20.11.2014 Views

Thema: cardioanesthesiologie - Nederlandse Vereniging voor ...

Thema: cardioanesthesiologie - Nederlandse Vereniging voor ...

Thema: cardioanesthesiologie - Nederlandse Vereniging voor ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Advertentie<br />

Nederlands tijdschrift <strong>voor</strong><br />

anesthesiologie<br />

1<br />

volume 23,<br />

februari 2011<br />

• Anesthesie bij pulmonalis<br />

endarterectomie<br />

E.P.A. van Dongen, P. Bruins,<br />

W.J. Morshuis, R.J. Snijder,<br />

L.P. Reusen, L.J. Bras,<br />

C.J. Pronk<br />

• Pijnmeting bij thoracale<br />

chirurgie patiënten<br />

S.J.G.M. Ahlers, P. Bruins,<br />

C.A.J. Knibbe, E.P.A. van<br />

Dongen<br />

• Pacemakers en interne<br />

cardiale defibrillatoren,<br />

perioperatieve behandeling<br />

en veiligheid<br />

L.J. Bras, B.D. Westerhof,<br />

E.P.A. van Dongen<br />

• Nieuwe ontwikkelingen<br />

op perfusiegebied in een<br />

veranderende cardiochirurgische<br />

omgeving<br />

T.P.A. Roosenhoff,<br />

P.J. van den Barselaar<br />

• De klinische toepasbaarheid<br />

van cardiale biomarkers<br />

in de perioperatieve fase:<br />

Verleden, heden en toekomst<br />

L.P. Reusen, E.P.A. van<br />

Dongen, P.G. Noordzij<br />

Dr. M. Klimek, hoofdredacteur<br />

Dr. C. Boer, plaatsvervangend hoofdredacteur<br />

Dr. P. Bruins en Dr. E.P.A. van Dongen, gasthoofdredacteuren<br />

Officiële uitgave van<br />

de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong><br />

<strong>voor</strong> Anesthesiologie


Zo vader, zo zoon<br />

• Effectieve pijnstilling <strong>voor</strong> volwassenen van elke leeftijd 1<br />

• Breed toepasbaar 1 , zoals bij lage rugpijn*<br />

• Geen specifieke cardiovasculaire & gastro-intestinale complicaties 1<br />

• Uitstekend te combineren met lage dosering NSAID 2-4<br />

OOK ALS<br />

BRUISTABLET<br />

Zie productinformatie elders in dit tijdschrift ZLD-ADV-20110104-01<br />

*<strong>voor</strong> de symptomatische behandeling van matige tot ernstige pijn<br />

Zeker Zaldiar


1 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

Inhoud<br />

Nederlands tijdschrift <strong>voor</strong><br />

anesthesiologie<br />

volume 23<br />

Nummer 1<br />

februari 2011<br />

Bewerking<br />

coverbeeld:<br />

Dimitry de Bruin<br />

Editorial 3<br />

St. Antonius Ziekenhuis, 100 jaar jong....<br />

P. Bruins, E.P.A. van Dongen<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 4<br />

Anesthesie bij pulmonalis endarterectomie<br />

E.P.A. van Dongen, P. Bruins, W.J. Morshuis, R.J. Snijder, L.P. Reusen, L.J. Bras, C.J. Pronk,<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 8<br />

Pijnmeting bij thoracale chirurgie patiënten<br />

S.J.G.M. Ahlers, P. Bruins, C.A.J. Knibbe, E.P.A. van Dongen<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 14<br />

Pacemakers en interne cardiale defibrillatoren,<br />

perioperatieve behandeling en veiligheid<br />

L.J. Bras, B.D. Westerhof, E.P.A. van Dongen<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 17<br />

Nieuwe ontwikkelingen op perfusiegebied in een<br />

veranderende cardiochirurgische omgeving<br />

T.P.A. Roosenhoff, P.J. van den Barselaar<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie 21<br />

De klinische toepasbaarheid van cardiale biomarkers<br />

in de perioperatieve fase: Verleden, heden en toekomst<br />

L.P. Reusen, E.P.A. van Dongen, P.G. Noordzij<br />

RvE-award 2010 - 2e prijs 29<br />

Postoperatieve sterfte in Nederland: Een analyse van<br />

procedure gerelateerd risico in de chirurgische populatie<br />

P.G. Noordzij, D. Poldermans, O. Schouten, J.J. Bax, F. Schreiner, E. Boersma<br />

Ingezonden brief 30<br />

Doen waar je goed in bent!<br />

J. van Niekerk


Perifere Neuropathische Pijn<br />

Het ondraaglijke<br />

kalmeren<br />

Lyrica. Snelle en aanhoudende<br />

pijnverlichting (1-5)<br />

LYR-10-084 augustus 2010


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 3<br />

|<br />

Colofon<br />

Het Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie<br />

is het officiële orgaan van de<br />

<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>voor</strong> Anesthesiologie.<br />

Het stelt zich ten doel om door<br />

middel van publicatie van overzichtsartikelen,<br />

klinische en laboratoriumstudies<br />

en casuïstiek, de verspreiding<br />

van kennis betreffende de anesthesiologie<br />

en gerelateerde vakgebieden te<br />

bevorderen.<br />

REDACTIE<br />

Kernredacteuren: Dr. C. Boer,<br />

Prof. Dr. A. Dahan, Dr. H. van Dongen,<br />

Dr. H.G.D. Hendriks, Prof. Dr. S. de Hert,<br />

Dr. M. Klimek, Prof. Dr. J. Knape,<br />

Prof. Dr. M.A.E. Marcus, Prof. Dr. G. Scheffer.<br />

Ondersteunend redacteuren:<br />

Drs. M. van der Beek, Drs. E. Bouman,<br />

Dr. P. Bruins, Drs. G. Filippini, Dr. D. Gommers,<br />

Dr. J.P. Hering, Prof. Dr. M. Hollmann,<br />

Dr. W. Klei, Dr. A. Koopman, Prof. Dr. S.A. Loer,<br />

Dr. S. Schiere, Dr. B. in het Veld, Dr. K. Vissers,<br />

Dr. J.K.G. Wietasch.<br />

Secretaresse: mw. W. van Engelshoven<br />

Voor informatie over adverteren en het<br />

reserveren van advertentieruimte in het<br />

Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie:<br />

Mw W. van Engelshoven<br />

e-mail: ntva@mumc.nl<br />

REDACTIE-ADRES<br />

Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie,<br />

mw. W. van Engelshoven, Academisch<br />

Ziekenhuis Maastricht, Afdeling<br />

Anesthesiologie, Postbus 5800,<br />

6202 AZ Maastricht; ntva@mumc.nl<br />

internet: www.anesthesiologie.nl<br />

INZENDEN VAN KOPIJ<br />

Richtlijnen <strong>voor</strong> het inzenden van kopij vindt u<br />

op www.anesthesiologie.nl of kunt u opvragen<br />

bij de redactie of de uitgever.<br />

OPLAGE<br />

2.500 exemplaren, 5x per jaar<br />

Het NTvA wordt uitsluitend toegezonden<br />

aan leden van de NVA. Adreswijzigingen:<br />

<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>voor</strong> Anesthesiologie,<br />

Postbus 20063, 3502 LB Utrecht,<br />

tel. 030-2823385, fax 030-2823856,<br />

e-mail nva@anesthesiologie.nl<br />

PRODUCTIE<br />

Bladcoördinatie: Drs. Thomas Eldering<br />

(023-5259332)<br />

Ontwerp: Dimitry de Bruin<br />

Eindredactie: Monique de Mijttenaere<br />

AUTEURSRECHT EN<br />

AANSPRAKELIJKHEID<br />

© De Stichting tot Beheer van het Nederlands<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie 2009. Nederlands<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> Anesthesiologie® is een<br />

wettig gedeponeerd woordmerk van de <strong>Nederlandse</strong><br />

<strong>Vereniging</strong> <strong>voor</strong> Anesthesiologie. Alle<br />

rechten <strong>voor</strong>behouden. Niets uit deze uitgave<br />

mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een<br />

geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar<br />

gemaakt, in enige vorm of op enige wijzen, hetzij<br />

elektronisch, mechanisch, door foto kopieën,<br />

opnamen of enige andere manier, zonder<br />

<strong>voor</strong>afgaande schriftelijke toestemming.<br />

St. Antonius Ziekenhuis,<br />

100 jaar jong....<br />

Geachte lezer,<br />

In deze uitgave vindt u een aantal<br />

artikelen geschreven door anesthesiologen<br />

werkzaam in het St. Antonius Ziekenhuis.<br />

Het St. Antonius Ziekenhuis had tot 1947<br />

weinig aansluiting met de internationale<br />

ontwikkelingen. Dit veranderde toen de<br />

chirurgen Brom en Van Nieuwenhuizen in<br />

september 1947 een congres in Londen bezochten.<br />

Brom: “We hoorden Crawford over de coarctatio<br />

aortae spreken en waren diep onder<br />

indruk, toen we zagen hoe een blauwe baby<br />

onder het mes van Blalock roze werd. Toen<br />

we die avond door Regent’s Park naar ons<br />

hotel wandelden, is de hartchirurgie van het<br />

Antonius Ziekenhuis geboren. Van Nieuwenhuizen<br />

zei tegen mij: “Laten wij er ook aan<br />

beginnen. We beschikken over veel ervaring<br />

met longoperaties en hebben een goeie anesthesist<br />

Hero de Zwaan.”<br />

Bovenstaande is een citaat uit het boek<br />

Heilig vuur, Het St. Antonius Ziekenhuis te<br />

Utrecht/ Nieuwegein 1910-2000.<br />

editorial<br />

Peter Bruins, MD PhD<br />

Eric P. A. van Dongen, MD PhD<br />

Gasthoofdredacteuren<br />

Afdeling anesthesiologie,<br />

Intensive Care en pijnbehandeling<br />

St. Antonius<br />

Ziekenhuis, Nieuwegein<br />

De opleiding tot anesthesioloog bestaat in<br />

het St. Antonius Ziekenhuis sinds 1953. De<br />

ontwikkelingen op het gebied van de cardiothoracale<br />

chirurgie zijn de laatste decennia<br />

indrukwekkend geweest. Het zal u duidelijk<br />

zijn dat deze groei niet los gezien kan worden<br />

van de wetenschappelijke ontwikkelingen<br />

binnen cardio-anesthesiologisch Nederland<br />

op het gebied van perioperatieve cardiovasculaire<br />

monitoring dan wel beeldvorming,<br />

cardiovasculaire medicatietoediening,<br />

transfusie en stollingsgeneeskunde, longseparatietechnieken,<br />

perfusietechnieken,<br />

perioperatieve pijnbestrijding etcetera. Deze<br />

vaak multidisciplinair geïnitieerde innovatie<br />

verspreidt zich al jaren over de verschillende<br />

domeinen binnen de anesthesiologie. Wij<br />

noemen bij<strong>voor</strong>beeld de af te nemen cardiale<br />

schademarkers rondom chirurgie en het<br />

gebruik van pacemakers. Deze wisselwerking<br />

en kruisbestuiving tussen de verschillende<br />

aandachtsgebieden binnen de anesthesiologie<br />

vinden wij van het allergrootste belang.<br />

Op deze wijze kan de anesthesioloog zijn<br />

rol als interdisciplinair specialist optimaal<br />

blijven vervullen. In dit NTvA nummer is dan<br />

ook getracht een aantal facetten binnen de<br />

cardio-anesthesiologie te verpakken tot een<br />

leesbaar geheel <strong>voor</strong> iedere anesthesioloog.<br />

Tot slot danken wij de redactie, onder leiding<br />

van hoofdredacteur Markus Klimek,<br />

<strong>voor</strong> de gelegenheid dit nummer te mogen<br />

samenstellen en groeten u allen vanuit het<br />

100-jaar jonge St. Antonius Ziekenhuis te<br />

Nieuwegein.<br />

Peter Bruins<br />

Eric van Dongen


4 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />

Anesthesie bij<br />

pulmonalis<br />

endarterectomie<br />

Care en Pijnbehandeling St. Antonius<br />

Ziekenhuis, Nieuwegein<br />

2 Afdeling Cardiothoracale Chirurgie St.<br />

Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein<br />

3 Afdeling Longziekten St. Antonius<br />

Ziekenhuis, Nieuwegein<br />

1 Afdeling anesthesiologie, Intensive<br />

contactinformatie<br />

Eric P.A. van Dongen<br />

Anesthesioloog-opleider<br />

St. Antonius Ziekenhuis<br />

Postbus 2500<br />

E.P.A. van Dongen, MD PhD 1<br />

P. Bruins, MD PhD 1<br />

W.J. Morshuis, MD PhD 2<br />

R.J. Snijder, MD 3<br />

L.P. Reusen, MD 1<br />

L.J. Bras, MD 1<br />

C.J. Pronk, MD 1<br />

3430 EM Nieuwegein.<br />

Email h.dongen@antoniusziekenhuis.nl<br />

samenvatting Chronische trombo-embolische pulmonale<br />

hypertensie (CTPH) is een sluipend asymptomatisch verlopend<br />

ziektebeeld dat onbehandeld een slechte prognose heeft. Een goede<br />

behandelingsmogelijkheid is chirurgisch ingrijpen middels een<br />

bilaterale arteriae pulmonalis thrombo-endarterectomie. Een andere<br />

behandeloptie in het eindstadium is longtransplantatie. In dit artikel<br />

wordt het perioperatief anesthesiologisch handelen bij bilaterale<br />

arteriae pulmonalis thrombo-endarterectomie beschreven.<br />

Inleiding<br />

Chronische trombo-embolische pulmonale<br />

hypertensie (CTPH) is een<br />

vaak niet herkend en sluipend asymptomatisch<br />

verlopend ziektebeeld.<br />

De exacte incidentie is nog steeds<br />

onbekend. Hoewel het risico op het<br />

optreden van CTPH wordt geschat<br />

op 3 à 4% na het diagnosticeren en behandelen<br />

van een longembolie [1]. De<br />

incidentie onder vrouwen is hoger dan<br />

bij de mannen.<br />

Onbehandeld is de prognose slecht.<br />

Patiënten met een gemiddelde pulmonale<br />

arteriële druk > 50 mmHg hebben<br />

een 2 jaars overleving van 20% en een 5<br />

jaars overleving van 10%.<br />

Na een diepveneuze trombose treedt er<br />

bij ongeveer 50% van de patiënten een<br />

longembolie op. Meestal vindt er een<br />

volledig herstel plaats van de longdoorbloeding<br />

door spontaan oplossen van<br />

het trombo-embolisch materiaal. Bij 1<br />

op de 10 patiënten echter treedt fibreuze<br />

organisatie op van het onopgeloste<br />

stolsel, uiteindelijk leidend tot obstruering<br />

van het arteriële lumen [2,3].<br />

Deze verhoging van de pulmonale<br />

vaatweerstand leidt uiteindelijk tot<br />

pulmonale hypertensie in rust. Waarschijnlijk<br />

zet de initiële longembolie<br />

een cascade in werking met onder<br />

andere het vrijkomen van trombolytisch<br />

resistente fibrine en lage spiegels<br />

van trombo-moduline en vaso-actieve,<br />

inflammatoire en mitogene factoren.<br />

Het eindresultaat is media verdikking<br />

in de arteria pulmonalis en obstructie<br />

van het arteriële lumen met de bovenbeschreven<br />

chronische pulmonale hypertensie<br />

als gevolg. Dit ziektebeeld is<br />

dermate invaliderend en prognostisch<br />

slecht dat thoraxchirurgische behandeling<br />

is geïndiceerd. In tabel 1 worden<br />

mogelijke oorzaken <strong>voor</strong> CTPH weergegeven.<br />

Anesthesiologische<br />

overwegingen<br />

Pulmonale hypertensie in rust ontstaat<br />

als meer dan 60% van het longvaatbed<br />

is afgesloten.


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 5<br />

|<br />

Afname van de inspanningstolerantie<br />

is één van de eerste symptomen. Bij<br />

inspanning leidt een kleine obstructie<br />

reeds tot verhoogde pulmonale vaatdruk<br />

(NYHA4). Door de pulmonale<br />

hypertensie zal de rechter ventrikel<br />

hypertrofiëren. Een longembolie kan<br />

door de acuut ontstane pulmonale<br />

hypertensie leiden tot acuut falen van<br />

de dunwandige rechter ventrikel. De<br />

vergrote wandspanning op de rechter<br />

ventrikel verplaatst het intraventriculaire<br />

septum gedurende de verlengde<br />

systolische tijd van de rechter ventrikel<br />

naar links in de vroeg diastolische<br />

fase van de linker ventrikel. Dit leidt<br />

tot een verminderde vulling van de<br />

linker ventrikel en tot systemische<br />

hypotensie. Naast het hierboven beschreven<br />

forward failure is er sprake<br />

van backward failure met een toename<br />

van de centraal veneuze druk.<br />

Het ziektebeeld kan jarenlang asymptomatisch<br />

verlopen (‘honeymoon<br />

period’ na het optreden van longembolieën)<br />

<strong>voor</strong>dat het ziektebeeld tot<br />

uiting komt middels progressieve inspanningsdyspnoe,<br />

atypische thoraxpijnklachten,<br />

niet productieve hoest,<br />

het optreden van tachycardieën, syncope<br />

en het beeld van cor pulmonale.<br />

De behandeling van keuze <strong>voor</strong> dit<br />

chronische embolie syndroom,CTPH<br />

is chirurgisch ingrijpen middels een<br />

bilaterale arteriae pulmonalis tromboendarterectomie.<br />

De grootste ervaring<br />

met de chirurgische therapie heeft de<br />

groep in San Diego Medical Centre<br />

van de universiteit van Californië [5].<br />

De chirurgische techniek, gebruikmakend<br />

van de extracorporele circulatie<br />

en intermitterende diep hypotherm<br />

circulatoir arrest, werd in deze kliniek<br />

gestandaardiseerd [6, 7].<br />

Vanaf 1998 wordt deze operatie in het<br />

St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein<br />

uitgevoerd met het curatieve doel<br />

de pulmonaal druk te normaliseren.<br />

Wereldwijd wordt een postoperatieve<br />

mortaliteit van 4,4 – 24% beschreven.<br />

In het St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein<br />

zijn er tussen 1998 en 2007<br />

120 patiënten met CTPH chirurgisch<br />

behandeld met bilaterale pulmonalis<br />

trombo-endarterectomie. De 30 dagen<br />

ziekenhuis mortaliteit over deze periode<br />

was 7%. De 1 , 3 en 5 jaar overleving<br />

waren resp. 93,1%, 91,2% en 88,7% [8].<br />

Voor chirurgische interventie komen<br />

die patiënten in aanmerking, die voldoen<br />

aan een combinatie van klinische<br />

(functionele klasse III of IV volgens<br />

NYHA), hemodynamische (pulmonale<br />

vaatweerstand >250-300 dynes en<br />

anatomische criteria (vaatobstructies<br />

in de stamarteriën en hoogstens de<br />

segmentale arteriën van de pulmonale<br />

vaatboom). Belangrijke comorbiditeit<br />

moet afwezig zijn. Essentieel is de<br />

chirurgische toegankelijkheid van<br />

trombo-embolische obstructies. Afsluitingen<br />

in de segmentele arteriën<br />

zijn moeilijk bereikbaar.<br />

In het preoperatieve traject ondergaan<br />

alle patiënten een rechter en linker<br />

hartcatheterisatie, conventionele<br />

pulmonale angiografie, ventilatie – en<br />

perfusiescintigrafie en CT pulmonaal<br />

angiografie. Laboratorium richt zich<br />

op uitsluiten van trombofilie en verder<br />

worden er N-terminal pro BNP spiegels<br />

bepaald. Een 6 minuten looptest<br />

wordt ook uitgevoerd. De gegevens<br />

van alle patiënten worden beoordeeld<br />

door een team van cardio-thoracaal<br />

chirurgen, longartsen, cardiologen,<br />

radiologen en anesthesiologen.<br />

Voorafgaand aan de dag van operatie<br />

wordt zonodig premedicatie afgesproken.<br />

Men moet zich ervan bewust<br />

zijn dat hypoxie <strong>voor</strong>komen dient<br />

te worden omdat dit kan leiden tot<br />

pulmonale vasoconstrictie met toename<br />

van de pulmonale hypertensie.<br />

Mede daarom wordt preoperatief<br />

begonnen met zuurstoftherapie. Een<br />

zuurstofsaturatie onder de 90 % is<br />

onacceptabel. Acuut rechter hartfalen<br />

vormt een grote bedreiging in het<br />

Tabel 1. Oorzaken chronische trombo-embolische<br />

pulmonale hypertensie [4]<br />

Veneuze trombose en stollingsziekten<br />

diep veneuze trombose<br />

longembolie<br />

afname prostacycline biosynthese; verstoorde<br />

expressie van prostacycline synthase<br />

stollingsstoornissen<br />

anti-fosfolipidesyndroom<br />

verhoogde plasmaspiegels van factor VIII<br />

verminderde plasma-trombo-moduline concentratie<br />

Metabole ziekten<br />

hyperhomocystinemie<br />

verhoogd lipoproteïne<br />

Inflammatoire aandoeningen<br />

pulmonale arteriopathie<br />

auto-immuun of hematologische ziekte<br />

chronische inflammatie<br />

Diversen<br />

<strong>voor</strong>afgaande splenectomie<br />

ventrikel- artriale shunts<br />

intraveneuze verblijfscatheters<br />

perioperatieve traject; de anesthesioloog<br />

dient een Trendelenberg positie,<br />

hypoxie en hypercarbie te <strong>voor</strong>komen.<br />

De peroperatieve monitoring bestaat<br />

uit standaardmonitoring met 5-leads<br />

ECG, arteriële (rechter arteria radialis)-<br />

en centraalveneuze druklijn, temperatuurprobes,<br />

TEE (vervanger Swan<br />

Ganz, monitoren rechter ventrikelfunctie<br />

en uitsluiten ASD) en cerebrale<br />

monitoring middels EEG en NIRS.<br />

Eventueel reeds toegediende pulmonale<br />

vasodilatoren, zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />

esoprostenol (prostacycline ), bosentan<br />

(endotheline receptor antagonist)<br />

of sildenafil (fosfodiësteraseremmer<br />

type V) worden gecontinueerd. De<br />

inleiding kan leiden tot hypotensie:<br />

alle inductie anesthetica verlagen de<br />

systeemweerstand en vanwege de<br />

bestaande lage en gefixeerde cardiac<br />

output leidt dit al snel tot hypotensie.<br />

Inotrope (inopressor therapie) ondersteuning<br />

is vaak vereist tijdens de<br />

inleiding. Voor onderhoud van de anesthesie<br />

wordt gekozen <strong>voor</strong> continu<br />

low-dose propofol en als opiaat fentanyl<br />

in onze kliniek. Het chirurgisch<br />

team staat uiteraard gereed om met de<br />

operatie te beginnen.


