
maal presenteert <strong>voor</strong> een diagnostische<br />
bronchoscopie is er echter<br />
sprake van een andere situatie.<br />
Het is een vast gegeven dat er bij de<br />
endoscopie met instrumentarium<br />
wordt gemanipuleerd in een vitaal en<br />
extreem sensibel orgaansysteem. Er is<br />
een potentiële bedreiging, continue,<br />
<strong>voor</strong> de ventilatie, in ernst afhankelijk<br />
van de toegepaste endoscopie- en<br />
anesthesietechniek.<br />
Uit eigen onderzoek bij onze patiëntenpopulatie<br />
komen een aantal<br />
belangwekkende conclusies <strong>voor</strong> de<br />
praktijk naar voren [2]:<br />
… Vaak is de situatie: Het is niet wat<br />
het op <strong>voor</strong>hand lijkt (Foto 1).<br />
… Bij kinderen met luchtwegproblemen<br />
zijn er weinig of geen symptomen<br />
die specifiek zijn <strong>voor</strong> een<br />
bepaalde aandoening, in of in de<br />
nabijheid van de luchtweg.<br />
… Op grond van anamnese, symptomatologie<br />
en radiologisch onderzoek<br />
is pre-endoscopisch niet<br />
te <strong>voor</strong>spellen hoe bedreigend de<br />
pathologie is <strong>voor</strong> de ventilatie van<br />
het kind.
februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 31<br />
|<br />
Fotografie: Chris F. Timmers<br />
Foto 1. Corpus alienum op de carina bij een<br />
kind van ruim 1 jaar. Symptomen slechts een<br />
nauwelijks hoorbare stridor tijdens in-en<br />
expiratie.<br />
Foto 2. Laryngomalacie tijdens inspiratie ,<br />
leeftijd 4 weken<br />
Foto 3. Larynx neonaat<br />
… De aard van de pathologie, anatomisch,<br />
functioneel, of bij<strong>voor</strong>beeld<br />
een corpus alienum is pre-endoscopisch<br />
vaak niet te bepalen.<br />
… Er worden vaak meerdere afwijkingen<br />
tegelijkertijd, vaak in meerdere<br />
anatomische regio’s gevonden.<br />
… Of een scopie alleen diagnostisch<br />
of ook therapeutisch wordt, dat wil<br />
zeggen of er bij<strong>voor</strong>beeld een corpus<br />
alienum of granulatieweefsel<br />
verwijderd dient te worden of een<br />
bronchotracheaal toilet moet worden<br />
verricht is op <strong>voor</strong>hand niet te<br />
<strong>voor</strong>spellen.<br />
… Functionele afwijkingen kunnen<br />
alleen worden gediagnosticeerd bij<br />
spontane respiratie (Foto 2).<br />
… Complicaties bij onze techniek<br />
waren uitsluitend mede te wijten<br />
aan de klinische toestand op het<br />
moment van de endoscopie .<br />
Wat betekent dit alles nu <strong>voor</strong> het<br />
beleid? Hoe kunnen we een scopie<br />
zo veilig mogelijk doen met een<br />
optimaal diagnostisch(eventueel<br />
therapeutisch) rendement? Starre<br />
Hopkins optieken zijn wat betreft<br />
lichtopbrengst en het optisch vermogen<br />
superieur. In tegenstelling<br />
tot hetgeen collega Weber beweert<br />
dat spontane ademhaling een soms<br />
onmisbaar <strong>voor</strong>deel is bij het speuren<br />
naar functionele stoornissen, kan<br />
er alleen sprake zijn van een complete<br />
diagnose als spontane respiratie<br />
wordt gehandhaafd en er geen spierrelaxans<br />
wordt toegediend. Alleen<br />
dan is het mogelijk de luchtwegen in<br />
hun onderlinge samenhang zowel qua<br />
functie als anatomie te beoordelen.<br />
Het is onmogelijk de functie of functiestoornissen<br />
van wat dan ook en dus<br />
ook van de luchtwegen te onderzoeken<br />
als er op dat moment geen sprake<br />
is van die functie.<br />
Als een patiëntje met symptomen<br />
van pathologie in de luchtweg <strong>voor</strong><br />
de eerste maal een scopie ondergaat<br />
is onbekend welke afwijking(en) er<br />
zullen worden aangetroffen. Om de<br />
noodzakelijke spontane respiratie<br />
gedurende de gehele procedure te<br />
garanderen is inductie van de anesthesie<br />
met een mengsel van sevorane,<br />
buitenlucht, O2 te verkiezen boven<br />
intraveneuze inductiemiddelen wegens<br />
de goede stuurbaarheid zeker<br />
bij de allerjongsten. De pollutie van<br />
de omgeving wordt <strong>voor</strong>komen door<br />
adequate afzuiging. Vervolgens kan<br />
de anesthesie natuurlijk ook intraveneus<br />
worden gecontinueerd. Na de<br />
inductie kan er globaal met een star<br />
optiek met een relatief grote diameter,<br />
