Winkelcentrum Gein - Stadsdeel Zuidoost - Gemeente Amsterdam
Winkelcentrum Gein - Stadsdeel Zuidoost - Gemeente Amsterdam
Winkelcentrum Gein - Stadsdeel Zuidoost - Gemeente Amsterdam
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong>
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
Inhoudsopgave<br />
Bijlagen bij toelichting 3<br />
Index 5<br />
Bijlage 1 Onderzoek winkelcentrum <strong>Gein</strong>, Droogh Trommelen 7<br />
Bijlage 2 Flora en fauna onderzoek 35<br />
Bijlage 3 Bodemonderzoek 47<br />
Bijlage 4 Archeologisch bureau onderzoek 73<br />
2
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
Bijlagen bij toelichting<br />
3
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
4
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
Index<br />
5
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
6
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
Bijlage 1 Onderzoek winkelcentrum <strong>Gein</strong>, Droogh Trommelen<br />
7
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
8
<strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong><br />
Vraag en aanbod<br />
buurtwinkelcentrum ’t <strong>Gein</strong>
<strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong><br />
Opdrachtgever: <strong>Stadsdeel</strong> <strong>Zuidoost</strong><br />
Projectnummer: 651.0307<br />
Datum: 19 juni 2007<br />
Vraag en aanbod<br />
buurtwinkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
Voorstadslaan 254<br />
6542 TG Nijmegen<br />
T 024 - 379 20 83<br />
F 024 - 378 06 53<br />
E info@dtnp.nl<br />
W www.dtnp.nl
Inhoudsopgave<br />
1 Inleiding 1<br />
Bijlage 1 Bewonerspanel 17<br />
2 Aanbodzijde 2<br />
2.1 Aanbodstructuur <strong>Zuidoost</strong> 2<br />
2.2 <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> 4<br />
Bijlage 2 Begrippenlijst 18<br />
Bijlage 3 Literatuurlijst 20<br />
3 Vraagzijde 6<br />
3.1 Aantal inwoners 6<br />
3.2 Leeftijdsopbouw 6<br />
3.3 Huishoudenstypen 7<br />
3.4 Herkomst bevolking 7<br />
3.5 Ontwikkelingen vraagzijde 8<br />
4 Toekomstige situatie 9<br />
4.1 Detailhandelsontwikkelingen 9<br />
4.2 Distributieve mogelijkheden 11<br />
4.3 Branchering en ruimteclaim 13<br />
5 Conclusie 15
1 Inleiding<br />
<strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong> kent een fijnmazige,<br />
planmatig ontwikkelde winkelstructuur, met<br />
een stadsdeelcentrum, wijk- en<br />
buurtwinkelcentra en locaties voor perifere en<br />
grootschalige detailhandel. Het huidige<br />
detailhandelsbeleid van het stadsdeel zet in<br />
op behoud van deze fijnmazige structuur. De<br />
centra Reigersbos en Ganzenpoort zijn<br />
recentelijk vernieuwd. Voor Kraaiennest en<br />
Holendrecht bestaan concrete plannen en<br />
voor het stadsdeelcentrum <strong>Amsterdam</strong>se<br />
Poort zijn plannen deels in uitvoering, deels in<br />
voorbereiding. Op dit moment (2007) vragen<br />
de buurtwinkelcentra Venserpolder en ‘t <strong>Gein</strong><br />
aandacht. Beide centra zijn verouderd en de<br />
indruk bestaat dat het aanbod niet goed<br />
aansluit bij de vraag. Dit rapport gaat in op<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong>.<br />
Doel en onderzoeksvragen<br />
Het huidige doel van het stadsdeel is het<br />
behoud van een fijnmazige structuur, die goed<br />
aansluit bij het (gewenste) koopgedrag van de<br />
inwoners.<br />
In dit onderzoek worden de volgende<br />
onderzoeksvragen beantwoord:<br />
1. Hoe ziet de huidige aanbodstructuur van<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> en omgeving eruit<br />
2. Hoe ziet de huidige vraagstructuur van<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> eruit<br />
3. Welke relevante ontwikkelingen doen zich<br />
voor in vraag en aanbod in<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> en omgeving<br />
4. Hoe ziet de toekomstige potentiële<br />
vraagzijde voor winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
eruit (kwantitatief en kwalitatief), rekening<br />
houdend met genoemde ontwikkelingen<br />
5. Welk aandeel van de koopkracht kan in<br />
de toekomst worden gebonden aan een<br />
geoptimaliseerd winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
6. Welke omvang en branchering is haalbaar<br />
en gewenst om optimaal in te kunnen<br />
spelen op de potentiële vraag<br />
7. Welke acties zijn gewenst om dit te<br />
bereiken<br />
Aanpak<br />
Om deze vragen te beantwoorden<br />
hebben we allereerst de huidige vraag- en<br />
aanbodzijde van winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
onderzocht. Dit is gebeurd door deskresearch,<br />
observatie ter plaatse, een gesprek met de<br />
supermarktondernemer en een<br />
bewonerspanel, waarin de mening van de<br />
inwoners uit de wijk <strong>Gein</strong> is gevraagd. Op<br />
basis van deze uitgebreide inventarisatie,<br />
komen we tot aanbevelingen voor de<br />
toekomstige omvang en branchering voor<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong>.<br />
Leeswijzer<br />
In hoofdstuk 2 gaan we in op het<br />
winkelaanbod in <strong>Zuidoost</strong>. Voor winkelcentrum<br />
‘t <strong>Gein</strong> maken we een uitgebreide analyse van<br />
sterke en zwakke punten. De resultaten van<br />
het bewonerspanel zijn integraal meegewogen<br />
in deze analyse. Een verslag van deze<br />
bijeenkomst is opgenomen in bijlage 1. In<br />
hoofdstuk 3 beschrijven we de vraagzijde van<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong>. We gaan in op de<br />
huidige omvang en samenstelling van de<br />
bevolking en op verwachte ontwikkeling hierin.<br />
Op basis van de analyse komen we in<br />
hoofdstuk 4 tot het haalbare winkelaanbod<br />
voor winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong>. Naast de omvang<br />
gaan we ook in op de gewenste branchering<br />
van het winkelcentrum. We sluiten af met een<br />
concluderend hoofdstuk met actiepunten<br />
(hoofdstuk 5). In bijlagen 2 en 3 zijn een<br />
begrippen- en literatuurlijst opgenomen.<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
1
2 Aanbodzijde<br />
2.1 Aanbodstructuur <strong>Zuidoost</strong><br />
Het stadsdeel <strong>Zuidoost</strong> is planmatig<br />
ontwikkeld. Het winkelaanbod in <strong>Zuidoost</strong><br />
heeft een fijnmazige en hiërarchische<br />
structuur, met een stadsdeelcentrum, 2<br />
wijkwinkelcentra en 4 buurtwinkelcentra.<br />
<strong>Stadsdeel</strong>centrum <strong>Amsterdam</strong>se Poort ligt<br />
nabij station Bijlmer en heeft een omvang van<br />
circa 35.100 m² winkelvloeroppervlak (wvo)*<br />
met zowel dagelijkse als niet-dagelijkse<br />
artikelen. Dit winkelcentrum heeft een relatief<br />
groot aanbod dagelijkse artikelen**. Voor<br />
dagelijkse boodschappen zijn de<br />
supermarkten Albert Heijn, Vomar, Aldi en Lidl<br />
de belangrijkste trekkers. Daarnaast is de<br />
Shopperhal een bijzondere trekker in dit<br />
winkelcentrum. <strong>Amsterdam</strong>se Poort heeft een<br />
langgerekte en enigszins onoverzichtelijke<br />
opzet met doodlopende straten en passages.<br />
* wvo=vvo (zie begrippenlijst), aanbodcijfers centra:<br />
aangeleverd door <strong>Stadsdeel</strong> <strong>Zuidoost</strong>, 2007<br />
** Seinpost Adviesbureau (2003), Detailhandel in<br />
<strong>Zuidoost</strong><br />
In samenhang met de ontwikkelingen in het<br />
ArenA-gebied wordt een plan voor<br />
revitalisering van het winkelcentrum gemaakt.<br />
Wijkwinkelcentrum Reigersbos in<br />
Gaasperdam is recent herontwikkeld en<br />
uitgebreid tot een omvang van circa 7.600 m²<br />
wvo. Er is een compleet en uitgebreid<br />
winkelaanbod voor dagelijkse en semidagelijkse<br />
artikelen. Belangrijkste trekkers zijn<br />
de supermarkten C1000 en Boni. Het<br />
winkelcentrum heeft een langgerekte<br />
structuur, met tweezijdige bewinkeling aan<br />
een voetgangersgebied. Door het<br />
winkelcentrum loopt een fietsroute. Parkeren<br />
gebeurt aan de achterzijde van de winkels.<br />
Het tweede wijkwinkelcentrum in <strong>Zuidoost</strong> is<br />
Kraaiennest en heeft een omvang van circa<br />
4.600 m² wvo. Supermarkt Albert Heijn is de<br />
belangrijkste trekker in het winkelcentrum. In<br />
plaats van het huidige verouderde en slecht<br />
zichtbare winkelcentrum wordt nabij<br />
metrostation Kraaiennest een nieuw<br />
winkelcentrum ontwikkeld met een geplande<br />
omvang van circa 8.500 m².<br />
<strong>Stadsdeel</strong>centrum <strong>Amsterdam</strong>se Poort<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> Reigersbos<br />
Holendrechtplein<br />
2 Droogh Trommelen en Partners
In 2002 is winkelcentrum Ganzenpoort<br />
geopend, ter vervanging van winkelcentrum<br />
Ganzenhoef. Dit buurtwinkelcentrum heeft<br />
een omvang van circa 3.800 m² wvo. Albert<br />
Heijn is de belangrijkste trekker. Het overige<br />
aanbod is uitgebreid, maar enkele branches<br />
ontbreken (bijvoorbeeld slijter, huishoudelijke<br />
artikelen). Het winkelcentrum heeft een<br />
langgerekte structuur, met parkeren voor de<br />
winkels.<br />
Buurtwinkelcentrum Holendrecht heeft een<br />
totale omvang van circa 3.100 m² wvo.<br />
Supermarkt Vomar is de belangrijkste<br />
aanbieder in dit centrum. Het overige aanbod<br />
is incompleet en van beperkte omvang. Er zijn<br />
plannen om een nieuw winkelcentrum van<br />
circa 3.200 m² te ontwikkelen nabij de<br />
Ochtenhof en het metrostation.<br />
De omvang van buurtwinkelcentrum<br />
Venserpolder is met 1.400 m² wvo beperkt.<br />
Het aanbod bestaat uit supermarkt Super de<br />
Boer en enkele overige winkels. Ook is er een<br />
strip met horeca aanwezig. De samenhang<br />
tussen de verschillende delen is beperkt.<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
3
2.2 <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong><br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> ligt centraal in het<br />
verzorgingsgebied, de buurtcombinatie T97*<br />
(<strong>Gein</strong>, zie kaartje pagina 6). Per auto is het<br />
winkelcentrum goed bereikbaar via de<br />
Wageningendreef. Door de ligging direct naast<br />
metrostation <strong>Gein</strong> is ook de bereikbaarheid<br />
met het openbaar vervoer goed te noemen.<br />
Het fietspad dwars door het winkelcentrum<br />
zorgt ook voor een goede bereikbaarheid voor<br />
langzaam verkeer.<br />
De autobezoeker komt vanaf de<br />
Wageningendreef direct uit op de belangrijkste<br />
parkeerlocatie van het winkelcentrum. De<br />
parkeerdruk op dit terrein is hoog, deels door<br />
langparkeerders en deels doordat het terrein<br />
ook gebruikt wordt door bezoekers aan<br />
aangrenzende voorzieningen (sporthal).<br />
Het winkelaanbod in winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
heeft een omvang van circa 1.100 m² wvo.<br />
Belangrijkste aanbieder in het winkelcentrum<br />
is de supermarkt C1000 van ± 680 m² wvo**.<br />
* Gedefinieerd door Dienst O&S <strong>Amsterdam</strong><br />
** Supermarktgids, 2007<br />
4 Droogh Trommelen en Partners
Supermarkt is te klein<br />
Luifels belemmeren zicht op winkels<br />
Gratis parkeren, hoge parkeerdruk<br />
Met deze omvang kan deze supermarkt een<br />
functie als trekker onvoldoende vervullen. Het<br />
overige winkelaanbod is incompleet en<br />
bestaat slechts uit enkele, relatief kleine<br />
winkels in dagelijkse artikelen (bakker, toko,<br />
Primera). Het overige aanbod commerciële<br />
voorzieningen bestaat uit een enkele<br />
(avond)horecagelegenheid en enkele<br />
dienstverleners, zoals apotheek en kapper.<br />
De commerciële ruimten liggen aan twee<br />
zijden van Wisseloord, een straat met een<br />
functie als fietspad. De afstand tussen beide<br />
zijden van deze straat is relatief groot. Deze<br />
afstand in combinatie met de barrièrewerking<br />
van het fietspad zorgt voor een<br />
matige relatie tussen beide winkelstrips. Het<br />
parkeerterrein ligt aan de achterzijde van de<br />
winkels, waardoor er een relatief grote afstand<br />
moet worden overbrugd tussen de ingang van<br />
de winkels en het parkeerterrein.<br />
De uitstraling van het winkelcentrum is matig.<br />
Het investeringsniveau van de meeste<br />
commerciële voorzieningen is laag. Doordat<br />
een deel van het horeca-aanbod alleen ‘s<br />
avonds geopend is, wordt een deel van het<br />
centrum gedomineerd door dichte rolluiken.<br />
De luifels belemmeren het zicht op de winkels.<br />
De inrichting van de openbare ruimte is<br />
gedateerd (bestrating, bloembakken,<br />
meubilair).<br />
Ligging + Centraal in<br />
verzorgingsgebied<br />
Bereikbaarheid + Goed bereikbaar per<br />
auto, metro en fiets<br />
Parkeren +<br />
-<br />
Gratis parkeren op<br />
groot parkeerterrein<br />
Hoge parkeerdruk<br />
Branchering -<br />
-<br />
-<br />
Incompleet dagelijks<br />
