11.01.2015 Views

nr. 2 - KGK Deinze

nr. 2 - KGK Deinze

nr. 2 - KGK Deinze

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

KRING VOOR GESCHIEDENIS EN KUNST<br />

VAN DEINZE EN DE LEIESTREEK<br />

CONTACTBLAD<br />

Verschijnt tenminste 4 maal per jaar<br />

Uitgiftekantoor : <strong>Deinze</strong><br />

23ste jaargang <strong>nr</strong>. 2<br />

april 2003<br />

Verantwoordelijke uitgever :<br />

Willy Jonckheere<br />

Winkelstraat 36<br />

9800 <strong>Deinze</strong><br />

Tel. (09)386.32.78<br />

Postrekening 000 - 0434500 - 37, <strong>KGK</strong>-<strong>Deinze</strong>, p/a L. Matthijslaan 3-5, 9800 DEINZE


1885. Over Deinse schilders in een Hollands spectrum<br />

Er bestaat wel geen leerrijker en leukere lectuurvorm dan het “doorbladerend lezen” (of “al<br />

lezend doorbladeren”) van een woordenboek of van een ecyclopedisch lexicon. Dit soort lezen<br />

heeft dan ook steevast behoord tot mijn veelgeliefde vrijetijdsbezigheden. Om spelenderwijs een<br />

zeer gevarieerde kennis (voer woord en ding) te vergaren, kan daar b.v. geen enkele nieuwskrant<br />

tegenop. Tot zover, om te beginnen, een puur persoonlijke noot.<br />

Waarover het hier gaat Over een “Spectrum Opzoekboek”, getiteld “Schilders van A tot Z”<br />

(Utrecht, Het Spectrum, 2000; 376 pp. met dubbele tekstkolom; geen ill.; 14,75 EUR). Het is,<br />

volgens de uitgever “een praktische hulp voor een ieder die meer wil weten over schilderkunst.<br />

Het boek bevat zowel biografieën van bekende en minder bekende schilders, als een duidelijke<br />

uitleg bij stijlen, stromingen en technieken. De alfabetische volgorde en de korte omschrijvingen<br />

bij iedere term zorgen voor een overzichtelijk geheel.” De uitgever verzekert ons (al op de<br />

voorkaft) dat we tweeduizend kunstenaars gepresenteerd krijgen: dat zal wel (ongeveer)<br />

kloppen…<br />

Nieuwsgierigheid en/of beroeps()misvorming deden mij onmiddellijk op speurtocht trekken om<br />

de “Deinse” schilders-aanbreng in deze (zeker niet onaardig samengestelde)Hollandse<br />

krabbenmand op te halen.<br />

De vangst was – zoals te verwachten/vrezen () – eerder zuinig bemeten: nog geen half dozijn<br />

namen. Welgeteld slechts vier… Voor de nieuwsgierigen, en chronologisch afdalend volgens<br />

leeftijd: Emiel Claus (16 tekstregels), Alb. Saverijs (12 dito), Hubert Malfait (7 dito) en Raoul De<br />

Keyzer (15 dito). Dus geen Charles Picqué (<strong>Deinze</strong> 1799), geen Casimir Vandendaele (<strong>Deinze</strong><br />

1818), geen Firmin Bouvy (<strong>Deinze</strong> 1822), geen Antoon De Clerck (<strong>Deinze</strong> 1923), geen Jan<br />

Saverijs (<strong>Deinze</strong> 1924), geen Juul Claeys (Gottem 1930), geen Ingrid Castelein (<strong>Deinze</strong> 1953),<br />

geen Jean Bytebier (<strong>Deinze</strong> 1963), geen… (maar waartoe deze lijst nog uitbreiden). En<br />

Hollands spectrum werkt blijkbaar heel erg vernauwend. Het lijkt ons dringend gewenst dat aan<br />

de Spectrum-redactie, om hun inspiratie aldaar te stimuleren, een exemplaar van de prachtige en<br />

instructieve cataloog van het “Museum van <strong>Deinze</strong> en Leiestreek” zou toegestuurd worden (de<br />

promotiewaarde van een goedgekozen present exemplaar, nietwaar…).<br />

Maar nu terzake.<br />

In het artikel over Claus (“Vlaams” schilder) lezen we o.m. dat hij een schilderij maakte, getiteld<br />

“Koeien die langs de Lys (sic) lopen”. Voor onze geliefde Leierivier schrijven de Fransen “La<br />

Lys”, de Engelsen ook “The Lys” (of “Golden River”) en de Hollanders “De Lyr”. Je zal maar<br />

durven…<br />

Over Malfait (“Belgisch”) schilder) vernemen we dat hij “zich aansloot bij de tweede generatie<br />

van de Latemse School”. En Piet Boyens c.s. maar blijven beweren (terecht, maar blijkbaar<br />

vruchteloos) dat er nooit een Latemse School bestaan heeft (maar wel een eerste en een tweede<br />

groep schilders in Latem). Albert Saverijs (“Vlaams schilder”), hier met ij gespeld zoals in zijn<br />

geboortakte (maar als kunstenaar noemde hij zich Saverys, met y), wordt opgevoerd als schilder<br />

“van landschapsgezichten in de Leiestreek en van stillevens (o.a. in de Musea van Antwerpen en<br />

Brussel)”; de Musea van <strong>Deinze</strong> en Gent blijken dus onbekend en onvermeld (cfr. supra over de<br />

noodzaak een Deinse museumkataloog ijlings op te sturen!). Saverys “maakte eveneens


illustraties” (dat zal Streuvels plezieren, maar het is in deze context volkomen irrelevant). Zijn<br />

“werk verraadt invloed van Ensor en Van Gogh”. Saverys schilderde inderdaad midden de jaren<br />

’20 enkele (overigens prachtige) vis-stillevens-met-rog, resp. ook zonnebloemen. Voldoende dus<br />

om met een epigoon-etiket Ensor/Van Gogh bedacht te worden. Maar we doen moeilijk allicht…<br />

Last but not least Raoul De Keyser (ook “Belgisch beeldend kunstenaar”, waarmee de stand<br />

Vlaanderen-België veilig op 2:2 gebracht is): hij was “aanvankelijk sportjournalist en criticus die<br />

o.i.v. Roger Raveel begon te schilderen”; de Spectrum-documentatie vermeldt verder feiten uit<br />

1966 en 1969 en besluit met de mededeling dat hij “vanaf 1974 monochrome doeken maakt”.<br />

Met een zedig zwijgen over alles wat nà 1974 gebeurde. Misschien konden ze ert ten minst aan<br />

toevoegen dat (o.m.) het Museum van Groningen werk van Raoul bezit.<br />

Is hiermee nu (quod non erat demonstrandum!) het bewijs geleverd dat “doorbladerend lezen”<br />

een nuttige en leerzame bezigheid is<br />

Maar er is natuurlijk (veel) méér dan alleen maar het Deinse aspect. Daarom nog wat<br />

bijkomende beschouwingen over het boekje.<br />

Eerst het goede eraan. En nadien wat kritische commentaar!<br />

Ik heb veel respect voor de talrijke, vaak vrij uitvoerige en meestal goed gestoffeerde lemmata<br />

over kunstperiodes (gotiek, barok, neoclassicisme…), kunstbewegingen (Nazareners, Les Nabis,<br />

Die Brücke, rayonisme, de “Scholen” van Barbizon en van Fontainebleau, van Tervuren en van<br />

Latem, Cobra, popart, Nieuwe Wilden, The Eight…) of over technische begrippen en vaktermen<br />

(grisaille, petroglief, ge<strong>nr</strong>ekunst, iconologie, graffiti, ikonen, miniatuur…). Boeiend,<br />

verhelderend, leerzaam!<br />

Het eigenlijke namenmateriaal omvat biografieën van zowat 2000 kunstenaars van de klassieke<br />

oudheid (Apelles) tot heden, grotendeels uit Europa en de overzeese Nieuwe Wereld, maar<br />

occasioneel ook uit b.v. China en Japan. Jammer evenwel dat we niets vernemen over het<br />

principiële redactie-standpunt, welke nu precies de kwaliteitsvereisten voor selectie waren en en<br />

op welke basis de omvang van de resp. artikelen bepaald werd. Want die omvang in<br />

tekstkolommen of –regels is wel erg verschillend en soms nogal willekeurig, niet altijd volgens<br />

intrinsieke betekenis of (kunsthistorisch, resp. artistiek) belang. Al valt daarover uiteraard wel te<br />

discussieëren: was Jan van Eyck (maar) even belangrijk als J.L. David (elk zowat een<br />

tekstkolom) en veel minder belangrijk dus dan Piet Mondriaan of Claude Monet (allebei 2<br />

kolommen)…<br />

Nog enkele andere voorbeelden. De renaissance b.v. kreeg 11 kolommen, de Romantiek 3 en het<br />

impressionnisme ½ kolom, Leonardo da Vinci en Michelangelo elk 4 kolommen, Goya en Van<br />

Gogh elke 3 1/2 , Marcel Duchamp en het futurisme elk 2 ½ kolommen, Rubens en Van Dyck elk<br />

één (sic) kolom. Begrijpe wie kan, maar er zijn andere voorbeelden. De Gentse<br />

expressionist/surrealist Frits van den Berghe, toch niet de eerste de beste, kreeg netto welgeteld 7<br />

(sic) tekstregels, de piepjonge Hollanders G. Frieling (°1966), E. van Lieshout (°1968), G.K. van<br />

der Sterren (°1969) en Carla Klein (°1970) elk een dozijn tekstregels (of meer). De Vlaamse<br />

gebruiker van dit naslagwerk moge hiermee al enigszins gewaarschuwd zijn.<br />

Wat verder nog het “Belgische” aandeel betreft, wordt ons met schilders gezegend land maar<br />

stiefmoederlijk bedeeld: voor de hele 19 de en 20 ste eeuw b.v. zijn precies 105 kunstenaars van hier<br />

opgenomen. En zoals de Deinse voorbeelden bewijzen, maakten de bewerkers er bovendien een<br />

fameuze Belgisch-Vlaamse communautaire poespas van. César de Cock is een Belgisch en zijn<br />

broer Xavier de Cock een Vlaams schilder. Ook E. Slingeneyer en Paul Joostens zijn (puur)<br />

Vlaams, evenals Emile Claus, maar diens naamgenoot Hugo Claus (schrijver én schilder en<br />

artistiek duizendpoot) is dan weer Belgisch (Vlaams): het moge hem plezieren… (Oh Verdriet


van …!). Datzelfde “gemengd” nationaliteitsetiket kregen ook schilders als H. Daeye of R.<br />

Guiette, Ensor of P. De Troyer, maar anderzijds (puur) Belgisch zijn dan weer bv. Ed.<br />

Agnaessens (sic), Fr. Courtens, Rik Wouters, Gust en Leon De Smet, Permeke, Burssens, Marcel<br />

Maeyer, Landuyt, Raveel, Et. Elias, en – als allerjongste Belg – de onvermijdelijke Luc Tuymans<br />

(°1958). Een poespas dus om elke schilder van alhier in een onoplosbare identiteitscrisis te<br />

storten… Een buitenbeentje is dan wel de “Belgisch-Zwitserse” schilder Albert Servaes.<br />

Misschien ligt de oplossing in nog een andere variant, zoals voor de “Zuid-Nederlandse” schilder<br />

Matthijs van Bree (die men evengoed ook een “Romeinse Antwerpenaar zou kunnen noemen…)<br />

Maar zonder gein nu: een “ernstige” redactie-inbreng door een deskundige Vlaamse medewerker<br />

ware geen overbodige luxe geweest, b.v. ook om te vermijden dat we moeten lezen dat Emiel<br />

Claus “Koeien langs de Lyr” (sic) schilderde, dat Amedee Cortier tot de Latemse School<br />

behoorde en dat E. Langaskens decoratieve schilderijen maakte voor het stadhuis van Leau (sic,<br />

d.i. Zoutleeuw!). Ook ontbreken enkele overlijdensdata, b.v. van Alb. Dasnoy (+1992)) of Ant.<br />