6 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

Figuur 1. Het thrombo-embolische materiaal uit het linker en rechter pulmonale vaatbed wordt zoveel mogelijk ‘en bloc‘ chirurgisch verwijderd.<br />

Na de mediane sternotomie wordt<br />

de patiënt aangesloten aan de hartlongmachine<br />

met selectieve cannulatie<br />

van beide venae-cavae. Deze<br />

cannulatie maakt het mogelijk in een<br />

bloedleeg rechter harthelft te opereren.<br />

Tussen inleiding en de start van de<br />

hart-longmachine zijn er verschillende<br />

momenten van verhoogde sympathische<br />

activiteit, zoals het doorzagen<br />

van het sternum, het vrijprepareren<br />

van de aorta ascendens en cannulering<br />

van de aorta. Extra opioiden zijn dan<br />

vereist. Vanwege sterkere effecten op<br />

bij<strong>voor</strong>beeld de hemodynamiek in<br />

deze patiënten groep dient de dosis<br />

nauwkeurig te worden getitreerd.<br />

Manipulatie aan het atrium kan leiden<br />

tot atriumfibrilleren en ongewenste<br />

hypotensie. Alvorens de aorta wordt<br />

gecannuleerd, wordt 300IE/kg heparine<br />

toegediend om het bloed volledig<br />

te ontstollen.<br />

Na cardiale arrest en tijdens het koelen<br />

van de patiënt wordt vervolgens intrapericardiaal<br />

de linker of de rechter<br />

arteria pulmonalis geopend. Zorgvuldig<br />

wordt er met een spatel een<br />

complete endarterectomie verricht,<br />

waarbij de intimale vaatbekleding met<br />

de daarin georganiseerde thromboembolie,<br />

wordt verwijderd. Gepoogd<br />

wordt vanuit de hoofdstam de gehele<br />

intimale vaatboom “en bloc” te verwijderen<br />

tot ver in de segmentale arteriën<br />

(Figuur 1).<br />

Na het opheffen van deze obstructies<br />

zal bij deze patiënten een sterk toegenomen<br />

collaterale bronchiale bloedstroom<br />

vanuit de arteria bronchialis<br />

het zicht in de lobaire takken belemmeren.<br />

Dit is de reden dat na het verkrijgen<br />

van de centrale temperatuur<br />

onder de 20 0 C nasofaryngeaal en een<br />

isoelectrisch EEG, de circulatie <strong>voor</strong><br />

een periode van maximaal 20 minuten<br />

volledig wordt onderbroken. De vervolgstap<br />

is dat met tussenpozen van 10<br />

minuten ten behoeve van reperfusie<br />

intermitterend een diep hypotherm<br />

circulatoir arrest wordt toegepast om<br />

de endarterectomie ook in het diepere<br />

gedeelte te completeren. Gedurende<br />

het circulatoir arrest wordt het hoofd<br />

verpakt in ijs. Aan de contra-laterale<br />

zijde wordt vervolgens de ingreep<br />

herhaald. Als de pulmonale endarterectomie<br />

compleet is, wordt de patiënt<br />

weer opgewarmd waarna weaning<br />

van de hart-longmachine plaatsvindt.<br />

Weaning vindt plaats bij een rectale<br />

temperatuur van 35 C, optimale beademings<strong>voor</strong>waarden<br />

en hemodynamisch<br />

op orde geraken van de patiënt<br />

eventueel met ondersteuning middels<br />

een inotropicum en een vasopressor.<br />

Wanneer de circulatie is hersteld en<br />

de hart-longmachine gestopt is, wordt<br />

het effect van heparine geantagoneerd<br />

met protamine. Er wordt niet<br />

standaard gekozen <strong>voor</strong> transfusie- of<br />

stollingsprodukten, mede gezien het<br />

toegenomen risico op postoperatieve<br />

trombose in de zojuist geopereerde<br />

pulmonale vaatboom. Na deze fase<br />

volgt een zorgvuldige hemostase,<br />

waarbij thoraxdrains worden ingebracht<br />

en het sternum wordt gesloten.<br />

Alle patiënten worden preoperatief<br />

ingesteld op coumarine derivaten<br />

en indien geen adequate ontstolling<br />

wordt bereikt, wordt tevens postoperatief<br />

gehepariniseerd. Dit alles om<br />

recidief embolieën en trombose op de<br />

zojuist geopereerde en derhalve trombogene<br />

endotheel van het pulmonale<br />

vaatbed te <strong>voor</strong>komen.<br />

Men moet beseffen dat een andere<br />

effectieve curatieve behandeling <strong>voor</strong><br />

CTPH longtransplantatie is. Afgezien<br />

van het feit dat er wachtlijstproblematiek<br />

is, kleven er ook geweldige risico’s<br />

aan het uitvoeren van deze operatie.<br />

Een te oppervlakkige endarterectomie<br />

leidt tot behoud pulmonale hypertensie,<br />

omdat inadequate hoeveelheden<br />

thromboembolisch materiaal zijn<br />

verwijderd. Echter, te agressieve diepe<br />

benadering leidt tot een arteria pulmonalis<br />

perforatie en bloeding.


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 7<br />

|<br />

referenties<br />

1. Pengo V., Lensing A.W.A.,<br />

Prins M.H., et al. Incidence<br />

of Chronic Thromboembolic<br />

Pulmonary Hypertension after<br />

Pulmonary Embolism. N Engl J<br />

Med 2004; 350:2257-2264.<br />

2. Barst R.J., Gibbs S.R., Ghofrani<br />

H.A. et al. Updated evidencebased<br />

treatment algorithm in<br />

pulmonary arterial hypertension.<br />

J Am Coll Cardiol<br />

2009;54:S78-S84.<br />

3. Bogaard H.J., Abe K., Noordegraaf<br />

A.V., Voelkel N.F. The<br />

right ventricle under pressure<br />

cellular and molecular mechanisms<br />

of right-heart failure in<br />

pulmonary hypertension. Chest<br />

2009;135:794-804.<br />

4. Bernard J., Yi E.S. Pulmonary<br />

thromboendarterectomy: a<br />

clinicopathologic study of<br />

200 consecutive pulmonary<br />

thromboendarterectomy cases<br />

in one institution. Hum Pathol<br />

2007;38:871-877.<br />

5. Daily P.O., Dembitsky W.P., Jamieson<br />

S.W. The evolution and<br />

the current state of the art of<br />

pulmonary thromboendarterectomy.<br />

Semin Thorac Cardiovasc<br />

Surg. 1999;11(2):152-63.<br />

Resterende pulmonale hypertensie na<br />

acuut reperfusie longoedeem vormt<br />

vaak de oorzaak van overlijden bij<br />

meer dan de helft van de patiënten.<br />

Door een capillair lek in het geopereerde<br />

pulmonale vaatbed kan een<br />

ernstig longoedeem ontstaan. Reperfusie<br />

oedeem komt <strong>voor</strong> in tot wel 15%<br />

van de geopereerde patiënten. Het<br />

<strong>voor</strong>komen van overvulling, eventueel<br />

een geforceerde diurese en langdurig<br />

<strong>voor</strong>tzetten van protectieve beademing<br />

is de behandeling van keuze in<br />

het postoperatieve traject. Hierbij<br />

wordt gestreefd naar zo spoedig mogelijk<br />

spontane ventilatie en zo mogelijk<br />

detubatie. Ook het gebruik van<br />

corticosteroiden wordt genoemd bij<br />

de behandeling van het reperfusieoedeem.<br />

Onderzoek in het St. Antonius<br />

Ziekenhuis heeft getoond dat de duur<br />

van de postoperatieve mechanische<br />

beademing wordt bepaald door de<br />

extracorporele circulatie tijd, de<br />

hoogte van de APACHE-score, pO2/<br />

FiO2 ratio


8 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />

Pijnmeting bij thoracale<br />

chirurgie patiënten<br />

St. Antonius Ziekenhuis, Postbus 2500,<br />

3440 EM Nieuwegein<br />

2 Afdeling Anesthesiologie, Intensive Care en<br />

Pijnbehandeling, St. Antonius Ziekenhuis,<br />

Postbus 2500, 3440 EM Nieuwegein<br />

3 Afdeling Farmacologie, Leiden Amsterdam<br />

Centre for Drug Research, Universiteit<br />

Leiden, Einsteinweg 55, 2333 CC Leiden<br />

1 Afdeling Klinische Farmacie,<br />

contactinformatie<br />

Sabine J.G.M. Ahlers<br />

Klinische Farmacie<br />

S.J.G.M. Ahlers 1<br />

St. Antonius Ziekenhuis<br />

Postbus 2500<br />

P. Bruins 2<br />

C.A.J. Knibbe 1, 3<br />

E.P.A. van Dongen 2<br />

3440 EM Nieuwegein<br />

Email s.ahlers@antoniusziekenhuis.nl<br />

Tel +31-6-44162431<br />

Fax +31-30-6092296<br />

samenvatting<br />

Pijn is een veel<strong>voor</strong>komend probleem bij patiënten na thoraxchirurgie op de Intensive<br />

Care (IC) en kan nadelige gevolgen hebben <strong>voor</strong> het herstel van de patiënt, en kan tevens<br />

leiden tot een verhoogde morbiditeit en mortaliteit. Voor een optimale pijnbestrijding<br />

is adequate inschatting van de pijn noodzakelijk. Bij pijnmeting wordt de zelfrapportage<br />

van de patiënt gezien als gouden standaard. Echter, als gevolg van de medicatie, mate van<br />

sedatie, abstractieniveau en begrip en mate van kritisch ziek zijn, zal deze zelfrapportage<br />

in een deel van de patiënten ontbreken. Afhankelijk hiervan kan er een pijnscore door<br />

de verpleegkundige met behulp van een observationele schaal worden verkregen. Deze<br />

review evalueert de beschikbare pijnmetingsinstrumenten bij zowel communicatieve als<br />

niet-communicatieve IC-patiënten na thoracale chirurgie. Dit overzicht kan als leidraad<br />

dienen <strong>voor</strong> de pijnmetingen bij IC-patiënten met als doel het pijnbestrijdingbeleid op<br />

de IC te verbeteren.<br />

abstract Pain in the Intensive Care Unit (ICU) is common in patients after cardiothoracic<br />

surgery. Pain may increase morbidity and mortality and may decrease health related<br />

quality of life in the ICU. To obtain optimal pain management, adequate evaluation<br />

of the pain is essential. Although self-report is still the ‘gold standard’ in pain measurement,<br />

one segment in the ICU population is unable to report pain as result of decreased<br />

comprehension and abstraction, due to medication, sedation and severity of the disease.<br />

Based on this, the pain score of the patient when possible should be obtained, or the pain<br />

should be assessed by the nurse. This paper evaluates pain instruments in communicative,<br />

conscious sedated and non-communicative cardiothoracic patients. This overview of<br />

pain measurement may help to improve pain management in cardiothoracic patients.<br />

Keywords Behavioural Pain Scale (BPS), Intensive Care (IC), Numerical Rating Scale (NRS), Verbal Rating Scale (VRS-4).


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 9<br />

|<br />

Pijnschaal Dimensie Totale Schaal Score Items Range Items<br />

Pijnschalen <strong>voor</strong> zelfrapportage patiënt<br />

Visual Analogue 0 (geen pijn) -100 (maximale pijn) 0-100 mm - -<br />

Scale (VAS) [10]<br />

Numerical Rating 0 (geen pijn) -10 (maximale pijn)* 0-10 - -<br />

Scale (NRS) [15]<br />

Verbal Rating Scale 1. geen pijn (NRS=0)<br />

0-4 - -<br />

(VRS-4) [9]<br />

2. mild pain (NRS 1-3)<br />

3. gemiddelde pijn (NRS 4-6)<br />

4. ernstige pijn (NRS 7-10)<br />

Objectieve pijnschalen gescoord door de verpleegkundige<br />

Behavioural Pain<br />

Scale (BPS)[19]<br />

Critical Care Pain<br />

Observation Tool<br />

(CPOT) [22]<br />

PAIN-Algorithm [26]<br />

Non Verbal Pain<br />

Scale (NVPS) [28]<br />

Som van 3 gedragskenmerken 3-12 1. Gezichtexpressie<br />

2. Beweging bovenste ledenmaten<br />

3. Weerstand tegen beademing<br />

Som van 4 gedragskenmerken 0-8 1. Gezichtexpressie<br />

2. Lichaamsbeweging<br />

3. Spierspanning<br />

4a. Weerstand tegen beademing of<br />

4b. Stemgeluid <strong>voor</strong> geëxtubeerde patiënten<br />

0 (geen pijn) -10 (maximale pijn)<br />

op basis van aanwezigheid<br />

van 3 gedragskenmerken +<br />

8 fysiologische kenmerken<br />

Som van 3 gedragskenmerken +<br />

2 fysiologische kenmerken<br />

0-10 Gedragskenmerken<br />

- Gezichtexpressie: 1. grimas 2. tekening<br />

rond mond/ogen. 3. huilerig 4. fronsen<br />

- Lichaamsactiviteit: 5. geen 6. langzaam<br />

7. rusteloos 8. aandacht vragen 9. verbaal<br />

- Lichaamshouding: 10. geïmmobiliseerd<br />

11. gespannen 12. stijf.<br />

Fysiologische kenmerken<br />

1. verlaagde / 2. verlaagde hartfrequentie<br />

3. verhoogde / 4. verlaagde bloeddruk<br />

5. verhoogde / 6. verminderde respiratie<br />

7. transpiratie<br />

8. bleke huidskleur<br />

0-10 Gedragskenmerken<br />

1. Gezichtexpressie<br />

2. Lichaamsactiviteit<br />

3. Lichaamshouding<br />

Fysiologische kenmerken I<br />

4. Verandering vitale symptomen<br />

in laatste 4 uur<br />

Fysiologische kenmerken II<br />

5. Verandering in huid, pupildiameter<br />

of lichaamstemperatuur<br />

* De NRS kan tevens gescoord worden door de verpleegkundige in combinatie met de BPS, indien de patiënt niet in staat is de pijn zelf aan te geven.<br />

Tabel 1. Overzicht pijnschalen<br />

1-4<br />

1-4<br />

1-4<br />

0-2<br />

0-2<br />

0-2<br />

0-2<br />

Aanwezig/<br />

afwezig<br />

Aanwezig/<br />

afwezig<br />

0-2<br />

0-2<br />

0-2<br />

0-2<br />

0-2<br />

Inleiding<br />

Pijn bij patiënten na thoraxchirurgie<br />

op de Intensive Care (IC) is een bekend<br />

probleem; 77% van de patiënten na thoracale<br />

chirurgie ervaart pijn gedurende<br />

het verblijf op de IC [1]. Deze pijn kan<br />

door verschillende factoren zijn veroorzaakt,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld door onderliggende<br />

ziekte en verpleegkundige verzorging<br />

zoals drainverwijdering en mobilisatie.<br />

Onbehandelde pijn veroorzaakt<br />

stress, resulterend in verminderde<br />

slaap, desoriëntatie, en uitputting [2].<br />

Als gevolg daarvan kan de morbiditeit<br />

en mortaliteit toenemen [3]. Verschillende<br />

studies hebben aangetoond dat<br />

pijnbestrijding bij IC-patiënten niet<br />

adequaat is. Zo bleek uit een studie van<br />

Puntillo et al [4] dat 64% van de patiënten<br />

geen analgetica kreeg toegediend<br />

<strong>voor</strong> of tijdens een pijnlijke interventie,<br />

zoals wondverzorging en drainverwijdering.<br />

Adequate pijnbestrijding kan<br />

de extra morbiditeit en mortaliteit<br />

<strong>voor</strong>komen [5] en kan alleen bereikt<br />

worden door het gebruik van effectieve<br />

methoden <strong>voor</strong> het herkennen, evalueren<br />

en monitoren van pijn.<br />

Echter, het meten van pijn bij IC-patiënten<br />

is gecompliceerd. Regelmatig<br />

ontbreekt de zelfrapportage van de<br />

patiënt (gouden standaard) als gevolg<br />

van een verminderd bewustzijn van<br />

de patiënt, ernst van de ziekte, beademing<br />

en het gebruik van analgesie en<br />

sedativa. Daarbij hebben verschillende<br />

studies aangetoond dat 35-55% van de<br />

verpleegkundigen de pijn van de patiënt<br />

onderschatten [6, 7].


10 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

zelfrapportage<br />

patiënt<br />

NRS<br />

VRS<br />

Wakkere<br />

patiënt<br />

Diep<br />

gesedeerde<br />

patiënt<br />

BPS<br />

objectieve<br />

pijnschalen<br />

BPS<br />

NRS<br />

Figuur 1. Overzicht beschikbare meetinstrumenten passend bij mate van sedatie van IC- patiënten.<br />

Een patiënt na thoracale chirurgie zal<br />

gedurende de IC-periode verschillende<br />

fasen van bewustzijn door maken, van<br />

gesedeerd tot ontwakend uit sedatie<br />

tot een volledig communicatieve patiënt.<br />

Er zijn verschillende pijnschalen<br />

beschikbaar, al dan niet in het bijzonder<br />

gevalideerd <strong>voor</strong> de IC-setting. De<br />

geschiktheid <strong>voor</strong> het gebruik van een<br />

pijnschaal hangt <strong>voor</strong>namelijk af van<br />

de diepte van sedatie en het abstractieniveau<br />

van de patiënt op het moment<br />

van pijnmeting. In deze review worden<br />

de beschikbare instrumenten beschreven<br />

<strong>voor</strong> het evalueren van pijn in ICpatiënten<br />

na thoracale chirurgie. Deze<br />

pijninstrumenten kunnen een basis<br />

vormen <strong>voor</strong> het implementeren van<br />

systematische pijnmetingen en analgesiebeleid<br />

bij alle IC-patiënten.<br />

Pijnmeting bij communicatieve<br />

patiënten<br />

Zelfrapportage van pijn door de<br />

patiënt wordt gezien als de gouden<br />

standaard [8]. Hoewel veelal gedacht<br />

wordt dat patiënten op de IC niet in<br />

staat zijn zelf pijn te rapporteren, bleek<br />

uit recent onderzoek [9] dat op een<br />

IC 66% van de patiënten na thoracale<br />

chirurgie zelf in staat is de pijn aan te<br />

geven. Tevens zal iedere patiënt net<br />

<strong>voor</strong> ontslag van de IC adequaat kunnen<br />

communiceren en dan ook zelf de<br />

pijn kunnen rapporteren. Voor patiënten<br />

die zelf hun pijnniveau kunnen<br />

rapporteren, zijn verschillende pijnschalen<br />

beschikbaar (Tabel 1).<br />

Visual Analogue Scale (VAS)<br />

De VAS (range 0-100) wordt door de<br />

patiënt gescoord op een 100 mm lijn<br />

[10]. De VAS is alleen gevalideerd <strong>voor</strong><br />

acute pijn bij onder andere postoperatieve<br />

pijn, oncologische pijn en<br />

pijn op de spoedeisende hulp [11-13].<br />

De pijnschaal is niet gevalideerd <strong>voor</strong><br />

kritisch zieke patiënten.<br />

Numerical Rating Scale (NRS)<br />

De NRS (range 0-10) wordt al vele<br />

jaren toegepast, waaronder ook bij<br />

geriatrische patiënten [14] en cardiovasculaire<br />

chirurgische IC-patiënten<br />

[15]. Recent is de NRS tevens gevalideerd<br />

<strong>voor</strong> kritisch zieke patiënten.<br />

De NRS wordt bij <strong>voor</strong>keur gescoord<br />

door de patiënt. Indien de patiënt zelf<br />

niet in staat is de pijn aan te geven,<br />

kan de NRS als zogenaamd ‘second<br />

best’ gescoord worden door de verpleegkundige<br />

[9].<br />

Verbal Rating Scale (VRS-4)<br />

Omdat ook de NRS een zekere mate<br />

van abstractievermogen en begrip vereist<br />

door de range van 0 tot 10, kan de<br />

Verbal Rating Scale (VRS-4, range 1-4),<br />

gerapporteerd door de patiënt een<br />

alternatief zijn (Tabel 1). De VRS-4 is<br />

gebaseerd op de Verbal Graphic Scale<br />

[16]. Postoperatieve patiënten geven<br />

aan de VRS makkelijker in gebruik te<br />

vinden dan de VAS [17].<br />

Pijnmeting in gesedeerde en<br />

beademde patiënten<br />

Gesedeerde en beademde patiënten<br />

zijn in het algemeen niet in staat pijn<br />

te rapporteren, door ziekte gerelateerde<br />

beperking in cognitie en abstractievermogen,<br />

sedatie, verlamming en/of<br />

beademing. Ondanks het ontbreken<br />

van deze zelfrapportage en een veranderde<br />

pijnbeleving, is bekend dat<br />

gesedeerde patiënten daadwerkelijk<br />

pijnlijke stimuli kunnen ervaren [18].<br />

Indien een patiënt verbaal niet in staat<br />

is de pijn aan te geven, wordt gebruik<br />

gemaakt van de gedragskenmerken en<br />

fysiologische parameters om de pijn in<br />

te schatten. Hieruit <strong>voor</strong>tvloeiend zijn<br />

verschillende pijnschalen ontstaan<br />

(Tabel 1).<br />

De Behavioural Pain Scale<br />

(BPS)<br />

De BPS (schaal 3-12) is speciaal ontwikkeld<br />

<strong>voor</strong> de volwassen beademde<br />

en gesedeerde IC patiënt. De BPS<br />

werd gevalideerd in trauma en chirurgische<br />

patiënten [19]. Drie andere<br />

studies [9, 20, 21] voerden additionele<br />

validatiestudies uit met goede resultaten<br />

in patiënten na thorax- of abdominale<br />

chirurgie, en in patiënten met<br />

multi-trauma, respiratoire insufficiëntie,<br />

sepsis of niet-traumatisch coma.