aanbod<br />
Kleine winkels<br />
Veel (avond)horeca<br />
Trekkerbeeld - Te kleine supermarkt<br />
Routing/opzet +<br />
+/-<br />
+/-<br />
Overzichtelijke opzet<br />
Afstand tussen<br />
winkelfronten groot<br />
Relatie winkels -<br />
parkeren matig<br />
Uitstraling -<br />
-<br />
-<br />
Investeringsniveau<br />
winkels is laag<br />
Luifels belemmeren<br />
zicht op winkels<br />
Inrichting openbare<br />
ruimte gedateerd<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
5
3 Vraagzijde<br />
3.1 Aantal inwoners<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> ligt centraal in de<br />
duidelijk afgebakende buurtcombinatie T97<br />
(<strong>Gein</strong>). We beschouwen dit als het primaire<br />
verzorgingsgebied van winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong>.<br />
In totaal wonen in dit deel van <strong>Zuidoost</strong> circa<br />
12.000 inwoners*.<br />
<strong>Gein</strong> telt circa 12.000 inwoners<br />
Relatief jonge bevolking in <strong>Gein</strong><br />
3.2 Leeftijdsopbouw<br />
Figuur 1<br />
Leeftijdsopbouw bevolking <strong>Gein</strong> (T97), <strong>Zuidoost</strong> en Nederland<br />
De leeftijdsopbouw in <strong>Gein</strong> wijkt niet veel af<br />
van de opbouw van heel <strong>Zuidoost</strong>. In<br />
vergelijking met de landelijke leeftijdsopbouw<br />
is wel een aantal verschillen te noemen. Zo is<br />
het aandeel jongeren (5-19 jaar) groter in <strong>Gein</strong><br />
dan in heel Nederland (23% in vergelijking<br />
met 18%). Ook het aandeel 20- tot 49-jarigen<br />
is iets groter dan in de rest van Nederland. De<br />
leeftijdscategorie 65 jaar en ouder is in <strong>Gein</strong><br />
minder vertegenwoordigd (7% ten opzichte<br />
van 14% in Nederland).<br />
* Dienst O&S <strong>Amsterdam</strong> (1-1-2007)<br />
Bron: Dienst Onderzoek en Statistiek <strong>Amsterdam</strong> (2007)/CBS (2006); bewerking DTNP<br />
6 Droogh Trommelen en Partners
3.3 Huishoudenstypen<br />
Opvallend in de samenstelling van de typen<br />
huishoudens in <strong>Gein</strong> ten opzichte van<br />
<strong>Zuidoost</strong> is het relatief kleine aandeel<br />
éénpersoonshuishoudens en het relatief grote<br />
aandeel (echt)paren met kinderen.<br />
In <strong>Gein</strong> zijn relatief veel gezinnen met kinderen Woningen in <strong>Gein</strong><br />
Figuur 2 Huishoudenssamenstelling <strong>Gein</strong> (T97), <strong>Zuidoost</strong> en Nederland<br />
In vergelijking met de landelijke verdeling van<br />
huishoudenstypen is vooral het grote aandeel<br />
éénoudergezinnen in <strong>Gein</strong> opvallend (18% ten<br />
opzichte van 6%). Het aandeel<br />
éénpersoonshuishoudens, (echt)paren met<br />
kinderen en meerpersoonshuishoudens<br />
zonder kinderen is in <strong>Gein</strong> relatief klein.<br />
3.4 Herkomst bevolking<br />
Bron: Dienst Onderzoek en Statistiek <strong>Amsterdam</strong> (2007)/CBS (2006); bewerking DTNP<br />
In vergelijking met de rest van Nederland is<br />
het aandeel allochtonen in <strong>Zuidoost</strong> zeer groot<br />
(circa 70% in <strong>Zuidoost</strong> ten opzichte van circa<br />
20% in Nederland). Het grootste deel van de<br />
allochtonen in <strong>Zuidoost</strong> bestaat uit Surinamers<br />
en “overige niet-Westerse allochtonen” (in dit<br />
geval vooral Ghanezen). Ook <strong>Gein</strong> bestaat uit<br />
een gemêleerde bevolking, met een belangrijk<br />
deel Surinamers en Ghanezen. Het totale<br />
aandeel allochtonen in <strong>Gein</strong> is met circa 60%<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
7
kleiner dan in heel <strong>Zuidoost</strong>, maar nog altijd<br />
groter dan gemiddeld in Nederland.<br />
3.5 Ontwikkelingen vraagzijde<br />
Op dit moment (2007) telt de wijk <strong>Gein</strong> circa<br />
12.000 inwoners. Voor de komende decennia<br />
wordt een lichte afname van het aantal<br />
inwoners verwacht. In de gemeentelijke<br />
prognoses (Dienst O&S, 2007) wordt<br />
uitgegaan van circa 11.750 inwoners in 2010<br />
en circa 11.550 in 2015. Voor de komende<br />
jaren wordt een toename van het aandeel<br />
niet-westerse allochtonen verwacht in<br />
Gaasperdam (waar <strong>Gein</strong> onderdeel van<br />
uitmaakt)*. Veel Surinamers en overige nietwesterse<br />
allochtonen verhuizen vanuit de<br />
Bijlmermeer naar Gaasperdam, waar van<br />
oudsher relatief meer laagbouw is. Dit zijn<br />
vooral inwoners die zo een stap omhoog in<br />
hun wooncarrière maken. De invloed hiervan<br />
op de sociaal-economische positie van<br />
Gaasperdam, en <strong>Gein</strong> in het bijzonder, is<br />
moeilijk te voorspellen.<br />
In <strong>Gein</strong> zijn zowel autochtone als allochtone inwoners Geen grote stedelijke vernieuwingsplannen in <strong>Gein</strong><br />
Figuur 3 Herkomst bevolking <strong>Gein</strong> (T97), <strong>Zuidoost</strong> en Nederland<br />
* <strong>Stadsdeel</strong> <strong>Zuidoost</strong> (2006), Kompas stadsdeel<br />
<strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>, Trends en perspectieven<br />
2006-2010<br />
Bron: Dienst Onderzoek en Statistiek <strong>Amsterdam</strong> (2007)/CBS(2006); Bewerking DTNP<br />
8 Droogh Trommelen en Partners
Supermarkt is trekker bij dagelijkse aankopen<br />
Bloemen vaak ook in dagelijks boodschappencentrum<br />
Fig. 4 Ontwikkeling supermarkten naar omvang<br />
4 Toekomstige situatie<br />
4.1 Detailhandelsontwikkelingen<br />
In een buurtwinkelcentrum is boodschappen<br />
doen het belangrijkste bezoekmotief. De<br />
aankoop van voedings- en genotmiddelen en<br />
frequent benodigde non-food (o.a. drogist,<br />
bloemen) staat centraal. Verkrijgbaarheid<br />
(compleet assortiment), gemak (reistijd,<br />
comfort, openingstijden) en bereikbaarheid<br />
spelen een belangrijke rol. Enkele relevante<br />
ontwikkelingen in de detailhandel voor<br />
winkelcentra met een dagelijkse<br />
boodschappenfunctie zijn:<br />
Schaalvergroting in de structuur<br />
Door de toegenomen mobiliteit krijgt de<br />
consument meer mogelijkheden bij het kiezen<br />
van een winkelgebied. Voor kleinschalige<br />
voorzieningen is het steeds moeilijker om aan<br />
de toenemende eisen van de consument te<br />
voldoen. Die verwacht een compleet aanbod<br />
en keuze, of het nu gaat om levensmiddelen,<br />
mode of meubelen. De noodzakelijke massa<br />
(aantal m² wvo) voor een winkelgebied neemt<br />
dan ook toe en daarmee weer het benodigde<br />
aantal consumenten. Op deze wijze vindt<br />
geleidelijk schaalvergroting plaats in de<br />
voorzieningenstructuur. Het gevolg is dat<br />
buurtcentra verdwijnen en binnensteden en<br />
grote wijk- en themacentra opkomen. Dit<br />
proces staat dikwijls op gespannen voet met<br />
de maatschappelijke en beleidsmatige wens<br />
voor winkels in de woonomgeving. Deze<br />
dragen immers bij aan de aantrekkelijkheid<br />
van een woonbuurt en zijn vooral belangrijk<br />
voor niet mobiele inwoners (o.a. ouderen).<br />
Deze groep is echter onvoldoende groot om<br />
een compleet dagelijks winkelaanbod op<br />
buurtniveau in stand te houden.<br />
Schaalvergroting op winkelniveau<br />
Ook op het niveau van de winkel vindt<br />
schaalvergroting plaats (zie figuur 4), waarbij<br />
de omvang per winkel toeneemt en het aantal<br />
supermarkten afneemt. Tegenwoordig heeft<br />
een volwaardige servicesupermarkt al gauw<br />
een minimale omvang van 1.000 m² wvo. Voor<br />
de toekomst moet rekening worden gehouden<br />
met een nog grotere omvang (>1.200 m² wvo).<br />
Supermarkt steeds belangrijker<br />
De kwaliteit en omvang van de supermarkt<br />
zijn sterk bepalend voor de trekkracht van een<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
9
oodschappencentrum. Het aandeel van de<br />
supermarkt in de totale bestedingen is sterk<br />
toegenomen ten koste van speciaalzaken.<br />
Inmiddels hebben supermarkten voor<br />
aankopen in winkels in voedings- en<br />
genotmiddelen circa 80% marktaandeel*.<br />
Het stijgende marktaandeel van supermarkten<br />
zorgt ervoor dat speciaalzaken het moeilijker<br />
krijgen. Tegelijkertijd zorgen supermarkten in<br />
een winkelcentrum voor een grote bezoekersstroom.<br />
Uit onderzoek** blijkt dat ⅓ deel van<br />
de bezoekers aan supermarkten in buurt- en<br />
wijkcentra ook één of meer van de<br />
nabijgelegen speciaalzaken bezoekt. Dit<br />
percentage varieert niet of nauwelijks met de<br />
omvang van de supermarkt. Speciaalzaken<br />
kunnen daarom meer bezoekers verwachten<br />
indien zij nabij een sterk supermarktaanbod<br />
gelegen zijn.<br />
Consumentengedrag in beweging<br />
Het consumentengedrag in Nederland is in<br />
beweging door de gestage groei van het<br />
aantal inwoners van buitenlandse afkomst.<br />
* HBD (2006), Bestedingen en marktaandelen 2005<br />
** G.F.B. Stinstra/DTNP (2005), Compleet anders!<br />
Deze bevolkingsgroep bestaat vooral uit<br />
Turken, Marokkanen, Surinamers en<br />
Antillianen. Hun consumentengedrag wijkt op<br />
onderdelen af van het traditionele<br />
Nederlandse patroon. Meer en meer<br />
ontdekken winkelbedrijven het markpotentieel<br />
van de allochtone bevolkingsgroepen en<br />
proberen zij hun assortiment af te stemmen<br />
op de specifieke vraag. De noodzaak van een<br />
goede afstemming van het winkelaanbod is<br />
met name groot in de steden waar allochtonen<br />
een belangrijk aandeel in de bevolking van het<br />
verzorgingsgebied innemen. Uit onderzoek*<br />
blijkt dat autochtone huishoudens relatief<br />
meer geld besteden aan de branches levensmiddelen,<br />
persoonlijke verzorging en huis, tuin<br />
en dier. Surinamers (in <strong>Gein</strong> sterk<br />
vertegenwoordigd) besteden gemiddeld meer<br />
aan audiovisuele en huishoudelijke<br />
apparatuur, mode en accessoires en<br />
juweliersartikelen. Andere bestedingen wijken<br />
niet wezenlijk af. Etnische winkels en de markt<br />
zijn voor allochtonen belangrijke<br />
aankoopplaatsen als het gaat om de<br />
dagelijkse boodschappen, maar de<br />
Nederlandse supermarkt is de belangrijkste<br />
* F. Wokke (2006), Kleurrijk winkelen<br />
aankoopplaats voor levensmiddelen*. Net als<br />
autochtone inwoners hebben allochtonen<br />
steeds meer behoefte aan het gemak van een<br />
servicesupermarkt waar ze een groot deel van<br />
de boodschappen kunnen doen.<br />
Supermarkten spelen hierop in door een<br />
speciaal ‘exoten-assortiment’ aan te bieden of<br />
een ‘halalcorner’ in te richten. Dit assortiment<br />
is ook interessant voor de autochtone<br />
consument. Vooral voor de middenklasse<br />
(allochtoon en autochtoon) is een<br />
servicesupermarkt met een volledig aanbod<br />
en ruime openingstijden belangrijk, aangezien<br />
deze middenklasse druk is met het<br />
combineren van een carrière, kinderen en een<br />
sociaal leven. Ook het traditionele<br />
Nederlandse consumptiepatroon is aan<br />
verandering onderhevig. Door verre reizen en<br />
kookprogramma’s op televisie komen mensen<br />
steeds vaker in contact met exotische<br />
producten en buitenlandse gerechten<br />
waardoor het bestedingspatroon wordt<br />
beïnvloed. Er is steeds minder sprake van<br />
specifiek ‘allochtoon’ koopgedrag.<br />
* HBD (1998), Koop- en bestedingsgedrag<br />
allochtone consumenten in Nederland<br />
10 Droogh Trommelen en Partners
Supermarkt ook voor allochtonen belangrijk<br />
Shopperhal (A’damse Poort): exotische winkels<br />
Etnische speciaalzaak is aanvulling op supermarkt<br />
4.2 Distributieve mogelijkheden<br />
In een buurtwinkelcentrum gericht op<br />
dagelijkse boodschappen wordt de basis voor<br />
winkelvoorzieningen bepaald door het aanbod<br />
winkels in voedings- en genotmiddelen. De<br />
supermarkt heeft bij het doen van dagelijkse<br />
boodschappen een marktaandeel van circa<br />
80% en fungeert daarmee als trekker in het<br />
winkelcentrum. Alleen als er een goede<br />
supermarkt aanwezig is, krijgen andere<br />
winkels met dagelijks aanbod potentie (zoals<br />
versspeciaalzaken, drogist). Indien ook dit<br />
aanbod haalbaar is, ontstaan kansen voor<br />
overige artikelen (zoals huishoudelijke<br />
artikelen, textiel). Bij het bepalen van het<br />
haalbare aanbod aan winkels in <strong>Gein</strong>, kan<br />
uitgegaan worden van deze ‘stapeling’ met de<br />
supermarkt (en verswinkels) als basis. Zonder<br />
deze basis vervallen de kansen voor de<br />
meeste overige winkels. De draagvlakanalyse<br />
voor winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> begint dan ook met<br />
een analyse van het haalbare aanbod voor<br />
winkels in voedings- en genotmiddelen.<br />
De distributieve mogelijkheden voor het<br />
aanbod winkels in voedings- en genotmiddelen<br />
berekenen we aan de hand van de<br />
