18.04.2015 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

A L G E M E E N E<br />

K E R K E L I J K E<br />

GESCHIEDENIS,<br />

DER.<br />

CHRISTENEN.


A L G E M E E N E<br />

K E R K E L I J K E<br />

GESCHIEDENIS,<br />

D E K<br />

CHRISTENEN,<br />

DOOR<br />

IJSBRAND<br />

VAN HAMELSVELD.<br />

EERSTE<br />

DEEL.<br />

MET<br />

PLAATEN.<br />

TE H A A R L E M BIJ<br />

F R A N g O I S BOHN,<br />

IIDCCXCIXi


VOORREDEN.<br />

Dewijl genoegzaam alles, wat anders, in eeM<br />

Voorreden, aan den Lezer pleegt gezegd te worden,<br />

wïjdloopiger in de Inleiding behandeld is, zou mis*<br />

fchien alle Voorbericht, als overtollig, kunnen worden<br />

aangemerkt; daar zijn echter drie zaken, omtrent<br />

welken ik, met weinige, aan den Lezer opheldering<br />

verfchuldigd ben.<br />

Vooreerst: Niemand zie deze mijne onderneming,<br />

om eene Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis der<br />

Christenen te beschrijven, als overtollig aan, nA<br />

den arbeid van MOSHEIM, in onze taal, met de aanmerkingen<br />

van MACLAINE , Uitgegeven. Hoe verre tk<br />

ook van die verwaande laatdunkendheid verwijderd<br />

ben, dat ik mij zeiven met dezen waarlijk grooten<br />

Man zou willen gelijk (lellen, vertrouw ik echter,<br />

dat een opmerkzaam Lezer, behalven eene geheel<br />

andere wijze van voordragt, die zijnen leeslust zal<br />

'aaande houden, hier nog verfcheiden bijzonder<br />

den zal ontmoeten , welke laater beoefeningen Va*


VI V O O R R E D E N .<br />

dit belangrijk onderwerp ontdekt, en aan de hard<br />

gegeven hebben.<br />

Ten tweeden: Wanneer men , daar toe gelegenheid<br />

hebbende, de breedvoerige Kerkelijke Gefchïedenis<br />

van j. M. SCIIRÖCK mei dit mijn werk vergelijkt,<br />

zal men, bijzonder in de Inleiding, de breedvoerigheid<br />

uitgezonderd, zoo vele overeen/lemming<br />

ontdekken, dat men bijna zou genegen zijn, om te<br />

geloven, mijn gefchri/f zij Jlechts eene verkorting<br />

'van des geleerden Mans arbeid. Ik zou mogen geloven<br />

, eenige aanfpraak op de erkentenis van het<br />

Nederlandsch publiek te hebben, al had ik niet<br />

méér gedaan, dan een goed uittrekzel uit dat doorwrocht<br />

werk te lever-en, ondertusfchen had ik reeds<br />

voor 1737, toen ik de Kerkelijke Gefchiedenisfen<br />

wet mijne Toehoor er s op de Uirechtfché Hoogefchod<br />

behandelde, de hoofdfchetze van deze Inleiding e?r.<br />

van deze geheele Kerkelijke Gefchiedenis, op dezelfde<br />

wijze, ontworpen, als ik ze nu in druk uïtgeve,<br />

wanneer mij het werk van den Heer SCHRÖCK mé<br />

niet bekend, noch onder de oogen gekomen was. En,<br />

bij nader vergelijking, zal men dra ontwaar worden,<br />

dat ik mijnen eigen weg bewandel, en zonder<br />

den arbeid van dezen en andere nieuwe Kerh?efchiedfehrijvers<br />

gering te achten, zoo veel méMijfc',<br />

uit de bronnen zelve geput hebbe.<br />

Eindelijk, moet ik, in de derde plaats, ecnv be­<br />

den-


VOORREDEN.<br />

vu<br />

denking wegnemen, over de wijdloopigheid van deze<br />

mijne onderneming, MOSHEIM heeft, in het eerfis.<br />

Deel zijner Kerkgefchiedenis, een tijdsverloop van<br />

drie eeuwen vervat; in dit mijn Eerfle Deel,<br />

brem ik mijn gefchiedverhaal niet verder dan tot<br />

het * einde der eerfle eeuw, hoe uitgeflrekt zal dit<br />

-werk dan worden, daar dat van MOSHEIM reeds in<br />

X Deelen begrepen is? Opdat niet iemand zich<br />

hier door late affchrikken, verzoek ik het volgendt,<br />

op te merken. Ik oordeelde, eenigzins, breedvoeriger<br />

te moeten zijn, in het verhaal van de Gefchiedenis<br />

van JESUS CHRISTUS, den grooten Stichter der<br />

Christelijke Kerk, en van zijne Apostelen, als waar<br />

door wij ons van het Christendom zuivere en echte<br />

denkbeelden kunnen maken, en te beter in fiaat<br />

zijn, de afwijkingen en veranderingen, in volgende,<br />

tijden in het Christendom gebracht, na te gaan,<br />

het welk van zeer veel dienst moet zijn, m het<br />

beöordeelen, wat eigenlijk Christendom is; welke<br />

juiste kennis zo volflrekt nodig is, om de verdeeldheden<br />

der Christenen onderling te verminderen, en<br />

de aanvallen van het Ongeloof, die hunne flerkte<br />

meestal ontkenen uit de verwarring van het Christendom<br />

met de bijzaaken, die niet tot deszelfs wezen<br />

behooren, alle kracht te benemen. In de befchrijving<br />

der Gefchiedenis van de volgende eeuwen<br />

zal ik korter kunnen wezen, zoo dat ik denke, het<br />

* 4 gant-


vm V O O R R E D E N .<br />

gantfche werk in tien of ten hoogflen twaalf Deelen<br />

te zullen voltoojen.<br />

De uitgave van dit eerfle Deel gefchiedt laater,<br />

dan men zich had voorgefteld, waar van de reden<br />

in de omfiandigheden des tijds te zoeken is; voort'<br />

aan zal men zich bevlijtigen, twee Deelen in een<br />

'Jaar te leveren.<br />

Ik zoude mij voorts aan ondankbaarheid fchij-<br />

'nen fchuldig te maken, indien ik van mijne Landgenooten<br />

niet vervrachtte, dat zij dezen mijnen arbeid,<br />

met dezelfde verfchoonende genegenheid, zullen<br />

'ontvangen , welke mijne fchriften tot hier toe van<br />

hun genoten hebben! Van mijne zijde zal ik allen<br />

ijver aanwenden, om klaar, naar waarheid, en onpartijdig,<br />

te fchrijven, opdat elk en een iegelijk,<br />

zonder aanfloot, leze, en erkenne, dat Waarheid,<br />

mijn hoogfiel doel zij.<br />

I N-


I N H O U D<br />

VAN<br />

HET<br />

E E R S T E D E E L .<br />

T„ I N r<br />

. Bladz. I-LXXXVI..<br />

INLEIDING<br />

E E R S T E B O E K .<br />

Bevattende het eerfle tijdperk; van de geboorte van<br />

CHRISTUS , tot den dood van JOËNNES ,<br />

der Apostelen.<br />

E E R S T E H O O F D S T U K .<br />

JESUS<br />

den laatfte*<br />

Toefhnd der Joodfche en Heidenfche wereld, ten<br />

tijde der geboorte van JESUS CHRISTUS. Bladz. %<br />

T W E E D E H O O F D S T U K .<br />

Gefchiedenis van JESUS CHRISTUS. — Zijne geboorte<br />

en ambteloos leven. . • 5 r -<br />

D E R D E H O O F D S T U K .<br />

Prediking van JOSNNES den Dooper. JESUS wordt<br />

van hem gedoopt , en aanvaardt zijn leeraarambt.<br />

8 l<br />

-<br />

V I E R D E H O O F D S T U K .<br />

JESUS leere en wonderen. . . . . i " .<br />

V IJ F D E H O O F D S T U K .<br />

Gevolgen van<br />

JESUS leere en verrichtingen, geduurende<br />

zijn leven. . • •<br />

II<br />

4»<br />

z E s-


I N H O U D .<br />

Z E S D E H O O F D S T U K .<br />

JESUS Dood, Opftanding en Hemelvaart. . 128,<br />

Z E V E N D E H O O F D S T U K .<br />

Geloofwaardigheid van JESUS Gefchiedenis. 136.<br />

A C H T S T E H O O F D S T U K .<br />

Gefchiedenis der aanhangers en belijders van JESUS ,<br />

van zijne Hemelvaart , tot den dood. van den<br />

Joodfchen Koning Herodes Agrippa. . 145.<br />

N E G E N D E H O O F D S T U K .<br />

Gefchiedenis van de voortplanting van het Christendom<br />

, bijzonder door den Apostel Paulus,<br />

deszelfs ecrfte gevangenis te Rome. . 180,<br />

T I E N D E H O O F D S T U K .<br />

Berichten nopens de verrichtingen en lotgevallen der<br />

overige Apostelen. . . . . 222.<br />

E L F D E H O O F D S T U K .<br />

Vervolg der gefchiedenis, van de gevangenis van<br />

den Apostel Paulus te Rome, tot den dood van<br />

den Apostel Joannes. . . . 241.<br />

tot<br />

T W A A L F D E H O O F D S T U K .<br />

Befchouwing van den inwendigen ftaat der Christen<br />

Kerk, geduurende het ecrfte Tijdperk. . 292.<br />

I N-


INLEIDING.<br />

Daar ik ondememe, eene Algemeene Kerkelijke Ge» Inhoud<br />

dezer algemeene<br />

fihièdenis der Christenen , na zoo vele andere uitmuntende<br />

Schrijvers,te boek te ftellen,zal ik voor alle dingen<br />

aan mijne Landgenoten, voor welken ik dezen ar­<br />

Inleiding.<br />

beid bijzonder fchikken zal, moeten verklaren:<br />

I. Wat zij door Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis<br />

der Christenen te verftaan, en wat zij dus, in<br />

dit Werk, van mij te wachten hebben.<br />

II. Vervolgends zal ik hun de nuttigheid van eene<br />

zoodanige gefchiedenis voordellen.<br />

JU. In de derde plaats, de verëischten ontvouwen,<br />

die tot eene goede Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen<br />

behooren.<br />

IV. In de vierde plaats zal ik verflag doen van da<br />

bronnen en hulpmiddelen, welke wij hebben , en gebruiken<br />

kunnen , tot de rechte kennis van deze gefchiedenis.<br />

V. Eindelijk, zal ik mijnen Lezeren berichten moeten<br />

van de orde en fchikking , welke ik , in het' verhalen<br />

van deze gefchiedenisfen, mij zelve voorgeftelc<br />

heb te volgen, als ook van de wijze , op welke ii<br />

daaromtrent zal verkeeren.<br />

Zie daar de onderwerpen , welke den Inhoud dezei<br />

INLEIDING 'zullen uitmaken.<br />

A<br />

I


Wat wij<br />

door de<br />

Kerk verftaau.<br />

Onderfcheid<br />

der<br />

Kerkelijke<br />

van de<br />

Burgerlij­<br />

tl I N L E I D I N G .<br />

T. Ik noem dit Werk , eene Algemeene Kerkelijks<br />

Gefchiedenis der Christenen. — Men noemt, in den<br />

ftijl der Christen Schrijvers, de menfehen, die zich<br />

te famen vcrëenigen, tot cenen gemeenfchappelijken<br />

eeredienst van God, doorgaands de Kerk (*)— Dusis<br />

dan eene Kerkelijke Gefchiedenis, eene befchrijving<br />

en verhaal van de onderfchcidene lotgevallen, het zij<br />

voor- of nadeelige, welke dc menfehen, met betrekking<br />

tot den Godsdienst, hebben ondergaan, van alles,<br />

wat zij in het werk gefield, of geleden hebben,<br />

opzichtelijk de belangen van den Godsdienst.<br />

Hier door onderfcheidt zich de Kerkelijke Gefchiedenis<br />

van dc Burgerlijke, of Wereld-Gefchiedenis,<br />

welke ons een verflag geeft van de werkzaamheden en<br />

lotgevallen der menfehen, voor zoo ver zij in Burger*<br />

ke of Wereld-<br />

Ge­<br />

maatfchappijën verëenigd zijn, als ook van de Letterfchiedeniskundige<br />

Gefchiedenis, en de Gefchiedenis der Wijsbegeerte,<br />

welke zich bepaalt tot het geen de menfehen<br />

hebben verricht, ter uitbreiding van hunne<br />

kundigheden, en ter beoefening van Wijsbegeerte en-<br />

Geleerdheid.<br />

Vol-<br />

(*) Dit woord Kerk is ooifpronglijk hetzelfde met het<br />

Grickfche Woord xvpuxov (ktjriahtC) het geen aar, den<br />

Heere toebehoort, of aan God gewijd is; het word: ooi:<br />

gebruikt van die gebouwen, in welke de menfehen frmenfcomen,<br />

om aan de Godheid hunnen gezamenlijken cereiienst<br />

ontedrage-i; op dezelfde wijze is ons Woord Dom ,<br />

rooreenehoofdkerk,<br />

of hoofdgebouw, ran den Godsdienst<br />

;ewfjd , hetzelfde met het Latijnfche Dominicum ( Tem-<br />

>lum.) Zie de Bibliotlt. Brem. Cl. II. pag. ^32. Cl. III,<br />

•>ag. 516.


I N L E I D I N G .<br />

W<br />

Volgends het gebruik des woords Kerk, wordt hetzelve<br />

nader bepaald, tot die menfehen, welke zichverëenigen<br />

tot den Godsdienst, aan den éénen waaren<br />

God te bewijzen, in tegenftelling van zulken, die,<br />

of door Ongeloof cnonverfchilligheid,den Godsdienst<br />

gering achten, of door Bijgeloof, hunnen eeredienst<br />

aan andere voorwerpen, dan aan den waaren God,<br />

bewijzen en toebrengen. Dit onderfchcid tusfehen de<br />

menfehen is, volgends de oude gedenkftukken des Bijbels,<br />

zoo oud, als het beftaan van het menschdom<br />

zelve. Reeds vroeg, na de Schepping van den eerftett<br />

mensch , vervielen deszelfs nakomelingen uit KAÏN ,<br />

tot eene Ongodsdicnfrigheid, welke een zoo hooggaand<br />

en algemeen verderf van zeden na zich fleepte, dat eert<br />

zondvloed nodig was, om het hemeltergend kwaad<br />

uit te delgen. Na den vloed, verviel het Menschdom<br />

tot het ander uiterfte van Bijgeloof, en den dienst van<br />

Afgoden, waar van wij, in den Torenbouw van BA»<br />

BEL , reeds een voorbeeld hebben, en welk Bijgeloof,<br />

na de verftroojing van het menschdom , de kennis<br />

van den éénen waaren God geheel verdrongen zou<br />

hebben , indien niet de Voorzienigheid den Aardsvader<br />

ABRAHAM hadt afgezonderd, om door hem, en<br />

onder zijne nakomelingen , de kennis en dienst vat»<br />

den éénen waaren God te bewaren en te onderhouden.<br />

i". |<br />

Dit onderfchcid in het oog houdende, onderfcheidt De Kerkjefchieïenis<br />

on-<br />

zich de Kerkelijke Gefchiedenis van de Gefchiedenis<br />

of befchrijving van alle Godsdicnften en- Godsdienftige<br />

plegtighcden en inrichtingen , die men, onder len van<br />

lerfchei-<br />

iievan<br />

de menfehen, oudtijds of hedendaagsch, heeft ingeef<br />

2<br />

yoerd<br />

alle God»»<br />

dieriften.


I N L E I D I N G .<br />

vocrd en waargenomen. (*) De Kerkgefchiedeiih,<br />

naamltjk, bepaalt zich alleenlijk tot die menfehen,<br />

welke den éénen waaren God belijden en dienen,<br />

hun geloof, godsdienst, en zeden richtende, niet alleen<br />

naai- de voorfchriften der menschlijke Rede, maar<br />

bijzonder naar den inhoud der Openbaringen , door<br />

God, van tijd tot tijd, aan het Menschdom, tot onderwijs<br />

gefchonken, en in die verzameling van Boeken<br />

veivat, welke de Joodcn en Christenen als Godlijk<br />

eerbiedigen.<br />

Van ABRAHAM af, bijzonder zedert MOSES, de<br />

Wetgever des Hebreeir.vfchen Volks , door Godlijk<br />

gezag, den Staat en Godsdienst van dat volk regel­<br />

Verdeeld<br />

in de<br />

Kerk gefchiede­<br />

nis des O.<br />

de, bleef deze dienst van den eenigen waaren God<br />

en des<br />

N. T. bepaald tot de nakomelingen van den gcmelden Aardsvader,<br />

uit zijnen Kleinzoon JAKOB of ISRAÜL. Dit<br />

Volk alleen mogt zich beroemen op eene Godliike<br />

Openbaring, die aan hetzelve den éénen waaren<br />

God bekend maakte; alle de overige volken der wereld<br />

, in onze Heilige Boeken Heidenen genoemd ,<br />

misten dit onfehatbaar voorrecht, tot dat JESUS CHRIS-<br />

TUS in de wereld verfcheen, en den Godsdienst zijnen<br />

volkomen luister fchonk, wanneer de fcheidsmuur<br />

tusfehen het Joodfche volk en de Heidenen gedoopt,<br />

(*) Men heeft vele en voortred ij ke werken, w.inr ii»<br />

dit algemeen onderwerp meer breedvoerig of beknopter<br />

u'ordt behandeld.<br />

en<br />

Bij onze Nederlanders zijn de werken<br />

vr.n MOBACH en IICRD bekend. In een kort bellek<br />

vindt men veel bijeengebracht in ALEX. ROS~, 'S Wereld-,<br />

Godsdicnften.


I N L E I D I N G .<br />

v<br />

en de kennis van den eenigen waaren God aan alle<br />

volken zonder onderfcheid bekend gemaakt werdt —<br />

wordende zij, die deze leere aannemen, naar JESUS<br />

CHRISTUS , Christenen geheten — Op deze wijze<br />

verdeelt zich de Kerkgefchiedenis in twee Hoofddeelen,<br />

van welke het eerfle de Gefchiedenis van den<br />

waaren Godsdienst, voor CHRISTUS, of onder het<br />

Oude Testament, het andere de Gefchiedenis der<br />

Christen-Kerk, onder het Nieuwe Testament, (*)<br />

in zich bevat.<br />

De Kerk-Gefchiedenis des Ouden Testaments bcfchrijft<br />

ons de lotgevallen van den waaren Godsdienst, denis des<br />

De Kerk<br />

Gefchie­<br />

bewaard bij de nakomelingen van SETH , tot aan den O. T.<br />

Zondvloed, en, veivolgends in het nageflacht van ABRA­<br />

HAM , tot op CHRISTUS. — Deze is geheel vermengd<br />

met de Burgerlijke Gefchiedenis van deze lieden,<br />

omdat de Aardsvadcrs onafhanglijkc hoofden van<br />

hunne huisgezinnen, en dus Stamvorftcn, waren, gelijk<br />

de Emirs der Arabieren nog heden zijn, als<br />

ook , omdat Mi het Israëlitisch Volk eene Godsregering<br />

, volgens MOSES Wetten en Staatsregeling,<br />

plaats hadt , waar door de belangen van den Staal<br />

en de Kerk nooit bij dat Volk van één gefcheider<br />

konden worden. — Deze gefchiedenis moet, grootendeels,<br />

uit de Bijbelboeken des O. T. worden opge<br />

maakt<br />

(*) Men weet . dat deze benaming Oud en Nieuw Te*<br />

tament in gebruik is, om het onderfcheid van Gods han<br />

delwijze en beftuur met zijne Kerk, voor en na CHRISTUS<br />

g kennen te geven; dit verdient aangemerkt te worden<br />

ppdat niemand aanleiding neme tot zouteloos fpotteu,<br />

4 3


VI I N L E I D I N G .<br />

De Kerk­<br />

De Kerkgefchiedenis des N. T. is eene Kerkgefchiedenis<br />

der Christenen; deze verhaalt ons den toegefchiedenis<br />

des<br />

N. T. of ftand en lotgevallen van den geöpenbaardcn Godsdienst<br />

der Christenen.<br />

maakt, alzoo ons andere berichten vat de oudfte tijden<br />

ontbreken, zoo ver naamlijk deze Boeken Krekken—Doch,<br />

van NEHEMIA en de laatfte Profeeten<br />

des Joodfchen Volks tot op CHRISTUS , moeten andere<br />

befcheiden onze leidslieden zijn, welke wij dan ook<br />

voornaamlijk hebben, in het eerfle Boek der Makhabeïn,<br />

het welk wij onder de zogenoemde Apokrij.<br />

fe Boeken lezen j* en in den Joodfchen Gefchiedfchrijver<br />

JOSEFUS. (*)<br />

onder de Christenen , en haren aanvang nemende<br />

van JESUS geboorte, ftrekt zij zich uit tot aan onze<br />

tijden, bevattende een Tijdperk van achttien Eeuwen.<br />

Een ruim Veld zeker! Temeer, omdat de Kerk nu<br />

niet meer tot één volk behoort, maar, onder alle volken,<br />

genoegzaam door de geheele wereld is uitgebreide<br />

Het is waar, volgends de oorfpronglijke inrichting<br />

En bedoeling van JESUS, ZOU deze Kerkgefchiedenis<br />

niets meer te doen fchijnen te hebben, met de Burgerlijke<br />

Gefchiedenis, alzoo zijn Koningrijk niet.van deie<br />

wereld , maar het Rijk van God, het Rijk des<br />

He-<br />

(*) Van dezen Gefchiedfchrijver is eene nieuwe Nelerduitfche<br />

Vertaling bezorgd door den Eerw.<br />

MARTINET.<br />

IUMFREY PRIDEAUX heeft de Gefchiedenis van het tusfehenijdvak<br />

tusfehen NEHEMIA en CHRISTUS opzetlijk behandeld,<br />

n zijn werk: Het O. en N. Testament aanëcngefchakeld<br />

f Gefckiedettis der Jooden. In het Latijn hebben wij de<br />

] Lerkgefcbiedenislèn van BUDDEUS en VENEMA enz


I N L E I D I N G .<br />

vu<br />

Hemels, het Rijk der Waarheid en der Deugd is.<br />

Gelijk dan ook de Christen Godsdienst is aangenomen<br />

onder volken, die geheel vertcMllende Regeringsvormen,<br />

burgerlijke inrichtingen, Z<br />

edenen wetten,<br />

hebben.-Doch, toen het Christendom zich verfpreid.<br />

de, wekte het dra de aandacht der Burger-Regeringen;<br />

ook is het niet heel lang bij zijne zuivere en<br />

oorfpronglijkc inrichting gebleven, en de wederzijdfche<br />

invloed van den Kerk op den Staat, gelijk<br />

van den Staat op de Kerk, is fpoedig, en vcrvolgends<br />

door alle Eeuwen, zoo groot geweest, dat de<br />

Kerkelijke Gefchiedfchrijver niet voorbijkan , om<br />

ook de Burgerlijke Gefchiedenis aan te roeren , zoo<br />

dat deze beiden hier hand aan hand dienen te gaan. —<br />

Nog meer, de menschlijke geest, fteeds werkzaam,<br />

heeft zich uitgeput, om de eenvouwige leeringen van<br />

JESUS en zijne Apostelen meer en meer te ontwikkelen,<br />

en zich leerftclzels te vormen; het welk tot twisten,<br />

en verdeeldheden, aanleiding gaf, welke fpoedig<br />

feheuringen voortbrachten, en, door het bijkomen<br />

van meer andere oorzaken, onderfcheiden gezindheden<br />

en aanhangen onder de Christenen daarftelden ;• fom*<br />

migen van welken, vroeger of laater, weder te niet<br />

zijn gegaan, terwijl anderen, nog tot in onze tijden,<br />

het Christendom verdeeld houden —• Al heel vroeg<br />

mengde zich de dwaling onder de waarheid, en zij,<br />

welke men van de dwaling, met recht of onrecht, bc-.<br />

fchuldigde, werden met den hatclijken naam var. Ketter<br />

gebrandmerkt, en van die Christenen, welke zich<br />

Rechtzinnigen (Orthodoxen^) noemden, uk hunne<br />

cemeenfehap geweerd,<br />

^4<br />

n i e T


Is algemeen<br />

of<br />

bijzonder<br />

vnr I N L E I D I N G .<br />

Hier uit heldert zich van zelve het onderfcheid op<br />

tusfchen eene algemeene of eene bijzondere Kerkgefchiedenis<br />

der Christenen. De eerfle (trekt zich uit<br />

tot alles, wat de Christen-Kerk betreft, terwijl de<br />

laatstgenoemde zich alleenlijk tot eenig bijzonder gedeelte<br />

bepaalt. - Het zij iemand onderneemt de bijzondere<br />

gefchiedenis te befchrijven van eenig tijdperk.<br />

Zoo heeft MOSHEIM, in afzonderlijke werken, de<br />

Kerkgefchiedenis der eerfle Eeuw na CHRISTUS , en<br />

den ftaat en lotgevallen van het Christendom voor<br />

Keizer KONSTANTYN den Grooten, befchreven; dus<br />

VAN EINEM, en VPEY de Kerkgefchiedenis van de<br />

XVfll Eeuw. — Het zij, dat de Kerkgefchiedenis<br />

van één bijzonder volk, dat is, de lotgevallen van<br />

het Christendom onder het zelve, afzonderlijk behandeld<br />

wordt, gelijk de bovengenoemde MOSHEIM die<br />

der Tart aarfche volken afzonderlijk heeft behandeld, en<br />

men dus ook de Kerkelijke Gefchiedenis van ons Vaderland<br />

afzonderlijk zou kunnen behandelen. — Het<br />

rij, dat de Gefchiedenis der Ketteren, of ook van<br />

ïenigcn aanhang of gezindte, de flof oplevert aan den<br />

[kfchiedfchrijver, zoo als wij van vossius hebben<br />

i iene gefchiedenis der Pelagianen enz. — De Gefchielenis<br />

der Reformatie of Kerkhervorming in Europa<br />

ïceft ook aan vele wel befncden pennen afzonderlijk<br />

verk verfchaft — Ook zijn de Gefchiedenisfen der<br />

„eeraaren van de Kerk, en der Martelaren of bloed-<br />

;etuigen, die, bij de vervolgingen, ter dood zijn geiracht,<br />

en hunne belijdenis met hun bloed bevestigd<br />

ebben, afzonderlijk van velen te boek geflagen. ••4-<br />

andelijk hebben fommigen de lotgevallen van de leere,


I N L E I D I N G , K<br />

K, en het famenftel der leere, naargefpoord, gelijk<br />

PRIESTLEY, in zijne Historie van het verderf des<br />

Christendom!, en onlangs YPEY, in zijne Letterkundige<br />

Gefchiedenis der Sijstematifche Godgeleerdheid.<br />

KING heeft de gefchiedenis van de geloofsbelijdenis,<br />

die men gemeenlijk het Sijmholum of de leuze der<br />

Apostelen noemt, opzetlijk in gefchrift vervat; wij<br />

hebben ook Gefchiedenisfen van bijzondere Conciliën<br />

of Kerkvergaderingen, gelijk van dat van Nicea —<br />

Doch, ons beftek verbiedt ons allen op te tellen,<br />

De Algemeene Kerkgefchiedenis der Christenen, Wat de<br />

Algemeene<br />

Kerke­<br />

gelijk wij reeds begonnen te zeggen , vat dit alles<br />

hoofdzaaklijk favnen, cn fchetst ons een tafereel van lijke Gefchiedenis<br />

in zich<br />

alles, wat de Christenen en het Christendom betreft,<br />

de ftichting, opkomst, en voortgang van dezen zoo vervat.<br />

weldadigen Godsdienst, de hinderpalen, met welken<br />

dezelve heeft moeten kampen, de vervolgingen, die<br />

zij heeft geduld; zij bevat eene befchrijving van de<br />

Leere der Kerk, en wat tot derzelver ontwikkeling<br />

is verricht en ondernomen; de verfchillende gevoelens<br />

en meningen, die van tijd tot tijd zich hebben voorgedaan<br />

, en de twisten en fcheuringen, die zij heb<br />

ben te wege gebracht — Zij befchrijft verders de uitmuntendfte<br />

Leeraars en doorluchtigfte Mannen, dit<br />

zich bij de Kerk verdicnftelijk hebben gemaakt, ü<br />

derzelver karakter en verrichtingen; en eindelijk ver<br />

geet zij ook niet de betrekking te melden, in welk<br />

de Kerk van tijd tot tijd geftaan heeft, met de Bui<br />

gerirjke en Wereldlijke Regeringen enz. Dit alles, ei<br />

wat meer hier toe behoort, zal de Lezer in di<br />

Werk , het welk ik daarom Algemeene Kerkelijk<br />

G t<br />

A 5


Gefchiedenis der Christenen noem , kunnen verwachten.<br />

Voortref - II. In de tweede plaats, zal het niet onvoegzaam<br />

Jijkheld<br />

der Kerkelijke<br />

zake zelve kome, de vöortreflijkheïd, nuttigheid, en<br />

zijn, indien ik, in deze Inleiding, voor dat ik ter<br />

Gefchiedenis.<br />

belangrijkheid der beoefening van de Kerkgefchiedenisfen,<br />

eenigzins breeder, aanwijze.<br />

]<br />

* I N L E I D I N G .<br />

De Kerkelijke Gefchiedenis heeft, voor alle dingen,<br />

met alle waare en echte Gefchiedenis gemeen, dat<br />

zij, gelijk CICERO zich uitdrukt, (*)„ eene getuige<br />

„ der tijden, het licht der waarheid, het leven des<br />

„ geheugens, de leidsvrouw des levens, en de bo-<br />

„ dinne der oudheid is." Redenen, waarom de Gcfchïcdkunde,<br />

de kennis van de lotgevallen van het<br />

menschdom, ten allen tijde, met recht, voor allerbelangrijkst<br />

is gehouden, waardig, dat vernuften, die<br />

boven het gemeen wilden uitmunten, zich daar mede<br />

bezighielden. — Maar, de Kerkelijke Gefchiede-.<br />

nis heeft nog bovendien have bijzondere belangrijkheid<br />

, omdat zij den Godsdienst voornaamlijk tot<br />

haar voorwerp heeft. Het is waar, daar is 'er niet<br />

weinigen , die geringe gedachten van haar voeden,<br />

;n haar op eenen lagen prijs fteilen. Indien men<br />

lan dezen geloof zal geven, is de Kerkgefchiedenis<br />

•hkel een tooneel van de menschlijke zwakheid en boosicid,<br />

waar op menfchenlist en priesterbedrog de<br />

1 ïoofdrollen fpelen, die vervuld zijn met twisten en<br />

j 'chelden, en eindigen in krijg , bloed , en moord,<br />

vlaar , dezen hebben niet behoorlijk onderfchciden.<br />

(*) Dc Orat. II. p.<br />

De


I N L E I D I N G. XI<br />

De Godsdienst, de weldadige Godsdienst, die enkel<br />

goed ftichtedc onder de menfehen, en, waar hij in<br />

zijne edele eenvouwighcid betracht wordt, zachtmoedigheid<br />

en liefde , tevens met waare wijsheid , en<br />

volmaking van verftand en haft, tot zijn gevolg hadt,<br />

deze Godsdienst kon de fchuld niet hebben aan deze<br />

rampzalige gebeurenisfen. De menschlijke driften en<br />

hartstochten, de menschlijke begeerten, onverftand,<br />

en boosheid , in het belangrijkfte onderwerp, den<br />

Godsdienst, allerfterkst werkende, deze zijn de waare<br />

bronnen van alle de onheilen, die zij, den Godsdienst<br />

ten voorwendsel gebruikende, onder het menschdom<br />

hebben aangericht.<br />

Dc Kerkelijke Gefchiedenis leert ons dit gewigtig<br />

onderfcheid opmerken. Zij vertoont ons , hoe de<br />

Godsdienst der Christenen zuiver en weldadig in zijne<br />

beginzelen en bedoeling, in de daad, niet alleen<br />

zich zei ven altijd gelijk is gebleven, maar, hoe hij,<br />

fchoon geftadig moetende worftelen, zoo met openbaare<br />

vijanden als valfche vrienden, hoe dikwijls ook<br />

bijna geheel onderdrukt of misvormd , nogthans tot<br />

den tegenwoordigen tijd zich heeft gehandhaafd. Deze<br />

gefchiedenis vertoont ons den kamp der deugd<br />

met de ondeugd, waarbij de eerfte ftaande blijft niet<br />

alleen, maar van tijd tot tijd hare krachten hernieuwt,<br />

en voortgangen maakt tot meer volmaaktheid van hare<br />

verëerew en betrachters. „Met één woord: (*) de-<br />

„ ze Gefchiedenis is de Gefchiedenis van eene hoo-<br />

(*) SCHROECKH Christltchi Kirchengefchichte I. Th.<br />

S. 53i 54-


xn I N L E I D I N G .<br />

„ ger, meer dan mcnfchelijke magt, welke de Wereld<br />

„ door goedheid bedwongen , zacht geregeerd , en<br />

„ zoo lang men haar alleen liet handelen, gelukkig<br />

„ gemaakt heeft; doch welker aanzien, naar der men-<br />

„ fchen verfchülende vatbaarheden en neigingen, de<br />

,, verbazendfte , en dikwijls zeer treurige veriinderin-.<br />

gen gefticht heeft."<br />

Is het belangrijk , in de wonderen der natumlijke<br />

Wereld, de voetftappen des algoeden en alwijzen<br />

Scheppers na te gaan en te bewonderen, en zou het<br />

ook niet belangrijk Wezen , de blijken van diezelfde<br />

Godlijke wijsheid en goedheid op te zamelen, welke<br />

zich geopenbaard hebben, in het vestigen , bewaren,<br />

en uitbreiden van den Godsdienst, tot heil van het<br />

Menschdom, en verheerlijking van het Opperwezen,<br />

zoo als de Kerkelijke Gefchiedenis ons dezelve ontvouwt<br />

en ten toon fpreidt?<br />

Nuttigheid<br />

dei<br />

Gelijk de beoefening der Kerkelijke Gefchiedenis dus<br />

Kerkge­<br />

belangrijk en vooitreflijk is, zoo heeft zij ook hare<br />

fchiede­<br />

nis in hei<br />

uitgebreide nuttigheid. — Hier leert hij, die het<br />

menschlijk hart wil beftudecren, hoe arglistig het zelve<br />

is, maar tevens, hoe gemaklijk te misleiden cn te<br />

gemeen.<br />

vervoeren! Elk, wie hij zij, kan, uit de beoefening<br />

dezer Gefchiedenisfen de nuttigde en heilzaamfte les-:<br />

fen van wijsheid en voorzichtigheid voor zich opzamelen.<br />

De onmatige ijver en ligtvaardighcid, met derzelver<br />

nadeelige gevolgen, waar van wij hier zoo vele voorbeelden<br />

ontmoeten, zal ons behoedzaamheid lceren„<br />

en de mishagen , tot welke zelfs mannen van uitftekende<br />

verdienden cn bekwaamheden vervallen zijn,<br />

zullen ons toonen, wat wij te vermijden, waar voor<br />

wij


I SJ L E I D I N G. XMï<br />

wij ons te wachten hebben. Wij zullen leeren, waartoe<br />

driften, verkeerde ijver, huichelachtige geveinsdheid,<br />

de menfehen hebben kunnen brengen. Doch,<br />

aan den anderen kant, zullen deugdzame voorbeelden<br />

en heilzaam te werk gefielde maatregels ons ten wegwijzers<br />

dienen, en tot voorlichting (trekken kunnen, op<br />

het pad, het welk wij te bewandelen hebben.<br />

Menigmalen verwonderen wij ons over de buitenfporigheden<br />

van den mcnschlijken geest > in het aankleven<br />

en voorftaan van gevoelens omtrent den Godsdienst<br />

, welke met het gezond menfehenverftand en<br />

den duidelijkften zin der Heilige Schrift, op geenertóë<br />

wijze vereffend kunnen worden. — Wij ontzetten<br />

ons over deze of gene gebcurenisfen , die den<br />

Godsdienst fch'nnen te dreigen; maar, onze verwondering<br />

en vreeze bedaart, wanneer wij uit de Kerkelijke<br />

Gefchiedenisfen leeren, dat'er, ook in dit opzicht,<br />

niets nieuws is onder de zon, en dat de algoede<br />

Voorzienigheid, in de meest gevaarlijke en zorglijke<br />

omftandigheden, voor de belangen van den Gods-»<br />

dienst gewaakt, en dien weder tot zijnen luister opgevoerd<br />

heeft.<br />

Eindelijk, in de Kerkelijke Gefchiedenis vinden wij<br />

den oorfprong en aanleidende oorzaken tot den tegenwoordigen<br />

toeftand van de Christelijke Kerk. —<br />

De éénc omwenteling heeft hier telkens met de andere,<br />

geduurende achttien Eeuwen, zeker verband; alles<br />

maakt hier een geheel uit, zelfs fchoon het verhaal<br />

der gebeurenisfen uit het ééne werelddeel in het<br />

ander overgaat. Wien het te doen is, om uit de<br />

Gefchiedenis niet alleen geleerd, maar ook wijs, te<br />

wor-


Nuttigheid<br />

dezer<br />

Gefchiedenis<br />

voor<br />

denChristen.<br />

«V I N L E I D I N G ,<br />

worden, voor dien is het een heerlijk gezicht, wan*<br />

neer hij, in de bijzondere tijdvakken, op de ontwikkelingen<br />

van den menschlijken geest mag letten,<br />

hoe deze zich, met betrekking tot zijne gewigtigfte<br />

belangen, door de krachtigfte pogingen cn — misflagen<br />

tevens — gevormd heeft. Nergens kan men de<br />

vorderingen van den menschlijken geest, met alle agteruitgaan<br />

en afdwalingen, zoo duidelijk aanwijzen,<br />

als hier; nergens beter de onderfcheiden kleuren<br />

nagaan, welke hij van de luchtftreck, van den<br />

bijzondcren toeftand, onder welken hij zich ontwikkelen<br />

moest, en andere uitwendige omftandigheden<br />

heeft aangenomen. Waar hebben de verfchillende fchakeringen<br />

en vermengingen van dwaling en ondeugd,<br />

de menigvuldige proeven van den beurtelingfchen invloed<br />

van verftand en hart, zich ooit duidelijker vertoond,<br />

dan in de Gefchiedenis der Christelijke Kerk?<br />

De overvloed van befcheiden laat hier toe, dat men<br />

alles, zelfs in het allerbijzonderst, kan naarfporen, en<br />

juist hier uit ontftaat het zekerst onderwijs.<br />

Wanneer wij Sin bijzonderheden willen komen, zullen<br />

wij ons zeiven, zonder vele moeite, kunnen overtuigen<br />

, dat geene Gefchiedenis voor alierleië foorten<br />

van Menfehen , beide ten aanzien van verftand en<br />

hart, zoo vele nuttigheden oplevert, als even de Kerkgefchiedenis<br />

der Christenen.<br />

Voor den Christen dient zij, om hem meer en meer<br />

van de waarheid yan zijnen Godsdienst te overtuigen<br />

en te verzekeren. Uit haar leert hij, dat, het geen<br />

het ongeloof en de fpotzuoht geem zoü doen geloven<br />

, zijn Godsdienst geen Menfchenbedrog noch Papen-


I N L E I D I N G .<br />

xv<br />

penlist zij; dat, gelijk deszelfs oorfprong van den<br />

Hemel, dus ook zijne voortplanting door waare Hemelfche<br />

wonderen bevorderd, en zijn behoud onder<br />

alle de aanvallen van het Ongeloof, en de ondermijningen<br />

van Bijgeloof en Dweepzucht , aan het vermogen<br />

der onzichtbare hand, die alles beftuurt, te<br />

danken is.<br />

Hoe rijst zijn eerbied voor den Godsdienst, zijne<br />

Godzaligheid , wanneer hij deze handelwijze eener<br />

goede en wijze Voorzienigheid in de lotgevallen dei-<br />

Kerk opmerkt. — De verbazende omwentelingen der<br />

Kerk, die zoo dikmaal uit kleine beginzelen, en naar<br />

het oogfehijn nietige oorzaken, herkomfrig waren, lecren<br />

den Christen, met nut en voordcel gedenken aan<br />

die geduchte, maar tevens opbeurende, waarheid: de<br />

Jleere reg eert! Dan vertoont zich de Kerk, de belijders<br />

van den Godsdienst, aan ons, in de Apostolifche<br />

Eeuw, eenvouwig en onbevlekt; dan fchuilt zij, als<br />

in dc kloven der fteenrotzen ; dan weder is zij, als<br />

eene ftad , op eenen berg gelegen; dan met de kroon<br />

van het Martelaarfchap verfierd; dan grooter in uiterlijk<br />

vermogen , hoe wel geringer in deugden. En altijd<br />

en overal, fpooren der Godlijke Voorzienigheid!<br />

PAULUS heeft reeds gefchreven: (EFEZ.III. IO.) „dat<br />

„ nu de veelvuldige wijsheid van God aan de over-<br />

„ heden en gezaghebbers in het Hemelsch [Koning-<br />

„ rijk,] door middel van de [thans geluchte] gemeen-<br />

„ te, bekend was geworden enz."<br />

Door dc kennis der Kerkelijke Gefchiedenis kent de<br />

Christen het gewigtig onderfcheid tusfehen waare<br />

Godsvrucht en Bijgeloof of Dweperij, terwijl hij, te


m I N L E I D I N G .<br />

gelijker tijd, uit haar wapens ontleent tegen het ÖiU<br />

geloof'van onze later tijden. —- Uit haar kan hij beoordeelen,<br />

of en in welke bijzonderheden de toeftand<br />

van het Christendom, in onze tijden , in wezenlijke<br />

volmaking, toe- of afgenomen heeft. — Bij haar<br />

leert de Christen zijne rechten, wanneer hij in den<br />

oudlten Kerktoeftand ziet, hoe de Leeraars en opzieners<br />

den Godsdienst, met eenen zuiveren ijver,<br />

door leeren en onderwijzen , hebben voortgeplant,<br />

hoe zij door vermaningen , befti-affingen , en eigen<br />

voorbeeld, de ondeugd tegengegaan, tot de deugd<br />

opgewekt, maar geenc heerfchappij of geweld over<br />

het geweten zich aangematigd hebben. — Hier, den<br />

oorfprong en waare gefteldheid van de onderfcheiden<br />

gezindheden onder de Christenen naarfpoorende, leert<br />

hij de waare verdraagzaamheid oefenen, en dien zagtmoedigen<br />

geest zich eigen maken, welken JESUS, in<br />

zijn geheele gedrag, zoo volheerlijk openbaarde, en<br />

die het waare fieraad van den Christen is. Hij leert,<br />

door de ondervinding der eeuwen , welke nadeelen,<br />

verbittering, onrusten gedicht zijn, door harde behandeling<br />

van zulken, die dwaalden , terwijl hij tevens<br />

, door het nagaan der dwalingen, te meer in de<br />

waarheid bevestigd wordt. — Eindelijk, in de Kerkelijke<br />

Gefchiedcnisfen, ontdekt de Christen den oorfprong<br />

van de gewoonten en plegtigheden, welke onder<br />

de Christenen in gebntik zijn, waar door hij ook<br />

in ftaat gefield wordt, om te beöordeelen, welken<br />

prijs hij op elke derzelven ftellen moete.<br />

Bijzonder<br />

Proteftantfche Christenen, in het bijzonder, kunnen<br />

voor<br />

de Kerkgefchiedenis niet ontbeeren.<br />

de Pro tenanten.<br />

Geduurig<br />

her-


I N L E I D I N G .<br />

Kvir<br />

herhalen de Roomschgezinden , dat de Proteftanten<br />

eene nieuwe gezindte zijn, onophoudelijk vernieuwen<br />

zij de vraag: waar was uwe Kerk voor LUTHER en<br />

KALVYN ? De Kerkelijke Gefchiedenis toont de ongegrondheid<br />

dezer bcfchuldiging, en de ongerijmdheid<br />

dezer vraag. Is deze eene nieuwe gezindte, die de ingeflopen<br />

dwalingen verbetert, en de leere van den<br />

Godsdienst wil hervormd hebben, naar de zuivere<br />

voorfchriftcn van den Bijbel, welken de Christenen als<br />

het boek van Godlijk Ondenvijs, en als de Openbaring<br />

van Gods wil, eerbiedigen? Is deze eene nieuwe gezindte,<br />

die later van elders ingevoerde misbruiken en<br />

overtollige bijvoegzelen wegneemt, en alles, zoo veel<br />

mogelijk, tot de oorfpronglijke eenvouwigheid terug<br />

tracht te brengen? — Al vroeg hebben, integendeel,<br />

de Heivormers uit de Kerkelijke Gefchiedenis aangewe-:<br />

zen en betoogd , dat veeleer in de Roomfche Kerknieuwe<br />

leergevoelens, plegtigheden, inrichting van<br />

beduur enz., zijn ingevoerd in later Eeuwen, waarvan<br />

men in daat is, de bronnen aantewijzen, als ook, dat<br />

vele dingen bij hun wel de oude namen behouden,<br />

maar een geheel nieuw wezen verkregen hebben. Zouden<br />

de Proteftanten niet met voordeel de Kerk-Ge-<br />

1'chiedenis beoefenen , waar in zij, door het voorbeeld<br />

van die fchatbare mannen, welke de Hervorming tot<br />

dand hebben gebracht, worden vermaand en opgewekt,<br />

om de waarheid boven alles te fchatten, en hun ver*<br />

dand, hart en geweten, van menschlijke overheerfching<br />

vrij te bewareu ?<br />

Ondertusfchen zullen misfehien velen, het geen tot De Kerk»<br />

Gefchiedenis<br />

is<br />

hier toe van de nuttigheid der Kerk-Gefchiedenis ge-<br />

B<br />

zegd


nuttig zegd is, wel erkennen, maai- te gelijk zich bevreemden,<br />

voor den<br />

wanneer men eenen (lap verder doet, en beweert, dat<br />

Geleerden,<br />

deze gefchiedenis ook voor den Geleerden, voor hem y<br />

die de wetenfchappen beoefent, teil hoogden nuttig, ja<br />

noodzaaklijk zij. En niets is echter waarachtiger,-<br />

Immers, niet alleen, dat een waar geleerde niet wel<br />

kan onderdeld worden, zonder kennis van Wijsgeerte<br />

en Gefchiedkunde in 't gemeen, maar bijzonder mag<br />

hij niet onkundig zijn van den Godsdienst, deze toch<br />

is van te groot aanbelang , dan dat een geleerde 'er<br />

flcchts oppervlakkig van zou denken of fpreken. Als<br />

relcerde moet hij immers met groïid en bewijs te werk<br />

raan. Het is waar , in onze tegenwoordige tijden<br />

ïeerscht ongelukkig eene andere denkwijze , dan bij<br />

le ouden plaats hadt , bij welken van eiken geleerde<br />

1 n welk vak van wetenfchappen ook, eene meer dan<br />

>ppervlakkige kennis m de Gefchiedenis, Wijsbegeerc,<br />

en Godsdienst gevorderd werdt. Thans gebeurt<br />

iet veelal, dat geleerden zeer weinig werk maken van<br />

le leere van den Godsdienst; deze, of' zoo als men<br />

;e noemt, de Godgeleerdheid, wordt als een afzonlerlijk<br />

vak van geleerdheid befchouwd, het welk enkel<br />

r<br />

oor Leeraars van den Godsdienst moet overgelaten<br />

vorden. Men verbeeldt zich al ligt, dat men met<br />

le twisten en verfchillen der Godgeleerden niets té<br />

loen heeft; men merkt daar in veel menschlijks op,<br />

n bcfluit daar uit niet zelden al te overhaast ten naleele<br />

van den Godsdienst zeiven. Tegen zoodanig<br />

iverhaast, en voor velen zoo ongelukkig, befluit zal de<br />

Ccrk-Gefchiedenis den geleerden bewaren, wanneer<br />

;ij hem zal doen opmerken de eerde grondvesting en<br />

]<br />

Xvnr I N L E I D I N G ,<br />

uit-


I N L E I D I N G .<br />

SB<br />

uitbreiding der Kerk, door zulke middelen, welke geleerden<br />

zoo wel als ongeleerden overtuigd hebben, uit<br />

hoofde van de bewijzen, waar op de Godsdienst fteunde,<br />

en de voordeelen, die hij zijnen belijderen daadlijk<br />

aanbracht, toen hij zich in zijn edel en eenvouwig wezen<br />

openbaarde ; maar tevens zal deze Gefchiedenis<br />

hem leeren, hoe het lecrgebouw en famenftel der leere<br />

zich allengs gevonnd heeft, en in vele opzichten<br />

heeft moeten vormen , waar door hij tevens in ftaat<br />

gefteld zal worden, om met vaardigheid over het wezenlijke<br />

of min wezenlijke van den Godsdienst, en het gewigtige<br />

of min gewigtige der Godgeleerde verfchillen,<br />

te oordeelen.<br />

De geleerde, die de Burgerlijke, of, gelijk men Voor de<br />

Burgerlijke<br />

Ge­<br />

gemeenlijk fpreekt, de Wereldlijke Gefchiedenis wil<br />

beoefenen, kan daar mede niet te recht geraken, zonder<br />

de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen. Reeds<br />

fchiede­<br />

nis.<br />

voor de tijden van KONSTANTYN den Grooten, was<br />

hetGenootfchapvan Christenen, in de Wereld, en het<br />

Roomfche Rijk, zoo aanzienlijk en talrijk, dat deszelfs<br />

toeftand met dien van het Rijk in betrekking kwam,<br />

maar bijzonder verë enigden zich beider inrichting en<br />

lotgevallen op het naauwst, nadat deze Vorst den<br />

Godsdienst der Christenen omhelsde, en openlijk be*<br />

leedt. Zedert dien tijd fchikte zich het beltuur det<br />

Kerk, in zeer vele opzichten, naar de wijze van befluur<br />

in het Keizerrijk, en dit wederom ontleende veel<br />

van de inrichtingen der Christenen, en de wederzijdlche<br />

invloed van Kerk en Staat was zo groot, dat<br />

de Gefchiedkenner de gefchiedenis des éénen zondel<br />

die der andere niet kan beoefenen. Deze wederzijd-<br />

B 2<br />

fche


Voor de<br />

Gefchiedenis<br />

der<br />

Geleerdheid,<br />

Voorden<br />

Rechtsgeleerden.<br />

j<br />

m 1 N L E I D I N G.<br />

fehe invloed heeft tot aan onze tijden toe ftand gehou-'<br />

den, hebbende,- door. de Kerkhervorming, wel eene<br />

andere richting verkregen , maar zijnde geenszins daar<br />

door weggenomen.<br />

De Wetenfchappen hebben insgelijks, zedert dc uitbreiding<br />

van het Christendom, fteeds in de naauwfte<br />

betrekking met hetzelve geftaan. Zij rezen of daalden<br />

met den bloei of verval van den Christen-Godsdienst.<br />

Wanneer deze ,• in zijn eenvouwig fchoon, zuiver onder<br />

de menfehen werkte, bewandelde de vrijë en edele-geest<br />

de velden der waarheid, en maakte de grootftc voortgangen<br />

in allerleië foort van wetenfchappen. Maar<br />

werdt de Godsdienst bedorven cn misvormd doofbiirgeloof,<br />

dan heerschte valfehe finaak; ligtgelovigheid<br />

en onkunde namen de overhand, en de wetenfchappen<br />

kwijnden. Deze ebbe en vloed der geleerdheid , met<br />

derzelver oorzaken , te willen naarfporen, zonder kennis<br />

der Kerkelijke-Gefchiedenis, zal daarom een vruchtloze<br />

arbeid wezen. Waare en echte Godsdienst biedt<br />

tlüjd aan de Wetenfchappen de behulpzame hand, geijk<br />

hij van dc waare geleerdheid luister ontvangt.<br />

De Rechtsgeleerde, die zich Meester der heide<br />

hechten beroemt te zijn, kan de kennis der Kerkelijke<br />

1<br />

gefchiedenis volftrekt niet ontbecren. Hij heeft dezel-<br />

;e nodig, tot verftand van vele Burgerlijke Wetten,<br />

i velke in. het Romeinfchc Wetboek voorkomen,- en<br />

vaar van hij noch de aanleiding, noch den waaren zin<br />

< )f bedoeling, zonder behulp der Kerk - Gefchiedenis,<br />

1 :an verdaan, die hem de tijdsümftandigheden en geteldhcid<br />

van zaken , ten tijde, toen zoodanige wet 1<br />

gegeven<br />

weidt, alleen aanwijzen kan. — En hoe kan het<br />

Ka.


I N L E I D I N G .<br />

xxi<br />

Kanomekeoï Kerkelijke recht, bijzonder het-f»}-<br />

**, zonder het licht der Kerk-Gefchiedenis, gekend-ot<br />

beoordeeld worden?<br />

Men zal zeggen, dat Staat cn Kerk van eikaridcren<br />

Staat?»<br />

gefcheiden bchooren te .wezen, en dat zij, volgends :iian,<br />

Voor den<br />

onze Staatsregeling, in de daad, van één gefcheiden<br />

zijn. Het zij zoo , desniettegenftaande , blijft dit<br />

waarheid, dat de Godsdienst voorden Staat ten hoog*<br />

ften belangrijk is. Zonder hier de vraag te willen beflis-,<br />

fen , of eene Burgerraaatfchappij zonder Godsdienst<br />

beftaan kan, beweer ik rondelijk, en ik' twijfel niet<br />

aan de toeftemming van alle menfehenkenners , dat<br />

eene deugdzame en gelukkige Burgermaatfchappij zonder<br />

Godsdienst nooit, dan in de verbeelding , beftaan<br />

kan; gevolglijk behoort elk Staatsman te wefeh,<br />

hoe, door den Godsdienst, waarheid en deugd in eene<br />

•Maatfchappij best worde aangekweekt, ten algemeene<br />

nut en heil des lands. — Maar elk Staatsman heeft<br />

ook dc kennis der Kerkelijke Gefchiedenis nodig<br />

, ten einde uit dc voorbeelden te weten , hoe<br />

•het 'indringen van heerschzuchtige geestelijken te<br />

fruiten, en die verwarringen, welke, door verkeerde<br />

voorbarigheid of partijzucht van onbezonnen ijveraars,<br />

kunnen gefticht worden, voor te komen of te doen<br />

bedaren.<br />

'Hoe nuttig de kennis der Kerkelijke Gcfchiêdenis<br />

, in alle de bovengemelde opzichten , ook zij. leerden,<br />

• Voorden<br />

Godge­<br />

voor den Godgeleerden en de Leeraars der Kerk Is zi<br />

l<br />

boven alles niet alleen nuttig, maar volftrckt noodzaak<br />

lijk. De Godgeleerde,. gecne kunde hebbende van d<<br />

Kerkelijke Gefchiedenis, verdient Üertraft te worden<br />

B %<br />

« e


•<br />

xxit I N L E I D I N G .<br />

Deze toch heeft invloed op zijn geheel beroep, en leert<br />

hem, wat en hoe veel van eiken Leeraar der Kerk gevorderd<br />

wordt; zij leert hem den aanleg, de behoefte,<br />

en de verfchillende lotgevallen van het leerftelzel, of<br />

het geleerde famenftel der lere, het welk men doorgaands<br />

de Godgeleerdheid noemt. Geen deel der Godgeleerdheid,<br />

of het ontleent nuttigheid van de Kerkelijke Gefchiedenis.<br />

De waare en oorfpronglijke bronnen van de Christelijke<br />

Godgeleerdheid., de Heilige Boeken, zijn in bewaring<br />

van de Kerk, en de Kerk-Gefchiedenis alleen<br />

kan ons de Gefchiedenis van den Kanon, of de lijst<br />

der Heilige Schrift, leeren.<br />

De uitlegkunde vordertkennis<br />

van de Kerkelijke Gefchiedenis, als uit welke<br />

men de leerwijze, in het uitleggen der Heilige Boeken,<br />

van eeuw tot eeuw gevolgd, kan nagaan, den oorfprong<br />

van vele bijzondere uitleggingen van deze en gene<br />

plaatzen des Bijbels opfporen, en de misflagen in de<br />

uitlegkunde opmerken, ten einde dezelve te vermijden,<br />

en den regten middelweg te bewandelen. — Wil men<br />

Gefchiedenis te weten, welke dc toeftand der Kerk<br />

ware, ten tijde der Apostelen, en van die gemeenten<br />

in het bijzonder, aan welke deze Brieven gefchreven<br />

zijn — (*) De Kerk-Gefchiedenis kan alleen bericht<br />

bet Nieuwe Testament, en vooral de Brieven der Apostelen,<br />

behoorlijk verklaren, men dient, uit de Kerk-<br />

gc-<br />

(*) Hier kan ik den Lezer, in 't bijzonder, aanprijzen<br />

een Werk, onder dezen Titel, vertaald uitgegeven: Ontwerp<br />

eencr volledige Gefchiedenis van de Godsdienst-geroelens<br />

der eerfle Christen-eeuw, ah een grondjlag ter<br />

ver-


I N L E I D I N G .<br />

xxnl<br />

geven van de zeden, gewoonten, cn plegtigheden der<br />

eerfte Christen-Kerk, waartoe dc kennis der Christelijke<br />

Oudheden vooral nodig is -<br />

Eindelijk onze Heilige<br />

Boeken bevatten voorzeggingen of profeetiën, deze<br />

kunnen, zonder den bijltand der Kerk-Gefchiedenis,<br />

niet verftaan, noch met dc vervulling vergeleken<br />

worden.<br />

Defiellige, zoowel, als de wederleggende, Godgeleerdheid,<br />

dc Christelijke Zedekunde , met één<br />

woord alles, wat tot de kundigheden van eenen rechtfchapen<br />

Godgeleerden behoort, heeft de Kerk-Ge<br />

fchicdenisfen cn derzelver voorlichting nodig. - Wanneer<br />

nieuwe gevoelens opkomen, nieuwe twisten over<br />

de leere ontftaan, zal dc Kerk-Gefchiedenis met<br />

zelden de bron aanwijzen, waar uit deze uitvinders<br />

van nieuwigheden hebben gefchopt, en tevens den<br />

toetteen aanbieden, waar aaninen derzelver belangrijkheid<br />

kan beproeven. Met één woord, wie den naam<br />

van Godgeleerden met recht zal voeren , kan geen<br />

vreemdeling wezen inde gefchiedenislen der Chnste,<br />

lijke Kerk. . .<br />

' Meer zou ik kunnen zeggen, van dc nuttigheid der<br />

Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, indien ik met<br />

vreesde, in eene klare zaak, te wijdlopig te worden; ik<br />

zal hier Hechts nog kortelijk bijvoegen, dat derzelver<br />

beoefening bij lütftek vermaaklijk en aangenaam is.<br />

Zij is niet droog en vermoejend door tijdrekenkundige<br />

zwarigheden. Zij heeft ja wel duisterheden, en vel<br />

van<br />

verklaring der Apostolifche Brieven, l« Leij'den bij ft. én<br />

H, HONKOOÏ 1784»<br />

BA<br />

De Kerkelijke.<br />

Gefchiedenis<br />

ia<br />

aangenaam<br />

en<br />

vermaaklijk.


De vcreischten<br />

in eene<br />

goede<br />

Kerklijke<br />

Gefchiedenis'.<br />

Zij moet<br />

waarheid<br />

beheizen.<br />

xxiv I N L E I D I N G .<br />

van hare gefchiedverhalen hebben tot twisten en ver*<br />

fchillen aanleiding gegeven. Doch, de meesten dezer<br />

verfchillen betreffen niet zoo zeer de gebeurenisfen,<br />

die verhaald worden , als gebeurenisfen, maar lopen<br />

meest over derzelver oorzaken , beweegredenen, en<br />

oogmerken, en ontfpringen doorgaands uit partijzucht<br />

of vooringenomenheid, zoodat zij, door den onpartijdigen<br />

onderzoeker, zonder veel moeite, kunnen worden<br />

opgehelderd. — Hoe vermaaklijk is het, van den<br />

Stichter van het Christendom af, de Kerk in alle hare<br />

lotgevallen te verzeilen! Wij maken kennis, en worden<br />

gemeenzaam, met de grootfte mannen, welke den<br />

Godsdienst hebben ten dienfte geftaan. Hoe vermaak,<br />

lijk, den Godsdienst te befchouwen, zoo als hij, onder<br />

de verbazendfte omwentelingen, zelfs in de meest<br />

verbasterde tijden, zich gehandhaafd en onophoudelijk<br />

zijne weldadige werking achtervolgd heeft.—Doch, het<br />

is tijd, dat ik tot het derde gedeelte dezer Inleiding<br />

overga.<br />

111. In dit derde gedeelte, had ik beloofd, kort te<br />

zullen aanwijzen, wat 'er tot eene goede Kerkelijke<br />

Gefchiedenis der Christenen gevorderd worde, indien<br />

zij voor den Lezer aan haar oogmerk voldoen zal,<br />

In alle goede gefchiedverhalen wordt, met recht,<br />

en voor alles, waarheid geëischt, vrij van alle partijdigheid,<br />

welke, doorliefde of haat jegens de handelende<br />

perfonen gezwenkt wordende, de gebeurenisfen in<br />

een te gunffig of te ongunftig licht plaatst, en dezelve<br />

niet zoodanig verhaalt, als de zaken zich hebben<br />

toegedragen, maar zoo als zij meest met dc genegenheid<br />

van den fchrijver ftrooken. Het is, in dedaad,<br />

een


I N L E I D I N G .<br />

XXV<br />

een moeilijke arbeid, de waarheid zuiver en onver*<br />

valschtin de Kerk-Gefchiedenisfen optefporen. ÏÖS<br />

mers, dewijl reeds vroeg, ( ja men heeft'er voorbeelden<br />

van zelfs bij het leven der Apostelen (*),) velen<br />

onder de Christenen ondernamen, teneinde hunne ge,<br />

voelens en meningen aanzien en gezag bij te zetten,<br />

valfche gefchriften, brieven enz. onderden naam van<br />

achtingswaardige mannen te verdichten, pf ook der?<br />

zeiver echte gefchriften, door inlasfchingen of uitlatingen<br />

, te verminken, wordt 'er een oordeelkundig verftand<br />

in den Kerk - Gefchiedfchrijver verëischt, om,<br />

het geen echt is, van het onechte, behoorlijk te onderfcheiden,<br />

ten einde niet misleid te worden. — Niemand<br />

moet echter deze onbillijke en voor het Christendom<br />

wezenlijk nadeelige handelwijze aan den Christen.<br />

Godsdienst toefchrijven. De Jooden, blijkens zelfs<br />

de zoogenoemde Apocrijfe Boeken, hadden reeds deze<br />

gewoonte, en de Heidenfche Wijsgeeren maakten<br />

'er insgelijks gebruik van. De ééne en andere hebben<br />

dezelve in het Christendom overgebracht, en ooi;<br />

daar ingevoerd, hoe zeer hetzelve zoodanige fteunzeU<br />

geenszins behoefde.<br />

De Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, van de eerftcn af,<br />

zijn doorgaands ingenomen met hunne gevoelens eu<br />

met hunne partij, en dus zijn hunne berichten niet altijd<br />

te vertrouwen, maar moeten onderzocht cn getoetst<br />

worden — Bijzonder heeft deze partijfchap zich laten<br />

zien , na de Kerkhervorming. Wanneer de Proteftaiir<br />

ten, door het beoefenen der Kerk - Gefchiedenis hunne<br />

(*) s. ThesfaL II. 2.<br />

B 5


xx\q_ I N L E I D I N G .<br />

ne partijen, de Roomschgezinden, van de gevoeligfle<br />

zijde aantasteden, hebben deze, zich daar tegen pogende<br />

te verdedigen , insgelijks deze Gefchiedenisfen te<br />

hulp genomen, maar zich door part i;; drtcfilcwrjbv n<br />

de waarheid laten aftrekken, hoewel nic-t i<br />

teftantfche Kerk-Gefchiedfchrijvera niel in alles, v*a<br />


I N L E I D I N G .<br />

xxvn<br />

ftand, en ftandvastige naarftigheid, en vlijt, die zich<br />

door den moeilijken arbeid niet laat affchrikken, een<br />

oprecht en eerlijk hart bezitten, om zich van alle vooringenomenheid<br />

te ontflaan, en zonder gunst of haat,<br />

alleen dat geen te fchrijven, het geen den toets der<br />

waarheid heeft kunnen doorftaan; terwijl hij het zich<br />

tevens niet moet fchamen, wanneer hem hier of daar<br />

duisterheid en onzekerheid voorkomt, zulks rondclijk<br />

te erkennen, veel liever, dan dat hij, op eenen beflisfenden<br />

toon, ftoute uitfpraken waagt, zonder behoorlijke<br />

bewijzen tc kunnen aanvoeren.<br />

Eene<br />

Wanneer men de uitgeftrektheid van het veld over­<br />

goede<br />

keuze<br />

doen.<br />

weegt, het welk de Kerkelijke Gefchiedfchrijver bearbeidt,<br />

en de menigte van zaken, die hem in den loop<br />

van zijne verhalen voorkomen, bezeft men geredelijk,<br />

dat het hier heel veel aankomt op eene goede keuze,<br />

welke gevallen, uit eene zoo talrijke menigte, behooren<br />

uitgekipt en aangevoerd te worden, cn welke, zonder<br />

eenig verlies voor den Lezer, kunnen worden ter zijde<br />

gezet. Zulke gevallen, die belangrijk zijn, die in<br />

verband ftaan met het geheel der Gefchiedenis , die<br />

gewigtige gevolgen hebben voortgebracht, die in ftaai<br />

zijn, ons een recht begrip van den ftaat van het Christendom<br />

te fchenken, deze behoort de Kerkelijke Gefchiedfchrijver<br />

uittekiezen , in eene gefchikte ord<<br />

en verband te plaatzen, en tot één geheel famen ti<br />

verbinden, opdat hij den Lezer, aan den éénen kant<br />

door de gebeurenisfen , zonder aanëenfchakcling , |<br />

l<br />

verhalen, of aan den anderen kant, door het meidei<br />

t<br />

van allerhande beuzelingen en kleinigheden , nie<br />

verveele-<br />

Z: i


sxvni I N L E I D I N G .<br />

En pmg • Zal dit plaats hebben, dan moet de Kerkelijke Gefchiedenis<br />

ook pragmatisch behandeld worden. Dit<br />

inatisch<br />

Zijn.<br />

woord is, ten opzichte der Gefchiedenis, thans aan<br />

de orde van den dag. En nogthans wordt van geen<br />

woord meer misbruik gemaakt, dan juist van dit<br />

woord — Eene Gefchiedenis zal dan pragmatisch (*)<br />

béfchrevèn zijn, wanneer het verhaal zoodanig wordt<br />

ingericht, dat de gefchiedenis ons tot leering kan verfirekken,<br />

en onderwijs geven, hoe wij ons in voorkomende<br />

gelegenheden te gedragen hebben. Dit oogmerk<br />

kan bereikt worden, wanneer de gebeurenisfen<br />

niet enkel naar de tijdorde verhaald, en als op zichzelve<br />

ftaande ter neder gefteld worden, maar, wanneer<br />

de Gefchiedfchrijver tevens de roerfels der daa~<br />

den , de drijfveeren , die werkzaam waren, om de<br />

gebeurenisfen voorttebrengen, niet den woord, dér*<br />

eelver oorzaken, nagaat, en voor het oog zijner Lesèrén<br />

openlegt — Niet min zal de Gefchiedfchrijver<br />

Ie gevolgen van de handelingen en gebeurenisfen opnerken,<br />

als ook het onderling verband van dezelve,<br />

vaarbij hij den wederzijdfehen invloed der Burgerlijte<br />

en Kerkelijke gebeurenisfen niet uit het oog zal<br />

1<br />

! noeten verliezen. Dit alles in het licht Hellende , zal<br />

i ie Gefchiedenis leerzaam en bruikbaar worden, ook<br />

voor<br />

(*) Men weet, dat POXYBIUS , die vermaarde GriékfcKé<br />

< Gefchiedfchrijver, in dezen zin dit woord eerst gebruikt, en<br />

ijne Gefchiedverhalen op die leerzame wijze heeft inge-<br />

I icht; en wie kent niet TACITCS , welke hem daar in is naevolgd?<br />

uit welke beide Schrijvers de voonreflijkfle les-<br />

i<br />

1<br />

l !ö van goede Staatkunde kunnen worden opgezameld.


I N L E I D I N G .<br />

SèlÉ<br />

voor ons in onze tijden; wij zullen in flaat gefieldworden,<br />

omniet alleen juist over de oude gebeurenisfen<br />

te oordeelen , maar ook eene vergelijking te kunnen<br />

maken, tusfehen het geen in voorige Eeuwen, gebeurd<br />

is, en het geen wij, in onze tijden, zien gebeuren.<br />

Bij welke vergelijking, wij ontdekken zullen, dat, hoe<br />

zeer ook verfchilleude de gedaante der zaken fchijnen<br />

moge. de menfehen zich fteeds gelijk en dezelfde blijven.<br />

Het Bijgeloof, hetwelk, in voorgaande Eeuwen,<br />

den Godsdienst misvormde, hadt zijne bron in dezelfde<br />

hartstochten, ia dezelfde neiging tot ondeugd, iri<br />

dezelve afkeerigheid van die godzaligheid en deugd,<br />

welke de Godsdienst vordert, als het hedendaagfche<br />

Ongeloof. De menfehen kunnen niet befluiten, zich<br />

naar de hcmelfche voorfchriften van den Godsdienst te<br />

gedragen, of zich aan deszelfs beftuur te onderwerpen,<br />

zij gevoelen tevens de kracht en godlijkheid van<br />

den Godsdienst, daarom hebben zij, ten einde hun<br />

geweten gerust te ftellen, zoo vele bijgelovigheden verzonnen,<br />

die voor hunne driften en zinlijkheid te gelijk<br />

den teugel vierden; en ujt dat zelfde beginzel, om de<br />

kracht van den Godsdienst te ontduiken, en naar hunne<br />

onderfcheiden begeerlijkheden te leven, vatten zij,<br />

tegenövcrgefteld, het Ongeloof aan, om alle de uitfpraken<br />

van het geweten, zo mogelijk, te verdoven.<br />

Dus ook hier, gelijk doorgaands, de uiterften elkander<br />

raken.<br />

In het naarfporen echter der oorzaken en beweegredenen<br />

van gebeurenisfen, wordt alle behoedzaamheid<br />

vereischt. Gelijk men, aan den éénen kant, niet veilig<br />

kan vertrouwen, op het. geen openlijk wordt voorgeg<br />

e-


fcxx I N L E I D I N G .<br />

geven, dewijl in de gebeurenisfen der Kerk niet rrria<br />

list en ftreeken in het werk gefteld zijn, datj^in het<br />

Burgerlijke en Staatkundige, zoo zal men evenwel,<br />

aan den anderen kant, zich niet mogen toegeven aan<br />

gisfmgen, die dikwijls geen' grond hebben dan in onze<br />

eigene verbeelding, en welke niet zelden even daarom<br />

nog des te min doel treffen, omdat, in de Kerkelijke<br />

Gefchiedenisfen, niet weinige gevallen voorkomen,<br />

in welke ongeziene middelen, geheel geringe gevallen,<br />

groote en merkwaardige gevolgen hebben gehad,<br />

terwijl grote en ijverige pogingen en aanwending<br />

van krachten teleurgefteld en verijdeld zijn geworden,<br />

tot een fprekend blijkbewijs, dat hier, in vele<br />

opzichten, Gods vinger moet opgemerkt worden.<br />

Waartoe Zal de Kerkelijke Gefchiedenis recht nuttig en leerzaam,<br />

zal zij recht pragmatisch zijn, dan zal zij ons<br />

de kennis<br />

derkarakters<br />

van met de voornaamfte handelende perfonen in alle eeuwen<br />

nader bekend moeten maken, en ons derzelver<br />

perfonen,<br />

inborst en aart, wijze van denken en handelen, met<br />

ién woord, hun geheel karakter, moeten ontvouwen —<br />

Ook hier toe behoort eene groote omzichtigheid en<br />

onpartijdige waarheidsliefde. De meeste groote manaen,<br />

wier namen in de Kerkgefchiedenis voorkomen,<br />

rebben hunne vrienden en hunne vijanden, welke in<br />

] mnnen lof en berisping, veelal, even buitenfporig<br />

:ijn. De onpartijdige Gefchiedfchrijver zal, daarom,<br />

< le handelingen dezer mannen en hunne verrichtingen,<br />

laauwkeurig gadcflaan en vergelijken, hunne fchrifen,<br />

die voorhanden zijn, opmerkzaam overwegen,<br />

I<br />

e i hunne deugden, die door hunne vijanden, of hunn<br />

; ondeugden, die door hunne vrienden, erkend worden.


I N L E I D I N G .<br />

Zxxt<br />

«Jen, optekenen, en dus een tafereel vormen, het<br />

welk, door eene behoorlijke mengeling van licht en<br />

fchaduw, aan het oorfpronglijk gelijken zal.<br />

Gelijk de bijzondere menfehen, zoo hebben ook de En van<br />

onderfcheiden<br />

bijzondere eeuwen, maar ook de verfchillendc volken,<br />

hun eigenaartig karakter. De fmaak en neiging der eeuwen<br />

en volken,<br />

be­<br />

menfehen wisfelt af, in verfchillende tijdvakken, door<br />

onderfcheiden (lemmingen en gefchiktheden, in ftaat, hulpzaam<br />

om indrukzcls te ontvangen en gebeurenisfen vooittebrengen,<br />

die in andere tijdsomftandigheden zonder ge­<br />

kunnen<br />

wezen.<br />

volg zouden gebleven zijn. — Maar niet min hebben<br />

de onderfcheiden geiiartheden der volken, onder verfchillende<br />

hemelftreken, eenen onderfchcidcncn invloed<br />

op de gebeurenisfen, en lotgevallen ,van den Godsdienst<br />

en de Kerk gehad. — Dit alles moet de Kerkelijke Gefchiedenis<br />

naauwkeurig en behoedzaam gadeflaan, indien<br />

zij, met vrucht en naar waarheid, van de gebeurenisfen<br />

rekenfehap geven, en derzelver verband aanwijzen<br />

zal.<br />

IV. Wie de Kerkelijke Gefchiedenis, met voordeel, IV. Bron.<br />

nen der<br />

en op de rechte wijze, beoefenen wil, zal zeker eenige<br />

kennis dienen te hebben van de bronnen, uit welke ke Ge-<br />

Kerkelijdezelve<br />

kan en moet worden afgeleid. Men geeft de . fchiedcnis.<br />

ze benaming van Bronven aan die Schrijvers en Ge<br />

denkftukken, welke als getuigen van de gebeurenis<br />

fen, die verhaald worden, kunnen worden bijgebracht<br />

Het gaat in de Gefchiedenisfen niet, als in de Wijs<br />

begeerte, waar wij, zonder lezen, door eigen over<br />

denkingen, vorderingen kunnen maken, maar in d<br />

Gefchiedenisfen komen gebeurde zaken voor, die wij<br />

alleen door beproefde getuigen, weten en bevestigei<br />

kun


Oor-<br />

Ipronglij<br />

Se, de<br />

Heilige<br />

Schrift<br />

desN.T<br />

* X X H I N L E I D I N G ,<br />

nen. Het is een verderf en omverwerping van alle<br />

Gefchiedenis, wanneer men, gelijk evenwel niet zeldzaam<br />

in onze eeuw gefchied is, zich nederzet, eri<br />

dan voor de vuist weg gefchiedenisfen fclmjft, zoo<br />

als men zelve goedvindt. Het is zelfs, in de tegenwoordige<br />

Eeuw , daar de menigte boeken ook over<br />

de Kerkelijke Gefchiedenis zoo aanzienlijk is , reeds<br />

een wezenlijk voordeel, wanneer men weet, waar men<br />

over eenige gebeurenis iet wijdlopiger kan vinden, en<br />

op welken Schrijver men vertrouwen kan. Wij moeten<br />

de Schrijvers cn Schriften, die wij tot getuigen<br />

kunnen aanhalen, onderfcheiden in zulken, die eigenlijke<br />

Bronnen zijn, en zulken, die deze oorfprongelijke<br />

bronnen hebben gebruikt, en daar uit eene Kerkelijke<br />

Gefchiedenis hebben opgedeld, het zij dan breedvoeriger,<br />

het zij in korte begrippen.<br />

Onder de bronnen van de eerfte fooit behoort, in<br />

• de allerëerde plaats , met betrekking tot den eerften<br />

oorfprong, en alleröudfte gebeurenisfen der Christen-<br />

Kerk , de Heilige Schrift des Nieuwen Testaments zelve.<br />

In de vier Eu'dngelïèn, en de Handelingen der<br />

Apostelen, door LTJCAS befchreven, hebben wij het<br />

onfeilbaar geloofwaardig bericht van den grondlegger<br />

der Christen-Kerk, JESUS CHRISTUS, als ook van<br />

de eerde grondlegging en uitbreiding dezer Kerk onder<br />

Joodcn en Heidenen, alhoewel deze berichten niet verder<br />

gaan, clan tot de eerde gevangenis van P A U L U S te Rome,<br />

omtrent het jaar 58 nacHRiSTUs geboorte — Deze<br />

bron is zuiver, en het geen daar uit rechtmatig wordt<br />

afgeleid, is onbetwistbare waarheid — De Brieven van<br />

P A U L U S , en die der andere Apostelen, geven ons vele<br />

be-


I N L E I D I N G .<br />

Joopaa<br />

fcefcheidenaan de hand, om den ftaat der eerfteChristen-Kerk<br />

te kennen-Ja, men mag hier zelfs de<br />

voorzeggingen, bijzonder, die in de Openbaring van<br />

JOÜNNES voorkomen, niet verwaarlozen.<br />

Behalven de Heilige Schrift, moeten ook, met be­foodfchtrekking<br />

tot de gebeurenisfen in de eerfte Eeuw dei-vers: JO­<br />

Schrij-<br />

Christen-Kerk, geraadpleegd worden, Schrijvers, die SEFUS.<br />

geeneChristenen waren, Joodfche enHeidenfche, welke<br />

de achtbaarheid der Heilige Schrift, door hunnegetuigenisfen,<br />

bevestigen. Onder de Joodfche, komen hier<br />

bijzonder in aanmerking JOSEFUS en FILO. De eerfte<br />

FLAVIUS JOSEFUS , een man van priesterlijken afkomst,<br />

en van moeders zijde met het edel geflacht der<br />

Makkabeefche Vorsten vermaagdfehapt, gelijk hij ons<br />

iii zijn Leven zelve verhaalt, heeft, ten tijde van den<br />

Romeinfchen Keizer VESPASIAAN-, en zijnen Zoon TI-<br />

TUS , XX Boeken der Joodfche Oudheid en VII van<br />

den ^Joodfchen Oorlog met de Romeinen, in welker<br />

oorlog hij zelve,als veldheer, bewind van zaken gchac<br />

heeft, zijnde bevelhebber van Galileë, en in de Stac j<br />

Jotnpata door de Romeinen krijgsgevangen gemaakt |<br />

gefchreven, die voor ons in de Kerkelijke Gefchiede<br />

nisfen van het uiterst aanbelang zijn. Hij heeft we 1<br />

vele en groote gebreken, die onder anderen door TIIO<br />

WAS ITTIGIUS zijn aangewezen , in eene voorrede; 1<br />

voor de uitgave van JOSEFUS , maar nogthans is hij »<br />

over het geheel, een zeer voortreflijk en geloofwaai<br />

dig fchrijver. De laatfte uitgave zijner werken is doe r<br />

SIG. HAVERKAMP bezorgd, in twee Deelen in Folh<br />

Men heeft van dezelve ook eene vrij goede NederlaiK 1-<br />

fche Vertaling van MARTINET , uitgegeven bij j. AI<br />

Q<br />

LAR1


FILO de<br />

Jood.<br />

Heidenfche.<br />

xxxiv I N L E I D I N G .<br />

LART.<br />

Voornaamlijk is gedenkwaardig het getuige-*<br />

nis, het welk JOSEFUS van CIIRISTUS gegeven heeft,<br />

waar over zoo veel getwist is geworden. Doch hier<br />

van op zijne plaats.<br />

FILO ,- de Jood bijgenaamd , van Alexandriê in<br />

Egijpte, insgelijks uit het priesterlijk genacht, heeft<br />

verfcheiden Werken, meest Wijsgeerige, gefchreven,<br />

als mede allegorifche of leenfpreukige verklaringen van<br />

verfcheiden gefchiedenisfen van het Oude Testament,,<br />

welke echter veelal Ongegronde, om niet te zeggen,<br />

ongerijmde, bcfpicgelingen behelzen, doch, welke dienen<br />

kunnen, om ons nopens deze wijze van fchriftverklaring,<br />

die naderhand ook onder de Christenen,,<br />

bijzonder door ORIGENES, die insgelijks in Egijpte<br />

t'huis hoorde, in zwang geraakt zijn, opheldering te<br />

geven. Wanneer deze leenfpreukige verklaringen van<br />

FILO vergeleken worden met de Tijpifche uitleggingen<br />

Van PAULUS , in den Brief aan de Ilebreèn, laten zij<br />

ons het groot onderfcheid opmerken, tusfehen de hersfenfehimmige<br />

vruchten van een weelderig brein, en de<br />

waarde van gezond verftand. Twee ftukken zijn 'er<br />

in de Werken van FILO, welke tot de Gefchiedenis,<br />

en derzelver opheldering, behoren, beiden beoordeeld<br />

door FABRicius (*), het één genoemd, tegen FLAK-<br />

KUS, Landvoogd van Egypte, het ander behelst een<br />

verhaal van zijn gezantfehap aan den Keizer KA jus. De<br />

beste uitgave zijner Werken is in Engeland bezorgd<br />

door TH. MANGEY.<br />

Ook kunnen Heidenfche Schrijvers licht verfpreiden<br />

(*} Biblisth. Cr. Libi. IV. C. 4.<br />

over


I N L E I D I N G .<br />

xxxv<br />

over de zaken der eerfte Christenheid. Hier toe behooren<br />

SUETONIUS, TACITUS, DIO KASSIUS, die<br />

gewag maken, bij voorbeeld, van de vervolgingen der<br />

Christenen onder Keizer NERO , en van derzelver onfchuld<br />

getuigen. Zelfs die Heidenfche Schrijvers,<br />

welke tegen het Christendom gcfchrcvcn hebben, bewijzen<br />

ons hier gewigtigc dienden. Dus ook dc Gefchiedfchrijvers<br />

der volgende Keizers, AURELIUS VICTOR,<br />

EUTROPIUS , de zoogenoemde Scriptores Historiae<br />

Augustae. Tot een voorbeeld: De bedrijders der<br />

Verborgenheden , bijzonder der Heilige Driecenheid,<br />

willen, dat dit Leerduk, in de eerde Eeuwen, bij de<br />

Christenen niet bekend is geweest. Evenwel is 'er in<br />

LUCIANUS Werken een Stuk, Philopatris genoemd,<br />

en daar in eene plaats, uit welke blijkt, dat de eerde<br />

Christenen, in de daad, dit leerduk beleden hebben,<br />

dewijl deze Schrijver met hetzelve den fpot drijft,<br />

zeggende, dat de Christenen geloven, dat één drie is,<br />

en drie éém Het zij zoo, dat deze famenfpraak,<br />

Philopatris genoemd, geen echt gefchrift van LUCIA­<br />

NUS is, maar zij is nogthans, ten minden, uit de derde<br />

eeuw na CIIRISTUS geboorte, — Bij PLINIUS den<br />

jongeren hebben wij, in zijnen 97 Brief van het X Boek,<br />

aan Keizer TRAJAAN gefchreven , een heerlijk getuigenis<br />

van de onfchuldder eerde Christenen, en eene befchrijving<br />

van hunne Godsdienstplegtighcden — Dus heeft<br />

ook AMMIANUS MARCELLINUS verfcheiden bijzondeheden,<br />

waar uit wij, omtrent het karakter Van den Keizer<br />

juLiiiAN , gemeenlijk den Afvalligen bijgenaamd, -<br />

licht ontvangen kunnen, NATH. LARDNER heeft, met<br />

grootenvlijt, deze getuigenisfen van Heidenfche Schrij-<br />

C 2 , ve-


De Kerkvaders<br />

,<br />

en hunne<br />

Schriften.<br />

xxxVl I N L E I D I N G .<br />

veren, in zijne werken, bijeenverzameld, en opzetrrjk<br />

overwogen.<br />

Vooral behooren tot de Bronnen der Kerkelijke Gefchiedenisfen<br />

de zoogenoemde Kerkvaders , Patres<br />

Ecclefiaftic'u<br />

Aan de Leeraars werdt, van ouds,<br />

bij de Hebreen, maar ook bij andere volken, de eernaam<br />

van Vader gegeven, en van hier is bijzonder<br />

deze eernaam toegeëigend aan de Christen Kerkleeriiaren<br />

en Schrijveren der vier eerfte eeuwen — Deze Kerkleeraars<br />

zijn, over het geheel, voortreflijke mannen geweest<br />

, maar moeten naar hunnen tijd en omftandigheden<br />

beoordeeld worden. Men moet hunne fchriften met<br />

omzichtigheid lezen , maar evenwel niet verachten,<br />

gelijk fommigen doen, die misfehien nooit de fchriften<br />

van éénen Kerkvader gezien of gelezen hebben. Men kan<br />

deze Kerkvaders en derzelver fchriften zeer goed keren<br />

kennen uit de werken van LUDOVICUS ELIAS DU<br />

?IN , eenen Leeraar van dc Sorbonne te Parijs, die<br />

/erfcheiden Deelen over deze Vaders en de Kerkelijke<br />

Schrijvers heeft uitgegeven, en fchoon Roomschgezind,<br />

soo eerlijk is te werk gegaan, dat hij den haat der Jefu-<br />

'ten zich daar door op den hals heeft geladen, zoodat<br />

i lij van zijne waardigheid afgezet, en zijn werk verholen<br />

is geworden, het welk hij nogthans, onder eenen<br />

i<br />

tnderen titel, naderhand vervolgd heeft. In onzen tijd<br />

] leeft CHRISTIAAN FREDERICH RÖSSLER ill I776<br />

1 )egonnen uittegeven eene Bibliotheek der Kerkvaderen<br />

n overzettingen en uittrekzels, uit hunne voornaamle<br />

bijzonder dogmatifche fchriften, te gelijk, met<br />

.J<br />

r len oorfpronglijken Tekst der voornaamfeplaatzen,<br />

i 'n nodige aanmerkingen, van welk Werk men ook<br />

eene


I N L E I D I N G .<br />

xxxvn<br />

eene Nederlandfche Vertaling ondernomen, doch niet<br />

vervolgd heeft.<br />

In het gebruiken van de Schriften dezer Kerkvaders<br />

moet men behoedzaam wezen. Hunne echte en de<br />

onechte, aan hun ondergefchoyen, fchriften moeten<br />

wel onderfcheiden worden, ook behoort men op de<br />

uitgaven van hunne werken te letten. Te weten, vele<br />

opftellen van later tijd zijn, om daar gezag aan bij<br />

te zetten, aan dezen of genen ouden Kerkvader toegefchreven,<br />

en het is dikwijls moeilijk, om het valfche<br />

van het waare te onderfcheiden. SPANHEIM heeft, in<br />

eene verhandeling, geplaatst voor zijne in 't Latijn<br />

gefchreven Kerkelijke Gefchiedenis 17 regels opgegeven<br />

, die men hier in het oog diende te houden. Deze<br />

kunnen echter gemaklijk tot de vier volgende gebracht<br />

worden. Voor eerst, moeten de Handfchriften<br />

door hun, die daar toegang toe hebben, naauwkeurig<br />

worden nagezien , of dezelve ook kenmerken<br />

van verfcheidenheid opleveren. Ten tweeden , moet<br />

gelet worden op den inhoud der werken, of 'er ook<br />

in die ftukken, aan welker echtheid men twijfelt,<br />

leerftellingen of andere bijzonderheden voorkomen, die<br />

niet voor den tijd voegen, in welken zoodanig fchnjver<br />

leefde, of waarvan hij, elders in zijne ongetwijfeld<br />

echte werken , het tegendeel gefchreven heeft.<br />

Ten derden, moet de ftijl worden beoordeeld, of die<br />

dezelfde is met den ftijl, dien de fchrijver gewoon is<br />

te gebruiken; aan den ftijl toch kan men, doorgaands,<br />

den fchrijver kennen, gelijk den mensch aan zijne gelaadstrekken.<br />

Ten vierden , behoort men optemerken,<br />

of ook andere Kerkvaders die fchriften, aan wel-<br />

C 3<br />

ken


XXXVIII I N L E I D I N G ,<br />

ken men twijfelde, als echte werken van den genen,<br />

wiens naam zij voeren, hebben aangehaald. Op dezen<br />

laatften regel kan men echter niet geheel zeker af.<br />

Het ftilzwijgen bewijst zeldzaam iet, en bij het aanhalen<br />

zijn nog omflandigheden in acht te nemen, welke<br />

ons kunnen verzekeren, dat ook deze Kerkvaders niet<br />

misfchien misleid zijn geweest.<br />

Maar, ten tweeden; zedert de Proteftanten, met<br />

de Kerkhervorming, zich van de Roomfche Kerk hebben<br />

afgefcheiden, hebben de Roomschgezinden deze<br />

Schriften der Kerkvaderen zeer begonnen te mishandelen.<br />

Te weten , opdat zij hunne Leerbegrippen of<br />

Kerkgebruiken uit de Kerkvaders zouden kunnen bewijzen,<br />

hebben zij derzelver Tekst, op meer dan ééne<br />

wijze, bedorven cn verminkt — Daarom zijn veelal<br />

die uitgaven van Schiften der Kerkvaders de beste,<br />

welke , voor het voltrekken der Hervorming , in 't<br />

licht zijn gekomen. De Engelfchen houden die uitgaven<br />

voor eene fieraad van hunne Bibliotheken. Na de<br />

Hervorming zijn de beste en zuiverde uitgaven der<br />

Kerkvaders veelal die van ROB. STEFANUS (*). Het<br />

zijn insgelijks goede uitgaven der Kerkvaders, die uitgekomen<br />

zijn te Heidelberg bij COMMELIN, als ook<br />

te Bazel bij OPORINUS , en bij FROBENIUS , voor<br />

wien ERASMUS, als Corrector, gewoon was de proeven<br />

(*) Deze STEFANUS wordt door BEZA genoemd, ÖTTXV<br />

Itav feCpiMo? TumygKQm sttpxns. De kroon van alle<br />

Boekdrukkers. Hij was gewoon , zegt men , de Iaatfie<br />

proeven der werken, bij hem gedrukt, voor het venfter te<br />

hangen, en eenè premie te beloven aan den genen, die hem<br />

eene


I ivf L E I D 1 N G. xxxix<br />

mm na te zien. De Benedictiner Munniken van de<br />

Congregatio S. Mam hebben eene kostbare uitgave<br />

van deze zogenaamde Patres, met fehone en geleerde<br />

aantekeningen, in later tijd geleverd. Wij zullen nader,<br />

in het bijzonder, van deze Kerkvaders, en derzelver<br />

fchriften, gelegenheid hebben te fpreken, wanneer wij<br />

in ons verhaal zelve, de gefchiedenis van hunnen leef,<br />

tijd behandelen.<br />

Verza^<br />

Tot de oorfpronglijke Bronnen der kerkelijke Gefchiedenis<br />

behoren bijzonder ook echte documenten en van Con 7<br />

melingen<br />

ciiien.<br />

gedenkftukken, waartoe men rekenen moet de handelingen,<br />

verrichtingen, en Canons of regels der Conciliën<br />

of Kerkvergaderingen, van welke wij verzamelingen<br />

hebben, in welke ook Brieven der Pausfen, met<br />

derzelver leven sbefchrijvingen, en vele andere gewigdge<br />

ooirkonden , welke de inwendige inrichting dei<br />

Kerk betreffen, voorkomen. De Jefuiet LABBE heef<br />

eene zoodanige verzameling in 18 Folianten mtgegevei<br />

1<br />

te Parijs 1674. Deze is door COLETI herzien ei<br />

vermeerderd, te Venetië 17*8 in *5 Folianten, De laat<br />

fte verzameling is van MANSI te Venetië,<br />

zoo ik mecne, veivolgd wordt. -<br />

vaniiARDüiN Parijs 1712,<br />

welke nog<br />

De verzamelm!<br />

ti<br />

ia vott. Hf. foU is zee<br />

verdacht, uit hoofde van de ontrouw van den Uitge<br />

ver, die alles vervalschte en verwrikte.<br />

eene drukfout aanwees.<br />

dit opzicht, ook allen vlijt aangewend.<br />

zonder bockjen van<br />

Zijn broeder HENRIKS heeft, i X<br />

Daar is eeti bi<br />

ALMELOVEEN in 8° , de STÏPMANIS<br />

0<br />

waar eene lijst voorkomt van alle werken, die bi] dez<br />

Eirukkers gedrukt zijn,<br />

j<br />

c 4


Liturgie i Bij deze verzamelingen der Conciliën of Kerkvergaderingen<br />

kunnen, insgelijks, als belangrijke Bronnen<br />

gevoegd worden, de Liturgiën of regelingen van den<br />

uitwendigen eeredienst, bij de Christenen, zoo in hét<br />

gemeen, als bij bijzondere gemeenten. Dus hebben wij<br />

van RENAUDOT eene collectio liturgiarum Orientali*<br />

Diplomarifche<br />

Hukken.<br />

Penningen.<br />

XL I N L E I D I N G .<br />

urn. Paris. 1716, 4. en van jos. AL. ASSEMANNI.<br />

een Codex Liturgicus Ecclefiae univerfae Rom. 1749.<br />

4. 13 Tom.<br />

Nog kan men hiertoe brengen Diplomatifche nukken<br />

, gift- en gunstbrieven van Vorften, ten behoeve<br />

der Kerken, en fchikkingen door dezelven gemaakt,<br />

omtrent den eeredienst of het beftuur en voordeel der<br />

Kerk, bijzonder in de Middel-eeuwen —Doch van<br />

dit alles zullen wij, in ons gefchiedverhaal, ter behoorlijker<br />

plaatze, breder verflag moeten doen.<br />

Behalven de Boeken, worden ook de oude Penningen<br />

als Bronnen aangemerkt, in de Kerkelijke Gefchiedenis<br />

— Me 1 weet, dat EZECH. SPANHEIM, in zijn<br />

voortrcflijk wer#, de ufu et praeftantia numismatum<br />

II Deelen in 410, het nut der Penningkunde, in alle<br />

vakken van geleerdheid, heeft aangetoond. Maar dus<br />

heeft de Penningkunde ook hare nuttigheid in de Kerkgefchiedenis<br />

— Sommigen hebben gemeend, dat zij<br />

opheldering kon geven omtrent de vraag, nopens den<br />

tijd van JESUS geboorte; men heeft nog penningen,<br />

geflagen ten tijde van VESPASIANUS , betreklijk tot<br />

den ondergang van Jerufalem — De Gefchiedenis<br />

iran het zoogenaamd Blikfemend Legioen, en den re-<br />

»en, door de gebeden der Christenen verworven, van<br />

welke gebeurenis nader op hare plaats, hebben fom-<br />

mi-


INLEIDING.<br />

xn<br />

Gij ziet God, het Woord, den Rotfteen met gouden<br />

migen uit penningen van den Keizer ANTONINUS willen<br />

bewijzen. Evenwel ook hier moet voorzichtigheid<br />

gebruikt worden, PEIRESCIUS , een Fransch Raadsheer,<br />

heeft, in eenen Brief aan den Jefuiet LA CHAISE,<br />

Biechtvader van LODEWYK XTV , beweerd , uit de<br />

Penningkunde, dat de Misfe reeds in de IV eeuw<br />

zou bekend geweest zijn. Ten dien einde, beroept<br />

hij zich op eenen penning van Keizer KONSTANTYN<br />

den Groot en , op welks keerzijde een vierkant outer<br />

gezien wordt, en op hetzelve een rond bolletjen, het<br />

welk hij wilde, dat eene hostie, of mis-ouwel, was.<br />

Maar de geleerde SPON heeft duidelijk aangetoond,<br />

dat dit bolletjen eenen wereldkloot aanduidt, die daar<br />

op het outer geplaatst is, om God voor de herftelling<br />

der openbare rust te danken. De penning is geflagen,<br />

toen KONSTANTYN LICINIUS, den laatften vijand en<br />

vervolger der Christenen, overwonnen hadt.<br />

Met de opfchriften is het op dezelfde wijze gelegen. Dpfcmif-<br />

Uit het verkeerd verftaanvan een opfchrift of inferiptie<br />

:en.<br />

is de overlevering ontftaan , dat SIMON de Toveraar<br />

te Rome als een God geëerd zou geweest zijn,<br />

zoo als wij, in het vervolg, zien zullen. Bij MABIL-<br />

LON (*) lezen wij, dat te Rome nog te zien was een<br />

Beeld van den Apostel PETRUS , ftaande op een gouden<br />

of verguld voetftuk, met een opfchrift, waar in<br />

PETRUS zelve fprekende wordt ingevoerd, dus in het<br />

Grieksch luidende: T« &w Aoyov StcteBt ^wu *m<br />

(*) Analect. Vett. pag. 364.


stil I N L E I D I N G .<br />

den graveerzelen, op welken ftaande, zal ik niet gefchud<br />

warden. Dit Standbeeld moet in eene eeuw zijn<br />

opgericht, wanneer onder de Christenen , volgends<br />

SUIDAS , dit fpreekwoord plaats hadt: op den Rotsfteen<br />

ftaande, hebt goeden moed! Dit opfchrift toont,<br />

dat men toen de uitlegging van de plaats MATTH,<br />

XVI. 18. welke, door den Rots/leen, daar gemeld,<br />

PETRUS vcrftaat, nog niet algemeen hadt aangeno-r<br />

men, maar, dat de Christenen van dien tijd, door<br />

denzelven, CHRISTUS verftonden, en dus hun verr<br />

trouwen niet op PETRUS , maar op JESUS , fielden.<br />

Andere Tot deze klasfe behoren ook andere oude gcdcnkftukkcn.<br />

Dus heeft de Kardinaal NORISIUS uit het<br />

Gedenkftukken.<br />

Cenotaphium Pifanum het geboortejaar van JESUS<br />

opgefpoord. De Canon Pafchalis Hippolijti in het<br />

jaar 1551 bij Verona ontdekt, en door BIANCHI te<br />

Rome befchreven 1703. is van zeer groot aanbelang —,<br />

Ik ga voorbij het Standbeeld te Paneas, verbeeldende<br />

, gelijk men , doch verkeerdelijk meende , de<br />

vrouw, die door JESUS van eenen bloedvloed genezen<br />

is, MATTII. IX. en het beeld van CHRISTUS,<br />

tegen haar over ftaande, welk Standbeeld EUSEBIUS<br />

verhaalt, gezien te hebben ( * ).<br />

Zelfs oude ingelegde vloeren van Mtfaïk werk,<br />

( opera mufiva et pavimenta tesfellata ), zijn hier in<br />

aanmerking gekomen. Bij voorbeeld, de Roomschgezinden,<br />

gelijk men weet, geven aan den Apostel PE-<br />

- > r ' r TRUS<br />

(*) Hist. Ecles. Libr. VII. Cap. 18. Over dit Standbeeld<br />

heeft<br />

HASEUS in Sijlloge Difert. twee Verhandelingen<br />

gefchreven,


IN LEIDING.<br />

XLIII<br />

TRüsde eerfte plaats, als den Prins der Apostelen,<br />

maar op oude fchilderbeelden, in zulke vloeren, wordt<br />

PAULUS afgebeeld gevonden,<br />

aan de rechtehand van<br />

PETRUS, waar uit men dan opmaakt, dat niet alle<br />

Christenen aan PETRUS de eerfte plaatze in den rang<br />

der Apostelen hebben toegekend.<br />

Men heeft, gelijk<br />

bekendis, een bijzonder werk van JOH. CHIAMPINI<br />

descriptio operum Mufivorum 2 voll. in folio. Rom.<br />

16<br />

Doch, laat ons overgaan tot die Schrijvers, welke i<br />

schrijvers<br />

, die<br />

foortgelijke Bronnen gebruikt, en opzetlijk, Kerkgefchiedenisfen,<br />

en wel van het Nieuwe Testament, beïen<br />

ge-<br />

le Bronjruikfchreven<br />

hebben (*)Sommigen van dezen, gelijktijdig<br />

hebben,<br />

zijnde met de gebeurenisfen, die zij befchrijven , of zn wel<br />

Oude,<br />

ook brokken bewaard hebbende van werken, die voor<br />

Griekfche.<br />

ons verloren zijn gegaan, worden tevens ook als Bronnen<br />

aangemerkt, uit welke wij dc kennis der gebeurenisfen<br />

kunnen afleiden.<br />

latere.<br />

Deze fchrijvers zijn ouder of<br />

Oude noem ik zulken, die, vóór de Kerkhervorming<br />

, latere, die, na dezelve, de pen<br />

gevoerd<br />

hebben, om de gefchiedenisfen der Christen - Kerk tc<br />

befchrijven. De ouden zijn, wederom, of Griekfche<br />

of Latijnfche<br />

— Ondertusfchen, is het te bejammeren,<br />

dat wij, behalven deIVEudngelisten en de<br />

Handelingen<br />

der Apostelen van LUKAS , uit de drie eerfte<br />

eeuwen geenen fchrijver hebben, die, opzetlijk, en<br />

met<br />

(*) Men kan van deze Schrijvers de lijst min of<br />

meer volledig vinden in CASP. SAGITTARII Introductio in<br />

Eist. Ecclcs. en in WALCII Tom. III. Biblioth. Theol.<br />

Select, enz.


XLrv I N L E I D I N G .<br />

met oordeel, een ontwerp gemaakt heeft van eene geregelde<br />

Kerk-gefchiedenis. De eenige HEGESIPPUS,<br />

een fchrijver van de tweede eeuw, zou hier uitzondering<br />

verdienen, maar, wij hebben van hem niets meer<br />

overig, dan weinige brokftukken, welke EUSEBIUS<br />

ons bewaard heeft. Over het geheel hebben wij weinige<br />

belangrijke fchriften dier eerfte eeuwen. De om-<br />

Handigheden, in welke de Christenen zich bevonden,<br />

lieten hun niet toe, zich op het fchrijven toeteleggcn;<br />

en het geen nog door Christenen gefchreven, en als<br />

gedenkftukken door hun bewaard werdt, is , in de<br />

vervolgingen door de Heidenen , verloren geraakt,<br />

waai- in zelfs de gewijde fchriften niet dan met moeite<br />

gered zijn geworden — De brokftukken van die fchriften<br />

uit de eerfte eeuwen van het Christendom, welke<br />

tot ons onderwerp behoren, heeft FABRICIUS (*) bijéénverzameld.<br />

EUSEBIUS. De eerfte Kerkelijke Gefchiedfchrijver, dien wij<br />

nog bezitten, en welke tevens tot de Bronnen moet<br />

gerekend worden, is EUSEBIUS , die, in de IV Eeuw<br />

na CHRISTUS geboorte, ondernomen heeft, eene Gefchiedenis<br />

der Christen - Kerk in liet Grieksch te<br />

boek te Hellen, beginnende met de geboorte van JE­<br />

SUS : dit werk heeft hij in X Boeken voltooid, en zijne<br />

gefchiedenis gebracht tot het jaar 324, in het welk<br />

de Christen - Kerk tot rust gekomen is, door den dood<br />

van LICINIUS , haren laatften openbaren vervolger. —<br />

Hij wordt gemeenlijk genoemd EUSEBIUS PAMFILI,<br />

ter cere van zijne vriend, den martelaar PAMFILUS,<br />

(•) Bibl. Gr. Libr. V. Cap. 4.<br />

wiens


I N L E I D I N G .<br />

wiens boekerij hij ook gebruikte. Hij bloeide in de IV<br />

Eeuw, zijnde geftorven in het jaar 340, meer dan 70<br />

jaren oud. Hij was Bisfchop van Cefarea in Palaeftina,<br />

en zeer gezien bij Keizer KONSTANTYN denGrooten<br />

, van wien hij den vrijen toegang verwierf tot de<br />

Staatspapieren enArchiven, welke hij, tothetfamenftellen<br />

van zijne Gefchiedenis, wilde raadplegen. Men<br />

heeft hem befchuldigd, dat hij het leerftelzel der Arianen<br />

zou toegedaan geweest zijn, waar omtrent anderen<br />

hem echter hebben vrijgefproken (*). CLERICUS<br />

heeft, in het bijzonder, deze befchuldiging aangedrongen,<br />

maar CAVE heeft ze met even veel nadruk afgeweerd;<br />

ook heeft VENEMA (f) hem daar van ontfchuldigd.<br />

Zoo veel blijkt, hij was een vriend van<br />

ARIUS, en heeft zich, in dit gefchil, zeer gematigd<br />

gedragen, fchijnende huiverig te wezen, om zijn gevoelen<br />

over een zoo afgetrokken verfchil vast te ftellen<br />

en te bepalen. Wij zullen nader gelegenheid krijgen,<br />

om hier van meer te zeggen. Trouwens, hoe het zij,<br />

hij ware dan Rechtzinnig of Ariaansch, dit heeft geeneninvloed<br />

op zijne Kerk-gefchiedenis, waar het op<br />

zijne geloofwaardigheid aankomt, en deze kan men hem ,<br />

over het geheel, niet ontzeggen. Wij mogen ons zelfs<br />

geluk wenfchen, dat dit werk onze tijden bereikt heeft,<br />

alzoo wij, zonder het zelve, omtrent de oudfte gefchiedenis<br />

der Kerk geheel in 't duister en onzeker<br />

zouden omtasten. Hij heeft , met veel vlijt, en ge-<br />

trouw-<br />

(*) Men zie de bewijzen voor en tegen bij VALESIUS<br />

in zijne Foorreden op de Gefchiedenis van EUSEBIUS.<br />

(f) Tom. IV. Ilist. Ecc/es. pag. 3.


XLvr I N L E I D I N G .<br />

trouwheid, van de befcheiden en ooirkonden, die hij<br />

gevonden heeft, en van de fchrijvers, die hem waren<br />

voorgegaan, gebruik gemaakt, en geheele plaatzen<br />

uit dezelve in zijn werk ingelascht. Daar blijven<br />

wel gapingen, in den famenhang des verhaak,<br />

over, doch hij verdient echter onzen dank, voor het<br />

geen hij geleverd heeft. Het is zoo, zonder toetzing<br />

kan men alle zijne berichten niet aannemen, hij heeft<br />

zijne gebreken, en overal heeft hij niet hetzelfde<br />

fcherpzinnig oordeel gebruikt, evenwel onderfcheidt<br />

hij dikwijls het min zekere, van het geen hij als ontwijfelbaar<br />

zeker verhaalt, door een, men zegt; men<br />

verhaalt eliz. — EUSEBIUS heeft nog, behalven deze<br />

Kerk-Gefchiedenis en andere werken, van welken<br />

ik op hunne plaats zal moeten fpreken, vier Boeken<br />

over het leven van Keizer KONSTANTYN den Grooten<br />

gefchreven^ doch deze behelzen meer eene, dikwerf<br />

al te vleijendc, lofreden op dezen eerftcn magtigen<br />

begunftiger van het Christendom, dan wel eene<br />

geregelde en naauwkeurige gefchiedenis, hoewel men<br />

'er echter het één cn ander ter opheldering van de<br />

Kerk - gefchiedenis uit ontlenen kan.<br />

RUFINUS, een Ouderling, te Aguilejai, tegen het<br />

einde der vierde eeuw , heeft de Kerk-Gefchiedenis<br />

Van EUSEBIUS in het Latijn vertaald, doch met uitlatingen<br />

en bijvoegzelen , dus heeft hij het' geheele X<br />

Boek onvertaald gelaten.<br />

Wij hebben meer dan éétie uitgave van dit gefchiedkundig<br />

werk van EUSEBIUS. DC beste is die van<br />

IIENR. VALESIUS in drie Deelen in folio, met voortreflijke<br />

aantekeningen Parijs i6$i. Waar van eene<br />

ge-


I N L E I D I N G .<br />

xLvii<br />

gëbrekige nadruk in Duitschland is uitgekomen. De<br />

jongfte°uitgave, waar bij ook nog een en ander bijvoegzel<br />

gekomen is, is van READING London^ 1720<br />

fol. waar bij nog een nadruk te Turin gekomen is. In<br />

'r jaar 1749 heeft de geleerde Remonftrantfche Profesibr<br />

VAN DER MEERSCH eene Nederduitfche vertaling<br />

van EUSEBIUS Kerk-Gefchiedenis bezorgd, te Amfterdam,<br />

met aantekeningen, twee Deelen in quarto.<br />

De Gefchiedenis van EUSEBIUS is vervolgd, door<br />

SOCRATES, eenen Scholasticus, te Konftantinopokn,<br />

die in de V eeuw geleefd heeft. Scholastici werden<br />

toen genoemd lieden, die, op de markt, voor het gericht,<br />

rechtzaken beplijteden, welke wij Advokcten<br />

zouden noemen. De Gefchiedenis van SOCRATES bevat<br />

in zeven Boeken een tijdverloop van 134 jaren, van<br />

het begin van KONSTANTYN den Grooten, of het jaai<br />

306 tot 439, en is dus een vervolg op EUSEBIUS.<br />

EPIFANIUS heeft ze in het Latijn vertaald. Zij is tt<br />

gelijk met EUSEBIUS ook door VALESIUS of DE VA-<br />

LOIS uitgegeven, SOCRATES is een naarftig, voorzichtig,<br />

en oordeelkundig Schrijver, die vele echte gedenkftukken<br />

in zijn gefchiedverhaal geplaatst, en ooi<br />

de tijden naauwkeurig aangetekend heeft, PHOTIU; !<br />

handelt van hem in zijne Bibliotheek Cod. 28. Het i<br />

waar, hij heeft fommige gewaande wonderwerken a I<br />

te ligtgelovig aangenomen, maar daartegen moet mei l<br />

Zijne billijkheid jegens die genen prijzen, welke al<br />

Ketters of dwalenden Van de groote Kerk gefcheidei 1<br />

waren. Deze zijne billijkheid , bijzonder jegens d<br />

Novatianen heeft tot de befchüldiging aanleiding ge<br />

ctven, dat hij een Novatiaan was, welke befchul<br />

dj<br />

SOCRATES


S0Z0ME-<br />

PJUS.<br />

THEODO-<br />

UETUS.<br />

XL vin I N L E I D I N G .<br />

diging VALESIUS daar mede wederlegd heeft, dat<br />

SOCRATES zelve de Novatianen Ketters genoemd<br />

heeft.<br />

In dezelfde uitgave van EUSEBIUS komt ook voor<br />

HERMIAS SOZOMENUS, insgelijks een Rechtsgeleerde<br />

, uit Palaeliina, uit een Dorp bij Gaza, BetheJia<br />

genoemd, die ten zelfden tijde met SOCRATES geleefd<br />

heeft. Deze heeft in IX Boeken de Gefchiedenis van<br />

EUSEBIUS , voor een honderd jaren vervolgd , van<br />

het jaar 323 tot 423. Hij wint het van SOCRATES in<br />

ftijl, die veel fierlijker is, maar hij is veel minder in<br />

oordeel. Zeer zelden heeft hij iet van belang, het<br />

welk deze niet reeds vermeldt. Nicttegenftaande hij<br />

vele fprookjens en veitelzeltjens verhaalt, wordt hij<br />

echter van den Roomfchen ftoel niet hooggeacht,<br />

volgends Paus GREGORIUS den Grooten. (Libr. VII.<br />

Ep. 34.)<br />

Weinige jaren na deze beiden, fchfeef ook THEODO-<br />

RETUS eene Kerkehjke Gefchiedenis in V Boeken<br />

van het jaar 322 tot 429. Hij was een vermaard<br />

Kerkvader, Bisfchop van Cyrus of Cyropolis in Syrië,<br />

door de Joden gefticht, en ter gedachtenis van<br />

CYRUS dus genoemd. Hij overleedt in het jaar 457.<br />

meer dan 70 jaren oud. 10SCHIM CAMERARIUS heeft<br />

zijne Kerk - Gefchiedenis in 't jaar 1556 in het Latijn<br />

vertaald — Zij ftaat ook, in 't Grieksch, in dé<br />

uitgave van EUSEBIUS door VALESIUS. Hij was een<br />

zeer geleerd man, en zijn ftijl is een zeer goede gefchiedkundige<br />

ftijl. Hij heeft zich, bijzonder, door<br />

zijne gematigdheid, hoewel hij anders vrij driftig van<br />

aart was, met zijne Kerk-Gefchiedenis roem verworven.


I N L E I D I N G .<br />

XLIX<br />

ven, maar dezen roem zeer bezwalkt, door eenige<br />

andere werken, voornamelijk, door eene Levensbefchrijving<br />

der Heiligen, als waar in niet meer de<br />

fcherpzinnige leeraar zichtbaar is , maar enkel een<br />

munnik, die fabelen of beuzelachtige kleinigheden,<br />

met verrukking-, verhaalt. Wij hebben ook nog van<br />

hem V Boeken, de hterettcorum fabulis, welke ook<br />

in de Kerkelijke Gefchiedenis van dienst kunnen zijn.<br />

De Jefuiet JAC. SIRMOND heeft alle zijne werken uitgegeven<br />

te Parys 1642. in 4 Deelen in folio, waar<br />

bij naderhand jon. GERNERIUS het vijfde deel, het<br />

welk 'er toebehoort, gevoegd heeft.<br />

Wij moeten hier ook niet voorbijgaan PHILOSTOR-<br />

GIUS, een' Kappadociër, welke nog vroeger, dan de<br />

zoo even genoemden, XII Boeken der Kerk-Gefchiedenis<br />

gefchreven heeft, van herbegin der vcrfchillcn<br />

met de Ariinen , of omtrent het jaar 300, tot den dood<br />

van Keizer HONORIUS in 't jaar 425. Wij hebben deze<br />

XIIBoeken niet meer,alzoo de haat derRechtzinnigen<br />

dezelve, gelijk meer fchriften van zoogenoemde<br />

Ketters, onderdrukt en vernietigd heeft. Te weten.<br />

PHILOSTORGIUS was een Ariaan, van dat foort.<br />

die men Eunomi'anen noemde. Wij hebben dus enkel<br />

uittrekzels uit deze Boeken, welke PHOTIUS ir,<br />

de IX eeuw daaruit gemaakt, en voor ons bewaard<br />

heeft. Zij zijn door JAC. GOTIIOFREDUS afzonderlijk<br />

uitgegeven te Geneve 1643 in quarto, met eene geleerde<br />

Voorreden. Ook ftaan zij in de meergemelde<br />

uitgave van VALESIUS. ZOO veel zien wij uit dezelven,<br />

dat PHILOSTORGIUS een vrij geleerd man was.<br />

uit wien men veel leeren kan, omdat hij, niet recht-<br />

D<br />

zin-<br />

PHILO­<br />

STORGI­<br />

US.


