UITGAAN VAN POTENTIES - Expoo
UITGAAN VAN POTENTIES - Expoo
UITGAAN VAN POTENTIES - Expoo
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
<strong>UITGAAN</strong> <strong>VAN</strong><br />
<strong>POTENTIES</strong><br />
Eigen kracht in relatie<br />
tot opvoeden en opgroeien<br />
themarapport 2010<br />
Marjolein Lasker<br />
CEcile Nijsten<br />
ADVIESBUREAU VOOR JEUGDVRAAGSTUKKEN
uitgaan van potenties<br />
1
uitgaan van potenties<br />
Eigen kracht in relatie tot opvoeden en opgroeien<br />
themarapport 2010<br />
Marjolein Lasker & Cécile Nijsten<br />
2 3
INHOUD<br />
Voorwoord<br />
Inleiding<br />
1 Uitgaan van potenties<br />
een verkenning<br />
2 Uitgaan van potenties<br />
Betekenis voor professionals<br />
en organisaties<br />
3 Uitgaan van potenties<br />
Betekenis voor<br />
overheid en beleid<br />
4 Tot slot<br />
Referenties<br />
5<br />
6<br />
11<br />
31<br />
51<br />
63<br />
67<br />
©<br />
Teksten in deze uitgave mogen alleen na toestemming van<br />
K2 worden overgenomen. Overname van beeldmateriaal is<br />
niet toegestaan.<br />
4 5
Voorwoord<br />
In 2009 bracht K2 het trendrapport ‘Trends en ontwikkelingen<br />
in de Brabantse jeugdsector’ uit. In dit<br />
rapport signaleerden wij 26 trends. De drie belangrijkste<br />
tendensen die wij waarnamen zijn jeugdparticipatie,<br />
professionalisering en systeembenadering.<br />
Deze top drie is tot stand gekomen in samenspraak<br />
met jongeren, professionals en managers werkzaam<br />
in de jeugdsector.<br />
Dit jaar presenteren we het themarapport ‘Uitgaan<br />
van potenties. Eigen kracht in relatie tot opvoeden en<br />
opgroeien’. Het is een actueel thema. Publicaties van de<br />
afgelopen periode staan er bol van. Ook zijn er voldoende<br />
praktijkvoorbeelden, inspirerende initiatieven<br />
en discussies op internetfora. Bovendien is er een<br />
duidelijke lijn te trekken naar de drie centrale trends<br />
die wij in 2009 waarnamen.<br />
Jeugdparticipatie stond in 2008 en 2009 hoog op<br />
de agenda van onder meer het toenmalige ministerie<br />
van Jeugd en Gezin. Centraal staat een positieve<br />
benadering van jeugdigen, uitgaan van hun eigen<br />
kracht en hun wil om mee te doen. Systeembenadering<br />
hanteert het uitgangspunt dat oplossingen<br />
voor kinderen en gezinnen niet alleen bij het kind of<br />
het gezin liggen, maar ook - of misschien zelfs juist -<br />
in de bredere omgeving. Professionals willen weer<br />
meer op huisbezoek, het gezin betrekken en de omgeving<br />
kennen. Dat zien we bijvoorbeeld concreet terug<br />
in de nazorg. Wat ligt er meer voor de hand als een<br />
jeugdige terugkeert na een verblijf in een residentiële<br />
setting dan ervoor te zorgen dat het ‘systeem’<br />
op orde is Dat er woonruimte is, werk of scholing,<br />
maar ook vrijetijdsbesteding en een sociaal netwerk.<br />
Dat vraagt ook iets anders van professionals: een<br />
andere professionele houding, mogelijk een andere<br />
relatie met de cliënt en een andere benadering van<br />
de omgeving. De wijze waarop de professional dat<br />
doet is essentieel. In 2009 signaleerden wij duidelijk<br />
de trend uitgaan van eigen kracht, vraaggericht<br />
en outreachend werken, maar ook van presentie,<br />
er zijn voor je cliënt, zonder het over te nemen.<br />
Zo bouwt dit eerste themarapport van K2 voort op een<br />
traditie van trendrapporten. We wensen u veel leesplezier<br />
en hopen dat dit boekje u aan het denken zet,<br />
enthousiasmeert en energie geeft om aan de slag te<br />
gaan met het thema ‘eigen kracht’. Ook roepen wij op<br />
tot geduld om eerst te kijken wat er echt aan de hand<br />
is, wat er nodig is en waar te beginnen. Want als we<br />
echt uit willen gaan van de eigen kracht van kinderen,<br />
jeugdigen, ouders, opvoeders en hun omgeving, laten<br />
we die eigen potenties dan ook erkennen en de tijd<br />
gunnen. Ga niet meteen uit van het negatieve, maar<br />
ga eerst goed na waar de mogelijkheden liggen.<br />
Behoud het mooie en laat dat uitwaaieren naar daar<br />
waar het niet zo goed gaat en blijf volhoudend op<br />
mindere momenten.<br />
Ga uit van potenties die er zijn.<br />
Leeswijzer<br />
Wat kunt u verwachten in dit themarapport In hoofdstuk 1<br />
schetsen we aan de hand van de literatuur en interviews met<br />
experts en ouders en jeugdigen, wat de elementen zijn van<br />
een denken vanuit potenties en het versterken van de omgeving<br />
van kinderen en gezinnen. In hoofdstuk 2 en 3 gaan we<br />
achtereenvolgens in op wat het betekent voor professionals,<br />
organisaties en voor het (overheids)beleid. In deze hoofdstukken<br />
gaan we in op de toepassing van ‘uitgaan van potenties’ in<br />
de praktijk, zowel voor professionals en organisaties als voor<br />
overheden. Elk hoofdstuk sluit af met een beknopte samenvatting.<br />
In hoofdstuk 4 formuleren we een ‘tot slot’.<br />
[Potentie (zn): kunnen, macht,<br />
mogelijkheid,vermogen]<br />
6 7
Inleiding<br />
Aanleiding<br />
In deze inleiding schetsen we kort de aanleiding voor<br />
ons thema ‘Eigen kracht in relatie tot opvoeden en<br />
opgroeien’ en de eigen verantwoordelijkheid van de<br />
burger. Vervolgens werken we dit in hoofdstuk 1 verder<br />
uit. Wat bedoelen we met eigen kracht en is er een<br />
relatie met eigen verantwoordelijkheid De versterking<br />
van de opvoedingskracht van ouders is een belangrijk<br />
onderdeel van het Beleidskader 2009-2012 van<br />
de provincie Noord-Brabant (2008). Gedeputeerde<br />
Brigitte van Haaften (CDA) formuleerde het in januari<br />
2010 als volgt:<br />
“(Het gaat om) een gunstig opgroeiklimaat<br />
voor alle kinderen. De Raad voor de Maatschappelijke<br />
Ontwikkeling (RMO) staat een kanteling<br />
voor. De focus moet meer dan nu liggen op de<br />
kracht van de sociale omgeving: minder direct<br />
ingrijpen en meer voorwaarden creëren; voorwaarden<br />
voor een gunstig opgroeiklimaat voor<br />
alle kinderen. We moeten een kindvriendelijk<br />
land gaan worden.”<br />
“( …) uiteindelijk zal zorg noodzakelijk blijven,<br />
maar die zal vanuit een andere invalshoek<br />
moeten worden gegeven. De professionals zullen<br />
in hun hulp aan en begeleiding van kinderen<br />
en gezinnen meer dan nu erop gericht moeten<br />
zijn actief de omgeving te betrekken.”<br />
‘Investeren rondom Kinderen’ (RMO/RVZ, 2009). Dit<br />
zijn toonaangevende publicaties die veelvuldig worden<br />
aangehaald en waaruit de uitgangspunten werden<br />
overgenomen door de minister van Jeugd en Gezin,<br />
André Rouvoet (ChristenUnie). In september 2009<br />
hield hij een indringende voordracht waarin hij betoogde<br />
dat “het aanzien van de jeugdzorg ingrijpend<br />
zal veranderen”.<br />
De provincies en het Rijk stelden vervolgens een<br />
afsprakenkader op voor de jeugdzorg. Hierin is vastgelegd<br />
dat de provincies de vraag naar jeugdzorg moeten<br />
terugdringen. Er moet een omwenteling komen:<br />
geen medicalisering en financiering van wachtlijsten<br />
meer, maar juist de inzet van methodieken als<br />
Triple P en ‘eigen kracht’. De provincie Noord-Brabant<br />
organiseerde op 1 en 2 december 2009 de Dag van<br />
de Omslag waar het thema (versterken van) ‘eigen<br />
kracht’ aan de orde kwam. In de kabinetsvisie van<br />
9 april 2010 op de jeugdzorg is dit als volgt verwoord:<br />
“Ouders zijn primair zelf verantwoordelijk voor de<br />
opvoeding van hun kinderen. Familie, vrienden<br />
en mede-(beroeps)opvoeders als leraren en<br />
sportbegeleiders kunnen hen daarbij tot steun<br />
zijn. De sociale kring rond het gezin is cruciaal<br />
voor een gezond opvoedklimaat: kinderen<br />
groeien immers op in buurten, op crèches en op<br />
scholen en met familie en vrienden.”<br />
“Het activeren van de eigen kracht zou een<br />
leidend principe moeten zijn van de denk- en<br />
handelswijze in de hulpverlening en ondersteuning<br />
van gezinnen. Uitgaan van de eigen<br />
kracht geeft een gevoel van eigenwaarde en<br />
energie om richting te geven aan het eigen<br />
leven en dat van de kinderen. Juist bij gezinnen<br />
en jeugdigen die het niet allemaal zelf kunnen<br />
is het van groot belang om de eigen kracht en<br />
die van de sociale omgeving te benutten en te<br />
versterken”<br />
“Ouders moeten worden toegerust om de eigen<br />
problemen de baas te kunnen. Versterking van<br />
de eigen kracht is daarom de grondslag van<br />
elke samenhangende visie op jeugd en gezin.<br />
De overheid ondersteunt de versterking van de<br />
eigen kracht van jeugdigen en gezinnen, maar<br />
vraagt ook verantwoordelijkheid van burgers<br />
en hun omgeving. Opvoeden houdt ook in dat<br />
ouders grenzen stellen aan hun kinderen. De<br />
overheid komt pas in laatste instantie in beeld.”<br />
In 2008 bracht de RMO samen met de Raad voor<br />
Volksgezondheid en Zorg (RVZ) het preadvies<br />
‘Versterking van gezinnen’ (RMO/ RVZ, 2008) uit. Een<br />
jaar later volgde de uitwerking van dit preadvies met<br />
8 9
Hoe is dit themarapport<br />
tot stand gekomen<br />
We spraken een kleine groep jeugdigen, ouders en<br />
professionals, een cliëntondersteuner en een aantal<br />
professionals die gericht met het thema eigen kracht<br />
bezig zijn.<br />
• Ouders en jeugdigen. We hielden een groepsgesprek<br />
met vijf jeugdigen en twee docenten /<br />
ouders Nuland. Wat vinden zij van het idee<br />
van ‘allemaal opvoeders’, op wie doen zij een<br />
beroep voor vragen en zorgen, en wat vinden<br />
ze van het idee van het Centrum voor Jeugd en<br />
Gezin (CJG) in deze context<br />
• Cliëntondersteuner / ouder. Voor de nazorg is<br />
uitgaan van de kracht van het sociaal netwerk<br />
relevant. Wanneer een jeugdige uitstroomt uit de<br />
jeugdzorg is er zorg nodig in het lokale veld,<br />
maar vooral van een sociaal netwerk dat dichtbij<br />
zorg draagt voor inbedding en eventuele benodigde<br />
nazorg mee kan verlenen.<br />
We spraken Miranda van Rosmalen, lid van de<br />
cliëntenraad van BJ Brabant in Deurne. De cliëntenraad<br />
houdt zich bezig met actuele ontwikkelingen<br />
binnen de jeugdzorg, zoals de zorg voor 18 +<br />
groep. Miranda van Rosmalen heeft als ouder van<br />
een cliënt ervaringen met jeugdzorg.<br />
• Professionals. We spraken een manager en professionals<br />
van MEE Brabant Noord. Deze organisatie<br />
gaat al actief uit van het positieve door zich op<br />
de eigen kracht van cliënt en diens omgeving<br />
te richten. De provincie Noord-Brabant tipte ons<br />
over een pilot in Oss, waarbij het CJG en zorgaanbieder<br />
Oosterpoort samenwerken vanuit het<br />
thema eigen kracht. Deze wederzijdse versterking<br />
van het lokale en het jeugdzorgaanbod is erg<br />
interessant.<br />
We spraken met Sander van den Berk, manager<br />
CJG Oss en Fried Burgman, adjunct-directeur bij<br />
Oosterpoort.<br />
We hebben een uitgebreide literatuurverkenning<br />
gedaan en een aantal deskundigen benaderd. Het<br />
accent lag op onderzoekers en experts in Noord-<br />
Brabant. Zij publiceerden recent over empowerment,<br />
over sociale steun en de betekenis van nabijheid<br />
en over it takes a village. Zij waren bereid op korte<br />
termijn een gesprek met ons te voeren.<br />
• Tine Van Regenmortel (lector Fontys Hogeschool<br />
Sociale Studies Eindhoven en professor aan de<br />
Katholieke Universiteit Leuven en HIVA,<br />
Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving).<br />
• Lilian Linders (onderzoeker Fontys Hogeschool<br />
Sociale Studies Eindhoven).<br />
• Mariet Paes (directeur Provinciale Raad voor de<br />
Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in<br />
Noord-Brabant (PRMVZ)).<br />
• Marije Kesselring (onderzoeker Universiteit<br />
Utrecht). Zij was coauteur van de adviesrapporten<br />
van de RMO en doet op dit moment promotieonderzoek<br />
naar het thema ‘allemaal opvoeders’.<br />
We introduceren onze gesprekspartners uitgebreider<br />
in het vervolg van dit rapport. Op deze plaats willen<br />
we hen bedanken voor hun enthousiaste en inspirerende<br />
bijdrage aan dit themarapport van K2.<br />
Clim Kneepkens (adviseur K2) nam een belangrijk deel<br />
van de interviews voor haar rekening en dacht mee<br />
in de opzet van dit themarapport. Wij danken haar en<br />
Fawzi Salih (informatiespecialist K2) voor hun inzet.<br />
10 11
Uitgaan van potenties<br />
een verkenning<br />
Opgroeien en opvoeden gebeurt in het gezin, maar ook<br />
in de buurt, op school, in de opvang, op het werk en in<br />
de vrije tijd. In een veranderend maatschappelijk kader<br />
waarin de vraag naar professionele zorg stijgt, is in de<br />
jeugdsector een belangrijke tendens waarneembaar om<br />
zich meer te richten op de eigen kracht van mensen.<br />
Eigen kracht betekent in deze context nadrukkelijk ook<br />
de kracht van het netwerk; van de omgeving waar de<br />
opvoeding en ontwikkeling zich voltrekt.<br />
Het idee van eigen kracht bevat diverse elementen:<br />
• Uitgaan van het positieve, niet te veel problematiseren,<br />
uitgaan van krachten die er zijn<br />
• Uitgaan van eigen kracht, minder een beroep op<br />
professional (eigen verantwoordelijkheid)<br />
• Kracht in het netwerk en in de omgeving<br />
• Krachten versterken en benutten - empowerment<br />
1.1 De omslag<br />
Zoals beschreven hebben twee publicaties van de RMO<br />
en de RVZ een belangrijke impuls gegeven aan dit<br />
denken. In ‘Versterking van gezinnen’ (2008) geven<br />
beide raden aan dat door veranderde sociale en familiale<br />
verbanden het gezin er in toenemende mate alleen<br />
voor staat. Ouders worstelen met steeds meer vragen<br />
over de opvoeding. De omgeving van gezinnen, zoals<br />
de buurt, de lokale middenstand, scholen of sport- en<br />
vrijetijdsverenigingen, vormt een minder vanzelfsprekend<br />
opvoedingsbaken voor ouders dan voorheen.<br />
Omdat in Nederland de nadruk sterk op het gezin ligt,<br />
is ook de familie als steun te weinig in beeld (RMO/<br />
RVZ 2008).<br />
In ‘Investeren rondom kinderen’ (2009) pleiten de<br />
RMO en de RVZ voor een overheidsbeleid gericht<br />
op een gunstig opgroeiklimaat voor kinderen. Ook<br />
beargumenteren zij de versterking van de opvoedkwaliteit<br />
van ouders en andere betrokkenen om<br />
opvoedproblemen te voorkomen.<br />
Binnen de huidige aanpak ligt de nadruk op het ondervangen<br />
van risico’s. Mede door enkele recente<br />
excessen als de zaak Savanna en het Maasmeisje,<br />
richt de overheid zich op risicobeperking, risicotaxatie,<br />
screening en ingrijpen in gezinnen. De vraag is natuurlijk<br />
of dergelijke gevallen volledig zijn uit te bannen<br />
of dat de samenleving moet accepteren dat er altijd<br />
gezinsdrama’s zullen blijven bestaan.<br />
Volgens de RMO en de RVZ bestaat het overheidsbeleid<br />
uit ingrijpen en afstand bewaren. Er lijkt sprake<br />
van een discrepantie tussen de roep vanuit de samenleving<br />
naar een harder optreden tegen kindermishandeling,<br />
hangjongeren of asociale gezinnen en<br />
een overheid die de privacy en autonomie van gezinnen<br />
respecteert. We hechten zeer aan onze vrijheid,<br />
maar tegelijk is er behoefte aan een overheid die<br />
risico’s indamt en een vangnet spant als het mis gaat.<br />
12 13
Het gevolg hiervan is dat de overheid steeds vaker<br />
ingrijpt bij geïndividualiseerde huishoudens. Het<br />
belangrijkste probleem van de risicobenadering is<br />
dat deze een negatief opgroeiklimaat in de hand<br />
werkt, zo stellen de RMO en de RVZ. Door de voortdurende<br />
focus op risico’s overheerst in brede lagen<br />
van de samenleving het idee dat opvoeding synoniem<br />
staat voor problemen.<br />
De RMO en de RVZ zoeken in ‘Investeren rondom<br />
kinderen’ naar een alternatief voor de nadruk op<br />
risicofactoren. Dit alternatief bestaat uit een gunstig<br />
opgroeiklimaat door een sterke sociale inbedding van<br />
kinderen en gezinnen. Beide raden halen een onderzoek<br />
van Polanski (in Baartman, 2009) aan waaruit<br />
blijkt dat sociale inbedding van grote waarde kan zijn<br />