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 11<br />

|<br />

Critical Care Pain Observation<br />

Tool (CPOT)<br />

De recent ontwikkelde pijnschaal<br />

CPOT [22] is ontstaan uit drie andere<br />

pijnschalen (BPS, COMFORT en PAIN<br />

Algorithm [19, 23, 24]) en bevat vier<br />

gedragscomponenten. Gélinas en medeonderzoekers<br />

voerden een tweetal validatiestudies<br />

uit bij patiënten na hartchirurgie,<br />

waarbij de schaal betrouwbaar<br />

bleek <strong>voor</strong> het meten van pijn, met een<br />

hoge sensitiviteit en specificiteit [22, 25].<br />

Pain Assessment Intervention<br />

Notation (PAIN) Algorithm<br />

De PAIN Algorithm is een systematische<br />

pijnmeting en pijnmanagement<br />

methode [26] en bestaat uit drie onderdelen;<br />

pijnmeting, meting van opioidtolerantie<br />

bij de patiënt, en richtlijnen<br />

<strong>voor</strong> analgetische behandeling.<br />

Gedurende de pijnmeting observeert<br />

de verpleegkundige zowel gedrags- als<br />

fysiologische kenmerken. De significante<br />

correlaties tussen deze kenmerken<br />

en de verpleegkundige metingen<br />

van pijnintensiteit suggereert dat de<br />

schaal valide is in patiënten na thoraxen<br />

abdominale chirurgie.<br />

Non Verbal Pain Scale (NVPS)<br />

De NVPS schaal is een modificatie van<br />

de FLACC (Face, Legs, Activity, Cry,<br />

Consolability) schaal, die werd ontwikkeld<br />

<strong>voor</strong> pijnmeting bij kinderen<br />

met een cognitieve beperking en bij<br />

kinderen met postoperatieve pijn [27].<br />

De NVPS [28] bevat drie gedragskenmerken,<br />

waaraan vier fysiologische<br />

kenmerken zijn toegevoegd (Tabel 1).<br />

Hierbij zijn de items ‘cry’ en ‘consolability’<br />

van de FLACC schaal verwijderd,<br />

omdat deze bij volwassenen niet adequaat<br />

meetbaar of niet van toepassing<br />

zijn. De NVPS werd vergeleken met de<br />

FLACC schaal bij patiënten met brandwonden<br />

[28]. Hoewel deze resultaten<br />

aantoonden dat de NVPS een geschikte<br />

manier is om pijn te meten, is de NVPS<br />

niet volledig gevalideerd in deze groep<br />

patiënten. Tevens is de schaal niet in de<br />

IC-populatie geëvalueerd.<br />

Pijnmeting in beademde<br />

‘conscious sedated’ patiënten<br />

Tussen de wakkere en communicatieve<br />

patiënt en de diep gesedeerde en beademde<br />

patiënt, kan een aparte groep<br />

IC-patiënten gedefinieerd worden.<br />

Deze groep patiënten wordt beademd<br />

en is licht gesedeerd. Iedere IC patiënt<br />

zal deze staat van sedatie gedurende<br />

kortere of langere periode passeren, indien<br />

de patiënt ontwaakt uit een diepe<br />

sedatie. Tevens wordt volgens de huidige<br />

richtlijnen vaker gestreefd naar een<br />

staat van ‘conscious sedated’ omdat is<br />

aangetoond dat patiënten minder lang<br />

beademend hoeven worden en korter<br />

op de IC verblijven bij dagelijkse interruptie<br />

van sedativa [29].<br />

Deze patiënten zijn op zich in staat een<br />

pijnscore te rapporteren, maar er kan<br />

getwijfeld worden aan de betrouwbaarheid<br />

van deze score als gevolg van een<br />

verminderd bewustzijn en begrip door<br />

medicatie of ziekte. Omdat deze groep<br />

patiënten beademd wordt, zou de BPS<br />

een bruikbare pijnschaal kunnen zijn.<br />

In een prospectieve studie [30] werd de<br />

BPS getest in 80 beademde gesedeerde<br />

en ‘conscious sedated’ IC-patiënten. Bij<br />

beide patiëntengroepen bleek de BPS<br />

valide te zijn <strong>voor</strong> pijnmeting. Echter,<br />

tijdens pijnlijke procedures schatte de<br />

verpleegkundigen in 16% van de metingen<br />

de pijn hoger in dan de patiënt,<br />

terwijl de pijn in 12% van de metingen<br />

juist door hen werd onderschat.<br />

Discussie<br />

De keuze van de pijnschaal die gebruikt<br />

kan worden bij thoracale chirurgische<br />

patiënten hangt af van de mate van cognitie<br />

en abstractievermogen, sedatie,<br />

verlamming en/of beademing (Figuur<br />

1). Bij communicatief vaardige patiënten<br />

heeft de zelfrapportage van de<br />

patiënt de <strong>voor</strong>keur. Zowel de VAS als<br />

de NRS zijn valide methoden <strong>voor</strong> het<br />

rapporteren van pijn door de patiënt,<br />

waarbij de gevoeligheid <strong>voor</strong> de VAS (0-<br />

100 mm) en NRS (0-10) om verschillen<br />

in pijn waar te kunnen nemen ongeveer<br />

gelijk is [31]. Echter, de VAS is, in tegenstelling<br />

tot de NRS, niet gevalideerd<br />

<strong>voor</strong> pijnmeting bij patiënten op de IC.<br />

Daarnaast is de VAS niet altijd bruikbaar,<br />

omdat patiënten op de lijn van 0<br />

tot 100 mm de pijn moeten aanwijzen,<br />

wat bemoeilijkt kan worden door verminderde<br />

mobiliteit en het ontbreken<br />

van visuele hulpmiddelen zoals een bril.<br />

De VRS-4 is een eenvoudigere pijnschaal,<br />

waarbij patiënten of een cijfer<br />

tussen de 1 en 4 kunnen rapporteren, of<br />

de pijn kunnen omschrijven (geen pijn,<br />

milde pijn, gemiddelde pijn of ernstige<br />

pijn). Echter, de VRS-4 is minder gevoelig<br />

en dus robuuster dan de NRS en VAS<br />

[31]. Bij patiënten die communicatief<br />

vaardig zijn, wordt daarom bij <strong>voor</strong>keur<br />

de NRS (0-10) gebruikt.<br />

Bij beademde en gesedeerde patiënten<br />

ontbreekt de zelfrapportage van<br />

de patiënt. Daarom wordt gebruik<br />

gemaakt van gedragskenmerken en<br />

fysiologische parameters van de patiënt.<br />

De NVPS maakt gebruik van vier<br />

gedragskenmerken en twee fysiologische<br />

parameters en is <strong>voor</strong>alsnog alleen<br />

beperkt gevalideerd bij brandwonden<br />

patiënten. Voordat deze toegepast kan<br />

worden op de IC, zal de schaal eerst<br />

uitgebreider onderzocht moeten worden.<br />

Daarnaast kan het gebruik van<br />

fysiologische parameters misleidend<br />

zijn; parameters zoals hartfrequentie<br />

en bloeddruk worden beïnvloed door<br />

toegediende medicatie, zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />

bètablokkers en inotropica. Ook<br />

de PAIN-Algorithm combineert gedragskenmerken<br />

en fysiologische parameters,<br />

en betrekt daarbij tevens richtlijnen<br />

<strong>voor</strong> analgetische behandeling.<br />

Hoewel deze benadering zeer bruikbaar<br />

zal zijn bij het standaardiseren van<br />

de pijnmeting en management, is een<br />

belangrijke beperking van de schaal het<br />

ontbreken van de standaardisering van<br />

de gebruikte gedrags- en fysiologische<br />

kenmerken. Daardoor zal er een grote<br />

spreiding in interpretatie mogelijk zijn,<br />

<strong>voor</strong>tkomend uit de ervaringen van de<br />

verpleegkundigen [32].<br />

De meest recent ontwikkelde pijnschaal<br />

is de CPOT. Een <strong>voor</strong>deel van de<br />

CPOT is dat deze tevens toegepast kan<br />

worden in niet-beademde patiënten.<br />

Echter, de CPOT is gevalideerd <strong>voor</strong><br />

enkel één pijnlijke procedure (draaien<br />

van de patiënt). Daarbij was de specificiteit<br />

tijdens niet-pijnlijke interventies<br />

laag [33]. De CPOT zal daarom eerst<br />

verdere validatie moeten ondergaan,<br />

alvorens deze kan worden geïmplementeerd<br />

op de IC.<br />

De BPS is de enige objectieve pijnschaal<br />

die volledig gevalideerd is <strong>voor</strong> een<br />

uitgebreide IC-patiëntenpopulatie,<br />

waaronder chirurgische patiënten<br />

en patiënten met respiratoire insufficiëntie,<br />

multi-trauma, sepsis en niettraumatisch<br />

coma. Tevens is de BPS<br />

snel en eenvoudig te scoren door de<br />

verpleegkundige. Een nadeel van de<br />

BPS is de hoge non-respons - waarbij<br />

de laagst mogelijke score (BPS=3) gescoord<br />

wordt - die groter wordt indien<br />

patiënten dieper gesedeerd zijn. Dit<br />

wordt veroorzaakt doordat het scoren<br />

van de BPS een momentopname is<br />

van één minuut, en geen subjectieve<br />

informatie toelaat, waarin contextuele


FLOW-i<br />

PERFORMANCE WHEN YOU NEED IT MOST<br />

High-risk patients bring a wide variety of challenges<br />

to perioperative care. FLOW-i addresses the<br />

ventilatory challenge bringing high quality ventilatory<br />

support when needed.<br />

FLOW-i brings together high ventilation capabilities<br />

with modern anesthesia delivery features, thus<br />

enhancing the perioperative care of high risk and<br />

common patient categories alike.<br />

One of these features is the Volume Reflector<br />

tech nology allowing partial re-breathing of exhaled<br />

gases; when using low fresh gas flow settings, thanks<br />

to its reliability and in the presence of rapidly<br />

changing ventilatory conditions, clinicians will have<br />

better control to ensure diminished risk for hypoxic<br />

mixtures for the patient.<br />

The system’s module-based design ensures that the<br />

unit can be upgraded and adapted as new functions<br />

become available, or as clinical needs change.<br />

Structural details and operability are based on the<br />

ergonomic requirements of busy staff.<br />

With FLOW-i, more patients today can benefit from<br />

excellent quality ventilation during anesthetic care,<br />

enabling high performance when you need it most.<br />

The product may be pending regulatory approval to be marketed in your<br />

country. Contact your local MAQUET representative for more information.<br />

MAQUET Netherlands B.V.<br />

Postbus 388<br />

1200 AJ Hilversum<br />

www.maquet.com<br />

ELDERLY PATIENT OBESE PATIENT NEONATAL PATIENT CRITICALLY ILL<br />

PATIENT<br />

THORACIC PATIENT


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 13<br />

|<br />

referenties<br />

factoren van een langere <strong>voor</strong>liggende<br />

tijd meegenomen kunnen worden. Om<br />

deze hoge non-respons te <strong>voor</strong>komen,<br />

wordt aanbevolen de BPS samen met<br />

de NRS te gebruiken; beiden gescoord<br />

door de verpleegkundigen [9]. De<br />

BPS bevat objectieve informatie van<br />

het visuele gedrag op een moment,<br />

terwijl de NRS een globale impressie<br />

van pijn weergeeft, zoals verschillende<br />

contextuele parameters gedurende een<br />

langere tijd. Op deze manier wordt er<br />

een zo optimaal mogelijke inschatting<br />

van de pijn gemaakt bij gesedeerde en<br />

beademde patiënten.<br />

Bij beademde ‘conscious sedated’<br />

patiënten, die slechts beperkt kunnen<br />

communiceren, kan niet zonder<br />

meer worden uitgegaan van de gouden<br />

standaard, namelijk de zelfrapportage<br />

van de patiënt. De VAS zal<br />

niet bruikbaar zijn bij deze groep<br />

patiënten, omdat het aanwijzen van<br />

de pijn op een lijn moeilijk zal zijn<br />

door verminderde motoriek. Tevens<br />

is het gebruik van de VAS (0-100 mm),<br />

maar ook van de NRS (0-10) beperkt,<br />

als gevolg van verminderd begrip en<br />

abstractievermogen. Het verkrijgen<br />

van een pijnscore door zelfrapportage<br />

van de patiënt met behulp van de<br />

eenvoudige VRS-4 is vaak wel mogelijk.<br />

Tevens is BPS, gescoord door de<br />

verpleegkundige in recent onderzoek,<br />

valide gebleken [30]. Echter, om overen<br />

onderschatting van de pijnscore<br />

op basis van de BPS te <strong>voor</strong>komen,<br />

kan de BPS het best gebruikt worden<br />

in combinatie met de door de patiënt<br />

gescoorde VRS-4 . Ook in een<br />

eerdere studie werd aanbevolen een<br />

combinatie van zelfrapportage en een<br />

observationele schaal te gebruiken,<br />

indien getwijfeld wordt aan de betrouwbaarheid<br />

van de zelfrapportage<br />

van de patiënt. Iedere methode bevat<br />

hierbij unieke informatie. Zelfrapportage<br />

geeft primair het expressieve<br />

pijngedrag weer dat onder controle<br />

staat van hogere mentale processen.<br />

De observationele methode omvat dat<br />

gedrag dat minder onder invloed staat<br />

van de vrijwillige controle en meer<br />

automatisch gebeurt [34].<br />

Conclusie<br />

Bij patiënten die communicatief vaardig<br />

zijn, wordt aanbevolen een zelf<br />

gerapporteerde score van de patiënt<br />

te verkrijgen, met behulp van de NRS<br />

(range 0-10). Indien patiënten gesedeerd<br />

en beademd worden, is de BPS<br />

(3-12) in combinatie met de NRS (0-10),<br />

beiden gescoord door de verpleegkundige,<br />

een valide methode om de pijn<br />

<strong>voor</strong> de patiënt te kunnen inschatten.<br />

Indien het gebruik van de NRS door<br />

verminderd bewustzijn of begrip te<br />

complex blijkt, wat het geval is bij beademde<br />

‘conscious sedated’ patiënten,<br />

kan worden uitgeweken naar een eenvoudigere<br />

pijnschaal, de VRS-4 (range<br />

1-4). In dit geval wordt geadviseerd<br />

de VRS-4 te combineren met de BPS,<br />

gescoord door de verpleegkundige.<br />

1. Gelinas C., Management of pain in<br />

cardiac surgery ICU patients: have<br />

we improved over time? Intensive<br />

Crit Care Nurs 2007; 23: 298-303.<br />

2. Jacobi J., Fraser G.L., Coursin D.B.,<br />

et al., Clinical practice guidelines for<br />

the sustained use of sedatives and<br />

analgesics in the critically ill adult.<br />

Crit Care Med 2002; 30: 119-41.<br />

3. Walder B. and Tramer M.R., Analgesia<br />

and sedation in critically ill<br />

patients. Swiss Med Wkly 2004; 134:<br />

333-46.<br />

4. Puntillo K.A., Wild L.R., Morris<br />

A.B., et al. Practices and predictors<br />

of analgesic interventions for adults<br />

undergoing painful procedures. Am J<br />

Crit Care 2002; 11: 415-29; quiz 30-1.<br />

5. Chanques G., Jaber S., Barbotte E.,<br />

et al. Impact of systematic evaluation<br />

of pain and agitation in an intensive<br />

care unit. Crit Care Med 2006; 34:<br />

1691-9.<br />

6. Hamill-Ruth R.J. and Marohn M.L.<br />

Evaluation of pain in the critically ill<br />

patient. Crit Care Clin 1999; 15: 35-54,<br />

v-vi.<br />

7. Puntillo K.A. Pain experiences of<br />

intensive care unit patients. Heart<br />

Lung 1990; 19: 526-33.<br />

8. Merskey H.B.N. Classification of<br />

chronic pain: descriptions of chronic<br />

pain syndromes and definitions of<br />

pain terms. 2nd ed. 1994, Seattle:<br />

IASP Press. 209-14.<br />

9. Ahlers S.J., van Gulik L., van der<br />

Veen A.M., et al. Comparison of<br />

different pain scoring systems in<br />

critically ill patients in a general ICU.<br />

Crit Care 2008; 12: R15.<br />

10. Huskisson E.C. Measurement of<br />

pain. Lancet 1974; 2: 1127-31.<br />

11. DeLoach L.J., Higgins M.S., Caplan<br />

A.B. and Stiff J.L. The visual analog<br />

scale in the immediate postoperative<br />

period: intrasubject variability and<br />

correlation with a numeric scale.<br />

Anesth Analg 1998; 86: 102-6.<br />

12. Grossman S.A., Sheidler V.R.,<br />

McGuire D.B., et al. A comparison of<br />

the Hopkins Pain Rating Instrument<br />

with standard visual analogue and<br />

verbal descriptor scales in patients<br />

with cancer pain. J Pain Symptom<br />

Manage 1992; 7: 196-203.<br />

13. Berthier F., Potel G., Leconte P.,<br />

Touze M.D. and Baron, D. Comparative<br />

study of methods of measuring<br />

acute pain intensity in an ED. Am J<br />

Emerg Med 1998; 16: 132-6.<br />

14. Bergh I., Sjostrom B., Oden A. and<br />

Steen, B. An application of pain rating<br />

scales in geriatric patients. Aging<br />

(Milano) 2000; 12: 380-7.<br />

15. Puntillo K. and Weiss S.J. Pain: its<br />

mediators and associated morbidity<br />

in critically ill cardiovascular surgical<br />

patients. Nurs Res 1994; 43: 31-6.<br />

16. Blenkharn A., Faughnan S. and Morgan,<br />

A. Developing a pain assessment<br />

tool for use by nurses in an adult<br />

intensive care unit. Intensive Crit<br />

Care Nurs 2002; 18: 332-41.<br />

17. Kremer E., Atkinson J.H. and Ignelzi,<br />

R.J. Measurement of pain: patient<br />

preference does not confound pain<br />

measurement. Pain 1981; 10: 241-8.<br />

18. Schnakers C. and Zasler N.D. Pain<br />

assessment and management in disorders<br />

of consciousness. Curr Opin<br />

Neurol 2007; 20: 620-6.<br />

19. Payen J.F., Bru O., Bosson J.L., et al.<br />

Assessing pain in critically ill sedated<br />

patients by using a behavioral pain<br />

scale. Crit Care Med 2001; 29: 2258-<br />

63.<br />

20. Young J., Siffleet J., Nikoletti S. and<br />

Shaw, T. Use of a Behavioural Pain<br />

Scale to assess pain in ventilated,<br />

unconscious and/or sedated patients.<br />

Intensive Crit Care Nurs 2006; 22:<br />

32-9.<br />

21. Aissaoui Y., Zeggwagh A.A., Zekraoui<br />

A., Abidi K. and Abouqal R. Validation<br />

of a behavioral pain scale in critically<br />

ill, sedated, and mechanically<br />

ventilated patients. Anesth Analg<br />

2005; 101: 1470-6.<br />

22. Gelinas C., Fillion L., Puntillo K.A.,<br />

Viens, C. and Fortier M. Validation<br />

of the critical-care pain observation<br />

tool in adult patients. Am J Crit Care<br />

2006; 15: 420-7.<br />

23. Ambuel B., Hamlett K.W., Marx<br />

C.M. and Blumer, J.L. Assessing<br />

distress in pediatric intensive care<br />

environments: the COMFORT scale.<br />

J Pediatr Psychol 1992; 17: 95-109.<br />

24. Mateo O.M. and Krenzischek D.A. A<br />

pilot study to assess the relationship<br />

between behavioral manifestations<br />

and self-report of pain in postanesthesia<br />

care unit patients. J Post<br />

Anesth Nurs 1992; 7: 15-21.<br />

25. Gelinas C. and Johnston C. Pain<br />

assessment in the critically ill<br />

ventilated adult: validation of the<br />

Critical-Care Pain Observation Tool<br />

and physiologic indicators. Clin J<br />

Pain 2007; 23: 497-505.<br />

26. Puntillo K.A., Miaskowski C., Kehrle<br />

K., et al. Relationship between<br />

behavioral and physiological indicators<br />

of pain, critical care patients’<br />

self-reports of pain, and opioid<br />

administration. Crit Care Med 1997;<br />

25: 1159-66.<br />

27. Merkel S., Voepel-Lewis T. and<br />

Malviya S. Pain assessment in infants<br />

and young children: the FLACC<br />

scale. Am J Nurs 2002; 102: 55-8.<br />

28. Odhner M., Wegman D., Freeland<br />

N., Steinmetz A. and Ingersoll G.L.<br />

Assessing pain control in nonverbal<br />

critically ill adults. Dimens Crit Care<br />

Nurs 2003; 22: 260-7.<br />

29. Kress J.P., Pohlman A.S., O’Connor<br />

M.F., and Hall J.B. Daily interruption<br />

of sedative infusions in critically<br />

ill patients undergoing mechanical<br />

ventilation. N Engl J Med 2000; 342:<br />

1471-7.<br />

30. Ahlers S.J., van der Veen A.M., van<br />

Dijk M., Tibboel D. and Knibbe C.A.<br />

The use of the Behavioral Pain Scale<br />

to assess pain in conscious sedated<br />

patients. Anesth Analg; 110: 127-33.<br />

31. Breivik E.K., Bjornsson G.A. and<br />

Skovlund E. A comparison of pain<br />

rating scales by sampling from<br />

clinical trial data. Clin J Pain 2000; 16:<br />

22-8.<br />

32. Li D., Puntillo K. and Miaskowski C.<br />

A review of objective pain measures<br />

for use with critical care adult<br />

patients unable to self-report. J Pain<br />

2008; 9: 2-10.<br />

33. Gelinas C., Harel F., Fillion L.,<br />

Puntillo K.A. and Johnston C.C.<br />

Sensitivity and specificity of the<br />

critical-care pain observation tool<br />

for the detection of pain in intubated<br />

adults after cardiac surgery. J Pain<br />

Symptom Manage 2009; 37: 58-67.<br />

34. Hadjistavropoulos T. and Craig<br />

K.D. A theoretical framework for<br />

understanding self-report and<br />

observational measures of pain: a<br />

communications model. Behav Res<br />

Ther 2002; 40: 551-70.


14 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />

1 Afdeling anesthesiologie, Intensive Care en<br />

Pijnbehandeling, St. Antonius Ziekenhuis,<br />

Pacemakers en interne<br />

contactinformatie<br />

cardiale defibrillatoren,<br />

L.J. Bras<br />

Anesthesioloog-intensivist<br />

St. Antonius Ziekenhuis<br />

Postbus 2500<br />

perioperatieve<br />

3430 EM Nieuwegein.<br />

Email l.bras@antoniusziekenhuis.nl<br />

behandeling en veiligheid<br />

L.J. Bras, MD 1<br />

B.D. Westerhof, MD 2<br />

E.P.A. van Dongen, MP PhD 1<br />

Nieuwegein<br />

2 Afdeling Anesthesiologie en Intensive Care,<br />

Haga Ziekenhuis, Den Haag<br />

samenvatting Een pacemaker wordt ingebracht indien in het hart onvoldoende elektrische activiteit<br />

ontstaat met daaropvolgend een adequate mechanische contractie. Uiteraard is de behandeling<br />

van ritmestoornissen en geleidingsstoornissen primair gericht op de onderliggende oorzaak, bij<strong>voor</strong>beeld<br />

myocardischemie. Bij de patiënt met een pacemaker dient de anesthesioloog geïnformeerd te zijn<br />

over het type pacemaker en deze perioperatief te controleren. In dit artikel worden de verschillende<br />