Mortier (+1999). En over “selectie” nog dit: waarom de “Belgische” schilder Remy de Pillecijn<br />

(met 14 tekstregels dan nog, of evenveel als Permeke!) wél vermeld wordt en b.v. niet onze<br />

belangrijkste 19 de eeuwse portretschilders (Charles Picqué, Pieter van Hanselaer en Lieven de<br />

Winne) noch kunstenaars als H. Leys, Adr. Heymans of Isid. Meyers, Binus van den Abeele,<br />

Modest Huys, Maurice Sijs (die alle Hollandse en Friese wateren bevaren én geschilderd heeft!),<br />

Maurits Niekerk (een “Amsterdams-Latemse Parijzenaar”), W. Vaes, Jos. Verdegem, Alex<br />

Wauters of Robert Buyle, Pierre Vlerick, Paul van Gysegem, Jean Bilquin of Karel Dierickx<br />

e.a.m., zal voor de meeste kunstliefhebbers onder ons ook wel een raadsel blijven. Hoe dan ook,<br />

een volgende druk van “Schilders van A tot Z” mag best eens héél grondig bijgewerkt worden,<br />

het liefst dus (“bis repetita placent”) met enige Zuid-Nederlandse, Belgische, Vlaamse of zelfs<br />

Belgisch (-Vlaamse) assistentie. Tenzij Spectrum meent dat we voor 15 euro hiermee al aardig<br />

bediend zijn. (*)<br />

* Op te merken valt dat dit een van onze zeer zeldzame <strong>KGK</strong>-Contactlbad-bijdragen zonder enige voetnoot is.<br />

We vonden het gewenst aan dit heuglijk feit de passende aandacht te besteden, al is het dan via een cryptovoetnoot.<br />

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan…<br />

Paul HUYS<br />

<strong>nr</strong>. 375<br />

Maessprokkels<br />

Heer van <strong>Deinze</strong> en keizer van Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie Hendrik VII<br />

In de “Codex Balduini Trevirensis” staat een miniatuur van keizer Hendrik VII uit het huis van<br />

Luxemburg, die ten oorlog trekt tegen de koning van Napels. Die Codex stamt van ± 1350.<br />

Hendrik stierf 24-8-1313 bij Siena.<br />

Op die miniatuur staat naast de keizer een standaarddrager met een zwarte klauwende leeuw op<br />

geel veld en daarachter een standaarddrager met een zwarte eenkoppige adelaar op geel veld.<br />

Wat verder een rode leeuw op geel veld (halve leeuw op half veld, bovenste helft van de<br />

standaard).<br />

Nu zouden we een heraut nodig hebben om de betekenis van de wapenschilden, afgebeeld op die<br />

standaarden, te verklaren.<br />

Over de doodsoorzaak van Hendrik VII, pas 35 jaar oud, deden vele geruchten de ronde … van<br />

moord… tot venerische ziekte…of malaria-aanval.


Van den Vivere<br />

Van <strong>Deinze</strong> in Schiedam<br />

In Vlaamse Stam <strong>nr</strong>. 7-8 van juli-augustus 2001 p. 332 las ik:<br />

Op 27-3-1610<br />

“Jan Van der Busch gehuwd hebbende Sara van der Vivere constitueerd Lijeven van Crombrugge<br />

wonende te Gent bij de Vrijdaechsmarct, om te naasten 2 bunder land gekomen van Joos Van den<br />

Vivere oudoom, gelegen te Deynzen onder de Vette Weye en aldaar verkocht”<br />

Een uitgeweken <strong>Deinze</strong>naar vernoemd in een bijdrage over uitwijking naar Schiedam<br />

In het artikel daarvoor (p. 293) worden de tientallen gezinnen genoemd die naar Haarlem<br />

uitweken, sedert 1578. Verwezen wordt naar het werk van Dr. J. Briels: Zuid Nederlanders in de<br />

Republiek 1572-1630 (uitg. Danthe 1985), de man die ik in 1976 deed uitnodigen om op het<br />

Colloquium “Eenheid en Scheiding der Nederlanden” (n.a.v. 400 jaar Pacificatie van Gent) over<br />

dat onderwerp te spreken.<br />

14 juli = quatorze juillet<br />

= Nationale feestdag in Frankrijk<br />

Men herdenkt de bestorming van de Bastille die gold als symbool van de willekeur waarmee<br />

vorst en adel elke tegenstander met een “lettre de cachet” kon doen opsluiten.<br />

Maar op 14 juli 1789, toen het Parijse volk dat symbool bestormde en alle gevangenen vrijliet,<br />

zaten er amper een zevental “prisonniers”.<br />

Wij waren toen onderdanen van de keizer(in) van Ooste<strong>nr</strong>ijk Maria Theresia en haar zoon (de<br />

oudste van haar 16 kinderen) Jozef II. Deze keizer-koster werd hier vertegenwoordigd door een<br />

stadhouder (stedehouder = plaatsvervanger) Ferdinand graaf Trautmansdorff (1749-1827) sedert<br />

1787. Die hield zijn keizer op de hoogte van de situatie hier te lande, o.a. over de reactie van de<br />

bevolking der Ooste<strong>nr</strong>ijkse Nederlanden op de gebeurtenissen in Frankrijk: er zijn wel<br />

sympathieën met de revolutie-gedachten maar het onthoofden van mensen in Frankrijk houdt de<br />

mensen hier wel wat stiller. In Antwerpen, waar men altijd wat fanatieker is, worden<br />

“ongelooflijke dingen” verteld, schrijft Trautmansdorff die vreesde dat revolutionaire ideeen<br />

zouden overwaaien. Maar we hebben alle mogelijkheden onder controle, schreef hij; hij zag<br />

sympathie voor de revolutie groeien, vooral in Antwerpen.<br />

P.S.<br />

Stadhouder-stedehouder<br />

Stad-steden<br />

Voor WOII kon men een brief, die in eigen stad moest besteld worden, adresseren met “T.S.” =<br />

ter stede (in deze stad) vgl Duits die Stadt meervoud Städte – (an)statt = in de plaats van<br />

Vgl. Engels instead of = in de plaats van<br />

Dus stad is vrouwelijk: de stad, ze is.<br />

Maar een stad genoemd met haar naam is onzijdig<br />

Brugge die schone (stad) maar het mooie Brugge<br />

Gent die fiere (stad) maar het koppige Gent<br />

Bezoek de stad Brussel met haar musea<br />

Maar Bezoek Brussel met zijn musea<br />

Het Brussel van 1900 was een Nederlandstalige stad<br />

De stad Brussel, ze werd verfranst<br />

Het verfranste Brussel, het is…<br />

De verfranste stad Brussel, ze is…


In stede van<br />

Oostende en zijn strand…<br />

De stad Oostende en haar strand…<br />

Het Oostende van 1900…<br />

Het Parijs van 1789, het kwam in opstand<br />

De stad Parijs van 1789, ze kwam in opstand<br />

1886. Nogmaals de Van Risseghem-brug<br />

Aansluitend op Maessprokkels: Maere, in Contactblad, 22 ste jg., <strong>nr</strong> 6, p. 2990.<br />

De Vierendeelbrug: ‘De Nieuwe Brug’ of ‘Van Risseghembrug’ werd ingehuldigd op<br />

02/08/1931. Het was een mooie slanke brug hoog boven het water. Ze vormde de schakel in een<br />

nieuwe verbinding tussen de Gentse steenweg en de Gentpoortstraat en onsloot zo een nieuw<br />

stadsgedeelte. Er was een bronzen gedenkplaat aangebracht op de rechterzijde van het<br />

bruggenhoofd zijde stad.<br />

Ik woonde met mijn ouders in de Guido Gezellelaan, nieuwe laan over de nieuwe brug, op 20<br />

meter van die brug en liep er, meer dan tien jaar lang, acht keer per dag over om naar school te<br />

gaan in Sint-Hendriks.<br />

De brug werd door het Belgisch leger opgeblazen op 24/05/1940. Soldaten van de Genie hadden<br />

vanaf september 1939 geduldig gaten gekapt in de knooppunten van de bogen. In deze gaten<br />

werd het dynamiet geplaatst dat de breuk moest veroorzaken.<br />

Mijn broer Hendrik-Jozef, gemobiliseerd bij het 3 de Jagers te Voet, op terugtocht van gevechten<br />

aan de Schelde te Zingem, kroop over de bogen van de in de Leie gestorte brug, om zijn familie<br />

even terug te zien. Maar die was naar de Oude Brugsepoort getrokken bij Joris Van de Veire.


De Duitse pontonniers bouwden 50 meter stroomafwaarts een houten noodbrug die ze bereikten<br />

langs de houtwerf van de familie Maere naast de Rijkswachtkazerne om, eens over de brug, de<br />

Oostmeersdreef te bereiken. Langs de Gezellelaan en de Gentpoortstraat werd de Markt<br />

bereikbaar. De Peter Benoitlaan werd immers maar na WO II aangelegd. Deze brug bood de<br />

enige mogelijkheid om de Leie over te komen en was voor de Belgische terugtrekkende<br />

legervoertuigen een eindpunt. Vóór de brug, in de weiden van Jules De Clercq, werden deze<br />

tegengehouden en moesten de chauffeurs te voet verder. De voertuigen werden deskundig<br />

geplunderd, uitgeladen en vernield. Van een hospitaalwagen werden de instrumenten in de weide<br />

vertrappeld tussen duizenden ampullen morfine. De blauwe zakken met het persoonlijk goed van<br />

de soldaten werden leeggemaakt en de inhoud verdween. Na drie maanden bleef er alleen een<br />

hoop schroot over: lampen, wielen, motoren, cabines waren gedemonteerd.<br />

Intussen bouwden de Duitsers een tweede brug over de Leie om vanuit de Tolpoortstraat, over de<br />

terreinen van de bloemmolens, de Leiedam te bereiken.<br />

Om de scheepvaart te kunnen hervatten werd vlug begonnen met de bouw van de noodbrug vanaf<br />

de bestaande bruggenhoofden. Het werd een volledig houten brug voor alle verkeer. De<br />

brokstukken van de vernielde brug werden met kleine springladingen losgemaakt en met een<br />

drijvende kraan op de Leiedam gelegd. Daar moesten werklozen met hamer en beitel het beton<br />

klein kappen en het betonijzer zorgvuldig bijeen houden. Maandenlang was er zo werk! De brug<br />

deed haar dienst, ze rammelde alleen als er een voertuig over de planken reed.<br />

Na de invasie op D Day 06/06/1944 trachtte de weerstand de brug te saboteren. Enkel een paar<br />

planken gingen de lucht in.<br />

In september 1944 was de brug maar gedeeltelijk vernield en onbruikbaar voor wagens. In het<br />

najaar werd een aanvang gemaakt om een degelijke brug te bouwen. De bruggenhoofden konden<br />

terug gebruikt worden. Om de werklieden toe te laten om van de ene naar de andere kant te<br />

lopen, lag een metalen ligger van 30 cm breed boven het water. Op weg naar het station en om<br />

de omweg langs de kemelbrug te ontwijken, was dit in het pikkedonker ‘s morgens vroeg, telkens<br />

een waagstukje waarvoor ik als 18-jarige geen schrik had. Mijn ouders hebben het nooit<br />

geweten.<br />

De in 1944 gebouwde brug deed dienst tot de huidige brug in voorgespannen beton gereed kwam.<br />

Piet CASSIMAN<br />

1887. Nog lijkschouwingen in <strong>Deinze</strong> in de 18 de eeuw (1727-1773)<br />

Het <strong>KGK</strong>-Jaarboek 2003 bevat een uitvoerige bijdrage over doctoors en chirurgijnen in <strong>Deinze</strong><br />

en Petegem in de 17 de en 18 de eeuw. En van hun taken was het opstellen van een<br />

lijkschouwingsakte bij een gewelddadig (of in ander opzicht verdacht) overlijden: doodslag,<br />

verdrinking, dodelijk ongeval enz. In die Jaarboek-bijdrage publiceerden we o.m. een lijst van<br />

niet minder dan 77 dergelijke lijkschouwingen (periode 1696-1795). We kunnen die (uiteraard<br />

nog onvolledige) lijst intussen al met een zestal gevallen aanvullen.<br />

1727 (30.01)<br />

(Rijksarchief Gent, <strong>Deinze</strong> – Oud archief, reg. 363, f° 191v°)