RUS<br />

TOR.<br />

THEODO-<br />

LEC­<br />

I N L E I D I N G .<br />

zinnig zijnde, verfcheiden dingen heeft aangetekend,<br />

die men bij de Rechtzinnigen te vergeefs zoekt. Trouwens<br />

, gelijk ik reeds hier voor heb aangemerkt, het<br />

komt bij eenen Kerkdijken Gefchiedfchrijver niet zoo<br />

zeer op zijne rechtzinnigheid, als wel op zijne onpartijdige<br />

liefde tot de waarheid, aan. Nu is het wel zoo,<br />

dat PHILOSTORGIUS , met alle zijne Geleerdheid ,<br />

partijdig zal gefchreven hebben voor zijne gezindte ,<br />

maar de anders eerwaardige PHOTIUS maakt het toch<br />

te erg, wanneer hij zegt, dat deze Gefchiedenis meer<br />

eene lofreden der Ketters zij, en dat zij bijna alle<br />

verhalen der Rechtzinnigen tegenfpreekt, en befchimpt,<br />

vooral kunnen wij niet goedkeuren , dat PHOTIUS<br />

hem, in zijne uittrekzels, een' Godlozen, een Leugenaar,<br />

een Vijand van God, en met een valschvernuft<br />

, zijnen naam veranderende , KAKOSTORGIUS ,<br />

noemt. —<br />

Nog in de zesde eeuw zetteden de Grieken de beoefening<br />

der Kerkelijke Gefchiedenis, met vlijt, voort —<br />

TIIEODORUS LECTOR, of Voorlezer in de Hoofdkerk<br />

te Konftantinopolen, verzamelde in de VI eeuw<br />

eene Kerk-Gefchiedenis, uit SOCRATES, SOZOME-<br />

NUS , en THEODORETUS , onder den titel van drieledige<br />

Historie, in twee Boeken, die nog onuitgegeven<br />

gevonden worden in de Bibliotheek van St.<br />

Markus te Venetië. Doch, behalven dezen, heeft<br />

hij nog twee Boeken gefchreven , waar in hij de<br />

Gefchiedenis van SOCRATES vervolgt, tot aan zijnen<br />

tijd toe, welke verloren geraakt, en alleen in<br />

een wijdlopig üittrekzel overig zijn, gemaakt door<br />

MCEFORUS CALLISXUS , een' fchrijver van later<br />

tijd


D<br />

L<br />

I N L E I D I N G .<br />

tijd: deze uittrekzels zijn insgelijks door<br />

w<br />

VALESIUS<br />

uitgegeven. Deze Gefchiedenis van THEODORUS<br />

LECTOR begint van het jaar, waarmede SOCRATES<br />

eindigt, en loopt tot het jaar 518. Het verlies derzelve<br />

is te meer te beklagen, omdat de fchrijver<br />

veel merkwaardigs met groote naauwkeurigheid bijeenverzameld<br />

hadt.<br />

Eindelijk, fchieefEVAGRIUSScholasticus of Rechtsgeleerde<br />

ttJntïéchïèn, omtrent het einde derVIeeuw,<br />

eene Kerkelijke Gefchiedenis in VI. Boeken, tot een<br />

vervolg op SOCRATES en TIIEODORETUS , beginnende<br />

met de dwalingen van NESTORIUS en het Sijnode<br />

van Efeze, of het jaar 431, en eindigende met het jaar<br />

594. Deze gefchiedenis van EVAGRIUS is eerst in 't<br />

Grieksch uitgegeven te Parys 1554 in folio, en ook<br />

door VALESIUS achter zijne uitgave van EUSEBIUS geplaatst,<br />

EVAGRIUS wordt als volkomen rechtzinnig<br />

in het geloof geroemd, hij heeft veel gelezen en bijeenverzameld<br />

, maar was al te ligtgelovig , waarom<br />

men vele gewaande wonderwerken cn andere zaken,<br />

Latijnfche.<br />

die twijfelachtig zijn, in zijne gefchiedenis ontmoet.<br />

Dus hebben de Grieken, gelijk hunne voorvaders<br />

in de burgerlijke of wereldlijke gefchiedenis, ook in de<br />

Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, het ijs gebroken,<br />

cn de eerfte voorbeelden gegeven. Hunne arbeidzaamheid<br />

wekte fpocuig den naarijver der Latijnen,<br />

of der Westerfche Kerk, op, maar deze bereikte<br />

den roem, noch evenaarde dc verdieiiftèn,derGrièket,<br />

niet. Wij moeten van de voornaamltcn der Latijn<br />

L<br />

fche Schrijveren in dit vak echter ook met ééi<br />

woord melding doen.<br />

D 2<br />

EVAGRIUS


HiëaoNY-<br />

HUS.<br />

tn I N L E I D I N G ,<br />

BUFINUS, De eerfte, die hier iet ondernomen heeft, was Rt><br />

FINUS , een Italiaan, ouderling te Aquikja, een kundig<br />

en arbeidzaam man, die voornaainlijkvermaardheid<br />

heeft verkregen, door zijne verfchillen, met HICRO-<br />

NYMÜS. Hij overleedt in het jaar 410. Behalven zijne<br />

Latijnfehe overzetting van EUSEBIUS Kerk - gefchiedenis,<br />

waar van wij géfpróken hebben, heeft hij 'er<br />

nog twee Boeken van zijn eigen opftel bijgevoegd, welke<br />

het X en XI van EUSEBIUS , of het I cn II van RU-<br />

FINUS , genoemd worden. Deze beginnen met het begin<br />

van ARIUS ,en lopen tot den dood van Keizer THE-<br />

ODOSIUS den Grooten. RUFINUS is, in deze gefchiedenis,<br />

al te ligtgclovig, en begaat groote fouten tegen<br />

de tijdrekening, als ook andere, cn fchijnt dit werk<br />

met al te groote overhaasting opgeheld te hebben.<br />

De groote en vermaarde tegenpartij van RUFINUS ,<br />

de Kerkvader HiëROWYMUS , heeft wel gecne Kerkelijke<br />

Gefchiedenis opzetlijk gefchreven, maar nogthans aan<br />

dezelve veel dienst gedaan, door het vertalen, vermeerderen<br />

, en vervolgen, van het tijdrekenkundig werk van<br />

EUSEBIUS , bekend onder den naam van Chronicon cn<br />

Canon Chronicus , maar ook veel ondienst door het<br />

verhalen en aanprijzen van menige fabelen, welke te<br />

meer opgang maakten, hoe grooter anders het aanzien<br />

van dezen geleerden cn waardigen Kerkvader was.<br />

SOLPICI- Om dien zelfden tijd heeft ook gefchreven SULPICÏ-<br />

US SEVE- US SEVERUS. Deze was van geboorte een Galliër,<br />

RUS.<br />

en wel uit Aquitanië of het voormalig Guienne, van<br />

een edel gedacht, Ouderling en Munnik, een tijdgenoot<br />

en vriend van HIÜRONYMUS , PAULINUS , en<br />

MARTINUS , bij ons bekend, onder den naam van den<br />

Hei-


I N L E I D I N G .<br />

tm<br />

Heiligen MAARTEN. Hij leefde omtrent het jaar 400.<br />

Hij heeft onder den titel van Heilige of gewijde gefihiedenis,<br />

in twee Boeken, een beknopt verhaal gefchreven<br />

van dc Bijbelgcfchiedenis , en die vervolgt<br />

van het begin der wereld af, tot het jaar 400 der<br />

Christelijke jaartelling, zijn ftijl is duidelijk, en vrij zuiver<br />

Latijn, waarom men hem den Christelijken SAL-<br />

LUSTIUS genoemd heeft. Hij heeft veel goeds in dit<br />

werk, evenwel niet zonder gebreken, door zijne te<br />

groote ligtgelovigheid - Deze ligtgclovigheid heeft hij<br />

bijzonder ten toon gefpreid, in zijne levensbefchrijving<br />

van den Heiligen MARTINUS , wiens leerling en bewonderaar<br />

hij was, en van wicn hij vele mirakelen of<br />

wonderwerken verhaalt, die naar het fabelachtige zwemen,<br />

en meestal beuzelachtig zijn. Men heeft goede<br />

uitgaven van zijn werk, onder anderen van GEORG.<br />

IIORMUS , met aantekeningen van verfcheiden Geleerden<br />

, en eene van JOANNES CLERICUS of LE<br />

CLERC. De nicuwfte uitgave is van IIICRONYMUS DE<br />

PRATO een'Geestelijken ttFerona, in het jaar 1741<br />

e n z. _ Dit werk is ook in het Hollandsen vertaald<br />

door PETRUS RABUS , en met aantekeningen in het<br />

licht gegeven in quarto te Rotterdam 1702. PELAGIus<br />

begon, in zijnen tijd, zijne gevoelens te ontdekken<br />

en voort te planten, cn men houdt dezen SULPICIUS<br />

ook van dezelve verdacht, evenwel is hij naderhand<br />

onder de Heiligen geplaatst, maar Paus URBANÖS de<br />

Vffifte heeft hem weder op de lijst der Heiligen uitgcv<br />

fchrapt. —<br />

In dezelfde vijfde eeuw leefde PAULUS OROSJPS, 0K.O5U7S.<br />

een Spanjaard, ouderling te Tarragona , een vriend<br />

JJ 3<br />

vau


LIV I N L E I D I N G .<br />

van AUGUSTINUS en HICRONYMUS , welke hij, den<br />

éénen in Afrika, den anderen in Palacftina, bezocht<br />

heeft. Thuiswaards gekeerd, fchrcef hij,,. op aanraden<br />

vanAubuSTiNus ,Vïï Boeken van gefchiedenisfen,<br />

welke bijzonder tegen de Heidenen zijn ingericht. Te<br />

weten, het Romeinfche Rijk hadt, ten dezen tijde,<br />

vele rampen en onheilen te bezuuren, van de invallen<br />

der Barbaarfche Volken, en anderen; hier van gaven<br />

de Heidenen de fchuld aan den Christen-Godsdienst,<br />

voorwendende, dat de Goden vertoornd waren, omdat<br />

hun dienst alom door het Christendom verdrongen<br />

werdt. Dus fchreef OROSIUS zijne gefchiedenisfen,<br />

om aan te toonen, dat in de wereld, door alle eeuwen<br />

heen, rampen, ellenden, en jammer het menschdom<br />

getroffen hebben. Doch hij hadt daarom juist zijne<br />

gefchiedenis niet met de fchepping der wereld behoeven<br />

te beginnen, ook heeft hij, onder fommige goede<br />

dingen veel, dat verkeerd is, en misflagen bevat; ook<br />

mengt hij vele fabelen tusfehen zijne verhalen in, en<br />

dc Kerkelijke Gefchiedenis in het bijzonder kan Weiflig<br />

voordeel van hem trekken. In het voorbijgaan, verdient<br />

aangemerkt te worden, dat zijn werk in de Handfchriften,<br />

gelijk ook bij oude fchrijvers, die het zelve aanhalen ,<br />

den titel voert: Ormesta, of Ilormesta ntundf. Over<br />

dezen titel zijn geheele verhandelingen gefchreven, die<br />

men bij FABRITIUS in Biblioth. med. et infirn. aet. gemeld<br />

vindt. De Geleerde EKHART meent, dat ormesta<br />

tmGothisca woord is van arman, medelijden hebben,<br />

waarvan armst, ellende, bij ons nog arm, armfte:<br />

IIASAEFS dacht, dat het woordfamengeflcld is uitorbij<br />

verkorting voor orbis en mesta voor moe sta, (de bedroef-


I N L E I D I N G .<br />

LV<br />

droef Je wereld), doch dan zou het ormestus moeten<br />

wezen SIGEB. HAVERKAMP , die OROSIUS heeft uitgeven<br />

te Leyden 1738 in ^arto, gelooft, dat de<br />

Handfchriften bedorven zijn, en dat men moet lezen<br />

miferia mundi. De eenvouwige waarheid der zaak<br />

is, dat ormesta eigenlijk twee woorden zijn, or. met<br />

een punct of nip 'er achter, en mesta voor moesta.<br />

or met een punct, is OroCms. Dus is de titel voluit:<br />

Orofii moesta mundi, oWrofms, werelds katijvigheden.<br />

Deze waren de gebrekige pogingen der Westcrfche<br />

of Latijnfche Kerk omtrent de Kerkelijke Gefchiedenis ,<br />

en bij dezen bepaalde zich haar vlijt. Men was, in<br />

de zesde eeuw, in de Latijnfche Kerk zoo wéinig m<br />

ftaat, om eene Kerk - gefchiedenis te fchrijven, of de<br />

Gr'iekfche Schrijvers dcrzelve te lezen, dat de vermaarde<br />

ftaatsman , naderhand munnik, CASSIODO-<br />

Rus , de drie Schrijvers SOCRATES , SOZOMENUS en<br />

THÉODORETUS, volgends eene overzetting, welke hij<br />

dooreenen Rechtsgeleerden, EPIFANIUS , het vervaardigen,<br />

in een kort uittrekzel famenvattc, het welk<br />

langen tijd tot een handboek voor de Kerkelijke gefchiedenis<br />

dienen moest.<br />

Andere<br />

Van dc vijfde eeuw af tot aan de zestiende , of den Schrijvers<br />

tot<br />

tijd der Kcrkhervonuing , ontbreekt het genoegzaam<br />

aan de<br />

geheel aan Gefchicdfchrijvers in de Kerkelijke Gefchiedenis<br />

, welke kundig en onpartijdig genoeg waren, vorming.<br />

Kerkher­<br />

om een behoorlijk gcfchiedverhaal der gebeurenisfen,<br />

het Christendom betreffende, te boek te Hellen. Waare<br />

geleerdheid werdt verwaarloosd, Bijgeloof nam de<br />

overhand', en het gezag en aanzien der geestlijkheid,<br />

en der mimniken ftceg ten top. Men was daar op bedad<br />

D 4<br />

*>


EUTYCHIus<br />

van<br />

tvj I N L E I D I N G .<br />

dacht, om dit gezag meer en meer te vestigen, ten<br />

welken einde Levensbefchrij'vingen van Martelaren en<br />

Heiligen, verhalen van wonderwerken, veelal onder<br />

den naam van Legenden ter lezing aangeprezen , de<br />

plaats van goede gefchiedverhalen vervingen , en de<br />

wereld als eene woeste zee overftroomden, zoodat een<br />

aantal van over de honderd (tukken in folio, behalven<br />

een goed getal in quarto en in octavo, zouden kunnen<br />

worden opgeteld, dié alle ftrekken, om (toffe opteleveren<br />

ter verklaring van den Kalender of Almamach,<br />

maar die aaneenhangen van wonderlijke gezichten<br />

, droomen , genezingen , en wat niet al ? Men<br />

moet dit alles doorzwelgen, om, hier en daar, iet te<br />

vinden, dat bruikbaar zou zijn. Men heeft wel ook<br />

vele Jaarboek- of Chronijkfchrijvers , doch dezen beginnen<br />

gemeenlijk met de fchepping der wereld, fchrijven<br />

eikanderen gctrouwlijk uit, en zijn, op zijn best,<br />

alleenlijk te vertrouwen, in het geen hun vaderland en<br />

leeftijd betreft, en dan geven zij ons nog niet meer ,<br />

dan een droog verhaal van gevallen, zonder ons iet,<br />

ter ontvouwing van derzelver oorzaken of bedoelingen ,<br />

te melden. De Griekfche Schrijvers, die in het zoogenaamde<br />

Corpus Bijzantinum te famen zijn uitgegeven<br />

, en de Gefchiedenis van het Keizerrijk van Konftantinopolen,geduurende<br />

een lang tijdverloop, van de<br />

VII tot aan de XV eeuw, befchreven hebben, verdienen<br />

nog dc meeste achting, en helderen de Kerkgefchiedenis<br />

van de Oosterfchc Landen, veelal, vrij<br />

wel op. —<br />

. In de X eeuw fchreef EUTYCUIUS Patriarch van<br />

Alexandrië, Bisfchop der Melchiten, zijne Alexandrijn'


I N L E I D I N G .<br />

LVH<br />

LISTUS.<br />

lexan-<br />

arijnfche Jaarboeken, in de Arabifche taal, begin-A<br />

il.<br />

nende met de fchepping der wereld, en eindigende<br />

met het jaar 940, in welk jaar hij ook overleden 18.<br />

Dit werk is door POCOCK uitgegeven, en in het Latijn<br />

vertaald. Hij heeft in deze Jaarboeken vele berichten,<br />

die men elders vergeefs zou zoeken, maar geene genoegzame<br />

kunde of oordeel, om echte en geloofwaardige<br />

van onechte en ongeloofwaardige Hukken te<br />

onderfcheiden, zoodat men hem met behoedzaamheid<br />

gebruiken moet.<br />

Omdat ik boven van NICEFORUS KALLISTUS gemeld<br />

heb, moet ik hier, met één woord,van hem ge­<br />

1US<br />

wagen, hoe zeer hij, in de daad, een fchrijver is,<br />

die, waar hij op zich zeiven ftaat, geen het mmftegeloof<br />

verdient, en vol is van de ongerijmdfte Fabelen:<br />

doch, hij heeft veel uit de oude fchrijvers, die voor<br />

ons verloren gegaan zijn, overgenomen en bewaard,<br />

om welke uittrekzels en brokken hij voor ons belangrijk<br />

is. Hij was een Zoon van XANTOFIEUS , en leefde<br />

in de XIV eeuw, zijnde Munnik in het Klooster<br />

van St. Sofia, (Asceteriun S. Sophiae~) te Konfianümpolen.<br />

Hij zegt, in het begin van zijn werk.<br />

dat hij zijne gefchiedenis heeft verzameld uit de voortreffijke<br />

Boekerij van het gemelde. Klooster., voor<br />

naamlijk uit dc fchriften van EUSEBIUS , SOCRATE;<br />

en anderen, van de geboorte van JESUS CHRISTU:<br />

tot het jaar 911 in XXIII Boeken, waar van 'ercclj<br />

ter niet meer dan XVIII overig zijn, welke tot de 1<br />

dood van den Keizer PIIOCAS in het jaar 610 loper<br />

Van dit werk was Hechts één enkel handfehrift ovt<br />

rig het welk aan MATTHIAS CORVINUS 4 Konin ?<br />

v a<br />

D 5<br />

a<br />

MICEFO-<br />

KAL­


Lvin I N L E I D I N G .<br />

van Hongaryen hadt toebehoord, en het welk uit de<br />

Boekerij te Buda of Of en, bij de verovering dier<br />

Stad, door een' Turksch Soldaat geroofd, en eindelijk,<br />

door vele omwegen, in de Boekerij te Wenen<br />

gekomen is, gelijk p. LAMBECIUS verhaalt in zijne<br />

Hist. Biblioth. Vindobon. Naar dit handfehrift zijn<br />

'alle drukken gericht. De beste uitgave van dit werk<br />

is te Parys 2 deelen in folio 1630.<br />

Pogïnge 1 Na zoo vele eeuwen verwaarloosd te zijn, begon,<br />

tot nieuwe<br />

beöc<br />

_ bij de herleving der wetenfchappen in de XV eeuw,<br />

fening de ijver te herleven, om de Gefchiedenisfen der Kerk<br />

der Kerkelijke<br />

natefporen. LAURENTIUS VALLA , een Kanunnik te<br />

Gefchiedenisleveringen,<br />

welke tot hier toe voor goede munt wa­<br />

Florence, ondernam, in deze eeuw, verfcheiden overren<br />

aangenomen, ter toetze te brengen. Onder anderen<br />

durfde hij beftaan, het verhaal te onderzoeken,<br />

dat Keizer KONSTANTYN de Groote aan den Bisfchop<br />

van Rome, SYLVESTER, Rome benevens een<br />

aanzienlijk gedeelte van Italië, gefchonken hadt, ten<br />

eigendom aan den Stoel van PETRUS, waar op de Bisfchoppen<br />

van Rome hun wereldlijk gezag grondeden,<br />

en hetzelve in een bijzonder gefchrift (de falfo<br />

credifa et ementita donatione Conflantini 31.) tegen<br />

te^ fpreken en van bedrog te overtuigen. Nog<br />

fprak hij eene andere algemeen aangenomen overlevering<br />

openlijk tegen, dat naamlijk de Geloofsbelijdenis,<br />

die men de Geloofsleuze der Apostelen noemt,<br />

door de Apostelen zelve zou opgefteld zijn — Niemand<br />

zal zich verwonderen, dat dclnquifïtie, welke,<br />

ten dezen tijde, hare volle dwingelandij oefende, den<br />

geleerden man moeite veroorzaakte, omdat hij ook<br />

in


I N L E I D I N G .<br />

LIX<br />

In de Kerk-gefchiedenis iet anders durfde lceren, dan<br />

de Kerk, tot behoef der geestelijken, wilde, dat ge»<br />

kerd zou worden. Zij dreigde hem met den brandftapcl,<br />

dien hij gewis zou hebben moeten beldimmen,<br />

indien niet ALFONSUS, Koning van Arragon\ hem<br />

onder zijne befcherming genomen hadt; thans kwam<br />

hij met eene geesfeling vrij.<br />

Door zulke middelen van geweld, fchrikte men de<br />

geleerden af, om de Kerk - gefchiedenisfen te beoefenen,<br />

daar in de waarheid op te fpooren, of die gevonden<br />

hebbende, openbaar te maken. Doch, met<br />

de Kerkhervorming in de XVI eeuw, wanneer dc<br />

vrijheid van geweten hare rechten begon te hernemen,<br />

ging inde Kerk-gefchiedenis een nieuw licht<br />

op. De Hervormers hadden reden, om dezelve met<br />

alle oplettendheid te beoefenen, alzoo zij uit de gefchiedenis<br />

konden aantonen, hoe de Griekfche Heerfchappij<br />

der lloomfche Bisfchoppcn, en het gezaj<br />

der geestelijken zich, van tijd tot tijd, door list et L<br />

bedrog, onderfteund door bijgeloof en geweld, ge<br />

vestigd hadt, cn het verval van het Christendom<br />

langs verfcheiden trappen, tot die hoogte geklommei l<br />

was, dat zij het voor eenen pligt rekenden, een<br />

Hervorming, in alle deze opzichten, te ondernemei t<br />

en door te zetten. Dewijl ook de Roomfche Geeste<br />

lijkheid aan de Protestanten, bij herhaling, tegen<br />

wierp, dat zij nieuwigheid-zoekers waren, was he t<br />

dezer zaak,niet alleen te bewijzen, dat hun Leerfté<br />

zei met dat der eerfte Christenen overcenftemde, e 1<br />

dus niets nieuws behelsde, maar ook aan te toonen »<br />

hoe de geestelijkheid, van tijd tot tijd, meuwight<br />

de tl<br />

Derzelver<br />

herflel<br />

met<br />

de Kerkhervorming.


LX I N L E I D I N G .<br />

den in het Christendom hadt ingevoerd, welke wel<br />

nooit zonder tegenfpraak gebleven, maar ftecds door<br />

menschlijk gezag en geweld, gehandhaafd waren;<br />

tot het één en ander riepen dan de Hei-vormers de<br />

hulp in der Kerkelijke Gefchiedenis, het welk aanleiding<br />

gaf, dat dezelve, meer opzetlijk en met grooten<br />

ijver, begon behandeld te worden.<br />

De Cen De eer, van in de Kerkelijke Gefchiedenis, het<br />

turir.tore!<br />

eerst het ijs gebroken, en eene nieuwe baan geopend<br />

Magdeburgenfes.<br />

Godgeleerden, MATTHIAS FLACIUS, toe, gemeenlijk<br />

te hebben, komt, ongetwijfeld aan den Lutherfchen<br />

Mij ricus bijgenoemd, omdat hij, in 't jaar 1520 te<br />

Alberia in Illijricum geboren was. Deze man, een<br />

ftreng ijveraar voor het geloof der Lutherfche Kerk,<br />

die fteeds zijn werk maakte, om tegen alle dwalingen,<br />

in en buiten deze Kerk, ten ftrijd te trekken,<br />

verzamelde, ten einde aan de wereld te tooncn, dat<br />

de Hervormers geene nieuwigheden hadden voortge-f<br />

bracht, alle de bezwaren en kiagtcn, welke deugdzame<br />

mannen en allerleië foort van fchrijvers, over het<br />

verderf van het Christendom, zinds eeuwen, hadden<br />

aangeheven, bij één, en gaf die in zijnen Catalogus<br />

testium veritatis ,of lijst van getuigen der waarheid,<br />

in het licht. Maar voornaamenlijk, ondernam hij een<br />

gewigtjg werk voor de Kerkelijke Gefchiedenis, toen<br />

hij, Wittenherg in het jaar 1547 verlaten hebbende,<br />

omdat de Godgeleerden aldaar met zijne Ih/enge begrippen<br />

van" rechtzinnigheid minder ftrookten , zich te<br />

Maagdenburg onthieldt. Te weten, hier ontwierp<br />

hij, in het jaar 1558, het plan, om eene algemeene<br />

Kerkelijke Gefchiedenis te fchrijven, uit welke de nieu-<br />

wig-


I N L E I D I N G .<br />

1M<br />

wighéid der Roomfche bijzondere leertakken, plegtigheden,<br />

en kerkbcftuur, van zelve zouden blijken. Hij verëeni-de<br />

zich, ten dien einde, met eenige geleerde vrienden<br />

"onder welke BASILIUS FABER zich bevondt, die<br />

zich onder anderen, door zijn Latijnsch Woordenboek,<br />

onder den Titel, Fabri thefaurus, of FABERS Woordenfchat,<br />

bekend, zoo verdienftelijk gemaakt heeft.<br />

Dit ^ezelfchap geleerde lieden, onderfteund door den<br />

bijOand van fommige Duitfche Vorsten, en indekostert<br />

te gemoet gekomen, door inzamelingen, die in de Kerken<br />

ten dien einde gefchiedden, ftelde zelve allen vlijt<br />

te werk, en gebruikte bovendien de hulp van verfcheiden<br />

jonge lieden, om de oude Kerkvaders te doorlezen,<br />

daaruit uittrekzels, tot de gefchiedenis behorende, te maken,<br />

en alles op zijne rechte plaats te brengen. Duswerdt<br />

het gewigtig werk toegereed , het welk , onder den<br />

naam van Centuriae of Centuriatores Magdeburgenfes<br />

vermaard is, voerende dezen naam, omdat het de<br />

gefchiedenis , van eeuw tot eeuw ( Centuriae ), befchrijft,<br />

en het eerst te Maagdenburg ondernomen is ,<br />

alwaar de vier eerfte deelen zijn opgefteld, zijnde de<br />

volgende te Iena, Weimar enz. voltooid. Dit werk<br />

zag in het jaar i 5<br />

59 tot i 5<br />

74 te Ba fel, Drukkerij<br />

van OPORINUS , in 't Latijn, in dertien Banden in folio,het<br />

licht, bevattende elke Band of Deel de gefchiedenis<br />

van ccne eeuw. FLACIUS zelve Werkte aan hetzelve<br />

mede, tot aan gefchiedenis der XII eeuw. De<br />

XIV tot de XVI eeuw waren wel reeds door JOAN WI­<br />

GAND, éénen der medearbeideren tot dit werk, voltooid,<br />

maar zijn nooit in druk uitgegeven. Deze eerfte<br />

Druk bij OPORINUS is voor de beste gehouden,<br />

want,


De Jaarboeken<br />

van BA-<br />

R0NIUS.<br />

txir I N L E I D I N G .<br />

want, in de tweede, van het jaar 1624, zijn niet alleen<br />

de voorredenen weggelaten, maar ook is dezelve,<br />

door uitlatingen en bijvoegzelen, zeer verminkt. In<br />

deze eeuw heeft men , in 1757 te Neurenberg een<br />

nieuwe druk van dit werk in 4to -.ondernomen, en met<br />

aanmerkingen vermeerderd; doch, ik weet niet, of<br />

dezelve reeds voleindigd is.<br />

Hoe zeer men den vlijt en verdienden van FLACIUS ,<br />

en zijne medearbeideren, in dit werk, moet bewonderen,<br />

en den dienst, dien zij daarmede, bijzonder aan<br />

de Protestantfche Kerk, bewezen hebben, verpligt is ,<br />

hoog te fchatten, is hun werk echter niet zonder berisping.<br />

Men heeft de orde, in hetzelve gehouden,<br />

en defchikking der verhalen, met recht, min voegzaam<br />

geoordeeld; en, het geen het voornaamfte is,<br />

het is fteeds, met de bedoeling, en in den ftijl van<br />

eene wederlegging der Roomfchen, gefchreven, het<br />

welk, ongetwijfeld, veel invloed moest hebben, niet<br />

alleen op de gantfche wijze van voordragt, maar zelfs<br />

op die zuivere onpartijdigheid , welke het hoofdkenmerk<br />

van den Gefchiedfchrijver moet uitmaken Met<br />

dit alles, behoort men echter dc omftandigheden van<br />

dien tijd, de omflagtigheid der onderneming , en<br />

voornaamlijk, dat deze Geleerde mannen, zonder voorgangers<br />

in dezen ,. eenen ongebaanden weg betreden<br />

hebben, mede in rekening te brengen, cn het werk<br />

zal, bij alle onbevooröordeelden , zijnen rechtmatig<br />

verkregen roem ftaande houden.<br />

De wond, welke het bovengemelde werk aan het<br />

Roomfche Leergebouw toebracht, was voor hetzelve<br />

zoo gevoelig, dat verfcheiden pogingen ter hand geflagen


I N L E I D I N G .<br />

Lxnt<br />

gen werden, om dezelve te heelen , en het licht,<br />

welk dit werk over de Gefchiedenis der Christen-<br />

Kerk verfpreid hadt, ware het mogelijk, te verdoven.<br />

FILIPPUS NERI , die naderhand door Paus GREGORIus<br />

XV onder het getal der Heiligen geplaatst is, richtede<br />

de zoogenaamde Congregatie- Oratorii op , met<br />

oogmerk, opdat de Kerkelijke Gefchiedenis in dezelve<br />

zou beoefend worden. Hier voedde hij CAESAR BA­<br />

RONIUS • op tot eenen kampvechter voor het Roomfche<br />

Geloof. Deze, zich bijna 30 jaren in de Kerkelijke<br />

Gefchiedenis geoefend, en vervolgends lesfen in dezelve<br />

gehouden hebbende, begon toen zijne Annales Eccleftafiici,<br />

of Kerkelijke Jaarboeken, te fchrijvcn, waar<br />

van het eerfte Deel in het jaar 1588 te Rome werdt<br />

uitgegeven, en vervolgends jaarlijks, totdat XII Deelen<br />

het licht zagen, die de Gefchiedenis van XQ eeuwen<br />

behelzen, cn met het jaar 1198 eindigen. Dit<br />

werk is, vervolgends, meermalen herdrukt. De beste<br />

druk wordt geacht die van Mentz van het jaar<br />

1601 te zijn, welke door den fchrijver zeiven nagezien<br />

en goedgekeurd is. De laatfte uitgave, door MANSI te<br />

Lucca 1738 in 18 folio banden, heeft ook het vervolg<br />

van RAINALDI, en de beoordeling van PAGI op dit<br />

werk van BARONIUS , behalven aanmerkingen van GE-<br />

ORGI en MANSI, in éénen Band, met een zeer gemaklijk<br />

Register of Bladwijzer van alles.<br />

Men moet, in dit werk, den ongemeenen ijver van<br />

BARONIUS bewonderen, in het bijeenverzamelen van<br />

alles, wilt tot doorlopende en volledige Jaarboeken der<br />

Kerkelijke Gefchiedenis der eerfte XII eeuwen behoort.<br />

Men vindt 'er eenen fchat van geleerdheid in. De rijke


Lxiv I N L Ë I D I N G.<br />

ke voorraad van Handfchriften uit de Pauslijke Bibliotheek<br />

van het Vatikaan, en de Boekerijen van verfcheiden<br />

Kardinalen , welke alle voor den fchrijver openftondeii,<br />

leverde hem de ftoffe, welke hij tot zijn oogmerk<br />

gebruikte, en in orde bracht; met al het welk<br />

hij zich bij zijn Kerkgenootfchap zoo verdienftelijk<br />

maakte, dat hem de Kardinaalshoed werdt opgedraagen.<br />

Ondertusfchen heeft BARONIUS alle de verdienden<br />

van dit zijn werk befmet , door zijne partijdigheid,<br />

met welke hij hetzelve heeft opgefteld. Zijn heerfchend<br />

doelwit ftraalt in hetzelve allerwegen door, om, naamlijk,<br />

het gezag van den Stoel van Rome te handhaven,<br />

en des Paufen magt, boven de wereldlijke vorften<br />

en overheden, te verheffen. Hij beweert, dat de<br />

geestelijke heerfchappij van den Paus door CHRISTUS<br />

zeiven gefticht, en dat de Apostel PETRUS de eerfte<br />

Opperbisfchop geweest is, van wien deze magt,<br />

door eene onafgebrokcne opvolging, op de Paufen is<br />

overgegaan, wier voorrechten , volgends hem , zoo<br />

oud zullen zijn, als de Christelijke Kerk zelve. Verflaafd<br />

aan deze zijne aangenomen onderftelling, en geheel<br />

af bangelijk van den wenk der Paufen, heeft hij niet<br />

alleen allerhande fabelen en vertelzelen in zijn werk opgenomen,<br />

maar ook vele onechte en valfche (hikken<br />

voor echte en waare uitgegeven en gebruikt. Overal<br />

cn bij alle gelegenheden, tast hij de rechten der Vorsten<br />

aan, en verdedigt die van den Paus; door dezen ijver<br />

echter, haalde hij zich het ongenoegen van magtige<br />

Vorsten op den hals, bijzonder berokkende het XI<br />

Deel van zijn werk den Kardinaal vele moeilijkheden.<br />

Hij


I N L E I D I N G .<br />

LXV<br />

Hij had, in dat Deel, zijn best gedaan, om te be-><br />

wijzen, dat het Eiland Sicilië, rechtens, aan den Paus<br />

behoorde. PHILIP II. Koning van Spanje, die thans<br />

Koning van Sicilië was, nam dit zeer hoog op, en<br />

verbood het uitgeven en verkopen van dit deel, in alle<br />

zijne Rijken en Staaten, veroordelende de Boekverkopers,<br />

die het durfden uitventen, tot de Galeijën; ook<br />

belette deze Vorst, dat BARONIUS niet tot Paus werd<br />

verkoren -, maar bewerkte, dat PAULUS V. op den Stoel<br />

werd geplaatst:<br />

Voords moet men, omtrent dit werk van BARONI­<br />

US , aanmerken, dat de fchrijver geene kunde genoeg<br />

had, in de Griekfche Taal, om de fchriften der Griekfche<br />

Kerkvaderen en Schrijvers behoorlijk te verltaan;<br />

ook ontbeerde hij de vcrëischte kundigheden in de<br />

Aardrijkskunde, en voomaamlijk in de Tijdrekenkunde.<br />

Dit laatfte is, in 't bijzonder, aangetoond,<br />

door ANTONI PAGI, zeiven eenen Roomschgezinden ,<br />

die eene Critica in Annales Baronii, in IV Banden<br />

in folio, gefchreven heeft, in welke hij, zonder zich<br />

in de eigenlijke Gefchiedenis in te laten, 'smans mis*<br />

flagen in de Tijdrekenkunde aangewezen en verbeterd<br />

heeft.<br />

Dewijl deze jaarboeken van BARONIUS dus opzetlijk<br />

ingericht waren, om de Protestantfche Kerk te bcftrijden,<br />

en voomaamlijk, om de Centuriae 3fagde+<br />

burgenfes, fchoon hij die Hechts zelden aanhaalt, te<br />

wederleggen, en het nadeel te verhelpen, het welk zij<br />

den Roomfchen Stoel veroorzaakt hadden, gelijk BARO­<br />

NIUS ook dit werk, in zijnen ijver, dcCenturiënvanden<br />

Satan noemt, welke uit de poorten der hel zijn voort*<br />

E<br />

ge-


txvi I N L E I D I N G .<br />

gekornen, om de Kerk te befchadigen, behoeft men<br />

zich niet te verwonderen, dat Meer dan éért Protestantfche<br />

Geleerde het tot zijne bezigheid gemaakt heeft,<br />

om den Kardinaal te wederleggen. De eerfte, en één<br />

dervoornaamften,was de vermaarde CASAUBONÜS , die'<br />

echter niet verder is gekomen, dan tot het 3411e jaar<br />

van het eerfte Deel van BARONIUS , wanneer de Franfche<br />

Koning LODEWYK XLTI hem verbood , met zijn<br />

Échrijven voort te Varen! Toen hij, in Engeland, op<br />

bevel van Koning JAKOB I., het werk wilde hervatten,<br />

overleed hij, in hetzelfde jaar, waar in hij het eerfte<br />

Stuk van zijne Exercitationes ndverfus Baronium uitgaf<br />

— SAM. BASNAGE , Fransch Predikant in Nederland,<br />

ondernam, vervolgends, eene wederlegging varf<br />

BARONIUS, in zijne Annales Politica-Ecclefi».i"'ci,<br />

in drie Folio - banden; met deze wederlegging bracht<br />

hij het tot het jaar 645. in welke de bijgevoegde Verhandelingen<br />

, die de Christelijke oudheden ophelderen ,<br />

zeer vele oplettendheid verdienen.<br />

De groote roem, welken BARONIUS,met zrjn werk,<br />

bijzonder bij de Roomscbgezinden, behaalde, wekte<br />

meer dan éénen hunner geleerden op, om hetzelve te<br />

Vervolgen, ook gefchiedde zulks, op bijzonder bevel<br />

Van den Paus. Op zoodanig bevel vervolgde dus de<br />

Kardinaal ODOVICH RAYNALDI, niets gelijken ijver,<br />

maar ook met gelijke partijdigheid, als BARONIUS , deszelfs<br />

Jaarboeken tot het jaar Ï565. Na' hem kwam<br />

JACOB VAN LADARCHIO , welke in 3 Deelen zijn vervolg<br />

voortgezet heeft van 1566— 1572, maar noch<br />

met BARONIUS , noch met RAYNALDI , in oordeel en<br />

fcherpzinnigheid kan vergeleken worden, hoewel hij,<br />

in


I N L E I D I N G .<br />

LXVTÏ<br />

ia partijdigheid , ten voordele van den Roomfchen<br />

Stoel, niet minder is, dan deze, ja hen misfchien<br />

zelfs overtreft.<br />

Uit eigene beweging, en begeerte, om der Roomfche<br />

Kerk ten dienfte te zijn,hebben twee anderefchrijvers,<br />

insgelijks, de pen opgevat, doch niet, met gelijke<br />

bekwaamheid en krachten, HENRIR VAN SPON­<br />

DE , of SPONDANUS , die van de Protestantfche Kerk<br />

tot de Roomfche was overgegaan, en Bisfchop te Pamiers<br />

geworden is, heeft, in twee Deelen, het werk<br />

van BARONIUS vervolgd, van het jaar 1198 tot 1640.<br />

In dit vervolg, het welk veel korter behandeld is, dan<br />

het werk van BARONIUS , ontdekt de fchrijver niet min<br />

partijdigheid en ingenomenheid , ïhet de voorrechten<br />

van den Paus, fchoon hij met meer omzichtigheid te werk<br />

gaat, cn men het hem duidelijk kan aanzien, dat hij<br />

een Protestant geweest is. Deze zelfde fchrijver heeft<br />

ook een kort Uittrekzel uit het groote werk van BA­<br />

RONIUS vervaardigd, het welk,met veel goedkeuring,<br />

ontvangen is.<br />

ABRAHAM BZOVIUS, een Pool, uit de orde der Dominicanen,<br />

heeft de Jaarboeken van BARONIUS insgelijks,<br />

vervolgd, in 8 Deelen , tot het jaar 1572, doch,<br />

zijn vervolg wordt, en ten opzichte van waarheid, en<br />

van volledigheid, verbeneden dat van RAYNALDI ge*<br />

fchat. Hij overtreft zelfs BARONIUS in laage vleijerij<br />

van den Stoel van Rome, en is een onverdraaglijk<br />

•lofredenaar van zijne orde, onuitputbaar in fabelen,<br />

hoonend en lasterend; en hoe weinig ook BARONIUS, ert<br />

zijne volgers , de ecre en waardigheid der Vorsten<br />

ontzien $ wanneer dezelve met de hoogheid der Room-<br />

E a<br />

fche '


Lxvin I N L E I D I N G .<br />

fche Pausfcn niet overeen kan gebracht worden, gaat<br />

dezeBzovius alle paaien zoo zeer te buiten, dat 'er<br />

zelfs, op bevel van het Hertoglijk Bei'jetfche Hof, eene<br />

verdediging van Keizer LODEWYK VAN BEYEREN tegen<br />

hem gefchreven is geworden.<br />

Andere Zedert dien tijd hebben zeer vele geleerde mannen<br />

Kerk-Ge-<br />

onder de Pv.oomfchen zich, met ijver, op de oefening<br />

fchied-<br />

fchrij-<br />

vers, in heel buiten ons beftek zijn, die allen op te noemen;<br />

der Kerkelijke Gefchiedenisfen toegelegd. Het zou ge­<br />

de Roomfche<br />

Kerk of wijdlopiger over hunnen arbeid te fpreken. Ik zal<br />

mij, daarom, vergenoegen, met alleen de voornaamfte<br />

aan te roeren , welke eene algemeene Kerkelijke<br />

Gefchiedenis geleverd hebben. Onder dezen bekleedt,-<br />

met recht, de eerfte plaats NATALIS ALEXANDER , een.<br />

Franschman van de orde der Dominicanen; Deze<br />

heeft eene Kerkelijke Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen<br />

Testaments, in 't Latijn, gefchreven, die, zedert<br />

het einde der voorgaande eeuw, meermalen, en laatst<br />

te Lucca 17341118 Folio-banden uitgegeven is. Het<br />

is jammef, dat deze geleerde Schrijver eenen zoo bekrompen<br />

fcholastieken Kloosterftrjl volgt, waar door<br />

hij, ten dezen aanzien, naauwlijks den naam van Gefchiedfchrijver<br />

fchijnt te verdienen. Zijn werk is, voor<br />

het overige, met vlijt en geleerdheid, en, het geen<br />

voor eenen Monnik iet vreemds is, met vrijmoedigheid<br />

en onpartijdigheid opgefteld, waar door hij zich ook<br />

het ongenoegen van Paus INNOCENTIUS den XI op<br />

denhals haalde, welke, op ftraffe van den Ban, verbood<br />

, zijne Kerkelijke Gefchiedenis te lezen. De<br />

S chili ver, hier door afgefchrikt, legde, bij het einde der<br />

XVI eeuw, dc pen neder, en Haakte zijn werk. EvenweJ


I N L E I D I N G ,<br />

LXIX<br />

wel heeft, in onzen tijd, Paus BENEDICTUSXIII, die<br />

ook tot de orde der Dominicanen behoorde, hem uit<br />

de lijst der verboden fchrijvers weder uitgefchrapt,<br />

SEBASTIAAN LE NAIM DE TILLEMONT , een<br />

Fransch Edelman cn Geestelijke, heeft aan de Kerkgefchiedenis<br />

eenen ongemeenen dienst bewezen, door<br />

zijne Memoires pour firvir a FHistoire ecclejiaflique<br />

des fïxpremiers fiècles, Parys 1693. 16 Deelen<br />

mquorto. In dit werk heeft hij, na eenen veertigjarigen<br />

arbeid, alle plaatzen bijeenverzameld, van oude en<br />

fomtijds ook van belangrijke nieuwe fchrijvers, die dc<br />

Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, tot het jaar 513<br />

toe , verhalen of ophelderen. Men roemt 's mans<br />

trouw, onpartijdigheid, en fcherpzinnig oordeel; zijn<br />

werk is, in de daad, eene algemeene Boekzaal voor<br />

die ecrfte eeuwen, waar in men alle ftukken en ooirkonden<br />

der gefchiedenis aantreft, en dus in ftaat gefteld<br />

wordt, om daar van, naar goedvinden, gebruik<br />

te maken. —<br />

De abt CLAUDE FLEURY, Biechtvader des Konings<br />

yan Frankrijk, fchrcef, in 't Fransch, eene Kerkgefchiedenis,<br />

welke tot het jaar 1414 loopt, en die<br />

door p. FABER of FEVRE vervolgd is geworden., Dit<br />

werk verfcheen te Parys in 't jaar 1691, en volgende<br />

jaaren, in 't licht, in 20 Deelen in quarto; en zedert<br />

het jaar 1773 te Nismes in gr. octavo. Men prijst<br />

dit werk, wegens den ftijl, en onpartijdige vrijmoe-,<br />

digheid.<br />

De jongde Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, bij ckRoom-,<br />

fchen, zijn de Kardinaal JOSEF AUGUSTYN ORSI, deze<br />

heeft inXYT Deelen de vijf eerfte eeuwen der Christenkerk;<br />

E 3<br />

be-.


Lxx I N L E I D I N G .<br />

befchreven, zijn werk wordt door BETCHETTI vervolgd<br />

; en SACCARELLI , van wiens gefchiedenis 5<br />

Deelen in quarto uitgegeven zijn, die echter niet verder<br />

gaan, dan tot hét jaar 360.<br />

Hervorm Onder de Hervormden, welke de Kerkelijke Gefchiedenisfen<br />

hebben behandeld, munten, in bijzondere Huk­<br />

den.<br />

ken, groote mannen uit: De naamen van DU PLES-<br />

SIS-MORNAY, DU MOULIN,<br />

DALLEUS, JS. CASAU-<br />

BONUS , BLONDEL , SALMASIUS, CAVE , VOSSIUS,<br />

SCULTETUS en meer anderen zijn bekend, in dit vak<br />

van Geleerdheid.<br />

De eerfte, welke door eene algemeene Kerkgefchiedenis<br />

roem verworven heeft,was de Zurkhfche Godgeleerde<br />

, joaN UENRIK HOTTINGER. Deze heeft<br />

eene Kerkgefchiedenis des Nieuwen Testaments uitgegeven<br />

, in het Latijn, in 9 Deelen in octavo, Znrich<br />

1635. lopende tot het einde der zestiende eeuw; de<br />

gefchiedenis van welke eeuw alleen vijf Deelen uitmaakt.<br />

Ook heeft HOTTINGERS Kerkelijke Gefchiedenis dit<br />

bijzonder, dat zij de lotgevallen der Joodcn door alle<br />

de eeuwen van het Nieuwe Testament wijdlópiger ei;<br />

beter verhaalt, dan anders in deze foort van werken<br />

pleegt te gefchieden.<br />

FREDERIK spArhrEiM heeft HOTTINGER, ten aanzien<br />

van uitgeftrektheid, volledigheid, en ongemeene<br />

naauwkelirigheid, in zijne Kerkgefchiedenis ver overtroffen<br />

, zoo als die, in 't Latijn, gefchreven, gevonden<br />

wordt, in het ecrfte Deel van zijne werken, te Leyden<br />

1711. Dit werk bevat dc gefchiedenis van XV eeuwen,<br />

tot het begin der Kerkhervorming. Evenwel, wie hem<br />

met vrucht wil gebruiken, zal reeds in dit vak eenige<br />

kundigheden bezitten moeten.<br />

Van


I N L E I D I N G .<br />

LXXI<br />

Van SAMuëL BASNAGE , en zijne wederlegging van<br />

BARONIUS Jaarboeken, hebben wij recd3 gefproken. JA-<br />

KOB BASNAGE heeft eene Kerkgefchiedenis in het<br />

Fransch in twee Deelen in Folio, uitgegeven in het<br />

jaar 1699. In de daad, is deze enkel eene gefchiedenis<br />

van het Kerkbeftuur , van de voornaamfte verfchillen<br />

tusfchen de Hervormden en Roomfchen , en<br />

andere onderwerpen tegen den Bisfchop BOSSUET. Nog<br />

hebben wij in 't Fransch eene Kerk - Gefchiedenis van<br />

j, L E SUEUR.<br />

In onze tijden, zijn in het jaar 1778en vervolgends<br />

zeven Deelen in 4to in 't Latijn uitgekomen, van eene<br />

Kerkelijke Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen Testaments,<br />

door IIERM. V E N E M A , tot aan de beginzelen<br />

der Kerkhervorming, een zeer oordeelkundig werk<br />

en van groote verdiènften.<br />

Luthef-.<br />

Na het gewigtig werk, de Centuriatores Magdeburgenfes,<br />

waar wij boven van gefproken hebben ,<br />

fche<br />

fchenendeLutherfehe of EuangelifiheGéeexdsa zich,<br />

ruim eene eeuw lang, daarmede te vrede te houden.<br />

K O R T H O L T , SCHMIDT , RECiiENBERG, leverden wel<br />

Kerkelijke Gefchiedenisfen , of korte begrippen van<br />

dezelve, doch deze hadden weinig te beduiden. TH.<br />

iTTiote Leipzig ondernam, kort voor zijnen dood.<br />

de Kerkelijke Gefchiedenis van édne eeuw tevens, te<br />

befchrijven, en uit te geven, onder den Titel: Selecta<br />

Capita Historiae Ecclefiafiicae, matffvokooidfi<br />

enkel de twee eerfte ecuwen. Eindelijk , werden dc<br />

LutherfcheGodgeleerden opgewekt, om,met nieuwer<br />

lust, dit veld te bearbeiden, door de aanvallen var<br />

I<br />

CHRISTIAAN THOMASIUS, die niet alleen het famen<br />

E 4 ft'- 1 t


txxn I N L E I D I N G .<br />

maar bijzonder deKerk-gafchiedenis , aantastede,<br />

en alles overhoop wierp. Zijn vriend GOTT-<br />

FRIED ARNOLD, hoe zeer met hem, in alle andere<br />

opzichten, van aart cn inzichten verfchillende, een<br />

zwaarmoedig en tot dweeperij overhellend man, werd<br />

doorhem aangefpoord, om zijnen ijver, die tegen het<br />

zedenbederf in de Kerk en onder de Geestelijken ontdoken<br />

was, volkomen den teugel te vieren, en uit de<br />

Kerkelijke Gefchiedenisfen te toonen, hoe veel onheilen<br />

de Geestelijkheid, in alle eeuwen, had aangericht.<br />

Met dit oogmerk dan fchrecf de goede ARNOLD zijne<br />

Kerk- en Keuerhistorie, van het begin des Nieuwen<br />

Testaments tot op het jaar 1688, in twee folio-banden<br />

, welke ook in het Nedcrduitsch vertaald, en met<br />

nog eenbijvoegzel van een derde deel, vermeerderd zijn.<br />

In dit werk, het welk de oudere Kerk * gefchiedenis der<br />

Christenen zeer kort, maar dc nieuwe, van dc Kerkhervorming<br />

af, breder behandelt, heeft ARNOLD alles<br />

bijeenverzameld, wat ter verfchoning, verdediging,<br />

en zelfs tot lof van zulken, die Ketters genoemd werden,<br />

fcheen te kunnen drekken, terwijl hij, in tegendeel<br />

allen, die, als leeraarden opzieners der Kerk , zich<br />

door hunne „werkzaamheden eenen naam hadden verworven,<br />

laakt, en alle hunne daaden en verrichtingen<br />

veroordeelt, als waren zij onkundige weetnieten,<br />

ichijnhciligc huichelaars, of heerschzuchtige volksbedriegers.<br />

Het is geen wonder , dat ARNOLD zich ,<br />

door zodanig werk, eene menigte tegenfehrijvers, bijzonder<br />

in zijn eigen Kerkgenootfchap, het welk hij wel<br />

het hevigst hadt aangetast, op denhals haalde. Ook<br />

is hij, ongetwijfeld, te ver gegaan, cn heeft zich,<br />

door


I N L E I D I N G .<br />

LXXIH<br />

door zijne verbeeldingskracht, laten wegliepen, tot partijdige<br />

voorilelling der gefchiedenis, niet zelden, ten<br />

koste der waarheid — ARNOLD zelve heeft, voor zijnen<br />

dood, nog erkend, dat zijn te verre gaande ijver<br />

hem vele misilagen had doen begaan, en tot uiterften<br />

gebracht had<br />

Nadat dc eerfte hevigheid, die men tegen ARNOLD<br />

had opgevat, door den tijd, begon te verkoelen,heeft<br />

men, echter, in dat zelfde buitenfporige werk veel gevonden,<br />

dat waar en goed was, cn geleerd, den middenweg,<br />

ook in dezen, te bewandelen, om zoo min<br />

de Ketters cn dwalenden in alles te vcröordcelen, als<br />

de Rechtzinnigen, zonder bepaling, te prijzen. Een<br />

aantal geleerde mannen onder, de Lutheranen legde<br />

zich, met onpartijdigheid, op de beoefening der Kerkelijke<br />

Gefchiedenis toe; CYPRIAN, BUDDEUS, FA-<br />

BRICIUS, UEUMAN, en meer anderen, maar bijzonder<br />

CHRISTIAAN EBERHARD WEISMAN , maakten zich<br />

verdienftelijk. Deze laatfte gaf zijne Introductio in<br />

Memorabilia Ecclefiaftica Hhtoriae Sacrae Novi<br />

Testamenti uit, welke te lialle 1745 ' * w c c c ï utllt0<br />

deelen herdrukt zijn geworden, en in welke hij de waarheid<br />

zich onpartijdig ter gidzc voorltelde, waarom hij<br />

ook ARNOLDS Kerk- en Ketter-gefchiedenis , billijkst<br />

cn befcheidenst, beoordeeld cn behandeld heeft.<br />

Dewijl ik van allen, die onder de Lutheranen de<br />

Kerk-gefchiedenis in bijzonderheden of algemeen behandeld<br />

hebben, hier niet kan gewagen, moet ik echter<br />

twee fchrijvers niet voorbijgaan, die, in vele opzichten<br />

, aan anderen de loef hebben afgewonnen, en<br />

van welken dc één bij ons bijzonder bekend is ge-<br />

E 5<br />

v v o<br />

*


LXXIV I N L E I D I N G .<br />

worden , doordien verfcheiden van zijne geleerde<br />

werken in onzeNederiandfche taal zijn overgebracht;<br />

de ander thans, net bijzonderen vlijt^ nog voortduurend,<br />

aan de Geichiedenis der Christenen arbeidt.<br />

JoaN LAURENS MOSHEIM is de eerfte dezer fchrijveren,<br />

welke ik hier bedoel. Deze, een man van uitgebreide<br />

geleerdheid, en fcherpzinnig verftand en oor-,<br />

deel, heeft, gelijk in het voorgaande reeds gezegd is,<br />

verfcheiden bijzondere verhandelingen en werken, betreffende<br />

de Kerkgebeurenisfen, in het licht gegeven,<br />

maar bijzonder komt hier in aanmerking zijn uittrekzei<br />

der Kerkelijke Gefchiedenisfen , in twee deelen.<br />

Dit uittrekzel heeft deze geleerde man, kort voor zijn'<br />

dood , met zoo vele verbeteringen en vermeerderin-;<br />

gen, in'tLatijn, onder den titel: Jnstitutionum Historiae<br />

Ecclefiaflicae Antiquae et Recentioris Libri<br />

quatuor, in één Deel in quarto, uitgegeven , dat het,<br />

in de daad, een nieuw werk uitmaakt. Dit werk is<br />

in het Nederduitsch, in X Deelen, benevens nog een<br />

Deel Bladwijzers, uitgegeven 1771 en volgende jaaren,<br />

onder den Titel: Oude en hedendaagfche Kerkelijke<br />

Gefchiedenis jen, van degeboorte van CHRISTUS, tot<br />

den aanvang der tegenwoordige eeuwe , door den<br />

hooggeleerden j. L. MOSHEIM, Kanfelier der Hooge<br />

Schoole te Gottingen. Uit het Latijn vertaald, en<br />

vermeerderd met de Bijvoegzels, Aantekeningen, en<br />

Tijdrekenkundige Tafels van den Eerwaardigen A,<br />

MACLAINE , Doctor in de H. Godgeleerdheid, en Leeraar<br />

der Engel fche Kerke in 's Gravenhage. Groot<br />

en boven mijnen lof zijn de verdienden van dit werk.<br />

Geleerdheid, gezond verftand, fcherp en bondig oordeel,


I N L E I D I N G .<br />

Lxxy<br />

deel, en diepe menfehenkennis , gepuurd met eenen<br />

vloeijcnden en behaaglijken ftijl, dingen in hetzelve,<br />

met onpartijdigheid en zuivere waarheidsliefde, om den<br />

prijs, SPITTLER befchrijft den grooten man , naar<br />

waarheid, met deze korte woorden: „Indien MOS-<br />

„ HEIM, een man vol vanfmaak, de vrijmoedigheid<br />

" van SEMLER, en de behoedzaamheid van WALCH,<br />

" met zijn zorgvuldig beoefenen der bronnen, verbon»<br />

den had, zou eene goede Kerkelijke gefchiedenis<br />

,„ niet meer enkel een vroome wensch zijn , cn<br />

" SCIIROECKH zou niet eerst den weg van Kerkdijken<br />

„ Gefchiedfchrijver behoeven te banen."<br />

DezeJOHANN MATTIIIÜS SCIIROECKH,Hoogleeraar<br />

ViWittenberg, is de ander der door mij bedoelde fchrijvers.<br />

Deze geleerde man heeft, onder den Titel,<br />

Christliche Kirchengefclnchte in het jaar 1768 een<br />

begin gemaakt van de uitgave eenes uitvoerigen werks,<br />

het welk de algemeene Gefchiedenis der Christen Kerk<br />

bevat , en waar van reeds 25 Deelen in groot octavo<br />

het licht zien. Dit werk prijst zich aan, dooide<br />

naauwkeurige en oordeelkundige wijze van behandeling,<br />

gefchikte orde van voordragt, en pragmatisch<br />

gebruik, alleen zou de wijdlopigheid der uitvoering<br />

den Lezer eenigzins tegenftaan en verveelen.<br />

Eindelijk, moeten wij nog eenige Korte Begrippen Korte begrippen.<br />

der Kerkelijke Gefchiedenisfen, uit de groote menigte,<br />

die voorhanden zijn, aanftippen. Onder dezelven verdient<br />

het Compendium Gothanum in aanmerking te<br />

komen, het welk, op bevel van ERNESTUS PIUS, of<br />

den vroomen, Hertog van Saxen - Gotha, door VEIT<br />

LODEWYK , Vrijheer van SECKENDORF, en JOHAN<br />

HEN-


Ï.XXVI I N L E I D I N G .<br />

HENRIK BOEKLER in het jaar 1660 is opgefteld, en<br />

veel goeds bevat, zoo dat, niet alleen eerstbeginnenden,<br />

maar ook zulken, die reeds werk gemaakt hebben<br />

van de Kerk-gefchiedenis, 'er nut uit trekken kunnen.<br />

Het befchrijft tevens de Kerk-gefchiedenis van het<br />

Oude Testament, on is, door ERNST<br />

SALOMO CY-<br />

PRIAN en WALCH, tot het jaar 1757, vervolgd ge-,<br />

worden.<br />

In het Latijn heeft jo. ALPH. TURRETTIN een uitmuntend<br />

wel gefchreven Compendium, of kort begrip<br />

der Kerkelijke Gefchiedenisfen, in het licht gegeven.<br />

In het Nederduitsch is 5 er een kort begrip van HOR-,<br />

NIUS, door.LEYDEKKER vervolgd, voor handen, het<br />

welk wel met weinig oordeel en orde gefchreven is,<br />

maar dit bijzondere heeft, dat de gefchiedenisfen van<br />

de Engelfche Kerk 'er, in vele opzichten, zeer goed<br />

in behandeld zijn, ja daar omtrent ontmoet men 'er<br />

zaken in, die men vergeefs elders zoeken zal.<br />

Nog hebben wij een kort begrip van PAUL ERNST<br />

JABLONSKI Jnflitutiones Iihtoriae Christianae *th<br />

tiquioris et recentioris, welk FORMEY , ten grootften<br />

deele, in het Fransch, heeft gevolgd, en dat ons ook<br />

in het Nederduitsch, met vele bijvoegzelen vermeerderd,<br />

is medegedeeld, door j. DE LA FONTAINE , waar?<br />

van de tweede uitgave gefchied is in twee deelen,<br />

vier ftukken, te Utrecht 1778.<br />

Doch, het is tijd, om dit bericht van fchriften en<br />

boeken, betreffende de Kerkelijke Gefchiedenis, welk,<br />

misfehien, aan fommige Lezers reeds breedvoerig genoeg<br />

zal voorkomen, te befluiten, opdat deze Inieiv<br />

ding niet al te uitgebreid worde. Men ziet uit liet:<br />

zei-.


I N L E I D I N G .<br />

Lxxvit<br />

zelve genoeg, hoe veel 'ex reeds in dit vak gedaan is»<br />

en waar men zijnen weetlust ten dezen opzichte rijklijfe<br />

zal kunnen voldoen»<br />

V. ïk zal nu, ten laatften, nog een kort verflag doen,<br />

van de orde en fchikking, volgends welke ik mijn verhaal<br />

van de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen zal<br />

inrichten. —<br />

De Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen te befchrijven,<br />

is een werk van groote uitgeftrektheid; Hei<br />

Christendom heeft reeds achttien eeuwen in de werelc<br />

beftaan, en het heeft zich uitgebreid tot alle deelei<br />

der wereld, onder alle volken. Het heeft, geduuren<br />

de zoo vele eeuwen, en bij zoo menige onderfcheidei<br />

volken, zeer vele en zeer verfchillende lotgevallen on<br />

dergaan, en men kan het uit zoo verfcheiden oogpun<br />

tenbefchouwcn, dat de gefchiedfchrijver zich, doo<br />

den overvloed der doffen, verlegen bevindt, hoe h<br />

alles, op eene voegzame en geleidelijke wijze, zi;<br />

r<br />

nen Lezeren zal voordragen, zoo dat hij tevensvoc<br />

hun geheugen, en voor hun verftand en oordeel, zo:<br />

ge, opdat zij de gebeurenisfen en merkwaardigheden<br />

»<br />

en'derzelver verband, oorfprong en gevolgen, behoo;<br />

lijk zich eigen kunnen maken.<br />

e<br />

Doorgaands hebben die fchrijvers, welke, zedeit c<br />

n<br />

Kerkhervorming, de Kerkelijke Gefchiedenisfen hebbc<br />

:s<br />

te boek gefteld, op het voorbeeld van de opftelle<br />

»<br />

der Centuriae Magd'burgenfes , hunne verhalen<br />

'.e<br />

van eeuw tot eeuw, vervolgd en voortgezet. De;<br />

2-<br />

fchikking brengt, zeker, dit voordeel aan, dat het g<br />

heugen de gevvigtigfte merkwaardigheden en gebeut<br />

|<br />

nisfen gcmaklijker famenvat, en zich herinnert; do<<br />

da;<br />

Schikking<br />

en<br />

verdeeling<br />

van<br />

di: werki


Lxxvirr I N L E I D I N G ;<br />

daartegen, gebeurt het, niet zelden, dat men, deze'<br />

fchikking volgende, den famenhang der gebeurenisfen ,<br />

op het onvoorzienst, moet af breken, het welk voor het<br />

juist beöordeelen derzelve hinderlijk is.<br />

De veranderingen, welke de gedaante der wereld in<br />

het burgerlijke, geduurende het verloop der eeuwen,<br />

ondergaan heeft, welke, uit hoofde van den invloed<br />

van den Burgerftaat op de Kerk, en van deze op den<br />

Burgerftaat, ook gewigtige veranderingen in den toeftand<br />

dar Kerk te wege brachten, geven eene andere<br />

fchikking aan den Gefchiedfchrijver aan de hand,<br />

in welke hij de Tijdperken dezer hoofdvcranderingen<br />

opmerkt, en die tot rustpunten voor zich cn zijne<br />

Leezeren verkiest.<br />

Verdeling<br />

der<br />

Deze gewigtige Tijdperken, in welke zekere hoofdgebeurenisfen<br />

den toeftand der Wereld en der Kerk<br />

Kerkgefchiedenis<br />

in IV de menigte dezer gebeurenisfen, op verfcheiden wijze<br />

merklijk deeden veranderen, kunnen, uit hoofde van<br />

Tijdperken<br />

door bepaald eli vastgefteld worden, MOSHEIM heeft vier<br />

MOSHEIM zoodanige Tijdperken tot rustpunten voor zijne Lezers<br />

verkozen, zoodat het eerfte Tijdperk in zich bevat de<br />

gefchiedenis der Christen-Kerk van derzelver ftichting<br />

door CHRISTUS en zijne Apostelen, tot de regering<br />

van Keizer KONSTANTYN , gemeenlijk den Grooten<br />

bijgenaamd , geduurende drie eeuwen, in welke het<br />

Christendom, afgezonderd van den Staat, op zich zei-<br />

Ven beftond, en de Christen Godsdienst, door zijne<br />

eigene kracht, tegen vervolgingen en onderdrukkingen,-<br />

zich gehandhaafd en uitgebreid heeft. Het tweede<br />

'Tijdperk loopt van KONSTANTYN den Grooten, tot<br />

aan de herftelling van het Westerseli Keizerrijk, onder<br />

KA*


INLEIDING.<br />

ixxix<br />

KAREL den Groot, n, omtrent vijf eeuwen, geduurende<br />

welke het Christendom, nu met den Staat verbonden,<br />

tot zijne inflandhouding en uitbreiding, ook den<br />

wereldlijken arm kon gebruiken, en meer dan te veel<br />

gebruikt heeft, het welk daar toe ftrekte, dat het<br />

Christendom ziph meer en meer vormde naar den aart<br />

der Burger-maatfchappij, en dat de zucht voor uit«<br />

wendigen praal en aanzien, zoo wel ten opzichte deï<br />

leere, °als der gebruiken en zeden, de edele eenvouwigheid<br />

van den Godsdienst verdrong. Het derde Tijdperk<br />

van KAREL den Grooten, tot op de Kerkhervorming<br />

in het begin der XVI eeuw, en dus omtrent zeven<br />

eeuwen bevattende, kan met recht, het yzeren Tijdperk<br />

aehoemd worden. Geduurende hetzelve werdt het Christendom<br />

, als 't ware, eene Mogendheid, waar in eene regeering<br />

van Geestelijken, onder de Opperhoofdigheid der<br />

Roomfche Paufen, plaats had, die alles naar hunnen zin<br />

en goedvinden beflisten, zoo ten aanzien der leere als<br />

der zeden, wel onder hevige, maar fteeds vruchteloze,<br />

tegenkantingen der Vorsten, die voor den invloed der<br />

geestelijken onderdoen,en derzelver overmagterkennen<br />

moesten. Dit ging zoo ver, dat men, het woord Kerk<br />

gebruikende, niet meer aan de maatfchappij der Christe*<br />

nen dacht, maar daardoor de Geestelijkheid, als de Kerk<br />

vertegenwoordigende, verftond. Het vierde Tijdperk<br />

loopt, van de Kerkhervorming tot op onze tijden, nu<br />

drie ecuwen, in het zelve hernamen de Christenen hunne<br />

rechten,- dat is, hunne vrijheid, om den Godsdienst<br />

zelve te onderzoeken, te beöordeelen, en te oefenen }<br />

hetwelk, aan den ftaat van zaken, in het Christendom<br />

, eene nieuwe gedaante van zaken gegeven heeft.<br />

Hoe


ixxx I N L E I D I N G .<br />

ÜNTaderc<br />

Hoe zeer ook deze Tijdperken zich, door hare bijzon-*<br />

verdeling<br />

in VI dere kenmerken,onderfcheiden, zal men echter, mijns<br />

Tijdperken.<br />

bedunkens, het eigen beloop der zaken nader op dert<br />

voet volgen, cn het geheugen, te beter, te hulp komen,<br />

Wanneer fhen het eerfte Tijdperk in twee ondeifcheidt,<br />

en het tijdverloop tusfehen het Tweede<br />

en Vierde insgelijks in twee verdeelt, op deze wijze:<br />

Eerfte<br />

Het eerfte Tijdperk behelst de gefchiedenis van het<br />

Tijdperk.<br />

Christendom, geduurende den leeftijd der Apostelen<br />

van CHRISTUS" , of de gefchiedenis der ecrfte eeuw.<br />

Geduurende deze eeuw, was God, meer onmiddeijk,<br />

werkzaam , om dezen heilzamen Godsdienst<br />

lan de menfehen te doen bekend worden. Deze<br />

3-odsdienst, in zijn ecnvouwig onderwijs , zonder<br />

nenfchelijkcn invloed, voorgedragen, en door wonleren<br />

onderfteund , breidde zich , niette genftaande<br />

ie kracht der tegenftrijdige vooröordeelen, onbegrijpelijk<br />

fchielijk uit , en verfpreiddc eenen weldadigen<br />

invloed, onder Jooden en Heidenen, die aan de waarheid<br />

geloof wilden geven, cn waarlijk naar dezelve<br />

begeerig waren , terwijl elke opkomende menschlijke<br />

Verbastering, in leer of leven, door de achtbaarheid<br />

3.er Apostelen beteugeld werd.<br />

Tweede Het tweede Tijdperk ftrekt zich uit tot aan de<br />

Tijdperk.<br />

regering van K O N S T A N T Y N den Grooten, geduurenle<br />

twee eeuwen, in welke de Christenen, hoe zeer<br />

Dp zich zclven ftaande, cn onder aanhoudende vervolgingen,<br />

echter ook naar menschlijke hulpmiddelen<br />

mizagen, en van de wijsgeeite, en menschlijke kundigheden,<br />

gebruikmaakten, om den Godsdienst, zoo<br />

m aanzien der leere als der beoefening, te fchikken<br />

en


I N L E I D I N G .<br />

LXXSI<br />

en aan te prijzen, en tegen Jooden en Heidenen te<br />

verdedigen« waar uit die menigvuldige gevoelens, bijzonder<br />

omtrent den perfoon van JESUS , hunnen oorfprong<br />

namen, welke zoo vele twisten hebben veroorzaakt<br />

, die de edele cenvouwigheid van den Godsdienst<br />

bevlekten, en bezoedelden.<br />

De opkomst van MOHAMED , in de VII eeuw, en Derde<br />

de Godsdienst, door hem gcfticht cn met de wapenen<br />

uitgebreid , als mede de groote fcheuring tus-<br />

Tijdperk.<br />

fchcn de Oosterfche cn Westerfche Kerken, die, genoegzaam<br />

op denzelfden tijd, haren aanvang nam, zijn<br />

zulke merkwaardige gebeurenisfen , welke tot zoo<br />

groote veranderingen in de Wereldfchc en Kerkelijke<br />

zaken aanleiding hebben gegeven, dat ik het derde Tijdperk<br />

, zijnen aanvang nemende met KONSTANTYN<br />

den Grooten, met die gebeurenisfen zou bepalen, welk<br />

derde Tijdperk, op deze wijze, drie eeuwen in zich<br />

bevat. Geduurende dit Tijdperk, was het Christendom<br />

ten naauwden met den Staat verbonden , zijnde de<br />

Godsdienst van den Staat, en wordende door den<br />

Staat befchermd. Waar van de gevolgen waren, dat<br />

het zich geheel naar den vorm des Staats fchikte,<br />

niet alleen, wat het beduur, der Kerk betrof, maar<br />

ook met betrekking tot de onderlinge verfchillen, welke<br />

geduurige onrusten verwekten , en op Kerkelijke<br />

Vergaderingen, onder den invloed der Keizers en Vorsten<br />

, beflist, en deze uitfpraken met den wereldlijken<br />

urm gehandhaafd werden. Zelfs werd de wereldlijke<br />

invloed cn magt niet zelden gebruikt, tot de voortplanting<br />

van het geloof, en de uitbreiding der Kerk;<br />

F<br />

ter-


3.XXXH I N L E I D I N G .<br />

terwijl de zuivere leer en fchoone Godsdienst def<br />

Christenen meer en meer in fpitsvinnigheden en bijgeloof<br />

verbasterde.<br />

Vierde Vah de komst van MOHAMED ftrek ik het vierde<br />

Tijdperk.<br />

Tijdperk uit, tot aan den tijd der kruisvaarten of<br />

oorlogen, om het heilige land weder van de overheerfching<br />

der ongelovigen te verlosfen , en dus van de<br />

VII tot de XI eeuw. Deze kruistogten, trouwens,<br />

hebben weder eene geheel nieuwe gedaante van zaken<br />

voortgebracht, en zijn rijk geweest in gewigtige<br />

gevolgen. Geduurende dit vierde Tijdperk, fcheidde<br />

zich het Oostersch en Westersch Christendom meer<br />

en meer. De Keizers van het Oosten , de harden<br />

vol hebbende, om zich tegen de Sar aceenen te verdedigen<br />

, verloren hunnen invloed in het Westen. De<br />

zwakke regeringen der Westerfche Vorsten, en de verwarringen<br />

, welke in den Staat veelal plaats hadden,<br />

gaven aan den Bisfchop van Rome gelegenheid, om<br />

zich te verheffen , en de geestelijkheid vermeerderde<br />

haar gezag, en regelde de zaken en belangen van den<br />

Kerk, veelal ten nadeele van den waaren Godsdienst<br />

der Christenen.<br />

Vijfde.<br />

Tijdperk<br />

Zesde<br />

Tijdperk<br />

Onder het vijfde Tijdperk, van den tijd derKruis-<br />

1<br />

vaarten of de XI eeuw, tot de Heivorming, in de XVI<br />

eeuw, gloort de volle middag der Pauslijke hoogheid<br />

en magt. Het verderf in leere en zeden (tijgt ten<br />

top, en Bijgeloof zit op den troon.<br />

Het zesde Tijdperk, van de XVI eeuw af tot op<br />

• onze tijden, opent, door de gelukkige pogingen der<br />

Hcivonners, eene deurc tot herflel van het Christendom,


INLEIDING.<br />

i-xxxiil!<br />

dom, daar de ijver tot, en vrijheid van, onderzoek<br />

van den Godsdienst, het waare middel, om het Christendom<br />

te hervormen, aangeprezen wordt, en, niettegenibande<br />

den hevigften tegenftand , geftadig veld<br />

heeft gewonnen. Gebrek aan liefde, deze vrijheid van<br />

onderzoek vaak misbruikt, deze ijver meer tegen de<br />

namen der gebreken, dan tegen de gebreken zelve, gewend,<br />

hebben echter de heuglijke gevolgen, die men<br />

van dezen gelukkigen omkeer van zaken zich had<br />

kunnen beloven , te veel geftremd; terwijl de gebeurenisfen<br />

van onzen tegenwoordigen tijd de aandacht<br />

van eiken vriend van den Godsdienst opwekken,<br />

en vervullen, met de verwachting der dingen,,<br />

die gebeuren zullen, waarmede, misfehien, een nieuw<br />

Tijdperk voor het Christendom eenen aanvang zal<br />

nemen. —<br />

Doch, alhoewel nu deze afdeeling der Kerkelijke tferdee-<br />

ing der<br />

Gefchiedenisfen voegzame rustpunten verfchaft, bij<br />

3r;derwelke<br />

de Lezer en onderzoeker dezer Gefchiedenisfen Aerpen<br />

zich verpozen, en het geheel overzien kan , echter n elk dejer<br />

Tijdperken.<br />

blijft, wegens dc menigvuldigheid en verfcheidenheid<br />

der voorvallen, deze moeilijkheid voor den fchrijver dezer<br />

Gefchiedenisfen over, hoe hij dezelve in de beste<br />

orde fchikken, en onder zekere hoofdftukken brengen<br />

zal.<br />

Zonder mij in te laten, in de verdelingen en orde,<br />

welke anderen verkozen hebben te volgen, onder welke<br />

die van MOSHEIM , zeker, zich ten ftefkften aanprijst<br />

, komt mij de volgende verre weg de natuurlijkfte<br />

voor, en tevens meest dienffig, om de Gebeure-<br />

F %<br />

nis-


ixxxrv I N L E I D I N G .<br />

nisfen, in derzelver oórfprong en gevolgen , met dé<br />

meeste vrucht, naar tc fporen.<br />

Niet lang na den dood van JESUS , fcheidden zijne<br />

aanhangers, die in hem geloofden, zich af van<br />

de gemeenfehap met de Joodfche Kerk, en vormden<br />

zich tot een bijzonder Godsdienstgcnootfchap, het<br />

welk zich alöm in dc wereld uitgebreid en gevestigd<br />

heeft. De gefchiedfchrijver van dit genootfehap, of<br />

de Kerk-Gefchiedfchrijver, zal dan, nadat hfj den<br />

ftichter en het hoofd van hetzelve, dien alle Christenen<br />

eerbiedigen, JESUS, in zijnen perfoon, verrichtingen,<br />

leere, bedoelingen, en lotgevallen, bekend gemaakt<br />

heeft, alle de bijzonderheden, betreflende dit<br />

Genootfehap , moeten opmerken, en befehrijven.<br />

Hier toe behoren de uitwendige lotgevallen , welke<br />

dit Godsdienftig Genootfehap, in de wereld, gïhad<br />

heeft, voorfpoedige in deszelfs ftichting, uitbreiding<br />

en voortgang , tegenfpoedige, in de vervolgingen,<br />

die het heeft moeten duiden en doorftaan. Yervolgends<br />

het Genootfehap zelve befchrn-ende, voor zoo<br />

ver het een Godsdienftig Genootfehap , en dus deszelfs<br />

gefchiedenis met die van den Christdijken Godsdienst<br />

dezelve is; zal hem voor alle dingen voorkomen<br />

de leere en gevoelens, welke dit Genootfehap<br />

beleden heeft, waar bij in aanmerking genomen worden<br />

de leeraars, die, door hunne fchriften, die leere<br />

hebben opgehelderd en verklaard, de veranderingen<br />

en bijvoegzels , van tijd tot tijd in deze leere<br />

gebracht, de twisten over dezelve gevoerd , en de<br />

middelen, om die te bcllisfen, voomaamlijk door Sy-<br />

no-


I N L E I D I N G .<br />

ixxxv<br />

noden en Conciliën, of Kerkvergaderingen: de fcheu*<br />

langen , uit die twisten ontftaan, waar bij de gefchiedenis<br />

der Ketters en Ketterijen in aanmerking komt.<br />

Vervoigends moeten de gebruiken en plegtigheden,<br />

met welke de Christenen hunnen uitwendigen Godsdienst<br />

geoefend, en de veranderingen, die deze hebben<br />

ondergaan, befchrcven worden. Eindelijk , zal<br />

de Gefchiedfchrijver dienen te letten , op de wijze<br />

van beduur, waar door de algemeene belangen van<br />

dit Genootfehap bezorgd, dc orde en tucht in hetzelve<br />

gehandhaafd, en de band van verëeniging onderhouden<br />

werdt. Waar na alles kan befloten worden,<br />

met een overzicht der zeden en gedrag van de<br />

leden des Genootfchaps, min of meer overëenkomftig<br />

dcszelfs waare gefteldheid en bedoeling, of den<br />

toeftand van den Godsdienst , in de onderfcheidene<br />

Tijdperken.<br />

Zoodanige befchouwing zal den Gefchiedfchrijver<br />

tot eenen leiddraad kunnen verftrekken , opdat hij<br />

niets , wat van belang is , voorbijga ; evenwel zal<br />

hij tevens niet mogen verzuimen , onderfchcid te<br />

maken tusfehen het geen algemeen tot dit Godsdienftig<br />

Genootfehap behoort, en tusfehen het geen daar<br />

in meer plaatzéfijk en perfoonlijk is , dewijl dit<br />

Godsdienftig Genootfehap der Christenen zich in<br />

zoo onderfcheiden gewesten gevestigd, en, uit zoo<br />

onderfcheiden foorten van menfehen, van verfchillenden<br />

landaart, oórfprong en levenswijze, beftaan heeft.<br />

Ik zal, in mijn Gefciiiedverhaal, waar toe ik nu<br />

overga, de opgegeven onderwerpen, en orde, meest-<br />

F 3<br />

5 1


LXXXVI I N L E I D I N G .<br />

al in het oog houden, zonder mij echter daar aan<br />

flaafsch te verbinden , maar de vrijheid behoudende,<br />

om, waar de duidelijkheid des verhaals, en het<br />

nut des Lezers zulks mogten verëisfchen , daar<br />

van af te gaan , en enkel het beloop der Gebeurenisfen<br />

te volgen.<br />

KEU-


KERKELIJKE<br />

G E S C H I E D E N I S .<br />

E E R S T E<br />

BOEK.<br />

E E R S T E<br />

HOOFDSTUK.<br />

Toeftandder Joodfche en Heidenfche Wereld, ten<br />

tijde der geboorte van Jefus Christus.<br />

Omtrent 4,000 jaren waren , zedert de Schepping<br />

BEVATTENDE HET EERSTE TYDPERK; VAN DB<br />

GEBOORTE VAN JESUS CHRISTUS, TOT DEN<br />

DOOD VAN JOÜNNES, DEN LAAT-<br />

STEN DER APOSTELEN.<br />

der Wereld, verlopen, wanneer, in het Joodfche<br />

land, oïPalaeftina, een klein Landfchap in Aftè, Hoofdfr.<br />

onder het Joodfche Volk , het welk , door zijnen<br />

Algemeen<br />

Godsdienst, wetten, en zeden, geheel afgezonderd<br />

was, van alle andere volken, en bij dezen, meestal, voordel.<br />

Nieuwe<br />

onbekend gebleven , of met minachting befchouwd<br />

was , door de prediking van JESUS CHRISTUS ,<br />

-naar wien de Christenen genoemd zijn, eenen, naar<br />

het uitwendig voorkomen, onüanzienlijken man, fchoon<br />

uit den alöuden Stam van DAVID, den beroemdften<br />

der Israèlitifche Koningen , doch welke reeds lang<br />

m<br />

A 4<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

orde van<br />

zaken,<br />

door JE­<br />

SUS<br />

CHRISTUS<br />

aangebracht.


I<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofd!<br />

e K E R K E L I J K E<br />

tot den gcringften ambtelozcn daat vervallen was,<br />

gefproten, eene veranderde orde van zaken gefticht'<br />

i. en een licht ontdoken werdt, het welk alle .wereld!<br />

' deelen, met zijne ftraalen, befchecnen heeft, en nog<br />

heden, na achttien eeuwen, het menschdom verlicht!<br />

Volgenc s Volgends de Gefchiedverhalen en berichten, in de<br />

de belo<br />

ten en •Heilige Boeken der Jooden, had God, reeds van<br />

fchikkin • eerften af, zoodra het menschdom, door de zonde,<br />

«en,<br />

voormaals<br />

gedaan van eene herftelling des menschdoms, en be­<br />

wanorde in het zedenrijk hadt aangericht, beloften<br />

aangekondigtering<br />

dezer wanorde. Door zijn wonderbaar cn wijs<br />

en gemaakt.<br />

beleid der zaken dezer wereld zoodanig ingericht, dat al­<br />

beduur waren zoodanige fchikkingen getroffen, cn het<br />

les voorbereid werdt, tot die groote uitkomst, welke JE­<br />

SUS CHRISTUS , als verlosfer der wereld, zou daardellen.<br />

Vijs en goed gaat de dap der Voorzienigheid<br />

langzaam daatlijk voort, om haar oogmerk te bereiken.<br />

En, wanneer hetzelve voltooid is, befchouwt<br />

elk redelijk en opmerkzaam wezen, met aanbidding,<br />

hoe alle bijzondere gebeurenisfen, even gelijk alle de<br />

draaien van eenen cirkel tot haar middelpunt, tot het<br />

bedoelde einde der Godheid famenlopen, cn den geheel<br />

uitmaken, welk geheel de volmaaktheid van het<br />

SOdltjk ontwerp openbaart. V ij zullen dit erkennen<br />

moeteen, wanneer wij den toedand der wereld,<br />

I :cn tijde van JESUS geboorte, befchouwen.<br />

Seat dos<br />

En hier verdient, vooreerst, onze overweging de<br />

Jood- .<br />

tchen laat en toedand des "Joodfchen volks , ten tijde ,<br />

Volks , t oen JESUS geboren werd, zoo ten aanzien vandeselfs<br />

Burgerlijke, als Godsdiendige, omftandigheden.<br />

ten tijde<br />

2<br />

vanjLSi^s<br />

Vat het eerde betreft: De Jooden hadden, door de<br />

hel-


G E S C H I E D E N I S 3<br />

heldendaden der zoonen van den Priester<br />

THIAS , bijzonder van JUDAS, den Makkobeër,<br />

MATTA-<br />

firijdhamer, genoemd, zich van de overheerfching der<br />

Syro-Macedonifche Koningen, in vrijheid herfteld-,<br />

omtrent 160 jaren voor CHRISTUS geboorte, en weder<br />

Koningen , uit hun eigen volk, en het gedacht<br />

van MATTATHIAS, verkozen. Doch, door den twist<br />

tusfehen de beiden broederen HYRKANUS en ARISTO-<br />

BULUS , over het bezit van den troon , hadden de<br />

Romeinen invloed gekregen op hunne zaken , dewijl<br />

de Romeinfche Veldheer POMPEJUS de Groote, de<br />

beide broeders voor zijnen rechtbank gedaagd hebbende<br />

, de uitfpraak , ten voordeele van HYRKANUS ,<br />

dcedt, en ARISTOBULUS, die zich niet wilde onderwerpen,<br />

in boejen liet flaan, zich, vervolgends, na<br />

eenen harclnekkigen wederftand, van Jerufalem meester<br />

makende , waar na hij HYRKANUS wel in zijne<br />

waardigheid herftelde , maar nogthans een goed gedeelte<br />

van het Joodfche land van zijn rijk affcheurde,<br />

en eene fchatting aan de hoofdftad oplegde. (*)<br />

ANTIPATER , gunfteling van HYRKANUS , volgend;<br />

JOSEFUS, een Idumeêr oï Edomiter, doch die, volgends<br />

den Hebreeuwfchen JOSEFUS , of Ben-Gorion (f),<br />

(*) Evenwel heeft POMPT:jus het Joodfche land nie<br />

tot eene Romeinfche Provintie of wingewest gemaakt<br />

gelijk AMMIANUS MARCELLINUS Libr. XV. en anderen n;<br />

hem verhalen. Ook fpreekt CICERO niet naauwkeurig, ai<br />

hij Qorat. pro F'.acco ) zegt, dat Judea, door<br />

overwonnen, elocatam ac fervam fuisfe factam.<br />

(f) IV Boek 17 Moofdjl bladz. 815.<br />

A 5<br />

of<br />

ir<br />

POMPEJÜI<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

[loofdft.<br />

geboorte;<br />

burgerlijke.


J<br />

in naam van ALEXANDER , Koning der Jooden, den<br />

BOEK<br />

I vader van HYRKANUS, landvoogd van Idum/é geweest,<br />

en met eene aanzienlijke vrouw, uit den ou­<br />

Hoofdlt.<br />

den koninglijken • Ham der Idumeïtt of Edomiten,<br />

getrouwd was, wist, door zijne list en ftreeken bij<br />

JULIUS CAESAR niet alleen voor de Jooden verfcheiden<br />

gunstbewijzen, maar bijzonder voor zich zeiven<br />

de waardigheid van Procurator of Beftuurer van het<br />

Joodfche land , te verkrijgen, terwijl de zwakke HYR-<br />

KANUS zich met het Hoogepriesterfchap moest vergenoegen<br />

, onder den titel van Ethnarcha of Vorst<br />

des volks. Dezen ANTIPATER door eenen vermogenden<br />

Jood MALICHUS , met vergif omgebracht zijnde,<br />

fmeedde ANTIGONUS, Zoon van ARISTOBULUS,<br />

°en ontwerp, om zijnen Oom HYRKANUS den vt et<br />

te ligten, en zich zeiven , met hulp der Parthen,<br />

np den troon te zetten. Het ontwerp gelukte hem<br />

:n zoo verre, dat de Parthen zich meester maakten<br />

ran Jerufalem, en den ongelukkigen HYRKANUS de<br />

soren affneden, om hem, voor altijd, tot de bedieïing<br />

van het Priesterfchap , onbekwaam te maken.<br />

?ASASL , zoon van ANTIPATER , gevangen geraakt<br />

rijnde, beroofde, in de gevangenis, zich zeiven van<br />

iet leven, maai -<br />

zijn tweede zoon HERODES ontkwam<br />

iet gevaar met de vlucht, en zich naa Rome begeren<br />

hebbende , werd hij daar, door ANTONIUS en<br />

>CTAVIUS, naderhand AUGUSTUS , tot Koning der<br />

i<br />

Jooden verklaard. Echter verliepen 'er nog twee jaaen,<br />

voor dat HERODES, door de Romeinen onderieund,<br />

de Parthen verdreven, Jerufalem met ge­<br />

J<br />

j<br />

veld veroverd, en zich op den Joodfchen troon gevestigd<br />

had.<br />

Ou-<br />

1<br />

4 K E R K E L I J K E


G E S C H I E D E N I S .<br />

Onder de Regering van dezen HERODES is JESUS<br />

ceboren. Wanneer wij zijn karakter , uit liet geen<br />

de gefchiedenis van hem verhaalt, opmaken, was hij<br />

een Vorst van groote bekwaamheden en werkzaamheid,<br />

in alles, wat hij ondernam en verrichtte, luister<br />

e'n pracht ten toon fpreidende, en grootsch in zijne<br />

ondernemingen, in welke het geluk hem fteeds gewoon<br />

was te verzeilen, geen wonder, dat hij m de gefchiedenis<br />

den bijnaam van den Grooten voert , m<br />

den zelfden zin, als dezelve aan meer Vorsten gegeven<br />

is, niet zoo zeer om loflijke, als wel in het oogvallende,<br />

hoedanigheden. Het geheele Joodfche land<br />

was, in zijne gantfche uitgcftrekthcid, aan hem onderworpen,<br />

en het ontzag voor zijne moed en magt,<br />

door de gunst der Romeinen onderfchraagd , hielt i<br />

de nabuurigc volken in teugel. Evenwel gelijk hij ><br />

met alle zijne fchitterende hoedanigheden , de waar<br />

deugd miste, zoo genoot hij ook, geduurende zijn<br />

gantfche regeering, geen waar geluk. De hoofdtre I<br />

in zijn karakter was heerschzucht ; aan deze zijn ï<br />

drift' om te heerfchen , offerde hij volftrekt alle s<br />

op,'recht, eer, deugd, en de rust zijns leven:<br />

List, veinzerij, en bedrog, waren dikwijls de mid<br />

delen, waar van hij zich bediende, om in zijr e<br />

oogmerken te flagen. Ook maakte zijne heerscl i-<br />

zucht hem achterdochtig , en wreedaartig, aan de n<br />

éénen, cn tevens laag en kruipend, aan den andere n<br />

kant. Hij had de Prinfes MARIAMNE , kleindocht p<br />

van HYRKANUS , getrouwd, om de rechten van h ;t<br />

Hasmoneïsch of Makkabeisch huis met zijne bela 1-<br />

gen te verëenigen, en nogthans was hij, omtrent c it<br />

p<br />

I<br />

huil<br />

I<br />

BOEK :<br />

I<br />

iloofdft.<br />

Karakter<br />

van 5IE-<br />

R.ODES.<br />

1<br />

5


6 K E R K E L I J K E<br />

I huis , waai- voor de Jooden de meerite achting en<br />

BD^K<br />

liefde hadden, zoo argwanende, dat hij, aan zijne<br />

I<br />

Hool'dft. achterdocht en de opftokingen van zijne zuster SALO-<br />

ME gehoor gevende, den ouden HYRKANUS , deszelfs<br />

kleinzoon ARISTOBULUS , ja zijne eigene Gemalin<br />

MARXANNE , als ook hare moeder ALEXANDRA , en<br />

zijne twee zoonen bij haar verwekt, den éénen na<br />

ien anderen, ter dood bracht. Nog op zijn dood-<br />

5ed, gaf hij het wreed bevel, om eene menigte voorlame<br />

Jooden, die hij, op vermoeden van jegens hem<br />

i jngezind te wezen, gevangen had genomen, na zijn<br />

werlijden om te brengen.<br />

Wegens deze en meer andere wreedheden, als ook<br />

i mulat hij, het zij een Edomiet van oórfprong , of<br />

Jleen uit eene Edomhifche moeder geboren , echter<br />

| Ien Joodfchen Godsdienst belijdende, zoo vele blij-<br />

1 :en gaf van zijne geringachting van den zeiven, en<br />

aq zijne overhellende genegenheid tot de plegtighe-<br />

< !en der Heidenen, was deze dwingeland, bij het gros<br />

I es Joodfchen volks, zeer in den haat; om des volks<br />

f enegenheid te winnen, ondernam hij den Tempel te<br />

ferufalem tot den grond aftebreken, en volgends een<br />

Z 00 prachtig en grootsch ontwerp weder op te bouwen,<br />

at dit gebouw in luister alle dergelijke in het gantfi<br />

:he Oosten zou overtreffen; hij volbracht dit werk,<br />

ii 1 zoo verre, dat men in het vernieuwd gebouw den<br />

C •odsdienst weder uitoefende, fchoon het ontwerp zoo<br />

u tgeftrekt was, dat men, ten tijde, toen CHRISTUS<br />

ir den Tempel verkeerde, reeds 46 jaren aan de vol-.<br />

ki )men voltoojing had gearbeid, cn nog kon niet gegd<br />

worden, dat het werk volkomen zijn beflag Zf<br />

had.<br />

(. OÜNN. II. 20.) "<br />

D F E


G E S C H I E D E N I S . 7<br />

Die zelfde heerschzucht, welke HERODES tot wreedheid<br />

deed overflaan, jegens uilen, die hem argwaan<br />

gaven, deed hem, tot kruipens toe, laagheden be-] loofdft.<br />

gaan, jegens de Romeinen, en hen, die de magt bij •<br />

dit volk in handen hadden. Beurtelings vleijdde hij<br />

ANTONIUS en OCTAVILTS, endezen laatften zag hij,<br />

na dat hij de oppermagt alleen verkregen had, op het<br />

vlijtigst naar de oogen. Zoodanig was het karakter<br />

van dezen Vorst, het welk volmaakt overëenftemt,<br />

met het geen wij van hem in de fchriften der Euangelisten<br />

lezen, en het welk aan de geloofwaardigheid<br />

van derzelver verhalen ongemeene kracht bijzet.<br />

Hadden de Jooden, bezield met hooge gedachten Burgerlijke<br />

toevan<br />

hunne vrijheid en onaf hanglijkheid, de heerfchappij<br />

van HERODES node gedragen, de veranderingen, jooden<br />

[iand der<br />

na zijnen dood voorgevallen, moesten hen ongelijk na den<br />

dood van<br />

misnoegder en onvergenoegder maken, ARCHELAUS ,<br />

HEIIODES.<br />

zoon van HERODES, nam, terftond na zijns vaders<br />

overlijden, volgends deszelfs uiterften wil, den titel<br />

van Koning (*) aan, evenwel onder afwachting van<br />

de goedkeuring en bevestiging van den Romeinfchen<br />

Keizer AUGUSTUS, welke echter goedvond, eene andere<br />

fchikking over het rijk van HERODES te maken,<br />

hetzelve onder zijne drie zoonen verdeelende, en aan<br />

ARCHELAUS alleen het eigenlijk genoemde Judea latende,<br />

onder den titel van Et narek, (of volks-regeerer<br />

). ARCHELAUS maakte zich fpoedig , door zijne<br />

wreedheden en knevelarijen, bij de Jooden nog meei<br />

(*) Om deze reden wordt hij ook MATTH. II. 22. Hoving<br />

genoemd.<br />

ge-<br />

r<br />

BOEK<br />

I


8 K E R K E L I J K E<br />

I gehaat, dan zijn vader HERODES geweest was, zoo<br />

BOEK<br />

dat zij hunne befchuldigingen tegen hem bij AUGUS­<br />

I<br />

Hoofdft. TUS inbrachten, welke hem daarop afzette, en naa<br />

Fienne in Frankrijk bande, Judea tot eene Provintie<br />

van het Romeinfche rijk maakte, en aan de Stadhouders<br />

van Sijrïé onderwierp, welke dit landfchap<br />

door Procuratores of Vicepraejides beftuurden, welke<br />

, fchoon het volk zijne wetten, Godsdienst en zeden<br />

, bleef behouden , de fchattingen deeden inzamelen,<br />

en in den naam van den Keizer recht oefenden.<br />

Veertien zoodanige Landvoogden hebben het Joodfche<br />

land beftiiurd, tot aan den ondergang van den Joodfchen<br />

Burgerftaat, alleen ontvingen de Jooden, tusfehen<br />

beiden , van de Romeinfche Keizers KAJUS en KLAUDIus,<br />

HERODES AGRIPPA tot Koning , die een Kleinzoon<br />

was van HERODES den Grooten, en zoon van<br />

IRISTOBULUS , welken HERODES geteeld had bij<br />

! tfARiAMNE , zoo dat deze AGRIPPA , van moeders<br />

iijde , uit het bloed der Makkabeefche Vorsten geproten<br />

was. Het is deze, wiens dood LUKAS (Han-<br />

1<br />

I lel. XIII.) verhaalt. Dus hadden de Jooden, de reuring<br />

van HERODES gedacht niet kunnende dulden,<br />

J<br />

ich onbedachtzaam aan de Romeinen onderworpen,<br />

I<br />

icenende van twee kwaaden het minfte te kiezen,<br />

C<br />

och weldra viel hun deze overheerfching der Roleinen<br />

onverdraaglijk. De landvoogden, die zij van<br />

R<br />

t, jd' tot tijd ontvingen , waren veelal lieden van een<br />

i echt karakter , die hen, door allerhande knevelariji,<br />

plaagden, waar toe de Tollenaars hun, met ijver ,<br />

ë<br />

d 6 hand booden, welke daarom ook zoodanig in den<br />

a gemeenen volkshaat waren , dat een Tollenaar en<br />

Zon-


G E S C H I E D E N I S . 9<br />

Zondaar, als de verachtlijkfte namen, naast malkanderen<br />

geplaatst werden. In de Hoofdftad Jerufalem lag<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

eene Romeinfche bezetting , en de Romeinfche Sol­<br />

Hoofdft.<br />

daten waren bij en om den Tempel.<br />

Zoodanig was,<br />

ten dezen tijde, de Burgerlijke toeftand van een volk,<br />

het welk jokerig was naar de vrijheid , en zich zoo<br />

geern wilde beroemen, vrij te zijn,<br />

gediend te hebben joaNN. VIII. 34.<br />

en nooit iemand<br />

Was het met den Burgerlijken toeftand der Jooden Toeftand<br />

der Jooden<br />

met<br />

dus treurig gefteld , niet beter Hond het met hunnen<br />

Godsdienst en zeden. Het is waar, de Godsdienst,<br />

door MOSES, den grooten Wetgever van di<br />

• betrek-<br />

;<br />

king tot<br />

den<br />

volk,'ingevoerd, was bij hen fteeds in achting. Di • Godsleere<br />

van den eenigen waaren God, den Schepper ei 1 dienst.<br />

Beftuurer van het Heel-al, werd bij dit volk openlij: i<br />

beleden, en zij waren het eenigfte volk, op den aarc 1<br />

bodem, welk deze leere zuiver bewaard had, zijnd<br />

zij, ten dezen tijde, aan dezelve zelfs getrouwer g<<br />

hecht, dan immer te voren, hun afkeer van den He<br />

denfehen afgodsdienst was zoo fterk, als ooit, waai<br />

toe de vervolgingen, die zij, onder ANTIÖCHUS EP<br />

FAKES, hadden moeten ondergaan, veel fchijnen m<br />

gebracht te hebben. Men had , het gantfche lar d<br />

door, Synagogen, of vergaderplaatzen, in welke t ie<br />

Wet van MOSES en de fchriften der Profeten vlijt g<br />

gelezen werden; ook was, voor hunne overheden < n<br />

leden van den Raad , het onderzoek der wet noo 1-<br />

zaaldijk, omdat, naar dezelve, het recht moe 3t<br />

worden uitgefproken, volgends den aait der Joodfcl ie<br />

Wetgeving, waarbij de Kerk- en Burgerftaat op h< f<br />

naauwst verëenigd waren. De uitwendige gedaan te<br />

VI ia


I<br />

r<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

rs»<br />

K E R K E L I J K E<br />

van den openbaren Godsdienst was nog fteeds ingericht<br />

naar de voorfchriften van MOSES, en werd, in<br />

den Tempel te Jerufalem, met alle pracht en uitwendige<br />

ftiptheid, waargenomen.<br />

Ondertusfchen, wanneer men op het wezenlijke<br />

ziet, had, ten opzichte van den Godsdienst en zeden<br />

, een algemeen verval en verderf plaats. De<br />

Hoogenpriesters, hoofden van den Godsdienst, waren<br />

meestal heerschzuchtige en trotfche overheerfchers,<br />

die de één den anderen verdrongen, en op<br />

eene onwettige wijze, door omkopingen, van de<br />

Romeinen hunne waardigheden verkregen , cn door<br />

fchrceuwende onrechtvaardigheden handhaafden. De<br />

mindere Priesters, zoo wel als het volk, waren, over<br />

het geheel genomen, overgegeven aan flechte zeden.<br />

Eene menigte vooröordeelen én bijgelovigheden hadden<br />

de gemoederen der Jooden vervuld. Zij hielden<br />

zich zeiven , voor de [eenigfte gunftelingcn des Hemels<br />

, omdat zij tweeduizend jaren lang het uitverkozen<br />

volk, en afftammelingen van ABRAHAM, den<br />

vriend van God, waren, hier uit ontftond eene verachting<br />

jegens andere volken , die zij zelfs van de<br />

zaligheid uitfloten. Het wezen van den Godsdienst<br />

werd gefield, in de uitwendige waarneming van deszelfs<br />

plegtigheden, waar in men zijne gerechtigheid<br />

roor God zocht, en zich verbeeldde, den Hemel te<br />

zullen behagen. Men had veel op met de overleve-<br />

•ingen der Vaderen , welke men als eene mondeling<br />

wergeleverde wet bij de befchreven wetten van MO­<br />

SES voegde , uit welke naderhand de Talmud zijnen<br />

)orfprong genomen heeft, en welke het wezen van<br />

/ . a i -


G E S C H I E D E N I S<br />

allen waaren Godsdienst onder eene menigte van beuzelachtige<br />

bepalingen en verdraaide uitleggingen ver­<br />

I<br />

I<br />

BOl'.K<br />

drukten. Men had van de Chaldeën, Babylonïérs, E-Ioofdft.<br />

en andere Oosterfche Volken, allerhande toverkunsten<br />

cn bijgelovige gevoelens van onzichtbare magtige wezens<br />

overgenomen; men wendde voor, door het gebruik<br />

van den onuitfprekelijken naam van God, groote<br />

en wonderbare dingen te kunnen uitvoeren, waarvan<br />

wij, zelfs bij JOSEFUS , voorbeelden ontmoeten.<br />

Het geen wij, in de laatfte plaats, gezegd hebben, Gezindheden<br />

on<br />

van de bijvoegzelen en uitleggingen der wetten van<br />

der de<br />

MOSES, en van de bijgelovigheden, werd echter door Jooden.<br />

velen onder de Jooden betwist. Te weten, hunne<br />

gevoelens over den Godsdienst waren, op eene merklijke<br />

wijze, verdeeld; en deze verdeeldheid had onderfcheiden<br />

fecten of gezindheden voortgebracht, welke,<br />

reeds onder de laatfte Koningen van het Hasmonetsch<br />

of Makkabeïsch huis , tot vele verwarringen<br />

en oproeren aanleiding hadden gegeven , naarmate<br />

deze Vorsten de ééne dezer gezindten boven<br />

de anderen, min of meer, bcgunftigden, alhoewel zij,<br />

door de magt van HERODES den Grooten , cn het<br />

ontzag voor de Romeinen, in teugel gehouden, zich<br />

genoodzaakt zagen, eikanderen te verdragen. De Gefchiedfehrijvers<br />

gewagen van verfcheiden foortgelijke<br />

gezindten of aanhangen; doch, omtrent welke wij moeten<br />

aanmerken, dat verfcheiden van dezelve' benamingen<br />

zijn , niet van Godsdienftige , maar van Burgerlijke<br />

partijfchappen, onder.het Joodfche volk van<br />

deze tijden ; hier toe moet men rekenen de Herodianen,<br />

welke in het Nieuwe Testament, de Gauloni-<br />

B<br />

tt


Fsrizeën<br />

li K E R K E L I J K E<br />

I<br />

BOkK<br />

ten , en andere , die bij JOSFFUS voorkomen. Da<br />

I Schriftgeleerden , welke zoo dikwijls in het Niuwe<br />

Testament genoemd worden, waren geene bijzondere<br />

gezindte, maar lieden, die hun werk maakten van<br />

het affchrijven en beftudeeren der wet.. De verfchillende<br />

gevoelens omtrent den Godsdienst bepaalden<br />

zich, voomaamlijk, tot twee hoofdpartijen, de Farizeen<br />

en Sadduceën, welke, alhoewel zij beiden den<br />

Hoofdft Godsdienst van MOSES beleden , echter zeer verrevan<br />

malkanderen verfchilden.<br />

JOSEFUS heeft deze aanhangen afgeleid van den<br />

invloed der Griek fche Wijsbegeerte, onder de Jooden,<br />

wij kunnen hem infehikken, dat hij, op deze wijze,<br />

van de vcrfchillende gevoelens derzelven aan zijne lezers<br />

een denkbeeld heeft pogen te geven , maar de<br />

zaak zelve is niet naauwkeurig. De Joodfche geleerdheid<br />

was geheel onderfcheiden van die der Griekfche<br />

wijsgeeren, cn bepaalde zich meestal tot het beftudeeren<br />

van hunne wet, waar bij zij zich tevens aan fpitsvinnige<br />

vragen en onderzoekingen overgaven, en dan<br />

veel op hunne wijsheid boogden, die, in de daad,<br />

meest dwaasheid was: daarënboven is de oórfprong<br />

dezer Secten reeds ouder , dan JOSEFUS die fchijnt<br />

te maken. Ten tijde van de vervolging onder AN-<br />

TIÖCHUS EPIFANES , waren de Jooden reeds verdeeld,<br />

in Ha/ideëu, of Godvruchtigen, die alles veil hadden<br />

, voor het behoud van den Godsdienst, en Godlozen<br />

, welke neigden, om de gunst van den Heidenfchen<br />

vorst te bejagen. Wanneer, onder de Makkabeën,<br />

de Joodfche zaken herfteld werden, wilden fommigen,<br />

als ijveriiars veor de wet, boven anderen<br />

uit-


GESCHIEDENIS. 13<br />

uitmunten, en zonderden zich van anderen, als heiliger,<br />

af, van waar zij den naam Farizeën kregen,<br />

hebbende, tot hun onderfcheiden kenmerk, hunne geftrenge<br />

waarneming van alle de uiterlijke plegtigheden<br />

der wet, zelfs in de geringde kleinigheden, en<br />

hunne hoogachting voor de voorvaderlijke overleveringen.<br />

De Sadduceën worden gemeenlijk gezegd, hurmen<br />

naam te hebben van ZADOK , eenen leerling van AN-<br />

TIGONUS SOCHAEUS , welke geleerd zou hebben,<br />

dat men God , met eene zuivere liefde , moest dienen,<br />

en niet met uitzicht op eenige beloning, waai<br />

uit zijn leerling ZADOK aanleiding zou genomen hebben<br />

, om eenen toekomenden Staat van beloning ei<br />

1<br />

draffe te ontkennen. Doch, dit bericht heeft geen*<br />

genoegzame zekerheid ; veel waarfchijnlijker is het<br />

dat zij dus genoemd zijn , naar een Hebreeuwse! [<br />

woord, het welk rechtvaardigen, deugdzamen, bc<br />

tekent, omdat zij aandrongen, dat de beoefening de<br />

deugd van meer aanbelang moest gehouden worden<br />

dan alle uitwendige Godsdienstplegtigheden. De vei<br />

fchilftukken , tusfehen hen en de Farizeën, betroi<br />

fen, vooreerst, den zin der wet: De Farizeën gr<br />

ven aan de wet eenen dubbelen zin , eenen letterli<br />

ken en geestelijken, terwijl de Sadduceën zich enkt 1<br />

aan de letter wilden houden. Het tweede ftuk va<br />

verfchü betrof de vraag , of men , behalven de gt<br />

|<br />

fchreven wet, ook nog de overleveringen moest ei<br />

kennen? Welke de Farizeën , zo al niet boven d<br />

wet verhieven, ten minden, met dezelve gelijk fte<br />

e<br />

den , terwijl de Sadduceën derzelver gezag weigei<br />

B2<br />

de<br />

I<br />

BOE:C<br />

I<br />

Hoofdlt,<br />

Sadduceën.<br />

A


I den te erkennen — In beide deze (hikken waren,<br />

BOEK<br />

I wat de hoofdzaak aanbelangt , de Sadduceën nader<br />

Hoofdft. bij de waarheid, dan de Farizeën. Men meent, dat<br />

de Karaïtên of Kareën, welke, als eene bijzondere<br />

gezindte , in de fchriften der Joodfche meesters, gemeld<br />

worden , tot dit beste gedeelte der Sadduceën<br />

te rekenen zijn. Maar , liet volgende gaat verder:<br />

De.' Farizeën hielden vast aan het leerfhik, van een<br />

leven na dit leven, en de ona-erflijkhcid der ziel, en<br />

hadden veel op met geesten, goede en kwaade. Maar,<br />

de Sadduceën ontkenden de onfleiflijkheid der ziel, en<br />

bepaalden des menfehen beffaan alleen tot dit 1 wen ,<br />

ook loochenden zij het beffaan van Geesten en Engelen;<br />

sn hielden de oplfanding der dooden voor ongerijmd.<br />

Noch dc ééne, noch de andere partij, intusfehen,<br />

aehartigde het waare wezen van den Godsdienst, en<br />

deszelfs verhevene pligten van Godzaligheid en deugd.<br />

De Farizeën waren grootendeels fnoode huichelaars,<br />

tvclke , onder het mom van Godsvrucht en naauwgesetheid<br />

jegens de wet, de grootfte ondeugden uitöe-<br />

-enden, en het fnoodfte hart in den boezem omdroegen.<br />

De Sadduceën, voorwendende de deugd hoog te<br />

ichten, en over het geheel befchaafder van zeden,<br />

vat de burgerlijke verkeering betreft, ontrukten ,<br />

loor hunne leere , dat het menschlijk beftaan alleen<br />

i n'nnen de grenzen van dit leven beperkt was , aan<br />

( le deugd haar voornaamfte fteunzel, en keerden de<br />

'ronden van allen Godsdienst om , en hoe zouden<br />

:ij dan waarlijk deugdzaam hebben kunnen zijn?<br />

i<br />

14 K E R K E L I J K E<br />

Van deze partijen hadden , gelijk natuurlijk was,<br />

le Sadduceën hunnen meesten aanhang bij het Hof<br />

en


G E S C H I E D E N I S . $<br />

en de Grooten , maar de Fnrize'én bij het gros des<br />

volks, het welk zich, doorgaands, te ligt met den<br />

uiterlijken fchijn laat paajen. -De Priesterftand , de<br />

raadsvergaderingen , cn rechtbanken , waren uit lieden<br />

van beiderlei aanhang famengefteld.<br />

Behalven deze beide Hoofdgezindheden , zijn ons'<br />

nog, uit dc fchriften van JOSEFUS en FILO den "Jood,<br />

de Esfe'èn bekend. Deze waren echter in geen groot<br />

aantal, en hadden , gelijk de beide eerstgemclden ,-<br />

gecnen invloed op den hccrfchendcn Godsdienst, noch<br />

op de ftaatsgefteldheid. Zij bevonden zich meest in<br />

Egypte, en onthielden zich, grootendeels, in. de Woestijnen<br />

tot aan de Roode Zee toe. Zij zonderden zich<br />

geheel van de menschlijke famenleving af; fommigen<br />

van hun leidden een werkeloos ftreng leven , alleen<br />

gewijd aan Godvruchtige overdenkingen- en befpieges<br />

üngen , zich van alle ligchaamsgenoegens en vermaken<br />

onthoudende; anderen echter, fchoon hunne levenswijze<br />

ftreng en hard was, waren meer werkzaam-,<br />

trouwden, en bebouwden het land. Sommige Kerkvaders<br />

hebben zich verbeeld, dat deze Esfe'èn Christenen<br />

geweest zijn, doch, zonder grond, zij waren, eigenlijk<br />

, dweepers, hoewel men hen als voorlopers van dë<br />

Munniken en Kluizenaars kan aanmerken. Men meent,<br />

dat de Therafiéïtteti, van welke FILO insgelijks fpreckt,<br />

tot de Esfe'èn hebhen behoord, cn het befpiegelendè<br />

fooit derzclven hebben uitgemaakt, MOSHELJI (*)<br />

echter twijfelt, of zij niet-een bijzondere aanhang.geweest<br />

zijn, het welk zeer wel mogelijk is, alzoo in<br />

(*) Kerke!. Sffith, I Deel Blndz.Ja*. .<br />

B 3<br />

-hei<br />

n<br />

BOt.lt<br />

5<br />

lQOfdft.


I<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

Bericht<br />

van de<br />

16* K E R K E L IJ K E<br />

het gemeen, de heete Oosterfche luchtftreek, bijzonder<br />

in Egypte, op meer dan ééne wijze, de hersfenen<br />

en verbeeldingskracht verhit, en zwartgallige<br />

krankzinnige dweepers maakt.<br />

Behaiven de Jooden, woonde 'er, ten dezen tijde,<br />

in Palnestina, nog een ander volk, dè Samaritanen,<br />

Samaritanen.<br />

welke insgelijks den Godsdienst van MOSES beleden.<br />

Dit volk was oorfpronglijk uit de volkplanting, welke<br />

de Koningen van Asfjrïe, na het verwoesten van<br />

het rijk van Israël, of der X Stammen te Samaria,<br />

in dat land overbrachten 2 KON. XVTJ. gemengd met<br />

de in dat land overgebleven Israëlieten uit de X<br />

Stammen. Zij waren eerst Afgodendienaars , maar<br />

namen fpoedig ook de wet van MOSES aan, voegende<br />

den dienst van den waaren God bij dien der afgoden;<br />

naderhand echter, eenen Tempel op den Berg<br />

Garizim bij Sichem gebouwd hebbende, lieten zij<br />

den dienst der afgoden varen, en dienden alleen den<br />

waaren God, volgends de voorfchriftcn van MOSES<br />

wet, welke zij alleen als eene Godlijke Openbaring<br />

erkenden, zonder de overige heilige boeken der Jooden<br />

aan te nemen — Tusfehen hen cn de Jooden heerschte<br />

de groQtfte haat en vijandfehap, meer dan tusfehen<br />

de Jooden en Heidenen, gelijk gemeenlijk het geval is,<br />

van twee gezindheden, die, in de hoofdzaak, dezelfde<br />

beginzelen belijden, maar in de bijzonderheden of gevolgen,<br />

uit die beginzelen afgeleid, verfchillen, dewijl<br />

de werkkracht der menschlijke driften zich te<br />

heviger gewoon is te vertonen, hoe nader zij, anders,<br />

tot één fchijnen te komen. Deze beide volken<br />

wilden volftrekt gecne gemeenfehap met malkande-


G E S C H I E D E N I S . i?<br />

deren houden, maar toonden, integendeel, bij alle I<br />

Bor.K<br />

gelegenheden , met de grootfte verbittering tegen malkanderen,<br />

bezield te wezen. De Samaritanen fchlj-<br />

Eioofdfï.<br />

h<br />

nen voor het overige omtrent den Godsdienst weinige<br />

opgeklaarde denkbeelden gehad te hebben: Zij<br />

aanbaden, het geen zij niet wisten, of recht kenden,<br />

JOÜNN. IV. 22. Ook vindt men , in de daad, dat<br />

zij, in hetftukvan den Godsdienst, zeer ligtvaardig<br />

waren. Zij waren, gelijk wij zeiden,oorfpronglijk, af><br />

godendienaars, maar paarden fpoedig, met de afgoderij,<br />

ook den dienst van den waaren God; wanneer<br />

de zaken van Staat en Godsdienst voor de Jooden<br />

eene gunftige gedaante hadden , wilden zij voor Israëlieten,<br />

afllammelingen van den Aardsvader JAKOB ,<br />

gehouden wezen, maar werd de Joodfche Kerk- oj<br />

Burgerftaat door dezen of genen magtigen Vorst ge<br />

dreigd, dan hadden zij niets met de Jooden gemeen.<br />

en erkenden hunnen oórfprong uit Heidenfche volken.<br />

Die zelfde losheid, uit onkunde oorfpronglijk.<br />

ontdekken wij ook , in het geen ons van hun in he<br />

Nieuwe Testament voorkomt, zij lieten zich doo<br />

de kunftenarijën van SIMON den Toveraar ligtelijk be<br />

goochelen, om iet Godlijks in hem te erkennen, maa<br />

even fpoedig waren zij ook gereed, om de leere vai 1<br />

het Christendom aan te nemen , zoo dat wij reed I<br />

vroeg eene gemeente van Christenen in Samariè ont<br />

moeten. —<br />

Doch, laat ons tot de Jooden wederkeren : vai \ Staat dei<br />

E<br />

Geleerdheid<br />

ori-,<br />

den Staat der geleerdheid en wetenfchappen onder di<br />

volk valt weinig te zeggen, zij hadden wel, in dez 5 der dê<br />

. }ode;i.<br />

tiiden, onder hun volk eenige geleerde mannen, gc<br />

B 4 $


I<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

18 K E R K E L I J K E<br />

lijk JOSEFUS de Gefchiedfdirijver, en FILO van Akxandrïé<br />

daar vaii voorbeelden zijn; zij hadden hunne<br />

fchoolen, bijzonder zijn de fchoolen van HILLEL en<br />

SCHAMMAI , beide Farizeën , door hunne verfcbÜlen<br />

vermaard. Alle de leden van den grooten Raad,<br />

of het Sanhedrin, moesten geleerden zijn, en zelfs,<br />

indien wij de Joodfche Fabelen zouden willen geloiren,<br />

moesten zij zeventig talen verftaan, want, zoo<br />

vele onderfcheiden volken zouden 'er, volgends eene<br />

Dude overlevering, op den aardbodem zijn. Hunne<br />

Leeraars èh geleerden lieten zich ook op hunne we-<br />

:enfchap veel vóorftaan , zij voerden den titel van<br />

Rabbi, en werden van het volk in groote eerc geïouden.<br />

Doch, met dit alles , was 'erop den Staat<br />

Ier Joodfche geleerdheid weinig te roemen. De verfchil-<br />

j nmten, tusfehen de fchoolen van HILLEL cn SCHAMnAi<br />

betwist, kunnen, door derzelver fpitsvinnigheid en<br />

1 beuzelachtigheden, ons daar van genoeg overtuigen,<br />

i ai deze werden nog dikwijls, onder de leerlingen van<br />

i leze meesters, onderfteund door het volk, met vuislagen,<br />

in plaats van redenen, en bewijzen, beflist.<br />

i<br />

j 3e Joodfche Wijsgeerte en Natuurkunde mogt dien<br />

i iaam niet voeren. Eene zekere duistere en verborgen<br />

veten fchap, die zij de Kabbala noemden, verfcheiden<br />

1 eeringen'over geesten, en geheime krachten der natuur, „<br />

i M het"een en ander, het welk zij, zedert de tijden<br />

*an ALEXANDER. den Grooten, van de Grieken overlamen,<br />

maakte hunne Wijsgeerte uit, welke echter<br />

!<br />

itijd door hun , naar hunne Godsdienftige beginzeen,<br />

gefchoeid en vervormd werd.<br />

1<br />

Zeden Zoodanig was de toeftand des Joodfchen volks,<br />

des Volks


GES C H I E D E N I S. «9<br />

ten dezen tijde. Geen wonder, dat, onder zulke gefteldheid,<br />

de zeden geheel verbasterd en bedolven<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

waren.. Weelde en dartelheid bij de rijken, gemelijkheid,<br />

ongenoegen, en gemor bij de geringen, elk<br />

Hoofdft.<br />

oogenblik tot opftand en muiterij gereed en uitberftende,<br />

wrevel, onderdrukking, en geweld, vervulden<br />

het land aan alle kanten, en elk haakte, op zijne<br />

wijze en naar zijne inzichten, naar herftelling cn<br />

verbetering. De Profeten , welke in* de Sijnagogen<br />

openlijk gelezen werden, verfterkten dit verlangen te<br />

meer, door de beloften, die zij in zich bevatteden,<br />

van eenen zegen voor het Joodfche volk niet alleen,<br />

maar voor het geheele menschdom, aan te brengen,<br />

door den MESSias, eenen nakomeling van DAVID ,<br />

welken niet alleen de Jooden, maar ook de Samaritanen<br />

, verwachteden; en verfcheiden kenmerken en<br />

bepalingen van tijd en omltandigheden , hoe zeei<br />

raadzelachtig, gaven aanleiding, om te vermoeden,<br />

dat derzelver vervulling met rasfche fchreden naderde.<br />

Niet alleen de weinige waare Godvruchtigen en<br />

deugdzamen, die zelfs in de meest bedorven tijden<br />

nog hier en daar in ftiite leefden, verwachteden df<br />

vertroosting van Israël, maar over het geheel hoopte<br />

het volk op eene gelukkige verandering van zaken.<br />

'<br />

Alles was dus , door het befiuur der Voorzienigheid,<br />

bij de Jooden, voorbereid, dat de verkondi­<br />

• Algemeene<br />

verwachtinging<br />

van den beteren Godsdienst ingang zou kunne! 1 van den<br />

. MESSIAS.<br />

vinden , dewijl alles naar verbetering haakte; maa:<br />

de opgevatte vooröordcclcn, en de verkleefdheid aai I<br />

het aardfcheen zinlijke, werkten hier tegen in, dee<br />

B 5<br />

dei l


•f<br />

m K E R K E L I J K E<br />

den de opgevatte hoop bij het gros des volks in rook<br />

verdwijnen, en maakten voor hun de kracht van den<br />

I<br />

Hoofdft. Godsdienst vruchteloos, ja berokkenden zelfs den ondergang<br />

van hunnen Burgerftaat. Men had het denkbeeld<br />

van den MESSIÜS, welken de oude Profeeten,<br />

ook als eenen Leeraar, verlosfer, en zedelijken verbeteraar<br />

van h^t menschdom, hadden voorgefteld, enkel<br />

bepaald, tot dat van eenen grooten Koning, en<br />

de Jooden , misleid door hun vooroordeel van de<br />

voorrechten van hun volk, verwachteden dus in den<br />

MESSIÜS eenen zegerijken vorst uit hun midden, die<br />

hen tot den hoogden top van geluk verheffen zou, van<br />

welk geluk de Heidenen alleen in zoo ver deelgenoten<br />

zouden worden, als zij de Joodfche heerfchappij<br />

zouden moeten eerbiedigen. Dit denkbeeld gaf de<br />

aanleiding aan dat, ten dezen tijde, vrij algemeen<br />

gerucht, dat uit het Oosten een groot Vorst zou<br />

voortkomen, waar van men, zelfs bij SUETONIUS<br />

en TACITUS, gewag vindt, en hetwelk, vervolgends,<br />

op VESPASIANUS werd toegepast, terwijl hetzelfde<br />

misverdand der oude voorzeggingen, volgends JOSE­<br />

FUS , aan het gros der Jooden moed inboezemde, om<br />

den laatden voor hun zoo doodelijken oorlog met de<br />

Romeinen te ondernemen. Terwijl deze vooröordee-<br />

Ien dus aanleiding gaven aan oproermakers en volksbedriegers,<br />

om zich voor den MESSIÜS uitte geven;<br />

dienden zij tevens, tot een voorwendzel, om JESUS,<br />

wanneer hij, als een Leeraar van het menschdom, te<br />

voorfchijn trad, om een rijk van waarheid en deugd<br />

te dichten, te verwerpen, en zich met geweld tegen<br />

dc Godlijke uitzichten aan te kanten.<br />

• Daar-


G E S C H I E D E N I S .<br />

ar<br />

Daartegen echter had de Godlijke Voorzienigheid<br />

weder aan eenen anderen kant eenen weg bereid voor<br />

den Godsdienst, dien JESUS bekend maakte. — De Joo- ; ioofdft.<br />

den waren, uit hunne Ballingfchap in Babel, alleen<br />

foodenvoor<br />

een gedeelte, na hun vaderland terug gekeerd. ;;enoo-<br />

Zeer velen waren in de oostelijke landfchappen terus<br />

gebleven. Na den dood van ALEXANDER den<br />

:en.<br />

Grooten, waren duizenden van hun na Egypte verhuisd<br />

, alwaar zij vele voorrechten genoten, en zelfs<br />

in de Stad HêHbpótis hunnen eigen Tempel hadden.<br />

De Erypttfche Koning PTOLEMEUS FILADELFUS<br />

had, ruim aoo jaren voor CHRISTUS, de vijf Boeken<br />

van MOSES, ten dienfte van de openbare Boekerij<br />

te Alexandrië , in het Grieksch laten vertalen , en<br />

van tijd tot tijd, waren alle de gewijde Boeken dei<br />

Jooden in die taal overgebracht. Terwijl de Jooden<br />

onder de Syrifche overheerfching waren , begaven<br />

zich velen na Syrië , Klein-Aftë, en verder in hel<br />

Romeinfche gebied , ja te Rome zelve bevond zieleen<br />

aanzienlijk aantal Jooden. Deze buiten hun vaderland<br />

verilrooide Jooden gebruikten de Griekfchs<br />

taal, niet alleen in 't gemeene leven, maar ook bi<br />

i<br />

hunne Godsdiendige plegtigheden, en werden Helle<br />

nisten of Grieksfprekenden, genoemd, in onderfchei<br />

ding van die, welke, in hun vaderland gebleven, ziel<br />

i<br />

Hebreen noemden, en zich zeiven ook hooger fchat<br />

reden , dan de gemelde Hellenisten. Ondertusfchet i<br />

kregen deze laaiden meer kennis aan de Gèleerdheic i<br />

der Heidenfche volken, terwijl zij tevens aan dezei<br />

t<br />

den Godsdienst van MOSES meer bekend en ooi<br />

fmaaklijk maakten — Hier door, en door den ijve<br />

de ?<br />

1<br />

BOEK<br />

I


i% K E R K E L I J K E .<br />

ï der Jooden gingen overal vele Heidenen , het aanftootlijke<br />

en ergerlijke der Afgodifche Fabelen en Bij­<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofdft. gelovige plegtigheden moede, tot het omhelzen en<br />

belijden van den Joodfchen Godsdienst over, welke,<br />

door Doop en Befnijdenis in de Joodfche Kerk werden<br />

ingelijfd, behalven nog veel meer anderen, die,<br />

zonder zich geheel met de Jooden te verëenigen, de<br />

Afgoderij vaarwel zeiden, en den waaren God, den<br />

Schepper en Beftuurer van alles, aanbaden en dienden,<br />

waar door zij, bij de Jooden, het recht kregen,<br />

om, in den Tempel te Jerufalem, in het zoogenoemd<br />

Voorhof der Heidenen , hun gebed te verrichten —<br />

Zij waren , onder den algemeenen naam van Joodengenooten,<br />

bekend, en hun getal was vrij aanzienlijk.<br />

Onder hen waren vele waarlijk godvrezende en deugdzame<br />

menfehen , bij welke de Euangelifche Godsdienst<br />

van JESUS eenen gereeden ingang kon vinden.<br />

"Nfiet, gelijk de oorfpronglijke Jooden, verkleefd aan<br />

de vooivaderlijke inzettingen, noch aan de uitwendige<br />

plegtigheden der wet, waren zij bereid, om de<br />

waarheid hulde te doen, en de leere van CHRISTUS<br />

te omhelzen.<br />

Op deze wijze was de Joodfche Godsdienst meer<br />

bekend geworden onder de Heidenen, ook had dit<br />

volk, hoe min anders geacht, zicii, van tijd tot<br />

tijd, de gunst van vreemde Mogendheden, en groote<br />

voorrechten in onderfcheiden Staaten, en bijzon-<br />

Ier bij de Romeinen, verkregen, en de eerbied voor<br />

lat Godlijk wezen , het welk zij vereerden , was<br />

meer cn meer toegenomen , zoodat ook vele vrcemk<br />

volken en vorsten voor zich, in den Tempel te


G E S C H I E D E N I S . #1<br />

Jerufalem, offeren lieten: al het welk veel kon toebrengen,<br />

om,wanneer JESUS in de wereld verfcheen,<br />

hem en zijnen Godsdienst, ook onder Heidenen, opgang<br />

te doen maken.<br />

Dusdaniger wijze , was , door de Voorzienigheid ,<br />

de weg onder de Jooden gebaand, en alles gefchikt<br />

tot een bekwaam Tijdperk voor de openbaring van<br />

JESUS CHRISTUS. Eene dergelijke richting tot hetzelfde<br />

einde worden wij ontwaar , wanneer wij de<br />

gefteldheid van zaken in de overige wereld, ten dezen<br />

tijde, befchouwen.<br />

De wereld, zoo ver zij toen bekend en meest befchaafd<br />

was, ftond onder het gebied der Romeinen,<br />

het welk zich van de Kusten van Spanje en Portugal,<br />

het uiterfte westen van Europa , tot aan den<br />

Eufraat, fomtijds tot aan den Tigris, in Afiè, uitflrekte,<br />

en tevens de Noorder-kusten van Afrika,<br />

benevens Egypte, aan zich onderworpen zag. Het<br />

Romeinfche volk , het welk zoo vele eeuwen zijne<br />

vrijheid had bewaard, begon thans, door zijne eigene<br />

grootheid gedrukt, onder de oppermagt van eenen<br />

Alleenheerfcher te bukken. Herhaalde burger-oorlogen<br />

hadden, eindelijk, den teugel des bewinds ir<br />

de handen van eenen Opperheer gebracht; CAESAR.<br />

naar wiens naam de Opper-Vorsten van het Romeinfche<br />

Rijk Caefars of Keizers genoemd zijn, had<br />

het eerst zich de oppermagt aangematigd. Thans<br />

was AUGUSTUS behecrfcher van deze zoo wijduitgeftrekte<br />

Mogendheid. Deze Vorst had , na dat dj<br />

gruwelen voorbij waren, welke de ftrijd tusfehen de<br />

vrijheid en flavernij had voortgebracht, door eer<br />

zachi<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

Ioofdfh<br />

Strnt der<br />

Heidenfche<br />

Wereld<br />

in<br />

het Burgerlijke.<br />

De Romeinen.