bij de opvoeding. Polanski concludeert dat er een<br />
duidelijk verband bestaat tussen de kwaliteit van<br />
ouderschap en die van de sociale omgeving. Sociale<br />
steun en persoonlijk welbevinden beïnvloeden elkaar<br />
wederzijds. Verwaarlozing door en van de sociale omgeving<br />
en de mishandeling van een kind zijn processen<br />
die elkaar versterken en in stand houden.<br />
Dus:<br />
• Overheidsbeleid minder eenzijdig<br />
vanuit risicoperspectief benaderen<br />
• Focus van de overheid naar de kracht<br />
van de sociale omgeving<br />
Beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid en<br />
inzet van burgers naar het voorbeeld van het gezondheidsbeleid,<br />
is in deze benadering belangrijk. Dit is<br />
ook het type gezinsbeleid dat de RMO en de RVZ<br />
voorstaan: een gezinsbeleid dat burgers aanmoedigt<br />
zèlf het initiatief te nemen. Zij onderscheiden in dit<br />
beleid twee belangrijke kenmerken:<br />
• Sectoroverschrijdend gezinsbeleid<br />
• Actieve sociale omgeving<br />
Niet de overheid is aan zet, maar de ouders en de sociale<br />
en familiale omgeving van kinderen, gefacili-teerd<br />
door de overheid. Naast de rol van de staat geven de<br />
RMO en de RVZ aan dat een actieve sociale omgeving<br />
ook vraagt om een specifieke houding van professionals.<br />
Zij moeten bij de begeleiding van kinderen en gezinnen<br />
actief de buurt en de familie betrekken om de<br />
eigen kracht van gezinnen te benutten en verbindingen<br />
te leggen met hun familiale en sociale omgeving. De<br />
raden pleiten ervoor dit op te nemen in opleidingen van<br />
professionals. In hoofdstuk 2 en 3 gaan we verder in op<br />
de betekenis van deze visie voor hen en voor het beleid.<br />
Ongeveer 5 procent van de kinderen in Nederland<br />
heeft te kampen met serieuze en langdurige op-groeiproblemen<br />
(Stevens et al. 2009). Het ontstaan van<br />
serieuze problemen hangt samen met de maatschappelijke<br />
positie van de ouders, zoals alleenstaand ouderschap,<br />
lage opleiding, armoede en niet-westerse<br />
herkomst. Als meerdere van deze factoren spelen<br />
binnen één gezin (bijvoorbeeld een laagopgeleide<br />
alleenstaande moeder met een laag inkomen), neemt<br />
de kans op opvoed- en opgroeiproblemen navenant<br />
toe (Zeijl et al. 2005). Hetzelfde geldt voor de kans<br />
dat men een beroep doet op jeugdzorgvoorzieningen.<br />
(Sociaal Cultureel Planbureau, 2009, pag. 108)<br />
De provincie Noord-Brabant maakt gebruik van een<br />
piramidevorm om de ernst van een opvoedsituatie<br />
weer te geven. Gelukkig gaat het met de meerderheid<br />
van de jeugdigen en de gezinnen waarin zij opgroeien<br />
goed. Een kleine groep heeft professionele hulp nodig<br />
om het weer zelf aan te kunnen en een nog kleinere<br />
groep kampt met een dusdanig complexe problematiek<br />
dat gespecialiseerde hulp noodzakelijk is. Nu<br />
de vraag naar jeugdzorg de afgelopen jaren enorm<br />
is toegenomen, is een omslag noodzakelijk waarbij<br />
meer door gezinnen zelf wordt opgelost mét de steun<br />
van hun omgeving.<br />
Dit themarapport behandelt de drie delen van de<br />
piramide: het gaat over de context waarin opvoeden<br />
en opgroeien plaatsvindt, zowel voor gezinnen die het<br />
alleen kunnen als voor gezinnen die met een lichte<br />
vorm van hulp het weer zelf aan kunnen, maar zeker<br />
ook over de groep die complexe problemen heeft.<br />
Wat betekent benutten van eigen kracht voor hen en<br />
voor de jeugdzorg die hen ondersteunt<br />
Omslag<br />
Jeugdzorg<br />
voor complexe<br />
problemen.<br />
Opvoedingsondersteuning<br />
door het CJG.<br />
Opvoeden gebeurt in gezin en omgeving.<br />
Zij kunnen veel opvoedproblemen<br />
zelf (leren) oplossen.<br />
1.2 Opgroeien en opvoeden in context:<br />
Ecologisch model en balansmodel<br />
“It takes a village to raise a child”<br />
(Hillary Rodham Clinton,1994) is een veel geciteerde<br />
uitspraak. ‘Opvoeden doen we samen’ is een idee dat<br />
breed wordt gedragen. Maar wat wordt verstaan onder<br />
een village Waarin schuilt het belang van het<br />
samen doen<br />
In de pedagogische wetenschappelijke literatuur zijn<br />
diverse modellen ontwikkeld die duidelijk maken<br />
welke invloeden er zijn op de ontwikkeling van een<br />
kind en welke voorwaarden worden gesteld aan<br />
gelukkige en gezonde jeugd.<br />
Het ecologische model van Bronfenbrenner (1977) is<br />
nog steeds bruikbaar. Dit model gaat uit van vier subsystemen<br />
waarbij niet alleen aandacht is voor de directe<br />
omgeving van het gezin, maar ook voor de bredere<br />
sociale context en het macrosysteem, die eveneens<br />
invloed hebben op de ontwikkeling van het kind.<br />
• Het microsysteem omvat de relaties tussen de<br />
persoon en de onmiddellijke omgeving waarin deze<br />
zich ontwikkelt, bijvoorbeeld het gezin, de school<br />
en de werkplek.<br />
• Het mesosysteem omvat de relaties tussen de<br />
verschillende microsystemen waar de persoon<br />
zich op een bepaald moment in bevindt.<br />
• Het ecosysteem omvat de bredere sociale context<br />
waar de persoon niet rechtstreeks deel van uitmaakt,<br />
maar die wel de directe omgeving van de<br />
persoon beïnvloedt.<br />
• Het macrosysteem omvat de overkoepelende<br />
institutionele patronen van de cultuur of subcultuur,<br />
bijvoorbeeld het sociale, politieke, opvoedkundige<br />
en juridische systeem.<br />
(Bron: Stelsel in Balans, PNB, 2010)<br />
14 15
A1: Microsysteem: Gezin<br />
A2: Microsysteem: School<br />
B: Mesosysteem<br />
C: Ecosysteem<br />
D: Macrosysteem<br />
A1<br />
D<br />
C<br />
B<br />
A2<br />
Figuur 1: Ecologisch model<br />
(Bronfenbrenner, in Bettonvil & De Vries, 2008)<br />
Dit model gaat dus uit van een brede context en de<br />
overtuiging dat de ontwikkeling van het kind wordt<br />
beïnvloed door de directe omgeving. Volgens dit<br />
model werken de vier subsystemen op elkaar in en<br />
is er sprake van een wederzijdse beïnvloeding tussen<br />
deze subsystemen en de zich ontwikkelende persoon.<br />
Bij het begrip village rondom ouders en jeugdigen<br />
ligt het accent op de directe sociale omgeving: het<br />
micro- en het mesosysteem. Dat werken we hieronder<br />
verder uit. Het macrosysteem komt in paragraaf<br />
1.5 aan bod.<br />
Het belang van de directe omgeving en de sociale<br />
steun ligt in de versterking van de draagkracht van<br />
gezinnen waardoor minder snel ernstige opvoedmoeilijkheden<br />
ontstaan, zo merkte ook de RMO<br />
op. Het balansmodel is hierbij relevant: niet alleen<br />
kijken naar risicofactoren, maar ook naar protectieve<br />
factoren (Bakker en Clarijs, 1997).<br />
Om de wisselwerking tussen risico- en protectieve<br />
factoren in kaart te brengen, gebruiken Bakker<br />
en Clarijs de begrippen draagkracht en draaglast.<br />
Draagkracht is het geheel van competenties en beschermende<br />
factoren waarmee ouders en kinderen<br />
de draaglast het hoofd bieden. Draaglast is het<br />
geheel van taken dat ouders en kinderen te vervullen<br />
hebben om te voorzien in de primaire en materiële<br />
levensbehoeften, huishoudelijke en maatschappelijke<br />
taken, opvoeding enzovoort.<br />
De verhouding tussen draagkracht en draaglast bepaalt<br />
of ouders de opvoeding daadwerkelijk aankunnen.<br />
Een verstoring van dit evenwicht kan door taakverlichting<br />
en de inzet van het eigen netwerk van het<br />
gezin worden opgelost. Ook kunnen gezinsleden zich<br />
nieuwe vaardigheden en gedrag eigen maken. Taakverlichting<br />
en de activering van het sociale netwerk<br />
moeten de gezinsleden in eerste instantie voldoende<br />
ruimte geven om deze vaardigheden te leren en<br />
nieuw gedrag te ontwikkelen, zodat het gezin later<br />
zelf weer zelf in staat is de taken waar het voor staat<br />
uit te voeren. Door empowerment kan de draagkracht<br />
van ouders en kinderen worden vergroot (Bettonvil<br />
en De Vries, 2008).<br />
1.3 De kracht van de sociale omgeving<br />
In de analyse van de RMO komt sterk naar voren dat<br />
binnen het micro- en mesosysteem zich veranderingen<br />
hebben voorgedaan die minder positief uitwerken<br />
voor kinderen en gezinnen. De RMO en de RVZ constateren<br />
dat er verschillende indicatoren zijn waaruit<br />
blijkt dat sociale inbedding de laatste decennia is afgenomen.<br />
Zo komen mensen minder bij elkaar over<br />
de vloer en wonen families verder van elkaar vandaan.<br />
Ook is er steeds minder sprake van langdurige<br />
relaties, is er minder onderlinge afhankelijkheid en<br />
zijn er meerdere gescheiden netwerken.<br />
Sociale contacten<br />
Uit de tweejaarlijkse studie De sociale staat van<br />
Nederland (2009) van het Sociaal en Cultureel<br />
Planbureau (SCP) blijkt dat de meeste Nederlanders<br />
vaak contact met familie, buren, vrienden en kennissen<br />
onderhouden. Zo’n 85 procent van de Nederlanders<br />
heeft minstens een keer per week contact met familieleden,<br />
tweederde ziet zijn buren minimaal een keer per<br />
week en acht op de tien gaat minstens een keer per<br />
week met vrienden of kennissen om. Slechts 4 procent<br />
van de Nederlanders heeft minder dan eens per maand<br />
contact met familieleden, vrienden en kennissen.<br />
Opvallend is dat deze cijfers de afgelopen tien jaar vrij<br />
stabiel blijven. Op basis van dergelijk kwantitatief<br />
onderzoek, dat het SCP zelf ruwe metingen noemt, is<br />
er dus niet direct aanleiding te veronderstellen dat de<br />
sociale netwerken afnemen of verdunnen. Uit meer<br />
gedetailleerd onderzoek blijkt wel dat Nederlanders<br />
minder tijd in sociale contacten steken dan tien of<br />
vijftien jaar geleden, vooral omdat zij minder bij<br />
elkaar op visite gaan (SCP, 2009). Maar er zijn ook<br />
signalen dat we het zelfs drukker hebben gekregen<br />
met het onderhouden van sociale contacten:<br />
Ondanks de technische mogelijkheden van<br />
snelle en efficiënte communicatie, hebben we<br />
het drukker gekregen met het onderhouden<br />
van sociale contacten. Hoewel trendcijfers<br />
ontbreken, is het aannemelijk dat de sociale<br />
netwerken groter zijn geworden, met<br />
frequenter contact via verschillende wegen. Dit<br />
heeft echter weinig veranderd aan de hechte<br />
relaties die de kern van dit netwerk vormen, al<br />
komt men dan iets minder dan voorheen bij elkaar<br />
over de vloer. De regelmaat van intieme<br />
interactie en de diepgang van sociaal contact<br />
blijven in belangrijke mate voorbehouden aan<br />
face-to-face-contact. Veranderingen spelen zich<br />
eerder af in de periferie van dat netwerk met<br />
vele, maar veel minder hechte relaties. Uit dit<br />
grotere reservoir van stand-by relaties kan ieder<br />
moment nieuwe interactie worden geactiveerd.<br />
Binnen zo’n netwerk zijn er dan meer mogelijkheden<br />
om individuele voorkeuren te volgen in de<br />
keuze met wie je omgaat. (SCP, 2009, pag. 111)<br />
Volgens de onderzoekers is in vergelijking met voorheen<br />
de keuzevrijheid om zelf te bepalen tot welke<br />
netwerken mensen willen behoren toegenomen.<br />
16 17
Uit de ‘Derde monitor sociale participatie in Noord-<br />
Brabant’ (Den Hartog en Sontag, 2009) komt naar<br />
voren dat voor Brabanders familie en vrienden nog<br />
steeds erg belangrijk zijn. Het percentage Brabanders<br />
dat wekelijks contact heeft met familie is wel iets gedaald<br />
ten opzichte van 2004, terwijl het percentage<br />
dat wekelijks contact heeft met buren is gestegen.<br />
Frequent contact met vrienden is iets afgenomen,<br />
met kennissen is dat nagenoeg gelijk gebleven. Uit<br />
deze monitor blijkt duidelijk dat in de leeftijdsgroep<br />
30 tot 49 jaar de band met familie het innigst is. De<br />
onderzoekers veronderstellen dat er een samenhang<br />
bestaat met de levensfase waarin men zich bevindt.<br />
Grootouders spelen een rol in de opvang van kleinkinderen<br />
en bovendien blijken gezinnen met kinderen<br />
meer contact te hebben met familie dan mensen<br />
zonder kinderen.<br />
Sociale netwerken en sociale cohesie<br />
De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid in Noord-<br />
Brabant (PRVMZ) schetst in ‘It takes a village to raise<br />
a child – steun van ouders, buurtbewoners en vrijwilligers<br />
bij het opgroeien’ (Paes & Sohier, 2010) een kader<br />
voor sociale netwerken, sociale steun en sociale<br />
cohesie. Volgens de PRVMZ gaat het niet alleen om<br />
de kwantiteit, maar zeker ook om de kwaliteit van het<br />
sociale netwerk en om de verbinding tussen verschillende<br />
netwerken.<br />
Sommige netwerken zijn gesloten - ze zijn gericht op<br />
de handhaving van exclusiviteit en buitenstaanders<br />
komen er moeilijk in. Maar ook voor de leden binnen<br />
het netwerk kan deze geslotenheid remmend en verstikkend<br />
werken en leiden tot isolering. In de literatuur<br />
wordt dan gesproken over de noodzaak van sociale<br />
netwerken met een samenbindend (bonding) sociaal<br />
kapitaal. Overbruggend sociaal kapitaal (bridging)<br />
stimuleert sociale grenzen te overschrijden, te leren<br />
van informatie en kennis uit een bredere kring en zorgt<br />
voor verbinding tussen groepen en gemeenschappen.<br />
De SCP definieert sociale cohesie als de mate waarin<br />
mensen in gedrag en beleving uitdrukking geven aan<br />
hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in<br />
hun persoonlijk leven, als burger in de maatschappij<br />
en als lid van de samenleving. Vitale sociale netwerken<br />
en sociaal kapitaal maken het ‘opvoeden doe je<br />
samen’ mogelijk, zo concludeert de PRVMZ: betrokkenheid<br />
is er in gradaties en afhankelijk van feitelijke<br />
distantie, geografisch en sociaal.<br />
Dit alles neemt niet weg dat niet ieder gezin een<br />
sociaal netwerk heeft om een beroep op te doen en dat<br />
er kinderen zijn die met uitsluiting te maken hebben.<br />
Ruim een tiende van de kinderen in Nederland is<br />
sociaal uitgesloten. Dat blijkt uit een onderzoek<br />
van het SCP onder ruim tweeduizend kinderen<br />
en hun ouders. In totaal hebben 273 duizend<br />
kinderen ouders die sociaal geïsoleerd zijn: ze<br />
ondernemen weinig, doen niet of nauwelijks aan<br />
sport of een andere hobby, en spreken weinig<br />
af met vrienden. Bij 61 duizend kinderen tussen<br />
5 en 17 jaar wordt de uitsluiting versterkt door<br />
armoede en een onveilige buurt.<br />
Het SCP constateert dat het huidige beleid tegen<br />
sociale uitsluiting van kinderen vooral gericht is<br />
op het vergroten van de deelname aan sport en<br />
cultuur door jongeren uit arme gezinnen. Het<br />
onderzoeksinstituut vindt dat er ook gewerkt<br />
moet worden aan de betrokkenheid van ouders<br />
bij de samenleving. (Bron: ANP, 21 april 2010,<br />
naar aanleiding van een persbericht over de<br />
publicatie van Sociale uitsluiting bij kinderen,<br />
SCP, april 2010)<br />
Sociale steun & informele hulp<br />
Als belangrijkste bron van steun bij de opvoeding<br />
noemen ouders nog steeds hun eigen informele netwerk<br />
dat doorgaans bestaat uit de partner, familie-<br />
18 19
leden, vrienden en andere ouders. Het eigen netwerk<br />
is een bron van informatie over opvoeding, naast<br />
tijdschriften, boeken, internet en tv (programma’s als<br />
The Nanny worden goed bekeken), maar is ook de<br />
eerste plaats waar de meeste ouders steun zoeken<br />
als het even niet zo goed gaat.<br />
De sociale omgeving wordt vooral ingeschakeld voor<br />
praktische steun. Grootouders leggen bijvoorbeeld<br />
vaak grote afstanden af om op de kleinkinderen te<br />
passen en op schoolpleinen maken ouders afspraken<br />
over brengen en halen van kinderen. Dat blijkt keer<br />
op keer uit recente onderzoeken in Brabantse gemeenten<br />
zoals onder meer uitgevoerd door K2 (zie review in<br />
Speetjens, van der Linden & Goossens, 2009).<br />
Ouders doen ook een beroep op elkaar bij problemen<br />
in de opvoeding. Uit deze review van het het Trimbos<br />
Instituut (Speetjens e.a., 2009) blijkt dat bijna de helft<br />
van de ouders aangeeft vaak met vrienden, ouders,<br />