Ten huize van Willemijne Roelants, weduwe van Frans Pieter Caubeke, wordt geschouwd “het<br />

doode lichaem van Jacobus Caubeke, haeren soone”. Joannes Franciscus van Landeghem, lic.<br />

med. (uit Nevele), en twee Deinse chrirurgijns, Jacques vander Sijpt en Jacobus Seghers, “hebben<br />

bevonden in het hooft van denselven Jacobus Caubeke eene groote solutie inde slincke sijde van<br />

het hooft boven de muskel temporal, (…) eene filure in het cranium, eene contusie in het occiput<br />

(= achterhoofd) (…) gecoaguleert bloet tussen de hersens en het pia mater (= het zachte binnenste<br />

hersenvlies)” (enz.).<br />

M.a.w. gezegd, werd de schedel helemaal verbrijzeld; de oorzaak (ongeval, doodslag) wordt in<br />

de akte niet vermeld. De akte is mede-ondertekend door Pieter Dordé (ook chirurgijn, én cipier<br />

van de Deinse stadsgevangenis), maar hier dan in zijn hoedanigheid van stadsschepen.<br />

1731 (16.05)<br />

(Id., reg. 364, f° 81v°)<br />

Lijkschouwing door twee Deinse chirurgijns, m.n. Frans Faulte en Pieter Dordé. Het slachtoffer<br />

was ene Jan Cnudde, “hanghende aen eenen populier (…) op de planterije toebehoorende<br />

Cornelis van Winghen” op <strong>Deinze</strong>-buiten. Zie uitvoeriger daarover in onze bijdrage in KOK-<br />

Kontaktblad, IV, 1 (jan. 1984), blz. 252, <strong>nr</strong>. 285.<br />

1734 (07.01)<br />

(Id., reg. 465, f° 188-189).<br />

Daags na Driekoningen 1734 heeft in de Kerkstraat in Petegem een hevige bure<strong>nr</strong>uzie plaats<br />

waarbij de huisvrouw van François Vercruyssen, m.n. Michelle Kellem fa. Guillaume (°<br />

Nazareth ± 1705), met stokslagen zwaar toegetakeld wordt door haar buurvrouw Pieternelle de<br />

Baere, huisvrouw van Laureyns Ysebaert. Het slachtoffer (dat het er toch levend van afbrengt(!)<br />

wordt “op een stoel” naar haar eigen huis gedragen, “alwaer sij door den chirurgien Jacobus de<br />

Smet, zoon van Pieter, 28 jaar oud (1) , ten bijwesen vanden doctor Jacobus Franciscus van<br />

Landeghem is vermaeckt gheworden”. Strict genomen gaat het hier dus niet om een eigenlijke<br />

“lijkschouwing”, maar we nemen dit voorval toch op in deze bijdrage, omdat deze akte uit het<br />

Deinse “Bouck van de enquesten” de naam oplevert van een Petegemse chirurgijn die ons nog<br />

niet uit andere archivalia bekend was. Het is ook tot nog toe de enige ons bekende archivalische<br />

attestatie van zijn bedrijvigheid als chirurgijn!<br />

1764 (21.02)<br />

(Id. reg. 367, f° 55r°)<br />

“Liggende inden gracht nevens de calseijde van Ghendt naer Cortrijck” op Petegem-buiten wordt<br />

het lijk aangetroffen van een onbekende vrouw; op het dode lichaam worden “ geen dislocaetiën<br />

(= ontwrichtingen), contusien (= kneuzingen) ofte exterieure solutiën” (= bloedstortingen)<br />

vastgesteld. De lijkschouwers – m.n. Jacobus Franciscus van Landeghem, lic. med., en Charles<br />

Willebois, chirurgijn, beiden <strong>Deinze</strong>naars – besluiten dat de vrouw is “versteven ofte<br />

ghesuffocqueert”.<br />

1764 (03.11)<br />

(Id., reg. 367, f° 83r°)<br />

Jacobus Franciscus van Landeghem, lic. med., en Pieter Dacket, geadmitteerde chirurgijn, allebei<br />

van <strong>Deinze</strong>, schouwen de lijken van twee drenkelingen, m.n. Joseph Walraeve fs. Jan en Pieter<br />

de Voldere (“gewesenen domesticq ende werckman van Joannes Vincent fs. Jan”). Hun lijken<br />

zijn aangetroffen in een gracht “tusschen den Coeijmeersch ende het soo genaemde Walleken


competerende d’heer François van Doorne”. Beide mannen zijn enkele dagen vroeger, nl. op 31<br />

oktober (daags voor Allerheiligen) “door de abondancie van het water versteven ende<br />

versmoort”.<br />

1773 (05.02)<br />

(Id., reg. 368, f° 154r°)<br />

Heer ende meestere Jacobus Josephus Jonckheere, lic. med., en Joseph Marichal, geadmitteerde<br />

chirurgijn, beiden van <strong>Deinze</strong>, begeven zich “ten huijse ende herberge van Joseph de Sloovere,<br />

om aldaar diens lijk te schouwen, “liggende in eene van sijne caemers”. Bij de autopsie hebben<br />

zij “het cranium (= schedel) geopent en gesien tusschen hetselve cranium ende durameter (=<br />

buitenste, harde hersenvlies) van wedersijden het sinciput (= voorhoofd) eenigh ghecoaguleert (=<br />

gestold) bloedt, ende voorders door gheheel het encephalos (= hersenen) eene inflammatie, ende<br />

daerenboven naer (=na) openinge van het cadaver (…) eene inflammatie van het bovenste<br />

orificium (= uitmonding) vande maege gecauseert door den grooten impetus (=aandrang,<br />

stuwing) van het bloedt naer het hooft”. De oorzaak van deze dodelijke kwetsuren (ongeval,<br />

doodslag) wordt in de akte van lijkschouwing weer niet toegelicht.<br />

1. Zie ook K.O.K.-Kontaktblad V,6 (aug. 1985), blz. 511-512, <strong>nr</strong>. 600. Jacobus de Smet werd op 31 maart 1706<br />

geboren in het gezin van Petrus de Smet en Petronella vander Hamijden (in andere doopakten ook vander<br />

Hameijden/Ameije/Amijen/Roemeije genoemd!); het gezin kreeg tussen 1693 en 1716 tien kinderen, alle in de<br />

Sint-Martinuskerk gedoopt. Een van die kinderen, m.n. Petronella, kreeg op 13.11.1708 als doopmeter Jacoba<br />

Marre, de vrouw van de Deinse baljuw (“uxor baillivi donsani”). Jacobus de Smet is waarschijnlijk niet gehuwd<br />

en is evenmin oud geworden (reden allicht waarom we hem niet in nog andere archief-bronnen vermeld<br />

vonden!); vermoedelijk stierf hij in Petegem in maart 1739, net geen 33 jaar oud, maar de pastoor noteerde zijn<br />

leeftijd bij overlijden niet (Par. Reg. S. Mart. f° 1886: “19 martii 1739 obijt Jacobus de Smet aetat…munitus et<br />

sepultus in antiqua ecclesia cum officio 6 lect.”) Hij werd dus begraven « in de oude kerk ». Maar wat hiermee<br />

bedoeld kan zijn, is ons niet duidelijk…<br />

Paul HUYS<br />

<strong>nr</strong>. 376<br />

1888. Het wapenschild van de familie DE CLERCQ (vervolg op CB2002-6, <strong>nr</strong>. 1875, p.<br />

2982-2987 en CB2003-1, <strong>nr</strong>. 1881, p. 3005-3006)<br />

III. Het wapenschild zelf<br />

In de schoot van de voorlopig nog zeer bescheiden “familievereniging De Clercq” werd in januari<br />

1998 beslist, dat het verwerven van een feitelijk vastgesteld familiewapen voor de familie<br />

belangrijk was, en vermits een “oud wapen” in het geval van de familie DE CLERCQ weinig<br />

waarschijnlijk was, moest er een “nieuw wapen” ontworpen worden.<br />

Inderdaad zou op die manier tegemoet gekomen worden aan het ontstaan van een<br />

familiesymbool, dat de grafische uiting zou zijn van de banden van het geslacht en bovendien zou<br />

het bezitten van een familiewapen, gevoerd door de nog levende en toekomstige naamdragende<br />

familieleden beantwoorden aan een van de belangrijkste doelstellingen van de Vlaamse<br />

Vereniging voor Familiekunde, zoals gepropageerd door haar “Heraldisch College”.<br />

Door allerlei vertragingen is het mij echter pas op 27 januari 2000 gelukt, de aanvraag tot het<br />

registreren van het wapenschild DE CLERCQ bij het “Heraldisch College” van de Vlaamse<br />

Vereniging voor Familiekunde in te dienen. Het was de bedoeling van de “familievereniging De


Clercq”, dat wapenschild minstens te laten gelden voor alle nog levende en toekomstige<br />

naamdragende afstammelingen van Jozef-Gisleen DE CLERCQ, geboren te Ingelmunster op 8<br />

november 1773, of, veeleer nog, voor die van Willem Gilbert DE CLERCQ, geboren te<br />

Ingelmunster in 1734.<br />

De procedure kende een normaal verloop tijdens het jaar 2000. In maart vervaardigde de heer<br />

Emiel DE HERCKENRODE, heraldisch tekenaar, de nodige schetsen en tekeningen. In mei liet<br />

de heer Edgard SEYNAEVE, secretaris van dat College, in Vlaamse Stam, 36 e jg. N°5 in een<br />

“oppuntstelling” weten, dat het College geen wapens kon toekennen aan overleden personen, wat<br />

trouwens absurd zou zijn. In september werden de voorstellen grondig besproken in het College<br />

en ondergingen zij in overleg met de aanvrager, nog enkele minieme wijzigingen. In december<br />

werd zij afgesloten met de toekenning van het registratienummer 221.<br />

In juli-augustus 2001 verscheen de zwart/wit tekening in “Vlaamse Stam, 37 e jaargang, N°7-8 op<br />

blz. 351, en in ocober 2001 ontving de aanvrager “als sluitstuk van een boeiende en succesvolle<br />

onderneming” zijn afgewerkte “Wapenbrief”.<br />

HERALDISCH COLLEGE VAN DE VLAAMSE VERENIGING VOOR FAMILIEKUNDE<br />

WAPENBRIEF<br />

Op aanvraag van Dr. med. René De Clercq, Gestichtstraat, 24, Gent,<br />

werd na grondig onderzoek op heraldisch, historisch en genealogisch gebied nevenstaand nieuw<br />

wapen geregistreerd door publicatie in VLAAMSE STAM van Juli-Aug. 2001. De beschrijving<br />

van dit wapen luidt:<br />

In keel, drie schuinlinks geplaatste schrijfpennen van goud in het hoofd en een liggende<br />

rietschoof van hetzelfde in de voet; een hartschild van goud, in het hoofd beladen met een<br />

winkelhaakvormig handmerk van keel, de kortste zijde rechts en paalsgewijze naar onder. Het<br />

schild getopt met een helm van zilver, getralied, gehalsband en omboord van goud, gevoerd en<br />

gehecht van keel, wrong en dekkleden van goud en keel. Helmteken: een uitkomende aanziende<br />

man met gespreide armen, aangezicht en handen van natuurlijke kleur, muts en jas van sabel, in<br />

de rechterhand een schrijfpen van goud en in de linker een papierrol van hetzelfde. Wapenleuze<br />