zonder buis, een oordeel worden<br />
geveld omtrent de larynx bij iedere<br />
leeftijdsgroep (Foto 3).<br />
Wat de veiligheidsoverwegingen zijn<br />
bij het altijd verslappen zoals beschreven<br />
in het editorial is mij onduidelijk.<br />
Het tegendeel is waar zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />
patientje C in onze serie toont.<br />
Hij ventileerde, vermoedelijk reeds<br />
gedurende langere tijd, door een minimaal<br />
lumen van de proximale luchtweg.<br />
Door verslapping en positieve<br />
druk beademing van de luchtwegen<br />
kan bij corpora aliena een subtotale<br />
obstructie acuut totaal worden en of<br />
verplaatsing optreden met alle gevolgen<br />
van dien.<br />
Complicaties en problemen rondom<br />
een endoscopische procedure zijn<br />
grofweg terug te voeren op: insufficiënte<br />
anesthesie, inadequate oxygenatie<br />
en ventilatie, aandoening<br />
of ziekte van de patiënt, inadequate<br />
monitoring en specifiek <strong>voor</strong> de procedure<br />
inadequate toepassing van het<br />
instrumentarium. Er kan letsel optreden<br />
van de tere mucosa met als gevolg<br />
oedeem,spasmen, bloedingen en zelfs<br />
perforaties.<br />
Het nauwste gedeelte van de luchtweg<br />
bij jonge patientjes is zoals bekend<br />
subglottisch ter hoogte van het<br />
cricoid. Het enige wat de endoscopist<br />
te doen staat is inspecteren met een<br />
maatoptiek dat geschikt is <strong>voor</strong> de<br />
diameter van betreffende luchtweg.<br />
Om complicaties te <strong>voor</strong>komen is het<br />
zaak de mucosa zo min mogelijk aan<br />
te raken. Door geen gebruik te maken<br />
van een bronchoscoopbuis maar alleen<br />
van een met xylocaine gesprayed<br />
optiek, is er op deze manier sprake<br />
van een potentieel bijzonder atraumatische<br />
techniek.
32 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />
|<br />
Met deze werkwijze bestaat er een<br />
minimale kans op een geprikkelde tractus<br />
respiratorius of laryngo/tracheo/<br />
bronchospasmen na de endoscopie.<br />
Bij het merendeel van de patiëntjes<br />
kan de endoscopie in dagbehandeling<br />
worden verricht. Wat betreft de infrastructuur<br />
nodig <strong>voor</strong> een veilige en<br />
adequate procedure is het noodzakelijk<br />
te beschikken over een zeer uitgebreid<br />
instrumentarium,zoals diverse maten<br />
optieken, schaartjes, tangetjes, flexibel<br />
of star(optisch) en foto en video apparatuur<br />
etcetera. Onderzoek toont<br />
aan dat post-endoscopisch er alleen<br />
een IC- indicatie bestaat <strong>voor</strong> kinderen<br />
met bijkomende pathologie waar<strong>voor</strong><br />
ze daar al waren opgenomen [2]. Een<br />
kinder intensive care als vast onderdeel<br />
van de infrastructuur is derhalve niet<br />
nodig.<br />
In de literatuur zijn endoscopisten<br />
meestal kno-artsen, kinderlongartsen,<br />
kinderchirurgen en longartsen. Dit is<br />
<strong>voor</strong> ons specialisme een op zijn minst<br />
vreemde situatie. Anesthesiologie is bij<br />
uitstek het perioperatieve specialisme<br />
dat verantwoordelijk is <strong>voor</strong> de beheersing,<br />
de sturing en de monitoring van<br />
luchtweg- en ventilatieproblemen. Bij<br />
het behandelen van luchtweg- en ventilatieproblemen<br />
dient de anesthesioloog<br />
de bronchoscopische technieken<br />
te beheersen. Zeker bij jonge kinderen<br />
zijn wat betreft de integriteit van de<br />
luchtwegen de veiligheidsmarges nauw.<br />
De (patho)fysiologie van de neonaat<br />
en prematuur en de geringe anatomische<br />
afmetingen bij kleine kinderen in<br />
het algemeen kunnen aanleiding zijn<br />
tot een plotseling optredend vitaal<br />
bedreigend scenario. Reden <strong>voor</strong> de<br />
anesthesioloog, ten allen tijde verantwoordelijk<br />
<strong>voor</strong> de vitale functies van<br />
de patiënt, om zich vanaf het begin van<br />
de inleiding van de anesthesie als eerste<br />
op de hoogte te stellen van de toestand<br />
van de luchtwegen in hun geheel. Alleen<br />
dan is het mogelijk adequaat te<br />
kunnen anticiperen op acuut potentieel<br />
levensbedreigende verwikkelingen.<br />
Advertentie<br />
Met de benodigde kennis op het gebied<br />
van aandoeningen op de kinderleeftijd<br />