buren of andere bekenden over de ontwikkeling of<br />
het opvoeden van kinderen te praten, ook als er zich<br />
problemen in de opvoeding voordoen. Slechts 12<br />
procent geeft aan dit zelden of nooit te doen. Dit blijkt<br />
ook uit de ervaring van ouders die wij gesproken<br />
hebben:<br />
“Er wordt veel aan tafel tijdens het eten besproken.<br />
Als ouder luister je dan goed en probeer je<br />
daarop te regeren.” Vriendinnen en collega’s zijn<br />
een vraagbaak. Eén ouder geeft aan dat wanneer<br />
de problemen bij een kind groot zijn, adviezen<br />
van vrienden en bekenden soms tegenstrijdig<br />
zijn of tegendraads werken. In het advies van<br />
een professional (in dit geval een psycholoog) is<br />
veel vertrouwen en is uiteindelijk ook opgevolgd:<br />
“Vrienden en bekenden vonden dit niet het juiste<br />
advies, waardoor je toch gaat twijfelen. Achteraf<br />
gezien blijkt het advies van de professional het<br />
beste advies te zijn geweest wat er is gegeven.”<br />
We spraken over sociale steun, sociale cohesie en de<br />
rol van de omgeving met Lilian Linders. Zij is onlangs<br />
gepromoveerd op het proefschrift ‘De betekenis<br />
van nabijheid’ en als onderzoeker verbonden aan<br />
Fontys Hogeschool, Sociale Studies in Eindhoven.<br />
Linders is gespecialiseerd in sociale steun, informele<br />
zorg en de relatie met sociale cohesie. In haar proefschrift<br />
schrijft zij: “In de theorievorming rondom de<br />
relatie tussen formele en informele zorg zijn twee<br />
dominante visies aanwezig. De eerste is dat de verzorgingsstaat<br />
met haar vele sociale programma’s<br />
informele zorg verdringt en sociaal isolement en<br />
egocentrisme in de hand werkt: crowding out. (…)<br />
Anderen verwerpen de crowding out-hypothese en<br />
beweren dat een goed ontwikkelde welvaartsstaat<br />
juist de voorwaarden creëert voor een bloeiende civil<br />
society.” (Linders, 2009, pag. 62).<br />
Haar overwegend kwalitatieve onderzoek, uitgevoerd<br />
in een buurt in Eindhoven, richtte zich op informele<br />
hulp. Een van haar opvallendste resultaten was dat in<br />
een erg geïndividualiseerde buurt mensen elkaar toch<br />
helpen. Met andere woorden: sociale cohesie is geen<br />
noodzakelijke voorwaarde voor informele hulp.<br />
Linders schetste in ons interview een positief beeld<br />
van de hulpbereidheid over de wijkgrenzen heen van<br />
de mensen die ze sprak: “60 Procent van de bewoners<br />
van een Drents dorp geeft mantelzorg aan een<br />
huisgenoot, sociale steun aan iemand buiten zijn<br />
eigen huishouden, of geeft vrijwillige zorg via de<br />
Zonnebloem, Humanitas of iets dergelijks. Van de<br />
resterende 40 procent heb ik er maar een paar geselecteerd.<br />
Vier van de vijf hadden niet in de gaten dat<br />
ze toch óók iets deden. ‘Ja’, zeggen ze dan, ‘ik ga elke<br />
week met mijn gehandicapte neefje zwemmen want<br />
dan ontlast ik mijn familieleden, maar dat vind ik zelf<br />
ook leuk, dus dat is toch geen hulp.’ Dan blijkt dat er<br />
eigenlijk toch wel van alles gebeurt.”<br />
LINDERS<br />
Lilian Linders<br />
Docent / onderzoeker Fontys hogeschool Sociale Studies<br />
Eindhoven. Zij is in 2009 gepromoveerd op het proefschrift<br />
‘De betekenis van nabijheid’ en gespecialiseerd in sociale<br />
steun, informele zorg en de relatie met sociale cohesie.<br />
20 21
“We helpen elkaar dus wel”, concludeert Linders.<br />
“Desondanks bestaat het beeld dat mensen niets meer<br />
voor elkaar doen. Alle cijfers van het SCP wijzen erop<br />
dat ondanks de veranderde omstandigheden we elkaar<br />
nog steeds veel zorg geven. Vrijwilligerswerk is een<br />
ander verhaal. Die hulpbereidheid neemt in sommige<br />
sectoren af, omdat mensen hier meer een rationele<br />
keuze maken of ze er tijd voor hebben of niet. Vrijwilligerswerk<br />
doe je in tegenstelling tot mantelzorg of<br />
sociale steun voor iemand die je niet kent.”<br />
1.4 Civil society en de<br />
pedagogische civil society<br />
Met de civil society blijkt het goed te gaan. Een invloedrijke<br />
auteur is de Amerikaan Putnam die deze term<br />
definieert als “een civiele samenleving waarin niet de<br />
markt of de staat leidend zijn, maar het principe van<br />
vrijwilligheid centraal staat, een verzameling van vrijwillige<br />
samenwerkingsverbanden associations met een<br />
bepaald maatschappelijk doel (Alblas, 2007, pag. 2).<br />
Uit onderzoeken van het SCP (de Sociale staat van<br />
Nederland) blijkt keer op keer dat Nederlanders wel<br />
degelijk bereid zijn zich vrijwillig in te zetten voor<br />
elkaar. Ook wordt grif gedoneerd aan goede doelen.<br />
Dat geldt landelijk en provinciaal, voor ouderen en<br />
voor jongeren. Zo geeft een zesde van de jongeren in<br />
een Brabants leefbaarheidonderzoek aan actief bezig<br />
te zijn in de wijk om de sfeer te verbeteren en bijna<br />
een derde is vrijwilliger (PON, april 2010).<br />
De politieke betrokkenheid van Nederlanders is de<br />
laatste jaren constant, maar is in vergelijking met<br />
de jaren zeventig afgenomen. De afgelopen decennia<br />
is de Nederlandse civil society sterk veranderd. Ook<br />
traditionele organisaties zoals kerkgenootschappen,<br />
vakbonden en vrouwenverenigingen zagen teruglopende<br />
ledenaantallen vanaf de jaren zeventig.<br />
Daarna zijn veel nieuwe organisaties opgericht en die<br />
kregen veel leden. Tot begin jaren negentig nam de<br />
totale organisatiegraad van de Nederlandse bevolking<br />
zelfs toe om daarna weer af te nemen (Alblas, 2007).<br />
Hoeveel Nederlanders actief zijn als vrijwilliger is<br />
moeilijk te zeggen. Ablas komt tot een percentage<br />
tussen de 30 en 43 procent van de Nederlanders van<br />
twaalf jaar en ouder dat van tijd tot tijd actief is als<br />
vrijwilliger. Dat is minder dan in de jaren tachtig en<br />
ook de tijd die aan vrijwilligerswerk wordt besteed<br />
is afgenomen. Toch betekent dit zeker niet dat<br />
Nederlanders niet maatschappelijk zijn betrokken.<br />
Maar men wil wel de keuzevrijheid behouden en<br />
is geen vrijwilliger meer voor het leven. Diezelfde<br />
behoefte aan keuzevrijheid zagen we overigens ook<br />
al terug als het om sociale contacten en sociale netwerken<br />
ging. Dat blijkt ook uit cijfers van Centraal<br />
Bureau voor de Statistiek (CBS) en het SCP.<br />
De afnemende animo geldt niet voor het ongeorganiseerde<br />
vrijwilligerswerk. Cijfers van het CBS en het<br />
SCP laten zien dat het ongeorganiseerde vrijwilligerswerk,<br />
waarbij het gaat om zogenaamde informele<br />
zorg aan familie, vrienden of kennissen de laatste<br />
jaren een lichte stijging vertoont. Ook blijken er de<br />
laatste twee jaar weer meer initiatieven voor activiteiten<br />
en ontwikkeling bij burgers vandaan te komen.<br />
De animo voor traditionele vormen van betrokkenheid<br />
is verminderd, terwijl nieuwe vormen van<br />
betrokkenheid worden ontwikkeld (Alblas, 2007).<br />
Pedagogische civil society<br />
In het trendrapport 2009 haalden we Micha de Winter<br />
aan, hoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken<br />
aan de Universiteit Utrecht, waarin hij pleitte<br />
voor pedagogische prachtwijken. Het gaat hierbij om<br />
voorzieningen in de wijk, het jongerenwerk en vrijwilligers<br />
die zich gezamenlijk inzetten voor het opvoeden<br />
en opgroeien van jongeren. Ook voor scholen is volgens<br />
hem een belangrijke rol weggelegd (K2, 2009).<br />
Twee van de jongeren bij het groepsgesprek<br />
in Nuland<br />
In dit gesprek gingen we in op vragen als: Op wie doen zij<br />
beroep voor vragen en zorgen Welke rol spelen ouders,<br />
leerkrachten en andere mensen uit hun sociale omgeving bij<br />
het opgroeien in Nuland<br />
22 23
KESSELRING<br />
Voor dit themarapport spraken we met Marije<br />
Kesselring, coauteur van de adviezen van de RMO<br />
en de RVZ. Zij is momenteel als onderzoeker<br />
bij De Winter verbonden aan de Universiteit Utrecht.<br />
Kesselring doet in het kader van het project ‘Allemaal<br />
opvoeders’ onderzoek naar de vraag of en hoe het CJG<br />
de sociale steun rondom gezinnen kan versterken.<br />
In het onderzoek verkent zij in tien gemeenten de<br />
komende twee jaar het terrein van de pedagogische<br />
civil society.<br />
Opvoeden zou niet langer alleen een verantwoordelijkheid<br />
van afzonderlijke gezinnen<br />
mogen zijn. Ouders hebben behoefte aan<br />
informele steun bij de opvoeding, en kinderen<br />
en jongeren hebben profijt van een positief<br />
opvoedklimaat in de wijk. We moeten het<br />
daarom weer gewoon gaan vinden om met<br />
elkaar over opvoeden te praten. Met z’n allen<br />
eraan deelnemen en voor elkaar klaar staan als<br />
het nodig is! (Bron: www.allemaalopvoeders.nl<br />
/ Nederlands Jeugd Instituut)<br />
Volgens Kesselring is de algemene opvatting dat<br />
sociale netwerken aan het verdunnen zijn en de<br />
sociale cohesie afneemt met name gestoeld op bronnen<br />
uit de Verenigde Staten. Nederlandse bronnen<br />
zijn minder eenduidig als het gaat om toenemende<br />
individualisering en afnemende bereidheid om iets<br />
voor anderen te doen. Naar haar mening moet een<br />
onderscheid worden gemaakt tussen de civil society<br />
en de pedagogische civil society. Onder de pedagogische<br />
civil society verstaat Kesselring: “de gemeenschappelijke<br />
taak die mensen op zich nemen als het<br />
gaat om het opvoeden van kinderen. Een rijke sociale<br />
omgeving waarin sprake is van onderlinge steun en<br />
een gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid”.<br />
Uit literatuur blijkt volgens haar dat in Nederland<br />
opvoeden gezien wordt als een privé-aangelegenheid.<br />
In haar onderzoek richt Kesselring zich er op<br />
hoe de pedagogische kracht van de sociale omgeving<br />
gemobiliseerd kan worden.<br />
De ouders die wij in Nuland spraken, wijzen<br />
op de pedagogische rol van het onderwijs. De<br />
aanwezige jongeren zeggen daar echter niets<br />
in te zien “dat soort dingen bespreek je niet met<br />
leerkrachten”. Ouders geven aan dat ook vrijwilligers<br />
een rol kunnen spelen in de opvoeding:<br />
“Zeker bij jonge kinderen hebben trainers veel<br />
ontzag.” Eén van de jongeren beaamt dit over<br />
zijn scoutingleiding.<br />
Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de opvoeding,<br />
daar is iedereen het over eens, maar het<br />
lijkt daarmee ook alsof opvoeden ophoudt bij de<br />
voordeur. In de openbare ruimte is er letterlijk en<br />
figuurlijk soms weinig ruimte voor kinderen en jongeren<br />
en men vindt het moeilijk elkaar aan te spreken<br />
op gedrag.<br />
Marije Kesselring<br />
Onderzoeker Universiteit Utrecht. Zij was coauteur van de<br />
adviesrapporten van de RMO en doet op dit moment promotieonderzoek<br />
naar het thema ‘allemaal opvoeders’.<br />
24 25
De Winter sprak in zijn oratie van maart 2000 al van<br />
het ‘gat in de opvoeding’. Uit zijn studie, uitgevoerd<br />
door jongeren in een peer-research-project over<br />
gezinsbeleid, blijkt dat jongeren zelf vinden dat er<br />
van de village (de buurt waarin zij leven en de school<br />
die zij bezoeken) te weinig opvoedende energie<br />
uitgaat. Zij voelen zich niet veilig, niet welkom,<br />
onnodig en zonder aandacht bejegend. Zij vinden het<br />
oneerlijk dat de verantwoordelijkheid voor opvoeding<br />
alleen nog bij de ouders ligt. Deze jongeren pleiten<br />
zelf voor beleidsmaatregelen die de druk op hun<br />
gezin kunnen verlichten.<br />
Ouders gaven in ons groepsgesprek in<br />
Nuland aan dat “(…) mensen steeds huiveriger<br />
worden om iets te zeggen tegen andermans<br />
kinderen. Er is angst voor de gevolgen.” Volgens<br />
de jongeren “(…) spreken mensen ons<br />
niet rechtstreeks aan, maar wordt direct de<br />
politie gebeld. Dit gebeurt vooral door mensen<br />
die we niet kennen. Deze mensen maken geen<br />
deel uit van de Nulandse samenleving en doen<br />
niet mee in het verenigingsleven.” Of zoals een<br />
jongere verwoordde: “Zelfs mijn vader kent ze<br />
niet, en die kent toch iedereen.”<br />
bewerkstelligen. Dit moet het pedagogisch buurtklimaat<br />
vergroten. Hiervoor worden opvoeders opgeleid<br />
om in hun eigen netwerk hun opvoedcompetenties te<br />
vergroten.”<br />
“Een kind wordt gevormd door alles en iedereen met<br />
wie het binnen- en buitenshuis in aanraking komt.<br />
Daarmee krijgt elke burger een pedagogische taak.<br />
Dit is een gedachte die haaks staat op de hedendaagse<br />
Nederlandse praktijk waarin het not done is om je met<br />
de opvoeding van andermans kinderen te bemoeien”,<br />
aldus ZonMw (maart 2010). Deze organisatie voor<br />
gezondheidsonderzoek en zorginnovatie kent een<br />
subsidieregeling voor de vrijwillige inzet voor en door<br />
jeugd en gezin. Volgens ZonMw is de pedagogische<br />
civil society dat deel van de civil society waarin de<br />
opvoeding en het opgroeien van kinderen en jongeren<br />
centraal staat.<br />
Micha de Winter benadrukt op zijn beurt het belang<br />
van verbondenheid (De Winter, 2000). Hij put uit<br />
overwegend Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat<br />
sociale verbondenheid een cruciale factor is in de<br />
ontwikkelingskansen van jeugdigen.<br />
1.5 Empowerment: een<br />
overkoepelend kader<br />
Kesselring vindt dat roddelen aan de dorpspomp<br />
averechts werkt: “Het is positiever om bijvoorbeeld<br />
een kind uit de buurt complimenten te geven om sfeer<br />
in de buurt te bevorderen. Uit de eerste opzetten van de<br />
twaalf gemeenten komen verrassende zaken. Zo geven<br />
sommige gemeenten aan dat in de wijk niet zozeer<br />
sprake is van een probleem met cohesie maar met de<br />
sfeer rondom de opvoeding. Er wordt snel met het vingertje<br />
gewezen. Kinderen worden wel aangesproken,<br />
maar op een negatieve manier. In deze gemeenten<br />
komt de nadruk te liggen op opvoedingscompetenties<br />
om gedeelde verantwoordelijkheid voor de buurt te<br />
Verantwoordelijkheid voor opvoeden moet in onze<br />
geïndividualiseerde samenleving weer meer bij de<br />
gemeenschap (village) komen te liggen. Nabijheid en<br />
verbondenheid zijn daarbij essentieel. In sociale verbondenheid<br />
ligt de kracht, maar hoe kunnen we de<br />
kracht van het individu, van de kwetsbaren en van<br />
de gemeenschap versterken Wat betekent empowerment,<br />
toegepast op het domein van opvoeding en<br />
gezin<br />
Twee ouders bij het groepsgesprek in Nuland<br />
In dit gesprek gingen we in op vragen als: Wat vinden zij<br />
van het idee van ‘allemaal opvoeders’ en op wie doen zij een<br />
beroep bij vragen of zorgen in de opvoeding<br />
26 27
Het begrip empowerment is weer sterk in opkomst en<br />
loopt parallel aan verschuivingen in de praktijk van<br />
zorg- en hulpverlening. Denk hierbij aan het ontstaan<br />
van zelfhulpgroepen, de verschuiving van aanbodgericht<br />
naar cliënt- en vraaggericht werken alsook<br />
de verschuiving van kind- naar gezinsgeoriënteerde<br />
programma’s (Vandemeulebroecke & Nys, 2001).<br />
Van Regenmortel (2009) schrijft dat empowerment<br />
toenemende belangstelling geniet en succesvol aan<br />
het worden is met concrete vertaling naar de praktijk.<br />
“Maar het lijkt wél een containerbegrip te worden”,<br />
aldus Van Regenmortel, “dat door de praktische toepassingen<br />
ook het brede overkoepelende kader van<br />
empowerment op de achtergrond dreigt te raken.”<br />
Tine Van Regenmortel is lector bij Fontys<br />
Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven en<br />
tevens als professor verbonden aan de K.U. Leuven en<br />
HIVA-K.U. Leuven. Zij benadrukt in haar publicaties<br />
en in ons gesprek dat empowerment een overkoepelend<br />
concept is. Ze signaleert ook in de internationale<br />
literatuur over empowerment een individuele bias en<br />
geeft aan dat dit risico’s met zich draagt. Aan de eenzijdige<br />
focus op eigen kracht, wordt bijna automatisch<br />
‘eigen verantwoordelijkheid’ gelieerd en dat schiet al<br />
snel door naar ‘eigen schuld’. Anderzijds is het ook<br />