“EX CORDE FLANDRIAE” in letters van keel op een lint van goud.<br />

Wapenbrief afgeleverd aan Dr. med. René De Clercq.<br />

Nummer van de registrering: 221.<br />

Antwerpen, 20 september 2001<br />

De voorzitter van het<br />

de secretaris van het<br />

Heraldisch College<br />

Heraldisch College<br />

(get.) R. de Forche<br />

(get.) M. Louwette<br />

Gezien het “Heraldisch College” geen wapens kan toekennen aan overledenen, moet de tweede<br />

zin van de eerste paragraaf van de publicatie in “Vlaamse Stam” met de nodige omzichtigheid<br />

gelezen worden. worden. Stricto sensu mag het wapen enkel door de nog levende en toekomstige<br />

naamdragende afstammelingen van Jozef-Gisleen De Clercq (wat dus ook geldt voor Jean De<br />

Clercq en Willy De Clercq) gevoerd worden nadat ook zij het wapen bij het “Heraldisch College”<br />

zullen hebben aangevraagd en laten registreren. Maar in de praktijk is het zo, dat alle


afstammelingen van Jozef-Gisleen dit wapenschild mogen voeren, vermits dat juist de bedoeling<br />

van de aanvraag is, en ik er mijzelf zeker niet zal tegen verzetten.<br />

En om deze tekst te besluiten nog de beschrijving van het wapenschild in niet-heraldische taal,<br />

met de motivering van de compositie.<br />

Het gaat om een wapenschild van het vroeg-gotische type. Er wordt enkel gebruik gemaakt van<br />

geel (= het metaal goud) en rood (= de kleur keel), verwijzend naar de kleuren van het<br />

eeuwenoude wapenschild van Ingelmunster.<br />

De kleur van de achtergrond van het schild (= het veld), is rood. Het is een eenvoudige kleur,<br />

passend bij een burgerlijk wapen, maat van de schoonheid ervan.<br />

In de bovenste horizontale band van het veld (= het schildhoofd) worden drie gele schrijfpennen<br />

afgebeeld, naast elkaar en schuin van rechtsboven naar linksonder (= schuinlinks geplaatst). Zij<br />

verwijzen enerzijds naar de etymologie van de familienaam, afgeleid uit het middelnederlandse<br />

woord voor schrijver (= CLERC) en anderzijds naar het werktuig van de 3 opeenvolgende<br />

schoolmeesters-kosters DE CLERCQ: Louis (of Lodewijk), Willem en Willem de jongere.<br />

In het onderste segment van het veld (= de schildpunt of de schildvoet) wordt een gele rietschoof<br />

afgebeeld, liggend. Zij verwijst naar het beroep van kamslager of rietmaker, uitgeoefend door<br />

Willem Gilbert DE CLERCQ en van zijn zoon Jozef Gisleen.<br />

Centraal van het veld komt een kleiner schild voor (= het hartschild). Dat vertoont een rood<br />

winkelhaakvormig merkteken (= een handmerk van keel, zijnde een winkelhaak) op een gele<br />

achtergrond.. Dat handmerk is geplaatst met de langste zijde langs de bovenboord (= in het<br />

schildhoofd) en met de kortste zijde rechtopstaande (=paalsgewijze) langs de linkerboord (=<br />

heraldisch rechts). Het is het merkteken van de stamvader Pieter DE CLERCQ, typisch gebruikt<br />

bij burgerlijke wapens, eenvoudig en sprekend, en verwijzend naar een door hem gebruikt<br />

werktuig bij het boomzagen en timmeren.<br />

Rondom het wapenschild bevinden zich enkele heraldische versierselen (= bijstukken).<br />

Net boven het wapen (= getopt) staat de helm, die wit (= van zilver) is, en versierd met gele<br />

halsband, boord en traliewerk van vijf tralies. De voering is rood, alsmede de band (= hechting)<br />

tussen helm en wapenschild.<br />

Rondom helm en wapenschild wapperen gele en rode stukken stof (= de dekkleden), boven de<br />

helm vastgehouden door de wrong, eveneens geel en rood gekleurd.<br />

Helemaal bovenaan (= het helmteken) wordt een mansfiguur afgebeeld. Men ziet enkel zijn<br />

bovenzijde (= uitkomende) en hij is naar de toeschouwer toegewend (= aanziende) met gespreide<br />

armen. Zijn aangezicht en handen zijn van natuurlijke kleur, zijn jas en muts zijn zwart (= sabel),<br />

zijn hemdsboord, hemdsmouwen en jasknopen zijn wit. Men herkent gemakkelijk de typische


landelijke schoolmeester-koster. Hij draagt in de rechterhand een gele schrijfpen en in de<br />

linkerhand een gele papierrol. De schrijfpen verwijst naar de etymologie van de familienaam en<br />

naar het werktuig van de schoolmeester-koster.<br />

Onderaan bevindt zich een geel lint met de wapenspreuk EX CORDE FLANDRIAE in rode letters. Zij<br />

alludeert op de merkwaardige ligging van Ingelmunster en betekent “UIT HET HERTE VAN<br />

VLAANDEREN”, zoals door Mark VAN VAERNEWIJCK geformuleerd.in 1557. Het gebruik van<br />

latijn in plaats van middelnederlands verwijst eens te meer naar het beroep van schoolmeesterkoster.<br />

René DE CLERCQ<br />

1889. Jubileumviering 50-jarig bestaan H. Barbaraconfrerie (1784)<br />

In mei 1784 vierden “Deken ende Confreers” van de Confrerie van de Heilige Barbara in <strong>Deinze</strong><br />

“het verhef (= oprichting, stichting) ofte vijftigh jaerigen jubilé der selve confrerie, op mergent<br />

23 deser gecelebreert wordende in de parochiale kercke van ons lieve vrouwe binnen deser<br />

stede”. Omdat zij aan die viering – ook buiten de kerk – de nodige luister wilden verlenen door<br />

“het doen van eenige publicque rejouissancen”, hadden zij bij het stadsbestuur een aanvraag<br />

ingediend tot het bekomen van de vereiste toelating tot het “publicquelijck verrigten (van)<br />

behoorelijcke vreugdeteekenen ende illuminatiën (= verlichting). Het Deinse schepencollege, in<br />

zijn vergadering van 22 mei, verleende de gevraagde toestemming “voor soo verre de selve<br />

(illuminatiën) niet tegenstrijdig en sijn aen Sijne Majesteits decreet van den 23en ougste (=<br />

augustus) 1781, verbiedende alle soorten van veurwercken”. Het collegebesluit terzake was<br />

ondertekend door de stadsgriffier A(ntoine) de Caigny.<br />

We vonden dit besluit in een bundel minuten van akten en contracten, gesloten voor de<br />

magistraat van <strong>Deinze</strong> in 1784-1785 (1) . In zo een archiefbundel is wat van alles te vinden.<br />

Ziehier een willekeurige greep daaruit…<br />

Een stuk, dd° 2 augustus 1784, behelst een beslissing tot oprichting van kerkhoven en<br />

doodshuizen ingevolge het Edict van Keizer Jozef II van 26 juni 1784. Deze Deinse<br />

collegebeslissing bevat zelfs een compleet bestek terzake. Een nadere bespreking waard!<br />

Twee andere stukken (<strong>nr</strong>s. 53 en 62), resp. van 14 mei en van 22 december 1784, betreffen een<br />

“huys ende erfve mette stallinge (…) competerende aen Sieur Pieter Morel (2) , hostelier ende<br />

olieslaeger, wesende eene herberge genaemt de Sterre (3) , gestaen ende gelegen binnen Deijnse<br />

ende bij hem actuelijck gebruijckt”.<br />

Ook andere herbergiers worden in stukken in deze zelfde archiefbundel vermeld. In het stuk <strong>nr</strong>.<br />

100, van 30 december 1784, is sprake van Sieur Joseph François van Ooteghem, “postmeester<br />

van peerden”, nl. in den franschen schilt (op de Knok), en van zijn collega Carel Hauwe,<br />

hostelier in de Fonteine in de Gentstraat op Petegem. Een ander stuk, gedateerd 31 december<br />

1785, vermeldt de herberg den witten leeuw (4) , gelegen op <strong>Deinze</strong>-buiten en bewoond door<br />

Geeraerd de Smet.<br />

1. Rijksarchief Gent, Oud archief <strong>Deinze</strong>, bundel 407<br />

2. Pieter Morel was buitenpoorter van Kortrijk. In juli 1785 werd zijn dochtertje Theresia Philippina, 2 ½ jaar<br />

oud, door een wagen overreden en door het wiel dodelijk aan het hoofd gekwetst. De lijschouwing<br />

gebeurde door doctoor Bernardus Hermanus vander Heeren (afkomstig van Brugge; hij was ook<br />

schepen van <strong>Deinze</strong>) en door chirurgijn Joseph Marichal (die van Oudenaarde geboortig was). Zie ook<br />

<strong>KGK</strong>-jaarboek 70 (2003), lijkschouwing <strong>nr</strong>. 57.


3. “De Sterre” was een eeuwenoude herberg in de Petegemse Kerkstraat (nu Kortijkstraat), achteraan palende<br />

aan de Leie; al in het Deinse 20 e -penningcohier van 1570 vermeld (zie A. Cassiman, Gesch. Van<br />

<strong>Deinze</strong>, blz. 163). Zie ook Noël Kerckhaert, Oude Oostvlaamse huisnamen, dl. 5 (Gent,<br />

Provinciebestuur, 1991), blz. 126-127.<br />

4. A. Cassiman, a.w., blz. 163, vermeldt de “witte leeuw” op de Steendam in <strong>Deinze</strong>-buiten (1785).<br />

Paul HUYS<br />

<strong>nr</strong>. 377<br />

Maessprokkels<br />

Pijp<br />

Ik ben een pijproker.<br />

Sigaren of sigaretten rook ik niet; nooit.<br />

Ooit kreeg ik een fraai en geestig, goed geïllustreerd boekje over het pijproken: het<br />

“Pijpenbrevier”.<br />

En ook wonder: al op de eerste bladzijde tekst las ik de naam van Wilhelmus Baudertius, jawel<br />

onze <strong>Deinze</strong>naar, in 1566 met vader en moeder en vijf zussen utgeweken <strong>Deinze</strong>naar. Zijn vader,<br />

ook Willem (zoon van een Willem) was op de markt te <strong>Deinze</strong> handschoenmaker. Die vader was<br />

reeds in 1534 prins van de Deinse rederijkerskamer (we zeggen nu: voorzitter) De Nazareene,<br />

met kenspreuk “Doinse om een beter”.<br />

Die vader (dus Willem II, vermits zijn vader ook Willem heette: Willem I) werd reeds vroeg door<br />

de deken-inquisiteur uit Ronse, Pieter Tittelman, van heresie (ketterij) verdacht. Willem III<br />

schreef in zijn “Memorijen” dat sommige groepen Remonstranten zich excessief overgaven aan<br />

“tabaksuyghen”. Dat was dan omstreeks 1625-‘30<br />

Tabak was omstreeks 1588 door Sir Walter Raleigh naar Europa gebracht om in pijpen gerookt te<br />

worden (sigaren later en sigaretten pas omstreeks 1900). Het maken van pijpen werd een<br />

industrie. In Europa rookte men vóór 1600 niet.<br />

Maar men genoot er wel van de geur van de rook van verbrande kruiden, o.a. van het<br />

verbrandend hoefblad of van verbrandend Cypers gras. Men waaide zich die rook toe, of zoog<br />

hem op door lege stelen.<br />

Reeks Plinius de Oude beweerde dat de rook van gedroegd hoefblad, dat verbrandde, opgezogen<br />

doorheen een steel, goed was tegen kinkhoest. Voorlopers van de pijp van Walter Raleigh die de<br />

pijp leerde kennen van de indianen.<br />

Het hoefblad ziet eruit als een rabarberblad.<br />

Tabaksbladen eigenlijk ook wel. Tijdens WOII werden tabaksbladeren in de eigen tuin wel<br />

gekweekt. Werden er toen ook rabarberbladeren gerold of gesneden<br />

Hoe heette Colombus<br />

Colombus werd in Genua geboren en kreeg er de naam Christophoro Colombo. Zijn vader,<br />

Domingo, was wever van beroep en kumuleerde dat beroep met de taak van poortwachter. Zij<br />

woonden dus dicht bij een van de stadspoorten van de toen politiek en ekonomisch belangrijke<br />

stadsstaat.<br />

Christophoro, ons Kristoffel, betekent christus en dragen, dus de Christusdrager. Dat is ook het<br />

beeld van de heilige Kristoffel: hij draagt het Christuskind doorheen een sterkvlietend water.