volgende variabelen:<br />
• omvang verzorgingsgebied (aantal<br />
inwoners);<br />
• gemiddelde toonbankbestedingen;<br />
• haalbare koopkrachtbinding en<br />
-toevloeiing;<br />
• gemiddelde vloerproductiviteit (omzet per<br />
m² wvo).<br />
Verzorgingsgebied<br />
Het primaire verzorgingsgebied van het<br />
winkelaanbod in <strong>Gein</strong> wordt gevormd door de<br />
inwoners van de buurtcombinatie T97 (<strong>Gein</strong>).<br />
Voor 2010 wordt het inwonertal ingeschat op<br />
circa 11.750. Daarna zal het aantal inwoners<br />
nog licht dalen. Deze beperkte daling zal<br />
naar verwachting weinig invloed hebben op de<br />
distributieve mogelijkheden na 2010.<br />
Toonbankbestedingen<br />
In veel berekeningen wordt uitgegaan van<br />
bestedingen die consumenten doen in een<br />
bepaalde branche (voedings- en genotmiddelen,<br />
duurzame en overige goederen).<br />
Wij kiezen voor het rekenen met winkels als<br />
eenheden, omdat het uiteindelijk gaat om<br />
uitbreidingen in winkelmeters. In onze<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
11
methodiek worden de non-foodaankopen in<br />
supermarkten opgeteld bij de bestedingen in<br />
winkels in voedings- en genotmiddelen. Op<br />
deze wijze kunnen de toonbankbestedingen<br />
die terecht komen in winkels in voedings- en<br />
genotmiddelen in Nederland worden bepaald<br />
op € 1.973,- per hoofd per jaar*.<br />
Het gemiddeld besteedbaar inkomen per<br />
inwoner van <strong>Gein</strong> ligt ± 7% lager dan het<br />
Nederlandse gemiddelde**. Het is moeilijk in<br />
te schatten hoe het inkomensniveau in <strong>Gein</strong><br />
zich gaat ontwikkelen ten opzichte van het<br />
Nederlands gemiddelde. Over het algemeen<br />
gaan dergelijke wijzigingen langzaam. In onze<br />
berekeningen voor 2010 gaan we daarom uit<br />
van de huidige cijfers. Omdat het gemiddeld<br />
besteedbaar inkomen in <strong>Gein</strong> afwijkt van het<br />
Nederlands gemiddelde, is het gewenst de<br />
landelijke bestedingscijfers aan te passen.<br />
Voor toonbankbestedingen in voedings- en<br />
genotmiddelen is het gebruikelijk het<br />
bestedingscijfer aan te passen met een<br />
correctie van ¼ van het percentage dat het<br />
inkomen lager of hoger is dan het Nederlands<br />
* HBD (2006) Bestedingen en Marktaandelen 2005<br />
** CBS (2007), Statline databank<br />
gemiddelde*. Voor <strong>Gein</strong> gaan we daarom uit<br />
van een toonbankbesteding in winkels in<br />
voedings- en genotmiddelen van € 1.941,-<br />
(€ 1.973 - (¼ x 7% x € 1.973)).<br />
Koopkrachtbinding en -toevloeiing<br />
Niet alle bestedingen van inwoners uit het<br />
primaire verzorgingsgebied komen terecht in<br />
het eigen winkelapparaat. Het aandeel (%)<br />
van de totale bestedingen van inwoners uit<br />
<strong>Gein</strong> dat wordt gedaan in winkelcentrum<br />
‘t <strong>Gein</strong> is de koopkrachtbinding. Uit een<br />
analyse van het huidige marktaandeel van de<br />
supermarkt kunnen we constateren dat de<br />
huidige koopkrachtbinding aan het winkelcentrum<br />
laag is. Een verklaring hiervoor is dat<br />
de omvang en diversiteit van het aanbod in<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> beperkt is en het<br />
aanbod in de omgeving (onder meer Reigersbos)<br />
sterker is. In een wijk van circa 12.000<br />
inwoners is het mogelijk een buurtwinkelcentrum<br />
met een compleet aanbod en<br />
eigentijdse omvang te behouden. Op basis<br />
van algemene kengetallen en ervaringscijfers<br />
schatten wij in deze situatie de haalbare<br />
* o.a. Bolt (2003), Winkelvoorzieningen op Waarde<br />
geschat<br />
koopkrachtbinding voor een compleet<br />
buurtwinkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> in op 40 à 50%.<br />
Naast inkomsten uit het eigen<br />
verzorgingsgebied komt een deel van de<br />
omzet van buiten dit gebied. Dit aandeel<br />
binnen de totale omzet noemen we de<br />
koopkrachttoevloeiing. Vanwege de<br />
geïsoleerde ligging van de wijk <strong>Gein</strong> en de<br />
beperkte omvang van het buurtwinkelcentrum<br />
in verhouding tot omliggende centra (met<br />
name Reigersbos), verwachten wij dat de<br />
toevloeiing relatief laag is. Voor de toekomst<br />
gaan we uit van een gemiddelde toevloeiing in<br />
een buurtwinkelcentrum van 10%.<br />
Vloerproductiviteit<br />
De gemiddelde omzet per m² winkelvloeroppervlak<br />
(wvo) (vloerproductiviteit) kan als<br />
maat worden gezien voor het economisch<br />
functioneren. De noodzakelijke omzet per m²<br />
varieert per regio, type winkelgebied, branche<br />
en winkelformule. In Nederland ligt de<br />
gemiddelde omzet per m² wvo in winkels in<br />
voedings- en genotmiddelen rond de € 7.100,-<br />
(HBD, 2006). In de Randstad moet rekening<br />
worden gehouden met gemiddeld hogere<br />
huisvestingslasten, waardoor de noodzakelijke<br />
12 Droogh Trommelen en Partners
Eigentijdse supermarkt van tenminste 1.000 m² wvo<br />
Daarnaast ruimte voor enkele versspeciaalzaken<br />
Overig aanbod deels richten op allochtone bevolking<br />
omzet per m² hoger is. Wij gaan in deze<br />
situatie uit van een benodigde vloerproductiviteit<br />
van € 8.000,-.<br />
Haalbaar aanbod voedings- en genotmiddelen<br />
Door inwoners (11.750), toonbankbestedingen<br />
(€ 1.941) en binding (40 à 50%) met elkaar te<br />
vermenigvuldigen, wordt duidelijk welk bedrag<br />
bestedingen in het winkelcentrum terecht komt<br />
(€ 9,1 à 11,4 mln). Omdat 10% van de omzet<br />
van buiten het verzorgingsgebied komt, vormt<br />
dit bedrag 90% van de totale omzet. De totale<br />
omzet (100%) is zo te berekenen op € 10,1 à<br />
12,7 miljoen. Door dit bedrag te delen door de<br />
benodigde omzet per m² (€ 8.000), wordt het<br />
haalbare winkelvloeroppervlak winkels in<br />
voedings- en genotmiddelen duidelijk: 1.250 à<br />
1.600 m² (zie tabel 1).<br />
Dit betekent dat in <strong>Gein</strong> mogelijkheden zijn<br />
voor een winkelcentrum met een eigentijdse<br />
supermarkt (± 1.200 m² wvo) aangevuld met<br />
enkele versspeciaalzaken (zoals bakker,<br />
slager, toko). In de volgende paragraaf gaan<br />
we in op de branchering en ruimtebehoefte<br />
van buurtwinkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong>, uitgaande<br />
van dit foodaanbod als basis.<br />
Tabel 1 Haalbaar aanbod in winkels in<br />
voedings- en genotmiddelen in <strong>Gein</strong> 2010<br />
Verzorgingsgebied 11.750<br />
Toonbankbestedingen € 1.941<br />
Koopkrachtbinding 40-50%<br />
Gebonden bestedingen € 9,1-11,4 mln<br />
Koopkrachttoevloeiing 10%<br />
Totale bestedingen € 10,1-12,7 mln<br />
Gem. omzet per m² wvo € 8.000<br />
Haalbaar aanbod wvo 1.250-1.600 m²<br />
4.3 Branchering en ruimteclaim<br />
Haalbare branchering<br />
In een winkelcentrum gericht op de dagelijkse<br />
boodschappen is de aanwezigheid van een<br />
eigentijdse supermarkt cruciaal. Een<br />
supermarkt met een omvang die groot genoeg<br />
is om te voldoen aan de eisen van de<br />
moderne consument (compleet assortiment,<br />
veel keuze, ruime gangpaden, etc.) fungeert<br />
als publiekstrekker voor het winkelcentrum.<br />
Deze winkel zorgt voor een gegarandeerde<br />
dagelijkse stroom van bezoekers, waar<br />
overige winkels in het winkelcentrum van<br />
kunnen profiteren. Een buurtwinkelcentrum<br />
met een eigentijdse supermarkt als trekker<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
13
heeft een totaal winkeloppervlak van 2.500 à<br />
3.000 m², inclusief horeca en dienstverlening.<br />
In <strong>Gein</strong> zijn voldoende distributieve<br />
mogelijkheden voor een eigentijdse<br />
supermarkt. Een supermarkt in een<br />
prijsvriendelijk marktsegment en met een<br />
gevarieerd, deels exotisch assortiment, is<br />
zowel voor autochtone als allochtone<br />
consumenten een belangrijke aankoopplaats.<br />
Met deze supermarkt als basis is daarnaast<br />
ruimte voor enkele winkels voor dagelijkse<br />
boodschappen en een aantal<br />
horecavestigingen en dienstverlenende<br />
instanties (zoals apotheek en kapper). Ook<br />
voor deze branches geldt dat het koopgedrag<br />
van allochtone consumenten steeds meer lijkt<br />
op dat van autochtone consumenten (onder<br />
andere verswinkels, drogist). De supermarkt<br />
en het overige basisaanbod voor dagelijkse<br />
aankopen kan in winkelcentrum <strong>Gein</strong> mogelijk<br />
worden aangevuld met enkele winkels, die<br />
gericht zijn op de specifieke kenmerken van<br />
de inwoners in <strong>Gein</strong>.<br />
Tabel 2 Indicatie haalbare omvang en<br />
branchering winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
Branche<br />
WVO<br />
Supermarkt 1.200<br />
Versspeciaalzaken (bijv. 100-300<br />
bakker, slager, toko)<br />
Slijter 100-150<br />
Tabak/lectuur/schrijfwaren 100-150<br />
Drogist 200-300<br />
Overige winkels<br />
400-500<br />
(bijv. bloemen, optiek)<br />
Horeca (bijv. snackbar), 400<br />
diensten (bijv. kapper,<br />
apotheek)<br />
TOTAAL 2.500-3.000<br />
Ruimtebehoefte<br />
Een compleet buurtwinkelcentrum in <strong>Gein</strong><br />
heeft een omvang van 2.500 à 3.000 m² wvo.<br />
Dit komt neer op een ruimtebehoefte voor<br />
commerciële voorzieningen van circa 3.300 à<br />
4.000 m² brutovloeroppervlak (bvo)*.<br />
Naast ruimte voor het commerciële<br />
programma (winkels, horeca, diensten) moet<br />
ook rekening worden gehouden met<br />
voldoende ruimte voor parkeren. Om de<br />
ruimteclaim voor parkeren te berekenen<br />
maken we gebruik van landelijke kengetallen.<br />
Voor buurt- en wijkwinkelcentra is een<br />
parkeernorm van 2,5 à 4 plaatsen per 100 m²<br />
bvo* gebruikelijk. Voor supermarkten wordt<br />
vaak een parkeernorm van 5 à 6 plaatsen per<br />
100 m² bvo gehanteerd. In winkelcentrum<br />
‘t <strong>Gein</strong> vormt de supermarkt een groot deel<br />
van het totale winkeloppervlak.<br />
Wij gaan in deze situatie uit van een<br />
parkeernorm voor het winkelcentrum van 4<br />
parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Dit komt<br />
neer op een totaal aan benodigde plaatsen<br />
van 130 à 160. De ruimtebehoefte voor een<br />
parkeerplaats is circa 25 m² (inclusief<br />
ontsluiting). Voor winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> kan<br />
de ruimteclaim voor parkeren daarmee<br />
worden berekend op 3.250 à 4.000 m².<br />
De branchering en bijbehorende omvang voor<br />
buurtwinkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> is weergegeven in<br />
tabel 2.<br />
* bvo = totale ruimte van een winkel bestaande uit<br />
winkelvloeroppervlak inclusief niet voor consumenten<br />
toegankelijke ruimte (opslag, kantine, etc.). We gaan<br />
hier uit van een verhouding 100% wvo = 75% bvo<br />
* CROW (2004), ASVV 2004<br />
14 Droogh Trommelen en Partners
Winkelaanbod in <strong>Gein</strong> is van beperkte omvang<br />
Reigersbos met compleet aanbod op korte afstand<br />
Uitbreiding supermarkt noodzakelijk<br />
5 Conclusie<br />
Het huidige doel van het stadsdeel is het<br />
behoud van een fijnmazige winkelstructuur,<br />
die goed aansluit bij het (gewenste)<br />
koopgedrag van de inwoners. Buurtwinkelcentrum<br />
‘t <strong>Gein</strong> is verouderd en de indruk<br />
bestaat dat het aanbod niet goed aansluit bij<br />
de vraag. In dit onderzoek hebben we de<br />
vraag- en aanbodzijde van winkelcentrum ‘t<br />
<strong>Gein</strong> onderzocht. Dit is gebeurd door<br />
deskresearch, observatie ter plaatse, een<br />
gesprek met de supermarktondernemer en<br />
een bewonerspanel, waarin de mening van de<br />
inwoners uit de wijk <strong>Gein</strong> is gevraagd. Op<br />
basis van de input uit deze inventarisatie en<br />
onderzoek naar de economische haalbaarheid<br />
komen we tot aanbevelingen voor de<br />
toekomstige omvang en branchering voor<br />
winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong>.<br />
1 Huidige aanbodstructuur<br />
Het winkelaanbod in <strong>Zuidoost</strong> bestaat uit een<br />
stadsdeelcentrum, 2 wijkwinkelcentra en 4<br />
buurtwinkelcentra. Buurtwinkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
is centraal gelegen in de wijk <strong>Gein</strong>. Het<br />
winkelaanbod in winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> is van<br />
beperkte omvang. De supermarkt is te klein<br />
om de functie van trekker goed te kunnen<br />
vervullen. Ook het overige dagelijkse aanbod<br />
is klein en incompleet. Het winkelcentrum<br />
heeft een verouderde uitstraling.<br />
2 Huidige vraagstructuur<br />
Het verzorgingsgebied van winkelcentrum ‘t<br />
<strong>Gein</strong> wordt gevormd door de inwoners uit de<br />
wijk <strong>Gein</strong> (circa 12.000). In deze wijk wonen<br />
relatief veel jongeren (< 20 jaar) en relatief<br />