zeker niet de bedoeling problemen buiten het individu<br />
te leggen en de verantwoordelijkheid naar de samenleving<br />
af te schuiven. Het gaat juist om de interactie<br />
tussen het micro-, meso- en macroniveau. Als we uit<br />
gaan van de eigen kracht van mensen, moeten we<br />
verder kijken dan het micro-niveau. Van Regenmortel<br />
geeft een voorbeeld uit de armoedebestrijding, een<br />
thema waarmee zij zich veel bezighoudt: “Het is een<br />
wisselwerking. Armoede ontstaat door factoren op<br />
alle niveaus. Organisaties houden dat mede in stand.<br />
Ook personen zelf als verdediging op kwetsbare ervaringen<br />
en omdat ze niet aangesproken worden<br />
op hun krachten (…) Dit geldt ook voor beleid dat<br />
misschien wel goed is bedoeld, maar toch perverse<br />
mechanismen in zich heeft. Dus door al die mechanismen<br />
samen blijft armoede maar voortduren. Wil<br />
empowerment echt slagkracht hebben, moet er op<br />
verschillende niveaus worden gewerkt.”<br />
In deze visie is empowerment een denk- en handelingskader<br />
op basis waarvan krachtgerichte methodieken<br />
kunnen worden ontwikkeld. Het behelst<br />
fundamentele verandering in het kijken naar sociale<br />
problemen en oplossingen en heeft gevolgen voor<br />
interventies, voor onderzoek en beleid.<br />
Empowerment staat voor:<br />
Een proces van versterking waarbij individuen,<br />
organisaties en gemeenschappen<br />
greep krijgen op de eigen situatie en hun<br />
omgeving en dit via het verwerven van<br />
controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn<br />
en het stimuleren van participatie.<br />
(Van Regenmortel, 2008, pag. 22)<br />
Positieve zaken zoeken<br />
Kern van het begrip empowerment is om de negatieve<br />
aspecten van een situatie te verbeteren door<br />
positieve zaken te zoeken. Empowerment stelt dat<br />
veel sociale problemen structureel van aard zijn en<br />
mede bestaan door een ongelijke verdeling van en<br />
toegang tot hulpbronnen. Sociale problemen zoals<br />
armoede, discriminatie en gezinsgeweld ontstaan en<br />
worden in stand gehouden door een samenspel van<br />
factoren op micro-, meso- en macroniveau.<br />
<strong>VAN</strong> REGENMORTEL<br />
Tine Van Regenmortel<br />
Lector Fontys Hogeschool Sociale Studies Eindhoven en<br />
professor aan de Katholieke Universiteit Leuven en HIVA,<br />
Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving.<br />
28 29
Door het interactionistische karakter van empowerment<br />
wordt zowel het blaming the victim als blaming<br />
the system vermeden, zijn verschillende ingangen en<br />
oplossingen mogelijk en noodzakelijk bij de aanpak<br />
van sociale problemen. Verbinding met anderen is<br />
essentieel. Je kunt een ander niet zomaar ‘empoweren’.<br />
Dat kan die persoon alleen maar zelf doen. De<br />
omgeving kan dit faciliteren, beleid moet hiervoor<br />
condities scheppen. “Dit betekent dat empowerment<br />
inherent verbonden is met de term gezamenlijke of gedeelde<br />
verantwoordelijkheid” aldus Van Regenmortel.<br />
(Van Regenmortel, 2008, pag. 19).<br />
Empowerment heeft primair aandacht voor maatschappelijk<br />
kwetsbare groepen mensen zoals patiënten,<br />
mensen met een beperking, mensen in armoede<br />
en gezinnen in een problematische opvoedingssituatie.<br />
Versterking van deze groepen staat hierbij<br />
voorop. Empowerment hecht veel waarde aan het<br />
perspectief van de betrokkenen zelf, hun ervaringskennis<br />
en -deskundigheid. Dat ze zelf deskundig zijn<br />
over hun eigen situatie is op zich al een bron van kracht<br />
en door dit perspectief verbetert ook de kwaliteit<br />
van de hulpverlening en vermindert de afhankelijke<br />
opstelling van hulpvrager.<br />
Veerkracht maakt dat betrokkenen om kunnen gaan<br />
met moeilijke situaties en ondanks hun beperkingen<br />
tóch een zinvol bestaan opbouwen. Steunende relaties<br />
kunnen deze veerkracht versterken. Daadkrachtige<br />
mensen nemen geen slachtofferrol aan en willen zich<br />
vaak inzetten om anderen te helpen. Vanuit ervaringskennis<br />
en deskundigheid anderen helpen draagt bij<br />
aan een positieve identiteit, waar maatschappelijk<br />
kwetsbare personen vaak een negatieve identiteit<br />
toebedeeld krijgen. Ze worden gezien als mensen die<br />
iets niet weten, niet kunnen, niet willen.<br />
Uitgaan van wat mensen wel kunnen, van kennis die<br />
ze hebben over hun eigen situatie, geeft daar een<br />
positieve en versterkende draai aan. Daar zit overigens<br />
meteen ook een risico, vindt Van Regenmortel.<br />
Mensen kunnen worden overvraagd en te weinig<br />
erkenning krijgen. “In de opbouw van veerkracht heeft<br />
de omgeving een duidelijke verantwoordelijkheid: in<br />
het bieden van kansen op positieve identiteitsvorming<br />
(…) in het openstellen en creëren van groepen en<br />
steunfiguren, of in het scheppen van mogelijkheden<br />
tot geven. De hulpverlening is alvast een belangrijke<br />
omgevingscontext om veerkracht en empowerment<br />
te stimuleren.” (Van Regenmortel, 2009, pag. 33)<br />
Oog hebben voor ervaringsdeskundigheid, lotgenoten<br />
met elkaar in contact brengen, mensen elkaar laten<br />
helpen; het zijn onderwerpen die ook in ons gesprek<br />
met Lilian Linders en Mariet Paes sterk naar voren<br />
kwamen. We komen er in hoofdstuk 2 op terug.<br />
1.6 Samenvattend<br />
Opgroeien en opvoeden vindt altijd plaats in een context.<br />
De omgeving is van invloed op de opvoeding en de ontwikkeling,<br />
met andere woorden “een kind wordt gevormd door<br />
alles en iedereen waarmee het binnenshuis en buitenshuis<br />
in aanraking komt” (ZonMw, maart 2010). Om de kracht<br />
van gezinnen te versterken, is versterking van de omgeving<br />
rondom gezinnen nodig. Dat betekent dat deze omgeving<br />
explicieter dan tot nu toe gebruikelijk in Nederland een<br />
pedagogisch taak krijgt.<br />
Tegelijkertijd zijn er in deze bredere omgeving ook al veel<br />
positieve krachten, potenties, aanwezig. De civil society in<br />
Nederland is aan het veranderen, maar daarmee niet per se<br />
aan het verslechteren. Er is frequent contact, met name onderling<br />
tussen gezinnen met kinderen. Opvoeders kunnen<br />
een beroep doen op hun omgeving en blijken dat ook vaak<br />
te doen. Familie neemt daarbij een belangrijke plaats in.<br />
Buurtgenoten, vrienden, kennissen en familie bieden elkaar<br />
vaak informele hulp en vinden dat soms zelfs zo vanzelfsprekend<br />
dat ze het niet eens als hulp benoemen. Deze positieve<br />
kracht in de civil society kan versterkt worden in de richting<br />
van gezinnen, want elkaar aanspreken op opvoeding is vaak<br />
moeilijk. En ook jongeren positief aanspreken, is niet altijd<br />
vanzelfsprekend.<br />
Het empowerment paradigma maakt duidelijk dat we ook de<br />
macro-omgeving niet uit het oog moeten verliezen: voorkomen<br />
moet worden dat het accent te eenzijdig bij het individu<br />
en het directe sociale netwerk komt te liggen. Empowerment<br />
hecht veel waarde aan het perspectief van de betrokkenen<br />
zelf, hun ervaringskennis en -deskundigheid. Uitgaan van<br />
het positieve, van wat mensen wel kunnen, staat centraal.<br />
30 31
Uitgaan van potenties<br />
Betekenis voor professionals en organisaties<br />
DE HAAS<br />
Ans de Haas<br />
Manager MEE Brabant Noord. MEE ondersteunt mensen met<br />
fysieke en/of verstandelijke beperkingen en gaat uit van de<br />
eigen kracht van hun cliënten.<br />
Organisaties moeten om de ‘omslag’ te maken niet<br />
langer denken vanuit hun aanbod, maar uitgaan van<br />
de potenties van de cliënt en zijn sociale omgeving.<br />
Oplossingen voor kinderen en gezinnen liggen niet<br />
alleen bij hen, maar juist in de omgeving.<br />
Marije Kesselring geeft een voorbeeld van een<br />
organisatie die kijkt naar de vraag van de klanten en<br />
daar hun aanbod op aanpast. “Maar dit is nog geen<br />
versterking van de pedagogische civil society”, zegt<br />
Kesselring. “Het moet nog een stap verder gaan door<br />
te werken met initiatieven waarmee mensen zelf<br />
komen. Het is meer dan vraag en aanbod. Niet<br />
denken vanuit het aanbod en de evidenced basedaanpak.<br />
Het eigenaarschap moet uiteindelijk bij<br />
mensen zelf komen te liggen, niet bij de professional.”<br />
Wat betekent dit concreet voor organisaties en professionals<br />
die dagelijks werken met jeugd en opvoeders<br />
Om antwoord te geven op deze vraag zijn we met hen<br />
in gesprek gegaan. In dit hoofdstuk bespreken we wat<br />
uitgaan van potenties voor hen betekent en vervolgens<br />
reiken we enkele voorbeeldmethodieken aan. We<br />
kunnen het niet over de voortgang van organisaties<br />
en professionals hebben zonder aandacht te besteden<br />
aan één van de toonaangevende ontwikkelingen<br />
van de laatste jaren: de realisatie van de Centra voor<br />
Jeugd en Gezin (CJG). Aan het einde van dit hoofdstuk<br />
daarom meer over het CJG.<br />
2.1 Organisaties en professionals<br />
We spraken met drie organisaties in Noord-Brabant<br />
die op hun eigen manier bezig zijn in meer of mindere<br />
mate een cultuuromslag te realiseren:<br />
MEE Brabant Noord, Oosterpoort en het CJG Oss.<br />
Op het CJG komen we later terug.<br />
MEE ondersteunt mensen met een fysieke en/of<br />
verstandelijke beperking en gaat uit van de eigen<br />
kracht van hun cliënten. Typerend is dat MEE geen<br />
vaktermen hanteert als projecten, aanpak of programma’s,<br />
maar juist de nadruk legt op waarden als meedenken<br />
en luisteren. Ans de Haas, manager bij<br />
MEE Brabant Noord: “MEE is geen afkorting, maar<br />
drukt vooral uit wat met het voorvoegsel ‘mee’ wordt<br />
bedoeld - meedoen, meehelpen, meepraten. MEE staat<br />
voor ‘samen doen’ in de samenleving”, beklemtoont<br />
De Haas. “Wij werken vanuit de visie dat cliënten de<br />
regie over hun eigen leven moeten hebben om een zo<br />
normaal mogelijk leven te kunnen leiden. Sinds twee<br />
jaar werkt MEE Brabant Noord met sociale netwerkstrategieën.<br />
Een vernieuwende werkwijze die volledig<br />
gericht is op het sociale netwerk. In sociale<br />
netwerkstrategieën heeft MEE een manier van<br />
werken gevonden die perfect aansluit bij onze visie.”<br />
Praten over opvoeding, meehelpen, meedenken over<br />
gezinsproblemen is in Nederland vaak uit den boze,<br />
zoals we in het vorige hoofdstuk zagen. Een dergelijke<br />
taboe doet zich minder voor bij de ‘problematiek’<br />
van de doelgroep waar MEE zich op richt. Mogelijk<br />
is in het geval van een lichamelijke of verstandelijke<br />
beperking het draagvlak van het sociale netwerk om<br />
32 33
te helpen groter en is de bereidheid om deze hulp te<br />
accepteren dat ook. We kunnen voor de inrichting van<br />
de pedagogische civil society wel wat leren van MEE<br />
en de brede keuze voor sociale netwerkstrategieën.<br />
Uit de interviews met deze organisaties komt een<br />
aantal factoren naar voren die belangrijk zijn voor het<br />
bereiken van de omslag:<br />
Andere organisaties zetten misschien wat kleinere<br />
stappen, maar zij hebben hetzelfde doel voor ogen:<br />
inschakelen van het eigen netwerk waar het kan.<br />
> Nieuwe rol professionals<br />
>> Scholing<br />
>>> Integratie in de gehele organisatie<br />
Oosterpoort is een instelling voor jeugdzorg in<br />
noordoost Noord-Brabant. Fried Burgman, adjunctdirecteur<br />
bij Oosterpoort vertelt dat hulpverleners<br />
van Oosterpoort een werkmodel hanteren, waarmee<br />
de context van een hulpvraag van een cliënt nader<br />
wordt onderzocht. Dit model is zowel gericht op<br />
de ontwikkeling van de jeugdige als op het gezinssysteem<br />
en het netwerk. Binnen het netwerk wordt<br />
onderzocht op welke wijze het persoonlijke netwerk<br />
(bijvoorbeeld familie, vrienden), het maatschappelijke<br />
netwerk (bijvoorbeeld school) en het professionele netwerk<br />
(hulpverlening) een bijdrage kunnen leveren aan<br />
de oplossing van het probleem. Om het netwerk daadwerkelijk<br />
te activeren wordt met name in de pleegzorg<br />
het netwerk/familieberaad ingezet. De hulpverlener<br />
heeft dan met familie en het brede netwerk bijeenkomsten<br />
waarin mogelijkheden worden onderzocht en doelgerichte<br />
afspraken worden gemaakt met betrokkenen<br />
over hun bijdrage aan de oplossing van het probleem.<br />
Fried Burgman licht verder toe; “Netwerk/familieberaad<br />
is breder inzetbaar dan alleen in het kader van netwerkpleegzorg<br />
en draagt bij aan het vermogen van jeugdige<br />
en gezin om met steun vanuit de omgeving op eigen<br />
kracht verder te kunnen. Daarmee wordt ook de druk<br />
op de schaarse hulpverleningscapaciteit verminderd.”<br />
> Nieuwe rol professionals<br />
Over de ‘nieuwe’ rol van professionals is in onze<br />
gesprekken met de professionals en de experts veel<br />
gezegd. Van professionals wordt gevraagd dat zij zich<br />
in de nabijheid van de cliënt begeven, vertrouwen<br />
hebben in de kracht van mensen en dat zij onderdeel<br />
worden van de gemeenschap en zodoende een gezicht<br />
krijgen. Tegelijkertijd moet een professional ook kunnen<br />
loslaten, doorzettingsvermogen hebben en een<br />
stap terug kunnen doen door niet meteen te handelen.<br />
“Ik geloof dat we terug moeten naar hulpverleners<br />
die zich veel meer in de nabijheid van mensen<br />
begeven, dat zij ook een naam en een gezicht hebben<br />
en bekend zijn bij mensen”, voegt Mariet Paes,<br />
directeur PVRMZ hieraan toe. “Dat kan op buurt- en<br />
wijkniveau, maar ook in andere netwerkverbanden.<br />
Het werkt op het moment dat die persoon niet meer<br />
een functionaris is, maar een persoon. Want dan is er<br />
contact en lukt het om mensen ergens bij te betrekken.<br />
Ik denk dat dit enige manier is.”<br />
De professional van de toekomst moet met beide<br />
benen in de praktijk staan en weten hoe hij op professionele<br />
wijze onderdeel kan uitmaken van de gemeenschap.<br />
“De professional moet ook kunnen observeren<br />
voordat hij handelt”, zegt Lilian Linders. “Ze moeten<br />
heel goed inschatten waar de behoefte van mensen<br />
aan autonomie doorslaat waardoor ze niet meer ontvankelijk<br />
zijn voor hulp. Aan de andere kant moet<br />
Fried Burgman<br />
Adjunct-directeur bij Oosterpoort, een instelling voor jeugdzorg<br />
in noordoost Noord-Brabant. Bij Oosterpoort loopt een<br />
pilot waarin samengewerkt wordt met CJG Oss, vanuit het<br />
thema eigen kracht.<br />
BurGMAN<br />
34 35
PAES<br />
Mariet Paes<br />
Directeur van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid<br />
en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant (PRVMZ). De<br />
PRVMZ publiceerde in 2010 “It takes a village to raise a<br />
child” over informele sociale steun in relatie tot opvoeden en<br />
opgroeien. Zij is in 2008 gepromoveerd op een onderzoek<br />
naar wijkgericht werken in de gezondheidzorg.<br />
de professional natuurlijk onderkennen wat mensen<br />
wel goed kunnen. Dit duurt misschien wel wat langer,<br />
maar anders ga je allemaal interventies verzinnen die<br />
niet aansluiten op de hulpvraag.”<br />
Kesselring spreekt over een begeleidende en faciliterende<br />
rol voor professionals en geeft aan dat er ook<br />
veranderingen moeten komen bij het evidence-based<br />
werken: “Veel professionals zijn nu nog gewend met<br />
een dergelijke aanpak te werken, de what worksgedachte,<br />
gericht op individueel hulpverlenen. Professionals<br />
moeten naar buiten, outreachend werken<br />
en per gezin iets anders proberen te verzinnen. Voor<br />
een aantal zal dit zeker nieuw zijn.”<br />
Kesselring en Van Vliet (2009) geven in hun artikel ‘CJG<br />
kan sociaal netwerk van gezinnen versterken’ drie aanknopingspunten<br />
voor professionals om die faciliterende<br />
rol te vervullen:<br />
• Vraag uitdrukkelijk naar de behoefte van het gezin<br />
• Haal winst uit vanzelfsprekende ontmoetingen<br />
• Benut het kapitaal van de omgeving<br />
Een ander onderdeel van de rol van professionals is<br />
de houding ten opzichte van de cliënt. Uit onderzoek<br />