Men viert deze heilige op 25 juli als de patroon van de schippers, van de reizigers, van de<br />

autobestuurders en van de piloten.<br />

Maar de Amerika-ontdekker verbleef eerst in Portugal, het land van de zeevaarders, en daar<br />

heette hij Christovao Colom. In Spanje heette hij Christobal Colon; in het Katalaans was het<br />

Christofor Colom.<br />

De geleerdentaal van toen, einde 15 de begin 16 de eeuw (en nog lang daarna) was het Latijn. In het<br />

Latijn heette hij dan Christophorus Colombus. Dat tweede deel van de naam – phorus was<br />

eigenlijk – phoros, grieks in de plaats van Latijn (verlatiniseerd grieks) en betekende “drager”.<br />

Daarom latiniseerde Christo-phoros zijn naam soms tot Christo-Ferens (ferens is het Latijn voor<br />

het Grieks – phoros).<br />

Namen waren toen nog nergens officieel vastgelegd als een juridisch feit; die vast juridische<br />

naamvastheid dateert pas uit de Franse tijd wanneer de burgerlijke stand werd ingevoerd (om<br />

beter belastingen te kunnen innen van iedereen en om zeker iedereen vast te hebben voor de<br />

conscriptie).<br />

Genua is fier op zijn zoon die de nieuwe wereld ontdekte. Daarom gaf Genua aan zijn<br />

luchthaven de naam Aeroporto Christoforo Colombo.<br />

Colombus had vier broers: Pellegrino die als jonge man stierf, Bartholomeo en Giacomo die<br />

beiden hun loopbaan maakten in het spoor van hun oudere broer. Ook hun zoons deden dat. De<br />

vierde broer heette Diego en trok mee op de tweede Amerikareis. Colombus had een zoon die<br />

ook Diego heette uit het eerste huwelijk (de eerste echtgenote overleed vroeg). Die zoon maakte<br />

ook een zeevaartcarriere. Een zoon Ferdinand (Ferran) uit een latere verhouding werd de<br />

toegewijde biograaf van zijn vader. Kristoffel Colombus noemde een van zijn stichtingen naar de<br />

patroonheilige van zijn vader: San Domingo.<br />

Was Colombus een Spanjaard<br />

Neen, hij was geen Spanjaard ofte Spanjool, al deed hij zijn veroverende ontdekkingen in<br />

Spaanse dienst. Hij had zijn diensten echter eerst aan de koning van Portugal aangeboden. De<br />

Portugezen waren toen immers al zowat 150 jaar op zoek naar een zeeweg rond Afrika naar<br />

Indië. Zij waren de sterkste zeevaarders van de veertiende en vijftiende eeuw. Maar Colombus<br />

had geen geluk. De vorst aan wie hij zijn dienst aanbood om via het westen het Oosten te<br />

bereiken, zag meer nut in de reconquista van zijn land op de Moren. Daarom ging Colombus zijn<br />

diensten aanbieden in Spanje.<br />

Colombus had een zoon die beroemd werd als Colombus-biograaf; hij had zijn gegevens uit de<br />

eerste bron (maar subjektief). Die zoon gaf een beschrijving van de stalte van Colombus: een<br />

flink gebouwde man, groter (langer) dan de Spanjaarden, hij kwam trouwens uit stadstaat Genua<br />

(woonde ook enkele jaren in Savona), uit Noord-Italië dus.<br />

Colombus had een eerder lang gezicht, had blauwe ogen en had blond haar; naar onze normen<br />

zag hij er niet Italiaans uit. Nu, ja, hij kwam uit de streek waar de Longobarden nogal huis<br />

gehouden hadden en zich gevestigd hadden. De streek in het noorden van Italië heet nog altijd<br />

Lombardije. De Langobarden, lombarden, lombaarden, vormden een Germaanse stam die<br />

Noord-Italië veroverde en in de autochtone bevolking opging in het kader der volksverhuizingen.<br />

De Lombaarden waren in de middeleeuwen en later, bekend om hun financiële transakties o.a.<br />

via de pandjeshuizen, de berg van barmhartigheid.<br />

Vandaar ook de uitdrukking: iets naar de lommerd brengen, naar de lombaard brengen, naar het<br />

pandjeshuis brengen.<br />

Die Langobarden veroverden het land in 569. De Goten waren er ook al doorheen getrokken. In<br />

de loop van de geschiedenis trokken Spaanse, Franse en Ooste<strong>nr</strong>ijkse aanspraakmakers doorheen


het land. De keizers van het heilig Roomse Rijk der Duitse natie waren ook koning van<br />

Lombardije en droegen ten teken van die waardigheid een ijzeren Lombardische kroon.<br />

Om de delen van Italie is een aardig stukje gevochten. Napoleon deed er ook zijn duit in het<br />

zakje. Na zijn eerste tochten door Italië kon hij meteen de drie miljoen schulden van zijn<br />

Josephine betalen. Lombardije werd leeggeplunderd voor de zoveelste keer. De politieke<br />

verhouding van de grote Noorditaliaanse steden speelden eeuwen lang een grote rol: Milaan,<br />

Genua, Venetie.<br />

In Londen is er een wijk rond Lombardstreet: het centrum van de Londense geldhandel.<br />

Vakantie<br />

In de vorige eeuwen bestond er geen betaalde vakentie; voor de meesten van onze voorouders<br />

bestond zelfs geen vakantie, en voor hun twaalf à dertienurige werkdag werden ze zelfs armzalig<br />

betaald; eerder arm dan zalig. Diegenen die in de fabriek werkten (een “uitvinding’ van de 19 de<br />

eeuw) mochten zelfs ’s zondags komen om de machines te kuisen, gratis, want dat onderhoud<br />

was immers nodig om op weekdagen te kunnen werken. Want waartoe dienden werkdagen<br />

anders dan om te werken in het zweet zijns aanschijns. Maar op die werkdagen mocht de<br />

arbeider niet ziek zijn, want dan verdiende hij niets. Een bakker, een slager, een kapper, mag nu<br />

ook nog niet ziek zijn of hij zit zonder inkomen, tenzij…<br />

En toch waren er ook in de 18 de eeuw veel vrije dagen, nl. veel “heiligendagen” waarop niet<br />

gewerkt werd: Pasen, Pinksteren, Kerstdag, O.L.Heer Hemelvaart, O.L.Vrouw Hemelvaart,<br />

Sakramentsdag, O.L.Vrouw Lichtmis de feestdag van de patroon van de parochie (kerk-mis =<br />

kermis), de tweede paasdag, tweede kerstdag etc. Al die dagen, samen met de 52 zondagen<br />

vormden wel een honderdvijftig dagen waarop niet gewerkt werd.<br />

Keizer-koster Jozef II vond dat te veel en te verscheiden (vooral die kermissen lagen zo<br />

verschillend) en schafte een heel pak “heiligen dagen” af. Hij verbood ook dat huwelijksfeesten<br />

te veel dagen in beslag namen (maar dat had men voor hem ook al beslist). Hij beperkte ook het<br />

aantal vrije kermisdagen. Hij schafte ook heel wat “beschouwende orden” af. Hij gaf opdracht<br />

het kerkhof niet langer rondom de kerk te laten liggen, maar tenminste buiten de stadsmuren aan<br />

te leggen. Dat bevel dateerde van 1780. In de stad waar ik nu woon heeft men dat bevel, dat<br />

door de Franse bezetter hernomen werd, in 1860 uitgevoerd. In een aangrenzende gemeente<br />

heeft men dat bevel in 1902 uitgevoerd. En in al de andere gemeenten hier in de omtrek heeft<br />

men de uitvoering van dat bevel vergeten. De Duitsers noemen dat Sankt Nimmerlein; de<br />

Engelsen zenden iemand naar de Griekse kalender als de varkens vliegen. De Fransen kennen<br />

een Saint Jamais.<br />

In onze Dikke Van Dale staat een mooie spreuk (er staan er duizenden in) over deze verzonnen<br />

heilige: iets uitstellen tot Sint Juttemis, als de kalveren op het ijs dansen. De spreuk over die op<br />

het ijs dansende kalveren is, lijkt mij, iets eleganter dan die Engelse vliegende varkens. Oh! Die<br />

volksverbeelding!<br />

Correcties bij Contactblad 23/1 (febr. 2003)<br />

Betreft: blz. 3004 (notitie <strong>nr</strong>. 1881) en blz. 3012 (<strong>nr</strong>. 1884).<br />

Computerschijfjes zijn niet altijd de beste vrienden onderling: ze laten hun resp. “zetduiveltjes”<br />

soms spelletjes over-en-weer spelen. Wat op het ene schijfje b.v. een §-teken is, wordt b.v. op<br />

een ander schijfje als een !-teken of een %-symbool gelezen. Een tekst van onze medewerker P.<br />

Huys werd van een dergelijke systeemfout het slachtoffer. Als de “fout” niet tot een onbegrip van<br />

de tekst leidt, volgt hierop normaal geen “corrigendum”! Maar op blz. 3004 (notitie 1881) komt


de lezer helemaal niet te weten, hoe de resp. verdeling van de kosten voor de nieuwe Deinse<br />

stadsklok precies werd afgesproken. I.p.v. viermaal een platte streep _ leze men viermaal ¼ (één<br />

vierde), want dat was inderdaad de voorgestelde en aanvaarde repartitie.<br />

De zetduiveltjes bakten Paul Huys echter nog een tweede poets. Op blz. 3012 nummerden ze zijn<br />

bijdrage 1884 als PH/734, terwijl hij “nog maar” aan <strong>nr</strong>. 374 toe is (cfr. <strong>nr</strong>. 373 op blz. 3005)…<br />

Huys schrijft weliswaar veel voor ons tijdschrift (én voor ons Jaarboek), maar zijn score van 374<br />

zomaar bijna verdubbelen tot 734 – dat kan echt niet. “Trop is teveel” (volgens wijlen VDB), en<br />

in dit geval zelfs véél te véél. Met dit alles stevent Huys toch af op zijn vierde honderdtal. 400:<br />

het woord is rap uitgesproken, maar daarvoor moet je als auteur toch zoiets tussen de duizend à<br />

twaalfhonderd bladzijden volschrijven. En dat is rapper gezegd dan gedaan. Huys kan het<br />

weten.<br />

1890. Korte verhalen uit WO I<br />

Luitenant Norbert Carolus VERNEZ, een geboren Petegemnaar. 1<br />

Op 17 december 1886 werd Norbert Carolus Felix Octavus<br />

VERNEZ te Petegem geboren (akte <strong>nr</strong>. 77). Hij was de zoon van<br />

François Alphonse Louis Joseph, geboren te Brugge in 1840<br />

en van Augusta Maria Celadie DUTHOIT geboren in 1847 te<br />

Kortrijk. Later huwde Norbert met Augusta ROTSAERT.<br />

Het gezin woonde in de Stationsstraat 18 en telde drie kinderen;<br />

Maurice Jules Théodore, geboren<br />

te Petegem op 20 juli 1881, Gaston Augustus, geboren te Petegem<br />

op 13 oktober 1883 en als jongste Norbert geboren in 1886.<br />

Vader was hier al enkele jaren als stationoverste werkzaam.<br />

Toen zoon Norbert 17 jaar was engageerde hij zich als beroepsvrijwilliger<br />

bij het 4 e Linieregiment.<br />

Hij werd korporaal benoemd op 16 november 1903, sergeant op<br />

16 maart 1905 en eerste-sergeant op 16 december 1913.<br />

Op 12 augustus 1914, de oorlog was pas begonnen, werd hij tijdens de fameuze gevechten te<br />

Halen aan het hoofd gewond door een kogel, maar herstelde daarvan.<br />

Zijn regiment verloor er 6 officieren en 117 manschappen.<br />

Met het Koninklijk Besluit van 15 augustus 1914 werd hij benoemd tot ‘Hulp-Onderluitenant van<br />

de Infanterie voor de duur van de oorlog’. Hij kreeg toen een nieuw stamnummer 3032.<br />

Op 8 december 1916 stapte hij over naar het 24 e Linieregiment en op 30 juni 1917 werd hij tot<br />

luitenant benoemd, steeds voor de duur van de oorlog.<br />

Aan de IJzer werd hij voor zijn moedig gedrag verscheidene malen op de dagorde van de divisie<br />

geplaatst en hij kreeg op 12 juni 1917 het ‘Oorlogskruis’ opgespeld.<br />

Toen op 28 september 1918 het eindoffensief ingezet werd was het 24 e en 4 e Linie betrokken bij<br />

de hevige gevechten die ter hoogte van de hoeve ‘Roedestekske’ geleverd werden, gevechten die<br />

tot de inname van het bos van Houthulst leidden. Daar sneuvelde Norbert. Hij werd begraven op<br />

het Frans Militair Kerkhof van Hoogstade. Op 27 juli 1923 werden zijn stoffelijke resten<br />

overgebracht naar het Belgisch Militair Kerkhof van Hoogstade. Hij rust er nu in het graf <strong>nr</strong>. 234.