typen pacemakers en de te nemen perioperatieve maatregelen besproken.<br />

Inleiding<br />

Een pacemaker wordt bij een patiënt<br />

ingebracht als er onvoldoende elektrische<br />

activiteit in het hart ontstaat met<br />

daaropvolgend een adequate mechanische<br />

contractie. Dit kan kortdurend,<br />

intermitterend of <strong>voor</strong>tdurend plaats<br />

vinden. De pacemaker bestaat uit een<br />

pulsegenerator, batterij met software<br />

en transveneuze of epicardiale leads<br />

naar de boezems of kamers van het hart.<br />

De richtlijnen van de American Heart<br />

Association en American College of<br />

Cardiology [1] en de European Society<br />

of Cardiology [2] <strong>voor</strong> pacemaker en<br />

ICD implantatie zijn te raadplegen op<br />

internet: http://circ.ahajournals.org. De<br />

belangrijkste indicaties <strong>voor</strong> een pacemaker<br />

zijn [3]:<br />

1. Sick sinus syndrome<br />

2. Symptomatische sinusbradycardie<br />

3. Atriumfibrillatie met trage ventriculaire<br />

respons<br />

4. 3 e graad Atrial-Ventriculaire dissociatie<br />

5. Verlengd QT tijd syndrome<br />

6. Bifasciculair of trifasciculair blok<br />

7. Chronische neuromusculaire ziekten<br />

met cardiale geleidingsstoornissen<br />

8. Recidiverende collapse bij hypersensitive<br />

sinus caroticus syndroom<br />

9. Hypertrofische cardiomyopathie met<br />

AV geleidingstoornissen<br />

10. Hartfalen met cardiac resynchronisation<br />

therapy<br />

De indicaties <strong>voor</strong> cardiac resynchronisation<br />

therapy, CRT en internal cardiac<br />

defribillator, ICD komen later aan de<br />

orde<br />

Naamgeving en typen<br />

pacemakers<br />

De functies van de pacemakers zijn vastgesteld<br />

volgens de NASPE/BPEG [4]<br />

naamgeving code. Deze code bestaat uit<br />

vijf letters, in een aantal gevallen worden<br />

alleen de eerste drie gebruikt. De eerste<br />

positie in de code staat <strong>voor</strong> de kamer<br />

of kamers waar gestimuleerd wordt. A<br />

in het atrium, V in de ventrikel, D (dual)<br />

in beiden. De tweede positie in de code<br />

verwijst naar de kamer of kamers waarin<br />

de sensing plaats vindt, A atrium, V ventrikel<br />

en D beiden.<br />

De letters P en R in deze posities betekenen<br />

respectievelijk een spontane atriale<br />

depolarisatie en een spontane ventriculaire<br />

depolarisatie. De derde positie<br />

in de code staat <strong>voor</strong> de wijze waarop<br />

de pacemaker reageert op de sensing: I<br />

(inhibitie), de pacemaker inhibeert de<br />

outputstimulatie en start een nieuwe<br />

cyclus en T( trigger), betekent output<br />

is getriggerd op het sensing signaal. D<br />

betekent dual en is alleen van toepassing<br />

op een AV pacemaker. De vierde positie<br />

verwijst naar de frequentie modulatie: R<br />

een sensor kan de frequentie moduleren<br />

bij inspanning. De vijfde positie in de<br />

code: O afwezig, A atriaal, V ventriculair,<br />

D dual, geeft aan of in beide atria<br />

of beide ventrikels gestimuleerd kan<br />

worden. Ook wordt met de vijfde letter<br />

wel aangegeven of de ICD in antitachycardie<br />

mode kan stimuleren of een shock<br />

kan afgeven of beide. De levensduur van<br />

een pacemaker is afhankelijk van het<br />

gebruik, continue stimuleren kost uiteraard<br />

meer energie dan tijdelijk.<br />

Bij plaatsing van een definitieve pacemaker<br />

is het van belang dat er een goede<br />

sensing is met een minimale amplitude<br />

van het intracardiale ECG-signaal. Voor<br />

het atrium is de ondergrens 1,5 mV en<br />

<strong>voor</strong> de ventrikel 5 mV. Voor de stimulatiedrempel<br />

geldt maximaal 1,5 V <strong>voor</strong><br />

het atrium en 1,0 V <strong>voor</strong> de ventrikel. De<br />

gebruikte energie is de geleverde output<br />

keer de stroomsterkte keer de tijdsduur<br />

in formule E= Vt 2 /R. V 2 t is instelbaar<br />

en de weerstand R is afhankelijk van de<br />

positie van de lead en de prikkelbaarheid<br />

van het myocard. Standaard wordt<br />

er bipolair gepaced omdat dit energiezuiniger<br />

is. Bij unipolaire pacing is het<br />

metalen kastje van de pacemaker de<br />

andere elektrode waardoor bij uitname<br />

niet meer gestimuleerd kan worden.<br />

De batterij van een pacemaker wordt


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 15<br />

|<br />

langzaam zwakker en valt niet plotseling<br />

uit. Per fabrikant verschillen de signalen<br />

<strong>voor</strong> elective replacement indicator<br />

(ERI) of end of life (EOL). Per fabrikant<br />

is ook verschillend de vertraging van de<br />

maximale pacefrequentie, het overschakelen<br />

naar een energie zuinige modus als<br />

DOO of VOO, maar ook onderscheiden<br />

fabrikanten zich in de stimulatie frequentie<br />

na plaatsing van een magneet<br />

op de pacemaker. Alle fabrikanten in de<br />

Verenigde Staten hebben bovendien een<br />

24/7 helpdesk.<br />

Het type pacemaker dat geïmplanteerd<br />

wordt is afhankelijk van het ziektebeeld<br />

en de ritmestoornissen. De eenvoudigste<br />

systemen zijn een enkelvoudige draad<br />

in het atrium of de ventrikel. Vervolgens<br />

een AV pacemaker met en draad<br />

in het atrium en de ventrikel. Hiermee<br />

kan de sequentiële contractie van het<br />

sinusritme worden nagebootst. Het depolarisatiefront<br />

en de daaropvolgende<br />

contractie van de kamer verloopt anders<br />

met een ventriculaire draad dan ‘<br />

de natuurlijke weg’ via het geleidingssysteem<br />

bestaande uit de AV knoop, de<br />

bundels van His en de Purkinjevezels. Bij<br />

pacing vanuit de rechter kamer treedt<br />

er dan ook dyssynchronisatie op van de<br />

kamercontracties leidend tot vermindering<br />

van de ejectiefractie.<br />

Bij hartfalen wordt tegenwoordig gekozen<br />

<strong>voor</strong> het toepassen van cardiac<br />

resynchronisation therapy (CRT). Hierbij<br />

wordt een atriale en biventriculair<br />

pacemaker ingebracht door het plaatsen<br />

van een extra lead in de sinus coronarius.<br />

Deze extra lead mondt uit in het rechter<br />

atrium.<br />

Wanneer een patiënt potentieel behandeling<br />

behoeft <strong>voor</strong> ventriculaire tachycardieën<br />

of ventrikelfibrilleren wordt<br />

een internal cardiac defribillator (ICD)<br />

ingebracht met een shock elektrode in<br />

de rechter kamer. Alle ICD’s hebben<br />

naast het shockgedeelte een pacemakerfunctie<br />

<strong>voor</strong> antibradycardie pacing,<br />

postshockpacing en antitachycardie pacing<br />

<strong>voor</strong> overpacing bij tachycardieën.<br />

De ICD geeft gedurende zeer korte tijd<br />

een hoog vermogen af, de shockdrempel<br />

die gehanteerd wordt is 10-15 Joule. Bij<br />

VT of VF worden er shocks afgegeven<br />

met toenemende energie tot 35 J. Per gedetecteerde<br />

aritmie worden er maximaal<br />

vijf of zes shocks afgegeven.<br />

Cardiac resynchronisatie therapie met<br />

pacemaker (CRT-P) wordt toegepast bij<br />

patiënten in NYHA klasse III of IV met<br />

een LVF < 35 % of andere tekenen van<br />

hartfalen en een verlengde QRS tijd ><br />

120 m sec. Bij <strong>voor</strong>keur in de fase dat zij<br />

nog asymptomatisch zijn om het ontstaan<br />

van ventriculaire dysfunctie verder<br />

te <strong>voor</strong>komen [5].<br />

Een ICD indicatie is preventie van plotselinge<br />

cardiale dood, sudden cardiac<br />

death (SCD). SCD kan optreden op basis<br />

van ischemische en niet ischemische<br />

cardiomyopathie. Indien er na optimale<br />

medicamenteuze behandeling (ACE<br />

remmer, B blokker en statine) en of interventie<br />

(PCI of hartchirurgie) nog een<br />

verhoogd risico bestaat, wordt een ICD<br />

geplaatst. Na een arrest, persisterende<br />

ischemie meer dan veertig dagen na PCI<br />

of drie maanden na CABG of spontane<br />

sustained VT bij structurele hartziekte<br />

en congenitale RVdysplasie bestaat<br />

eveneens een indicatie <strong>voor</strong> een ICD<br />

plaatsing. Contraindicatie zijn onderliggende<br />

oorzaken <strong>voor</strong> VT/VF als acuut<br />

infarct, elektrolytstoornissen, acidose of<br />

hypoxaemie.<br />

Risico’s tijdens anesthesie<br />

De pacemaker kan defect raken of disfunctioneren<br />

tijdens een operatie. De<br />

defecten kunnen ontstaan door directe<br />

beschadiging zoals dislocatie van de<br />

leads of door elektromagnetische interferentie.<br />

De elektromagnetische interferentie<br />

kan leiden tot het doorbranden<br />

van de generator, het smelten van de<br />

isolatiebescherming van de leads en/of<br />

verwarmen van het myocard. Oorzaken<br />

van elektromagnetische interferentie<br />

kunnen zijn diathermie, maar ook steenvergruizers,<br />

radiotherapeutische behandelingen<br />

en MRI scans.<br />

Disfunctioneren van een pacemaker kan<br />

optreden door het opvangen van onjuiste<br />

elektrische signalen die gezien worden<br />

als cardiale elektrische activiteit waardoor<br />

niet juist wordt gesensed en/of gestimuleerd.<br />

Bij een ICD kan ten onrechte<br />

door diathermie storing VT/VF worden<br />

gedetecteerd. Ook kan door veranderde<br />

prikkelbaarheid van het myocard tgv<br />

ischemie, interne milieu wijzigingen<br />

als acidose of elektrolytafwijkingen en<br />

farmaca verstoring optreden door een<br />

verminderde of verhoogde gevoeligheid.<br />

Om onnodige shocktherapie te <strong>voor</strong>komen<br />

is het raadzaam de ICD uit te zetten<br />

tijdens anesthesie. De patiënt is dan<br />

niet meer beveiligd door automatische<br />

defibrillatie. Mechanische bewegingen<br />

van de thorax bij<strong>voor</strong>beeld door instrumentarium<br />

kan de rate response van een<br />

geavanceerde pacemaker stimuleren<br />

waardoor wordt gepaced met een te<br />

hoge frequentie.<br />

Specifieke perioperatieve<br />

maatregelen en<br />

anesthesiologisch beleid<br />

Het is mogelijk de pacemaker en/of ICD<br />

<strong>voor</strong> de operatie met de programmer,<br />

de computer waarmee de pacemaker of<br />

ICD geprogrammeerd wordt, door een<br />

technicus van de cardiomeettechniek<br />

op een veilige modus in te laten stellen.<br />

Hierbij wordt de rate response uitgezet<br />

en de pacemaker op een vaste frequentie<br />

ingesteld. Ook wordt het shockgedeelte<br />

en de antitachycardiepacing van de<br />

ICD uitgezet om te <strong>voor</strong>komen dat er<br />

op basis van foutieve signalen gestimuleerd,<br />

geïnhibeerd of geshockt wordt.<br />

Sommigen geven er de <strong>voor</strong>keur aan de<br />

pacemaker op DOO of VOO in te stellen<br />

zodat er geen storing optreedt door de<br />

diathermie, met het risico van het uitlokken<br />

van VT/VF door een “spike on T”.<br />

Wanneer er sprake is van spoed, geen<br />

cardiomeettechniek beschikbaar is, of<br />

er sprake is van onjuist functioneren van<br />

de pacemaker of ICD kan een magneet<br />

gebruikt worden. De magneet, die op<br />

de huid boven het apparaat wordt gehouden,<br />

zal de modus van de pacemaker<br />

of ICD naar een minder geavanceerde<br />

instelling overzetten. Afhankelijk van<br />

de fabrikant zal de pacemaker overschakelen<br />

op fixed rate pacing al dan niet<br />

gesenset. Het shockgedeelte van de<br />

ICD zal zich uitschakelen. De magneet<br />

truc kan ook toegepast worden bij bij<strong>voor</strong>beeld<br />

onjuiste shocks bij patiënten<br />

ten tijde van misinterpretatie van snel<br />

atriumfibrilleren. De magneet zal de<br />

pacemaker niet uitzetten. Wanneer<br />

de magneet niet werkt is een tweede<br />

magneet nodig in dezelfde positie. Bij<br />

het verwijderen van de magneet zal de<br />

pacemaker en ICD weer de geprogrammeerde<br />

instelling aannemen. Het shockgedeelte<br />

is dan weer aktief.<br />

Bij het preoperatief onderzoek is het van<br />

belang de indicatie van de pacemaker- of<br />

ICDplaatsing te achterhalen. Hieruit<br />

valt mogelijk af te leiden of de patiënt<br />

een verminderde linkerkamerfunctie<br />

heeft, myocardiale ischemie, cardiomyopathie<br />

of een doorgemaakt arrest.<br />

Daarnaast is informatie van belang over<br />

het onderliggende hartritme, is er een<br />

eigen escaperitme of is de patiënt volledig<br />

afhankelijk van de pacemaker. Het<br />

laatste kan worden vastgesteld tijdens<br />

het instellen van de pacemaker preoperatief.<br />

Bij ICD ’s dient geïnformeerd te<br />

worden naar het tijdig en juist defibrilleren<br />

en de frequentie daarvan. Preoperatieve<br />

controle van de elektrolyten en een


Bij perifere neuropathische pijn<br />

maximaal 1 uur aanbrengen<br />

3 maanden pijnverlichting 1-3<br />

Zie <strong>voor</strong> de verkorte productinformatie elders in dit blad


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 17<br />

|<br />

X-thorax zijn noodzakelijk om onnodige<br />

ritmestoornissen op basis van elektrolytverstoring<br />

te <strong>voor</strong>komen en het verloop<br />

van de leads vast te stellen. Duidelijke afspraken<br />

over de pacemakerinstelling en<br />

ICD-instelling in het perioperatieve traject<br />

moeten gemaakt zijn. Een magneet<br />

dient aanwezig te zijn op de afdeling.<br />

Tijdens de anesthesie is het van belang<br />

bij patiënten met een ICD een uitwendige<br />

defibrillator paraat te hebben (externe<br />

defib-pads overwegen afhankelijk<br />

van perioperatieve toegankelijkheid van<br />

de thorax) evenals het beschikbaar hebben<br />

van een externe en of transveneuze<br />

pacemaker. Veel defibrillatoren hebben<br />

tegenwoordig een externe pacemakerfunctie.<br />

Het heeft de <strong>voor</strong>keur centraal<br />

veneuze katheters aan de contralaterale<br />

zijde in te brengen om isolatiebeschadiging<br />

met de naaldtip te <strong>voor</strong>komen. Het<br />

plaatsen van arteria pulmonalis katheters<br />

wordt ontraden vanwege het risico op<br />

verstrengeling en knopen van de katheter<br />

met de leads met als risico dislocatie<br />

van de lead. Na hartchirurgie is het<br />

veiliger tijdelijk epicardiale leads aan te<br />

brengen omdat de transveneuze pacemaker<br />

mogelijk perioperatief gedisloceerd<br />

raakt. Het gebruik maken van bipolaire<br />

diathermie <strong>voor</strong>komt veel storing van de<br />

pacemaker-sensing. Verminderde prikkelbaarheid<br />

van het myocard door bv<br />

acidose, alkalose, hyperkaliaemie, hypoxie<br />

en myocardischemie kan ook de oorzaak<br />

zijn van het niet functioneren van<br />

de pacemaker. Ook farmaca kunnen de<br />

prikkelbaarheid beïnvloeden. Antiaritmica<br />

verhoogt deze, catecholamines verlaagt<br />

de prikkelbaarheid. Bij defibrillatie<br />

of cardioversie zal de pulsegenerator<br />

met een zo laag mogelijke veldspanning<br />

belast moeten worden om beschadiging<br />

te <strong>voor</strong>komen. De paddels moeten daar<strong>voor</strong><br />

zover mogelijk van de generator<br />

geplaatst worden.<br />

In de postoperatieve fase zal de pacemaker<br />

of ICD teruggeprogrammeerd moeten<br />

worden. Bij ICD patiënten is tot dat<br />

moment ritmebewaking noodzakelijk.<br />

Na thorax en hartchirurgische ingrepen<br />

moet de pacemaker en ICD opnieuw<br />

gecontroleerd worden. Bij het gebruik<br />

van een magneet is het niet strikt noodzakelijk.<br />

Uiteraard is aandacht <strong>voor</strong> het<br />

onderliggend cardiaal lijden bij de patiënt<br />

in deze fase ook van belang.<br />

Conclusie<br />

De patiënt met een pacemaker of ICD<br />

kan veilig een operatie ondergaan onder<br />

anesthesie mits er <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen<br />

worden getroffen door het aanpassen<br />

van de instellingen van het apparaat, er<br />

voldoende kennis aanwezig is bij het<br />

team van de werking van de pacemaker<br />

en ICD en de onderliggende cardiale<br />

problematiek wordt erkend.<br />

r e f e r e n t i e s<br />

1. J Am Coll Cardiol 2008,51:1-62 Site ACC/AHA;<br />

http//:ahajournals.org.<br />

2. Guidelines for cardiac pacing and cardiac resynchronization<br />

therapy, European Heart Journal<br />

2007,28: 2256-2295/ www.escario.org.<br />

3. Cardiac pacing & ICD: KA Ellenbogen, MA<br />

Wood, Blackwell Publishing 2008: p5-44<br />

4. Site NASPE/BPEG.<br />

5. Moss A.J. et.al. Cardiac-Resynchronization<br />

Therapy for the preventions of heart-failure<br />

events, N Engl J med 2009;361:1329-38.<br />

Nieuwe ontwikkelingen<br />

op perfusiegebied in<br />

een veranderende cardiochirurgische<br />

omgeving<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />

Afdeling Perfusie, St. Antonius Ziekenhuis,<br />

Nieuwegein<br />

contactinformatie<br />

Mw. T.P.A. Roosenhoff<br />

Klinisch perfusionist<br />

St. Antonius Ziekenhuis<br />

Postbus 2500<br />

3430 EM Nieuwegein<br />

Email perfusie@antoniusziekenhuis.nl<br />

T.P.A. Roosenhoff EKP<br />

P.J. van den Barselaar EKP<br />

samenvatting Nieuwe ontwikkelingen zoals minimaal invasieve technieken<br />

op cardiochirurgisch gebied, vragen om aanpassingen en zo mogelijk<br />

verbeteringen van de perfusietechnische ondersteuning bij cardiothoracale<br />

operaties. Hierbij spelen de keuze van de materialen zoals pompslang, pomp,<br />

mate van hemodilutie en bloedbesparende technieken een belangrijke rol. In<br />

dit artikel wordt ingegaan op een aantal van deze aspecten van de perfusie.<br />

Inleiding<br />

De laatste jaren staat minimaal invasieve<br />

hartchirurgie wereldwijd meer<br />

en meer in de belangstelling.<br />

Dit maakt een aanpassing van de perfusietechnieken<br />

noodzakelijk. Het<br />

palet loopt van het toepassen van een<br />

verkleind circuit, het zogenaamde Minimaal<br />

Extracorporaal Circulatiesysteem<br />

(MECC) bij de minder complexe<br />

coronair operaties, tot een aangepast<br />

MECC systeem bij aortaklepoperaties<br />

(eventueel gecombineerd met een<br />

coronairoperatie) bij mediane sternotomie<br />

en endoscopische hartoperaties.<br />

De overgang naar de minimaal invasieve<br />

chirurgische benadering zoals de<br />

Heartport of Port Access procedure,<br />

toegepast bij mitraalklepvervanging<br />

of reparatie, het sluiten van een atrium<br />

septum defect of verwijderen van


18 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

een intra-atriale tumor of thrombus<br />

vraagt aanpassing op perfusietechnisch<br />

gebied. Verder wordt meer en meer<br />

een beroep gedaan op de perfusionist,<br />

om een Life Support systeem te instaleren,<br />

en op deze wijze een dagen<br />

of soms wekenlange hart en/ of long<br />

ondersteuning te bieden. Deze laatste<br />

toepassing zal in dit artikel niet worden<br />

besproken.<br />

Heartport, port access of<br />

Minimaal Invasieve Mitraalklep<br />

Chirurgie (MIMC)<br />

Sedert begin jaren zestig worden mitraalklep<br />

operaties uitgevoerd, zowel<br />

plastieken als vervangingen. In die tijd<br />

was de toegang tot het hart via een laterale<br />

benadering. Later werd de mediane<br />

sternotomie, waarbij het borstbeen<br />

wordt gekliefd, de gouden standaard<br />

<strong>voor</strong> de meeste hartchirurgische ingrepen.<br />

Sinds ruim 10 jaar wordt in het<br />

kader van de opkomende minimaal<br />

invasieve chirurgische benadering, in<br />

toenemende mate de laterale incisie<br />

opnieuw toegepast, waarbij kan worden<br />

volstaan met een kleinere snede,<br />

dankzij de ondersteuning van endoscopische<br />

apparatuur. De naam Heartport,<br />

die vaak gebruikt wordt <strong>voor</strong> deze<br />

toegepaste techniek, is afkomstig van<br />

de firma Heartport Inc. in Redwood<br />

City, die de instrumenten en canules<br />

<strong>voor</strong> deze ingrepen ontwikkelde en<br />

vervaardigt. De techniek, zoals die in<br />

het St. Antonius Ziekenhuis wordt uitgevoerd,<br />

is ontstaan door aanpassingen<br />

van de Heartport procedure en reeds<br />

bestaande en beproefde technieken,<br />

op het gebied van chirurgie, perfusie<br />

en anesthesie. Meer nog dan bij de<br />

conventionele ingrepen is een goede<br />

samenwerking tussen de disciplines en<br />

een juiste expertise van belang.<br />

In principe komen alle patiënten, die<br />

een mitraalklep operatie moeten ondergaan<br />

<strong>voor</strong> deze techniek in aanmerking.<br />

Ook kunnen patiënten die een gecombineerde<br />

ingreep moeten ondergaan<br />

aan mitraalklep, tricuspidaalklep en/<br />

of atriumseptum, met deze techniek<br />

behandeld worden. De andere hartkleppen<br />

en de meeste kransslagaders<br />

zijn echter onbereikbaar via deze rechts<br />

laterale thoracoscopische benadering.<br />

Hierbij zal dus een andere toegang gevonden<br />

moeten worden, of zal sternotomie<br />

noodzakelijk blijven. Bij patiënten<br />

met ernstige atherosclerose van de<br />

aorta, en/of iliacale arteriële vaten kan<br />

het technisch onmogelijk zijn liescanulatie<br />

toe te passen, wat <strong>voor</strong> deze wijze<br />

van perfusie geven het meest gangbaar<br />

is. Eveneens kan de laterale toegang<br />

tot het mediastinum, bij patiënten met<br />

pleurale adhaesies in de rechter thoraxholte,<br />

ernstig worden bemoeilijkt. In<br />

deze situaties kan dan worden uitgeweken<br />

naar de conventionele benadering<br />

middels sternotomie.<br />

Het belangrijkste <strong>voor</strong>deel van de thoracoscopische<br />

MIMC, ligt in het feit<br />

dat het borstbeen intact blijft, en dat<br />

er bijna geen spreiding van de ribben<br />

plaats vindt. De patiënt heeft hierdoor,<br />

duidelijk minder en ook een kortere<br />

postoperatieve pijn. Hierdoor kan hij<br />

sneller worden gemobiliseerd, en kan<br />

de patiënt eerder ontslagen worden<br />

uit het ziekenhuis, wat naast <strong>voor</strong>deel<br />

<strong>voor</strong> de patiënt, ook een kortere opnameduur<br />

met zich meebrengt. Deze<br />

snellere mobilisatie en ontslag van de<br />

patiënt, vraagt om een adequate pijnmedicatie<br />

door de verantwoordelijk<br />

anesthesioloog. De patiënt kan tevens<br />

sneller zijn dagelijkse werkzaamheden<br />

hervatten. Het veelal geringer chirurgische<br />

trauma met kleiner wondoppervlak<br />

resulteert in een geringer<br />

bloedverlies en leidt tot een afname in<br />

het gebruik van bloedproducten. Voor<br />

veel patiënten blijken de kleinere en<br />

minder opvallende littekens een bijkomend<br />

cosmetisch <strong>voor</strong>deel te zijn.<br />

De techniek<br />

De patiënt ligt tijdens de operatie in<br />

rugligging, met een verhoging onder<br />

de rechter thoraxhelft (left lateral tilt).<br />

De rechter elleboog is wat gebogen<br />

en hangt naar beneden. Hierbij is het<br />

van belang dat er geen tractie is aan<br />

de schouder en dientengevolge aan de<br />

plexus brachialis en wordt aandacht<br />

besteedt aan de bescherming van de<br />

n. ulnaris. Gezien de laterale thoracoscopische<br />

chirurgische benadering, is<br />

het vereist dat de anesthesioloog een<br />

gescheiden longventilatietechniek toepast,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld met een dubbellumentube,<br />

bronchusblokker of uni-vent<br />

tube. Bij het steriel afdekken wordt<br />

rekening gehouden met een eventuele<br />

sternotomie en worden beide liezen<br />

vrijgehouden. Externe defribilatorpads<br />

worden aangebracht, aangezien interne<br />

defibrillatie zoals bij de conventionele<br />

toegang, onmogelijk is in verband met<br />

de thoracoscopische benadering en<br />

ruimtegebrek <strong>voor</strong> eventuele interne<br />

paddles. Bij klepchirurgie is het noodzakelijk<br />

om perioperatief, eventuele<br />

geleidingsstoornissen te kunnen corrigeren<br />

met een externe pacemaker.<br />

Aangezien het veelal onmogelijk of<br />

technisch lastig is <strong>voor</strong> de chirurg om<br />

bij deze techniek een pacemakerdraad<br />

op het epicard van de rechter kamer te<br />

plaatsen wordt door de anesthesioloog<br />

na inleiding een transveneuze (flow directed)<br />

pacemakerdraad ingebracht via<br />

de v. jugularis interna naast de geplaatste<br />

centrale lijn. Deze draad zal pas later<br />

aan het eind van de ingreep, in de juiste<br />

positie worden gepositioneerd, aangezien<br />

een reeds in de kamer geplaatste<br />

pacemakerdraad, de canulatie vanuit de<br />

v. cava inferior kan hinderen. Deze 60<br />

cm lange canule wordt namelijk vanuit<br />

de lies opgevoerd tot dat de tip hiervan<br />

in de v.cava superior ligt en daarmee<br />

zowel het atrium als beide venae cavae<br />

draineert.<br />

De minimale incisie, zorgt er<strong>voor</strong> dat<br />

er op perfusietechnisch gebied aanpassingen<br />

gemaakt moeten worden. Om<br />

het zicht <strong>voor</strong> de chirurg zo optimaal<br />

mogelijk te houden, wordt de a. femoralis<br />

als ook de v. femoralis gecanuleerd.<br />

Middels een 3 cm lange incisie in de<br />

rechterliesplooi, worden beide vaten<br />

vrijgelegd.<br />

Na heparinisatie wordt eerst de veneuze<br />

canule ingebracht, alvorens de<br />

arterieel te canuleren. Zoals reeds gezegd,<br />

deze 60 cm lange venueze canule<br />

wordt opgevoerd via de v. femoralis,<br />

door het rechter atrium tot in v. cava<br />

superior. Via transoesophageale echobeelden,<br />

controleert de anaeshesioloog<br />

of deze veneuze canule op de juiste<br />

plaats gesitueerd is, zodat zeker is dat<br />

er voldoende veneuze drainage is en<br />

de cardiac index van 2.4 L/min/m 2 kan<br />

worden bereikt.<br />

Indien ook het rechter atrium tijdens<br />

deze operatie geopend moet worden,<br />

wordt na de inleiding door de anesthesioloog,<br />

via de rechter v. jugularis interna<br />

een 15 cm lange 15 Fr. gewapende<br />

canule in de vena cava superior geplaatst.<br />

Er wordt een centrifugaalpomp<br />

in de veneuze lijn ingebouwd waardoor<br />

op deze manier de beide vena cavae<br />

actief kunnen worden gedraineerd naar<br />

de hart-longmachine.