van Defence for Children blijkt dat het erg belangrijk<br />
is de cliënt serieus te nemen, respect te tonen en aanwezig<br />
te zijn. Dit zijn zeer belangrijke vaardigheden<br />
waarover een professional moet beschikken om tot<br />
een goed contact te komen. Deze competenties kwamen<br />
ook uitgebreid aan bod in onze gesprekken met<br />
Linders, Paes en Van Regenmortel. Alleen vanuit een<br />
goed contact met de cliënt kan naar goede oplossingen<br />
worden gezocht, zoals in het onderstaande artikel uit<br />
de Volkskrant pijnlijk duidelijk wordt.<br />
Voogd vergeet soms zelfs de naam<br />
van de jongere<br />
Jongeren die cliënt zijn bij Bureau Jeugdzorg<br />
voelen zich vaak niet serieus genomen, blijkt uit<br />
onderzoek van Defence for Children. Slechts 44<br />
procent heeft het gevoel dat hun mening telt.<br />
Het contact met gezinsvoogden laat te wensen<br />
over. Terwijl die het centrale aanspreekpunt zou<br />
moeten zijn voor kinderen gedurende de hele<br />
hulpverleningsperiode, zeggen veel jongeren<br />
dat de gezinsvoogd vaak niet bereikbaar is, te<br />
laat komt op afspraken en soms zelfs hun naam<br />
vergeet. Het rapport, waarvoor 230 jongeren<br />
een vragenlijst hebben ingevuld, draagt daarom<br />
de veelzeggende titel “Dat ze je naam kennen”.<br />
Dat dit leidt tot teleurstellingen, is wel op te<br />
maken uit de antwoorden die jongeren geven op<br />
de vraag ‘wat zou je als eerste veranderen als jij<br />
minister voor Jeugd en Gezin was’ De één zegt:<br />
‘Dat er betere voogden zijn die op tijd komen,<br />
een keer met je weggaan en je naam kennen.’<br />
Een ander: ‘Dat voogden beter naar je luisteren<br />
en niet zo’n 9 tot 5 mentaliteit hebben.’ Van de<br />
ondervraagde jongeren zegt 62 procent ‘iets’ aan<br />
jeugdzorg te hebben gehad. Van de jongeren<br />
die zeggen wél het gevoel te hebben dat er<br />
serieus naar hen wordt geluisterd, is 81 procent<br />
tevreden over de hulp. Er is dus veel te winnen<br />
met betere contacten.<br />
(Bron: de Volkskrant, 20 maart 2010)<br />
Van Regenmortel bevestigt dan ook het belang van<br />
de positieve basishouding van professionals en stelt:<br />
“Zet in op de frontlinie, zet daar de meest bekwame<br />
mensen en zet daar de mensen die ervoor kiezen. Dit<br />
werk heeft niet alleen te maken met je technieken<br />
en tools, maar ook met je visie. Dit is heel belangrijk<br />
en hier wordt te weinig naar gekeken bij de selectiemomenten<br />
van wie welk project op zich neemt.”<br />
36 37
Training MEE<br />
Bij MEE heeft iedereen, inclusief de managers deelgenomen<br />
aan scholing in het werken met sociale netwerkstrategieën.<br />
>> Scholing<br />
Een belangrijke mogelijkheid voor organisaties om de<br />
omslag te bereiken is de educatie van hun professionals<br />
waardoor ze uitgaan van potenties van mensen, zoeken<br />
naar de kracht van de sociale omgeving en werken<br />
in de nabijheid van mensen. Oosterpoort is nadrukkelijk<br />
bezig met scholing van de medewerkers om zo<br />
de netwerkvisie binnen de organisatie te verankeren.<br />
Fried Burgman: “Bij Oosterpoort leiden we mensen op.<br />
Ambulante werkers volgen de training ‘gezin centraal’.<br />
Ook behandelcoördinatoren worden getraind in hoe zij<br />
de medewerkers moeten coachen om oplossinggericht,<br />
systematisch en netwerkgericht te werken”.<br />
Burgman wijst ook op de diversiteit van professionals<br />
en daarmee de verschillende behoeften van professionals<br />
om te komen tot hun nieuwe rol. “Dit vraagt van<br />
professionals dat ze zich bewust zijn van de meerdere<br />
perspectieven waar vanuit je een hulpvraag kan beoordelen”,<br />
zegt Burgman. “Nu moet je kijken naar kind,<br />
systeem, netwerk en veiligheid. Ambulante werkers<br />
zijn nog niet zo op de buitenwereld rondom dat gezin<br />
georiënteerd. Die moeten dat perspectief oppakken.<br />
Pleegzorgwerkers waren bijvoorbeeld vooral gericht op<br />
de toekomst van het kind in een ander gezin. Nu richten<br />
ze zich meer op een terugkeer naar huis.”<br />
Bij MEE heeft iedereen deelgenomen aan de scholing,<br />
ook de managers. “Leidinggevenden moeten de medewerkers<br />
kunnen inspireren en dus moet de theorie er<br />
stevig inzitten. Mijn standaardvraag is: hoe ziet het<br />
netwerk eruit”, stelt Ward van de Vries, praktijkbegeleider<br />
bij MEE.<br />
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant vond een inventieve<br />
manier om hun professionals te trainen.<br />
De organisatie wil de ervaringen van (ex-)<br />
cliënten gebruiken om de manier waarop professionals<br />
met ouders en kinderen omgaan positief<br />
te beïnvloeden. Onder het motto ‘Mijn leven is<br />
jouw werk’ krijgen de medewerkers van Bureau<br />
Jeugdzorg Noord-Brabant een training door excliënten<br />
ondersteund door een ervaren trainer.<br />
(Bron: www.jeugdzorg-nb.nl, 26 juli 2010)<br />
Ook is een belangrijke functie weggelegd voor het<br />
middelbaar en hoger beroepsonderwijs. De professionals<br />
van de toekomst worden immers nu geschoold.<br />
Van Regenmortel geeft als lector Sociale Studies aan<br />
dat empowerment binnen de drie opleidingen (SPH,<br />
maatschappelijk werk en sociaal cultureel werk) van<br />
de Fontys Hogeschool Social Studies nu het kernthema<br />
is. Daarnaast wordt met themadagen de brug geslagen<br />
van het onderwijs naar empowerment in de praktijk.<br />
>>> Integratie in hele organisatie<br />
De succesvolle inzet van de potentie van het gezin<br />
en hun sociale omgeving betekent dat deze visie<br />
moet zijn verankerd in de gehele organisatie. Het is<br />
niet alleen een denkwijze, maar ook een bedrijfsfilosofie,<br />
een missie die in alle gelederen moet zijn<br />
doorgedrongen. Concreter: organisaties moeten met<br />
beide benen in de maatschappij staan. Ze moeten geen<br />
instituut zijn, maar een herkenbare rol vervullen in de<br />
gemeenschap. Bovenal moeten organisaties vertrouwen<br />
hebben in hun professionals en hen de ruimte geven om<br />
beter met complexe situaties en nieuwe werkwijzen om<br />
te gaan. Motivatie en energie geven aan de professionals<br />
speelt hierbij een belangrijke rol. Ans de Haas van MEE<br />
Brabant Noord vertelt hoe de visie in de hele organisatie<br />
wordt toegepast: “We hebben de ontwikkeling in het<br />
begin heel zwaar aangezet. We zijn begonnen met een<br />
visiedebat waarbij iedereen betrokken is geweest. De<br />
bedoeling was om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen.<br />
Ook is er een implementatieplan gemaakt. Daarna<br />
was iedereen verplicht deel te nemen aan scholing. We<br />
stelden een ontwikkelteam samen met uit alle teams<br />
een vertegenwoordiging. Hun opdracht is het vuurtje<br />
brandend houden. Wat is er nodig om te blijven inspireren<br />
Dan komen er hele mooie dingen. Bijvoorbeeld<br />
stickers voor in je agenda, om te helpen herinneren.<br />
Ook is het een verplicht onderdeel van de maandelijkse<br />
teamvergaderingen en sinds dit jaar is het ook een<br />
verplicht onderdeel van het doelstellingengesprek.” (…)<br />
“We zijn ook gaan werken met een maatjessysteem,<br />
consulenten gaan samen op pad. Want samen leer je<br />
veel meer en creëer je een vliegwiel. Tijdens overleggen<br />
vraag ik nu: ben jij al een maatje die iemand op sleeptouw<br />
kan nemen, of ga je nog met iemand mee Ook<br />
bespreken consulenten op elke vergadering verplicht wat<br />
ze hebben meegemaakt. De kracht is dat medewerkers<br />
jaloers worden op de mooie verhalen van anderen.”<br />
Het dagelijks taalgebruik weerspiegelt de manier waarop<br />
een organisatie aankijkt tegen werken met jeugd en<br />
opvoeders. Wordt er gesproken over een aanpak om<br />
opvoeders te helpen hun problemen op te lossen, of<br />
over meedenken en samen kijken naar de mogelijkheden<br />
die er (in de omgeving van het gezin) zijn Grijpt<br />
een organisatie terug naar evidenced-based-methodieken,<br />
of zijn professionals in staat samen met cliënten te<br />
zoeken naar een praktijkgerichte oplossing<br />
Organisaties maken een principiële keuze, zij moeten<br />
er daarom ook helemaal achter staan. Maar een omslag<br />
kost altijd tijd en de nieuwe werkwijze zal niet direct door<br />
iedereen worden opgepakt. De Haas geeft aan dat je wel<br />
moet weten waar je aan begint als organisatie: “Je moet<br />
er voor de volle honderd procent voor gaan. Wij hebben<br />
echt gezegd: het moet. Kláár. Geen discussie meer.<br />
Het is een cultuuromslag en die kost minstens vijf jaar.<br />
Als je als organisatie je echt een nieuwe werkwijze wilt<br />
aanleren, moet je iedereen meenemen. Nu hoor ik vaak<br />
dat het ook tijd oplevert. Voorbeeld Bellen naar overige<br />
hulpverleners, dat doet de cliënt weer zelf.”<br />
38 39
2.2 Voorbeelden van bruikbare<br />
methodieken en werkwijzen<br />
Als de organisatie er echt helemaal voor kiest, zijn<br />
er diverse werkwijzen die uitgaan van potenties.<br />
Eigen Kracht<br />
Conferentie (EKC)<br />
Een Eigen Kracht Conferentie geeft<br />
mensen de mogelijkheid om zelf, samen met<br />
familie, vrienden en andere bekenden, een plan<br />
te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht<br />
voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke<br />
mensen daaromheen. De conferentie is een middel<br />
dat familie en vrienden inzet voor de hulp die nodig is. Een<br />
EKC levert een concreet plan op waarmee de deelnemers<br />
hun betrokkenheid verwoorden. Het gemaakte plan is leidend<br />
voor de hulpverlening. Om een EKC te organiseren wordt<br />
het gezin ondersteund door een onafhankelijke coördinator.<br />
De hoofdgedachte is dat deze coördinator door de deelnemers<br />
aan de conferentie niet wordt geassocieerd met<br />
de hulpverlening. In de provincie Overijssel is de EKC<br />
breed toegepast. Een onderzoek in Overijssel (Van<br />
Beek, 2009) vergeleek de plannen van families<br />
met die van professionals. 83 Procent van de<br />
hulpverlening verschoof van de professionals<br />
naar de familie en het<br />
netwerk.<br />
Sociale<br />
netwerkstrategie<br />
De sociale netwerkstrategie<br />
richt zich op de actieve inzet van het<br />
sociale netwerk bij besluiten en plannen.<br />
Dit kunnen familieleden zijn, maar<br />
ook buren, vrienden, collega’s of de voetbaltrainer.<br />
De sociale netwerkstrategie is gericht<br />
op het benutten, activeren, revitaliseren of<br />
het opbouwen van een sociaal netwerk om<br />
samen verder werken aan de toekomst van<br />
een kind of gezin. Dit is de strategie waar<br />
MEE in Noord-Brabant voor heeft gekozen<br />
en waarmee alle professionals in de<br />
organisatie werken, zonder een<br />
beroep te doen op een<br />
externe organisatie.<br />
Familieberaad<br />
Het familieberaad is<br />
onderdeel van sociale netwerkstrategieën.<br />
In een familieberaad<br />
hebben gezinnen en familienetwerken<br />
de mogelijkheid om een plan voor<br />
de toekomst te ontwikkelen. Hierbij<br />
worden gezinnen, hun families en andere<br />
niet-professioneel betrokkenen<br />
geraadpleegd om zelf een plan te<br />
maken. Een onafhankelijke<br />
coördinator organiseert<br />
het familieberaad.<br />
Signs of Safety<br />
Signs of Safety (SoS) is een oplossingsgerichte<br />
benadering voor een veilige<br />
thuissituatie voor kinderen met behulp van het<br />
eigen netwerk. Het gaat om samenwerking van kinderen<br />
en ouders voor situaties waar de veiligheid van het kind in<br />
het gedrang komt. Vanuit dit partnerschap wordt met ouders en<br />
kinderen een analyse gemaakt en vervolgens een veiligheidsplan.<br />
Ook de omgeving van de ouders en het kind wordt hier bij betrokken.<br />
Het is een vraaggerichte benadering die gebruik maakt van de<br />
elementen uit het oplossingsgericht werken. De methode is gebaseerd<br />
op brief therapy. Dit is kortdurende psychotherapie gericht op het werken<br />
aan oplossingen. SoS biedt een model voor de praktijk dat aansluit bij de<br />
ernst van de situatie en de kans op samenwerking tussen het gezin en<br />
de hulpverlening zo groot mogelijk maakt. De effectiviteit van het model<br />
ligt ook in de competenties van de hulpverlener die organisatorisch moet<br />
worden ondersteund. Een aantal belangrijke beginselen zijn respect<br />
voor de cliënt en samenwerking, ook al is er sprake van dwang.<br />
Veiligheid en onderzoek van de wensen van de cliënt staan centraal.<br />
De professional moet oog hebben voor kleine veranderingen<br />
en details en biedt de cliënt keuzes. Het gesprek is de<br />
interventie en een middel tot verandering, want in de<br />
interactie zit de sleutel tot verandering.<br />
Kort<br />
oplossingsgericht<br />
Kort oplossingsgericht<br />
werken is een manier van<br />
gesprekken voeren waarbij de door<br />
de gezinnen gewenste situatie als uitgangspunt<br />
wordt genomen. Gezinnen worden<br />
geholpen om de gewenste toekomst in<br />
detail te beschrijven. Er wordt gezocht naar<br />
kleine, haalbare stappen die kunnen worden<br />
gemaakt om die situatie te realiseren.<br />
Daarbij wordt onder meer gezocht naar<br />
oplossingen die ouders zelf al in huis<br />
hebben, maar het nog niet lukt<br />
deze in verschillende situaties<br />
toe te passen.<br />
40 41
2.3 Centrum voor Jeugd en Gezin<br />
En uitgaan van potenties<br />
In 2011 moet in elke Nederlandse gemeente een CJG<br />
zijn gerealiseerd waarin organisaties samenwerken<br />
voor een zo passend mogelijk zorg- en hulpaanbod<br />
voor jeugdigen en opvoeders. Het CJG wordt het kloppend<br />
hart van de lokale hulpverlening, een laagdrempelig<br />
inlooppunt waar (aanstaande) ouders, kinderen,<br />
jongeren tot 23 jaar en professionals met al hun<br />
vragen over opgroeien en opvoeden terecht kunnen.<br />
Het CJG vormt daarmee een knooppunt voor de versterking<br />
van sociale netwerken en de pedagogische<br />
civil society.<br />
Voor het versterken van de pedagogische civil society<br />
zijn de Centra voor Jeugd en Gezin van groot belang.<br />
Bijvoorbeeld door het in kaart brengen van bestaande<br />
formele en informele pedagogische netwerken door<br />
vrijwilligers en professionals. Of het vervullen van<br />
een aanjaagfunctie voor het opstarten en in stand<br />
houden van initiatieven uit de gemeenschap. De centra<br />
vormen met deze veelvoudige rol een belangrijk<br />
kristallisatiepunt voor de eerste stappen richting het<br />
versterken van de pedagogische netwerken voor en<br />
door gezinnen. (Bron: www.allemaalopvoeders.nl,<br />
Nederlands Jeugd Instituut)<br />
Doel van de ontwikkeling van CJG’s is dat snel<br />
gecoördineerd advies en hulp op maat vanzelfsprekend<br />
worden (één gezin, één plan). Hiervoor<br />
heeft het toenmalige ministerie van Jeugd en Gezin<br />
een Basismodel CJG opgesteld.<br />
In het Basismodel CJG moet het volgende aanbod<br />
worden gebundeld:<br />
1 Jeugdgezondheidszorg<br />
2 Vijf Wmo-functies:<br />
> Informatie en advies<br />
>> Signalering<br />
>>> Toeleiden naar hulp<br />
>>>> Licht pedagogische hulp<br />
>>>>> Coördinatie van de zorg<br />
3 Schakel met Bureau Jeugdzorg<br />
4 Schakel met Zorg- en Adviesteams<br />
De ontwikkeling van het CJG vraagt van organisaties<br />
dat zij samenwerken in het belang van het kind en hun<br />
opvoeders. In een later stadium wordt gestreefd naar<br />
een autonome CJG-organisatie (K2, 2010a). Voor organisaties<br />
betekent deze ontwikkeling een verandering<br />
van relatief autonoom opereren naar samenwerking<br />
binnen een netwerkorganisatie. Dit proces biedt ook<br />
de uitgelezen mogelijkheid om de kentering te maken<br />
naar het werken vanuit de potenties van cliënten.<br />
De provincie Noord-Brabant en de Brabantse<br />
gemeenten zijn het eens dat de belangrijkste basis<br />
voor goed opgroeien ligt in de kracht van jongeren<br />
en gezinnen zelf. Het is belangrijk dat kinderen en<br />
hun ouders dicht bij huis snel een antwoord krijgen<br />
op hun vraag. Vragen moeten niet uitgroeien tot<br />
problemen. Op die manier ontstaat er ook meer<br />