Norbert Vernez is een voorbeeldig en moedig militair geweest. Hij onderscheidde zich<br />

meermaals en werd herhaaldelijk gelukgewenst door zijn oversten.<br />

Op 14 november 1917 stond hij op de dagorde van de brigade voor ‘zijn moed, zijn<br />

stoutmoedigheid en de wil om op 4 en op 5 november 1917 Duitse soldaten ten noorden van<br />

Diksmuide in hun eigen loopgrachten in een hinderlaag te hebben gelokt met het doel hen<br />

gevangen te nemen’.<br />

Het ‘Ministère de la Défense Nationale’ kende hem postuum de volgende eretekens toe :<br />

‘Ridder in de Orde van Leopold met Palm’. - K B 8387 van 12 november 1920.<br />

‘Oorlogskruis met Palm en Leeuwen in verguld zilver’.<br />

‘IJzerkruis’ - K B 20102 van 25 mei 1927.<br />

‘Overwinningsmedaille’.<br />

‘Herinneringmedaille aan de oorlog 1914-1918’.<br />

Het gezin Vernez is uit Petegem vertrokken naar Petit-Enghien toen Norbert nog heel jong was.<br />

1. Het Ministerie van Landsverdediging - Dienst Militaire Grafsteden - vroeg in 1922 aan de Stad <strong>Deinze</strong> een<br />

uittreksel van zijn geboorteakte. In mijn bijdrage «De burgerlijke en militaire slachtoffers van <strong>Deinze</strong> in WO I »<br />

(<strong>KGK</strong> Bijdragen LXVIII, 2001, blz 73) is het commentaar over Norbert Vernez kort omdat er mij toen weinig<br />

informatie over bekend was.<br />

Bronnen: De Geboorteregisters en de Bevolkingsregisters van Petegem – De Krijgsmacht Evere-Brussel –<br />

‘Onze Helden-Gestorven voor het Vaderland - België’s Epische strijd van 1914 tot 1918’ onder leiding van<br />

René Levy.<br />

Romain DE BOUVER<br />

1891. De Deinse smid Karel Leopold Marie Tuytschaever (1879-19)., ook een zevendezoon-op-rij<br />

Op onze bijdrage <strong>nr</strong>. 1872 (in Contactblad XXII/6 van dec. 2002, blz. 2978-2979, PH/369), “Een<br />

zevende-zoon-op-rij, in <strong>Deinze</strong>, anno 1738”, kwam een lezersreactie. Of beter: niet van een<br />

lezer, maar van een lezeres. Mevrouw Liliane Tuytschaever liet ons – via Romain De Bouver –<br />

weten dat haar grootvader, Karel Leopold (!) Marie Tuytschaever (° <strong>Deinze</strong>, 1879) eveneens een<br />

zevende opeenvolgende zoon was, geboren in het gezin van haar overgrootouders, Karel Francies<br />

Tuytschaever en Rosalie Van Haesebroeck. Na die zevende volgde trouwens nog een achtste<br />

zoon en pas daarna nog twee dochters… Grote gezinnen waren dat toen!<br />

Romain De Bouver was zo vriendelijk een stukje genealogie van de Tuytschaevers op te zoeken<br />

in de Deinse bevolkingsregisters (1) . Het resultaat van zijn opzoekingen volgt hieronder:<br />

Karel Francies Tuytschaever x Rosalie Van Haesebroeck<br />

(°Hansbeke 9.11.1836)<br />

(† <strong>Deinze</strong> 9.6.1888)<br />

Vuurstoker i/d Gasfabriek<br />

(°Nevele 29.4.1840)<br />

(† <strong>Deinze</strong>, na 1900)<br />

Huishoudster<br />

Dominicus<br />

°Nevele<br />

10.8.1868<br />

smidsgast<br />

Karel<br />

Lodewijk<br />

° Nevele<br />

10.8.70<br />

smidsgast<br />

Gustaaf<br />

°Nevele<br />

10.8.70<br />

Triphon<br />

°Gent<br />

10.2.73<br />

smidsgast<br />

Camiel<br />

°<strong>Deinze</strong><br />

1.5.74<br />

bretelwever<br />

Julius<br />

°<strong>Deinze</strong><br />

8.5.77<br />

Karel<br />

Leopold M.<br />

°<strong>Deinze</strong><br />

21.6.79<br />

Rudolphe<br />

Remi<br />

°<strong>Deinze</strong><br />

20.4.81<br />

Marie<br />

Augusta<br />

°<strong>Deinze</strong><br />

20.4.81<br />

Marie<br />

Elodie<br />

°<strong>Deinze</strong><br />

14.4.85


x<br />

<strong>Deinze</strong><br />

28.5.1902<br />

Celine Marie Van Hulle<br />

(°Petegem 2.6.1879)<br />

Johanna<br />

°<strong>Deinze</strong> 10.8.1903<br />

†Gent 23.11.1953<br />

x met<br />

Gaston Beirnaert<br />

Yvan Domien<br />

°Petegem 3.8.1905<br />

x <strong>Deinze</strong> 19.2.1927 met<br />

Elva Maria De Cocker<br />

°<strong>Deinze</strong> 25.11.1903<br />

Blanche<br />

°<strong>Deinze</strong> 26.2.1908<br />

x 1929 met<br />

André H. J. Billiet<br />

°<strong>Deinze</strong> 9.3.1903<br />

Simonne Marie<br />

°<strong>Deinze</strong> 26.3.1913<br />

† <strong>Deinze</strong> 5.8.1913<br />

Liliane Celine E.A.<br />

°<strong>Deinze</strong> 23.1.1929<br />

x met<br />

Etienne Andries<br />

° Petegem 12.5.1925<br />

Leopold Julien Alfons (= Paul)<br />

°<strong>Deinze</strong> 4.2.1931<br />

x 18.6.1955 met<br />

Frida Maria Cyrilla Versele<br />

° Gent 7.8.1931<br />

Marianne Jeanne Leon<br />

° Gent 29.5.1937<br />

x 8.2.1965 met<br />

Adolphe Paul Maes<br />

°Zwevegem 6.12.1935<br />

Maar nog even terug naar het stamgezin van Karel en Rosalie Tuytschaever-Van Haesebroeck.<br />

Resp. geboren in Hansbeke en in Nevele, woonden ze eerst in Nevele (tot 1870 of 1871), daarna<br />

kortstondig in Gent (1873), om zich ten slotte definitief in <strong>Deinze</strong> te vestigen, eerst in de<br />

Dierenkoststraat 10 en vervolgens in de Louis Dhontstraat 4 (2) . Ze kregen tien kinderen,<br />

waaronder tweemaal een tweeling (in augustus 1870 en in april 1881). Drie jaar na de geboorte<br />

van zijn tiende en jongste kind stierf Karel Tuytschaever in juni 1888, nog geen 52 jaar oud…<br />

Hun zevende zoon kreeg zijn tweede doopnaam – Karel Leopold Marie – uiteraard naar zijn<br />

koninklijke peter, Leopold II. Leopold (Pol), en niet Karel, werd dan blijkbaar ook zijn<br />

roepnaam. En zijn zoon Yvan Domien gaf op zijn beurt die grootvaderlijke naam door aan zijn<br />

eigen zoon Leopold Julien Alfons Tuytschaever, die zich echter zelf Paul liet noemen…<br />

De jongste broer van “zevende-zoon” Karel Leopold, nl. Rudolphe Remi Tuytschaever (° 1881),<br />

vertrok op 25 mei 1907 naar Amerika. Samen met Oscar Veys en Adolf Torck trok hij naar<br />

Moline (in de staat Illinois), waar zij zich bij Gaston Veys, Alphonse Van den Heede en Polydor<br />

Van Keirsbilck vervoegden (3) .<br />

1. Bevolkingsregister <strong>Deinze</strong> 1881-1890/<strong>nr</strong>. 1918 (Dierenkoststraat 10 en Louis Dhontstraatje 4); 1900-1911/<strong>nr</strong>.<br />

584 (Kortrijkstraat 57 – vanaf 08.09.1905).<br />

2. De winkel van Karel Leopold, die smid was en handelaar in ijzerwaren (o.a. potten en pannen), stond op de hoek<br />

van de Tolpoortstraat en het Louis Dhontstraatje (het Gasstraatje genoemd). Later was daar de bakkerij<br />

gevestigd van Chrétien Van Hee, daarna bakkerij Charon. Nu eigendom van Grusenmeyer. Met veel dank aan<br />

Romain De Bouver voor zijn bemiddeling en zijn waardevolle informatie.


Zie Romain De Bouver, “Deinse landverhuizers tussen 1900 en 1914”, in het K.G.K.-Jaarboek 2000, blz 130; op de<br />

foto op blz. 160 is Rudolphe Remi Tuytschaever de 3 de man op de 1 ste rij. De meeste Vlamingen die toen naar de<br />

States trokken, kwamen hetzij in Detroit, hetzij in Moline terecht.<br />

Maessprokkels<br />

Paul HUYS<br />

<strong>nr</strong>. 378<br />

Beleefd (leren) zijn<br />

In de lagere school kregen we destijds les in wellevendheid, in beleefdheid: hoe we ons moesten<br />

gedragen om “beleefd” te zijn. Voor wie moesten we bvb de deur openhouden Onze muts<br />

afnemen Wie moesten we laten voorgaan Hoe moesten we de “grote mensen” aanspreken<br />

Hoe moesten we ons ook voor onszelf, gedragen in kledij en houding Wij moesten korrekt leren<br />

omgaan met mekaar. Zo maar ergens op de grond gaan zitten – laat staan gaan liggen – was uit<br />

den boze; slordige kledij was uit den boze. Nu, die “boze” was nogal overal aanwezig.<br />

Wat paste wel en wat niet aan tafel bij het eten en het drinken. De meisjes leerden van al dat nog<br />

veel meer op school dan de jongens. Ze leerden zelfs veel “complimenten”. En zo iemand zich<br />

ergens onbehoorlijk gedroeg dan hoorde men vaak de opmerking: naar welke school gadegij wel<br />

Of: heddeda zo op school geleerd<br />

In de meisjesscholen (en zeker bij de nonnen) heette dat “savoir vivre”. Maar een heleboel<br />

andere dingen van dat “vivre” leerde men op school niet. En thuis ook niet. Dat werd aan de<br />

kinderen van vóór WOII onthouden. Dat zou wel te gepasten tijde komen, met de ooievaar of<br />

met de stoomboot, of door savooien en bloemkool te eten.<br />

Velen vonden die opvoedinsleugens allemaal prietpraat, flauwe kul en hypokriete komplimenten.<br />