44 K E R K E L I J K E<br />

I zacht en gematigd gebruik van zijne magt, de ftfc<br />

SOEK<br />

wendige rust in de zoo menigvuldige Gewesten van<br />

I<br />

Hoofdft. het Romeinfche Rijk gevestigd, en door verfcheiden<br />

wijze en nuttige inrichtingen , de gedachtenis der<br />

onrechtvaardigheden en wreedheden, door hem tevoren<br />

bedreven, om tot die hoogte van gezag te kunnen<br />

ftijgen, als 't ware, uitgewischt, en het volk,<br />

het welk buitendien niet meer gefchikt was, om vrijheid<br />

te kunnen genieten, aan de nieuwe overheerfching<br />

gewend; terwijl hij, in vele opzichten, de fchijnbare<br />

fchaduw van vrijheid, en de oude benamingen der<br />

Regering en Staats - ambten liet blijven, had hij het<br />

Krijgsvolk, de fchatkist , en als Opperpriester ook<br />

den Godsdienst, en dus over het geheel, de kracht<br />

iran het gebied, in zijne handen. Met hetzelfde Staatkundig<br />

beleid, had hij het beltuur over de landfchappen<br />

en wingewesten van het Romeinfche gebied tusfehen<br />

zich zeiven en den Raad te Rome verdeeld.<br />

De binnenlandfche en vreedzame gewesten, waar men<br />

geene bewegingen noch oorlogen te duchten had, en<br />

in welken dus geene of flechts geringe krijgsmagt<br />

nodig was , werden van wege den Raad, op welken<br />

AUGUSTUS nogthans eenen overwegenden invloed<br />

bad, beftuurd door landvoogden, onder den titel van<br />

Proconfuls, gelijk dus SERGIUS PAULUS, HAND.<br />

XIII. 7. voorkomt , als Pröconful van het Eiland<br />

Cyprus; maar die gewesten, welke meer op de grenzen<br />

des rijks lagen, en krijgsbenden nodig hadden,<br />

antvingen hunne Landvoogden, onder den titel van<br />

Vraetoren of Propraetoren, die ook legati genoemd<br />

•rerden, onmidlijk van AUGUSTUS zei ven, zoodanig<br />

was


G E S C H I E D E N I S . ~5<br />

was CYRENIUS over Syrië LUC. II. 16. en deze hadden<br />

weder onderlandvoogden onder zich, in de bijzondere<br />

gedeelten van hunne Landvoogdij, gelijk de<br />

Landvoogden van het Joodfche land onder den Landvoogd<br />

van Syrië ftonden. Ondertusfchen waren 'er<br />

ook nog volken, welke wel van de Romeinen afhanglijk<br />

waren, maar nog, door hunne eigene Koningen,<br />

naar hunne eigene wetten , geregeerd werden.<br />

Zoo was de Staat des Joodfchen lands, onder<br />

de regeering van HERODES den Grooten, gelijk wij<br />

gezien hebben. De Regering der Romeinen over alle<br />

deze landen en gewesten was , over het geheel<br />

genomen, vrij zacht, alzoo zij bij hunnen Godsdienst,<br />

wetten, en zeden, bewaard bleven, alleen was<br />

'er, door de gierigheid en knevelarijen der Romeinfche<br />

landvoogden, menigmalen ftof tot billijke klagten,<br />

over het algemeen echter werd de Romeinfche i<br />

regering, ten dezen tijde, nog even zeer bemind ah<br />

ontzien, waar door alle deze zoo veelvuldige lander<br />

en werelddeelen maar één geheel uitmaakten.<br />

De Kerkvader ORIGENES heeft , in zijn werk te<br />

gen CELSUS ( II Boek ) hier in reeds de wijsheii l<br />

der Godlijke befchikking opgemerkt, dat, door dez<br />

uitgeftrektheid van het Romeinfche gebied, eene ge<br />

meenfehap gevestigd was tusfehen genoegzaam all<br />

de volken van de toen bekende, ten minften van d<br />

meer befchaafde, wereld; onder welken, als 't ware<br />

»<br />

het onderfcheid van taaien was weggenomen, alzoi ><br />

overal de Latijnfche en Griekfche taal bekend en i 1<br />

gebruik was. Dit alles maakte voor de Apostelei 1<br />

of gezanten Van JESUS den arbeid gemaklijk , z j<br />

kon<br />

I<br />

BO> K<br />

I<br />

Hoofdft.


«6 K E R K E L IJ ({ E<br />

I konden, ongehinderd, van volk tot volk reken, en<br />

BOEK<br />

hunne leere aan allen prediken. Zelfs kan men het,<br />

I<br />

Hoofdft als voordeelig voor den Christen-Godsdienst, befchouwen,<br />

dat het Romeinfche Rijk , ten dezen tijde,<br />

door ééöen Oppergebieder beheerscht werd. Dezelve<br />

moest, natuurlijk, veel tegenftand ontmoeten, bij<br />

de Priesters, die aan het Bijgeloof der Afgoderij en van<br />

het Veelgodendom hun aanzien en beffaan te danken,<br />

en zoo veel invloed op het volk hadden, wij zien<br />

ook, dat, even door de ophitzing dezer Priesteren,<br />

en anderen, welke belang hadden, bij den voorgaanden<br />

bijgeloovigen eeredienst, op vele plaatzen, vervolgingen<br />

tegen de Christenen werden verwekt; terwijl<br />

de Christenen tegen zoodanige mishandelingen<br />

veeltijds belchutting vonden bij den Oppervorst, en,<br />

zelfs toen eindelijk een Oppervorst den Christen-<br />

Godsdienst omhelsde, werd deze Godsdienst des te<br />

fchielijker algemeen en duurzaam in het gantfche Roneinfche<br />

gebied gevestigd.<br />

Doordien het Romeinfche Rijk zoo verre uitgerrekt<br />

was, was 'er, in die geheele uitgebreidheid,<br />

vrede en rust, welke insgelijks voor de eerfte verkondigers<br />

van het Christendom deszelfs uitbreiding<br />

Temaklijk maakte en begunftigde. AUGUSTUS heeft,<br />

Geduurende zijne lange regering, den Tempel van TA-<br />

MUS , welke, ten tijde van openbaren oorlog , openftond,<br />

te Rome tweemaal gefloten, eerst in het jaar<br />

na de (lichting van Rome 725, en voor de tweede<br />

maal, in het jaar 730, na den oorlog met de Cantabriers<br />

in Spanje ten einde gebracht te hebben.<br />

OROSIUS verhaalt ook, dat deze Tempel, ten tijde<br />

van


G E S C H I E D E N I S .<br />

van JESUS geboorte, ten derden male, gefloten zou I<br />

BOEK<br />

geweest zijn, en anderen hebben dit overgenomen; I<br />

dit bericht echter is niet naar waarheid : Immers,; loofdft.<br />

ten dezen tijde, waren 'er bewegingen in Armenië,'<br />

tegen de Parthen ( * ), aan den Donau tegen de<br />

Scythen enz. (f) nogthans, gelijk wij zeiden, deze<br />

bewegingen Hoorden de inwendige vrede niet, in het<br />

Romeinfche Rijk en deszelfs wingewesten.<br />

Hoe ver ook het Romeinfche Rijk zich onder AU­ Andere<br />

GUSTUS uitftrekte , echter woonden 'er ten Oosten<br />

volken.<br />

en Noorden nog andere volken, die van de Romeinen<br />

onaf hanglijk waren; doch, van welken wij geene<br />

genoegzame berichten hebben , om van hunnen<br />

toeftand naauwkeurig verflag te doen. Deze volken<br />

waren allen, het één meer , het ander min , onbefchaafd<br />

van zeden en levenswijze, alleen de Chinezen<br />

bezaten wetenfchappen en kunften , doch van<br />

hun wist de toenmalige wereld weinig of niets. De<br />

Parthen, welke in Afiê, ten Oosten van den Eufraat<br />

ttkTJgr.itv een magtig Rijk gefticht hadden, en, van<br />

die zijde, de geduchte nabuuren der Romeinen waren<br />

, Houden onder eene eenhoofdige en oppermagtige<br />

regering. De Noordfchc volken, integendeel, de Scythen<br />

en Germanen, handhaafden hunne vrijheid, onder<br />

het beftuur van Opperhoofden, welke flechts een<br />

bepaald gezag bezaten, en de Romeinfche Volkplantingen<br />

ftrekten zig niet verder uit, dan tot aan den Rhyn<br />

cn Donau ; de Batavieren , toenmalige bewooners<br />

(*) VELLEJUS PATERCL'LUS L. II. C. 100.<br />

( f ) Dio CASSIÜS in Excerpt. Vales.<br />

C<br />

S7<br />

van


I<br />

BOCK<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

Staat van<br />

den<br />

Godsdienst.<br />

4<br />

=8 K E R K E L I J K E<br />

van ons Vaderland, waren meer bondgenoten en vrienden,<br />

dan onderdanen van dc Romeinen.<br />

Aile deze volken , van welke wij Hechts eenige<br />

kennis dragen , hadden Godsdienst , geen één was<br />

zonder denzelven, en elk geloofde, den besten Godsdienst<br />

te bezitten. Allen echter, behalven dc Jvcden,<br />

waren in eenen treurigen Haat van Bijgeloof en Afgoderij<br />

vervallen , zoodat de natuurlijke Godsdienst,<br />

ivelken God door het licht der rede en des gewetens<br />

n het hart der menfehen heeft ingedrukt, geheel en<br />

ü onkenbaar was geworden, cn men naar waarheid<br />

rsa het gantfche menschdom zeggen kon , dat zij<br />

ronder God en zonder hoop waren , in de wereld.<br />

iet Bijgeloof, het welk dc toenmalige wereld verilfaid<br />

had, was wel in foort menigvuldig, maar ech-<br />

1<br />

A er , in de hoofdzaak , daar in overëenftcmmendc ,<br />

( lat het eene menigte van Goden en Godheden veterde,<br />

cn fchoon men al eenen Opperflen God fcheen<br />

i<br />

t e erkennen, was deze kennis niet alleen zeer duister<br />

| n onduidelijk, maar ook met onedele en lage denkeelden<br />

van zijne eigenfehappen en verrichtingen ver­<br />

t<br />

I lengd cn bedorven. Bij fommigen was dit afgodisch<br />

I ijgeloof , uit eene verkeerde befchouwing van de namr,<br />

ontHaan. De hemelfche ligchamen, zon, maan,<br />

t<br />

e 1 Harren , hadden, door hunnen luister, en invloed,<br />

d e aandacht cn eerbied tot zich getrokken; welhaast,<br />

h ield men de geheele Natuur voor bezield, cn vermeldde<br />

zich verhevene wezens, die over de blj-<br />

b<br />

z SHdere deelen en voortbrengzelen der Natuur<br />

h ïersehten; nergens ging deze dwaasheid zoo ver,<br />

s in Egypte, alwaar verfcheiden dierenfoorten vergood


G E S C H I E D E N I S .<br />

good, cn als Godlijk vereerd werden, dus ook plan- I<br />

B 0<br />

ten en kruiden, waarom de Dichter JUVENALIS met <br />

de vermeende heiligheid dezer volken fpot, bij wel- Hoofdft.<br />

keft de Goden in de tuinen geteeld en gekweekt wor<br />

den. Bij anderen, was de oórfprong vair het Bijgeloof<br />

uit de gefchiedenis ontleend , en hunne voornaamfte<br />

Goden waren voordezen beroemde menfehen<br />

geweest, fl-ichters van volken, groote vorsten en helden,<br />

welke men, met alle hunne menfchelijke gebreken<br />

en ondeugden, vergood had. Dit fooit van Bijgeloof<br />

was het eerst bij de Fcniciërs ontftaan, van<br />

w-elke het tot de Grieken , en verders tot de Rominev;Wké<br />

overgegaan, en werd , onder elk volk^<br />

door de Dichters, Priesters, en het gemeen, elk op<br />

zijne wijze , met nieuwe bijvoegzelen en verdichtzelen<br />

opgcfierd. Hier kwam bij , dat het geen dc aloude<br />

wijzen, in eene zinlijke taal, aangaande Godsdienftige,<br />

natuur- en zedekundige onderwerpen, hadden<br />

voorgedragen, door het Bijgeloof naar de letter<br />

opgevat en geduid werd, zoodat men, eindelijk, de<br />

geheele natuur niet alleen, maar ook de deugden en<br />

ondeugden, de kunften en wetenfchappen , tot perfonen<br />

gemaakt, en als Godheden aangebeden heeft.<br />

Eindelijk, vereerde men zelfs nog levende menfehen,<br />

als godlijk, dus had de Keizer AUGUSTUS, buiten<br />

Italië, vele Tempels, in welke men hem een' eeredienst<br />

toebracht.<br />

De bijgelovige dienst van alle deze Goden en Go 1 -<br />

dinnen, want men kende aan deze Godheden de onderfcheiden<br />

genachten toe, fteundë op het gezag der<br />

overlevering, en op hetgeen de Priesters en Dichters<br />

C 2<br />

daar<br />


5° K E R K E L I J K E<br />

I daar van verhaalden. Dit gezag werd onderfteuird 4<br />

BOEK door verdichte wonderwerken, tot dewelke de onkunde<br />

alle vreemde natuurverfchijnzelen gewoon was te<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

rekenen , en door Orakelen of Godfprakeïi , welke<br />

gezegd werden, geheimen te openbaren en toekomende<br />

dingen te voorzeggen. Doch, welker valschheid<br />

genoegzaam blijken moest , uit de dubbelzinnig- en<br />

duisterheid van het voorftel, terwijl zij ook niet zei*<br />

den gelogenftraft werden, door.tegengeftelde uitkom-<br />

Hen. De verltandigften onder de Heidenen zelve vermoedden<br />

niet alleen, maar kwamen 'er openlijk voor<br />

uit, dat onder dezelve Priesterlist en bedrog fehujlde.<br />

.Deze Godfpraken verdomden van tijd tot tijd, na<br />

dat de leere van JESUS zich in de wereld meer begon<br />

te verbreiden: een natuurlijk gevolg van de verlichting<br />

, welke deze leere aanbracht, waar door zelfs<br />

de verborgenile kunstgrepen van een volk-misleidend<br />

Priesterdom ontdekt Wérden,<br />

De plegtigheden en Godsdienflige gebruiken , met<br />

welke deze menigvuldige Godbeden werden vereerd,<br />

verzoend, bevredigd, gedankt enz., waren naar de<br />

ienkbeekfeu, die men van dezelve maakte, en naar<br />

ie meer of minder woestheid van de zeden der volcen,<br />

onderfcheiden. De waare Godsdienst, met wel-<br />

1<br />

];en men alleen aan de Godheid behagen kan , de<br />

< lienst van het hart, gepaard met de beoefening der<br />

leugd, werd geheel verwaarloosd, en al de kracht<br />

Ier Godsdieniligheid in louter uitwendigheden gefield,<br />

| kien wijdde aan de Goden Tempels, altaren, bedien,<br />

offeranden; men had heilige gebruiken, periu-<br />

t<br />

1<br />

icn cn tijden. Van de Per/en of Partken, als ook<br />

van


G E S C H I E D E N I S . 31<br />

vSfl de oude Germaan fche volken, leest men echter, I<br />

BOEK<br />

dat zij de Godheid niet m Tempels wilden befloten I<br />

hebben, doch, deze laatften hadden hunne heilige Hoofdft.<br />

bosfchcn, ook hadden zij hunne Afgodsbeelden. Velen<br />

van dc plegtigheden van den Afgodsdienst waren<br />

bclagchlijk, andere wreed. De vlugt der vogelen,<br />

de ingewanden der offerbeesten, het al of niet gulzig<br />

eten der heilige hoenderen, werden met alle naauwkeurigheid<br />

geraadpleegd, en voor voorzeggende gehouden<br />

; veeltijds waren ook deze plegtigheden wreed<br />

en onmenschlijk. Ten tijde , toen JESUS geboren<br />

werd, waren, bij vele volken, menfehen - offers, ter<br />

verzoening van de Goden, nog in zwang. Het zou<br />

onbegrijpelijk voorkomen, hoe de wereld, zelfs de<br />

befchaafde Grieken cn Romeinen, zoo lang zulke<br />

beuzelachtigheden en wreedheden hebben kunnen aanhouden,<br />

indien wij niet dc magt van het Bijgeloof<br />

kenden, het welk het gros der wereld, ten dien tijde,<br />

beheerschte, cn zedert eeuwen, de diepfte wortelen<br />

in het hart des volks gefchoten had.<br />

Niettegenftaande elk volk zijne bijzondere Godheden,<br />

en onder dezelve zijne befcherm - goden, had.<br />

en zij, in getal, benaming, en dienst van hunn< 1<br />

Goden, van malkanderen vcifchildcn, moet het om i<br />

echter niet bevreemden, dat zij van geene oorlogei [<br />

om den Godsdienst wisten. Zij kwamen toch al<br />

Ien, in dit hoofdpunt, overeen, dat de Goden, wel<br />

ker aantal zij niet recht kenden, zekere, aan elk hun<br />

ner eigene, verrichtingen hadden, cn plaatslijk waren ><br />

dat dus de onderfcheiden volken hunne befchermgo<br />

den hadden, houdende Hechts elk volk zijnen be<br />

C 3<br />

fcherm


3* K E R K E L I J K E<br />

1 fchermgod of Goden voor de meestvermogende, zonder<br />

daarom die van andere volken min te achten.<br />

BOEK<br />

1<br />

Hoofdft. Hierom was het, dat zij, eenig volk of ftad beoorlogende<br />

, deszelfs befchermgoden , door zekere bezweringen<br />

, poogden te bewegen, om tot hunne zijde<br />

over te gaan, en hun volk te verlaten. Hierom<br />

namen ook de volken de Goden en Godsdienstplegtigheden<br />

van anderen over , men was zoo Godsdienftig,<br />

dat men geene Godheid hare eere wilde onttrekken.<br />

Hierom richteden de Atheniënzen eenen Altaar op<br />

voor den onbekenden God, en de Romeinen hadden<br />

hun Pantheon, eenen Tempel voor alle Goden: .op<br />

deze wijze werden alle Goden geëerd , zonder dat<br />

de achting cn eerbied voor den Godsdienst, en de<br />

Goden van den Staat, benadeeld werd. Op deze<br />

wijze is dc zoogenaamde verdraagzaamheid der Heidenfche<br />

volken gemaklijk te begrijpen. Dc Romeinen<br />

ftonden dus toe, dat, behoudens den Godsdienst<br />

van den Staat, elk, naar zijn goedvinden, Goden<br />

saar zijn welgevallen, en op die wijze, als hij goedrond<br />

, in zijn huis diende , gelijk'zij aan dc "door<br />

run overwonnen volken derzelver Godsdienst lieten<br />

j ^houden. Maar, wanneer zij meenden , of hun<br />

1 >leek, dat eenige Godsdienst of plegtigheid den<br />

f Godsdienst van den Staat ondermijnde , hield deze<br />

1 -erdraagzaamheid op, en zoodanige Godsdienst of<br />

I 'legtigheid werd terftond door de wetten verboden,<br />

I n Egypte gebeurde het niet zelden, dat 'er oproeen<br />

en gevechten ontftonden, over Godsdienftige<br />

I<br />

oorwerpen, niet, omdat men aan een' ander zijnen<br />

( Godsdienst eigenlijk wilde betwisten of opdringen,<br />

maar,


G E S C H I E D E N I S . 33<br />

maar, omdat fommigen de beesten aten, welke van r<br />

BOCK<br />

anderen als Goden gediend werden, het welk dezen<br />

I<br />

niet te dulden ftond. ANTIÖCHUS EPIFANES, echter,<br />

gaf, door zijne wreede behandeling der Jooden,<br />

•Joofdft.<br />

welke' hij dwingen wilde, den vaderlijken Godsdienst<br />

te verlaten, en den Godsdienst der Heidenen aan te<br />

nemen, een voorbeeld van eigenlijk gezegde vervolging<br />

om den Godsdienst. Hij wilde, in zijne Staaten,<br />

eene eenparigheid van denkwijze omtrent den<br />

Godsdienst hebben, dat is, eene verëering van alle<br />

Goden, bijzonder der Romeinfche, welk volk hij<br />

naar dc oogen zag; met dit bcginzel was de Joodfche<br />

Godsdienst onbeftaanbaar, welke alleen den cenigen<br />

God tot zijn voorwerp had, en alle andere voor<br />

Nietgoden verklaarde. Dc verdraagzaamheid der Heidenfche<br />

volken omtrent den Godsdienst is dus niet<br />

toe te fchrijven , aan zuivere cn redelijke beweeggronden,<br />

en kon alles verdragen, behalven waarheid<br />

en verlichting.<br />

Behalven den openbaren eeredienst en Godsdienstplegtigheden,<br />

hadden de meeste volken, vooral dc<br />

Grieken cn Romeinen, geheime inftellingen en pleg<br />

tigheden, die zij Mijsteriën, verborgenheden, gehei<br />

men, noemden , tot welke geene anderen dan Inge<br />

wijden werden toegelaten , die , zonder hun lever i<br />

aan een onvermijdelijk doodsgevaar bloot te (Tellen *<br />

niets van dezelven mogten openbaren- Deze geheim<br />

houding is oorzaak, dat men over deze Mijsteril I<br />

zoo verschillend gedacht en geoordeeld heeft, WAR<br />

BURTON, in zijn werk, over dc Godlijke zendin ji<br />

van MOSES , heeft breedvoerig over dezelve gehai<br />

C A<br />

dcW<br />

l<br />

Mijsterfc<br />

è'n of geheimen,


I<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofd!<br />

54 K E R K E L I J K E<br />

deld, beweerende, dat men, in deze geheime faföerïkomffcn,<br />

fommige waarachtige leerfteilingen van den<br />

• "Atuurlijken Godsdienst zou geleerd en bewaard heb-<br />

• ben, die men aan het onkundig en bijgelovig volk<br />

niet durfde betrouwen, bij voorbeeld, dat 'er maar<br />

éért eenig God is, dat 'er een leven plaats heeft na<br />

dit leven enz. LÈ'LAND, integendeel, in zijn werk,<br />

waar in hij de noodzaaklijkheid eener Openbaring<br />

bewijst, heeft tegen WARBURTON ftaande gehouden,<br />

dat deze verborgenheden en geheime vergaderingen,<br />

veelal, met de goede zeden en eerbaarheid (beden.<br />

Wij kunnen niet op ons nemen, dit gefchil te bellisfeu,<br />

fchoon dit overblijft, dat dc gevolgen van deze<br />

verborgenheden, tot uitbreiding van beter kennis omtrent<br />

den Godsdienst , en van oefening der deugd,<br />

zich niet zichtbaar hebben geopenbaard , maar het,<br />

integendeel, van verfcheiden derzelvc blijkbaar is,<br />

dat de ingebrachte bcfchuldigingcn van ongodsdienstigheid<br />

en zedeloosheid meer dan te veel gegrond zijn.<br />

Zedelijke Hoe het zij, dit is zeker, de Godsdienst der Heidenfche<br />

volken , hoe vol ook van Godsdienftig Bij­<br />

Stnat der<br />

Heidenfche<br />

Wereldgeloof,<br />

was, uit zijnen eigen aart, ongefchikt, om<br />

de menfehen waarlijk deugdzaam te maken. Integendeel,<br />

daar hij ingericht was, naar de buitenfporigheden<br />

eener door Bijgeloof verhitte verbeeldingskracht,<br />

naar de zinlijkheid, hartstochten cn driften'der menfehen,<br />

diende hij, veeleer, om alle lasteren en ondeugden<br />

te bevordereni en de menfehen daar toe aan<br />

:e zetten. Onwaardige cn laage denkbeelden van de Goden,<br />

onzekerheid nopens de onfterflijkhcid der ziel, cn<br />

iet leven na dit leven, bepaalden der menfehen wenst*<br />

en


G E S C H I E D E N I S . 35<br />

en geluk alleen tot dit leven, terwijl de zwakheden I<br />

BOKK<br />

en ondeugden hunner Goden hen tot navolging opfpoorden<br />

of tot ontfchuldiging ftrekten. Velen dezer Ioofdft<br />

I<br />

Goden werden zelfs, in hunne Tempelen, door ontuchtigheden,<br />

gediend. De Priesters, en dienaars<br />

ven den Godsdienst, legden zich toe, om het volk,<br />

door hunne bedriegerijen en loze ftreeken, in zijne<br />

bijgelovigheid te houden, en fchaamden zich niet,<br />

zich zeiven alle ongebondenheden te veroorloven :<br />

op verbetering van het hart had een Godsdienst ,<br />

die alleenlijk in uitwendige plegtigheden beftond, geenen<br />

invloed. Geen wonder , dat de zedelijke toeftand<br />

der wereld allerjammerlijkst was: PAULUS heef<br />

(RO.M. ons daar van een treffend tafereel op<br />

gehangen , een tafereel , naar waarheid , gelijk wi<br />

uit Heidenfche gelijktijdige fchrijvers zelve weten<br />

Het is waar, dat, in alle eeuwen, ondeugden onde<br />

de menfehen hebben in zwang gegaan, maar hier i<br />

het groote onderfchcid: de Godsdienst, in plaats vai<br />

de ondeugden te hinderen, begunftigde dezelve. Hoe<br />

rerij, en alle foorten van onkuischheid., werden nic<br />

ééns voor zonden gehouden. Wreede fchouwfpe<br />

len, barbaarschheid omtrent vijanden en flaven, ei 1<br />

foortgelijke woestheden konden heel wel met dezei l<br />

Godsdienst beftaan en overeengebracht worden. A I<br />

had ook het Christendom aan de wereld geencn au<br />

deren dienst bewezen, dan dat het in dezelve, or<br />

der het gros der menfehen, beter en verhevener begrif<br />

pen van God ingevoerd, de zeden verzacht en mei S!<br />

fchelijker gemaakt, eene foort van gelijkheid ondf r<br />

alle menfehen gevestigd , en de waare befchaafcihei d<br />

c<br />

C 5<br />

n


36 K E R K E L I J K E<br />

I en de gewaarwordingen van reine deugd geopenbaard<br />

I heeft, zouden wij dit alleen reeds niet met genoegzame<br />

dankbaarheid erkennen Hoofd!'.<br />

kunnen.<br />

Het is zoo, van eeuw tot eeuw, deeden zich<br />

Sm der<br />

Wijsgeerte.<br />

voor , welke voor zich zeiven inzagen , hoe zeer<br />

fchrandere lieden , onder de Heidenfche volken ,<br />

het menschdom verbasterd ware, en die geern het<br />

juk des Bijgeloofs hadden afgeworpen; de Wijsgeerte<br />

werd al vroeg geoefend, maar alle pogingen "waren<br />

vruchteloos, en hadden geenen invloed op het volk<br />

in het gemeen. Vele wijzen, fchoon zij, bijzonder<br />

bij de Grieken en Romeinen, openlijk en Hout genoeg<br />

met de grondftellingen van den Volksgodsdienst<br />

Ien fpot dreven, en de verhalen van de Goden enz.<br />

ils fabelen befchouwden , wachteden zich nogtharfc<br />

zorgvuldig , om tot betere verlichting van het gcncen<br />

te arbeiden, integendeel drongen zij fterk, op<br />

]<br />

1 le handhaving van den gewonen Godsdienst, en<br />

teszelfs plegtigheden; uiteen verkeerd begrip en toelaafing<br />

van die onloochenbare waarheid , dat de<br />

I<br />

( Godsdienst de voornaamlk, zoniet dc ecnigfre, band<br />

c er Burgcrmaatfchappij is. Indien ook affommigen<br />

c ndernamen, het volk, in dit opzicht, te verlichten,<br />

V eerden zij Voor Ongodisten uitgemaakt; anderen, die<br />

c p de deugd aandrongen , gelijk SOCRATES , met<br />

V alfche bcfchuldigingen beticht, en ter dood gebracht;<br />

tl trwijl nog anderen, zich toegevende aan hunne bezegelingen<br />

, terwijl zij zich verbeeldden, wijs te zijn,<br />

f]<br />

V ;rdwaasd werden : zoodat CICERO zelve bekende,<br />

I it niets zoo ongerijmd kan worden uitgedacht, het<br />

elk niet de dén of ander Wijsgeer beweerd zal<br />

heb.


G E S C H I E D E N I S . 37<br />

hebben; het welk ook ftoffe gaf, tot gedmuïge verfchillcn<br />

BOEK<br />

en twisten onder de Wijsgeeren , die niet I<br />

zelden in haairkloverijën beftonden. Men moet, der-<br />

Hoofdft.<br />

halven, daar in het Godlfjkc van het<br />

Christendom<br />

weder eerbiedigen , het welk het Heidensch Bijgeloof,<br />

dat, hoe zinneloos ook in zich zelve, alle pogingen<br />

der Rede had te leur gefteld, te niet gedaan,<br />

en zelfs het volk, omtrent God en Godlijke zaken,<br />

tot duidelijker en rechtmatige denkbeelden gebrachl<br />

heeft.<br />

De Wijsgeerte , ten tijde van<br />

Oosterfche<br />

JESUS, verdecldf<br />

zich, gelijk men gemeenlijk gelooft, in tweehoofd Wijsi<br />

foorten : de ecrfte cn oudfie zal geweest zijn , d< geerte.<br />

Oosterfche Wijsgeerte, uit welker bron de Gnostie<br />

ken gefchept zullen hebben , die vcrvolgends zoi > i<br />

vele verwarringen onder de Christenen hebben aan<br />

géticht.<br />

Omtrent deze Wijsgeerte van het Oosten »<br />

word hevig getwist, of zij wel ooit hebbe plaat<br />

gehad, ten minftcn, of zij de Gnostieken wel i 5<br />

voorgegaan?<br />

Volgends hun, welke meenen, dat 'e<br />

in de daad eene Oosterfche Wijsgeerte beftaan het<br />

be , zal dezelve zich voomaamlijk hebben bcvii<br />

tigd, om den oórfprong van het kwaad in dc w<<br />

rcld te verklaren, en derzelver famenflcl zal, ong<<br />

vaar, hier op uitkomen, dat 'er twee hoofdbegii<br />

zelen van alles zijn, geest en ftoiïë, welke laatfte z<br />

voor eeuwig hielden, en als de bron van het kwaa<br />

aanmerkten.<br />

Deze beide beginzels noemden zij Ha<br />

én duisternis. Uit het licht, of het goede bcgii<br />

zei, den hoogften God , zullen, door uitvlocjins<br />

andere wezens zijn voortgekomen , die Aeonen ,<br />

éei<br />

i I<br />

r


I<br />

eeuwen, genoemd zij», één van welken, van flechter<br />

BTJKK<br />

I nart, utt de ftofFe d e z e<br />

wereld gevormd zal hebben<br />

Hoofdft. en derzelver beheerfcher zij." Dit zoodanige ondergingen<br />

barden zij de geduurige mengeling van<br />

goed en kwaad, die wij in deze wereld opmerken.<br />

Door dezen Wercldfchepper of Wereldbeftuurer, zouden<br />

onze zielen in het ligchaam, al, in eenen kerker,<br />

zijn mgekluisterd,waar uit dc Opper/te God dezelve<br />

echter wille verlosfen, en, wij zouden, door het<br />

hgchaam te kwellen, daar toe het onze kunnen toebrengen,<br />

gelijk deze lieden gezegd worden, oo verfcheiden<br />

wijzen gedaan te hebben, en zelfs in de<br />

3osterfche Landen nog te doen, fommigen door ijsyke<br />

kastijdingen van het ligchaam , vasten enz<br />

naar anderen, door zich over te geven, aan alle'<br />

>ngebondenhedenenz. Ondcitusfchen, hoewel dit zeker<br />

5, dat men reeds, in de oude fchriften der Joodfche<br />

•rofeeten, fpooren vindt, van een in het Oosten<br />

I ijzoader onder de Perfen, bekend gevoelen, van'<br />

t vee hoofdbeginzelen, licht en duisternis, of een<br />

B oed en kwaad , waar uit men de moeilijke vraag<br />

o ver den oórfprong van het kwaad, poogde op te'<br />

h -Meren, gelijk dan ook de dwalingen der Gnostieft<br />

uit die zelfde bron zijn voortgevloeid, echter<br />

i in men, met geene voldoende bewijzen, aantonen'<br />

it een zoodanig famenhangend leerftclzel, reeds zoo<br />

di<br />

©eg, en ten tijde van JESUS, openlijk zou geleerd<br />

v;<br />

m. De oude Oosterfche Wijzen waren niet ra<br />

zi<br />

°<br />

ai<br />

0 n u i t<br />

' g'-ondftellingen, bewijzen, en gevolgtrekken,<br />

te redcnkavelen, zij bedienden zich van fnrciin,<br />

van zinbeelden, en leenfpraak, en droegen<br />

|d<br />

hun-<br />

fa<br />

3 3 K E R K E L IJ K E<br />

ne


G E S C H I E D E N I S . 39<br />

ne leere veelal in gelijkenisfen, en verhalen of fabelen,<br />

voor, deze vervolgends, eigenlijk genomen en opgevat<br />

, of wel opzetlijk voor het volk duister gemaakt,<br />

hebben zoo vele wandrogtelijke en dweep-<br />

'achtige voorftellen van God en den Godsdienst voortgebracht,<br />

welke alleen in hersfenen, door de buitenfporig<br />

verhitte verbeeldingskracht ontfteld , plaats<br />

konden vinden, en die naderhand door de onderfcheiden.<br />

aanhangen der Gnostieken in de daad aangenomen<br />

en geloofd zijn , bijzonder in Egypte , zoo<br />

vruchtbaar in het voortbrengen van Dweepers et-<br />

Geestdrijvers. Dit, en dat de Oosterlingen gemeenlijk<br />

veel ophadden met den invloed der geesten or<br />

de menfehen, en de geheime krachten der Natuur,<br />

toovcrij en andere fooitgelijke verborgen oorzaker<br />

van de veranderingen en gebeurenisfen in de wereld,<br />

het welk alles den waaren Godsdienst verduisterde,<br />

en in dweeperij veranderde, is zeker genoeg , maa:<br />

voords ontbreken ons de behoorlijke berichten, om<br />

nopens de zoogenoemde Oosterfche Wijsgeerte, ie<br />

met zekerheid vast te Hellen.<br />

Het ander foort van Wijsgeerte , het welk mee<br />

vermaard, en ons beter bekend is, is de Griekfch<br />

Wijsgeerte, welke ook bij de Romeinen door de gc<br />

leerden beoefend is geworden. Deze Wijsgeeren kwa<br />

men allen daar in overeen, dat de Volksgodsdiens<br />

louter bijgeloof, cn den redelijken mensch onwaardi<br />

zij, waarom zij dien of geheel verwierpen , of u<br />

de natuur- of gefchiedkunde zochten op te helderer<br />

Maar, wanneer zij het wezen , de eigenfehappen en de<br />

wil van God, den oórfprong der wereld en de<br />

menscl<br />

r<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

:<br />

i Griek-<br />

„ fche<br />

" Wijs-<br />

" geerte.<br />

t<br />

r<br />

S t 1


volgers en aanhangers van EPI K U R U S<br />

gehouden wor-<br />

<<br />

len. Zijne leerftellingen ftrcelden den fmaak der<br />

i ;rooten, en rijken; zijne leere over God en de we-<br />

I sld was gevaarlijker, dan eenige andere, fchoon wij<br />

e rkennen moeten, dat zijne zedeleer miskend en verraaid<br />

was geworden. Zijne gedachten over God d<br />

en<br />

l<br />

i<br />

+o K E R K E L I J K E<br />

e wereld beftonden hoofdzaaklijk hier in: De Go-<br />

I<br />

menschdoms, den toeftand der ziel na den dood zouden<br />

verklaren , of de waare kennis en het geluk<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofdft. zouden bepalen , verfehilden zij onder malkanderen<br />

en konden niet tot zekerheid komen. Onder hen<br />

waren 'er, die God met de natuur verwarden of<br />

de Voorzienigheid miskenden, en dus, m de daad<br />

allen Godsdienst wegnamen; of, die' op zulke wij!<br />

*e van God redenkavelden , dat men naauwlijks<br />

kon ontwaren, welke hunne waare gedachten<br />

weest, zijn.<br />

Epikuristen.<br />

Ten tijde van de geboorte van<br />

J E S t J S<br />

,<br />

w i l d e n<br />

zeer velen onder de' Romeinen en Grieken voor na­<br />

' e r ' ' J zij" zalig in eene flöfc rust<br />

m z i j n<br />

m a a r zi<br />

w erkeloosheid, en vermaak, dat nergens door ge-'<br />

fl oord of .gehinderd wordt, en hier naar moeten wij<br />

rilt<br />

enfchen ook trachten, het vermaak moet ons ho 0o,<br />

5<br />

^ nü EPUCURUS aan het verwen<br />

g 0 e d A l h o<br />

vermaak dacht, het welk deugd en een rein<br />

h<br />

g< weten aanbrengen, verhinderde dit niet, dat vei<br />

van zijne navolgers weidra het zinliik vermaak<br />

le<br />

en het genot van alle lusten, najaagden, zoodat degezmdheul<br />

doorgaands eenen kwaaden naam had<br />

ze<br />

en<br />

de fchcldnaam, zwijnen van EPIKURUS kudde<br />

on<br />

«rent hen gemeen was. Even min was het leer-<br />

ftel-


G E S C H I E D E N I S . 41<br />

folzel van EPIKURUS , nopens den oórfprong der<br />

wereld, voordeelig voor de waare deugd. Volgends<br />

hem , was de wereld , bij toeval, ontftaan -uit de<br />

Atomen, of ondeelbare ftofdeeltjens , die, eeuwig<br />

onder malkander zweevende, eindelijk zich hebben<br />

faamgehecht, en deze wereld uitgemaakt, waai- door<br />

het geloof aan eene Voorzienigheid, en een wijs cn<br />

goed beltuur dezer wereld, insgelijks, geheel moest<br />

wegvallen.<br />

Vele anderen waren Twijfelaars — Twijfelaars, in<br />

den ftrikften zin, hoedanige de Pijrrhonisten of Step,<br />

tiet waren, die geene waarheid noch zekerheid, in<br />

eenig opzicht, erkenden, hadden wel geenen grooten<br />

opgang gemaakt, maar de Academici, dus genoemd<br />

naar zeker leerfchool buiten Atheene, welk<br />

zijnen naam had naar; een landgoed van zekeren ACA-<br />

DEMUS of HECADEMUS, door dezen ten algemee<br />

ncn gebruik gefchonken, in welk fchool PLATO les<br />

fen plagt te geven, maakten het twijfelen aan alle;<br />

tot hun onderfcheidend karakter. Schoon toeitem<br />

mende, dat 'er waarheid beftond, dreven zij, da<br />

dezelve voor de menfehen onnagaanbaar en verbot<br />

gen was, dat men zich, derhalven, met waarfchijn<br />

lijkheid moest vergenoegen, dewijl het toch onmo<br />

gelijk zij, tot zekerheid te geraken. Uit dezen grom<br />

namen zij wel dc bewijzen, voor en tegen het be<br />

ftaan van God, de onfterflijkheid der ziel, en an<br />

dere grondleeringen van den Godsdienst, in overwe<br />

ging, maar hielden zich te vrede, met aan te wij<br />

zen, wat zij in deze bewijzen oordeelden te ontbre<br />

ken, en beflisten, bij flot, niets ter wereld over de<br />

ze:<br />

I<br />

BOES,<br />

1<br />

Hoofde<br />

a<br />

Twijfelaar»-.


i<br />

BOEK<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

Stoïcijnen.<br />

m K E R K E L IJ R E<br />

zelven. Uit de fchriften van CICERO , welke, kort<br />

voor JESUS geboorte, zoodanige Wijsgeerte volgde,<br />

kunnen wij derzelver aart en gefteldheid best opmaken.<br />

Deze twijfelzucht moest zeker den mensen<br />

verzwakken en weifelachtig maken , in de betrachting<br />

van zijne pligten , bijzonder in het betrachten<br />

van zijne Godsdienftige pligten, niet min dan in het<br />

geen hij, ten opzichte van zijn waar en duurzaam<br />

geluk, te hoopen ofte wezen hadt.<br />

Andere gezindheden echter fcheenen gunftiger te<br />

zijn voor den Godsdienst. Wanneer men , °in de<br />

Boeken der Stoifche Wijsgeeren , hunne verhevene<br />

uitfpraken over God, de deugd enz. leest, wordt<br />

men met eerbiedige verwondering aangedaan. Hun<br />

leugdzame man, die zijn hoogfte goed" in de deugd<br />

lelt, is geheel vrij van alle hartstochten en zwakreden,<br />

geene fmart, geene droefheid, geene vreugle,<br />

noch geluk, kan hem van zijne vastigheid beweren,<br />

hij blijft gerust, zelfs bij de inftorting der<br />

•j<br />

geheele wereld. Maar, wanneer wij doordenken, vinlen<br />

wij het onnatuurlijke en bedrieglijke van deze<br />

(<br />

«denken Waar is de mensch zonder hartstochten<br />

t<br />

n gemoedsaandoeningen? Hoe zal mcii den mensch<br />

t<br />

3t het beminnen der deugd, om zich zelve, opfpor<br />

:n , indien men alle beloningen der deugd wegeemt?<br />

Op dezelfde wijzeis het gelegen, met hun-<br />

r<br />

n<br />

e leere omtrent God en de onfterflijkheid der ziel.<br />

I loc voortrcflijk zij ook van God fpreken, deze was<br />

b ij hun niet anders, dan de wereldgeest, die, door de<br />

antfche ftofie j, bij wijze van een allerligtst vuur verreid,<br />

dezelve beweegt en bezielt, zoodat deze we­<br />

b<br />

reld-


G E S C H I E D E N I S . 43<br />

reld-geest en de ftolfe het Al uitmaakt, zijnde aan een I<br />

BOEK<br />

ftreng en onverbidlijk noodlot onderworpen. Waaromtrent<br />

men, te vergeefs, eene verzachting gezocht Hoofdft.<br />

I<br />

heeft, in fommige uitdrukkingen, bijvoorbeeld, van<br />

SENECA , (*) waar hij zegt, dat de Schepper en<br />

Regeerer van alles het noodlot wel gefchreven heeft,<br />

maar dat volgt, dat hij, ééns bevolen hebbende,<br />

altijd gehoorzaamt. Immers , daar , in de daad,<br />

bij de Stoïcijnen alles natuur is, zoo moet alles<br />

noodlottig wezen, dewijl 'er geene andere wijsheid<br />

noch voorzichtigheid is, dan in de bezielde natuur,<br />

en dus is alles natuurlijk. Met deze leere verbonden<br />

zij ook de ftelling, dat de zielen wel eene lange<br />

duurzaamheid hebben , maar ten laatften aan haar<br />

noodlot van fterfiijkheid onderworpen zijn, waar uit<br />

nu ligtclijk het befluit is optemakcn, dat, hoe zeer velen<br />

dit leerftelzel hebben bewonderd, het 'er echter<br />

zeer ver af is,, dar het, ter bewerking van waare<br />

Godzaligheid,'waare deugd, en waar geluk voor de<br />

menfehen, gefchikt zou wezen.<br />

Onder alle de gezindheden der Griekfche Wijsgeerte,<br />

had die van PLATO, zekerlijk, het beste voor­<br />

Pk.tonistenkomen,<br />

SOKRATES, zijn leermeester, had aan PLA­<br />

TO verheven.denkbeelden ingeboezemd, en deze zoc<br />

goed gebruik gemaakt, van de lesfen van dezen wijzen,<br />

dat hij gemeenlijk de Godlijke PLATO, ja van<br />

.CICERO zelfs , de God der Wijsgeeren, genoemd<br />

wordt. Hij fpreekt van God, als van een geesteliji<br />

wezen, dat eeuwig, wijs, almagtig, het Heelal ba<br />

ftuurt,<br />

.(*) De Providtntia Cap. V.<br />

D


I<br />

BOI:K<br />

I<br />

iioofdtt.<br />

44 K E R K E L IJ K E<br />

(tuurt, voor de mehfchen zorgt, en de oorzaak van<br />

alle goed is , van wien deze wereld gevormd is.<br />

Hij geloofde, dat de zielen der menfehen onfterflijk<br />

zijn, en beloningen of ftraffen na dit leven te wachten<br />

hebben.<br />

Zijne zedenleere behelsde veel goeds,<br />

aangaande de deugden en ondeugden, en de pligten<br />

der menfehen.<br />

ook zijn leermeester<br />

vergenoegde<br />

Doch met deze grondleerftukken, die<br />

SOKRATES had voorgedragen,<br />

PLATO zich zeiven niet , maar verder<br />

met zijne ovematuurkundige befpiegelingen willende<br />

doordringen , verviel hij tot vele dwalingen, en niet<br />

Zelden tot dweepachtige gevoelens.<br />

Het is, om die<br />

reden, als ook wegens zijnen gezwollen en duisteren<br />

fchrijfftijl, in welken hij veeltijds zijne waare gevoelens<br />

fchijnt te verbergen,<br />

moeilijk, om te bepalen,<br />

Welk het eigenlijke famenftel van dezen Wijsgeer geweest<br />

zij. In zijne leere van God bracht hij, in<br />

zekeren opzichte , drie Godlijke perfonen van gelijke<br />

waarde en magt, alzoo hij het Godlijk verftand, de<br />

Godlijke rede of wijsheid, logos, of idea door hem<br />

genoemd, en welke hij voor het oorfpronglijk beeld<br />

van alle dingen houdt, benevens den algemeenen wereldgeest,<br />

of kracht, die alle dingen bezielt en bewerkt,<br />

tot dén zelfïtaiKiig wezen maakt.<br />

Deze Drieëenheid<br />

van PLATO , indien ik het dus moge noemen<br />

, . hoe zeer wezenlijk onderfcheiden van de<br />

leere der Christenen, heeft echter, door de gelijke<br />

klanken der benamingen , dewijl de Bijbel<br />

ook eenen logos van God kent, niet alleen aan<br />

het Christendom, bij verfcheiden Heidenen , ingang<br />

verfchaft, maar ook, van den anderen kant,<br />

de


G E S C H I E D E N I S . 45<br />

de Platonifche Wijsgeerte zoo geliefd gemaakt bij de<br />

Christenen , dat vele Kerkvaders hun best gedaan<br />

hebben, om de leerftellingen van dezen Wijsgeer met de Hoofdft.<br />

Christelijke leere te vefëenigen, Waar door de eenvouwighcid<br />

van deze laatfte, gelijk ons, in het vervolg<br />

, blijken zal, zeer veel verduisterd en bezwalkt<br />

is geworden. Verders had PLATO zeer veel op,<br />

met de leere der geesten, of mindere Goden, die men<br />

Demons noemde, welke, onder het bevel van den<br />

hoogden God, ook deel hadden m de regering det<br />

wereld. Hij verbeeldde zich de fioffe, als even eeuwig<br />

met God, en tevens als de noodzaaklijke bron<br />

van kwaad en verderf, trouwens, ook de besten er<br />

fchranderften der Heidenfche Wijsgeeren konden zich<br />

geen denkbeeld vormen , van eene fchepping allei<br />

dingen uit niet. Omtrent de zielen der menfehen<br />

was hij insgelijks duister, en fchijnt dezelve gehouden<br />

te hebben voor een deerden of uitvloeizel var<br />

het Godlijk Wezen , divinae particula aurae , ból<br />

maakte hij onderfcheid tusfehen dezelven, het wett<br />

insgelijks op zijne zedekunde invloed had , waarin hl<br />

de pligten onderfcheidde, tot Welke meer verhevene<br />

geesten verbonden waren, van zulke, met welke laager<br />

zielen volftaan konden. Hoe hooge achting men,<br />

ten tijde van JESUS, onder de Grieken en Romeinen<br />

ook deze Wijsgeerte toedroeg , nogthans waren de<br />

oude en echte Platonisten reeds voor lang uitgeftorven.<br />

—•<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

ARISTOTELES, een mail van fcherpzinnig Vernuft, 'Peripntejtifchen,<br />

en leerling van PLATO, had eene nieuwe gezindte<br />

of Ariltotelifchen.<br />

gefticht', die men ós-Peripatettfche noemde, omdat<br />

D 2 de-


Eclcctifche<br />

Wijsgeerte.<br />

46" K E R K E L I J K E<br />

I deze Wijsgeer zijne leerlingen, wandelende, gewoon,<br />

BOEK<br />

I<br />

was te onderwijzen. — Deze gezindte telde, ten dezen<br />

tijde, Hechts weinige aanhangers, maar , wanneer<br />

Hoofd!!.<br />

men, in vervolg van tijd,de kwaade gevolgen deriVötonifche<br />

Wijsgeerte in de Christen Kerk ontwaar werd,<br />

floeg men tot een ander uiterfte over, en de Christen<br />

Leeraars namen met eene wonderbare geestdrift<br />

het le.erftelzcl van ARISTOTELES over, gelijk wij,<br />

in het verhaal der gefchiedenis, zien zullen. Ondertusfchen<br />

is het famenftel van ARISTOTELES voorde<br />

eerfte gronden van den Godsdienst en deugd veel gevaarlijker<br />

dan dat van PLATO. ARISTOTELES had wel<br />

zeer voortreflijk over dc pligten der menfehen gefchreven,<br />

maar omtrent den Godsdienst dwaalde hij<br />

geheel buiten het fpoor. God is, volgends hem, een<br />

eeuwig wezen , maar onbeweeglijk in zich zeiven ,<br />

dat is, zalig in de bloote befchouwing, welk; wezen<br />

de eeuwige ftolfe in beweging gebracht heeft, als<br />

de eerfte beweger in een werktuig, zonder zelve bewogen<br />

te worden. Dus kende ARISROTELES niets<br />

van eene wijze en goede Voorzienigheid, hij moest<br />

de Schepping der Wereld uit niet loochenen , en<br />

zijne gevoelens nopens de voortduuring der menschlijke<br />

ziel zoo duister worden, dat men 'er niet anders<br />

uit kan afleiden , dan dat hij derzelver onfterflijkheid<br />

niet erkend heeft.<br />

Alle deze gezindheden van Wijsgeeren waren geduurig<br />

met malkanderen in twist, men ltreed om dc<br />

werwinnmg , meer dan om de waarheid. Men begrijpt<br />

dus ligtelijk, hoe weinig zij konden toebrengen<br />

tot verlichting van den ougeleerden hoop der<br />

men-


G E S C H I E D E N I S 47<br />

l<br />

menfehen , terwijl zij , te gelijker tijd , door hare<br />

Bo: K<br />

hoofddwalingen, twijfelingen, en onzekerheden, genoeg<br />

openbaarden, hoe weinig de menschlijke Re­<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

de , op zich zelve , in zaken van het hoogfte<br />

•aanbelang, die tot den Godsdienst cn deugd, en tot<br />

onze uitzichten in den toekomenden Haat na dit leven<br />

, betrekking hebben, genoegzaam zij, waar doot<br />

de dierbaarheid en noodzaaklijkheid eener nadere en<br />

onmidlijke Godlijke Openbaring, naar welke zelfs de<br />

besten van deze Wijsgeeren begeerig verlangd hebben,<br />

aan ieder een kenbaar moet blijken. Ecnigcn tijd nr<br />

JESUS geboorte, begonnen fchranderc mannen te begrijpen,<br />

dat men niet langer ééöe bijzondere gezindte<br />

moest aankleven, maar, dat men dc'waarheid .<br />

waar men die ontmoette, aangrijpen cn kiezen moest,<br />

hier van daan werden zij Eclectifche genoemd. Deze<br />

Wijsgeeren ontftonden eerstin Egypte, en maakten,<br />

te Alexandnê inzonderheid, grooten opgang:<br />

ook zelfs ónder de Christenen. Men kan, zekerlijk<br />

bet voornemen en dc bedoeling van deze Wijsgcc<br />

ren , voor zoo ver het hun om waarheid te doei 1<br />

was, niet afkeuren, ook konden de Christenen, ii l<br />

de Wijsgeerte, van geene der Heidenfche famenftel<br />

len, zonder eene zoodanige keuze, voor zich gebruil<br />

maken. Maar, deze zelfde Eclectifche Wijsgeerte<br />

die men ook de nieuwe Platonifche noemde, om<br />

dat zij zeer veel van PLATO overnam en behield<br />

»<br />

heeft , vervolgends, het Christendom groot nadcc<br />

toegebracht. Dc Wijsgeeren, die deze gezindte volg<br />

den, befchouwden het Christendom insgelijks al<br />

eene Wijsgcerigc gezindte , cn behandelden het al<br />

D 3<br />

z<br />

o<br />

°


BOEK<br />

I<br />

Hoofdft.<br />

sen verzekerde deze foort van Wijsgeerte de Heilenen<br />

niet van het bezit der waarheid, trouwens zij<br />

1 conden het niet vermijden, daar, waar alle Wijsgee-<br />

] en gedwaald hadden, ook met hun te dwaalen<br />

Staat dei-<br />

Geleerdheid.<br />

\ rekkmg tot de Godlijke wetenfchappen , dat zelfs<br />

Verkeerde de wereld zoo in het duister, met be-<br />

i<br />

ulke groote en wijze mannen, als wij onder de<br />

\<br />

l<br />

4* K E R K E L I J K E<br />

zoodanig. Daarom wilden zij hetzelve overeenbrengen<br />

met deze en gene leerftukken der Heidenfche<br />

reedsgemelde Wijsgeeren, waardoor het Christendom<br />

zijne oorfpronglijke zuiverheid moest verliezen.<br />

wij<br />

zullen, onder dit foort van lieden, zulken ontmoeten,<br />

die wij, als tweeflachtige wezens, kunnen<br />

aanmerken, half Heidenen, half Christenen, over welken<br />

men even daarom getwist heeft, of men hen al<br />

of met voor Christenen moet houden. Ondertus­<br />

Vijsgeercn ontmoeten, in het onzekere omtasteden<br />

e<br />

i het fpoor bijfter waren ; van den kant der begaafdheid<br />

en geleerdheid echter was deze zelfde<br />

v<br />

'ereldzoo verlicht, dat men den leeftijd van AU-<br />

G<br />

USTUS , de gouden eeuw der ftaajè letteren en veraften,<br />

genoemd heeft. De Grieken waren reeds ze<br />

n<br />

d<br />

at lang vermaard, door hunne befebanfde zeden cn<br />

|<br />

mne beoefening van wetenfchappen cn kunften<br />

V<br />

oornaamlijk, bloeiden te Atheenert, welke Stad aan'<br />

M<br />

txERVA, de Godin der wetenfchappen, gewijd<br />

VV<br />

as , mannen , welke de jeugd in de welfprekendld<br />

en alles, wat tot het vormen van den (maak en het<br />

h<<br />

vc rftand behoort, onderwezen. Na het overwinnen van<br />

G rieieulandU^étRomeinen AeCriekfche -elecrd<br />

IK. ia beginnen hoog te fchatten, en waren, ia en na<br />

die<br />

J a


G E S C H I E D E N I S . 49<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

die tijden van CICERO, daar in, de mededingers dei-<br />

Grieken geworden; de aanzienlijkfte llomeinfelie jongelingen<br />

oefenden zich in de Grkkfche taal, en ver-; loofdfl<br />

keerden eenigen tijd , om hunne letter-oefeningen<br />

voort te zetten, in Griekenland cn te Atheemn. De<br />

vrijheid van denken en fchrijvcn, welke toenmaals<br />

heerschte, verhoogde de krachten van den menschlijken<br />

geest, welke, zich van allen dwang losmakende,<br />

werken voortbracht, die de eeuwen verdunren<br />

De Wijsgeerte, hoe ontoereikende hare pogingen<br />

ook waren in de Godlijke wetenfchappen, fcherpte<br />

het verftand, vermeerderde en verhoogde het oordeelvermogen.<br />

De fijne fmaak en hooge trap van be,<br />

fchaafdheid, aan het Hof van AUGUSTUS plaatshebbende<br />

was nooit noch immer zoo algemeen geweest,<br />

als in deze eeuw. AUGUSTUS, en zijn vriend ME­<br />

CENAS, begunftigden allen, die in fmaak en begaafdheden<br />

uitmunteden, en fchonken hun rust, en beloningen;<br />

geen wonder, dat de Dichtkunde, hier door<br />

tot rijpheid gebracht, die gedenkftukken heeft opgeleverd,<br />

welke wij, zoo dikwijls wij IIORATIUS , via-<br />

GILIUS, oviDius,en andere Dichters, lezen, nog<br />

bewonderen. De welfprekendheid fchitterde, in der<br />

Burgerftaat, maar bezielde ook tevens alle ondcrwerpen,<br />

over welke in fchriften en boeken gehandclc<br />

werd. Bijzonder werd de gefchiedkimde, misfchiei i<br />

de nutdgfle aller menschlijke wetenfchappen te noe<br />

men, ten dezen tijde beoefend op eene wijze , du<br />

te gelijk vermaaklijk en leerzaam was. Rijk door d<br />

fchatten der Griekfche geleerdheid, welke dc Romei<br />

pen zich met het bemagtigen van Griekenland had<br />

d o<br />

D 4<br />

1


f<br />

r<br />

BOEK<br />

I<br />

5° K E R K E L I J K E<br />

den toegeëigend, nog rijker door den naarijver, die<br />

hen de Grieken evenaaren, en niet zelden'te boven<br />

deed ftreven, waren zij het befchaafdfte, vernuftigfte<br />

en geleerdfte volk, het welk ook door wijze wetten<br />

beftuurd werd. De volmaaktheid, welke'de vormende<br />

of beeldende kunsten bereikt hadden, maakte,<br />

in die zelfde eeuw, dit volk voor de uitdrukking<br />

en het gevoel van het waare en fchoone bijzonder<br />

vatbaar.<br />

Onder zulk een volk, in<br />

z o o<br />

verlichte eeuw, die<br />

naar waarheid, uit behoefte, verlangde, maar aan<br />

den anderen kant niets min dan ligtgelovig , onbeichaafd,<br />

of onwetend was, trad het Christendom te<br />

voorfchijn, en werd fpoedig alöm aangenomen. Het<br />

Christendom floop niet in de wereld, onder begunftigingvan<br />

barbaarschheid en onkunde, neen! het vcifcheen<br />

op den vollen dag van eene verlichte eeuw. Het fchroom-<br />

3e geen onderzoek van den wijzen, die naar waarheid<br />

zocht; het vreesde geene befpotting, hoe bitter<br />

:n gevoelig ook aangebracht; het bood zich aan,<br />

Dm onderzocht te worden; het werd onderzocht'<br />

:n het zegevierde over alle beproevingen.<br />

Dus was de wereld gefield, toen ruste in dezelve<br />

verfchcen, zijn onderwijs, zijne hulp, bcboevcnle,<br />

opgewekt om eene hooger Godlijke openbaring<br />

Hoofdft<br />

'Mi waarheid en heil te verlangen cn te verwach-<br />

2ii, en reeds zedert eeuwen voorbereid , om die<br />

ankbaar te ontvangen. Dezen tijd had God te vom<br />

bepaald en aangekondigd door de Profccten, dee<br />

tijd was, in alle de eeuwen der oudheid, de' geduktitc,<br />

om de verfchijning van den Zaligmaker<br />

te


G E S C H I E D E N I S . 51<br />

te genieten. Hij kwam, maar, — zoo verkeerd is de<br />

aart der menfehen! — die genen miskenden hem het<br />

I<br />

BOEK<br />

I<br />

hardnekkigst, welk daar hunn' grootften roem in fielden, 1 oofdft.<br />

dat hij, de MESSIÜS, uit hun volk zou geboren worden. "<br />

T W E E D E<br />

HOOFDSTUK.<br />

Gefchiedenis van Jefus Christus. — Zijne geboorte,<br />

en ambteloos leven.<br />

In zoodanigen toeftand der wereld, als wij in het I<br />

BOEK<br />

voorgaande Hoofdjluk befchrevcn hebben, is JESUS<br />

II<br />

CHRISTUS geboren, en in de wereld verfchenen, naar 1 looFdrt.<br />

ïaC.G.<br />

wien de Christenen den naam dragen, en dien zij ,<br />

Jaar 1.<br />

met recht, als den Zoon van God, den grooten.<br />

Leeraar, maar ook Verlosfer des menschdoms, eer- 1 Jeb oorevan<br />

j.c.<br />

biedigen. Zijne gefchiedenis is derhalven allerbelang-'<br />

rijkst, en verdient, met alle naauwkeurigheid, behandeld<br />

te worden. In dezelve moeten wij wel onderfcheiden<br />

, het geen ' onloochenbare zekerheid van waarheid<br />

heeft,van het geen, indien al niet fabelachtige, ten minften<br />

zeer onzekere, bijvoegselen zijn. De ontwijfelbaar<br />

waare gefchiedenis van dezen grooten Perfoon,<br />

hebben wij, alleenlijk, in de vier Eudngeliën, welke<br />

de Christenen als Godlijke Boeken aanmerken, cn van<br />

welke ons, in 't vervolg, gelegenheid zal voorkomen,<br />

nader en opzetlijk, te fpreken, waar bij, ten aanzien<br />

van ophelderende bijzonderheden, de overige Boeken<br />

des Nieuwen Testaments gevoegd moeten worden.<br />

D 5<br />

Zoo


I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar i.<br />

Het jrar<br />

dezer geboorte<br />

onzeker.<br />

] even van HERODES den Grooten,<br />

i 'an den Keizer AUGUSTUS , ( MATTH. 11. LUK.<br />

1 L), en dat JOSNNES de dooper gezegd wordt, be-<br />

J ;onnen te hebben, in het openbaar te doopeu, in het<br />

:V jaar van den Keizer TIBERIUS, (LUK. III. i.)<br />

t n dat JESUS, van hem gedoopt is, omtrent dertig<br />

j laren oud zijnde, (LUK. III. 23.)<br />

Men behoeft zich ondertusfehen daar over niet<br />

2 eer te verwonderen, dat het juiste jaar en dag van<br />

li :hiedfchrijvers fchreven hunne berichten van JESUS ,<br />

Z OD zeer niet, met eene bedoeling , om zich aan<br />

e me tijdrekenkundige orde te verbinden, zij hielden<br />

d :ze tijdsbepalingen voor te weinig beduidende, om<br />

z ch daar mede op te houden, zoodat zij niets meer<br />

d tar van aantekenden, dan tot hun oogmerk vol-<br />

ft rekt dienftig was.<br />

ê<br />

5- K E R K E L I J K E<br />

Zoo ontwijfelbaar zeker het is, dat<br />

JESUS, onder<br />

de regeering van den Romeinfchen Keizer AUGUS­<br />

TUS, in het Joodfche land, geboren, en onder deszelfs<br />

opvolger, den Keizer TIBERIUS,<br />

het welk nooit een bcftrijder van het<br />

geftorven is,<br />

Christendom<br />

beflaan heeft te loochenen , zoo onzeker is het eigenlijke<br />

jaar en de dag van zijne geboorte; waar omtrent<br />

de Euangelisten<br />

ons niets anders hebben opgetekend,<br />

dan dat JESUS<br />

geboren is , nog bij het<br />

onder de regering<br />

J isus geboorte niet is opgetekend; de gewijde Ge-<br />

Hierbij komt, dat de Christe-<br />

ni :n van het geboortejaar van JESUS eerst vijf hontd<br />

jaaren naderhand in hunne jaartelling hebben<br />

bc ginnen gebruik te maken , wij ontmoeten deze<br />

u-telling in openbare gefchriften zelfs niet voor de<br />

Ja<br />

viihic


G E S C H I E D E N I S 53<br />

VUIfie eeuw (*) en zij werd eerst algemeen in de I<br />

XIV eeuw, onder Paus EUGENIUS IV. Deae jaartelling,<br />

BOFK<br />

II<br />

volgends welke wij thans 1799 na de geboor- j loofdft.<br />

te van CHRISTUS fchrijven, is eerst in de VI eeuw l<br />

laC.G.<br />

Jaar 1.<br />

door eenen DIONYSIUS , den Kleinen bijgenaamd ,<br />

welken men, gemeenlijk, voor eenen abt te Rome<br />

houdt,<br />

berekenden vastgefteld , of liever van de<br />

Grieken tot de Latijnen overgebracht.<br />

Volgends deze<br />

gewoone jaartelling zal JESUS geboren zijn in het<br />

44lte jaar der regering van Keizer<br />

AUGUSTUS, in<br />

het jaar 754 na de bouwing der Stad Rome, doch,<br />

toen was"HERODES reeds overleden, wiens dood<br />

door JOSEFUS gefteld wordt in het jaar 41 van Augustus,<br />

750 na de bouwing van Rome, een duidelijk<br />

bewijs, dat deze onze gewoone jaartelling eene<br />

misvatting heeft van drie, zo niet vier, jaren.<br />

Christen-Schrijvers , in de IV eerfte eeuwen,<br />

De<br />

IRENEus,<br />

TERTULLIANUS , CLEMENS van Alexandrïè,<br />

EUSEBIUS, en anderen, zich voomaamlijk<br />

grondende<br />

op LUK. HL hebben het 41 jaar van AUGUSTUS en<br />

het 750 na de bouwing van Rome gehouden voor<br />

het geboortejaar van CHRISTUS , en zoo veel mij<br />

toefchijnt, heeft dit jaar het meeste recht van aaufpraak<br />

op deze eere; zoodat wij, dienvolgends, bij<br />

onze gewoone tijdrekening nog vier jaren zouden<br />

moeten voegen, cn 1803 in plaats van 1799 dienden<br />

te fchrijven. (f)<br />

Wan-<br />

(*) S. VAN TIL de anno, ménfe, et die natali Christl<br />

pag. 2.<br />

{ j) Men zie de Verhandelingen van den gel. SCHUT


I Wanneer wij het jaar van JESUS geboorte willen<br />

BOKK<br />

II bepalen, naar de Schepping der wereld, ontmoeten<br />

Hoofde, wij dezelfde onzekerheid, FABRICIUS (*) heeft de<br />

na C. G.<br />

verfchillende gevoelens der geleerden desaangaande bijëenverzameld,<br />

waar uit blijkt, dat de mééste» zich<br />

Jaar i.<br />

bepalen, omtrent het jaar 4000 of daaromtrent, waar<br />

toe men ook gebracht heeft zekere overlevering onder<br />

de Jooden bekend, onder den naam van Overlevering<br />

van het huis van Eua, dat de wereld 2000<br />

jaren geftaan heeft voor de wet, en 2000 onder de<br />

wet, en dat zij 2000 jaren na de wet ftaan zal,<br />

welke overlevering gewis haren grond gevonden heeft'<br />

n de Schepping der wereld, in zes dagen, wordende'<br />

I :lken dag voor duizend jaren genomen, waar toe<br />

()ok<br />

AUGUSTINUS (f) neigt. Hoe dit zij, de zekerte<br />

Tijdrekening des Ouden Testaments leidt ons,<br />

i<br />

(•m de geboorte van CHRISTUS omtrent 4000 jaren<br />

r a de Schepping der wereld te Hellen. Het eerfte<br />

Tjdperk des O. T. bevat 1656 jaren, van de fcheping<br />

der wereld tot den zondvloed. Het tweede<br />

F<br />

1 ydperk loopt van den zondvloed tot de geboorte<br />

v m ABRAHAM, zijnde 352 jaaren, dat is, "tot het<br />

j> ar 2009. Het derde Tijdperk heeft de 430 jaren,<br />

Ü elke, zedert de roeping van ABRAHAM uit zijn va-'<br />

I irland, verlopen zijn, tot den uittogt der Israêliten<br />

u t Egypte EXOD. XII. 40. welke, gevoegd bij de<br />

TI<br />

ir<br />

54 K E R K E L IJ K E<br />

70<br />

in zijne Heilige Jaarboeken , welke in III Deelen<br />

Svo 1779 enz., zijn uitgekomen.<br />

(*) Bibliogr. antiq. Cap. VII. §. 9. p. m. o ; 6<br />

yr„<br />

( + )/)


G E S C H I E D E N I S . 55<br />

70 jaren van ABRAHAMS ouderdom, toen hij deze roeping<br />

ontving, een getal van 500 jaren maken, zoodat dit<br />

Tijdperk eindigt met het jaar 2509. Het vierde Tijdperk<br />

word 1 KON. VI. 1. bepaald op 480 jaren, tot den Tempelbouw<br />

door SALOMO , en gaat dus tot het jaar 2989.<br />

Van den Tempelbouw tot deszeifs verbranding door de<br />

Chaldem zijn, volgends EZECH. IV. 5. 43° jaren,,<br />

dus ftrekt zich het vijfde Tijdperk uit, van het jaar<br />

2989 tot 3419. Eindelijk heeft men het zesde Tijdperk<br />

van omtrent 600 jaren, van het verbranden des<br />

Tempels, tot de geboorte van JESUS, geduurende<br />

welken ook de 70 weeken DAN. IX. gemeld, of 49°<br />

jaren lopen, welke men het waarfchijnlijkst beginnen<br />

moet met het twintigftc jaar van den Perfifchen Koning<br />

ARTAXERXES Langhand. Dus blijkt met genoegzame<br />

zekerheid, dat JESUS omtrent 4000 jarer<br />

na de fchepping der wereld geboren is.<br />

I ,<br />

BOEK<br />

II<br />

rloofdff.<br />

naC.G.<br />

Jaar I. ,<br />

Even onzeker zijn wij, omtrent de eigenlijki ! De ge-<br />

_ boortedag<br />

van<br />

maand en dag, op welken JESUS geboren is. Ze<br />

dert de IVde eeuw viert- de Westerfche Kerk > JESUS on-<br />

. zeker.<br />

op den 25 December, de gedachtenis van deze ge<br />

boorte; in die zelfde eeuw, had de Oosterfche Kerl<br />

het geboortefeest van JESUS- beginnen te vieren O]<br />

den 6 Januarij, maar fpoedig volgde zij het vooi<br />

beeld der Westerfche Christenen , en verkoos ins<br />

gelijks daar toe den 25 December. Voor deze IVd<br />

eeuw vinden wij geene blijken , dat de dag van JE<br />

sus geboorte, als een jaarlijks feest, door de Chris<br />

tenen gevierd is geworden. Niets is, ondertusfehen<br />

blijkbarer, dan dat JESUS geboortedag niet is gi<br />

weest de 25 December. In deze wintermaand, duli It<br />

h ;t


I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar r.<br />

;elijk JESUS 6 maanden daarna, volgends welke reening<br />

deszelfs geboortedag in de maand i<br />

December<br />

allen zou. Doch , ZACHARIS was geen Uoogeriester,<br />

zijne ambtsverrichting beftond alleen, in het<br />

a mfteken van reukwerk op den gouden reuktaar,<br />

in het Heilige, of voorde Heiligdom, en de<br />

a<br />

d<br />

ag, op welken hij de verfchijning van den Enoel<br />

h<br />

ld, was dus geen groote verzoendag in de maand<br />

S<br />

;ptcmbc-r. Ook hebben verfcheiden Geleerden geofd,<br />

dó waare aanleiding gevonden te hebben, tot<br />

ft<br />

i<br />

:t vieren van den 25 December, als JESUS geboordag.<br />

Op dezen dag, op welken de zon des win-<br />

t<<br />

ti<br />

rs begint weder te keeren en te klimmen , vierden<br />

i<br />

56 K E R K E L I J K E<br />

het jaargetijde niet, dat herders in het open veldbij<br />

nacht hunne kudden bewaken, ook kan men niet<br />

denken, dat eene befchrijving, waardoor zoo velen<br />

genoodzaakt waren, aanmerkelijke reizen te ondernemen,<br />

in den winter zou bevolen zijn, en deze beide<br />

gevallen hadden nogthans plaats, ten tijde van<br />

JESUS geboorte.<br />

Vergeefs heeft men, in de verfchijning<br />

, aan-den Priester ZACHARIS gebeurd, een fteunzel<br />

gezocht voor deze bepaling van JESUS geboor-<br />

:edag. Men heeft ZACHARIS tot Hoogenpriester<br />

I remaakt, en zijnen dienst op den grooten verzoenlag<br />

, den X van de maand Tisri, dat is, <<br />

September,<br />

in het Heilige der Heiligen, laten verrichten,<br />

:oodat JOÜNNES in die maand zal ontvangen<br />

zijn'<br />

: Heidenen natalem fo/is invieti, „ het geboortefeest<br />

n de onverwrnlijke zon," welke alsdan op nieuw<br />

v;<br />

hijnt geboren te worden. Nu hebben wij meer<br />

fc<br />

>orbeelden, dat de Christenen , ten einde de Hei­<br />

de-


G E S C H I E D E N I S . 57.<br />

denen te ligter te winnen , vele van hunne plegtigheden<br />

en gebruiken, overgenomen, en min of meer<br />

naar hunne denkwijze als Christenen, gefchoeid hebben.<br />

Op deze wijze kunnen zij dit feest overgenomen,<br />

en hervormd hebben, in een geboortefeest van<br />

Hem,<br />

die, als de zon der gerechtigheid, de wereld<br />

zoo heuglijk verlicht heeft.<br />

KLEMENS van Akxandrlê<br />

(*), één der geleerd-<br />

He Kerkvaderen, fpreekt van twee verhalen, volgends<br />

welke de Zaligmaker, of op den 20 April, of of<br />

den 20 Meij, zou geboren zijn; en zelve fchijnt hij,<br />

tot het laatfte over te hellen, 'er bijvoegende , da:<br />

de aanhangers van BASILIDES de gewoonte hadden<br />

om op dezen dag de verjaring van JESUS doop t><br />

vieren — ik zal mij niet ophouden, met de gevoe<br />

lens van laater geleerden, die naar den geboortedaj r<br />

van<br />

JESUS onderzoek hebben gedaan, alleen aanmer<br />

kende, dat 'er geene maand in het jaar is, of zij i<br />

hier in aanmerking gekomen, (f) De geleerde<br />

SCHUT<br />

TE bepaalt den tijd van JESUS geboorte tusfehen de: 1<br />

17 en 18 November, en dus flechts ééne week voo<br />

den dood van HERODES, welke den 25 Novembe<br />

r<br />

r<br />

daar aan volgende zal overleden zijn; en men ka<br />

1<br />

niet ontkennen, dat hij dit onderwerp , met ong<<br />

meene naauwkeurigheid en bewijs van oordeelkunde<br />

•><br />

behandeld heeft; waarom ik den Lezer, die hier tc e<br />

begerig mogt zijn, tot 's mans Heilige Jaarboeke n<br />

verzende. Thans is het voor ons genoeg, dat wij<br />

»<br />

u<br />

(*) Stromat. Libr. I.<br />

( f ) FAUHIU. Bib/, antiq. p. m. 480.<br />

I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

jaar 1.


I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar i.<br />

5S K E R K E L IJ K E<br />

in het algemeen,- weten, dat JESUS, gelijk ons reeds<br />

in het voorgaande Hoofdftuk gebleken is, op eenen<br />

tijd in de wereld is gekomen, welke voor de oogmerken<br />

zijner komst' en godlijke zending volkomen<br />

gelchikt was, op dien tijd, welke ook alle de kenmerken<br />

heeft, die, eeuwen te voren, in de fchriften<br />

des Ouden Testamcnts, zoo duidelijk waren bepaald,<br />

dat 'er, bij derzelver vergelijking met de tijdsömftandigheden<br />

van JESUS. geboorte, geen twijfel kan<br />

overblijven.<br />

Het Joodfche volk was thans reeds afhanglijk<br />

van eene vreemde Mogendheid, en hun Staat<br />

helde naar zijnen ondergang; de 70 jaarweken van<br />

DANiëL, hoe men die ook moge verklaren, liepen<br />

ten einde, DAVIDS geflacht, waaruit de MESSIÜS<br />

geboren moest worden, was tot eenen geringen flaat<br />

rauederd,<br />

en leefde onbekend en onopgemerkt; het<br />

[oodfehe volk, over het geheel genomen, Avas zedelijk<br />

i<br />

:n godsdienftig bedorven; zedert verfcheiden eeuwen<br />

]<br />

vas geen Profeet onder . de Jooden opgeftaan , cn<br />

1<br />

och was hun de grootfïe van alle Profeeten beloofd.<br />

3<br />

)e MESSIÜS moest dan nu of nooit verfchijncn. Bij<br />

<<br />

leze volkomene overtuiging, die wij uit den tijd van<br />

ESUS geboorte in 't geineen hebben van zijne Godijke<br />

zending, zal het voor ons 1<br />

van geen belang<br />

]<br />

zijn,<br />

<<br />

iffchoon wij omtrent den dag dezer geboorte in on-<br />

;ekcrhcid blijven.<br />

«sus af-1<br />

.Het geflacht, waar uit JESUS afdamde, en, als de<br />

komst uit i<br />

JDAVID. eloefdé MESSIÜS,.volgends de Profeeten, moest af-<br />

I<br />

:ammen, was het ftamhuis van DAVID. Zijne moeer,<br />

MARia, was eene erfdochter uit dit koninglijk<br />

d<br />

b<br />

uis, gelijk JOSEF , met wien zij ondertrouwd was ,<br />

uit


GESCHIEDENIS. 59<br />

uit eenen anderen tak van hetzelfde huis gefproten,<br />

nevens haar, de naaste aanfpraak op de rechten van<br />

dit huis kon maken, zoodat, door het huwelijk van<br />

deze beide perfonen, beider erfrecht werd verëenigd,<br />

en dus overgebracht op JESUS , den zoon van MA-<br />

RIÜ. Dat JESUS uit den ftam van JUDA en het<br />

huis van DAVID geboren is, is openbaar,<br />

VII.<br />

( HEBR.<br />

14.) en blijkt ons uit de geflachtrekeningen,<br />

welke MATTHEUS (Hoofdft. I.) en LUKAS (Hoofdft.<br />

IH.) ons medegedeeld hebben, de eerfte van JOSEF.<br />

deze, LUKAS naamlijk, van MARIS.<br />

Deze geflachtlijsten<br />

waren, in dit Koninglijk ftamhuis, tot hiei<br />

toe, zorgvuldig bewaard gebleven, en derzelver echtheid<br />

werd niet in twijfel getrokken, maar bij de be<br />

fchrijving ( LUK. II. ) openlijk erkend,<br />

verhaalt wel, in zijne Kerk -Gefchiedenis<br />

EUSEBIUJ<br />

(*), ui I<br />

JULIUS AFRICANUS , dat HERODES , door afguns t<br />

aangefpoord, omdat hij zijne afkomst uit eenig ede 1<br />

Joodsch geflacht niet kon bewijzen, alle de geflachl<br />

lijsten der Jooden zal hebben laaten opzoeken e 1<br />

verbranden , maar dit verhaal verdient des te mir<br />

der geloof, omdat JOSEFUS niet alleen van deze or<br />

derneming van HERODES zwijgt, maar ook, in zi<br />

i-<br />

ne eigene Levensbefchrijving , zijn geflacht uit c e<br />

openbare geflachttafelen mededeelt.<br />

zen<br />

Dit<br />

koninglijk ftamhuis van DAVID was, ten di<br />

tijde, geheel tot den geringen ambtelozen bu ><br />

gerftaat vervallen, en deszelfs weinige<br />

gen leefden in ftilte, in Galikë,<br />

(*) Libr. \. Cap. j<br />

E<br />

afïtammelii 1-<br />

het afgelegenfte g<br />

dec<br />

I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaari.


6° K E R K E L I J K E<br />

r deelte des Joodfchen lands ten noorden, in het kleine<br />

Stedeken Nazareth, welks inwoners, zelfs boven<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft. de overige Galileërs, bij de Jonden veriichtlijk waren,<br />

en eenen kwaaden naam hadden, zoodat het,<br />

na C. G.<br />

Jaar i.<br />

als een fprcekwoord, was aangenomen: kan 'eruit<br />

Nazareth iet goeds zijn? Tot deze vernedering was<br />

dit huis, het welk, van DAVID, den grootften der<br />

Joodfche Koningen, af, tot aan de Babijlonifche Bal-<br />

Imgfchap toe, bij eene onafgebrokene opvolging van<br />

vader op zoon, zoo vele Koningen aan het Joodfche<br />

volk had uitgeleverd, het welk, zelfs in die ballingschap,<br />

zijnen ouden luister ecnigermate ftaande had<br />

rehouden, gelijk ZOROBABEL of ZERUBABEL, een<br />

1 mns uit dit huis, zich aan het hoofd der ballingen<br />

1 >evond, die na hun vaderland terug keerden, gedacht<br />

, doordien de Jooden na hunne wederkering<br />

1<br />

fhanglijk bleven van vreemde vorsten, die wel aan<br />

(!en Priesterfland het inwendig beltuur des volks naar<br />

ï ijne wetten overlieten, maar hunne belangen door<br />

1 iiinne Stadhouders lieten waarnemen: de "rampen,<br />

t oor de Jooden geleden , onder de overheerfching'<br />

t erEgijptifche en Sijro-Macedonifchc Koningen, vooraamlijk<br />

onder AXTIÖCHUS EPIFAXKS, hadden dc<br />

r<br />

i «lammelingen van dit huis, hoogstwaarfchiinlijk, de<br />

v ijk doen nemen naar een afgelegen gedeelte des<br />

h nds, en, wanneer nu, door de dapperheid der<br />

1 'lakkabeefche Broederen, de vrijheid der Jooden in<br />

d Sn Godsdienst cn Burgerftaat herilcld was, levend<br />

3 het ftamhuis van DAVID geene mannen uit, die<br />

z ch openlijk voordeeden, veeleer bleef het voor dit<br />

h lis geraden, zijne fcnuüplaats niet te verlaten, toen<br />

de


G E S C H I E D E N I S .<br />

ói<br />

dè vorsten, uit het Mahkabëisch<br />

geflacht, fpoedig<br />

de heerfchappij en titel van Koningen aannamen, en<br />

zich daaromtrent vrij jaloersch en naarijverig betoonden;<br />

eindelijk was zelfs alle menschlijk uitzicht op herftclvoor<br />

dit huis, onder de dwingelandfche regering<br />

van HERODES, geheel verloren.<br />

De gefchiedenis van JESUS heeft, over het algemeen,<br />

dit bijzonder kenmerkende, dat alles, wat zijdendken-<br />

Onderfcheine<br />

uitwendige omftandigheden betreft, ontbloot is merk der<br />

gefchiedenis<br />

van<br />

van die grootheid en luister, met welke de menfehen<br />

ingenomen zijn, en welke de Jooden ook, in hun­<br />

JESUS.<br />

nen MESSIÜS, verwachteden, maar daartegen, heefi<br />

de Godheid gezorgd, dat deze doorluchtige perfoon.<br />

van het eerst tot het laatst, gekenmerkt is geworden,<br />

door zoodanige voorvallen en zaken, welkf<br />

voor het geloof van hun, die hem aangenomen er<br />

erkend hebben, genoegzame en overtuigende grondei<br />

!<br />

opleveren, entevens het ongeloofonverantwoordelijl<br />

maken. Dit had reeds plaats bij zijne geboorte, ei I<br />

het geen dezelve voorafging, verzclde, en onmidlijl<br />

op dezelve volgde.<br />

Hier toe behoort, dat, gelijk de geboorte van jo • Geboorte<br />

van JE­<br />

SN NES , die zijn voorloper zou wezen , door eenei<br />

Engel, aan dcszelfs vader, den Godvruchtigen Pries • van zijn<br />

. voorlo-<br />

ter & zACHARia, in den Tempel, te voren werd aan<br />

perjoiiN-<br />

gekondigd, ook zes maanden daarna, die zelfde He ' NES voor-<br />

meibode aan<br />

MARIA , de verloofde bruid van JOSEF • &egd,<br />

verfcheen, en haar ontdekte, dat zij de moeder zoi l<br />

wezen van den Verlosfer der wereld, belastende haa r<br />

dit kind, het welk ook de Zoon der Merhoogftei i<br />

zou genoemd worden, elen naam JESUS (Verlosfer »<br />

E 2<br />

I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

]^r i.<br />

SUS en


I<br />

«OEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar t.<br />

62 K E R K E L I J K E<br />

Zaligmaker, Heiland,) te geven, en ter bevestiging<br />

van haar geloof, aan haar ontdekkende, dat hare<br />

nicht ELISABETH,<br />

de huisvrouw van den Priester<br />

ZACHARIS , reeds in de zesde maand harer zwangerheid<br />

was.<br />

De ftille maagd , deze verfchijning en<br />

ontdekking zelfs voor haren bruidegom verzwijgende,<br />

ondernam, uit Nazareth, waar zij haar verblijf<br />

had, in het Noorder gedeelte van Palaestina , hare<br />

nicht een bezoek te geven, die in het Zuiderdeel van dat<br />

and in Hebron, of in Juta of Juda, dicht bij<br />

Hebron, woonde. Rij hare aankomst, waren deze<br />

i )eide uitmuntende perfonen, door eene godlijke aan-<br />

Irift geroerd, ELISABETH zich verwonderende , dat<br />

rare zwangerfchap, die zij zorgvuldig verborgen had<br />

:ehouden, aan hare nicht, bekend was,<br />

begroette<br />

ie tevens als de aanftaande moeder van den Zaligriaker,<br />

en<br />

MARIS verhief in eenen Lofzang, welke<br />

ien geest der oude Profeten ademt, den lof van God.<br />

Navolgends bleef zij omtrent drie maanden<br />

in het<br />

uis van den Priester ZACHARIÜ , alwaar hare eere<br />

e Q goede naam veilig was , doch , als nu de tijd<br />

x an ELISABETHS bevalling naderde, keerde zij weer<br />

na Nazareth. ó<br />

(*)<br />

Hier ontmoette zij haren bruidegom, wien hare<br />

z wangerheid niet verborgen kon blijven. Doch, ook<br />

eze, wanneer hij, een deugdzaam jongeling, door<br />

V erfchillende gemoedsbewegingen deswegens geflin-<br />

g srd werd, had eene Godlijke openbaring in een'<br />

d room, waarbij hem ontdekt werd, dat de wonder-<br />

(*) LU*. I.<br />

zoon,


G E S C H I E D E N I S . 63<br />

zoon, waar van MARIS zwanger ging, uit den H. I<br />

BOEK<br />

Geest ontvangen, en de verlosfer van zijn volk was, II<br />

wicn Hij den naam JESUS om die reden geven moest. Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Hier door gerustgefteld , voltrok hij zijn huwelijk<br />

Jaar \.<br />

met MARia', hoewel zich van hare bijwoning , als<br />

echte man, onthoudende. (*)<br />

Bij de geboorte van JOANNES werd , op nieuw,<br />

de aandacht opgewekt, op de bedoeling der Godheid.<br />

De Maagfchap wilde, bij de befnijdenis van<br />

ANNES<br />

den Do­<br />

het kind, op den achtften dag, bij welke gelegenheid<br />

de Jooden gewoon waren, hunnen kinderen napermen<br />

tc geven, het kind, naar deszelfs vader, ZACHA-<br />

Ria noemen, maar de moeder drong aan, dat zijn<br />

naam JOANNES zou wezen. Men wenkte den vader,<br />

die, zedert de verfchijning van den Engel, tot kastijding<br />

van zijn ongeloof, Hom, en misfehien ook doo:<br />

gebleven was, om zijne mening over den naam de:<br />

kinds te verftaan , en naauwlijks had hij op eei I<br />

fchrijfbordjen gefchreven: JOANNES zal zijn naan f<br />

zijn, of hij kreeg het gebruik der fpraak en des gc<br />

hoors weder, tot verbazing van allen, aan welke i: 1<br />

dien oord des lands dit geval bekend werd. Alle<br />

juist gefchikt, om opmerking te baren, wat toe 1<br />

van dit kind ééns worden zou ? Tevens gaf een Lol<br />

zang van den Priester ZACHARIÜ, even als die va I<br />

MARia', geheel in den geest en fmaak der oude Pn |<br />

feeten , een bewijs van eene hooger Godlijke aai I<br />

drift, die zich, in dezen merkwaardigen tijd, werl<br />

M j<br />

zaam betoonde, (f)<br />

(*) MATTH. I.<br />

(f) LUK. I. 59 volgg.<br />

E 3<br />

Geboortevan<br />

]CV<br />

I*


BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar i.<br />

Befchrijving,<br />

niet verre van Jerufalem gelegen, van ouds DAVIDS<br />

Stad geheten, omdat het ftamhuis van dezen vorst<br />

door AU-<br />

GUSTUS daar oorfpronglijk t'huis hoorde, en hij zelve daar<br />

geboden, geboren was, door de Voorzienigheid beftemd, tot<br />

geeftaande<br />

geboorteplaats van JESUS. En van deze bijzonderheid<br />

hong zeer veel af, alzoo de Joodfche Ge­<br />

Ieiding,<br />

dat JESUS<br />

te Bethlehem<br />

geleerden<br />

eenparig gevoelden, dat deze Stad, door de<br />

boren oude voorzeggingen , tot deze eere uitdruklijk benoemd<br />

was, (MICU. V. 1. ) en zij derhalven, wordt.<br />

in­<br />

i :en bevel tot eene algemeene befehrijving van 's lands<br />

i<br />

<<br />

64 K E R K E L I J K E<br />

MARIE , ondertusfchen, in hare zwangerfchap vorderende,<br />

bleef met JOSEF te Nazareth<br />

had, naar het fchijnt, geene andere<br />

dat zij, aldaar<br />

wonen, en<br />

gedachten,'dan<br />

bevallen, en haar kind ter wereld<br />

zoude brengen. Echter was Bethlehem, in Juda,<br />

dien JESUS waarlijk te Nazareth<br />

geboren was, dit,<br />

met recht, als eene reden van hun ongeloof zouden<br />

langevoerd hebben. Maar, wat gebeurt? Juist om<br />

lezen tijd, geeft de Romeinfche Keizer AUGUSTUS<br />

ngezetenen (*) welke befehrijving, op de<br />

Joodfche<br />

wij-<br />


GESCHIEDENIS. 65<br />

wijze, en raar hunne wetten, werd werkftellig gemaakt,<br />

zoodat elk zich moest vervoegen naar die<br />

plaats,<br />

noemd Judeë te denken hebbe. Dus gevoelt ook de<br />

ilooglecraar VENEMA. De lloogleeranr j. D. V A * HOVEN<br />

denkt liever, dat het bevel van AUGUSTUS<br />

zich te gelijk<br />

tot Syrië, en de nabijgelegen landen, zal hebben uitgeftrekt.<br />

Doch, de naauwkeurige SCHUTTE maakt veel<br />

werks, in zijne Heilige Jaarboeken, om te betogen, dat<br />

hier bedoeld zij eene algemeene Cenfus of befehrijving,<br />

door het geheele Romeinfche gebied; hoe het zij, het<br />

is zeker, dat 'er ten dezen tijde eene befehrijving in<br />

Judeë heeft, plaats gehad, waarbij , volgends JOSEÏUJ<br />

J. Oudh. XVII. 2. 4. p. 830. de gantfche Joodfche Natie<br />

is opontboden, om den eed te doen, dat ze aan dei<br />

Keizer, en dc zaken van den Koning HER.ODES, getrouw<br />

zouden zijn.<br />

De tweede vraag nopens deze befehrijving<br />

is: Hoe LUKAS kan fchrijven LUKAS. II. 2, ten minftei 1<br />

zoo als men de woorden gemeenlijk vertaalt: Deze eer<br />

fie befehrijving gefchiedde, als CYRENIUS over Syrië Staa<br />

houder was, daar deze CYRENIUS, of PUBL. SULMCIU F<br />

QUIIUNUS niet ten dezen tijde, maar 10 jaren daarna<br />

Stadhouder van Syrië zijnde, eene befehrijving niet a!<br />

leen van perfonen, maar van goedfehatting, in<br />

Judeabt<br />

ftuurd heeft? Na alles, wat ik over dit onderwerp he 3<br />

kunnen lezen, is het mij voorgekomen, dat de woorde t<br />

van den Text eene kleine oordeelkundige verbetering b<<br />

hoeven, welke ook VENEMA opgeeft, /list. Eccles. I r.<br />

T. Tom. I. pag. 16. en volgends welke ik de woord( n<br />

in mijne Bijbel-vertaling<br />

overgezet heb: „ Deze eert ie<br />

„ befehrijving gefchiedde voor die, toen CYRENIUS (<br />

„ lYRKNius ) Landvoogd van Syrië was."<br />

E 4<br />

I<br />

BOEK<br />

II<br />

f-Ioofdtt.<br />

na C. G.<br />

Jaar 1.


66 K E R K E L I J K E<br />

r plaats, waar zijn geflacht eigenlijk t'huis hoorde,<br />

BOEK op deze wijze vonden JOSEF en M A R Ü , als beide<br />

erfnakomelingen van DAVIDS ftamhuis, zich<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

JiaCG. vcrpligt, om naa Bethlehem, van waar hun ftamhuis<br />

oorfpronglijk was, te reizen, en zich te laten<br />

Jaar i.<br />

opfchrijven. Uit JER. XLI. 17. kan men opmaken,<br />

dat 'er bij Bethlehem eene Karavanfeera, of herberg<br />

voor vreemdelingen, gelijk men die in het Oosten<br />

vindt, gedicht was, door c H I M H A M , waarfchijiïlijk,<br />

denzoon van BARSILLAÏ , DAVIDS weldoener en<br />

vriend. 2 SAM. XIX. 38, 39. ftj deze namen de<br />

beide Godvruchtige perfonen hunnen intrek, met andere<br />

vreemdelingen, die thans, om befchrcven te<br />

worden, zich insgelijks naa Bethlehem begeven<br />

ladden, en terwijl zij hier waren, beviel MARia van<br />

ïareri eerstgeboren zoon L U K . II., dien zij, omdat<br />

ieze openbare herberg thans zoo vol was van vrecmlelingen,<br />

aan het gewoel ontweken , in de dal ,<br />

«<br />

vaar anders de beesten plagten geplaatst te worden,'<br />

I er wereld bracht, en hem opgebakerd hebbende'<br />

ï 1 eene Kribbe nedcrlegde. Deze eenvouwige opvating<br />

verkieze ik boven andere min of meer gedron-<br />

t<br />

i en en onwaarfchijnlijke opvattingen, nopens de Kribe,<br />

in welke JESUS, bij zijne geboorte, gelegd is<br />

l<br />

I eworden; waartoe onder andere eene overlevering<br />

b ehoort, dat JESUS, in eene fpclonk in eene rots,<br />

ii 1 welke eene fchaapskooi geweest zal zijn, geboren<br />

z DU wezen.<br />

JESUS geboorte<br />

aan de <br />

Voor de menfehen was dus, bij de geboorte van<br />

;sus, wederom niets prachtigs, niets fchitterends,<br />

nie-


G E S C H I E D E N I S 67<br />

niemand ontdekte, in dit Wonderkind, iet wonderlijks.<br />

Maar, te gelijker tijd, werd deze geboorte,<br />

1<br />

BOEK<br />

II<br />

met eenen hemelfchen luister, gevierd, en, niet in de Hoofdft.<br />

Hoofditad Jerufalem, of aan het Hof van na'C.G.<br />

HERO­<br />

Janri.<br />

DES, het welk, met het geheel beloop der in (rilheid,<br />

maar grootsch'en Godlijk, voortwerkende Voorzienigheid,<br />

ongepast zou geweest zijn , maar aai<br />

Herders<br />

1 bekend<br />

gemaakt<br />

eenigc Herders, welke, in de nabuurfchap van Bethlehem,<br />

de nachtwacht over hunne kudden hielden<br />

aangekondigd, door eenen Engel, die hun verfcheen ><br />

terwijl eene Godlijke heerlijkheid hen omftraalde<br />

Deze Engel bracht aan deze goede lieden de bli;<br />

mare, dat, dezen zelfden nacht, de MESSIÜS gebc<br />

ren was in DAVIDS Stad , cn dat zij hem, in luiëi s<br />

opgebakerd, vinden zouden, in de Kribbe liggendi<br />

Eene menigte Hemellingen voegden zich tevens b y<br />

dezen Engel, God lovende over deze gebeurenis e n<br />

het heil des menschdoms wegens dezelve roemend<br />

De Herders begaven zich na Bethlehem, of na ( le<br />

openbare Karavanfeera, en daar in de Kribbe het pa<br />

1<br />

geboren kind gevonden hebbende, verhaalden zij alle: 5<br />

wat zij gezien en gehoord hadden, aan MARIÜ en<br />

)-<br />

ji<br />

SE F , en de omftanders, die daar tegenwoordig warei 1,<br />

keerende vervolgends, vrolijk en God dankende, t *<br />

hunne kudden weder. Allen, die het bericht der He r-<br />

ders gehoord hadden, verwonderden zich , MAR lï<br />

gaf bijzonder opmerkzaam acht op alles; maar zelfs le<br />

besten en meestverlichten konden het uitwendig geri n-<br />

ge voorkomen niet overeenbrengen met het Godi I<br />

ke, het welk zij te gelijk vernamen. Doch, vo ox<br />

E 5<br />

• • * et


T<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

nnC.G.<br />

Jaar i.<br />

6S K E R K E L I J K E<br />

het oogmerk der Voorzienigheid was dit thans genoeg,<br />

tot eene voorbereiding voor de volle ontwikkeling<br />

van alles, bij het vervolg. (*)<br />

Niet lang daar na (f) echter werd de geboorte<br />

Door de C ) LUK. II.<br />

Oosterfche<br />

Ma-<br />

(t) Men kan de tijd- orde der gebeurenisfen, bij<br />

gi aan het [ESUS geboorte voorgevallen, niet met volkomen zekerheid<br />

bepalen; wij weten alleen, dat JESUS acht dagen<br />

Hof van<br />

HERODES. ia zijne geboorte, volgends de wet van MOSES, bedelen,<br />

en op den 4iften dag, in den Tempel te Jerufalem,<br />

(<br />

an God, insgelijks volgends de wet, is voorgefteld!<br />

] tor, wanneer de komst der Wijzen uit het Oosten,<br />

I et famenroepen van de Joodfche Geleerden, de vlucht<br />

\ an JESUS na Egypte, en de Bethlehemitifche Kindermoord<br />

1 ATTH. II. verhaald, gebeurd zijn, voor of na de befnij.-<br />

d enis en voorftelling van JESUS in den Tempel, is niet<br />

U ! zeggen. De meergemelde SCHUTTE heeft ook dit onïrwerp,<br />

met alle naauwkeurigheid, behandeld in zijne<br />

d<br />

' 1 eilige Jaarboeken, en alle deze gebeurenisfen geplaatst<br />

tl sfchen den 18 November, volgends hem den dag van<br />

J£ sus geboorte, en den 28 December, op welken JErs<br />

in den Tempel aan God is voorgefteld. Anderen<br />

si<br />

m eenen, dat deze tusfchentijd te kort is, om zoo vele<br />

g< vallen te kunnen bevatten; en willen daarom liever,<br />

d: t de komst der Oosterfche Wijzen, JESUS vlucht na<br />

H typte, de moord te Bethlehem enz., moet rerfchoven<br />

w )rden, tot na de voorftelling van JESUS in den Tempel<br />

'or den 4iften dag van zijne geboorte. Zie VENEMA Hist.<br />

Üi cLTom.l. pag. 05. Evenwel moet men erkennen, dat de<br />

fc: irandere SCHUTTE zijn tijdfchikking, in dezen , zeer<br />

fe! ïijnbaar heeft voorgedragen.


G E S C H I E D E N I S . 69<br />

van den MESSIÜS, ook aan den Koning HERODES, I<br />

BOEK<br />

aan den Joodfchen Raad, en geheel de hoofdftad II<br />

Jerufalem, bekend, wederom op die wijze, welke; loofdft.<br />

tiaC.G.<br />

genoegzaam was, om alle opmerking op te wekken,<br />

Jaar 1.<br />

en het waarheidlievend geloof het Godlijke in dezen ,<br />

te doen erkennen, doch tevens zoodanig, dat geene<br />

verhindering aan het groote plan werd aangebracht,<br />

dat de Verlosfer der wereld, niet in wereldlijk aanzien,<br />

maar in de nedrige geftalte van eenen dienaar,<br />

het heil der menfehen werken, en niet een aardsch<br />

Koningrijk van deze wereld dichten, maar liet hemelsch<br />

Godsrijk van waarheid, deugd, en zaligheid,<br />

grondvesten zoude.<br />

Eenige Oosterfche Wijzen, Magt genoemd, (*)<br />

het zij uit Perjië, het zij, gelijk anderen willen, uit<br />

Arahi'è , kwamen te Jerufalem, en vraagden, in deze<br />

hoofdftad, openlijk, waar zij den pas geboren<br />

Koning der Jooden vinden konden, ten einde hem<br />

hunne hulde aan te bieden ? Zij hadden, zeiden zij,<br />

in hun land zijne Star waargenomen. De Starrenvoorzegkunde<br />

was, in het Oosten, van ouds, eene<br />

geliefkoosde wetenfehap. Het opkomen van eene<br />

nieuwe Star hield men voor de aankondiging der geboorte<br />

van eenen grooten man of vorst. Zij fpraken<br />

van dezen pas geboren Koning, op dien toon.<br />

dat elks aandacht op den MESSIÜS vallen moest, diei 1<br />

men algemeen, als aanftaande, te gemoet zag. He<br />

ge<br />

(*) Naderhand heeft de overlevering deze Magt to<br />

.Koningen gemaakt, en hun getal, ja zelfs hunne namei 1<br />

opgegeven; CASPAR, MSLCHIOR en BALTHAZAR.


I<br />

DOF.K<br />

II<br />

Hooüifr.<br />

raC.C.<br />

Jfi::r l.<br />

HESSÜS , van wiens perfbon zij zoo hooge denkbeel-<br />

j len hadden, in de nabijheid der hoofdftad geboren<br />

]<br />

7o K E R K E L IJ K E<br />

gerucht van hunne komst en van het oogmerk hunner<br />

rcize kwam fpoedig den achterdochtigen<br />

D::S ter oore.<br />

;ijn, en zij wisten echter van deze belangrijke ge-<br />

1 icurenis niets!<br />

X an dit nieuw geboren Kind, alle bewegingen, uit<br />

d e verwachting van eenen MESSISS voor hem te<br />

d uchten, in ééns te doen ophouden.<br />

HERO-<br />

Deze, van de verwachtingen cn het<br />

verlangen van het Joodfche volk, en van dcszelfs<br />

©ngezindheid jegens zijne regering en huis, niet onkundig,<br />

liet zich aan deze zaak gelegen zijn; en den<br />

grooten Raad , het Sanhedrin, bij één hebbende<br />

doen komen, Helde hij aan deze vergadering de vraag<br />

voor: welke de geboorteplaats van den MESSIÜS zou<br />

moeten zijn, wanneer hij ééns in de wereld verfcheen?<br />

De Joodfche<br />

geleerden bepaalden hem, uit de voorzegging<br />

van den Profeet MICTIA , de Stad Bethlehem<br />

, waar ook DAVID geboren was. Dus moest de<br />

vorden, en volgends dit bericht van vreemde Starrcnoopkundigen<br />

moest hij nu onlangs daadlijk geboren<br />

Welke opfporing tot onderzoek van<br />

< lit raadzelachtige? IIERODES, beducht voot zijn ge-<br />

:ag, beraamde terftond een ontwerp vol list en<br />

raedheid,<br />

ten einde, door het uit den wegruimen<br />

Hij gaf den<br />

"\ V T ijzen kennis van het antwoord des grooten Raads,<br />

e i verzocht hen, zich na Bethlehem te begeven ,<br />

h et zoo merkwaardig Kind op te fporen, en het gevon-<br />

d sn hebbende, hem zulks te doen weten, dan wil-<br />

d : hij ook komen, en den MESSIÜS, de hoop der<br />

r<br />

atie, in eigen perfoon verëercn. De Wijzen zich<br />

na


GESCHIEDENIS. 71<br />

na Bethlehem begevende , werden onder weg het I<br />

BOEK<br />

luehtveifchijnzel weder ontwaar, het welk hen hunne<br />

reize had doen ondernemen, en dit verfchijnzel rloofdft,<br />

II<br />

naC.G.<br />

wees hun de plaats aan, waar JESUS zich met zijne<br />

Jaar 1.<br />

moeder en pleegvader bevond. Nu bewezen de Wijzen<br />

het Kind de eere der aanbidding, die de Oosterlingen<br />

aan hunne vorsten gewoon waren te bewijzen,<br />

en gaven aan hetzelve goud, wierook en mijrrhe<br />

ten gefchenk, gelijk men in het Oosten gewoon is, bij<br />

grooten zijne opwachting te maken, met gefchenken.<br />

Vervolgends, door eene Godlijke aanfpraak, in den<br />

droom, vermaand zijnde, -keerden zij, zonder aan<br />

HERODES iet te berichten, langs eenen anderen weg,<br />

na hun Vaderland te rag, terwijl JOSEF, te gelijker<br />

tijd, door eenen Engel, bevel ontving, om met het<br />

Kind JESUS en zijne moeder na Egypte te vluchten,<br />

ten einde de woede van HERODES te ontgaan.<br />

Deze dwingeland, zich te leur gefteldziende, dooi Kindermoord<br />

te<br />

de Wijzen, en altijd achterdochtig , omtrent zijne<br />

Bethlehem.<br />

heerfchappij, thans te meer, daar hij, wie weet.<br />

welke famenfpanningen zal vermoed hebben, liet.<br />

ten einde zeker te gaan, met eene ongehoorde wreed<br />

heid alle de jonggeboren kinderen te Bethlehem er i<br />

in deszelfs rechtsgebied, beneden de twee jaren, te:<br />

dood brengen, niet twijfelende, of in dezen alge<br />

meenen moord zou ook dat kind begrepen zijn<br />

waar in hij eenen mededinger naar den troon voo :<br />

zich of zijn huis vreesde. (*)<br />

Nie t<br />

(*) MATTH. II. Omtrent dezen moord verdient nu<br />

gemerkt te worden, dat het getal der onnozele te Bet!<br />

li


I<br />

ÏOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar i.<br />

n K E R K E L I J K E<br />

Niet lang na deze laatfte daad van wreedheid,<br />

ftierf de dwingeland, waar op JOSEF in Egypte weder<br />

in eene openbaring bevel ontving, om met het<br />

kind JESUS en deszelfs moeder naa Palaeftina te<br />

rug te keeren, gelijk hij deed, maar horende, dat<br />

Dood ARCHELAUS zijnen vader HERODES, als Koning van<br />

van HE­ Judeë, was opgevolgd, (*)was hij bevreesd, om derwaards<br />

te trekken. Door een nader<br />

RODES.<br />

droomgezicht<br />

onderricht, begaf hij zich na Nazareth in<br />

Galilea,<br />

welk landfchap HERODES ANTIPAS van Keizer AU-<br />

GUStehem<br />

vermoorde kinderen , wier gedachtenis, als van<br />

mart daar en, in laater tijden gevierd is geworden, zonier<br />

reden in fommige kerkelijke dienstboeken (LiturgiSn)<br />

jp eenige duizenden begroot wordt, terwijl men veilig<br />

] tan berekenen, dat, in de kleine Stad Bethlehem, niet<br />

-eel meer dan 20 of 30 kinderen beneden de twee jaen<br />

kunnen geweest zijn. Het is dus zoo zeer niet te<br />

1<br />

1 «vreemden, dat JOSEFUS, die zoo vele wreedheden van<br />

I lERpDEs verhaald heeft, van deze Kindermoord zwijgt.<br />

])ie gefchiedfchrijver verhaalt ons toch, het welk onze<br />

s andacht verdient, dat, in de laatfte dagen van HEROr<br />

ES, de Farizeën voorzegd hadden, dat het Koninglijk<br />

a m het huis van HERODES zou ontnomen worden, en<br />

I<br />

at een Koning zou regeren, die alles zou vermogen,<br />

e 1 die zelfs aan den gefnedenen, BAGOAS , de kracht<br />

z Mi fchenken, om kinderen te teelen: hij voegt 'er bij,<br />

d « HERODES , om deze oorzaak, in woede ontltoken ,<br />

b wel gegeven hebbe, om BAGOAS en velen van de Fazeën,<br />

enz., om te brengen. Joodsck. Oudh. XVII. 2. 4.<br />

n<br />

t*) Zie boven Bladz. 7.


G E S C H I E D E N I S . 73<br />

GÜSTUS, onder den naam van viervorst, vervolgends<br />

ontving, en daar regeerde.<br />

Ondertusfchen was de zoon van MARIS, het zij<br />

dan voor of na de komst der Oosterfche Wijzen,<br />

op den achttien dag na zijne geboorte, befneden,<br />

volgends de wet van MOSES , welke hij ten ffiprJtefl<br />

JESUS befneden<br />

,<br />

vervullen zou, en tevens als de groote zoon van<br />

en in den<br />

ABRBHAM, die alle de beloften, aan dien Aardsvader<br />

gedaan, daadlijk in vervulling zou brengen. Bij zij­<br />

aan God<br />

Tempel<br />

ne befnijdenis ontving hij den naam van JESUS , volgends<br />

het geen een Engel, reeds voor zijne geboorte, be­<br />

voorgefteldvolen<br />

had; bij dezen Hcbrceuwfchen naam, die eenen<br />

Verlos fer, Behouder, Zaligmaker betekent, voegde<br />

men naderhand den Griekfchen naam CHRISTUS,<br />

welke een vertaling is van het Hebreuwfche MESSI­<br />

ÜS, de Gezalfde.<br />

Volgend» het voorfchrift van MOSES wet, werd hij<br />

ook op den 41 den dag na zijne geboorte voorgefteld in<br />

den Tempel te Jerufalem, en het gewoone reinigings-offer<br />

voor de Kraamvrouw geofferd. Bij deze<br />

gelegenheid, werd weder een wenk gegeven, wie<br />

en hoedanig dit kind ware. Een Godvruchtige<br />

grijsaart , met name SIMEÖN , had eene Godlijke<br />

openbaring ontvangen, dat hij niet zou fterven,<br />

voor dat hij den MESSIÜS, de hoop der vaderen, in<br />

het vleesch zou aanfehouwd hebben, deze man bevond<br />

zich thans in den Tempel , werwaards hij<br />

zich door eene bijzondere geestdrift begeven had:<br />

Dit kind ziende , erkent hij het voor den MESSI­<br />

ÜS, en het, vol vreugde, op zijne armen nemende,<br />

heft hij eenen lofzang aan, vol edele denkbeelden!<br />

Nu<br />

I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar n


I Nu wil hij met blijdfchap derven, nu hij Gods heil<br />

BOEK<br />

gezien heeft, welk heil zich dus ook tot een leven<br />

II<br />

Hoofdft. na dit leven uitftrekte. Nu voorziet hij de verlichting<br />

der Heidenen, zoo wel als de heerlijkheid van<br />

na C. G.<br />

J A A R I -<br />

Israèis volk, door dit kind daar te Hellen! Tevens<br />

voorfpelt hij aan de ouders van het kind, hoe velen<br />

in dit kind hun heil, maar ook velen hun ongeluk<br />

, zouden vinden, die hem eens tegenfpreken en<br />

zich aan hem ergeren zouden; zijne uitwendige lotgevallen<br />

zouden eens zoodanig wezen, dat zij de moeder<br />

, als een zwaard, het hart zouden doorbooren.<br />

( * )<br />

JESUS te<br />

Nazareth<br />

in ftilte<br />

opgevoed.<br />

74 K E R K E L I J K E<br />

Nog was daar in den Tempel eene vroome weduwe<br />

van 84 jaaren, ANNA genoemd, die bekend was,<br />

als eene Profeetesfe, ook deze erkende in dit kind<br />

den MESSIÜS, en fprak 'er van tegen allen, die, als<br />

oprechte Godgezinden, de beloofde verlosfing thans<br />

in Jerufalem verwachteden, (f)<br />

Op deze wijze werd de geboorte van den Heiland<br />

Ier wereld genoeg bekend, opdat het ongeloof, in<br />

rervolg van tijd, geene ontfchuldiging zoude hebben<br />

, evenwel niet meer dan met de oogmerken<br />

[trookte , waartoe de komst van dezen Godlijken<br />

perfoon dienen moest. Zelfs, werd de geheugenis<br />

ran alle deze voorvallen, na eenige jaaren, zoo verloofd,<br />

dat JESUS tijdgenoten, toen hij zijn openbaar<br />

eeraar-ambt aanvaardde, in 't gemeen, onbewust<br />

chijnen, dat hij te Bethlehem geboren was, en hem<br />

(*) LUK. H. 22 voigg.<br />

(t) LUK. II. Z6— 38.<br />

voor


G E S C H I E D E N I S . 75<br />

eenen Nazarethaan hielden : JESUS van Nazareth<br />

was zijne gewoone benaming, die hem van zijne<br />

I<br />

BOEK<br />

II<br />

vijanden tot befchimpirtg gegeven werdt, gelijk zijne Hoofdft.<br />

vrienden zelve, nog lang daarna, van de ongelovigen, na C. G.<br />

J"<br />

al fpottende, Nazarenen enGalileërs geheeten werden.<br />

*•<br />

Ondertusfchen kan men gemaklijk reden geven, waarom<br />

deze voorvallen bij het gros des volks in vergetelheid<br />

geraakt waren; de meeste perfonen, welke in<br />

dezelve betrokken waren, hoog bejaard zijnde, zijn, geduurende<br />

de 30 jaaren, welke verlopen zijn, voor<br />

dat JESUS openlijk te voorfchijn trad, overleden; zelfs<br />

van JOSEF, den pleegvader van JESUS , wordt niet meer<br />

dan éénmaal naderhand gewaagd, zoodat ook deze, in<br />

dien tusfehentijd, zal gettorvcn zijn. MARIS'S karakter<br />

was dille nederige godsvrucht, zij bewaarde, al<br />

het geen gebeurd was, in haar hart, zegt de gefchiedenis<br />

, en liet aan de Voorzienigheid , ftilzwijgende<br />

, de ontwikkeling van alles over. Hier bij<br />

kwam de moord der kinderen te Bethlehem , de<br />

vlucht van JESUS na Egypte, de dood van HERO­<br />

DES, de verwarringen in het land, onder ARCHE­<br />

LAUS, zijn' zoon en opvolger, als ook bij gelegenheid<br />

der befehrijving onder CYRENIUS , en benevens<br />

dit alles , het ftil verblijf van JESUS te Nazareth.<br />

In dit afgelegen en geringe ftedeken, naamlijk, werd<br />

JESUS , in het huis zijner ouderen, opgevoed, zonder<br />

dat hij, geduurende zijne kindsheid en jongelings-jaaren,<br />

iet openbaarde of verrichtte, het geen hem van<br />

andere kinderen en jongelingen onderfcheidde, dan alleen<br />

zijn buitengemeen toenemen in wijsheid, en ken-<br />

F<br />

nis<br />

Zonder<br />

iet wonderdadigs<br />

of fchitterends<br />

te verachten.