weinig ouderen (65 jaar en ouder). Het<br />
aandeel alleenstaanden is klein. Ten opzichte<br />
van het Nederlands gemiddelde wonen in<br />
<strong>Gein</strong> relatief veel éénoudergezinnen. Dit geldt<br />
overigens voor het hele stadsdeel <strong>Zuidoost</strong>.<br />
Circa 60% van de inwoners is van allochtone<br />
afkomst (vooral Surinamers en Ghanezen).<br />
3 Relevante ontwikkelingen<br />
Er zijn de komende jaren geen grote stedelijke<br />
vernieuwingsoperaties in dit gebied gepland,<br />
waardoor geen grote wijzigingen in de<br />
samenstelling van de bevolking te verwachten<br />
zijn. Ook in de aanbodstructuur in de<br />
omgeving zijn geen grote ingrepen gepland.<br />
Het Holendrechtplein heeft geen wezenlijke<br />
invloed op <strong>Gein</strong>.<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
15
4 Toekomstige vraagzijde<br />
In de toekomst kan worden uitgegaan van<br />
circa 11.750 inwoners in 2010 en circa 11.550<br />
in 2015. De bevolkingssamenstelling zal naar<br />
verwachting niet substantieel wijzigen.<br />
5 Marktaandeel winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
Uitgaande van een opgewaardeerd en<br />
compleet buurtwinkelcentrum en rekening<br />
houdend met concurrerend aanbod, schatten<br />
wij de koopkrachtbinding (marktaandeel) voor<br />
winkels in voedings- en genotmiddelen in op<br />
40 à 50%. Daarnaast mag ± 10% toevloeiing<br />
van omzet van buiten <strong>Gein</strong> verwacht worden.<br />
6 Omvang en branchering<br />
Het is mogelijk in <strong>Gein</strong> een compleet en<br />
eigentijds buurtwinkelcentrum te realiseren<br />
bestaande uit een supermarkt met een<br />
toekomstgerichte omvang, aangevuld met<br />
enig overig dagelijks aanbod. Voor het totale<br />
winkelcentrum moet gedacht worden aan een<br />
omvang van 2.500 à 3.000 m² wvo (tabel 2).<br />
7 Benodigde acties<br />
Om optimaal in te kunnen spelen op de<br />
potentiële vraag is het gewenst het huidige<br />
winkelcentrum te versterken. Wij bevelen de<br />
volgende acties aan:<br />
• Uitbreiden supermarkt tot ± 1.200 m² wvo,<br />
zodat deze winkel als trekker voor het<br />
winkelcentrum kan fungeren;<br />
• Ruimte bieden voor enig overig dagelijks<br />
aanbod zo dicht mogelijk bij de ingang<br />
van de supermarkt, behoud van een<br />
compacte opzet van het winkelcentrum;<br />
• Zorgen voor voldoende parkeerplaatsen<br />
voor bezoekers aan het winkelcentrum, bij<br />
voorkeur zo dicht mogelijk bij de ingangen<br />
van de winkels;<br />
• Verbeteren van de uitstraling en<br />
zichtbaarheid van de winkels (is nu matig<br />
door aanwezige luifels);<br />
• Moderniseren van de inrichting van de<br />
openbare ruimte (bestrating, meubilair,<br />
verlichting).<br />
Deze acties dienen in samenhang te worden<br />
uitgevoerd. In een ruimtelijk-functioneel plan<br />
voor het winkelcentrum kan een optimale<br />
ruimtelijke opzet met courante winkelunits en<br />
goede parkeergelegenheid worden uitgewerkt.<br />
De gewenste versterking zal binnen de<br />
huidige contouren van het winkelcentrum niet<br />
kunnen worden gerealiseerd. De kleine units,<br />
de opgangen van de woningen, de luifels voor<br />
de winkels en het verspreide eigendom<br />
vormen knelpunten bij de uitbreiding van het<br />
bestaande vastgoed. Aansluitend aan het<br />
bestaande vastgoed is naar verwachting wel<br />
voldoende ruimte voor uitbreiding van het<br />
winkelcentrum. Bij voorkeur wordt bij<br />
herontwikkeling van het winkelcentrum een<br />
betere relatie gelegd met het parkeerterrein.<br />
De functioneel-ruimtelijke opzet en daarmee<br />
het vestigingsklimaat voor winkels en<br />
daarmee weer het toekomstige aanbod van<br />
het winkelcentrum hangt af van de mate<br />
waarin het stadsdeel en overige<br />
belanghebbende partijen bereid zijn ruimte te<br />
maken voor substantiële herontwikkeling van<br />
het winkelcentrum.<br />
16 Droogh Trommelen en Partners
Bijlage 1<br />
Bewonerspanel<br />
Op 8 mei 2007 is er een paneldiscussie<br />
gevoerd met 16 bewoners van <strong>Gein</strong>. Voor veel<br />
bewoners is winkelcentrum Reigersbos de<br />
belangrijkste aankoopplaats. De meeste<br />
bewoners geven aan winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong><br />
wel te bezoeken, maar dan alleen voor een<br />
kleine of vergeten boodschap. Reden voor dit<br />
koopgedrag is het grote aantal zwakke punten<br />
van winkelcentrum ’t <strong>Gein</strong> en het sterke<br />
aanbod in het nabijgelegen Reigersbos.<br />
Als zwakke punten (en redenen om het<br />
winkelcentrum niet te bezoeken) worden<br />
genoemd:<br />
• Supermarkt te klein (beperkt assortiment);<br />
• Aantal winkels is te beperkt/diverse<br />
branches ontbreken (bijvoorbeeld<br />
verszaken, drogist), winkelaanbod wordt<br />
steeds kleiner<br />
• Te veel avondhoreca (is overdag vaak<br />
gesloten, geen meerwaarde voor<br />
winkelcentrum)<br />
• Buurtcentrum wordt matig benut (is<br />
overdag vaak dicht, heeft een gesloten,<br />
ongezellige uitstraling)<br />
• Uitstraling is slecht/verloederd (inrichting<br />
winkels, onderhoud panden, inrichting<br />
openbare ruimte)<br />
• Hangjongeren zorgen voor groot gevoel<br />
van onveiligheid<br />
• Luifels zorgen voor slechte uitstraling en<br />
onveilige situaties: ze zijn donker en vies<br />
• Parkeerterrein staat vaak vol met<br />
langparkeerders, die met de metro de<br />
stad ingaan<br />
De volgende punten vinden bewoners sterk<br />
aan winkelcentrum ’t <strong>Gein</strong>:<br />
• Aanwezigheid buurtcentrum<br />
• Goede bereikbaarheid (fiets, metro)<br />
• Goede en betrokken supermarktondernemer<br />
• Aanwezigheid consumenten (onder meer<br />
door verzorgingshuis naast<br />
winkelcentrum)<br />
De volgende verbeterpunten of acties zijn<br />
door de bewoners naar voren gebracht:<br />
• Uitstraling en veiligheid in het<br />
winkelcentrum verbeteren, door meer licht<br />
(luifels weg), herinrichting van de<br />
openbare ruimte (nieuwe bestrating) en<br />
opknappen van de panden<br />
• Diversiteit aan winkels vergroten<br />
(uitbreiden supermarkt, meer winkels<br />
toevoegen in plaats van horeca en<br />
overige niet-winkelvoorzieningen)<br />
• Parkeerterrein vrijmaken voor<br />
winkelbezoekers door langparkeerders te<br />
verwijzen naar ander parkeerterrein bij<br />
metrostation<br />
• <strong>Winkelcentrum</strong> op de kaart zetten door<br />
gezamenlijke promotie, activiteiten<br />
Algemene conclusie is dat als er niet snel<br />
actie wordt ondernomen, het winkelcentrum<br />
verder zal verloederen en de supermarkt als<br />
belangrijkste trekker in het winkelcentrum<br />
waarschijnlijk zal verdwijnen.<br />
Overigens vragen de bewoners zich af wat de<br />
status van deze bijeenkomst is en hoe deze<br />
avond en dit onderzoek zich verhoudt tot<br />
eerdere onderzoeken en plannen. Ze geven<br />
aan al vaker hun mening te hebben gegeven<br />
over het winkelcentrum en vragen zich af<br />
waarom daar tot op heden niets mee is<br />
gedaan. Ook vragen ze zich af waarom de<br />
supermarkt nog niet is uitgebreid, terwijl het<br />
Stedebouwkundig Programma Van Eisen al in<br />
2005 door de raad is vastgesteld.<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
17
Bijlage 2 Begrippenlijst<br />
Branche<br />
Een groep van bedrijven die wordt<br />
gekenmerkt door één bepaalde (dominante)<br />
assortimentsgroep of door een veel<br />
voorkomende combinatie van<br />
assortimentsgroepen (bijv. warenhuizen).<br />
Winkels zijn onder te verdelen in winkels in<br />
voedings- en genotmiddelen (VGM) en<br />
winkels in duurzame en overige goederen<br />
(DOG). De sector voedings- en<br />
genotmiddelen bestaat uit de supermarkten<br />
en versspeciaalzaken. De sector duurzame en<br />
overige goederen is opgebouwd uit artikelen<br />
in de branchegroepen frequent benodigde<br />
non-food (o.a. drogisterij, huishoudelijke<br />
artikelen), modisch recreatief (o.a. kleding,<br />
lederwaren), overig recreatief (o.a. boeken,<br />
juwelier, warenhuis) en overige detailhandel<br />
(o.a. tweedehands).<br />
Brutovloeroppervlak (bvo)<br />
Totale ruimte van een winkel bestaande uit<br />
winkelvloeroppervlak inclusief niet voor<br />
consumenten toegankelijke ruimten (opslag,<br />
kantine, etc.). Globaal gaan we uit van een<br />
verhouding 100% wvo = 70 à 80% bvo,<br />
afhankelijk van de branche.<br />
Detailhandel<br />
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden,<br />
waaronder begrepen de uitstalling ten<br />
verkoop, het verkopen en/of leveren van<br />
goederen aan personen die die goederen<br />
kopen voor gebruik, verbruik of aanwending<br />
anders dan in de uitoefening van een<br />
beroeps- of bedrijfsactiviteit alsmede anders<br />
dan voor verbruik ter plaatse.<br />
Dienstverlening<br />
Een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een<br />
dienstverlenende of verzorgende taak met<br />
een publieksaantrekkende functie (bijv.<br />
wasserette, kapsalon, schoenmaker,<br />
autorijschool, videotheek, reisbureau,<br />
postagentschap alsmede naar aard en<br />
uitstraling overeenkomstige bedrijven).<br />
Grootschalige detailhandelsvestiging (GDV)<br />
Vestiging van detailhandel op een locatie<br />
buiten de bestaande winkelgebieden waar<br />
ruimte is gereserveerd voor dergelijke<br />
grootschalige detailhandel (minimaal 1.000<br />
m² winkelvloeroppervlak per vestiging) waarbij<br />
de branchebeperkingen van de perifere<br />
detailhandelsvestiging (PDV) niet of niet<br />
volledig gelden.<br />
Horeca<br />
Een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of<br />
etenswaren voor gebruik ter plaatse worden<br />
verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies<br />
wordt verstrekt.<br />
Koopkrachtbinding<br />
Niet alle bestedingen van de inwoners van<br />
een verzorgingsgebied komen terecht in het<br />
eigen winkelapparaat. Het aandeel (%) van de<br />
totale bestedingen van inwoners dat wordt<br />
gedaan in het winkelapparaat in het eigen<br />
verzorgingsgebied, noemen we de<br />
koopkrachtbinding.<br />
Koopkrachttoevloeiing<br />
Naast de inkomsten uit het eigen<br />
verzorgingsgebied komt een deel van de<br />
omzet van buiten het verzorgingsgebied. Dit<br />
aandeel binnen de totale omzet noemen we<br />
de koopkrachttoevloeiing of het aandeel<br />
vreemde koopkracht.<br />
18 Droogh Trommelen en Partners
Maatschappelijke voorzieningen<br />
Educatieve, sociaal-medisch, sociaal-culturele<br />
en levensbeschouwelijke voorzieningen.<br />
Voorzieningen ten behoeve van sport en<br />
sportieve recreatie en voorzieningen ten<br />
behoeve van openbare dienstverlening, als<br />
ook ondergeschikte detailhandel en horeca<br />
ten dienste van deze voorzieningen.<br />
Perifere detailhandel<br />
Detailhandel gevestigd buiten de reguliere<br />
winkelconcentraties, maar binnen bestaand of<br />
te ontwikkelen stedelijk gebied (bijv. op een<br />
bedrijventerrein).<br />
Perifere detailhandelsvestiging (PDV)<br />
In het beleid voor perifere<br />
detailhandelsvestigingen (PDV-beleid) is tot<br />
op heden een uitzondering gemaakt voor de<br />
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke<br />
stoffen en detailhandel in ABC-goederen<br />
(auto’s, boten en caravans), tuincentra,<br />
bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keuken<br />
en sanitair alsmede woninginrichting<br />
waaronder meubels. Deze volumineuze<br />
detailhandel heeft vanwege omvang en aard<br />
van de gevoerde artikelen een groot<br />
oppervlak nodig voor de uitstalling en kunnen<br />
daarom niet binnen de aangewezen winkelcon<br />
centratiegebieden gevestigd worden. Deze<br />
branches worden wel PDV-branches<br />
genoemd.<br />
Toonbankbesteding<br />
Consumentenbestedingen in winkels. Hiertoe<br />
behoren dus niet de bestedingen aan<br />
aankopen via bijvoorbeeld postorderbedrijven<br />
en internet. In veel distributieplanologische<br />
berekeningen wordt uitgegaan van<br />
bestedingen die consumenten doen in een<br />
bepaalde branche. Wij kiezen ervoor te<br />
rekenen met winkels als eenheden, omdat we<br />
in de distributieplanologie de<br />
uitbreidingsruimte van winkelmeters<br />
berekenen.<br />
In onze methodiek wordt de aankoop van<br />
pannen (huishoudelijke artikelen) bij een<br />
supermarkt gerekend tot een besteding in<br />
winkels in de branche voedings- en<br />
genotmiddelen en de aankoop van een<br />
Hemaworst (voeding) wordt gerekend tot een<br />
besteding in winkels in duurzame en overige<br />
goederen.<br />
Verkoopvloeroppervlak (vvo)<br />
Gelijk aan winkelvloeroppervlak (wvo).<br />
Vanwege de verwarring die kan ontstaan met<br />
verhuurbaar vloeroppervlak (vvo) hanteren wij<br />