ruimte voor kinderen met ingewikkelde zorgvragen.<br />
De provincie en gemeenten hebben hun gezamenlijke<br />
ambitie verwoord in het voorstel ‘Oost West, Thuis<br />
Best’. Het doel en beoogde effect is een ‘stelsel in<br />
balans’: snelle en duurzame hulp aan kinderen en<br />
gezinnen, versterken van de eigen kracht en die van<br />
het voorliggend veld, en de focus op zware problematiek<br />
in de gespecialiseerde zorg. De hulp moet zo<br />
dichtbij, zo licht en zo snel mogelijk kunnen worden<br />
geboden. Daarbij is het volgende principe leidraad:<br />
van oplosser naar facilitator.<br />
Hieronder gaan we na hoe de vijf functies van het CJG<br />
te benaderen zijn vanuit die gedachte.<br />
> Informatie en advies<br />
Veel gemeenten richten het CJG in, in de vorm van<br />
een laagdrempelig inlooppunt voor opvoeders en<br />
jeugdigen waar zij antwoord kunnen vinden op kleine<br />
en grote vragen. Zowel Paes als Kesselring geven aan<br />
dat CJG’s en deelnemende organisaties ervoor moeten<br />
zorgen dat ze een onderdeel worden van laagdrempelige<br />
circuits. Het is volgens beiden noodzakelijk<br />
om goed te zoeken naar plekken in een wijk waar<br />
de ontmoeting er al is en daarop in te spelen, zonder<br />
vrijwilligers en andere betrokken die daar actief zijn<br />
Bezoekers bij CJG Oss<br />
42 43
in de weg te lopen. Het CJG moet niet alleen een<br />
laagdrempelig inlooppunt vormen, maar ook nagaan<br />
welke potenties in de wijk aanwezig zijn, waar de<br />
kracht van mensen ligt.<br />
Als we kijken naar de eerste trede van de piramide<br />
(zie inleiding), behoort de opvoeding primair in het<br />
gezin en de omgeving. Het (leren) oplossen van<br />
opvoedproblemen gebeurt hier. CJG-medewerkers<br />
kunnen in dit stadium wel een rol spelen door bijvoorbeeld<br />
tijdelijk actief informatie en advies te brengen<br />
zonder (of ter aanvulling op) dat mensen dit<br />
moeten gaan halen bij een inlooppunt. Kesselring wijst<br />
op pilots waar CJG-medewerkers aanschuiven bij<br />
koffieavonden bij mensen thuis en op een dusdanige<br />
wijze informatie en advies overbrengen dat opvoeders<br />
worden gesterkt in hun eigen kunnen en dit ook<br />
over kunnen brengen op anderen.<br />
Linders denkt dat het CJG ‘lotgenoten’ in contact kan<br />
brengen omdat ouders in dezelfde situatie vergelijkbare<br />
vragen hebben. Dit kan volgens haar goed werken,<br />
want als mensen ervaringsdeskundigheid delen<br />
kan er daadwerkelijk uitwisseling en hulp ontstaan.<br />
Een professional zou daarbij zo onopvallend mogelijk<br />
aanwezig moeten zijn om het proces te ondersteunen<br />
en desgevraagd te adviseren.<br />
CJG Oss<br />
Centraal in de werkwijze van de professionals bij CJG Oss<br />
staat empowerment; op zoek gaan naar sterke punten van<br />
het gezin.<br />
Miranda van Rosmalen, lid van de cliëntenraad<br />
bij BJ Brabant in Deurne geeft een<br />
voorbeeld uit eigen ervaring: “Ik heb ooit een<br />
pubercursus gedaan. Dat vond ik echt een<br />
winner. Je komt andere ouders tegen en daar<br />
krijg je het gevoel dat je als ouders elkaar<br />
een beetje ondersteunt. Stukje herkenning en<br />
bevestiging, dat je het zo slecht nog niet doet.<br />
Als ouders onderling voel je je daardoor weer<br />
een beetje gesterkt.”<br />
44 45
Een andere vorm van laagdrempeligheid is het gebruik<br />
van internet en sociale media. Inmiddels zijn<br />
veel CJG-organisaties overtuigd van het nut van een<br />
virtueel CJG, zowel voor opvoeders als voor jongeren<br />
(bij voorkeur gescheiden van elkaar). Contacten in de<br />
wijk of buurt worden gebruikt om gericht mensen te<br />
linken aan de Twitter- of Facebookpagina van het CJG.<br />
Er zijn momenteel nog geen CJG’s die gebruik maken<br />
van sociale media. Een paradox bij deze internetfaciliteiten<br />
is dat deze vorm van laagdrempeligheid<br />
kan leiden tot een snelle professionele vraagbaak.<br />
En dat sluit nu net niet aan bij het uitgangspunt van<br />
de kracht van mensen waarop de professional moet<br />
inspelen. We vergeten snel dat volwassenen en jongeren<br />
elkaar ook prima kunnen helpen. Vanuit die<br />
gedachte is belangrijk om deze mogelijkheid te faciliteren,<br />
bijvoorbeeld door het inrichten van een forum.<br />
>> Licht pedagogische hulpverlening<br />
Als mensen er in hun sociale omgeving toch niet uitkomen,<br />
bestaat de mogelijkheid van opvoedondersteuning<br />
door het CJG. Dit noemen we licht pedagogische<br />
hulpverlening. Ans de Haas van MEE benadrukt<br />
dat een CJG prima werkwijzen kan hanteren gericht<br />
op de potenties van mensen en hun brede sociale<br />
omgeving: “Ook bij een kleine vraag in een kort gesprek<br />
kan je uitgaan van de kracht van het gezin. Het<br />
gaat er met name om dat je andere vragen stelt. Ga<br />
samen zoeken naar iemand in het netwerk die de<br />
ouder kan ondersteunen. We hebben een consulent<br />
gehad die een gezin met een opvoedvraag thuis<br />
bezocht. De consulent vroeg of de cliënt de vraag met<br />
haar zussen had besproken. Dit bleek niet zo te zijn.<br />
De keer erna bleek dat zij haar zussen deze keer wel<br />
had benaderd en dit haar erg had geholpen.”<br />
>>> Verwijzen naar het totale lokale<br />
en regionale hulpaanbod<br />
Een CJG-professional moet ook snel en adequaat<br />
doorverwijzen als vragen of problemen te specialistisch<br />
zijn. Dit is ook een onderdeel van zijn taak om<br />
op tijd hulp te bieden aan gezinnen om zo problemen<br />
te voorkomen. Het idee van het CJG als een soort<br />
huisartsenpost komt meerdere malen naar voren in<br />
de gesprekken die wij hebben gevoerd.<br />
“Dat idee is hier heel vaak besproken en ik zie er<br />
wel wat in”, zegt Fried Burgman van Oosterpoort. “Je<br />
moet een organisatievorm bedenken waarin allerlei<br />
partijen hun expertise aanleveren. Je moet generalisten<br />
overal in de stad verspreid krijgen die tot een<br />
bepaald niveau interventies zelf uitvoeren. Dan heb<br />
je ze ook veel dichter bij de lokale scholen in hun<br />
buurt. Dat lijkt me een mooie constructie.” “Organisaties<br />
moeten durven loslaten”, vindt Burgman. “Dat<br />
zullen zij nooit helemaal doen, dus moet je kijken hoe<br />
je dat realistisch en haalbaar met elkaar kan opzetten.”<br />
Ook Paes spreekt van de CJG-professional als<br />
een soort sociale huisarts. Zij ziet het meer als een<br />
rol en positie dan als een functie.<br />
De bovenste trede van de piramide van de provincie<br />
Noord-Brabant is de gang naar jeugdzorg voor de complexe<br />
problemen. Pas als zowel de sociale omgeving,<br />
opvoedondersteuning van het CJG en het lokale hulpaanbod<br />
niet afdoende zijn om problemen binnen een<br />
gezin of met een jeugdige op te lossen, wordt jeugdzorg<br />
ingeschakeld. In een pilot in Oss is een nieuwe werkwijze<br />
ontwikkeld om jeugdzorg ‘naar voren te halen’.<br />
Pilot CJG Oss en Oosterpoort<br />
Het Centrum voor Jeugd en Gezin Oss en Oosterpoort voeren<br />
sinds anderhalf jaar een pilotproject waarbij een beperkt aantal<br />
interventies binnen de jeugdzorg zonder indicatie mogen worden ingezet.<br />
Sander van den Berk, manager CJG Oss: “Deze pilot is ontstaan als<br />
reactie op de wachtlijst. In het lokale veld mag je maximaal vijf gesprekken<br />
voeren, maar er was een grote groep die meer nodig had, bijvoorbeeld tien tot twaalf<br />
gesprekken. Daarvoor moesten we mensen doorverwijzen naar Bureau Jeugdzorg. Daar<br />
waren toentertijd nog forse wachtlijsten, ook bij de toegang. Daardoor zag je dat ouders<br />
met kleine vraag vaak relatief lang moesten wachten en dat verergerde de problematiek.”<br />
De pilot voorkomt dat Bureau Jeugdzorg nodeloos wordt ingeschakeld. Bureau Jeugdzorg neemt<br />
deel aan het casuïstiekoverleg en kan daardoor wel filteren. Van den Berk: “Zij willen weten of je<br />
niet te licht inzet en of je niets over het hoofd ziet. Daarmee geeft Bureau Jeugdzorg als het ware<br />
het fiat om kortdurende geïndiceerde zorg in het lokale veld in te zetten.”<br />
Door de pilot wordt snel expertise ingezet vanuit derde lijn. “Dat is ook wat Jo Hermans zegt: ‘Zet<br />
lokale hulp in als het nodig is, zodat ouders weer verder kunnen’. Daarin vind je empowerment<br />
terug en de aansluiting bij de eigen kracht van mensen”, aldus Van den Berk. Empowerment zit<br />
volgens hem ook in de werkwijze van Oosterpoort: “Als Oosterpoort zou zeggen ‘wij moeten<br />
eerst diagnosticeren en niet op de vraag ingaan’, dan ga je minder op empowerment zitten. Zij<br />
doet het werk niet over, maar gaat rechtstreeks in op de vraag die er ligt. Als je werkt met een<br />
centraal formulier is de principeafspraak: wat in formulier staat ga je niet meer vragen.<br />
Alleen aanvullende nuttige vragen.”<br />
De pilot draagt dus zeker bij aan ‘de juiste hulp, op het juiste moment, op de juiste<br />
plek’. “Als je vanuit de visie werkt dat empowerment belangrijk is, dan is de juiste<br />
hulp niet te definiëren”, legt Van den Berk uit. “Wat het aanbod dan inhoudt<br />
is niet belangrijk, als het maar aansluit op de vraag van ouders, kinderen<br />
en jongeren. Ik geloof niet dat er één oplossing is voor alles. Deze<br />
pilot zorgt ervoor dat men zo snel mogelijk wordt geholpen.”<br />
Momenteel wordt onderzocht wat de pilot heeft<br />
opgeleverd voor ouders, zowel qua<br />
snelheid als kosten.<br />
46 47
Signalering<br />
Het is bij uitstek een taak van het CJG om jeugdigen<br />
en gezinnen met risico’s en problemen in kaart<br />
brengen. Deze opgave sluit aan bij de risicobeheersing<br />
waarop de (landelijke) overheid inzet. Maar dit<br />
levert wel een spanningsveld op als men wil uitgaan<br />
van potenties van mensen. Vroegtijdige signalering<br />
van problemen is echter een onderdeel van de gehele<br />
keten en hoeft daarmee niet de basishouding van<br />
organisaties (versterken van wat mensen al kunnen)<br />
te bijten. Belangrijk hierbij is dat signalering op zich<br />
geen leidende factor wordt binnen het CJG.<br />
>>>>> Coördinatie van zorg<br />
Als meerdere leden van een gezin hulp (nodig) hebben,<br />
moet de zorg zijn afgestemd volgens het principe ‘één<br />
gezin, één plan’. Belangrijk voor de samenhang in de<br />
hulpverlening is dat organisaties een gedeelde visie<br />
hebben. Dit betekent dat alle betrokken organisaties<br />
werken vanuit de potenties van mensen en wordt<br />
ingespeeld op wat mensen al kunnen.<br />
Het ministerie voor Jeugd en Gezin (2010) heeft voor<br />
de professionals die gaan werken in het CJG kerntaken<br />
geformuleerd:<br />
• Signaleren, analyseren en indien nodig,<br />
toeleiden naar (gespecialiseerde) hulp<br />
• Ondersteuning en dienstverlening<br />
voorlichting, advies, informatie en hulp<br />
• Integrale zorg organiseren<br />
• Monitoren, screenen en vaccineren<br />
Wordt het met een dergelijke opdracht van de landelijke<br />
overheid niet erg moeilijk gemaakt voor professionals<br />
zich te richten op de potenties van mensen en hun omgeving<br />
als signaleren, analyseren en toeleiden op de<br />
eerste plaats wordt gezet Niet volgens het CJG Oss,<br />
dat een duidelijk standpunt inneemt over de werkwijze<br />
die binnen de organisatie wordt gehanteerd. “Empowerment,<br />
daar zou je als werker altijd naar op zoek<br />
moeten zijn”, vindt Van den Berk. “Professionals<br />
moeten op zoek naar de sterke punten van het gezin.<br />
Als ouders inzien dat ze bepaalde situaties al beheersen,<br />
kunnen ze die kennis ook in andere situaties gebruiken.<br />
Dat is voor ouders vaak een eye-opener. De<br />
professional bekijkt of die potentie is te benutten als<br />
ouders ergens tegen aanlopen.”<br />
Het CJG Oss besteedt veel aandacht aan bejegening.<br />
“Ouders, kinderen en jongeren moeten zich op hun<br />
gemak voelenen met respect behandeld worden.<br />
Je moet de ouder zien en luisteren naar hun vraag.<br />
Makkelijker gezegd dan gedaan! Het is van belang<br />
in eerste gesprek goed te analyseren waar de vraag<br />
precies vandaan komt en wat de cliënt daarbij kan<br />
helpen”, verklaart Van den Berk. “We geven ouders<br />
meerdere alternatieven en vragen welke mogelijkheid<br />
het beste bij hen past. Geen kant en klare<br />
oplossingen, maar de vraag: wat sluit het beste aan<br />
op uw opvoedingspatroon Daarmee maak je zorg op<br />
maat. In het pedagogisch spreekuur wordt meer ingegaan<br />
op sterke punten.”<br />
<strong>VAN</strong> DEn BERK<br />
Sander van den Berk<br />
Manager CJG Oss. Bij CJG Oss loopt een pilot waarin<br />
samengewerkt wordt met Oosterpoort, vanuit het thema<br />
eigen kracht.<br />
48 49
2.4 Samenvattend<br />
Aan het begin van dit hoofdstuk stelden we de vraag: ‘Wat<br />
betekent uitgaan van potenties van de cliënt en zijn sociale<br />
omgeving, voor organisaties en professionals die dagelijks<br />
werken met jeugd en opvoeders’. We spraken met<br />
verschillende organisaties die zich hebben gebogen over<br />
het realiseren van een cultuuromslag. Duidelijk werd dat de<br />
volgende factoren belangrijk zijn voor het bereiken van de<br />
omslag:<br />
• Nieuwe rol voor professionals; met beide benen in de<br />
praktijk staan, presentie, respect tonen, aanwezig zijn,<br />
vertrouwen geven, de cliënt serieus nemen en een<br />
positieve basishouding zijn veel genoemde vaardigheden<br />
van de ‘nieuwe’ professional.<br />
• Scholing; educatie van professionals én overig personeel<br />
is van belang om een omslag te maken. Scholing van<br />
medewerkers is noodzakelijk om uitgaan van potenties<br />
van de cliënt en zijn sociale omgeving en werken in de<br />
nabijheid van mensen te verankeren in de medewerker<br />
en in de organisatie.<br />
• Integratie in de gehele organisatie; uitgaan van potenties<br />
is een missie die in de gehele organisatie moet zijn<br />
doorgedrongen. Het is niet alleen een denkwijze, het is<br />
een bedrijfsfilosofie. Het is daarom belangrijk dat alle<br />
medewerkers van organisaties die gaan werken vanuit<br />
de potenties van mensen doordrongen zijn van de<br />
bedrijfsfilosofie. Het is een principiële keuze waar de<br />
gehele organisatie voor moet gaan!<br />
Het Centrum voor Jeugd en Gezin is een organisatie<br />
die in elke gemeente in de afgelopen jaren<br />
opgetuigd is of wordt. Door de juiste vorm te<br />
kiezen is het CJG een organisatie waar bij uitstek<br />
gewerkt kan worden vanuit de potenties<br />
van mensen en hun sociale omgeving.<br />
Kortom, het vraagt van organisaties:<br />
• Vertrouwen in de professional<br />
• Ruimte geven<br />
• Energie geven aan professionals<br />
om in de nabijheid van mensen<br />
te gaan werken<br />
• Zorgen dat professionals<br />
een gezicht krijgen, onderdeel<br />
worden van de wijk<br />
• Doorzettingsvermogen<br />
• Integratie in de gehele organisatie<br />
• Loslaten<br />
Kortom, het vraagt van professionals:<br />
• Vertrouwen in potenties van mensen<br />
• Zorgen dat je een gezicht krijgt,<br />
onderdeel worden van wijk<br />
• Serieus nemen<br />
• Loslaten<br />
• Presentie, aanwezig zijn<br />
• Respect<br />
50 51
Uitgaan van potenties<br />
Betekenis voor overheid en beleid<br />
Volgens de RMO en de RVZ ligt de focus van de huidige<br />
beleidsbenadering van overheden op het inschatten<br />
van en inspelen op risico’s. Landelijk zien we dit beeld<br />
ook terug, bijvoorbeeld in de beleidsstukken van het<br />
ministerie van Jeugd en Gezin. Maar ook op lokaal<br />
niveau is jeugdbeleid vaak gericht op risicosignalering<br />
en risicobeheersing. Gemeenten zetten in op signaleringssystemen,<br />
casusbesprekingen en preventie.<br />
Toch is er de laatste tijd een kentering te zien. Zowel<br />
landelijk als lokaal groeit de tendens om ook te kijken<br />
naar de positieve kant van opvoeden en opgroeien.<br />
De RMO en de RVZ constateren dat de overheid meer<br />
aandacht heeft voor positief en bevorderend beleid<br />
voor opvoeden en opgroeien. Zij beseft dat alleen<br />
risicogericht beleid geen antwoord biedt op de<br />
behoeften van gezinnen en de samenleving. Er is<br />