76 K E R K E L I J K E<br />

I nis van de oude fchriften, en zijn zedig en deugdzaam<br />

gedrag, gehoorzaam jegens zijn ouderen, en<br />

BOER<br />

II<br />

Hoofdft. lieftalig jegens allen, zoodat hij, gelijk bij God, dus<br />

naC. G. ook bij de menfehen, algemeen gunst en genegenheid<br />

bezat. (*) Dit is alles, wat de zekere en geloof­<br />

Jaar i.<br />

waardige gefchiedenis van JESUS kindsheid verhaalt.<br />

Alleen in Alleen tekent ons LUKAS (II. 40 — 50.), als eene<br />

zijn 12de<br />

dijk, hoe zeer dit uitmuntend kind, op eene bijzonlere<br />

wijze, in fterkte van geest, en wijsheid, door<br />

jaar eene<br />

blijk gevende<br />

1 le genade en gunst van God, toenam, een geval<br />

van zijne ,<br />

wijsheid. ' tan, het geen in het 12de jaar van JESUS ouderdom<br />

!;ebeurde.<br />

Zijne ouders, die, volgends de wet, gevoon<br />

waren, jaarlijks na Jerufalem te reizen, om<br />

1<br />

i iet Paaschfeest te vieren, namen hem, toen hij twaalf<br />

j laren, en dus dien ouderdom, bereikt had, in welen<br />

hij ook • deze wet kon vervullen, met zich na de<br />

I<br />

ï Ioofdftad. De Feestdagen afgelopen zijnde, togen<br />

2 ij, met de Karavane van feestelingen uit hun gerest,<br />

weder na huis; maar JESUS bleef, zonder<br />

%<br />

l un weten, in Jerufalem. Dat hij zich van hun<br />

a fgezonderd had, had hen niet bekommerd: Hij was<br />

I ij alle menfehen aangenaam, en had reeds zoo vele blijen<br />

van bedaarde voorzichtigheid gegeven, dat zij<br />

li<br />

£ eene de minfte vreeze hadden, maar meenden, hij<br />

2 ou bij het reisgezelfchap wezen. Doch, als men<br />

e ene dagreize had afgelegd, zocht men hem, bij de<br />

\ rienden en bekenden, vergeefsch ; en nu werden<br />

2 ijne ouders ongerust, zoodat zij den volgenden dag<br />

I a Jerufalem terugkeerden. Op den derden dag<br />


i<br />

G E S C H I E D E N I S . 77<br />

vonden zij hem in één der Tempelvertrekken zitten I<br />

BOEK<br />

onder de leer.ïaren, wier lesfen hij aanhoorde, niet<br />

II<br />

alleen, maar welken hij ook vragen voorftelde, die, Hoofdft.<br />

wegens derzelver wijsheid en juistheid, de verwondering<br />

van allen over het verftand van dit kind ver­<br />

naC.G.<br />

Jaar 12.<br />

wekten. Dat JESUS, bij deze gelegenheid, tot Rabbi<br />

of leeraar, zou verheven zijn, is eene geheel onwaarfchijnlijke<br />

gisfmg van fommigen, welke ook in de<br />

gefchiedenis gccnen grond heeft. Het bleef bij de<br />

verwondering , en zelfs JESUS ouders kenden huikind<br />

nog te weinig. Hoe zeer opgetogen, dat zi<br />

hunnen zoon onder de leeraaren des volks, met eere,<br />

vonden zitten, bracht nogthans zijne moeder hem d<<br />

zorg en kommer onder het oog, welke hij aan zij<br />

nen vader en haar, door zijn achterblijven, veröor<br />

zaakt had, en wanneer JESUS hier op, met de be<br />

daardrte tegenwoordigheid van geest , antwoordde<br />

dat zij immers hadden behooren te bedenken , da<br />

het hem voegde in zijns vaders huis en zaken è<br />

verkeeren, begrepen zij de waare bedoeling en zii<br />

dezer woorden niet.<br />

i<br />

Van dezen tijd af lezen wij, geduurende<br />

18 jaa<br />

ren, niets van JESUS, en geen wonder,JESUS open • Waar-<br />

. fchijnlijk<br />

baarde zich nog niet, als den Heiland der wereld<br />

heeft JEen<br />

leefde, zonder iet wonderbaars te vertonen; wa > sus zijne<br />

zoude dan de waare gefchiedenis te berichten hebben' : overige<br />

> jonge-<br />

Deze wilde hem enkel kenbaar maken, als den groo iingsjaa-<br />

ten Leeraar en den eenigen Vcrlosfer der wereld. Ii • ren het<br />

! handwerk<br />

het algemeen, hebben wij grond, om te denken, da<br />

hij, behalven dat hij zich geoefend heeft, in d<br />

kennis van den Godsdienst, en het verftand der on<br />

Fa<br />

d<br />

t zijns va-<br />

2<br />

ders geoefend.<br />

e


I<br />

BOEK<br />

II<br />

Höofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar is.<br />

]<br />

7& K E R K E L I J K E<br />

de Heilige Schriften, zijnen vader, in deszelfs handwerk<br />

, heeft ten dienst gedaan, en dat hij , waarfchijnlijk,<br />

na deszelfs dood, daarmede zich en zijne<br />

moeder heeft onderhouden; zijn vader JOSEF was<br />

een Timmerman, zoo wordt<br />

JESUS ook door zijne<br />

tijdgenoten MARK, VI. 3. een Timmerman genoemd.<br />

En hier mede ftemt<br />

ook de algemeene overlevering<br />

:n de berichten der oude Kerkvaderen overeen. (*)<br />

En, dit kan geenszins tot<br />

onëer of verachting van<br />

[Esus of het Christendom ftrekken, dewijl het niet<br />

dleen bekend is, dat de Joodfche Rabbijnen, of geeerden<br />

, gewoon waren, eenig handwerk<br />

'en, en, als een middel van beftaan, te<br />

| vlaar ook op deze wijze wordt de uitvlucht afgefne-<br />

( len, die men, in het vervolg, met eenigen fchijn zou<br />

.] lebben kunnen maken, als of men den grond van psm<br />

ongemecne wijsheid,<br />

( le wijze, waarop hij was opgevoed, te zoeken had.<br />

] )aar nu integendeel de verwondering werd opgewekt,<br />

110e hij, die Hechts een Timmerman was, eene zoo<br />

1 ikftekende wijsheid verkregen mogt hebben?<br />

aan te lee-<br />

oefenen,<br />

als openbaar leeraar,'in<br />

(*) JUSTINUS de Martelaar, in zijn gefprek met den<br />

J ood TRYPHON, fchrijft, dat JESUS allerleiè' gereedfehap<br />

i iet en bij zijn' vader gemaakt beeft, als jukken, ploeen<br />

enz., dat hij door dezelve, als door zinnebeelden,<br />

li eeft willen leeren de dingen, die de rechtvaardigheid<br />

b treffen, en een werkzaam leven aanprijzen. Hetzelfde<br />

n elden ook BASILIUS M. CHRVSOSTOMUS en anderen; cn.<br />

h ;t vindt algemeene toeftemming, gelijk bij BAROMUS, dus<br />

o 3k bij de Ctr.turintores Magdeburg. enz.<br />

In


G E S C H I E D E N I S . 79<br />

In laater tijd heeft men zich met dit algemeene<br />

niet vergenoegd, men heeft willen weten, wat JESUS<br />

tot zijn 30de jaar verricht heeft ; de liefde tot het<br />

wonderbare, verkeerde begrippen van Godsvrucht,<br />

en partijfchap, verëenigdcn zich, om allerhande laffe<br />

niet flechts , maar JESUS onwaardige en onbetaam-<br />

der, in zekere zoogenoemde Euange/iën van JESUS<br />

kindsheid,<br />

kindsheid, hoedanig één aan den Apostel THOMAS<br />

is toegefchreven, doch door eenen bedrieger opge*<br />

fteld, die zijne wraakzucht den teugel wilde vieren,<br />

en daarom het kind JESUS affchildert, als de minde<br />

veröngelijkingen met den dood ftraifendc. Uit<br />

dit zelfde zouteloze ftuk heeft MOHAMED , in zijnen<br />

Koran , verfcheiden bijzonderheden overgenomen.<br />

( * )<br />

Geduurende deze jaaren van JESUS ambteloos en ARCHE­<br />

LAUS K<br />

huislijk leven, gebeurden groote veranderingen, in den<br />

C<br />

bannen.<br />

toeftand van het Joodfche land. In het tiende jaai Jadea<br />

van JESUS ouderdom, werd ARCHELAUS, zoon en opvolger<br />

van HERODES den Grooten, in het eigenlijk gewest<br />

wordt'<br />

een win­<br />

1<br />

jfudea, op de beschuldigingen der Jooden, dooi der Romeinen,<br />

Keizer AUGUSTUS afgezet, en naa Vi'ènne in Frank<br />

ryk gebannen, wordende het landfehap Judeiï voort:<br />

tot den ftaat van een Romeinsch wingewest gebracht<br />

en door Romeinfche landvoogden beftuurd, QUIRI<br />

(*) Men kan van deze fabelen en verdichte ftukke \<br />

meer naricht vinden bij FABRICTUS Ca/. Apocr. IS<br />

T. Tom, I,<br />

F 3<br />

I<br />

BOEK<br />

II<br />

Hoofdlt.<br />

naC.C<br />

Jaar 12.<br />

Fabelen,<br />

lijke, fabelen te verdichten. Deze vindt men bijzon­<br />

aangaande<br />

JESUS<br />

' AUGUSi<br />

Tvs «erft»<br />

en wordt<br />

' door ÏI-<br />

" BEJUUS<br />

NUS of CYRENIUS hield weder eene befehrijving , opgci<br />

vobjd,<br />

doe'


80 K E R K E L IJ K E<br />

I doch die van de eerfte, bij JESUS geboorte, daar in<br />

BOEK<br />

verfchilde, dat bij deze eene fchatting van goederen<br />

II<br />

Hoofdft. bij de befehrijving der perfonen gevoegd werd, bij<br />

naC.G. welke gelegenheid de 'Gaulonieten, dus naar zekeren<br />

JUDAS, den Gaulonïter of Galileêr, genoemd,<br />

Jaar 12.<br />

ontdaan zijn, als ook de zoogenoemde Zeloteti of<br />

.Tveraars, welke, onder den fchijn van vrijheid en<br />

vaderlandsliefde, allerleië wanorden pleegden, en de<br />

fchatting aan de Romeinen weigerden, zoo dat het<br />

Joodfche land met oproer, roof en moord vervuld<br />

werdt. (*) Het landfehap Galileë, waartoe Nazareth<br />

behoorde, deelde echter in deze verwarringen<br />

niet, maar bleef ftil en vreedzaam , onder het beduur<br />

van ARCHELAUS broeder, tien viervorst HERODES<br />

ANTIPAS. In het 17 jaar van JESUS ouderdom<br />

ftierf de Keizer AUGUSTUS , hebbende 56 jaren geregeerd,<br />

44 jaaren alleen, na den flag bij Actium.<br />

Hij werd opgevolgd door TIBERIUS zijnen ftiefzoon,<br />

die, ruim twee en twintig jaaren, het Romeinfche<br />

Rijk, door zijnen wreeden en argwaanenden aart,<br />

meer als een dwingeland, dan als een vorst, beheerscht<br />

heeft.<br />

(•) HANDEL. V.<br />

DER»


G E S C H I E D E N I S . 81<br />

DERDE<br />

HOOFDSTUK.<br />

Prediking van JOËNNES den Dooper. JESUS<br />

wordt van hem gedoopt, en aanvaart<br />

zijn Leeraar - ambt,<br />

1<br />

In het XVde jaar van den bovengemelden TIBE­<br />

BOEK<br />

RIUS, als, in het eigenlijk gezegd Judeë, PONTIUS III<br />

PILATUS Romeinsch landvoogd was, en de zoon van Hoolnfr.<br />

naC.G.<br />

HERODES den Grooten, HERODES ANTIPAS, over Jaar 30.<br />

Galileë, en zijn broeder FILIPPUS over Itureë en<br />

JoaNis'E"<br />

het landfchap Trachonitis, beoosten den Jordaan,<br />

de Dooper<br />

be­<br />

onder den titel van Viervorsten, regeerden, terwijl<br />

ANNAS en KAJAFAS het Hoogenpriesterfchap te Jerufalem<br />

bekleedden , het welk tusfehen hen, naar­<br />

en te<br />

gint te<br />

Prediken<br />

mate van de gunst of ongunst der Romeinfche landvoogden,<br />

geduurig verwisfelde, ontving JOÏNNES ,<br />

Doopen.<br />

de zoon van den Priester ZACHARIÜ, die tot hier toe<br />

ftil geleefd had, eene Godlijke roeping, in gevolge van<br />

welke hij, openlijk, als leeraar en godgezant, tt<br />

voorfchijn trad; en wel in de ïVoestyn van Juda,<br />

die groote en wijduitgeftrekte vlakte, welke ziel L<br />

langs den Jordaan en de Doode zee uitftrekt, en ii I<br />

welke-van ouds vele deden en vlekken waren. Al |<br />

één der oude Profeeten , onderfcheidde hij zich<br />

door eene ftrenge en afgezonderde levenswijze, zij<br />

ne Ideding beftond in een grof gewaad of mantel<br />

9<br />

uit Kemelshaair bereid , dien hij met eenen Iedere 1<br />

F 4<br />

goi


8a<br />

K E R K E L I J K E<br />

I gordel om zijne lendenen vast maakte; zijn voedzel<br />

BOEK<br />

III<br />

was, gemeenlijk, zoo als de landftreek, in welke hij<br />

Hoofdft. verkeerde, van zelve aanbood, fpringhanen en wilde<br />

honig, welke op zekere ftruiken of heesters ge­<br />

naC. G.<br />

Jaar 30.<br />

vonden wordt.<br />

De hoofd-inhoud van het geen JOÜNNES in den<br />

naam der Godheid predikte , was , dat het waare<br />

Godsrijk eenen aanvang Hond te nemen, dat de MES­<br />

SIÜS, naar wien men verlangend uitzag, reeds was<br />

geboren, en zich eerlang zou openbaren , en dat<br />

:en ieder verpligt zij , zich voortebereiden door eene<br />

waare bekeering en levensbetering, indien men aan<br />

le voorrechten en het heil , door den MESSIÜS aan<br />

:e brengen, deel wilde hebben, terwijl hij de ftrèngle<br />

oordeclen en den naderenden ondergang des volks<br />

lankondigde, indien men geene boete deed, cn aan<br />

rijne verkondiging geen geloof gaf. Bij zijne prediring<br />

voegde hij een zinbeeldig teken, hij doopte al­<br />

1<br />

j en, die zijne verkondiging geloof gaven, en verbeering<br />

des levens beloofde, met water, door welken<br />

I<br />

( loop zij zich verbonden, om, als gezuiverden en<br />

] lieuwgeborencn, voortüan deugdzaam te leven.<br />

De verfchijning cn prediking van eenen Profeet,<br />

e enen man van naauwgezette Godsvrucht en ftrenge<br />

2 eden, wekte de aandacht des volks op. Men hermerde<br />

zich, wat 'er, in het laatst der regering van<br />

ï:<br />

1 ERODES den Grooten, was voorgevallen, het geicht<br />

van de geboorte van den MESSIÜS , en het ter<br />

r<br />

d ood brengen van vele Farizeën, die deszelfs komst<br />

a 111 den dwingeland, als aanftaande, hadden durven<br />

voor-


GESCHIEDENIS. 83<br />

voorfpellen. (*) Van alle oorden vloeide het volk I<br />

BOEK<br />

na den Boetprediker toe, uit geheel Judeë, maar III<br />

voomaamlijk de bewooners der landftreeken langs Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

den Jordaan , en zelfs velen uit Jerufalem. Op<br />

Jaar 30,<br />

het hooren van het geen JOÜNNES predikte ,<br />

kwamen velen op de gedachten , of hij ook zelve<br />

wel de MESSIÜS ware? Anderen, uit de oude<br />

overlevering onderltellcnde, dat de Profeet ELIÜ de<br />

voorloper van den MESSIÜS zou wezen, hielden hem<br />

voor dezen grooten hervormer ; wederom anderen<br />

waanden, dat JEREMIÜ, of eenig ander Profeet, ir<br />

hem herleefde.<br />

De toeloop, dien JOÜNNES kreeg, trok zelfs leeraars<br />

van den Godsdienst, en hoofden van den Staal<br />

en Kerk, tot hem; zij waren begeerig te weten, wa<br />

'er ware van eenen perfoon, die zich, zonder eenu<br />

gezag van menfehen, tot eenen volksleerüar had op><br />

geworpen. Zoodra JOÜNNES hen zag, onderfcheid<br />

de hij hen, onder zijne hoorers, en hen ernftig be<br />

Sraft hebbende, vermaande hij hen, nadruklijk, 011 l<br />

voonaan zoodanig een gedrag te houden, het well<br />

van eene oprechte bekeering getuigde.<br />

Eindelijk , befloot zelfs de groote Raad der Joo<br />

den, of het Sanhedrin, nader op deze zaak te lei<br />

ten, ten welken einde zij eenigen uit hun midde 1<br />

aan den Dooper, die zich thans te Bethabara ove r<br />

den Jordaan onthield, afzonden, om hem plegti<br />

af te vragen, of hij de MESSIÜS, of ELIÜS, of éé 1<br />

dc r<br />

(*) Zie boven Bktdz. 27.<br />

F |<br />

r<br />

•»


I der oude Profeeten ware? en toen hij, der waarheid<br />

BOEK<br />

hulde doende , en zich geene waardigheid toefchrijvende,<br />

die hij niet bezat, ontkennend antwoord gaf,<br />

III<br />

Hoofdft.<br />

na C. G. vraagden deze afgezondenen, hoedanig perfoon hij dan<br />

Janr.30.<br />

was. ? opdat zij aan hunne zenders berichten konden.<br />

Nu kwam JOÜNNES.'er voor uit, dat hij die voorloper<br />

was van den MESSIÜS, van wien de Profeeten gefproken<br />

hadden, die voor dezen Koning van het Godsrijk<br />

den weg moest bereiden: waar op zij hem vraagden:<br />

op wiens gezag hij dan doopte? Op welke vraag<br />

hij alleen ten antwoord gaf, dat hij Hechts met water<br />

doopte, maar dat de MESSIÜS reeds, fchoon nog<br />

onbekend, onder hun verkeerde.<br />

JESUS<br />

door JO-<br />

IlÏNES gedoopt.<br />

84 K E R K E L I J K E<br />

JOÜNNES deugd en ijver gaf hem gezag bij het<br />

volk, fchoon hij geene wonderen verrichtede, welke<br />

hij niet nodig had, tot ftaving van zijne prediking,<br />

omdat hij den MESSIÜS vervolgends in JESUS met<br />

den vinger kon aanwijzen, die zijne waardigheid door<br />

Godlijke wonderen zou bevestigen; maar de Joodfche<br />

geestelijkheid, zijn eenvouwig voorkomen en prediking<br />

niet kunnende vereffenen, met hunne trotfche verbeeldingen<br />

, en zich ook aan zijnen doop ergerende, dien hij<br />

aan Jooden oefende, daar de Jooden anders gewoon<br />

waren, foortgelijke plegtigheid te verrichten, omtrent<br />

Heidenen, die hunnen Godsdienst aannamen, hield<br />

hem, of wilde ten minden fchijnen, hem te houden voor<br />

eenen dweeper en. geestdrijver, op wien men geene<br />

acht behoorde te daan. ( * )<br />

Eenigen tijd, nadat JOÜNNES zijn ambt aanvaard<br />

(*) MATTH. XI. 18.<br />

had,


G E S C H I E D E N I S . 85<br />

had , ( hoe kort of lang , bepalen de Euangelisten<br />

niet uitdruklijk,) kwam ook JESUS van Nazareth,<br />

die nu omtrent, of ruim , 30 jaren oud was , (*)<br />

tot hem , en begeerde van hem gedoopt te worden.<br />

JOÜNNES, fchoon hem nog niet voor den MESSIÜS<br />

kennende, omdat JESUS nog door geen bijzonder teken<br />

aan hem door God, als de MESSIÜS, was bekend gemaakt,<br />

en aangewezen (f), kende hem ,<br />

echter,<br />

genoeg, ten aanzien van zijne uitmuntende en vlekkeloze<br />

godzaligheid en deugd, om hem te verklaren,<br />

dat de doop, die een teken van zuivering was,<br />

niet voor hem , dendeugdzamen, voegde, en om hem<br />

dus denzelven te weigeren, betuigende, veeleer nodig<br />

te hebben , van JESUS gedoopt te worden. Maai<br />

JESUS, aan alle verëischten willende voldoen, er<br />

door zijn voorbeeld het gezag van JOÜNNES prediking<br />

en doop willende bekrachtigen, hield aan, dal<br />

hij zoude gedoopt worden. De doop volbracht en JESUS<br />

uit het water opgeklommende zijnde, fcheurde,<br />

't ware, de hemel, door een vuur- of blikfemftraal<br />

onder het beeld van eene duive, daalde de Heilig<br />

Geest neder, en men hoorde de Godlijke ftem vai 1<br />

den hemelfchen Vader, als een donderdag, welke<br />

met verftaanbare klanken, JESUS voor den geliefde) l<br />

Zoon van God verklaarde. ($) Dus werd JESU:<br />

van God zeiven, als de MESSIÜS,<br />

(*) LUK. III. 23.<br />

(t) JoaNN. t. 31-34-<br />

ali<br />

bekend gemaakt<br />

(5) MATTH. III. 13-17- MAKK. I. 9-10. LUIi<br />

III. 21 - 23.<br />

I<br />

BOEK<br />

III<br />

•Ioofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 30.<br />

»<br />

ei l


I<br />

BOF.K<br />

Hl<br />

Hbofdfr.<br />

HS C. G.<br />

Jaar 30.<br />

Verzocht<br />

In de<br />

Woefh'jn.<br />

i )p den Verzoeker, waar op Engelen hem kwamen<br />

i lienen (*). In dit alles hield de Godlijke Voorzienig-<br />

1 icid wederom haren gewonen gang. Uitwendige luister<br />

1 noest aan JESUS niet vernomen worden, maarzoo veel<br />

1 neer hemelfche heerlijkheid moest het geloof in hem<br />

] mimen<br />

Wordt<br />

Thans volkomen toegerust, begaf JESUS zich weler<br />

vanjoa'N-<br />

NES als naa Galileë, '<br />

ter plaatze, alwaar JOÜNNES nog<br />

r<br />

de MESSI- < oortging met leeren en doopen ; zoodra deze hem<br />

as aange-,<br />

;ag aankomen, wees hij zijne hoorers op hem, en,<br />

wezen.<br />

laar hij tot nog toe in algemeene bewoordingen geproken<br />

c<br />

had, dat de MESSIÜS na hem komen<br />

zou,<br />

l<br />

C etuigde hij thans van JESUS, met den vinger op<br />

l<br />

86 W É R K E L I J K E<br />

en JOÜNNES kon, vervolgends, met zekerheid, hem,<br />

als den Verlosfer der wereld, aanwijzen.<br />

TeriTond na deze gebeurenis, begaf JESUS zich,<br />

door eene hooger drift van<br />

den Geest, welken hij<br />

nu ontvangen had, in afgezonderde eenzaamheid mx<br />

de Woestijn, om zich, door vasten, bidden, en<br />

overdenkingen, te bereiden tot het<br />

werk , waartoe<br />

hij thans was ingehuldigd. Hier werd hij ook op<br />

de proeve gefield, of hij zich door ijdele<br />

eerzucht<br />

zou laten vervoeren, om aan een wereldlijk rijk te<br />

denken; of hij de gaven van wonderwerken te doen<br />

aoit tot ijdelen praal en vertoning misbruiken ;<br />

af hij ooit in zijn vertrouwen op God, en in deszelfs<br />

dienst en verëering, feilen zou ? JESUS betoonle<br />

zijne ftandvastigheid, en behaalde de overwinning<br />

opmerken.<br />

hem<br />

(*) MATTH. IV. 1 - 11. MARK. I. 12, 13.<br />

L IK.<br />

V. 1 - 13.<br />

en


G E S C H I E D E N I S . 87<br />

hem wijzende: „ Zie daar het Godslam, welk de<br />

„ zonde der wereld draagt! Deze is het, van wien<br />

III<br />

„ ik zeide: Na mij komt iemand, welke voor mij 1 loofdft.<br />

„ zijn bcftaan had, want hij is eer dan ik." Toen ïaC.G.<br />

Jaar 30.<br />

joiiNWE6 den volgenden dag aan twee van zijne leer- _<br />

lingen, eenen zekeren ANDREÜS , en , gelijk waarfchijnlijk<br />

is, JOSNNES den Euangelist, welke ons deze<br />

bijzonderheid verhaalt, op nieuw JESUS, als het tegenbecldig<br />

Gods-lam, aanwees, vervoegden deze beiden<br />

zich bij JESUS , en erkenden hem voortaan voor<br />

hunnen leeraar. Hun voorbeeld werd dra gevolgd, door<br />

SIMON , broeder van ANDREÜS , wien JESUS den<br />

naam van PETRUS gaf, FILIPPUS, en NATHANACL,<br />

niet alleen op grond van JOÜNNES getuigenis, maar<br />

ook, omdat JESUS hun duidelijke blijken gaf, van<br />

zijne meer dan menschlijke wetenfehap , waar door<br />

zelfs hunne geheime overdenkingen voor hem niet<br />

verborgen waren. (*)<br />

JESUS, van deze zijne eerde volgelingen verzeld,<br />

zijne reize na Galikï voortzettende, werd met hun<br />

(*) JOSNN. I. 29 - 52.<br />

I<br />

BOEK<br />

drie dagen daarna te Kana, een klein ftadjen van<br />

dat Gewest, op eene bruiloft genodigd , welke een<br />

huwelijksfeest was, van iemand uit de maagfehap van<br />

JESUS , gelijk wij mogen opmaken , omdat zijne<br />

moeder MARia op dit feest insgelijks tegenwoordig<br />

was. Op dit zelfde feest verrichtede JESUS zijn eerde<br />

wonder , voorziende in de verlegenheid van den<br />

bruidegom en gastheer, door water in wijn te veranderen:<br />

Dit wonder mag men, met recht, een fami-<br />

lie-<br />

JESUS<br />

eerfte<br />

wonderwerk.


I<br />

BOEK<br />

III<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

Jaar 30.<br />

88 K E R K E L I J K E<br />

lie-wonder heeten, het welk ftrekken moest, om aan<br />

zijne namaagichap te ontdekken, wie hij ware, ea<br />

om het geloof zijner eerfte volgelingen tevens te verfterken.<br />

( * )<br />

Kort daarna begaf JESUS zich na Jerufalem,<br />

Hij aanvaart<br />

zijt dienst der Jooden zijn ambt, als de van God ge­<br />

een Paaschfeest, om in de hoofdplaats van den Gods­<br />

leeriiarambt<br />

te<br />

zonden leeraar en profeet, te aanvaarden. Dit deed<br />

Jerufalemlijke<br />

praalvertoning, maar met eene verrichting, die<br />

hij, wcrklijk, in den Tempel, niet met eene uiter­<br />

aan zijn peifoon en ambt voegde, en welke hij, met<br />

dien ernst en waardigheid volbracht, dat bij aan allen<br />

eerbied inboezemde. Zedert een' geruimen tijd<br />

had men den Tempel van God tot eene plaats van<br />

kopen en verkopen van vee en gevogelte, van handel<br />

cn wisfelen van geld, met één woord, tot eene<br />

openbare beurs, gemaakt. Met al het gezag en den<br />

ijver van eenen Profeet , belaste JESUS deze veehandelaars<br />

en wisfelaars,, den Tempel te ruimen, ja hij<br />

noodzaakte hen daartoe, door hun vee, met een geesfel<br />

van touw of koord, van daar te drijven, en de<br />

tafels der wisfelaren om te werpen. Dit alles verzelde<br />

hij, met die nadruklijke beftraffing, met welke hij<br />

tevens te kennen gaf, wie hij was, en met welk gezag<br />

hij dit deed: „Neemt deze dingen van hier,"<br />

zeide hij, „en maakt het huis van mijnen Vader<br />

„ tot geen huis van Koopmanfchap." Elk dond verbaasd<br />

over deze koene onderneming ; waardoor de<br />

Priesterfchap zelve befchaamd werd gemaakt, die der-<br />

ge-<br />

(*) Joam II. 1-12 v.<br />

op


G E S C H I E D E N I S . 89<br />

gelijke misbruiken en ongeregeldheden geduld had.<br />

Deze trokken zich het geval ook aan, en, dewijl zij<br />

de daad als daad niet konden misprijzen, namen zij ] loofdft.<br />

het kwalijk, dat JESUS dezelve, zonder hunne voorkennis,<br />

had ondernomen, en vraagden hem: „Welk.<br />

ïaC.G.<br />

Jaar 30.<br />

„ teken , hij, als eene Godlijke . volmagt , too-<br />

„ nen kon, om dit te doen ?" JESUS beantwoordde<br />

deze vraag, overeenkomftig zijne waardigheid; de<br />

daad zelve was reeds een teken van zijn gezag als<br />

Profeet, en had geene verdediging van node; hij vergenoegde<br />

zich derhalven , met hen op het grootfte<br />

van alle zijne wonderen te wijzen, dat eenmaal gebeuren<br />

zou; te weten, als zij hem eens ter dood<br />

zouden brengen, zou hij, na drie dagen, weder levend<br />

verrijzen. Dit ftelde hij op eene verbloemde<br />

wijze voor, die zij letterlijk opvattcden, zonder hem<br />

verelere uidegging zijner woorden te vragen, maar<br />

hem met verachting behandelende. (*)<br />

Van eerden af, bleek dus reeds, hoe de Joodfche JESUS<br />

leert et»<br />

Priesters en aanzienlijken JESUS zouden ontvangen; doet<br />

ondertusfehen maakte JESUS, door zijne leere, en inzonderheid,<br />

door vele wonderen, welke hij in Je­<br />

wonderen.<br />

Zijn<br />

gefprek<br />

rufalem verrichtte, zoo grooten opgang, dat vele in­mewoners der hoofddad hem geloof gaven; zelfs werd DEMUS.<br />

NIKOeen<br />

lid van den hoogen Raad , NIKODEMUS , begeerig,<br />

om nader opheldering van JESUS te bekomen<br />

, waarom hij zich, doch heimlijk en bij<br />

nacht, om befpotting of verachting zijner medeleder<br />

te ontgaan, tot JESUS begaf, welke hem het oogmerk<br />

(*) JoaNN. II. 12-22.<br />

I<br />

BOES<br />

III


I<br />

BOEK<br />

III<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 30.<br />

Laatfte<br />

getuigenis<br />

van<br />

JOÜNNES<br />

denDoopernangaande<br />

JESUS.<br />

90 K E R K E L I J K E<br />

merk zijner komst, en den inhoud van zijne leere<br />

zoo duidelijk en overtuigend ontvouwde , dat NIKO-<br />

DEMUS hem zedert, doch nog fteeds in het geheim,<br />

genegen bleef, tot hij zich, bij zijnen dood, meer<br />

openlijk als zijn' vriend ontdekte. (*)<br />

Met dit alles vertrouwde<br />

JESUS zich niet in Jerufalem,<br />

alzoo hij de gefteldheid des volks en deszelfs<br />

hoofden kende, fchoon hij nog eenigen tijd in<br />

de nabuurfchap dier Stad, en in het eigenlijk Judeë,<br />

bleef vertoeven, alwaar hij leerde, en door zijne leerlingen<br />

de genen liet dopen , die zijne leere aannamen<br />

(f). Alzoo JOÜNNES, ten zelfden tijde, voortging<br />

met leeren en doopen, zochten de Joodfche geleerden<br />

, tusfehen de leerlingen van deze beide leerüars,<br />

en vervolgends tusfehen deze leerüars zeiven,<br />

ifgunst en tweedracht te ontfteken, en dus den voortrang<br />

ven deze geheele zaak te fluiten. Dit listig ontwerp<br />

gelukte hun bij de leerlingen van JOÜNNES ,<br />

velke hunnen meester daar over onderhielden , dat<br />

1 le perfoon, dien hij gedoopt, en van wien hij geuigd<br />

had, nu zelve predikte en doopte, en groo-<br />

1<br />

:en toeloop verkreeg. Maar JOÜNNES deed, door<br />

:ijne oprechte waarheidsliefde , de Jooden hun doel<br />

misfen. Hij herinnerde zijne leerlingen, dat hij imners<br />

zich zeiven nooit hooger uitgegeven had, dan<br />

ds den voorloper en wegbereider voor den MESSIÜS ,<br />

| lie thans gekomen was, en die opgang moest maten,<br />

terwijl zijn dienstwerk ten einde liep. Hij 1<br />

ter-<br />

C*)<br />

JoaNN. III.<br />

(t) JOÜNN. 11.23-25.<br />

maan-


GESCHIEDENIS. 91<br />

maande hen, om JESUS, als eenen leeraar uit den<br />

hemel, aan te merken, niet alleen van God gezonden,<br />

maar ook als den Zoon van God, in wien men<br />

geloven moet, zal men eeuwig gelukkig leven. (*)<br />

Niet lang, nadat JOÜNNES dit laatde getuigenis van<br />

JESUS had afgelegd, werd hij, door HERODES AN­<br />

TIPAS, Viervorst van Galileë, in de gevangenis geworpen,<br />

omdat hij, als een boetgezant, den vorst,<br />

die HERODias, de vrouw van zijnen broeder FILIP-<br />

PUS, nog bij deszelfs leven, tot zijne gemaalin genomen<br />

had, wegens dit bloedfchandig huwelijk, beftrafte.<br />

JOÜNNES bleef een' geruimen tijd gevangen,<br />

alzoo HERODES, uit eerbied voor dezen deugdzamen<br />

man, en uit föhroom voor het volk, het welk<br />

hem algemeen voor eenen Profeet hield , hem niet<br />

ter dood durfde brengen, en aan de wraak van zijne<br />

gemaalin opofferen. Maar deze, haren wrok behoudende,<br />

nam, ten laatden, eene gelegenheid waar,<br />

op HERODES geboortefeest, wanneer hare dochter SA-<br />

LOME , door haar uitmuntend dansfen , den Koning<br />

behaagd hebbende, van hem eene belofte kreeg,dat<br />

hij haar zou fchenken , al wat zij begeerde , waai<br />

op zij, door hare moeder opgeftookt, het hoofd van<br />

den Dooper eischte, het welk haar ook gebrachl<br />

werd. Dit was het einde van dezen man, wien JE­<br />

SUS den Groaifltn van alle Profeeten, ja van allen,<br />

die ooit uit menfehen geboren waren, genoemd heeft:<br />

omdat hij, naamlijk, den MESSIÜS, als tegenwoordig,<br />

aanwees, cn dus de vervulling der Godfpraken, ah<br />

(*) JOÜNN. III. 22 - 3


92 K E R K E L I J K E<br />

I daar zijnde, verkondigde. De Joodfche Gefchiedfchrijver<br />

JOSEFUS (*) befchrijft hem, als een goed en<br />

BOEK<br />

III<br />

Hoofdft. deugdzaam man, die de Jooden tot godzaligheid<br />

naC. G<br />

en rechtvaardigheid vermaande en aanfpoorde; wien<br />

Jaar 30,<br />

' al het volk zoo hoog achtede, dat men algemeen<br />

geloofde , dat eene nederlage, welke HERODES AN­<br />

TIPAS, eenigen tijd daarna, ontving van den Arahifchen<br />

Koning ARETAS , als eene Godlijke llraffe<br />

moest aangezien worden over de dood van dezen<br />

deugdzamen man. (f)<br />

JOÜNNES<br />

leerlingen.<br />

Het lijk van den Boetprediker werd door zijne<br />

leerlingen begraven, welke zich vervolgends bij JESUS<br />

vervoegden, en hem van den dood van hunnen meester<br />

(*) J. Oudh. XVIII. 5. 2.<br />

(f) Sommigen hebben de echtheid van dit getuigenis<br />

van JOSEFUS, nopens JOÜNNES, in twijfel getrokken, anderen<br />

hebben voorgewend, dat hetzelve ftrijdig was met<br />

het verhaal der Euüngelisten; doch, bij nader onderzoek ,<br />

blijkt, dat het verhaal van JOSEFUS , wel van dat der<br />

Euangelisten onderfcheiden, maar nogthans niet met hetzelve<br />

ftrijdig is. JOSEFUS geeft eene andere reden op, waarom<br />

HERODES JOÜNNES zou ter dood gebracht hebben, te<br />

weten, omdat hij voor oproer beducht was, dewijl het<br />

volk JOÜNNE S ZOO eerbiedigde, dat het gereed was, om,<br />

op 's mans wenk, alles te ondernemen. De vorst kan dit<br />

hebben voorgewend, en in het openbaar laten uitftroojen,<br />

te meer, omdat hij, in de daad, volgends de Euangelisten,<br />

het volk vreesde, het welk zijne hoogachting<br />

voor JOÜNNES, ook na deszelfs dood, bleef behouden,<br />

zoodat de Joodfche geestelijken niet durfden bewee-


GESCHIEDENIS. 93<br />

ter bericht gaven. (*) Men zou verwacht hebben,<br />

dat alle de leerlingen en aanhangers van JO&NNES<br />

zich, van nu af, aan JESUS zouden gehouden hebben,<br />

van 'wien hun leeraar zoo heerlijk getuigenis gegeven<br />

had, doch, ook bij deze lieden heerschte eene<br />

te groote gehechtheid aan het zinlijke, en eene verbeelding<br />

van de heerlijkheid van deniuESSias, met welke<br />

de nederigheid van JESUS, hoe achtbaar ook in zich<br />

zelve, niet ftrookte. Wij hebben hier voor {Bladz. 90]<br />

reedi<br />

I<br />

BOEK<br />

Hl<br />

Hoof3!t.<br />

mC.G.<br />

] rso.<br />

ren, dat zijn doopen niet van den hemel, dat is, oj<br />

uitd'ruklijk bevel van God, gefchied was. JOSEFUS meld i<br />

de plaats, waar JOSNNES gevangen gehouden en gedoo. I<br />

is, het Kasteel Machaerus op de Arr.bifche Grenzen; d<br />

Euangelisten noemen, in hun verhaal, geene plaats. Ho<br />

kan hier eene ftrijdigheid wezen? Het verfehil, het wel t<br />

in de berichten van JOSEFUS en de Euangelisten gevor<br />

den wordt, ftaat ons voords borg voor de echtheid va 1<br />

JOSEFUS getuigenis. Trouwens, indien hetzelve, geiij |<br />

men wil doen geloven, naderhand door een' Christen i 1<br />

JOSEFUS fchriften was ingelascht, zou men het meer m; t<br />

de Euangelisten hebben doen overè'enfremmen. Daar s<br />

ook niets in het verhaal van JOSEFUS, het welk hij ni( :t<br />

zou hebben kunnen fchrijven, en deze plaats uit zijr<br />

Oudheden is, door ORIGENES in zijne wederlegging va<br />

CELSUS, door EUSEBIUS, en andere Kerkfchrijvers, aang<br />

haald, zonder de minfte huiverigheid omtrent derzelvi :r<br />

echtheid te laten blijken. Vergel. mijn Bijbel verde, l.<br />

IV Deel Bladz. 166 volgg. VENEMA Wist. Eed. V. '<br />

Tom. I. pag. 551.<br />

(*) MATTH. XIV. 11.<br />

G 2<br />

e<br />

I


04 K E R K E L I J K E<br />

r reeds' gezien, hoe zij, door al te groote achting voor<br />

BOEK<br />

III hunnen meester , naarijverig waren wegens den opgang,<br />

dien JESUS maakte. Geduurende JOÜNNES ge­<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

vangenis, was bij hun de vraag reeds betwist, of<br />

Jaar 30.<br />

JESUS die perfoon was, die komen zou, dan of<br />

men nog een' ander te wachten had? En, ten einde<br />

hen te overtuigen, zond JOÜNNES twee van zijne leerlingen<br />

aan JESUS, welke door dezen leeraar op zijne<br />

wonderdaden gewezen werden, met bijgevoegde uitbraak,<br />

dat hij gelukkig te noemen zij, die zich aan<br />

hem niet zou ergeren of ftoöten (*). Velen echter van<br />

ppaNNES leerlingen bleven desniettegenftaande omtrent<br />

fF.sus ongelovig, en kenden, of erkenden hem niet voor<br />

den MESSIÜS. Men vind bier van voorbeelden in de<br />

Handelingen der Apostelen (f). Zelfs zijn zij, offler<br />

den naam van Ga li leer s , Sabeêrs, en Menddi-<br />

'en, of leerlingen van JOÜNNES, tot in onze tijden,<br />

I n een aanzienlijk aantal overgebleven, hebbende de<br />

1 ;rootde hoogachting voor JOÜNNES, dien zij zelfs<br />

I •oven JESUS Hellen, en oordeelende, dat de MESSIÜS,<br />

( lien zij evenwel erkennen, reeds door JOÜNNES geloopt<br />

te zijn , zich nog niet geopenbaard heeft,<br />

<<br />

i -oords hebben zij, m hunne gefchriften, zoo veel<br />

i ien heeft kunnen opfpooren, wel veel goeds van<br />

l e zedenleer van JOÜNNES behouden, maar hunne<br />

s evoelens van God , dien zij den Heer des lichts<br />

e iz. noemen, zijn zeer duister en verward daar in<br />

voor-<br />

(*) MATTH. XI. 2-6. Verg. mijn' Bijbel verd. VU<br />

L 'eel Bladz. 218.<br />

(t) HAND. XVIII. 24-25. XIX. 1-4. enz.


G E S C IU F. D E N I S. 95<br />

voorgedragen. Hunne btfchrijvingen van JOÜNNES,-<br />

dfen.zij het licht noemen, zullen, gelijk fommigen<br />

denken, aanleiding gegeven hebben aan den Euangelist<br />

JOÜNNES , tot het maken van zijne aanmerkingen,<br />

omtrent<br />

JOÜNNES en JESUS, die ons , in de<br />

Inleiding van zijn Euüngelic, voorkomen. (*)<br />

Doch, laat ons, na dezen uitdap, tot JESUS wederkeeren.<br />

Op de tijding, dat JOÜNNES gevangen ne predi<br />

lEsus ver<br />

volgt zij­<br />

was genomen, verliet JESUS Judeë , en keerde na king.<br />

Galileë te rug, om dus de Farizeën en Schriftgeleerden<br />

, die reeds toen op zijn verderf uitwaren, te ontgaan.<br />

Zijnen weg nemende door het landfchap S*t<br />

marië, gelegen tusfehen Judeë en Galileë, liet hij<br />

zich in een gefprek in met eene Samaritaanfcht<br />

vrouw uit de dad Sichar, aan welke hij, gelijk vervolgends<br />

aan hare dadgenoten, niet zonder vrucht,<br />

zijne leere voordroeg, en zichzclven als den MESSI­<br />

ÜS openbaarde, het welk hij, tot hier toe, onder de<br />

jooden niet regelrecht gedaan had (f) — In Galilet<br />

gekomen, zette hij zijn leeren en prediken, met on<br />

vermoeiden ijver, voort, in de Sijnagogen en Gods<br />

dienltigc vergadcrplaatzcn der Jooden , in bijzonder<br />

huizen, en in het open veld, op eenen of andere 1<br />

berg, of aan het ftrand der Galileefche zee, of mei ï<br />

va I<br />

(* ) ?vTcn vindt verfcheiden merkwaardige berichten,<br />

I<br />

BOEK<br />

III<br />

rlbofdft.<br />

naC.G.<br />

en uittrckzels uit de fchriften<br />

van deze Calileërs-, in<br />

M; NORBERG'S Brieven , geplaatst in het VI. Deel van j,<br />

j; BJÖRNJTSHLS Reizen. Vergelijk N. BARKE^ in UW<br />

t, 'i. Hag. Cl. III. fase. III,<br />

(f; JÜÜNN. IV.<br />

G *


I van Tiberias, van tijd tot tijd groote en verbazende<br />

wonderwerken verrichtende, met welke hij zijne<br />

BOEK<br />

III<br />

Hoofd (I leere en Godlijke zending bekrachtigde, waar door<br />

naC.G. eene groote menigte volks van alle kanten famenvloeide,<br />

en zijn gerucht zich alom verfpreidde. Op<br />

Jaar 30.<br />

de hooge Feesten begaf hij zich na Jerufalem, alwaar<br />

hij, insgelijks, zijne leere verkondigde, en wonderwerken<br />

verrichtecle —<br />

JESUS Ten einde zijne leere te eer en verder door het<br />

zendt<br />

LXX foodfche land te verbreiden, koos JESUS LXX van<br />

leerlingen<br />

uit, .<br />

ïijae leerlingen uit , die hij , bij paaren , uit-<br />

:ond, met. last, om de komst van het Godsrijk ,<br />

om zijne<br />

1<br />

leere te<br />

verbrei- -<br />

den. j<br />

^<br />

96 K E R K E L I J K E<br />

)f het rijk van den MESSIÜS, bekend te maken,<br />

vaar toe bij hun de gave van wonderwerken<br />

'chonk. (*) De Euangelisten hebben ons de lianen<br />

dezer LXX leerlingen niet genoemd , ook zijn<br />

:ij in de oudfte fchriften der Christenen niet bebaard,<br />

EUSEBIUS erkent, dat men niet nader<br />

reet, wie zij geweest zijn (f), hoewel hij 'er eenien<br />

noemt, die, naar het algemeen gevoelen, onder<br />

f<br />

I un behoord zullen hebben, als BARNABAS , sos-<br />

-HENES, KEFAS, MATTHIAS, eil JAKOBUS, lil laa-<br />

t er tijden heeft men lijsten van allen opgeheld, maar<br />

1 net de duidelijkfte blijken van verdichting. Met dit<br />

lies kan men hen echter, vrij waarfchijnlijk, houden<br />

•oor die genen, welke naderhand onder den naam<br />

> •an Euangelisten voorkomen, en van welken fomïigen<br />

met name genoemd worden, in de Ilandelin-<br />

T<br />

I •en der Apostelen.<br />

-p e<br />

(*) LUK. X. 1-24.<br />

(t; Hist. Eccles. I. 12.


G E S C H I E D E N I S . 97<br />

Te voren echter had<br />

JESUS XII anderen van zijne<br />

navolgcren uitgekozen, die hij Apostelen of Gezanten<br />

noemde, eene benaming, welke bij de Jooden<br />

niet onbekend was, bij welken elke Sijnagoge<br />

een' Apostel der gemeente had, zijnde een' acr oudften,<br />

welke de gemeente in het gebed voorgmg;<br />

dus had ook de hooge Raad zijne Apostelen of gezanten<br />

, welke in gewigtige gelegenheden gebruikt<br />

werden. Het twaalftal dezer zendelingen ziet duidelijk,<br />

op het twaalftal van dammen, in welken hei<br />

Joodfche volk verdeeld was. Gelijk het getal der<br />

LXX zendelingen, waar van hier voor gefproken is V<br />

waarfchijnhjk doelde, niet zoo zeer op de LXX. lc<br />

den van den Joodfchen Raad, als wel op dc LX.<br />

Oudden des Israélitifchcn volks , welke aan MOSE<br />

werden toegevoegd. Sommigen van deze XII mat<br />

3<br />

nen waren onder de eerde navolgers van JESUS, g<<br />

lijk wij reeds van vijf gezien hebben, die, op jt>aï<br />

NES getuigenis, JESUS voor den MESSIÜS hadden e<br />

kend ; anderen riep hij, van tijd tot tijd, met h<br />

magtwoord: volg mij! het welk genoegzaam was, o<br />

It<br />

heil hun beroep te doen verlaten, ten einde hem gehoc<br />

zaam te verzeilen. Behalven de vijf reedsgemelden, A n<br />

DREAS en JOÜNNES , ZEBEDEUS zoon, beide vislche r-<br />

nit Bethfdida, SIMON , door JESUS PETRUS bijgenaat \"-<br />

broeder van ANDREÜS , FiLiPPUS,en NATHANAC rs<br />

Of BARTHOLOMEUS, (Zoon van THOLMAI , ) Wa! ad<br />

de zeven overigen, JAKOBUS, Major,of de oudf I*<br />

broeder van JOÜNNES, MATTHEUS, een tolbediem en<br />

THOMAS, DIDYMUS of de tweeling bijgenaamd, ;e,<br />

JAI<br />

BUS Minor, of de jonge, zoon van ALFEUS , een bic le,<br />

ÊO'<br />

G 4<br />

ed-<br />

I<br />

BOEK<br />

III<br />

Hoofdfl.<br />

naC.G.<br />

Jaar 30.<br />

Ook verkiest<br />

bi)<br />

XII A-<br />

postelen.<br />

rer-


98 K E R K E L IJ K E<br />

I<br />

verwant van JESUS, SEMON van Kam, JUDAS, broeder<br />

BOEK<br />

III van den jongen JAKOBUS, anders ook Lebbeus of<br />

Hoofd! :. Thaddeus, cn JUDAS MdrUth, misfchien naar zena<br />

C.G<br />

• ker plaatsjen Kerioth, dus genoemd. Alle deze twaalf<br />

Jaar 30<br />

waren Gd/ileërs, en van PETRUS weten wij zeker,<br />

dat hij getrouwd was.<br />

Onge- * Alle deze Apostelen waren ongeletterde lieden, uic<br />

leerde<br />

Heden, den middendand, gelijk men het noemt, niet geheel<br />

uit den arm, maar ook ver van rijk en aanzienlijk te zijn.<br />

middenftsnd.<br />

Twee hoedanigheden, die hunne geloofwaardigheid<br />

boven alle kwaad vermoeden verheffen. Van bedrog<br />

kan men hun niet verdenken, daartoe bezaten<br />

zij geene genoegzame kundigheden , en aan den anderen<br />

kant, waren zij niet onnozel of ligtgelovig genoeg, om<br />

gemaldijk misleid tc worden. Ook waren ftille gezeten<br />

burgers, die van hun beroep een middelmatig beftaan<br />

radden , geene gefchikte perfonen, om zich tot volksveroden<br />

en bedriegers op tc werpen, noch met verlating<br />

ran alles eenen leeraar te volgen , indien zij niet<br />

/olkomcn , en op goede gronden , van de Godlijkïeid<br />

zijner leere overtuigd waren geweest. Waar<br />

3ij nog komt, dat zij vol waren van Joodfche voor-<br />

)ordeelen, welke niet, dan door de overtuiging der waarleid<br />

in de redenen en wonderen van JESUS', cn door<br />

i<br />

1 :encn hooger Geest, konden worden weggenomen;<br />

1 Joch waar door zij des te meer geloof verdienen in<br />

I ïunne verhalen, nadut zij alle hunne eigene misdagen<br />

] net eene voorbeeldeloze oprechtheid , zelve hebben<br />

< pgetekend. —<br />

Lieden<br />

Uit de Euangclie-berichten blijkt ons, dat deze<br />

van on- j<br />

derfchei- eden, gelijk alle menfehen, van onderfcheiden gemoeds-


G E S C H I E D E N I S 99<br />

mocds-aart cn inborst waren, en onderfcheiden begaafdheden<br />

bezaten, PETRUS was, bij voorbeeld,<br />

van een driftig gemoedsgedel enz. hij wordt ook, op ]<br />

de lijsten der Apostelen, in de Euangeliën, altijd het<br />

eerst, gelijk JUDAS Mtrïoth het laatst, geplaatst,<br />

terwijl de orde der overigen, in deze lijsten, telkens<br />

verwisfeit, ook verwaardigde JESUS drie van hun,<br />

PETRUS, JAKOBUS den oudden, en JOÜNNES, met<br />

zijnen bijzonder vertrouwlijken omgang cn gemeenzaamheid,<br />

hij nam hen alleen met zich, om getuiheid<br />

allen<br />

gelijk.<br />

gen te ;zijn van zijne wonderbare verheerlijking op<br />

eenen berg, cn van zijn gefprek met MOSES en ELIas<br />

maar ook van zijne diepde vernedering en uiterfte'worileling<br />

en ftrijd in den hof Gethfemane enz.<br />

Voor JOÜNNES had hij boven allen eene bijzondere<br />

genegenheid van vriendfehap. Met dit alles vinden<br />

wij echter geene dc minftc aanleiding, om te denken<br />

, dat onder hen, ten aanzien van hun ambt,<br />

waardigheid, of gezag, eenig onderfchcid zou hebben<br />

plaats gehad, integendeel beitrafte JESUS hen meermalen<br />

op het erndigst, wanneer zij blijken gaven,<br />

dat zij onderling over ecu meerder aanzien naarijverig<br />

waren, hun verklarende, dat zij, in hunne zending,<br />

cn alles wat daar toe behoorde, volkomen ge<br />

lijk Honden.<br />

• Ambt en<br />

Het oogmerk, waar toe JESUS deze XII Aposte<br />

j voorrechten<br />

len verkoos, was, opdat zij zijne getuigen zoudei<br />

r<br />

derAposwezen,<br />

en de wereld, niet alleen de Jooden, maa<br />

;<br />

telen.<br />

ook de Heidenen, zouden onderrichten, aangaand<br />

zijne leere,verrichtingen, lotgevallen, cn derzelver be<br />

t<br />

dodingen, ten einde dus het rijk van God alöm ui<br />

1<br />

G 5<br />

I<br />

BOF.K<br />

III<br />

Ioofdfl.<br />

naC.G.<br />

Jaar 30.<br />

len aart<br />

en gaven,<br />

maar in<br />

waardig­


ioo K E R K E L I J K E<br />

I te breiden, JESUS zelve heeft niets gefchreven, noch<br />

IIO EK van zijne leere, noch van zijne gefchiedenis, maar,<br />

III<br />

de Apostelen zouden het één en ander, niet alleen<br />

Hoi.fdft,<br />

naC.G, mondeling, maar ook fchriftelijk, verkondigen. Men<br />

Jasr,3o.<br />

heeft gevraagd: waarom JESUS zelve niets gefchreven<br />

heeft, daar hij toch, bij zijne opvoeding, lezen<br />

en fchrijven geleerd had , van welk één en ander<br />

wij blijken vinden in de Euangeliën , (*) terwijl<br />

men, in dit geval, zekerer zou geweest zijn nopens<br />

de eigenlijke leere van JESUS? Doch, behalven dat<br />

zijn onvermoeide arbeid, en geftadige reizen, geduurende<br />

den korten tijd van zijne openbare verrichtingen<br />

, hem geen' tijd overlieten, om zijne leere in gefchrift<br />

te ftellen, wat zou het ongeloof gezegd hebben<br />

, indien hij zelve een verhaal van zijne wonderen<br />

en verrichtingen had nagelaten, die toch met<br />

zijne leere en prediking een zoo onaffcheidbaar verband<br />

hebben? Zou het zijn getuigenis niet hebben<br />

verworpen, onder voorwendzel, dat niemand in zijne<br />

eigene zaak getuigen kan? Maar nu hebben geloofwaardige<br />

en onwraakbare getuigen alles in geschrift<br />

gefteld , met zoo veel blijks van waarheid,<br />

dat men aan hunne verhalen, met recht, geen geloof<br />

can weigeren, en dewijl deze verhalen JESUS zeiven<br />

brekende en handelende voorftellen, is 'er geen fchijn<br />

/an vermoeden, dat zijne leere ons niet zuiver en<br />

n het waare licht door hen zou medegedeeld<br />

fijn, en wij zijn hier omtrent zoo veel zekerer, dewiil<br />

ükwijls deze fchrijvers zelve erkennen, dat zij zijne<br />

(*) LUK. IV. 16. 17. JOSNN. VIII. 6.<br />

bc-


GESCHIEDENIS. 101<br />

bewoordingen in het eerst niet verftonden en eerst<br />

naderhand derzelver rechten zin begrepen hebben<br />

Ten einde hen in Haat te fldlen , om aan het<br />

oogmerk hunner zending te voldoen, hield JESUS hen<br />

altild bij zich, ééne enkele keer, voor eenen korten<br />

tijd, uitgezonderd, toen hij hen, tot eene proeve<br />

hoe zij hun werk zouden verrichten, door het Joodfche<br />

land zond, om tc leeren: zij waren bij hem,<br />

niet alleen als getuigen van zijn openbaar leven en<br />

Hitte eenzaamheid, maar hij ontvouwde hun ook de<br />

betekenis en bedoeling van zijne gelijkenisfen en raat*<br />

zel-ïchtige voorftcllen , fchonk hun de gaven vat<br />

wonderwerken, als ooi: de magt, om de zonden aai<br />

1<br />

de menfehen te vergeven, of die vergeving te ontzeg<br />

.en, het welk hij de magt der feutelen noemde<br />

en beloofde hun, na zijn verfcheiden van deze wereld<br />

den onfeiibaren Geest der waarheid van den Vader t<br />

zullen zenden , om hen in alle waarheid te leiden 9<br />

de vervulling van welke belofte wij op hare plaats zu.<br />

len ontmoeten.<br />

i-<br />

Het is hier niet nodig, alle de bijzondere voorn<br />

len van JESUS openbaar leven , cn alle dc wonu<br />

1-<br />

ren, door hem verricht, ondcrfcheidenlijk te gede<br />

iiï<br />

ken, wélke door dc Euangelisten verhaald, en<br />

hunne fchriften door alle Christenen daaglijks ge.<br />

m<br />

zen worden. Alleen zullen mijne lezers, hier, v<br />

an<br />

mij een kort verflag verwachten van den inhoud v<br />

en<br />

JESUS leere, van de wijze, op welke JESUS leerde,<br />

van de gronden, met welke zijne leere door hem gefta;<br />

tfd<br />

vverd,waartoe bijzonder zijne wonderwerken behoren. J<br />

Dit<br />

zal den inhoud van het volgende Roofdftuk Uitmak<br />

:n.<br />

VIL 11-<br />

I<br />

BOEK<br />

III<br />

lloofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 30.<br />

» 0


io2<br />

K E R K E L I J K E<br />

VIERDE HOOFDSTIJ K.<br />

Jefus leere en<br />

wonderen.<br />

T<br />

BOEK<br />

iV<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 3a.<br />

Korte<br />

fchets<br />

v?nJESUS<br />

leere.<br />

Eene korte fchets van JESUS leere zal des tc noodzaaklijkcr<br />

zijn,<br />

dewijl op dezen grondllag' het gantfche<br />

gebouw des Christendoms gevestigd is, niet alleen,<br />

maar ook, omdat wij door derzelver kennis te<br />

beter in daat geheld worden, om over dc verfchillen,<br />

welke de Christenen, in volgende tijden, onderling,<br />

over deze leere gevoerd hebben, voor ons zeiven<br />

te oordeelen.<br />

Dc Hoofd-inhoud van JESUS leere was:<br />

dat liet<br />

Koningrijk van God, het rijk van waarheid, deugd,<br />

?enade, en zaligheid, thans gekomen was, dat de menchen<br />

, die de voorrechten der waare l<br />

onderdaanen<br />

i •an dit Rijk genieten zullen , zich behoren te be-<br />

1 :ecren, en zich , als door eene hemelfche geboorte een<br />

lietnv leven deelachtig, te gedragen,<br />

in allen hunren<br />

handel en wandel.<br />

Dat hij de CHRISTUS , dat<br />

; de MESSIÜS , of gezalfde Koning in het hemclsch<br />

ijk, ware, wien men, volgends de Profeeten, als<br />

en Verlosfer en Zaligmaker gehoorzamen moest. Dit<br />

•as het ïtn'ddenpunt van zijne leere, die hij breeder<br />

itbreidde en verklaarde,<br />

Ten<br />

opzichte van God: Dezen delde hij voor,<br />

s den eenigen, in alle de eiganfehappen van het<br />

.-•gsivohnaakt Wezen , den Schepper en BÜM<br />

ftuu.


G E S C H I E D E N I S . *°8<br />

ftuiifër van alles , niet alleen in de natuurlijke , maar I<br />

BOEK<br />

ook in de zedelijke wereld , den richter der redelijke<br />

lchepzelen, den beloner van het goede, en den Hoofdft.<br />

IV<br />

na CC.<br />

toffer van het kvvaade.<br />

Jaar 30.<br />

In het bijzonder, 1'prak hij van God, als hemelfehen<br />

Vader , niet alleen in betrekking tot<br />

de menfehen,<br />

zijne verëerers, en aanbidders, maar in eene<br />

krachtiger betekenis,<br />

Zoon van God , dien hij ,<br />

met betrekking tot den eigen<br />

tot heil en behoud dei<br />

menfehen, gezonden had; ook fprak hij van den Heiligen<br />

Geest, als den Geest, die van den Vader uitgaat,<br />

den onmidlijken leeraar en trooster, welken hi i<br />

beloofde ,<br />

wedergekeerd zou zijn.<br />

te zullen zenden , als hij tot den Vade:<br />

Breeder verklaarele hij dezi<br />

leere van den eenigen waaren God niet,<br />

dan nodi;<br />

was, om denzelven aan de menfehen te prediken, ai<br />

den Vader, die ele wereld, het menschdom ,<br />

der onderfcheid van Jooden of Heidenen , zoo<br />

zon<br />

beeft gehad , dat hij zijnen eeniggeboren Zooi<br />

gegeven heeft , opdat een iegelijk , die in hem<br />

looft, niet rampzalig zij, maar het eeuwig levei l<br />

hebbe.<br />

Dit toch is het voorname hoofdpunt der leere van JE<br />

sus, vergeving der zonden, en zaligheid voor eer<br />

iegelijk, die gelooft in den naam van Gods Zoon<br />

en die met berouw en verbetering tot God tcru<br />

keert. Dus ontdekte hij aan het zedelijk bedorve 1<br />

en zondig menschdom , den- weg van zaligheid e n<br />

bevrediging met God ,<br />

lic<br />

ge<br />

hier in was de Godsdienst »<br />

dien hij leerde, boven den Joodfchen verheven ,<br />

h ij<br />

werd een algemeene Godsdienst voor alle volken, e tl<br />

niet alleen voor de Jooden.<br />

n<br />

l<br />

5


104 K E R K E L I J K E<br />

I Van zich zeiven leerde JESUS, dat hij die Zoon<br />

BOEK<br />

van God was, één met den Vader, tevens de Zoon<br />

IV<br />

Hoofdft. des menfehen, een waar mensch , met toefpeling<br />

naC.G. op die benaming, zoo als zij in de oude Voorzeggingen<br />

voorkomt , van den Hcmelfchen Vader ge­<br />

Jaar 30.<br />

zonden, de Koning van het Godsrijk, die het zelve<br />

thans op aarde oprichtte, en die eens het gantfche<br />

menschdom oordeelen zal , een Koning, die tevens<br />

de groote Leeraar , en de Priesterlijke voorbidder<br />

is voor menfehen, bij den troon van God. Met één<br />

woord , JESUS openbaarde zich zeiven als den<br />

grootden van alle Profeeten , die ooit aan de Jooden<br />

gezonden waren , als zijnde de Zoon van<br />

God, van den hemel, die alleen den Vader kent,<br />

en dien aan de menfehen kan openbaren.<br />

Van het oogmerk zijner komst op aarde , leerde<br />

hij, dat hij niet gekomen was, om gediend te worden<br />

, maar om te dienen, en zijn leven tot een rantzoen<br />

of losprijs te geven voor velen , om dus verdwaalde<br />

menfehen te recht te brengen', en voor<br />

hen zichzelven op te offeren, gelijk een getrouw herder<br />

voor zijne fchapen het leven fielt. Hij eischte<br />

geloof in hem, het dóen van zijne zedelijke bcveen,<br />

en een navolgen van zijn voorbeeld. Hij drong<br />

i laar op aan, dat men, door hem, tot den Hemelchen<br />

Vader gaan, dien, in zijnen naam, aanbidden<br />

i<br />

1 :n verëeren moest , alzoo men zonder hem niets<br />

*oeds doen , noch aan God behaaglijk kan zijn.<br />

j Daartegen beloofde hij, geene aardfche voorrechten,<br />

)f tijdelijke zegeningen, maar hij bepaalde onze hoop op<br />

feestelijke en eeuwige goederen, verhoring van onze<br />

ge-


G E S C H I E D E N I S . 105<br />

gebeden, en zielsvrede hier, en eeuwige zaligheid na I<br />

BOEK<br />

dit leven. Verders ftelde hij de gewigtige waarheden<br />

van de onfterflijkheid der ziel, en het leven na Hoofdft.<br />

IV<br />

dit leven, waar aan ook het ligchaam, door opftanding na CO.<br />

Jaar 30.<br />

uit de dood, eenmaal plaats zal hebben, zoo Maar<br />

en overredend voor, dat men naar waarheid zeggen<br />

kan , dat hij de onverderflijkheid en onfterflijkheid aan<br />

het licht heeft gebracht door zijn* Euangelie.<br />

Hij fchreef verders eenen geestelijken eerediensl<br />

voor, jegens den eenigen waaren God, die, een Geesi<br />

zijnde , in geest en waarheid gediend moet worden.<br />

De door hem aangeprezen eeredienst jegens God beftaat<br />

in de betrachting van de zuiverde en oprechtfte<br />

liefde jegens God boven alles, en jegens de naasten<br />

, dat is, jegens alle onze medemenfehen, als jegens<br />

ons zeiven — zoodat zijn geheele Godsdiensi<br />

beoefenend is, niet alleen gefchikt, om het verdane<br />

te verlichten, maar voomaamlijk, om het hart te ver<br />

beteren , den mensch te heiligen , en in deugd ei I<br />

godzaligheid naar volmaaktheid te doen dreven. Zij<br />

ne zedenleere was zuiver en volkomen, niet te ftreng »<br />

door het onmogelijke van den mensch te eifchen<br />

maar ook niet te toegevend noch te week. Dei<br />

zeiver geheele bedoeling is , om de menfehen »<br />

wijzer, beter, en gelukkig te maken. Zijne zeder<br />

leer is van die natuur, dat, indien de menfehen de<br />

zelve opvolgden , niet alleen het geluk van elk i<br />

't bijzonder voor zich , maar ook van de geheé e<br />

Maatfchappij, gevestigd en beftendig zou wezen. J<<br />

gens God predikte hij eerbied, zonder flaaffche vrees »<br />

liefde, en volkomen vertrouwen op zijne voorzienn<br />

heid


ïo6<br />

K E R K E L IJ K E<br />

I heid; jegens onze medemenfchen goedwilligheid,<br />

BOEK<br />

zachtmoedigheid , liefdadigheid , en welke deugden<br />

IV<br />

Hoofdft. meer zijn. Hij drong aan op dc vervulling van de<br />

naC.G. pligten jegens de overheid , zelfs eene Heidenfche.<br />

Jaar3o.<br />

Het huwelijk, van welks oorfpronglijke inftelling Jooden<br />

en Heidenen beiden waren afgeweken, herdelde<br />

hij in deszelfs zuiverheid en heiligheid, door de veelwijverij<br />

en ligtzinnige cchtfchcidingcn te verbieden.<br />

Met één woord, geen ééne betrekking, waar in wij<br />

ons, op deze wereld, kunnen bevinden, werd door<br />

hem voorbijgegaan, maar alle de pligten van elke<br />

derzelven op het volmaaktst voorgedragen.<br />

• Jegens ons zeiven leerde hij eene bedendige liefde<br />

tot waarheid, eene aanhoudende waakzaamheid voor<br />

de belangen van onze ziel, maar ook voor den welftand<br />

van ons ligchaam, matigheid, kuischheid, geduld<br />

en lijdzaamheid , vergenoegdheid , arbeidzaamheid,<br />

dandvastigheid, en alle andere pligten, welke<br />

mzen levensweg, hoe vol doornen en distelcn, voor<br />

ms aangenaam en ligt kunnen maken.<br />

En niet alleen leerde en vermaande hij de men-<br />

~chen tot deze pligten, maar hij wees hun ook de hulpniddelen<br />

aan, die hen tot de deugd bevorderlijk kunïen<br />

en zullen wezen: Het geloof in God, als Vader, en<br />

n hem, JESUS , als Vcrlosfer, het gebed in zijnen naam ,<br />

vaar van hij zelfs een volmaakt voorfchrift gaf, het zien<br />

i )p zijn voorbeeld, het vertrouwen op God enz.; cn tekens<br />

beloofde hij zijnen krachtigen bijdand, waarmede<br />

1 üj hun, die in hem geloven, altijd nabij wil zijn, beïevens<br />

de invloeden van den Geest van ]<br />

God.<br />

Eindelijk leerde hij, dat God niet gediend wordt<br />

met


G E S C H I E D E N I S . 107<br />

met uiterlijke plegtigheden, daarom heeft hij ook geene<br />

Godsdienftige plegtigheden ingefteld, of verordend,<br />

I<br />

BOEK<br />

IV<br />

behalven twee , zeer eenvouwig en te gelijk rijk in loofdft.<br />

geestelijke betekenis en bedoeling, zoo duidelijk, dat na C. G.<br />

Jaar 30.<br />

elk dezelve kan bevatten. Zij zijn de Doop en het<br />

Avondmaal of Nachtmaal des Ileeren , gelijk een<br />

Apostel het genoemd heeft. Het doopen met water<br />

zou de plegtigheid der inwijding zijn voor hun, die<br />

zijne leere aannamen, en beleden in hem te geloven,<br />

welke gedoopten nu zouden aangemerkt worden, als<br />

.gezuiverden, en, als 't ware, als nieuwgeboren of wedergeboren<br />

menfehen , welke zich plegtig verbindende<br />

tot het geloof in, cn den dienst van, God, zoo als<br />

JESUS dien geleerd heeft, nu ook deel hebben aan<br />

alle de voorrechten der onderdanen van het Godsrijk<br />

— De betekenis dezer plegtigheid kon des te<br />

minder duister zijn , omdat niet alleen de Jooden,<br />

op dergelijke wijze , de Heidenen doopten, die tot<br />

hunnen Godsdienst overgingen, gelijk ook JOSNNES<br />

daarom de Dooper genoemd, hen, die zich tot bekering<br />

en deugd verbonden, gedoopt had , zoo als<br />

wij gezien hebben, maar ook de Heidenfche volken<br />

zelve hadden dergelijke doopingen , wasfehingen en<br />

zuiveringen, in veelvuldig gebruik.<br />

De tweede plegtigheid, welke JESUS, op den laarden<br />

avond of nacht van zijn leven, indelde, daarom<br />

het avond- of nachtmaal genoemd, is niet min eenvouwig.<br />

JESUS , met zijne Apostelen, het Pafcha gegeten<br />

hebbende, nam brood, het welk hij, na 'er der<br />

zegen over gefproken te hebben , brak, en aan zijne<br />

Apostelen gaf, met verklaring , dat dit brood wa:<br />

II<br />

zijr


Leerwijze<br />

van<br />

JESUS.<br />

108 K E R K E L I J K E<br />

I zijn ligchaam , het welk voor hun gebroken werd ,<br />

BOKK<br />

bevelende hun , dit te nemen , en te eten , ter gedachtenis<br />

van hem en zijnen dood; vervolgends nam<br />

IV<br />

Hoof in.<br />

naC.G, hij den beker, dien hij, insgelijks, gezegend hebbende,<br />

aan hun rond gaf, zeggende: deze wijn te zijn<br />

]aar 30.<br />

zijn bloed, het welk voor velen vergoten zou worden<br />

, tot vergeving der zonden, met bevel , om allen<br />

daar uit te drinken. Op eene zoo eenvouwige<br />

wijze, zouden de Christenen dc gedachtenis van JE­<br />

SUS dood vieren , in hun geloof en liefde verfterkt<br />

worden , en gemeenfehap oefenen met hunnen Verlosfer<br />

en met malkanderen.<br />

Zoo<br />

edel, zoo eenvouwig , zoo eerwaardig is de<br />

leere van JESUS, door hem verkondigd; eene leere,<br />

die zich van zelve aanprijst, cn die , hoe zeer, in<br />

volgende tijden , door velen verdorven , en naar<br />

menschlijke verdichtzelen verbasterd , van anderen<br />

miskend, ja zelfs van fonirnigen gelasterd, hare zalige<br />

kracht nooit verliezen , en nooit tc niet gaan<br />

kan.<br />

De wijze, op welke JESUS, als de groote leeraar<br />

van het menschdom, deze zijne leere voordroeg, was<br />

even verheven, en tevens eenvouwig, als zijne leere<br />

zelve. Zijn voordragt was niet zoodanig, als bij<br />

de Jooden , dc Farizeën en Schriftgeleerden, en bij<br />

de Heidenen, dc Wijsgeeren, gewoon waren te leeren,<br />

niet bedaande in een kundig cn aanëengefchakeld<br />

betoog , vol fpitsvinnigheid en vertoon van geleerdheid.<br />

Neen, zijn voordragt was duidelijk,en achtbaar,<br />

hij fprak cn leerde, als magthebbendc, en met gezag,<br />

zoodat elk, die hem hoorde, zich getroffen voelde,<br />

en


G E S C H I E D E N I S . 109<br />

en zelfs gerechtsdienaars, gezonden, om hem te vatten,<br />

hunnen last niet konden uitvoeren, maar getuigen<br />

moesten, dat nooit iemand dus gefproken had!<br />

Zijne uitlegging en verklaring der oude heilige fchriften<br />

was onwederfpreeklijk, en zijne wederlegging<br />

van de overleveringen der Farizeën, en hunne bijvoegzelen<br />

bij de wet van God, overtuigend. Onvermoeid<br />

hield hij aan, met leeren en onderwijzen, alle gelegenheden<br />

daar toe waarnemende. Van alles, wat de<br />

natuur of de zaken van het gcmeene leven aan de<br />

hand gaven , ontleende hij zijne beelden , om zijne<br />

leere aan zijne hoorers begrijpelijk en verftaanbaar te<br />

maken; dikwijls nogthans bediende hij zich van raadzeiachtige<br />

gelijkenisfen of verhalen , om hunne oplettendheid<br />

op te wekken, hun oordeel te fcherpen,<br />

en het tot navrage en onderzoek aan te fpooren ;<br />

met wijsheid en goedheid fchikte hij zich , naar df<br />

onderfcheidene vatbaarheid en gedeldheid zijner leerlingen<br />

en hoorers ; door zijne antwoorden op voorgedelde<br />

vragen, of bedenkingen, gaf hij blijken var<br />

zijne kennis van het menschlijk hart; den leergierigen<br />

vrager voldoende door nadere verklaring zijnei<br />

gezegden,maar den onöprechten en eigenwijzenbedraf<br />

fende en befchamende , en de listige en boosaartige<br />

vragen en tegenwerpingen van zijne vijanden fchrander<br />

ten toon dellcnde en ernflig wederleggende.<br />

Indien eene leer , die zoo vele<br />

verborgenheder<br />

openbaarde, die eene geheele verloochening aan zichzeiven,<br />

en een volkomen geloof aan JESUS, benevens<br />

eene zuivere en oprechte deugd , welke naar volmaaktheid<br />

flreefde, van de menfehen vorderde , op-<br />

II 2<br />

grag<br />

I<br />

BOEK<br />

IV<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 30.<br />

JESUS bew<br />

ijzen,<br />

voor zijne<br />

leere.


110 K E R K E L I J K E<br />

I gang zou maken, moest dezelve gewigtige bewijzen en<br />

ZOEK<br />

gronden voor zich hebben , en de leeraar, die deze leere<br />

IV<br />

Hoofdft. predikte en deze eifchen deed , moest veel voor zich<br />

naC.G. hebben, waar door hij de harten der menfehen winnen,<br />

en aan zijne leere duurzaamheid geven kon.<br />

Jaar 30.<br />

En welke waren dan de bewijzen voor JESUS leere?<br />

Welke waren de gronden voor dat eerbiedwekkend<br />

gezag, waar mede hij die leere verkondigde? Deze<br />

waren: De inhoud en gedeldheid dezer leere zelve;<br />

ieder, die genegenheid heeft tot waarheid en deugd,<br />

vindt voor deze leere een getuigen der waarheid, in<br />

zijn eigen geweten. Daar op beriep zich JESUS uitdruk-<br />

Üjk: „ Indien iemand den wil van mijnenVader wil doen,<br />

„ die zal van deze mijne leere bekennen , dat zij<br />

„ uit God is." Het geen deze leere bevat van de<br />

zonde, van gerechtigheid, en van het oordeel, demt<br />

met elks ervaring overeen, die eenige acht op zichzelven<br />

daat. Het geen JESUS leerde , van de genade<br />

en liefde van God, van de vergeving der zonde enz.<br />

moet welkom zijn, bij ieder, die naar gerechtigheid<br />

hongert en dorst. Zijne zedenleere fchildert de deugd<br />

zoo volkomen, dat zij zich , door hare eigene beminlijkheid<br />

en luister, moet aanprijzen.<br />

De leere Ten opzichte van de verborgenheden, welke JESUS<br />

en het gedrag<br />

van<br />

in het licht bracht, bijzonder aangaande de wezenlijke<br />

waardigheid van zijn perfoon , beriep JESUS,<br />

JESUS<br />

zelve. ten bewijze van derzelver waarheid en echtheid, zich<br />

op zijn geheele gedrag, op zijne leere, en op zijne daaden.<br />

Hij, Godszoon, de MESSIAS, predikte dit van<br />

zichzelven niet, met eene ijdele verwaandheid en zelfsverhefhng,<br />

maar gedroeg zich omtrent dit gewigtig<br />

punt,


G E S C H I E D E N I S .<br />

l¥l<br />

punt, met de uiterde wijsheid en behoedzaamheid, I<br />

BOFT*<br />

overëenkomdig het plan der Godheid, het welk wij,<br />

IV<br />

in zijne geheele gefchiedenis, opmerken. Zijne leere, Hoofdfr.<br />

cn zijne verrichtingen, waren beide zoodanig, dat het naC.G,<br />

Jaar 30.<br />

aan iederéén blijken moest , dat deze leer van den<br />

hemel was, dat zij de leere van den Zoon van God<br />

was , gezonden van zijnen Vader , gelijk ook zijne<br />

verrichtingen van zijne waardigheid getuigden, dewijl<br />

JESUS in alles de eere van God , en nooit zijne<br />

eigene eerc, bedoelde, en dewijl men van den MESSias<br />

nooit grooter wonderdaaden verwachten kon. Voord»<br />

diende het geheele karakter van JESUS , het welk hij altijd<br />

volkomen ftaande hield, tot bevestiging van zijne<br />

leere. Men kon hem niet houden voor eener<br />

dweeper of geestdrijver, want zijne levenswijze wai<br />

niet zonderling, gelijk, bij voorbeeld,die van TOËNNE!<br />

den dooptr, wien men daarom, hoewel tegen recht<br />

als een dweeper of bezetene had zoeken zwar<br />

te maken: JESUS verkeerde onder de menfehen<br />

woonde maaltijden en bruiloften bij, en de laster had<br />

met dit alles, geenen fchijn, wanneer men hem voo<br />

een' vraat en wijnzuiper, een' vriend van tollenarci t<br />

en zondaren, fchold. Even min, was hij een fcfiljr.<br />

heilig bedrieger, hij handelde altijd openhartig en rc<br />

delijk, en was gereed, om rekenfehap te geven, j &<br />

hij vorderde zelfs , dat men zijne leere onderzoeke<br />

en toetzen zoude; het geen hij leerde, beoefende h<br />

ij<br />

zelve , zijne deugd was zuiver en onberispelijk , c 1<br />

hij bleef altijd zachtmoedig en nederig , zoodat h<br />

ij<br />

zijne vijanden kon uitdagen : wie van u overtuk |<br />

mij van zonde? En de hevigfte haat der géestehjl<br />

H 3<br />

W I


na<br />

K E 11 K E L IJ K E<br />

I<br />

BOEK<br />

IV<br />

Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

Jnar3o.<br />

Defchrif-<br />

»en des<br />

O. T.<br />

Zijne<br />

wonderen.<br />

heid van het Joodfche volk kon, met alle hare boosaartige<br />

pogingen , geen zweem van eenigen misdag<br />

of wanbedrijf opfporen, zoodat zijn Rechter genoodzaakt<br />

was , na het fcherpst onderzoek, te belijden :<br />

Ik vind geene fchuld in dezen mensch.<br />

Verders beriep JESUS zich , op de fchriften van<br />

MOSES en de Profeeten, welke bij de Jooden als Godlijke<br />

fchriften geëerbiedigd werden.<br />

Alles , wat in<br />

deze fchriften, nopens den MEssia's, den Leeraar en<br />

Verlosfer der menfehen, en den Koning van het Godsrijk,<br />

voorzegd was, werd, in alle bijzonderheden,<br />

in hem vervuld — „Onderzoekt de fchriften," vermaande<br />

hij, „ in welken gij meent, het eeuwig Jee-<br />

„ ven te hebben: Die zijn het, die van mij getui-<br />

» gen! "<br />

Eindelijk, bewees JESUS zijne Godlijke zending ,<br />

:ti waardigheid, door zijne wonderwerkeni, die hij<br />

verrichtte. Nooit had dén der oude Profeeten zoo vee,<br />

noch zoo groote , .wonderen, noch op die wijze,<br />

-erricht. Hij (prak: ik wil, word genezen, en dc<br />

I genezing volgde; hij bcdrafte wind en zee , en de<br />

vind cn zee was hem gehoorzaam. Hij zelve verdaarde<br />

zich des aangaande: „De Zoon kan niets van<br />

1<br />

, zich zeiven, cn zonder den Vader, doen, maar al-<br />

, leen, het geen hij den Vader ziet doen. Doch ,<br />

, het geen deze doet, zulks doet dc Zoon desge-<br />

, lijks." Ook waren alle zijne wonderen van ccne<br />

veldaadige natuur, hij ging het land door, goeddoen-<br />

(!e. Mij zijn, onder de zoo menigvuldige wonderen<br />

\ an JESUS , niet meer dan twee wonderen bekend ,<br />

(-mtrent welke fommigen, doch zonder grond, hebben<br />

wil-


G E S C H I E D E N I S 113<br />

willen twijfelen, of zij ook van eene weldaadige natuur<br />

waren.<br />

IV<br />

I<br />

BOEK<br />

Zoodanige wonderen, in het openbaar verricht, en Hbófdit,<br />

naC.—<br />

fommigen van welke gcrichtelijk , door eene daartegen<br />

vooringenomen overigheid, onderzocht zijnde,<br />

Jaar 30.<br />

proefhoudend bevonden werden, zijn de overtuigende<br />

bewijzen van JESUS waardigheid , en van de Godlijkheid<br />

zijner leere. Het is waar , dat de ongelovige<br />

Jooden op een wonderteken aandrongen, het Welk,<br />

als ik het dus noemen zal , een vólkswonder zou<br />

wezen, in dien zin, gelijk de wetgeving op Sin ai,<br />

of eenig ander wonderwerk van MOSES , liet welk<br />

tot het geheele volk betrekking had, maar, behalven.<br />

dat deze hun eisch reeds op zich zeiven onbillijk .<br />

en al te duidlijk gegrond was , op hunne verkeerd»<br />

denkbeelden nopens den MESSIÜS , wees JESUS hei !<br />

op het grootde van alle wonderen, zijne opflandini<br />

na drie dagen uit den dood , omdat een wonder<br />

gelijk zij begeerden, drijdig zou geweest, zijn met di<br />

Godlijke oogmerken, volgends welke JESUS wondcrei I<br />

niet moesten dienen, om het volk aanleiding te geven ><br />

om JESUS als een wereldlijk Koning te verheifen<br />

><br />

waarom ook JESUS fomtijds verbood, het een of ar.<br />

der wonder , het welk hij verricht had , algcmeei<br />

ruchtbaar tc maken, gelijk hij ook het volk zoo dik<br />

wijls ontweck , als het hem Koning wilde maken.<br />

Eindelijk bewees JESUS , dat hij een Profeet , j 1 Zijne<br />

voorzegde<br />

grootde aller Profeeten, ware , door zijne vooi<br />

* gingen.<br />

zeggingen van het toekomende: Hij voorzeide du I<br />

zijnen dood, met alle deszelfs bijzonderheden^, doe r<br />

het verraad van éénen zijner Apostelen , maar 00<br />

H 4 *


BOEK<br />

IV<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar3o.<br />

114 K E R K E L I J K E<br />

tevens zijne opdanding op den derden<br />

dag. Merkwaardig<br />

is zijne voorzegging, nopens den ondergang<br />

van het Joodfche gemeenebest, welke ook dertig jaren<br />

daarna gevolgd is , niettegendaande de Joodfche<br />

geestelijkheid dit juist tot één der voorwendzelen<br />

gebruikte, om tot zijnen dood te befluiten, dat zij,<br />

door denzelven , dien ondergang door de Romeinen<br />

wilden voorkomen.<br />

Doch , het geen bijzonder opmerking<br />

verdient, is, dat JESUS, ten zelfden tijde,<br />

als hij zijnen dood voorzeide, met dezelfde verzekering<br />

tevens voorzeide, dat die geestelijke Godsdienst,<br />

welken hij verkondigde ,<br />

niettegendaande alle tegenkanting,<br />

onder Jooden en Heidenen, door de geheele<br />

wereld zou uitgebreid worden , met affchaffing van<br />

den plegtigen Tempeldienst onder de eerden, cn van<br />

den bijgelovigen Afgodsdienst onder de laatden.<br />

V IJ F D E H O O F D S T U K .<br />

Gevolgen van Jefus leere en verrichtingen,<br />

geduurende zijn leven.<br />

I<br />

BOEK<br />

V<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar<br />

3°-33-<br />

JESUS<br />

predikt<br />

D<br />

rie of vier jaren (*) volhardde JESUS, met die<br />

leere te verkondigen, en door wonderwerken te be-<br />

ves-<br />

(*) De Euangelisten hebben hunne verhalen nopens<br />

JESUS niet onderfcheidenlijk, door de opgave van achtervolgende<br />

Tijdsbepalingen, gekenmerkt, ook hebben de<br />

oudfte Christenen dezelve niet onderfcheiden voor de na-


GESCHIEDENIS. 115<br />

vestigen, van welke wij, in het voorgaande<br />

komelingfchap opgemerkt.<br />

Hoofdftuk<br />

, de korte fchetze, naar waarheid, en genoegzaam<br />

De ééne en anderen vergenoegden<br />

zich met de hoofdzaak, gelijk wij boven<br />

( Bladz. 52 ) reeds aangemerkt hebben. Van hier het<br />

pende gevoelens vinden,<br />

IRENEUS, een fchrijver van de<br />

tweede eeuw, is in dit ftuk zeer buitenfporig, volgends<br />

hem,<br />

zal J::SUS 16 en meerjaren in zijn openbaar leerïarambt<br />

verkeerd hebben.<br />

Dezelfde fchrijver bericht ons,<br />

dat anderen, bijzonder deGnastiken ,flechts één jaar aan de<br />

openbare prediking van JESUS toefchrijven, waar in verfcheiden<br />

oude Kerkleeraars, onder anderen<br />

Alexandriê<br />

CLEMEKS van<br />

,met hun overeenkomen, EUSEBIUS enEPiPHANius<br />

ftellen daar voor twee jaaren. ORIGENES is zich zeiven, in<br />

dit ftuk, niet gelijk, IGNATIUS eindelijk, en fommige anderen,<br />

bepalen dezen tijd op drie jaren, of drie jaren en<br />

eenige maanden. Onder de hedendaagfchen zijn fommtgen<br />

voor één jaar, gelijk MANN en PRIESTLEY ; anderen<br />

voor drie of vier, fommigen zelfs voor omtrent vijf jaren.<br />

kan<br />

Zoo veel is zeker, dat men, uit de Euangelisten.<br />

opmaken , dat 'er ten minften vier, zo niet vijf.<br />

Paaschfeesten hebben plaats gehad, geduurende den loop<br />

Van JESUS prediking, zoodat hij,op het vierde Paaschfeest.<br />

indien niet op het vijfde, gekruist is geworden.<br />

Men leze<br />

hier over SCHUTTE Euang. Jaarb. I. Deel Bladz. 291<br />

volg. welke meent, dat het Paaschfeest, waar op<br />

JESUS<br />

gekruist is, voor het vijfde na zijnen doop moet gerekend<br />

worden.<br />

H 5<br />

I<br />

BOEK<br />

V<br />

hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar<br />

30-33-<br />

verfchil over den tijd, hoe lang JESUS, in het openbaar,<br />

drie of<br />

vier jaren<br />

gepredikt hebbe. Waaromtrent wij reeds, bij de kerkelijke<br />

fchrijvers der eerfte eeuwen na CHRISTUS ,<br />

lang.<br />

uiteenlo­


I<br />

BOEK<br />

V<br />

HpofdfK<br />

naC.G.<br />

Jaar<br />

30-33-<br />

JESUS Hoe zeer de leere van JESUS algemeen alle menfehen<br />

betrof, en het heil van het menschdom, in<br />

leert enkel<br />

onder<br />

de Jooden.<br />

het gemeen, bedoelde, echter bepaalde JESUS zich,<br />

geduurende zijn leven, alleenlijk tot de Jooden, aan<br />

welke de beloften, in voorgaande tijden gefchicd, in de<br />

eerde plaats, behoorden. Wij vinden niet meer dan<br />

dén of twee voorbeelden van wonderwerken , door<br />

JE sus aan Heidenen verricht, bij welke hij zich ook<br />

achterlijk hield, hoewel, gelijk de uitkomst toonde,<br />

enkel met oogmerk, opdat blijken zoude, dat, dewijl<br />

bij Heidenen grooter geloof gevonden werd dan<br />

bij Jooden , men het niet aan de meerder zedelijke<br />

waardigheid der Jooden moest toefchrijven , dat de<br />

verkondiging van het Godsrijk het eerst aan hun gcfchiedde.<br />

Insgelijks hebben wij gezien, dat hij, eene<br />

enkele keer , ook aan Samaritanen zijne leere heeft<br />

verkondigd , als tot een voorfpel van die algemeene<br />

verkondiging zijner leere , welke, na zijnen dood,<br />

plaats zou hebben.<br />

Opgang<br />

vm JESUS<br />

leere onder<br />

de<br />

Jooden,<br />

en tegenrïö<br />

K E R K E L IJ K E<br />

zaam met JESUS eigen woorden, uit dé Eu&nghliste/?,<br />

hebben opgegeven. Meest onthield hij zich in<br />

Galileë , en de noordelijke deelen- van het Joodfche<br />

land, op de Feestdagen echter begaf hij zich, doorgaands<br />

na Jerufalem, alwaar hij, in de hoofdftad<br />

des Hands' , in den Tempel , zijne leere en verrichtingen<br />

voortzettcdc.<br />

Alhoewel JESUS geene uitwendige vertoning had,<br />

-welke hem aanzien bij de menfehen kon geven , en<br />

hij volftrckt geenen fteun in iet vond , het welk de<br />

menfehen gewoon zijn , hoog te fchatten en te bewonderen<br />

, echter kon de klaarblijklijkheid zijner leere,


GESCHIEDENIS. "7<br />

re , de verhevene en tevens eenvouwig overredende I<br />

wijze, op welke hij dezelve voordroeg, benevens de<br />

BOEK<br />

V<br />

wonderen, die hij verrichtede, alles geftaafd door zijn Moofdfr.<br />

uitmuntend karakter en zuivere deugd, niet nalaten, na C. G.<br />

Jaar<br />

eenen grooten opgang te maken in het Joodfche land,<br />

3°-33-<br />

voomaamlijk bij zoodanige gefteldheid der omftandigheden,<br />

als wij, hier voor, befchreven hebben. Velen<br />

werden, door zijne leere en wonderen, overreed, zelve.<br />

ftand tegen<br />

de­<br />

om hem geloof te geven, en fteeds was hij van eene<br />

menigte volks verzeld , bcgeerig , om zijne leere te<br />

hooren, en zijne wonderen te zien. Velen ondertusfehen<br />

volgden hem, uit verkeerde inzichten, om<br />

den broodc , cn met verwachting van een aardsch<br />

Joodsch rijk, het welk zij onderleiden, dat hij zou<br />

oprichten , waar toe men algemeen genegen was ,<br />

hem de behulpzame hand te bieden, cn waaromtrent<br />

men zijn ongenoegen toonde, wanneer hij deze<br />

denkbeelden en pogingen tegenging. De Joodfche<br />

geestelijkheid cn aanzienlijken , hoe zeer zijne<br />

wonderwerken niet kunnende loochenen , noch zijne<br />

leere wederleggen, ergerden zich nogthans aan hem ,<br />

omdat hij aan de denkbeelden niet beantwoordde .<br />

welke zij van den MESSIÜS gevormd hadden , omdat<br />

hij, fchoon den Godsdienst, zoo als die, naa;<br />

de wet van MOSES , in den Tempel werd uitgeoefend,<br />

zorgvuldig waarnemende, nogthans niet alleen<br />

hunne uitleggingen en bijvoegzelen, openlijk, afkeurde<br />

en tegenfprak, maar ook, omdat hij, over hei<br />

geheel, te kennen gaf, dat bij op eenen enkel uitw<br />

T endigen eeredienst gecnen prijs ftelde: Door al hel<br />

welk, hunne tijdelijke belangen, aanzien, en gezas<br />

ir


I<br />

BOEK<br />

V<br />

Hoofdfr,<br />

na C. G.<br />

3333.<br />

Ondersoek,<br />

of<br />

de leere<br />

van JE­<br />

SUS,<br />

reeds bij<br />

zijn leven,<br />

opgang<br />

gemaakt<br />

heeft bij<br />

de Heidenen.Brieven<br />

van<br />

en aan<br />

ABGARUS.<br />

"8 K E R K E L I J K E<br />

in de waagfchaal werd gcfteld, terwijl JESUS, tevens,<br />

vérre van hen te vlcijen, hunne heerszucht, geveinsdheid<br />

, en andere ondeugden , bij alle gepaste<br />

gelegenheden , ontdekte en ernftigst beftrafte , reden<br />

genoeg , waarom zij 'er fteeds op uit waren,<br />

om hem in zijne woorden te verftrikken, of bij het<br />

volk zijn gezag te benemen, en zelfs gehaat te maken<br />

, door zijn karakter en gedrag te lasteren , of<br />

zijne wonderwerken, als gevolgen van zijn verdrag of<br />

verftandhouding met eenen boozen geest, in verden,<br />

king te brengen.<br />

Niettegenftaande JESUS niet buiten de'grenzen van<br />

het Joodfche land gepredikt heeft, behoeft het ons echter<br />

niet te verwonderen , dat het gerucht van den<br />

wonderdoenden leeraar, in wien velen , als in den<br />

MESSIÜS, geloofden, zich tevens door de aangrenzende<br />

landen verfpreid hebbe. Trouwens, wij ontmoeten<br />

daar van de blijken bij de Euangelisten (*). In<br />

het bijzonder verhaalt men eene merkwaardige ge.<br />

fcliiedenis, die hier toe betreklijk, en van velen voor<br />

echt en gelooftvaarctig aangenomen is. Zeker Koning<br />

van de ftad Edesfa, gelegen over den Muf raat<br />

in Mefopotamiè (f), ten dien tijde levende, AB-<br />

ÏARUS, of gelijk anderen den naam lezen, AGBARUS,<br />

vas door eene zwaare ziekte aangetast; van de won-<br />

(*) MATTH. IV. 24. JÖSNN. XH. ar.<br />

der-<br />

(I) Van deze Stad Edesfa, hoofdïtad van het Icnd-<br />

:hap Osroëne, thans gemeenlijk O/fa of Ui fa geheten,<br />

e n die men voor het oude Ercck (Cru. 1-10.) houdt,<br />

z lemen mijne JardrijhsL des Bijbels VI deel Bladz.<br />

9 9\


G E S C H I E D E N I S . 119<br />

derbare genezingen van JESUS<br />

CHRISTUS gehoord<br />

hebbende, zal deze vorst aan den Profeet eenen brief<br />

van den volgenden inhoud gefchreven hebhen:<br />

„ ABGARUS, Koning van Edesfa, vvenscht den<br />

„ grooten behouder JESUS CHRISTUS , die , in de<br />

„ landftreek van Jerufalem, verfchenen is, heil!"<br />

„ De werken en genezingen, die gij, zonder art-<br />

„ zenijën en kruiden, verricht hebt, zijn mij ter ooren<br />

„ gekomen, als ook, dat gij de zwaarfte en gevaar-<br />

„ lijkfte krankheden kunt genezen. Daar uit oor-<br />

„ deel ik, of dat gij God zijt, die uit den hemel<br />

„ tot ons is nedergedaald , of Gods Zoon. Der-<br />

„ halven, wil ik u, met dit mijn fchrijven, gebeden<br />

„ hebben, dat gij de moeite neemt, van tot mij te<br />

„ komen, om mij van de ziekte, aan welke ik lij-<br />

„ de, te genezen. Trouwens, ik heb ook verno-<br />

„ men , dat de Jooden u trachten te doodcn. Ik<br />

„ heb eene kleine maar deftige ftad, die ons beider<br />

„ genoeg kan zijn, om aldaar in vrede en rest tc<br />

,, leven."<br />

Hier op zou de Zaligmaker fchriftelijk geantwoorc<br />

hebben, als volgt:<br />

„ Zalig zijt gij, ABGARUS, dat gij, zonder mi<br />

„ gezien te hebben, in mij gelooft: want, van mi<br />

„ is gefchreven, dat de genen, die mij gezien heb<br />

„ ben, in mij niet geloven, opdat de genen, die mi<br />

„ niet gezien hebben , in mij geloven , en leven<br />

„ Wat aangaat uw verzoek, om tot u te komen<br />

„ Ik moet noodzaaklijk alles, waartoe ik gezondei<br />

„ ben, hier volbrengen , en na de vervulling daa<br />

„ van, weder opgenomen worden tot hem, die mi<br />

„ ge<br />

I<br />

BOEK<br />

V<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar<br />

30-33-


120 K E R K E L I J K E<br />

I „ gezonden heeft. Nadat ik zal opgenomen zijn,<br />

BOEK<br />

„ zal ik iemand mijner leerlingen tot u zenden, om<br />

V<br />

Hoofdft. „ uwe ziel te genezen , en u en den uwen het lenaC.<br />

G. ,, ven te fchenken."<br />

Jaar<br />

3Q-33-<br />

EUSEBIUS , die deze gebeurenis het eerst verhaalt<br />

(*), verzekert ons, dat hij deze brieven in het<br />

Grieksch vertaald heeft uit het oorfpronglijk Sijrisch,<br />

zoo als hij ze gevonden had in de Archiven der ftad<br />

Edesfa zelve, in welke de gebeurenis geplaatst werd<br />

in het jaar 340 der Edesfeenfche Tijdrekening, die dezelfde<br />

is met de Jaartelling der Seleuciden, welk jaar<br />

werëenftemt met het XVde jaar der regering van Keiler<br />

TIBERIUS , in het welk JESUS zijne openbare<br />

])rediking begon te aanvaarden. Vervolgends voegt<br />

... 4 IUSEBIUS , uit dezelfde Archiven, hier een omftandig<br />

\ 'ei-haalbij, hoe, na JESUS hemelvaart, de Apostel ju-<br />

1 >AS, die ook THOMAS heette, door eene Godlijke<br />

andrift, THADDEUS, éénen der LXX leerlingen van<br />

3 ESUS, na Edesfa gezonden hebbe, om in die ftad<br />

l et Euangelie te prediken, welke bij zekeren TOBIÜS<br />

J ^obldszoon zijn' intrek genomen hebbende, vele wonerwerken<br />

in die ftad verrichtedc. Dit aan den Ko-<br />

c<br />

i, ihg bericht zijnde, ontbood deze den leeraar, van<br />

V den hij verftond, dat dezelve thans gekomen was,<br />

O m de belofte van JESUS te vervullen , terwijl de<br />

I -oning aan THADDEUS verzekerde, dat hij zoo opn<br />

!cht in JESUS geloofde, dat hij den Jooden, die hem<br />

g ekruist hadden, den oorlog deswegens zou hebben<br />

n ingedaan, indien hij de Romeinen niet ontzien had.<br />

(*~) Hitt. Eccles. I. 13.<br />

Hier


G E S C H I E D E N I S . 121<br />

Hier op genas THADDEUS den Koning, door opleg­<br />

twee eeuwen na EUSEBIUS , dat JESUS , te gelijk<br />

met zijnen brief, ook zijne afbeelding, en wel, niet<br />

door eenig mensch, maar door Godlijk vermogen,<br />

ontworpen, aan ABGARUS gezonden zal hebben, van<br />

welke afbeelding, de overlevering verder meldt, dat<br />

zij eenigen tijd daarna te Konflantinopolen<br />

, en eindelijk<br />

naa Italië gekomen is, alwaar Rome en Genua<br />

elkander het bezit dezer beeldenis<br />

PROKOPIUS, anders een<br />

betwisten.<br />

geloofwaardig fchrijver,<br />

njaakt ( f ) van dezelfde gefchiedenis insgelijks gewag,<br />

en zegt, dat de ingezetenen vaii Edesfa hunne<br />

Had voor onwinbaar hielden , uit hoofde eener<br />

belofte, welke bij die gelegenheid van JESUS ZOU gefchied<br />

zijn.<br />

BOEK<br />

ging der handen, van zijne kwaal, deed nog vele<br />

V<br />

wonderwerken, en predikte het Euangelie met een ge- ] loofdft.<br />

lukkig gevolg.<br />

Naderhand is dit verhaal met nog meer bijzonderheden<br />

laC.G.<br />

Jaar<br />

30-33-<br />

vermeerderd. Dus fchrijft EVAGRIUS<br />

(*),<br />

Wat moeten wij van deze geheele gefchiedenis De onechtheid<br />

denken ? Roomfche fchrijvers , zelfs een VALOIS ,<br />

dezer<br />

een TILLEMONT , en anderen, welke gewoon zijn de brieven<br />

oude Kerkfchrijvers zeer hoog te achten, niet alleen,<br />

aangetoond.<br />

maar ookProtedanten, CAVE,GRABE enz. houden dezelve<br />

voor waar.<br />

Ondertusfchen hebben wij alle reden,<br />

om het verhaal voor een verdichtzel te verklaren<br />

; waaromtrent niemand zwarigheid zal maken met<br />

(*) Hist. Eed. IV. 27.<br />

(f) De Bello Pers. II. 12.<br />

ons<br />

I


I<br />

BOEK<br />

V<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar<br />

30-33-<br />

122 K E R K E L I J K E<br />

ons in te temmen, voor zoo veel het bijvoegzel van<br />

JESUS afbeelding, en van de onwinbaarheid der ftad<br />

Edesfa, betreft, maar zelfs kan het verhaal van<br />

EUSEBIUS den toets niet doorftaan.<br />

De Euangelisten,<br />

en de Handelingen der Apostelen, zwijgen niet<br />

alleen van deze zoo merkwaardige gebeurenis, maar<br />

Dok maakt geen éénChristenfchrijver vóór EUSEBIUS,<br />

geduurende drie eeuwen, daar van het minde gewag.<br />

De brieven zoo van ABGARUS als van<br />

lebben inwendige kenmerken van verdichting.<br />

CHRISTUS<br />

Hoe,<br />

jouden de Christenen, indien JESUS waarlijk dezen<br />

]<br />

jrief gefchreven had, denzelven niet, van eerden af,<br />

ils een Godlijk gefchrift erkend en gelezen hebben?<br />

i<br />

In, letten wij op den inhoud dezer brieven; die van<br />

<<br />

len Koning bevat eene ongerijmdheid en onbedaantaarheid,<br />

welke men in den vorst niet onderdellen kan.<br />

1<br />

1<br />

In befluit, uit de wonderen van JESUS, voorbarig<br />

i enoeg, dat deze God, of Gods Zoon is, dit volgt<br />

t<br />

ach niet, de Profeeten hebben toch immers wonderkerken<br />

verricht: Vervolgends wil de Koning met de­<br />

\<br />

2<br />

en God, of Gods Zoon, zijne flad of rijk deelen,<br />

a<br />

ls zijnde voor hun beiden tot een gerust leven geoegzaam.<br />

Hoe drookt dit? Het antwoord van JE-<br />

r<br />

£<br />

us is duidelijk faamgedeld, uit fommige fpreuken<br />

X<br />

an den Bijbel, cn zelfs uit zulken, die JESUS eerst<br />

r<br />

a zijne opdanding uit de dooden gebroken heeft,<br />

I<br />

m, waarom delt JESUS , in dien brief, 'sKonings<br />

£<br />

enezing uit tot na zijnen dood? Was dit zijne gewoonte,<br />

dat hij de genen uitdelde en wachten liet,<br />

\<br />

X<br />

.'eiken hij hulp wilde bewijzen? Ook geeft JESUS<br />

a<br />

in den vorst geen onderwijs , nopens zijne twijfeling,


G E S C H I E D E N I S . 123<br />

lïng, of hij JESUS als God, of Gods Zoon, moest<br />

erkennen enz. De tijdsbepaling der gefchiedenis toont<br />

ook derzelver onwaarheid aan, dewijl, gelijk wij zei- ] loofdft.<br />

den , het jaar, waar in dezelve gebeurd zou zijn , na C. G.<br />

Jaar<br />

het jaar is, waar in JESUS eerst begon te prediken.<br />

3o-33.<br />

Eindelijk, de bijzonderheden van het verhaal bij<br />

EUSEBIUS ftrijden zoodanig met den inhoud dezer<br />

brieven, dat de ddne de anderen omverdooten. Volgends<br />

dit verhaal toch, komt THADDEUS te Edesfa ,<br />

doet daar wonderen, welke aan den Koning bericht<br />

worden, en dus komt hij, langs eenen omweg, bij den<br />

vorst, daar men, volgends den brief van JESUS , zou<br />

verwacht hebben, dat hij regelrecht aan den Koning<br />

zou gezonden zijn geworden. Verders, wij kennen<br />

geenen Apostel JUDAS , die ook THOMAS genoemd<br />

zou zijn, terwijl integendeel de Apostel JUDAS THAD­<br />

DEUS wordt bijgenaamd. Alle deze redenen moeten<br />

ons overtuigen , dat deze geheele gefchiedenis<br />

ongegrond, en een bloot verdichtzel is.<br />

Maar , wat zal men dan maken van de geloofwaardigheid<br />

en goede trouw van EUSEBIUS , die<br />

deze brieven en het geheele verhaal getuigt, gevonden<br />

te hebben, in de Archiven van Edesfa, in het oorfprongliik<br />

Syrisch, waar uit hij beiden vertaald mededeelt?<br />

Op deze vraag antwoorde ik, dat men de<br />

goede trouw van EUSEBIUS niet behoeft te verdenken,<br />

maar van ligtgelovigheid kunnen wij hem , in<br />

dit geval, niet vrijplijten. Men behoeft niet te twijfelen<br />

, dat men aan dezen gefchiedfchrijver , welke<br />

van Keizer KONSTANTYN verlof had, om alle ftaatsen<br />

andere openbare, papieren, tot liet opdeden zijner<br />

I<br />

Kerk-<br />

I<br />

BOEK<br />

V


BOEK<br />

124 K E R K E L I J K E<br />

Kerkgefchiedenis, te mogen gebruiken, deze brieven<br />

en dit verhaal zal hebben ter hand gedeld , als te<br />

vinden in de Archiven van Edesfa. Maar, deze<br />

dukken zelve waren verdicht, waarfchijnlijk, om de<br />

gemeente te Edesfa een grooter aanzien te geven, en<br />

het ontbrak EUSEBIUS alleenlijk aan een oordeel des<br />

onderfcheids, om deze verdichting te ontdekken. Wij<br />

vinden meer voorbeelden van dergelijke Jigtgelovigheid<br />

bij de oude Kerkfchrijvers, dus liet zich JUSTINUS de<br />

Martelaar vertellen, dat zekere oude overblijfzels van<br />

gebouwen dc cellen of kamertjens waren, in welke<br />

de LXX overzetters het Oude Testament in het<br />

Grieksch vertaald hadden , en nu fchreef de goede<br />

Kerkvader, ter goeder trouwe, dat hij de kamertjens<br />

gezien had, welke voor de LXX overzetters hadden<br />

gediend (*). Ja, EUSEBIUS zelve heeft ons nog<br />

een foortgelijk voorbeeld in zicli zeiven gegeven ,<br />

wanneer hij ons verbaalt ( f ) , dat hij in de ftad<br />

Paneas, of Caefarea Filippi het Standbeeld gezien<br />

V<br />

Hoofdft,<br />

naC.G.<br />

Jaar<br />

30-33-<br />

heb-<br />

( * ) Men behoeft, om deze Iigtgelovigheid, op deze oude<br />

Kerkelijke Schrijvers, niet te laag neder te zien, het heugt<br />

mij, in de Commentarii de rebus Cardinalis QUIRINI , welke,<br />

in deze eeuw, door ons land gereisd heeft, pag. 72.<br />

Ed. Brix. of pag. 6'o edit. Lip;, gelezen te hebben , hoe deze<br />

prelaat ter goeder trouw verhaalt, dat het beeld van<br />

ERAS­<br />

MUS te Rotterdam, als de klok fkat, een blad omkeert van<br />

het boek, het welk het in de hand houdt.<br />

Wij weten, in<br />

welken zin, men aan de kinderen \ ertelt, dat dit beeld een<br />

blad omkeert, wanneer het de klok hoort flaan.<br />

(t) Hht. Eccles. VU. 18.


G E S C H I E D E N I S .<br />

Ï^5<br />

'nebbe, het welk de vrouw, door JESUS van eenen I<br />

twaalfjarigen vloed genezen (*), welke uit deze ftad BOEK<br />

V<br />

geboortig zal geweest zijn, van metaal had laten oprichten<br />

, ter gedachtenis van deze weldadige gene­<br />

naC.G.<br />

Hoofdft.<br />

zing, verbeeldende JESUS zeiven, die aan eene voor Jaar<br />

30-33*<br />

hem nederknielende en met gevouwen handen den<br />

zoom van zijn kleed aanrakende, vrouw de hand<br />

toereikt. Maar, wie zal zich laten overreden , dat<br />

eene arme Joodfche vrouw, welke alle hare bezittingen<br />

aan de genecsheeren hefteed had, tot hare genezing,<br />

gelijk MARKUS uitdruklijk meldt, een metalen<br />

Standbeeld zal hebben laten oprichten , daar<br />

nogthans de Jooden, in 't gemeen, omtrent beelden<br />

ongundig dachten? Zelfs fpreekt EUSEBIUS , niettegendaande<br />

hij zegt , dit beeld gezien te hebben,<br />

zeer twijfelachtig van het oogmerk van deszelfs oprichUftig<br />

, fchoon hij, tc gelijk, fchrijft , dat de<br />

nieuwbekeerden uit de Heidenen al vroeg de gewoonte<br />

hadden, om de beelden van JESUS, en de voornaamfle<br />

Apostelen, PETRUS en PAULUS, ter gedachtenis<br />

te hebben, gelijk men gewoon was , de beeldenisfen<br />

van groote mannen en weldoeners te bewaren.<br />

Hoe het zij , het is zeer waarfchijnlijk , dat<br />

het beeld , het welk EUSEBIUS gezien heeft , het<br />

beeld was van den eenen of anderen Heidcnfchen<br />

Wijsgeer, bij voorbeeld, van APOLLONIUS , of van<br />

eenen of anderen Keizer, bij voorbeeld, TITUS VES-<br />

PASIANUS, en BERENICE, dochter van Koning AGRIP­<br />

PA ,<br />

(*) MATTH. IX. 20-22. MARK. V. 25-34. LUK. VIII.<br />

43 - 43.<br />

I 2


I PA, dewijl men, in de overlevering, aan de gemelde<br />

vrouw ook dezen naam BERENICE geeft, of lie­<br />

BOEK<br />

V<br />

Hoofdft. ver, dat de ftad PaneSs in de gedaante eener vrouw<br />

na C. G.<br />

wordt afgebeeld, aan de voeten van den Keizer HA-<br />

Jaar<br />

DRIANUS , van wien deze ftad eenige weldaad zal<br />

3°-33-<br />

ontvangen hebben , gelijk BEAUSOBRE het eerfte , en<br />

HASAEUS, met vele waarfchijnlijkheid, het laatfte gegist<br />

heeft. (*)<br />

Het waare<br />

oogmerk<br />

van<br />

JESUSleere<br />

en verrichtingen.<br />

126 K E R K E L I J K E<br />

Na dit alles befluiten wij: JESUS heeft, bij zijn<br />

leven, zich met zijn leere en prediking bij de Jooden<br />

bepaald, zijne Apostelen en Leerlingen zouden<br />

deze zijne leere, na zijnen dood, aan de Heidenen<br />

mededcelsn. Deze aanmerking leidt ons, om nog,<br />

met één woord, van het oogmerk van JESUS leere<br />

en verrichtingen te fpreken. JESUS leere was , in<br />

den grond, ten opzichte der Joodfche Kerk, geene<br />

nieuwe leere , zij behelsde de volmaking cn vervulling<br />

van alles, wat van ouds in de leere, plegtigheden,<br />

en voorzeggingen dier Kerk vervat was. Hij was toch niet<br />

gekomen, om de wet te niet te doen, maar te vervullen.<br />

Deze leere was alleen in zoo verre nieuw,<br />

dat zij de oude waarheden in kracht ciaarftelde, duidelijk<br />

, klaar en algemeen toepaslijk op het menschdom,<br />

zonder onderfcheid van volken, maakte, de voorzeggingen<br />

vervulde, met één woord, den Godsdienst,<br />

in dcszdfs hemelfchen en geestelijken aart openbaarde.<br />

JESUS heeft zich ook, zoo lang hij leefde, niet van de<br />

Jood-<br />

M e<br />

(*) H z i e Keer van dit Standbeeld in mijne Aardrijkst,<br />

des Bijbels IV Deel Bladz. 439. en VENEMA Hist.<br />

Meelis. Tom. IV. pag. 75.


G E S C H I E D E N I S .<br />

Uf<br />

Joodfche Kerk afgezonderd, geene bijzondere maatfchappij<br />

of genootfehap van aanhangers gevormd, veel min<br />

I<br />

BOEK<br />

V<br />

dezelve naar de wijze van wereldlijke genootfehappen<br />

of maatfchappijën ingericht, of aan eenig opper­<br />

na C. G.<br />

Hoofdft.<br />

hoofd onderworpen. Zijn doel was openlijk, waarheid<br />

en verlichting onder de menfehen te verfprel-<br />

Jaar<br />

30-33.<br />

den , en allen tot Godzaligheid en deugd te brengen<br />

en te verëenigen. Tot dit verheven doel , en<br />

niet tot het vormen van een menschlijk uitwendig<br />

genootfehap, drekten ook de plegtigheden van Doop<br />

en Avondmaal, door hem ingedeld. Ondertusfchen<br />

had dit alles, uit den eigen aart, eene drekking, indien<br />

de Jooden dit heil , het welk hun gepredikt<br />

werd, niet hadden miskend, en indien de Heidenen<br />

het geloof in JESUS omhelsden , dat het geen in<br />

den Joodfchen Godsdienst de afzondering der volken<br />

begundigde, en het geen in denzelven enkel uitwendig<br />

of voorbeeldig was, van zelve een einde moest nemen,<br />

en dat het Bijgeloof en Veelgodendom der Heidenfche<br />

volken , als onbedaanbaar met het licht der<br />

waarheid, tot niet moest vervallen. Doch , dit alles<br />

zou zich met den tijd , en door den voortgang<br />

van zijne leere, als van zelve ontwikkelen; het Geestelijk<br />

Godsrijk, het welk JESUS grondvestede , zou<br />

in zijn geestelijk en hemclsch wezen altijd blijven,<br />

en van tijd tot tijd, meer algemeen uitgebreid worden.<br />

I 3<br />

ZES-


ia8 K E R K E L I J K E<br />

Z E S D E H O O F D S T U K .<br />

Jefus dood , Op/landing en Hemelvaart.<br />

I<br />

BOEK<br />

VI<br />

Hoofdft.<br />

na C.G.<br />

Jaar 33-<br />

Overgang<br />

tot<br />

liet verhaal<br />

van •<br />

JESUS<br />

Dood,<br />

Opftanding<br />

en<br />

Hemelvaart,<br />

JESUS ,<br />

aan zijne beftcmming , voor zoo ver de<br />

verlichting van het menschdom betrof, volgends het<br />

Godlijk ontwerp, voldaan hebbende, moest nu, zich<br />

zeiven voor het menschdom ook opofferen, den dood<br />

ondergaan ,<br />

op den derden dag in het leven herrijzen<br />

, cn tot zijnen Hemclfchen Vader wcderkeeren,<br />

alles, gelijk hij zelve te voren te kennen gegeven,<br />

en zelfs aan dc Jooden, van eerften af, tot een teken<br />

en bewijs van zijnen-Godlijken oórfprong, ge4<br />

fteld had. In het verhaal van deze gebeurenisfen,<br />

zullen wij weder den zelfden weg der Voorzienigheid<br />

kunnen opmerken , volgends welken het Godsrijk<br />

niet beftaat in menschlijken luister, maar in hemelfche<br />

kracht cn heerlijkheid.<br />

Kort voor het Paaschfeest,<br />

invallende in het ggde<br />

jaar der gewone jaartelling, welke de Christenen<br />

rolgen, had JESUS zijnen vriend LAZARUS, tzBethanië,<br />

uit de dood opgewekt. Onmidlijk na dit doorluchtig<br />

wonderwerk , het welk niet in twijfel kon<br />

getrokken worden , deed hij eene foort van plcgtige<br />

intrede in Jerufalem,<br />

oneler de toejuiching deimenigte,<br />

ais dc groote Profeet, ofMESSIÜS , op<br />

eene Wijze, welke hem volkomen voegde, en zijns<br />

waardig was.<br />

Bij deze gelegenheid zuiverde hij andermaal<br />

, met het gezag van eenen Gods-Profeet,<br />

den


G E S C H I E D E N I S . 129<br />

den, reeds bij het begin van zijne openbare verrichtingen<br />

, door hem gczuiverden, maar terftond weder VI<br />

I<br />

BOEK<br />

ontheiligden Tempel, en befloot dus zijne ambtswaarrieming,<br />

op dezelfde wijze, als hij die aanvaard had.<br />

Hoofdft,<br />

na C. G.<br />

ge­<br />

De Joodfche Raad en geestelijkheid, de zaak eene<br />

zoo ernftige wending ziende nemen , ftejdè thans,<br />

JESUS<br />

vangen,<br />

op voorlid van den Hoogenpriester KAJAFAS , dat<br />

het beter ware, dat één mensch voor het volk fiierf,<br />

dan dat het gantfche volk verloren ging, vast, om , zoodra<br />

het Paaschfeest, waar °P men, wegens den toevloed<br />

der vreemdelingen, voor oproer beducht was, voorbi<br />

zou wezen, JESUS te vangen en ter dood te bren<br />

gen. Maar JESUS bereidde zich, intusfchen , tot ecnei 1<br />

vrijwilligen dood , met dc verhevcnfte bedaardheic 1<br />

van geest, en de iicfderijkfte zorgvuldigheid voor zij<br />

ne leerlingen cn vrienden. Hij waarfchuwde dezen<br />

dat zijn dood, op dit zelfde aanftaande Paaschfeest ><br />

zou gebeuren , hij wees hun den verrader aan , di<br />

hem zou overleveren, en onderhield hen , met leei<br />

zame en bemoedigende redenen , die van zijne te<br />

derfte liefde jegens hen getuigden. Alles, wat JESU<br />

voorzegd had, gebeurde ook. JUDAS ISKARIÖTH<br />

><br />

één zijner leerlingen , door gierigheid gedreven , e a<br />

door eene beftraffing, welke hij, dezer dagen, va h<br />

JESUS ontvangen had, tot wraak opgefpoord, zie h<br />

bij den Joodfchen Raad vervoegd hebbeneie, kwaï n<br />

met hun ovcrëen, om, voor eene fomme gelds, zi F<br />

nen meester, zonder opfchudding onder het volk ' I<br />

veroorzaken, in hunne handen te leveren ; verzei d<br />

van eenen troep gerechtsdienaars, onder welken zie h<br />

ook verfcheiden Joodfche geestelijken mengden, g<br />

I 4<br />

lei I»


I<br />

leidde hij die naar eene plaats, buiten Jerufalem,<br />

BOEK<br />

VI waar JESUS zich des nachts onthield , en waar hij<br />

Hoofdft. thans den bangden zieledrijd, onder het gevoel van<br />

na C. G.<br />

Jaar 33.<br />

het geduchte van zijn lijden en derven voor de menfehen,<br />

met een herhaald erndig doch te gelijk ondenverpelijk<br />

gebed tot zijnen Vader, naauwlijks had<br />

doorgedaan. Een kusch was het teken , door den<br />

ra-rader gegeven, waarop de bende toefchoot , en<br />

ESUS gevangen nam, doch niet, dan na dat deze<br />

i dijken gegeven had, dat hij zich vrijwillig overgaf,<br />

levviji hij, in het eerst, door een enkel woord, 0<br />

de'<br />

t •ende zoo vertzaagde, dat zij terug deinsde, en in<br />

envari-ing ter aarde doitte, en vervolgends den ont<br />

Jdigen ijver van P E T R U S , die het zwaard trok, cm<br />

z yn' meester te befchermen , bedraiïe, en de wonde,<br />

d oor hem aan eenen dienstknecht van den Hoogenncstcr<br />

toegebracht, wonderdadig heelde, tevens voor<br />

P<br />

z ine vrienden, de Apostelen, een vrijgeleide beogende,<br />

die hem ook allen verlieten, behalven PJ><br />

Zi<br />

T 1US, welke hem van verre volgde.<br />

Voor den De Joodfche Raad, bevond zich, den uitflag afachtende,<br />

in het paleis van den floogenpriester, J o o d - ui<br />

al-<br />

w<br />

fchcn<br />

Raad te W<br />

recht ge- L<br />

Held.<br />

PI<br />

130 K E R K E L I J K E<br />

lar JESUS terdond in verhoor genomen werd, waar<br />

hij , van alle menfehen verlaten , en zelfs door<br />

TRUS verloochend, welke verloochening hij ook te<br />

vc ren voorzegd had, zich zoo waardiglijk en danditig<br />

gedroeg, dat de Raad, te vergeefs, alle po­<br />

va<br />

gir gen infpande, om eenige fchijnbarc bèfchuldieing<br />

teg en hem op te fporen, tot dat men zijne rond,<br />

bos digc belijdenis, welke hij, op de bezwering van<br />

der Iloogeupriester, voor den Raad aflegde, dat hijde


G E S C H I E D E N I S . 131<br />

de MESSIÜS, de Zoon van den levenden God, was, I<br />

BOEK<br />

als eene Godslastering uitleggende, hem, op dien VI<br />

grond, ter dood veroordeelde. 1 Ioofdft.<br />

In den vroegen morgenftond kwam de Raad weder<br />

bij één, om het gevelde vonnis te bekrachtigen,<br />

en vervolgends JESUS aan den Romeinfchen landvoogd<br />

over te leveren , opdat die hetzelve bevestigen en<br />

ten uitvoer zou doen feilen , dewijl de Jooden<br />

het recht van leven en dood verloren hadden , zedert<br />

hun land eene Provincie van het Romeinfche<br />

Rijk géworden was. Voor dezen Raad verfcheen<br />

de verrader JUDAS , vol wanhopend berouw verklarende<br />

, dat hij onfchuldjg bloed verraden had , en<br />

den loon van zijn verraad voor hunne voeten werpende,<br />

waar na hij zich zeiven het leven ging bene.een.<br />

PONTIUS PXLATUS was thans , van wegen den<br />

Keizer TIBERIUS , landvoogd van Judeë, een man,<br />

van wien de geleerde Jood FILO van Alexandrië<br />

fchrijft: „Zijne gantfche bediening was een geduurig<br />

toneel van het recht te verkopen, van roof,<br />

„ geweldenarij, en alle godloze Hukken; van het pij-<br />

, ter ter<br />

„ nigen, en ombrengen van onfchuldigen , zondei<br />

dood<br />

„ hen te recht te Hellen , of te vonnisfen , en vat \ overge-<br />

„ allerleiö woeste wreedheid!" En evenwel ziet mei ! geven en<br />

gekruist.<br />

dezen man van zoodanig karakter in de uiterfte ver<br />

legenheid, hoe met JESUS te handelen. Hij is, niet<br />

tegenftaande de hevige befchuldigiugen van den Jood<br />

fche Raad, dra volkomen overtuigd van de zuiver<br />

onfchuld van JESUS , en befchouwt , in dezen bc<br />

fchuldigden, in deszelfs achtbaar zwijgen, zoo w< 1<br />

als in zijn gepast en deftig fpreken , ja in zijn gi<br />

I<br />

5<br />

he<<br />

laC.G.<br />

r aaf 33«<br />

2n ter<br />

lood ver.<br />

jordeeld,<br />

JESUS<br />

door PI-<br />

LATUS en<br />

HERODES<br />

onfchuldig<br />

verklaard,<br />

dochech-


I<br />

BOEK<br />

VI<br />

Hoofdft<br />

JKiVS<br />

dood.<br />

132 K E R K E L IJ K E<br />

heele voorkomen, zoo veel waardigheids, dat hij alle<br />

pogingen in het werk ftelde, om JESUS te behou-<br />

, den, na vruchteloos beproefd te hebben, zich van<br />

HH C. G<br />

Jaar 33.<br />

• dit netelig rechtsgeding te cntfiaan, door IES^S, als<br />

een Galileër, na den Viervorst HERODES te verzenden<br />

,<br />

welke zich , thans , bij gelegenheid van het<br />

Peest, i n<br />

Jerufalem bevond. Vrees voer oproer,<br />

en dat men hem bij den Keizer zou beklagen, pers!<br />

te hem, na eene openlijke betuiging van in dézen gedwongen<br />

te handelen, de bevestiging van het door de<br />

Jooden gedreken doodvonnis over JESUS af, het welk<br />

terdond voltrokken werd. JESUS werd gekruist, en onderging<br />

de dooddrairc, die bij de Romeinen de fchandelijkde<br />

was, maar hij had ditzelve, reeds lang te voren, voorzegd,<br />

JESUS leed deze draffe, en onderging den dood*<br />

op die wijze, welke gefchikt was, om de opmerkzaamheid<br />

van allen op te Wekken,<br />

Aan den éénen<br />

kant gevoelde hij, daar hij voor het menschdom<br />

[Kerf, alle de bitterheden des doods, gelijk uit zij-<br />

Je hartbrekende klagt blijken kon: „ Mijn God!<br />

„ Mijn God! waarom hebt gij mij verlaten ? " Maar<br />

ian den anderen kant was hij, in zijn lijden en derden,<br />

dezelfde deugdzame,<br />

verheven, Godlijke perbon,<br />

die hij zich, bij zijn leven, betoond had.<br />

Hij<br />

1 •ad voor zijne beulen , hij beloofde aan ccnen der<br />

I nsdadigers, die met hem gekruist waren, nog dien<br />

e ag, het genot van zaligheid in zijn Koningrijk, hij<br />

l ewecs zijne liefderijke zorge omtrent zijne moeder,<br />

\ relke hij aan zijnen vriend JOÜNNES aanbeval , en<br />

r u alles volbracht hebbende, beval hij, met ver'rouren,<br />

zijnen geest aan zijnen hemelfchen Va ler.<br />

De


G E S C H I E D E N I S . 133<br />

' De gantfche Natuur fchcen met den dood van JE­<br />

SUS bewogen. Eene geweldige aardbeving, voorgegaan<br />

door eene fchrikbarendc duisternis (*), deed bergen<br />

en rotzen fplijten, en uit de graven, in dezelven<br />

uitgehouwen, gingen, na JESUS opftanding, eenige<br />

verdorven Heiligen, levend uit, welke aan velen te<br />

Jerufalem verfcheenen zijn. Ook fcheurde het voorlrangzel,<br />

het welk, in den Tempel, het heilige van het<br />

allerhciligde afzonderde. Geen wonder, dat alle aanfchouwers<br />

verbaasd Honden, en de Heidenfche hoofdmar<br />

uitriep : „Waarlijk! deze man was een Zoon van God!'<br />

Op denzelfden dag, werd JESUS, door de zoro Begrave»<br />

, nis van<br />

van NIKOBEBMJS en JOSEF van Arimathea, nog vooi 1ESUS.<br />

den avond , met welken de Sabbath een' aanvani<br />

nam, onder uitdruklijke toelating van PILATUS , bc<br />

graven , terwijl de Joodfche overigheid van denzeli<br />

den ftadhouder eene wacht foldaten verkreeg , dj t<br />

zij bij het graf, welks mond met een' grooten ftec a<br />

gefloten was, plaatften, en den deen bovendien ve<br />

zegelden, ten einde, gelijk zij voorwendden, voor 1 c<br />

komen, dewijl JESUS voorzegd had, dat hij na d¥ e<br />

dagen zou verrijzen, dat zijne aanhangers het lij<br />

wegnemen en verbergen, cn dan voorgeven zoi ft<br />

den, dat hij waarlijk weder levend geworden was.<br />

Wonderen,<br />

bij<br />

denzelven,<br />

voorgevallen.<br />

a JESUS opftanding.<br />

Deze voorzorg was ijdel. Op den derden dag r<br />

zijnen dood, des zondags, verliet JESUS, weder 1<br />

vende, het graf, terwijl de aarde beerde , en ec n<br />

E: 1-<br />

(* ) Ik mag hier niet voorbijgaan, aan tc tekenen, d<br />

EUSEBIUS , en andere fchrijvers, een bericht aanhalen v;<br />

FLEGON den TralMan, een vrijgelaten (laaf van Keiz<br />

I<br />

BOEK<br />

VI<br />

Hoofdft.<br />

naC.Gi<br />

Jaar 33.<br />

at<br />

in


Ï34<br />

K E R K E L I J K E<br />

r Engel, nedergedaald uit den Hemel, den fteen van het<br />

BOEK<br />

VI graf wegwentelde, op wiens verfchijning de Romeinfche<br />

wacht van het graf vluchtte, en aan de Jood,<br />

Hoofdft,<br />

lia C. G. fche overigheid bericht bracht, wat 'er was Vooiv<br />

Jaar 33><br />

gevallen,<br />

En hemelvaart.<br />

Ecnige vrouwen, vriendinnen van JESUS, wilden<br />

hem, na zijne dood, de laatfte eere bewijzen, en waren,<br />

in den vroegen morgen, zonder dat zij iet van eene'<br />

Romeinfche wacht wisten, na het graf gegaan, om<br />

zijn lijk te balfemen.<br />

Bij het graf gekomen, vonden<br />

zij hetzelve open en ledig, maar zagen Vervolgends<br />

Engelen, welke haar van de opftanding van JESUS kennis<br />

gaven; vervolgends verfcheen de verrezen<br />

JESUS<br />

ïerst aan MARIS MAGDALENA, toen aan de andere<br />

mouwen, en daarna,<br />

nog dien" zelfden dag, eerst<br />

lan dezen en genen van zijne leerlingen afzonderlijk,<br />

m ten laatften aan allen des avonds, THOMAS uitgezonderd.<br />

Opmerklijk is het, dat deze leerlingen<br />

fan JESUS zoo ongelovig waren ,<br />

niettegendaande<br />

j Dofd had, dat zij niet eer zich verzekerd hielden,<br />

i an zijne opftanding, voor dat zij hem zeiven gezien,'<br />

1 etast, met hem gefproken, en gegeten hadden, zoo'<br />

at wij te min reden hebben,<br />

om hun getuigenis te<br />

ESUS voorheen dooden voor hunne oogen oprecht,<br />

en hun zijne opftanding zoo dikwijls be-<br />

ver-<br />

ADRISAN, in de Ilde eeuw, doch wiens werk verloren<br />

geraakt: „dat onder Keizer TIBERIUS, ten tijde devotie<br />

maan, eene volkomene zonnezwijm zij voorge<br />

vallen" enz. Men zie hier over SCHUTTE Heil. Jaarb.<br />

Deel Bladz, 250 volgg.