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 19<br />

|<br />

Bij conventionele technieken, wordt<br />

<strong>voor</strong> de veneuze drainage standaard<br />

gebruik gemaakt van de zwaartekracht<br />

en het principe van communicerende<br />

vaten. Wat zo veel wil zeggen, dat de<br />

canule uit het rechter atrium/vena<br />

cava inferior via een slang gedraineerd<br />

wordt, naar een reservoir dat lager<br />

hangt dan het hart ligt. Vanuit dit reservoir<br />

wordt het bloed met een pomp,<br />

door de oxygenator geleid, en vervolgens<br />

via de arteriële canule (distaal van<br />

de geplaatste aortaklem) naar de aorta<br />

gebracht.<br />

Essentieel anders bij de perfusietechniek<br />

van de Heartportchirurgie is de<br />

bovengenoemde in de veneuze lijn ingebouwde<br />

centrifugaal pomp. Om voldoende<br />

bloedflow te kunnen bereiken<br />

zuigt deze centrifugaal pomp actief het<br />

veneuze bloed aan. Het is slechts deze<br />

aanzuigende werking van zo’n centrifugaalpomp,<br />

in de veneuze lijn waarom<br />

deze wordt geplaatst, omdat het relatief<br />

lange en smalle lumen, van de in de<br />

vena femoralis geplaatste canule, passief<br />

onvoldoende veneuze drainage kan<br />

waarborgen, en zo de berekende bloed<br />

flow <strong>voor</strong> deze patiënt niet gehaald kan<br />

worden.<br />

In de rechter borstplooi, wordt een<br />

incisie van 6 cm gemaakt, en de thorax<br />

wordt geopend net boven de 5e<br />

rib. Met een “soft tissue retractor” en<br />

eventueel een kleine wondspreider,<br />

kan nu goed zicht verkregen worden<br />

in de borstholte, zonder spreiding van<br />

de ribben. Het pericard wordt in de<br />

lengterichting geopend. Een trocar<br />

<strong>voor</strong> de camera, wordt via de 3e intercostaalruimte<br />

op de <strong>voor</strong>ste axillairlijn<br />

ingebracht en op de achterste axillairlijn,<br />

wordt de speciale aortaklem<br />

(Chitwoodklem) ingebracht. Om luchtemboliën<br />

via het geopende hart in de<br />

circulatie te <strong>voor</strong>komen, wordt CO2 in<br />

de borstholte geïnsuffleerd. De chirurg<br />

heeft tijdens de ingreep via de incisie<br />

of op de monitor zicht op het operatieveld.<br />

De hartlongmachine wordt gestart<br />

en de beademing kan vervolgens<br />

worden gestopt. Een kleine canule <strong>voor</strong><br />

cardioplegie (vloeistof om het hart stil<br />

te leggen) wordt in de aorta ascendens<br />

geplaatst, de aorta wordt geklemd,<br />

en de cardioplegie wordt toegediend.<br />

Het linker atrium wordt nu geopend<br />

via de interatriale groeve (groeve van<br />

Waterstone) en met een speciale retractor,<br />

wordt dit zo open gehouden dat<br />

goed zicht op de mitraalklep verkregen<br />

wordt. Afhankelijk van de afwijking<br />

van de mitraalklep, kan nu met speciale<br />

gesteelde instrumenten, de plastiek<br />

gedaan worden, neo-chordae geplaatst<br />

of eventueel de klep worden vervangen.<br />

Het linker atrium wordt hierna gesloten,<br />

waarbij speciale aandacht besteedt<br />

moet worden, aan het ontluchten van<br />

het hart. De cardioplegiecanule wordt<br />

verwijderd, en er wordt een atriale<br />

pacemaker draad op het echter atrium<br />

en zo mogelijk, een tijdelijke, ventriculaire<br />

pacemakerdraad, op de epicardiale<br />

wand van de rechterkamer gehecht.<br />

Alternatief is de hierboven beschreven<br />

transveneuze pacemakerdraad. Hierna<br />

wordt de aortaklem afgenomen. Omdat<br />

er nu weer bloed door de kransslagaders<br />

stroomt, gaat het hart weer<br />

kloppen. De hartlongmachine wordt<br />

gestopt, en met de slokdarmecho kan<br />

worden beoordeeld, of de functie van<br />

de mitraalklep goed is. Eveneens kan de<br />

mate van ontluchting en myocardiale<br />

contractiliteit worden beoordeeld.<br />

Eventuele ritme en/of geleidingsstoornissen<br />

na het beëindigen van de perfusie,<br />

worden door de anesthesioloog<br />

verholpen met behulp van defibrillator,<br />

pacemaker of medicatie.<br />

Door gebruik te maken van een dubbellumen<br />

tube, kan de beademing van de<br />

rechter long uitgesteld worden, zodat<br />

er nog zicht op het operatiegebied mogelijk<br />

is. Het pericard wordt met enkele<br />

hechtingen gesloten. De liescanules<br />

worden verwijderd, en de thoraxwond<br />

wordt in lagen gesloten. Vervolgens<br />

wordt de patiënt beademd naar de intensive<br />

care gebracht.<br />

De uiteindelijke resultaten zijn vergelijkbaar<br />

met de conventionele operaties,<br />

die via een mediale sternotomie<br />

worden uitgevoerd, en de techniek is<br />

<strong>voor</strong>alsnog een veelbelovende aanvulling<br />

op de bestaande technieken. Meest<br />

<strong>voor</strong>komend in ons centrum is, de mitralisklepplastiek<br />

al of niet met plaatsing<br />

van een steungevende mitraalring,<br />

of neo-chordae bij reparatie/correctie<br />

van een mitralisklepinsufficiëntie. Ook<br />

de klepvervangende ingrepen worden<br />

in het St. Antonius Ziekenhuis veelal<br />

op deze wijze uitgevoerd. In 2006 zijn<br />

51 minimaal invasieve mitraalklepoperaties<br />

verricht. Bij 40 patiënten werd<br />

een plastiek verricht, en 11 keer werd<br />

de klep vervangen. Dit betrof meestal<br />

patiënten ouder dan 75 jaar, waarbij gekozen<br />

werd <strong>voor</strong> een biologische klepprothese.<br />

Hiernaast werd in dat jaar<br />

bij drie patiënten een atrium septum<br />

defect gesloten, en bij één patiënt werd<br />

een proces in het linker atrium verwijderd.<br />

De kans op postoperatieve complicaties,<br />

lijkt overeen te komen met de<br />

conventionele therapie. Postoperatieve<br />

infecties, of neurologische stoornissen,<br />

hebben zich niet <strong>voor</strong>gedaan.<br />

In 2010 zijn deze technieken zo geïntegreerd<br />

als chirurgisch behandeling<br />

in de dagelijkse praktijk, dat deze minimaal<br />

invasieve methode eigenlijk de<br />

standaard <strong>voor</strong> mitraalklepchirurgie is<br />

geworden.<br />

referenties<br />

Kaplan’s cardiac anesthesia. Elsevier<br />

Saunders, Philadelphia, 2006 ;5th<br />

ed:p893-935.<br />

Siegel L.S. Port-Access Cardiac Surgery:<br />

Anesthetic Techniques, Equipment, Applications,<br />

Experience, and Outcomes.<br />

SEMIN CARDIOTHORAC VASC<br />

ANESTH July 1999 vol. 3 no. 2 74-84.<br />

Svenarud P., Persson M., van der<br />

Linden J. Effect of CO2 Insufflation<br />

on the Number and Behavior of Air<br />

Microemboli in Open-Heart Surgery. A<br />

Randomized Clinical Trial. Circulation.<br />

2004;109:1127-32.<br />

Skrabal C.A., Steinhoff G., Liebold A.<br />

Minimizing cardiopulmonary bypass<br />

attenuates myocardial damage after cardiac<br />

surgery. ASAIO J. 2007;53(1):32-5.<br />

Yilmaz A., Sjatskig J., van Boven W.J.,<br />

et al. Combined coronary artery bypass<br />

grafting and aortic valve replacement<br />

with minimal extracorporeal closed circuit<br />

circulation versus standard cardiopulmonary<br />

bypass. Interact Cardiovasc<br />

Thorac Surg. 2010;11(6):754-7.<br />

Gravlee G.P., Davis R.F., Kurusz M.,<br />

Utley J.R. Cardiopulmonary Bypass<br />

principles and practice, Wolters Kluwer,<br />

Lippincott Williams&Wilkins, 2008;<br />

3rd ed.<br />

Roosenhoff T.P., Stehouwer M.C., de<br />

Vroege R., et al. Air Removal Efficiency<br />

of a Venous Bubble Trap in a Minimal<br />

Extracorporeal Circuit During Coronary<br />

Artery Bypass Grafting. Artif Organs.<br />

2010 Jun 9.


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 21<br />

|<br />

<strong>Thema</strong>: cardio-anesthesiologie<br />

De klinische<br />

toepasbaarheid van<br />

cardiale biomarkers<br />

in de perioperatieve<br />

fase: verleden, heden<br />

en toekomst<br />

contactinformatie<br />

L.P. Reusen<br />

Afdeling Anesthesiologie<br />

Intensive Care en Pijnbestrijding<br />

St. Antonius Ziekenhuis<br />

Nieuwegein/Utrecht<br />

Koekoekslaan 1<br />

3435 CM Nieuwegein<br />

Email LP.Reusen@antoniusziekenhuis.nl<br />

L.P. Reusen, MD<br />

E.P.A. van Dongen, MD PhD<br />

P.G. Noordzij, MD PhD<br />

samenvatting Perioperatieve myocardischemie is een regelmatig optredende<br />

complicatie van cardiale en niet-cardiale chirurgische procedures,<br />

met een belangrijke impact op het postoperatieve herstel. Een biomarker<br />

met hoge cardiale sensitiviteit en specificiteit kan een belangrijke rol spelen<br />

bij het stellen van de diagnose, omdat een deel van de cardiaal ischemische<br />

periodes in de perioperatieve fase asymptomatisch verloopt en lastig te<br />

diagnosticeren is. Vroege detectie van myocardischemie is belangrijk, zodat<br />

optimalisatie van de myocardiale zuurstofbalans kan plaatsvinden en de duur<br />

van de ischemische periode beperkt blijft. Vooralsnog is het met de bestaande<br />

reguliere tests niet mogelijk om in een vroeg stadium (reversibele) cardiale<br />

ischemie aan te tonen. Echter, met de komst van nieuwe laboratoriumtechnieken<br />

zijn er de laatste jaren cardiale biomarkers geïdentificeerd met een<br />

hogere specificiteit en een snellere plasma piek dan bestaande biomarkers.


22 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

Jaartal<br />

Ontdekking biomarker <strong>voor</strong> cardiale schade<br />

1950 Transaminases<br />

1960 Creatinekinase (CK)<br />

1966 CK-MB<br />

Jaren ‘70<br />

Nieuwe bepalingsmethoden met hogere snelheid en sensitiviteit<br />

Eind ‘70<br />

Myocardinfarct wordt binnen 24 uur gediagnosticeerd in plaats van 3 dagen<br />

1987 Troponine I<br />

1989 Troponine T<br />

1998 H-FABP<br />

Tabel 1. Historisch overzicht<br />

Inleiding<br />

In Nederland ondergaat jaarlijks 4 procent<br />

van de bevolking een chirurgische<br />

ingreep waar<strong>voor</strong> ziekenhuisopname<br />

noodzakelijk is, met een gemiddelde<br />

sterfte van 1,9% [1]. Ongeveer 45% van<br />

deze patiënten ondergaat een hoger<br />

risico ingreep (abdominale-, vasculaire-<br />

of thoracale chirurgie) met een<br />

verhoogde kans op perioperatieve<br />

complicaties, die kunnen leiden tot een<br />

vertraagd herstel, verlengde ziekenhuisopname<br />

en in het ergste geval overlijden<br />

van de patiënt. Naar schatting<br />

heeft een derde van deze complicaties<br />

een cardiale oorzaak.<br />

Het optreden van perioperatieve<br />

myocardischemie is een belangrijke<br />

<strong>voor</strong>speller <strong>voor</strong> cardiale complicaties<br />

op korte en lange termijn [2, 3]. De<br />

bepaling van cardiale biomarkers in<br />

de perioperatieve fase kan gebruikt<br />

worden om patiënten te identificeren<br />

die gebaat zijn bij verdere cardiologische<br />

behandeling, zodat de kans op<br />

een cardiale complicatie in de (nabije)<br />

toekomst geminimaliseerd wordt.<br />

Daarnaast is de vroegst mogelijke detectie<br />

van myocardischemie belangrijk,<br />

zodat optimalisatie van de myocardiale<br />

zuurstofbalans kan plaatsvinden en de<br />

duur van de ischemische periode beperkt<br />

blijft.<br />

Met de komst van nieuwe laboratoriumtechnieken<br />

zijn er de laatste jaren<br />

cardiale biomarkers geïdentificeerd<br />

met een hogere specificiteit en een snellere<br />

plasma piek dan bestaande biomarkers.<br />

Een cardiaal ischemisch event kan<br />

hierdoor beter en eerder gedetecteerd<br />

worden. Dit artikel geeft een overzicht<br />

van bestaande en nieuwe biomarkers<br />

<strong>voor</strong> cardiale ischemie en de klinische<br />

toepasbaarheid van het gebruik van<br />

biomarkers in de perioperatieve fase.<br />

Definities<br />

Conform de in 2007 herziende criteria<br />

van de Wereld Gezondheidszorg<br />

Organisatie en de commissies van<br />

Europese en Amerikaanse cardiologen<br />

wordt de diagnose myocardinfarct<br />

gedefinieerd als “a clinical event<br />

consequent to the death of cardiac<br />

myocytes (myocardial necrosis) that<br />

is caused by ischemia (as opposed to<br />

other etiologies such as myocarditis<br />

or trauma)” [4]. Een myocardinfarct<br />

wordt gediagnosticeerd op basis van<br />

een stijging van de serumconcentratie<br />

van cardiale biomarkers, in combinatie<br />

met een of meer van de volgende<br />

factoren: specifieke angina pectoris<br />

klachten, veranderingen in het elektrocardiogram<br />

(nieuwe Q-golven en/<br />

of ST afwijkingen) en middels beeldvormende<br />

technieken verkregen bewijs<br />

<strong>voor</strong> nieuw verlies van hartspierweefsel<br />

of nieuwe wandbewegingsstoornissen.<br />

Gedurende de vroege<br />

postoperatieve fase is het afnemen van<br />

een betrouwbare anamnese in veel<br />

gevallen niet mogelijk, of tenminste<br />

onbetrouwbaar, door het resterende<br />

effect van anesthetica en analgetica.<br />

De klinische symptomen van angina<br />

pectoris zijn hierdoor van beperkte<br />

waarde bij het detecteren van myocardischemie.<br />

Afwijkingen op het electrocardiogram<br />

(ECG) als gevolg van<br />

myocardischemie, zoals ST-segment<br />

verandering of het ontstaan van een<br />

negatieve T-golf, zijn vaak van tijdelijke<br />

aard zijn en worden gemakkelijk<br />

gemist of verkeerd geïnterpreteerd.<br />

Daarnaast kan myocardischemie gepaard<br />

gaan met een niet-afwijkend<br />

ECG. Om deze redenen is de kans<br />

groot dat een perioperatief cardiaal<br />

ischemische periode asymptomatisch<br />

verloopt [5]. Cardiale biomarkers spelen<br />

een belangrijke rol in de detectie<br />

van cardiale ischemie.<br />

Biomarkers<br />

Ischemische schade aan het myocard<br />

leidt tot celverval en beschadiging<br />

van de celmembraan van de myocyt.<br />

Hierdoor komen intracellulaire componenten,<br />

zoals creatinekinase (CK),<br />

aspartaataminotransferase (ASAT),<br />

myoglobine, lactaatdehydrogenase<br />

(LDH) en troponine, vrij in de extracellulaire<br />

ruimte. Sinds het opstellen van<br />

de eerste internationale criteria <strong>voor</strong><br />

de diagnose ‘myocardinfarct’ door de<br />

commissies van Europese en Amerikaanse<br />

cardiologen wordt de bepaling<br />

van de serumconcentratie van cardiale<br />

biomarkers gebruikt om ischemische<br />

schade aan het myocard te detecteren.<br />

Destijds werd de klinische toepasbaarheid<br />

echter beperkt door een geringe<br />

hartspecificiteit van de beschikbare<br />

biomarkers (CK, LDH en ASAT komen<br />

ook in hoge concentraties <strong>voor</strong> in cellen<br />

van skeletspieren). De mogelijkheid<br />

tot bepaling van de serumconcentratie<br />

CK-MB (‘muscle brain’) en later cardiaal<br />

troponine T en I bracht hier verandering<br />

in en leidde tot de beschikbaarheid<br />

van bepalingsmethoden <strong>voor</strong><br />

biomarkers met een hogere cardiale<br />

specificiteit (Tabel 1). Op dit moment<br />

is de bepaling van cardiaal troponine<br />

(cTn) in het bloed van de patiënt de<br />

meest sensitieve en specifieke test om<br />

myocardschade als gevolg van cardiale<br />

ischemie aan te tonen. Dit betekent<br />

echter niet dat de ideale cardiale biomarker<br />

hiermee <strong>voor</strong>handen is (Tabel<br />

2). Vooralsnog is het met de bestaande<br />

reguliere tests niet mogelijk om in een<br />

vroeg stadium (reversibele) cardiale ischemie<br />

aan te tonen en maakt de lange<br />

halveringstijd de detectie van re-infarcering<br />

lastig te interpreteren. Kunnen<br />

nieuwere biomarkers, zoals heart-type<br />

fatty acid binding protein (H-FABP)<br />

en ischemie-gemodificeerd albumine<br />

(IMA) hier uitkomst bieden?


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 23<br />

|<br />

Troponine<br />

Troponine is een eiwitcomplex dat bestaat<br />

uit drie verschillende eenheden:<br />

troponine I, troponine T en troponine<br />

C. Het troponinecomplex bevindt<br />

zich op het dunne filament van dwarsgestreepte<br />

spiervezels en speelt een<br />

belangrijke rol bij spiercontractie. In<br />

hartspierweefsel bevinden zich twee<br />

specifieke isovormen van troponine,<br />

namelijk: cardiaal troponine T en cardiaal<br />

troponine I. De serumconcentratie<br />

cTn (T of I) is in een niet-cardiaal<br />

belaste populatie niet tot nauwelijks<br />

aantoonbaar.<br />

De bepaling van cTn is op dit moment<br />

de meest sensitieve en specifieke test<br />

<strong>voor</strong> de detectie van myocardschade<br />

en geldt als gouden standaard <strong>voor</strong><br />

de diagnose ‘myocardinfarct’ in de<br />

niet-chirurgische populatie. Na het<br />

optreden van myocardschade is de<br />

eerste verhoging van cTn na 3 tot 6<br />

uur meetbaar, de serumconcentratie<br />

piekt gemiddeld na 12 tot 24 uur en<br />

kan tot twee weken na de cardiale<br />

ischemische periode aantoonbaar verhoogd<br />

blijven. Dit heeft als <strong>voor</strong>deel<br />

dat opgetreden myocardschade op een<br />

later tijdstip alsnog gediagnosticeerd<br />

kan worden. De relatief late piek en de<br />

lange halveringstijd van cTn beperken<br />

de mogelijkheid om myocardschade in<br />

een vroege (reversibele) fase te detecteren<br />

en bemoeilijken de diagnose van<br />

re-infarcering.<br />

De klinische toepasbaarheid van cTn<br />

bepalingen in de chirurgische populatie<br />

komt duidelijk in de literatuur<br />

naar voren. Hart- en vaatchirurgische<br />

patiënten vormen een bekende risicogroep<br />

<strong>voor</strong> postoperatieve cardiale<br />

complicaties. Het routinematig bepalen<br />

van cTn gedurende de eerste postoperatieve<br />

periode na hart- en vaatchirurgie<br />

identificeert patiënten met een<br />

verhoogd risico op een gecompliceerd<br />

beloop van de verdere ziekenhuisopname<br />

en op de langere termijn. In 229<br />

patiënten die een vaatchirurgische<br />

ingreep of onderbeensamputatie ondergingen<br />

resulteerde routinematige<br />

cTnI bepaling gedurende de eerste<br />

drie postoperatieve dagen in een incidentie<br />

van perioperatieve myocardischemie<br />

(cTnI >1,5 ng/ml) van 12% [2].<br />

Patiënten die een cardiale ischemische<br />

periode hadden doorgemaakt gedurende<br />

de studieperiode hadden een<br />

Specifiek <strong>voor</strong> het aantonen van myocard schade<br />

Sensitief, dus bij geringe myocardschade aantoonbaar<br />

Laag molekuulgewicht, hierdoor snellere plasma spiegel<br />

Concentratie moet rechtevenredig zijn met de opgetreden schade<br />

Voldoende lang verhoogd, echter niet te lang, <strong>voor</strong> een goed diagnostisch venster<br />