meer inzicht in het belang van de versterking van de<br />
eigen kracht van gezinnen en de sociale netwerken die<br />
hen omringen. Dit begon met gemeenten die in hun<br />
jeugdbeleid expliciet het accent legden op jeugd waar<br />
het goed mee gaat. Inmiddels oriënteren steeds meer<br />
gemeenten zich op de eigen kracht van jeugdigen<br />
en gezinnen met een positief integraal jeugdbeleid.<br />
De mate waarin en de wijze waarop dat vorm krijgt,<br />
verschilt per gemeente, zoals hieronder blijkt.<br />
Focus op jongeren waar het goed<br />
mee gaat– gemeente Waalre<br />
In 2009 stelt de gemeenteraad van de Gemeente<br />
Waalre zijn nota Jeugdbeleid 2009-2012 vast.<br />
In deze nota staat letterlijk: “Voorheen kwam<br />
jeugd pas in beleid aan de orde op het moment<br />
dat (de jeugd) zelf een probleem had of een<br />
probleem vormde voor een ander. Het beleid<br />
richt zich te veel op de kleine groep jeugd waar<br />
het slecht mee gaat of dreigt te gaan. Met deze<br />
nota Jeugdbeleid wil de gemeente Waalre dat<br />
beeld doorbreken en beleidsmatige aandacht<br />
geven aan de overgrote meerderheid van de<br />
jeugd waar het gewoon goed mee gaat. Dat<br />
wil niet zeggen dat daarmee de kleine groep<br />
jeugd vergeten wordt waar het slecht mee gaat<br />
of dreigt te gaan.”<br />
52 53
Werken vanuit Wrap Around Care<br />
– gemeente Breda<br />
De gemeente Breda werkt vanuit de Wrap<br />
Around Care-gedachte en niet vanuit de<br />
keten-denkwijze bij de aanpak van het CJG. De<br />
ondersteuning en begeleiding is erop gericht<br />
om de draagkracht van de jeugdigen en ouders<br />
te vergroten. Deze benadering houdt voor het<br />
CJG in dat deze een rol vervult bij de organisatie<br />
van ‘nazorg’. Het CJG biedt een centraal<br />
punt waar nazorgvragen (door zorgaanbieders)<br />
kunnen worden aangemeld en de juiste ondersteuning<br />
wordt verleend.<br />
Gemeenten krijgen in de Wet Maatschappelijke<br />
Ondersteuning (Wmo) de verantwoordelijkheid voor<br />
de steun aan jeugdigen en ouders bij problemen met<br />
het opgroeien en opvoeden. Ook moeten zij opvoed- en<br />
opgroeiondersteuning realiseren voor alle ouders<br />
en jeugdigen (Wmo prestatieveld 2: ‘op preventie<br />
gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen<br />
met opgroeien en van ouders met problemen met<br />
opvoeden’). Het maatschappelijke doel van de<br />
Wmo is meedoen. De onderlinge betrokkenheid van<br />
mensen is daarbij een belangrijke pijler. Als dat niet<br />
kan, is er ondersteuning van de gemeente.<br />
De ‘meedoen-gedachte’ vanuit de Wmo brengt niet<br />
alleen kansen met zich mee om vanuit eigen potenties<br />
en die van de sociale omgeving problemen op te lossen,<br />
maar ook valkuilen. Van Regenmortel hierover:<br />
“Ook in de Wmo zie je de empowerment-gedachte<br />
terug, zoals maximale versterking van de informele<br />
netwerken, actief en volwaardig burgerschap, stem<br />
geven aan kwetsbare burgers, maar ook ondersteuning.<br />
En we proberen zo met al die thema’s die er<br />
leven de verbinding te maken met een aantal hoofdideeën<br />
om zoveel mogelijk te werken aan krachten<br />
van mensen. Dit wil niet zeggen dat je hun kwetsbaarheid<br />
niet moet zien. Dat is een valkuil.”<br />
Linders geeft iets soortgelijks aan. Zij wijst erop dat<br />
ook de vraag om hulp een kracht kan zijn. “Omdat de<br />
Wmo de nadruk legt op zo lang mogelijk zelfstandig<br />
wonen, mensen oproept zelfredzaam en autonoom<br />
te zijn om het zo lang mogelijk zelf te doen en pas<br />
als het écht niet anders kan zich te wenden tot een<br />
professional of de gemeente, wordt het voor veel<br />
mensen heel moeilijk hulp te vragen”, waarschuwt<br />
Linders. “Ze vallen liever dood neer dan dat ze voor<br />
steun aankloppen bij een ander.”<br />
De verandering van een risicogericht beleid naar een<br />
aanpak gebaseerd op vertrouwen, de versterking van<br />
de potenties van gezinnen en de ondersteuning bij<br />
de opvoeding, vraagt om een andere rol van de overheid.<br />
In dit hoofdstuk verkennen we die veranderende<br />
rol van de overheid. Ofwel de weg ‘van… naar…’.<br />
Gemeenten zetten in op integraal jeugdbeleid. Het<br />
leven van kinderen en jongeren speelt zich af binnen<br />
verschillende domeinen. Gezin, vrije tijd, onderwijs<br />
en werk zijn belangrijke terreinen waarop het leven<br />
van deze groepen zich afspeelt. Bij integraal jeugdbeleid<br />
worden alle relevante partijen betrokken en<br />
wordt bekeken wat andere beleidsterreinen (onderwijs,<br />
Wmo, veiligheid, etc.) kunnen betekenen.<br />
<strong>VAN</strong><br />
• Risicobeheersing<br />
• Sturen op output<br />
• Controleren<br />
• Dingen goed doen<br />
• Ontwikkeling per afdeling<br />
NAAR<br />
• Uitgaan van potenties<br />
• Sturen op outcome<br />
• Regisseren<br />
• Aandacht voor goede dingen<br />
• Integratie in de organisatie<br />
Inzetten op positief en bevorderend beleid voor opvoeden<br />
en opgroeien en minder focussen op risicogericht<br />
beleid vraagt een andere rol van de overheid.<br />
De volgende zaken spelen hierbij een belangrijke rol:<br />
> Beeldvorming<br />
>> Kartrekken<br />
>>> Maatschappelijk doel<br />
>>>> Participatie<br />
> Beeldvorming<br />
Uitlatingen van de overheid (lokaal, provinciaal en<br />
landelijk) spelen een grote rol in de beeldvorming.<br />
Volgens Kesselring moet de overheid uitdragen dat opvoeden<br />
ook een collectieve taak is. “In het huidige gezinsbeleid<br />
lijkt de nadruk te liggen op risicobeheersing.<br />
Niet alle risico’s zijn echter te beheersen, al is dat in het<br />
geval van incidenten in de jeugdzorg soms moeilijk te<br />
accepteren. Dat blijkt wel uit de reacties op de dood van<br />
Savanna en het Maasmeisje. In de hoop problemen in<br />
gezinnen te voorkomen, ligt de focus te veel op professionele<br />
hulpverlening. Terwijl juist de sociale omgeving,<br />
ook bij problemen, veel voor een gezin kan betekenen.”<br />
Miranda van Rosmalen, over haar ervaringen met jeugdzorg:<br />
“Ik zat in een evaluatiegesprek over de hulpverlening<br />
van mijn toen elfjarige zoon met 11 professionals<br />
om tafel”. Door de problemen raakte ze vrienden kwijt<br />
kwam in een sociaal isolement terecht. Maar er was<br />
toch een netwerk om op terug te vallen: “Daarna hebben<br />
we nog tal van hulpverleners en diverse instellingen<br />
gekend en toen mijn zoon 17 was, was jeugdzorg inmiddels<br />
uit beeld. Mijn vader is toen gaan denken: ‘het<br />
is mijn kleinzoon, wat kan ik doen’ Mijn zoon is toen bij<br />
zijn opa op kamers gaan wonen. Kom je toch weer bij je<br />
netwerk, dat werkt toch het beste.”<br />
Een andere uitwerking van het overheidsjargon wordt<br />
door Linders geschetst. “Als het kabinet zegt dat de<br />
burger zijn verantwoordelijkheid niet meer neemt, te<br />
mondig is geworden en alleen nog aan zichzelf denkt,<br />
dan zit daar het idee achter dat we allemaal actieve<br />
burgers moeten worden”, denkt Linders. “Dit impliceert<br />
dat we alles zelf moeten doen en de zorg te<br />
duur wordt. Daarmee voorkom je dat mensen zich<br />
kwetsbaar opstellen als ze niet aan die eis kunnen<br />
voldoen. Je denkt bij sommige gezinnen: had toch<br />
54 55
eerder aan de bel getrokken.” Als de overheid in<br />
dergelijke termen spreekt over de versterking van de<br />
eigen kracht van gezinnen, leidt dat volgens Linders<br />
tot het idee dat burger te passief is.<br />
Het is belangrijk dat bestuurders en politici zich goed<br />
realiseren dat zij bij elke uiting over jeugd, gezinnen<br />
en jeugdzorg de nadruk moeten leggen op potenties<br />
en de sociale kracht van Nederland bij het opvoeden<br />
en opgroeien van alle kinderen. Immers, een overheid<br />
die steeds maar weer verschrikkelijke incidenten<br />
accentueert en onderzoeken uitvoert naar de oorzaken<br />
en schuldigen, geeft daarmee impliciet aan dat de samenleving<br />
maakbaar is en dat incidenten vermijdbaar zijn.<br />
Potenties van gezinnen en hun omgeving stimuleren<br />
zou dus niet alleen op individueel niveau moeten<br />
worden bevorderd, maar ook op meso- en macroniveau.<br />
De aanmoediging van een goede pedagogische<br />
civil society is in de praktijk echter niet altijd even<br />
makkelijk. Een voorbeeld:<br />
Alexander Pechtold in j/m<br />
voor ouders mei 2010<br />
Ja, opvoeden leer je door vallen en opstaan,<br />
maar heel moeilijk kan hij het desondanks<br />
toch niet vinden. Kranten en tijdschriften<br />
mogen dan bol staan van de goede raad en<br />
adviezen aan ouders, maar daarmee wordt<br />
opvoeden alleen maar moeilijk gemáákt. “Iedereen<br />
bemoeit zich ermee. Zelfs de overheid. Maar<br />
gun ouders toch hun eigen aanpak. En de tijd<br />
om het wiel zelf uit te vinden.” Het komt door<br />
ons perfectionisme, weet hij. “Kijk maar naar die<br />
enorme stapel boeken van de Daphne Deckers<br />
van deze wereld. Wij waren nota bene dertigers<br />
toen we kinderen kregen, maar zelfs wij kregen<br />
nog stapels aanwijzingen hoe het allemaal moet.”<br />
Welke invloed heeft een dergelijke uitspraak van<br />
een vooraanstaand politicus op de beoogde cultuuromslag<br />
Goede raad en adviezen aan ouders maken<br />
het opvoeden alleen maar moeilijk. Gun ouders de tijd<br />
om zelf het wiel uit te vinden, vindt Alexander Pechtold<br />
(D66). Is dit niet een erg individualistische benadering<br />
van opvoeding<br />
Misschien is de les die we uit zijn quote moeten trekken<br />
dat de overheid, net als de CJG, moet zoeken naar<br />
de leefwereld van jongeren en opvoeders en daarop inspelen.<br />
Anders wordt mensen informatie opgedrongen<br />
en dat heeft waarschijnlijk een tegengesteld effect.<br />
Hoe moet de overheid dat doen Door de kar te<br />
trekken, op wijk- en buurtniveau te werken en de<br />
participatie van jeugd en ouders serieus te nemen.<br />
>> Kartrekken: Inspireren,<br />
tijd nemen, loslaten, en vertrouwen<br />
Overheden zijn kartrekkers. Van gemeenten, wethouders<br />
en beleidsmedewerkers wordt verwacht dat<br />
ze een krachtige en enthousiaste inspirator zijn voor<br />
de burger, maar ook voor professionals. Gemeenten<br />
moeten zich bewust worden van de potenties in de<br />
gemeente en aandacht hebben en geven aan positieve<br />
zaken. Ga op zoek naar het vrijwilligerspotentieel<br />
in de gemeente, naar de saamhorigheid van burgers<br />
in de ‘krachtwijken’ of naar het hoge aantal mantelzorgers.<br />
Bewustwording kost tijd, maar dat geldt<br />
ook voor de integratie van de omslag in de gehele<br />
gemeentelijke organisatie.<br />
“Ik denk dat beleidsmakers zaken moeten durven los te<br />
laten om vrije ruimte te scheppen”, zegt Paes. “Er is<br />
ruimte nodig om te kunnen ontwikkelen. Dat is voor<br />
beleidsmakers vaak lastig, want ze willen de controle<br />
behouden. Toch denk ik dat beleidsmakers gepaste<br />
afstand moeten nemen.”<br />
56 57
Het is belangrijk dat overheden vertrouwen hebben<br />
in professionals en gebruik maken van hun expertise<br />
als beleid wordt ontwikkeld. Overheden hebben een<br />
realistisch beeld nodig van de resultaten die zij van<br />
professionals en organisaties mogen verwachten. Een<br />
subsidie voor een buurtbarbecue bijvoorbeeld geeft<br />
niet de garantie dat daarna een buurtgemeenschap is<br />
gerealiseerd. “Professionals worden opgezadeld met<br />
beleidsidealen die niet altijd realistisch zijn”, vindt<br />
Linders. “De lokale welzijnsorganisatie krijgt alleen<br />
maar geld van de gemeente als het woord cohesie<br />
minstens tien keer in een stuk voorkomt, terwijl die<br />
instantie vaak weet dat het onhaalbaar is om informele<br />
zorg te realiseren met buurtactiviteiten.”<br />
“Misschien is een buurtbarbecue goed voor de leefbaarheid,<br />
voor een veiligheidsgevoel”, denkt Linders. “Mensen<br />
kunnen hun buren vragen of ze die troep uit het<br />
achterpad willen halen als je met je fiets er niet langs<br />
kan. Dan spreken we niet zozeer van cohesie, maar<br />
wordt men met elkaar in contact gebracht zodat mensen<br />
elkaar durven aan te spreken. Maar doe dan niet<br />
net alsof je er een buurtgemeenschap van wil maken.”<br />
>>> Maatschappelijk doel: outcome<br />
De belangrijkste vraag voor de overheid is wat ze met<br />
haar beleid wil bereiken. Uitgaan van potenties bij<br />
opvoeden en opgroeien betekent kritisch kijken naar<br />
de doelen die gemeenten voor ogen hebben met hun<br />
jeugd- en subsidiebeleid. Uitgaan van de potenties<br />
van mensen dient het maatschappelijke doel dat een<br />
gemeente door middel van beleid wil bereiken. Het<br />
gaat hierbij om de outcome en niet puur om de cijfermatige<br />
verantwoording van de gesubsidieerde instellingen,<br />
ofwel de output.<br />
In het hiernaast afgebeelde figuur worden de verschillen<br />
tussen sturen op input, throughput, output<br />
en outcome kort toegelicht.<br />
De stap van het richten op output naar outcome is<br />
een hele wezenlijke. Het betekent ook een andere<br />
(subsidie)relatie met de organisaties in het veld.<br />
Het maatschappelijk werk kan bijvoorbeeld niet een<br />
quotum van tien gesprekken met opvoeders worden<br />
opgelegd om alleen daarmee het subsidiedoel te<br />
bereiken. Het gaat nu om het maatschappelijk doel<br />
dat moet worden verwezenlijkt voor de gemeenschap.<br />
Dit houdt ook in dat er andere manieren van evaluatie<br />
en verantwoording moeten worden ontwikkeld.<br />
>>>> Participatie<br />
Voor een gemeente is het dus belangrijk om aan te<br />
sluiten bij de behoeften van de burger en bij wat er in<br />
de gemeente al is, in plaats van uit te gaan van risico’s<br />
en hoe deze worden beheerst. Alle burgers moeten<br />
functioneren in, deel uitmaken van en een bijdrage<br />
leveren aan de samenleving. Van Regenmortel noemt<br />
participatie een kernaspect van empowerment: “Volwaardig<br />
burgerschap, een inclusieve samenleving,<br />
dat is het doel dat we nastreven. We kijken dus in<br />
het bijzonder naar kwetsbare mensen. Omdat onze<br />
samenleving vooral geënt is op de middenklasse,<br />
vallen sommigen buiten de boot. Maar mensen kunnen<br />
juist zelf groeien en aansluiting vinden, als ze zelf<br />
meer zouden kunnen participeren in de samenleving.<br />
Op maat en zonder participatiedwang, want het wordt<br />
wel eens in die richting verstaan.”<br />
Bij beleidsontwikkeling dient de beleidsmedewerker<br />
en bestuurder zich altijd af te vragen voor wie dit<br />
beleid wordt gemaakt en of het voldoet aan de vraag<br />
van de doelgroep. Net als we al eerder bij de CJGontwikkeling<br />
aangaven: aansluiting zoeken en vinden<br />
is essentieel voor het slagen van de beleidslijn.<br />
Betrek zowel professionals als mensen uit de wijk bij<br />
de ontwikkeling van beleid. Hierdoor worden mensen<br />
Input<br />
uitgaan van de<br />
middelen die in<br />
het proces worden<br />
gebruikt:<br />
aantal uren,<br />
hoeveel geld,<br />
hoeveel<br />
formatie<br />
Throughput<br />
uitgaan van de<br />
activiteiten die<br />
moeten plaats<br />
vinden<br />
serieus genomen, betrokken bij de ontwikkelingen in<br />
de gemeente en ontstaat direct draagvlak.<br />
Een goed voorbeeld hiervan is de samenstelling van<br />
een dorps- en wijkontwikkelingsplan. Hierbij pakt de<br />
gemeente de rol als procesbegeleider op en werkt<br />
samen met burgers aan de verbetering van de woon- en<br />
leefomgeving (K2, 2010b). Hieronder vallen uiteraard<br />
ook jeugdigen en hun opvoeders. Door de belangen<br />
van deze groep te benoemen, te behartigen en daar<br />
vervolgens ook naar te handelen, neemt de gemeente<br />
verantwoordelijkheid voor de opvoed- en opgroeiomgeving.<br />
Output<br />
uitgaan van<br />
de te behalen<br />
uitkomsten van<br />
het proces:<br />
te behalen<br />
aantal producten<br />
of diensten<br />
Outcome<br />
uitgaan van de<br />
effecten waartoe<br />
het proces<br />
moet leiden<br />
“zijn de randvoorwaarden<br />
voor het jeugdbeleid<br />
voldoende<br />
aanwezig”<br />
“adequate<br />
vroegsignalering”<br />
“op alle scholen<br />