GESCHIEDENIS.<br />

I<br />

BOEK<br />

VI<br />

verdenken. Geduurende veertig dagen vertoonde zich<br />

JESUS aan hun, eenmaal zelfs aan meer dan vijfhonderd<br />

van zijne vrienden te gelijk, hun nader de ge-, loofdft.<br />

heimen van het Godsrijk verklarende , en hun den na C. G.<br />

Jaar 33.<br />

Godlijken Geest belovende, die hen in ftaat zou Hellen,<br />

om dat rijk, op den groiidflag, door hem gelegd,<br />

verder in de wereld te verbreiden. Waarna hij,<br />

van den Olijfbërg, buiten Jerufalem, voor het oog<br />

zijner leerlingen, hen gezegend hebbende, na den hemel,<br />

tot zijnen Vader, wederkeerde.<br />

Wij maken , omtrent den dood van JESUS , en Befluit<br />

van JESUS<br />

deszelfs gevolgen, dezelfde aanmerking, welke wij •


136 K E R K E L IJ K E<br />

I<br />

ëenkomftig geweest zijn met de inzichten der God<br />

BOEK<br />

VI heid welke zich, fa het geheele beloop<br />

2 i j n e r<br />

^<br />

Hoofdft. fchiedems, openbaren. Om dezelfde reden, vvaaröm<br />

na C. G.<br />

Jaar 33. HERODES van de geboorte van JESUS bericht ont<br />

vmg, door de komst der Oosterfche Magl, en niet<br />

anders, om die zelfde reden ontvingen de Joodfche<br />

overheden enkel kennis van JESUS opftanding, door de<br />

Romeinfche wacht. Het geloof echter ontving fa<br />

het één en ander geval, hemclfchc en ontwijfelbare<br />

verzekeringen , terwijl aan het ongeloof alle veröntfchuldiging<br />

ontnomen was; daar HERODES, door zijne<br />

wreedheid jegens de kinderen te Bethlehem , en<br />

hans de Joodfche Raad, door het omkopen der<br />

vacht, om eene onbeftaanbare onwaarheid te verbeiden,<br />

dat JESUS leerlingen zijn lijk hadden ge-<br />

J<br />

1<br />

tolen , ten duidelijkften hebben geopenbaard, dat<br />

J<br />

oin ongeloof voor geene overtuiging vatbaar was<br />

Z E V E N D E<br />

HOOFDSTUK.<br />

Geloofwaardigheid van Jefus<br />

Gefchiedenis.<br />

D C G E F C H I E D E N I S<br />

BOEK r "<br />

JESUS voorge-<br />

„ V " ; a g C n ';.°° a l S d C Z e l v e jonden wordt, fa de vier<br />

Hoofdft. Euangehen, van MATTHEUS, MARKUS,<br />

T M U S<br />

Jaa/33.' " *1 van dezelvcn , op zijne'<br />

***** **fan. Hier merken wij alleen aan<br />

D „ d a t deze fchriften alle kenmerken van echtheid en<br />

lofwaardigheid in zich bevatten, welke eene ge-<br />

zon-


G E S C H I E D E N I S . 137<br />

zoude oordeelkunde in eenig boek of gefchrift met<br />

recht eifchcn kan. Zij zijn, van de eerfte eeuw van<br />

het Christendom af, eenparig erkend voor de fchriften<br />

van die fchrijvers , wier naam zij voeren; men<br />

heeft ze, in de eerfte eeuw reecis, ten gebrnike der<br />

Christenen, bij welke het Grieksch niet gemeenzaam<br />

was, vertaald in het Sijrisch, in de Oosterfche, en<br />

in het Latijn, in de Westerfche landen. In fchriften,<br />

verders, die men, van eerden af, als Godlijk,<br />

befchouwde, en als den grond van den Godsdienst<br />

aanmerkte, kan men niet anders verwachten, of men<br />

zal alle zorgvuldigheid hebben gebruikt, om dezelve<br />

zuiver te bezitten. Ook heeft men geene bewijzen<br />

kunnen bijbrengen van eenige fchijnbare vervalfching,<br />

welke deze vier Gefchiedfchrijvers zouden<br />

ondergaan hebben. Alles, wat zij fchrijven, flemt<br />

in, met hunnen leeftijd, en met de omdandigheden,<br />

onder welke zij gefchreven hebben.<br />

De echtheid dezer Gefchiedverhalen erkend zijnde, Deze<br />

fchriften<br />

kan men aan de geloofwaardigheid der fchrijvers niet zijn echt<br />

twijfelen, allen geven zij de duidelijkde bewijzen, en geloofwaardig.<br />

dat zij noch bedriegers noch dweepers waren, hunne<br />

Wijze van verhalen is eenvouwig, zij melden hunne<br />

eigene misdagen ongeveinsd en oprecht; zij komen<br />

in het hoofdzaakelijke zoo overeen, dat 'er geene<br />

tegenftrijdigheid tusfehen hen plaats heeft, er<br />

1<br />

verfchillen echter genoeg in bijzaken , om te doei<br />

opmerken, dat zij niet met malkanderen hebben faam<br />

gefpanneu.<br />

De verhalen dezer vier fchrijvers, twee van wel<br />

ken, als Apostelen, JESUS gedadig verzeld hebben t<br />

ter<br />

I<br />

BOEK.<br />

VII<br />

ioofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 33-<br />

vanJESUS<br />

ajei'chiedenis<br />

zijn<br />

de vier<br />

Euangeliën.


BOEK<br />

VJI<br />

Hoofdft.<br />

fla C. G.<br />

Jaar 33.<br />

Oorzalien,<br />

waarom<br />

Wij bij de<br />

gelijktijdige<br />

fchrij •<br />

vers zoo<br />

weinig<br />

van JESUS<br />

verrichtingen<br />

lezen.<br />

138 K E R K E L I J K E<br />

terwijl de twee anderen met zijne Apostelen eene<br />

lange en gemeenzame verkering gehad hebben , en<br />

derzelver reisgenoten geweest zijn , worden in'alle<br />

de overige boeken des Nieuwen Testamcnts, duidelijk,<br />

onderdek!, en even daar door bekrachtigd.<br />

Schoon wij , uit LUKAS weten, dat reeds vroeg,<br />

het welk men ook , volgends den aart der zaken,<br />

kon verwachten, velen, het geen zij van de verrichtingen<br />

van JESUS wisten, of gehoord hadden, in<br />

gefchrift hebben gedeld, echter hebben wij, behalven<br />

de vier bekende Euangeliefchrijvers, niets overig,<br />

het welk wij voor echt erkennen kunnen. Ook<br />

vinden wij, bij andere, dan Christen -fchrijvers, van<br />

dien tijd, flechts zeer weinig van JESUS aangetekend,<br />

waar over wij ons niet behoeven te verwonderen,<br />

dewijl de fchrijvers van dien tijd geen acht op de<br />

Christenen gedagen hebben , die zij nog onder de<br />

Jooden begrepen, en naderhand, toen het Christendom<br />

meer opgang maakte , hetzelve naar de voorüordcelen<br />

van hunnen Godsdienst befchouwd cn be*<br />

Dordeeld hebben; of wel , daadelijk tot hen zijn<br />

svergegaan, en het Christendom aangenomen hebben.<br />

Schoon Dit is genoeg: Dat JESUS , ten tijde van Keizer<br />

zij de<br />

hoofdzaak<br />

be- • geleefd heeft, en gekruist is geworden , is, in het<br />

riBERius, onder den dadhouder PONTIUS PILATUS,<br />

vestigen, j<br />

;emecn, van Jooden, en Heidenen, erkend. Dat hij<br />

vonderen verricht heeft, hebben de eerfte beftrijders<br />

\ an het Christendom, onder Jooden en Heidenen,<br />

r iet geloochend, fchoon zij dezelve of verkleinden,<br />

c f 'er natuurlijke redenen van poogden te geven, of<br />

z e aan den invloed van zekere geheime kundigheden<br />

toe-


G E S C H I E D E N I S . 139<br />

toefchreven. De Engelfche Godgeleerde NATHANACL I<br />

BOEK<br />

LARDNER heeft, opzetlijk, zijn werk gemaakt, om VII<br />

de geloofwaardigheid der Euangelie-Gefchiedenis te hoofdft.<br />

naC.G.<br />

betoogen, als ook, om alle die plaatzen uit Joodfche<br />

en Heidenfche fchrijvers te verzamelen, welke<br />

Jaar 33.<br />

bijzonderheden behelzen, door welke deze gefchiedenis<br />

kan bevestigd worden. Omtrent dit onderwerp<br />

behoort men met alle omzichtigheid te werk te gaan,<br />

alzoo de Christenfchrijvers, na de Euangelisten en<br />

Apostelen , niet zelden te ligtgelovig alles aangrepen<br />

, wat zij dachten, dat tot ftaving van de goede<br />

zaak van het Christendom dienen kon. Wij hebben<br />

daar van, in het geen van ABGARUS verhaald<br />

wordt, reeds een voorbeeld gevonden.<br />

Twee belangrijke getuigenisfen, waar op de Kerkvaders<br />

zich bijzonder beroepen, het één van den pens het<br />

Onderzoek<br />

no<br />

Richter PILATUS zeiven, het ander van den Joodfchen<br />

Gefchiedfchrijver JOSEFUS, mogen wij hier ter<br />

bericht<br />

van PILA<br />

TUS.<br />

plaatze niet voorbijgaan.<br />

Reeds in de tweede eeuw na CHRISTUS geboorte,<br />

beriep JUSTINUS de Martelaar zich , in zijn eerfte<br />

verantwoordingfchrift voor de Christenen, op de<br />

berichten, welke PILATUS, aangaande JESUS, aan<br />

den Keizer TIBERIUS gezonden zal hebben, uit welke<br />

de Keizers van zijnen tijd zien konden, dat alles<br />

waarheid was, het geen hij, JUSTINUS, van de gefchiedenis<br />

en dood van JESUS voordroeg. In die<br />

zelfde eeuw, beriep zich insgelijks TERTULLIANUS ,<br />

in zijne verantwoording voor de Christen n, n deze<br />

berichten van PILATUS , 'er bijvoegende , dat deze<br />

berichten van den ftadhouder dien invloed hadden<br />

K<br />

op


I<br />

BOEK<br />

VII<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

Jaar 33.<br />

140 K E R K E L I J K E<br />

op den Keizer TIBERIUS , dat deze aan den Raad<br />

te Rome een voordel deed, om JESUS onder het getal<br />

der Goden te plaatzen, doch, het welk door den<br />

Raad werd geweigerd, omdat hij zelve deze eere<br />

niet had willen aannemen. (*) Desniettemin, zegt hij,<br />

bleef TIBERIUS den Christenen welgezind, en dreigde<br />

de zulken te willen dralfen , welke de Christenen<br />

zouden willen befchuldigen. EUSEBIUS heeft, in zijne<br />

Kerkgefchiedenis (f), de woorden van TERTUL-<br />

LIANUS aangevoerd, na verhaald te hebben, dat PILA­<br />

TUS niet alleen den dood, maar ook de opdanding<br />

van JESUS bericht hebbe, als ook, dat velen in hem geloofden.<br />

Men mag hier wel niet twijfelen, of PILATUS<br />

zal aan den Keizer een Proces verbaal hebben overgezonden,<br />

van het rechtsgeding en den dood van<br />

JESUS; zulks was de pligt der Romeinfche landvoogden,<br />

en de zaak was voor PILATUS gewigtig genoeg.<br />

Ondertusfchen blijkt het ons duidelijk , dat<br />

de eerde Christenen dit bericht van PILATUS zelve<br />

niet gelezen hebben, dewijl zij bet anders wel zouden<br />

hebben bijgebracht en overgenomen. Die brieven,<br />

welke nog onder den naam van PILATUS voor<br />

handen zijn, geven, door hunnen dijl cn inhoud hei.<br />

de,-<br />

(*) In dezen zin heeft OROSIUS reeds de woorden<br />

vanTERTULUiANus genomen, en men fchijnt, in de daad,<br />

bij TERTULLIANUS te moeten lezen: Senatus , quia in fe<br />

7wn probaverat, in plaats van: quia ipfe non probaverat.<br />

Alhoewel EUSEBIUS de gewoone lezing volgt, en ze in<br />

eenen anderen zin verklaart.<br />

(t) Libr. II. Cap. 2.


G E S C H I E D E N I S . 141<br />

de, blijken genoeg, dat zij, in hater tijd, verdicht I<br />

BOEK<br />

zijn. In het begin der vierde eeuw eerst, hebben de<br />

VII<br />

Heidenen, vermoeid, omdat de Christenen zich geduurig<br />

op de Handelingen van PILATUS beriepen, na C. G.<br />

Hoofdft.<br />

jaar 33.<br />

zekere zoodanige Handelingen , of berichten van<br />

PILATUS, in het licht gebracht, die ten nadeele van<br />

JESUS ftrekten, maar derzelver valschheid werd terftond,<br />

zelfs reeds uit de dagtekening, openbaar. (*)<br />

Doch, wat aanbelangt, het geen TERTULLIANUS 'ei<br />

bijvoegt, van het voorftel, door TIBERIUS aan den<br />

Romeinfchen Raad gedaan , daaromtrent blijft vele<br />

reden van twijfeling over. Is het te denken , dal<br />

PILATUS zich in den lof van JESUS zoo zeer<br />

hebben uitgelaten, dat TIBERIUS, welke, men weet.<br />

dat van de Goden en Godsdienst geen werk maakte,<br />

een voorftel gedaan zou hebben, om JESUS onder<br />

de Goden te plaatzen , eenen Joodfchen man.<br />

daar evenwel TIBERIUS voor de Jooden geene achting<br />

had? Hoe kan men geloven , dat TIBERIUS<br />

zich omtrent de Christenen gunftig verklaard zou<br />

hebben, die, echter ten zijnen tijde, zich nog niel<br />

van de Jooden hadden afgezonderd ? Men voegt hier<br />

nog bij, dat de Romeinfche Raad het voorftel van<br />

TIBERIUS niet zou hebben durven van de hand te<br />

wijzen, indien deze vorst hetzelve waarlijk gedaan<br />

had, doch, daar op kan men uitzonderen, dat de<br />

Raad zijne weigering met den glimp van vleijerij<br />

bekleedde,omdat, naamelijk,TIBERIUS deze eere voot<br />

zich zeiven geweigerd had. Wij behoeven echter<br />

zor<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. II. ?.. en IX. 5.<br />

K z<br />

TER-


BOEK<br />

VII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 33.<br />

En het<br />

getuigenis<br />

van<br />

JOSEFUS.<br />

14a K E R K E L I J K E<br />

TERTULLIANUS niet te verdenken , als of hij deze<br />

bijzonderheid verdicht had. Te weten, wanneer de<br />

Christenen zich beriepen op de berichten van PILA­<br />

TUS aan TIBERIUS , en de Heidenen daar op zwegen,<br />

hebben de eerden ligtelijk kunnen beduiten, dat deze<br />

berichten verëerend waren voor JESUS ; dit befluit werd,<br />

gelijk het gaat, allengs als waarheid voortgeplant, met<br />

bijvoegzelen vermeerderd, en dus door TERTULLIA­<br />

NUS , en op deszelfs gezag, door EUSEBIUS overgenomen.<br />

( * )<br />

Het ander getuigenis nopens JESUS , waar van wij<br />

fpreken moeten, is dat van JOSEFUS, den Joodfchen<br />

Gefchiedfchrijver, (f) het welk van dezen inhoud<br />

is. „In dezen tijd leefde ook JESUS, een wijs man,<br />

„ indien men hem een' man mag noemen; want hij<br />

„ verrichtte geheel vreemde en wonderbare werken,<br />

,, en was een leeraar van menfehen, welke geneigd<br />

„ zijn, de waarheid aan te nemen, zoodat niet al-<br />

„ leen vele Jooden, maar ook Grieken, hem aan-<br />

,, hingen. Deze was de CHRISTUS ; en niettegen-<br />

„ ftaande PILATUS hem , op de befchuldiging der<br />

„ aanzienlijkden onder ons, tot den kruisdood ge-<br />

,, doemd had; evenwel hielden zij , die hem eens<br />

„ liefgekregen hadden, niet op, hem hoog te ach-<br />

„ ten; trouwens, hij vertoonde zich weder aan hun<br />

„ ten<br />

(*) Men zie, over deze acta of berichten van PILA­<br />

TUS, VENEMA Tom. III. Hist. Eccl. pag. 548-549. LILIEN-<br />

THAL Oord. Bijbelverkl. XVI. Deel. Bladz. 119. enz.<br />

SCHUTTE Heil. Jaarb. III. Deel. Bladz. 14. volg,<br />

(f) J. Oudh. XVIII. 3-3.


G E S C H I E D E N I S .<br />

i43<br />

„ ten derden dage, het welk, benevens duizend an- I<br />

BOEK<br />

„ dere wonderbare dingen , de Godlijke Profeeten<br />

VII<br />

„ van hem getuigd hadden. En nog, tot op den dag rloofdfr.<br />

„ van heden, heeft het genootfehap van hun, die den naC.G.<br />

Jaar 33-<br />

„ naam van Christenen voeren, niet opgehouden te<br />

„ zijn." Over dit getuigenis van JOSEFUS zijn de gedachten<br />

der geleerden zeer verfchillende. Sommigen<br />

willen aan deszelfs echtheid geheel niet twijfelen,<br />

anderen achten deze geheele plaats voor ingefchoven,<br />

en door eenen of anderen Christen in de werken<br />

van JOSEFUS ingclascht, eindelijk is 'er een derde<br />

gevoelen, het welk den middenweg houdt , en<br />

meent, dat ja wel JOSEFUS, te dezer plaats, iet van<br />

JESUS zal gezegd hebben, maar dat men, door in,<br />

vullingen cn veranderingen, den zin zijner gezegden<br />

verwrongen zal hebben. Het is zeer moeielijk, hier<br />

omtrent eene bcflisfende uitfpraak te doen. Aan den<br />

éénen kant, fchijnen de bewoordingen in de aangehaalde<br />

plaats niet te voegen in den mond van JO­<br />

SEFUS, eenen Jood. Zal die openlijk belijden , dat<br />

JESUS de CHRISTUS, de MESSIÜS, is, dat de Profee-,<br />

ten van hem voorzegd hebben? enz. Aan den ande,<br />

ren kant, zou JOSEFUS dan geheel van JESUS ge,<br />

zwegen hebben, daar hij van JOÜNNES den Dooper<br />

fpreekt, en ook den dood van den Apostel JAKO­<br />

BUS verhaalt, dien hij den broeder van JESUS, gezegd<br />

CHRISTUS , noemt ? Het is waar , alle de<br />

nog overige Haudfchriften van JOSEFUS hebben<br />

deze plaats , maar daartegen , leest men dc,<br />

zelve niet, in de gelijkluidende plaats van dezen<br />

{chrijver, in zijn boek over den Joodfchen oorlog.<br />

K 3<br />

*fr


144 K E R K E L I J K E<br />

I EUSEBIUS heeft, in twee van zijne werken (*), deze<br />

plaats aangehaald, gelijk ook HIERONYMUS (f),<br />

BOEK<br />

VII<br />

Hoofdft. maar daartegen maakt geen één ouder Christcnfchrijver,<br />

van dezelve gewag, zelfs ORIGENES niet,<br />

na C G.<br />

Jaar 33.<br />

in zijn eerfte boek tegen CELSUS, alwaar hij echter<br />

de getuigenisfen van JOSEFUS nopens JOÏNNES den<br />

Dooper en JAKOBUS gewaagt. Veiligst fchijnt men<br />

te befluiten, wanneer men gelooft, dat 'er in deze<br />

plaats van JOSEFUS bijvoegzels zijn ingebracht, waar<br />

uit echter niet volgt, dat zij geheel verdicht zou wezen,<br />

fchoon wij niet kunnen bepalen, wat eigenlijk en oorfpronglijk<br />

van JOSEFUS, en wat van eene laater hand<br />

ingelascht zij. Genoeg is het, dat de Gefchiedenis<br />

van JESUS van foortgelijke getuigenisfen volftrekt niet<br />

afhangt. Al had JOSEFUS geheel gezwegen van JE­<br />

SUS , door dit ftilzwijgen zou deze Gefchiedenis niets<br />

in geloofwaardigheid verliezen, dewijl men reden voor<br />

zulk ftilzwijgen zou kunnen ontdekken, onder anderen<br />

in de verlegenheid, waar in JOSEFUS zich kon bevinden<br />

, wat hij van JESUS ZOU of moest fchrijven; "dijk<br />

iari de andere zijde, de waarheid van het Christendom<br />

bij deze plaats niet veel kan winnen, indien toch JOSE­<br />

FUS dit had kunnen fchrijven, zonder een Christen<br />

re worden. ($)<br />

ACHT*<br />

(*) Demonftrat. Euang. III. 7. enf/ist. Eccles. Lu.<br />

(ij De Script, Eccl. C. 13.<br />

(§) Men zie behalven VENEMA Tom. III. Hist. Eccles.<br />

j *>ag. 105. LILIEKTHAL Ooideelk. Bijbelveikl. XVI. D,cl<br />

Bladz. 67. volgg. mijnen Bijb. Ferd. VI. Deel<br />

]<br />

69. vcigg.<br />

Bladz,


G E S C H I E D E N I S . 145<br />

A C H T S T E<br />

HOOFDSTUK.<br />

.Gefchiedenis der aanhangers en belijders van<br />

Jcfus , van zijne Hemelvaart, tot den<br />

dood van den Joodfchen Koning<br />

Herodes Agrippa!<br />

Van de Gebeurenisfen van JESUS leerlingen, na de<br />

Hemelvaart van hunnen grooten Meester , cn hunne<br />

verrichtingen, kunnen wij ons, alleenlijk, met<br />

volkomcne zekerheid, verlaten, op het geen LUKAS,<br />

de EuangeBst, ons daar van verhaalt, in zijn tweede<br />

boek, de Handelingen der Apostelen genoemd,<br />

vergeleken met het geen de brieven der Apostelen,<br />

die wij onder de boeken van het Nieuwe Testament<br />

bezitten, ons aan de hand geven. Andere verhalen<br />

van dc lotgevallen der Apostelen zijn, of fabelachtig,<br />

of ten minften onzeker , en aan twijfelingen onderhevig<br />

; omdat ons gelijktijdige Christen-Gcfchicdfchrijvers<br />

ontbreken, en men, in de volgende eeuwen,<br />

al fpoedig, aan de zucht voor het wonderbare<br />

te veel toegaf. Laat ons de zekere Gefchiedenis<br />

volgen.<br />

Nadat JESUS ten Hemel gevaren was, bleven zijne<br />

vrienden te Jerufalem , alwaar zij in ééne der<br />

Tempelzalen , naar de gewoonte van godvruchtige<br />

lieden, daaglijks bijéénkwamen, den Heiligen Geest.<br />

dien hun leeraar hun beloofd had, van hem afvvaclv<br />

K 4<br />

m<br />

1<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofdff.<br />

naC. G.<br />

Jaar 33-<br />

Verkiezing<br />

van<br />

MATTIIIÜS<br />

tot Apostel.


I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

j"aar33.<br />

Nederdaling<br />

van<br />

de n<br />

H.<br />

Geest.<br />

I4


G E S C H I E D E N I S . 147<br />

en Joodengenotcn, Hond verbaasd op dit wonderverfchijnzel,<br />

en liep te hoop naa de kamer der Gali- VIII<br />

I<br />

BOEK<br />

Jëèrs, waar heen de richting van het wonderverfchijnfel<br />

ftrekte. De eerst-inkomenden , in dit vertrek binnen<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 33.<br />

gegaan, zagen en hoorden dit wonder met ontzetting,<br />

terwijl anderen, misfchien van de achterften,<br />

en waarfchijnlijk Jerufalemmers, die geene vreemde<br />

talen verilonden, tot heilloos fpotten overfloegen, cn<br />

deze vreemde uitwerkzels aan dronkenfehap , ontftaan<br />

uit het onmatig gebruik van den offerwijn,<br />

toefchreven: welke lastering, ter oore der Apostelen<br />

gekomen zijnde , rezen zij allen op, en plaatften<br />

zich, met PETRUS aan het hoofd, zoodanig, dat<br />

zij nu van de geheele menigte konden gezien en gehoord<br />

worden , en nu hield PETRUS eene zoo nadruklijke<br />

en gepaste redenvoering, ter wederlegging<br />

en befchaming van den laster, en ter verklaring vai i<br />

dit wonderbaar verfchijnzel, dat niet min dan 3,00c<br />

perfonen, daar door getroffen en overtuigd, zich bi i<br />

de vrienden van JESUS voegden , en vervolgends<br />

door den doop , als zijne belijders, aangenomen ei L<br />

ingewijd werden. ( * )<br />

(*) HANDEL. II. —-De gronden, op welke mijne voor<br />

Helling dezer gebeurenis, uit LUKAS, rust, zal de leze f<br />

brecder uitgehaald vinden in mijnen Bijbel Verd. VI<br />

Deel Bladz. 83. en volg. Ik heb aldaar Bladz. 92. ooimet<br />

anderen, aangemerkt, dat zeer waarfchijnlijk dit h< t<br />

zelfde wondergeval is, waar van, doch verwardelijk<br />

ÏACITUS HUt. Lib. V. Cap. 13. en JOSEFUS de Bello V<br />

$>Z' th' 3 8Q - gewagen. Te weten, onder de voort<br />

K 5<br />

Du


I,<br />

BORK<br />

VIH<br />

Höofdft.<br />

D»C.G.<br />

Jaar 33.<br />

H% K E R K E L IJ K E<br />

Dus vervulde JESUS zijne beloften, aan zijne Apostelen<br />

gedaan ,<br />

aanbelang was.<br />

toe, tot het werk van hunne<br />

1 ijd, deelachtig werden.<br />

voor welke dit alles van het hoogfte<br />

De Godlijke Geest rustte hen thans<br />

zending, en vervulde<br />

hen, met kennis en wijsheid, met moed, fiandvastighcid,<br />

ijver, bedaardheid, zoodat zij hunne Euangelicverkondiging,<br />

met nadruk, aanvaardden, en met<br />

kracht doorzetteden , zonder iemand of iet te ontzien.<br />

De gaven der talen kon hun, in het vervolg,<br />

bij gelegenheden,<br />

van groot nut zijn, als zij ééns,<br />

onder volken, bij welke zij, noch met de Griekfche,<br />

noch met de Hebreeuwfche taal, zoo als zij toen onder<br />

de Jooden gefproken werd, tc recht zouden komen,<br />

het Euangelie zouden moeten verkondigen.<br />

Onderzoek<br />

, o-<br />

Ondertusfchen, moeten wij ons van deze gave deitalen<br />

, welke thans aan de Apostelen gefchonken<br />

ver den<br />

Bart van verd, een recht denkbeeld maken. Men moet deze<br />

de gave<br />

rave vergelijken met de andere buitengewoone gaven<br />

der talen. '<br />

'an den Heiligen Geest, welke de Apostelen ontvingen<br />

, cn welke ook andere Christenen , in dien<br />

Deze gaven konden niet,<br />

1 laar willekeur, uitgeoefend worden van de genen<br />

( ie dezelve ontvangen hadden, zij waren wonderga-<br />

X en, welke zij, alleen in geestdrift, en als het voor<br />

' • de<br />

k enen van Jerufdlents verwoesting, zou ook dit geweest<br />

z iin, dat de Priesters des nachts, of 'smorgens vroeg,<br />

o p zeker Pinkfterfeest, in den Tempel, eerst eene beWfA<br />

g 'ng en gedruis, maar daar na ook eene ftcm, als van<br />

e me groote fchare , vernomen hebben , zeggende i<br />

L aat ons van hier vertrekken \


G E S C H I E D E N I S . 149<br />

de belangen van het Christendom nodig was, uitoefenden.<br />

^Op deze wijze kan men ook de verfcheiden<br />

gevoelens der uitleggeren over deze gave der talen<br />

I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

i [oofdfi.<br />

ïaC. G.<br />

verëenigen, bij voorbeeld, dat van SALMASIUS, wel- '[aar 33.<br />

ke dezelve, in de Apostelen, alleen tot dezen Pink- ;<br />

fterdag bepaalde, van ERNESTI, dat dezelve met nodig<br />

waren tot, en dus ook niet bedoeld hebben, de<br />

uitbreiding van het Euangelie onder vreemde volken,<br />

waar toe de Griekfche taal genoeg volftaan kon. enz.<br />

Deze onze opvatting ftemt ook overeen met het geen<br />

wij van de gave der talen lezen, i KOR. XII. en XIV.<br />

e<br />

"uit deze beide Hoofdftukken van gemelden brief.<br />

-\ndere<br />

mitenvan<br />

PAULUS aan de gemeente te Korinthe, zien wij "cwone<br />

tevens , welke en hoedanige buitengewone gaven de javen van<br />

Ien II.<br />

Heilige Geest aan de Apostelen, en vervolgends door Geest.<br />

deze aan de eerfte Christenen heeft medegedeeld.<br />

PAULUS zegt i KOR. XII. 8. „Aan den éénen wordt<br />

door dien Geest gefchonken ervarenheid m de lee-<br />

" re der Godlijke wijsheid, aan eenen anderen uit-<br />

' gebreide kundigheden - aan een' ander weder ge-<br />

' loof (dat is, een bijzonder en krachtdadig ver-<br />

Z trouwen op God,) aan een' ander de gave van<br />

o-enezingen, aan een' anderen werkingen van won-<br />

" derkrachten ; aan een' ander Godlijke ingeving;<br />

" aan een' ander vermogen, om de Geesten [cn in-<br />

" „evingen ] te bcöordcelen en te onderfcheiden ;<br />

" ran een' ander onderfcheiden foorten van talen;<br />

" cn weder aan een' ander de gave van uitlegging en<br />

" -rtolking." Men moet de uitleggers raadplegen,<br />

over den aart en het onderfchcid dezer gaven, hier<br />

is


150 K E R K E L I J K E<br />

.1 f<br />

EOP.K<br />

is het ons genoeg, op te merken, dat deze gaven<br />

allen geoefend werden, en zich openbaarden, wanneer<br />

de Heilige Geest de Apostelen en Christenen met<br />

vni<br />

Hoofdft.<br />

nr.GG.<br />

eene bijzondere geestdrift vervulde en bezielde, bij<br />

1^33. gelegenheden, waar dezelve ftrekken konden tot verfterking<br />

en bemoediging van reeds gelovende, of tot<br />

overtuiging van ongelovige, menfehen.<br />

Een<br />

kreupele<br />

genezen<br />

door PE­<br />

TRUS en<br />

JOSNNES ,<br />

en derzelver<br />

verhoor<br />

voor den<br />

Raad.<br />

Op dien zelfden dag, gelijk waarfchijnlijk is (*)<br />

wanneer, bij de morgen - godsdienstoefening , in den<br />

Tempel, de Heilige Geest was uitgefluit over de<br />

Apostelen, begaven zich de beide Apostelen PETRUS<br />

en JOÜNNES, ten tijde van het avond-gebed, namiddag<br />

om drie uuren, weder na den Tempel, wanneer<br />

zij eenen man, die van de geboorte af kreupel geweest<br />

was, op eene wonderdadige wijze, herftelden,<br />

welk wonderwerk op het volk, het welk zich in den<br />

Pempel bevond, naar het fchijnt, thans meest Je-<br />

•ufalemmers, die het avond - gebed plagten bij te<br />

i<br />

vonen, dien indruk maakte, dat zij opene ooren<br />

1 eenden<br />

1<br />

aan de redenen , met welke PETRUS<br />

lun JESUS, als den MESSIÜS, predikte, en, ten<br />

<<br />

;ctale van wel 5,000 , aan die prediking geloof<br />

aven.<br />

Deze toeloop des volks wekte de aandacht der<br />

f<br />

riesteren, bijzonder van de Sadduceefche gezindte,<br />

o mdat de Apostelen in JESUS de opftanding der<br />

doo-<br />

(*) Men zie den Bijbel Verd. VI Deel Bladz. 108.<br />

^ nderen ftellen dit geval laater , en SCHUTTE verfchuift<br />

, ' h ;t zelfs tot het volgende jaar. Zie Heil. Jaarb. ll\<br />

L<br />

'ecl. Bladz. 22. volgg.


G E S C H I E D E N I S . 151<br />

dooden verkondigden. Men nam dan de beide'Apostelen<br />

in hechtenis, en bracht hen, den volgenden mor­<br />

I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

gen, voor den Raad, alwaar PETRUS, met dezelfde Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

vrijmoedigheid , als daags te voren in den Tempel,<br />

Jaar 33.<br />

fprak, JESUS, als den MESSISS , en eenigen Zaligmaker<br />

der menfehen, voordragende. De Raad was<br />

verlegen. Het wonder was openbaar, de genezen man<br />

zelve was tegenwoordig, en het gebeurde, in den<br />

morgen desvorigen dags, kon hun ook niet onbekend<br />

wezen. Ja , de kracht van zeggen zelve, die de<br />

Apostelen, fchoon ongeleerde lieden, betoonden, deed<br />

hen verbaasd en verwonderd ftaan. Zij durfden ,<br />

derhalven, ook uit vreeze voor het volk, niet meei<br />

doen, dan dat zij den Apostelen ten fcherpften verboden,<br />

verder in den naam van JESUS te leeren er<br />

te redenen: maar de Apostelen verklaarden rondborftig,<br />

dat zij, daar toe een uitdruklijk bevel van Goc I<br />

hebbende, zichverpligt vonden, om met deze verkon<br />

diging voort te gaan, het aan het eigen oordeel de;<br />

Raads overlatende, of men Gode niet meer dan dei 1<br />

menfehen gehoorzamen moest? De Raad , hier te<br />

gen niets wetende in te brengen , ontfloeg hen<br />

><br />

met herhaling van hun verbod en bedreiging. (*)<br />

Dus hadden de Apostelen van JESUS eenen aan - Eerfte<br />

* gemeente<br />

vang gemaakt van hun ambt, en eene gemeente t<br />

" te Jeru-<br />

Jerufalem gefticht. Deze gemeente beftond uit ir " falem.<br />

woners van Jerufalem, en uit vreemdelingen, gebc<br />

ren Jooden en Joodengenoten; in dezelve vertoonc e<br />

zich de waare Geest van JESUS en zijnen Godsdiens<br />

E e<br />

(*) HAND. III. en IV.


152 K E R K E L IJ K E<br />

I De eerfte belijders van JESUS hadden, zegt LUKAS (*),<br />

BOEK<br />

VIII één hart en ééne ziel, zijnde volmaakt eensgezind.<br />

Hoofdft. Volhardende in de leere der Apostelen aangaande JEnaC.G.<br />

SUS, oefenden zij onderling de liefderijklie gemeenfchap,<br />

en verëenigden zich tot gemeenfchappeltjke<br />

Jaar 33.<br />

gebeden ; liefdemaaltijden , tot welke ook het gedachtenismaal<br />

van JESUS lijden en dood behoorde,<br />

bevestigden deze naauwe verëeniging der gemoederen.<br />

Dus waren zij, daaglijks, bij malkanderen, in<br />

hunne bijzondere huizen, maar ook in den Tempel,<br />

ten blijke, dat zij geheel niet dachten, om zich van<br />

de Joodfche Kerk af te zonderen. Gulhartige weltevredenheid<br />

en oprechte eenvouwigheid van het hart<br />

maakte hen eerwaardig tevens en beminlijk bij hunne<br />

medeburgeren; maar vooral wekten zij aller hoogachting<br />

en genegenheid, door de daaden van mensch-<br />

[levendheid en goedwilligheid, welke zij uitoefenden,<br />

egens armen en onvermogenden, tot wier onderhoud<br />

ie meeivermogenden gewillig hunne bezittingen beleedden<br />

, verkopende zelfs hunne vaste goederen ,<br />

I<br />

<<br />

n het geld aan de Apostelen brengende, om daar<br />

i<br />

ran de noodlijdenden te onderhouden, of die zelve<br />

an bchoeftigen uitdeelende, zoodat men, naar waareid,<br />

van hun kon getuigen, dat zij alles onderling<br />

I<br />

i emeen, en voor eikanderen ten dienst hadden (f).<br />

On-<br />

(*) HAND. IV. 32.<br />

(f) HAND. II. 44. vcrgel. IV. 32. Het zou een vereerd<br />

denkbeeld zija, indien men her bericht van LU­<br />

k<br />

K IS wilde verftaan, van. eene zoodanige gemeenfejhap vaa<br />

g jederen, v.aar bij alle bijzonder eigendom werd te niet


G E S C H I E D E N I S . 153<br />

Ondcrtusfchen kan men uit deze bijzonderheid dit<br />

gevolg afleiden, dat deze eerfte gemeente te Jerufalem,<br />

niet enkel uit eenige geringe arme en behoeftige<br />

lieden bcftaan hcbbe; gelijk ibmmigcn, alhoewel<br />

door onderfcheiden beginzelen gedreven , gedacht<br />

hebben. Neen, zij beftond uit lieden van allerleien ,<br />

meest echter van den burgerftand. (*)<br />

Door hare Godsvrucht en deugd verwierf de gemeente<br />

van JESUS belijderen te Jerufalem zich eene<br />

algemeene achting, en nam van dag tot dag toe in<br />

getal van leden, die, en door de overtuiging der<br />

waarheid, en door de kracht van het voorbeeld, en<br />

door de wonderen, welke de Apostelen, van tijd tot<br />

tijd, verrichtten, overgehaald werden, om zich bij<br />

haar te voegen. Deze waren de gelukkige uitwerkingen<br />

van den Godsdienst, wanneer dezelve zuiver<br />

en eenvouwig door zijne belijders betracht werd. Spoedig<br />

nogthans flopen'er menfehen in,wier bedoelingen<br />

niet oprecht waren. Een voorbeeld hier van was zekere<br />

ANANiiis, welke een ftuk lands, het welk hem<br />

toekwam , verkocht hebbende, den koopprijs aan dc<br />

Apostelen bracht, doch daar van, met medeweter<br />

van zijne huisvrouw SAPFIRA , een gedeelte terug gehouden<br />

had. Wanneer men dit geval uit het rechte<br />

oogpunt befchouwt,had hier eene fnoodheid van hui-<br />

che-<br />

gedaan.<br />

Neen, elk bleef meester van zijne bezittingen<br />

en oefende zijne milddaadigheid vrijwillig en ongedwon<br />

gen uit. Zie Bijb. Verd. III. Deel. Bladz. 192, 193.<br />

(*) Men vergelijke MOSHEIM Nod. Opheld. der Kerk<br />

Gefch. I Deel. Bladz. 109.<br />

I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

rloofdft.<br />

naC.G.<br />

jaar 33.<br />

Beftond<br />

niet enkel<br />

uit arme<br />

ieden.<br />

Geduchte<br />

ftraf o-<br />

ver<br />

ANA­<br />

Niiis en<br />

SAPFIRA.


I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 33.<br />

I<br />

;elijk zij dan ook allen genezen werden, (f)<br />

De Apostelen<br />

in j<br />

Twee jaaren omtrent, gingen de Apostelen, ongeu'nderd,<br />

op deze wijze, voort, de leere van hun-<br />

hechtenis<br />

1<br />

geno- en meester te verbreiden, maar, in het jaar 35,<br />

men, en<br />

e<br />

en' opftand, onder de Samaritanen, door eenen<br />

wonderdadig<br />

HEUDAS , die zich voor iet groots uitgaf, ver­<br />

1<br />

verlost, v<br />

rekt, en door PILATUS, ten ftrengften, niet zonder<br />

V Teedheid geftraft zijnde (§), werd deze landvoogd,<br />

0 aar over, door de Samaritanen , en over dergeike<br />

wreedheden ook door de Jooden bij li<br />

VITEL-<br />

I<br />

154 K E R K E L IJ K E<br />

chelaarij, geveinsdheid, en heb- of eerzucht plaats.<br />

PETRUS ontdekte het boos opzet van leugen en bedrog,<br />

en, op zijne beirraffing, Hortte ANANIÏS, en<br />

na hem , zijne huisvrouw SAPFIRA , plotsling neder,<br />

en God verklaarde, door het ftrafwondcr, openlijk]<br />

dat de Godsdienst van zijnen Zoon geene geveinsdheid<br />

dulden kan. (*)<br />

Deze gebeurenis ftaafde tevens het gezag der Apos-<br />

:elen,waar door de gemeente,daaglijks, aanwies in geral<br />

van belijders, temeer, daar de weldadige wonderen,<br />

loor de Apostelen verricht, zoo algemeen<br />

Iverderi, dat men, niet alleen uit Jerufalem,<br />

erkend<br />

maar<br />

Jelfs van de omgelegen Heden en vlekken , de ziecen<br />

aanbracht, en die op ftraat, op bedden en ma-<br />

j<br />

1 rasfen , nederlegde , opdat, als PETRUS voorbijkwam<br />

, zijne fchaduw hen Hechts mogt befchaduwen;<br />

LJUS,<br />

(*) Men vergelijke mijnen Bij*. Frrd. IV. Deel.<br />

ladz. 131 volg.<br />

(t) tÏANR V. 12-16.<br />

(§) HAND. V. 30.


G E S C H I E D E N I S . 155<br />

Lius, Romeinfchen ftadhouder in Syrië, aangeklaagd,<br />

waar door zijne achting en gezag zoodanig afnam,<br />

VIIIgelijk<br />

hij ook kort daarna na Rome werdt opgezon- j- [oofdft.<br />

den, dat KAJAFAS , de Hoogenpriester, en de Jood- 1 laC.G.<br />

[aar 33.<br />

fche Raad, het thans waagden, de Apostelen in.<br />

hechtenis te nemen, om hen te recht te ftellen, en<br />

den voortgang der nieuwe leere in ééns te Ruiten.<br />

Doch , wat gebeurt? De Apostelen worden , des<br />

nachts , door eenen Engel, uit de gevangenis verlost,<br />

en ontvangen bevel, om hunne prediking, den<br />

volgenden dag, in den Tempel, te vervolgen, gelijk<br />

zij, op de Godlijke befcherming vertrouwende,<br />

deeden. De Raad, door dit geval bedremmeld, liet<br />

wel de Apostelen voor zich brengen, maar durfde,<br />

hoe zeer, door derzelver vrijmoedige redenen, verbitterd<br />

, hun niet aan het leven komen; men befloot,<br />

op het voorftel van GAJIALICL, deze zaak op haar<br />

beloop te laten, en vergenoegde zich, de Apostelen<br />

te doen geesfelen, en het verbod te herhalen, dat<br />

zij in den naam van JESUS niet meer leeren zouden.<br />

( * )<br />

De Apostelen lieten zich, hier door, niet affchrikken.<br />

Integendeel, zij gingen, met wakkerheid en<br />

vol moeds, voort met leeren, zoo in den Tempel,<br />

als in bijzondere huizen.<br />

De gemeente van JESUS belijders te Jerufalem<br />

beftond , zoo als uit het bovenverhaalde blijkbaar<br />

is, uit tweederlei, of, zo men wel, uit driederlei<br />

foort van Jonden, die het geloof in JESUS hadden<br />

aanf<br />

*) HAND. V "<br />

L<br />

I<br />

BOEK<br />

Twist 0-<br />

ver het<br />

uitdeeiea<br />

der aalmocsferL,<br />

Verkie-


I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofdft<br />

nrC.G.<br />

Jaar 35.<br />

zing van<br />

zeven<br />

Diakonen.<br />

I5ö<br />

K E R K E L I J K E<br />

aangenomen, te weten, uit ingezetenen van<br />

km, en het Joodfche land, die men Hebrëèn noemde<br />

, omdat zij de Hebreeuwfche taal fpraken , uit<br />

vreemde Jooden, Hê&etiisten rif Gniekfvhe genaamd,<br />

omdat zij , in vreemde landen , bijzonder door alle<br />

de gewesten van het Romeinfche Rijk verfpreid, de<br />

Griekfche taal gebruikten, en eindelijk, uit Jooden.<br />

genoten, dat is, oorlpronglijke Heidenen, die tot<br />

den Joodfchen Godsdienst bekeerd, en uit denzelven<br />

verders tot den Godsdienst van JESUS overgegaan waren.<br />

Deze allen waren, geKjfc wij gezien hebben, onderling<br />

op het naauwst in liefde vcrëenigd , ook had-<br />

Sen zij eene gemeene kas, ter verzorging van hunse<br />

behoeftigen, van weduwen en noodlijdenden.<br />

Doch , als nu de gemeente vermenigvuldigde , be­<br />

1 tonnen de Hellenisten, of vreemdelingen, onder dezelve<br />

te vermoeden, dat de Hebreeuwfche leden zich<br />

\ log het oude voorrecht boven hen aanmatigden, het<br />

velk de Hebreeuwfche Jooden zich boven de Hellelisten<br />

gewoon waren toe te fchrijven, en verbeeld­<br />

1<br />

( en zich , dat hunne weduwen bij dc anderen wel<br />

t ens achter moesten daan , en bij de bedeelinren<br />

X oorbijgegaan werden. Spoedig echter werden alle<br />

k waade gevolgen , die uit zoodanige vermoedens en<br />

k lagten dreigden te ontfpringen , door de wijsheid<br />

d er Apostelen voorgekomen. Op hun voordel, werïrt<br />

'er door de geheele gemeente zeven mannen,<br />

d<br />

v m onbefproken deugd en kunde in de feeré van<br />

ïSu-s , die ook de gaven van den Heiligen Geest<br />

J'<br />

d, ;elachtig waren, verkozen, om als bedienaars (Dia*<br />

1 onenj de algemeene kas te beduuren , de zorg<br />

voor


G E S C H I E D E N I S . 157<br />

voor de behoeftigen op zich te nemen , en de bedeehng<br />

der aalmoesfen te regelen. De verkozenen<br />

VIII<br />

waren, STEFANUS, FILIPPUS, PROCHORUS, NIKA- I [oofdft.<br />

NOR, TIMON, P ARME NAS , dl NIKOLAUS.<br />

mC.G.<br />

Waai- 1<br />

[aar 35.<br />

fchijnlijk, waren de drie eerde Hebreen, en de volgende<br />

drie Hellenisten, NIKOLAUS was een Joodengenoot<br />

van Alexandrie. Door deze verdandige en<br />

onpartijdige fchikking, werd de eensgezindheid onder<br />

de gemeente volkomen bevestigd. (*)<br />

Op deze wijze verkreeg het gezelfchap van JESUS<br />

aanhangeren, allengs, eene meer maatfchappelijke of<br />

genoodfchappelijke gedaante , en dewijl de verkozen<br />

Diakonen de Apostelen, in het prediken en leeren,<br />

ijverig onderdcunden, breidde het geloof zich<br />

flerk uit, zoodat zelfs een aantal Priesters tot het<br />

geloof in JESUS overkwamen, (f)<br />

Boven allen muntede de Diakon STEFANUS uit 5TEFA-<br />

ÜÜS , eerin<br />

werkzaamheid, door leere en wonderen, ter uitbreiding<br />

van het Euangelie. Op zekeren tijd, over getuigen.<br />

Ie bloed­<br />

den Godsdienst in redentwist geraakt met eenige<br />

Jooden, die hunne bijzondere Sijnagogen in Jerufalem<br />

hadden, befchuldigden dezen, toen zij de kracht<br />

zijner redenen niet konden wederdaan, hem van lastering<br />

tegen de wet en Godsdienst van Mofes, en<br />

tegen den Tempel. Voor den Raad gefleept,<br />

hield STEFANUS, in wien de Raad, met verbazing,<br />

het voorkomen, als van een' Engel, opmerkte, eene<br />

nadruklijke redenvoering, in welke hij, uit de ge-<br />

(*) HAND; VI. 1-6.<br />

(|> HAND. VI. 7.<br />

L 2<br />

fchie-<br />

I<br />

BOEK


1*8 K E R K E L ff<br />

K<br />

E<br />

I<br />

fchiedenis des Jo'odfcben volks, bewees, hoe herzet<br />

BOEK<br />

VIII ve, alfchoon uitwendig veel werks fchljnende temaken<br />

van den Godsdienst, echter, in de daad, zich<br />

Hoofdft.<br />

na CC;.<br />

Jaar 35. vijandig tegen het wezen van den Godsdienst, ongehoorzaam<br />

aan MOSES en zijne wetten, en haatlijk<br />

jegens alle voordanders van den Godsdienst, gedragen<br />

had ,- waar na hij, dit alles op den Raad toé-<br />

! Kistende, hun verweet, dat zij, volmaaktelijk, door<br />

] iet haaten en lasteren van JESUS en zijne leere, het<br />

1 'oorbeeld hunner voorvaderen volgden, cn den Heiigen<br />

Geest Wederdonden. Op deze toepasfing bers-<br />

]<br />

1 ede hun het hart van fpijt en woede, welke ten<br />

t op deeg, toen STEPANÜS hun eece hem,ifche openkring,<br />

welke hij, tot zijne bemoediging, op dien<br />

t<br />

e igen dond, ontving, in welke hij, fa den geöpenen<br />

Hemel, JESUS zag (laan aan dc rechte hand van<br />

c<br />

( tod, bekend maakte. Zonder verdere rechtspleging,<br />

V iel men, in woede, op den deugdiamen man'aan'<br />

e i- fleepte hem buiten de ftad , alwaar men hem '<br />

d e te midden van deze omlrandigheden, zijne belardheidbehield,<br />

en in zijne laatde oogenblikken nog<br />

d;<br />

n; tar het voorbeeld van zijnen meester, voor zijne moor'<br />

di rtaren bad , ter dood deenigde ; waarna zijn ligmam,<br />

door eenige Godvruchtige lieden, ter aarde<br />

el<br />

b ;deld werd. ( * )<br />

Verdere<br />

Dus was STEEANÜS de eerde martelaar, of<br />

verval- >,<br />

W<br />

gingte- oedgetuigen, gelijk men, met dezen naam, die<br />

gen de


G E S C H I E D E N I S . 159<br />

door het ondergaan van vervolgingen en den dood,<br />

ftandvastig hebben blijven betuigen en bekrachtigen.<br />

De woede der ongelovige Jooden was, met de dood j<br />

van STEFANUS, niet voldaan. Men vervolgde ook de<br />

overige leden der gemeente , alleen lezen wij niet,<br />

dat men de Apostelen thans beledigd hebbe, misleiden<br />

uit ontzag voor hun wondervermogen, waar door het<br />

volk voor hun zoo grooten eerbied hadt, dat men<br />

hen vreesde te mishandelen.<br />

Van alle de vervolgers betoonde zeker jongeling SAU- \an,a;eaonden<br />

LUS , naderhand PAULUS , den grootden ijver. Deze door SAU<br />

was een Hebreeuwfche Jood, uit Tarfus, eene ftad in LUS , nadcrhrnd<br />

CUicië, opgevoed in alie.de geleerdheid der Hebreen,<br />

hebbende te Jerufalem de lesfen genoten van den vermaarden<br />

Farizeefchen leeraar GAMALIÜL , men meent<br />

ook', uitfommige plaatzen zijner fchriften, tc mogen<br />

opmaken, dat hij in dc Griekfche geleerdheid niet geheel<br />

onervaren is geweest, welke in zijne geboorteftad<br />

Terfits zeer in bloei was. Hoe het zij, hij<br />

was, naar de wet cn derzelver verklaring door de<br />

Joodfche meesters , een gemoedlijk en godsdieuitig<br />

jongeling, vol vuur en ijver, welke hem, daar hij<br />

de aanhangers van JESUS befchouwde, als afvalligen<br />

of minachters van den Mofaïfchcn Godsdienst, zoo<br />

ver vervoerde, dat hij niet alleen bij den moord van<br />

STEFANUS, met genoegen, tegenwoordig was, wanneer<br />

hij de klederen der getuigen, die den eerder<br />

deen op dezen bloedgetuigen wierpen , bewaarde,<br />

maar ook vervolgends, gederkt met last en volmag:<br />

van wegens den Raad, in de huizen der belijder:<br />

van JESUS indrong, en hen, zoo vrouwen als nut-:<br />

li 3 W» l<br />

I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Joofdft,<br />

ra C. G.<br />

Jaar 35,


FlLIPPUS<br />

predikt te<br />

Samaria.<br />

i6o<br />

K E R K E L I J K E<br />

I<br />

lièfr , in de gevangenis fleepte. Of'er van dezen ook<br />

BOEK<br />

VIII eenigen ter dood zijn gebracht, wordt ons niet gemeld.<br />

G<br />

Hoofdfr.<br />

na C. G.<br />

Jaar 35. Ondertusfchéft had deze vervolging geene andere<br />

uitwerking, dan welke de vervolging der waarheid,<br />

Uitbreiding<br />

van<br />

doorgaands , pleegt te hebben ; de waarheid wordt<br />

JESUS leer daar door meer bekend en uitgebreid. Zoo gebeurde<br />

het ook nu. JESUS aanhangers, door deze ver­<br />

buiten<br />

Jerufèiemvolging<br />

, allerwegen zich vcrdroojende, verkondigden,<br />

waar zij kwamen , de leere van het Euange­<br />

3ij deze gelegenheid, verre buiten de grenzen des Joodchen<br />

iands gekomen zijn ; en het geen naderhand<br />

1<br />

i s voorgewend, dat MARÏS MAOOALENA, MARTHA,<br />

i .AZARUS , JOSEF van Arimathea, en meer andecn,<br />

reeds ten dezen tijde, in Gallië , of Frank-<br />

r<br />

r yk, gekomen, en de leere van JESUS gepredikt, ja<br />

c<br />

at JOSEF zulks zelfs in Brittanië zou gedaan heben,<br />

luidt al te fabelachtig, en is, met reden, voor<br />

b<br />

1;<br />

mg, als een verdichtzel, verworpen.<br />

i PEFANUS behoorde.<br />

g' xvolging te ontgaan, in het gebied der Samarita-<br />

V( •n, onder welken hij dc leere van JESUS verkondig-<br />

Ml<br />

lie.<br />

Uit de zekere berichten van LUKAS kunnen wij<br />

•chter niet opmaken, dat de aanhangers van<br />

De<br />

de maritamn tot het geloof werden<br />

JESUS,<br />

vervolging fchijnt bijzonder gericht te zijn gelest,<br />

tegen het gezelfchap der Diakonen,<br />

dk indegeleente<br />

tc Jerufckm<br />

Ten minden FILIPPUS, inslijks<br />

één van deze Diakonen,<br />

waren aangedeld, tot het welk<br />

begaf zich, o'm de<br />

, en met wonderwerken daafde, waar door vele<br />

overgebracht.<br />

& JESUS zelve had reeds onder dit volk de eerfie<br />

/ za-


G E S C H I E D E N I S . 161<br />

zaden zijner leere, niet zonder vrucht, geftrooid ; ï<br />

DOEK<br />

doch, daarbij was het tot hier toe gebleven, zelfs VIII<br />

had JESUS zijne Apostelen , toen hij hen , nog bij Ho ..fdft,<br />

na C. G.<br />

zijn leven, uitzond, om te prediken, uitdruklijk verboden<br />

, eenig vlek der Samaritanen , zoo min als<br />

der Heidenen, te bezoeken. Volgends het Godlijk ontwerp<br />

toch, moest zijne leere eerst aan de jooden<br />

verkondigd worden , van hun zou dezelve zich tot<br />

andere volken uitbreiden. En, in de daad, indien<br />

de Jooden het Christendom hadden aangenomen CE<br />

recht gekend, zij zouden, zelve gelukkig, ook andere<br />

volken dit geluk deelachtig gemaakt hebben.<br />

Thans moest hun ongeloof de aanleiding geven .<br />

dat het Euangelie eerst onder de Samaritanen .<br />

vcrvolgends ook onder de Heidenen , verkondigt<br />

1<br />

werd. ( * )<br />

In de ftad van Samaria,<br />

bevond zich thans zeke<br />

Samaritaan, SIMON, de Magus (f) of Tooveraa<br />

1<br />

bijgenaamd , een fnood volksbedrieger , die zich o;<br />

zijne ervarenheid in de Magie of Toverkunde, m.i<br />

(<br />

welke kunst men in het Oosten van ouds zoo vc<<br />

|<br />

ophad , en die in eene gemeenzame verkering mi<br />

st<br />

de geesten, en het vermogen, om wonderbare zake<br />

n<br />

door derzelver hulp uit te richten, beftaan zal hel<br />

i-<br />

ben<br />

SEFÜS J. Oudk. XX. 7. 2. pm 979-<br />

(*) ROM. XI. II, 12.<br />

(f) Hij is nvisfehien dezelfde bedrieger, die 18 jfl n-<br />

!11<br />

ren daarna, DRÜSILLI, dochter van AGRIPPA den I, v;<br />

haren man AZIZUS , Koning der Emefers afrroonde ,<br />

;n<br />

o.-<br />

bewoog, om aan den Stadhouder FEI.XX te trouwen. J<br />

L 4<br />

f SIM pN d<br />

f<br />

Tover.


162 ' K E R K E L I J K E<br />

i ben, en welke reeds vroeg, in £ g y p t e<br />

,<br />

t o t e e n e,<br />

f o o r t<br />

BOEK<br />

VIII van wetenfehap gemaakt was, beroemde. Deze si<br />

Hoofdft. MOM zich voor een' buitengewoon perfoon uitgevende<br />

, zoodat men hem de groote kracht van God<br />

naC.G.<br />

Jaar 35-<br />

noemde had eenen grooten aanhang onder het volk.<br />

Maar de kracht der leere, en de wonderen, door<br />

FILIPPUS verricht, gingen zijne begoochelingen zoo<br />

ver te boven, dat het volk, in groot getal, hem<br />

verliet, en de leere van<br />

F<br />

i<br />

L I P P U S a a n n a m j a d e<br />

bedrieger zelve erkende de meerderheid van KLIP-<br />

PUS boven zich , en liet zich zelfs door hem doojen.<br />

I —<br />

Op de tijding van den voorfpoedigen uitdag van<br />

I<br />

'ILIPPUS prediking onder de Samaritanen, zonden<br />

i<br />

•e Apostelen, uit hun midden,<br />

P E T R U S<br />

en joaXres<br />

derwaards, welke, door hun gebed en onder<br />

T<br />

C<br />

Plegging der handen, de buitengewone gaven van<br />

d<br />

en Heiligen Geest, voor deze nieuwe gemeente verv<br />

•lerven. Dit was een voorrecht, alleen aan de Aposlen<br />

eigen, dat de wondervermogens, welke zij zelve<br />

te<br />

h<br />

xatnr, op hun gebed, aan die genen werden niegedeeld,<br />

welke oprecht,het Euangelie van JFSUS<br />

di<br />

as<br />

nnamen, en in hem geloofden. De bovengemelde<br />

si<br />

MON dond thans nog meer verbaasd, doch, zich<br />

ve<br />

rbeeldende , dat deze uitwerkzels waren toe te<br />

fci mjven aan den hooger graad van verlichting de,<br />

ze • Apostelen in de geheime wetenfehap der Magie,<br />

bo 3d hij hun eene aanzienlijke fomme gelds aan, inn<br />

zij hem deze kundigheden en magt ook wilden<br />

die<br />

fch enken. Wegens deze Iaage en onwaardige denkfdea,<br />

en wegens zijn valsch hart, alleen bee<br />

bedacht,<br />

om


G E S C H I E D E N I S 163<br />

om het volk te bedriegen , beftrafte PETRUS hem I<br />

SOEK<br />

zoo nadruklijk, dat hij, met fchrik getroffen, de VIII<br />

Apostelen fmeekte, om, door hunne voorbidding, de oofdft.<br />

H<br />

11<br />

iC.G.<br />

Godlijke ftraffen van hem af te wenden. (?) aar 35.<br />

In de gefchiedenis des Bijbels lezen wij niets meer j<br />

van dezen SIMON ; in het vetvolg, echter, zal hij<br />

ons weder voorkomen. Dit alleen moest hier nog<br />

aangetekend worden: Men heeft, in laater tijden,<br />

naar hem , den naam Simonie gebruikt, wanneer<br />

iemand zich Kerkelijke ambten en bedieningen, door<br />

geld of kuiperijen, verkreeg, of dezelve, op zoodanige<br />

wijze, aan anderen bezorgde. Van welke benaming<br />

de oorzaak, ongetwijfeld, daar in zal te zoeken<br />

zijn, omdat men zich verbeeldde, dat zij, welke<br />

tot Kerkelijke ambten werden ingewijd , bij die<br />

inwijding, de'genadegaven van den Heiligen Geest<br />

ontvingen» Ondertusfcheii ziet elk ligt, dat het dezen<br />

SIMON niet te doen was, om eenige Kerkelijke<br />

waardigheid, hij wilde alleen de geheime kundigheden<br />

van de Apostelen koopen, welke hij waande,<br />

dat zij bezaan. , om daar door wonderen tc verrichten.<br />

• <<br />

Nadat de beide Apostelen, PETRUS en JOÜNNES,<br />

na Jerufalem waren wedergekeerd , hebbende op<br />

hunne terugreize , in alle Samaritaanfehe plaatzen<br />

en dorpen, het Euangelie verkondigd, ontving FILIP-<br />

P U S, door een' Engel van God, bevel, om zich op<br />

den landweg tusfehen Jerufalem en Gaza te begeven.<br />

Hier ontmoette hij eenen Ethiopiër, een' ftaats-<br />

be-<br />

L 5<br />

(*) HAND. VUL 4-24-<br />

EenEtM-<br />

Öpiër,<br />

ftaatsbediende<br />

van de<br />

Koningin<br />

KANDACe<br />

door FI-<br />

L1PPUS<br />

gedoopt.


K E R K E L I J K E<br />

r bedienden van de Ethiöpifche Koningin KANDACE,<br />

BOEK<br />

VIII welke, te Jerufalem zijnen Godsdienst verricht heb'<br />

Hoofdft bende, naa huis keerde. Deze ias, op ziin' rijtuig<br />

na C. G.<br />

de plaats van JESAIA (*), welke het lijden van den'<br />

J*"3S-<br />

MEssias voorzegt, FILIPPUS fprak hem aan, verklaarde<br />

hem, op zijn verzoek, deze voorzesging ,<br />

en maakte hem , met zoo veel overtuiging en nadruk<br />

, de leere van JESUS bekend, dat de "hoveling<br />

geloofde, en zich terdond, als een belijder van JE­<br />

SUS , liet doopen. Waarna FILIPPUS , door den Geest<br />

van God weggenomen, cn te Asa'od, in het Fili/tijnfche,<br />

overgebracht werd, alwaar hij, gelijk ook langs<br />

de geheele zeekust, in alle plaatzen , tot Caefarea<br />

toe, voortging, het Euangelie tc verkondigen.<br />

Deze daatsbediende der Ethiöpifche Koningin, op<br />

?oo bijzondere wijze, tot het geloof gebracht, 'zal,<br />

Dij zijne terugkomst, niet nagelaten hebben, van dese<br />

zaak te fpreken, en JESUS, als den Verlosfer der<br />

! nenfehen, gelijk hij hem nu kende en beleed, ook<br />

lan anderen bekend te maken , het welk ook' IREmus-;<br />

(f) en EUSEBIUS, (§)<br />

1<br />

v a n<br />

hem verhalen.<br />

3och , als de laatstgemelde dezen man den eerften<br />

4<br />

leiden noemt, die liet Christengeloof heeft aangeomen,<br />

kan men hem zulks, niet zonder bepaling,<br />

I<br />

t gedaan. Hij was wel een Heiden van geboorte'<br />

r laar, dewijl hij te Jerufalem den Godsdienst waaram,<br />

en de fchriften van JESAIA las, kan men i<br />

niet<br />

(*) JES. Lm.<br />

(f) Adv. hares. Libr. III. Crp. i«.<br />

(5) Hlsu Eccles. II. i.<br />

• an,


G E S C H I E D E N I S .<br />

Öf%<br />

anders befluiten, of hij is een Joodengenoot geweest,<br />

die den Joodfchen Godsdienst aangenomen had , en<br />

beleed.<br />

De vervolging tegen de belijders van JESUS hield,<br />

(*) De Romeinfche Stadhouder van Syrië, VITE L-<br />

Lius, die in dit jaar 35 fa Syrië kwam, was den Jood m<br />

zeer'giraftig-i waar uit men verklaren kan, dat dc Joc d-<br />

ondertusfehen , te Jerufalem nog aan ; zij dreigde<br />

zelfs meer en grooter onheilen, SAULUS , wien wi; Bekering<br />

van SAUgezien<br />

hebben, dat, bij dezelve, den grootten ijvei<br />

LUS Of<br />

betoonde , niet kunnende dulden, dat de leere var PAULUS.<br />

JFSUS ook buiten Jerufalem , ja zelfs tot Damt<br />

cus, de hoofdftad van Syrië toe, zich ongeftoord uit<br />

breidde, liet zich van den Hoogen Raad een<br />

fchrifteliikc volmagt geven , aan de Joodfche Sun?<br />

gögén te Damaskm ( * ) , ten einde de belijder<br />

van JESUS , welke hij daar mogt aantreffen , zo<br />

mannen als vrouwen , gevangen na Jerufalem \<br />

voeren. Doch, op zijne reize derwaards, werd d<br />

ze vervolger, onder weg, op eene wonderbare w<br />

ze, door eene verfchijning van JESUS zeiven, m z<br />

neu loop gefluit, en niet alleen herfchapen in cen< tl<br />

h e-<br />

•HS<br />

fche Rand eene zoodanige onderneming te Damasi<br />

durfde wagen; ten zij men met anderen wilde denkc n,<br />

dat de Arabifche Koning ARETAS , een Jood en vrit nd<br />

der Jooden, toen reeds meester van Damascus gewt est<br />

Zij. Volgends JUSTINUS M. Dial. cum Trijph. p. 51,; ;s><br />

I 0Q. enz. zonden de Jooden allerwegen boden en b •ieten<br />

ven, om de buitenlandfche Jooden tegen de Christel<br />

op te hitzen.<br />

I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jnar35j


iöfi K E R K E L IJ K<br />

E<br />

I<br />

belijder van JESUS,<br />

IJOEK<br />

manr hem werd, onmidlijk door<br />

VIII JESUS zeiven, de last opgedragen, om, als Apostel<br />

Hoofdft.<br />

tot de twaalf overige Apostelen toegevoegd, het Eu!<br />

JMC.G.<br />

jaar 35. angehe, en wel voornaam» onder de Heidenen<br />

te verkondigen, De bekeering van SAULUS, nadert<br />

band PAUjjus genoemd, de oorzaak van welke<br />

naamsverwisfeling niet genoegzaam zeker blijkt is"<br />

naar de meeste waarfchijnlijkheid, gebeurd in het J<br />

jaar na CHRISTUS geboorte, in het 2Ifte jaar van<br />

TIEERIUS. Door dezelve is dg waarheid van liet<br />

Christendom ongemeen bevestigd , en de beftrijders<br />

m dezen Godsdienst vinden 'er zieh mede verte!<br />

?en, en in de engte gebraeht. PAULUS<br />

H C E F T Z D W<br />

neermalen, in zijne gefchriften en brieven, 'er van eerroken,<br />

en ze, in alle hare bijzonderheden, in zijn<br />

fl<br />

«hoor voor den Joodfchen Koning<br />

c<br />

en komemfchen ftadhouder, in eene volle vergadcngder<br />

aanzienlijkfte perfonen, onbewimpeld, Tool<br />

I<br />

edragen. Hij kan, onmogelijk, in dit geval bedroö<br />

STi1 zijn geweest; znlk iet van hem te'vermoeden,<br />

V<br />

^rbiedtzijn gantfche karakter; even min kan hij het'<br />

dve verzonnen hebben, om anderen te (bedriegen Gf<br />

Z<<br />

m een wijs en ftandvastig man, in aanzien bij de overheid<br />

en Priesterfchap, eensklaps, overgaan tot eene<br />

ri<br />

V»<br />

xMi welke hij tot hiertoe verachten gehaat had<br />

er<br />

bij welke hij niet dan gevaren en rampen te wachtc<br />

1 kon hebben ? ( * )<br />

Het gevolg van deze bekering van PAULUS was,<br />

1<br />

'*) Men vergelijke den Bijb. terd. IV. Deel B(afo.<br />

•• en de fchrijven, daar aangehaald.


GESCHIEDENIS. lö 7<br />

dat hij, 1» Damaskus, door ANANIAS , eenen belijder<br />

van JESUS, gedoopt zijnde, in die ftad, waar VIII<br />

I<br />

BOEK<br />

hij gekomen was, om JESUS aanhangeren te vervolgen,<br />

nu zelve JESUS aart de Jooden aldaar predik­<br />

jaar 35.<br />

Hoofdft.'<br />

naC.G.<br />

te, als den Zoon Van God en den MESSIÜS (*><br />

Drie jaren lang onthield hij zich tc Damaskus, en<br />

in het nabuurig Arahle (f), voordat hij na Jerufalem<br />

wederkeerde , gelijk wij zoo aanftonds aada<br />

zien zullen.<br />

: Doodvan<br />

Ondertusfchen werd de landvoogd PILATUS in he<br />

t<br />

Keizer<br />

jaar 36 door VITELLIUS na Rome opgezonden, on TIBERIUS.<br />

C PILATUS<br />

zich, wegens de befchuldigingen , tegen hem doo<br />

r<br />

afgezet<br />

de Jooden ingebracht, te verdedigen, welke Keize en gebanechter<br />

reeds overleden was, eer PILATUS daar aan " nen.<br />

kwam, in het voorjaar van het jaar 35, wordend<br />

door KAJUS KALIGULA opgevolgd , welke 3 jaren »<br />

10 maanden,en 8 dagen, geregeerd heeft.Deze zal,ir<br />

dien dc berichten geloof verdienen, PILATUS na Fht<br />

ne in Frankryk gebannen hebben, alwaar hij, ze< ;t<br />

men, doch het geen insgelijks onzeker is, de hai 1-<br />

den aan zichzelvcn geflagen zal hebben.<br />

Terftond in het begin van zijne regeering, on t- HERODES<br />

AGRIPPA<br />

fleeg KAJUS KALIGULA den kleinzoon van HI<br />

I. wordt<br />

RODES den Grooten , HERODES AGRIPPA , uit •e c Koning.<br />

N<br />

HERODES<br />

gevangenis , waar in TIBERIUS hem geworpc<br />

ANTIPAS<br />

l<br />

had , en verklaarde hem tot Koning , fchenke; ' afgezet<br />

de hem bet viervorftendom van zijnen Oom F [- en geban-<br />

LIPPUS. Zijn andere Oom, HERODES ANTIPAS, he n n e n '<br />

d<<br />

(*) HAND. IX. 20-22.<br />

(f) GAL. I. 17-18.<br />

i


i6S<br />

K E R K E L I J K E<br />

I den Koninglijken titel benijdende, begaf zich hier<br />

BOEK<br />

VIII op , op aandoken van zijne gemaalin , de bekende<br />

Hoofdfi. HERODIAS na Rome, om insgelijks den Koninglijken<br />

na C. G.<br />

titel te bekomen, maar ACRIPPA zond hem onmidlijk<br />

zekeren FORTUNATUS achter na , met brieven<br />

Ja*<br />

36-39-<br />

van befchuidigingen tegen hem, welke bij den Keizer<br />

zoo veel ingang vonden, dat hij HERODES AN­<br />

TIPAS na Lions in ballingfchap zond, in welke de<br />

trotfche HERODIAS hem verzelde, wordende zijn viervordendom<br />

van Galika door den Keizer aan AGRIP-<br />

?A gefchonken.<br />

Rampen<br />

der Jooden<br />

onder<br />

Kei- <<br />

zer KA­<br />

JUS.<br />

FILO de<br />

jood in<br />

j<br />

Q<br />

Onder de regering van dezen Keizer KAJUS<br />

KALI-<br />

ÏULA , welke vorst niet zelden zulke ongerijmdhelen<br />

bedreef, dat men dezelve aan vlagen vankrankmnigheid<br />

toefchreef, hadden de Jooden meer dan<br />

| ene onaangename bejegening te verdumen<br />

K A.<br />

J us matigde zich Godlijke eere aan, en wilde voor<br />

e men God gehouden, en, als zoodanig, aangebeden<br />

v 'orden. Hij<br />

g af zelfs bevel , om zijn beeld , als<br />

v<br />

m eene Godheid, in den Tempel te Jerufalem te<br />

P aarzen. Gelukkig voor de Jooden , dat PETPO-<br />

N IUS, thans landvoogd van Syrië, op het fmecken<br />

d< r Jooden , zoo lang , met het uitvoeren van dit<br />

b< vel, draalde, tot hetzelve door den Keizer, op aanraden<br />

van Koning AGRIPPA , werd herroepen. Even-<br />

h<<br />

vv el vernieuwde hij dit bevel weder , en zou het<br />

to en ten uitvoer hebben gebracht, indien hij niet<br />

d( «r eene famenzweering ware omgebracht gewordc<br />

Nog zwaarer waren de verdrukkingen, welke de<br />

oden tc Alexandric , onder den laad voogd van<br />

Egyp-


G E S C H I E D E N I S . i6g<br />

Egypte, FLACCUS AVILLIUS, dulden moesten. Hun<br />

#érd het burgerrecht<br />

ontnomen, en zij van hunne<br />

bezittingen beroofd, velen zelfs werden gepijnigd,<br />

en ter dood gebracht, waarom zij, in het jaar 40,<br />

eenige afgevaardigden aan den Keizer zonden, om<br />

Onder deze afgezondenen was ook FILO, de<br />

Jood bijgenaami, (*) Deze afgevaardigden werden<br />

door den dwaazen<br />

Keizer met fpot en befchimping<br />

behandeld, en konden niets van hem verwerven, tol<br />

hij hun hun affcheid gaf, met deze of dergelijke<br />

woorden: „Deze menfehen komen mij niet zoo kwaad,<br />

„ als wel ongelukkig en onverftandig, voor, alzoc<br />

„ zij niet geloven willen, dat ik aan de Godlijkf<br />

(*)'Wij hebben van dezen geleerden Jood reeds ge<br />

fproken Inleid. Bladz. XXXIV. Hier zal ik 'er allee<br />

bijvoegen, dat men bij PHOTIUS (Biblioth.Cod.<br />

105.) eei<br />

bericht vindt, dat FILO voor een' tijd een Christen zo<br />

geweest zijn, naderhand echter weder afgevallen tot he<br />

„ natuur deelhebbe. "<br />

Deze wederwaardigheden, welke den Jooden beje • Vrededea<br />

, gemeente<br />

genden, werkten, gepaard met de bekeering van PAU te Jerufa-<br />

1<br />

LU! lem:won=-<br />

Joodendom, als ook dat EUSEBIUS verhaalt, (Hist. Ecc,<br />

II. 17.) dat hij met PETRUS te Rome vriendfchappelijk e<br />

verkering zal gehad hebben.<br />

Doch, deze berichten ftrij<br />

den met de tijdrekening, alzoo PETRUS niet zoo vroe<br />

te Rome geweest is, en zij fchijnen alleen daar uit hare n<br />

oórfprong genomen te hebben, dat de oude Kerkvadei s<br />

de Therapeuten in Egypte voor Christenen hebben gehoi 1-<br />

den. Zie boven Bladz. 15.<br />

I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar<br />

36-39.<br />

hunne bezwaren in te brengen, en recht te vorderen.<br />

gezantfehap<br />

gezonden<br />

aanwezen<br />

Keizer.


I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofiif<br />

naC.G<br />

• noten ; welken tijd PETRUS, onder anderen, ziekte<br />

Jaar<br />

36 -39' nutte maakte, om geheel het Joodfche land door te reizen<br />

, ten einde de gemeenten alom te bevestigen, en te<br />

deren<br />

door PE­ verfterken in hun geloof, en de Euangelieleere te ver-<br />

TRUS vei<br />

richt.<br />

Bekeering<br />

van<br />

KORNEuus.<br />

170 K E R K E L IJ K E<br />

LUS, mede, dat de vervolging tegen de belijders van<br />

JESUS, na het jaar 35, niet werd voortgezet, zoodat<br />

. zij, geduurende de jaaren 36 tot 44, rust en vrede ge-<br />

- kondigen. Op deze reize genas hij, onder andere<br />

wonderen, die hij verrichtte, zekeren AENEas, die<br />

acht jaaren geraakt en lam geweest was, en te Joppe,<br />

wekte hij eene Godvruchtige weduwe uit de<br />

dooden op. (*)<br />

Tot nog toe waren geene anderen, dan Jooden,<br />

en zulke Joodengenoten, die door befnijdenis in de,<br />

Joodfche Kerk waren ingelijfd, tot het geloof in JESUS<br />

gebracht, doch aan zulke Heidenen, welke wel den<br />

Afgodsdienst hadden verlaten, en den eenigen waaren<br />

God vereerden, maar zich niet lieten befnijden,<br />

was het Euangelie nog niet verkondigd. Met' zoodanige<br />

Joodengenooten der Poorte , gelijk men hen<br />

noemde, hielden de Jooden geene gemeenzame verkeering.<br />

Allengs moest zich het plan der Godheid<br />

ontwikkelen, en de Godsdienst van JESUS, volgends<br />

zijne bcdemming, ook onder de Heidenen uitgebreid<br />

vorden. De eerde dap daar toe was de bekeering<br />

ran zoodanige Joodengenooten der Poorte, die, als 't<br />

vare, tusfehen de Jooden cn Heidenen in Honden, tot<br />

] iet geloof in JESUS. Zekere KORNELIUS , een Roneinsch<br />

bevelhebber , welke thans te Caefarea 1<br />

in<br />

(*) HANDEL. IX. 31 -43.<br />

be-


G E S C H I E D E N I S .<br />

bezetting lag, en zoodanig een Joodengenoöt, en tevens<br />

eert oprecht godvreezend man was, ontving<br />

ï<br />

BOEK<br />

VIII<br />

van eert' Engel, die hem verfcheen, bevel, om PE­ Hoofdït.<br />

TRUS van Joppe te ontbieden , welke hem nader iwC.G.<br />

I »<br />

omtrent den Godsdienst verlichten zou. Ten zelfden<br />

tijde, als de afgevaardigden van KORNELIUS te<br />

6 30*<br />

Joppe kwamen, had deze Arostel, In eene Geestverrukking,<br />

een hemelsch gezicht, waar bij hem allerhande<br />

föorten van dieren werden vertoond, en hem<br />

gelast, onl die, zonder onderfcheid, tot fpijze te gebruiken<br />

, en als hij zich, tot drie malen toe, op de wet<br />

beriep, die hem verbood, iet Onreins te eeten, vermaande<br />

hem eene hemelfche ftem , dat hij niet onheilig<br />

zou achten , het geen God gereinigd had —<br />

Terwijl hij nog bij zich zelvert overdacht, wat dit<br />

gezicht beduiden mogt , klopten de afgevaardigden<br />

van KORNELIUS aan de huisdeur, en PETRUS , door<br />

eene infpraak van den Geest van God opgewekt, en<br />

tevens nu het oogmerk van het hemelsch gezicht<br />

begrijpende , begaf zich met hun na Caefirea , alwaar<br />

hij aan den hopman KORNELIUS , en zijne<br />

vrienden, de leere van JESUS ontvouwde, erkennende,<br />

dat hij nu Waarlijk inzag, dat God geen aanne<br />

mer des perfoons zij, noch eenig volk, met uitflui<br />

ting van alle anderen, begunftige, maar integendeel,<br />

dat onder alle volken een ieder, die hem vreest, ei l<br />

gerechtigheid en deugd beoefent, hem aangenaam is<br />

Terwijl PETRUS nog fpiak , ontvingen KORNELIU; I<br />

en zijne vrienden den Heiligen Geest, en fpraken I<br />

in Geestverrukking, met vreemde talen , op welke blij!<br />

van Godlijke werking PETRUS geene zwarighek l<br />

U<br />

maak


m K E R K E L I J K E<br />

r maakte, om hen, als gelovigen, door den doop, frj<br />

BOFK<br />

VIII den Godsdienst van JESUS te laten inwijden. Toen<br />

Hoofdft. PETRUS te "jerufak,, wederke .-rde , namen fbmmigen<br />

hem, in het eerst wel, kwalijk, dat hij onbe-<br />

naC.G.<br />

fnedenen had laten doopen, doch hij , hun alle de<br />

bijzonderheden van het voorgevallene verklaard hebbende,<br />

verheerlijkte men eenparig God, die, op deze<br />

wijze, ook aan de Heidenen begonnen had, zijne<br />

genade te openbaren. (*) Deze belangrijke gebeurenis<br />

moet, volgends de waarfchijnlijkde berekening,<br />

omtrent het 4ode jaar na CHRISTUS geboor-<br />

:e, zijn voorgevallen.<br />

Voor dat PETRUS de nu verhaalde reize van Je-<br />

•ufalem ondernam, was SAUtus genoodzaakt geveest,<br />

Damasem te verlaten, dewijl de Jooden hem<br />

Maar lagen legden , zijnde zij daar toe aangemoe-<br />

SAVLVS<br />

te Jerufa- ,<br />

lem aan<br />

deApos- 1<br />

telen ;<br />

voorgefteld<br />

, ' ligd, doordien<br />

ARETAS, een Arabisch vorst, die<br />

ontwngt ( en ijveraar was voor den Joodfchen Godsdienst,<br />

drarvrn<br />

t<br />

JESUS zijne<br />

roe- 1 tadhouder de dad bezet hebbende, opdat SAULUS<br />

hans de magt te Damascus in handen had. Deszelfs<br />

ping, als i<br />

iet zou ontkomen, werd deze door de belijders van<br />

Apostel<br />

der Hei- J ESUS, bij nacht, m eene mande over de ftadsuiur<br />

nedergelaten (f), begevende zich na Jent-<br />

denen. r<br />

J 'lem, drie jaaren na zijne bekeering, en dus in het<br />

ï sar 39, alwaar hij, door BARNABAS aan de Aposten<br />

voorgefteld zijnde, zich Hechts veertien dagen heeft<br />

h<br />

o pgehouden, hebbende, geduurende zijn verblijf alaar,<br />

alleen met de Apostelen PETRUS<br />

d<br />

E N<br />

JAKOBUS<br />

(*) HAND. IX-XI.<br />

Cf) 2 KOR. X. 32.<br />

eeni-


G E S C H I E D E N I S . 173<br />

ëeriige nadere verkeering gehad. De haat van eenige<br />

Hellenistifche of Griekschfpreken.de Jooden, die hem<br />

VIII<br />

naar het leven Honden, en een uitdrukiijk bevel van 1-<br />

JESUS , welke hem, in den Tempel zijn gebed doen- n<br />

de , in eene Geestverrukking , verfcheen , en hem j<br />

den last opdroeg , om aan de Heidenfche volken,<br />

in andere gewesten, het Euangelie te verkondigen,<br />

deeden hem Jerufalem verlaten, en zich, vooreerst,<br />

na zijne geboorteftad Tarfus m Cilicië begeven. (*)<br />

PAULUS zelve heeft, irt zijnen brief aan de Galaten<br />

(f), uit deze bijzonderheden, betoogd, dat hij<br />

zijne zending , als Apostel der Heidenen ^ niet van<br />

menfehen, maar van God en JESUS zeiven, had, en<br />

in de daad, het is van belang, dit op te merken-,<br />

dat hij, drie jaaren lang na zijne bekeering, te Damaskus<br />

en in het aangrenzend Arabië, het Euangelie<br />

verkondigd heeft, voor dat hij te Jerufalem is gekomen<br />

, alwaar hij toen dechts veertien dagen vertoefde,<br />

en dus niet verdacht kan wezen , van met de Apostelen<br />

faamgefpannen, of met hun een overleg en ontwerp<br />

gefmeed te hebben , waar van hij de uitvoering<br />

op zich zou hebben genomen.<br />

Doch, keren wij terug, om de gevolgen te befchouwen<br />

, welke de vervolging tegen de gemeente ders vari<br />

De belij­<br />

[ESUSjhet<br />

te Jerufalem zedert den dood van STEFANUS gehad iSTSl,te<br />

heeft. Door de verdroojing van de leden dezer ge-<br />

A..;wc'në<br />

meen-<br />

(*) HAND. IX. 20-30. vergeli HAND. XXII. 17-21.<br />

en 2 KOR. XII. 1 -4.<br />

(f) GAL.. L 18<br />

:<br />

19.<br />

I<br />

BOEK<br />

oofdft<br />

1C. G.<br />

aar40.<br />

Christenen<br />

genoemd.<br />

M<br />


174 K E R K E L I J K E<br />

C*) HAND. IV. 3<br />

BOEK<br />

VIII geplant, zelfs buiten de grenzen van het Joodfche<br />

Hoofdft. land, door geheel-Fenicië, op het Eiland Cyprus<br />

naC.G.<br />

Jaar 40. en m Syrië, en voornaamlijken de hoofdftad van<br />

dat land, Antiöchië, aan de rivier Qrontes. Echter<br />

had zich deze voortplanting van het Euangelie alleen<br />

tot Jooden en befneden Joodengenoten bepaald<br />

Doch, eenige belijders van JESI; S<br />

welke oorfpronglijk<br />

waren uk Cyprus en Cyreneene dad en kmdfchap<br />

op de zeekust van Afrika, ten westen van Egypje<br />

G m!<br />

trent het jaar 40, te Antiöchië gekomen, 'wendden<br />

zich bijzonder tot de Hellenist 1fche of Grkkschfprekende<br />

Jooden, met zoo gelukkig gevolg, dat<br />

sich te Antiöchië fpoedig eene zeer aanzienlijke ag.<br />

neente vestigde. Op het bericht van dezen voorhoed,<br />

werd BARN-ABAS, een aanzienlijk lid der


G E S C H I E D E N I S . 175<br />

den de belijders van JESUS, hier te Antiöchië, het 1<br />

BOEK<br />

eerst Christenen genoemd. (*) Tot hier toe waren<br />

z'n', door hunne vijanden, Naza < ërs , of 'Na-Hoofdfr.<br />

naC.G,<br />

VIII<br />

zarethanen, en Galileërs, genoemd, omdat JESUS<br />

Jaar 4c<br />

te Nazareth opgevoed, en zijne eerde leerlingen uit<br />

Galileë waren. De aanhangers van JESUS noemden<br />

malkanderen, broeders, heiligen, gelovigen, leerlingen<br />

enz. Thans werden zij, voor het eerst, Christenen<br />

genoemd, naar CHRISTUS, zonder dat de gefchiedenis<br />

echter, in 't bijzonder, meldt, door wien<br />

hun deze naam gegeven is, doch, dit verdient opmerking,<br />

dat wij, nergens in het N. T., dezen naam<br />

door de Christenen zeiven van zich gebruikt vinden,<br />

zij fchijnen dus van dc ongelovigen met dezen naam genoemd<br />

te wezen, zoo zegt de Koning AGRIPPA (HAND.<br />

XXVI, 28.) „Gij beweegt mij bijna, een Christen u<br />

„ worden- 1 'En PETRUS fchrijft, (1 PETR. IV. ÏÖ."<br />

„ Indien iemand lijdt, als een Christen enz." In vervok<br />

van tijd, is deze naam in algemeen gebruik gekomen<br />

tc meer, dewijl de Christenen 'er eene ecre in begonne; 1<br />

te dellen, dat zij den naam voerden van hem, dien zi i<br />

als den CHRISTUS, den gezalfden Koning van he<br />

Godsrijk, vereerden.<br />

Om dezen tijd kwamen eenige Profeeten, die di ! AGABUS<br />

_ voorzegt<br />

gave der Voorzegging hadden, van Jerufalem, on ' een honder<br />

welke zekere A'GABÜS ; als deze door eene bij • gersi<br />

nood.<br />

zonderc aandrift des Heiligen Geestes voorzeide, da<br />

PAULUS<br />

"er een duure tijd en hongersnood op handen was •> en BAR"<br />

welke ook omtrent vier jaaren daarna plaats geha: l A'ABAS-na<br />

Jerufalera<br />

heeft<br />

(*) HMÏD. XI. zS.<br />

M 3


I<br />

BOEK<br />

VIII<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

Jaar 40.<br />

gezonden<br />

, met<br />

ond erfland<br />

voor de<br />

gemeente<br />

aldaar.<br />

KLAUDIus<br />

volgt<br />

KATl'S OP,<br />

als Ro-"<br />

meinsch<br />

Keizer.<br />

Jaar 41.<br />

AGRIPPA<br />

laatjAito-<br />

Eus den<br />

Apostel<br />

onthoofden,<br />

en j<br />

PETRUS<br />

gevangen<br />

zetten, 1<br />

die won- ,<br />

derbaar<br />

verlost I<br />

wordt. £<br />

Jaar 44.<br />

f<br />

K E R K E L IJ K E<br />

heeft, onder den Keizer KLAUDIUS, gelijk vvif, nitde<br />

gefclnedfchrijvers van dien tijd, weten, was de gemeente<br />

te Jntibchië, welke ftad rijk en vermogend was<br />

terftond bedacht, om liefdegaven te verzamelen voor*<br />

de gemeente te Jerufalem, welke zij als hare moederkerk<br />

aanmerkte; met deze liefdegaven werden<br />

PAULUS en BARNABAS na Jerufalem gezonden.<br />

De gemelde Keizer KLAUDIUS was de opvolger van<br />

den Keizer KAJUS KALIGULA, die, in het jaar 41,doos<br />

eene famenzweering, van het leven beroofd was. Deze<br />

begundigde, niet minder dan zijn voorzaat KAJUS,<br />

den meergemelden HERODES AGRIPPA I, en gaf hem'<br />

bij de landfchappen, die hij reeds bezat, nog J ude\<br />

ix\ Samarië, ook fehonk hij, door het geheele Romeinfche<br />

gebied, groote voorrechten aan de Jooden.<br />

AGRIPPA kwam, in het begin van het jaar 44 , van<br />

Rome te Jerufalem aan, kort voor Paasfchen. Dese<br />

vorst, de gunst der Jogden zoekende te winnen,<br />

vier haat tegen de Christenen fteeds voortduurde'<br />

choonzij, door de onhandigheden der tijden, btlet<br />

varen, denzelven, daadlijk, uit te oefenen, begon<br />

erdond na zijne overkomst, door eene nieuwe ver*<br />

•olging, de rust der Christenen te dooren. Begrij T<br />

ende, dat hij, in zijn oogmerk, het best zou fla,<br />

en, indien hij de hoofden en aanzienlijkden aantaste,<br />

liet hij, vooreerst, den Apostel JAKOBUS vatti<br />

:n, en met het zwaard ter dood brengen. Deze<br />

J< VKOBVS is die, welken men gemeenlijk den Ouderen<br />

n Demt, de broeder van den Apostel JONNES, Zoon<br />

v m ZEBEDEUS, met zijnen broeder en met PETRUS<br />

ti «gelaten tot de naanwde gemeenzame verkering<br />

met


G E S C H I E D E N I S . 177<br />

1<br />

niet JESUS, boven alle de overige Apostelen. Dus<br />

BOEK<br />

was de één dezer broederen de eerfte der Apostelen,<br />

die, en wel als martelaar, of bloedgetuigen, -ïogfdft.<br />

VIII<br />

na C. G.<br />

geftorven is, terwijl zijn broeder JOÜNNES de langstlevende<br />

van alle de Apostelen geweest is. Uit het gehee­<br />

Jaar 44.<br />

le beloop der Gefchiedenis, is het derhalven blijkbaar,<br />

dat deze Apostel Jerufalem nooit verlaten heeft, om in<br />

verre landen het Euangelie te verkondigen, waaruit<br />

men befluiten mag, wat 'er zij,van het geen men, zedert<br />

de negende eeuw, in Spanje verhaald, en gelooid<br />

heeft, dat hij naamlijk in dat land het Euangelie zou<br />

verkondigd hebben; ook weet men, uit PAULUS briei<br />

aan de gemeente te Home, dat toen de leere van JESUS<br />

i n<br />

Spanje nog niet bekend was. Met recht, erkend*<br />

daarom RODERICH XLMENES, Aardsbisfchop van To<br />

ledo, op de Lateraanfche Kerkvergad ring in het jaa r<br />

1 2i 5<br />

', dat hem geen bewijs voor dit voorgeven be<br />

kend was, zelfs heeft de Kardinaal BARONIUS ( * )<br />

dit verhaal voor twijfelachtig gehouden. In de daad ><br />

het zelve ftrijdt met de waare gefchiedenis, en rus t<br />

enkel op het getuigenis van eenige bijgelovige gees<br />

telijken en ligtgelovig gemeen van de negende eeuw<br />

wanneer men voorgegeven heeft, dat men het lij<br />

chaam van dezen Apostel, te Compostella in Galltcti<br />

zou gevonden hebben, het welk ontallijke wondere n<br />

verrichtede, en waarheen, van dien tijd af, mem:<br />

vuldige bedevaarten ondernomen zijn , welke de: :e<br />

ftad eere en rijkdommen hebben bezorgd. Men hec ft<br />

ook vergeefs deze uitvlucht gemaakt, dat het li<br />

(*) Ar.n. Eccl. ad. ann. 818. «• 49-<br />

M 4<br />

V<br />

i


I<br />

BOEK<br />

vin<br />

na C. G.<br />

laar 44.<br />

*7* K E R K E L I J K<br />

vandezenApostel,eerstna zijnen marteldood, * fcheen<br />

na zou zijn overgebracht, alwaar hét,wegens<br />

de vervolgmgen, lang verborgen gelegen hepbe', tot<br />

het door een buitengewoon licht ontdekt zal zijn<br />

Men weet, hoe dergelijke verdichtzelen hunnen oórfprong<br />

veelal verfchuldigd waren, aan de zucht van<br />

^nstelyke gemeenten naardeeere, van door Apos-<br />

I<br />

J 0 . g A c h t t e waar bij, in laater tijden, gelik<br />

111 het tegenwoordig geval, het tijdelijk voor­<br />

j<br />

«<br />

led, voor de geestelijkheid van zoodanige Kerken<br />

•oornaamlijk van veel gewigt was. De bijzonderheid \<br />

\<br />

relke EOSEBIÜS (*) verhaalt, dat naamlijk , dè<br />

f<br />

Jldaat, welke den Apostel voor het gericht geleiden<br />

of, gehjk anderen het verdaan, zijn befchnWi-<br />

0<br />

I - , die hem had aangebracht , door de ftandvas,<br />

li gbeid van JAKOBUS bewogen , een Christen ge-<br />

H 'orden , en van JAKOBUS vergiffenis en den vrede»<br />

k » ontvangen hebbende, met hem gedood zou zijn<br />

h< *ft wel geene ongerijmdheid of Irrijdigheid, maa*<br />

Vt<br />

rekent t^ c c h reinig geloof. Indien iet zoodanig<br />

bi deze gelegenheid ware , gebeurd ,<br />

z o u<br />

toch ir<br />

^ , naar alle waarfehijnlijkheid, niet nagelaten hebbe<br />

11, hetzelve aan te tekenen.<br />

AGRIPPA ziende, dat de Jooden genoegen namen<br />

in<br />

het geen hij tegen de Apostelen begonnen had'<br />

na<br />

» vervolgends den Apostel PETROS gevaren '<br />

ter<br />

einde dien, na het Paaschfeest, insgelijks, ^<br />

do<br />

d* brengen. Maar, op het fterkenernftig£<br />

1<br />

be(<br />

" s t e "«i, werd PETRUS , door eenen En,<br />

G e r C h<br />

*) Hi;t. Ec:!es. II. 9. P*<br />

(


G E S C H I E D E N I S . 179<br />

gel wonderbaarlijk verlost, en begaf zich na Caefarect.<br />

VIII<br />

I<br />

SOEK<br />

Hier bij bepaalde zich de woede dezer vervolging. Hoofdft.<br />

na C. G,<br />

De vervolger werd, nog dat zelfde jaar, door den<br />

J ? -" r 44-<br />

dood, overvallen, bij welke JOSEFUS, niet min dan<br />

Dood<br />

LUKAS, eene buitengewone tusfchenkomst derGodvan<br />

Koning<br />

A-<br />

Bke Voorzienigheid erkent, AGRIPPA, bij gelegenheid<br />

van een feest, in het openbaar, gehoor verlet G1UPPA,<br />

nende, aan de afgevaardigden van Tyrus en Siclon,<br />

hield, koninglijk uitgedoscht zijnde, eene redenvoe<br />

ring, wel:;e van het volk, met eene laage vleijerij<br />

werd toegejuicht, als hoorde mende dem van eene! l.<br />

God. Doch, op het oogenbHk, als hij zich deze: 1<br />

bf liet welgevallen, floeg hem een Engel van God 9<br />

met eene walglijke kwaal, waar bij de wormen her 1<br />

levende verteerden, en waar aan hij dierf. Dus eer<br />

rouwig luidt het verhaal bij LUKAS ( * ). JOSE<br />

FUS (f ), die hier mede in de hoofdzaak overeet<br />

demt, voegt 'er nog cenige bijzonderheden bij. E e<br />

Koning zag, op hetzelfde oogenhlik , als hij c e<br />

ftem der vleijerij hoorde, een' nachtuil, op een torn v<br />

r<br />

boven zijn hoofd zitten, welken hij voor een' bot e<br />

of Engel van onheil hield , en voelde, op dien e i-<br />

gen dond, eene fmartiijke pijn in de ingewanden »<br />

door welke vijf dagen achter één afgematte: d<br />

zijnde, dierf hij, in het 54de jaar van zijnen oude r-<br />

dom, het 7de zijner regering , te rekenen van h it<br />

jaar zijner eerfte verheffing door Keizer KAJUS.<br />

( *) HAND. XII.<br />

C\X% Ondh. XIX. 8, 2.<br />

M 5<br />

AGRI p-


:e Jerufalem weder rust van de vervolging , ook<br />

i<br />

teerde PETRUS wederom derwaards, gelijk wij hem,<br />

j<br />

n 't vervolg, daar ontmoeten zullen, 'en de leere<br />

\ r<br />

180 K E R K E L IJ KE<br />

r<br />

SOEK<br />

AGRIPPA L liet eenen zoon na van denzelfden<br />

VIII paam, doch Keizer KLAUDIUS vergunde aan dezen<br />

Hoofdfr. de opvolging niet in zijns vaders Koningrijk, onder<br />

naC.G.<br />

Jaar 44. voorwendzel van zijne jongheid, maar, in"de daad<br />

omdat zijne hovelingen op de landvoogdij vlaschten'<br />

Judeë<br />

weder<br />

en maakte Judeë, op nieuw, tot eene Romeinfche<br />

eene R o- Provume, wordende KUSPIUS FADUS als landvoogd<br />

roeinlche derwaards gezonden , onder wiens beduur dc hongersnood<br />

provintiefpeld<br />

is voorgevallen, welken<br />

had.<br />

AGABUS voor-<br />

De vervolging<br />

Door den dood des vervolgers, en de verandering<br />

boudtop. m de ftaatsgedeldheid des Jands , had de gemeente<br />

an JESUS werd meer en meer uitgebreid.<br />

N E G E N D E H O O F D S T U K .<br />

T<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofd .1.<br />

na C. G.<br />

Jaar 44.<br />

Zending<br />

van ït\v<br />

Gefchiedenis van de voortplanting van het Chris,<br />

tendom, bijzonder door den ApostelPaulus,<br />

tot deszelfs eerjit<br />

gevangenis<br />

te Rome.<br />

Omtrent dezen tijd, keerden PAULUS, en BARNA-<br />

BAS , hunnen last te Jerufalem volbracht hebbende,<br />

na Antiöchië te rug, verzcld van JOÜNNES, bijgenaamd<br />

MARKUS , als hunnen dienaar.<br />

De gemeente<br />

te Antiöchië was, thans, nevens die te Jerufalem<br />

, in grooten bloei,<br />

hebbende verfcheiden voor,<br />

na*


G E S C H I E D E N I S .<br />

itl<br />

„ame leeraars , gelijk die te Jerufalem de Apostelen.<br />

Op zekeren dag, als deze leeraars hunnen Godsdienst<br />

met de gemeente verrichtten , gebood de Hei- |<br />

lige Geest, waarfchijnlijk door éénen der leden van<br />

deze vergadering, dat men BARNABAS en PAULUS<br />

zou afzenden , om het Euangelie voort te planten.<br />

Na een plegtig vasten, en bidden, werden dan deze<br />

twee waardige mannen , met oplegging der han­<br />

NABAS , het welk zij doorreisden tot Pafos toe,<br />

in alle deden, waar de Jooden Sijnagogen hadden,<br />

het Euangelie verkondigende. Te Pafos had dc<br />

Rmneinfche landvoogd van het Eiland, thans de<br />

Proconful SERGIUS PAULUS , zijn verblijf. Dez<<br />

ontbood de beide Euangelieverkondigers bij zich.<br />

om hunne leere van hun te hooren. Hij had to<br />

hier toe veel werks gemaakt van zekeren Jood BAR<br />

JESUS, ELYMAS, of de Tooveraar, of Magus, bij<br />

genaamd, naar zijne ervarenheid in geheime kunstei \<br />

en verborgen wetenfchappen, een' bedrieger., gelijl<br />

SIMON in Samarie was. Als deze den Apostele 1<br />

tegenfprak, en den Proconful van het geloof in JE<br />

SUS affchrikte, bedrafte PAULUS hem, en kondigd e<br />

hem, door eene Godlijke aandrift, aan, dat hij o ?<br />

ftond blind zou worden, gelijk ook gebeurde. H l<br />

welk dien indruk op den landvoogd maakte, dat 1 ij<br />

de Èuangdieleer omhelsde , en het geloof in Ji<br />

sus beleed. Dewijl SAULUS, na dezen, door LI<br />

KAS , niet meer SAULUS, maar PAULUS genoen id<br />

word -»<br />

1<br />

BOEK.<br />

IX<br />

loofdft.<br />

iaC,G.<br />

Jaar 45.<br />

LUS en<br />

BARNA­<br />

BAS , COt<br />

voortplantinden,<br />

en onder uitbondige zegenwenfchen, afgezonden!<br />

dit gebeurde in het jaar 45. Zij begaven zich Euange­<br />

van het<br />

eerst na het eiland Cyprus, het vaderland van BAR­ lie.


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdfr.<br />

na C. G.<br />

Jaar 45.<br />

JoarvWES<br />

MAXJtBs,<br />

hun dienaar,<br />

keert te<br />

tug na<br />

Jerufalem.<br />

Het Euangelie<br />

aan de<br />

Heide- t<br />

Jien ver- j<br />

hmdürd<br />

* h<br />

* K E R K E L I J K E<br />

wordt fs het zeer waarfchhijnlijk , dat hij zfnen<br />

nn ?<br />

dus, naar den naam van dezen landvoogd<br />

beert gebogen, te liever,omdat denaam PAULUS ^<br />

gelclukt was voor de Heidenen , onder welken Z<br />

voortaan het Euangelie verkondigde. *<br />

Van P,fos dak PAULUS met zijn ge.elfchap over<br />

» het vaste land van Klein-Afië, alwaar JOLES<br />

MARKUS, hun dienaar, hen te Perge, eene ffadvan<br />

P<br />

"f j/tè ><br />

V £ r , i e t<br />

'<br />

e<br />

n<br />

Jerufalem keerde,<br />

niet<br />

ZlT mi - n0egen ^ PAULÜS ' ^» in het<br />

«a-volg, zien zullen.<br />

; Tot hier vervoegden deze Euangelieverkondigers<br />

£<br />

" M s t ^n de Jooden, doch te<br />

m hetlandfchap 'Piftdii!, gekomen, maakte<br />

h £ t e m t e n<br />

"nne prediking zoo grooten opgang, dat bijna de geeele<br />

ftad m de Joodfche Sijnagoge te tomenkwam<br />

o<br />

to hen te hooren, welke toeloop ook der Heidenen den<br />

ti<br />

otxhen Jooden zoodanig tegen de borst ffiet dat<br />

zi<br />

I de Apostelen niet alleen wederfpraken, maar'zeJfc<br />

tc<br />

t lchelden en lasteren overdoegen. Wm op de<br />

be<br />

ide Apostelen , vrijmoedig en rondboritig die<br />

m<br />

^waardige verklaring dceden, dat, dewijl de Too<br />

de<br />

B , door hun ongeloof, toonden, zich zeiven het 'eeu<br />

wi<br />

g leven onwaardig te oordeelen, zij<br />

zkh van nu af<br />

tol<br />

de Heidenen zouden wenden, aan welke de ou<br />

de<br />

Profeeten deze genade reeds voorzegd hadden<br />

De<br />

ze verklaring ontvingen de Heidenen met blijdap,<br />

zoodat velen, uit deze fiad en de omliggende<br />

fel:<br />

00]<br />

oen, het geloof aannamen. Maar, de .Jooden<br />

eer<br />

ige vroome en aanzienlijke vrouwen opgemakt'<br />

bet<br />

bende, wisten eene vervolging tegen ÏAULVS CU<br />

BAK»


G E S C H I E D E N I S . 183<br />

BARNABAS te verwekken , en hen met geweld uit 1<br />

BOEK<br />

de ftad te verdrijven. (*)<br />

IX<br />

Hoofdft.'<br />

Zich naa Ikonië begeven hebbende, onthielden zij<br />

na C. Gj<br />

zich aldaar een' geruimen tijd, makende vele Jooden<br />

en Heidenen tot belijders van het Christendom J<br />

Jaar45.<br />

tot dat de ongelovige Jooden het gemeen tegen hen<br />

gaande maakten, om welks woede te ontwijken ,<br />

de Apostelen zich na Lystren en Derbe , deden<br />

van Lycaonië, begaven. In de eerstgemelde dad,<br />

een kreupel mensch wonderdaadig genezen hebben»<br />

de, konden zij, ter naauwernood, de bijgelovige<br />

meenigte beletten, om aan hun te offeren, dewijl deze<br />

Heidenen in de verbeelding waren gekomen, dat hun<br />

ne Goden, JUPITER, dus noemden zij BARNABAS.<br />

en MERKURIUS, voor wien zij PAULUS aanzagen,<br />

omdat die het- woord deed, in menschlijke gedaan<br />

te, hen waren komen bezoeken. Doch, dat zelfdi<br />

gemeen liet zich, vervolgends, door zendelingen de r<br />

Jooden uit ikottië en Pifidisch Antmhïè, zood?<br />

nig opdoken , dat zij PAULUS , in eenen oploop •<br />

mishandelden , en fteenigden, en voor dood d e<br />

ftad Uit deepten. Maar, als zij, die de leere va I<br />

JESUS in die ftad hadden aangenomen, kwamen to<br />

lopen, om hem te beweenen ,. ftond deze Apost 1<br />

op, als of hij geen letzel ontvangen had, en •gin I<br />

met hun de ftad weder in, alwaar hij echter flecb ;s<br />

korten tijd vertoefde, begevende zich met BARN/<br />

BAS na Derbe , eene nabuurige ftad , alwaar zi;<br />

met eenen goeden uitflag, hunne prediking hervatt<br />

den.<br />

(*) HAND. XIII.<br />

H<br />

i


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

naC G.<br />

Jaar 45.<br />

Oudften<br />

in deze<br />

gemeenten<br />

aan- j<br />

184 K E R K E L I J K E<br />

Hier bepaalden zij hunne tegenswoordige rei 2e<br />

en keerden, langs den 2e,fden weg, dien zij g£<br />

men waren te rug,<br />

d e<br />

gemeenten, die zij, ui > .<br />

den, en Heidenen, maar voomaamlijk Heidenen, g e<br />

.<br />

tfacht hadden,<br />

e n<br />

die bloot ffonden voor allerhande<br />

mishandelingen, verderkende, en tot dandvastigheid<br />

vermanende , dewijl toch de belijdenis van<br />

het<br />

Christendom met vele wederwaardigheden en vervolgmgen<br />

gepaard moest gaan : eene wijze van voor-<br />

«telling , die hen van dezen Godsdienst zou hebben<br />

SSS?' indien zij hiet *><br />

zelfs Godlnkheid overtuigd waren geweest<br />

• ° n d e r d £ Z e ^handigheden, daar de bekeerde Joo-<br />

3en, verëenigd met bekeerde Heidenen, onmogelijk<br />

gefield, j anger m de gemeenfchap der ongelovige Jooden<br />

:onden bliwen, welke hen, in alle opzichten, vijanlehjk<br />

behandelden, bracht de aart der zake het me-<br />

(<br />

I<br />

e, dat zy tot gemeenten of genootfchappen gevormd<br />

I<br />

.erden * t e n e i n d e > door gemeenfchappelijke Gods-<br />

Ó<br />

.enstöefening, aanhoudend onderwijs, en onderlinge<br />

b eraadflagmg, malkanderen te vertroosten, en te<br />

M e n<br />

t 9 J If, Zï HAND. XIII en XIV.


G E S C H I E D E N I S . 185<br />

Omtrent het jaar 48, na Antiöchië in Syrië, van<br />

waar zij afgezonden waren, terug gekomen, deeden<br />

PAULUS en BARXABAS aan de gemeente aldaar verflag<br />

van den voorfpoedigen uitdag hunner zending,<br />

het welk, met blijdfchap en dankzegging tot God,<br />

werd aangehoord en goedgekeurd.<br />

Tot<br />

dus ver had zich, onder de Christenen, geen<br />

van PAO*<br />

verfchil van gevoelens geopenbaard; maar thans gaf LUS en,<br />

BARNA"<br />

de bekeering van onbefneden Heidenen aanleiding tot<br />

een verfchil, het welk deze eensgezindheid der gemoederen<br />

niet weinig ontrustte , en langen tijd de chië.<br />

Antiö­<br />

Twist o-<br />

bron van veel kwaad onder de Christenen geweest<br />

is. Eenige bekeerde Jooden, uit Judeë te Antiöchië<br />

gekomen , en daar vele Christenbroeders vindende,<br />

die onbefnedert waren, ergerden zich daar over, en<br />

beweerden, dat de Christenen, die uit de Heidenen<br />

waren overgekomen, door de befnijdenis, in de gemeenfehap<br />

der hraelitifche Kerk moesten vvorder<br />

ingelijfd, alzoo niemand kon zalig worden, dan di<<br />

beiheden was , volgends de wet van MOSES. Ver<br />

geefs verzetten PAULUS en BARNABAS zich hier te<br />

gen, de gemelde ijveraars kregen aanhang, en 'e<br />

ontdond veel twist en verwarring , in de gemeent<br />

te Antiöchië , niet zonder vreeze van eene geheel<br />

fcheuring. Sommigen van deze lieden maakten d<br />

gemelde zwarigheid , alleen door eene dwaling vai l<br />

hun verftand, en te fterke gehechtheid aan de vooi<br />

vaderlijke zeden, maar bij anderen , waren booze drijf<br />

veeren in het fpel, gelijk wij , uit de brieven vai I<br />

PAULUS, bijzonder den brief aan de Galaten, we<br />

ten , fchijnheiligheid naarrdijk en eerzucht, afguns t<br />

1<br />

BOEE<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

]«" 43.<br />

Terugkomst<br />

BAS te<br />

ver de<br />

befnijdenis<br />

der<br />

bekeerde<br />

Heidenen.


t<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hwofdft.<br />

Ba C. ('<br />

i85<br />

K É R K E L Ï J K E<br />

jegens den voorfpoed en invloed van PAULUS en<br />

zijnen vriend BARNABAS , maar tevens ook vreeze<br />

voor de gevolgen, welke deze vrijheid van het Christendom<br />

bij de ongelovige Jooden zou kunnen hebben,<br />

door hen tot vervolging van de Christenen aan<br />

te fpooren.<br />

Toen de twist, voomaamlijk aangevuurd door fommigen<br />

, die tot de gezindte der Farizeën behoord<br />

hadden, hooger en hoogerliep, befloot de gemeente<br />

van Antiikhie<br />

P A U L U S E N<br />

BARNABAS, welke dë bë?<br />

fnijdenis voor de Heidenen niet nodig keurden, ver^<br />

zeld van eenige anderen , waarfchijnlijk lieden van<br />

het tegengedeld gevoelen, na Jerufalem te zenden,<br />

om het gevoelen der Apostelen en oudden der g*<br />

meentc aldaar over deze twistvraag in te nemen,"en<br />

laar over derzelver oordeel te verdaan,<br />

PAULUS , die nu in geen i 4<br />

j a r e<br />

n te Jerufalem<br />

geweest was, ondernam dezereizete gewilliger, omlat<br />

hij, deswegens, ook eene Godlijke Openbaring<br />

(<br />

mtvangen had, zijnde hij, tevens, zoo wel verzegd<br />

van de gegrondheid, van het geen hij beweer-<br />

-i<br />

<<br />

lc, dat hij ook zekeren TITUS , denzelfden aan<br />

Kien hij naderhand den brief gefchreven heeft, dien<br />

\ raj in de verzameling der fchriften van het N. T.<br />

1 szen, uit Heidenfche ouders geboren, maar die' hei<br />

( Christengeloof had aangenomen, met zich nam, zoner<br />

dat deze befneden was. (*) Ook gaven deze<br />

c<br />

f<br />

fgevaardigden, op hunne reize door Fenicië en<br />

.!<br />

•amarië, overal aan de Christenen bericht van de-<br />

(*) C A<br />

u II. i- 4<br />

.<br />

M


G E S C H I E D E N I S . 187<br />

ze bekering der Heidenen, het welk door hen, met<br />

blijdfchap, ontvangen werd.<br />

Te Jerufalem aangekomen, werden zij van de gemeente<br />

aldaar vriendelijk ontvangen, en, opening gegeven<br />

hebbende van het oogmerk hunner zending,<br />

kwamen de Apostelen, benevens de Qiidflen, en de<br />

leden der gemeente bij een, om, in eene opzetlijk<br />

daar toe aangelegde vergadering, dit belangrijk voorftel<br />

in overweging te nemen.<br />

Het verdient, dat wij alle de bijzonderheden van<br />

deze vergadering naauwkeurig opmerken, cm lat fommigen<br />

dezelve de eerfte Kerkvergadering der Chris,<br />

tenen genoemd hebben; welke benaming nogthans an<br />

deren niet willen gebruiken, naardien men , door Kerk<br />

I<br />

vergaderingen, ( of Conciliën ), in den Kerkelijke<br />

ftijl, zoodanige vergaderingen verftaat , in welke le<br />

den of afgevaardigden van meer gemeenten te famei<br />

l<br />

komen, om over de belangen der Kerk te handelen »<br />

leerftukken te bepalen, en daar over uitfpraak te doen<br />

Deze woordenftrijd, op zich zelve van geen aanbe<br />

lang, is echter gewigtig, wegens de gevolgen, wel<br />

ke men, naderhand, daar uit heeft afgeleid, wan<br />

neer men, over het gezag der Kerkvergaderingen, heel t<br />

beginnen te twisten.<br />

De verfchilvraag , over welke de tegenwoordig e<br />

vergadering bijeenkwam, was niet gering te acl<br />

ten: Zij betrof de vrijheid van het Christendom »<br />

met betrekking tot de Joodfche gebruiken en Kerl<br />

plegtigheden. Veel kon, over en weder, over dezehv e<br />

gezegd worden, te meer, daar JESUS des aangaar<br />

de niets, uitehuklijk, had geleerd.<br />

D<br />

N<br />

I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

Jaar 49.<br />

Kerkvergadering<br />

te jerufalem.