het begrip winkelvloeroppervlak.<br />
Vloerproductiviteit<br />
De gemiddelde omzet per m²<br />
winkelvloeroppervlak kan als maat worden<br />
gezien voor het economisch functioneren. De<br />
noodzakelijke omzet per m² varieert per type<br />
winkelgebied, branche en winkelformule. In<br />
Nederland ligt de gemiddelde omzet per m² in<br />
winkels voor voedings- en genotmiddelen<br />
rond de € 7.100,-. Voor winkels in duurzame<br />
en overige goederen (zonder wonen en doehet-zelf)<br />
is de gemiddelde omzet per m² €<br />
2.400,- (HBD, 2006).<br />
Winkelvloeroppervlak (wvo)<br />
De voor het publiek toegankelijke winkelruimte<br />
ten behoeve van detailhandel, inclusief<br />
zichtbare ruimten zoals bijvoorbeeld etalages<br />
en de ruimte achter toonbanken en kassa’s.<br />
Droogh Trommelen en Partners<br />
19
Bijlage 3<br />
Literatuurlijst<br />
• Drs. E.J. Bolt (2003),<br />
Winkelvoorzieningen op Waarde geschat,<br />
Bolt, Merkelbeek<br />
• CBS (2007), Statline databank<br />
(www.cbs.nl)<br />
• CROW (2004), ASVV 2004<br />
aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen<br />
binnen de bebouwde kom,<br />
CROW, Ede<br />
• Dienst O&S <strong>Amsterdam</strong> (2007)<br />
(www.os.amsterdam.nl)<br />
• HBD (1998), Koop- en bestedingsgedrag<br />
allochtone consumenten in Nederland,<br />
HBD, Den Haag<br />
• HBD (2006) Bestedingen en<br />
Marktaandelen 2005, HBD, Den Haag<br />
• Seinpost Adviesbureau (2003),<br />
Detailhandel in <strong>Zuidoost</strong>, Seinpost<br />
Adviesbureau, Arnhem<br />
• <strong>Stadsdeel</strong> <strong>Zuidoost</strong> (2006), Kompas<br />
stadsdeel <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>, Trends<br />
en perspectieven 2006-2010, <strong>Stadsdeel</strong><br />
<strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>, <strong>Amsterdam</strong><br />
• G.F.B. Stinstra/DTNP (2005), Compleet<br />
anders!, DTNP Nijmegen<br />
• Supermarktgids, 2007, Ondernemerspers<br />
Nederland, Ter Aar<br />
• F. Wokke (2006), Kleurrijk winkelen,<br />
Afstudeeronderzoek, Utrecht School of<br />
Economics, Universiteit van Utrecht<br />
20 Droogh Trommelen en Partners
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
Bijlage 2 Flora en fauna onderzoek<br />
35
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
36
Quick scan ecologie<br />
winkelcentrum ’t <strong>Gein</strong>
Quick scan ecologie<br />
winkelcentrum ’t <strong>Gein</strong><br />
Auteur<br />
Opdrachtgever<br />
Projectnummer<br />
Ingen<br />
foto omslag<br />
P.J.H. van der Linden<br />
<strong>Stadsdeel</strong>raad <strong>Zuidoost</strong><br />
10.026<br />
maart 2010<br />
luchtfoto van het winkelcentrum, met ogenschijnlijk<br />
veel groen<br />
Els & Linde B.V.<br />
Dr. A.R. Holplein 1<br />
4031 MB Ingen<br />
tel: 0344 - 642517<br />
fax: 0344 - 600832<br />
mob: 06 - 27564247<br />
e-mail: vanderlinden@elsenlinde.nl
Inhoud<br />
Inleiding 4<br />
Beschrijving 5<br />
Waarnemingen 7<br />
Conclusie en advies 9
Inleiding<br />
Grenzend aan het metrostation <strong>Gein</strong> is een klein winkelcentrum gevestigd. Het winkelcentrum<br />
voldoet niet meer aan de eisen. De deelraad <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong> heeft<br />
daarom plannen ontwikkeld om het functioneren van het winkelcentrum te verbeteren.<br />
De belangrijkste ruimtelijke aspecten bestaan uit het vergroten van het winkeloppervlakte<br />
van vooral de supermarkt. De ruimtelijke procedure is inmiddels gestart. Voor<br />
deze procedure is het van belang om te onderzoeken of er beschermde planten en dieren<br />
kunnen voorkomen in het gebied.<br />
Gezien de aard van de plannen, de huidige inrichting en de ligging is een quick scan<br />
voldoende gebleken om een indicatie over het al dan niet voorkomen van beschermde<br />
soorten. Om een goede beoordeling te kunnen geven is op 13 april 2010 door een ecoloog<br />
een bezoek gebracht aan het terrein, daarnaast is op 17 april 2010, tussen 21:00 en 22:00<br />
uur een steekproef genomen met betrekking tot het potentieel voorkomen van vleermuizen.<br />
Ligging van het plangebied (rode cirkel). In het noorden de Gaasperplas.<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> te <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>
Beschrijving<br />
Het plangebied is vrijwel volledig bebouwd of verhard, slechts op enkele ondergeschikte<br />
plekken zijn plantsoenen aanwezig. Deze plantsoenen bestaan voornamelijk uit gazons<br />
en enkele (schamele) struiken en wat bomen. De luchtfoto – Google maps – geeft een<br />
vertekend beeld, tussen de winkels zijn geen laanbomen meer aanwezig. Het plangebied<br />
ligt volledig binnen de bebouwde kom. Er zijn geen belangrijke groenstructuren aanwezig<br />
in de directe omgeving.<br />
De Gaasperplas ligt op ongeveer 500 meter van het plangebied. Tussen het plangebied<br />
en de Gaasperplas ligt een woonwijk. Via de berm van de Wageningendreef is een potentiële<br />
verbinding voor goed mobiele soorten aanwezig. De Valburgdreef is echter een<br />
barrière voor veel grondgebonden soorten. De Gaasperplas en de oevers van de Gaasperplas<br />
zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur. De afstand tussen het plangebied<br />
en de Gaasperplas is voor vleermuizen eenvoudig te overbruggen, eventueel aanwezige<br />
gebouwbewonende soorten kunnen dus eenvoudig langs en boven de Gaasperplas op insecten<br />
jagen. Op de Gaasperplas en de oevers zijn onder andere gewone dwergvleermuis<br />
(Pipistrellus pipistrellus), ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), laatvlieger (Eptesicus<br />
serotinus), meervleermuis (Myotis dasycneme) en watervleermuis (Myotis daubentonii) bekend.<br />
De gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis zijn gebouwbewonende<br />
soorten. De ruige dwergvleermuis is erg opportunistisch in het vinden van een verblijfplaats.<br />
De watervleermuis is een boombewonende soort. Gezien de afstand zijn verblijfplaatsen<br />
voor de gebouwbewonende soorten op voorhand niet uit te sluiten. De laatvlieger<br />
legt daarbij de kortste afstand tussen verblijfplaats en jachtgebied af, de soort jaagt<br />
binnen twee kilometer van de verblijfplaats.<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> te <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> te <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>
Waarnemingen<br />
In de winkelstraat zelf zijn – op enkele plantenbakken na – geen groene elementen aanwezig.<br />
Achter de winkels op het parkeerterrein, onder het talud van het Metrostation en<br />
langs de Wageningendreef zijn enkele plantsoenen en gazons aanwezig. Er zijn vrijwel<br />
geen (sub)spontane soorten aangetroffen en er zijn in ieder geval geen beschermde<br />
plantensoorten aanwezig. Onder een van de gevels is zandhoornbloem (Cerastium semidecandrum)<br />
aangetroffen – een soort die waarschijnlijk met zand is aangevoerd, de soort<br />
is niet beschermd.<br />
Er is een zeer kleine kans op vleermuizen in een van de gebouwen. Op het oog zijn er<br />
potentieel geschikte openingen in enkele zuidgevels. Tijdens een oriënterende inventarisatie<br />
van vleermuizen binnen het plangebied en de omgeving zijn geen aanwijzingen<br />
gevonden voor aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen. Er zijn binnen het plangebied<br />
en de directe omgeving geen vleermuizen waargenomen. Alleen bij het tennisveld ter<br />
hoogte van de Veldhuizenstraat is een gewone dwergvleermuis overvliegend waargenomen.<br />
De volledige afwezigheid van vleermuizen tijdens deze globale inventarisatie<br />
maakt dat de kans op aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen marginaal is. Aangezien<br />
er geen plannen zijn voor sloop van een van de gebouwen is de kans op schade aan<br />
beschermde vleermuizen afwezig.<br />
Binnen het plangebied zijn geen broedende vogels aanwezig. Er zijn evenmin geschikte<br />
plekken voor vogels. Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. Juist<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> te <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>
De planlocatie ten opzichte van de ecologische hoofdstructuur (Gaasperplas.<br />
buiten het plangebied is wel water, maar de oevers zijn technisch ingericht en geven<br />
geen ruimte voor oeverbewonende soorten. In de wateren kunnen wel vissen aanwezig<br />
zijn, maar de plannen hebben geen enkele invloed op de waterkwaliteit of de aanwezigheid<br />
van soorten.<br />
De conclusie dat er geen beschermde soorten voorkomen binnen het plangebied of juist<br />
daarbuiten maakt dat er geen beperkingen zijn voor uitvoering van de plannen.<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> te <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>
Conclusie en advies<br />
Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Er is evenmin een<br />
geschikt leefgebied voor beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig. Er is<br />
daarom geen ontheffing ex artikel 75 Flora en Faunawet nodig voor de plannen.<br />
Op ongeveer 500 meter ligt de Gaasperplas, deze valt binnen de ecologische hoofdstructuur.<br />
De bouwplannen hebben geen enkel effect op het functioneren van de ecologische<br />
hoofdstructuur of de daar aanwezige soorten en kwaliteiten. Op die manier zijn evenmin<br />
belemmeringen aanwezig voor realisatie van de plannen.<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> te <strong>Amsterdam</strong> <strong>Zuidoost</strong>
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
Bijlage 3 Bodemonderzoek<br />
47
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
48
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
Bijlage 4 Archeologisch bureau onderzoek<br />
73
<strong>Winkelcentrum</strong> <strong>Gein</strong><br />
74
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
Archeologisch<br />
bureauonderzoek<br />
Plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong><br />
<strong>Stadsdeel</strong> <strong>Zuidoost</strong><br />
BO 10-053 <strong>Amsterdam</strong> 2010
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
2
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Inhoud<br />
Samenvatting 4<br />
Inleiding 5<br />
1 Administratieve gegevens plangebied 6<br />
1.1 Administratieve gegevens 6<br />
2 Wet- en regelgeving 7<br />
2.1 Algemeen 7<br />
2.2 Nationale regelgeving 7<br />
2.3 Provincie Noord-Holland 8<br />
2.4 <strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong> 8<br />
2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 10<br />
2.6 Situatie plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> 12<br />
3 Bodemkunde en historie 13<br />
3.1 Algemeen 13<br />
3.2 Historisch-topografische inventarisatie 14<br />
3.2.1 Ontginningen 14<br />
3.3 Archeologische inventarisatie 17<br />
4 Archeologische verwachtingskaart 18<br />
5 Archeologische beleidskaart 20<br />
Conclusie 22<br />
Bronnen 23<br />
3
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Samenvatting<br />
Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van stadsdeel <strong>Zuidoost</strong> een<br />
archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong>. Dit is<br />
bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een<br />
beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn.<br />
Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch topografische<br />
ontwikkeling van de Gaasperpolder vanaf de Late Middeleeuwen tot in de 20ste eeuw. Het<br />
historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in<br />
de directe omgeving van het plangebied.<br />
De historische en archeologische informatie over de ruimtelijke topografische ontwikkelingen is<br />
omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. Aan de hand hiervan is een<br />
archeologische beleidskaart opgesteld, die de beleidsregels en maatregelen specificeert voor de<br />
vereiste archeologische monumentenzorg.<br />
De beleidskaart maakt onderscheid tussen een zone met een lage archeologische verwachting en<br />
een zone zonder verwachting. Elke van deze zones kent een specifieke normering voor het<br />
vaststellen of en in welke mate eventueel archeologisch veldonderzoek nodig is. Een specificatie<br />
van deze beleidsregels per zone is te vinden op de beleidskaart (p. 20-21).<br />
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht, hetgeen inhoudt dat ook in geval<br />
geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50<br />
jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij BMA aangemeld dienen te worden. In<br />
gezamenlijk overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden genomen tot<br />
documentatie en berging van de vondsten.<br />
4
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Inleiding<br />