Vaak hadden ze gelijk. Ze smeten die riemram dan maar overboord… en vervingen het ene<br />

uiterste door een andere uiterste (ook terecht Ook gelijkhebberij)<br />

Van het ene uiterste naar het andere Is dat de oplossing Of ware het beter op zoek te gaan naar<br />

de ware verhouding der dingen… naar een juiste maat<br />

Wierp men niet te veel het kind met het badwater weg<br />

Wie van de Griekse beschaving wat afweet, weet dat de Griekse grootheid bestond in het<br />

bestendig zoeken naar harmonie. De harmonie der dingen is helemaal iets anders dan een<br />

compromis, want een compromis is iets halfweg en stelt niemand tevreden.<br />

Aristoteles sprak van de deugd die te vinden is op de gulden middenweg, de juiste weg tussen het<br />

teveel en het teweinig van een kwaliteit. En die gulden middenweg is soms ruim, soms zeer eng.<br />

Een bestendig aftasten van die breedte (of die smalte) neemt een heel leven in beslag. Want ook<br />

tegenover die mensen met wie men hele dagen omgaat moet men de juiste maat van geven, van<br />

nemen en toegeven aftasten. Tegenover hen in de eerste plaats; al denken velen dat men alleen<br />

tegenover vreemden “beleefd” moet zijn.<br />

En dan is er nog het verschil tussen beleefd-zijn en beleefd doen. Of is dat helemaal uit de tijd<br />

omdat men destijds overdreef<br />

Overdrijven is juist de gepaste maat missen.<br />

En Vlaamse kultuur dan<br />

Ik was een vorige zomer aan zee met vakantie om lekker te wandelen en een hele boel dingen<br />

niet te doen; om lekker eens niets te doen. Het weer was doorgaans goed maar toch had ik de


slechtste periode getroffen, nl. de eerste week van Juli. Op een eerder mistige en koele dag zou<br />

ik nu eens lui TV-kijken. Wat was er op onze Vlaamse, op onze Nederlandstalige TV te zien<br />

Alleszins een ruime keuze uit een ruim aanbod van VTM en BRT samen: achtereenvolgens een<br />

amerikaanse tv-film, daarna een tweedelige amerikaanse tv-film of een nieuwe amerikaanse<br />

comedyserie; daarna een amerikaanse aktieserie en dan een miniserie naar een amerikaanse<br />

bestseller. Dan een amerikaanse soapserie en tot slot een canadese speelfilm. Als sport zat er<br />

ook heel wat op de Vlaamse TV: een live-verslag van een Grand Prix formule 1, een<br />

finishreportage van een Tour de France-etappe en ten slotte nog live de finale van de Mondiale en<br />

tijdens de pauze van de football het ProntoBelgio programma.<br />

Tussendoor was er wel nog nieuws en zelfs de uitzending Kunstzaken, liefst over<br />

tentoonstellingen in Duitsland of Frankrijk. Dus toch nog een woord Nederlands op de<br />

Nederlandse uitzendingen van de Belgische Radio en Televisie en op de Vlaamse Televisie<br />

Maatschappij. Wat zijn wij toch internationaal georienteerd en geboeid. Wij moeten Vlamingen<br />

zijn om Europeeër te worden zei Vermeylen honderd jaar geleden.<br />

Luister dan naar de radio, zei mijn vrouw. Waar veel Engels gezongen werd had ik kans een<br />

zender van bij ons te vinden. Maar dat was dan met veel lawaai en weinig muziek. Ook al niet<br />

goed. Dan maar geluisterd naar het eindeloze eeuwige gezang van de golven. Waarvoor was ik<br />

trouwens anders naar zee gekomen Ja, dat hadden we nog op school geleerd: De zee, de zee<br />

klotst voort in eindeloze deining…<br />

De Maagdenburgse Halve Bollen<br />

Weinig experimenten inzake fysica (natuur-kunde) zijn zo bekend geraakt als dat met de<br />

Maagdenburgse halve bollen, een experiment van de burgemeester van Magdenburg, ooit in de<br />

DDR, Otto von Guericke.<br />

Otto van Guericke was in dienst van de stad Magdenburg, die zich aan het herstellen was van een<br />

zware beschadiging door de keizerlijke-katholieke troepen in de dertigjarige oorlog (1618-1648).<br />

Hij werd in 1602 geboren, beleefde de vernieling in 1631 en was bij de gelukkigen die de<br />

moordpartij overleefden; er waren 20.000 slachtoffers. Het waren de troepen onder Tilly die de<br />

stad innamen; het waren vooral de Kroaten onder het bevel van Goan Lodovico Isolano, die zelf<br />

onder het bevel stond van de berucht-beroemde Generaal Pappenheim, die de meest gevreesde<br />

soldaten waren bij het innemen van een stad, waarbij de bevolking en vooral de vrouwen een paar<br />

dagen tot de oorlogsbuit behoorden.<br />

Otto von Guericke, stadsdiplomaat, had een hobby: experimenteren met het luchtledige. Toen hij<br />

desbetreffend reeds enige reputatie had verworven wou hij zijn theorie, praktisch, demonstreren,<br />

eens op de Rijksdag te Regensburg en daarna met veel vertoon en show te Magdenburg zelf voor<br />

het grote publiek.<br />

Twee dagen bollen, diameter driekwart el (35 cm), die juist op mekaar pasten, liet hij naar eigen<br />

voorschriften maken. Daartussen lag een lederen riem, ingesmeerd met een mengeling van was<br />

en terpentijn. Die twee halve bollen werden op mekaar geperst en dan luchtledig gemaakt. Lucht<br />

pompen was zijn hobby. Dan spande hij acht paarden aan de ene halve bol en acht paarden aan<br />

de andere bol en liet dan de twee stel paarden in tegengestelde richting trekken. De 16 paarden<br />

kregen de bollen niet van mekaar. Dat publieke experiment te Magdenburg gebeurde in 1657,<br />

met het vertoon gepast voor een wereldpremiere (al had hij het al gedemonstreerd voor een selekt<br />

gezelschap). Hij maakte er zich geen zorgen over dat het experiment kon mislukken, want indien<br />

de paarden de twee bollen toch los trokken, zou dat een zo geweldige knal geven, dat zelfs<br />

daarom het experiment als geslaagd kon gelden.


En toch was deze von Guericke jurist van opleiding (aan de universiteit van Jena). Hij was<br />

nadien echter matematica en fysica gaan studeren te Leiden.<br />

Later zou de stadsdiplomaat-stadsbestuurder-burgemeester met het stadsbestuur in onmin geraken<br />

om politieke en finaciële redenen. Hij stierf te Hamburg in 1686.<br />

Reactie op Contactblad 22 e jg. <strong>nr</strong>. 6 (december 2002), p.2979, art. 1872: “Een zevendezoon–op-rij,<br />

<strong>Deinze</strong>, anno 1738”.<br />

Het gaat om Carolus Augustinus Fransiscus DE COSTERE, 7 e zoon-op-een-rij van Jacob de<br />

jonghere en van Livina DELBAERE, geboren te <strong>Deinze</strong> OLV-parochie op 29 juni 1738, en in de<br />

OLV-kerk gedoopt op dezelfde dag, 29 juni 1738.<br />

Zijn doopheffers waren Franciscus WYME en Maria Anna Josepha VAN DOORNE.<br />

Maar, het standpunt: “deze namen zeggen ons weinig of niets”, lijkt mij vrij merkwaardig. Voor<br />

wie enigszins met de geschiedenis van onze stad vertrouwd is, klinken deze namen echt “als<br />

klokken”: de peter was stadsontvanger en greffier van de stad, en de meter was de echtgenote van<br />

de hoogbaljuw…<br />

Eigenlijk zou men van alle peters en meters van de 6 voorgaande zonen een lijstje moeten maken.<br />

Meestal treft men daarin dan de grootouders, ooms en tantes van de pasgeborenen aan, soms ook<br />

andere interessante figuren, familieleden en/of vrienden, zowel uit onze eigene stad als uit andere<br />

parochies afkomstig. Aan de hand van het artikel is het dus niet mogelijk te weten te komen of<br />

leden van de families WIEME (of WYEME, WYME) en VAN DOORNE aan de families DE<br />

COSTER en DELBAERE verwant en/of bevriend waren. Die mogelijkheid lijkt echter vrij<br />

gering. Livine DELBAERE haalde destijds het nieuws te <strong>Deinze</strong> na haar geslaagde “staer”-<br />

operatie door de reizende operateur-oogmeester Jan Antoon THIELMAN in 1778 (of 1783), die<br />

verricht werd in de aanwezigheid van Baljuw VAN WONTERGHEM (zie KOK-Jaarboek N°1,<br />

p.54, gebaseerd op Het “Attestatieboek” en Contactblad, 20 e jg. n°4, p. 2939). Zo verwierf Livine<br />

een plaatsje in de geschiedenis van <strong>Deinze</strong>. Helaas vermeldt de eigentijdse bron niet, dat zij<br />

moeder was van 7 zonen-op-een-rij, wat eigenlijk al een even merkwaardige ( of: nog<br />

merkwaardiger) prestatie is als het succesvol ondergaan van een staaroperatie!<br />

De aanwezigheid van baljuw VAN WONTERGHEM bij de staaroperatie wijst waarschijnlijk niet<br />

op het feit, dat zij “bevriend” was met de notabelen van de stad, maar veeleer op de<br />

noodzakelijkheid van een attesterende getuige bij de ingreep.<br />

En nu terug naar de doopheffers van haar 7 e zoon Karel Augustijn Frans in 1738.<br />

1. Zijn peter Frans WIEME stamt uit een voorname Deinse familie (CASSIMAN,<br />

Geschiedenis…., p.64).<br />

Eventjes in alfabetische volgorde de merkwaardigste figuren van die familie opsommen:<br />

Floribert WIEME, gehuwd met Juffrouw VAN HOUTTE, is amman van <strong>Deinze</strong> in 1708<br />

(VANDEN ABEELE, Geschiedenis…, pp. 52-53; jaarboek LVIII, p.349)<br />

Frans WIEME, naamgenoot van de peter, is een vermogend man: hij bezet in 1767 700 £ aan de<br />

Broederschap van de H. Barbara (CASSIMAN, Geschiedenis…, p.65)<br />

Gisleen WIEME, trouwt op 12 december 1700 met Isabella Clara DE VOS, waarbij op de<br />

plechtigheid een bewaard gebleven bruiloftsgedicht voorgedragen wordt door Gillis ROOMAN,<br />

is griffier van de stad (ook van Astene en Petegem) van 1707 tot 1714 (Kontaktblad, Xe jg. N°5,<br />

p.1289). en sterft op 13 september 1714, waarbij Gillis ROOMAN een bewaard gebleven<br />

lijkdicht voordraagt. Van hem zijn talrijke sporen in de rekeningen van onze stad terug te vinden


(zie Leiestam, 7 e jg. N°3 (juni 1999), p.275 en 7 e jg. N°4 (october 1999), p. 284). Zijn weduwe<br />

hertrouwt in 1715 met de peter van onze 7 e zoon-op-een-rij.<br />

Jacob WIEME senior gehuwd met Catharina DE VIJLDER, is greffier van onze stad van 1673<br />

tot 1693 (Jaarboek XLVIII, p.207)<br />

Jacob WIEME junior, priester gewijd in 1702, is een tijdje onderpastoor te Petegem (1709) en<br />

Nevele (1711), waarna hij 20 jaar zieleherder van Landegem is (Jaarboek XLVI, p. 147, Jaarboek<br />

XLVIII, pp. 107, 150 (noot 58) en 207)<br />

Michiel WIEME, in 1681 gehuwd met Livina DE WAEGHENAERE, is in 1682 stadgreffier, in<br />

1685 schout, in 1694 schepen en in 1699 burgemeester van onze stad, naast lid van de St.<br />