188 K E R K E L I J K E<br />

I De vergadering zelve beftond uit de Apostelen en<br />

BOEK<br />

deOudften der gemeente te Jerufalem, doch behalven<br />

dezen waren 'er ook leden van de gemeente te­<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

na C. G. genwoordig, zoo velen zulks goedvonden, gelijk wij<br />

Jaar 49.<br />

uit HAND. XV. £2. beduiten moeten. Men zou,<br />

misfchien, hebben verwacht , dat de Apostelen de<br />

onfeilbaarheid in het leeren , welke hun voorrecht<br />

was , te hulp genomen , en dus op ééns de vraag<br />

beflist zouden hebben. Doch , dit duldde de aart<br />

van dien Godsdienst niet, welken zij predikten, welke,<br />

hoe zeer met Godlijk gezag bekleed, echter den<br />

weg van overtuiging indaat, en onderzoek aanprijst.<br />

Men fprak dus, met alle vrijheid van gevoelen, van<br />

weêrskanten, over het gevvigtig onderwerp, eindelijk<br />

deed PETRUS opmerken, hoe hij, op eene Godlijke<br />

roeping, het eerst aan Heidenen, die onbefneden waren,<br />

het Euangelie verkondigd, en dezelve, door<br />

den doop, had laten inwijden , hebbende God zeiven,<br />

door hun den Heiligen Geest te fchenken, getoond<br />

, geen onderfcheid te maken tusfehen Jooden<br />

en Heidenen, na hunne harten door het geloof gereinigd<br />

te hebben. En waarom zou men verder<br />

gaan dan God, of meer vorderen, dan God gevor-'<br />

derd had, door, den belijderen van het geloof, het<br />

juk der Kerkplegtigheden, op nieuw, op den hals te<br />

leggen , daar de genade van den Heere JESUS het<br />

eenige middel van zaligheid voor Jooden en Heidenen<br />

beide was?<br />

Dit voorfel van PETRUS trof de vergadering, het<br />

werd ontegenzeglijk geftaafd, door de wonderwerken,<br />

Welke de prediking van PAULUS en BARNABAS onder


G E S C H I E D E N I S . 189<br />

der de Heidenen verzeld en voorfpoedig gemaakt hadden,<br />

en alle de leden waren overtuigd, dat de bekeerden<br />

uit de Heidenen, volgends het blijkbaar oogmerk<br />

van God , niet moesten verpligt worden , tot het<br />

waarnemen der Joodfche Kerkplegtigheden.<br />

Van deze overtuiging der vergadering, bediende<br />

zich thans de Apostel, JAKOBUS, de kleine bijgenaamd,<br />

om het befluit op te maken, en hetzelve in<br />

voorflag te brengen.<br />

Hij merkte uit de fchriften der<br />

Profeeten aan, dat de bekeering der Heidenen, daar<br />

in, voorzegd was, in eenen voldrekten zin, zonder<br />

dat 'er van hunne verpligting tot het waarnemen der<br />

Joodfche Kerkplegtigheden werd gewaagd, en befloot.<br />

dienvolgends, dat men den bekeerden Heidenen deswegens<br />

geene verdere moeilijkheid moest aandoen:<br />

maar aan den anderen kant oordeelde hij, dat de<br />

nieuwbekeerden uit de Heidenen , uit aanmerking,<br />

van den eerbied der Jooden voor de wet van MOSES ,<br />

aan welke zij zoo lang gewoon waren , die infchik<br />

lijkheid dienden te gebruiken, dat zij zich onthieldei 1<br />

van alles, wat de nadere gemeenfchaps - oefening tusfehen<br />

de Jooden en Heidenen zou kunnen belem<br />

meren, bij voorbeeld, gemeenfehap met de afgoden<br />

hoererij, en het eten van het verdikte en van bloed<br />

voorwaarden, waar toe de Jooden ook gewoon wa<br />

ren, de zoogenoemde Joodengenooten der Poorte t<br />

verpligten.<br />

De vergadering vond dit voorftel van JAKOBU:<br />

eenparig goed, en PAULUS, de grootde voordande<br />

van de Christelijke vrijheid zelve , berustte te ee<br />

hier in , omdat hij de kwaade gevolgen van dczei t<br />

N a<br />

twis C<br />

I<br />

BOEK<br />

IX<br />

[loofdfh<br />

naC. G.<br />

jaarJ 9.<br />

j<br />

ï


190 K E R K E L I J K E<br />

r twist voorzag, van welken ingeflopen valfche broe*<br />

BOEK<br />

ders, die zich listig bij de Christenen vervoegd hadden<br />

, zich bedienen zouden, ten einde de Christenen<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

mC.G.<br />

geheel van hunne vrijheid te ontzetten, en weder tot<br />

Jaar 49.<br />

flaverrüj te brengen, daarom week hij, voor een' tijd,<br />

en gaf aan de omftandigheden wijs en voorzichtig<br />

toe. ( * )<br />

Op deze wijze dan, werd het befluit opgemaakt,<br />

en fchriftelijk aan de gemeente te Antiöchië, en aan<br />

de overige gemeenten in Syrië en Ciiicië bericht, in<br />

eenen brief, om welken over te brengen, en deszelfs<br />

inhoud, volgends het oogmerk der vergadering,<br />

ook mondeling te verklaren en aan te dringen , benevens<br />

PAULUS en BARNABAS , nog twee kundige<br />

en ijverige lieden , JUDAS BARSABAS en SILAS of<br />

SYLVANUS , verkozen werden. Deze brief behelsde,<br />

niet een bevel of voorfchrift, maar. het goeddunken<br />

der vergadering, gegrond op redenen, uit den aart<br />

van JESUS Godsdienst, cn uit de fchriften der Profeeten<br />

, ontleend , ook overëcnkomftig het geen de<br />

Heilige Geest reeds niet duister had geopenbaard ,<br />

in het geval van KORNELIUS en de zijnen , en in<br />

zoo vele wonderwerken , welke de prediking van<br />

PAULUS cn BARNABAS verzeld hadden (f), zonder<br />

lat de onfeilbaarheid der Apostelen hier in aanmerang<br />

kwam.<br />

Op deze wijze , was deze vergadering , welken<br />

(*) GAL. II. 4,5.<br />

naam<br />

(t) D i t is duidelijk dc bedoeling der woorden, „He;<br />

, heeft den H. Geest goedgedacht. «AND. XV.28."


G E S C H I E D E N I S .<br />

j$ftj<br />

.naam men ook aan dezelve verkiest te geven , een<br />

'waardig voorbeeld voor alle Kerkvergaderingen van<br />

volgende tijden, indien men flecfats hetzelve had na-1 loofdfr.<br />

laC.G.<br />

gevolgd. Ook bleek de eensgezindheid en overeen- 1<br />

J"" 49-<br />

ftemming der Apostelen uit het genomen befluit ten .<br />

vollen. Niemand had iet bij de leere van PAULUS" te<br />

voegen, integendeel JAKOBUS, PETRUS, cn IOÜNT<br />

NES, hem de hand ten teken van gemeenfehap toereikende,<br />

lieten aan hem en BARNABAS de bediening<br />

van het Euangelie onder de Heidenen gerust over,<br />

alleen verzoekende , dat zij hunne armen indachtig<br />

zouden wezen. (*)<br />

Met dit befluit, en den brief der Apostelen cn der gr,<br />

meente te Jerufalem, keerden PAULUS en BARNABAS ,<br />

benevens de afgevaardigden der vergadering, na Ar-,<br />

tiöchië, alwaar men den uitflag dezer zaak, met genoegen<br />

en blijdfchap, vernam.<br />

Dus was , door dit wijs en voorzichtig gedrag,<br />

de twist, voor het tegenwoordige, beteugeld. Ordertusfehen<br />

blijkt ons , uit de volgende gebeurenisfen<br />

, dat dezelve niet voor altijd weggenomen en gedempt<br />

was. Niet zelden gebeurde het, dat de bekeerden<br />

uit de Heidenen de vrijheid van het Christen-om<br />

te ver uitdrekten , en aanleiding gaven tot<br />

ergernisfen, gelijk wij, uit de brieven van PAULUS<br />

aan de gemeente te Ko> inthe, weten, terwijl, van den<br />

adderen kant , vele Christenen uit de Jooden vooi<br />

de onderhouding der Mofaifche wet zoo derk ijverden<br />

, dat zij derzelver onderhouding noodzaaklijk delden<br />

.<br />

i<br />

BOEK<br />

IX<br />

PAULUS<br />

beitra u<br />

PETRUS,<br />

(*) GAL. II. ó-10.<br />

Na


I<br />

SOEK<br />

IX<br />

den, tot des menfehen rechtvaardiging voor God<br />

gelijk wij uit den brief van denzelfden Apostel aan<br />

Hoofdft. de Galaten verftaan. PETRUS zelve gaf daar toe niet<br />

na C. G.<br />

weinig aanleiding, door zijn onvoorzichtig gedrag te<br />

Jaar 49.<br />

Jntiöchië, alwaar hij, kort hier na, gekomen is,'terwijl<br />

PAULUS zich nog daar bevond, fa het eerst hier<br />

gemeenfchappelijk met de Christenen uit de Heidenen<br />

rerkeerd, en met hun gemeenzaam gegeten en gedrongen<br />

hebbende , onttrok PETRUS zich aan deze gcneenzaamheid<br />

, nadat zekere afgezondenen van d & en<br />

\postel JAKOBUS daar gekomen waren, zich achterijk<br />

houdende ,<br />

]<br />

1 tefneden waren.<br />

uit vrees voor de Christenen , die<br />

Zijn voorbeeld had zoo veel inbed,<br />

dat de overige Christenen uit dc Jooden, ja<br />

1<br />

I ARNABAS zelve, hem navolgden; weshalven PAUus<br />

zich genoodzaakt zag, I<br />

PETRUS, deswegens,<br />

t ih overftaan van allen, aan te fpreken, en hem van<br />

2 ijnen misdag in dezen te overtuigen. Wij zien uit<br />

d it voorbeeld, het welk PAULUS zoo oprecht in zijen<br />

brief aan de Galaten (*.) verhaalt, dat de<br />

li<br />

i tpostelen, onderling, volkomen gelijk ftonden. 'Men<br />

0 ntdekt 'er hunne eerlijkheid in , dat zij malkanden<br />

eenen misllag ernftig onder het oog brengen,<br />

r<<br />

ei 1 eindelijk, dat zij, hoe zeer onfeilbaar in de^leere<br />

, nogthans menfehen waren, biootgeftcld voor<br />

11 isflappen. Doch, hier van, fpreken wij, in het<br />

V( rvolg , nader.<br />

Reizen<br />

vanpAü- ,<br />

e<br />

LUS tot<br />

19* K E R K E L I J K E<br />

Na deze gebeurenis zwijgt de zekere gefchiedenis<br />

C*) GAL. II. ii-21.<br />

r Apostelen, die wij in LUKAS tweede boek vinden,


G E S C H I E D E N I S . H*<br />

den, geheel van de verrichtingen en lotgevallen der<br />

overige Apostelen, en LUKAS bepaalt zich enkel tot<br />

PAULUS, en deszelfs reizen, ter voortplanting van<br />

het Euangelie onder de Heidenen, waar van de reden<br />

eenvouwig deze is, dewijl hij zelve, voor een<br />

voortplanting<br />

groot gedeelte, dien Apostel op deze zijne reizen<br />

verzeld heeft.<br />

van het<br />

Euange*<br />

Nog in het zelfde jaar 49 na C. G. ondernam lie.<br />

PAULUS deze gewigtige reizen, doch, thans niet M<br />

gezelfchap met BARNABAS , met wien hij verfchil ge<br />

kregen had , niet over de leere van het Christen<br />

dom, maar óf zij JOÜNNES MARKUS weder, als hun<br />

nen dienaar, zouden medenemen, het welk PAULU<br />

»<br />

niet wilde, omdat deze hen, op hunne eerfte reize<br />

verlaten had. (*) Eik dezer Euüngeliepredikers nam<br />

1<br />

derhalven, eenen bijzonderen weg. BARNABAS, va<br />

MARKUS verzeld , begaf zich weder eerst na zij n<br />

vaderland Cyprus, maar PAULUS, hebbende SILAS<br />

1<br />

dien fimmigen voor den zelfden met LUKAS hoi %<br />

den (f), zeker een' der beide afgevaardigden VS n<br />

de gemeente van I Jerufalem , tot reisgenoot verki I<br />

zen , nam de reize door Syrië en Cilicië , om < le<br />

Christenen in deze landen, die, bij zijne eerfte ui i-<br />

ze , het geloof omhelsd hadden , in het geloof te<br />

verfterken. Te Lystren gekomen, nam hij van da tr<br />

TIMOTHEUS , zijnen leerling, ook met zich tot reisa<br />

noot. Dezen, die van eene Joodfche moeder en H :ih<br />

denfehen vader geboren was, liet PAULUS befnijde:<br />

t en<br />

(*) Zie boven Bladz. 182<br />

(f) Vergel, SCHUTTE Heil. Jaarb. III Deel Blads.76.<br />

N 4<br />

I<br />

BOEK<br />

ix;<br />

Hoofdft,<br />

naC.G.<br />

Jaar 49.


I<br />

SOEK<br />

IX<br />

Hoofdft<br />

asC.G<br />

Jaar49.<br />

Het Euangelie<br />

doorpAu-<br />

Leis in<br />

Europa<br />

gebracht.<br />

m<br />

K E R K E L IJ K E<br />

ten einde de Jooden geene ergernis tegen hem zou<br />

den.opvatten, als hij eenen onbefneden jongeling tot<br />

zijnen reisgenoot en medehelper had, zijnde het geval<br />

hier geheel anders dan mctTrrus, van wien wij boven<br />

(Bladz. 186) gefproken hebben.<br />

De landen doorgereisd hebbende, in welke hij te<br />

voren reeds gepredikt had, zette de Apostel than*<br />

zijne reize" verder voort , door Frygië en Galatië<br />

overal vele bekeerlingen makende, en gemeenten ftichtende.<br />

In het eigenlijk zoogenoemd landfchap Afië<br />

en vervolgends in Bithynië, zijnen arbeid willende'<br />

^volgen, werd hij door den Heiligen Geest, wiens<br />

nvloed en belluur hij volgde , verhinderd , en te<br />

T*m, op het uitcnl-e van Afië, waar de oveivrart<br />

Wondergebeure-<br />

Te miippk, eene Romeinfche volkplanting, ééne<br />

d<br />

nisfen te er hoofdkleden van Macedonië, predikte PAULUS<br />

Filippi. E<br />

.et een goed gevolg,<br />

d e<br />

leer van het Euangelie, on!<br />

d<br />

* anderen werd eene aanzienlijke vrouw , LYDIÏ<br />

et<br />

ne Heidin, die in purper handel dreef, uit de ftad<br />

T<br />

V'ttr* tot het Christendom bekeerd. Doch eene<br />

11<br />

m<br />

t ! l c e c n e<br />

' «-aarzegfter cn buikjpreekfter was,<br />

1 |P Europa gemakiijk was , gekomen zijnde , ontlektc<br />

zich de voorname reden , waarom God niet<br />

imU had, dat PALILUS, voor ditmaal, verder in<br />

ifie zon voortreizen. Europa moest ook, door hecht<br />

der waarheid, beltraald worden. In een nacht,<br />

I<br />

É<br />

C<br />

ezicht , werd PAULUS aangemaand, om na Macedo<br />

I tè over te komen , gelijk hij ook derwaards over,<br />

f ak 6<br />

hebbende thans ook, zekerlijk, LUKAS in zhh<br />

g ezelichap, geiijk wij, uitdien fchrijver zeiven, we-<br />

| :tli<br />

waar-


G E S C H I E D E N I S .<br />

19S<br />

waar door hare heeren en meesters groot voordeel<br />

van haar hadden , PAULUS en zijn gezelfchap op<br />

ftraat naroepende, dat zij dienaars waren van den :ioofdftv<br />

naC.G.<br />

allerhoogden God, die den weg der zaligheid boodfchapten,<br />

dreef PAULUS, die zoodanig getuigenis met<br />

Jaar 49.<br />

nodig had, den waarzeggenden geest, in den naam<br />

van JESUS, van haar uit; waar van het gevolg was,<br />

dat hare heeren PAULUS en<br />

SILAS bij de overheid<br />

befehuldigden, dat zij de dad in rep en roer brachten<br />

, door nieuwe en onder de Romeinen niet te<br />

dulden zeden te verkondigen. De overheid liet hen,<br />

onverhoord, geesfelen en in de gevangenis werpen.<br />

Doch des nachts fprongen alle de deuren der gevangenis,<br />

door eene geweldige aardbeving , open, terwijl<br />

te gelijk de boejen van de beide onfchuldige gevangenen<br />

afvielen. Dit wonder maakte op den dok<br />

waarder of cipier dien indruk, dat hij met zijn huisgezin<br />

zich door PAULUS en SILAS liet onderwijzer,<br />

en doopen. Des morgens zond ook de -overheic<br />

bevel, om hen op vrijë voeten te dellen. Doch,<br />

dewijl deze dad Fiiippi de ecrlte in Europa was.<br />

en tevos de eerde , waar eene Romeinfche over<br />

heid zich tegen de verkondigers van het Euangeli<br />

verzet had, oordeelde PAULUS, zijne waardigheid t<br />

|<br />

moeten handhaven, opdat het niet zou fchijnen, al<br />

of 'er eenrge wettige reden van fchuld voor deze be<br />

1<br />

handeling geweest ware. Zich , derhalven, op zij<br />

Romeinsch burgen-echt , gelijk hij een geboren Rc<br />

.t<br />

meinsch burger was, beroepende, eischte hij, d;<br />

de overheid zelve , op eene voldoende wijze , he n<br />

met eere ontdaan zoude, gelijk gefchiedde, waar r a<br />

1<br />

N 5 .<br />

y<br />

I<br />

BOEK<br />

IX


t<br />

BOEK<br />

IX<br />

Roofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 49.<br />

l§6<br />

K E R K E L I J K E<br />

zij verder ha Thesfalonica, de hoofdftad van geheel<br />

Macedonië, thans Salonlcht genoemd, reisden.<br />

Hier weder het Euangelie met goeden voorfpoed<br />

predikende, verwekten de ongelovige Jooden, door<br />

het opruiden van het graauw, een' oploop. Men<br />

Oproer t£<br />

fleepte zekeren JASON, bij wien PAULUS en SILAS<br />

Thesfalonica.<br />

gehuisvest waren, voor de ftads overheid, met de<br />

befchuldiging, dat de Christenen, in plaats van den<br />

Keizer, JESUS als Koning verkondigden. Bij onderzoek<br />

bleek de ongerijmdheid dezer lastering, en TA-<br />

SON werd ontflagen. Evenwel oordeelden PAULUS<br />

en die het raadzaam, de ftad te verlaten , en zich<br />

na Bereën tc begeven.<br />

^ Te Bereën vonden zij de Jooden veel edeler go,<br />

dnd, dan te Thesfalonica, alzoo zij hun werk maaken,<br />

om de leere van PAULUS, met de fchriften van<br />

i<br />

:«OSES en de oude Profeeten, te vergelijken, of zij<br />

i laar mede overeenkwamen , waar van het gevolg<br />

1 vas , dat velen van hun , als ook vele Heidenen,<br />

1 net overtuiging van hun gemoed , deze leere aan-<br />

1 lamcn.<br />

Maar, de Jooden van Thesfalonica kwamen ook<br />

I erwaards, om het gemeen ook hier op te ftoken.<br />

I )ewijl nu hunne woede voomaamlijk tegen PAULUS<br />

ë arichf was, waarfchijnlijk, omdat zij hem, weleer<br />

c m' ijveraar voor de wet, zijnen afval , gelijk zij<br />

h et noemden, niet vergeven konden, als ook, om-,<br />

i it hij, volgends zijn karakter, het Euangelie met<br />

di » meesten nadruk verkondigde, befloten de Chrisnen<br />

te Bereën den Apostel, in het geheim , na<br />

re<br />

thenen te geleiden, terwijl zijne reisgenoten nog eene<br />

pc 'Os te Bereën bleven.<br />

A^ie-


G E S C H I E D E N I S . 197<br />

Athenen, hoe zeer ook verbasterd, was nog fteeds I<br />

BOEK<br />

de zetel der Griekfche geleerdheid en wijsgeerte, der IX<br />

kunsten en wetenfchappen, vernuft, goeden fmaak hoofdft,<br />

naC.G.<br />

en befchaafde zeden, maar tevens zeer afgodisch,<br />

Jasr49.<br />

en als de verzamelplaats der Goden van alle volken.<br />

PAULUS<br />

Hier vond PAULUS eene waardige plaats , waar de<br />

verdedigt<br />

de<br />

kracht en eenvouwigheid van dien Godsdienst, welken<br />

hij verkondigde, over de menschlijke wijsheid, Christen,<br />

leere te<br />

kon zegevieren. Volgends zijne gewoonte, leerde hij<br />

Athenen<br />

hier wederom eerst de Jooden in hunne Synagoge, voor den<br />

maar ook fprak hij op de openbare marktplaats met<br />

Areöpagus.<br />

dc renen, die zich daar bevonden , van de waarheden"<br />

van<br />

van<br />

den Godsdienst, bijzonder van JESUS, en<br />

de opftanding der dooden. Onder zijne tochorcrs<br />

waren ook Wijsgeeren van de gezindte der Epicuristen<br />

en Stoïcijnen,<br />

welke met hem over deze<br />

onderwerpen in redentwist raakten , terwijl anderet<br />

hem, al (pottende, voor een' windmaker, en verkondiger<br />

van nieuwe Godheden, uitmaakten.<br />

Het hoofdkarakter der Atheniënzen was nieuws<br />

gierigheid naar alles, wat vreemd en nieuw was. Me) L<br />

bracht , derhalven , PAULUS voor den Raad de r<br />

Areöpagiten,<br />

Areöpagus,<br />

die o? den heuvel aan MARS geheiligd »<br />

zijne zittingen hield, en tot wier ker<br />

nisneming ook dc zaken van den Godsdienst bc<br />

hoorden , hebbende dezen Raad eene wet , die c e<br />

doodftraf ftelde tegen iemand, welke, eigendunklijk<br />

nieuwe Goden invoerde. Voor dezen Raad w;<br />

SOKRATES te recht gefteld, en ter dood veröo ,s<br />

deeld, toen hij zijnen landgenoten zuiverer denkbee<br />

den van Godsdienst en zedekunde leerde.<br />

Voor d<br />

Z(<br />

•><br />

1-<br />

11


198 K E R K E L I J K E<br />

I<br />

zen Raad nu verdedigde zich PAULUS , op eene pi><br />

por.K<br />

IX ze, welke volkomen waardig was, aan den Geest<br />

Hoofdft. die hem beftuurde. Zonder de waarheid te verdon'<br />

naC.G.<br />

Jaar 49. keren of te verwrikken, wist hij dezelve zoo innemend<br />

en overredend voor te dragen , dat , fchoon<br />

men hem niet toeliet, zijne redenen te voleinden, men<br />

hem echter vrijfprak, niet alleen, maar zelfs „ara<br />

een lid van den Raad, DIONYSIUS genaamd, de<br />

leere van JESUS aan, van welken DIONYSIUS'den<br />

Arcópagiet, men , naderhand, vele fabelen verlicht,<br />

cn aan wien men één en ander gefchritt toegecend<br />

heeft, waar van wij, in het vervolg, fpreken<br />

:<br />

-dien, hier alleen aanmerkende, dat hij, volgends<br />

< !c oude overlevering bij EUSEBIUS (*), de eerfte<br />

risfchop te Athene zal geweest zijn, het welk meij<br />

an kan nemen, mids dit woord Bhfchop, in dien<br />

2 in, verftaande, weiken het, ten dezen tijde, had.<br />

P.u-r.rs<br />

Van Athenen reisde PAULUS na Korinthe , eene<br />

komt te r<br />

Korinthe. ad, met min dan Athenen , vermaard door bchaafdheid<br />

van zeden en geleerdheid , doch alwaar<br />

11<br />

f<<br />

e<<br />

u fterke koophandel weelde en dartelheid had ingeierd.<br />

In.deze ftad hield PAULUS zich een jaar en<br />

V'<br />

Z( :s maanden op, hebbende daar toe eene gefchikte gele,<br />

g< nheid, alzoo hij hier zekeren AQUILAS, eenen Goduchtigen^W<br />

uit Pontus, met zijne huisvrouw<br />

m<br />

PI TSCILLA, ontmoette, bij welke lieden hij dezen tijd<br />

ve rtoefde, zich. het onderhoud verfchaffende, met het<br />

VVI<br />

ven van tenten, of misfehien tapijten, het welk be|<br />

ha nawerk van deze lieden, als ook van PAULUS,<br />

was<br />

1<br />

;*) Hht. Eccles. III. 4. '


G E S C H I E D E N I S . 159<br />

was, gelijk alle Joodfche Geleerden gewoon waren,<br />

BOEK<br />

eenig handwerk te drijven.<br />

IX<br />

De gemelde AQUILAS was van Rome te Korinthe tïoof ft.<br />

naC.G.<br />

gekomen , omdat Keizer KLAUDIUS alle Jooden tót Jaar 49.<br />

Rome verdreven had, het welk OROSIUS (*) zegt,<br />

Keizer<br />

gebeurd te zijn , in het negende regeringsjaar van<br />

KLAUDIUS<br />

dezen Keizer , volgends JOSEFUS. In dit laatde nu verdrijft<br />

dwaalt OROSIUS wel, dewijl JOSEFUS van dit geval de Jooden<br />

uit<br />

niet (breekt, doch, daar uit volgt niet, dat deze Rome.<br />

fchrijver niet de rechte tijdsbepaling zou hebben opgegeven,<br />

SUETONIUS (f) fchrijft, in het gemeen, dat<br />

„ RLAUDIUS de Jooden , die door aandoking van<br />

„ CHRESTUS, geduurig oproeren veroorzaakten, uil<br />

„ Rome verdreven heeft." Velen hebben gemeend, dal<br />

SUETONIUS, door dezen CHRESTUS, CHRISTUS heefi<br />

verdaan, en vervolgends uit zijne woorden afgeleid,<br />

dat KLAUDIUS eene vervolging tegen de Christenei<br />

zou hebben aangericht , daar toe aangezet zijnde,<br />

door de geduurige opfchuddingen, welke de ongelo<br />

vige Jooden, uit haat tegen de Christenen, veröor<br />

zaakten, welke men, valschlijk, op rekening de (<br />

Christenen zal gezet hebben; ook merken zij aan, da t<br />

de Grieken en Romeinen meermalen den naam CHRIS<br />

TUS en Christenen in CHRESTUS en Chrestenen<br />

als hun meer gewoon, veranderd hebben. Met an<br />

deren echter geloof ik liever, dat men door CHRES<br />

TUS, in deze plaats van SUETONIUS, niet CHRIS<br />

(*) Hist. VII. 6. pag. ^69.<br />

(f) Claud. C. 25. Judaeos, impulfore CHEESTO, asfidtie<br />

tumultitantes, Roma expulit.<br />

TU<br />

><br />

i<br />

r


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

GALLIO<br />

landvoogd<br />

van A-<br />

chajewex<br />

gertzich<br />

met de<br />

Jooden<br />

en Christenen<br />

te<br />

bemoejen.<br />

20O<br />

K E R K E L I J K E<br />

TUS te verdaan, noch aan eene vervolging, bepaaldelijk<br />

tegen de Christenen, als zoodanig, aangericht,<br />

Hoofdft , te denken hebbe. TACITUS, een tijdgenoot en vriend'<br />

naC.G • van SUETONIUS, noemt, waar hij van JESUS fpreekt,<br />

Jaar 4o.<br />

denzelven duidelijk CHRISTUS, niet CHRESTUS, en<br />

SUETONIUS zelve gebruikt, in het leven van NERO,<br />

insgelijks de benaming van Christenen, niet Chrestenen.<br />

Ook fpreekt LUKAS (*) niet van een verdrijven<br />

der Christenen uit Rome, maar der Jooden, alhoewel<br />

de Christenen mede die dad verlaten moesten,<br />

omdat zij, door de Romeinen, voor Jooden<br />

werden gehouden, en nog niet als een afzonderlijk<br />

genootfehap bekend waren.<br />

PAULUS reisgenoten SILAS en TIMOTHEUS zich,<br />

met gundige berichten van de gemeenten in Macedonië<br />

, weder bij PAULUS vervoegd hebbende ,<br />

het welk in het jaar 50 kan gedeld worden, voelde<br />

de Apostel zoo veel te meer aandrang van den<br />

Geest, om aan de Jooden te betuigen, dat JESUS<br />

de MESSIÜS zij. Doch, fchoon velen , en onder dezen<br />

KRISPUS , de opperfte van de Joodfche Sijnago-<br />

;e zelve, het geloof in JESUS aannamen, echter<br />

Dleef het gros der Jooden PAULUS hardnekkig wederdaau,<br />

zoodat hij zich genoodzaakt zag , °onder<br />

fcne plegtige betuiging, zich van hun tot de Heideïen<br />

te wenden, en in het huis van zekeren JUSTUS,<br />

j<br />

] iet welk naast de Joodfche Sijnagoge dond, eene afionderlijk<br />

leerfchool oprichtte; tevens werd de Aposel<br />

bemoedigd, door een gezicht, waar in \<br />

JESUS<br />

(*) HAND. XVIII. 2.<br />

hem


G E S C H I E D E N I S . 201<br />

hem vermaande, onbefchroomd en zonder vreeze<br />

voort te varen, gelijk PAULUS deed, met dat gevolg,<br />

dat te Korinthe eene aanzienlijke gemeente gevestigd<br />

werd. Maar, als nu GALLIO, wien men,<br />

gemeenlijk , voor eenen broeder van den Wijsgeer<br />

SENECA 'houdt (*), fchoon zulks twijfelachtig is,<br />

dewijl geen der oude fchrijveren den broeder var<br />

I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 50.<br />

SENECA Proconful noemt, als, zeg ik, GALLIO<br />

landvoogd van Achaje was , onder den titel vai |<br />

Proconful, verwekten de ongelovige Jooden te Krin<br />

the eenen opdand , en deepten PAULUS voor dei i<br />

Rechterdoel van den landvoogd , hem befchuldigen<br />

de, dat hij de menfehen God, op eene wijze, leei<br />

de dienen, welke tegen hunne wet (treed, GALLU<br />

><br />

weigerde zich, eenigzins, met hunne Godsdienst-vei<br />

fchiüen in te laten , waar op zij blootgefteld wei<br />

den aan de befchimping der Grieken , welke zeil k<br />

sosTHENES, wien de Jooden, gelijk men zou mc<br />

gen gisfen, in de plaats van KRISPUS, tot opperde 1<br />

der Sijnagoge, verkozen hadden, wakker afklopten<br />

zonder dat GALLIO zich met deze zaak verder b<<br />

moeide.<br />

In het begin van het jaar 51 vertrok PAULUS<br />

, PAULUS<br />

komt te<br />

verzeld van AQUILAS en PRISCILLA van Korinthe ' Efeze.<br />

en deed, op deze reize, de dad Efeze aan, alwa vr<br />

hij , hoe zeer daar toe verzocht zijnde, echt K<br />

niet vertoefde, alzo© hij, vóór het aandaande Paasc Ir<br />

feest, te Jerufalem wilde zijn , welke dad hij b e-<br />

zocht, en het feest gevierd hebbende , kwam 1<br />

dj<br />

w e-<br />

(*) Vergel. SCHUTTE Heil. Jaarb. III Deel Bladz. £ 1.


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdfï<br />

naC.G<br />

Jaar 51.<br />

Bericht<br />

van A-<br />

ÏOLLOS.<br />

202 K E R K E L I J K E<br />

weder te Antiöchië in Syrië, van waar bij zijne reize<br />

aanvaard had, te rug.<br />

. Hier eenigen tijd vertoefd hebbende , aanvaardde<br />

• de Apostel, nog in het zelfde jaar, zijne derde reize<br />

na Afië, om de gemeenten aldaar, welke door verfcheiden<br />

bedenklijke verfchillen en de woelingen van<br />

Derde<br />

reize vai<br />

1<br />

valfche leeraaren, met betrekking tot de vrijheid der<br />

PAULUS<br />

in Afië. Christenen,en andere Rukken,ontrust werden, te bezoeken,<br />

en in het geloof, het welk hij onder hen<br />

gepredikt had', te bevestigen. De hovende, of noordelijke,<br />

landfchappen van Klein-Afië doorreisd hebbende,<br />

kwam de Apostel, voor de tweede keer, te<br />

Efeze.<br />

Inmiddels was zekere APOLLOS, een geleerde Jood,<br />

uit Alexandrïè in Egypte ,' te Efeze aangekomen.<br />

Deze had, tot hier toe, alleen kennis van den doop<br />

en leere van JOÜNNES den Dooper , (*) maar tc<br />

Efeze, door AQUILAS en PRISCILLA onderwezen<br />

zijnde, dat JESUS de MESSIÜS was, dien JOÜNNES<br />

had aangekondigd, reisde hij na Achaje, en leerde<br />

te Korinthe, met Veel kracht van overtuiging, dewijl<br />

hij een welfprekend man was , dat JESUS de<br />

MESSIÜS is. (f) Ondertusfchen had zijne komst en<br />

prediking aldaar noodlottig kunnen zijn voor de<br />

Korinthifche gemeente , welke zich fpoedig in partijfchappen<br />

verdeelde, die zich, naar de namen van<br />

de vermaarde leeraaren, KEFAS of PETRUS, APOL­<br />

LOS,<br />

(*) Vergeïijk, het geen boven Bladz. 92. voigg. van<br />

de leerlingen van JOSNNES gezegd is.<br />

(i/) HAND. XVIII. 23_ 2<br />

s. Vergel. 1 KOR. III. 6. VU.


G E S C H I E D E N I S . 203<br />

lés , en PAULUS , onderfcheidden , het welk vele I<br />

BOEK<br />

verwarringen veroorzaakte, die PAULUS aanfpoorden,<br />

IX<br />

om eenen herderlijken brief aan de gemeente te Korinthe<br />

te fchrijven , gelijk hij reeds meer zoodanige<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

brieven aan andere gemeenten gefchreven had , ten<br />

einde hen tot eensgezindheid en liefde te vermanen,<br />

en hun de leere en pligten des geloofs in te fcherpen.<br />

Bij zijne komst te Efeze , vond PAULUS aldaar<br />

nog. tien of twaalf lieden , welke , even als APOL-<br />

LOS, leerlingen van JOÜNNES waren; aan deze verklaarde<br />

hij de gefchiedenis van JESUS , en hen in<br />

JESUS naam gedoopt hebbende , deelde hij hun dc<br />

gaven van den Heiligen Geest mede.<br />

Drie maanden lang verkondigde PAULUS hier te<br />

Efeze het Euangelie in de Sijnagogen der Jooden.<br />

doch , als het gros der Jooden niet alleen in hur<br />

ongeloof volhardde, maar zelfs , gelijk elders , toi<br />

fchelden en lasteren overfloeg , zonderde PAULU!<br />

zich, ook hier, van hun af, en dc leerplaats vai<br />

zekeren TYRANNUS gehuurd hebbende , onderwee:<br />

hij de Euangelieleer twee jaaren lang openlijk in de<br />

zelve, zoodat zijn geheele verblijf te Efeze , faam 1<br />

genomen, drie jaaren uitmaakte (*). Het onderwijl<br />

van den Apostel ging gepaard met verbazende won<br />

deren, zoo zelfs, dat men des Apostels zweet- et<br />

gordeldoeken tot de kranken bracht, wanneer, vol<br />

gends LUKAS , de ziekten van hun weeken , en d<br />

booze geesten van hun uitvoeren.<br />

I<br />

(*) HAND.- XIX. 8 en 10. vergel. HAND. XX.- 31.<br />

O<br />

Wi<br />

Wonderen<br />

, dodi<br />

PAULUS<br />

te Efeze<br />

; verricht*<br />

s


204 K E R K E L I J K E<br />

r Wij kunnen niet nalaten, in het voorbijgaan, hier<br />

BOEK<br />

IX eene aanmerking te plaatzen over deze wonderen,<br />

Hoofdft. door PAULUS te Efeze verricht. Uit het gene wij,<br />

na C G.<br />

tot hier toe, van de Apostelen van JESUS verhaald<br />

Jaarsi.<br />

hebben, zien wij, dat zij, ter daving van hunne<br />

Aanmerking<br />

over<br />

prediking, wonderwerken verricht hebben, doch niet<br />

telkens, niet overal. Te weten , zij oefenden dit<br />

deze<br />

wonderen.<br />

door aandrift van den Heiligen Geest, en met die<br />

wondervermogen, niet naar willekeur, maar alleen,<br />

wijsheid, welke ook JESUS zelve betoond had, paar<br />

mate de omdandigheden al of niet wonderwerken<br />

morderden. Waar de menfehen , meer verlicht en<br />

jefchaafd, door overtuiging der waarheid te winnen<br />

varen, doch waar dan ook, te gelijk,wonderwerken,<br />

vegens hun ongeloof aan buitengewone gebeurenisfen,<br />

< likwijls vruchteloos bleven, daar werden dezelven<br />

] liet verkwist. Te Efeze had men veel op , met<br />

1 lovennatuurlijke dingen, hier konden waare wonderkerken<br />

de ijdelheid der bijgelovigheden befchamen,<br />

\<br />

e n de menfehen daar van afbrengen, en PAULUS<br />

c eed ook, in de daad, in deze dad zeer vele en<br />

I<br />

roote wonderen.<br />

Eenige Jooden, die zich hier voor geestenbezweer<br />

:rs uitgaven, ondernamen, deze wonderen van PAUus<br />

voor foortgelijke bezweeringen aanziende, den<br />

i<br />

r aam van JESUS, tot hun oogmerk, te gebruiken,<br />

i och de booze geest, welken zij dus bezworen, liet<br />

2 ich daar door niet bedwingen, maar mishandelde<br />

h en zoodanig, dat zij de vlucht moesten nemen. Ve-<br />

J« :n werden, op deze wijze, tot het Christendom<br />

c vergehaald, en te Efeze eene aanzienlijke gemeente<br />

ge-


G E S C H I E D E N I S . 205<br />

gedicht. Zulken, die te voren aan bijgelovigheden I<br />

BOF.K<br />

der toverkunften waren overgegeven , en boeken, IX<br />

over de geheime wetenfchappen handelende, bezaten, [-Ioofdrt.<br />

tra C. G.<br />

brachten dezelve hei-voort, en verbrandden ze, openlijk,<br />

in groote menigte.<br />

Oproer<br />

PAULUS, ruim twee jaaren te Efeze hebbende<br />

tegen<br />

doorgebracht, WaS nu voornemens, nog eene reize PAULUS<br />

na Macedonië en Achaje te doen, wanneer hij te te Efeze.<br />

Efeze in een oogfchijnlijk levensgevaar raakte. Efeze<br />

was vermaard, door den Tempel van Diana, welke<br />

voor één der wereldwonderen gehouden Werd , zekere<br />

zilverfmid, DEMETRIUS genaamd, maakte vele<br />

af beeldzels van dezen Tempel in het klein , waai<br />

van hij groote winsten had. Door de uitbreiding<br />

Van het Christendom , verloor het bijgeloof zijne<br />

waarde, en de af beeldzels van DI2NA'S Tempel werden<br />

niet zoo Veel meer verkocht. Hij hield dit zijnen<br />

medekundenaren voor,'er, als 't ware, zijne bekommering<br />

bijvoegende, dat de vcrëering en diensi<br />

der Godin zelve in verval zou komen. Met dezer<br />

dus famenfpannende, verwekte hij een' oploop onder<br />

het gemeen, het welk de geheele dad in verwarring<br />

bracht; men fleepte twee van PAULUS reisgenoten<br />

GAÏUS en ARISTARCIIUS, die Macedoniër.<br />

waren, met geweld, na de openbare fchouwplaats.<br />

werwaards PAULUS zich insgelijks wilde begeven,<br />

om, gelijk waarfchijnlijk is, door zijne re .lenen he<br />

volk tot bedaren te brengen, maar de Christenen, ei I<br />

zelfs de Heidenfche opzieners van den fchouwburg t<br />

hielden hem te rug. De Jooden, het zij PAULU:<br />

willende bezwaren, of wel voor de gevolgen van de<br />

O 2<br />

zei l


ïo6 K E R K E L I J K E<br />

I<br />

BOEK<br />

IX<br />

zen oploop ook voor zich vrezende, deeden ceven<br />

ALEXANDER, waarfchijnlijk denzelfden, over wiens<br />

Hoofdft. tegenftand tegen het Euangelie PAULUS , in zijne<br />

pa C. G.<br />

brieven aan TIMOTHEUS (*), zich beklaagt, optreden,<br />

om het volk aan te fpreken, het welk hein<br />

•3for54,<br />

weigerde gehoor te geven, en door zijn gefehreeuw<br />

hem belette te fpreken. Eindelijk vond de ftadsfchrijver<br />

middel, om het gemeen te bedaren, hun<br />

onder anderen onder het oog brengende , dat<br />

PAULUS en zijne vrienden immers hunne Goden<br />

niet gelasterd hadden, waar uit men ziet, met welke<br />

bedaarde voorzichtigheid zich deze, in hun<br />

prediken, gedroegen. Zonder, met verkeerden ijver,<br />

het Heidensch Bijgeloof aan te tasten , vergenoegden<br />

zij zich, die waarheden Heilig te leeren, door<br />

welke het Bijgeloof van zelve vervallen moest.<br />

PAULUS<br />

verdere<br />

reize<br />

door<br />

Macedonië<br />

in<br />

Griekenland.<br />

Nadat het oproer gedild was, ging PAULUS van<br />

Efeze op reize na Macedonië, en Griekenland, tevens<br />

voornemens zijnde, om in die landen eene inzameling<br />

van penningen, ten behoeve van de Christenen<br />

te Jerufalem, te doen, en die derwaards over<br />

te brengen, waar na hij bedoren had, de dad Rome,<br />

de toenmalige hoofdftad der wereid, te bezoeken<br />

, alwaar wel reeds eene gemeente van Christenen<br />

verzameld, maar nog geen Apostel geweest was,<br />

3m aan dezelve, ter bevestiging van hun geloof, de<br />

Duitengewonc gaven des Heiligen Geestes mede te<br />

kelen. Hij fchreef ook, op deze reize door Griekenland,<br />

.zijnen brief aan de gemeente te Rome,<br />

(*) I. TlMOTH. I. 20. 2. TDIOTH. IV. 14.<br />

waar


G E S C H I E D E N I S . 107<br />

waar in hij aan dezelve, tevens, van dit zijn voornemen<br />

kennis gaf.<br />

Te weten, de Jooden, en dus ook de Christenen,<br />

waren thans weder vrij na Rome gekeerd , dewijl<br />

hunne verbanning, met den dood van Keizer KLAU­<br />

DIUS , een einde had genomen.<br />

Deze overleed in<br />

het jaar 54, wordende opgevolgd door NERO, welke,<br />

wegens zijne wreedheid, zoo berucht is geworden.<br />

Drie maanden bragt<br />

PAULUS , met zijne reize<br />

door Griekenland, door, waar na hij, in het jaar 55.<br />

van Filippi M Macedonië weder na Aftl keerde,<br />

Te<br />

Troas gekomen, alwaar hij eene week vertoef<br />

de, leerde hij de gemeente, op den eerften dag de:<br />

week, dat is, op Zondag, (*) en vierde met haa<br />

het avondmaal , ter gedachtenis van JESUS dood<br />

Hier gaf hij aan eenen" jongeling 7 , die uit het ventte<br />

t<br />

gevallen was , het leven weder — Efeze voor di<br />

maal niet willende aandoen , ontbood hij de oudei<br />

f<br />

Bngeö der gemeente aldaar, welke ook Opzieners c<br />

Bisfchoppen genoemd worden (f), bij zich te M,<br />

i<br />

lete, van welke hij een tedêr en aandoenlijk affchei<br />

1<br />

nam, dewijl hij hun verzekerde , dat zij hem, i<br />

e<br />

perfoon, niet weder zouden zien. Op zijne verdei<br />

1<br />

reize na Jerufalem , voorzeide hem meer dan éé<br />

Profeet, en onder anderen AGABUS, dat hij te J<<br />

d<br />

rufalem gevangen en aan de Heidenen overgelever<br />

m<br />

zou worden , waarom de Christenen hem zochte<br />

|<br />

(*) HANDEL. XX. 7.<br />

f + ) HAND. XX. 28.<br />

O 3.<br />

I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

Jaar 55.<br />

Keizer<br />

KLAUDI­<br />

US fterft 1<br />

NERO<br />

volgt<br />

hem op.<br />

PAULUS<br />

terugreize<br />

na Jerufalem,<br />

%


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdft<br />

aoS K E R K E L I J K E<br />

te bewegen , om niet na Jerufalem<br />

te gaan, maar<br />

de Apostel, deze voorzeggingen eer als eene roeping<br />

aanziende, om zijne reize te vervorderen, ver­<br />

na C. G.<br />

klaarde , bereid te zijn, om voor de goede zaak van<br />

Jaar 55.<br />

JESUS niet alleen banden , maar zelfs de dood , te<br />

ondergaan; zijne reize derhalven voortzettende, kwam<br />

hij te Jerufalem aan , alwaar hij van de Christenen,<br />

met gulhartige blijdfehap, verwelkomd werd.<br />

Toeftand Laat ons, voordat wij, het geen PAULUS thans<br />

der Jooden<br />

C:ll te Jerufalem bejegend is. te boek dellen, kortelijk<br />

dezen tijde.<br />

zien, welke veranderingen 'er, geduurende de afwezendheid<br />

van den Apostel, in het Joodfche land waren<br />

voorgevallen, en, hoedanig de tegenwoordige toedand<br />

was van dit volk.<br />

Wij hebben boven (*) gezien, dat Keizer KLAU­<br />

DIUS, na den dood van Koning AGRIPPA den eerden,<br />

het Joodfche land weder tot eene Romeinfche<br />

Provintie gemaakt had , die beduurd werd , door<br />

:encn Romeinfchen landvoogd, KUSPIUS FADUS. Met<br />

noeite onderwierpen zich de Jooden op nieuw aan<br />

iet gebied der Romeinfche landvoogden, cn de wanör-<br />

Jen, roverijen, en oproeren, welke den naderenden<br />

ondergang van hunnen Staat voorfpelden, namen van<br />

lag tot dag toe. FADUS had reeds vele moeite, om<br />

he oproerigen onder de Jooden, welke, onder fchijn<br />

m\ ijverige voordanders der vrijheid te zijn , met<br />

-! noordpriemen onder hunne klederen gewapend , ales<br />

onveilig maakten, te beteugelen. Ookfiond'er,<br />

I<br />

1 en dezen tijde, een bedrieger op, dien JOSEFUS<br />

(*; Bladz. 180.<br />

THSU*


GESCHIEDENIS.<br />

ao?<br />

THEUDAS noemt, doch waarfchijnlijk in den naam<br />

een' misdag begaande, alzoo THEUDAS reeds eenige<br />

jaren vroeger een' opftand gemaakt had, welke echter<br />

weinig betekende (f)-<br />

D e z e<br />

bedrieger, welke<br />

zich thans voordeed, maakte de Jooden wijs , dat<br />

hij hen droogvoets door den Jordaan zou leiden,<br />

doch de landvoogd, eenig krijgsvolk uitgezonden hebbende,<br />

verftrooide den verzamelden hoop, en de bedrieger<br />

zelve werd onthoofd, ep zijn hoofd na Jerufalem<br />

gebragt.<br />

De oovolger van FADUS was<br />

TIBERIUS ALEX-<br />

ANDER , een tot het Heidendom afgevallen Joodvar<br />

het Priesterlijk gedacht. Geduurende zijn beduur,<br />

overleed HERODES, Koning Calchis, die he<br />

opzicht had gehad over de Tempelfchatten te feru<br />

falem, en de magt, om Hoogenpriesters aan te del<br />

len,welke voorrechten thans, door den Keizer, bene<br />

ven's het Koningrijk van dezen HERODES , aan AGRIP<br />

I<br />

BOEK<br />

IX<br />

-loofdft.<br />

n?C.G.<br />

Jaar 55.<br />

PA H. Zoon van AGRIPPA I. gefchonken werden<br />

welke daardoor een' grooten invloed op de Joodfch<br />

zaken bekwam.<br />

- KuMA-<br />

Onder den volgenden landvoogd VENTIDIUS KU<br />

NU3 land-<br />

MANUS, die, in het jaar 48, het beduur aanvaarde ' voogd.<br />

berdeden de onlusten openlijker uit. Op een Paasei<br />

h<br />

feest had een Romeinsch foldaat, die aan de Ten<br />

pelpoort de wacht had, de onbefchaamdheid , va<br />

n<br />

zich, op eene onbetaamlijke wijze, te ontbloten. Di<br />

ze ontheiliging van den Tempel ontdak de woede di<br />

:r<br />

Jooden, welke van den landvoogd, niet zonder b<br />

drc<br />

i-<br />

(*) Zie boven Bladz. t-~ 4<br />

.


I dreiging, wraak eiscTiten; maar deze joeg hen, door<br />

BOEK<br />

IX zijn krijgsvolk, uit één, in welke verwarring eenige<br />

Hoofdfi. duizend Jooden het leven verloren. Bij eene andere<br />

naC.G.<br />

gelegenheid, verfcheurde een Romeinsch foldaat een<br />

Jaar 55-<br />

affchrift van MOSES wet, waar op de Jooden zoo<br />

hevigen oploop verwekten, dat de landvoogd genoodzaakt<br />

was, den foldaat te doen onthoofden. Maar,<br />

a]s hij in het jaar 51 den Jooden recht weigerde<br />

tegen de Samaritanen, en de Jooden daarom zich<br />

zeiven , door vfjandlijkheden tegen de Samaritanen,<br />

wreekten, waar door daaglijks buitenfporigheden gel<br />

?kegd werden , werd KÜMANUS , in het jaar 53<br />

>pöntboden, en in ballingfchap verzonden, bebhen-<br />

LIX.<br />

fiio<br />

K E R K E L I J K E<br />

i le ANTONIUS KLAUDIUS FELIX tot zijn' opvolger.<br />

NERO<br />

Het volgende jaar overleed Keizer KLAUDIUS , geijk<br />

wij gezegd hebben, en zijn ftiefzoon, NERO , be-<br />

volgt<br />

KLAUW- I<br />

usinhet ] :Jom den troon van het Romeinfche Rijk , welke<br />

Keizerrijk<br />

op. erst, zoo lang hjj den Wijsgeer SENECA tot raadever<br />

had , goede hoop van zich deed opvattal,<br />

c<br />

I<br />

laar, weldra, door broeder- en moedermoord, door<br />

C e uitgezochtite wreedheden , wellusten , fnood en<br />

li lag gedrag, meer dan 13 jaaren lang, Rome en het<br />

f .ijk deed zuchten, tot dat eindelijk alles tegen hem<br />

O pdond, en hij, uit wanhoop, de handen aan zich<br />

z dven doeg.<br />

Landvoogdij<br />

r.<br />

De Jooden hadden echter , van de wreedheid en<br />

van FE- >ooriooshedcn van NERO , geene nadeelige ondernding.<br />

Hij begundigde veeleer den Koning AGRIP-<br />

V<br />

V \ II, wien hij, behalven het geen deze vorst van<br />

$ :n Keizer KLAUDIUS ontvangen had, nog een gcdeelvan<br />

Galileë en Pereë fchonk. Maai- FELIX , te<br />

de<br />

land-


GESCHIEDENIS.<br />

an<br />

landvoogd van Judeë, regeerde, gelijk TACITUS ons I<br />

BOEK<br />

bericht, de Jooden, met de willekeurigheid van eenen IX<br />

oppervorst, ert op de wijze van Haven. Het land Hoofdft.<br />

krielde van rovers en moordenaars, als ook van valfche<br />

Profeeten, en zulke lieden gaven zich den<br />

na C. G.<br />

Jaar 55.<br />

naam van zeloten , yverdars , voor Godsdienst en<br />

vrijheid; terwijl FELIX, bij gelegenheid van alle zoodanige<br />

openbare onrusten, voedzel vond, voor zijne<br />

wreedheid en gierigheid. Onder de gemelde valfchc<br />

Profeeten en bedriegers, was ook een Egyptifche<br />

Jood, die, aan het hoofd van 4,000 moordenaren<br />

zijnde, vele menfehen, door beloften van aan.<br />

ftaande verlosfmg cn Godlijke wonderen , overhaalde,<br />

om hem te volgen. Maar, zijn' aanhang, dooi<br />

de Romeinen , uit één gejaagd zijnde, heeft nier<br />

van hem zeiven niets meer vernomen.<br />

Na twee jaaren, werd FELIX, door Keizer NERC Van FES­<br />

TUS.<br />

opontboden, en PORCTUS FESTUS, in zijne plaats,<br />

als landvoogd, gezonden, welke, geduurende ziji 1<br />

beduur, de handen vol werks had, wegens de ver<br />

warring, moorden, en oproeren, die het land vet<br />

vulden; de Priesters zelve, in partijen tegen malkan<br />

deren verdeeld , maakten van de moordenaren gc<br />

pruik, cn voerden een' foort van oorlog onder ma<br />

kanderen , terwijl het geheele land door rovers or<br />

veilig gemaakt werd.<br />

Zoodanig was de ftaat van zaken, in het Jooc, - PAULUS<br />

£<br />

x& Jerth<br />

fche land , toen PAULUS van zijne laatde reize 1<br />

falem<br />

Jerufalem kwam, opdat wij den draad onzer gefchi< '•- gevandenis<br />

weder opvatten. Daags na zijn aankomst, ve •- gen-<br />

voegde PAULUS zich, bij den Apostel JAKOBUS<br />

D C<br />

O 5<br />

n


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 55-<br />

212 K E R K E L I J K E<br />

den Kleinen genoemd , zijnde misfchien de andere<br />

Apostelen thans reeds van Jerufalem vertrokken,<br />

aan dezen, en de oudften of Ouderlingen der Jèrul<br />

falemfche gemeente, verflag doende van zijne verrichtingen<br />

onder de Heidenen , verheerlijkten zij God<br />

deswegens, maar gaven hem tevens te verdaan, dat<br />

de laster hem nagaf, als of hij de wet van MOSES<br />

afgefchaft, en niet alleen de Heidenen, maar ook de<br />

Jooden, van het onderhouden der befnijdenis, en andere<br />

plegtigheden , ontflagen wilde hebben , waar<br />

over de Joodfche Christenen zich, uit verkleefdheid<br />

aan de wet, zeer ergerden. Zij ftelden hem, daar,<br />

öm, voor, ten einde alle nadeelige indrukken weg<br />

te nemen , dewijl 'er thans vier lieden bij hun waren,<br />

die eene gelofte op zich hadden genomen, dat<br />

hij zich met dezelve heiligen, en de kosten, ter voldoening<br />

der gelofte , voor hun dragen zou , dewijl<br />

dus zou blijken, dat hij de vaderlijke wetten en plegtigheden<br />

eerbiedigde. Schoon nu de verdenking te-<br />

P PAULUS geen' grond had, dewijl deze Apostel,<br />

hoe.zeer ijverende voor de Christelijke vrijheid, ech-<br />

:er zich altijd gewacht had, de Jooden te hinderen,<br />

n hunne Godsdienftige oefeningen, zijnde veelmeer<br />

:en dezen opzichte, den Jooden een Jood, gelijk den<br />

ïeidènen een Heiden, en allen alles, wat zoodanige<br />

1 >ijzaken betrof; te weten, hij liet de afrehaffing der<br />

Mofaifche wetten, die hij, met recht, op den duur,<br />

< mbedaanbaar rekende met den geest van het Chrisendom,<br />

even gelijk JESUS zelve gedaan had, aan<br />

t<br />

c len tijd over, alleen de Christenen, in alle zijne redeieri<br />

en fchriften, voorbereidende, om de I<br />

vooröordee-<br />

!cn


G E S C H I E D E N I S . «3<br />

len daar omtrent af te leggen; alfchoon zeg ik, deze<br />

verdenking ongegrond was, evenwel fchikte PAU­ [\<br />

I<br />

BOER<br />

LUS zich gewillig , naar het voorftel van de opzieners<br />

der gemeente , opdat alle ergernisfen verhoed<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 55*<br />

werden.<br />

Maar, als hij zich nu, ter vervulling van het geen<br />

hij op zich genomen had, in den Tempel bevond,<br />

verwekten eenige Jooden uit Afte, die thans te Jerufalem<br />

waren, zich verbeeldende, dat de Aposte<br />

éénen zijner reisgenoten, TROFIMUS van Efeze, di<<br />

onbefneden was, en dien zij bij h< m in de dad ge<br />

zien hadden, met zich in den Tempel gebracht had<br />

deswegens een oproer: onder een woedend gefchreeuw ><br />

dat hij de man was, die allerwegen tegen den Jood<br />

fchen Godsdienst en zeden predikte, en die zich n 1<br />

zelfs aan Tempelfchennis had fchuldig gemaakt »<br />

door eenen Heiden in dit Heiligdom te brengen, vit<br />

len zij op PAULUS aan, dien men, gewis, in de 1<br />

oploop, zou hebben omgebracht, indien niét de Rc<br />

meinfche bevelhebber KLAUDIUS LYSIÜS , welke c e<br />

bezetting op het Kasteel Antonia, bij den Tempel 9<br />

gebood , ware toegefchoten , en PAULUS , hoewi :i<br />

niet zonder moeite, uit de handen der oproerelinge tt<br />

gered, en in bewaring genomen had.<br />

r<br />

Op zijn verzoek, liet deze bevelhebber, die PAI -<br />

LUS eerst aangezien had voor dien Egyptenaar, vr n<br />

wien wij hier voor gewaagd hebben , den Apost é<br />

toe, om het volk aan te fpreken. Het volk luiste r-<br />

de , terwijl PAULUS hun een bericht gaf van zijl ïe<br />

voorgaande levenswijze en ijver voor den Godsdiens - •><br />

men hield zich ftil, toen hij zijne bekeering tot h et<br />

Chri s-


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdfr.<br />

na C. G.<br />

los, men eischte zijnen dood, en het volk dreigde<br />

Ja*r55t<br />

tot geweld over te daan; de bevelhebber, de reden<br />

van dit geweld niet begrijpende , beval, PAULUS te<br />

geesfelen, om hem dus tot bekentenis te brengen,<br />

wat hij mogt misdaan hebben, PAULUS beriep "zich'<br />

op zijn Romginsch burgerrecht , en de hoofdman<br />

dit eerbiedigende , befloot hem voor den foodfchcn<br />

Hoogenraad te dellen, opdat die zijne zaak, gerech.<br />

tclijk, onderzoeken mogt.<br />

voor den<br />

Joodfchen<br />

Rand<br />

vernoord.<br />

214 K E R K E L IJ R E<br />

Christendom verhaalde, maar zoodra hij fprak, van<br />

zijne zending door JESUS , om den Heidenen de zaligheid<br />

te verkondigen , berstte de woede op nieuw<br />

Doch, wanneer PAULUS hier voor den Raad zijne<br />

verantwoording begon , met de verklaring , dat<br />

aij, altijd, als een goed burger, met een goed eeveten<br />

voor God, geleefd en gewandeld had , ge-<br />

>ood de Hoogenpriester ANANISS , -vien dit begin te<br />

J<br />

fout voorkwam, hem op den mond te daan. ' Over<br />

:ulk een onwaardig gedrag was PAULUS , die, als<br />

Zomeinsch burger, niet voor zijnen bevoegden richer<br />

dond , verontwaardigd. Vrij levendig dreef hij<br />

t<br />

c<br />

en Hoogenpriester toe: „God zal u daan, gij g e<br />

-<br />

3 , pleisterde wand! Gij huichelaar, die eene uitwen-<br />

3 • d i p vert oning maakt van Godsdiendigheid! Zit<br />

* gij, om mij, naar de wet, te oordeelen , en beveelt<br />

gij, mij, tegen alle wet en reden, te daan?"<br />

3'<br />

| ioch, als de omdandcrs hem het ontzag herinnerm,<br />

het welk men aan den Hoogenpriester verfchul-<br />

i<br />

i gd was, verfchoonde hij zich, dat hij hem niet<br />

s Hoogenpriester gekend had, dewijl hij anders wel<br />

1 ist, dat de Godlijke wet verbood, de hoofden en


G E S C H I E D E N I S 215<br />

beftuurers des volks oneerbiedig te bejegenen. Te I<br />

BOEIt<br />

weten, PAULUS was lange jaaren, van Jerufalem IX<br />

afwezig geweest, en de zaken (tonden zoo verward, Hoofdfr,<br />

naC.G.<br />

dat telkens Hoogenpriesters afgezet, en anderen in<br />

Jaar 55.<br />

derzelver plaats werden aangefteld.<br />

PAULUS ziende, dat de geheele Raad partijdig tegen<br />

hem was, en wetende, dat zij uit Farizeën ei<br />

Sadduceën beftond, verklaarde, dat hij een Farizeër<br />

een zoon van een' Farizeër, was, en dat hij, on<br />

dertusfchen, aangeklaagd werd, omdat hij de opftan<br />

ding der dooden leeraarde ; gelijk dit waarlijk zijn<br />

hoofdleere was, dat JESUS uit de dooden was er<br />

gedaan. Nu verdeelde zich de Raad , de Farizee<br />

trokken de partij Voor PAULUS , en vonden geer |<br />

misdaad in hem. De tweedragt rees zelfs hier door t<br />

in den Raad, zoo hoog, dat de Romeinfche beve l-<br />

hebber PAULUS , door de foldaten, weder naa c e<br />

hoofwacht deed geleiden.<br />

Des nachts werd PAULUS bemoedigd, door JEsu S<br />

zeiven, die aan hem verfcheen, en hem gerust de 1-<br />

de, dewijl de Apostel van hem ook te Rome g<br />

tuigen moest, gelijk hij te Jerufalem gedaan had.<br />

Intusfchen was de verbittering tegen PAULUS ZC 10<br />

groot, dat omtrent veertig Jooden eene famenzw e-<br />

ring maakten, om hem het leven te benemen. I )e<br />

bevelhebber LYSISS, hier van kennis bekomen he 0-<br />

bende, zond PAULUS , onder een goed geleide n iiin<br />

ters na Caefarea , alwaar- de landvoogd FELIX zi<br />

verblijf had , belastende tevens zijne befchuldiger; 1»<br />

hunne aanklagte bij den landvoogd in te brengei U<br />

opdat die dezelve beoordeelde.<br />

i*<br />

1


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

J«T55i<br />

PAULUS<br />

voor den<br />

laiiitvoogd<br />

Fi-Lix bef<br />

huldigd.<br />

I<br />

zió K E R K E L I J K E<br />

Na eenige dagen verfcheenen deze befchuldigers<br />

beftaande uit eenige leden van den Joodfchen Raad'<br />

met den Hoogenpriester ANANISS , verzeld van eenen<br />

advocaat of voorfpraak, TERTULLUS. De befchuldiging,<br />

welke zij inbrachten, beftond hoofzaaklijk<br />

hier in, dat PAULUS, als één der voornaamfte hoofden<br />

van de partij der Nazarenen , (<br />

z o o<br />

noemde<br />

men de Christenen, uit verachting,) door het gefieele<br />

Romeinfche Rijk, onder de Jooden oproer gelicht<br />

, en nu ook den Tempel te Jerufalem öht-<br />

«aligd had. PAULUS verdedigde zich deftig en<br />

1 nanlijk, wederleggende deze befchuldiging, met zoo<br />

y 'eel nadruks, dat zijne befchuldigers befchaamd ftonlen.<br />

FELIX , de Jooden te vriend willende houden ,<br />

c<br />

erfchoof het verder rechtsgeding , tot de overfte<br />

I YSIÜS, in perfoon, hem nader opheldering zou geeven<br />

hebben, en hield PAULUS, inmiddels, in vrije<br />

i<br />

b ewaring, zoodat ook zijne bloedverwanten en vrienen<br />

hem vrij mogten d<br />

bezoeken.<br />

FELIX was getrouwd met DRUSILLA, eene Joor»,<br />

dochter van den Joodfchen Koning AGRIPPA<br />

d<br />

d<br />

HI Iden, die haren man, den Koning van Emefa<br />

o:<br />

' Emesfa, en zelfs haren Godsdienst, door de kunmarijënvan<br />

eenen SIMON, verlaten had, om met<br />

ft<br />

F:<br />

ÏLIX te trouwen (*). Eens liet FELIX den gevat*,<br />

g« n PAULUS voor zich en zijne huisvrouw komen,<br />

te i einde iet nader van hem, aangaande zijne leere,<br />

te vernemen, maar, als de Apostel, bij deze gelenheid,<br />

met ernst, fprak van de deugd van recht­<br />

g<<br />

vaar»<br />

C ) Vergelijk boven Bladz. 161.


G E S C H I E D E N I S . n?<br />

Vaardigheid en kuifche matigheid, en van het toekomend<br />

algemeen oordeel over der menfehen daaden,<br />

i<br />

BOEÏ<br />

IX<br />

vond FELIX zich zoo getroffen, dat hij zijn gefprek Hoofdft.<br />

afbrak , en den Apostel tot nader gelegenheid heen na C. G.<br />

Jaar55.<br />

zond. Ook fprak hij hem, van tijd tot tijd, doch<br />

alleen op hoop, dat PAULUS hem geld aan zou bieden<br />

voor zijn ontflag, het welk echter niet gebeurde.<br />

Als de tijd van FELIX ftadhouderfchap verlopen<br />

was, vertrok hij na Rome, latende PAULUS in hechtenis<br />

blijven , en deszelfs zaak ter beflisfmg vooi<br />

zijn' opvolger overlatende.<br />

Naauwlijks was PORCIUS FESTUS , de nieuwe<br />

landvoogd, in zijne landvoogdij aangekomen, of de<br />

Jooden fpraken hem over PAULUS aan, begeerende,<br />

dat deze na Jerufalem overgebracht, en daar te<br />

recht gedeld zou worden', hebbende geen ander oog<br />

merk,<br />

dan den eedverwanten gelegenheid te geven,<br />

hem onder weg te vermoorden,<br />

FESTUS weigerde<br />

naar hun voordel te horen, maar bracht PAULUS B<br />

Caefarea in het verhoor, alwaar PAULUS andermaa<br />

zijne zaak met die overtuiging bepleitede , dat d<br />

befchuldigers niets wisten te antwoorden.<br />

Evenwe<br />

deed FESTUS thans aan PAULUS het voordel , o<br />

hij te Jerufalem de uitfpraak van zijn geding wild<br />

ontvangen, maar de Apostel, bewust van de moord<br />

dadige voornemens der Jooden, weigerde zulks, e:<br />

het lang dralen moede, waar door hij ook verhit<br />

derd werd, in zijn gewigtig werk, de verkondigin y<br />

van het Euangelie, beriep zich, als een Romeinse fl<br />

burger, op des Keizers richterdoel te Rome,<br />

de S<br />

te geruster, omdat hij wist, dat hij te Rome zel\ e<br />

FESTUS<br />

landvoogd.<br />

I<br />

l<br />

l<br />

f<br />

1<br />

t


I<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdft.<br />

aaC.G.<br />

Jaar55.<br />

PAULUS<br />

verantwoordingvoor<br />

FESTUS<br />

en Koning<br />

A-<br />

CRIPPA.<br />

ai8 K E R K E L I J K E<br />

het Euangelie zou verkondigen.<br />

Zoodanige beroem<br />

ping op den Keizer kon aan eenen Romeinfchen<br />

burger, door den landvoogd, niet geweigerd worden ,<br />

gelijk dezelve dan ook door FESTUS aan PAULUS<br />

thans werd toegedaan.<br />

Wanneer een landvoogd gevangenen na Rome ter<br />

beöordeeling opzond, was hij verpligt, daarbij een<br />

bericht te voegen van den aart der befchuldiging en<br />

der misdaad, FESTUS was omtrent PAULUS verlegen.<br />

Hij, als een Heiden, had van de Godsdienstverfchillen,<br />

over welke de Jooden PAULUS befchuldigden<br />

, geene duidelijke begrippen, het was hem<br />

daarom zeer aangenaam, dat hij, ten dezen tijd, een<br />

bezoek kreeg van den Koning AGRIPPA II, en desselfs<br />

zuster BERENICE , en dewijl ook deze begeerig<br />

vas, iet nader van PAULUS leere te vernemen, werd<br />

ie Apostel nogmaal, voor den Koning, deszelfs zuser,<br />

den landvoogd, en eene talrijke vergadering van<br />

le aanzienlijkde lieden, gebracht, alwaar hij eene<br />

:oo treffende en nadruklijke verantwoording hield,<br />

lat FESTUS , die van den Joodfchen Godsdienst<br />

liets wist, den Apostel in de reden viel , als ieïand,<br />

die, door al te groote geleerdheid, raaskalde,<br />

laar, PAULUS, zich bedaard ontfchuldigende , beep<br />

zich op den Koning AGRIPPA , die , als een<br />

)od , van de gronden zijner leere niet onkundig<br />

ft on zijn, en drong op denzelven , met het gezag<br />

d er Profeetifche fchriften , zoo fterk aan , dat hij<br />

d it, ten minden dubbelzinnig, antwoord geven<br />

n west, dat hij hem bijna bewegen zou, een Christen<br />

I '. worden. Alle de toehorers waren overtuigd,<br />

van


G E S C H I E D E N I S . n 9<br />

Van PAULUS onfchuld, doch, dewijl hij zich op den<br />

Keizer beroepen had, oordeelden zij, dat hij m Rome<br />

moest worden opgezonden.<br />

De Apostel werd, dienvolgends, met eenige andere<br />

gevangenen;, aan eenen Romeinfchen hoofdman,<br />

JULIUS genaamd, een befcheiden en menschlievend<br />

man, overgegeven, om na Rome gevoerd te worden.<br />

De reize was, door tegenwind en ftorm , langdurig<br />

en gevaarlijk. Door een Levantijn, of hevigen ftormwind,<br />

overvallen, had men de hoop van behoudenis<br />

reeds opgegeven, maar PAULUS, door een' hemelsch<br />

gezicht bemoedigd, vertroostte de fchepelingen,<br />

met de verzekering , dat men wel fchipbreuk<br />

lijden, doch dat niemand daar bij het leven zot<br />

verliezen. Men leed ook fchipbreuk aan een eiland,<br />

toen Melite, thans Maitk'a genoemd. Doch, alk<br />

de fchepelingen bereikten gelukkig het drand. Doo]<br />

de eilanders met veel gastvrijheid ontvangen, gebeur<br />

de het, dat PAULUS, zich met anderen bij een vuu<br />

van rijzeren droogende en warmende, een adder aai I<br />

de hand bleef hangen, welke hij echter, zonder eenij<br />

letzel, affchudde, waar door de Eilanders een hooj<br />

gevoelen van hem opvattedeu, het welk, verderkt ï<br />

door de wonderdadige genezingen, die PAULUS aa 1<br />

verfcheiden krailken verrichtede, aanleiding gaf, è t<br />

PAULUS de drie maanden, dié hij op het Eiland *<br />

wegens den winter, doorbracht, met nut en vooi<br />

deel voor de Christenleere bedeeden kon.<br />

Den winter voorbij, en de zee weder open zijr .-» Ën aldaar<br />

twee ja-><br />

de , werd in het voorjaar 56 de reize voortgezet 1<br />

ren in<br />

;<br />

en'PAULUS, te Rome aangekomen, aan den bt " eeneyrijë<br />

v e<br />

P<br />

li .<br />

r<br />

BOEK<br />

IX<br />

loofdfh<br />

naC.G.<br />

Jaar 55.<br />

PAULUS<br />

na Rome<br />

gevoerd.


1<br />

BOEK<br />

IX<br />

Hoofdfr.<br />

na C. G.<br />

Jaar 56.<br />

bewaring<br />

gehouden.<br />

*ao K E R K E L I J K E<br />

velhebber der Keizerlijke lijfwacht, thans AFRA-<br />

NICS<br />

die,<br />

BURRHUS, een' eerlijk en rechtfehapen man,<br />

met den Wijsgeer SENECA, hofmeester of op'<br />

voeder van Keizer NERO geweest was, overgeleverd.<br />

De gundige berichten van den hopman JULIUS, aan!<br />

gaande het voorgevallene op de reize, en dewijl ook het<br />

bericht van den landvoogd FESTUS niets nadeeligs voor<br />

PAULUS kon bevatten, gelijk ook, tot hiertoe, geene<br />

befchuldigingen tegen PAULUS uit Judeë waren<br />

ingekomen, bezorgden<br />

PAULUS een vrij goed onthaal<br />

bij den deugdzamen BURRHUS ; hem werd verdund,<br />

op zich zeiven te wonen, in een eigen ge-<br />

1 umrd huis , alwaar hij door een' foldaat bewaard<br />

I verd,'terwijl ieder vrijheid had, om hem te bezoe­<br />

J ken, gelijk vele Christenen, welke te Rome<br />

waren,<br />

1 iem reeds buiten de dad te gemoet waren gekomen,<br />

\ vier ontmoeting hem vele vreugde gegeven had.<br />

Drie dagen na zijne aankomst, ontbood PAULUS<br />

c<br />

e voornaamde Jooden uit Rome bij zich, aan wele<br />

hij alle zijne omdandigheden en zijne onfchuld<br />

li<br />

t loot en open legde,, en hoe hij, enkel om den<br />

I rEssias, op wien toch de Jooden alle hunne<br />

f elden, in deze banden gekomen was. De<br />

hoop<br />

Jooden<br />

I aven hem ten antwoord, dat zij, geene berichten<br />

li •egenaamd, aangaande hem, uit Judeë ontvangen<br />

h idden, maar dat zij verlangden, van hem zeiven te<br />

V iritaan, wat hij eigenlijk gevoelde en leerde, dewijl<br />

z j wisten, dat zijne leere aïöin, en door zeer velen<br />

w erd tegengefproken. Op eenen daar toe bepaalden<br />

d; tg, kwamen zij, ten dien einde, weder, in groot<br />

B3 «ai, bij PAULUS, welke hun toen, breedvoerig,<br />

de


G E S C H I E D E N I S . 221<br />

de leere van het Euangelie van JESUS verklaarde, I<br />

BOEK<br />

fommigen onder hun namen het Euangelie aan, maar<br />

IX<br />

anderen bleven hunne volksvooröordeelen behouden, Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

aan welke PAULUS hun ongeloof, met de woorden<br />

Jaar 56.<br />

van den Profeet JESAIA, onder het oog bracht, onder<br />

betuiging, dat de zaligheid , welke zij verwierpen,<br />

aan de Heidenen verkondigd, en door dezelven<br />

aangenomen zou worden.<br />

Op deze wijze bleef PAULUS, twee geheele jaaren,<br />

in hechtenis, in eene eigene gehuurde woning , alwaar<br />

hij allen ontving, die hem bezochten, terwij;<br />

hij, onverhinderd, met alle vrijmoedige openhartig<br />

beid, het Godsrijk predikte, en de leere van JESU!<br />

CHRISTUS leerde en ouderwees.<br />

Tot hier toe gaan de zekere Bijbelgefchiedenisfen<br />

hier mede fluit LUKAS, welke PAULUS nog verzelde<br />

zijn tweede Boek. Het geen zedert, tot aan het einde de<br />

eerfte eeuw, met betrekking tot de Christenen, gebeur<br />

is, ligt veelal in het duister, en is min of meer or<br />

zeker, door gebrek aan echte gelijktijdige berichten<br />

terwijl het de berichten, die wij, desaangaande, hie<br />

en daar, verdrooid ontmoeten , aan een behooi<br />

lijk verband en famenhang mangelt. Doch, eer w<br />

deze gefchiedenis verder vervolgen , willen wij<br />

in het volgende Hoofd/luk , den lezer mededelen<br />

het geen wij, Van de verrichtingen der overige Apo;<br />

telen, hebben kunnen opzamelen.<br />

TIEN-<br />

P 2


*M K E R K E L I J K E<br />

TIENDE H O O F D S T U K .<br />

Berichten<br />

nopens de verrichtingen en lotgevallen<br />

der overige Apostelen.<br />

I<br />

BOEK<br />

X<br />

Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

Jaar 5ó.<br />

Waaröm<br />

de H.<br />

fchrift<br />

zich<br />

voornaamlijk<br />

bepaalt<br />

tot de<br />

verrichtingen<br />

van PE­<br />

TROS en<br />

PAULUS.<br />

Het is niet gemaklik, de vraag te beantwoorden,<br />

waarom de Heilige fchriften ons geene vollediger berichten<br />

geven, wat de overige Apostelen, bij de eerfte<br />

ftichting en uitbreiding der Christen Kerk, verricht<br />

hebben, en welke lotgevallen hun, tot aan hunnen<br />

dood, bejegend zijn. Zoo veel alleen kunnen wij zeggen,<br />

maar dit zal ook den befcheiden vrager, ligtelijk,<br />

voldoen: De voorbeelden van twee der werkzaamften<br />

onder de Apostelen, PETRUS en PAULUS, weien<br />

genoegzaam, om ons te leeren, op welke wijze,<br />

en door welke middelen, de leere van JESUS<br />

in het eerst, onder Jooden en Heidenen , door de<br />

Apostelen , die toch allen éen gemeenfchaplijk doel<br />

hadden, de voortplanting der waare verlichting onder<br />

de menfehen, en die, hoofdzaaklijk, dezcrfde°middelen<br />

tot dat doel gebruikten, krachtige overtuiging<br />

der waarheid naamlijk, is gevestigd en uitgebreid.<br />

Waaröm LUKAS, bijzonder, zich bij PETRUS en<br />

PAULUS , en derzelver verrichtingen en lotgevallen<br />

bepaalt? Deze vraag kramen wij gemaklijker beantwoorden,<br />

PETRUS had, in gevolge het geen JESUS van<br />

hem voorzegd had (*), tot het ftichten der Christen»<br />

(*) MATTH. XVI. iS.


G E S C H I E D E N IJS. 9*3<br />

tenkerk onder de Jooden , het eerst en meest gearbeid<br />

, ook had hij den eerften grond gelegd , om X<br />

I<br />

BOEK<br />

insgelijks Heidenen tot het geloof in JESUS te brengen, [-loofdfh<br />

na C. G.<br />

gelijk wij, in ons vorig verhaal, gezien hebben.<br />

Jaar 56:<br />

Van PAULUS was LUKAS zelve reisgenoot , op de<br />

meesten zijner togten tot uitbreiding van het Euangelie<br />

, en hij verzelde hem na Rome , dus kon hij<br />

van hem met meer zekerheid fchrijven, dan van eeaU<br />

gen anderen Apostel.<br />

Ondertusfchen zijn 'er berichten genoeg voorhanden,<br />

welke de overige Apostelen.en Apostolifche mannen<br />

betreffen , doch, dezelve zijn hier en daar<br />

flcchts verdrooid te vinden, cn, wat het ergfte is ,<br />

voor het grootde gedeelte, verdicht en fabelachtig.<br />

Al vroeg doeg men te iigt geloof aan volksvertellingen<br />

, die dikwijls uitgedacht werden, om aan deze 0:<br />

geene gemeente, door den naam van eenen Apostel<br />

aanzien, of aan het een of ander leerduk, gezag bij ti<br />

zetten. In de derde eeuw, verdichtte men reeds fchrü<br />

ten cn handelingen op den naam der Apostelen<br />

stelke van HIÖRONYMUS , en andere aanzienlijke leei<br />

5 aren, te ligtgelavig werden aangenomen en begin:<br />

digd. Men verzamelde ade foortgelijke verhalen e 1<br />

overleveringen, in afzonderlijke boeken en opdeden<br />

welke men onder den naam van eenigen ouden fchri t<br />

ver in het licht gaf, ten einde ze geloofbaar te m; L-<br />

kén. Men heeft derhalven alle omzichtigheid nodig 9<br />

-oni, met een juist oordeel, het waare van het va |,<br />

fche, het echte van het onechte, te fchiften, b :t<br />

welk, zedert de fcheiding tusfehen de Roomfc' .e<br />

Kerk en de Protestanten , allernoodzaaklijkst ge> $<br />

den is. P 3<br />

É


I<br />

BOEK<br />

X<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 56.<br />

De Apostelen<br />

blijven<br />

12<br />

jaaren te<br />

Jerufalem,<br />

*2$ K E R K E L I J K E •<br />

- In het gemeen, verhaalt ons EUSEBIUS (*), uit<br />

AJPOLLONIUS, eenen fchrijver der tweede eeuw, van<br />

welken wij niet anders weten, dan dat hij tegen de<br />

Montanisten gefchreven heeft, dat de Apostelen,in<br />

gevolge een bevel van JESUS, zich, nog twaalf jaaren<br />

na JESUS hemelvaart, te Jerufalem hebben opgehouden,<br />

eer zij, , van daar, zich. door de geheele<br />

wereld hebben verfpreid, om, volgends hunne roeping,<br />

het Euangelie aan alle volken te verkondigen.<br />

Van -waar de gemelde APOLLONIUS dit bericht ontkend<br />

hebbe, weten wij niet, maar, alhoewel, reeds<br />

vóór EUSEBIUS, CLEWENS vajt Alexandrië (f) uit<br />

een verdicht boek, de Prediking van PETRUS genoemd,<br />

hetzelfde verhaalt, is het 'er echter ver af,<br />

dat wij het voor echt cn waar kunnen aannemen.<br />

IUKAS verhaalt ons wel, in zijn Euangelie {Hoofdft.<br />

XXIV. 49.) dat JESUS, voor hij ten hemel keerde,<br />

aan zijne Apostelen bevolen heeft, te Jerufalem tc<br />

bl-jven, tot dat zij, met kracht uit de hoogte toegerust'<br />

zouden zijn, mam- -deze Euangelirft heeft geen<br />

woord, van de tijdsbepaling van twaalf jaaren. In<br />

het jaar 35 vinden wij PETRUS CIV joaNNES reeds<br />

in Samarië, hét Eualigelie verkondigende, en de<br />

gaven des Heiligen Geestes aan de nieuwbekeerden<br />

aldaar mededeejende ( § ). Integendeel, waren de<br />

Apostelen, toen in het jaar 48 de vergadering te Jemfalem<br />

gehouden werd, over het ontdaan verfchil<br />

"(*) Hht, Eccles. V. 18<br />

(f) Stomst, VI. 5.<br />

(5) Boven Bladz. .162.<br />

no»


G E S C H I E D E N I S . 255<br />

nopens de befnijdenis der Christenen uit de Heidenen,<br />

nog in die dad tegenwoordig. Doch, toen BOEK<br />

T<br />

X<br />

PAULUS, de laatde keer, in het jaar 55 te Jerufalem<br />

kwam, fchijnt hij daar nog alleenlijk den Ap.os . na C.<br />

Hoofdft.<br />

G.<br />

tel JAKOBUS gevonden te hebben, zoodat de overi , Jaar 56.<br />

ge Apostelen geacht kunnen worden, toen reeds di(<br />

hoofddad des' Joodfchen lands te hebben<br />

verlaten<br />

Het bovengemeld bericht komt daarom te meer ver<br />

dacht voor , omdat het in verband daat, met he b<br />

geen EUSEBIUS uit ORIGENES bijbrengt (*), dat d<br />

Apostelen, bij hun vertrek, de landen, in welke z<br />

het Euangelie zouden prediken, onder malkanderen p<br />

bij het lot, zouden bedemd en verdeeld hebben, hc t<br />

welk drijdig is, met de betrekking, in welke de Apo;<br />

telen tot de gemeenten, niet van deze of gene, mar r<br />

van alle plaatzen, donden.<br />

In het bijzonder , vinden wij de volgende bericl: - Bijzonderheden<br />

ten van eiken der Apostelen verhaald. ANDRESS<br />

' van den<br />

de broeder van PETRUS, één der eerden, die JESUS •> Apostel<br />

als leerling, volgde (JOÏNN. I. 37-40.) zal, bij d e ANDRKSS.<br />

gewaande verdeling der landen, tusfehen de Aposti<br />

len, de Noordelijke en Scythifche gewesten tot zi; n<br />

deel verkregen , en ingevolge van dien ,<br />

de rei: :e<br />

derwaards door Kappadoci'è, Galatië en Bithym<br />

over den Pontus Euximis,<br />

of zwarte zee, onde r-<br />

nomen, en in SéyfMê, Sogdianië, en Kolchh, fa ct<br />

Euangelie gepredikt hebben; van daar wedergekeerc tl<br />

zal hij te Byzantinm, naderhand Konflanthwp'ölei<br />

eene gemeente gedicht, en STACHIS , tot ecrfli •n<br />

(*) Risk Eccles. III. r.<br />

1<br />

P 4<br />

Bi<br />

1


I • Bisfchop derzelve ingewijd hebben. Latere berichten<br />

BOEK<br />

laten hem het Christendom in Muscovi'è of Ruskind<br />

X<br />

Hoofdft. uitbreiden. Ook zal hij,vervolgends, Thracië, Macedonië,<br />

Thesfaliê, en Egypte doorreisd hebben, en<br />

naC.G.<br />

Jaar 56.<br />

eindelijk te Patren in Achaje, op bevel van den<br />

Proconful, wiens gemalin en broeder hij tot het<br />

Christendom bekeerd had, gekruist zijn, en wel niet<br />

met een kruis van de gewone gedaante, maar in de<br />

gedaante van de letter X, het welk men daarom een<br />

St. Andries kruis gewoon is te noemen. Eindelijk,<br />

fchrijft men aan zijne beenderen, die-nog in verfcheiden<br />

Kerken van Italië en Frankryk, gelijk zijn ligchaam<br />

te Amalfi, in het rijk van Napels, bcAvaard<br />

zullen zijn, vele wonderwerken toe. Men heeft onder<br />

zijnen naam, een Euangelie verdicht, gelijk 'ér<br />

ook nog een verdicht ftuk is, te weten, een brief<br />

der Ouderlingen cn Diakonen van Achaje, waar in<br />

de oindaudigheden van zijn' dood verhaald worden.<br />

JAKOBUS<br />

den ouden.<br />

FILIPPUS.<br />

216 K E R K E L I J K E<br />

Wat laater verdichtzelen, bij de echte gefchiedenis.<br />

van den Apostel JAKOBUS, den ouden, of groteren,<br />

bijgenaamd , die, waarfchijnlijk, Jerufalem nooit<br />

verlaten heeft, gevoegd hebben, is door ons reeds<br />

hier voor gemeld; hij wordt doorgaands met eenen<br />

daf en fchelp afgebeeld, om ons aan zijnen wonder-,<br />

dienden ftaf te herinneren. Van het Euangelie en<br />

andere verdichte fchriften, welke men hem toeeigent,<br />

heeft FABRICIUS gehandeld. (*)<br />

FILIPPUS, dien men van den Diakon FILIPPUS wel<br />

moet onderfcheiden, welke ons, jn het beloop der ge-.<br />

(*) In Cod, Pfeudepigr. N. T,<br />

fchie^


G E S C H I E D E N I S ,<br />

zz?<br />

fchicdeitis, is voorgekomen, was, insgelijks één der<br />

eerstgeroepen Apostelen van JESUS: deze het Euangelie<br />

langen tijd in de Scythifche landen verkondigd<br />

hebbende, en van daar wedergekeerd zijnde in Afië,<br />

kwam eindelijk te Hierapolh, in Frygië, alwaar hij<br />

tot zijn' dood toe gebleven is. Daar omtrent verhaalt<br />

de beuzelachtige fchrijver NICEFORUS , dat deze<br />

dad in de diepfle Afgoderij verzonken lag, wordende,<br />

onder andere Godheden, aldaar eene flang<br />

aangebeden. Doch FILIPPUS , met zijne zustei<br />

MARIAMNE , daar gekomen, won, door prediken ei<br />

vermanen, zoo veel op de gemoederen van velen<br />

dat zij de Afgoderij verzaakten en in CHRISTUS ge<br />

loofden. Dit maakte de Afgodendienaars zoo vei<br />

woed, dat zij op hem aanvielen, en hem aan een krui<br />

hechtten. Andere berichten echter luiden, dat hij. i |<br />

die dad , in hoogen ouderdom , een' natuurlijke |<br />

dood gedorven, en dat voor hem zelfs een grafteke n<br />

opgericht zal zijn , tusfehen zijne twee dochterei 1.<br />

Ook aan hem heeft men een Euangelie toegedjeb t.<br />

BARTHOLOMEUS , anders NATHANACL, (want è<br />

zen fchijnt men voor den zeiven . te moeten houdei 1<br />

•><br />

1<br />

zijnde NATHANAëL zijn eigen, en BARTHOLOMEU: •><br />

als of men zeide THOLMAI'S of PTOLEMEUS ZOOI<br />

U<br />

zijn bijnaam,) is volgends SOCRATES (*), en anc e-<br />

ren, tot in Indïè gekomen , om het Euangelie te<br />

prediken. Doch dewijl dc ouden het woord Indi ë»<br />

ja zoo verfchillende betekenisfen, namen, en SOCF<br />

A-<br />

IES dit Indiê omfchrijft, als grenzende aan Aetl io~<br />

:n<br />

0 1<br />

.-v .V. *v.*m ég Ui<br />

r*) Hitt, Eech I. 19. .' • :<br />

f 5<br />

1<br />

BOEK<br />

X<br />

Moofdfl,<br />

naC.G.<br />

Jaar 56.<br />

e- BARTHO"<br />

, LOMEUS.


• K E R K E L I J K E<br />

I zal men hier, waarschijnlijk, aan gelukkig Ara-<br />

BOEK<br />

.moetendenken S<br />

niettegendaande EUSEBIUS "die<br />

X<br />

Hoofdft. van deze togten van den Apostel BARTHOLOMEUS<br />

naC G. ook, .ra het voorbijgaan, gewag maakt (*), de OMterfeke<br />

vólken noemt, bij welke volken ook-P-vvrF-<br />

Jaar 56.<br />

Nus,.een leeraar in de fchool van Alexandrië, in de<br />

volgende eeuw, gekomen zal zijn, en bij hen hetEuangehe<br />

van MATTHEUS , in het Hebrceuwsch gefchreven<br />

, gevonden zal hebben. Hoe het zij , deze Apostel<br />

moet dan, vervolgends, weder na het Westen van<br />

4fiè terug gekeerd zijn, alwaar hij, te gelijk met FILIP­<br />

PUS, te HiërapoJh zal gepredikt hebben; ook zal hij,<br />

volgends CHRYSOSTOMÜS ,de inwoners van Lycaönië<br />

i<br />

ot het Christendom hebben overgebracht. Eindelijk<br />

e Albanopolis, eene dad van Groot- Armenië, het<br />

1<br />

rolk van de Afgoderij pogende af te trekken , zal<br />

i<br />

Ie bevelhebber dier plaats last gegeven hebben, om<br />

fem te kruisiigen, welke draf hij, met groote dandastigheid,<br />

hebbe doorgedaan, dichtende en vertroosi<br />

?ndc de Christenen' tot 'het einde van zijn leven<br />

*<br />

)e.<br />

BOMAS'. THOMAS, anders ook Didymus of de tweeling<br />

• moemd, dien men, doorgaands, voor ongeloviger<br />

I )udt, dan de overige Apostelen, alhoewel wij niet<br />

Ü é® van hem lezen , dan dat hij alleenlijk een ge-<br />

-egzaam bewijs voor zijii geloof vorderde', hetwelk<br />

h i ook ontving, (f)<br />

z a<br />

i , gelijk wij. gezien-hebben,<br />

d< •or-hct.'zenden van 'THADDEUS , veel'aandeel gehad<br />

" ' v nasnatg ;;1B<br />

t<br />

iifb'hxro SVUni 3:1<br />

n<br />

h-<br />

c : (ï) ffist. Ecel. V. 10.<br />

(f)<br />

JOÜNN. XX.


GESCHIEDENIS.<br />

liebben aan de bekeering van ABGARUS, Koning van r<br />

BOEK<br />

Edesfa, vervolgends viel Parthië en Perfiè hem ren X<br />

deel, om in die landen het Christendom te verkondigen.<br />

In deze landdreken, -zou hij, indien<br />

Hoofdft..<br />

r/nCJG.<br />

wij<br />

CHRYSOSTOMUS-geloven, die Oosterfche Wijzen, welke<br />

aan JESUS, in zijne kindsheid, hunne hulde waren<br />

komen bctoonen , ontmoet zou hebben, welke hij<br />

doopte, en tot zijne medearbeiders met zich nam.--Deze<br />

Apostel zal geheel tot inOostïndië gekomen zijn, c;;<br />

op de Kust van Coromandel- eene gemeente van Christenen<br />

gedicht hebben; j in de hoofdftad 'Malapur vele<br />

Heidenen, emzelfs den vorst van dat land,<br />

bekeerd hebbende, zal hij van deÉrahmans,<br />

SAGAMÓ";<br />

of Priesters,<br />

terwijl hij bij een graf op dc knieën lag ö I<br />

bidden, metxene lans doordoken" en omgebracht zijn<br />

Men<br />

vindt heden nog Christenen , op de Kus<br />

van Malabaar-, die zich StC Thomas ' Ckristene; t<br />

noemen (*), en voorwenden, dat hunne .vooröu<br />

ders,.door dezen Apostel, tot het Christendom bc<br />

kcerd zijn. • Ondcrtusfchcn is 1 het zeer waarfchijnlijk<br />

i<br />

dat deze lieden hun Christendom niet hebben-, va r<br />

den Apostel THOMAS, maar van eenen Nësto'ri'dar<br />

fchen leeraar, THOMAS, die eenige -eeuwen laats r<br />

;<br />

geleefd -heeft., (f) al l '<br />

JAKOBUS-,'met den bijnaam van den Kleinen, g<<br />

, 'u asm n? . rj-.-rf ?A«ic2Ja V :-A?c.t«iefat 1-<br />

(*) Men leze' MILLAR voortplanting van het Christe<br />

'dom I Deel Bladz. 54.0. en II Deel Bladz. 676.<br />

(f) Men zie, behalven LA CROZE Hist. du Christi, i-<br />

vdsme des Jirdês,<br />

ook WITS. Misc. Sacr. Tom. II. pa,<br />

352, welke ook pag. 317. GEORG. HORNIVS wederleg<br />

i<br />

I


SOEK<br />

X<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 5 6.<br />

130 K E R K E L I J K E<br />

meenlijk onderfcheiden, van den anderen Apostel<br />

JAKOBUS, den Grooten, van wien reeds gefproken<br />

is, was een Zoon van ALFEUS , maai- wordt door<br />

PAULUS- GAL. I. 19. een broeder des Heeren «é,<br />

noemd. Hier uit ontdaat de waag:- Hoe is hij°de<br />

broeder van JESUS? Sommige ouden hebben ons<br />

verhaald, dat JOSEF, de man van MARia, bij eene<br />

andere, vrouw, welke hij vóór MARIS gehad zal hebben<br />

, dezen JAKOBUS , en zijne broeders, zal verwekt<br />

hebben. Zekere HELVIDIUS, tegen wien HIÜRONY.<br />

Mus de pen heeft, gevoerd, wilde, dat MARia, na<br />

JESUS, nog.dezen JAKOBUS, en meer kinderen, bij<br />

JOSEF, zal gebaard.hebben. Dit laatfte gevoelen is,<br />

ook in onzen tijd, door eenige geleerden vernieuwd.<br />

Sommige ouden hebben zelfs drie perfonen, met den<br />

naam JAKOBUS, onderfcheiden, twee Apostelen, JAKO­<br />

BUS den Grooten, Zoon van ZEBEDJÏUS, die door<br />

HERODES AGRIPPA onthoofd is geworden , JAKO­<br />

BUS, Zoon van ALFEUS, den Kleinen bijgenaamd,<br />

:n' JAKOBUS, den broeder van JESUS,<br />

dien zij tot<br />

xrftep' Blsfchop van Jerufalem maken. Dit alles is<br />

echter onnodig, gelijk wij, in de fchriften van het<br />

Nf. T., indedaad, van . niet meer dan twee JAKOBUS-<br />

JEN, beide Apostelen, lezen. Onze JAKOBUS was<br />

1 :en Zoon, gelijk wij zeiden, van ALFEUS, welke<br />

aft KLOP AS, of KLEÖPAS heet, en man was van<br />

ÜARIS , de Zuster van JESUS moeder , zoodat de<br />

yf<br />

• .' he?<br />

ire zich verbeeldde, dat deze Apostel THOMAS aan de<br />

nwor.ers.der nieuwe.wereld , of America, het Euimi<br />

;elie gepredikt zou hebben.<br />

4


GESCHIED ENÏS.<br />

è$ï<br />

benaming van broeder des Heeren, in eenen ruimeren<br />

zin, in de betekenis van neef of bloedverwant, X<br />

I<br />

BOES<br />

moet genomen worden. (*) Dewijl deze Apostel, Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

tot zijn' dood toe, beftendig te Jerufalem gebleven<br />

Jaar 50"»<br />

is , zelfs na het vertrek der overige Apostelen van<br />

daar, kan hij, deswegens, in eenen ruimen zin, zeer<br />

wel Bisfchop van de gemeente aldaar genoemd worden;<br />

wij hebben van hem nog eenen brief over.<br />

onder de heilige fchriften des N. T. Deze JAKOBUS<br />

wordt, niet alleen door de Christenfchrijvers, maai<br />

ook door JOSEFUS, geroemd, als een in alle deugde:<br />

uitmuntend man, en een ijverig voordander van dei .<br />

Godsdienst , van waar hij den eernaam van dei<br />

rechtvaardigen, en Vader des volks (f), heeft ont<br />

vangen.<br />

Van zijnen dood, zuden wij, in het ver<br />

volg van onze gefchiedenis, op zijne plaats , vei<br />

halen. — -<br />

SIMON , van Kana , zelotes, of de yveraar bij • SIMON<br />

van Ka'<br />

genaamd, moet niet verward worden, met SIMON<br />

'na.<br />

den Zoon van KLEOPAS , wien EUSEBIUS (§) al<br />

Bisfchop van de gemeente te Jerufalem, na den doo |<br />

van den Apostel JAKOBUS, befchrijft; hij zal, ir<br />

dien wij NICEFORUS (**) geloof geven, de bru<br />

d(<br />

(*) VENEMA Bist. Eccl. Tom. III. pag. 166.<br />

(f) Deze is de betekenis van den naam'CW/««,we l-<br />

ke hem, volgends HEGESIPPUS , bij EUSEBIUS Hist. Ecc /.<br />

II. 23. gegeven werd, en niet Sterkte des volks, gelijk d «<br />

fchrijver het verklaart,<br />

(f) Hist. Eccles. III. II.<br />

(**) Hist. Eccles. VI. 30.<br />

VENEMA Tom. HL pag. io>


e 3<br />

?<br />

, K E R K E L IJ K E<br />

I êegom te jT«»« geweest zijn, op wiens bruiloft JEsus<br />

wijn in water veranderde. Volgends fommi-<br />

BOEK<br />

X<br />

Hoofdft. .gen, zal hij, in Egypte, het Euangelie gepredikt<br />

Bi C. G. hebbende, mMefopotamië, en, met JUDAS den Apostel<br />

na Perfïè gereisd zijn , alwaar zij beiden , na<br />

Jaar 56.<br />

eene groote menigte Christenen aangewonnen te hebben,<br />

hunne prediking met hun bloed verzegeld hebben.<br />

Maar, volgends anderen, (*)<br />

z ai hij, na<br />

Egypte, cn andere landfchappen van Africa, bezocht<br />

te hebben, in Britannië gekomen zijn, alwaar hij,<br />

het licht van het Euangelie ontdoken hebbende, aan<br />

een kruis gehecht zal wezen.<br />

MATTHE- Van MATTHEUS , die de fchrijver is van het<br />

VS.<br />

Euangelie,<br />

rchillende.<br />

zijn de overleveringen onderling zeer ver-<br />

Sommigen verhalen, dat hij, het Euangelie,<br />

in Macedonië, Syrië, Parthië, Medië en<br />

Ethiopië , gepredikt hebbende, in eene ftad van dit<br />

and, welke zij Nadeiaber noemen, een geweldigen<br />

lood zal geleden hebben, terwijl anderen hem zijn<br />

i igen natuurlijken dood fterven laten. Zijn lijk zal<br />

| ia Salemi, in het rijk van Napels , overgebracht<br />

s$n geworden.<br />

JUDAS.<br />

MATTIU-<br />

AS.<br />

JUDAS, anders ook THADDEUS, en LEBBEUS,<br />

«boeder van JAKOBUS den Kleinen, wordt gezegd<br />

i n Perjië, vele jaaren lang, het Christendom te hebben<br />

voortgeplant, tot hij ten laatden door de Af­<br />

I<br />

godendienaars, op eene wreede wijze, ter dood gewacht<br />

is.<br />

Omtrent<br />

WATTDIÜS is alles volmaakt onzeker.<br />

Lang<br />

(*) Menoiogia G'racen ad d. X Majf.


G E S C H I E D E N I S . a 3 3<br />

Lang in bet Joodfche land gebleven zijnde, zal hij, I<br />

BOEK<br />

.naderhand, vele landen van het Oosten doorreisd hebben,<br />

maar, als hij eindelijk bij een onbefchaafd en Hoofdft.<br />

X<br />

barbaarsch volk gekomen was , zal hij daar gefteenigd<br />

en onthoofd, of gelijk andere berichten luiden,<br />

naC.G.<br />

Jaar 56.<br />

gekruist zijn.<br />

Behalven dezen zijn van de Apostelen nog drie<br />

overig, PETRUS, PAULUS en JOÜNNES. Van de-<br />

•ze heb ik, in dit Hoofdftuk, niet gefproken, omdat<br />

wij derzelver verrichtingen, in het achtereenvolgend<br />

gcfchiedverhaal, gepaster kunnen invlechten,<br />

waar toe wij thans wederkeeren, na alvoorens , met<br />

verlof des lezers, over het geen, in dit Hoofdftuk,<br />

ons is voorgekomen, ééne en andere aanmerking gemaakt<br />

te hebben.<br />

LUS , en de beide JAKOBUSSEN, dat zij, door de<br />

vijanden van het Christendom, ter dood gebracht<br />

zijn. Waarfchijnlijk heeft de te verre gaande eerbied<br />

voor de Martelaren, in volgende eeuwen, aanleiding<br />

gegeven, dat men de Apostelen vooral van deze<br />

Het geen wij van de reizen, verrichtingen, en dood Aanmerkingen<br />

van deze Apostelen hebben bijgebracht, deunt niet<br />

over deze<br />

be­<br />

op het gezag van fchrijveren, uit de drie eerfte eeuwen<br />

van het Christendom, alle deze berichten zijn richten.<br />

van later tijd, en zoo onderling verfchillende en met<br />

verdichtzelen opgevuld, dat wij 'er ons in geene<br />

deelen op verlaten kunnen.<br />

Men laat genoegzaam alle deze Apostelen eenen<br />

geweldigen dood derven , daar van nu weet geen<br />

fchrijver der drie eerde eeuwen na CHRISTUS. Deze<br />

berichten ons zulks alleen, van PETRUS, PAU­


234 K E R K E L I J K E<br />

I ze eere niet heeft willen uitfluiten. Hier kwant bij,<br />

BOEK dat de Apostelen $ in den Bijbel, getuigen ( Marti<br />

jr es) genoemd worden, dit woord, het welk, in<br />

X<br />

Hoofdft.<br />

naC.G. 't gemeen ^ eehen lèeraar betekent, nam men, in den<br />

Jaar 56.<br />

meer bepaalden zin, dien hetzelve, in laater tijden,<br />

verkregen heeft, om, bijzonderlijk, Zulk een' getuigen<br />

van dert Godsdienst aan te duiden, die zijn getuigenis<br />

met zijn bloed verzegelde. ( * )<br />

Of PE­<br />

TRUS te<br />

Antiöchië<br />

Bisfchop<br />

is<br />

geweest.<br />

Ten derden , de bijzondere gemeenten der Christenen<br />

fielden 'er al vroeg eene eere in, dat zij zich<br />

beroemen konden, van eenen Apostel, of vermaarden<br />

leeraar, gedicht te zijn, waar van ons reeds meer<br />

voorbeelden zijn voorgekomen, hier door is het gebeurd<br />

, dat men die Apostelen, en andere in de Heilige<br />

fchrift vermaarde perfonen, gelijk MARia MAG-<br />

DALENA, JOSEF van Arimathea, LAZARUS, DIONY-<br />

SIUS den Areopagier, en anderen, hier en daar gemeenten<br />

heeft laten ftichten, welke zich op het verblijf<br />

dezer mannen onder hen, bij derzelver leven,<br />

of op hunne overblijfzelen na hunnen dood, hebben<br />

beroemd.<br />

Uit deze aanmerking kan men ook de bron opdelven,<br />

uit welke de overlevering zal voortgevloeid<br />

zijn, die den Apostel PETRUS tot Bisfchop van<br />

Antiöchië, geduurende acht jaaren, en vervolgends<br />

tot Bisfchop van Rome voor 25 jaaren, maakt. Wat<br />

het eerde betreft, dat PETRUS Bisfchop te Antiöchië<br />

geweest zij, is geheel ongelooflijk, niet alleen, omdat<br />

(*) MOSHEIM Commert. de rib. Christ. ante Cortftxnt.<br />

HJ.f. 381 -3"4-


G E S C H I E D E N I S . 235<br />

dat het geheel niet overeenkomt , met hetgeen i<br />

BOEK<br />

wij, in het Nieuwe Testament, van de verrichtingen<br />

X<br />

der Apostelen lezen; maar ook, omdat, hetgeen Hoofdft.<br />

wij van PETRUS, in de echte gefchiedenis van LU­ naC.G.<br />

Jaarsö.<br />

KAS, vinden, zoo ten aanzien der zaken zelve, als<br />

ten aanzien des tijds, met deze overlevering volftrekt<br />

ftrijdig is. PETRUS heeft zich wel, gelijk wij gezien hebben<br />

(*), in het jaar 49, te Antiöchië' bevonden, doch,<br />

geenszins, als Bisfchop dier gemeente, en van daar<br />

tot aan den dood van NERO, onder wiens regering,<br />

gelijk wij zien zullen, volgends de meestvvaarfchijnlijke<br />

berichten , PETRUS den dood zal ondergaan<br />

hebben, zijn niet meer dan 20 jaaren. Behalven.<br />

dat men vragen kan, welke betrekking PETRUS toch.<br />

boven de andere Apostelen, gehad hebbe tot de gemeente<br />

van Antiöchië , bij welke veeleer PAULUJ<br />

en BARNABAS zich zoo verdiend gemaakt hebben'<br />

Ook noemt EUSEBIUS (f), eenvouwig, EVODIUS<br />

eerften Bisfchop van Antiöchië , gelijk IGNATIU;<br />

den tweeden, uit welke plaats duidelijk blijkt 3 dat<br />

wanneer dezelfde fchrijver elders (§ ) IGNATIU;<br />

den tweeden Bisfchop van Antiöchië na PËTRU;<br />

noemt, hij dan in dien zin moet verftaan worden,<br />

dat hij het algemeen leeraarambt van PETRUS , al:<br />

Apostel, bedoelt. Het is, om deze en andere re<br />

denen, dat zelfs Roomschgezinde fchrijvers, de<br />

(*) Bladz. 192.<br />

(f) Hist. Eccles. III. 22,<br />

(§) Hist. Eccles. III. 36<br />

Q<br />

z


I<br />

BOEK<br />

X<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 56.<br />

236 K E R K E L I J K E<br />

ze<br />

overlevering voor verdacht en ongegrond houden.<br />

(-*)<br />

De overlevering, dat PETRUS, vervolgends, 25 jaren<br />

te Rome Bisfchop zal geweest zijn, is even ongegrond,<br />

en, zeer waarfchijnlijk, uit dezelfde bron<br />

Of hij te voortgevloeid. Rome, de aanzienlijkfte ftad der wereld,<br />

fcheen aan de gemeente der Christenen aldaar<br />

Rome 25<br />

jaren Bisfchop<br />

ge aanzien en eere boven andere gemeenten bij te zetten,<br />

weest is ? en niets fcheen derhalven' natuurlijker, dan dat deze<br />

gemeente aan den eerften en voornaamften Apostel,<br />

waar voor men PETRUS hield , hare eerfte vestiging<br />

te danken had. Van waar , in het bijzonder<br />

, de overlevering haren oórfprong hebbe, dat<br />

PETRUS juist 25 jaren Bisfchop te Rome zal geweest<br />

zijn, is moeilijker te zeggen.<br />

Misfchien waren<br />

van den tijd, dat deze gemeente eenen aanvang<br />

genomen had, tot op den dood van PETRUS , 25 jaren<br />

verlopen.<br />

Vooreerst,<br />

merken wij aan, dat PETRUS , gewis,<br />

geen 25 jaren te Rome Bisfchop heeft kunnen<br />

zijn.<br />

Men heeft, van de vierde eeuw af, verhaald,<br />

dat hij, in het tweede jaar van Keizer KLAUDIUS,<br />

dat is, het 43fte jaar na C. G., te Rome gekomen zij,<br />

en daar eene gemeente gefticht hebbende, dezelve, 25<br />

jaren lang , als Bisfchop beftuurd heeft.<br />

Nu ontmoeten<br />

wij hem nog in het jaar 49 te Antiöchië ,<br />

gelijk wij gezien hebben.<br />

Naderhand heeft hij eene<br />

rei-<br />

Q*j Bij voorb. TILLEMONT Mem. pour fervir d PHist.<br />

Eccles. T. I. P. II. pag. 443. fqq.


G E S C H I E D E N I S . 237<br />

réize gedaan , door eenige landfchappen van Klein-<br />

Aftï, gelijk men, uit zijnen eerften brief, fchijnt<br />

te kunnen opmaken. Deze brief is gefchreven te<br />

Babyion, alwaar zich PETRUS , derhalven , toen<br />

moet b-wonden hebben. Ik weet wel, dat, volgends<br />

EUSEBIUS (*) en mëRONYMus ( + ), velen der oude<br />

Christenen dezen naam oneigenlijk genomen , en ,<br />

door Babyion, Home verftaan hebben, doch, het<br />

is zeer waarfchijnlijk, dat men deze verklaring, die<br />

zich door geene reden aanprijst , hebbe uitgedacht,<br />

om de overlevering , van PETRUS langduurig verblijf<br />

te Rome, geloofbaar te maken, te ligter, omdat<br />

de Jooden gewoon waren, verfcheiden voorzeggingen<br />

der Profeeten, van het Babylonifche rijk, op<br />

het Romeinfche toe te pasfen, en, door Babyion,<br />

Rome te verftaan. Babyion, in dien Brief van PE­<br />

TRUS , is, naar den eenvouwigen briefftijl, eigenlijk<br />

te nemen, het zij dan van Babyion in Egypte, oi<br />

liever van Babyion, of het landfehap Babylonië, alwaar,<br />

ten dien tijde , vele Jooden woonden (§),<br />

Eindelijk de inhoud en inrichting van PAULUS Brie]<br />

aan de Romeinen leert Vrij duidelijk, dat, toen PAU<<br />

LUS dien Brief fchreef, nog geen Apostel , en dm<br />

ook PETRUS niet, te Rome was, noch geweest was.<br />

dewijl deze gemeente de buitengewone gaven van der<br />

Heiligen Geest nog niet ontvangen had. Meer an-<br />

(*) Hist. Eccles. II. 15.<br />

(f) Catal. SS. Eccles. C. 8.<br />

de-<br />

(§) Vergel. mijne Aardrijkste, da Bij ijs VI Dee,<br />

Blad». 44.<br />

Q 9<br />

1<br />

BOEK<br />

X<br />

doofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 56.


BOEK<br />

? X<br />

Hoofdft<br />

naC.G,<br />

Jaar 56.<br />

238 K E R K E L I J K E<br />

dere bewijzen ga ik voorbij, te liever, omdat de oude<br />

Christenfchrijvers zelve het niet ééns zijn, omtrent<br />

den tijd van PETRUS komst te Rome , LACTAN-'<br />

TIUS (*), bij voorbeeld, ftelt dezelve, veel waarfchijnlijker<br />

, eerst onder de regeering van Keizer<br />

NERO.<br />

Dit is dan zeker, PETRUS is niet 25 jaaren Bis-»<br />

fchop te Rome geweest. Dit erkennen de geleerdfte<br />

Roomschkatholijke fchrijvers , PAGI , VALOIS , en BA-<br />

LUZE. Wij kunnen nog een' ftap verder gaan, en<br />

PETRUS Ten tweeden zeggen: PETRUS is te Rome geen<br />

is geen Bisfchop geweest. Dit toch flrijdt niet alleen, gelijk<br />

wij reeds gezien hebben , met het ambt en de<br />

Bisfchor.<br />

te Rome<br />

geweest. beftemmmg der Apostelen, welke aan geene bijzondere<br />

gemeente verbonden waren; maar ook kan men<br />

geenen enkelen fchrijver, uit de eerfte eeuwen, aanhalen<br />

, die van deze waardigheid van PETRUS iet<br />

weet, IRENEus (f) meldt, uitdruklijk, dat PETRUS<br />

en PAULUS het ambt van Bisfchop te Rome aan<br />

LINUS hebben opgedragen. En de Schrijver van de<br />

Apostolifche verordeningen ( § ), welk werk omtrent<br />

het einde der derde eeuw is opgefteld, laat PETRUS<br />

zeggen: ,, Tot eerften Bisfchop van Rome is LINUS ,<br />

„ de Zoon van KLAUDIA, door PAULUS; en na<br />

„ deszelfs dood, door mij PETRUS, KLEMENS tot<br />

„ tweeden Bisfchop aldaar ingewijd." EUSEBIUS (**)<br />

(*) De Mortib. Perfecv.it. C. s.<br />

(f) Adv. hneres. III. 3.<br />

(%) Conftitutiov. Apost. VII. 46.<br />

(.**) Hist. Eccles. III. 2,4. verge!. V. 6.<br />

ver-


G E S C H I E D E N I S . 239<br />

-verhaalt, insgelijks, niets anders, dan dat, na den<br />

marteldood van PETRUS en P A U L U S , die hij als gemeenfchappelijke<br />

leeraars en opzieners dezer gemeen-<br />

Xe befchouwt, LINUS de eerfte Bisfchop derzelve<br />

geweest is. Het is waar, dat in een ander werk van<br />

EUSEBIUS (*) gelezen wordt, dat PETRUS,'de gemeente<br />

te Antiöchië gefticht hebbende, in het jaar<br />

43 na Rome gezonden zij, alwaar hij 25 jaren Bisfchop<br />

van die gemeente geweest is, Doch, wij hebr<br />

ben dat werk van EUSEBIUS niet meer, in het oorfpronglijk<br />

Grieksch, uitgezonderd eenige brokftukken,<br />

en het is zeer waarfchijnlijk, dat de Latijnfche ye&<br />

tater HICRONYMUS deze plaats, ter liefde der over,-<br />

levering, heeft ingelascht, ten zij men wilde geloven,<br />

dat EUSEBIUS zich zeiven zou hebben tegengefpro-»<br />

ken. En dan nog weten wij, dat mëRONYiyius zei-,<br />

ve elders (f) erkent, dat de naam Bisfchop, of Opziener<br />

, in den leeftijd der Apostelen, aan meer dan<br />

éénen leeraar in eene gemeente te gelijk eigen ge^<br />

weest is.<br />

Is P E T R U S geen Bisfchop geweest te Rome, dan<br />

vervalt ook wel de later overlevering , welke eerst<br />

met de vierde eeuw eenen aanvang neemt, en van welken<br />

de voorgaande eeuwen niets weten, dat P E T R U S<br />

een algemeen Bisfchop en hoofd van alle de Christen-<br />

Kerken zal geweest zijn, In de verfchillen der Godgeleerden,<br />

over dit onderwerp, treden wij niet, wij<br />

tekenen alleen aan, dat de oudfte Kerkelijke Gefchie-<br />

4<br />

(*) Chrott. ad. A. C. 43.<br />

(f) Comment. in Ep. ad Tit. Cap. 1.<br />

^3<br />

I<br />

ROE IC<br />

X<br />

Hoofdft,<br />

nn C. G.<br />

Jaar 56.<br />

PBTÜUI<br />

Is geen<br />

algemeen<br />

Bisfchop<br />

geweest,


I<br />

BOEK<br />

X<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 56.<br />

Of PE­<br />

TRUS te<br />

Rome<br />

geweest<br />

is?<br />

B40 K E R K E L I J K E<br />

denis geene fpooren van deze waardigheid, maar wel<br />

veel, het welk daar mede flrijdt, oplevert.<br />

De menigte verdichtzelen, met welke de Gefchiedenis<br />

van PETRUS verduisterd is, van welke wij 'er,<br />

behalven de reeds aangewezene, nog andere, in het<br />

vervolg van ons verhaal, ontmoeten zullen, heeft<br />

zelfs fommige geleerde mannen bewogen, om geheel<br />

te ontkennen , dat PETRUS ooit te Rome geweest<br />

zou zijn. (*) Doch, het getuigenis van alle oude<br />

Kerkelijke fchrijvers, is daar omtrent zoo eenparig,<br />

dat men alle gefchiedkundig geloof fchijnt te moeten<br />

verzaken, wanneer men hetzelve, in dit geval, zou<br />

willen verwerpen. De geheele Christen Oudheid<br />

flemt overeen, dat PETRUS den marteldood te Rome,<br />

onder Keizer NERO , ondergaan heeft, gelijk wij zulks<br />

op zijne plaats zien zullen.<br />

Alles, wat wij, tot hier toe , van de bron van<br />

verfcheiden overleveringen gezegd hebben , wordt<br />

door de volgende aanmerking bevestigd. Waaröm<br />

heeft men toch PAULUS, die, bij de Christen - Kerk,<br />

.zich zoo verdienftelijk gemaakt heeft , niet tot Bisfchop<br />

van de ééne of andere gemeente, in het bijzonder<br />

, gemaakt? Waaröm heeft de overlevering van<br />

hem zoo weinig bijzonderheden verdicht? Eenvouwig,<br />

(*) De verhandeling van FR. SPANIIEIM over dit onderwerp<br />

is bekend. De Hiatfte, die PETRUS verblijf te<br />

Rome volftrekt geloochend heeft, is ARCHIBALD BOWER<br />

in zijne Historie ehr Paufen, doch, hij heeft, bij de<br />

redentn van SPANHEIM, geene nieuwe van eenig gevvigc<br />

gevoegd.