Afwezig onder fysiologische omstandigheden<br />

Technisch eenvoudige bepaling<br />

Betaalbare bepaling<br />

Tabel 2. Criteria <strong>voor</strong> de ideale cardiale biomarker<br />

6-maal verhoogde kans op overlijden<br />

binnen 6 maanden na de operatie en<br />

een 27-maal verhoogde kans op een<br />

myocardinfarct. Vergelijkbare resultaten<br />

worden gezien in de cardiochirurgische<br />

populatie. In 1365 patiënten na<br />

hartchirurgie werden op 2 en 24 uur<br />

na de operatie cTnI spiegels bepaald.<br />

De hoogte van de cTnI spiegel gemeten<br />

op 24 uur na de operatie was een<br />

onafhankelijke <strong>voor</strong>speller <strong>voor</strong> mortaliteit<br />

op korte en lange termijn (30<br />

dagen mortaliteit odds ratio 1,14 met<br />

95% betrouwbaarheidsinterval 1,05<br />

tot 1,24; 1 jaar mortaliteit odds ratio<br />

1,1 met 95% betrouwbaarheidsinterval<br />

1,03-1,1 en 3 jaar mortaliteit odds ratio<br />

1,07 met 95% betrouwbaarheidsinterval<br />

1,0-1,15 per 10 ng/ml stijging van de<br />

cTnI spiegel) [6].<br />

De meerwaarde van cTn bepalingen in<br />

de perioperatieve fase van patiënten<br />

die geen cardiale of vaatchirurgische<br />

ingreep ondergaan is recentelijk onder<br />

de aandacht gebracht [3]. In een<br />

prospectieve studie van Ausset et<br />

al. werden bij 439 patiënten die een<br />

uitgebreide orthopedische ingreep<br />

ondergingen gedurende de eerste 3<br />

postoperatieve dagen cTnI bepalingen<br />

uitgevoerd. In 5,5% van de patiënten<br />

was er sprake van postoperatieve<br />

myocardischemie, gedefinieerd door<br />

een cTnI serumconcentratie boven<br />

de referentiewaarde van 0,08 ng/ml.<br />

Gedurende het daarop volgende jaar<br />

ontwikkelde 3,9% van de patiënten<br />

een ernstige cardiale complicatie. Het<br />

risico op een dergelijke complicatie<br />

was significant hoger bij patiënten<br />

die postoperatieve myocardischemie<br />

hadden doorgemaakt (hazard ratio 6,4<br />

met 97,8% betrouwbaarheidsinterval<br />

1,6-26,4).<br />

Het routinematig bepalen van de<br />

serumconcentratie van cTn gedurende<br />

de eerste 72 uur na hoger risico<br />

chirurgie is op dit moment de meest<br />

gevoelige test om myocardschade aan<br />

te tonen. Patiënten met een verhoogde<br />

cTn spiegel hebben een verhoogd<br />

risico op de cardiale complicaties op<br />

korte en lange termijn. Hierdoor lijkt<br />

laagdrempelige cardiologische consultatie<br />

<strong>voor</strong> deze patiënten een logische<br />

stap. Of de patiëntengroep gebaat is<br />

bij vroege cardiovasculaire interventie<br />

is op dit moment onderwerp van onderzoek<br />

[7].<br />

Creatinekinase<br />

Het enzym creatinekinase (CK) speelt<br />

een rol in de energiehuishouding van<br />

de cel en komt verspreid over het lichaam<br />

<strong>voor</strong> in onder andere de cellen<br />

van skeletspieren, hersenen en glad<br />

spierweefsel. Isovormen van CK zijn<br />

dimeren die bestaan uit twee subunits<br />

van het B- en/of het M-type (CK-MM,<br />

-MB en -BB). De isovorm CK-MB<br />

komt in hogere concentraties (15-30%)<br />

<strong>voor</strong> in hartspierweefsel dan in de<br />

rest van het lichaam (de concentratie<br />

CK-MB in skeletspierweefsel is 1-3%)<br />

en wordt om die reden beschouwd als<br />

cardiaal specifiek. Het initiële verloop<br />

van de serumconcentraties na het<br />

optreden van myocardiale schade is<br />

vergelijkbaar met cTn (Tabel 3), de relatief<br />

korte halveringstijd van CK-MB<br />

plasmaconcentraties leidt er toe dat de<br />

waarden binnen 48-72 uur zijn genormaliseerd.<br />

In de jaren zeventig en tachtig<br />

van de vorige eeuw leidde de komst<br />

van CK-MB tot de mogelijkheid om<br />

patiënten met cardiale ischemie sneller<br />

en nauwkeuriger te diagnosticeren.<br />

Daarnaast werd het mogelijk om met<br />

behulp van deze biomarker re-infarcering<br />

van het myocard aan te tonen en<br />

een inschatting te maken van de uitgebreidheid<br />

van de ischemische schade.<br />

Vanaf dat moment gold de bepaling<br />

van de serumconcentraties CK-MB<br />

jarenlang als gouden standaard om<br />

myocardschade te detecteren, in de<br />

(cardio)chirurgische en niet-chirurgi­


24 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

sche populatie. De superieure sensitiviteit<br />

en specificiteit van cTn <strong>voor</strong> cardiale<br />

schade lijkt echter een einde te<br />

maken aan het CK-MB tijdperk. In 224<br />

patiënten die een cardiochirurgische<br />

ingreep ondergingen onderzochten<br />

Januzzi et al de waarde van postoperatieve<br />

cTnT en CK-MB bepalingen<br />

<strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>spellen van complicaties<br />

op korte termijn [8]. Patiënten die een<br />

gecompliceerd beloop kenden hadden<br />

significant hogere postoperatieve<br />

cTnT waarden dan ongecompliceerde<br />

patiënten, waarbij de <strong>voor</strong>spellende<br />

waarde van cTnT superieur was ten<br />

opzichte van CK-MB. Dit betekent<br />

echter niet dat CK-MB bepalingen<br />

niet meer verricht worden in <strong>Nederlandse</strong><br />

ziekenhuizen. Met name in de<br />

cardiochirurgische populatie is het<br />

routinematig postoperatief vervolgen<br />

van CK-MB spiegels nog een veelgebruikt<br />

diagnosticum. Hier lijkt echter<br />

meer sprake te zijn van het vasthouden<br />

aan oude gewoonten dan dat er sprake<br />

is van een aanvullende meerwaarde<br />

ten opzicht van cTn bepalingen alleen,<br />

omdat ook de mogelijke meerwaarde<br />

die CK-MB bepalingen door de kortere<br />

halveringstijd ten opzichte van<br />

cTn zouden hebben bij een patiënt die<br />

verdacht wordt van re-infarcering niet<br />

kon worden aangetoond [9].<br />

Heart-type fatty acid binding<br />

protein<br />

Heart-type fatty acid binding protein<br />

(H-FABP) is een cytoplasmatisch vetzuurbindend<br />

eiwit en onderdeel van<br />

de fatty-acid binding protein (FABP)<br />

familie. FABP is betrokken bij de opname,<br />

het intracellulair transport en<br />

het metabolisme van vetzuren en is in<br />

grote hoeveelheden aanwezig in het<br />

cytosol (15-30%). H-FABP heeft een<br />

vergelijkbare kinetiek met myoglobine,<br />

maar is meer hart specifiek omdat<br />

de concentratie in de hartspier 10 maal<br />

hoger is dan in de skeletspier. Door<br />

de relatief kleine molecuulgrootte (15<br />

kD) diffundeert H-FABP makkelijk<br />

door het endotheel naar de bloedbaan.<br />

Hierdoor is het 90 minuten<br />

na een cardiaal ischemische periode<br />

detecteerbaar. De plasmaconcentratie<br />

H-FABP piekt na 6 uur en is na 24<br />

uur terug op het uitgangsniveau. De<br />

klinische toepasbaarheid van H-FABP<br />

bij de vroege diagnose van een acuut<br />

myocardinfarct werd als eerste beschreven<br />

in 2003 door Seino et al. [10].<br />

In 371 patiënten met angina pectoris<br />

klachten en ECG afwijkingen werd<br />

H-FABP vergeleken met conventionele<br />

biomarkers, zoals cTnT en myoglobine.<br />

Bij patiënten die zich binnen twee<br />

uur na het ontstaan van de klachten<br />

meldden had H-FABP een significant<br />

hogere sensitiviteit <strong>voor</strong> het aantonen<br />

van acute myocardischemie dan cTnT<br />

en myoglobine (89% versus respectievelijk<br />

22% en 38%; p


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 25<br />

|<br />

Biomarker<br />

Van de conventionele biomarkers is<br />

cTn (T of I) superieur aan CK-MB <strong>voor</strong><br />

de detectie van perioperatieve myocardschade<br />

en re-infarcering. Er lijkt<br />

dan ook geen gegronde reden meer te<br />

bestaan om CK-MB concentraties in<br />

aanvulling op cTn te blijven bepalen.<br />

Ondanks de hoge sensitiviteit en specificiteit<br />

van cTn heeft deze biomarker<br />

echter een aantal beperkingen. Allereerst<br />

is cTn een marker <strong>voor</strong> myocardnecrose<br />

en toont het definitieve<br />

schade van het myocard aan. Een biomarker<br />

die in staat is myocardischemie<br />

aan te tonen in plaats van myocardnecrose<br />

zou vanuit theoretisch oogpunt<br />

meerwaarde kunnen hebben <strong>voor</strong> de<br />

vroege detectie van cardiale complicaties,<br />

zodat de diagnose en dus de<br />

behandeling eerder mogelijk gemaakt<br />

worden. Het is mogelijk dat hier in<br />

de toekomst een rol is weggelegd<br />

<strong>voor</strong> IMA en sCD40 ligand. Echter,<br />

studies op dit gebied zijn schaars of<br />

ontbreken. Een tweede beperking<br />

van cTn is de relatief late stijging van<br />

de serumconcentraties na een periode<br />

van myocardischemie. Een biomarker<br />

met vergelijkbare sensitiviteit maar<br />

een vroegere piek, zoals H-FABP, zorgt<br />

er<strong>voor</strong> dat cardiale ischemie eerder ge­<br />

Molecuulgewicht<br />

(kD)<br />

Tijd tot<br />

initiële<br />

stijging (u)<br />

Tijd tot<br />

piekwaarde<br />

(u)<br />

Terug naar<br />

baseline<br />

(u)<br />

Evenredig<br />

met omvang<br />

hartschade<br />

Cardiale<br />

specificiteit<br />

Referentie<br />

waarde<br />

h-FABP 14-15 0,5-1,5 5-10 24 u Ja ++ < 6 μg/l ↑↑↑<br />

myoglobine 17,8 1-4 6-9 16-24 u Ja -


Advertentie<br />

Nieuw verschenen bij<br />

De Tijdstroom<br />

Klinische<br />

anesthesiologie<br />

dr. P.G. Noordzij<br />

dr. M. Klimek<br />

A.J. Stamer<br />

[redactie]<br />

Redactie:<br />

dr. P.G. Noordzij<br />

dr. M. Klimek<br />

A.J. Stamer<br />

ISBN 9789058981608<br />

195 x 270 mm.<br />

574 blz.<br />

Gebonden<br />

E 65,00<br />

Ook beschikbaar:<br />

Klinische<br />

anesthesiologie<br />

iPhone-app.<br />

Medicatie<br />

De Tijdstroom Uitgeverij BV<br />

Postbus 775<br />

3500 AT Utrecht<br />

030 2364450<br />

info@tijdstroom.nl<br />

Voor meer informatie:<br />

www.klinische-anesthesiologie.nl<br />

www.tijdstroom.nl<br />

Verkorte productinformatie Bridion 100 mg/ml oplossing <strong>voor</strong> injectie<br />

Samenstelling: 1 ml Bridion 100mg/ml, oplossing <strong>voor</strong> injectie, bevat sugammadex<br />

als natriumzout equivalent aan 100 mg sugammadex. Elke ml bevat 9,7<br />

mg natrium. Indicatie: Opheffing van de door rocuronium of vecuronium geïnduceerde<br />

neuromusculaire blokkade. Bij kinderen en adolescenten wordt het gebruik<br />

van sugammadex alleen aanbevolen bij standaardopheffing van een door rocuronium geïnduceerde neuromusculaire blokkade. Dosering:<br />

Sugammadex dient intraveneus te worden toegediend als eenmalige bolusinjectie. Sugammadex mag alleen worden toegediend<br />

door of onder supervisie van een anesthesist. Het gebruik van een geschikte neuromusculaire monitortechniek wordt aanbevolen<br />

om het herstel van de neuromusculaire blokkade te bewaken. De aanbevolen dosis sugammadex is afhankelijk van het niveau van de<br />

neuromusculaire blokkade. De aanbevolen dosis is niet afhankelijk van de toegediende anesthesie. Bridion kan worden verdund tot<br />

10 mg/ml ten behoeve van een betere nauwkeurigheid van de dosering bij kinderen (zie rubriek 6.6*). Standaardopheffing: Er wordt<br />

een dosis van 4 mg/kg sugammadex aanbevolen indien het herstel ten minste 1-2 posttetanische tellingen (PTC) heeft bereikt na een<br />

door rocuronium of vecuronium geïnduceerde blokkade. Een dosis van 2 mg/kg sugammadex wordt aanbevolen als spontaan herstel<br />

is opgetreden tot minimaal het terugkeren van T2 na een door rocuronium of vecuronium geïnduceerde blokkade. Bij kinderen en<br />

adolescenten (2 17 jaar) wordt <strong>voor</strong> standaardopheffing bij terugkeer van T2 na een door rocuronium geïnduceerde blokkade 2 mg/<br />

kg sugammadex aanbevolen. Andere situaties van standaardopheffing bij kinderen en adolescenten zijn niet onderzocht en worden<br />

daarom niet aanbevolen. Het gebruik van sugammadex bij voldragen pasgeborenen en zuigelingen wordt niet aanbevolen. Onmiddellijke<br />

opheffing: Als er klinische noodzaak bestaat van onmiddellijke opheffing na toediening van rocuronium, wordt een dosis van<br />

16 mg/kg sugammadex aanbevolen. Onmiddellijke opheffing is bij kinderen en adolescenten niet onderzocht en wordt daarom niet<br />

aanbevolen. Hernieuwde toediening sugammadex: In de uitzonderlijke situatie dat zich postoperatief, na een initiële dosis van 2 mg/<br />

kg of 4 mg/kg, opnieuw een blokkade <strong>voor</strong>doet (zie rubriek 4.4*), wordt een herhalingsdosis van 4 mg/kg sugammadex aanbevolen.<br />

Contra-indicaties: Overgevoeligheid <strong>voor</strong> het werkzame bestanddeel of <strong>voor</strong> één van de hulpstoffen. Waarschuwingen: Patiënten<br />

moeten kunstmatig worden beademd totdat de spontane ademhaling voldoende is hersteld. Andere geneesmiddelen, die tijdens en<br />

na de operatie zijn gebruikt, kunnen de ademhalingsfunctie onderdrukken. In geval dat hernieuwd optreden van een neuromusculaire<br />

blokkade wordt waargenomen, kunnen kunstmatige beademing en hernieuwde toediening van sugammadex noodzakelijk zijn<br />

(zie rubriek 4.2*). Om hernieuwd optreden van neuromusculaire blokkade te <strong>voor</strong>komen, dienen de aanbevolen doses van sugammadex<br />

te worden gebruikt. Een verhoogd risico op bloedingen kan niet worden uitgesloten bij patiënten: met erfelijke vitamine K afhankelijke<br />

stollingsfactorgerelateerde deficiënties; met reeds bestaande coagulopathiën; die coumarinederivaten gebruiken en met<br />

een INR boven 3,5; die antistollingsmiddelen gebruiken en een dosis van 16 mg/kg sugammadex ontvangen. Sugammadex mag niet<br />

worden gebruikt <strong>voor</strong> opheffing van blokkades geïnduceerd door niet steroïde neuromusculair blokkerende stoffen en door steroïde<br />

neuromusculair blokkerende stoffen, anders dan rocuronium of vecuronium. Indien de neuromusculaire blokkade wordt opgeheven<br />

onder <strong>voor</strong>tzetting van de anesthesie, dienen aanvullende doses van het anestheticum en/of opioïd te worden gegeven op geleide van<br />

de klinische indicatie. Indien hernieuwde neuromusculaire blokkade is vereist vóór het verstrijken van de aanbevolen wachttijd van<br />

24 uur, dient een niet-steroïde neuromusculair blokkerende stof te worden gebruikt. Sugammadex is niet onderzocht bij patiënten,<br />

die rocuronium of vecuronium krijgen op de Intensive Care. Mogelijke interacties: In situaties waar mogelijke verdringingsinteracties<br />

verwacht kunnen worden, dienen patiënten (na parenterale toediening van een ander geneesmiddel binnen 6 uur na toediening<br />

van sugammadex) zorgvuldig gecontroleerd te worden op tekenen van hernieuwd optreden van een blokkade (<strong>voor</strong> maximaal ongeveer<br />

15 minuten). In situaties waar mogelijke bindingsinteracties kunnen optreden wordt de arts geadviseerd om het geneesmiddel<br />

opnieuw toe te dienen of de toediening van een therapeutisch gelijkwaardig geneesmiddel en/of niet farmacologische interventies<br />

te overwegen (zie rubriek 4.5*). Nierfunctiestoornis: Het gebruik van sugammadex bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis<br />

wordt niet aanbevolen. Leverfunctiestoornis: Patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis moeten met grote <strong>voor</strong>zichtigheid<br />

worden behandeld. Vertraagd herstel: Aandoeningen waarbij sprake is van een verlengde circulatietijd, zoals cardiovasculaire<br />

aandoeningen, gevorderde leeftijd of oedeemvorming kunnen gepaard gaan met langere hersteltijden. Allergische reacties: Artsen<br />

moeten <strong>voor</strong>bereid zijn op de mogelijkheid van allergische reacties en de nodige <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen treffen. Natriumbeperkt dieet:<br />

Indien er meer dan 2,4 ml oplossing moet worden toegediend, dient hier rekening mee te worden gehouden bij patiënten met<br />

een natriumbeperkt dieet. Verlenging van het QTc-interval: De routinematige <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen <strong>voor</strong> de behandeling van aritmie<br />

moeten in overweging worden genomen. Pediatrische populatie: De interacties en waarschuwingen <strong>voor</strong> volwassenen gelden ook<br />

<strong>voor</strong> kinderen. Interacties: Voor toremifeen kunnen verdringingsinteracties niet worden uitgesloten. Het gebruik van fusidinezuur in<br />

de preoperatieve fase kan het herstel van de T4/T1 ratio tot 0,9 enigszins vertragen. Voor hormonale anticonceptiva kon een klinisch<br />

relevante bindingsinteractie niet worden uitgesloten. In het algemeen interfereert sugammadex niet met laboratoriumtests, met als<br />

mogelijke uitzondering de progesteronbepaling in serum. Doseringen van 4 mg/kg en 16 mg/kg sugammadex kunnen de geactiveerde<br />

partiële tromboplastinetijd (aPTT) en protrombinetijd (PT) <strong>voor</strong> korte duur (< 30 minuten) licht verlengen. Bijwerkingen: De veiligheid<br />

van sugammadex is beoordeeld op basis van een geïntegreerde veiligheidsdatabase van ongeveer 1700 patiënten en 120 vrijwilligers.<br />

Zeer vaak: Dysgeusie (metalen of bittere smaak), werd <strong>voor</strong>al waargenomen na doses van 32 mg/kg sugammadex of hoger.<br />

Vaak: Complicaties bij anesthesie, indicatief <strong>voor</strong> herstel van neuromusculaire functie. Soms: In een paar gevallen zijn allergieachtige<br />

reacties (bijv. bloedstuwing, erythemateuze huiduitslag) gerapporteerd na gebruik van sugammadex waarvan er een als milde<br />

allergische reactie is bevestigd. Na behandeling met sugammadex zijn enkele gevallen van awareness gerapporteerd. Hernieuwd<br />

optreden van een blokkade: De incidentie van het hernieuwd optreden van een blokkade was 2% na gebruik van sugammadex en 0%<br />

in de placebogroep. Vrijwel al deze gevallen kwamen <strong>voor</strong> in dose finding onderzoeken met suboptimale doses (minder dan 2 mg/kg)<br />

(zie rubriek 4.4*). Longpatiënten: Net als bij alle patiënten met een <strong>voor</strong>geschiedenis van longcomplicaties, dient de arts zich bewust<br />

te zijn van het mogelijke optreden van bronchospasmen. Houder van de vergunning <strong>voor</strong> het in de handel brengen: N.V. Organon,<br />

Kloosterstraat 6, 5349 AB Oss, Nederland. Nummers van de vergunning <strong>voor</strong> het in de handel brengen: EU/1/08/466/001-2 Afleverstatus:<br />

U.R. Datum van eerste verlening van de vergunning: 25 juli 2008. Datum van wijziging van de (verkorte) productinformatie: 2 juni 2010<br />

* Voor de volledige productinformatie verwijzen<br />

wij naar de huidig goedgekeurde SPC.<br />

Referenties: 1. Van Seventer R, et al. Current Medical Research and Opinion 2006; 22:375-384. 2. Dworkin RH, et al. Neurology 2003; 60:1274-1283.<br />

Zeker Zaldiar<br />

3. Sabatowski R, et al. Pain 2004; 109:26-35. 4. Rosenstock J, et al. Pain 2004; 110:628-638. 5. Irving GA. Neurology 2005; 64 (suppl 3):S21-S27.<br />

Ts Adv. Klinische anesthesiologie.indd 1 09-09-10 100727 11:26 Bridion bijsluiter zww1.indd 1 27-07-10 13:33<br />

Verkorte productinformatie Lyrica (oktober 2010) Samenstelling: Lyrica 25, 75, 150 en 300 mg harde capsules bevatten respectievelijk 25, 75, 150<br />

en 300 mg pregabaline. Indicaties: Behandeling van perifere en centrale neuropathische pijn bij volwassenen, adjuvant-therapie bij volwassenen met<br />

partiële epilepsie met of zonder secundaire gegeneraliseerde aanvallen en behandeling van gegeneraliseerde angststoornis (GAS) bij volwassenen.<br />

Farmacotherapeutische groep: Anti-epileptica, ATC code: N03AX16. Contra-indicaties: Overgevoeligheid <strong>voor</strong> het werkzame bestanddeel of <strong>voor</strong><br />

één van de hulpstoffen. Waarschuwingen en <strong>voor</strong>zorgen: Diabetische patiënten die in gewicht toenemen tijdens de pregabalinebehandeling,<br />

kunnen een aanpassing van hun bloedsuikerverlagende geneesmiddelen nodig hebben. Er zijn post-marketing meldingen geweest van<br />

overgevoeligheidsreacties, inclusief gevallen van angio-oedeem. Pregabaline dient onmiddellijk te worden gestaakt indien zich symptomen van<br />

angio-oedeem <strong>voor</strong>doen, zoals zwellingen in het gezicht, rondom de mond of in de bovenste luchtwegen. Bij de behandeling met pregabaline zijn<br />

duizeligheid en slaperigheid opgetreden, wat het optreden van toevallige verwondingen (door vallen) bij oudere patiënten kan doen toenemen. Er zijn<br />

ook post-marketing meldingen geweest van verlies van bewustzijn, verwardheid en geestelijke achteruitgang. Daarom dient patiënten aangeraden<br />

te worden om <strong>voor</strong>zichtig te zijn tot ze vertrouwd zijn met de mogelijke effecten van het geneesmiddel. Bijwerkingen van het gezichtsvermogen: in<br />

gecontroleerde onderzoeken werd bij een groter gedeelte van de patiënten die met pregabaline werden behandeld in vergelijking met de patiënten die<br />

placebo kregen wazig zicht gemeld, dat in een meerderheid van de gevallen bij het <strong>voor</strong>tzetten van de dosering vanzelf verdween. In klinische studies<br />

waarin oogheelkundige testen werden uitgevoerd, was de incidentie van verminderde gezichtsscherpte en veranderingen van het gezichtsveld groter<br />

in de patiëntengroep die met pregabaline werd behandeld dan in de placebogroep. De incidentie van fundoscopische veranderingen was groter in de<br />

placebogroep. Tijdens de postmarketingervaring zijn ook bijwerkingen van het gezichtsvermogen gemeld, inclusief verlies van het gezichtsvermogen,<br />

wazig zicht of andere veranderingen van de gezichtsscherpte, waarvan de meeste tijdelijk waren. Het staken van de behandeling met pregabaline<br />

kan resulteren in het verdwijnen of verbeteren van deze visuele symptomen. Gevallen van nierfalen zijn gemeld en in sommige gevallen vertoonde<br />

het stoppen met pregabaline reversibiliteit van deze bijwerking. Er zijn onvoldoende gegevens bekend met betrekking tot het stopzetten van antiepileptische<br />

co-medicatie na het bereiken van een controle van de aanvallen met pregabaline in de combinatietherapie, met als doel monotherapie<br />

met pregabaline te bereiken. Na stopzetting van korte- en langetermijnbehandelingen met pregabaline zijn onttrekkingsverschijnselen waargenomen<br />

bij sommige patiënten. De volgende <strong>voor</strong>vallen zijn gemeld: slapeloosheid, hoofdpijn, misselijkheid, angst, diarree, griepsyndroom, zenuwachtigheid,<br />

depressie, pijn, hyperhidrose en duizeligheid. De patiënt dient hiervan op de hoogte gebracht te worden bij het begin van de behandeling. Convulsies,<br />

inclusief status epilepticus en tonisch-clonische aanvallen, kunnen <strong>voor</strong>komen tijdens het gebruik van pregabaline of kort na het stopzetten van de<br />

behandeling met pregabaline.<br />

Wat betreft de stopzetting van een langdurige behandeling met pregabaline zijn geen gegevens beschikbaar over de incidentie en ernst van de<br />

abstinentieverschijnselen in verhouding tot de gebruiksduur en de dosis van pregabaline. Er zijn post-marketing meldingen geweest van congestief<br />

hartfalen bij een aantal patiënten die pregabaline kregen. Pregabaline dient met <strong>voor</strong>zichtigheid te worden gebruikt bij oudere cardiovasculair<br />

gecompromitteerde patiënten. Tijdens de behandeling van centrale neuropathische pijn veroorzaakt door letsel van het ruggenmerg was de incidentie<br />

van bijwerkingen in het algemeen, CZS-gerelateerde bijwerkingen en in het bijzonder slaperigheid verhoogd. Dit kan toe te schrijven zijn aan het<br />

bijkomend effect van gelijktijdig toegediende geneesmiddelen (bijv. geneesmiddelen tegen spasticiteit) die nodig zijn <strong>voor</strong> deze aandoening. Dit<br />

dient overwogen te worden bij het <strong>voor</strong>schrijven van pregabaline bij deze aandoening. Het optreden van suïcidale ideevorming en - gedrag is gemeld<br />

bij patiënten die behandeld werden met anti-epileptica bij verschillende indicaties. Een meta-analyse van gerandomiseerde placebogecontroleerde<br />

onderzoeken met anti-epileptica laat ook een kleine toename van het risico zien op suïcidale ideevorming en gedrag. Het mechanisme achter dit risico<br />

is niet bekend en de beschikbare gegevens sluiten de mogelijkheid van een toegenomen risico <strong>voor</strong> pregabaline niet uit. Patiënten moeten daarom<br />

nauwkeurig gecontroleerd worden op tekenen van suïcidale ideevorming en gedrag en een geschikte behandeling dient te worden overwogen.<br />