Sebastiaans-handbooggilde en van de Broederschap van de Rozenkrans en overlijdt omstreeks<br />

1713 (Jaarboek 2001, pp. 230-231). Merkwaardig genoeg wordt het “bedrijf” verder gezet door<br />

zijn weduwe: zij wordt in 1714 ontvangherigghe van de Markies, betaalt de 10 e (of 15 e ) penning<br />

en koopt op de Markt in 1714 de Herberg Leopold [in 2000: huis Damart] sticht een jaargetijde in<br />

1727 (Jaarboek IV, p.65) en sterft op 21 september 1727 (Leiestam 7 e jg. N°2 (april 1999), p.268.<br />

Rudolf WIEME, priester gewijd in 1725, is een tijdlang onderpastoor te <strong>Deinze</strong> OLV (1732-<br />

1737), coadjutor te Meigem (1737-1743) en wordt dan pastoor van St. Maria Leerne tot zijn dood<br />

in 1752 (Jaarboek XLVIII, pp. 210 en 260-261, jaarboek LVIII, p.399, noot 40),<br />

om te eindigen met de peter van Karel Augustijn Frans DE COSTER,<br />

Frans WIEME (WYEME, WYME), geboren omstreeks 1680, stadsontvanger en “keirel” van<br />

<strong>Deinze</strong> in 1714-1719 (Jaarboek LVIII, p. 396, noten 15-16, Kontaktblad Xe jg. N°6, p.1307,<br />

Leiestam, 7 e jg. N°2 (april 1999), p. 266 en Leiestam 7 e jg. n°4 (october 1999), pp.283-4),<br />

ontvanger van de accijnzen van de stad (1714) (Leiestam 7 e jg. N°4 (october 1999), p.285),<br />

gehuwd op 16 september 1715 met Isabella Clara DE VOS, weduwe van Gisleen WIEME<br />

(Jaarboek LVIII, p.400, noot 49), voorschieter van 125 £ voor de aanschaf van de Deinse<br />

brandspuit (JB IL, pp.22, 24), griffier van <strong>Deinze</strong> (1726) (Jaarboek XXX, p.110), bezitter van het<br />

9 e , 11 e en 16 e achterleen van den Hoorenschen in 1738 (Jaarboek V, p.26) en overleden op 1<br />

februari 1748.<br />

2. Voor zijn meter kan men net hetzelfde doen: de familie VAN DOORNE (DELLA SPINA) is<br />

zeker een van de allervoornaamste Deinse families geweest.<br />

Het zou echt overdreven zijn, aan de hand van de VANDEN ABEELE en van CASSIMAN’s<br />

“Geschiedenissen”, de Jaarboeken en de Contactbladen hier alle biografische elementen aan te<br />

halen van:<br />

Albert VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> op 14 maart 1698, zoon van Frans de jonghe en<br />

Martine JOCHEM, priester, pastoor van Kruishoutem, aldaar overleden op 21 mei 1757.<br />

Albert-Frans VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> op 2 april 1732, zoon van Ferdinand en<br />

Rebecca HOPSOMER, priester, 2 e erfgenaam van het ontzaglijk fortuin van zijn vader in 1765,<br />

weldoener van het weeshuis, overleden te <strong>Deinze</strong> op 13 maart 1785.<br />

Anselm-Benedikt VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> op 3 augustus 1724, zoon van Ferdinand<br />

en Rebecca HOPSOMER, priester, 1 e erfgenaam van het ontzaglijk fortuin van zijn vader in<br />

1765, overleden te <strong>Deinze</strong> op 25 november 1780<br />

Ferdinand VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> OLV op 9 april 1692, zoon van Frans de jonghe<br />

en Joanna Martine JOCHEM, gehuwd op 2 augustus 1716 te <strong>Deinze</strong> St. Martinus met Rebecca<br />

HOPSOMERE (zelf geboren te <strong>Deinze</strong> St. Martinus op 27 october 1698 als dochter van Jan en<br />

van Maria JOCHEM), notabele, schepen en burgemeester van <strong>Deinze</strong> tussen 1737 en 1743,<br />

brouwer en brandewijnstoker, vader van 11 kinderen tussen 1717 en 1741, waaronder 4 pastoors,<br />

aankoper van 4 schilderijen op de veiling van het bezit van onderpastoor SIMOEN in 1743,


overleden te <strong>Deinze</strong> op 23 juli 1765 met nalating van een ontzaglijk fortuin….en een “eeuwig”<br />

jaargetijde van 2000 missen.<br />

Frans de jonghe VAN DOORNE, geboren te Olsene 1657, zoon van Frans, gehuwd <strong>Deinze</strong> St.<br />

Mart. in 1678 met Joanna Martine JOCHEM, (zelf geboren te <strong>Deinze</strong> St. Maarten 1657 als<br />

dochter van Noé), vader van 11 kinderen tussen 1680 en 1701, “keirel”, schepen (vanaf 1698) en<br />

burgemeester van <strong>Deinze</strong> (in 1705-1707, 1713-1728), prachtig woonhuis aan de Leiebrug (tussen<br />

Leie Kaandel en Brielstraat), overleden op 19 januari 1728, beschreven monumentale grafzerk<br />

aan de buitenmuur van het koor van de OLV-kerk<br />

Frans de jongste VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> St. Martinus op 18 september 1687, zoon<br />

van Frans de jonghe en Joanna Martine JOCHEM, heer van Boelare (te Petegem) omstreeks<br />

1710, gehuwd omstreeks 1710 met Livine Theresa VAN LOO (zelf geboren in 1684),<br />

brandewijnstoker (vanaf 1725), vaandrig van de “Burgerwacht”, bezitter van het “Nieuwgoed” te<br />

Petegem in 1726, lid van het college van burgemeester en schepenen (1735), waarbij hij stemt<br />

voor het voorlopig openen van een school te Petegem door Antoon Jozef V(AND)ERVENNE, en<br />

bezitter van talrijke stukken grond en lenen (1738).<br />

Frans Bernard VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> op 27 maart 1734, zoon van Ferdinand en<br />

Rebecca HOPSOMER, priester, 3 e erfgenaam van het ontzaglijk fortuin van zijn vader in 1765,<br />

overleden te <strong>Deinze</strong> op 11 juni 1786.<br />

Geraert VAN DOORNE, burgemeester van Astene in 1726<br />

J. VAN DOORNE, adjoint au maire van Meigem 1808-1816<br />

Jan Baptist Frans VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> op 11 october 1717, zoon van Ferdinand en<br />

Rebecca HOPSOMER, priester, onderpastoor van Vinkt, aldaar overleden in 1746<br />

Jan Frans VAN DOORNE, brouwer te <strong>Deinze</strong> in 1783,<br />

allemaal bekende burgers van onze stad, om het te hebben over de meter van Karel-Augustijn-<br />

Frans, namelijk:<br />

Maria Anna Josepha VAN DOORNE, geboren te <strong>Deinze</strong> St. Maarten op 24 augustus 1682 als<br />

dochter van Frans de jonghe en Joanna Martine JOCHEM (zij is dus een van de oudere zusters<br />

van burgemeester Ferdinand VAN DOORNE) en gehuwd omstreeks 1720 met August Frans<br />

VAN HULLE (zelf geboren omstreeks 1690).<br />

Haar echtgenoot was ook niet de eerste de beste: hij was hoogbaljuw van <strong>Deinze</strong> (tussen 1734 en<br />

1745) (VANDEN ABEELE, Geschiedenis…., p.44), uitbrenger in 1735 van een negatief advies<br />

nopens het verzoek van Antoon Jozef V(AND)ERVENNE om in <strong>Deinze</strong> een school te openen<br />

(Contactblad, 22 e jg. N°6 (december 2002), p.2991), opsteller van het onderzoek naar de<br />

graanvoorraad te <strong>Deinze</strong> in 1741 (Kontaktblad, XIe jg. N°4, pp. 1442-1425) en eigenaar van 1,43<br />

ha. bos te Petegem in 1774 (Jaarboek <strong>KGK</strong> LXVII (2000), p.377, N°37)<br />

De namen (en de voornamen) van de doopheffers van Karel Augustijn Frans DE COSTER<br />

zeggen dus veel, heel veel, en de gebeurtenis is zeker niet onopgemerkt voorbijgegaan aan het<br />

stadsbestuur.<br />

De Vorst is peter. Vandaar de eerste voornaam, die van Keizer Karel VI VON HABSBURG,<br />

Vorst in het verre Wenen. Hij wordt in onze stad vervangen door een bekende notabele, de<br />

stadsgreffier Frans WIEME<br />

De echtgenote van de hoogbaljuw van <strong>Deinze</strong>, Maria Anna Josepha VAN DOORNE, dochter<br />

(en zuster) van de burgemeester, is meter, en zij zorgt er voor, dat de 7 e -zoon-op-een-rij als 2 e en<br />

3 e voornaam meekrijgt, de voornamen van haar man August Frans VAN HULLE …<br />

Als dat geen fortuinlijke boreling is!


René DE CLERCQ<br />

AANDACHT<br />

Wie zijn lidgeld 2003 nog niet betaalde kreeg zijn laatste Contactbladnummer.<br />

U kan uw “achterstand” of vergetelheid nog goedmaken tot uiterlijk 1mei<br />

2003.<br />

Wie dan nog niet in regel is krijgt dus geen volgend nummer van het<br />

Contactblad toegestuurd.<br />

Met onze oprechte dank voor uw begrip.<br />

Voor uw agenda:<br />

Tot 20 april 2003 loopt nog in ons Museum de <strong>KGK</strong>-tentoonstelling “Verleidelijk verjaard” met<br />

onder andere een prachtige reeks foto’s van het industrieel erfgoed in <strong>Deinze</strong> en deelgemeenten,<br />

genomen door Vic Wouters.<br />

Op zaterdag 26 en zondag 27 april 2003 is het “Erfgoedweekend” met als thema: “Op reis”.<br />

Van 4 mei tot 22 juni 2003 loopt in ons museum een tentoonstelling met werk van Paul Van<br />

Gysegem. Deze kunstenaar (°Berlare 1935) werd opgeleid aan de Koninklijke Academie te Gent<br />

en het Hoger Instituut te Antwerpen. Zelf vormde hij als docent aan de Gentse Academie een hele<br />

generatie hedendaagse beeldhouwers.<br />

Zijn beelden zijn nu eens monumentaal en barok, dan weer opvallend sober en meditatief. Soms<br />

verschijnt in de verscheurde materie en het schroot een menselijke figuur. Meestal gaat het om<br />

helden op een keerpunt, net herrezen uit de as of op de rand van het verval. Van Gysegem laaft<br />

zich aan mythische verhalen en niet-westerse culturen. Hij uit ook regelmatig een<br />

maatschappelijk engagement. In de tuin van het museum komt een selectie van zijn grotere<br />

beelden. Binnenin worden de kleinere beelden, schilderkunst en grafisch werk tentoongesteld.<br />

Er staat bij uitgeverij Snoeck-Ducaju een prachtige studie op stapel over “De Berg van<br />

Barmhartigheid in Gent”, geschreven door specialisten: Leen Charles, stadsarchivaris; Guido<br />

Everaert, bouwhistoricus; Marie Christine Laleman, stadsarcheoloog en Daniel Lievois,<br />

historicus.<br />

Het initiatief hiervoor gaat uit van Lions Club Gent, die op 18 oktober 2003 zijn 50-jarig bestaan<br />

viert. De Gentenaars stonden overigens mee aan de wieg van Lions Club <strong>Deinze</strong>, opgericht op 27<br />

mei 1961, met als voorzitter notaris Lucien Agneessens.<br />

De opbrengst van de verkoop wordt integraal geschonken aan VZW Ziekenhuisclowns.<br />

Bestellingen kunnen in voorverkoop gebeuren aan 32,50 euro (nadien 40 euro) op<br />

Rekeningnummer 001-3870291-67 van Lions Club Gent.<br />

Info: telefoon en fax: 09/223 57 29; Epost alain.smetryns@skynet.be

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!