G E S C H I E D E N I S .<br />

wig, omdat de breedvoeriger echte gefchiedenis, I<br />

HOEK<br />

welke wij van zijne lotgevallen hebben, niet toeliet<br />

, dat de zucht tot verdichtzelen hier hare rol Hoofdft.<br />

X<br />

naC.G.<br />

fpee'lde, dewijl zij, door de echte gefchiedenis, ligte- Jaar .56.<br />

Ujk kon wederlegd en befchaamd worden.<br />

Doch, het is tijd, om, na dezen uitftap, tot de<br />

meer zekere geregelde gefchiedenis weder te keeren;<br />

het zou toch niet de moeite belonen , indien wij<br />

verder den lezer, met verdichtzelen, wilden vermoejen,<br />

welke later eeuwen hebben uitgedacht, omdat<br />

men toch iet wilde weten, bij voorbeeld, van het<br />

uiteinde van MARIÜ, de moeder van JESUS, en van<br />

andere perfonen, , welke in het Nieuwe Testament<br />

voorkomen, en van welke de waare of waarfchijnlijke<br />

gefchiedenis verders zwijgt. Wij zullen, misfchien,<br />

fommigen van dezelven , op onzen weg,<br />

nog weder ontmoeten.<br />

E L F D E H O O F D S T U K .<br />

Vervolg der Gefchiedenis, van de gevangenis van<br />

den Apostel Paulus te Rome, tot den dood<br />

van den Apostel Joannes.<br />

I<br />

"V^ij hebben den Apostel PAULUS in zijne vrijë BOEI?<br />

XI<br />

bewaring te Rome gelaten; geduurende dezelve was<br />

Hoofdft,<br />

hij niet onledig, maar ijverigst werkzaam , in het naC.G,<br />

Jaar<br />

verkondigen van de leere van het Christendom. Alzoo<br />

het fpoedig bekend werd, om welke reden de­<br />

Verrieh*<br />

5ö,<br />

ze man uit Judeë gevangen was overgevoerd, wa. tiligen.<br />

Q 4<br />

ren


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaarsö.<br />

van PAU­<br />

LUS , geduurende<br />

zijne gevangenis.<br />

s.42 K E R K E L I J K E<br />

ren velen begerig , om van hem zijne leere te hooren,<br />

en de kracht der waarheid overreedde zelfs velen<br />

onder de lijfwachten en hovelingen, en misfehkn<br />

wel fommigen uit het geflacht van NERO , gelijk men<br />

kan opmaken uit den Brief van PAULUS, aan de Chris,<br />

tenen te fflippi, (*) welke door hem, met andere<br />

Brieven, in deze gevangenis, gefchreven is; ook<br />

kregen de Christenen, te Rome, moed uit PAULUS<br />

banden, en verkondigden met te meer vrijmoedigheid<br />

het woord van God (f).<br />

Dus ftrekte deze<br />

gevangenis van PAULUS, in de daad, tot voordeel<br />

van het Christendom. Onder de aanzienlijke perfonen,<br />

die, ten dezen tijde, te Rome tot het Christendom<br />

bekeerd zijn , fchijnt men te mogen tellen<br />

POMPONIA GRAECINA, huisvrouw van den Romeinfchen<br />

Canful, of Burgemeester,<br />

PLAUTIUS, welke<br />

TACITUS (§)verhaalt, dat,onder NERO,aangeklaagd<br />

is geworden, als fchuldig aan uitheemsch Bijgeloof,<br />

eene benaming, waar mede de Heidenen het Christendom<br />

plagten aan te duiden.<br />

Dewijl men vermoeden<br />

kon, of wist , dat PAULUS ook aan den vermaarden<br />

Wijsgeer SENECA , des Keizers leermeester, bekend is<br />

geworden, heeft dit, in later tijd, aanleiding gegeven,<br />

tot het verdichten van eene briefwisfeling, tusfehen<br />

deze beide vermaarde perfonen , doch , welke men<br />

enkel behoeft in te zien , om van derzelver valschheid<br />

overtuigd te worden.<br />

(*) FlLIPP. I. IS, 13. IV. 22„<br />

(f) FIUPP. I. 14.<br />

£§5 -dW- XHl 32,<br />

Na


G E S C H I E D E N I S . 243<br />

PAULUS<br />

ontlbgetï<br />

van zijna<br />

gevangenis.<br />

Zijne<br />

ai zen na<br />

zijn ont­<br />

Na twee jaren, en dus in het jaar 58, werd PAU­ I<br />

LUS, volgends verfcheiden berichten der oude fchrijvers<br />

, weike ook uit eenige bijzonderheden, in PAU-<br />

LUS Brieven aan die van Filippi, en Kolosfe, geduurende<br />

zijne gevangenis gefchreven, bevestigd worden,<br />

ontdagen en op vrije voeten gedeld, waarfchijnlijk,<br />

omdat 'er tegen hem geene nadere befchuldigingen<br />

uit Judeë waren aangekomen, waar door eenige<br />

fchuld of misdaad in hem bewezen kon worden.<br />

Uit de aangehaalde Brieven, maar voomaamlijk uit<br />

den Brief aan FILEEMON , in welken PAULUS dezen flag,<br />

zijnen vriend te Kolosfe verzoekt, een huis voor<br />

hem te huuren, befluit men, dat de Apostel, na zijn<br />

ontflag uit deze bewaring, terdond op reize gegaan<br />

is, na KUin-Afiè. Hier de gemeenten, door hem<br />

voor dezen gedicht, bezocht hebbende, zal hij, eindelijk,<br />

zijn voornemen, om naa Spanje te reizen,<br />

werkftellig gemaakt, en in dat land, als ook in Gallië<br />

en Brittannië, ( Frankryk en Engeland,; het<br />

Euangelie verkondigd hebben. Uit Spanje moet PAU­<br />

LUS naa Griekenland zijn wedergekeerd, indien hij.<br />

toen eerst, op het Eiland Kreta gemeenten heeft<br />

gedicht, over welke hij TITUS, zijnen leerling, als<br />

Opziener, liet blijven, gelijk wij uit zijnen Brief aan<br />

TITUS weten.<br />

Met alle deze reizen zal PAULUS eenige jaaren<br />

hebben doorgebracht , tot hij , ten laatden .<br />

in het jaar 66, voor de tweedemaal, te Rome ga<br />

komen is; in gezelfchap van PETRUS , volgend;<br />

ten bericht van DIONYSIUS , Bisfchop van Koriv<br />

Q 5 * h e<br />

BOEK,<br />

XI<br />

loofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaars8.<br />

1


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

the, in de tweede eeuw , bij<br />

haald. (*)<br />

EUSEBIUS aange­<br />

Hoofdft. Ik fprak van deze reizen, en verrichtingen, van<br />

naC. G.<br />

PAULUS , na zijn ontdag uit zijne eerde gevangenis<br />

, dus twijfelachtig , omdat wij daar van geene<br />

Jaar 58.<br />

geregelde en aanëengefchakelde gefchiedverhalen hebben,<br />

waaröm wij ons, met gisfingen en waarfchijnlijkheden,<br />

moeten vergenoegen, (f)<br />

De Apos-<br />

teljAKO-<br />

BÜS de<br />

Kleine,<br />

door de<br />

Jooden<br />

te Jerufalem<br />

ter<br />

dood gebracht.<br />

lij de handen hadden vrij gehad, kunnen wij opma-<br />

1 :en, uit de onderneming van den Hoogenpriester<br />

ï LNANUS. De landvoogd FESTUS in het jaar 62 overïden<br />

zijnde, werd ALBINUS , door den Keizer NERO ,<br />

I<br />

t Dt zijn' opvolger verkozen. Vóór dat deze van Rote<br />

kon aangekomen zijn, matigde de Hoogenpriester<br />

1<br />

i ich de magt aan; en, den Hoogen Raad der Jooen<br />

bijeengeroepen hebbende, daagde hij den Apos-<br />

c<br />

t ï\ JAKOBUS den Kleinen, van wien wij boven ge-<br />

v<br />

444. K E R K E L I J K E<br />

Zedert de gevangenneming van PAULUS te Jerufalem<br />

, en zijne overvoering na Rome , lezen wij<br />

weinig of niets van de lotgevallen der Christenen te<br />

Jerufalem , of in het Joodfche land. De verwarringen<br />

en verdeeldheden namen, in dat ongelukkig<br />

land, hoe langer hoe meer, de overhand, en het ontzag<br />

voor den Romeinfchen landvoogd beteugelde hen,<br />

lat hun haat tegen de Christenen niet in woede uitjerftede.<br />

Wat zij zouden verricht hebben , indien<br />

fpro-<br />

(*) Hist. Eccles. II. 25.<br />

(f) Men leze VENEMA Hist. Eccles. Tom. III. pag.<br />

-2, 273. SCHUTTE H. Jaarb. III Deel Bladz. isp.


G E S C H I'E D E N 1 S. 245<br />

.<br />

van hun volk den Jooden zou overgekomen zijn. Di t<br />

leest men thans nergens bij JOSEFUS, en zal dus ee 1<br />

misdag van het geheugen bij ORIGENES wezen, dar r<br />

uit ontdaan, omdat JOSEFUS , even te voren (f), dez e<br />

aanmerking maakt, bij gelegenheid van den moord, aa •<br />

den Hoogenpriester JONATHAN gepleegd, welke doe r<br />

moordenaren, daar toe van den landvoogd FELIX O\ 1-<br />

gemaakt, in den Tempel zeiven was, omgebrach<br />

(


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

Jaar 62.<br />

246 K E R K E L I J K E<br />

Sommige later oordeelkundiger! (*) hebben dit gè,<br />

heele verhaal van JOSEFUS , aangaande den dood van<br />

JAKOBUS , voor verdicht, en voor eene inlasfching, gehouden,<br />

doch zonder reden. Men zegt wel, dat het<br />

rerhaal van JOSEFUS veel vèrfchüt van dat van<br />

3EGESIPPUS bij EUSEBIUS (f), h e<br />

t welk wij ercennen,<br />

maar het verhaal van HEGESIPPUS is opge-<br />

1<br />

•V..i-Vijj mld met openbare verfierfelen , daar dat van JOSE-<br />

]•us zich, door zijne eenvouwigheid, aanprijst. Dus<br />

•1'erhaalt HEGESIPPUS , dat JAKOBUS den toegang gehad<br />

1 lebbe in het Heilige der Heiligen, dat zijne'knieën<br />

r iet eelt begroeid waren, door zijn aanhoudend knie-<br />

1 :nd bidden, en dergelijke. Ook verhaalt hij, dat, de<br />

J Joden aan JAKOBUS gevraagd hebbende, welke de<br />

a eur van JESUS ware (§)? En hij antwoordende,<br />

o a( JESUS de Zaligmaker zij ! de Jooden hem geb<br />

Pacht hebben op de tinne van den Tempel, willende,<br />

d it hij van daar het volk zou toeroepen, dat JESUS<br />

t| : CHRISTUS niet ware, maar, als de Apostel,<br />

rr et luider ftem , het tegendeel aan het volk verzek<<br />

:rde, hebben zij hem van boven neder geworpen<br />

tc en gefteenigd , en eindelijk met een vollers ftok<br />

dood<br />

(*) Onder anderen j. CLERICUS Art. Crit. Part. m,<br />

Se ct. I. Cap. 14.<br />

Ct) Hist. Eccl. Ui 23.<br />

CS) Waarfchijnlijk heeft HEGESIPPUS gehoord, dat zij<br />

he<br />

11 vraagden: welke de Thorah (de wet, de leere)<br />

vai 1 JESUS ware? Dit Thorah heeft hij verwisfeld , met<br />

hei Griekfche Thura, deur of poorte, van daar de onfkanbare<br />

vraag: welke de deure van JESUS vei<br />

«arel


GESCHIEDENIS. £g<br />

dood geflagen. De lezer oordeele zelve , hoe veel I<br />

BOEK<br />

waarfehijnlijker het verhaal van JOSEFUS zij! Maar, XI<br />

zou deze zich aan den dood van eenen Christen* rloofdft.<br />

naC.G.<br />

leeraar, gelijk JAKOBUS was, hebben laten gelegen<br />

Jaar 62.<br />

zijn? Zou die hem gewigtig genoeg geweest zijn,<br />

om 'er gewag van te maken ? Ik antwoorde: De gevolgen,<br />

welke deze moord had, het ongenoegen van<br />

Vele aanzienlijke Jooden , bij welke JAKOBUS , wegens<br />

zijne deugd, en ijverig waarnemen der wet, in<br />

achting was, en eindelijk, dat deze moord de reden<br />

was, waaröm de fnoode Hoogenpriester werd afgezet<br />

maakten deze gebeurenis voor JOSEFUS niet<br />

dechts belangrijk, maar noodzaaklijk , om ze eend<br />

plaats , in zijne Gefchiedenis des Joodfchen volks,<br />

te geven. (*)<br />

De landvoogd ALBINUS vermeerderde, door zijne<br />

geldgierigheid en roofzucht, de rampen der Jooden,<br />

tot hij, na twee jaaren, door NERO opontboden, en<br />

door GESSIUS FLORUS opgevolgd werd, in het jaar<br />

64. Deze maakte het nog erger, dan alle zijne<br />

voorzaten , en , wanneer de Jooden hem bij den<br />

Keizer befchuldigden, deed hij, ten einde onverantwoordelijk<br />

te blijven, met opzet, alles wat mogelijk<br />

was, om de Joolden tot eenen opdand, als 't ware.<br />

te noodzaken, gelijk dan ook dezelve werklijk uit<br />

berdede , en de oorlog tegen de Romeinen eener<br />

aanvang nam, in het jaar 66, gelijk wij, op zijne<br />

plaats, zien zullen.<br />

Één of twee jaren te vooren, hadden de Christe ' NERO<br />

nei 1 vervolgt<br />

(*) Vergel. mijnen Bijb. Ferded. VI Deel Bladz. 168


BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 64.<br />

de Chris<br />

tenen.<br />

548 K E R K E L I J K E<br />

nen eenen zwaaren ramp door te flaan, NERO, die,<br />

zijne eerfle zachtaartigheid afgelegd hebbende, zich<br />

een' dwingeland en monfler van wreedheid betoonde,<br />

was de eerfle, onder de Heidenfche vorsten, die hen<br />

begon te vervolgen. Met deze vervolging gedroeg<br />

het zich dus toe. In het tiende jaar van NERO'S<br />

regering, het jaar 64 na CHRISTUS, ontflond te Rome<br />

een felle brand, waar door het grootfte gedeelte<br />

der flad in de asfche gelegd werd, onzeker, zegt<br />

TACITUS (*), bij toeval, of door toedoen van dezen<br />

vorst zeiven; fchoon het gerucht algemeen liep,<br />

dat NERO zelve den brand gedicht, en onder het<br />

flakkeren van de vlam, een liedjen, op den brand van<br />

Troje, gezongen had; zijnde, gelijk men zeide, daar<br />

toe bewogen , uit brooddronkene dartelheid, cn verwaanden<br />

hoogmoed, om de flad heerlijker te herbouwen,<br />

en naar zijnen naam te benoemen. Vergeefs<br />

flelde NERO alles in het werk, om dit gerucht te<br />

duiten, het zelve had zoo veel gronds, dat het meer<br />

en meer aanwies (f). Eindelijk bedacht hij, om den<br />

algemeenen haat van zich af te leenen , de Christenen,<br />

als aanleggers van dezen ramp, te befchuldigen,<br />

welke, gelijk TACITUS zich uitdrukt, bij het volk<br />

wegens hunne fnoode claaden in den haat waren;<br />

SUETONIUS (§) noemt hen een foort van menfehen<br />

van een nieuw en fnood Bijgeloof. Deze deed hij<br />

dc uitgezochtfie ilraffen ondergaan. Eerst werden<br />

(*) Ar.n. XV. 37.<br />

zij<br />

(f) TACIT. 1. c. Cap. 44. SUETONIUS Ner. Cap. 38.<br />

(§; Ner. Cap. 16.


G E S C H I E D E N I S . 249<br />

zij gevat, die belijdenis deeden van het Christendom;<br />

vervolgends werd eene groote menigte , welke deze<br />

ontdekten, niet zoo zeer van de misdaad van brand-H oofdlh.<br />

dichting, als wel van haat tegen het menschlijke ge- n aC.G.<br />

aar 64.<br />

flacht, overtuigd. Men bracht hen niet flechts om ;<br />

hals, maar men deed het, met de fchamperste be-^<br />

fpottingen en onnatuurlijkde wreedheden; zoodat zij<br />

met huiden van wilde dieren bedekt, van de honden<br />

werden verfcheurd , of zij werden aan kruisfen<br />

gehecht, of aangedokcn, en als nachtlichten, wanneer<br />

het daglicht ophield, verbrand. Om dit wreede<br />

fchouwfpel te genieten , had dit monder zijne<br />

tuinen ten besten gegeven : terwijl hij ondertusfchen<br />

de renbaanfpelen hield, en, in het gewaad van eeir*<br />

voerman, zich onder het graauw mengde; of in een'<br />

kring van menfehen dond. Hier door, fchoon men<br />

de Christenen voor fchuldig hield, en voor zulken,<br />

die de zwaarde draden verdienden , werd evenwel<br />

het medelijden opgewekt, gemerkt zij om hals raakten,<br />

niet ten nutte van het gemeen, maar om aan<br />

de wreedheid van één' mensch te voldoen.<br />

Wij hebben geoordeeld,wegens het gewigt der zaak, Aanmerkingen<br />

o-<br />

dit geheel verhaal van TACITUS, het welk ook, doorandere<br />

fchrijvers, bevestigd wordt (*) ,hier te moeten plaat­<br />

vervol­<br />

ver deze<br />

zen , ten einde 'er eenige aanmerkingen over te maken. ging-<br />

Vooreerst: Het flrekt tot een gunflig vooroordeel<br />

voor de Christenen, dat hun eerde openbare vervolger<br />

en vijand NERO is, een monder der natuur, the<br />

al-<br />

(•)<br />

Bij voorb. JUVENALIS doelt hier op Sat. I. vs.<br />

155-157- alwaar, men den SchoMst moet nalezen.<br />

I<br />

BOEK<br />

XI


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 64.<br />

ago<br />

K E R K E L I J K E<br />

allen godsdienst en deugd, ja de menschlijkheid zeive,<br />

met voeten trad.<br />

Ten tweeden: Wanneer men doordenkt, ftrekt ook<br />

deze omfhmdigheid<br />

tot eere van het Christendom:<br />

De Christenen worden , door den wreedaart, niet<br />

vervólgd, om hunnen Godsdienst. Neen! De brand,<br />

volgends het algemeen niet ongegrond gerucht, door<br />

NERO zeiven geboden en gefficht, wordt tot een<br />

Voorwendzel gebruikt,<br />

om de onfchuldige Christenen<br />

, op het wreedst, te mishandelen. In de daad ,<br />

deze plaats van TACITUS is voor de Christenen<br />

zeer belangrijk. Deze Schrijver erkent de onfchuld der<br />

Christenen, in dit opzicht, en getuigt, dat het gantfche<br />

volk, met hen, als onfchuldigen, medelijden had.<br />

Maar, het zal, het geen onze derde aanmerking<br />

is, niet zonder reden, verwondering baaren , dat<br />

deze zelfde achtbare fchrijver, TACITUS,<br />

zich omtrent<br />

de Christenen zoo fterk uitdrukt,<br />

zeggende j<br />

dat zij, wegens hunne fchelmfiukken (fiagitia) in<br />

den gemeenen haat waren, noemende hunnen Godsdienst<br />

een verderflijk Bijgeloof, hen befchuldigende<br />

van haat tegen het menschdom,<br />

en hen befchouwende,<br />

als fchuldigen (niet aan brandftichting , maar<br />

lan andere euveldaaden ,' welke hij echter niet uitdrukt<br />

, ) en als zulken, die de zwaarfte flrafen<br />

verdiend hadden; gelijk SUETONIUS hen , insgelijks ,<br />

menfehen van een fnood of kwaaddoend<br />

Bijgeloof<br />

noemt. Ook blijkt ons uit de brieven van PAULUS<br />

en uit den eerften brief van PETRUS ( * ) , dat<br />

de<br />

(*) 1 PETR. II. 15. in. 16. iv. 15.


G E S C H I E D E N I S . 251<br />

dc Christenen niet alleen van het gemeen veracht I<br />

BOEK<br />

en gehaat werden , maar ook dat men kwalijk van<br />

XI<br />

hun fprak, en hen lasterde, als Kwaaddoeners. Welke<br />

waren toch wel de redenen en oorzaken, die tot deze naC.G.<br />

Hoofdft.<br />

Jaar 64.<br />

lasteringen, cn tot dezen haat des volks, aanleiding gaven?<br />

Het is niet moeilijk, deze vraag te beantwoorden.<br />

De Christenen werden, in het eerst, door de<br />

Heidenen 4 niet van dc Jooden onderfcheiden , nu<br />

weet men, dat de Jooden befchuldigd werden , van<br />

eenen algemeenen haat tegen het menschdom , eene<br />

bcfchuldiging, tot welke zij, door hunne volkstrotsheid,<br />

en verachtlijke behandeling omtrent de Heidenen,<br />

meer dan te veel grond gaven. Deze befchuldiging<br />

werd ook op de Christenen overgebracht, dewijl<br />

men hen, in het eerst, voor Jooden hield.<br />

Maar, behalven dit, wij hebben, in ons gefchiedverhaal,<br />

gezien, hoe de Jooden allerhande lasteringen<br />

uitdachten , met welke zij de Christenen bij de<br />

Heidenen in haat brachten, zoodat het hun, in meei<br />

dan ééne plaats, gelukte, het graauw tegeu her<br />

gaande tc maken, en oproeren te verwekken. Zi<br />

befchuldigden hen, van nieuwe gevoelens en zeden,<br />

die voor de Romeinen niet te dulden waren; hunne<br />

leere van het Koningrijk van God, door JESUS opgericht,<br />

werd aangemerkt, als oproerig tegen der<br />

Keizer en het Romeinfche Rijk. Hun redelijke er<br />

geestelijke Godsdienst, die de uiterlijke plegtigheder<br />

van den Joodfchen Godsdienst op derzelver rechte<br />

waarde delde, en den Heidcnfchen Afgodsdienst voldrekt,<br />

als Bijgeloof, verwierp, werd als Ongodsdiendighcid<br />

cn Zedenloosheid uitgekreten. Ja, wij heb-<br />

R<br />

ben


I ben zelfs voorbeelden gezien , hoe kunftenaars er?<br />

BOEK<br />

werklieden, en anderen, die, van hunnen Volksgodsdienst<br />

en bijgelovigheden, voordeel trokken, en nu,<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

na C. G. waar het Christendom de overhand nam, verlies leden,<br />

Jaar 64.<br />

daardoor in het harnas werden gejaagd, en het volk<br />

Algemeene<br />

aanmerkingen<br />

over<br />

de vervolgingen<br />

der<br />

Christe-<br />

Dit alles gebeurde eenen PAULUS en zijne Reisgenoten,<br />

niettegendaande deze, met wijsheid en voorzichtigheid,<br />

te werk gingen, en een leven leidden,<br />

het welk met de leere van het Christendom overeenkwam,<br />

maar, 'er waren 'er onder de Christenen,<br />

welke, of door al te grooten ijver en naauwgezetheid,<br />

die men in fommigen dweepzucht kon noemen, of<br />

door een verkeerd begrip cn misbruik van de Christelijke<br />

vrijheid, of door andere wangevoelens, gelijk<br />

wij, in het vervolg, van de Gnostieken, zullen zien,<br />

meer dan te veel voedzel gaven aan de bovengemelde<br />

lasteringen en haat des volks; terwijl men, zonler<br />

de zaak behoorlijk te onderzoeken, dezer lieden<br />

j Hlitenrporigheden aan de Christenen in het gemeen<br />

i oefchreef.<br />

1<br />

252 K E R K E L I J K E<br />

wisten gaande te maken.<br />

Dit zal, denk ik, voor tegenswoordig genoeg weien,<br />

om reden te geven, van de nadeehge befchrijdng,<br />

welke wij, bij TACITUS en SUETONIUS, van<br />

» le Christenen vinden.<br />

Bij gelegenheid dezer eerde vervolging der Christe-"<br />

ien onder NERO , zal het niet ongepast wezen, hier<br />

ïog eenige algemeene aanmerkingen te plaatzen.<br />

Verfcheiden Kerkelijke fchrijvers fpreken van tien<br />

1<br />

vervolgingen , die de Christenen van de Heidenen<br />

j :ouden geleden hebben, van welke deze ouder NERO<br />

de


GESCHIEDENIS. 253<br />

de eerfte was. Doch , de gefchiedenis ftemt hier I<br />

BOEK<br />

mede niet overeen: trouwens, indien men door vervolgingen<br />

verftaan wil zoodanige, die, op Keizerlij­<br />

Hoofdft.<br />

XI<br />

ke bevelen, door het geheele Romeinfche Rijk, eenigen<br />

tijd geduurd hebben, met één woord, hoofd­<br />

naC.G.<br />

Jaar 64.<br />

vervolgingen, zal men geene tien vervolgingen kunnen<br />

aanwijzen, en wil men 'er bijzondere vervolgin­<br />

neu door<br />

de Heidenengen,<br />

in deze of gene dad, of landfehap, door landvoogden<br />

, of door een oproerig gemeen, verwekt, toe<br />

betrekken, dan zal het getal veel grooter wezen. De<br />

waarheid is, dat de Kerkelijke Schrijvers dit tiental<br />

ontleend hebben, uit eenige kwalijk begrepen plaatzen<br />

in de Openbaring van JOÜNNES. (*)<br />

Maar , het volgende is van meer belang: Men<br />

merkt aan, dat de Romeinen zeer verdraagzaam waren<br />

, in het fluk van den Godsdienst, hier uit vloeit<br />

dc vraag voort: Hoe komt het dan, dat de Heidencn<br />

de Christenen zoo flreng en dikwijls vervolgd<br />

hebben? En fommigen hebben, in de daad, gemeend,<br />

te moeten beweeren, dat de Christenen zelve, het zij.<br />

door hunne dweepzucht en geestdrijverij, of door hunne<br />

dijfhoofdigheid,of door een misdadig gedrag, oorzaak<br />

geweest zijn, van deze ftrengc behandeling jegens hen.(f)<br />

Tot beantwoording van deze vraag dient, het<br />

geen<br />

(*) Opent. II. 10. XVII. 12. enz.<br />

(|) Soortgelijke aanmerkingen komen onder anderen<br />

voor bij GIBBON , in zijne Gefckicd. van den val en ondergang<br />

van het Romeinfche Rijk. Men leze verders over<br />

dit onderwerp WARBURTON Godl. zending van MOSES<br />

II Deel Bladz. 73 volgg.<br />

R 2


554 K E R K E L I J K E<br />

I geen wij, hier voor (*), j n<br />

het gemeen, van d


G E S C H I E D E N I S .<br />

'm<br />

volgingen iet nadeeligs tegen de Christenen zouden<br />

bewijzen, dat zij veel meer ééne der mcrkwaardigde<br />

omftandigheden van hunne gefchiedenis uitmaken.<br />

JESUS had zijnen aauhangeren , meermalen , voorzegd,<br />

dat zij in de wereld verdrukkingen zouden<br />

ondergaan, maar hen tevens bemoedigd, met de verzekering,<br />

dat al het geweld der hel tegen zijne Kerk<br />

en Rijk niets zou vermogen; cn zeker, hoe zeer deze<br />

algemeene haat cn vervolgingen van Jooden en<br />

Heidenen, fchijnen mogten onbedaanbaar te zijn.<br />

met de bijzondere Godlijke oogmerken, om, dooi<br />

middel van den Godsdienst van JESUS , de wereld t(<br />

verlichten en te verbeteren , weinige middelen heb<br />

benzoo veel tot de eere, algcineener bekendmaking,<br />

en fpoediger uitbreiding van het Christendom, tocge<br />

bracht, dan juist deze vervolgingen. De haat ei<br />

laster moest lfrekken, gelijk de Apostelen zulks, tel<br />

derkden, in hunne brieven aandringen, om de Chris<br />

tenen des te behoedzamer tc maken, in hun gedrag-<br />

De wreedheid, die jegens hen werd uitgeoefend, ei<br />

zich, door uitgezóchte en nieuwverzonnen peinigin<br />

gen, openbaarde, wekte medelijden. De dandvastig<br />

heid cn onverfchrokkenheid van hun , die in dez<br />

vervolgingen omkwamen, maakte de opmerkzaam<br />

heid op eenen Godsdienst gaande, welke zijne belr<br />

ders, met zulken meer dan menschlijken moed, tege<br />

folteringen en dood wapende. Men vatte eerbied o p<br />

voor deze lijders, welke de Christenen Martelaaren<br />

of bloedgetuigen, noemden , eerbied , die fpoedi g<br />

zelfs de palen te buiten ging , en in bijgclovighei d.<br />

tntaarte. Eindelijk, wanneer menschlijke en rech<br />

R 3<br />

vaa:<br />

I<br />

BOI'.K<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 64.


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

Jaar 64.<br />

256 K E R K E L I J K E<br />

vaardige richters de zaak der Christenen onderzochten,<br />

ontdekten zij niet alleen, in derzelver leere en<br />

Godsdienst, niets nadeeligs voor den Staat, maar moesten<br />

integendeel achting voor den Godsdienst,<br />

voor de deugd der Christenen , opvatten.<br />

Hoever Men is onzeker, of deze vervolging der Christenen,<br />

zich de<br />

(<br />

vervolging<br />

van 1<br />

leProvintiën van het Romeinfche Pvijk, gewoed<br />

loor NERO, zich buiten Rome uitgedrekt, en ook ia<br />

heeft.<br />

j Uadz. 131.<br />

en<br />

Het voorbeeld<br />

van PLINIUS zal ons dit, op zijne plaats, beivijzen,<br />

onder de regeering van NERO hebben wij<br />

een treffend voorbeeld, in POMPONIA GRAECINA,<br />

van welke wij boven (*) gewaagd hebben. Deze<br />

doorluchtige vrouw, van uitheemsch Bügeloof, (het<br />

Christendom,) befchuldigd wordende,'werd aan de<br />

beöordeeling van haren man overgelaten. Deze, volgends<br />

de voorouderlijke zeden, in tegenwoordigheid<br />

zijner naastbedaanden, over het leven en de eere zijier<br />

huisvrouw alles gerechtelijk onderzocht hebbende,<br />

rerklaarde haar onfchuldig. (f) Doch, het is<br />

iat wij tot de gefchiedenis<br />

wederkecren.<br />

tijd,<br />

NERO<br />

hebbe<br />

]<br />

\ T a DODWELL, CLERICUS en anderen, is ook VENEuitge-<br />

1<br />

IA (S)van gedachten, dat deze vervolging zich aleen<br />

flrekt, bepaald heeft tot de dad Rome, terwijl<br />

1<br />

RUINART<br />

-E (**)meenen, dat zij zich ook tot deProvintiën des<br />

(*) Bladz. 242.<br />

(f) TACITUS Ann. XIH. 32.<br />

(§) Hist. Eccles. Tom. UI. pag. 2Sr.<br />

< n anderen, met MOSHEIM , SCHRÖCK , SCHÜT-<br />

llo-<br />

(**) HAL Jaari. III Deel Bladz. 152. vergel.


G E S C H I E D E N I S .<br />

Romeinfchen Rijks hebbe uirgeftrekt. Aan den éénen<br />

kunt zegt men: Daar is geen duidelijke blijk, dat de Christenen<br />

, ten dezen tijde , elders dan te Rome vervolgd<br />

zijn geworden; ook merkt men aan, dat de Christenen<br />

te Rome, niet om hunnen Godsdienst, maar als<br />

ftichters van den brand dezer hoofdftad , ter dood<br />

gebracht werden, waar uit men befluit, dat de Christenen<br />

in de Provintiën hier onder niet hebben kunnen<br />

betrokken worden. Van den anderen kant, fchooi I<br />

erkennende , dat men geen duidelijk bewijs voo<br />

eene meer uitgeftrekte vervolging heeft, (ten zij mei |<br />

gebruik mogt maken van een opfchrift, op eene: I<br />

ouden ftecn, onder de puinhoopen van het dor i<br />

Marqué fa, in Portugal, zoo men zegt, gevonden<br />

het welk fpreekt van liet uitroejen der genen, di S<br />

het menschlijk geflacht een nieuw Bijgeloof inftamj.<br />

ten, dat is, der Christenen, in dat gewest, ondi •r<br />

NERO, doch, welk opfchrift den meestcn geleerde 11<br />

verdacht voorkomt, alhoewel SCHUTTE pogingen doei<br />

•><br />

om deszelfs echtheid te verdedigen ,) meent men cel 1-<br />

ter, uit fommige gezegden van oude fchrijveren, te<br />

kunnen befluiten, dat ook in de Provintiën de Christ 9<br />

nen mishandeld zijn geworden, SCHUTTE wil zelf:<br />

• ><br />

dat TACITUS dit, genoegzaam ftellig , verhaalt<br />

maar hij heeft de gezegden van dezen Gefchiedfchr<br />

y<br />

ver verkeerdelijk opgevat. De woorden zijn: „D<br />

é<br />

„ verderflijk Bijgeloof werd voor het tegenwoordi!<br />

„ geftuit, doch borst eerlang weêr uit: niet allci 1!<br />

„ in Judea, alwaar dat kwaad zijn begin genomi •n<br />

„ had, maar ook in Rome," Doch TACITUS fpree it<br />

aldaar, gelijk duidelijk uit het verband blijkt, v: n<br />

R 4<br />

dt<br />

11<br />

I<br />

BOF.K<br />

XI<br />

Hoofd ft.<br />

na C - G.<br />

jaar 64.<br />

•>


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 64.<br />

1<br />

258 K E R K E L I J K E<br />

den dood van CHRISTUS, door welken voor het tegenwoordige,<br />

dat is, toen, niet nu, onder NERO<br />

het Bijgeloof, dat is, het Christendom, gefluit werd!<br />

De volgende plaatzen zijn van meer belang. Uit'<br />

eene plaats van TERTULLriiAN, (*) meent men te<br />

kunnen befluiten, dat NERO wetten tegen de Christenen<br />

heeft uitgegeven , van welke hunne vijanden<br />

ook in de Provintiën gebruik konden maken. Doch,<br />

dewijl wij deze wetten zelve niet kunnen lezen, kunnen<br />

wij ook niet, met zekerheid, bepalen, of die<br />

tegen de Christenen , als Christenen , dan wel<br />

üs brandftichters, gegeven zijn. Even duister is eene<br />

j )Iaats van SÜLPICIUS SEVERUS (f), „ Dus vong<br />

, men aan tegen de Christenen te woeden. Nader-<br />

5 , /Wwcrd de Godsdienst ook, door het maken<br />

, van wetten , verboden : en , volgends openlijk<br />

, afgekondigde bevelen , ffond het niet vrij, een<br />

• Chris^n te zijn! " Trouwens, men kan, hier, niet<br />

3 enoeg onderfcheiden, of deze Schrijver, met deze<br />

| 'oorden, nog de tijden van K E Ï O , of de volgende,<br />

ti jden van DOMH-IUAN enz., bedoelt. Eindelijk beult<br />

men, uit de befchuldiging der Christenen, juist<br />

fl<br />

fa * tegendeel, van het geen de bovengemelde geleerdi<br />

:n daar uit befioten hadden; en men meent, dat<br />

h :t waarfchijnlijk zij, dat men lieden, welke' mem<br />

bi fchuldigde, de hoofdftad des Rijks in brand geftó,<br />

kc n te hebben, en die, buitendien, van haat tegen<br />

de n Staat en het gantfche menschdom verdacht waren<br />

,<br />

(*) Apotog. C. 4.<br />

[f; Hist, Sacr. II. 2%


G E S C H I E D E N I S . 159<br />

ren, niet alleen in de Hoofdftad, maar alüm, liet geheele<br />

Rijk door, zal vervolgd hebben. Een befcheiden<br />

lezer zal, in deze onzekerheid, denGcfchiedfchrij- j<br />

loofdfl.<br />

ver niet kwalijk nemen, dat hij liefst niets bcfiisle. [ aC.G.<br />

Even min zeker kunnen wij zeggen, hoe lang de- ; aar 04.<br />

ze woede geduurd hebbe? Dewijl PETRUS cn PAU- I [oe lang<br />

LUS, gelijk men gemeenlijk denkt, in het jaar 6,8,,*<br />

j geeurd<br />

het laatfte jaar van NERO'S regeering, den marteldood * ebbe?<br />

ondergaan hebben, fchijnt men te moeten denken ,<br />

dat deze vervolging geduurd zal hebben tot den dood<br />

van NERO, doch, anderen geloven, dat zij binnen<br />

één jaar geëindigd zij, wanneer de eerfte woede ,<br />

wegens de brandltichting, bedaarde, en het volk, gelijk<br />

TACITUS meldt , medelijden begon te krijgen ,<br />

met de onfchuldige Christenen. Ook kan meu<br />

naauwlijks begrijpen, hoe of waarüm PETRUS en PAU­<br />

LUS , geduurende het woeden der vervolging, te<br />

Rome zouden gekomen zijn, cn, als 't ware, het<br />

vuur in den mond zouden gelopen hebben. •<br />

Zekerlijk, hebben, in deze vervolging, vele Christenen<br />

het leven verloren, fchoon wij derzelver juist<br />

Getal der<br />

nartela-<br />

•en.<br />

getal niet kunnen weten. Over ha algemeen moet<br />

hier aangemerkt worden, dat veelal, in de overlevering<br />

, nopens de vervolgingen . der Christenen, het<br />

getal der Martelaren, veel te hoog wordt opgegeven.<br />

11. DODWELL (*) heeft dit aangetoond, fchoon deze<br />

geleerde , man tot een ander uiterften vervallen<br />

is, en het getal te zeer verminderd. heeft. Het is<br />

ÜOO, dat, bij de meeste vervolgingen, de aanzienlijk<br />

( Dis/a r. Cijprian. XI. de paucitate martijrwn,<br />

R 5<br />

• % "<br />

BOLK<br />

XI


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 64.<br />

200 K E R K E L I J K E<br />

Jijkften onder de Christenen, hunne leeraars, en de<br />

Opzieners der Kerke, het grootte gevaar liepen, terwijl<br />

menfehen van geringer ftand vrijkwamen; ook<br />

ivaren de vervolgingen niet allen van dezelfde na,<br />

tuur: wanneer men dc Christenen opzetlijk opzocht,<br />

geraakten 'er meer in lijden , dan wanneer men<br />

wachtte, tot zij aangebracht en befchuldigd werden.<br />

3ok is het waar, dat de bijzondere verhalen en gechicdenisfen<br />

der martelaren, met eene oneindige me-<br />

3 ligte van verdichtzelen , ten minten vergrootingen<br />

\•an het wonderbare, zijn vervuld; evenwel is het<br />

antal der martelaren,. desniettegenltaande, aanzienlijk<br />

enoeg, gelijk blijkt uit het werk van THEOD.<br />

I UINART, (_*) in het welk hij, vrij naamvkeurig,<br />

i e geloofwaardigten van deze gefchiedenisfen der<br />

1 Farteïareh heeft bijeenverzameld, PETRUS HOFSTEDE<br />

h eeft, insgelijks, eene verhandeling gefchreven over<br />

I H klein getal der echte Martelaren , niet echter<br />

ir den zin van DODWELL, maar met betrekking tot<br />

zi ilkeri, die, in de daad, den naam van Martelaren<br />

vv aardig te achten zijn. Te weten, vele Christenen<br />

h< hben zich, door onkunde en verkeerden ijver,<br />

d( ior dweèpachtige beginzelen , of andere min op'<br />

re :hte beweegredenen gedreven, zelve in het gevaar<br />

ge bracht. Ook hebben,- gelijk wij, in het vervolg,<br />

zii ;n zullen,alle de bijzondere gezindheden derChrislen<br />

hunne Martelaren gehad; daar echter, een waar<br />

tei<br />

M mtelaar alleen zulk iemand is, die, met redelijke<br />

ke mis en overtuiging der waarheid, met alle wijze<br />

omk<br />

j Aeta Sincera martij rum.


G E S C H I E D E N I S .<br />

sSi<br />

omzichtigheid en befcheidenhcid dezelve belijdende en<br />

belevende, deswegens, zonder zijn toedoen of fchuld,<br />

in ongelegenheid gekomen, aan den Godsdienst, en ]<br />

niet hechts aan eenige bijzonder opgevatte mening,<br />

zelfs tot den dood toe, getrouw blijft.<br />

Of PETRUS, te gelijk met PAULUS, dan wel reeds<br />

vroeger, volgends fommigen ,wcl vier of vijf jaaren vroeger<br />

, en dus in de vervolging van het jaar 64, zij ter<br />

dood gebracht, is onzeker, alzoo de oude Schrijvers<br />

daaromtrent verfchillen, en het voor ons niet mogelijk<br />

is, hier iet, met zekerheid, te beflisfen. No-<br />

Onder die genen , welke , vervolgends, onder Wartellood<br />

van<br />

NERO , den marteldood geleden hebben , waren<br />

>ETRÜS<br />

de Apostelen PETRUS en PAULUS de voornaamften;<br />

hier omtrent komen alle Christenfchrijvcrs over<br />

;il l'Aü-<br />

een, hoewel zij, ten aanzien van het jaar, de nadere<br />

aanleiding tot, en de omftandigheden van<br />

hunnen dood , verfchillen , cn zelfs , gedeeltelijk ,<br />

vele onwaarfehijnlijkhcden verhalen, PAULUS dood<br />

fchijnt, met veel waarfchijnlijkhcid, die men, onder<br />

anderen, uit zijnen twceelcn Brief aan TIMOTHEUS,<br />

opmaakt, gefield te worden, in het laatfte jaar van<br />

NERO'S regering, het 68 na CHRISTUS geboorte,<br />

toen deze zich in Griekenland bevond, en aan HELIus,<br />

een vrijgelaten haaf, met POLYKLETUS, ZOO<br />

wreed als hij zelve, alle zijne magt, geduurende zijne<br />

afwezendheid, had opgedragen. Sommige dagtafelen<br />

van Martelaren Hellen zelfs de dood van den<br />

Apostel, bepaaldelijk, op den 22 Februarij van dat<br />

jaar, zijnde hij met het zwaard onthoofd. (*)<br />

(,*) SCHUTTE Heil. Jaarb. III. Deel Bladz i48volgg.<br />

I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Ioofdft.<br />

vaC.G.<br />

] nar 64.


162 K E R K E L I J K E<br />

I<br />

Nopens de aanleidende gelegenheid tot, en fommige<br />

BOEK<br />

XI bijzonderheden van den dood dezer Apostelen, verhalen<br />

, of liever beuzelen, fommige berichten, ten op­<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 68. zichte van PETRUS , dat deze Apostel te Rome met<br />

SIMON den Tooveraar getwist hebbe, welke, door<br />

zijne bedriegerijen, het volk zoo had begoocheld,<br />

dat men hem Godlijke eere bewezen, en een ftandbeeld<br />

opgericht hebbe, met dit opfchrift: SIMONI<br />

SAXCTO DEO: aan den Heiligen God SIMON! (*)<br />

Eindelijk wendde de Tooveraar voor, te kunnen vliegen,<br />

doch, als hij deze kunst te werk Helde, is hij,<br />

op het gebed van PETRUS, gevallen, en brak den<br />

hals. Dit vcrdichtzel van het vliegen van SIMON<br />

is, hoogstwaarfchijnlijk, ontdaan, uit het geval van<br />

zekeren IKARUS , welke, in een fchouwfpcl, zullende<br />

vliegen, daar in miste, en naast de loge of zitplaats<br />

van NERO nederviel, het welk SUETONIUS<br />

verhaalt (f). Deze val en dood van SIMON ZOU<br />

aanleiding gegeven hebben tot de vervolging tegen<br />

PETRUS, welke Apostel zich eerst de ftad uit wil,<br />

(*) Dit verhaalt JUSTINUS de Martelaar in zijne Me<br />

Verantwoording Cap. 34. Doch deze goede Kerkvader<br />

is hier deerlijk misleid, het zij door anderen, of door<br />

ïich zeiven. ^ Het opfchrift, waarop hij doelde, is, on.<br />

ier den Paus<br />

CREGORIUS XIII, op het Eiland in den<br />

Tiber gevonden, en luidt dus: SEJIONI SANCO DEO FI-<br />

5iO: aan den Verbondsgod SEMO SANCUS. Deze was eene<br />

>ude Sabijnfche Godheid, welke bij het fluiten van vtri<br />

'tonden aangeroepen werd.<br />

(f) Kf. Ner. Cap. XII.<br />

de


G E S C H I E D E NI S. 263<br />

de begeven, om het gevaar te ontgaan, maar buiten<br />

de Poort was JESUS hem tc gemoet gekomen, wien<br />

PETRUS vragende: Heer el waar gaat Gij?<br />

antwoord kreeg: Ik ga,<br />

I<br />

BOEK<br />

XI<br />

ten; loofdft.<br />

om wederom gekruist te<br />

worden? PETRUS, hier door befchaamd, keerde te<br />

rug, werd gevat, cn ten kruisdood verwezen; als<br />

dit vonnis aan hem ftond uitgevoerd te worden,<br />

verzocht de Apostel, niet begeerende , met CHRISTUS<br />

gelijk gedeld te worden, dat men hem met het hoofd<br />

nederwaards mogt kruisfigen; het welk hem werd ingewilligd.<br />

Zeker, indien dit in de daad zoo gebeurd<br />

ware, zou men den Apostel niet kunnen vrijfpreken<br />

van eene gemaakte nederigheid! Het verhaal van de<br />

verfchijning van JESUS fchijnt uitgedacht te zijn, uit<br />

het geen PETRUS fchriift, in zijnen II Brief Hoofdft.<br />

I. 14. dat JESUS hem geopenbaard had, dat het verlaten<br />

van zijne aardfche hut ( zijn ligchaam ) , haasi<br />

aandaande was. Alle deze bijkomende bijzonderheden<br />

dan latende, voor het geen zij zijn, zal dit alleen<br />

, als zeker, kunnen aangenomen worden ,. dat PE<br />

TRUS te Rome, onder NERO, den marteldood ge<br />

leden heeft, gelijk JESUS hem dit laatde duidelijl<br />

voorzegd had. (*)<br />

Volgends KLEMENS van Alexandri'è (f) zal d<br />

huisvrouw van PETRUS , kort voor haren echtge<br />

noot, insgelijks, als eene martelarcsfe gedorven zijn<br />

wordende door den Apostel, tot aan haar einde, be<br />

moedigd , met de woorden: Vrouw! gedenk aai I<br />

den Heere!<br />

^<br />

(*) JOÜNN. XXL 18. vergel. ook. joaNN. XIII. 3J<br />

(f) Bij EUÏEB. Hist. Eccles. IIL 30.<br />

naC.G.<br />

Jaar 63.


a


G E S C H I E D E N I S . 265<br />

Voor GALBA, die, in Galliê, als Keizer was uitgeroepen<br />

, en dien het Romeinfche volk , als zijnen<br />

I<br />

BOF.K<br />

XI<br />

verlosfer, befchouwde, hadden de Christenen eenigen<br />

tijd rust van de Heidenen; ook waren de Jooden naC.G.<br />

Hoofdft.<br />

Jaar 68.<br />

thans in zoodanige omdandigheden, dat zij, aan het<br />

vervolgen der Christenen, niet denken konden, als<br />

genoeg met zich zeiven te doen hebbende.<br />

Te weten, gelijk wij boven hebben verhaald , in joodfche<br />

oorlog.<br />

het jaar 66, was, onder den landvoogd GESSIUS<br />

FLORUS , de oorlog tusfehen hen en de Romeinen uitgeborsten<br />

, welke een einde van hun gemeenebest maakte<br />

, en hunne Stad en Tempel verwoestte , waar<br />

door de voorzeggingen van DANIÊL, maar bijzonder<br />

die van JESUS, die dezen ondergang, voor 30 jaren,<br />

had aangekondigd, ten dipden vervuld werden; wordende<br />

daardoor , insgelijks , het groot pleitgeding<br />

tusfehen de Christenkerk cn de Joodfche Sijnagoge<br />

bedist, en, door het beduur der Godlijke Voorzienigheid,<br />

de Kerkplegtigheden, door MOSES verordend,<br />

afgefchaft, cn dus de Christenen, zichtbaar, bepaald<br />

tot dien dienst van God in Geest en Waarheid ,<br />

welken JESUS gepredikt, en waar toe hij zelve, cn<br />

4} •<br />

vervolgends zijne Apostelen, de gemoederen, door onderwijs<br />

en verlichting, hadden voorbereid.<br />

Deze geheel merkwaardige oorlog, door JOSEFUS,<br />

in een afzonderlijk werk, over den Joodfchen Oorlog<br />

, breedvoerig, en naauvvkeurig befchreven, is zoo<br />

vol merkwaardigheden, dat Heidenen, zoo wel als<br />

Jooden, erkend hebben, dat de Godheid, daar in,<br />

op eene tastbare wijze, hare magt en rechtvaardigheid<br />

hebbe verheerlijkt.<br />

Vóór


BOEK<br />

XI<br />

Hoofd!<br />

na CC<br />

Voortekenen<br />

vóór dc<br />

zen oorlof.<br />

266 K E R K E L I J K E<br />

Vóór dnt deze oorlog eenen aanvang nam, gingen<br />

'cr eenige vreemde wondergebeurenisfen en voorte*<br />

:. kens vooraf; welke niet alleen JOSEFUS breedvoerig<br />

•vermeldt, maar waar van ook TACITUS (*)<br />

R E-<br />

Jaar 68<br />

; waagt; zoodat men , zonder het gezag van deze<br />

beide achtbare Schrijvers tegen tc fpreken, derzelver<br />

_ waarheid niet in twijfel trekken, of ze enkel voor<br />

bloote verbeeldingen houden kan, cn zulks te min,<br />

omdat ook JESUS (f) reeds voorzegd had, dat<br />

foortgelijke wondertekenen de verwoesting van Jerufalem<br />

zouden voorafgaan, als ook, omdat fommigen<br />

onder de voortekenen, door JOSEFUS verhaald, naar<br />

eene groote waarfchijnlijkheid, dezelfde zijn, die,<br />

volgends het Nieuwe Testament, op het Paaschfeest<br />

van JESUS dood, en het daar op gevolgde Pinkfterfeest,<br />

zijn voorgevallen.<br />

DcChris. Dc Christenen moesten, bijzonder, deze voortekenen<br />

opmerken, en als waarfchuwingen aanzien, om<br />

tenen<br />

verinten<br />

Jerufalem.<br />

Jerufalem en het Joodfche land te verlaten. Reeds<br />

te voren, waren dc Apostelen, door de Jooden, op<br />

velciieië wijzen vervolgd, en fommigen zelfs ter dood<br />

gebracht zijnde, van daar vertrokken, om het Euangelie,<br />

onder anderen volken, te verkondigen; en bovendien,<br />

werd aan alle de gelovigen, die tot de Kerk<br />

te Jerufalem behoorden, door eene Godfpraak, welke<br />

aan de uitmuntendden onder hen, in eene openbaring,<br />

vóór den oorlog, gegeven werd, bevolen,<br />

uit de Stad tc vertrekken, en zekere Stad in Pereë<br />

(*) Hui. Libr. V.<br />

(t)<br />

MATTH. XXIV.<br />

over


G E S C H I E D E N I S »<br />

a«?<br />

ever elen Jordaan , Pella genoemd, welke onmidlijk ï<br />

BOEK<br />

©nder het gebied van Koning AGRIPPA II ftond, te<br />

XI<br />

gaan bewonen, werwaards dan ook de Christenen \ Ioofdfts<br />

uit Jerufalem vertrokken* Zoodat dc Hoofdftad, en<br />

ïaC.G.<br />

Jaar68.<br />

geheel Judeë, ten eenemaal van heilige mannen ont-,<br />

bloot werden: wanneer hen, die CHRISTUS en zijne<br />

Apostelen zoo zeer mishandeld hadden, eindelijk de<br />

Godlijke wraak bezocht, omdat geheele geflacht<br />

der<br />

Godlozen uit het menschdom ten gronde toe uk te<br />

roejen.<br />

Dit verhaalt EUSEBIUS (*), en 'er is gcene<br />

reden, om dit verhaal te verwerpen; dewijl toch<br />

ook .JOSEFUS , op meer dan ééne plaats , van de<br />

verfchriklijke zedenloosheid der Jooden {prekende,<br />

verklaart, dat dezelve zoo hoog ging, dat,<br />

God de Romeinen niet gezonden had ,<br />

ftraffen,<br />

indien<br />

om hen te<br />

'er vuur van den hemel had moeten dalen,<br />

om dc dad, gelijk eertijds Sodom en Gomorrha,<br />

verdelgen-.<br />

In het jaar'67 werd FLAVIUS VESPASTANUS ^ de GALBA ,<br />

OTHO en<br />

-undigfte cn dapperde veldheer, dien de Romeinen,<br />

V1TELLI»<br />

ten dezen tijde, hadden, doof NERO , na Judeë gebonden<br />

, om den Joodfchen oorlog te voeren. Deze<br />

us, Romeinfche<br />

Keizers»<br />

veroverde, in den veldtogt van dat jaar, geheel Galileë,<br />

en trok, in het volgenelc jaar 68, het landfchap<br />

Judeë in, dringende tot aan Jcrlcho toe door;<br />

maar, alzoo de ftaat van zaken te Rome zeer verward<br />

was, alwaar<br />

GAL BA, aan de verwachting, die<br />

raen van hem opgevat had, niet voldaan<br />

(*) Hist. Eed. III. 5.<br />

8<br />

te<br />

hebbende,<br />

in


268 K E R K E L I J K E<br />

I<br />

in het begin van het jaar 69, omgebracht werd, na<br />

BOEK eene korte regering van zeven maanden en zeven<br />

XI<br />

dagen, wordende, door de lijfwacht, OTHO in zijne<br />

Hoofdft.<br />

naC. G. plaats op den troon verheven, terwijl dc Duitfche<br />

Jaar dg.<br />

legers, ten zelfden tijd, VITELLIUS als Keizer uitriepen,<br />

tegen wien OTHO, eenen veldflag verloren hebbende,<br />

na eene regering van 3 maanden, zich zeiven<br />

liever ombracht, dan dat hij den burgerkrijg wilde<br />

ra-volgen, en welke VITELLIUS den Keizerlijken troon<br />

Insgelijks niet langer dan acht maanden en vijf daren<br />

bezat; alzoo, zeg ik, de ftaat van zaken te Rome<br />

:eer verward was, werd de oorlog tegen de Jooden,<br />

'an den zomer des jaars 68, tot het laatfte van hef<br />

j *ar 69, gefchorst.<br />

Verre van dit uitftel zich ten nutte te maken, na-'<br />

I ien, onder de Jooden, de verdeeldheden en fcheuingen,<br />

gepaard met roof en moord, de overhand.<br />

r<br />

I )it ongelukkig volk woedde in zijne eigene ingeranden,<br />

en alle beleid en wijsheid fcheen hetzel-<br />

v<br />

V e begeven te hebben. Drie partijen oorloogden niet<br />

Tl tin onderling met malkanderen, dan met de" Romeien;<br />

zoodat JOSEFUS fchrijft, dat, al waren ook<br />

n<br />

d e Romeinfche legers niet opgekomen, deze rampiligen<br />

zelve de ftad vernield en verwoest zouden<br />

z<br />

h :bben.<br />

VESPASI- In het jaar 69, werd VESPASIANUS , door zijn leaf,<br />

en de overige Romeinfche legioenen in het Oos-<br />

ANUS _<br />

wordt "<br />

Keizer. tc n, als Keizer, uitgeroepen, waar op hij zelve na<br />

Ji ome gekeerd, om bezit van den troon te nemen,<br />

h t beleid van den Joodfchen oorlog aan zijnen Zoon<br />

TITUS


TITUS'<br />

G E S C H I E D E N I S . 269<br />

VESPASIANUS overliet, welke, in de maand<br />

April van het jaar 70, met zijn leger voor Jerufalem<br />

rukte, en de dad van alle kanten infloot.<br />

Daar is, in de gefchiedenis der volken, geen voorbeeld<br />

van eene zoo merkwaardige belegering, noch<br />

loosheid. " Dewijl de belegering juist op een<br />

Paaschfeest eenen aanvang nam , waren de Jooden<br />

van alle oorden derwaards faamgevloeid, in des te<br />

grooter menigte, omdat zij, in den jongden noot'<br />

van hun volk cn Godsdienst, [deiizelvën niet wilder<br />

verlaten, verwachtende tevens, op dc toezegginger<br />

van verfcheiden bedriegers, eene bovennatuurlijke he<br />

melfche Uitredding en verlosfing. Ondertusfchen.<br />

ontdond, door deze groote menigte menfehen, in d<<br />

dad, de allerijslijkde hongersnood, welke verhaas<br />

werd, doordien de partijen, tegen malkanderen woe<br />

dende, mcnigmalcn brand verwekten, waar door d<<br />

voorraad van levensmiddelen , die men zoo nodk<br />

had, door de vlammen verteerd werden. Zoo groo<br />

was de hongersnood, dat men, gulzig, menfehen<br />

vlcesch verdond, ja dat moeders hare eigene Rihderei 1<br />

flachtten en aten; de draten en platte daken de t<br />

huizen waren bedekt met uitgeteerde ligchamen<br />

»<br />

naar fchimmen gelijkende, en met van honger gedorvei l<br />

S 2<br />

h<br />

I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar7o.<br />

van zoo vele rampen, in eene belegerde Stad te gelijk<br />

famenlopende, als deze belegering van Jerufa­<br />

Jerufalem<br />

belegerdlem:<br />

„Geene Stad," fchrijft JOSEFUS, die zich, in<br />

perfoon; in het leger der Romeinen bevond, „heeft,<br />

„ zedert de Schepping, zulke verfchriklijke rampen<br />

„ geleden, geene was ooit zoo vol volks, het welk<br />

„ zoo vruchtbaar was, in allerlei foort van God-<br />

'


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

fia C. G.<br />

over de muuren buiten de Stad wierpen. Zoodanig<br />

Jaar 70.<br />

was TITUS, dc veldheer, op dit gezicht, ontroerd,<br />

dat hij, de handen ten hemel heffende, uitriep, dat<br />

dit zijn werk, zijne fchuld, niet was. Niettegendaande<br />

dezen hooggaanden nood, was het Joodfche<br />

volk, tot razernij toe, hardnekkig, willende geen<br />

liet minde gehoor geven, aan de voordellen, en aanbiedingen<br />

van TITUS, noch aan de vermaningen<br />

k<br />

*7° K E R K E L I J K E<br />

Jijken: derzelver ftank bracht eene pest te wege,<br />

waar aan menigten ffierven, zoodat de levenden niet<br />

in ftaat waren, de dooden te begraven, maar die<br />

ran den Koning AGRIPPA, JOSEFUS, en anderen;<br />

a zelfs, wanneer iemand der voorzichtigde burge-<br />

]•en, in de dad, dc woede poogde te doen bedaen,<br />

en gematigder handelwijze aanprees, werd hij,<br />

]<br />

Is een vijand van volk en Godsdienst , nedergefa-<br />

1 »eld en afgemaakt.<br />

Ingenomen<br />

cn ƒ<br />

Dewijl de Stad, door natuur en kunst beide, zeer<br />

verwoest terk en bijna onvcrwlnlijk was, en de Jooden zich,<br />

i ls wanhopige menfehen, met alle die woede, welke<br />

\ un geestdrift hun inblies, verdedigden, duurde dc<br />

b elegcring lang; den 14 Julij, hield het daaglijksch<br />

c fier in den Tempel op, cn den 10 Augustus werd<br />

d it Heiligdom, het welk eene derkte op zich zelve<br />

11 itmaakte, dormenderhand, overweldigd, en, niettemdaande<br />

TITUS, in een' daags te voren gehouden<br />

o<br />

k rngsraad, bedoten had, dit prachtig gebouw te<br />

maren, waar toe bij ook, met roepen, bidden<br />

d reigen, ja flaan van zijn eigen volk, zijn niterde<br />

b at deed, als van hooger hand, in brand gedoken.<br />

c P den tweeden, of volgends de rekening van ande>


G E S C H I E D E N I S . 271<br />

deren, op den achttien September, werd, eindelijk, 1<br />

BOEK<br />

ook het overige der ftad met ftorm veroverd, alles<br />

XI<br />

ter nedergemaakt, en de ftad verbrand en verwoest. Hoofdft.<br />

Na het bemagtigen der ftad, erkende TITUS, hare<br />

flerkte, befchouwcnde, dat eene meer dan mensch­<br />

naC.G.<br />

j" nr 7°<br />

lijke magt hem dezelve had doen vermeesteren; dit<br />

verhaalt niet alleen JOSEFUS , maar ook andere<br />

Schrijvers, FILOSTRATUS (*) bij voorbeeld, meldt<br />

ons, dat TITUS , wanneer , na het innemen van<br />

Jerufalem, de nabuurige volken hem, als ovenvinnaar,<br />

eene gouden kroon aanboden, die geweigerd<br />

hebbe aan tc nemen, zeggende, dat hij dit werk<br />

niet verricht, maar dat de toorn der Goden , die<br />

duidelijk gebleken was, de Stad in zijne handen gegeven<br />

had.<br />

Het getal der menfehen, welke , geduurende de<br />

belegering, in de Stad zijn omgekomen, gaat hel<br />

geloof bijkans te boven, JOSEFUS fpreekt van eer<br />

milliöen en honderdduizend, TACITUS van zesmaa:<br />

honderdduizend. Zeven en negentigduizend werder<br />

gevangen, waar van de aanzienlijkften de zegepraa<br />

van TITUS te Rome moesten verderen , die oudei<br />

waren dan zeventien jaren , werden na Opper-Egyptt<br />

gezonden, om in de mijnen te arbeiden, of na dc<br />

Provintiën gevoerd, om in de fchouwfpelen te vechten<br />

, of voor de wilde beesten geworpen te worden:<br />

die jonger waren, werden 'tot flaven verkocht. Ir<br />

langen tijd, werd aan geen'' Jood toegedaan , na<br />

der bij de verwoeste dad te komen , dan tot aai l<br />

Em<br />

(*) Vit. Apollon. VI. 29-.<br />

S 3


I<br />

BOER<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

*ja K E R K E L I J K E<br />

Emmavs , om van daar hare verwoesting te beweenen.<br />

•<br />

De overblijfzelen des oorlogs duurden tot het jaar<br />

73 of 74 , waar bij nog eenige duizenden Jooden<br />

omkwamen, ook werd dc Tempel, dien de Jooden<br />

tc Heliöpolis in Egypte hadden, van alle zijne fieraden<br />

beroofd, cn gefloten, zoodat 'er geen voetfiap<br />

van den openbaren eeredienst der Jooden overbleef,<br />

Met deze verwoesting van Stad en Tempel hield<br />

liet Joodfche volk op, een onafhanglijk volk uit te<br />

maken; van toen af zijn de Jooden, als ballingen,<br />

verftrooid door de geheele wereld, hoewel zij zich<br />

looit, welke lotgevallen hun ook zijn overgekomen,<br />

net andere volken vermengd hebben, maar tot onze<br />

ijden toe een afgezonderd volk gebleven zijn.<br />

Dood Dewijl wij, meermalen, van den Joodfchen Koling<br />

AGRIPPA II, gefproken hebben, zal het den<br />

Wffl A- ]<br />

GIUPPA ,<br />

J<br />

II. ezer niet onaangenaam zijn, als wij hier aantekenen ,<br />

( lat hij, met zijne Zuster BERENICE, TITUS na Rc~<br />

! 'je verzeld heeft, TITUS had zoo groote liefde vooi<br />

t eze Vorstin opgevat, dat hij haar zelfs beloofde<br />

t e trouwen, welke belofte hij echter niet heeft kunien<br />

volvoeren, omdat het Romeinfche volk 'er zich<br />

i<br />

{ penlijk tegen verzettcdc. AGRIPPA zelve, zegt men,<br />

i i te Rome geftorvcn, in het oofte jaar na CHRISTUS<br />

eboorte, het 70 van zijnen ouderdom. Hij was dc<br />

j latrte, uit het geflacht van IIERODES , die den naam<br />

\ an Koning gevoerd heeft, terwijl, volgends de aan-'<br />

t .'kening van JOSEFUS, het geheele geflacht van den<br />

c wingeland , IIERODES den Grooten , binnen den<br />

t jd van ééne eeuw, is uitgeftorvcn.


G E S C H I E D E N I S . 273<br />

Door deze gebeurenis waren de Christenen voortaan<br />

vrij van vervolgingen van den kant der Jooden,<br />

gelijk zij, over het geheel, veel invloed op de zaken ; Joofdft.<br />

ia C. G.<br />

van het Christendom moet gehad hebben, hoewel :<br />

Jaar 74.<br />

ons deSa'aiigaande geene uitdruklijke berichten voorkomen.<br />

Geduurende de verwarringen in het Romeinfche<br />

Rijk, onder GALBA , OTHO en VITELLIUS,<br />

en onder de regering der goede Vorsten FLAVIUS en<br />

TITUS VESPASIANUS, Vader en Zoon, welke laatfte<br />

de wellust van het menschlijk geflacht genoemd<br />

werd, hadden zij ook rust van de Heidenfche volken,<br />

en konden de waarheid, die zij geloofden,<br />

•zelve beleven, en verder voortplanten.<br />

Door dfe Apostelen, van welke thans JOÜNNES en<br />

FILIPPUS nog in het leven overig waren (*), was<br />

de Christengodsdienst reeds zeer ver uitgebreid. Men<br />

moge, daaromtrent, door verdichtzelen veel vergroot<br />

hebben, wanneer men, bij voorbeeld, van eene prediking<br />

van het Christendom in Amerika, als ook<br />

in China (f) , reeds in de eerde eeuw van het<br />

Christendom, gewaagt; veel moge onzeker wezen,<br />

.ik echter is boven allen twijfel, dat, door den arbeid<br />

der Apostelen, bijzonder van PAULUS, door<br />

bet geheele Romeinfche Rijk, Christenen gevonden<br />

werden , in Afië , Europa , en een gedeelte van<br />

Afrika. Men had, onder anderen, eenige aanzienlijke<br />

I<br />

BOEK<br />

XI<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 31.<br />

(j ) DEGUIGNES in zijn Onderzoek over de Christenen,<br />

in de 7de eeuw zich in China bevindende, heeft dit echter<br />

voor wasrfehijnlijk gehouden.<br />

S 4<br />

Toeftand<br />

derChristenen.


a?4 K E R K E L IJ K E<br />

I ke gemeenten, in voorname Steden, gelijk te Jerufalem,<br />

vóór de verwoesting dezer Stad, te Antwckii<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdfr. in Syrië, te Alexandrië in Egypte-, en te Rome,<br />

na C. G.<br />

Jaar 74. welke als hoofd- 0f moederkerken kunnen aange-.<br />

merkt worden, van waar de leere van JESUS in an%<br />

dere kkincr deden en de omgelegen vlekken werd<br />

voortgeplant.<br />

Opvolging<br />

der<br />

De Kerkelijke Schrijvers hebben ons de Bisfchoppen,<br />

of Opzieners dezer gemeenten, als opvolgers<br />

IJisfchopfen,,<br />

van de Apostelen, of Apostoli&he mannen, vertoond,<br />

cn derzelver opvolging verhaald, doch, de<br />

benaming van Bisfchop genomen in denzin, welken<br />

dezelve in hunnen tijd had. Dus zal, bij voorbeeld,<br />

PIMOTHEUS dc eerde Bisfchop te Efeze TITUS<br />

>phet Eiland Creta, geweest zijn; maar, bijzon-<br />

Ier, heeft EUSEBIUS, in zijne Kerkgefchiedenis, ziin<br />

verk gemaakt, om de opvolging der Bisfchoppea<br />

•'an de Kerken van Jerufalem, Antiöchië, Alexanh-ië,<br />

en Rome op te tekenen. Hij geeft ons (*)<br />

<<br />

ene lijst van 15 Bisfcboppen van de gemeente van<br />

Jerufalem,_ beginnende, met den Apostel JAKOBUS ,<br />

1 ot aan de tijden van den Keizer ADRIÜAJV of HA'.<br />

1<br />

>RKÏAN, allen uit de Joodfche Christenen.. Insgeijks<br />

noemt hij de Bisfchoppcn van Antiöchië, den<br />

1<br />

«<br />

erdeu EVODIUS, cn den tweeden IGNATIUS, die,<br />

(<br />

>ndcr TRAJANUS , den marteldood geleden heeft.'<br />

1<br />

fa» de Kerk te Alexandrië in Egypte zal MARKUS,,<br />

I é Euangelist, de reisgenoot van BARNABAS en<br />

| AULUS, en leerling van PETRUS, de eerfte Bis-.<br />

(*) Hist. Eccl.. IV. 5..<br />

fchop


G E S C H I E D E N I S . Vf%<br />

fchop geweest zijn, en na hem (*)<br />

het Site jaar van NERO, 61 na CHRISTUS<br />

ANNIANUS, in<br />

geboorte,<br />

een man, gelijk EUSEBIUS (f) hem noemt,<br />

van God bemind, en in allen opzichte wonderbaar.<br />

Na 22 jaaren, was zijn opvolger AVILIUS , die deze<br />

gemeente 13 jaaren, cn dus tot aan de tijden van<br />

TRAJANUS beduurd<br />

heeft.<br />

a TIM. IV. 11. en PETRUS, I. PETR. V. 13-<br />

Omtrent de opvolging der eerfte Bisfchoppen te Opvolging<br />

der<br />

Rome, waarop echter, volgends de Roomsehgezinde<br />

Godgeleerden, zoo veel aankomt, is alles onzepen<br />

te<br />

Bisfchop­<br />

Rome,<br />

ker. De Griekfche Kerk leidt deze opvolging af<br />

van PETRUS en PAULUS, de Latijnfche, van PE­<br />

TRUS alleen.<br />

Dit is zeker, dat van beide deze Apostelen<br />

, PAULUS voomaamlijk , bij de gemeente t<<br />

Rome, zich bijzonder vercüendelijk gemaakt hebbe<br />

ja,<br />

dat men van ouds PAULUS, die, vroeger dai t<br />

PETRUS, te Rome geweest is, in die gemeente nie t<br />

alleen met PETRUS gelijk, maar, in zeker opzichr ».<br />

zelfs boven hem gcltcld heeft , fchijnen de ze<br />

gels der oude Roomfche Bisfchoppen te bewijzen<br />

welke dc beeldenisfen dezer beide Apostelen vertoon<br />

den,<br />

en wel zoo, dat PAULUS daarbij de rechte<br />

hand bekleedde.<br />

Omtrent de onmiddelijke opvolger I<br />

dezer Apostelen, verfchillen de Schrijvers.<br />

Een paa t<br />

oude Bisfchopslijsten van Rome noemen als eerste: }<br />

Bisfchop<br />

LINUS, van het jaar 56 na CHRISTUS tc t<br />

(*) Niet na zijn dood, gelijk EUSEBIUS fchijnt 1 e<br />

kennen te geven. Dewijl PAULUS nog van hem fpreel<br />

(t) Hist. Eccles. II. 24.<br />

67<br />

I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft\<br />

naC.G.<br />

Jaar 74.


a 76 K E R K E L I J K E<br />

I 67, elf jaaren, en laten op hem volgen CLEMENS ,<br />

BOEK<br />

XI van het jaar 67 tot 76, negen jaaren. Volgends de*<br />

Hoofdrt. Apostolifche FastftelUngen, is CLEMENS, door den<br />

na C. G.<br />

Apostel PETRUS, nog voor zijn dood, tot Bisfchop<br />

j.v.r 74.<br />

van Rome aangefteld: (*) En hier in komen de<br />

oude Christenfchrijvers vrij wei overeen, dat zij LI­<br />

:us, moet tusfehen LINUS eii<br />

CLEMENS ingevuld<br />

NUS, van welken PAULUS fpreekt (2 TIMOTH. IV.<br />

21.) eerften Bisfchop van Rome noemden, doch,<br />

wanneer en hoe lang hij dezen post hebbe waargenomen<br />

, daaromtrent verfchilt men. Volgends de<br />

tangehaalde lijsten, zal hij deze waardigheid , nog<br />

jij het leven der beide Apostelen PETRUS en PAU-<br />

.us, bekleed hebben, terwijl EUSEBIUS en anderen<br />

i icm, na den dood der Apostelen, als derzelver opulger,<br />

noemen, en hem twaalf jaaren toefchrijven,<br />

)<br />

t at aan het jaar 79 of 80. Nog grooter is het vergil,<br />

omtrent den opvolger van LINUS, deze is,<br />

I<br />

\ olgends de bovengemelde Lijsten en de Apostoüfchc<br />

r<br />

/ astfteUingen, CLEMENS van het jaar 67 tot 76 neen<br />

jaaren, maar, volgends EUSEBIUS en IIICRONY-<br />

r<br />

v rorden CLETUS of ANENCLETUS , geduurende ia<br />

j aren, zoodat CLEMENS eerst, in het jaar 91 of 92,<br />

I isfehop te Rome zou geworden zijn; op CLEMENS<br />

z ü gevolgd zijn, geduurende acht jaaren, EUARESus,<br />

en na hem ALEXANDER, welke den martel»<br />

T<br />

d 3èd zal geleden hebben, onder TRAJANUS, doch<br />

d e, volgends EUSEBIUS, zijn eigen dood geftorven<br />

is , in het derde jaar van ADRI«ÏAN , of HADRIÜAN ,<br />

(*) Vergel. beven Bladz. 238.<br />

den


G E S C H I E D E N I S ,<br />

K7<br />

dm opvolger van TRAJANUS. ZOO onzeker is dc I<br />

BOF.K<br />

ecrfte opvolging der Bisfchoppen van Rome, welke XI<br />

onzekerheid, voor een groot gedeelte, ontftaan is ?<br />

Hoofdfr;<br />

na C. Gi<br />

uit eene willekeurige betekenis , die men aan het<br />

woord Bisfchop, in het vervolg, gehecht heeft, lüZi<br />

zoodat men opzieners cn leeraars dezer gemeente,<br />

die, gelijktijdig, derzelver belangen waarnamen, den<br />

éénen den anderen heeft laten opvolgen. Deze onzekerheid<br />

en verwarring heeft aan de Roomschgezinde<br />

Schrijvers vele moeite gekost, terwijl Proteftantfche<br />

Schrijvers vele geleerdheid cn fchranderheid<br />

hebben aangewend, om derzelver onderftellingen te<br />

keer te gaan, cn de oude berichten met malkanderen<br />

tc vereffenen en overeen te brengen, zonder dal<br />

men zeggen kan, dat de ééne of andere volkome! l<br />

geflaagd zijn. Dit alleen kan men, ten befluit, op<br />

maken, dat dc Kerk te Rome, eerst na den doo( l<br />

der Apostelen, Bisfchoppen, in den laateren Kerkelij<br />

ken zin van dit woord, gehad hebbe; waar uit vai I<br />

zelve volgt, dat deze Kerk geenen invloed van eerst<br />

heid of gezag, in dezen tijd, op andere gemeente 1<br />

heeft kunnen oefenen, welke allen, veeleer, van e 1<br />

kandcr onafhanglijk waren.<br />

Over het algemeen is men weinig onderricht, va B Reden ,<br />

._ waaróm<br />

de omftandigheden , in welken de Christenen ve: men van,<br />

s<br />

kcerd hebben, na den dood der Apostelen PETRU de Chris*<br />

x tenen na<br />

en PAULUS, tot aan de regering van den Keiz(<br />

de Aposa<br />

TRAJANUS toe, hier uit hebben DODWELL, en r telen zoo<br />

hem"bijzonder VITRINGA (*) afgeleid, dat de ee weinig<br />

;e l e e s c '<br />

( ») Disfert. Sacr. IV. fi


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofd<br />

naC.(<br />

£?3 K E R K E L I J K E<br />

fte ijver der Christenen merklijk verkoeld zijnde<br />

%<br />

het Christendom ook, geduurende dien tijd, geene*<br />

i. voortgangen gemaakt heeft; wie ondertusfchen het<br />

£ natuurhjk beloop van zaken nagaat, zal zich van<br />

Jaar;.<br />

; deze gaping, die wij hier aantreffen, ligtefijk reden<br />

kunnen geven. De Christenen hadden, in de eerde<br />

tijden, na de Apostelen, geene Schrijvers; het Christendom<br />

werkte veeleer, overëenkomftig zijne geaartheid<br />

, in ftilheid voort; het welk ook de waare reden<br />

was, waaröm Heidenfche Schrijvers, zoo Wijsje*<br />

ren, als Gefchiedfchrijvers, zoo weinig gewag van<br />

hun maken, en geen acht op hen daan, zonder dat<br />

men met GIBBON behoeft te denken, dat de oorzaak<br />

daar van te zoeken zij, in het klein .getal van Christenen<br />

op zich zelve, het geen wij reeds gezien hebben,<br />

dat, ten tijde der Apostelen, al vrij aanmerkhjk<br />

geweest is. Ook hebben de tijdsomftandigheden,<br />

de oorlog in het Joodfche land, en de verwarringen<br />

in het Romeinfche Rijk, veel toegebracht,<br />

dat de Christenen, in die jaaren, zoo weinig opziens'<br />

en geruchts in de wereld gemaakt hebben, alhoewel<br />

wij, uit het geen, in het vervolg, gebeurde, moeten<br />

befluiten, dat zij zich, geduurende deze fchijnbare<br />

dilte, aanmerklijk vermenigvuldigd hebben.<br />

DeCliristenen<br />

genieteduurende<br />

Dus genoten de Christenen eene ftille rust, ge­<br />

de regeering van FLAVIUS VESPASIANUS,<br />

rust onder<br />

VES-<br />

PASIANUS<br />

die ons, als een goed en verftandig vorst, befchreven<br />

wordt, insgelijks onder de korte regering van TITUS,<br />

cn TITUS. die zijnen Vader in het jaar 79 was opgevolgd, welke<br />

vorst, door z'jne beminlijke hoedanigheden, gelijk wij<br />

zeiden, den eernaam verwierf, van de lust en het<br />

ver-


G E S C H I E D E N I S . Ê?0<br />

vermaak des menschlijken gejlachts te zijn. Doch<br />

deze loflijke vorst, niet langer dan ruim twee jaaren,<br />

I<br />

BOEIt<br />

XI<br />

na zijns vaders dood, geregeerd hebbende, had, in] loofdft.<br />

vaC.G,<br />

het jaar 81, tot zijnen opvolger zijnen broeder DO- Jaar 81.<br />

MITIÜAN, die, even gelijk N E R O , in het begin, eenen .<br />

prijswaardigen vorst beloofde , maar weldra dien<br />

dwingeland, in alle zijne ondeugden, navolgde, ja<br />

te boven ging.<br />

Vcrvoligagéet<br />

Het is opmerklijk, dat de Christenen, die» onder<br />

de goede Keizers VESPASIAXUS en TITUS , m hunne<br />

rust ongeftoord gelaten waren, juist weder, on­<br />

Christenen<br />

onder<br />

DOder<br />

eenen wreedaart en dwingeland, even gelijk te MITiaAN.<br />

voren onder N E R O , voor vervolging werden bloot*<br />

gefteld. DOMiTiaAN was een vijand, gelijk ons de<br />

Heidenfche Schrijvers zelve berichten, van alles, wat<br />

braaf en deugdzaam was, cn, gelijk zijn geweten<br />

hem zelve befchuldigdc, dat hij zich, naar verdiende,<br />

bij allen haatlijk gemaakt had, zoo was hij ook<br />

vol vrees en achterdocht, bijzonder in de laatfte jaaren<br />

zijner regering, die 15 jaaren geduurd heeft.<br />

Dc Christengodsdienst had , te Rome zelve , zoo<br />

grooten opgang gemaakt, dat zelfs aanzienlijke mannen,<br />

en onder die nabeftaanden van het Keizerlijk<br />

Huis, dcnzelven hadden omhelsd. De deugd en ftil-<br />

1c ingetogenheid dezer aanzienlijke mannen maakte<br />

hen bij den achterdochtigen DOMITIÜAN verdacht,<br />

te meer , omdat men, de Christenen nog met de<br />

Jooden verwarrende, die, thans, wegens hunne hardnekkigheid,<br />

in tien laatden oorlog, betoond, voornaatnlijk<br />

in haat waren, niet kon verdragen, dat<br />

dsze lieden het Joodfche Bijgeloof, gelijk men het<br />

noem-


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 96.<br />

K £ R K £ L Ij K É<br />

] iog fteeds aframmelingen uit DAVIDS geflacht, cn<br />

] labeftaanden van JESUS, in achting; gelijk nu zelfs<br />

•i 'ESPASIANUS , de Vader, volgends EUSEBIUS ,<br />

c<br />

i<br />

noemde, omhelsden; waarbijlnva'rri » dat deze Keizer<br />

tot die zinloosheid vervallen zijnde, dat hij zich/elven<br />

Heer en God noemde, cn dus ook van anderen *ertOemd<br />

willende worden (*), de Christenen, volgends<br />

de grondbeginzelen van hunnen Godsdienst,<br />

hem<br />

dien titel moesten weigeren, waar door zij bloot!<br />

gefteld werden, Voor dc heli-huldiging van Majcfteitsrchennis<br />

tegen den Keizer. Doch, behalven deze<br />

ügemcene aanleiding, welke ook EUSEBIUS verneldt<br />

(f), verhaalt<br />

( dus noemt hen HEGESIPPUS,) deze<br />

HEGESIPPUS, bij denzelfden'<br />

:>efchiedfchrijver aangehaald, nog deze bijzonderheid:<br />

lij de Christengemeente van Jerufalem, die, fchoon,<br />

ra de verwoesting dezer Stad , elders heen geveken<br />

, dien naam echter bleef behouden , waren'<br />

Ihoewel dit flechts, als een gerucht, opgevende (§),'<br />

c nakomelingen van DAVID , onder de Jooden, had<br />

iten opzoeken, ten einde dat Koninglijk<br />

geflacht<br />

it te roejen, zoo werd dc achterdocht van DOMI-<br />

IÜAN gaande gemaakt, wanneer eenige Ketters ,<br />

nabefraanden<br />

V m JESUS aanbrachten, als, insgelijks, tot DAVIDS<br />

K oninglijk Stamhuis behoorende. DOMITKIAX, die<br />

O 3k van JESUS, als eenen Koning, gehoord 'had,<br />

li :t deze lieden vatten, en voor zich brengen. Maar,<br />

C*) SUÉTÓN. Dsifiii. Cap. 13.<br />

Cl) Hist. Eccles. III. 17-20.<br />

CS) Hist. Eed. III. 12.<br />

ab


ttis hij<br />

G E S C H I E D E N I S . 281<br />

zag, dat zij flechts geringe lieden waren,<br />

die hem het eelt hunner handen, ten bewijze, dat<br />

zij vair den landbouw leefden, Vertoonden, hem tevens,<br />

op zijne vragen aangaande JESUS en deszelfs<br />

Rijk,<br />

den hemelfchen en geestelijken aart van dit<br />

Rijk verklarende , liet hij hen , hunne geringheid<br />

verachtende,<br />

Ook<br />

los, en weder na hun land keeren.<br />

herriep hij, zegt men, zijne bevelfchriften tegen<br />

de Christenen, en (taakte derzelver vervolging.<br />

Wat 'er ook van dit verhaal van HEGESIPPUS zij,<br />

zeker genoeg is het,<br />

dat de vervolging, onder DO-<br />

MITISAN, niet lang geduurd kan hebben, alzoo zij,<br />

in het 15de of laatfte jaar van zijne regeering en leven,<br />

eerst eenen aanvang nam, en nog door hem<br />

zeiven, ten minfljen, door zijnen opvolger, den Keizer<br />

NERVA , geëindigd is geworden, Waar omtrent de<br />

oude Schrijvers verfchillen. (*)<br />

Ook fchijnt deze vervolging niet zeer zwaar, oi<br />

met veel bloedgerichten, verzeld geweest te zijn ,<br />

maar meest in verbanningen beftaan te hebben, welke<br />

ballingen echter, kort daarna, door Keizer NER-<br />

VA , terug werden geroepen,<br />

DODWELL meent zelfs,<br />

dat 'er, geduurende dezelve, niemand der Christenen<br />

ter dood gebracht zij. Doch, EUSEBIUS verzekert<br />

uitdruklijk het tegendeel, en zijn vernam" wordt<br />

daar omtrent bekrachtigd, door eene plaats uit DIO<br />

CASSIUS (f), en zijn verkorter XIPHILINUS , volgends<br />

welke eenige aanzienlijke lieden, als FLAVIUS<br />

CLE-<br />

(*) Vergelijk VENEMA Hist. Eccles. Tom. UI.pag. 344.<br />

(f) Hist. Rom. Libr. LXVII. pag. 766. A.<br />

I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

jaar 96.


I<br />

fcOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 96.<br />

282 K E R K E L I J K E<br />

CLEMENS, die Burgemeester, ( Conful,)<br />

te Roln't<br />

geweest is , een bloedverwant van den Keizer DO-<br />

MixiiiAN, uit het gedacht der FLAVIUSSEN, ACI-<br />

LIUS<br />

GLABRIO, insgelijks een man van burgemeesterlijke<br />

waardigheid, en vele anderen ter dood zijn<br />

gebracht, zijnde ook FLAVIA DOMITILLA, de vrouw,<br />

of volgends anderen, de nicht van gcmelden CLE*<br />

MENS, na het Eiland Pandatarla gebannen. Deze<br />

Heidenfche Schrijver der Romeinfche Gefchiedenis<br />

geeft, als gronden van befchuldiging tegen deze lieden<br />

op, Godsverloochening cn verkleefdheid aan de<br />

Joodfche zeden; befchuldigingen, welke men, ten<br />

dezen tijde, aan de Christenen te last legde, omdat<br />

zij de Heidenfche Goden en Godsdienst verwierpen,<br />

en met de Jooden voor dezelfden gehouden<br />

werden.<br />

SUETONIUS (*), die insgelijks den dood van FLA-<br />

VTUS CLEMENS verhaalt, en zegt, dat deze aanzienlijke<br />

man, op een zeer ligt vermoeden , door<br />

DOMITISAN is omgebracht,<br />

noemt hem eenen man<br />

van eene zeer verachtelijke vadzigheid, of traagheid;<br />

te weten, het was, in het oog der Heidenen,<br />

traagheid, of vadzigheid, dat de Christenen<br />

zich,<br />

zoo veel mogelijk, van de groote wereld afzonder-,<br />

den, niet, zegt<br />

SCHRÖCK te recht, als of zij geloofden,<br />

dat hun Godsdienst hen alleen tot ledige<br />

befpiegelingen ,<br />

werkzaam te zijn, bepaalde,<br />

zonder tot nut van het algemeen<br />

*odsdienst en het algemeen zedenverderf<br />

overal verleidingen<br />

tot zondigen aanboden.<br />

maar, omdat de Af-<br />

Ik wil dus aan<br />

(*) In Domit. Cap. 15,<br />

GIB-


.GESCHIEDENIS. 283<br />

GIBBON , die, m zijne Gefchiedenis van den val des I<br />

BOEK<br />

Romeinfchen Rijks, in twijfel trekt, of DOMITTÜAN<br />

XI<br />

wel als een vervolger der Christenen is aan te merken,<br />

wel toegeven, dat DOMITIÜAN, ZOO min als na C. G.<br />

Hoofdft.<br />

Jaar 96.<br />

NERO, de Christenen vervolgd heeft, als Christenen,<br />

maar als lieden, jegens welke hij argwaan had<br />

opgevat ; doch , dit kan niet worden toegedaan,<br />

dat zij, die bij deze gelegenheid geleden hebben,<br />

zelve de fchuld van hun onheil gehad zouden hebben,<br />

gelijk deze Gefchiedfchrijver wil. Het/tegendeel<br />

toch blijkt, uit het weinige, dat ons daar. van bericht<br />

wordt, oogfchijnlijk genoeg.<br />

Onder de genen, welke de vervolging van DOMI­ Verhaal<br />

van JOAN<br />

TIÜAN getroffen zal hebben, was bijzonder de Apostel<br />

JOÜNNES, zoon van ZEBEDEUS. Wij moeten, Apostel.<br />

NES, dei<br />

bij deze gelegenheid, de bijzonderheden opzamelen,<br />

welke wij van dezen Apostel aantreffen, en dezelve,<br />

met oordeel, befchouwen. Van JOÜNNES, dei t<br />

jongften der Apostelen , en den bijzonderen vrienc L<br />

en lieveling van JESUS, geduurende zijn leven, aar t<br />

wien deze ook, bij zijn derven, zijne moeder MA<br />

RIÜ heeft aanbevolen, lezen wij, in de echte Bij<br />

belgcfchiedenis , niets meer, na de vergadering te Je<br />

rufalem, in het jaar 49. Toen PAUEUS, de laatd<br />

keer , te Jerufalem kwam, moet JOÜNNES deze ftai l<br />

reeds verlaten hebben, dewijl PAULUS van alle d<br />

Apostelen alleen JAKOBUS nog in die hoofdda< 1<br />

vond. Volgends EUSEBIUS (*) was hem, bij d<br />

verdeeling der landen, onder de Apostelen, Afië b j<br />

ht t<br />

(*) Hist. Eccles. III. 1.<br />

T


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

a84 K E R K E L I J K E<br />

het lot toegewezen, om daar het Euangelie te prediken,<br />

doch, wij hebben reeds in het voorgaande<br />

het onwaarfchijnlijke van deze gewaande verdeeling<br />

aangemerkt. Daar is eene oude overlevering,<br />

dat hij het Euangelie zou verkondigd hebben, aan<br />

de Parthen, maar deze overlevering fchijnt alleen<br />

BIUS zelve (*) enkel een gerucht, en dit gerucht is<br />

bovendien zeer onwaarfchijnlijk. Zekerer is het, dat hij,<br />

in het laatst van zijn leven, werklijk, in Klein-Afië en<br />

te Efeze, zich onthouden, en voor het welzijn der.<br />

(*) Hist. Eccles. III. 11.<br />

daar in gegrond te zijn, dat de eerde algemeene Brief<br />

van JOÜNNES ten opfchrift heeft, ad Parthos,als men<br />

nu overweegt, gelijk dit zeer waarfchijnlijk is, dat dit<br />

opfchrift, eigenlijk, behoorde gelezen te worden, ad<br />

Spar/os, (aan de verflrooilingen), dort deze grond<br />

in, en met denzelven vervalt de overlevering, die<br />

daar op deunde. Sommigen beweeren, dat hij, reeds<br />

onder de regeering van KLAUDIUS, zich in Klein-<br />

Afië, bijzonder te Efeze, hebbe onthouden, dan ook<br />

dit drijdt met de echte gefchiedenis van LUKAS , die,<br />

bij alle de reizen en verrichtingen van PAULUS in<br />

Klein-Afië en te Efeze, van JOÜNNES, met geen<br />

woord, gewaagt. Waar hij zich dus, intusfchen,<br />

onthouden mag hebben, weten wij niet. Dat hij,<br />

na het jaar 62, waar in JAKOBUS de Jonge of<br />

de Kleine gedeenigd is, met andere Apostelen te Jerufalem<br />

wedergekomen zou zijn, om daar SIMEÖN , zoon<br />

van KLEÖPAS , tot opvolger van JAKOBUS, in de Bisfchoppelijke<br />

waardigheid, in te huldigen,noemt EUSE­<br />

Ker-


G E S C H I E D E N I S , 285<br />

Kerken van Klein-Afië<br />

gezorgd heeft, dezelve van<br />

Opzieners voorziende , ( * ) onder welke geroemd<br />

worden P O L Y K A R P U S , Bisfchop van Smyrna, die,<br />

in den Brief der gemeente van Smyrna, een Apostolisch<br />

en Profetisch leeraar genoemd wordt* (f)<br />

PAPIAS , Bisfchop van Hiërapolis in Frygië, een<br />

toehoorer of leerling van J O Ü N N E S (§), en tijdge*<br />

noot van P O L Y K A R P U S , een man van den ouden<br />

tijd, en die met de ouden verkeerd heeft (**), ert<br />

meer anderen, van welke wij, in het vervolg, mcei<br />

zullen moeten fpreken.<br />

Bij gelegenheid der vervolging van D Ö M I T I Ü A N .<br />

van Efeze na Rome overgebracht,<br />

werd J O Ü N N E S<br />

en daar, in een' Ketel met ziedenden olie geworpen,<br />

uit welke hij, door een Godlijk wonderwerk,<br />

onverzeerd ontkomen zijnde , na het Eiland Pathmos,<br />

hedendaags Palmofa, in den Archipel, is gebannen<br />

geworden. Dat J O Ü N N E S zich op dit Eiland .<br />

als deelgenoot aan de wederwaardigheden, dus ook<br />

aan het Rijk en aan de dandvastige lijdzaamheid<br />

van J E S U S C H R I S T U S , bevonden hebbe, om de<br />

Godlijke leere , eii het getuigenis van JESUS<br />

C H R I S T U S , lezen wij in het Boek, de Openbaring,<br />

I. 9, dc zin van Welke woorden geen andere, volgends<br />

(*) TERTULLIANUS advers. Marcion. L. IV. p. 415,<br />

ed. Rigalt. Paris. 1675. ' n folio. CLEMENS Ahxandr. en<br />

uit hem EUSEBIUS Hist. Éccles. III. 23.<br />

(f) EUSEB. Hist. Ecdes. IV. 15.<br />

(§) IRENEUS adv. koen V. 33.<br />

(**) EITJES. Hist. Eed. III. 36.<br />

T a<br />

I<br />

, E0EIC<br />

XI<br />

Hoofdfo<br />

na C. G.<br />

]aar 96.<br />

Of JOAN­<br />

NES in<br />

kokenden<br />

olie<br />

geworpen<br />

is ?


I<br />

BOEK<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

IMC.G.<br />

Jaar 96.<br />

286 K E R K E L I J K E<br />

gends dit verband, fchijnt te wezen, dan dat JOSN-<br />

NES daar gebannen is geweest, vervolgd zijnde, om<br />

de prediking van het Euangelie. Maar dat hij in<br />

kokenden of ziedenden olie geworpen zij, cn zonder<br />

letzel daar uit gekomen, fteunt alleen op<br />

gezag van TERTULLIANUS ( * ) , van wien het<br />

HiëRONYMUs cn anderen na hem, gelijk het fchijnt,<br />

hebben overgenomen; en dit gezag is niet toereikende,<br />

i rebruik, hoewel men , ten opzichte van dit laatte,<br />

zou kunnen vragen, wat de wreedheid niet al<br />

i<br />

1 Kcztnt, wanneer zij ééns aan het woeden flaat?<br />

] )och, het eerste, als ook het ftilzwijgen van alle<br />

I le ouden, fchijnt genoegzaam te zijn, om dit versaal,<br />

als een verdichtzel, tc doen verwerpen, ]<br />

(f)<br />

/ °rt. ad. II. E. pertinentibus, hebben over de al of niet<br />

| eloofwaardigr:cid van dit geval getwist, en alles, w>t<br />

* c aar van gezegd kon worden, uitgeput.<br />

het<br />

om de geloofwaardigheid dezer gebeurenis te<br />

ftaven. Zelfs, alfchoon men het gezag van TER-<br />

TULLIÏAN op zich zelve wilde laten gelden, en<br />

hem niet van ligtgelovigheid verdenken ,<br />

dan nog<br />

weet men, dat bijzonder dit zijn werk, waar in dit<br />

verhaal voorkomt, op vele plaatzen, inlasfchingen van<br />

eene laater hand niet ontgaan heeft.<br />

Trouwens, gelijk<br />

wij gezien hebben , de vervolging van<br />

DOMInaAN<br />

bepaalde zich meest tot bannen en in ballingschap<br />

zenden.<br />

Ook was deze liraf, om iemand in<br />

liedenden olie te werpen, bij de Romeinen<br />

(* ) De praefcrip. adv. haeret. C. 36.<br />

niet in<br />

Daar<br />

(f) HEUMAN in Biblioth. Brem. en MOSHEIM in Dis-


G E S C H I E D E N I S .<br />

2S7<br />

Daar is "er, onder de geleerden, gevonden, die de I<br />

BOEK<br />

woorden Openb. I. 9., dus hebben opgevat, dat<br />

XI<br />

dezelve alleen te kennen zouden geven, dat JOIN- Hoofdft.<br />

NES zich, op het Eiland Pathmos, bevonden hebbe,<br />

om daar het Euangelie te verkondigen, en die<br />

na C. G.<br />

jaar 56.<br />

dus zelfs ontkennen, het geen van zijne ballingfchap<br />

verhaald wordt — (*) Doch, gelijk wij zeiden,<br />

deze betekenis kunnen de woorden te dier plaats<br />

niet hebben, en dus zou men ook alle dc oude<br />

Schrijvers moeten tegcnfpreken. Iet anders is het,<br />

wanneer fommigen de ballingfchap van JOÜNNES onder<br />

NERO, en niet onder DOMITIÜAN , dellen, deunende,<br />

voomaamlijk, op eene aantekening van den<br />

Syrifcben overzetter der Openbaring, welke dit opfchrift,<br />

aan het hoofd van dit Boek, zet: „De<br />

,, Openbaring aan JOÜNNES , den Euüngelist, van<br />

,, God gefchicd, op het Eiland Pathmos, naa het<br />

„ welk hij van Keizer NERO gebannen was." (f)<br />

Maar het gezag van dezen onbekenden vertaler is,<br />

zoo min als eenige redenkavelingen, die men maakt,<br />

in daat, om, tegen het getuigenis van EUSEDIUS,<br />

IRENEUS , en anderen , het welk ook met de gefchiedenis,<br />

en het gevoelen der oude Kerken, beter<br />

overeenkomt, op te wegen.<br />

JOÜNNES, uit zijne ballingfchap, het zij door NERVA<br />

DOMITIÜAN zelvcn , of door NERVA , die dezen<br />

Keizer,<br />

JOÜNNES<br />

dwingeland, in het jaar 96, in het Keizerrijk opvolgde,<br />

cn hetzelve ruim één jaar bekleedde, zijnde balling­<br />

uit zijne<br />

fchap te-<br />

in<br />

(*) J. VAN DEN HONERT Disf. OpOcal. IV.<br />

(j) SCHUTTE Heil. Jaarb. I Deel P'.adz. 374. volgg.<br />

T 3


I<br />

BOi K<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

JaaroS.<br />

rug geroepen.<br />

285 K E R K E L I J K E<br />

in het jaar 98 overleden, terug geroepen, heeft den<br />

overigen tijd van zijn leven in Klein-Jffè, en wel<br />

bijzonder te Efeze, doorgebracht, zonder dat ons<br />

iet van zijne verrichtingen, geduurende die jaaren,<br />

met zekerheid, blijkt. Alleen zoo veel weten wij,<br />

in het gemeen, dat hij, onvermoeid, zijne pogingen<br />

tot welzijn der Christengemeenten heeft voortgezet,<br />

die van Opzieners verzorgende, en zelve, zoo<br />

lang hij kon, in perfoon bezoekende, tot hij, in<br />

:enen hoogen ouderdom, van ten minften 90 jaren,<br />

mdcr de regering van TRAJANUS , die NERVA ,<br />

velke hem tot Zoon had aangenomen, in het jaar<br />

)8 is opgevolgd, en wel, in het derde jaar van de-<br />

:en Vorst, dus omtrent 100 jaren na CHRISTUS ge­<br />

1 horte, gelijk EUSEBIUS en HICRONYMUS fchrijven,<br />

] loewel anderen, omtrent het eigenlijk jaar van zij»<br />

ien dood , verfchillen, een' zachten dood, gelijk<br />

3 ESUS, volgends zijn eigen verhaal (*), hem niet<br />

t luister voorzegd en beloofd had, na alle de overi.<br />

;e Apostelen overleefd te hebben, geftorven, en te<br />

t<br />

K


GESCHIEDENIS. 289<br />

vond, zou gezegd hebben: „Laat ons vlieden, op-<br />

„ dat het bad niet indorte , dewijl CERINTHUS,<br />

„ de vijand der waarheid, daar is. " Deze bijzonderheid<br />

verhaalt IRENEUS , en wel uit den<br />

mond van<br />

uit IRENEUS heeft ook EUSEBIUS ze overgenomen,<br />

in zijne Kerkelijke Gefchiedenis.(*). Dat JOÜNNES<br />

de Christenen gewaarfchuwd hebbe, tegen eene te<br />

gemeenzame verkering en omgang met CERINTHUS ,<br />

is geloofbaar, en overëenkomdig zijn voorfchrift,<br />

in zijnen tweeden Brief vers 10. „ Indien iemand<br />

„ tot u mogt komen, en nogthans deze leere niet<br />

" aankleeft, ontvangt hem niet in uw huis [als<br />

een Christen,] groet hem niet, als zoodanig:<br />

" want, die hem, als een' Christen, zou groeten,<br />

, zou even daardoor toonen, deel te nemen aai<br />

" zijne ondeugende werken." Maar, of het geval<br />

naar de letter, gebeurd zij, mag, met recht, ii<br />

twijfel getrokken worden. Meer drookt met dei<br />

zachtmoedigen aart van den Apostel JOÜNNES, e<br />

met den geest van het Euangelie, het geen HICRO<br />

NYMUS (f) verhaalt, dat hij, in zijnen hoogen 011<br />

derdom, buiten ilaat zijnde, meer of langer in d<br />

vergadering der Christenen te kunnen redenen, tc<br />

het laatst toe, deze woorden herhaalde: Kinderkens<br />

hebt malkander ei lief!<br />

Dus is 'er nog een verhaal, bij CLEMENS va 1<br />

(*) Libr. III. Cap. 28.<br />

(f) Comment. ad. Epist. ad. Gal. Cap. VL<br />

T 4<br />

Alex<br />

I<br />

BOF.K<br />

XI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 100.<br />

POLYKARPUS, den leerling van JOÜNNES,<br />

t<br />

I


Alexanclnè (*), van eenen jongeling, welke door<br />

BOEK<br />

XI joaNNES aan zekeren Bisfchop, op eene bijzondere<br />

Hoofdft. wijze, aanbevolen zijnde , tot een ongebonden en<br />

naC.G.<br />

Jaar 100. liederlijk leven vervallen, en hoofd eener bende druikrovers<br />

geworden was. Dezen zal JOANNES , te paard<br />

gedegen, in het bosch, waar hij zich ophield, hebben<br />

opgezocht, en toen hij hem, door fchaamte<br />

getroffen, poogde te ontvluchten, te voet nagelopen,<br />

door bidden en fmeeken tot daan gekregen,<br />

en door zijne vriendelijkheid en kracht van redenen<br />

weder te recht gebracht hebben. Deze gebeurenis<br />

3P zich zelve heeft niets, dat zich zelve tegenspreekt,<br />

of ongeloof baar voorkomt, dat JOÜNNES<br />

m aan het heil van eenen jongeling, dien hij éénnaai<br />

zijne zorge had waardig gekeurd, zoo veel liet<br />

plegen zijn, en dat het zijnen ijver gelukte, den-<br />

:elven weder op den weg der deugd en des Godsliensts<br />

te rug te voeren. Doch, 'er zijn, in het ver­<br />

(<br />

I<br />

aal , bijzonder in de redenen , die JOÜNNES ZOU '<br />

i ebrmkt hebben , verfcheiden bijzonderheden, die<br />

aar laater opfiering der gebeurenis fmaken, gelijk<br />

d an CLEMENS zelve zijn verhaal dus begint: „Hoor<br />

eene fabel, of vertelling, welke echte/in zich zelve<br />

>:<br />

geene fabel, maar eene waare gebeurenis is."<br />

Daar worden nog andere verhalen van JOÜNNES<br />

&<br />

vonden , doch meest al van dien aart, dat zijniet<br />

m<br />

*Qo<br />

K E R K E L I J K E<br />

(*) In zijne verhandeling over de Rijken, die zalig<br />

>rden S. XLII. Opp. Tom. II. p ag 9 j 8<br />

. ooi. eu uit<br />

hc<br />

m EUSEBIUS Hist. Eccles.. HL 23.


G E S C H I E D E N I S .<br />

niet verdienen, in aanmerking te komen. Men zegt, I<br />

BOEK<br />

dat hij den Canon of lijst der Heilige Schriften van de XI<br />

Christenen zou hebben vastgefteld en bepaald, doch Hoofdft,<br />

naC.G.<br />

daar van fpreken wij in het vervolg, EUSEBIUS ^verhaalt<br />

(*) uit POLYKRATES, Bisfchop van Efeze,<br />

Jaar 100.<br />

in de tweede eeuw, dat JOANNES, als Priester, eene<br />

gouden plaat voor het voorhoofd zou gedragen hebben,<br />

het geen fabelachtig is, en van fommigen tt<br />

vergeefs zinnebeeldig opgevat en verklaard wordt,<br />

Eindelijk, is 'er nog eene overlevering, dat hij d<<br />

bruidegom zou geweest zijn, op de bruiloft te C«<br />

na, en dat JESUS', op die bruiloft tegenwoordig<br />

hem van het huwelijk afgemaand zou hebben, me<br />

dat gevolg, dat hij den ongchuuwden daat, voo L<br />

het overige van zijn leven , zou verkozen hebben ><br />

doch, zoodanige overlevering brengt hare eigene on<br />

gerijmdheid mede.<br />

Dus de gefchiedenis der Christenen , gedtmrend<br />

het eerde Tijdperk, tot aan den dood van den laai<br />

den der Apostelen, in eene geleidelijke orde, verhaal i<br />

hebbende, zal het, voor dat wij ons gefchiedverha; il<br />

vervolgen, nuttig en aangenaam wezen, dat wij ec n<br />

befchouwend oog op dit gantfche Tijdperk flaan •><br />

ten einde ons van den inwendigen toedand di |<br />

Christen-Kerk, geduurende hetzelve, een onderfche<br />

den en duidelijk denkbeeld te vormen.<br />

(*) Hist. Eccles. III. $t.<br />

W<br />

T - TWAALF-


i$i K E R K E L IJ K E<br />

T W A A L F D E<br />

HOOFDSTUK.<br />

Befchouwing van den inwendige': ftaat der Christen-Kerk<br />

, geduurende het eerfle Tijdperk.<br />

I<br />

BOEK<br />

De lezer zal, in dit Hoofdftuk, vinden eene algemeene<br />

XII<br />

beschouwing van de leerwijze der Aposte­<br />

Hoofdft.<br />

len van JESUS, bijzonder van hunm Schriften, welke<br />

na C. G.<br />

de Christenen, benevens de fchriften van<br />

Jaar 100.<br />

twee<br />

Inhoud<br />

van dit<br />

Hoofd-<br />

ÖBk.<br />

onmidlijke leerlingen der Apostelen, als Heilige en<br />

Godlijke Boeken hebben erkend en aangenomen,<br />

waarbij een bericht van de onechte fchriften , die<br />

men, op naam der Apostelen, naderhand heeft uitgegeven,<br />

eene gevoeglijke plaats zal vinden. Uit deze<br />

rchriften zal hem blijken, van de leere , welke de<br />

\postelen, mondeling en fchriftelijk, op deze wijze,<br />

net behulp en onderfteuning van andere merkwaai'<br />

lige leeraaren, die onder den naam van Euangelisen,<br />

Profeeten, enz. voorkomen, hebben voorge-<br />

Irageri; van welke en andere aanzienlijke leerlingen<br />

er Apostelen, die men, gémeëfiljky ' Apostolifche<br />

/ 'aders noemt, insgelijks, verflag wordt gedaan |<br />

/aarbij men de oorzaken der fpoedige uitbreiding en<br />

^ oortgang van het Christendom zal kunnen beoordelen.<br />

d<br />

Vervolgends zullen wij de inrichting van de Chrisngemeenten,<br />

derzelver beduur, cn uitwendigen<br />

te<br />

ec «dienst, zeden en tucht, en de voorfchriften der<br />

Apos-


GESCHIEDENIS. 293<br />

Apostelen daaromtrent, befchrijven, en eindelijk, I<br />

BOEK<br />

een verhaal doen van die genen, welke, door hunne XII<br />

wangevoelens en dwalingen, de rust der Christenen, [oofdft.<br />

aC.G.<br />

hebben gedoord, en aan welken de Kerkelijke Schry- j<br />

aar 100.<br />

vers den naam van Ketters gewoon zijn te geven. .<br />

De Apostelen, (het woord betekent gezanten, \ .eerwije<br />

der A-<br />

zendelingen,) door JESUS zeiven verkozen (*), en j lostelen.<br />

door hem, volgends zijne belofte, met bijzondere<br />

gaven van zijnen Geest toegerust en voorzien, waren<br />

de algemeene Leeraars der Christenkerk, die dezelve,<br />

op den grond, door JESUS zeiven gelegd,<br />

hebben gedicht , cn over de geheele wereld uitgebreid,<br />

overëenkomdig debedemming, waartoe JESUS<br />

hen uitgekozen, cn gezonden had.<br />

Hunne bijzondere onderfcheidene voorrechten waren;<br />

vooreerst: Eene onmidlijke roeping en zending voor­<br />

Bijzondere<br />

doo'r JESUS zeiven, zoodat zij hunnen last niet van rechten<br />

der A-<br />

menfehen, of door menfehen, maar van JESUS, en postelen.<br />

dus van God zeiven, hadden (f). Ten tweeden:<br />

JESUS gaf hun , ( MATTH. XVI. en XVIII. ) de<br />

maot, om in zijnen naam tc leeren, te onderwijzen,<br />

te vermanen enz. welke hij, met eene oneigenlijke<br />

foreekwijze, de fleutelen van het Godsrijk,<br />

noem-<br />

(*) Boven Bladz. 97.<br />

(j) Ook de beide Apostelen, die na de<br />

Hemelvaart<br />

van JESUS geroepen zijn, tot dit ambt, MATTHISS en<br />

rvurus, hadden eene zoodanige onmidlijke roeping, de<br />

eerfte door het lot (boven Bladz.<br />

LUS,<br />

146.) de ander, PAU­<br />

door onmidlijke en herhaalde openbaringen van JEsus<br />

zeiven. (Boven Bladz.<br />

166, i?3-)


I noemde. Ten derden: Zij hadden eene ateemeene<br />

BOEK<br />

xrr zending, en waren de algemeene leeraars van het<br />

Hoofdft. menschdom, zonder tot eenig volk, 0f plaats of<br />

naC.G.<br />

jaar ioe. gemeente , eene bijzondere betrekking te hebben, Ten<br />

vierden: Zij bezaten den geest van onfeilbaarheid,<br />

in het leeren, zoodat hunne leere, die zij, als Apostelen<br />

van JESUS , voordroegen , voor de Godlijkeke-<br />

:•e der waarheid te houden zij (i THESS. 11. I3.)<br />

Ven vijfden: Niet alleen hadden zij zelve de magt<br />

i mtvangen, om wonderwerken te verrichten, maar",<br />

( 'P hun gebed, werd, onder oplegging der handen'<br />

c it wondervermogcn ook aan anderen , die hunne<br />

1 :ere aannamen, medegedeeld. Eindelijk: Zij bezat<br />

:n eene magt, om ongeregelden te ftralfen, niet<br />

me wereldlijke magt, maar eene wondermagt,'waar<br />

d 3or of dc dood, of eene aanmerklijke ligchaamsvaal,<br />

dezoodanigen trof, die, door bunnen invloed<br />

k<br />

ei i gedrag, de belangen en den voortgang der Euanücleere,<br />

op eene vijandlijke wijze, verhinderden<br />

g<<br />

T rouwens, zoo min dc Apostelen, ten opzichte van<br />

de ze hunne waardigheid en voorrechten, eenig on<br />

dc<br />

Hun gt-<br />

*»gin<br />

het leeren.<br />

m<br />

K E R K E L I J K E<br />

rfcheid van rang 0f gezag onderling hadden , maar<br />

aii en gelijk waren, even min hadden zij eenige wedhjke<br />

heerfchappij of geweld over de gemeenten<br />

rel<br />

of iemand der Christenen, het welk ook regelrecht'<br />

me t hunne bedemming, om leeraars cn verlichters<br />

vai i het menschdom te zijn, zou geflreden hebben.<br />

Vlet deze voorrechten toegerust, en vol moed<br />

ij Vl<br />

sr, en dandvastighcid, volbrachten ook deze grool<br />

te mannen hun ambt, als waardige navolgers van<br />

hm men eenigen Meester. Naar zijn voorbeeld, leer,<br />

den


G E S C H I E D E N I S . *95<br />

den zij de menfehen, met eene inwendige kracht van<br />

overtuiging , welke de eenvouwige waarheid altijd<br />

met zich voert, zoodat niemand hunne wijsheid kon H oofdft.<br />

iC.G.<br />

wederdaan. Hoe zeer onfeilbaar in het leeren, en £ ar 100.<br />

met wondervermogen toegerust, was waare en zacht- _<br />

moedige nederigheid en befcheidenheid hunne hoofddeugd.<br />

Zij bewezen, het geen zij voordroegen en<br />

leerden, even gelijk hun leeraar cn zender, JESUS,<br />

gewoon was, met redenen, ontlemd uit de Heilige<br />

Schriften, wanneer zij tot Jooden, en uit de natuur<br />

en aart der zaken, wanneer zij tot Heidenen fpraken;<br />

overal en ten allen tijde, eene Godlijke wijsheid<br />

van den Geest van JESUS ten toon fpreidende.<br />

Van hun wondervermogen maakten zij dechts fpaarzaam<br />

gebruik, wanneer eene Godlijke Geestdrift hen<br />

daartoe opfpoorde, het zij, om weldaaden aan ellendigen<br />

te bewijzen, of, om fnoode huichelaren en<br />

booze tegendanders, of fchandvlekken van het Christendom<br />

, die in wilden fluipen , te draffen , welk<br />

laatde PAULUS een gebruiken van de ftrafroede<br />

(i KORINTH. IV. 21.) O F E E N overgeven aan<br />

den Satan noemt, tot verderf van het ligchaam,<br />

ten einde de ziel nog, in den grooten dag van den<br />

Heere JESUS, behouden worde (i KOR. V. 5.<br />

1 TIMOTH. I. 20. ) en een draffen der ongehoorzaamheid.<br />

(2 KOR. X. 6.) Zij wilden, even gelijk<br />

JESUS, de waarheid van het Euangelie door redenen<br />

en overtuiging aanprijzen, en niet, redenloos,<br />

door het geweld van onweêrdaanbare wonderwerken<br />

opdringen. Zij zagen zelfs met genoegen, en hielden<br />

zulken voor hunne edelfte toehoorers, die hunne<br />

I<br />

SOEK<br />

XII


1<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdü.<br />

na C. G.<br />

Jaar i oo.<br />

4g6 K E R K E L I J K E<br />

ne Icere onderzochten en verftandig beoordeelden*<br />

Wel verre van zich over hunne medeleeraaren en<br />

medechristenen eenige heerfchappij aan te matigen,<br />

Melden zij zich, in de meeste gevallen, met dezen<br />

gelijk; beflistcn, bij ontdane verfchilvragen, en verzochte<br />

ophelderingen, niet op den meesterlijken toon,-<br />

maar riepen de gemeente bijeen, raadpleegden en<br />

overweegden gemeenfchappclijk, en vermaanden,<br />

als vaders en vrienden. In alles ftonden zij allen ten<br />

dienst, zonder hen te bezwaren, of voordeel of beloningen<br />

te zoeken, hoe zeer zij, naar waarheid,<br />

oordeelden , dat een arbeider zijnen loon waardig<br />

vas. Zoo veel waarheid en deugd konden velen,<br />

i chikten zij, met eenen verdraagzamen en liefderijk<br />

1 ien geest, zichzelven naar de vatbaarheiden gedeldleid<br />

van allen. Manlijke godsvrucht cn deugd be*<br />

1<br />

j iendig beoefenende,konden zij,met vrijmoedigheid,<br />

< >p hun voorbeeld wijzen en zeggen: Weest onze<br />

1 lavolgers, gelijk wij de navolgers van CHRISTUS<br />

2 ijn. In dit alles volhardden zij onbezweken, niete<br />

t egendaande zij voor menigvuldige vervolgingen cn<br />

1 jden waren blootgedcld, en met geduurige tegen*<br />

k antingen van Jooden en Heidenen te kampen haden.<br />

In hunne gewoone levenswijze, als menfehen<br />

d<br />

c: 1 burgers in de maatfchappij, vertoonden zij niets<br />

b jzonders; verfcheiden van hun leefden in den huken<br />

daat (*), en wonnen, gelijk PAULUS, hun<br />

li<br />

b idaan, met den arbeid hunner handen.<br />

Schriften JESUS had zijne leere, om wijze redenen, gelijk<br />

(*) EusEii. Hist. Eccles. III. 30.<br />

wij


G E S C H I E D E N I S . 29?<br />

wij gezien hebben, (*) alleen mondeling voorgedragen,<br />

doch de Apostelen hebben niet alleen met de levende ftem<br />

geleerd, maar ook met hunne fchriften.<br />

Deze hunne<br />

fchriften hebben de Christenen, benevens de Boeken van<br />

twee onmidlijke leerlingen der Apostelen, MARKUS en<br />

LUKAS , als Heilige en Godlijke Boeken, erkend en aangenomen.<br />

Het verdient, derhalven , dat wij, kortelijk,<br />

der A-<br />

postelen.<br />

verflag doen, van het geen de Kerkelijke Gefchiedenis<br />

ons omtrent dezelven bericht. Wie meer van<br />

dezelve begeert, moet de Schrijvers van Inleidingen<br />

in het Nieuwe Testament in het algemeen, of in<br />

bijzondere Boeken van hetzelve , raadplegen.<br />

De Euangeliën.<br />

Wij hebben vier Evangeliën, welk woord, anders<br />

eene blijde boodfehap betekenende, hier, bij deze<br />

Boeken, genomen wordt, in den zin van Gefchiedverhalen,<br />

betreffende JESUS leven en verrichtingen, al:<br />

den grooten leeraar, en heiland der menfehen, wor<br />

dende de leere van het Godsrijk doör deze benamim<br />

van Euangelie of blijde boodfehap uitgedrukt. Twe<br />

van deze Euangeliën zijn door Apostelen, MATTHE<br />

us naamlijk, en JOÜNNES, twee, door onmidlijk<br />

leerlingen en reisgenoten der Apostelen, MARKUS ei 1<br />

XUKAS , befchreven.<br />

Het eerfte Euüngclie, het welk wij, onder de 1 Het Euangelie<br />

naam van MATTHEUS , en in het Grieksch hebben ' vanMATt<br />

THEUS,<br />

gelijk alle de Heilige Boeken der Christenen, in ht<br />

• Grieksch, voorhanden zijn, wordt ook, door d e<br />

eenparige ftem der oude Kerklijke Schrijvers aan d<<br />

zen Euüngelist toegekend. Volgends de oude onde:<br />

fchri<br />

(*j Boven Bladz. 100.<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

jaar 100.


K E R K E L I J K E<br />

(*) Hist. Eccles. III. 24.<br />

I fchriften, zal hij hetzelve gefchreven hebben, 8 jaren<br />

BOEK<br />

XII na de hemelvaart van JESUS , en dus in het 4o of<br />

Hoofdft. 4ifte jaar na zijne geboorte ; waar mede EUSEnaC.G.<br />

BIUS (*) nagenoeg overëenftemt, zeggende: „Als<br />

Jan 100.<br />

„ MATTHEUS eerst den Hebreen gepredikt had, en<br />

„ naa andere volken zou gaan, zoo fchreef hij, in<br />

„ zijne moedertale, zijn Euangelie, om bij hen, van<br />

„ wien hij, vertrok, door gefchrift, het gebrek zij-<br />

„ ner tegenwoordigheid te vervullen." IRENEUS (f)<br />

plaatst de uitgave van dit Euangelie wel laater,<br />

maar zeer onzeker, te weten, „ Toen PETRUS en<br />

„ PAULUS het Euangelie te Rome verkondigden, en<br />

„ de gemeente grondvestten;" zoodat zijne onzekerheid<br />

, tegen de bepaalde opgave der eerstgemelde berichten,<br />

naauwlijks kan opwegen — Uit die berich-<br />

:cn, zien wij tevens, (iet het welk wij van alle de<br />

werige Heilige Schriften des Nieuwen Testament;<br />

: noeten opmerken,) dat hetzelve, met een bijzonder<br />

i loei, en bij eene aanleidende gelegenheid , gefchreven<br />

zij, hebbende MATTHEUS hetzelve , bijzonder<br />

1 en dienfte der Hebreeuwfche, of Joodfche Christelen<br />

in Palaeftina , opgefteld, en bij zijn vertrek na<br />

J<br />

ndere landen nagelaten, waarmede de fchikking Cn<br />

r<br />

i orm van dit Euangelie zeer wel kan overëengeiracht<br />

worden — Hier uit kan ook het verhaal<br />

1<br />

1 •an meest alle oude Schrijvers zijnen oórfprong hebien,<br />

dat MATTHEUS zijn Euangelie in het 1<br />

Hebreeuwsch,<br />

(t) Advers. har. III. 1. aangehaald bij EUSEB. H<br />

1 ï. V. 8.


G E S C H I E D E N I S . 299<br />

breeuwsch hebbe opgefteld, waar van onze Griekfche<br />

Tekst alleenlijk eene overzetting zij , het zij<br />

door MATTHEUS zeiven, of door JAKOBUS , of door<br />

iemand anders, vervaardigd. Want, alhoewel het getuigenis<br />

der ouden bijkans daaromtrent eenparig is,<br />

van PAPIAS en IRENEUS af (*), gelijk het ook<br />

door vele hater geleerden wordt aangenomen, evenwel<br />

is 'er niemand dezer oude Schrijvers, die ons<br />

zegt, dit Hebreeuwfche Euangelie gezien te hebben,<br />

ook heeft niemand, zelfs niet de geleerde<br />

ORIGENES, anders dan den Griekfchen Tekst van<br />

MATTHEUS gebruikt. Dewijl ook de Nazarenen of Nazareè'rs,<br />

eene gezindte van Joodfche Christenen, die<br />

men voor onrechtzinnig houdt, een Hebrceuwsch Euangelie<br />

van MATTHEUS hatlden, hetwelk, waarfchijn<br />

lijk , eene overzetting van MATTHEUS Griekse! L<br />

Euangelie was, met vele bijvoegzelen vermeerderd<br />

en op vele plaatzen veranderd en bedorven , he<br />

welk HICRONYMUS van hun te leen gehad heeft (f)<br />

en de Kerkvaders, genoegzaam alle, geen Hebreeuwscl l<br />

verftonden, is het zeer wel mogelijk, dat zij, doo<br />

misverftand , cn eene verkeerde gevolgtrekking, da t<br />

MATTHEUS , voor Hebreen fchrijvende , ook He<br />

breeuwsch moet gefchreven hebben, op deze alge<br />

mcene overlevering gekomen zijn. Ondertusfchei 1<br />

komen 'er, in fchriften van Christenfclnijvers in d<br />

lil en IVde eeuw, plaatzen voor, uit welke men zo 1<br />

mc<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 39. V. 8. vergeie!<br />

III. 24.<br />

(f) Catal. SS. Ecckf.<br />

V<br />

t<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 100.