Het archeologisch bureauonderzoek van Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) betreft een<br />
inventarisatie van archeologische c.q. cultuurhistorische waarden binnen het plangebied<br />
<strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong>, stadsdeel <strong>Zuidoost</strong>. Uitgaande van deze waardestellende inventarisatie<br />
wordt het beleid vastgesteld voor het behoud en/of documentatie van eventuele archeologische<br />
overblijfselen in verband met toekomstige bouwontwikkelingen.<br />
Het archeologisch bureauonderzoek vindt plaats in het kader van de herinrichting van het<br />
plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong>. De voorliggende waardestelling is gebaseerd op een historisch<br />
topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met<br />
archeologische informatie over vergelijkbare locaties in de directe omgeving.<br />
In het bureauonderzoek komen het nationale, provinciale en gemeentelijke archeologiebeleid<br />
(hoofdstuk 2), de historische en archeologische achtergronden (hoofdstuk 3) en de archeologische<br />
verwachting van het plangebied (hoofdstuk 4) aan de orde, gekoppeld aan een beleidskaart<br />
(hoofdstuk 5) waarmee wordt gespecificeerd of en in welke mate archeologische maatregelen<br />
binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.<br />
5
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
1 Administratieve gegevens plangebied<br />
Het plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ’t <strong>Gein</strong> wordt in het noorden begrensd door de Wilnisgracht, in het<br />
oosten door de Wageningendreef, in het zuiden door metrostation <strong>Gein</strong> en in het westen door<br />
Wisseloord.<br />
1.1 Administratieve gegevens<br />
Opdrachtgever <strong>Stadsdeel</strong> <strong>Zuidoost</strong><br />
Contactpersoon De heer F. Licher<br />
Adres Postbus 12491<br />
Postcode / plaats 1100 AL <strong>Amsterdam</strong><br />
Plangebied<br />
Provincie Noord-Holland <strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Plaats <strong>Amsterdam</strong> Kaartblad 25 G<br />
ARCHIS meldingsnr. 40102<br />
X-coördinaat NW 127.851 Y-coördinaat NW 478.984<br />
X-coördinaat O 127.851 Y-coördinaat NO 478.791<br />
X-coördinaat ZO 127.695 Y-coördinaat ZO 478.754<br />
X-coördinaat ZW 127.682 Y-coördinaat ZW 478.918<br />
Locatie<br />
1 Plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> (rood)<br />
6
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
2 Wet- en regelgeving<br />
2.1 Algemeen<br />
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn.<br />
Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben.<br />
Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in<br />
de bodem of documentatie op maat gesneden maatregelen vergen. Het archeologische<br />
bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van<br />
het verleden bovendien tastbaar.<br />
Vanwege de ruimtelijke aard van archeologische sporen en vondsten in de bodem heeft het<br />
archeologische beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de wijziging van de<br />
Monumentenwet 1988 met ingang van 1 september 2007 is de zorg voor het archeologisch erfgoed<br />
geïntegreerd in ruimtelijke ordeningsprocessen. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is<br />
dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat in ruimtelijke ontwikkelingen<br />
vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen<br />
optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische<br />
overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde<br />
stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.<br />
2.2 Nationale regelgeving<br />
Aan het einde van de jaren tachtig groeide het besef dat archeologische vindplaatsen in Europa<br />
ernstig werden aangetast door grootschalige infrastructurele werken, de toename van bouwlocaties<br />
en de intensivering van de landbouw. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen hebben<br />
de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het<br />
Verdrag van Malta).<br />
Een essentieel uitgangspunt van dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem<br />
(in situ) in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem<br />
(bv door middel van technische maatregelen en/of planaanpassing) geen optie is, dient het<br />
bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op een juiste wijze (volgens<br />
de wettelijk verplichte Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) te documenteren en de informatie<br />
en vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat<br />
bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en de financiële<br />
inpassing van archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de<br />
archeologische monumentenzorg (Wamz) 1 , is per 1 september 2007 definitief van kracht.<br />
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn vier wetten gewijzigd: de<br />
Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet. De Wet op<br />
de Ruimtelijke Ordening bevatte al voorschriften om meer rekening te houden met archeologie ten<br />
behoeve van kwaliteitsverbetering van ruimtelijk beleid. Dit betekent o.a. dat elk bestemmingsplan<br />
1 Stb. 2007, nr. 42.<br />
7
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
op archeologisch beleid zal worden getoetst. 2 Vanwege het ruimtelijke karakter van het<br />
bodemarchief heeft het archeologische beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening.<br />
Door de wetswijzigingen worden archeologische belangen vanaf het begin van de besluitvorming in<br />
de ruimtelijke ordening meegewogen. Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch<br />
onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor<br />
blijft de meldingsplicht van kracht. 3<br />
2.3 Provincie Noord-Holland<br />
Per 1 juli 2008 is de nieuwe wet Ruimtelijke Ordening (Wro) in werking getreden. Hierdoor is de<br />
verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en<br />
Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. 4 Hierbij staat de samenwerking met<br />
gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft<br />
de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt<br />
nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een<br />
Beeldkwaliteitplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en het streekplan. Op grond van<br />
de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en<br />
beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening in acht te nemen.<br />
In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin<br />
gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale<br />
archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire<br />
algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.<br />
De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta<br />
te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische<br />
monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te<br />
bewaren. 5 Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook<br />
archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.<br />
2.4 <strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan<br />
vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. 6 Uitgangspunt hierbij<br />
is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte<br />
voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing. Tegen deze achtergrond is de afdeling<br />
Archeologie BMA in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen<br />
in elk afzonderlijk stadsdeel. Hiertoe worden onder meer verschillende historische kaartbeelden van<br />
het stadsdeelgebied met elkaar vergeleken. Deze inventarisatie is bedoeld als een verfijning van<br />
het verwachtingsbeeld van de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de Cultuur Historische<br />
Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland, en de landelijke Indicatieve Kaart<br />
Archeologische Waarden (IKAW) waarin de stedelijke gebieden niet gekarteerd zijn.<br />
2 Artikel 38a lid 1 van de gewijzigde Monumentenwet schrijft hierover dat De gemeenteraad bij vaststelling van een<br />
bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in<br />
het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Met<br />
‘monument’ wordt hier een (onbeschermd) archeologisch monument bedoeld, ofwel alle terreinen welke van algemeen<br />
belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde (art. 1<br />
Monumentenwet).<br />
3 Artikel 53 van de gewijzigde monumentenwet 1988.<br />
4 Provincie Noord-Holland 2006.<br />
5 Van Eerden 2008, 14-15.<br />
6 BMA 2005, 58.<br />
8
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een<br />
nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een<br />
bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische<br />
waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende<br />
beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische<br />
balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke<br />
ontwikkelingsproces in de stad centraal.<br />
De bescherming van (verwachte) archeologische waarden kan in een bestemmingsplan (o.a.)<br />
worden geregeld met een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3.a van de Wet op de<br />
Ruimtelijke Ordening. Verder kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden<br />
bepaald dat de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid,<br />
van de Woningwet een rapport dient te overleggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid en kan<br />
worden bepaald dat aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de<br />
Woningwet voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de<br />
Monumentenwet. Zowel aan een aanlegvergunning als uitzondering kunnen voorschriften worden<br />
verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.<br />
Bij de bepaling van de uitzonderingsdrempels voor archeologisch wordt een combinatie van<br />
factoren, in acht genomen, te weten: a) de specifieke aard van de cultuurhistorische /<br />
archeologische waarden, b) het oppervlak van het te ontwikkelen terrein en c) de diepte van de<br />
bodemingreep. Volgens deze systematiek gelden in <strong>Amsterdam</strong> dertien beleidsvarianten:<br />
- 1: gebieden met bekende archeologische waarden. Aangezien hier met zekerheid archeologische<br />
overblijfselen aanwezig zijn, is bij elke bodemingreep ongeachte het oppervlak of de diepte<br />
archeologisch onderzoek noodzakelijk<br />
- 2: bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen het historische centrum<br />
van <strong>Amsterdam</strong> (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van<br />
archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m 2 en minder dan 0,50 m<br />
onder maaiveld.<br />
- 3: gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog aanwezige historisch<br />
infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van <strong>Amsterdam</strong>.<br />
Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de 19de eeuw. Uitzondering van<br />
archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m 2 en minder dan 0,50 m<br />
onder maaiveld.<br />
- 4: bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog in het landschap<br />
zichtbare historisch infrastructurele assen / in historische woonkern buiten het historische centrum<br />
van <strong>Amsterdam</strong>. De bebouwing dateert uit het einde van de 19de eeuw. Uitzondering van<br />
archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m 2 en minder dan 1,00 m<br />
onder maaiveld.<br />
- 5: bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting langs voormalige (overbouwde<br />
of opgehoogde) historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het<br />
historische centrum van <strong>Amsterdam</strong>. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw.<br />
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m 2 en<br />
minder dan 2,00 m onder maaiveld.<br />
- 6: onbebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de landelijke periferie van<br />
<strong>Amsterdam</strong>. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak, zodat relevante<br />
archeologische lagen kunnen zijn opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een<br />
diepte van 0,3 – 0,5 m waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Uitzondering van<br />
archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m 2 en minder dan 0,50 m<br />
onder maaiveld.<br />
- 7: bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de voormalige (overbouwde<br />
of opgehoogde) landelijke periferie van <strong>Amsterdam</strong>. De bebouwing of ophoging dateert uit het<br />
9