is de behandelend anesthesioloog<br />
de aangewezen persoon <strong>voor</strong> het<br />
verrichten van een diagnostische- en of<br />
therapeutische scopie en <strong>voor</strong> de operationele<br />
leiding gedurende de procedure.<br />
Dit biedt tevens de mogelijkheid<br />
aan collegae van andere disciplines, met<br />
de luchtweg volledig onder controle,<br />
in tweede instantie te scopiëren. Indien<br />
nodig kan op deze manier een spontaan<br />
ademend patientje onder algehele<br />
anesthesie gedurende langere tijd een<br />
endoscopie ondergaan. Deze setting is<br />
ook uitermate geschikt <strong>voor</strong> opleiding<br />
van beginnende endoscopisten.<br />
r e f e r e n t i e s<br />
1. Smalhout B., Hill-Vaughan A.B. Levensbedreigende<br />
luchtwegproblemen bij kinderen.<br />
Bronchoscopie bij diagnose en behandeling.<br />
Boehringer Ingelheim, 1980.<br />
2. Van Niekerk J. Bronchoscopie bij kinderen.<br />
Proefschrift RU Utrecht 1996. ISBN 90 393<br />
1136 6.<br />
Het Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong><br />
Anesthesiologie<br />
kondigt met<br />
gepaste trots aan:<br />
n t v a<br />
prof. dr.<br />
RitsEma<br />
Van Eck<br />
AWARD<br />
Van harte nodigen wij auteurs uit, werkzaam aan een<br />
<strong>Nederlandse</strong> afdeling Anesthesiologie, tot het indienen van hun<br />
internationale publicaties, die in de periode van 1 juli 2010 –<br />
30 juni 2011 zijn gepubliceerd. Deze worden beoordeeld<br />
door een onafhankelijk expertcomité bestaande uit de<br />
Kernredacteuren NTvA en het Stichtingsbestuur NTvA. De<br />
drie meest oorspronkelijke publicaties worden beloond met<br />
geldprijzen bestaande uit:<br />
1e award € 3.000,-<br />
2e award € 2.000,-<br />
3e award € 1.000,-<br />
Dit initiatief wordt mede mogelijk gemaakt door<br />
Graag <strong>voor</strong> 1 juli 2011 (artikelen met postdatum na 01.07.2011<br />
kunnen niet in aanmerking komen <strong>voor</strong> de Awards) naar de redactie<br />
van het NTvA – ntva@mumc.nl - onder vermelding<br />
NTvA – Prof. Dr. Ritsema van Eck Award 2011<br />
De winnende awards worden gepubliceerd<br />
in het NTvA met een explicatie van de<br />
hoofdredacteur, waarbij de winnende<br />
Awardauteur zich met het indienen van<br />
een publicatie verplicht tot een beschrijving<br />
van de inbedding van de publicatie en het<br />
onderzoek in een brede context.<br />
De uitreiking van de NTvA – Prof. Dr.<br />
Ritsema van Eck Awards vindt plaats<br />
tijdens de NVA – Wetenschapsdag 2011<br />
met een feestelijk tintje.<br />
Dien daarom zo spoedig<br />
mogelijk uw publicatie in<br />
Award <strong>voor</strong>waarden zijn van toepassing; op te vragen bij de redactie van het NTvA via een e.mail: ntva@mumc.nl
Changing tomorrow<br />
Innovatie in pijn management<br />
Onder het motto ‘Changing tomorrow’ zet Astellas zich in om een aantal<br />
uitdagende medische aandoeningen op een fundamenteel andere, innovatieve<br />
wijze aan te pakken. Pijnbehandeling is één van deze speerpunten.<br />
De fysieke en emotionele uitdagingen die patiënten met pijn ervaren staan<br />
hierbij centraal. Astellas werkt vanuit die optiek in haar R&D programma aan<br />
alternatieve oplossingen om de pijn te bestrijden.<br />
Momenteel werkt Astellas aan nieuwe, effectieve behandelingen om het<br />
lichamelijk en geestelijk lijden van patiënten met pijn zo goed mogelijk te<br />
verlichten. Met een zo minimaal mogelijke belasting <strong>voor</strong> de patiënt.<br />
In de hoop en overtuiging de dag van morgen <strong>voor</strong> pijnpatiënten<br />
structureel te veranderen.<br />
www.astellas.nl
Nu kunt u snel en veilig antagoneren<br />
onafhankelijk van diepte<br />
Verkorte productinformatie zie elders in dit blad<br />
* Mediane waarde<br />
BRIDION ® heft snel en veilig<br />
het neuromusculaire blok op,<br />
onafhankelijk van de diepte:<br />
Uniek werkingsmechanisme: BRIDION inactiveert<br />
rocuronium en vecuronium door inkapseling.<br />
Nu ook snelle opheffing van een diep blok<br />
– 2,7 minuten bij een rocuronium blok *<br />
– 3,3 minuten bij een vecuronium blok *<br />
Weinig kans op bijwerkingen<br />
Geen anticholinergica nodig<br />
NIEUW<br />
Grip op spierverslapping<br />
2008-NL-467