Patiënten (en hun verzorgers) moeten erop gewezen worden dat indien er zich tekenen van suïcidale ideevorming of - gedrag <strong>voor</strong>doen er medisch<br />

advies ingewonnen moet worden. Er zijn post-marketing meldingen van <strong>voor</strong>vallen die verband houden met een verminderde werking van het<br />

onderste gedeelte van het maagdarmkanaal (bijv. darmobstructie, paralytische ileus, constipatie) wanneer pregabaline gelijktijdig werd toegediend<br />

met geneesmiddelen die constipatie kunnen veroorzaken zoals opioïde analgetica. Wanneer pregabaline en opioïden samen gebruikt worden, kunnen<br />

maatregelen overwogen worden om constipatie te <strong>voor</strong>komen (<strong>voor</strong>al bij vrouwelijke patiënten en ouderen). Gevallen van misbruik zijn gemeld.<br />

Voorzichtigheid dient te worden betracht bij patiënten met een geschiedenis van drugsmisbruik. Deze patiënten dienen gecontroleerd te worden op<br />

symptomen van pregabalinemisbruik. Gevallen van encefalopathie zijn gemeld, <strong>voor</strong>namelijk bij patiënten met een onderliggende aandoening die het<br />

optreden van encefalopathie kan bespoedigen.<br />

Lyrica bevat lactosemonohydraat. Patiënten met zeldzame, erfelijke problemen van galactose-intolerantie, Lapp-lactase deficiëntie of glucosegalactose<br />

malabsorptie mogen dit geneesmiddel niet innemen. Interacties: Aangezien pregabaline <strong>voor</strong>namelijk onveranderd wordt uitgescheiden in<br />

de urine, nagenoeg niet wordt gemetaboliseerd bij de mens, in vitro het geneesmiddelenmetabolisme niet remt en niet aan plasma-eiwitten wordt<br />

gebonden, is het onwaarschijnlijk dat het farmacokinetische interacties teweeg zou brengen of er onderhevig aan zou zijn.<br />

Pregabaline kan de effecten van ethanol en lorazepam versterken. Tijdens post-marketing ervaring zijn er meldingen geweest van<br />

ademhalingsstilstand en coma bij patiënten die pregabaline en andere CSZ antidepressieve geneesmiddelen gebruikten. Pregabaline lijkt een<br />

additieve werking te hebben op de verstoring van de cognitieve en algemene motorische functie, veroorzaakt door oxycodone. Er zijn geen specifieke<br />

farmacodynamische interactiestudies uitgevoerd bij oudere vrijwilligers. Interactiestudies zijn alleen bij volwassenen uitgevoerd. Bijwerkingen: In<br />

het klinisch onderzoeksprogramma waren de bijwerkingen meestal mild tot matig in intensiteit. De opgesomde bijwerkingen kunnen ook verband<br />

houden met het onderliggende ziektebeeld en/of gelijktijdig toegediende geneesmiddelen. De meest <strong>voor</strong>komende bijwerkingen die resulteerden<br />

in stopzetting van de pregabalinebehandeling waren duizeligheid en slaperigheid. Zeer vaak (≥ 1/10): duizeligheid en slaperigheid. Vaak (≥ 1/100,<br />

< 1/10): toegenomen eetlust, euforie, verwarring, geïrriteerdheid, afgenomen libido, desoriëntatie, slapeloosheid, ataxie, abnormale coördinatie,<br />

tremor, dysartrie, geheugenstoornis, concentratiestoornis, paresthesie, sedatie, evenwichtsstoornis, lethargie, wazig zien, diplopie, vertigo, braken,<br />

droge mond, constipatie, flatulentie, erectiele disfunctie, abnormale gang, een dronken gevoel hebben, vermoeidheid, perifeer oedeem, oedeem<br />

en gewichtstoename. Soms (≥ 1/1000, < 1/100): nasofaryngitis, anorexia, hypoglykemie, hallucinaties, paniekaanvallen, rusteloosheid, agitatie,<br />

depressie, terneergeslagenheid, stemmingsschommelingen, depersonalisatie, moeilijk op woorden kunnen komen, abnormale dromen, toegenomen<br />

libido, anorgasme, apathie, syncope, stupor, myoclonus, psychomotorische hyperactiviteit, ageusie, dyskinesie, posturale duizeligheid, intentie<br />

tremor, nystagmus, cognitieve functiestoornis, spraakstoornis, hyporeflexie, hypoesthesie, amnesie, hyperesthesie, brandend gevoel, abnormaal<br />

zien, oogzwellingen, gezichtsvelddefecten, verminderde gezichtsscherpte, oogpijn, asthenopie, droge ogen, verhoogde traanvorming, hyperacusis,<br />

tachycardie, eerste-graads atrioventriculair blok, blozen, warmteopwellingen, hypotensie, hypertensie, dyspnoe, droge neus, abdominale distensie,<br />

gastro-oesofagale refluxaandoening, toegenomen speekselproductie, orale hypoestesie, papuleuse huiduitslag, hyperhidrose, spiercontracties,<br />

zwelling van gewrichten, spierkramp, myalgie, artralgie, rugpijn, pijn in ledematen, spierstijfheid, urine incontinentie, dysurie, vertraagde ejaculatie,<br />

sexuele disfunctie, vallen, beklemd gevoel op de borst, asthenie, dorst, pijn, abnormaal gevoel, koude rillingen, verhoogd creatinine fosfokinase in<br />

het bloed, verhoogd alanine aminotransferase, verhoogd aspartaat aminotransferase en afname van het aantal bloedplaatjes. Zelden (< 1/1000):<br />

neutropenie, disinhibitie, toegenomen stemming, hypokinesie, parosmie, dysgrafie, perifeer gezichtsverlies, oscillopsie, afwijkende visuele<br />

diepteperceptie, fotopsie, oogirritatie, mydriasis, strabisme, visuele helderheid, sinus tachycardie, sinus bradycardie, sinus aritmie, perifere koudheid,<br />

epistaxis, toegeknepen keel, hoesten, verstopte neus, rhinitis, snurken, ascites, pancreatitis, dysfagie, urticaria, angstzweet, rhabdomyolyse, cervicale<br />

spasme, nekpijn, nierfalen, oligurie, amenorroe, galactorroe, borstpijn, dysmenorroe, borsthypertrofie, gegeneraliseerd oedeem, koorts, verhoogd<br />

glucose in het bloed, verlaagd kalium in het bloed, afname van het aantal witte bloedcellen, verhoogd creatinine in het bloed en gewichtsafname. Zeer<br />

zelden (< 1/10.000), frequentie niet bekend (gemeld vanuit post-marketing ervaring): overgevoeligheid, angio-oedeem, allergische reactie, agressie,<br />

verlies van bewustzijn, geestelijke achteruitgang, convulsies, hoofdpijn, malaise, verlies van het gezichtsvermogen, keratitis, congestief hartfalen,<br />

QT verlenging, pulmonair oedeem, gezwollen tong, diarree, misselijkheid, Stevens-Johnson-syndroom, jeuk, urineretentie en gezichtsoedeem.<br />

Afleveringsstatus: U.R. Registratienummers: EU/1/04/279/001-043. Vergoeding en prijzen: Lyrica wordt volledig vergoed binnen het GVS. Voor<br />

prijzen wordt verwezen naar de Z-Index taxe. Voor medische informatie over dit product belt u met 0800-MEDINFO (6334636). Zie ook www.<br />

lyrica.nl. De volledige productinformatie (SPC van augustus 2010) is op aanvraag verkrijgbaar. Registratiehouder: Pfizer Limited, Ramsgate Road,<br />

Sandwich, Kent, CT13 9NJ, Verenigd Koninkrijk. Neem <strong>voor</strong> correspondentie en inlichtingen contact op met de lokale vertegenwoordiger: Pfizer<br />

bv, Postbus 37, 2900 AA Capelle a/d IJssel.<br />

Referenties: 1. Registratietekst Zaldiar. 2. Emkey R et al. J Rheumatol. 2004; 31(1): 150-156. 3. Rosenthal<br />

et al. J Am Geriatr Soc. 2004 Mar;52(3): 374-380. 4. Silverfi eld et al. Clin Ther. 2002 Feb;24(2):282-297.<br />

Verkorte Productinformatie Zaldiar® / Zaldiar® Bruis 37,5 mg/325 mg<br />

Samenstelling: ZALDIAR fi lmomhulde tabletten en ZALDIAR BRUIS bruistabletten bevatten 37,5 mg<br />

tramadol en 325 mg paracetamol. Indicaties: ZALDIAR en ZALDIAR BRUIS zijn bestemd <strong>voor</strong> de<br />

symptomatische behandeling van matige tot ernstige pijn. Dosering: Het wordt aanbevolen de behandeling<br />

te starten met twee (bruis)tabletten, maximale dosering per dag is acht (bruis)tabletten (overeenkomend<br />

met 300 mg tramadol en 2600 mg paracetamol). ZALDIAR en ZALDIAR BRUIS worden niet aanbevolen bij<br />

kinderen jonger dan 12 jaar. Contra-indicaties: Overgevoeligheid <strong>voor</strong> tramadol, paracetamol of <strong>voor</strong><br />

één van de hulpstoffen. Acute intoxicatie met alcohol, hypnotica, centraal werkende analgetica, opioïden<br />

of psychotrope middelen. Gebruik van MAO-remmers, ernstige leverfunctiestoornissen, epilepsie die niet<br />

voldoende onder controle is door middel van behandeling. Speciale waarschuwingen: ZALDIAR<br />

en ZALDIAR BRUIS worden niet aanbevolen bij patiënten met ernstige nierinsuffi ciëntie (creatinineklaring<br />

< 10 ml/min) of bij ernstige ademhalingsinsuffi ciënte. Niet gelijktijdig gebruiken met andere paracetamol of<br />

tramadol bevattende geneesmiddelen zonder een arts te raadplegen. Epilepsiepatiënten die met behandeling<br />

onder controle zijn of patiënten die ontvankelijk zijn <strong>voor</strong> aanvallen, mogen alleen met ZALDIAR of ZALDIAR<br />

BRUIS worden behandeld als dat absoluut noodzakelijk is. Gelijktijdig gebruik van opioïd-agonistenantagonisten<br />

(nalbufi ne, buprenorfi ne, pentazocine) wordt niet aangeraden. ZALDIAR en ZALDIAR BRUIS<br />

moeten met <strong>voor</strong>zichtigheid worden gebruikt bij opioïd-afhankelijke patiënten of bij patiënten met een<br />

craniaal trauma, met een aanleg <strong>voor</strong> convulsieve aandoeningen, galwegaandoeningen, in een toestand<br />

van shock, in een toestand van veranderd bewustzijn van onbekende oorzaak, met problemen van het<br />

ademhalingscentrum of de ademhalingsfunctie, of met een verhoogde intracraniale druk. Interacties:<br />

MAO-remmers, alcohol, carbamazepine en andere enzyminductoren, opioïd-agonisten-antagonisten,<br />

SSRI’s, triptanen, andere opioïdderivaten, benzodiazepinen, barbituraten, anxiolytica, hypnotica, sedatieve<br />

antidepressiva, sedatieve antihistaminica, neuroleptica, centraal werkende antihypertensieve middelen,<br />

thalidomide, baclofen, warfarines, andere geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze CYP3A4 remmen,<br />

bupropion. Meest <strong>voor</strong>komende bijwerkingen: misselijkheid, duizeligheid en slaperigheid,<br />

hoofdpijn, beven, verwardheid, stemmingswisselingen, slaapstoornissen, braken, constipatie, droge mond,<br />

diarree, abdominale pijn, dyspepsie, fl atulentie, zweten, pruritus. Houdbaarheid: ZALDIAR 3 jaar /<br />

ZALDIAR BRUIS 2 jaar. Verpakking en prijs: ZALDIAR 30 of 60 tabletten per verpakking / ZALDIAR<br />

BRUIS 30 tabletten per verpakking. Prijs: zie Z-Index taxe. Registratienummer: ZALDIAR RVG 28113 /<br />

ZALDIAR BRUIS RVG 101592. Afleverstatus: UR. Vergoeding: volledig vergoed. Datering IB<br />

tekst: ZALDIAR Augustus 2010 en ZALDIAR BRUIS Maart 2010. Volledige productinformatie is<br />

op aanvraag verkrijgbaar: Grünenthal B.V., Kosterijland 70, 3981 AJ Bunnik. Tel: 030 – 60 463 70.<br />

E-mail: info.nl@grunenthal.com. Website: www.grunenthal.nl<br />

ZLD-ADV-20110104-01<br />

Postbus 37<br />

2900 AA Capelle aan den IJssel<br />

www.pfizer.nl<br />

Ook als bruis beschikbaar


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 27<br />

|<br />

detecteerd wordt. Daarnaast biedt de<br />

vroege piek en snelle kinetiek van H-<br />

FABP meerwaarde in de directe postoperative<br />

periode na cardiochirurgie,<br />

omdat het mogelijk wordt om nieuwe<br />

ischemische events te onderscheiden<br />

van chirurgische schade. Op dit gebied<br />

is H-FABP superieur aan cTn. Met<br />

name de recente ontwikkeling van een<br />

‘point of care test’ <strong>voor</strong> de bepaling<br />

van H-FABP zal er<strong>voor</strong> zorgen dat de<br />

diagnose van perioperatieve myocardischemie<br />

aanzienlijk versneld wordt.<br />

De toepasbaarheid van de H-FABP<br />

sneltest in de perioperatieve periode is<br />

dan ook onderwerp van onderzoek op<br />

de afdeling Anesthesiologie van het St.<br />

Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein.<br />

Naast de perioperatieve fase kunnen<br />

nieuwere biomarkers een belangrijke<br />

rol spelen bij preoperatieve cardiale<br />

risicostratificatie. Met name <strong>voor</strong><br />

NT-proBNP groeit het bewijs dat het<br />

kan bijdragen in het identificeren van<br />

chirurgische patiënten met een verhoogd<br />

risico op cardiale complicaties.<br />

De bepaling van cardiale biomarkers<br />

in de preoperatieve fase kan gebruikt<br />

worden om patiënten te identificeren<br />

die gebaat zijn bij verdere cardiologische<br />

behandeling, zodat de kans op<br />

een cardiale complicatie in de (nabije)<br />

toekomst geminimaliseerd wordt.<br />

referenties<br />

1 Noordzij P.G., Poldermans D.,<br />

Schouten O., Bax J.J., Schreiner F.A.,<br />

Boersma E. Postoperative mortality<br />

in The Netherlands: a populationbased<br />

analysis of surgery-specific<br />

risk in adults. Anesthesiology<br />

2010;112(5):1105-15.<br />

2 Kim L.J., Martinez E.A., Faraday N.,<br />

Dorman T., Fleisher L.A., Perler B.A.,<br />

Williams G.M., Chan D., Pronovost<br />

P.J. Cardiac troponine I predicts<br />

short-term mortality in vascular<br />

surgery patients. Circulation<br />

2002;106:2366-2371.<br />

3 Ausset S., Auroy Y., Verret C.,<br />

Benhamou D., Vest P., Cirodde A.,<br />

Lenoir B. Quality of postoperative<br />

care after major orthopaedic surgery<br />

is correlated with both long-term<br />

cardiovascular outcome and troponin<br />

Ic elevation. Anesthesiology<br />

2010;113(3):510-1.<br />

4 Thygesen K., Alpert J.S., White<br />

H.D., on behalf of the joint ESC/<br />

ACCF/AHA/WHF Task Force for<br />

the Redefinition of Myocardial<br />

Infarction. Universal definition of<br />

myocardial infarction. Eur Heart J<br />

2007;28:2525–38.<br />

5 Abraham N., Lemech L., Sandroussi<br />

C., Sullivan D., May J. A prospective<br />

study of subclinical myocardial<br />

damage in endovascular versus open<br />

repair of infrarenal abdominal aortic<br />

aneurysms, J Vasc Surg 2005;41:377–<br />

381.<br />

6 Relationship between postoperative<br />

cardiac troponin I levels and outcome<br />

of cardiac surgery. Croal B.L.,<br />

Hillis G.S., Gibson P.H., Fazal M.T.,<br />

El-Shafei H., Gibson G., Jeffrey R.R.,<br />

Buchan K.G., West D., Cuthbertson<br />

B.H. Circulation. 2006;114(14):1468-<br />

75.<br />

7 van Kuijk J.P., Voute M.T., Flu W.J.,<br />

Schouten O., Chonchol M., Hoeks<br />

S.F., Boersma E., Verhagen H.J., Bax<br />

J.J., Poldermans D. The efficacy and<br />

safety of clopidogrel in vascular surgery<br />

patients with immediate postoperative<br />

asymptomatic troponin<br />

T release for the prevention of late<br />

cardiac events: Rationale and design<br />

of the Dutch Echocardiographic<br />

Cardiac Risk Evaluation Applying<br />

Stress Echo-VII (DECREASE-VII)<br />

trial. Am Heart J. 2010;160(3):387-93.<br />

8 Januzzi J.L., Lewandrowski K.,<br />

MacGillivray T.E., Newell J.B.,<br />

Kathiresan S., Servoss S.J., Lee-<br />

Lewandrowski E. A comparison<br />

of cardiac troponin T and creatine<br />

kinase-MB for patient evaluation<br />

after cardiac surgery. J Am Coll<br />

Cardiol. 2002;39(9):1518-23.<br />

9 Apple F.S., Murakami M. Cardiac<br />

Troponin and Creatine Kinase MB<br />

Monitoring during In-Hospital<br />

Myocardial Reinfarction. Clin Chem<br />

2005;51:460-463.<br />

10 Seino Y., Ogata K., Takano T., Ishii<br />

J., Hishida H., Morita H., Takeshita<br />

H., Takagi Y., Sugiyama H., Tanaka<br />

T., Kitaura Y. Use of a whole blood<br />

rapid panel test for heart-type fatty<br />

acid-binding protein in patients<br />

with acute chest pain: comparison<br />

with rapid troponin T and myoglobine<br />

tests. Am J Med 2003;115:185.<br />

11 Muehlschlegel, Heart-type fatty acid<br />

binding protein is an independent<br />

predictor of death and ventricular<br />

dysfunction after coronary artery<br />

bypass graft surgery. Anesth Analg<br />

2010;11:1101.<br />

12 Charpentier S. Clinical assessment<br />

of ischaemia-modified albumine and<br />

heart fatty acid-binding protein in<br />

the early diagnosis of non-ST-elevation<br />

acute coronary syndrome in the<br />

emergency deparment. Acad Emerg<br />

Med 2010 jan;17(1):27-35.<br />

13 Feringa H.H., Bax J.J., Elhendy A.,<br />

de Jonge R., Lindemans J., Schouten<br />

O., van den Meiracker A.H., Boersma<br />

E., Schinkel A.F., Kertai M.D., van<br />

Sambeek M.R., Poldermans D. Association<br />

of plasma N-terminal pro-<br />

B-type natriuretic peptide with postoperative<br />

cardiac events in patients<br />

undergoing surgery for abdominal<br />

aortic aneurysm or leg bypass. Am J<br />

Cardiol. 2006 Jul 1;98(1):111-5.<br />

14 Ryding A., Kumar S., Worthington<br />

A.M., Burgess D. Prognostic<br />

value of brain natriuretic peptide in<br />

noncardiac surgery: A meta-analysis.<br />

Anesthesiology 2009;111:311-9.<br />

15 Nozohoor S., Nilsson J., Lührs C.,<br />

Roiier A., Algotsson L., Sjögren<br />

J. B-type natriuretic peptide as a<br />

predictor of postoperative heart<br />

failure after aortic valve replacement.<br />

J Cardiothoracic and vascular<br />

anesthesia 2009;23,2:161-165.<br />

16 Provenchère S., Berroeta C.,<br />

Reynaud C., Baron G., Poirier I.,<br />

Desmonts J.M., Iung B., Dehoux<br />

M., Philip I., Bénessiano J. Plasma<br />

brain natriretic peptide and cardiac<br />

troponin I concentrations after adult<br />

cardiac surgery: Association with<br />

postoperative cardiac dysfunction<br />

and 1 year mortality. Critical Care<br />

Medicine 2006:4;995-1000.<br />

17 Heeschen C., Dimmeler S., Hamm<br />

C.W., van den Brand M.J., Boersma<br />

E., Zeiher A.M, Simoons, M.L. For<br />

the CAPTURE Study Investigators.<br />

Soluble CD40 ligand in acute<br />

coronary syndromes. N. Eng J. Med<br />

2003;348:1104-1111.<br />

18 Ray M.J., Calabro L.J., Sirisena T.,<br />

Crawford S.A., Crawford R.W.,<br />

Walters D.L. Pre-operative plateletbound<br />

CD 40 ligand is probably associated<br />

with peri-operative cardiac<br />

events in hip and knee arthroplasty.<br />

Eur J Clin Invest 2010;6;497-503.<br />

19 Choi J.H., Cho D.K., Song Y.B.,<br />

Hahn J.Y., Choi S., Gwon H.C.,<br />

Kim D.K., Lee S.H., Oh J.K., Jeon<br />

E.S. Preoperative NT-proBNP and<br />

CRP predict perioperative major<br />

cardiovascular events in non-cardiac<br />

surgery. Heart 2010 Jan;96(1):56-62.<br />

20 Schouten O., Boersma E., Hoeks<br />

S.E., Benner R., van Urk H., van<br />

Sambeek M.R., Verhagen H.J.,<br />

Khan N.A., Dunkelgrun M., Bax J.J.,<br />

Poldermans D. Dutch Echocardiographic<br />

Cardiac Risk Evaluation<br />

Applying Stress Echocardiography<br />

Study Group. Fluvastatin and<br />

perioperative events in patients<br />

undergoing vascular surgery. N Engl<br />

J Med. 2009 Sep 3;361(10):980-9.