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
einde van de 19de eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen<br />
kleiner dan 10.000 m 2 en minder dan 1,00 m onder maaiveld.<br />
- 8: bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de voormalige (overbouwde<br />
of opgehoogde) landelijke periferie van <strong>Amsterdam</strong>. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste<br />
eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000<br />
m 2 en minder dan 2,00 m onder maaiveld.<br />
- 9: terreinen met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen het<br />
historische centrum van <strong>Amsterdam</strong> (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht).<br />
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 500<br />
m 2 .<br />
- 10: gebieden met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn buiten het<br />
historische centrum van <strong>Amsterdam</strong>. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij<br />
ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m 2 .<br />
- 11: gebieden met een lage archeologische verwachting die onder water in het IJ liggen, of die als<br />
haven in het IJ liggen of die van oorsprong een opgespoten eiland (bijv. baggerdepots uit de 19de<br />
eeuw of eilanden zoals IJburg) zijn. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij<br />
bodemingrepen kleiner dan 10.000 m 2 en minder dan 4,00 m ÷ NAP.<br />
- 12: gebieden met een lage archeologische verwachting die in een droogmakerij liggen.<br />
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m 2 en<br />
minder dan 0,50 m onder maaiveld.<br />
- 13: gebieden zonder archeologische overblijfselen omdat hier al archeologisch onderzoek of<br />
grootschalig grondverzet heeft plaatsgevonden voor bijv. zware funderingen, kelders, tunnels ed.<br />
Voor de opgegraven vindplaatsen geldt daarom geen of een lage archeologische verwachting.<br />
Hiervoor geldt een uitzondering voor archeologisch onderzoek.<br />
Voor alle beleidsvarianten geldt dat van het dieptecriterium alleen kan worden afgeweken als<br />
exacte gegevens over de bodemopbouw of de aanwezige verstoringen bekend zijn.<br />
2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie<br />
Voor de inpassing van archeologisch onderzoek in het proces van de ruimtelijke planvorming<br />
bestaat een standaard pakket van maatregelen waarvan de kwaliteitsnormen door het ministerie<br />
van OCW zijn opgesteld (KNA: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). De maatregelen gaan uit<br />
van een gefaseerde aanpak, zodat per plangebied, al naar gelang de locatie, de aard van de<br />
bodemingreep en de archeologische verwachting, een op maat gesneden programma kan worden<br />
opgesteld. Er is sprake van een gefaseerde aanpak waarbij een onderscheid gemaakt wordt in het<br />
Bureauonderzoek (BO), eventueel gevolgd door het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en de<br />
Archeologische Opgraving (AO) of een Archeologische Begeleiding (AB).<br />
Het IVO is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de<br />
aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een AO wordt<br />
uitgevoerd in geval er sprake is van een vindplaats met archeologische resten die volledig dienen<br />
te worden gedocumenteerd en geborgen.<br />
Een AB houdt in dat er geen apart archeologisch onderzoek plaatsvindt voorafgaand aan het<br />
bouwproces, maar dat de bouwingreep onder begeleiding van een archeoloog wordt uitgevoerd.<br />
Volgens de vigerende KNA voorschriften kan dit alleen in geval van uitzondering, bijvoorbeeld<br />
wanneer er sprake is van een beperkte bodemingreep op een gewaardeerd terrein of een AMKterrein.<br />
Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld<br />
welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of<br />
voor bescherming en welke delen van het plangebied verloren gaan zonder een archeologische<br />
10
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
opgraving (afb. 2). De wijze waarop de verschillende archeologische werkzaamheden worden<br />
uitgevoerd is afhankelijk van de omvang van de bouwlocatie, de aard van de archeologische resten<br />
en de opzet van het civiel technisch programma. Goede integratie van de het archeologisch<br />
programma in het bouwproces is een belangrijke voorwaarde voor efficiëntie in de uitvoering.<br />
2 Stroomschema archeologisch onderzoek.<br />
Indien een archeologische waardestelling in het kader van een bestemmingsplan geformuleerd<br />
wordt, zal hieruit pas een eventueel veldonderzoek voortkomen wanneer bouwaanvragen in het<br />
kader van het betreffende bestemmingsplan ingediend worden. Voor alle veldonderzoeken is een<br />
Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en<br />
onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en<br />
kostenraming. In het PvE wordt tevens beschreven of archeologische overblijfselen in de bodem<br />
bewaard kunnen blijven of dat opgraven van deze resten noodzakelijk is (selectiebesluit). Het PvE<br />
is onderdeel van de bouwprocedure. Het (laten) opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid<br />
van de initiatiefnemer van het bouwplan.<br />
Ondanks de maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen<br />
toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de wettelijke meldingsplicht<br />
van kracht. 7 Dit houdt in dat de uitvoerder of opdrachtgever de gemeente over de vondst dient te<br />
informeren zodat maatregelen ter documentatie of berging ervan getroffen kunnen worden.<br />
7 Artikel 53 van de gewijzigde monumentenwet 1988.<br />
11
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
2.6 Situatie plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong><br />
Binnen het plangebied zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen.<br />
Bovendien is het plangebied volgens de Cultuur Historische Waardenkaart van de provincie Noord-<br />
Holland (CHW) vrij van zones met een archeologische waardering (afb. 3). Het verwachtingsbeeld<br />
van de AMK en CHW is algemeen van aard en dient nader te worden uitgewerkt. Een inhoudelijke<br />
en ruimtelijke specificatie van de archeologische verwachtingen volgt uit de historisch topografische<br />
analyse in het volgende hoofdstuk.<br />
3 Plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> met rode lijn aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Het<br />
plangebied valt buiten gebieden met een archeologische waardering. De Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie<br />
Noord-Holland (CHW) komt overeen met het kaartbeeld van de AMK.<br />
12
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
3 Bodemkunde en historie<br />
3.1 Algemeen<br />
Het huidige ‘natuurlijke’ landschap in en om <strong>Amsterdam</strong> wordt in grote mate bepaald door de<br />
landschapsvorming die zich voltrok in het Holoceen, de periode na de laatste IJstijd (vanaf ca.<br />
10.000 BP). Er heerste toen vanaf ca. 4.000 BP een gematigd klimaat waarin veengroei mogelijk<br />
was. Toen ontstond hier in de kuststreek het zogenaamde Hollandveen. Het Hollandveen<br />
Laagpakket bevindt zich thans in de ondergrond tussen gemiddeld 4 - 5 m ÷ NAP en 2 m ÷ NAP en<br />
loopt plaatselijk door tot 0 m NAP. Dit natuurlijke landschap is omgevormd tot een<br />
veenweidegebied door middel van grootschalige veenontginningen, die in de 11de eeuw van start<br />
gingen. 8 Bij de cultivatie van het landschap speelde de waterhuishouding een cruciale rol.<br />
Tegelijkertijd met de veenontginningen begon ook de aanleg van dijken en later in de 17de en 18de<br />
eeuw volgde de uitgebreide droogmakerijen waarbij grote watergebieden in Noord-Holland werden<br />
ingepolderd.<br />
Wat de vroegste bewoning van <strong>Amsterdam</strong> betreft dateren de oudste archeologische sporen van<br />
huizen tot nu toe uit de 12de eeuw. Rond de stad en met name op de hoger gelegen strandwallen<br />
in Noord Holland zijn vindplaatsen met bewoningssporen die teruggaan tot in de Bronstijd (ca.<br />
2.000 - 800 v. Chr.).<br />
De eerste bewoning van <strong>Amsterdam</strong> ontwikkelde zich in de 12de en13de eeuw aan de<br />
Nieuwendijk/Kalverstraat en de Warmoesstraat/Nes. Met de aanleg van de (Nieuwezijds en<br />
Oudezijds) burgwallen in de 14de eeuw startte het proces van stadsvorming. De stad had eerst een<br />
aarden omwalling (‘sciltraminge’) als verdedigingswerk die in de het laatste kwart van de 15de<br />
eeuw werd vervangen door een stenen stadsmuur. De laatmiddeleeuwse stad was omsloten door<br />
de huidige Singel aan de westkant en de Geldersekade en Kloveniersburgwal aan de oostkant. In<br />
de periode 1585-1663 groeide de stad explosief door vier stadsuitbreidingen. Ten tijde van de<br />
Eerste Uitleg (1585-1586) verplaatste de stadsrand zich naar de huidige Herengracht en de<br />
Oudeschans. Bij de Tweede Uitleg (1592-1596) verschenen er vier nieuwe woon- en werkeilanden<br />
(Marken, Uilenburg, Rapenburg en Vlooienburg) aan de oostkant van de stad. In 1613 ontstond<br />
met de Derde Uitleg aan de westzijde van de stad de woon- en werkbuurt de Jordaan en het eerste<br />
deel van de grachtengordel tot aan de Leidsegracht. De vroeg 17de-eeuwse stad werd beschermd<br />
door een gebastioneerde aarden wal ontworpen naar de nieuwste fortificatieplannen uit Italië,<br />
voorzien van elf bolwerken. Met de Vierde Uitleg van 1663 werd in de Gouden Eeuw het<br />
halfcirkelvormige stadsplan van <strong>Amsterdam</strong> voltooid. Het oostelijke deel van de grachtengordel<br />
werd aangelegd over de Amstel en aan het IJ werden de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg,<br />
Wittenburg, Oostenburg gerealiseerd. De nieuwe bakstenen stadswal (met nu in totaal 26<br />
bolwerken) volgde met z’n gracht het tracé van de huidige Singelgracht.<br />
De eerste woonwijken buiten de Singelgracht verrezen naar aanleiding van het uitbreidingsplan<br />
Kalff in 1877, gevolgd door een tweede ring na annexatie van grote delen van de gemeenten<br />
Nieuwer-Amstel en Sloten in 1896. De 20ste-eeuwse groei van de stad valt uiteen in vier fasen;<br />
bebouwing van de Baarsjes, Zuid en Oost in de twintiger en dertiger jaren, het door nieuwbouw<br />
aaneengroeien van voormalige dijkdorpen in <strong>Amsterdam</strong> Noord, de wederopbouwwijken aan de<br />
westzijde van de stad (de Westelijke Tuinsteden) en de bebouwing van het stadsdeel <strong>Zuidoost</strong> in<br />
de zestiger en zeventiger jaren. Met IJburg borduurt de stad begin 21ste eeuw weer voort op het<br />
concept van vier eeuwen tevoren, het creëren van stedelijk areaal in en aan het IJ.<br />
8 Veerkamp 1997, 10-31.<br />
13
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
3.2 Historisch-topografische inventarisatie<br />
Het plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ’t <strong>Gein</strong> ligt in de voormalige Gaasperpolder, ook wel Polder <strong>Gein</strong> en<br />
Gaasp genaamd. Deze polder was oorspronkelijk onderdeel van het uitgestrekte veengebied ten<br />
oosten van de Amstel. De Gaasperpolder werd omsloten door de veenrivieren het <strong>Gein</strong> en de<br />
Gaasp, beide onderdeel van het stroomstelsel van de Vecht.<br />
De topografische ontwikkeling van het plangebied kan inzichtelijk worden gemaakt aan de hand<br />
van historische kaarten. Voor de onderstaande historisch-topografische inventarisatie is gebruik<br />
gemaakt van de kaart van Noord Holland van J. Beeldsnijder (1575), de kaart van <strong>Amsterdam</strong> en<br />
omstreken van Nicolaes Visscher (ca. 1700), de Topografische Militaire Kaart (1854), de<br />
Chromotopografische Kaart (1890-1900) en de stadsplattegrond van Publieke Werken van 1936.<br />
3.2.1 Ontginningen<br />
De ontginningen van de uitgestrekte veengebieden ten oosten van de Amstel hadden ten doel het<br />
natte veengebied bewoonbaar te maken, door middel van het ontwateren van het veen.<br />
De ontginningen begonnen in de 11de of 12de eeuw op meerdere plaatsen tegelijk, zoals in de<br />
Vechtstreek en het Amstelland. Het gebied rond de rivier het <strong>Gein</strong> ligt op de grens tussen beide<br />
gebieden. De rivier het <strong>Gein</strong> is als ontginningsas gebruikt. Haaks op deze rivier werden percelen<br />
uitgezet met reeksen van evenwijdige sloten op 30 tot 100 m afstand van elkaar. De percelen lagen<br />
in eerste instantie op de oeverwal van het <strong>Gein</strong> en werden later naar de top van het veen<br />
doorgetrokken, richting het plangebied. 9<br />
4 Het plangebied (rood) op de Chromotopografische kaart (1890-1900). De oorspronkelijke verkaveling van het<br />
veenweidegebied is duidelijk zichtbaar.<br />
9 Palmboom 1998, 46-47.<br />
14