2 dagen schoolmaatschappelijk<br />
werk”<br />
“versterken<br />
pedagogische<br />
kwaliteit van<br />
de leefomgeving<br />
van kinderen en<br />
jongeren”<br />
58 59
Het is van groot belang voor de ‘eigen kracht-gedachte’<br />
om kinderen, jongeren maar ook opvoeders een stem<br />
te geven in het gemeentelijke beleid. De overheid bepaalt<br />
niet langer wat goed voor hen is, maar luistert<br />
en faciliteert. In de praktijk blijven veel gemeenten<br />
steken bij het informeren of het raadplegen van<br />
kinderen, jongeren en opvoeders. Echt vertrouwen<br />
op potenties betekent meer dan dat. Coproduceren,<br />
(mee)beslissen en op sommige thema’s zelfbeheer<br />
zijn participatieniveaus om naar te streven, zoals<br />
weergegeven in de participatieladder (Instituut voor<br />
Publiek en Politiek, 1998). Het gaat er niet alleen om<br />
inzicht te krijgen in de wensen en behoeften van de<br />
burgers, maar het levert hen ook iets op (K2, 2010b):<br />
• Participatie stimuleert betrokkenheid<br />
en verantwoordelijkheid<br />
• Participatie stimuleert zelfvertrouwen<br />
• Participatie stimuleert zelfstandig<br />
denken en handelen<br />
• Participatie biedt een oefenterrein<br />
voor ontwikkeling<br />
• Participatie is leren dat het om gezamenlijke<br />
beslissingen gaat<br />
• Participatie maakt ook duidelijk waar je<br />
niets over te zeggen hebt<br />
Bezoekers bij CJG Oss<br />
Professionals van CJG Oss besteden veel aandacht aan<br />
bejegening. Ouders, kinderen en jongeren moeten zich<br />
op hun gemak voelen en met respect behandeld worden.<br />
60 61
3.4 Samenvattend<br />
Overheden spelen een belangrijke rol in het realiseren van de cultuuromslag.<br />
Zij hebben invloed op de publieke beeldvorming en<br />
vormen een voorbeeldfunctie voor andere organisaties. Zij kunnen<br />
in hun eigen beleid het voortouw nemen en de slag maken<br />
van risicobeheersing naar een positief en bevorderend beleid voor<br />
opvoeden en opgroeien. Een nieuwe rol voor de overheid die veel<br />
vraagt van gemeentelijke organisaties, wethouders en beleidsmedewerkers.<br />
Gebleken is dat een aantal zaken een belangrijke rol<br />
spelen wanneer de overheid de slag naar uitgaan van potenties wil<br />
maken, namelijk:<br />
• Beeldvorming; de overheid draagt beelden uit. Een overheid<br />
die niet langer stuurt op en spreekt over risicobeheersing en<br />
risicosignalering maar zoekt naar de leefwereld van opvoeders<br />
en opgroeiers en daarop inspeelt, nodigt uit en zendt een<br />
positiever beeld uit van de samenleving en de pedagogische<br />
civil society.<br />
• Kartrekken; overheden zijn kartrekkers. De kar trekken<br />
betekent inspireren, loslaten, vrije ruimte scheppen<br />
en vooral vertrouwen hebben. Zonder een overheid<br />
als kartrekker zal de pedagogische civil society moeizaam<br />
tot stand gaan komen.<br />
• Maatschappelijk doel; uitgaan van potenties bij opvoeden en<br />
opgroeien betekent dat gemeenten kritisch moeten kijken<br />
naar de door hun gestelde doelen van het jeugd- en subsidiebeleid.<br />
Belangrijk is om te gaan sturen op outcome (het maatschappelijk<br />
doel) en niet puur op output (cijfermatige verantwoording).<br />
• Participatie; aansluiting zoeken en vinden is essentieel voor<br />
het slagen van de beleidsvoornemens. Participatie is hierbij<br />
een kernaspect. Participatieniveaus om naar te streven zijn<br />
coproduceren, (mee)beslissen en zelfbeheer.<br />
Kortom, het vraagt van gemeentelijke organisaties:<br />
• Vertrouwen in kracht van professionals<br />
en organisaties<br />
• Integratie in hele organisatie<br />
• De burger is koning<br />
• Maatschappelijke outcome centraal zetten<br />
• Meer aandacht voor de goede dingen<br />
in plaats van de dingen goed doen<br />
Kortom, het vraagt van beleidsmedewerkers:<br />
• Van risicobenadering naar pedagogische<br />
civil society<br />
• Bewustwording dat er eigen kracht<br />
is in de gemeente<br />
• Aandacht voor de positieve dingen<br />
• Vertrouwen op kracht van professionals<br />
en organisaties<br />
• Inspirator en verbindend zijn<br />
• Regievoeren in plaats van controleren<br />
• Stapje terug durven doen<br />
• Leren van elkaar (transparantie)<br />
Eigen handelen ter discussie stellen<br />
Kortom, het vraagt van wethouders:<br />
• Bewustwording dat er eigen kracht<br />
is in de gemeente<br />
• Vertrouwen op kracht van professionals<br />
en organisaties<br />
• Lef om andere manier van werken in te voeren<br />
• Stapje terug durven doen<br />
• Inspirator en verbindend zijn<br />
62 63
Tot slot<br />
“Voor het opgroeien van kinderen en jongeren is een<br />
stabiele en veilige omgeving van belang. Het gezin, in<br />
welke vorm dan ook, staat daarin centraal. Elk gezin<br />
maakt deel uit van een groter verband. Buurtbewoners,<br />
winkeliers, verenigingsleven, welzijnsorganisaties,<br />
scholen en gemeenten maken samen hun eigen<br />
leefomgeving. De pedagogische civil society is dat<br />
deel van de civil society waarbij kinderen en jongeren<br />
en de opvoeding en het opgroeien van kinderen en<br />
jongeren centraal staat” (ZonMw, maart 2010).<br />
We hebben laten zien dat versterking van de pedagogische<br />
civil society mogelijk is, uitgaande van de<br />
positieve krachten die er al zijn.<br />
In dit themarapport hebben we laten zien dat de jeugdsector<br />
beter moet en kan inspelen op de eigen kracht<br />
van mensen. Zij mogen op hun eigen verantwoordelijkheden<br />
worden gewezen en zijn voor een groot deel<br />
in staat deze op zich te nemen. Ook de landelijke overheid<br />
zet in op een groter verantwoordelijkheidsgevoel<br />
van de burger, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de invoering<br />
van de Wmo. Binnen de provinciale en gemeentelijke<br />
politiek zien we dat een beroep wordt gedaan op<br />
eigen verantwoordelijkheid en lokale talenten. Minder<br />
professionele inzet en meer informele inzet. Dit alles<br />
lijkt sterk beïnvloed door de noodzaak om te bezuinigen.<br />
Een terugtredende overheid die meer en meer wil<br />
faciliteren met minder middelen. Onder het devies dat<br />
mensen veel meer zelf kunnen dan tot nu toe wordt<br />
aangenomen. Een terechte omslag. Belangrijk is dat<br />
de eigen verantwoordelijkheid niet over de schutting<br />
wordt gegooid, maar dat overheden en professionele<br />
organisaties de ontwikkeling naar meer eigen verantwoordelijkheid<br />
op een verantwoorde manier faciliteren.<br />
En hulp bieden als dat echt nodig is. Dat vraagt<br />
een andere manier van handelen en denken zowel<br />
van bestuurders, beleidsmakers als uitvoerders.<br />
Het vraagt een andere houding van professionals: op<br />
de eerste plaats luisteren, echt vraaggericht werken<br />
en oog hebben voor mogelijkheden en oplossingen;<br />
meebeslissen bevordert zelfredzaamheid, het zelfvertrouwen<br />
en de eigen ontwikkeling. Professionals<br />
moeten de tijd, ruimte, motivatie en energie krijgen<br />
om zich deze werkwijze eigen te maken. Dit behelst<br />
een principiële keuze die niet halfslachtig kan worden<br />
genomen. Een keuze als bedrijfsfilosofie.<br />
Daarnaast is het van groot belang dat de jeugdsector<br />
en de overheden het belang van sociale inbedding<br />
inzien. De sociale en familiale omgeving van<br />
een gezin kan van grote invloed zijn om opvoedproblemen<br />
te verhelpen en te voorkomen. Gezinnen<br />
zijn er de afgelopen jaren door maatschappelijke en<br />
sociale oorzaken steeds meer alleen voor komen te<br />
staan. Dit betekent niet dat de sociale veerkracht en<br />
maatschappelijke participatie is verdwenen, maar<br />
deze kan wel meer worden gestimuleerd. Hiertoe zijn<br />
nieuwe werkwijzen noodzakelijk waartoe wij in dit<br />
rapport aan de hand van concrete voorbeelden en de<br />
meningen van experts enkele handreikingen hebben<br />
gedaan. De Centra voor Jeugd en Gezin vormen een<br />
uitgelezen kans deze eigen kracht-werkwijze toe te<br />
passen. Het CJG is bij uitstek een organisatie die<br />
midden in de maatschappij staat en op een laagdrempelige<br />
manier zorg en hulp biedt.<br />
64 65
Wij hopen dat dit themarapport<br />
een bijdrage kan<br />
leveren aan de omslag. Dat het<br />
inspireert om aan de slag te gaan met<br />
‘uitgaan van potenties’, op alle<br />
niveaus. Wij bevelen provincie en gemeenten<br />
van harte aan de uitdaging aan te gaan en<br />
de kerngedachte uit te dragen en werkelijkheid<br />
te maken. Meer uit te gaan van en te<br />
vertrouwen op de kracht van mensen en hun<br />
sociale omgeving en minder gericht zijn op<br />
risicobeheersing alleen. Een stapje terug te<br />
doen en vertrouwen te geven aan de uitvoering.<br />
Een faciliterende rol aan te nemen<br />
om de potenties die er zijn optimaal te<br />
benutten. En hun verbindende en<br />
inspirerende taak die hierin<br />
belangrijker is dan ooit,<br />
op te pakken.<br />
66 67
Referenties<br />
Alblas, M.J. (2007). De revitalisering van de Nederlandse<br />
Civil Society. Onderzoek naar de bijdrage van<br />
de overheid met de Wmo aan de revitalisering van de<br />
Nederlandse Civil Society. Utrecht: Movisie.<br />
Bakker, I. & Clarijs, Y. (1997). O+O=O2: naar een<br />
samenhangend beleid en aanbod van opvoedingsondersteuning<br />
en ontwikkelingsstimulering voor<br />
kinderen en ouders in risicosituaties. Utrecht: NIZW.<br />
Baartman, H.E.M. (2009). Grootbrengen en mishandelen<br />
van kinderen: wiens zorg Den Haag: RMO/<br />
RVZ.<br />
Beek, F. van (2006). Op de grens tussen bemoeizucht<br />
en zorg. Rapportage van het onderzoek naar Eigen<br />
Kracht-conferenties in Overijssel en de verhouding<br />
van Eigen Kracht tot de Wet op de Jeugdzorg. Voorhout:<br />
WESP.<br />
Bettonvil, N. & Vries, W. de (januari 2008). Wonen<br />
doe je thuis. Een brug tussen theorie en praktijk.<br />
’s-Hertogenbosch: K2 Brabants kenniscentrum jeugd,<br />
i.o.v. De Combinatie Jeugdzorg.<br />
Bijl, R., Boelhouwer, J., Pommer, E., & Schyns, P.<br />
(2009) (Red). De sociale staat van Nederland 2009.<br />
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />
Hartog, J. den & Sontag, L. (2009). Samen leven.<br />
Resultaten van de derde monitor sociale participatie<br />
in Noord-Brabant. Tilburg: PON.<br />
Instituut voor Publiek en Politiek (1998). Spanning<br />
in Interactie. Amsterdam: Instituut voor Publiek en<br />
Politiek.<br />
Linders, L. (2009). De betekenis van nabijheid: een<br />
onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Den<br />
Haag: SDU Servicecentrum Uitgeverijen.<br />
K2 Adviesbureau voor Jeugdvraagstukken (2009).<br />
Trends en ontwikkelingen in de Brabantse jeugdsector.<br />
’s-Hertogenbosch: K2.<br />
K2 Adviesbureau voor Jeugdvraagstukken (2010a).<br />
CJG Groeimodel. ’s-Hertogenbosch: K2.<br />
K2 Adviesbureau voor Jeugdvraagstukken (2010b).<br />
Jeugd en leefbaarheid. ’s-Hertogenbosch: K2.<br />
Ministerie voor Jeugd en Gezin (9 april 2010).<br />
Kabinetsvisie Perspectief voor jeugd en gezin.<br />
Ministerie voor Jeugd en Gezin (2010). Professionals<br />
in het Centrum voor Jeugd en Gezin, samenwerken in<br />
het belang van jeugdigen en opvoeders.<br />
Enkele van de jongeren tijdens het<br />
groepsgesprek in Nuland<br />
Paes, M. & Sohier, R. (2010). It takes a village to raise<br />
a child. Steun van ouders, buurtbewoners en vrijwilligers<br />
bij het opgroeien. ‘s-Hertogenbosch: Provinciale<br />
Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke<br />
Zorg in Noord-Brabant.<br />
68 69
PON (april 2010). Leefbaarheid: feiten in beeld.<br />
Jeugd, nr. 10.<br />
Provincie Noord-Brabant (2008). Brabant investeert<br />
in jeugd: beleidskader jeugd 2009-2012. ’s-Hertogenbosch:<br />
Provincie Noord-Brabant.<br />
Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling / Raad<br />
voor de Volkgezondheid & Zorg (2008). Versterking<br />
voor gezinnen. Preadvies over gezinnen en hun<br />
sociale omgeving. Den Haag: RMO / RVZ<br />
Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling / Raad<br />
voor de Volkgezondheid & Zorg (2009). Investeren<br />
rondom kinderen. Den Haag: RMO / RVZ<br />
Regenmortel, T. Van (2008). Zwanger van empowerment.<br />
Een uitdagend kader voor sociale inclusie en<br />
moderne zorg. Eindhoven: Fontys Hogescholen.<br />
Oratie 21 november 2008.<br />
Regenmortel, T. Van (2009). Empowerment als uitdagend<br />
kader voor sociale inclusie en moderne zorg.<br />
Journal of Social Intervention: Theory and Practice,<br />
18(4),22-42.<br />
Roest, A., Lokhorst, A.M. & Vrooman, C. (2010).<br />
Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden.<br />
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />
Speetjens, P., Linden, D. van der, & Goossens, F.<br />
(2009). Kennis over opvoeden. De vragen van<br />
ouders, het aanbod van de overheid en de mogelijkheden<br />
van de markt. Utrecht: Trimbos Instituut.<br />
Stichting Defence for Children International Nederland<br />
- ECPAT Nederland (2010). “Dat ze je naam kennen”<br />
Een onderzoek naar de mening van jongeren die<br />
te maken hebben met jeugdzorg in Nederland.<br />
Vandemeulebroecke, L., & Nys, K. (2001). Het<br />
concept empowerment op het domein van de gezinsen<br />
opvoedings-ondersteuning en de pedagogische<br />
hulpverlening. Pedagogisch Tijdschrift, 26(1), 3-17.<br />
Vliet, L. van & Kesselring, M. (2009). CJG kan sociaal<br />
netwerk van gezinnen versterken. De verbindende rol<br />
van het centrum voor jeugd en gezin. Jeugd en Co<br />
Kennis 3(2), 37-44.<br />
Winter, M. de (2000). Beter maatschappelijk opvoeden.<br />
Hoofdlijnen van een eigentijdse participatiepedagogiek.<br />
Assen: van Gorcum & Comp. B.V.<br />
ZonMw (maart 2010) De (eigen) kracht van het kind,<br />
de ouders, de buren, de school en de wijk… Factsheet<br />
Eigen Kracht. Den Haag: ZonMw Jeugd.<br />
70 71
Colofon<br />
Auteurs<br />
Marjolein Lasker & Cécile Nijsten<br />
Eindredactie<br />
Cécile Nijsten<br />
Redactie<br />
Sander van der Ploeg<br />
Interviews<br />
Clim Kneepkens, Cécile Nijsten & Marjolein Lasker<br />
Fotografie<br />
Marieke Viergever - Overstekendbeeld<br />
Uitgave<br />
K2 Adviesbureau voor Jeugdvraagstukken<br />
Koningsweg 2<br />
Postbus 1430<br />
5200 BL ’s-Hertogenbosch<br />
(073) 614 17 74<br />
mail@K2.nl<br />
www.K2.nl<br />
ISBN 90-72932-19-8<br />
Deze uitgave werd mede mogelijk<br />
gemaakt door de provincie Noord-Brabant<br />
72
Eigen kracht is actueel. In dit themarapport komen<br />
professionals, experts, jeugd en opvoeders aan het<br />
woord over eigen kracht in relatie tot opvoeden en<br />
opgroeien. Hierbij staat de positieve benadering van<br />
jeugdigen en opvoeders centraal: uitgaan van hun<br />
eigen potenties en hun wil om mee te doen. Oplossingen<br />
voor kinderen en gezinnen liggen niet alleen<br />
bij het kind of het gezin, maar ook - en misschien<br />
zelfs juist - in de bredere sociale omgeving.<br />
K2 wil u inspireren om ‘uit te gaan van potenties’, op<br />
alle niveaus. Te vertrouwen op de kracht van mensen<br />
en hun sociale omgeving en minder gericht te<br />
zijn op risicobeheersing alleen. Wij hopen dat het<br />
u aan het denken zet, enthousiasmeert en energie<br />
geeft om aan de slag te gaan met het thema ‘eigen<br />
kracht’. Ga uit van potenties die er zijn.<br />
K2 Adviesbureau voor Jeugdvraagstukken, werkt aan<br />
maatschappelijke winst voor de jeugd. K2 vindt dat<br />
elk kind de kans moet krijgen zich optimaal te ontwikkelen:<br />
fysiek, mentaal, sociaal, cultureel, cognitief en<br />
relationeel. Ouders, overheid en instellingen kunnen<br />
de kansen voor ieder kind vergroten. K2 versterkt het<br />
jeugdbeleid van overheden, het werk van jeugdvoorzieningen<br />
en de kracht van ouders en de jeugd zelf.<br />
K2 biedt advies, begeleiding bij implementatie en<br />
training.<br />
Adresgegevens<br />
Koningsweg 2<br />
5211 BL ’s -Hertogenbosch<br />
Postbus 1430<br />
5200 BL ’s -Hertogenbosch<br />
Telefoon: (073) 614 17 74<br />
Fax: (073) 613 99 21<br />
E-mail: mail@k2.nl<br />
www.k2.nl<br />
ISBN 90-72932-19-8