Advertentie<br />

Warme patiënten. Sneller herstel!<br />

Een goede genezing begint bij een warme patiënt.<br />

Smiths Medical biedt het Level1 TM convectieve verwarmingssysteem met de<br />

EQUATOR ® verwarmingsunit en de disposable Snuggle Warm ® dekens.<br />

Waarom kiezen steeds meer klanten <strong>voor</strong> ons warmtemanagement concept?<br />

Snuggle Warm ® dekens:<br />

• zijn sterk en gemaakt van duurzaam<br />

materiaal en daardoor scheurbestendig;<br />

• helpen u om de temperatuur van uw<br />

patiënten constant te houden;<br />

• hebben een verminderde partikelafgifte,<br />

wat resulteert in schone lucht op de OK;<br />

• voelen zacht en comfortabel aan<br />

<strong>voor</strong> de patiënt;<br />

• bieden u met 18 varianten warme patiënten<br />

tijdens verschillende liggingen;<br />

Snuggle Warm ®<br />

Pediatric Underbody<br />

deken SW-2011<br />

EQUATOR ®<br />

Verwarmingsunit<br />

• zijn door de scheurbestendigheid per<br />

patiënt pré-, per- en postoperatief inzetbaar.<br />

U verbruikt hierdoor minder dekens!<br />

Smiths Medical Nederland B.V.<br />

Jagerbosstraat 28, 5241 JT Rosmalen<br />

T 073 528 50 50 F 073 521 23 36<br />

nederland@smiths-medical.com<br />

11002


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 29<br />

|<br />

RvE-award 2010 - 2e prijs<br />

Postoperatieve sterfte in Nederland:<br />

Een analyse van procedure<br />

gerelateerd risico in de<br />

chirurgische populatie<br />

contactinformat i e<br />

P.G. Noordzij<br />

Peternoodzij@me.com<br />

P.G. Noordzij, D. Poldermans, O. Schouten, J.J. Bax, F.A. Schreiner, E. Boersma<br />

Postoperative mortality in The Netherlands:<br />

a population-based analysis of surgery-specific risk in adults.<br />

Anesthesiolog y. 2010 May;112(5):1105-15.<br />

Department of Anesthesiology, Erasmus MC, Rotterdam, The Netherlands<br />

In Nederland ondergaat 4% van<br />

de bevolking jaarlijks een chirurgische<br />

procedure waar<strong>voor</strong><br />

ziekenhuisopname noodzakelijk is.<br />

Chirurgische ingrepen gaan gepaard<br />

met een risico op complicaties, die<br />

kunnen leiden tot een langere ziekenhuisopname<br />

als gevolg van ziekte en<br />

in het ergste geval tot het overlijden<br />

van de patiënt. Preoperatieve risicostratificatie<br />

omvat het in kaart brengen<br />

van het risico op ernstige complicaties<br />

bij patiënten die gepland staan<br />

<strong>voor</strong> een chirurgische procedure. De<br />

belangrijkste factoren die dit risico<br />

bepalen zijn de gezondheidstoestand<br />

van de patiënt en de uitgebreidheid<br />

van de geplande chirurgische ingreep.<br />

In de literatuur is met name aandacht<br />

<strong>voor</strong> de invloed van de gezondheidstoestand<br />

van de patiënt op het postoperatieve<br />

herstel. Meerdere onderzoeksgroepen<br />

hebben risicomodellen<br />

gepubliceerd waarbij op basis van het<br />

aantal klinische risicofactoren (bij<strong>voor</strong>beeld<br />

diabetes mellitus, coronairlijden,<br />

COPD etcetera) een inschatting<br />

gemaakt kan worden van het<br />

perioperatieve risico. De specifieke<br />

invloed van de chirurgische ingreep is<br />

onvoldoende duidelijk.<br />

Deze studie is verricht als onderdeel van<br />

het proefschrift ’Preoperative screening<br />

at the outpatient clinic: identifying patients<br />

at risk – P.G. Noordzij’. Het doel<br />

van de studie was het in kaart brengen<br />

van het risico dat gekoppeld is aan specifieke<br />

chirurgische procedures in een<br />

niet-geselecteerde populatie van <strong>Nederlandse</strong><br />

patiënten. Het idee om deze<br />

studie te verrichten kwam <strong>voor</strong>t uit<br />

een eerdere publicatie (Perioperative<br />

cardiovascular mortality in noncardiac<br />

surgery: validation of the Lee cardiac<br />

risk index. Boersma et al. Am J Med<br />

2005 118(10):1134-41) vanuit de Rotterdamse<br />

onderzoeksgroep van Prof. Dr.<br />

D. Poldermans. Uit de resultaten van<br />

die studie werd duidelijk dat met gedetailleerde<br />

informatie over het specifieke<br />

risico van de chirurgische procedure we<br />

beter in staat zijn om het perioperatieve<br />

risico van de patiënt in te schatten.<br />

De huidige studie is mogelijk gemaakt<br />

door het gebruik van een dataset die<br />

beschikbaar gesteld werd door Prismant<br />

(www.prismant.nl). Hierdoor<br />

hadden wij de beschikking over de<br />

preoperatieve karakteristieken van patiënten<br />

uit ruim honderd <strong>Nederlandse</strong><br />

ziekenhuizen in de periode 1990-2005,<br />

die in totaal meer dan 3,5 miljoen chirurgische<br />

procedures ondergingen. De<br />

resultaten van het onderzoek lieten een<br />

aantal interessante bevindingen zien.<br />

Allereerst bleek dat de perioperatieve<br />

mortaliteit gedurende de studieperiode<br />

in Nederland nagenoeg onveranderd<br />

was gebleven (gemiddeld 1,9%), ondanks<br />

de ontwikkelingen die de laatste<br />

twee decennia hebben plaatsgevonden<br />

op chirurgisch en anesthesiologisch<br />

vlak. Daarnaast kon met de resultaten<br />

een gedetailleerde chirurgische risicoclassificatie<br />

van veel<strong>voor</strong>komende procedures<br />

samengesteld worden. Tussen<br />

de ingreep met het laagste risico (hernia<br />

nucleus pulposus) en het hoogste risico<br />

(levertransplantatie) zat een 256-maal<br />

verhoogde incidentie van perioperatieve<br />

sterfte. Door deze classificatie<br />

wordt het mogelijk om het risico van de<br />

patiënt op postoperatieve sterfte <strong>voor</strong>afgaande<br />

aan de operatie nauwkeuriger<br />

in te schatten. Dit kan van meerwaarde<br />

zijn <strong>voor</strong> anesthesiologen in het preoperatieve<br />

traject, <strong>voor</strong> eigen inzicht en<br />

om patiënten optimaal te kunnen informeren.<br />

Daarnaast kan de data gebruikt<br />

worden als referentiekader <strong>voor</strong> perioperatieve<br />

mortaliteit in <strong>Nederlandse</strong><br />

ziekenhuizen.


30 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

Ingezonden brief<br />

Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch<br />

Doen waar je<br />

goed in bent!<br />

J. van Niekerk, Dr. anesthesioloog<br />

Geachte redactie van het NTvA,<br />

Geachte collegae,<br />

Naar aanleiding van het editorial van<br />

collega Weber over bronchoscopie<br />

bij kinderen in editie 5 van het NTvA<br />

(november 2010) en in het kader van<br />

de intercollegiale dialoog wil ik u<br />

bij deze deelgenoot maken van mijn<br />

kanttekeningen bij zijn artikel.<br />

Het advies te doen waar men goed<br />

in is, dat het verstandig is om af te<br />

zien van het verrichten van een starre<br />

bronchoscopie bij een kind als er ter<br />

plekke onvoldoende expertise op<br />

het gebied van de pediatrische luchtwegen<br />

is en dat de infrastructuur op<br />

orde moet zijn onderschrijf ik volledig.<br />

Het is evident dat dit <strong>voor</strong> welke<br />

anesthesiologische behandeling dan<br />

ook geldt.<br />

De aanleiding tot zijn editorial, onze<br />

case-serie over drie overigens gezonde<br />

kinderen met een vermoedelijke<br />

aspiratie van een corpus alienum,<br />

heeft ook geenszins de bedoeling<br />

gehad ook maar iemand van dat advies<br />

te laten afwijken. Er is door ons<br />

slechts beschreven dat bij een bronchscopie<br />

bij kinderen de gehanteerde<br />

techniek een veilige en efficiënte<br />

werkwijze is.<br />

De werkwijze in zijn kliniek, zoals<br />

door Weber beschreven, namelijk<br />

tijdens de procedure beademen via<br />

een starre scoop met daarbij ”een<br />

uitzonderlijke situatie, er zijn twee<br />

behandelaars van hetzelfde gebied, er<br />

is sprake van een gedeelde luchtweg”,<br />

passen wij al lange tijd niet meer toe.<br />

Er is per definitie één behandelaar,<br />

één persoon die zowel de anesthesiologische-<br />

als endoscopische gang van<br />

zaken regisseert, de anesthesioloog.<br />

Het potentieel vitaal bedreigende aspect<br />

van een mogelijk niet excellente<br />

samenwerking en communicatie tussen<br />

de behandelaars is daarmede van<br />

de baan. Smalhout is er destijds mee<br />

begonnen zowel de anesthesie als de<br />

endoscopie in één hand te houden<br />

[1]. Werd er daarbij aanvankelijk nog<br />

standaard gebruik gemaakt van een<br />

bronchoscoopbuis, ook die techniek<br />

is vanaf 1983 door ons verlaten [2].<br />

Gegevens uit de literatuur hebben in<br />

de loop van de tijd geen aanleiding<br />

gegeven deze werkwijze te veranderen.<br />

Natuurlijk zijn bij bepaalde indicaties<br />

verschillende technieken, zowel<br />

anesthesiologisch als endoscopisch,<br />

toepasbaar. De patiëntengroep is<br />

pluriform, vanaf prematuur tot bijna<br />

volwassen en de klinische toestand<br />

is sterk wisselend ten tijde van de<br />

scopie. Wil men zich een oordeel vormen<br />

(dat moet dan wel snel) omtrent<br />

mucusophoping bij een beademde<br />

patiënt dan is een flexibele scoop<br />

via de endotracheale tube zeer wel<br />

bruikbaar. Zo is het uiteraard eveneens<br />

noodzakelijk bij een kind met<br />

een respiratoire insufficiëntie tijdens<br />

de endoscopische procedure door<br />

middel van een bronchoscoopbuis<br />

continue of intermitterend te beademen.<br />

Als een pediatrische patiënt met<br />

luchtwegproblemen zich de eerste<br />

maal presenteert <strong>voor</strong> een diagnostische<br />

bronchoscopie is er echter<br />

sprake van een andere situatie.<br />

Het is een vast gegeven dat er bij de<br />

endoscopie met instrumentarium<br />

wordt gemanipuleerd in een vitaal en<br />

extreem sensibel orgaansysteem. Er is<br />

een potentiële bedreiging, continue,<br />

<strong>voor</strong> de ventilatie, in ernst afhankelijk<br />

van de toegepaste endoscopie- en<br />

anesthesietechniek.<br />

Uit eigen onderzoek bij onze patiëntenpopulatie<br />

komen een aantal<br />

belangwekkende conclusies <strong>voor</strong> de<br />

praktijk naar voren [2]:<br />

… Vaak is de situatie: Het is niet wat<br />

het op <strong>voor</strong>hand lijkt (Foto 1).<br />

… Bij kinderen met luchtwegproblemen<br />

zijn er weinig of geen symptomen<br />

die specifiek zijn <strong>voor</strong> een<br />

bepaalde aandoening, in of in de<br />

nabijheid van de luchtweg.<br />

… Op grond van anamnese, symptomatologie<br />

en radiologisch onderzoek<br />

is pre-endoscopisch niet<br />

te <strong>voor</strong>spellen hoe bedreigend de<br />

pathologie is <strong>voor</strong> de ventilatie van<br />

het kind.


februari ’11 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie 31<br />

|<br />

Fotografie: Chris F. Timmers<br />

Foto 1. Corpus alienum op de carina bij een<br />

kind van ruim 1 jaar. Symptomen slechts een<br />

nauwelijks hoorbare stridor tijdens in-en<br />

expiratie.<br />

Foto 2. Laryngomalacie tijdens inspiratie ,<br />

leeftijd 4 weken<br />

Foto 3. Larynx neonaat<br />

… De aard van de pathologie, anatomisch,<br />

functioneel, of bij<strong>voor</strong>beeld<br />

een corpus alienum is pre-endoscopisch<br />

vaak niet te bepalen.<br />

… Er worden vaak meerdere afwijkingen<br />

tegelijkertijd, vaak in meerdere<br />

anatomische regio’s gevonden.<br />

… Of een scopie alleen diagnostisch<br />

of ook therapeutisch wordt, dat wil<br />

zeggen of er bij<strong>voor</strong>beeld een corpus<br />

alienum of granulatieweefsel<br />

verwijderd dient te worden of een<br />

bronchotracheaal toilet moet worden<br />

verricht is op <strong>voor</strong>hand niet te<br />

<strong>voor</strong>spellen.<br />

… Functionele afwijkingen kunnen<br />

alleen worden gediagnosticeerd bij<br />

spontane respiratie (Foto 2).<br />

… Complicaties bij onze techniek<br />

waren uitsluitend mede te wijten<br />

aan de klinische toestand op het<br />

moment van de endoscopie .<br />

Wat betekent dit alles nu <strong>voor</strong> het<br />

beleid? Hoe kunnen we een scopie<br />

zo veilig mogelijk doen met een<br />

optimaal diagnostisch(eventueel<br />

therapeutisch) rendement? Starre<br />

Hopkins optieken zijn wat betreft<br />

lichtopbrengst en het optisch vermogen<br />

superieur. In tegenstelling<br />

tot hetgeen collega Weber beweert<br />

dat spontane ademhaling een soms<br />

onmisbaar <strong>voor</strong>deel is bij het speuren<br />

naar functionele stoornissen, kan<br />

er alleen sprake zijn van een complete<br />

diagnose als spontane respiratie<br />

wordt gehandhaafd en er geen spierrelaxans<br />

wordt toegediend. Alleen<br />

dan is het mogelijk de luchtwegen in<br />

hun onderlinge samenhang zowel qua<br />

functie als anatomie te beoordelen.<br />

Het is onmogelijk de functie of functiestoornissen<br />

van wat dan ook en dus<br />

ook van de luchtwegen te onderzoeken<br />

als er op dat moment geen sprake<br />

is van die functie.<br />

Als een patiëntje met symptomen<br />

van pathologie in de luchtweg <strong>voor</strong><br />

de eerste maal een scopie ondergaat<br />

is onbekend welke afwijking(en) er<br />

zullen worden aangetroffen. Om de<br />

noodzakelijke spontane respiratie<br />

gedurende de gehele procedure te<br />

garanderen is inductie van de anesthesie<br />

met een mengsel van sevorane,<br />

buitenlucht, O2 te verkiezen boven<br />

intraveneuze inductiemiddelen wegens<br />

de goede stuurbaarheid zeker<br />

bij de allerjongsten. De pollutie van<br />

de omgeving wordt <strong>voor</strong>komen door<br />

adequate afzuiging. Vervolgens kan<br />

de anesthesie natuurlijk ook intraveneus<br />

worden gecontinueerd. Na de<br />

inductie kan er globaal met een star<br />

optiek met een relatief grote diameter,<br />

zonder buis, een oordeel worden<br />

geveld omtrent de larynx bij iedere<br />

leeftijdsgroep (Foto 3).<br />

Wat de veiligheidsoverwegingen zijn<br />

bij het altijd verslappen zoals beschreven<br />

in het editorial is mij onduidelijk.<br />

Het tegendeel is waar zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />

patientje C in onze serie toont.<br />

Hij ventileerde, vermoedelijk reeds<br />

gedurende langere tijd, door een minimaal<br />

lumen van de proximale luchtweg.<br />

Door verslapping en positieve<br />

druk beademing van de luchtwegen<br />

kan bij corpora aliena een subtotale<br />

obstructie acuut totaal worden en of<br />

verplaatsing optreden met alle gevolgen<br />

van dien.<br />

Complicaties en problemen rondom<br />

een endoscopische procedure zijn<br />

grofweg terug te voeren op: insufficiënte<br />

anesthesie, inadequate oxygenatie<br />

en ventilatie, aandoening<br />

of ziekte van de patiënt, inadequate<br />

monitoring en specifiek <strong>voor</strong> de procedure<br />

inadequate toepassing van het<br />

instrumentarium. Er kan letsel optreden<br />

van de tere mucosa met als gevolg<br />

oedeem,spasmen, bloedingen en zelfs<br />

perforaties.<br />

Het nauwste gedeelte van de luchtweg<br />

bij jonge patientjes is zoals bekend<br />

subglottisch ter hoogte van het<br />

cricoid. Het enige wat de endoscopist<br />

te doen staat is inspecteren met een<br />

maatoptiek dat geschikt is <strong>voor</strong> de<br />

diameter van betreffende luchtweg.<br />

Om complicaties te <strong>voor</strong>komen is het<br />

zaak de mucosa zo min mogelijk aan<br />

te raken. Door geen gebruik te maken<br />

van een bronchoscoopbuis maar alleen<br />

van een met xylocaine gesprayed<br />

optiek, is er op deze manier sprake<br />

van een potentieel bijzonder atraumatische<br />

techniek.


32 nederlands tijdschrift <strong>voor</strong> anesthesiologie februari ’11<br />

|<br />

Met deze werkwijze bestaat er een<br />

minimale kans op een geprikkelde tractus<br />

respiratorius of laryngo/tracheo/<br />

bronchospasmen na de endoscopie.<br />

Bij het merendeel van de patiëntjes<br />

kan de endoscopie in dagbehandeling<br />

worden verricht. Wat betreft de infrastructuur<br />

nodig <strong>voor</strong> een veilige en<br />

adequate procedure is het noodzakelijk<br />

te beschikken over een zeer uitgebreid<br />

instrumentarium,zoals diverse maten<br />

optieken, schaartjes, tangetjes, flexibel<br />

of star(optisch) en foto en video apparatuur<br />

etcetera. Onderzoek toont<br />

aan dat post-endoscopisch er alleen<br />

een IC- indicatie bestaat <strong>voor</strong> kinderen<br />

met bijkomende pathologie waar<strong>voor</strong><br />

ze daar al waren opgenomen [2]. Een<br />

kinder intensive care als vast onderdeel<br />

van de infrastructuur is derhalve niet<br />

nodig.<br />

In de literatuur zijn endoscopisten<br />

meestal kno-artsen, kinderlongartsen,<br />

kinderchirurgen en longartsen. Dit is<br />

<strong>voor</strong> ons specialisme een op zijn minst<br />

vreemde situatie. Anesthesiologie is bij<br />

uitstek het perioperatieve specialisme<br />

dat verantwoordelijk is <strong>voor</strong> de beheersing,<br />

de sturing en de monitoring van<br />

luchtweg- en ventilatieproblemen. Bij<br />

het behandelen van luchtweg- en ventilatieproblemen<br />

dient de anesthesioloog<br />

de bronchoscopische technieken<br />

te beheersen. Zeker bij jonge kinderen<br />

zijn wat betreft de integriteit van de<br />

luchtwegen de veiligheidsmarges nauw.<br />

De (patho)fysiologie van de neonaat<br />

en prematuur en de geringe anatomische<br />

afmetingen bij kleine kinderen in<br />

het algemeen kunnen aanleiding zijn<br />

tot een plotseling optredend vitaal<br />

bedreigend scenario. Reden <strong>voor</strong> de<br />

anesthesioloog, ten allen tijde verantwoordelijk<br />

<strong>voor</strong> de vitale functies van<br />

de patiënt, om zich vanaf het begin van<br />

de inleiding van de anesthesie als eerste<br />

op de hoogte te stellen van de toestand<br />

van de luchtwegen in hun geheel. Alleen<br />

dan is het mogelijk adequaat te<br />

kunnen anticiperen op acuut potentieel<br />

levensbedreigende verwikkelingen.<br />

Advertentie<br />

Met de benodigde kennis op het gebied<br />

van aandoeningen op de kinderleeftijd<br />

is de behandelend anesthesioloog<br />

de aangewezen persoon <strong>voor</strong> het<br />

verrichten van een diagnostische- en of<br />

therapeutische scopie en <strong>voor</strong> de operationele<br />

leiding gedurende de procedure.<br />

Dit biedt tevens de mogelijkheid<br />

aan collegae van andere disciplines, met<br />

de luchtweg volledig onder controle,<br />

in tweede instantie te scopiëren. Indien<br />

nodig kan op deze manier een spontaan<br />

ademend patientje onder algehele<br />

anesthesie gedurende langere tijd een<br />

endoscopie ondergaan. Deze setting is<br />

ook uitermate geschikt <strong>voor</strong> opleiding<br />

van beginnende endoscopisten.<br />

r e f e r e n t i e s<br />

1. Smalhout B., Hill-Vaughan A.B. Levensbedreigende<br />

luchtwegproblemen bij kinderen.<br />

Bronchoscopie bij diagnose en behandeling.<br />

Boehringer Ingelheim, 1980.<br />

2. Van Niekerk J. Bronchoscopie bij kinderen.<br />

Proefschrift RU Utrecht 1996. ISBN 90 393<br />

1136 6.<br />

Het Nederlands Tijdschrift <strong>voor</strong><br />

Anesthesiologie<br />

kondigt met<br />

gepaste trots aan:<br />

n t v a<br />

prof. dr.<br />

RitsEma<br />

Van Eck<br />

AWARD<br />

Van harte nodigen wij auteurs uit, werkzaam aan een<br />

<strong>Nederlandse</strong> afdeling Anesthesiologie, tot het indienen van hun<br />

internationale publicaties, die in de periode van 1 juli 2010 –<br />

30 juni 2011 zijn gepubliceerd. Deze worden beoordeeld<br />

door een onafhankelijk expertcomité bestaande uit de<br />

Kernredacteuren NTvA en het Stichtingsbestuur NTvA. De<br />

drie meest oorspronkelijke publicaties worden beloond met<br />

geldprijzen bestaande uit:<br />

1e award € 3.000,-<br />

2e award € 2.000,-<br />

3e award € 1.000,-<br />

Dit initiatief wordt mede mogelijk gemaakt door<br />

Graag <strong>voor</strong> 1 juli 2011 (artikelen met postdatum na 01.07.2011<br />

kunnen niet in aanmerking komen <strong>voor</strong> de Awards) naar de redactie<br />

van het NTvA – ntva@mumc.nl - onder vermelding<br />

NTvA – Prof. Dr. Ritsema van Eck Award 2011<br />

De winnende awards worden gepubliceerd<br />

in het NTvA met een explicatie van de<br />

hoofdredacteur, waarbij de winnende<br />

Awardauteur zich met het indienen van<br />

een publicatie verplicht tot een beschrijving<br />

van de inbedding van de publicatie en het<br />

onderzoek in een brede context.<br />

De uitreiking van de NTvA – Prof. Dr.<br />

Ritsema van Eck Awards vindt plaats<br />

tijdens de NVA – Wetenschapsdag 2011<br />

met een feestelijk tintje.<br />

Dien daarom zo spoedig<br />

mogelijk uw publicatie in<br />

Award <strong>voor</strong>waarden zijn van toepassing; op te vragen bij de redactie van het NTvA via een e.mail: ntva@mumc.nl


Changing tomorrow<br />

Innovatie in pijn management<br />

Onder het motto ‘Changing tomorrow’ zet Astellas zich in om een aantal<br />

uitdagende medische aandoeningen op een fundamenteel andere, innovatieve<br />

wijze aan te pakken. Pijnbehandeling is één van deze speerpunten.<br />

De fysieke en emotionele uitdagingen die patiënten met pijn ervaren staan<br />

hierbij centraal. Astellas werkt vanuit die optiek in haar R&D programma aan<br />

alternatieve oplossingen om de pijn te bestrijden.<br />

Momenteel werkt Astellas aan nieuwe, effectieve behandelingen om het<br />

lichamelijk en geestelijk lijden van patiënten met pijn zo goed mogelijk te<br />

verlichten. Met een zo minimaal mogelijke belasting <strong>voor</strong> de patiënt.<br />

In de hoop en overtuiging de dag van morgen <strong>voor</strong> pijnpatiënten<br />

structureel te veranderen.<br />

www.astellas.nl


Nu kunt u snel en veilig antagoneren<br />

onafhankelijk van diepte<br />

Verkorte productinformatie zie elders in dit blad<br />

* Mediane waarde<br />

BRIDION ® heft snel en veilig<br />

het neuromusculaire blok op,<br />

onafhankelijk van de diepte:<br />

Uniek werkingsmechanisme: BRIDION inactiveert<br />

rocuronium en vecuronium door inkapseling.<br />

Nu ook snelle opheffing van een diep blok<br />

– 2,7 minuten bij een rocuronium blok *<br />

– 3,3 minuten bij een vecuronium blok *<br />

Weinig kans op bijwerkingen<br />

Geen anticholinergica nodig<br />

NIEUW<br />

Grip op spierverslapping<br />

2008-NL-467

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!