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Als bijkomend gevolg van de ontwatering van het veen daalde het maaiveld en werd de grond weer<br />
natter. Aangezien de akkers bloot kwamen te staan aan overstromingsgevaar werden ter<br />
bescherming achter- en zijkaden aangelegd. Ondanks deze maatregelen zette de vernatting van de<br />
percelen zich door. 10 Daarom bracht men nieuwe stroken veen in cultuur. Bij de verlenging van de<br />
kavels schoof ook vaak de bewoning op. De achterkade werd dan als secundaire ontginningsas in<br />
gebruik genomen. 11 De voormalige verkaveling en veendijken zijn op historische kaarten duidelijk<br />
herkenbaar (afb. 4).<br />
De boeren in dit gebied voerden een gemengd bedrijf waar veeteelt samen met akkerbouw plaats<br />
vond. Gedurende de 14de eeuw veranderde dit en kwam de nadruk op veeteelt te liggen. De<br />
aanhoudende vernatting van de bodem had akkerbouw nagenoeg onmogelijk gemaakt. 12<br />
De bodemdaling was niet alleen nadelig voor de akkerbouw, ook de huisplaatsen moesten<br />
voortdurend opgehoogd worden. Op de zo ontstane huisterpen stonden boerderijen die waren<br />
opgetrokken uit hout, leem en riet. De voor het veenlandschap typerende lintbebouwing ontstond,<br />
doordat deze boerderijen op de oeverwallen langs het <strong>Gein</strong> gebouwd werden.<br />
5 Het plangebied (rood) in het 16de-eeuwse veenlandschap van Noord Holland (kaart van J. Beeldsnijder, 1575).<br />
10 Borger 1987, 16-17.<br />
11 Stol 1993, 29.<br />
12 Hoppenbrouwer 2002, 112.<br />
15
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Door de daling van het maaiveld was men in de 14de en 15de eeuw gedwongen om maatregelen<br />
te nemen tegen de wateroverlast door middel van de aanleg van dijken, sluizen, watermolens en<br />
molenweteringen. Volgens de kaart van Visscher liep omstreeks 1700 door het plangebied een dijk,<br />
aangeduid als ‘Den In Dijck’ (afb. 6). Op de Chromotopografische kaart uit ca. 1890-1900 en de<br />
kaart van Publieke Werken uit 1936 is op dezelfde plaats een waterweg genaamd de ‘Noord Sloot’<br />
aangegeven. 13 Zowel de dijk als de sloot zijn onderdeel van de ontginningsstructuur van de<br />
Gaasperpolder. Ten noorden en zuiden van het plangebied bevinden zich diverse molenweteringen<br />
die het overtollige water uit de polder naar de rivieren de Gaasp en ’t <strong>Gein</strong> afvoerden.<br />
6 Het plangebied (rood) op de kaart van Nicolaes Visscher uit c. 1700. Door het plangebied loopt ‘Den In Dijck’.<br />
Gedurende de 20ste eeuw ontwikkelde het poldergebied ten zuiden van de Bijlmermeer, waar zich<br />
het plangebied bevindt, zich tot een randgemeente van <strong>Amsterdam</strong>, Weesperkarspel. Op dat<br />
moment was het nog een landelijk gebied. In de jaren ’60 van de vorige eeuw werd het westelijk<br />
deel van deze randgemeente bestemd voor industrieterreinen, woonwijken en sportvelden. Ook<br />
werd de meeste oorspronkelijke bebouwing afgebroken. Het westelijk deel van Weesperkarspel<br />
werd in 1966 aan de gemeente <strong>Amsterdam</strong> overgedragen. 14 In de jaren ’70 en ’80 werden<br />
vervolgens de woonwijk <strong>Gein</strong> II en het winkelcentrum ‘t <strong>Gein</strong> aangelegd (afb. 7). 15<br />
13 Palmboom 1998, 51.<br />
14 Heinemeier 1987, 193.<br />
15 Kruizinga 2002, 361.<br />
16
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
7 De wijk <strong>Gein</strong> II in aanleg (foto SAA).<br />
3.3 Archeologische inventarisatie<br />
In het plangebied is tot op heden geen archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. In de directe<br />
omgeving zijn wel meerdere archeologische vindplaatsen gelokaliseerd. In 1986 is door RAAP een<br />
veldkartering uitgevoerd in diverse polders in het Amstelland. 16 Daarbij zijn enkele huisplaatsen uit<br />
de ontginningsperiode aangetroffen, gelegen op de hogere oeverwallen langs de veenrivieren,<br />
zoals het <strong>Gein</strong>.<br />
Algemeen<br />
Wat de bodemopbouw van het plangebied betreft, bestaat de bovenste laag vanaf het huidige<br />
maaiveld uit recent aangebrachte grond. Het oorspronkelijke polderpeil bevond zich in de Gaasper<br />
Polder op ca. 2,00 m ÷ NAP. 17 Op basis van de huidige maaiveldhoogte (ca. 1,00 m ÷ NAP) kan er<br />
vanuit gegaan worden dat eventuele archeologische sporen of vondsten op een diepte van ca. 1,00<br />
m onder het huidige maaiveld liggen. Ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de<br />
ondergrond van het plangebied is bekend dat bij de aanleg van Gaasperdam vanaf de jaren ‘60 van<br />
de 20ste eeuw het gebied met zand is opgehoogd. Deze werkzaamheden kunnen de<br />
archeologische kwaliteit van de ondergrond aangetast hebben.<br />
16 Datema 1987, 10-12.<br />
17 Dienst der Publieke Werken 1967, 290-294.<br />
17
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
4 Archeologische verwachtingskaart<br />
Op basis van bovenstaande inventarisatie (hoofdstuk 3) zijn binnen het plangebied <strong>Winkelcentrum</strong><br />
’t <strong>Gein</strong> materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiks- en<br />
bewoningsgeschiedenis van de Gaasperpolder als landelijk gebied tot midden 20ste eeuw. Dit leidt<br />
tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag.<br />
Archeologische verwachtingszone op basis van cultuurhistorische informatie<br />
Begrenzing plangebied<br />
A Den In Dijck en de Noord Sloot<br />
Betreft het tracé van Den In Dijck en de naastgelegen Noord Sloot. De materiële neerslag<br />
kan bestaan uit aanplempingslagen ten behoeve van de dijkaanleg en losse vondsten van<br />
in de sloot gegooide of verloren voorwerpen. Deze sporen hebben een grote verspreiding<br />
en een geringe onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom laag.<br />
B Gaasperpolder<br />
De materiële neerslag betreft sporen van bewoning en landgebruik en losse vondsten van<br />
de 12de eeuw tot en met de 20ste eeuw. Dergelijke overblijfselen hebben een geringe<br />
onderlinge samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is<br />
daarom laag.<br />
C Verstoring<br />
Bij de aanleg van de bebouwing in de tweede helft van de 20ste eeuw is het bodemarchief<br />
in deze zone dermate verstoord dat de kans op aanwezigheid van archeologische waarden<br />
gering is.<br />
18
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
19
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
5 Archeologische beleidskaart<br />
De archeologische beleidskaart van het plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong> is bedoeld als een<br />
ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed<br />
op de verschillende locaties binnen het plangebied. De huidige toestand van het terrein en mogelijk<br />
opgetreden bodemverstoringen zijn van invloed op de intactheid van mogelijke overblijfselen en het<br />
beleid dat aan de verwachting wordt gekoppeld. De verschillende verwachtingszones zijn<br />
geclusterd tot één zone met de bijbehorende beleidsmaatregel die is afgeleid van de standaard<br />
beleidsvarianten zoals verwoord in paragaaf 2.4.<br />
Archeologische Beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en<br />
verstoringen<br />
Begrenzing plangebied<br />
Beleidscategorie 8: bij lage verwachting (verwachtingszone A en B)<br />
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000<br />
m 2 en niet dieper dan 1.00 m onder het huidige maaiveld.<br />
Beleidscategorie 13: bij negatieve verwachting: (sub)recente verstoring<br />
(verwachtingszone C)<br />
Voor deze delen van het plangebied geldt een negatieve verwachting, vanwege de hoge<br />
mate van verstoring. Daarmee zijn deze delen van het plangebied vrijgesteld van verdere<br />
archeologische maatregelen.<br />
Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch veldonderzoek vereist is en<br />
er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen<br />
worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de<br />
opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.<br />
20
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
21
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Conclusie<br />
Het voorliggende bureauonderzoek naar archeologische waarden is uitgevoerd in het kader van de<br />
herinrichting van het plangebied <strong>Winkelcentrum</strong> ‘t <strong>Gein</strong>.<br />
De beleidskaart maakt onderscheid tussen een zone met een lage archeologische verwachting en<br />
een zone zonder verwachting.<br />
Voor de beleidszone met een lage archeologische verwachting geldt een uitzondering van<br />
archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m 2 en minder dan 1 m beneden<br />
maaiveld.<br />
Voor de beleidszone zonder archeologische verwachting geldt vrijstelling van verdere<br />
archeologische maatregelen.<br />
Eventueel archeologisch veldwerk kan worden gespecificeerd wanneer het bouwplan zodanig is<br />
uitgewerkt dat oppervlak en diepte van de bodemingrepen bekend zijn.<br />
Voor de uitvoering van elk archeologisch veldwerk, zoals een Archeologische Begeleiding (AB),<br />
een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een<br />
archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.<br />
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen<br />
archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden<br />
aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in<br />
gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en<br />
berging van de vondsten.<br />
22
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Bronnen<br />
Digitale bronnen<br />
Cultuur Historische Waardenkaart provincie Noord-Holland. http://chw.noord-holland.nl<br />
Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS).<br />
Beeldbank Stadsarchief <strong>Amsterdam</strong>.<br />
Literatuur<br />
BMA, Ruimte voor Geschiedenis. Beleidsnota Monumenten en Archeologie <strong>Amsterdam</strong> 2005-2010,<br />
<strong>Amsterdam</strong> 2005.<br />
Borger, G.J.,‘Ontgonnen, bedijkt, bebouwd. De agrarische voorgeschiedenis van het stedelijk<br />
gebied,’ in: Heinemeijer, W.F. & Wagenaar, M.F., <strong>Amsterdam</strong> in kaarten. Verandering van de stad<br />
in vier eeuwen carthografie, Antwerpen 1987, 16-17.<br />
Datema, R. R. ‘Amstelland, een archeologische verkenning’, RAAP-rapport 4, <strong>Amsterdam</strong> 1987.<br />
Dienst Publieke Werken, ‘Het bouwrijpmaken van terreinen’, Ons <strong>Amsterdam</strong> 19/10, 1967, 290-<br />
294.<br />
Eerden, R. van, ‘De archeologische reservaten van ‘Malta’, Archeobrief 12/2, 2008, 13-18.<br />
Heinemeier, W.F.,’Het Bos en de Bijlmer’, in: Heinemeijer, W.F. & Wagenaar, M.F., <strong>Amsterdam</strong> in<br />
kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen carthografie, Antwerpen 1987, 16-17.<br />
Hoppenbrouwers, P.C.M.,’Van waterland tot stedenland. De Hollandse economie ca. 975 – ca.<br />
1570, Geschiedenis van Holland tot 1572, Hilversum 2002, 103-148.<br />
Kruizinga, J. Het XYZ van <strong>Amsterdam</strong>, <strong>Amsterdam</strong>, 2002.<br />
Palmboom, E.,’Het <strong>Gein</strong>, rivier in een grensgebied’, in Carasso-Kok & Slofstra (red.) Het <strong>Gein</strong>.<br />
Levensloop van een rivier, Abcoude 1998.<br />
Provincie Noord-Holland, Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland, Haarlem<br />
2006.<br />
Schmal, H.,’Lijnen in het landschap’, in Carasso-Kok & Slofstra (red.) Het <strong>Gein</strong>. Levensloop van<br />
een rivier, Abcoude 1998.<br />
Stol, T., Wassend water, dalend land. Geschiedenis van Nederland en het water, Utrecht/<br />
Antwerpen 1993.<br />
Veerkamp, J.A.G., ‘Mammoeten in <strong>Amsterdam</strong> Een inventarisatie van archeologische<br />
aandachtspunten bij de aanleg van de Noord/Zuid Metrolijn’, <strong>Amsterdam</strong> 1997.<br />
Afmelding:<br />
Archiscode 31081 datum 25-05-2010<br />
Controle proces en waardestelling<br />
Prof. dr. J. Gawronski<br />
Voor akkoord datum 25-05-2010<br />
Hoofd afdeling Archeologie BMA<br />
Prof. dr. J. Gawronski<br />
23
BO 10-053<br />
Mei 2010<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
Bureau Monumenten & Archeologie<br />
Colofon<br />
Archeologisch Bureauonderzoek 10-053<br />
Datum: 25-05-2010<br />
Status:<br />
definitief<br />
Redactie:<br />
prof. dr. J.H.G. Gawronski<br />
Tekst:<br />
drs. L.F. de Leeuw, I. Lempke MA.<br />
Cartografie:<br />
dhr. S. IJzerman<br />
© Bureau Monumenten & Archeologie, <strong>Gemeente</strong> <strong>Amsterdam</strong>, 2010<br />
Postbus 10718, 1001 ES <strong>Amsterdam</strong>, 020-2514900<br />
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op<br />
enigerlei andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BMA. BMA aanvaardt geen<br />
aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten<br />
van dit onderzoek.<br />
24