I<br />

BOEK<br />

xi r<br />

Hoofdtr.<br />

tra C. G.<br />

Js" • 103.<br />

Euangelie<br />

van<br />

MARKUS.<br />

300 K E Pv K E L IJ K E<br />

mogen befluiten, dat zij den Griekfchcn Tekst voor<br />

den oorfpronglijken van MATTHEUS gehouden hebben.<br />

Hoe het zij, zoo veel blijkt uit het één en<br />

ander, dat deze oude Christenfchrijvers en leeraars<br />

niet geloofd hebben, dat alle de Heilige Boeken der<br />

Christenen in de J^riekfehe taal noodzaaklijk moesten<br />

opgedeld zijn, ook waren zij niet bekommerd,<br />

dat eene blote overzetting van eene levensbefchrijving<br />

van JESUS derzelver geloofwaardigheid konde<br />

jenadeelen. ( * )<br />

Het tweede Euangelie is dat van MARKUS. Deze<br />

vas geen Apostel, maar een leerling en reisgenoot<br />

( Ier Apostelen, ten minden, indien hij dezelfde is,<br />

\ vaar aan wij geene genoegzaame reden hebben, te<br />

t wijfelen, met JOÜNNES MARKUS (HAND. XII. 12.)<br />

e en Zoon van zekere MARIÜ, een neef van BAR-<br />

I ABAS, en uit de Jooden afkomftig, (KOL. IV.<br />

I D, 11.) reisgenoot van PAULUS en BARNABAS, op<br />

h tinne eerde reize door Klein-Afië, ( HAND. XLTI.<br />

4 -13.) doch op welke reize hij hen verliet, en telg<br />

keerde, naderhand echter weder BARNABAS op<br />

n<br />

z jne reize na Cyprus verzeilende, (HAND. XV. 39.)<br />

ei 1 ook vervolgends getrouw PAULUS aanklevende,<br />

ir zijne eerde gevangenis (KOL. IV. 10. FILEEMON<br />

V! • -\-) •> en in zijne tweede gevangenis verzoekt<br />

hi<br />

j (2 TIM. IV. 11.) aan TIMOTIIEUS, dat hij hem<br />

>a ARKUS mede wille brengen, dewijl die hem nutl<br />

zijn kon, tot zijnen dienst, PETRUS noemt hem<br />

ti<br />

( 1 PETR. V. 13.), met nadruk, zijnen Zoon, dat<br />

(*) Bijbel vtrded. VIII. Deel Bladz. 150. ,<br />

is,


G E S C H I E D E N I S . 301<br />

is, zijnen leerling, zijnde, volgends EPIFANIUS (*)<br />

door PETRUS tot het Christengeloof bekeerd geworden;<br />

PAPIAS, IRENEUS en anderen, noemen hem den j loofdil.<br />

Tolk van PETRUS , misfchien zijn dienaar en fchrij-. laC.G.<br />

aar 100.<br />

ver, gelijk TERTIUS voor PAULUS was, in het fchrij-;<br />

ven van zijnen Brief aan de Romeinen ( ROM. XVI.<br />

ist, ) Men verhaalt van hem, dat hij de eerde<br />

was, die na Egypte gezonden werd, om daar het<br />

Euangelie te verkondigen, dat hij eerst de gemeente<br />

te Alexandrïè gedicht heeft, en aldaar de<br />

eerde Bisfchop zal geweest zijn. Te weten, in den<br />

•ruimeren zin van dit woord, gelijk wij meermalen<br />

hebben opgemerkt (f). Men verhaalt (§), dat<br />

hij zijn Euangelie, door deze zonderlinge beduuring,<br />

•befchreven hebbe: Wanneer PETRUS te Rome,<br />

openlijk , het woord van God verkondigde , en<br />

het Euangelie door den Geest predikte: verzochten<br />

velen, die 'er tegenwoordig waren, aan MARKUS ,<br />

dat hij, het geen die Apostel bij monde predikte,<br />

wilde befchrijven; vermids hij hem zedert langen tijd<br />

verzeld, en zeer wel onthouden had, het geen hij<br />

den Apostel had hooren prediken. Men voegt 'er<br />

bij, dat PETRUS, dit opdel gezien hebbende, met<br />

den ijver der gelovigen en de getrouwheid van MAR­<br />

KUS , zoo voldaan zij geweest, dat hij dit Evangelie,<br />

(*) Tom. I. nar. LI. §. 6.<br />

(|) Vergelijk ook boven Bladz, 174.<br />

(§) CLEMENS van Alexandrie, bij EUSEB. Hist. Bedes.<br />

II. 15. VI. 14. Vergelijk ook PAPIAS, aangehaald<br />

door denzelfden Gefchiedfchrijver III. 39.<br />

V a<br />

I<br />

BOEK<br />

XII


I<br />

BOIÏK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

nn C. G.<br />

jarir 100.<br />

302 K E R K E L I J K E<br />

Ife, met zijne goedkeuring, hebbe bekrachtigd, en<br />

dat liet, van toen af, als een Godlijk bock, in de<br />

Kerk is gelezen geworden. Wat den tijd betreft,<br />

wanneer MARKUS dit Euangelie hebbe opgefteld ,<br />

de onderfchriften onder hetzelve plaatzen het, in het<br />

tiende jaar na JESUS Hemelvaart, dus in het jaar<br />

42 of 43 na zijne geboorte. Als men het ecrfte<br />

verhaal aanneemt, kan men zeer voegzame redenen<br />

geven, van fommige bijzonderheden, PETRUS betreffende<br />

, die in dit Euangelie voorkomen, cn als men<br />

de gemelde tijdsbepaling overneemt, kan MARKUS<br />

het Euangelie van MATTHEUS, van het welk fommigen<br />

zijn Euangelie, als eene verkorting, aanzien,<br />

voor zich gehad en gebruikt hebben, ten ware men<br />

wilde denken, dat beiden eenige aantekeningen aangaande<br />

JESUS bezeten hebben , welke zij gevolgd<br />

ïijn, waar van ftraks nader. Met dit alles zijn 'er<br />

J jerichten, bij voorbeeld , van IRENEUS (.*), die<br />

| iet fchrijven van dit Euangelie later, en eerst na<br />

( len dood der Apostelen PETRUS cn PAULUS , ftelen,<br />

doch, het eerfte heeft wel de meeste waar-<br />

]<br />

i chijnlijkhcid. MARKIJS heeft, ongetwijfeld, in het<br />

xrieksch, en niet jn het Latijn^ gefchreven, hoewel<br />

lijn Griekfche ftijl de minst zuivere cn minst ficrlijke is<br />

an alle de fchriften des Nieuwen Testaments. Dat<br />

i lij, in het Latijn, gefchreven zou hebben, is een<br />

i aisverftand , daar uit ontftaande, dat Oosterfche<br />

< "hristenfehrijvers gefchreven hebben, dat hij, de<br />

Romeinfche taal hebbe gebruikt, verftaande daar<br />

(*) Eij EUSEJS; Hist. Eccles. V. 8.<br />

door


G E S C H I E D E N I S . 303<br />

door echter dc Griekfche, omdat zij, na de vaplaatzing<br />

van den zetel des Rijks na Konjiantinopo-<br />

XII<br />

I<br />

BOEK<br />

y», aan het Oosterfche of Griekfche Keizerrijk, en oofdft.<br />

F<br />

r.C.O.<br />

al wat daar toe betrekking had, den naam van Ro- 1<br />

iar 100<br />

meinsch gaven. Het handfehrift, het welk men te-<br />

Venetië van dit Euangelie bewaart, is wel Latijn,<br />

doch hechts een gedeelte van eene Latijnfche overzetting,<br />

het welk dus hier niets bewijst (*). Van<br />

'S41. ziet men een afbeeldsel van den Aarts-Engel MI-<br />

V 3<br />

den dood van MARKUS, die, als martelaar, zal geftorven<br />

zijn, cn van zijn lijk cn overblijfzelen, naa<br />

Venetic, gelijk men zegt, overgebracht, waaröm hij<br />

voor den Befchermheilig dier ftad gehouden wordt,<br />

fpreek ik niet, als zijnde al te fabelachtig.<br />

Het derde Euangelie is dat van LUKAS , een Eu'iiveie<br />

van.<br />

naam faamgetrokken uit LUKANUS. Deze wordt gehouden,<br />

voor LUKAS, den Geneesmeester, van wien<br />

LUKAS.<br />

PAULUS fpreekt (KOL. IV. 14.) (t) cn voor eenen<br />

geboren Heiden, of volgends anderen eenen Grieksfprekenden<br />

Jood, uit Antiöchië in Syrië, die door<br />

PAULUS bekeerd is geworelen; zeker is het, dat hij<br />

(*) Bijt: Verdeel. VIII. Deel Bladz. 154.<br />

(f) Ik zie geene reden, om hier, met VENEMA, aan<br />

te twijfelen. De ftijl van LUKAS, die de zuiverde en<br />

fierlijkfte<br />

is des Nieuwen Testaments', fchijnt'hem, als<br />

een' man van letteren te kenmerken.<br />

De • overlevering,<br />

bij NICEFORUS CALL.SÏUS Hist. Eccles. II. 43. maakt M#<br />

tot een' fchilder, ook worden 'er nog fchiiderijën van<br />

hem, gelijk men zegt, vertoond. Vergel. DUT. Intrad,<br />

in N. T. p. m. 179. In de Reizen van de BRUY:; Blad*.<br />

PAU-


I PAULUS, op zijne reizen, verzeld heeft, en met hem<br />

BOEK<br />

XII na Rome vertrokken is, gelijk wij hem zelfs nog in<br />

Ho .fdft. PAUL s tweede gevangenis bij dien Apostel vinden<br />

naC.G.<br />

Jaar 100. (2 TIM. IV. ix.; Meer weten wij niet van hem,<br />

dan dat fommigen hem voor denzeifden houden, als<br />

SILAS, insgelijks PAULUS reisgenoot, in de Bandelingen<br />

d;r Apostelen gemeld, doch het welk niet<br />

bewezen is. Over zijn ligchaam hebben, in de XV<br />

eeuw, de fteden Padua en Venetië getwist, welke<br />

twist door den Paus , PIUS den II, ten voordeele<br />

dereerften, uitgefproken, en den Venetidnen het ftilzwijgen<br />

opgelegd is geworden.<br />

Deze lieveling van PAULUS heeft twee belangrijke<br />

Soeken in gefchrift gefield, en wel bijzonder ten<br />

i<br />

henfle van eenen aanzienlijken man, TIIEOFILUS geïoemd,<br />

van wien wij verders niets weten, en dus<br />

]<br />

i rok niet zeggen kunnen, of hij een Jood dan een<br />

3 leiden geweest is, aan wien hij dezelve heeft opi<br />

;edragen.<br />

Velen houden het Euangelie van LUKAS, voor<br />

1 iet eerst gefchreven van alle de Evangeliën (*;,<br />

c :och de redenen, die zij aanvoeren, komen mij te'<br />

wak voor; de gewigtigfte is, dat LUKAS in zijne<br />

t pdragt (LUK. I. 1-4.)<br />

v an velen gewagende, die<br />

i eeds een verhaal der verrichtingen van JESUS hadden<br />

c HACL, zoo als het in eene Kerk lt Alexandrii ffi Egypi<br />

t<<br />

1 gevonden wordt, het welk, door LUKAS, zal gefchild<br />

;rd zijn; volgends hetzelve te oordeelen, zou'LUKAS<br />

e<br />

» ellendig klsdfchilder moeten geweest zijn.<br />

c<br />

304 K E R K E L I J K E<br />

*) Onder anderen VENEJIA II. E. lom. lil. pag. 115.


G E S C H I E D E N I S . 3°D<br />

den opgcdcld, te kennen fchijnt te geven, dat deze<br />

I<br />

BO'X<br />

opftellen eene herziening en verbetering nodig hadden,<br />

gelijk ook EUSEBIUS zijne woorden heeft op-<br />

ioofv.a.<br />

XII<br />

nr. CO.<br />

geva't (*) Ondertusfchen is het niet duidelijk , dat [aar 100.<br />

LUKAS, van die velen, met afkeuring, fpreekt. Men<br />

kan ligteüjk denken, dat velen hun werk gemaakt<br />

hebben, om dc redenen cn verrichtingen van JESUS<br />

in het geheugen tc bewaaren, cn het geen zij zelve<br />

aanfehouwd, of van anderen gehoord hadden , in<br />

gefchrift te Hellen. Wij zeiden reeds , dat MAT-<br />

T„FUS en MARKUS, niet onwaarfchijulijk, van zoodanige<br />

opdellen en verhalen van bijzonderheden gebruik<br />

gemaakt kunnen hebben, echter elk, met du<br />

biwoegzclen, welke hij, als ooggetuigen, of uit eer<br />

mond van PETRUS, aanfehouwd en ontvangen had.<br />

waar uit de overeenkomst en het verfchil, tusfche] 1<br />

deze beide Schrijveren, zoo kunnen worden ver<br />

Haan. Van tijd tot tijd, zullen wel deze verhalen i<br />

door bijvoegzelen, verbasterd en vervalscht zijn gc<br />

worden, en misfehien den oórfprong gegeven hel<br />

ben, aan die mccnigvuldige Euangcliëp, der A£ost*<br />

len, der Hebreen, der Egyptenaren, enz. ma; ar<br />

daarom was niet alles aftekeuren ; alleenlijk , inclie n<br />

het waar zij, dat THEOFILUS, gelijk fommigen wi 1-<br />

len, (f) te Alexandrië in Egypte zal gewoond he' 1-<br />

bei<br />

(*) Hht. Eccles. II. 24.<br />

(j) Dit wordt getuigt, door U& BAIH.VL , ta zi (S<br />

Arabisch en Synch fVuordenboek, welke een Pchnjv er<br />

van de Xde eeuw zal zijn. MJCHASLIS In!, tn hl IV.<br />

T.<br />

en SCHUTTE BHh Jaarb. T. P&L Bladz. USf<br />

VA<br />

• •>


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jr:nr ioo<br />

3°ö K E R K E L I J K E<br />

ben, zou men mogen denken, dat daar reeds verfcheiden<br />

onechte verhalen verfpreid werden, waaromtrent<br />

THEOFiLus zekerheid verlangd zal hebben,<br />

om het echte van het onechte te kunnen fchiften!<br />

Hoe het zij, al waren de Euangeliën van MATTHE­<br />

US en MARKUS reeds opgefteld en uitgegeven, volgt<br />

daar uit nog niet, dat LUKAS ze gekend en gebruikt<br />

zal hebben, het tegendeel fchijnt eer te blijken, omdat<br />

hij^vele gevallen, ten aanzien van tijden en plaatzen,<br />

onzeker laat, die hij uit MATTHEUS en MAR­<br />

KUS had kunnen beftemmcn. Daartegen kan hij affchriftcn<br />

van bijzondere verhalen voor zich gehad<br />

hebben, die deze Euangelisten ook gebruik hebben,<br />

van daar, dat hij zoo dikwijls, tot de woorden toe,<br />

met hun overeenkomt. Dat LUKAS de Euangeliën<br />

van MATTHEUS en MARKUS nog niet gekend hebbe,<br />

toen hij zijn Euangelie fchrcef, zal te waarfchijnlijker<br />

worden, indien men gelooft, hetgeen de<br />

onderfchriften van dit Euangelie melden, dat & LUKAS<br />

zijn Euangelie gefchreven heeft, 15 jaren na CHRISTUS<br />

opneming ten hemel, cn dus omtrent het jaar 48<br />

van onze gemcenc jaartelling. Voords verhalen de<br />

oude fchrijvers, gelijk IRENEUS (*), dat LUKAS,<br />

PAULUS medgezel, het Euangelie te boek heeft geleld,<br />

hetwelk PAULUS verkondigd heeft, en ORI-<br />

(*) Bij EUSEB. II. E. V. 8.<br />

(f) Bij depzelven //. E. VI. 25.<br />

SENES (f), dat dit Euangelie van PAULUS goedgekeurd,<br />

en voor dc gelovigen uit de Heidenen gei<br />

'chreven is. Sommigen hunner meencn ook, dat<br />

PAU-


G E S C H I E D E N I S . 307<br />

PAULUS daar op ziet, wanneer hij van zijn Euangelie<br />

I<br />

BOEK<br />

fpreekt (ROM. II. 16. XVI. 25. ) (*) Dit XII<br />

Euangelie behelst vele bijzonderheden, waar door, Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

voomaamlijk, de gefchiedenis van JESUS, voor ons, Jaar 100.<br />

vollediger gemaakt wordt, en verfcheiden omftandigheden,<br />

als ook de meest zuivere ftijl, komen zeer<br />

wel overeen, met het geen de ouden bcweeren, dat<br />

het bijzonder ten gebruik voor de Heidenen gefchikt<br />

is geweest.<br />

LUKAS heeft zijn eerfte Boek , het Euangelie,<br />

De Handelingen<br />

vermeerderd met een tweede, aan den zelfden THEO- der A-<br />

FILUS opgedragen, waarin hij de Gefchiedenis det postelen.<br />

Apostelen, bijzonder het geen PETRUS en PAULUS.<br />

met welke hij naderen omgang gehad , en weikei i<br />

laatften hij, op zijne reizen, verzeld heeft,<br />

heeft vervolgd,<br />

betrof »<br />

van JESUS dood opftanding en he<br />

meivaart af, tot aan het einde der eerfte gevange<br />

nis van PAULUS te Rome toe, in het jaar 58. Nic t<br />

lang daar na, ten minften, naar het fchijnt, vóó<br />

PAULUS dood, heeft LUKAS dit Boek uitgegeven<br />

alhoewel het bepaalde jaar ons onbekend is.<br />

„ MARKUS cn LUKAS hadden hunne Euangelie 1 Euangee<br />

lie van<br />

„ reeds in het licht gegeven, wanneer JOÜNNES , ó<br />

]O3N.NES.<br />

„ Apostel, die tot nog toe het Euangelie, bij mot<br />

t-<br />

„ de, had verkondigd, eindelijk, gelijk men verhaalt<br />

•><br />

„ ter volgende oorzake, zich tot het fchrijven b<br />

„ gaf. Als de drie bovengemelde Euangeliën reet Is<br />

„ iederéén en ook hem in handen waren gekomer J<br />

„ zegt men, dat hij ze goedgekeurd, en de waarhc d ,<br />

(*) EUSEB'. Hist. Eah'S. III. 4.<br />

V 5<br />

„ v; n


BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar i oo.<br />

SoS K E R K E L I J K E •<br />

„ van dezelve met zijn getuigenis bevestigd heeft;<br />

„ doch oordeelde, dat 'er alleen nog aan ontbrak<br />

,, het verhaal van die dingen, welke, in 't eerst<br />

„ en in het begin der prediking van CHRISTUS,<br />

„ gedaan waren. " Dus fchrijft EUSEBIUS ( * ).<br />

JOÜNNES heeft, volgends de onderfchriften, zijn<br />

Euangelie uitgegeven , 32 jaren na JESUS<br />

Hémelraait,<br />

en gevolglijk in het jaar 65. Hij had daar<br />

nij , behalven het algemeen oogmerk , opdat men<br />

;ou geloven, dat JESUS de<br />

CHRISTUS, de MESSIÜS<br />

i s, en gelovende het leven in zijnen naam zou heb-<br />

1 >en ( JOÜNN. XX. 31. ) een drieërlei oogmerk ,<br />

r<br />

oorëerst: hij wilde eenige nodige invullingen maken<br />

t ot de verhalen der andere Euangelisten, welke,<br />

i aen dikwijls ziet, dat hij als bij zijne lezers bekend<br />

anneemt, en dit doet hij, bijzonder, door het ver-<br />

I lalen van eenige nadruklijke redenen, welke hij van<br />

5 ijnen grooten Meester gehoord, cn van verrichtinen,<br />

die hij gezien had. Ten tweede, ftelde hij<br />

' I<br />

ich voor, de Paaschfeesten , geduurende JESUS<br />

2<br />

penbaren dienst, te bepalen, als zekere tijdmerken,<br />

C<br />

I aar welke men de verhalen der Euüngelisten zou<br />

l unnen plaatzen. Eindelijk, had hij, volgends IREï<br />

IEUS en anderen (f), ten bijzonder oogmerk, om<br />

C e „dwalingen, die CERINTHUS, of KERINTIIUS,<br />

, gezaaid heeft, en al lang te voren de Nikohiiten,"<br />

5<br />

tl<br />

•gen te gaan , doch allerbijzonderst , naar het<br />

hijnt,<br />

fc<br />

ook zulke leerlingen van JOÜNNES den<br />

(*) Hist. Eccles. ITT. 24.<br />

(f) Adv en. her. Hl. XI. 1.<br />

DOQ-


G E S C H I E D E N I S .<br />

Dooper, die hunnen Meester boven JESUS, uien zij<br />

niet als den MESSIÜS erkenden, bleven verheffen, te XII<br />

wederleggen. (*)<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Wij hebben van denzelfden JOÜNNES drie Brieven, Jaar 100.<br />

welke, onder de zoogenoemde Algemeene Brieven,<br />

gerangfchikt zijn. Omtrent den eerden van deze<br />

De drie<br />

Brieven<br />

Brieven heeft de Oudheid niet getwijfeld , of dezelve vanjoaNis<br />

van JOÜNNES ( + ). Hij is, als 't ware , een NES.<br />

aanhangzel of nareden tot zijn Euangelie, en zal dus<br />

na hetzelve gefchreven zijn, waarfchijnlijk omtrent<br />

het jaar 68 of 70, geduurende den Joodfchen oorlog,<br />

ten minften in eenen tijd, dien men als eent<br />

laatfte uure kon aanmerken (1 JOÜNN. II. 18.) ei I<br />

wanneer dwaalleeraaren zich reeds begonnen aftezon<br />

deren van de Christenen, zoodat men hen, als An<br />

tichristen, (zulken, die zich tegen CHRISTUS aan<br />

kantten,) kon aanmerken, tegen welke de Apostel ><br />

in dezen en de andere Brieven, waarfchuwt, en 0] ><br />

dc onderlinge liefde der Christenen en heiligheid de<br />

levens aandringt.<br />

De tweede en derde Brief, welke aan bijzonder<br />

perfonen gericht zijn, werden, in de vierde ccu\ r<br />

nog, door fommige Christenen in twijfel getrokken<br />

niet ten aanzien van derzelver oudheid, maar of z 'j<br />

ook van JOÜNNES den Apostel, en niet liever va ii<br />

eenen anderen JOÜNNES, dien de Oudheid, met de B<br />

naam van den Ouclften, of Ouderling, onderfcheidt •><br />

£ n<br />

(*) IREN. adv. hier. III. XI. 4- Vergelijk bovc n<br />

Bladz. 94.<br />

(f) EUSEB. Hist. Eccles. III. 24. =5.<br />

I<br />

BOEK


BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 100.<br />

K E R K E L I J K E<br />

en ons verhaalt, dat hij, te gelijk met den Apostel<br />

JOÜNNES, te Efeze, geleefd heeft, gefchreven zijn (*).<br />

De benaming van Oudfte, of Ouderling,<br />

Schrijver<br />

welke de<br />

zich, in het opfchrift, geeft, en die de<br />

Apostel, als de oudfte van alle Apostelen, en thans<br />

reeds op zijne dagen, zich,met recht, geven kon, en<br />

dewijl zij aan bijzondere perfonen gefchreven waren,<br />

waardoor zij laatcr bekend werden, cn misfehien aan<br />

vele Christenen niet gewigtig<br />

genoeg voorkwamen,<br />

deze 'kunnen de reden voor deze twijfeling<br />

geweest<br />

zijn. Doch, de overeenkomst van ftijl, cn inhoud<br />

der vermaningen, heeft, ten laatftcn, de twijfeling<br />

apgelost, en dc Christenen hebben ze in hunne ver-<br />

Jamcling van Heilige Boeken opgenomen.<br />

DeOpcnbaring<br />

Onder den naam van JOÜNNES, ontmoeten wij<br />

vanjoarv- iog een Boek,-op de lijst van de Heilige Boeken<br />

:<br />

NES. i Ier Christenen, bevattende de gezichten, en openkringen,<br />

welke hij, geduurende zijne ballingfchap,<br />

1<br />

< p het Eiland Pathmos, gezien cn ontvangen heeft,<br />

\ reik Bock dus, door hem, zeer laat, cn niet voor<br />

I et jaar 96, kan gefchreven zijn. Men weet, dat<br />

c ver dc echtheid van hetzelve zeer getwist is ,<br />

i ct is hier onze zaak alleen, aan tc wijzen, wat<br />

|<br />

1 de oudfte Christenfchrijvcrs van getuigen. De<br />

X leesten derzclveu erkennen het, reeds vroeg,<br />

V oor eclit. IRENEUS , die Hechts 50 jaaren daar<br />

11 a leefde , maakt reeds zijn werk, om deszelfs<br />

ii houd, naar zijne gedachten daar over, voor tc<br />

d ragen , en duistere plaatzen van dit Boek te ver-<br />

kla-<br />

(*) Vergelijk EUSE*. Hist 1 . Eccles. III. 25. en 30.


G E S C H I E D E N I S . 3"<br />

klaren. (*) Doch, 'er zijn 'er ook, die aan de I<br />

BOEK<br />

echtheid van het zelve getwijfeld, cn het aan eenen XII<br />

anderen Schrijver, dan aan JOÜNNES den Apostel, Hoofdflr,<br />

naC.G.<br />

hebben willen toefchrijven. Men meent, dat PAFIAS ,<br />

Jaar 100.<br />

die nog dc laatde jaaren van den Apostel JOÜNNES<br />

beleefd heeft, deze Openbaring niet gekend heeft,<br />

en befluit zulks uit EUSEBIUS (f), uit wiens woorden<br />

ik echter veeleer het tegendeel zou afleiden.<br />

PAPIAS geloofde een duizendjarig Rijk van JESUS<br />

op deze aarde, „het welk ik geloof,", zegt EUSE­<br />

BIUS, „dat hij gehaald heeft, uit het kwal'jk ver-<br />

„ daan van dc verklaringen of voordellen der Apos-<br />

Z telen, niet doorziende, het geen van hun in ver-<br />

„ toningen of gelijkenisfen, geheimzinnig gezegd is.'<br />

Waaröm zouden wij onder deze Apostolifchc ver<br />

klaringen en geheimzinnige gezegden, ook met dt<br />

Openbaring begrijpen kruinen , welke vol is vai 1<br />

zoodanige geheimen en beelden? KAJUS, een ouder<br />

ling of leerüar der Kerk van Rome, in het begin dc C<br />

derde eeuw, zal deze Openbaring niet aan JOÜNNES *<br />

maar aan den Ketter CERINTHUS , hebben toegefchrc<br />

ven. Zijne woonlen zijn bij EUSEBIUS: (§) „er<br />

, RINTHUS heeft openbaringen onder den naam va a<br />

„ eenen grooten Apostel gefchreven, cn daar in a<br />

" lerhande vreemde gevallen, die hem van eene n<br />

„ Engel zuilen getoond zijn, verdicht: waarbij h<br />

" tevens een aardsch Rijk van CHRISTUS voorga! »<br />

d .it<br />

(*) Advers. har. V. 26, 30.<br />

(f) Hist. Eccles. III. 39-<br />

(§) Hist. Eccles. III. 28.


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofd!!,<br />

na C. G.<br />

Jaar 100.<br />

i<br />

m K E R K E L I J K E<br />

„ dat na de Opftanding zou volgen , en waar 5ti<br />

„ het vleesch op nieuw, te Jerufalem, de begeer-<br />

„ lijkheden en de wellusten zal dienen. Gelijk hij<br />

„ een vijand der Godlijke fchriften was, zoo gaf hij<br />

„ ook, om te bedriegen, voor, dat 'er duizend jaa-<br />

„ ren in feestelijke brasferijën verlopen zouden. "<br />

Ondertusfchen , indien dit de mening van KAJUS<br />

ware, dat de Openbaring, die aan JOÜNNES wordt<br />

toegefchrevcn, door CERINTHUS zou zijn opgefteld,<br />

zou zulks niet kunnen overeengebracht worden, met<br />

den inhoud van dat Boek, het welk die vlees'cbgezindheid<br />

en alle wellusten opzetlijk veroordeelt;<br />

ioch, het is zoo zeker niet, dat KAJUS deze Openbaring<br />

bedoelt, men kan uit zijne woorden niet<br />

neer befluiten, dan dat CERINTHUS Openbaringen<br />

leeft voorgewend, zonder dat die dezelfde behoeven<br />

1 e zijn met de Openbaring, van welke wij hier fpre-<br />

1 :en. Ondertusfchen zijn 'er fommigen onder de<br />

< :hristenen geweest, welke, uitdruklijk, onze Openi<br />


G E S C H I E D E N I S .<br />

3^3<br />

ring van CERINTHUS oorfpronglijk zou zijn. „Ik,"<br />

zegt hij, „ zou dit Boek geenszins durven verwer-<br />

„ pen, dewijl vele broeders 'er veel mede op heb-<br />

„ ben." Hij erkent het voor een Werk van een'<br />

Heilig en van Gods Geest gedreven man. Alleen hij<br />

maakt bedenking, om het aan JOÜNNES den Apostel<br />

toe te fchrijven, waar van hij de redenen met zoo<br />

veel omzichtigheids voordraagt, dat men ligtelijk ontdekt,<br />

dat hij, door deze zijne twijfeling, fchroomt<br />

ongenoegen te geven, en alle haatlijkheid van ziek<br />

wil weeren, waar uit men befluiten mag, dat de<br />

Openbaring toen reeds, in het gemeen, erkend moei<br />

geweest zijn. Dus gedraagt zich ook EUSEBIUS<br />

zelve , twijfelende , of hij dit Boek voor echt o<br />

onecht moet aannemen, en of hij het aan den Apostel<br />

JOÜNNES, of aan iemand van denzelfdcn naam.<br />

hebbe toe te fchrijven. Ondertusfchen ziet men,<br />

uit dit alles, duidelijk, dat bij hen, die dit Boek,<br />

het welk zoo veel getuigenisfen der Oudheid voo:<br />

zich heeft, als eenig ander in het Nieuwe Testa<br />

ment, in twijfel getrokken hebben, de vrees voo<br />

de dwalingen van CERINTHUS, en de twist ove<br />

het duizendjarig Rijk vrij wat invloed gehad hebbe<br />

Terwijl wij hun echter grooten dank verfehuldigi I<br />

zijn, dewijl wij, uit dit en andere voorbeelden, verze<br />

kerd zijn, dat de Christenen, in de eerfte eeuwen , niet lo i<br />

en bevooroordeeld zijn te werk gegaan, in het aannemei l<br />

en erkennen van heilige Boeken, waar door zij ons te<br />

vens gronden van zekerheid aan de hand gegeven, ei<br />

I<br />

te gelijk verhoed hebben, dat de wereld niet met een<br />

menigte van ondergefchoven en verdichtte fchriften be<br />

drogen is geworden.<br />

D<br />

ï<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

jaar 100.


I<br />

EOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar ioo<br />

De Brieven<br />

van<br />

PAULUS.<br />

314 K E R K E L I J K E<br />

De veertien Brieven van PAULUS, fommigen vari<br />

welken, door dezen werkzamen Apostel, gefchreven<br />

zijn, vóór zijne eerfte gevangenis, gelijk de beide<br />

Brieven aan de gemeente te Thesfahnika, omtrent<br />

het jaar 50 en 51, die aan de gemeenten in Galatië, in<br />

het laatstgenoemde jaar, de eerfte en tweede aan de<br />

gemeente te Korinthe, in het jaar 54, en in het<br />

.zelfde jaar zijn eerfte Brief, aan TIMOTHEUS, gelijk<br />

in het volgende jaar 55, die aan de Christenen te<br />

Rome; andere, geduurende deze gevangenis, als de<br />

Brief aan de gemeente van Filippi, aan de Hebreen,<br />

aan de Efeziërs, en Kolosfers, als ook die aan FI-<br />

LEEMON; na zijn ontflag uit de gevangenis, meent<br />

men, dat hij den Brief aan TITUS zal gefchreven<br />

hebben, in het jaar 65, gelijk den tweeden aan<br />

TIMOTHEUS, in zijne tweede gevangenis, kort voor<br />

zijnen marteldood, in het jaar 67. Alle deze veertien<br />

Brieven, zeg ik, zijn, zonder eenig bedenken,<br />

door de Christenen, terftond aangenomen cn erkend,<br />

behalven alleen den Brief aan de Hebreen, omtrent<br />

welken fommigen, tot in de vierde eeuw toe , getwijfeld<br />

hebben, wie de Schrijver van dcnzelven ware,<br />

en in welke taal hij gefchreven is (*), CLEMENS<br />

van Alexandrië dacht, dat PAULUS denzelvcn in het<br />

[ïebrecuwsch gefchreven, maar dat LUKAS hem in<br />

bet Grieksch vertaald hebbe (f). ORIGEXES hield<br />

hem voor het opftel van éénen van PAULUS leerlingen,<br />

die PAULUS voorftel dus had in orde gebracht<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. VI. 20.<br />

(tj EUSEB. Hist. Eccles. VI. 14.


G E S C H I E D E N I S . 215<br />

bracht (*), „Ondertusfchen," zegt hij, „zijn die I<br />

BOEK<br />

„ gemeenten te prijzen, welke hem voor eenen Brief<br />

XII<br />

,, van PAULUS houden, want daar voor hebben de [löofdfri<br />

„ ouden hem, niet zonder reden, erkend." Dat de naC.G;<br />

jaar 100.<br />

naam van PAULUS niet aait het hoofd ftond, dat<br />

hij, in het gemeen, aan de Hebreen, dat is, of de<br />

Joodfche Christenen in Palaeftina, of Jooden, in<br />

de Oosterfche landen, gefchreven was, en de ftijl,<br />

die fierhjker is, dan die van PAULUS overige Brieven,<br />

fchijnen de aanleiding tot deze twijfelingen gegeven<br />

te hebbern<br />

Onder de zeven zoogenoemde algemeene Zendbrie­Brieven zijn 'er fleehts twee, welke terftond cn algemeen<br />

vari<br />

JAKOBUS;<br />

van de Christenen erkend zijn, doch aan dc vijl<br />

overigen heeft men, eenigen tijd, getwijfeld, onder<br />

deze laatften behoort de Brief van JAKOBUS, den<br />

Broeder des Heeren, anders den Kleinen of Jongeren<br />

bijgenaamd, wiens dood wij Bladz. 244 verhaald<br />

hebben, en die dezen Brief, kort te vooren,<br />

in het jaar 61, of daaromtrent, gefchreven zal hebben.<br />

Uit EUSEBIUS (f) weet men, dat deszelfs<br />

echtheid wel van fommige Christenen in twijfel getrokken,<br />

maar dat hij toch in de meeste gemeenten,<br />

als een werk van den Apostel JAKOBUS, gelezen<br />

is. • •<br />

:<br />

Op dezelfde wijze is het gelegen met den Briei De Brief<br />

van den Apostel JUDAS , broeder van gemelden JAvan'<br />

ju"<br />

KOBUS , welke, bijzonder daarom, van fommigen<br />

ü<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. VI. 25.<br />

( \) Eüsr.ii. Hist. Eccles. II. 23.- III. H*<br />

% ' . É


Brieven<br />

van PE­<br />

TRUS.<br />

316 K E R K E L I J K E<br />

r in twijfel getrokken fchijnt te wezen, omdat heS<br />

BOEK<br />

één en ander in denzelven voorkomt, het welk duister<br />

is, en aan den uitlegger moeilijkheid baart, ge­<br />

XÏI<br />

Hflofdft.<br />

na C. G. lijk de oorzaak van twijfeling omtrent den Brief van<br />

Jaar IOO.<br />

JAKOBUS daar in fchijnt gezocht te moeten worden,<br />

omdat men zwarigheid vond, op, welke wijze hem<br />

met de gezegden van PAULUS in zijne Brieven overeen<br />

tc brengen.<br />

Omtrent den eerden Brief van PETRUS, dien hij,<br />

gelijk men meent, omtrent het jaar 65, gefchreven<br />

heeft, omdat men 'er toefpelingen in meent te ontlekken<br />

op de vervolging onder<br />

Men vond den Brief wel nut-<br />

1 ig, zoodat men hem, met andere Heilige fchriften,<br />

* ] as en gebruikte, maar fommigen, bijzonder onder<br />

( ie Oosterfche Christenen, twijfelden, of hij wel van<br />

] ETRUS, en niet misfehien van eenen anderen SIMON ,<br />

\ vare (*), evenwel erkent ORIGENES bij EUSEBI-<br />

1 JS (f) , dat PETRUS denzelven heel wel heeft kun-<br />

] icn fchrijven ,<br />

NERO , in het jaar<br />

ij., heeft de oude Christenheid geene zwarigheid<br />

gemaakt, maar wel omtrent den tweeden, die, in het<br />

aar 68, kort voor PETRUS dood, (2 PETR. I. 14.)<br />

lal gefchreven zijn.<br />

gelijk dit ook door andere redenen<br />

;enoegzaam buiten twijfel gedcld wordt.<br />

De O Deze Boeken maken famen den Kanon of lijst<br />

non des<br />

c<br />

N. t. ;<br />

er Heilige Boeken der Christenen, of des Nieuwen<br />

' cstaments , uit. Waaromtrent wij dienzelfden dilli<br />

;n maar Godlijken gang der Voorzienigheid moeten<br />

(*) EUSEB. Hist. Eales. 3, 25.<br />

(t) Hist. Ec.us. VI. 2


G E S C H I E D E N I S . 3*7<br />

opmerken, dien wij, van eerden af, bij dezen Godsdienst,<br />

en deszelfs invoering in de wereld, opgemerkt XII<br />

I<br />

BOEK<br />

hebben. Deze fchriften zijn allen, bij voorkomende Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

gelegenheden, opgedeld, en derzelver Schrijvers hebben<br />

dezelve gefchreven, zonder, als 't ware, tc ge­<br />

Jaar 100.<br />

voelen, dat zij, door Godlijke aandrift, voor het<br />

gantfche Christendom van alle eeuwen fchrevcn; deze<br />

fchriften werden vervaardigd, en aangenomen van<br />

tijd tot tijd, niet zonder onderzocht, en ten opzichte<br />

van hunne echtheid beoordeeld te zijn. Zij daalden<br />

niet onmidlijk van den hemel, of werden, door onwederdaanbare<br />

wonderen, opgedrongen; zelfs werd<br />

deze Kanon, of Lijst der Heilige Boeken, niet op<br />

ééns , door het gezag van eenen Apostel zeiven,<br />

vastgedeld; gelijk, over het geheel, bij den godsdienst<br />

der Christenen, geen gezag, zonder redelijke<br />

overtuiging, plaats moet hebben. Ook ontdekt men,<br />

over het geheel, bij de eerde Christenen, vele vrijheid<br />

van onderzoek, omtrent de Heilige Boeken,<br />

en bij allen eerbied, dien zij aan dezelve, als Boeken<br />

van Godlijken oórfprong , bewezen, waren zij<br />

echter vrij van alle Bijgeloof, gelijk zij zich ook<br />

nergens duidelijk hebben verklaard, wat zij door dc<br />

Godlijke Ingeving dezer Boeken verdaan hebben.<br />

Op deze wijze, heeft de Voorzienigheid voor de<br />

Christenen van alle eeuwen gezorgd. Elk kan .<br />

langs den weg van eigen onderzoek, zonder zicfi<br />

op gezag van anderen te verlaten, zich van dc echtheid<br />

en Godlijkheid dezer Boeken overtuigen, en alle<br />

ecuwen hebben daar in, welke afwijkingen en verbasteringen<br />

ook plaats hebben, de waare leere er


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 100.<br />

Leere<br />

der A-<br />

postelen.<br />

318 K E R K E L I J K E<br />

gefteldheid van het Christendom, het welk dus, bij<br />

zoodanige afwijkingen en verbasteringen, volgends<br />

dezelve in zijne oorfpronglijke eenvouwigheid herfteld<br />

kan worden.<br />

De leere, welke de Apostelen, in deze fchriften,<br />

en mondeling , verkondigden , was , in de hoofdzaak,<br />

volkomen dezelfde, die JESUS verkondigd had.<br />

Men kon ook van hun geene nieuwe leere verwachten.<br />

Alleen konden zij fommige gedeelten van dezelve<br />

duidelijker verklaren, en in het licht ftellen,<br />

in die, met nieuwe bewijsgronden, aandringen, nalat<br />

JESUS, door zijne Opftanding, Hemelvaart, en<br />

] iet uitftorten van den Heiligen Geest, in allen opdchte,<br />

gerechtvaardigd was. Door de voorkomende<br />

i tmftandigheden, kregen de Apostelen aanleiding, om<br />

'erfcheiden leerftukken, die JESUS niet uitdruklijk,<br />

: naar alleen ingewikkeld en zijdelings, had voorgei<br />

Iragen, te ontwikkelen en toe te pasfen. Dus vin-<br />

( Icn wij, in den Brief van PAULUS aan de Kerk van<br />

lome, een uitgebreid onderwijs, omtrent den zedeijken<br />

geheel verdorven toeftand van het mensch-<br />

1<br />

< lom, deszelfs oórfprong, en algemeenheid, zoodat<br />

I ieide Jooden en Heidenen voor God fchuldig zijn;<br />

c en onderwijs verders, omtrent de rechtvaardiging<br />

£ 11 vrijfpreking van dit fchuldig menschdom, alleen<br />

I lit en door het geloof in JESUS; benevens een voorlel<br />

van den aart en wijze der heiliging of vernieu-<br />

i<br />

V mg tot deugd , en de verpligting daar toe enz.<br />

I lus behandelt PAULUS , in dien zelfden Brief, maar<br />

c ok in dien aan de Galaten, het leerftuk van de aff<br />

:haiHng der Joodfche Kerkplegtigheden, en van die<br />

vrij-


G E S C H I E D E N I S .<br />

3i9<br />

vrijheid, welke de waare en redelijke Godsdienst in 1<br />

Bor.K<br />

zich bevat; terwijl echter, aan den anderen kant, de<br />

XII<br />

Apostel JAKOBUS, in zijnen Brief, zorgt, tegen het Hoofdft.<br />

misbruik dezer leere, en de verbeelding, als of het<br />

tiaC. ü.<br />

Jaar ioo.<br />

genoeg ware te geloven, zonder dat. men zich der<br />

deugd bevlijtigde. Dus heldert PAULUS de leere en<br />

het gebruik van het Heilig Avondmaal op, in zijnen<br />

eerften Brief aan de gemeente te Korinthe, en geeft verfcheiden<br />

anderevoorfchriften, op de vragen, waarmede<br />

hij geraadpleegd werd, of omtrent onderwerpen , die<br />

door misvattingen verkeerd werden begrepen. Maar de<br />

hoofdleere omtrent God, zijne eigenfchappen en werken,<br />

omtrent JESUS, den Zoon van God, wien zij,<br />

in zijne volkomene heerlijkheid, predikten, omtrent<br />

den Heiligen Geest van God, en zijne werkingen er<br />

gaven, omtrent onze betrekking tot God, en de wijze<br />

van onze verlosfmg en herftelling in Gods gunst,<br />

het vertrouwen op God, en zijne allcsbeftuurendf<br />

Voorzienigheid, en eindelijk, omtrent den toekomen<br />

den daat, de opftanding, het algemeen oordeel, ei<br />

de vergelding na dit leven, is volmaakt dezelfde,<br />

die JESUS geleerd en voorgedragen had.<br />

Door deze leere en fchriften, hebben deze twaal f Uitbreiding<br />

van<br />

in zich zeiven ongeleerde Jooden , de voetdappe: 1<br />

hetChris<br />

van hunnen Leermeester drukkende , uitgewerkt e 1 tendotn<br />

daargefteld, het geen de geleerdfte en kundigd<br />

I doorde-<br />

" ze leere.<br />

Wijsgeeren en Schrijvers van die zelfde tijden, hoe<br />

danige, bij voorbeeld, geweest zijn, onder NERO 9<br />

de Wijsgeer SENECA en anderen, niet hebben km ;-<br />

nen verrichten. Deze vermaakten, en behaagden r><br />

doch verbeterden niemand. Maar dc e^nvQiiwj ;e<br />

x 3<br />

te


BÖEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

J«?r 100.<br />

320 K E R K E L I J K E<br />

leer en de kunfleloze fchriften der Apostelen brachten<br />

eene merkwaardige omwending onder de menfehen<br />

te wege. Eene menigte Jooden en Heidenen<br />

namen hunne leere aan, en begonnen een voorbeeldig<br />

deugdzaam leven te leiden. De Christenen waren<br />

goede onderdanen, goede burgers, goede huisvaders<br />

en huismoeders, goede heeren, en goede<br />

dienstknechten. Hoe veel febimp, vervolging, en lijden<br />

zij ook moesten doorftaan, hoe hard ook Joodfche<br />

of Heidenfche Overheden zich tegen hen gedroegen,<br />

echter weigerden zij geene gehoorzaamheid , zij betoonden<br />

zich niet oproerig, maar gedroegen zich ftil<br />

en lijdzaam. Onder hen waren menfehen van allerhande<br />

geflacht, en volken, godsdienst en zeden. Deze allen<br />

namen eenen Godsdienst aan, die, ontbloot van<br />

allen uiterlijkcn praal of vertoning, niets had , het<br />

*een dc zinnen of driften frrcelde, maar integendeel tot<br />

zelfsverloochening,nederigheid, druk en lijden, riep.<br />

Men kan het, daarom, den vriend van den Christen<br />

I<br />

Godsdienst niet kwalijk duiden , dat hij , in deze<br />

1 grondvesting en uitbreiding van het Christendom ,<br />

velke hij alleen aan de goddelijke overtuigende kracht<br />

<<br />

Ier waarheid , onderfteund door wonderwerken, kan<br />

1<br />

oefchrijven, den vinger van God opmerkt, terwijl<br />

]<br />

tien', in de jaarboeken der wereld, niets dergelijks<br />

i<br />

tl ftaat is aan te wijzen. En, in de daad, dc waarïeid<br />

van het Christendom was, in alle de eenvou­<br />

i<br />

\<br />

digheid ven de leere cn prediking der Apostelen, zoo<br />

1 •lijkbaar, dat deszelfs voortgang nog veel algemecner<br />

1 tad mogen verwacht worden , indien niet onachtzaamleid<br />

en afkecrigheid der menfehen van waare Gods­<br />

1<br />

vrucht


GESCHIEDENIS. 321<br />

vrucht en deugd, en de diepïngewortelde vooröordeelen<br />

van Jóoden en Heidenen, denzelven geftremd en Xll<br />

I<br />

B-or-K<br />

verhinderd -hadden.<br />

Hoofdft.<br />

n?C.G.<br />

Men heeft ook vergeefs naar andere redenen van deze<br />

uitbreiding des Christendoms gezocht. Men heeft,<br />

jaar 100.<br />

bij voorbeeld, gezegd, dat vele arme en geringe lieden<br />

dezen godsdienst hebben aangenomen, aangelokt<br />

zijnde door de algemeene liefdekas. Maar, dit is een<br />

openlijk verdraajen van de gefchiedenis. Het is 'ei<br />

zoo ver af, dat deze liefdekas, daar men op doelt, en<br />

die in de gemeente te Jerufalem was opgericht, zoc<br />

rijk, en daar door aanlokkend zou geweest zijn, dat wi<br />

veeleer, uit de Brieven der Apostelen, weten, dat di<br />

gemeente te Jerufalem den onderftand van andere ge<br />

meenten behoefde, in ftede van, door aanzienlijke bedee<br />

lingcn,zich onder de armen aanhang te kunnen maken<br />

Daarenboven, de Apostelen begunftigen geenen luiënlc<br />

diggang in hunne leere en voorfchriften, daar deze ee 1<br />

hoofdregel bij hen is: „Die niet wil arbeiden, ete oc<br />

•„ niet!" (*) Men heeft, verders, gezegd, dat het flo:<br />

k .<br />

dig levensgedrag en de in het oog lopende bcdriegerijë<br />

der Heidenfche Priesters de menfehen hebben aangi<br />

n<br />

zet, om den nieuwen godsdienst, in menigte, aan 1<br />

nemen. Ut wil niet ontkennen, dat de wereld, ten d<<br />

e<br />

zen tijde, die dwaasheid van het Bijgeloof begon t<br />

zien, en dus, als 't ware, voorbereid is geworden, cn 3<br />

de Christelijke leere aan te nemen; maar dit kan eehti I<br />

de waare en nog veelmin de eenige reden van den fpoed i-<br />

gen voortgang van deze leere niet geweest zijn; indie n<br />

ta :t<br />

(*) 2 TIIESS. IH. 10.<br />

X 4


3n K E R K E L IJ K E<br />

I<br />

niet dezelve de overtuiging met zich gebracht en<br />

BOEK:<br />

XII door de waarheid zich aan de gemoederen der menfehen<br />

had aangeprezen, zou tocli het ontdekken van<br />

Hoofdft,<br />

naC.G.<br />

Jaar 100, Priesterbedrog en Bijgeloof niet ligtelijk voor iemand<br />

eene beweegreden geweest zijn, om zich aan andere<br />

bedriegers of aan nieuw bijgeloof te onderwerpen.<br />

Men kan ook niet voorwenden , dat zekere dweepzucht,<br />

waar toe de menfehen zoo geneigd zijn, hen<br />

heeft ingenomen , en aangefpoord, om Christenen te<br />

worden, alzoo de leere van JESUS en zijn Apostelen<br />

Uit haren aart, als behelzende eenen ralelijken o- 0<br />

dsdienst,<br />

gefchikt is,om alle dweepzucht en geestdrijverij<br />

tegen te gaan, hoewel wij erkennen moeten, dat,<br />

reeds vroeg, vele Christenen tot dweeperij geneigd<br />

m geweest en overgeheld hebben ; doch niet volgends<br />

de grondbeginfelen van het Christendom.<br />

Onechte<br />

Behalven de echte fchriften der Apostelenheeft<br />

fchriften<br />

aan de A- men aan hun, reeds vroeg, verfcheiden andere toegeschreven,<br />

welke echter openlijk blijken onëcht te zijn.<br />

postelen<br />

toegefchrevcn.<br />

De eerfte aanleiding daar toe fchijnt gegeven te zijn, door-<br />

Ken men velerhande berichten, die mondeling in omoop<br />

waren, verzamelde, en voor die verzamelingen, om<br />

]<br />

;e gezag bij te zetten, den naam der Apostelen, of van<br />

c en éénen of anderen der Apostelen, plaatste, gelijk wij<br />

r ;eds gezien hebben, dat genoegzaam aan elk der Aposiien<br />

een Euangelie is toegefchreven. Alle deze onëch-<br />

|<br />

| : fchriften, zoo verre zij geheel of ten deele overig zijn,<br />

eeft FABRJCIUS bijeenverzameld , in zijnen ^Codex<br />

1 feudepigraphmN. T. Deze fchriften kenmerken zich<br />

j mdelijk genoeg, als onecht, wanneer men ze flechts<br />

g}et, en voornaamlijk, wanneer men ze met de<br />

ecfas


GESCHIEDENIS. 325-<br />

echte Apostolifche fchriften vergelijkt. Zij zijn echter I<br />

BOEK<br />

niet allen van dezelfde gefteldheid.Sommigen,hoe zeer<br />

XII<br />

onecht, en van laater tijd, verdienen aanmerking: Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

bijvoorbeeld: twee Euangeliën, de Geloofsbelijdenis<br />

Jaar 100,<br />

der Apostelen, de Apostolifche Kerken - ordeningen<br />

{conjlitutiones), en hunne kerkregelen, (canones.}<br />

De twee Euangeliën, die ik bedoel, zijn, het Het Euangelie<br />

Euangelie naar de Hebreen, en het Euangelie naar der He.<br />

de Egyptenaaren. Van deze zijn enkel eenige brok- breëu,<br />

Itukken overig, die door GRABE (*) verzameld<br />

zijn, Het eerfte wordt ook genoemd het Euangelie<br />

der XII Apostelen, ook der Nazareën en Ebïönim,<br />

hoewel anderen willen , dat 'er tusfehen dezen poj<br />

onderfcheid hebbe plaats gehad. Hoe het zij, het wa:<br />

een Euangelie , in het toenmalig Hebreeuwsch , 0 \<br />

Syrisch, gefchreven, waar van de Hebreeuwsch fpre<br />

kende Christenen , veel gebruik maakten , als 00 I<br />

de Nazareën en Ebiöniten, van welke wij, vervol<br />

gends, fpreken zullen. Doch, bij de overige kerke 1<br />

heeft het geen gezag verkregen. Men fchreef hc \<br />

fomtijdsaan MATTHEUS toe, waar uit de gedachte<br />

|<br />

haren oórfprong had , dat MATTHEUS in het Hi<br />

brecuwch gefchreven heeft , doch misfehien is b %<br />

niet anders geweest, dan eene Hebreeuwfche of S;<br />

rifchc vertaling van het Euangelie van MATTHEUS<br />

•><br />

met eenige bijvoegzelcn, gelijk wij boven gezien hcbbci 1,<br />

Nog maken de ouden gewag van een Euangelie , Het Enangeiic<br />

volgends de Egyptenaren jwaarjuk zij ons, insgelijks<br />

' volgends<br />

eenige weinige plaatzen hebben aangehaald, welke oi IS de Egiipij<br />

bl<br />

T<br />

tenaren.<br />

(*) In Spicikgio Patrum,<br />

X 5


I<br />

BOEK<br />

Xfl<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

zal geweest zijn, in welk gewest de overhelling totDweeperij<br />

of Myftikerij doorgaands aanmerkelijk was, gelijk<br />

Jaar 100.<br />

men daar ook de Esfeenen en Therapeuten vond •<br />

( jodsnjk zal plaats hebben,<br />

( Iracht, oprechtheid zonder geveinsdheid, en geene<br />

I 'leeschlijke begeerte, heertenen zal, niet<br />

1 net de verhevene eenvouwigheid, die JESUS, in<br />

1 ijne redenen, ten toon fpreidt. Ook flond in dat<br />

l mangelie het volgende: „ SALOME vraagde: hoe<br />

i , lang wel menfehen zouden moeten derven? De<br />

» , Heere zeide: Zoo lang 'er menfehen in de' we-<br />

S' , reld geboren zullen worden. Gemerkt nu SALOMB<br />

»• het zich zelve tot eene verdiende rekende, dat<br />

y. zij nooit kinderen ter wereld gebracht had,' antwoordde<br />

haar de Heere: daar is een fpreekwoord:<br />

s;<br />

55 eet, welke .kruiden gij verkiest, maar bat r? e<br />

55 bittere liggen." Nog wordt, in dat Euangelie<br />

ne verbloemde fpreekwijze van JESUS bijbracht-<br />

ee<br />

ƒ/ • ben gekomen,<br />

M<br />

99<br />

324 K E R K E L I J K E<br />

blijken opleveren, dat het, in de daad, gelijk men dit<br />

ook bericht,onder deEgyptifcheChristenen<br />

in gebruik<br />

trouwens de meeste brokdukken uit dit Euangelie overig,<br />

rieken naar zoodanige Dweeperij; bij voorbeeld:<br />

„ Als iemand den Heere vraagde, Wanneer het Ko-<br />

„ ningrijk van Cod zou komen? zeide hij: Wan-<br />

„ neer eens de twee dén, het uiterlijke zoo als het<br />

„ innerlijke, en alle onderfcheid tusfehen de twee<br />

r, gedachten zal weggenomen zijn." Welke Myflie-<br />

\e bewoordingen, te kennen gevende, dat dan het<br />

wanneer vrede en een-<br />

drooken<br />

om de werken der vrouwe te vër*<br />

'ren; welke hij zelve zoo zou verklaard hebben:<br />

dat hij door haar, welker werken hij verdooren<br />

„ zou,


G E S C H I E D E N I S . 325<br />

„ zou , vcrftond de zinlijke begeerte." Deze en<br />

dergelijke plaatzen zijn ons duidelijke bewijzen, van<br />

de inrichting van dit Euangelie, naar de dweepzieke<br />

gezindheden der Egyptenaren.<br />

Zedert de vierde eeuw heeft men, volgends bericht<br />

van RUFINUS, het opftel, het welk onderden<br />

Geloofsbelijdenis<br />

naam van Geloofsbelijdenis, of Geloofsleuze dei-derApos-<br />

teleu.<br />

Apostelen (Sijmbolum Apostolorum ) bekend en bij<br />

alle Christengezindheden nog heden m achting is^<br />

aan dc Apostelen zelve toegefchrevcn, met deze bijgevoegde<br />

bijzonderheid, dat de XII Apostelen, toen<br />

zij van eikanderen fcheidden, tot hetzelve, elk eer<br />

artikel, hebben bijgebracht, waar uit deze geloofs<br />

belijdenis , in XII artikelen verdeeld, zal ontftaai<br />

zijn. Deze bijzonderheid is, bij dc Westerfch<br />

Kerk, vervolgends een geloofsartikel geworden, zoo<br />

dat, wanneer LAUR. VALLA , in de XVde eeuw »<br />

dezelve in twijfel trok, hij deswegens, door d ft<br />

geestelijkheid, met gevaar van zijn leven, genooc<br />

zaakt werd, herroeping te doen. Doch toen, cer è<br />

eeuw laater, de vrijheid van denken, door de Kerl<br />

hervorming, hcrdeld werd, heeft ÉRASMUS dc 011-<br />

segrondheid van dit bericht aangetoond, welke, ve •-<br />

volgends, zoo duidelijk bewezen is, dat zelfs n ti<br />

PIN, een Roomschgczind Schrijver, dit verhaal vo< >r<br />

een vcrdichtzel verklaard heeft. (*) De ongegron 1-<br />

he<br />

(*) Men leze G. J. vossius de tribus Symb. disf. 1.<br />

j. PEARSON, Expos. Symb. Aposi. v. KING Hist. Syn. 6.<br />

Apost.n. WITS. Exercit. Sacr.'in Symb. Apnt. we! é<br />

dit geheel onderwerp volkomen hebben afgehandeld.<br />

1<br />

BOEK<br />

XU<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

jaar 100.<br />

I


326 K E R K E L I J K E<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

heid van dit bericht blijkt, trouwens, genoe* uit de<br />

zaak zelve, ook heeft noch LUKAS, in de Bomde,<br />

Hoofdft. lingen der Apostelen, noch eenig Schrijver, voor<br />

na C. G.<br />

Jaar i oo,<br />

de vierde eeuw, zelfs niet de naauwkeurige EUSEBIUS,<br />

'er met één enkel woord melding van gemaaktmen<br />

heeft veeleer duidelijke melding, dat de bijzon!<br />

dere gemeenten hare bijzondere geloofsbelijdenisfen<br />

hadden; deze, waar van wij hier fpreken, was van<br />

de oude gemeente te Rome, waar van de belijdenis<br />

der gemeente te Aquileja, en die der Oosterfche<br />

Kerk, ten opzichte van de vorm, onderfcheiden waren.<br />

Het is bovendien, duidelijk, dat de benaming<br />

Sijmbolum Apostolorum aanleiding tot het bovengeneld<br />

verhaal gegeven heeft. Men heeft het Griek,<br />

: che woord Sijmbolum, eene leuze, fein , vervard,<br />

met Sijmbolee of Sijmbola, eene j<br />

bijdrage,<br />

n van daar het verhaal, dat de Apostelen, elk<br />

'én artikel, tot deze geloofsbelijdenis hebben bijse-<br />

Iragen. Gelijk men de benaming der Apostelen,<br />

ie 'er aan gegeven was, om aan te duiden, dat<br />

e leere der Apostelen daar in was voorgedragen',<br />

c p de Apostelen als opdellers heeft toegepast. ^En<br />

f :hoon wij wel erkennen, dat KING, in zijne' Ge*<br />

y •Medenis dezer Geloofsbelijdenis, niet aile' bijzonerheden<br />

genoegzaam bewezen heeft, d<br />

nogthans is<br />

h et klaarblijklijk genoeg, dat de bewoordingen, door<br />

I isus, bij de indelling van den Doop, gebruikt, in<br />

d m naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen<br />

c eestes, dm eerden grondflag tot deze geloofsbelijdenis<br />

g< legd hebben, waai' in de Christenen beleden,wat zij<br />

v; n eiken dezer Godlijke perfonen geloofden; naar


G E S C H I E D E N I S . 32?<br />

mate van opkomende dwalingen, waar voor men I<br />

BOEK<br />

de Christenen wilde waarfchuwen, en naar de bijzondere<br />

behoeften der gemeenten, in dit opzicht, werd rloofdfh<br />

XII<br />

naC.G.<br />

deze belijdenis verders onderfcheidenlijk uitgebreid, en<br />

Jaar 100.<br />

verfchilde daarom, ten aanzien der bewoordingen<br />

en bijvoegzelen, bij onderfcheiden gemeenten.<br />

Men heeft ook aan de Apostelen toegefchreven Apostolifche<br />

een werk , onder den naam van Apostolifche V*ï* vastftellingen<br />

of<br />

(tellingen , of Kerkenverördeningen (Conjlitutiones) :<br />

Kerken­<br />

in 8 Boeken begrepen, in welke de Apostelen te<br />

verörde­<br />

ningen.<br />

famen of afzonderlijk fprekende worden ingevoerd.<br />

Zij behelzen voorfchriften omtrent de regering en<br />

het beduur der Kerk, de inrichting van den Godsdienst,<br />

de gebruiken en zeden der Christenen. Zij<br />

zouden, gelijk men lang geloofd heeft, door KLE-<br />

MENS van Rome, uit den mond der Apostelen,<br />

wier leerling hij was, opgetekend, en in deze orde<br />

gebracht zijn. Doch, men -behoeft flechts derzelvei<br />

inhoud in te zien, om overtuigd te wezen, dat di<br />

werk van later tijd is. Het gezag en aanzien de<br />

Bisfchoppen wordt boven alles verheven, en eei I<br />

eerbied aan den Bisfchop gevorderd, als aan eenei I<br />

aardfchen God , ver boven den rang van Koniri<br />

gen en Vorsten. De orden en rangen der Geestelij<br />

ken worden naauwkeurig bepaald, en de Onderlinge, t<br />

met de Apostelen gelijk gedeld. Daar wordt ge<br />

fproken van de inrichting der Tempels- of Kerkge<br />

bouwen; en 'er komt een volledige Liturgie 0 ï<br />

Kerkendienst in voor, welke zelfs alle foorten va I<br />

gebeden in zich bevat, die bij alle de bijzonder<br />

plegtigheden en verrichtingen gebruikt moeten woi<br />

* der


3*8 K E R K £ L IJ K E<br />

r<br />

den. De zedenleere dezer verordeningen is allerdrengst.<br />

Alle opfchik wordt den Christenen verbo­<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft. den, als ook alle zorg voor Kghaamsfclloonheid<br />

na C. G.<br />

Jaar 100. ja zelfs het lezen van Heidenfche Boeken. Integendeel<br />

wordt hun geboden, daaglijks tweemaal te Kerk<br />

te komen, om te bidden en te zingen, vele vierdagen<br />

en vasten waar te nemen, en den Sabbath,<br />

zoo wel als den Zondag, te onderhouden. Daarenboven<br />

komen 'er Kerkelijke bedieningen in voor, die<br />

eerst, in de derde eeuw, in de Kerk bekend zijn<br />

geworden. Is het te geloven, dat de Apostelen<br />

zich met zulke kleinigheden zouden hebben ingelaten,<br />

als de oude JAKOBUS hier doet, die belast,<br />

dat, bij de uitdeeling van het Avondmaal , twee<br />

Diakonen met groote waajers tegenwoordig zullen<br />

zijn, om de vliegen af te weeren. De oude JAKOsus<br />

is dus hier nog tegenwoordig-, die nogthans<br />

il vroeg door HERODES AGRIPPA onthoofd is gevorden.<br />

Meer behoeven wij niet aan te halen, om<br />

I<br />

le onechtheid van deze, aan dc Apostelen toegechreven,<br />

Kerkenordeningen aan te toonen , gelijk<br />

i<br />

I<br />

>ok EUSEBIUS (*) deze onechtheid erkend' heeft•<br />

*<br />

vaar mede ook EPIFANIUS (f) overëcndcmt, fchoon<br />

(<br />

eze ze vooreen nuttig werk houdt. Zij fchijncn,<br />

\<br />

an tijd tot tijd, verzameld tc zijn, en waarfchiinjk<br />

m de derde eeuw, in deze vorm, met bijvoeg*<br />

ï<br />

2<br />

den vermeerderd, gebracht te zijn, door den eenert<br />

C<br />

f anderen Bisfchop, die aan de Kerkelijke gebruiken<br />

(*) Hist. Eccles. III. 25.<br />

Ct) Heres. LXX. v. 10.<br />

'


GESCHIEDENIS. 3*9<br />

ken van die tijden, en tevens aan den Bisfchoppelijken<br />

ftand, door den naam der Apostelen, gezag<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

heeft willen bijzetten. Dit zoo zijnde, kunnen zij Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

ons diendig zijn, om het geloof der Christenen,<br />

Jaar 100.<br />

den toedand hunner Leeraaren en Kerkendienaren, de<br />

gedaante van hunnen openbaren Kerkendienst, en<br />

Kerkentucht in de derde eeuw te kennen , als ook<br />

hoe men al vroeg 'er op uit geweest is , om,<br />

door allerhande middelen, de magt der Bisfchoppen<br />

te vergrooten en te verheffen. (*)<br />

Eindelijk, heeft men aan de Apostelen toegefchrevcn<br />

zekere Canones of Kerkelijke regels en voor-,<br />

ApostolifcheCanones<br />

of<br />

fchriften, die insgelijks door KLEMENS van Rome regels.<br />

uit den mond der Apostelen zullen opgetekend zijn;<br />

zij zijn 85 in getal, zoo als zij door de Oosterfche<br />

Kerk aangenomen zijn, doch de Westerfche en<br />

Roomfche Kerk heeft alleen de 50 eerden voor echt<br />

erkend.<br />

Het zijn verordeningen en voorfchriften omtrent<br />

de pligten der Christenen, en bijzonder<br />

Leeraaren, welke, met de Kerkelijke draffen van afzetting,<br />

of uitfluiting uit de Gemeente, worden aangedrongen.<br />

dei<br />

Dat zij niet echt zijn, bewijst wederön<br />

derzelver inhoud zelve , waarin melding gemaak<br />

wordt van zoodanige Kerkelijke Bedieningen, die eera<br />

in de derde eeuw zijn aangedeld, ook wordt dei 1<br />

Bisfchoppen bevolen, tweemalen in het jaar,<br />

Kerk<br />

vergaderingen te houden, en de vrijheid der Chris<br />

tenfeeraaren, om te trouwen, wordt min of mee |<br />

(*) Men leze j. DALLAEUS de Pfeudepigraphis Apoi<br />

tsiicis, en anderen.<br />

be


t<br />

BOEK<br />

' XII<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

Jaar 100.<br />

Schriften<br />

van KLE-<br />

MEKS<br />

den<br />

Romein,<br />

zijn Brief<br />

aan de<br />

Korintheren.<br />

330 K E R K E L I J K E<br />

beperkt.<br />

Zij drijven , even gelijk de voorgemelde?<br />

Fastftelüngen der Apostelen, de waardigheid en het<br />

gezag de Bisfchoppen op het hoogst, fchoon nogthans<br />

de eene en andere de Bisfchoppen onder mal--<br />

kanderen gelijk maken, en geene hoogheid vail den<br />

eenen Bisfchop boven den anderen kennen. Dewijl<br />

in dezelve de voorgemelde Fastftellingen der Apostelen<br />

aangehaald en aangeprezen worden, en zij,<br />

even gelijk die, KLEMENS van Rome, als verzamelaar<br />

melden, fchijnen deze beide Hukken, genoegd<br />

zaam ten zelfden tijde, en misfehien van denzelfden<br />

man, oorfpronglijk te zijn, te meer, dewijl hetzel£<br />

de oogmerk, de verheffing van het gezag der geestelijkheid,<br />

daar in doordraait.<br />

KLEMENS de Romein,<br />

dus gehoemd, omdat hij<br />

Bisfchop van Rome is geweest, na LINUS en CLE-<br />

TUS of ANENCLETUS, gelijk wij boven (*) gezien<br />

hebben, dezelfde, gelijk men meent, die door<br />

PAULUS FILIPP. IV. 4. gemeld wordt, zal, behalen<br />

de bovengewaagde twee Schriften , nog meer<br />

mdere gefchreven hebben, doch van alles, wat onler<br />

zijnen naam gelezen wordt, wordt enkel zijn<br />

Brief aan de Christenen te Korinthe voor echt gehouden.<br />

In het laatst der eerde eeuw, was, in de<br />

I remeente aldaar, een hevige twist ontdaan, dewijl<br />

rerfchciden onrustige geesten zich tegen de oudden<br />

i )f leeraaren aldaar verzetten, waar over de Chrisenen<br />

van Korinthe de gemeente van Rome fchrif--<br />

I<br />

I elijk geraadpleegd hebbende, fchreef CLEMENS hun<br />

(*) Bladz. 376.<br />

de-


G E S C H I E D E N I S . 33»<br />

dezen Brief, in naam der Roomfche Kerk, als een I<br />

BOEK<br />

antwoord, hen tot nederigheid, eendragt en verdraagzaamheid,<br />

vermanende. Daar zijn vele redenen, EJoofdfh<br />

XII<br />

trC.G.<br />

om dezen Brief van CLEMENS voor echt te erkennen,<br />

DIONYSIUS , Bisfchop van Korinthe , in de<br />

Jasr 1 oo'.<br />

Ilde eeuw,maakt,in eenen Brief aan SOTER ,Bisfchop<br />

van Rome, en aan de gemeente aldaar , niet alken<br />

van denzelven gewag; maar verzekert, dat hij,<br />

bij de Korinthiërs, openlijk, en met vrticht, werd<br />

gelezen. (*) Ook fpreken 'et de ouden in 't gemeen<br />

met lof van (f). Trouwens, de inhoud voegt ook,<br />

hoofdzaaklijk, voor eenen Apostolifchen man, gelijk<br />

CLEMENS was. Zijn dijl is eenvouwig en ftichtelijk;<br />

hij dringt zijne vermaningen aan met woorden<br />

en plaatzen uit de Heilige Schrift; ook uil<br />

verfcheiden Brieven en Boeken van het Nieuwe Testament;<br />

zijne leere demt, over het geheel , me<br />

die der Apostelen overeen. Het is waar, dat PHO<br />

TIUS ( § ) oordeelt, dat CLEMENS niet verhevei t<br />

genoeg van JESUS gefproken hebbe, evenwel fpreek<br />

hij (CAP. 2.) van het lijden van God, en noem<br />

JESUS den fcepter en glans der Godlijke majefleit<br />

(CAP. I6\ 36.) hem,wegens zijne werken, zoo hooi<br />

verheffende, als de Apostelen, in hunne fchriften *<br />

gedaan hebben. Met dit alles, geloven de geleerden, e: 1<br />

niet zonder reden, dat deze Brief zeer vele verar<br />

deringen en inlasfchingen heeft ontvangen , me 1<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. IV. 23.<br />

(j) EUSEB. Hist. Eccles. III. 16. 3&-<br />

(§) Bibüoth. L'od. 261.<br />

Y<br />

meer t


17 meent te ontdekken, dat verfcheiden plaatzen uit de<br />

BOEK<br />

XII<br />

fchriften van CLEMENS van Alexandrïè in dezen<br />

Hoofdft. Brief van CLEMENS den Romein zijn overgebracht.<br />

naC.G.<br />

Men houdt ook voor eene inlasfching, wanneer hij<br />

Jaar ioo.<br />

(CAP. 25, 26.) de fabel van den vogel Fenix gebruikt<br />

, om de mogelijkheid van de opftanding<br />

der dooden op te helderen; ook als hij (CAP. 6.)<br />

het fIeidensch verdichtzel van de dochters van DA-<br />

Tweede<br />

Brief van<br />

CLEMENS<br />

aan de<br />

Korintheren.<br />

332 K E R K E L IJ K E<br />

NAUS, en van DIRCE, aanhaalt, als een voorbeeld<br />

van ftandvastigheid des geloofs. Ook is 'er nog eene<br />

plaats (CAP. 40.) waar in de Christenen vermaand<br />

worden, om op gezette tijden aalmoesfen voor de armen<br />

te geven, en in welke van eenen Hoogenpriester,<br />

Priesters, en Leviten onder de Christenen, gefproken<br />

, en dc overige Christenen, onder den naam van<br />

Leeken, (of Christenen uit het volk} van de Geestelijken<br />

onderfcheiden worden, welke plaats zoo ftrijdig<br />

is met den geest der Apostolifche tijden, dat men<br />

niet kan nalaten, ze voor vcrvalscht en ingefchoven<br />

te verklaren, te meer, dewijl CLEMENS (CAP. 42.<br />

44.) nog van geene Bisjchoppen, in den engeren<br />

zin van dit woord, weet, maar deze benaming met<br />

die van Oudften verwisfelt.<br />

Nog hebben wij Brokdukken Van eenen tweeden<br />

Brief van dezen CLEMENS aan de Korintheren,<br />

welke echter eer eene leerreden of predikatie, over<br />

de Godlijke vcrëering, die de Christenen aan JESUS<br />

verfchuldigd zijn, fchijnt te wezen, doch, 'dewijl<br />

DIONYSIUS van Korinthe (*) Hechts éénen Brief<br />

(*) Eij EUSEB. Hist. Eccles. IV. 2».<br />

van


G E S C H I E D E N I S ,<br />

33J<br />

*tn CLEMENS aan de Korintheren fchijnt te kennen,<br />

en de Ouden zelve dezen tweeden onder de<br />

1<br />

BOEK<br />

XII<br />

twijfelachtige fchriften tellen (*), en men in den-t [oofdfh<br />

zeiven ook dweepzieke gezegden, nopens den onge-j aC.G.<br />

huuwden ftaat, aantreft, gelijk ook het Euangelie .<br />

volgends de Egyptenaren daar in aangehaald en gebruikt<br />

wordt, als een echt Euangelie, kan dit ftuk<br />

niet voor een opftcl van CLEMENS erkend worden,<br />

maar moet een' laater oórfprong hebben.<br />

In het jaar 1752 heeft JOAN JACOB WETSTEIN '<br />

nog twee Brieven, in de Sijrifche taal, uitgegeven,<br />

welke door hem als Brieven van onzen CLEMENS<br />

zijn aangezien. Doch, de geleerde VENEMA heeft,<br />

in zijne uitgegeven Brieven aan<br />

WESSELING, HEM-<br />

STËRHUIS , en CANNEGIETER, genoeg bewezen, dat<br />

deze Brieven onecht zijn, zoo wel, omdat niemand<br />

der oude Schrijvers, HICRONYMUS uitgezonderd,<br />

van dezelven eenig gewag maakt, als uit den Inhoud,<br />

die den ongehuwden ftaat, op eene dweepachtige<br />

wijze, verheft, behalven andere blijken van<br />

een later opftel.<br />

De. Recognitie-nes (Herkenningen) van CLEMENS,<br />

Recognitiones<br />

en de Clementine, zijn, in den grond, hetzelfde<br />

Clementis<br />

en<br />

werk, en enkel in vorm of uitgave onderfcheiden.<br />

De eerften, dus genoemd, omdat daar in verhaald Cleraeatina.<br />

wordt (t), hoe hij zijne ouders en broeder herkend<br />

heeft, uit X Boeken beftaande, en alleen in<br />

eene Latijnfche vertaling van RUFINUS voorhanden,<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 38.<br />

(f) Ubr. IX, Cap. 34.<br />

y a<br />

bo<br />

aar 100.<br />

S'og<br />

wee<br />

Brieven ,<br />

ïan CLE­<br />

MENS toogefchreven.


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft<br />

na C. G.<br />

Jaar i oo<br />

Rrief van<br />

BARNA­<br />

BAS.<br />

334 K E R K E L I J K E<br />

bevatten eene befehrijving van de reizen van den Apostel<br />

PETRUS , (waar van het ook den naam van<br />

Reizen , of Handelingen van PETRUS , draagt , ><br />

door Palaeftina en Syrië,<br />

SIMON den Toveraar enz.<br />

van zijne twisten met<br />

Van het andere werk,<br />

Clementina, heeft men den Griekfchen Tekst nog.<br />

Dit is van denzelfden inhoud, maar in de vorm vair<br />

Homiliën of Predikatiën. Uit ORIGENES blijkt,<br />

dat deze werken, reeds in de derde eeuw, voor handen<br />

geweest zijn. Doch deze Kerkvader, zoo wel als<br />

andere oude Kerkelijke Schrijvers , verklaren ze voor<br />

ondergefchoven fchriften, het welk de inhoud zelve<br />

genoeg aanwijst. De opdeller, waarfchijnlijk een geboren<br />

Jood, blijkt echter geen dechthoofd geweest<br />

te zijn, als ervarenheid tonende in de nieuwe Plw<br />

tonifche Wijsgeerte. Hij bad, naar het fchijnt, ten<br />

oogmerk, het Christendom, wijsgeerig, te verdedigen<br />

tegen alle bedrijders, doch, ongelukkig verdedigt<br />

hij een Christendom van zijn rnaakzel, en zijne<br />

Wijsgeerte is juist gefchikt, om het waare Christendom<br />

te misvormen. Inmiddels kan men, uit deze<br />

werken, met betrekking tot den toedand der Christen-Kerk<br />

in de derde eeuw, veel leeren.<br />

Wij lezen ook eenen Griekfchen Brief, die onder<br />

den naam van BARNABAS gaat. BARNABAS,<br />

eigenlijk JOSEF , maar door de Apostelen, wegens<br />

zijne werkzame liefdadigheid jegens armen en behoeftigen,<br />

BARNABAS , een zoon der vertroosting, genoemd,<br />

(HAND. IV. 36.) van oórfprong een Jood,<br />

uit den dam der Leviten, van geboorte een Cyprïèr,<br />

is uit de Handelingen der Apostelen bekend , als<br />

écu


G E S C H I E D E N I S . 335<br />

één der eerde van JESUS ijverigde, en werkzaamdc<br />

aanhangers , die met en benevens de Apostelen<br />

zeer veel dienst heeft gedaan, tot de verkondiging<br />

en uitbreiding van het Christendom, alleen<br />

en in gezelfchap met PAULUS , uit welken lïoofde<br />

hij zelfs den naam van Apostel voert (HAND.<br />

XIV. 4, 14.) Wat hij verder hebbe verricht, waar,<br />

of wanneer, of welken dood hij gedorven zij, is<br />

onbekend; de overlevering, dat hij te Milaanen het<br />

Christendom zou hebben ingevoerd, en dergelijke<br />

vertellingen van laater tijd, verdienen geen geloof.<br />

Deze Apostolifche man zal eenen Brief gefchreven<br />

hebben, in welken de waarheid van den Christeliiken<br />

Godsdienst uit de voorzeggingen cn voorbeelden<br />

des Ouden Testamcnts bewezen, cn vervolgends<br />

vermaningen tot een Godzalig leven voorgedragen<br />

worden. Deze Brief is reeds vroeg in dt<br />

tweede eeuw bekend geweest, in welke CLEMENS<br />

van Alexandrtè. hem, meermalen, als een echt du!<br />

aanhaalt. Evenwel is deszelfs inhoud van die na<br />

tuur, dat niemand, die de echte fchriften der Apos<br />

telen cn Apostolifche mahnen kent, geloven zal<br />

dat een man, als BARNABAS, dezen Brief heeft kun<br />

nen fchrijven. De Brief is vol gezochte geheimzin<br />

nige uitleggingen, en verdrajingen van gefchiedenis<br />

fen en piaatzen des Ouden Testaments, 'geheel ii 1<br />

den verbasterden Joodfchen fmaak. Dus worden<br />

in denzelven , ik weet niet welke verborgenhede: 1<br />

gezocht en gevonden in dc Griekfche letters, di<br />

het getal van 318 uitdrukken, het getal der man<br />

fchappen, die de Aardsvader ABRAHAM aanvoerd<br />

Y 3<br />

tt<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 100.


I<br />

BOEI<br />

tegen de verbonden Koningen ( GEN. XIV. 14^<br />

XII<br />

BARNABAS hebben kunnen fchrijven, geift.<br />

5 Z O U E E N<br />

lijk in dezen Brief gefchiedt, dat JES.JS, op eenen<br />

Hoof,<br />

na C.<br />

Jaar i<br />

Zondag, ten hemel is gevaren? Dit en zoo veel<br />

_ meer voor laater inlasfchingen in den echten Brief<br />

De Herder<br />

van<br />

ÖERMAS.<br />

y ó6 K E R K E L I J K E<br />

te willen houden, zou zeker al te gedwongen<br />

zijn;<br />

ook hebben reeds EUSEBIUS ( * ) en HJSRONY-<br />

MUS (f) den Brief als onëcht, ten midden als twijfel*<br />

achtig, verworpen, wier getuigenis ons, in dezen,<br />

genoeg kan zijn.<br />

Waarfchijnlijk heeft een Christen'<br />

Jood dezen Brief gefchreven, en, om zijn werk gezag<br />

bij te zetten, 'er den naam van BARNABAS<br />

voorgefteld.<br />

Het is echter ook mogelijk, dat de<br />

Schrijver, in de daad, BARNABAS hebbe geheten,<br />

doch, dat men hem, naderhand, met den Apostel<br />

BARNABAS verward heeft, gelijk het geval fchijnt te<br />

zijn, met het volgend werk, waar van wij nu nog<br />

fpreken moeten.<br />

Ik bedoel het gefchrift, het welk den titel voert:<br />

de Herder, en waar van, als Schrijver, wordt opl<br />

gegeven HERMAS of HERPES, van wien PAULUS<br />

(ROM. XVI. i 4.) gewag maakt. Van zich zeiven<br />

zegt de Schrijver (§), dat hij een Jood was, die,<br />

ten tijde van CLEMENS den Romein, te Rome<br />

verkeerd heeft, dat hij, een rijk Koopman, maar<br />

en door godsvrucht en omgang met God<br />

C*) Hist. Eccles. III. 25. VI. 13, j^..<br />

(f) Ca tal. SS. Eccles C. 6.<br />

(§) In het ïüe Boek, het tweede Geziekt.<br />

naderhand tot armoede vervallen, tot CHRISTUS bekeerd,<br />

uit-


G E S C H I E D E N I S . 337<br />

«itmuntend geweest is. Het werk zelve is in drie<br />

1<br />

BOEK<br />

deelen verdeeld. Het eerde gedeelte bevat, onder XII<br />

den naam, de Kerk, vier gezichten, in welke eene tfoofdft.<br />

naC.G.<br />

oude Vrouw, de Kerk verbeeldende, aan den Schrijver<br />

vermaningen, cn voorzeggingen van den opbouw<br />

Jaarioo.<br />

der Kerke, en van aandaande vervolgingen, mededeelt.<br />

Het tweede deel, de Herder, of Geboden,<br />

genoemd, bevat twaalf geboden of voorfchriften omtrent<br />

het geestelijk leven, die dc Schrijver van eenen<br />

Engel, onder de gedaante van eenen Herder, ontvangt.<br />

Naar dit gedeelte draagt het geheele werk<br />

den" naam van de Herder. Het derde deel heef<br />

tien gelijkenisfen , om onderwijs te geven in he<br />

geestelijk leven. Het geheele opdel heeft een zo< ><br />

dweepachtig voorkomen, en bevat zoo vele vreem<br />

de dellingen, bij voorbeeld, dat elk mensch twe<br />

gelei-engelen heeft, eenen goeden en eenen kwaaden ><br />

dat de dooden niet in het rijk van God kunnen ir<br />

gaan, ten zij zij met water afgewasfehen zijn, e n<br />

dc derflijkhcid hebben afgelegd, en dergelijke meer<br />

dat men het onmogelijk voor een echt gefchri i<br />

van eenen onmidlijken leerling der Apostelen b n<br />

aanzien, maar het moet houden voor het opdel vr u<br />

eenen vroomen Dweeper , hoedanigen toch zich al<br />

vroeg onder de Christenen hebben voorgedaan: tro ï-<br />

wens, om te denken, dat de Schrijver, wie hij o< >k<br />

zij, opzetlijk de wereld hebbe willen bedriegen<br />

5<br />

daar toe hebben wij geene genoegzame reden.<br />

Dat het reeds een oud duk zij, is zeker, IR E-<br />

NEUS, CLEMENS van Alexandriè, en ORICENE<br />

halen het aan,<br />

en wel als een Godlijk Boe • ?<br />

h <<br />

Y 4<br />

>e«


BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar ioo.<br />

Algemeene<br />

aan-<br />

33» K E R K E L I J K E<br />

hoewel de laatfte 'er, in dit opzicht, twijfelachtig<br />

van fpreekt. Zelfs werd het, volgends EUSEBIUS,<br />

in de Oosterfche Kerken, openlijk, voorgelezen;<br />

doch de Latijnfche Kerken fielden het, in 't gemeen,<br />

volgends TERTULLIANUS (*), onder de Apokrijfe<br />

en valfche Schriften: Ook verklaart EUSEBIUS Ct)<br />

en anderen, in de vierde eeuw, dit gefchrift voor<br />

onecht. Op het gezag van een oud ftuk van een<br />

Soekjcn, over den Canon der Heil. Schriften, door<br />

| .UD. ANT. MURATORI CS) in het licht gegeven,<br />

;elooft men thans, vrij algemeen, dat de waare<br />

<<br />

ichrijver van dezen Herder geweest is, niet HERrAS,<br />

door PAULUS gemeld, maar een broeder van<br />

I<br />

P ius I. Bisfchop van Rome omtrent het jaar 140.<br />

ï her aan echter twijfelt VENEMA (*+), omdat het<br />

V 'erkjen reeds ouder zal zijn , volgends de oude<br />

I< .erkeUjke Schrijvers. Hier bij kan men voegen,<br />

d it de bijzonderheid, dat de Oosterfche Kerken hefz<br />

:lve lazen, terwijl de Westerfche het verwierpen<br />

fc hijnt aan tc duiden, dat het aan het Oosten, en<br />

d; m waarfchijnlijk aan het dweepachtig ^g^,'zijin<br />

oórfprong verfchuldigd zal zijn. Wij hebben<br />

n<br />

: enkel eene Latijnfche vertaling van overig.<br />

Tot de Apostolifche Vaders worden nog gerekend<br />

^<br />

NATIUS en POLYKARPUS, doch wier gefchiedenis<br />

(* ) De Prdici ia Cap. 10.<br />

Cty tdrst. ''cel s. II[. 3,<br />

2 5.<br />

meer<br />

C§) Ar.tiquit. Italic. ir.cd. xvi Tom. III. Bisf. 43.<br />

853. fqq.<br />

C*) Hist. Eccles. Tom. Hl. pag. 301.


G E S C H I E D E N I S . 339<br />

meer tot de volgende tweede eeuw behoort. Van<br />

de fchriften, aan DIONYSIUS den Areöpagiet toegefchrevcn,<br />

zullen wii, op hunne plaats, gewagen;<br />

hier alleen aanmerkende, dat uit de bovenftaande<br />

berichten blijkt, dat de Christenen van deze eerfte<br />

eeuw geene , door geleerdheid en welfprekendheid<br />

uitmuntende, Schrijvers gehad hebben;<br />

CLEMENS de Romein, bij voorbeeld, in het voordellen<br />

van verheven en godvruchtige gevoelens, m<br />

eerieri eenvouwigen en kunftelozen ftijl, vrij na komt<br />

bij de Apostelen, en zijn Brief, over het geheel genomen,<br />

eenen leerling der Apostelen niet onwaardig<br />

is, nogthans ontdekt zich bij hem, niet zelden, zekere<br />

zwakheid van oordeel, en ligtgelovigheid, en zijr<br />

ftijl is veel wijdlopiger dan nodig is, zoodat het onderfcheid<br />

tusfehen de Apostelen en deze hunne leerlingen<br />

duidelijk genoeg in de oogen valt. Waar un<br />

wij, niet zonder grond, mogen afleiden, dewijl tod<br />

de Apostelen ook ongeleerde lieden waren, dat eer<br />

hooger Geest hen- gedreven hebbe, om, zonder he<br />

onderwijs der fchoolen, zoo verhevene geestelijk*<br />

wijsheid te fchrijven, als zij in hunne Brieven ci<br />

verhalen ten toon fpreiden.<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

Jaar 100.<br />

merking<br />

over de<br />

alhoewel Apostolifche<br />

Vaders.<br />

Thans zullen wij overgaan, om aan onze lezer i Gefteldheid<br />

der<br />

eene fchets te geven, van de gefteldheid der Chris " Christetenen,<br />

in deze eerfte Apostolifche tijden, als een ; nen, als<br />

. eene<br />

maatfchappij of genootfehap aangemerkt. Hierom Maattrent<br />

moeten wij vooraf de volgende voorbehoedze " fchappij<br />

len in acht nemen. Vooreerst, alles, wat wij, va<br />

ibe-<br />

Ichouwd.<br />

de inrichting en gefteldheid der Christelijke Kerk, i<br />

I<br />

deze eeuw, weten, weten wij alleen uit de Schrale<br />

li<br />

d<br />

Y 5<br />

'<br />

L<br />

'S


I<br />

BOF.K<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

saC.G.<br />

jaar 100.<br />

340 K E R K E L I J K E<br />

des Nieuwen Testaments, en uit het weinige<br />

wij van CLEMENS den Romein hebben. Zij die<br />

de Kerkelijke Oudheden , waar toe dit onderwerp<br />

bijzonder behoort, befchreven hebben, begaan veelal<br />

dezen misllag, dat zij, niet behoorlijk onderfcheidende,<br />

van de eerde eeuw fpreken, cn nogthans bewijzen<br />

gebruiken uit de tweede en derde eeuw. Zelfs heeft,<br />

de groote MOSHEIM zich hier van dwaling niet vrij<br />

gehouden. Ten tweeden: De eerde 'Christengemeenten<br />

, in verfchillende pLaatzcn en landen gedicht,<br />

hadden niet allen dezelfde inrichting, en te weiniggeregelde<br />

gemcenfehap met malkanderen, dan dat,<br />

bij allen, dezelfde gebruiken zouden hebben plaats<br />

gegrepen, fchoon velen zich febikten naar het voorbeeld<br />

der oudde Jerufalemfche gemeente. Men behoort<br />

derhalven wel te onderfcheiden, wat algemeen<br />

bij de gemeenten der Christenen, en wat bijzonder<br />

bij deze of gene derzelven, plaats had. Eindelijk:<br />

Vlen ziet al veel, dat emderfMlmgen en gevoelens<br />

m kater tijd, te veel geliefkoosd , ligtelijk in de<br />

i mdheid gevonden worden, van welke zij, zonder<br />

•ooröordeel geraadpleegd zijnde, niets weet.<br />

Betteihiur<br />

der<br />

Wanneer wij, in de eerde plaats, onderzoek doen,,<br />

Christenen,<br />

door i cheid maken, tusfehen buitengewoone, en gewoo-<br />

laar het beduur der eerde Kerk, moeten wij onderbuitenge-<br />

j<br />

tvcne<br />

1e menfehen, die haar leerden, het opzicht over<br />

mannen, ' laar hadden, en haar bedienden. — Daar is eene<br />

behalven i<br />

rerkwaardige plaats bij PAULUS, (EFEZ. IV. 11.)<br />

de Apostelen<br />

, relke ons dit onderfcheid duidelijk leert. Hij zegt*<br />

v<br />

doorPro-, , JESUS heeft fommigen aangedeld tot Apostelen,<br />

feeten.<br />

I , anderen tot Profeeten , anderen tot' Herders en<br />

„ Leer-<br />

dat


G E S C H I E D E N I S . 341<br />

Leeraars." Van de Apostelen hebben wij reeds<br />

gefproken. Wat de Profeeten betreft, velen hebben<br />

^meend, dat derzelver ambt zou beftaan hebben, in<br />

het uitleggen der Schriften des Ouden Testaments,<br />

en dat Profeeteren, en te gave der Prof eetie, in het<br />

Nieuwe Testament, alleen zou betekenen, den zm<br />

der Profeetifche Schriften te ontvouwen. Ondertusfchen,<br />

blijkt het genoeg, dat 'er onderfcheid gemaakt<br />

wordt, tusfehen profeeteren, uitleggen, en onderwijzen,<br />

zoodat het eerfte altijd eene bijzondere aandrift<br />

des Geests, en als't ware, geestverrukking, m zich<br />

bevat, en dat Profeeten, in den ftijl des N. T. , zijn<br />

mannen, die in geestverrukking fpreken, het zij dal<br />

zij toekomende gebeurenisfen voorzeggen, of zeken<br />

voorfchriften geven, of waarheden verkondigen,<br />

doch altijd met eene bijzondere inwerking van dei t<br />

Geest (*).<br />

. J<br />

> Euangelisten.<br />

De benaming van Euangelisten komt insgekjk<br />

meermalen in het Nieuwe Testament voor, niet I<br />

zoo veel ik weet, in die betekenis, in welke wij d] t'<br />

woord nemen, wanneer wij de vier Schrijvers va 1<br />

JESUS levensbijzonderheden daarmede aanduiden 5<br />

maar, om'er zulke Leeraaren van het Christendoi 1<br />

door te betekenen, die aan de Apostelen, in gave 1<br />

en aanzien, het naast kwamen, en, toegerust mi :t<br />

wijsheid, het Euangelie, of de leere van JESUS, ve :-<br />

kondigden en voortplantten, die ook fomtijds van c .e<br />

Aoostelen gebruikt werden, om bij eerst geftich :e<br />

g<br />

(*) MOSHEIM heeft dit, opzetlijk, bewezen, in ee; ie<br />

.Disf.de illis, qui fropkette voeantur in N. T.<br />

1<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft..<br />

naC.G.<br />

Jaar 100.


34* K E R K E L I J K E<br />

r gemeenten goede fchikkingen te maken. Sommigen,<br />

BOE]<br />

1<br />

XII ook onder de Ouden, hebben hen voor dezelfde ge!<br />

Hoof. m. houden, met de 70 leerlingen, die JESUS, nog bij<br />

naC.<br />

^zijn leven, behalven de XII Apostelen, verkoos, zij<br />

Jaari<br />

_ hebben ons zelfs hunne namen opgegeven, doch het<br />

één noch het ander heeft eenige zekerheid. Veeleer<br />

fchijnt deze benaming niet zoo zeer op eene zekere<br />

klasfe van Leeraaren te zien, als wel eene benaming<br />

te zijn, aan fommigen gegeven, uit hoofde van ham<br />

ne werkzaamheden. Trouwens, FILIPPUS, die één<br />

der zeven door de gemeente te Jerufalem verkozen<br />

Diakonen was (*), heet dus een Eudngelist Hand.<br />

XXI. 8. Hier toe kan men ook brengen TIMOTHEUS<br />

en TITUS, bekend, door de Brieven van PAULUS.<br />

aan hun gefchreven, waar uit wij zien, dat aan den<br />

eerften de inrichting van dc gemeenten te Efeze en in<br />

Afië, en aan dezen , TITUS , de bezorging der gemeenten,<br />

op het Eiland Creta, door PAULUS is aanbevolen<br />

geweest. Onder deze Euangelisten kan men ook<br />

APOLLOS rekenen , een getrouw vriend en mede-arbeider<br />

van den Apostel PAULUS, een man van zoo<br />

groot aanzien, onder de eerfte Christenen, dat zelfs<br />

velen in de gemeente te Korinthe zich naar hem benoemden,<br />

van wiens arbeidzaamheid, ten voordeele<br />

van het Christendom, wij in de Handelingen der<br />

•Apostelen, en in de Brieven van PAULUS , veel tot<br />

zijnen lof lezen.<br />

Gewooi<br />

e be-<br />

Ihmrers<br />

der<br />

Christenen.<br />

Overgaande tot de gewoone befhmrers en opzieners<br />

(*) Boven bladz. 150.<br />

der Christen Gemeenten, welke PAULUS, in de boven


G E S C H I E D E N I S . 343<br />

ven aangehaalde plaats, Herders en Leeraars noemt, I<br />

BOEK<br />

moet ik, in het algemeen, het volgende aanmerken. XII<br />

Zoodra de belijders van JESUS zich afzonderden Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

van Jooden en Heidenen tot een genootfehap of<br />

Jaar ioo.<br />

broederfchap , vinden wij, dat zij, tot algemeen<br />

welzijn, verëeniging cn inftandhouding, van dit hun<br />

genootfehap , fchikkingen gemaakt hebben. Trouwens<br />

, even zoo zeer als JESUS geene overheerfchmg<br />

onder zijne navolgers en belijders kon of wilde dulden,<br />

even zoo zeer wilde hij orde en geregeldheid;<br />

God toch is geen God van verwarring , maar van<br />

vrede en orde, gelijk dit blijkt in alle ce gemeenten<br />

der Heiligen, fchrijft PAULUS I KOR. XIV. 33'<br />

Doch , ten opzichte van de wijze, op welke hei<br />

beftuur, en de bezorging van de algemeene belangd i<br />

der bijzondere gemeenten behoorde ingericht te wor<br />

den, ontmoeten wij geene bepaalde voorfchriften<br />

veeleer blijkt het niet duister, dat, ten dien aanzien ><br />

alles in de vrijheid der gemeenten is gelaten , om »<br />

naar tijd en omftandigheden, zich te gedragen.<br />

In het gemeen, hadden de gemeenten hunne Opzie - Opzie-<br />

3<br />

ners en<br />

ners, die PAULUS , in de boven aangehaalde plaat<br />

oudften.<br />

EFEZ. IV. Herders en Leeraars noemt, en die ar<br />

ders, onder den naam van Opzieners en Oudfien<br />

voorkomen. Deze benamingen toch hebben, in i e<br />

fchriften der Apostelen , geene onderfcheidene bet<br />

kenis, om 'er een' onderfcheiden rang of klasfe VÏ n<br />

Kerkenbeftuurers door uit te drukken ; zij zijn alg<br />

meene benamingen. Dezelfde perfonen worden , n<br />

de Handelingen der Apostelen , en in hunne Schri f-<br />

ten, bijzoneier in. dc Brieven van PAULUS, a: m<br />

i i-


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 100.<br />

344 K E R K E L Ij K Ë<br />

TIMOTHEUS en TITUS , in welken hij de hoedarrisw<br />

heden opgeeft, die hij, in zoodanige beftuurers del-<br />

Kerk, verè'ischt, dan Opzieners, dan Oud ft en of Ouderlingen<br />

genoemd.<br />

De benaming van Opziener<br />

QEpisec-pos, waar uit het woord Bisfchop gemaakt is,)<br />

geeft den aait van hun ambt of bediening tc kennen,<br />

het opzicht te hebben over de belangen der gemeente,<br />

en toe te zien, dat derzelver welzijn en<br />

vrede niet gehoord worde, door leere of zeden, die<br />

met den geest van het Christendom onbeftaanbaar<br />

waren; gelijk de naam Oud/?e of Ouderling, een<br />

naam, die ook in de Joodfche Sijnagoge in gebruik<br />

was, hunne eerwaardigheid en deftigheid aanduidt.<br />

Zij zijn dus geene Opzieners of Bisfchoppen , in<br />

len Kerkdijken zin, die magt hadden, om leerftuk-<br />

en toebehoord. Deze eerfte Apostolifche Kerk weet<br />

( iok niet van Oudften of Ouderlingen, in dien zin,<br />

i n welken dc Protcftsntfche Kerk, na de Hervorning,<br />

eene afzonderlijke klasfe van opzieners, onder<br />

i<br />

< [ezen naam, heeft aangefteld. De benaming van Opieners<br />

en Oudften heeft , in de Apostolifche fchrif-<br />

2<br />

1 en, betrekking tot het bef uur der gemeente, fchoon<br />

iv onder hen ook waren , die tevens arbeidden in<br />

d e leere, dat is, die het ambt van leeren en onderwijzen<br />

tevens waarnamen i TIMOTH. V. 17. Zoo-<br />

v<br />

anige Opzie.ers en Ouderlingen of Oudften zijn,<br />

i<br />

elijk wij boven (Bladz. 184.) gezien hebben door<br />

£<br />

de


G E S C 1 1 I E D E N I S . 345<br />

de, door de Oudften, terwijl de gantfche<br />

gemeente<br />

,' door hare toeftemming,<br />

goedkeurde.<br />

de voorgeftelde perfonen<br />

Zij werden vervolgcnds ingehuldigd,<br />

onder gebeden en vasten, door oplegging der handen,<br />

eene plegtieheid, die reeds bij de Jooden in gebruik<br />

was.<br />

Voords droegen de gemeenten zorg voor het<br />

onderhoud van deze hunne Opzieners, gelijk uit<br />

1 KOR. IX. en 1 TIMOTH. V. 17, i3. blijkbaar<br />

is.<br />

Hoe<br />

en bij welke gelegenheid, in de gemeente<br />

te Jerufalem, Diakonen , ter bezorging van dc<br />

armen en behoeftigen in die gemeente , aangefteld<br />

t<br />

ei<br />

verkozen zijn, hebben wij boven ( Bladz. 155<br />

1<br />

vol. ) gezien. Men ftcldc zoodanige Diakonei<br />

1<br />

ook fpoedig aan, in andere gemeenten; ook ha<<br />

men Diakonesfen,<br />

vrouwen, welke arme weduwe<br />

enz. bezorgden. De verëischte hoedanigheden in dc<br />

i<br />

ge Diakonen en Diakonesfcu befchrijft PAULU<br />

insgelijks, in zijne Brieven aan TIMOTHEUS e<br />

1<br />

TITUS. ( j )<br />

E<br />

e<br />

de Apostelen aangcfteld (HANDEL, XIV. 23.) bij eene .:' »'••<br />

BOEK<br />

keuze der gemeente, die door het opfteken der hand<br />

XII<br />

gefchiedde. Bij CLEMENS van Rome (*) is eene plaats, [loofdft.<br />

naC.Gwaaruit<br />

blijkt, dat de voorftelling van nieuwe Opzieners<br />

toen, tenminftenin fommige<br />

Jaar 1 oc.<br />

gemeenten,gefchied­<br />

Diakenen.<br />

{*) Epiït. ad. Corinth, §. 44.<br />

(|) MOÜIEIM Kerk. Gefch. I. Deel. Bladz. 13; t.<br />

denkt, dat de Jongelingen HAND. V. gemeld, die b it<br />

Hechaam van ANANUÏS wegbrachten , Diakonen g<br />

ween zijn. Dat zij zekere bedienden der Apostelen w i-


BOEK<br />

XJI<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jrarioo,<br />

346 K E R K E L I J K E<br />

De Christenen kwamen, in het eerst, genoegzaam<br />

daaglijks, bij malkander, in bijzondere huizen; te<br />

Jerufalem verkeerden zij ook veel in den Tempel,<br />

ten minften zoo lang de afzondering der Christenen<br />

van de Jooden nog niet voltrokken was. Te weten,<br />

de Christenen hadden, in 't eerst, geene openbare<br />

Gebouwen , geene Kerken, waar zij hunne<br />

vergaderingen konden houden, maar aanzienlijke lieden<br />

leenden hunne huizen; in groote fteden, cn<br />

waar gelegenheid was, gebruikte men echter ook gebouwen,<br />

die tot leerfchoolen waren ingericht, gelijk<br />

dus PAULUS te Efeze , in de openbare leerplaats<br />

van zekeren TYRANNUS, daaglijks onderwees<br />

(HAND. XLX. 9.)<br />

Bijëenkomften<br />

der<br />

Christenen.<br />

Godsdienst<br />

In deze bijëenkomfren, werd de Heilige Schrift<br />

verrichtingen<br />

in Apostelen fchriften ontving, en die als Godlijk er­<br />

des Ouden Testamcnts, en naar mate men van de<br />

dezelve.<br />

kende en aannam , ook deze , voorgelezen. Die<br />

de gave en kunde van onderwijs had, leerde, vermaande,<br />

en wekte op tot geloof cn deugd, waaromtrent<br />

de Apostelen alleen voorfchrijven, dat alles<br />

met betaamlijke deftigheid, zonder verwarring , zou gerchicden<br />

, als ook , dat de vrouwen niet in het<br />

openbaar fpreken zouden. Men deed verders het<br />

rebed met dankzegging, en zong, met Pfalmen en<br />

feestelijke liederen, den lof van God; ook gaven de<br />

Apostelen een voorfchrift, om, bij zulke gelegenheen,<br />

kan ik geloven, mrar , d?t zij in die betrekking<br />

I<br />

l ot de Christengemeente geftiran hebben, als de Diako-<br />

I 'cn, is niet bewezen.


G E S C H I E D E N I S . 347<br />

heden, aalmoesfen faam te brengen. Verders hield<br />

men famen liefdemaaltijden, waartoe de meervermogenden<br />

de kosten droegen, en men vierde het Heilig<br />

Avondmaal, ter gedachtenis van JESUS lijden.<br />

T<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

jaar 100.<br />

Door den Doop werden zij, die de leere van JESUS<br />

aannamen, in de gemeente ingelijfd. Echter kunnen<br />

wij, bij gebre' van duidelijke berichten, niet<br />

bepaaldelijk zeggen, met welke plegtigheden het éér<br />

en ander, in het bijzonder, verricht is. Of men, bi I<br />

voorbeeld, den Doop altijd bij indompeling, dat i<br />

ook reeds bij befpreuging, heeft bediend V Van dei<br />

Doop van kleine Kinderen vinden wij geene duide<br />

lijke voorbeelden, alleen lezen wij, dat geheele huls<br />

gezinnen gedoopt zijn geworden. Dewijl de Chri^<br />

tenen, volgends de leere der Apostelen, verre wa<br />

ren van alle Bijgelovigheid, is omtrent de omdat<br />

digheden van den eeredienst veel aan de vrije be<br />

fchikking der gemeenten overgelaten, gelijk ons, or<br />

der anderen blijkt, uit het formulier der belijdenis »<br />

waar op de Doop gefchiedde, waar bij de Apostc<br />

len zich niet letterlijk, of bijgelovig, aan de woorde 1<br />

van JESUS hielden, maar zich fomtijds vergenoeg<br />

den, in den naam van JESUS teDoopen, het wel<br />

in dc zaak het zelfde was.<br />

'Er komen nog eenige voorfchriften voor, die d e Andere<br />

voorfchriften<br />

Apostelen aan de Christenen gegeven hebben, welk<br />

echter voornaamVjk betrekking halden tot die tijde f derApos-<br />

» telen.<br />

en omdandigheden , in welke de Christenen toe<br />

verkeerden. Een voorbeeld is de verordening d< r<br />

vergadering, te Jenifu/em gehouden, (HAND. XV. )<br />

Dus wilde PAULUS, dat de Christenen hunne 01<br />

Z<br />

de:


I<br />

BOF.K<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar i oo.<br />

]•en naam, met olie zalven;<br />

j iet gelovig gebed den zieken zal behouden, en de<br />

!-leere hem gezond zal maken; zelfs, zal de zon-<br />

( le hem vergeven worden.<br />

i ot herftclling van den Kranken wordt<br />

r<br />

|<br />

x an ftervenden tot den dood ,<br />

c liezel is ontdaan.<br />

Gebruiken<br />

uk J]<br />

Volgends de vrijheid, die de Christengemeenten<br />

adden en oefenden, had dan ook onderi'cbeid plaats,<br />

hetjoo- ,<br />

dendom ij dc onderfcheiden gemeenten; die, welke uit de<br />

aangc- J )oden afkomftig waren, hielden vele plegtigheden<br />

houden. a,<br />

ui, die zij te voren, als Jooden, hadden waarge-<br />

Zondag.<br />

343 K E R K E L I J K E<br />

derlinge verfchillen niet, gelijk zij tc Korinthe<br />

n Dmen , gelijk, integendeel, zij, die uit de Heide-<br />

r, :n overkwamen, vele dingen, die voor onverfchfl.<br />

li t gerekend werden, in acht namen.<br />

© É en ander al vroeg<br />

n: ingericht, gelijk wij reeds daar van een voorbeeld<br />

9<br />

«ien hebben, en 'er in liet vervolg meer ontmoen<br />

tc zullen.<br />

de*<br />

den, voor de Heidenfche overigheid zouden brengen,<br />

maar onder malkanderen, door bekwame lieden,<br />

zouden beflisfen en afdoen.<br />

Dus fchrijft de<br />

Apostel JAKOBUS voor; als iemand onder hen krank<br />

was, dat hij dc oudften der gemeente bij zich ontbiele,<br />

opdat zij voor hem bidden, cu hem, in 's Hee-<br />

met toezegging, dat<br />

Dit voorfchrift, het welk<br />

voorgefchrecn,<br />

en duidelijk genoeg, op de gave der gezondlaking,<br />

in de eerfte Apostolifche tijden, betrekking<br />

eeft, is naderhand veranderd in eene voorbereiding<br />

waar uit het laatlle<br />

Schoon het<br />

onheilen in de Kerk heeft<br />

Deze vrijheid der Christenen was ook niet<br />

bemld,<br />

ten aanzien van Feestdagen, of bellemde vas­<br />

ten-


G E S C H I E D E N I S . 349<br />

tettdageii. Gelijk zij daaglijks bij malkanderen kwamen<br />

, wanneer de gelegenheid zich aanbood, zoo<br />

vastten zij Godsdienftig, wanneer de omftandighe- [<br />

den hun zoodanige plegtige onthouding en afzondering<br />

aanraadden. Alleen zijn 'er reeds vroeg blij- \<br />

ken, dat zij niet verzuimd hebben, op den Zondag,<br />

of eerften dag der Weck, hunne bijeenkomften<br />

tc houden, welke dag reeds, in de Openbaring<br />

Van JOÜNNES, de dag des Heeren heet; waar toe<br />

de Opftanding van JESUS eene gefchikte aanleiding<br />

gegeven heeft. Evenwel werd de Zondag door de<br />

Christenen , tot aan de tijden van KONSTANTYN<br />

den Grooten toe, behalven hunne famenkomst, hefteed<br />

aan den daaglijkfcheu arbeid des levens, zoodat<br />

zij den Sabbath der Jooden niet op den Zon*<br />

dag overbrachten, het welk ook door hunnen geestelijken<br />

Godsdienst niet gevorderd werd. Ondertus»<br />

fchen bleven velen, bijzonder uit de Jooden overgekomen,<br />

den zevenden dag der Week, den Sabbath, nog<br />

lang vieren, voomaamlijk bij de Oosterfche Kerken,<br />

bij dc Westerfche Kerk ook tot in de derde eeuw,<br />

wanneer zij dezen zevenden dag tot een' vastendag<br />

maakte.<br />

Voords vierden ook de Apostelen en ecrfte Chris*<br />

tenen het Paaschfeest , insgelijks waarfchijnlijk het<br />

I<br />

BOF.K<br />

XII<br />

IoofJfh<br />

ja C.G.<br />

-ar looi<br />

Andere<br />

7<br />

eestda-"<br />

fefli<br />

Pinkfterfeest, en de andere Feestdagen der Joodfche'<br />

Kerk, doch echter zonder krenking van der Chris*<br />

tenen vrijheid in dezen.<br />

{erkellj<br />

De opzieners der gemeente moesten , gelijk wij<br />

;e uicht<br />

zeiden, toezien, dat dc leere en zeden der Christenen<br />

zuiver bleven, volgends het doel van JESUS.<br />

Z<br />

a<br />

Daar


I<br />

EOF. IC<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 1 oo.<br />

350 K E R K E L I J K E<br />

Daar zij geene wereldlijke magt noch hecrfchappij<br />

kenden, of volgends den aart van het Christendom<br />

mogten oefenen, is het natuurlijk te vragen, welk<br />

middel hebben zij, ten dien einde, gebruikt? Hoe<br />

was het gelegen met de Kerkelijke tucht? Wat de<br />

Apostelen, bij voorkomende gevallen, naar de buitengewone<br />

magt, die zij bezaten, in dit opzicht,<br />

enkele keeren hebben verricht, is ons boven (Bladz.<br />

295.) gebleken. Doch, ten opzichte van het gewone,<br />

zijn geene andere voorfchriften voorhanden,<br />

dan het gezegde van JESUS (MATTH. XVIII. 17.)<br />

liet welk men, gemeenlijk, hier toe brengt, cn de<br />

voorfchriften der Apostelen , om zulke menfehen ,<br />

!ie door hunne leere verwarringen veroorzaakten,<br />

of, door hunne flechte zeden, tot fchande van het<br />

Christendom konden verftrekken, na vruchteloos beoroefdc<br />

vermaningen, uit de gemeenfehap der Chris-<br />

:cncn tc weeren, niet langer vertrouwlijk met hun<br />

om te gaan , noch hen als leden der Christengeneente<br />

aan te merken. En dit vinden wij dan ook<br />

refchied te zijn ; gelijk de Korinthifche gemeente<br />

i «Óen onder haar, die zich aan bloedfchande had<br />

'chuldig gemaakt , uit hare gemeenfehap weerde,<br />

iet welk bij dezen man een gelukkig gevolg had.<br />

fei-wijl zulken, die van de cenvouwigheid der leere<br />

rigingen, om zich te verheffen , deswegens vernaand<br />

en bedraft zijnde , zich wel zelve van de<br />

t Christenen afzonderden. Dus had deze Kerkelijke<br />

1 ucht bij de eerde Christenen geene gedaante van<br />

I Iraföelening, maar drekte alleenlijk, om de Chriseneu<br />

van den laster te bevrijden , als of zij alle<br />

lee-


G E S C H I E D E N I S . 351<br />

keringen en alle ondeugden duldden. Nog veel I<br />

BOFK<br />

minder, werd iemand tot het geloot', of tot de rechtzinnigheid<br />

XII<br />

in de leere, door ccnigen ban of vloek, HóofittL<br />

als met geweld, gedwongen. Wanneer<br />

naC.G.<br />

overtuiging Jaar 1 oo.<br />

en vermaning geene uitwerking hadden, hield men<br />

zich te vrede, zulke menfehen aan zich zeiven over<br />

te laten, en 'cr de Christenen voor te<br />

waarfchuwen,<br />

om hen niet als leden van hun<br />

te erkennen of te<br />

bejegenen.<br />

Nu is nog overig de Kcttergefchiedenis van<br />

eeuw.<br />

genootfehap<br />

deze<br />

Dc Kcttergefchiedenis is in 't gemeen een<br />

onderwerp, het welk alle aandacht en oplettenclhck<br />

verdient. Zoo belangrijk dezelve is , zoo zeer i<br />

zij, door partijfchap, vooröordeclen, verkeerden ijver<br />

en menschlijke driften, misvormd. Men onderfcheidt<br />

in den Kerkdijken ftijl, Dwaalenden, Ketters, ei l<br />

Scheurmakers, cn zeker niets is noodzaaklijker, dai j<br />

dit onderfcheid, welks verwaarlozing tot<br />

vattingen aanleiding heeft<br />

gegeven.<br />

vele mis<br />

Dwaaien is mcnschlijk. Hoe duidelijk en ecnvou • Dwaaten*<br />

i<br />

wig ook de leere van den Godsdienst door JESU<br />

den.<br />

en de Apostelen, zoo mondeling als fchriftelijk, veer I<br />

voorgedragen, hoe zeer de Apostelen, zoo lang z ij<br />

leefden, werkzaam waren, in het ontvouwen dezi r<br />

leere, cn het verhoeden of verhelpen van misvatth<br />

gen, nogthans konden onkunde<br />

cn omichtzaamhei<br />

aan den éénen, of ingebeelde wijsheid en fchcq<br />

zinnigheid aan den anderen kant, onderfteund doe V<br />

vooröordeclen , verbeeldingskracht, liefde tot h< |<br />

zonderlinge, menschlijke hartstochten en driften, ; a<br />

zelfs een welmccncnd oogmerk, om eenige<br />

waa<br />

Z 5 - hei<br />

Kettergc-<br />

fchiede.-<br />

r.is.<br />

|<br />

a


I<br />

fiOEK<br />

XU<br />

Hoofdft.<br />

nn C. G<<br />

352 K E R K E L I J K E<br />

heid bevatlijker te maken , of een te verregaande<br />

ijver voor Godzaligheid, aanleiding geven, tot misvorming<br />

der eenvouwige waarheid, en tot velerhan.<br />

de foort van dwaalingerfc. Na de dood der Apostelen<br />

konden foortgclijke gronden van lieverlede een<br />

J.-f ioo.<br />

afwijken van lui me waare leere te wege brengen,<br />

en wel zoodal ig, dat men deze allengs ingeflopen<br />

dwalingen voer de waare en rechtzinnige leere van<br />

het Gl istend, m aanzag, en zulken, die dezelve<br />

aanwezen, hoe zeer ten onrecht, voor dwaalenden<br />

hield.<br />

Cotters. Uit deze aanmerking , gelijk uit den aart deizaak<br />

zelve, blijkt, dat niet alle dwaalingen in den<br />

Godsdienst van dezelfde natuur zijn; fommigen konen<br />

voort uit een goed , anderen uit een flecht hart;<br />

rommigen zijn meer, andere min, fchadeiijk en ge-<br />

/aarlijk voor de belangen van Godsdienst en deugd.<br />

M vroeg gaf men aan dczelven den naam van<br />

'aercfis, een woord, het welk bij dc ouden, in 't<br />

remeen, een gevoelen', mening, en verders eene<br />

! jartiji, gezindte, of aanhang, die zoodanig gevoelen<br />

vas toegedaan, aanduidde; dat dus zoo wel ten goeie<br />

als ten kwaadc genomen kan worden. Op deze<br />

I<br />

vijze word het in de fchriften van het Nieuwe Tesament<br />

gebruikt. Wanneer wij het daar, in renen<br />

i<br />

I rwaaden zin, ontmoeten, betekent het een' gevoelen<br />

:n aanlang, die fcheuring en verdeeldheid vcröor-<br />

;aakt of bedoelt (i KOR. XI. 19.) alwaar men het<br />

1 )est, door p-irt:i!'chaj>pcu, vertalen kan. Een harekus<br />

(TIT, III. io. cn n.) is ecu mensch, die,<br />

1 foor allerhande leringen en gevoelens, aanhang zoekt<br />

te


G E S C H I E D E N I S . 353<br />

te maken, fchoon beter wetende, en dus zijne verkeerdheid<br />

toonende. Dit woord heeft men, in krater<br />

eeuwen, door Ketters vertaald, van Kathart,}<br />

De Kcttergefchiedenis is, doorgaands, het duiStei<br />

fte cn mecstverwarde gedeelte der Kerkelijke G<<br />

fclu'edenis. De oorzaak van deze duisterheid i<br />

niet ver te zoeken, wanneer men weet, dat dez<br />

Z 4 G<<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Ioofdl v .<br />

na C.G.<br />

een' naam, dien zekere gezindte voerde, cn deze.<br />

[aar 100.<br />

naam Ketter is haatlijk geworden, omdat men daar<br />

mede, eigenlijk, zulke lieden willende betekenen,<br />

die niet alleen dwaalcn in gewigtige leertakken ,<br />

maar ook, fchoon men hun de waarheid aantoont,<br />

hardnekkig daar bij volharden , en eenen aanhang<br />

maken, denzelven vaak aan zulken gegeven heeft,<br />

die ter goeder trouw dwaalden, ja niet zelden aan<br />

zulken, die algemeen ingeflopen dwaalingen, welke<br />

reeds voor rechtzinnigheid gehouden werden, aanwezen<br />

cn tegenfpraken.<br />

Van deze Dwaalenden en Ketters , onderfcheider SehUttrmakeis.<br />

de Kerkelijke Schrijvers Scheurmakers, die Scheu<br />

ringen veroorzaken: Dan noemen zij Scheuring.<br />

( Schisma, ) wanneer 'er tusfehen hen, die in de we<br />

zenliike geloofsleere overeenkomen, verfchil ontftaat<br />

over eenig min gewigtig ftuk, of over eenige plcg<br />

tigheid van den Godsdienst, of over iet, dat tö t<br />

het Kerkelijk beftuur behoort, welk zoo ver gedre<br />

ven wordt, dat de éénheid der Kerk verbroken zijr<br />

de, men geene gemeenfehap met malkanderen oc<br />

fait. Dus is de groote Scheuring bekend tusfehc 1<br />

de Oosterfche en Westerfche Kerk , dus zijn 'e r<br />

Scheuringen onder dc Proteftanten.<br />

Oórzaken<br />

vr.n<br />

_ de dr.iss<br />

terheid<br />

e<br />

derKetterge


I<br />

BOEK<br />

xir<br />

Hoofd!!<br />

m C. G.<br />

Jaar loc,<br />

354 K E R K E L Ij K E<br />

Gefchiedenis, doorgaands, moet opgemaakt worden J<br />

uit de fchriften van hun, die de Ketters hebben<br />

wederlegd, welke niet vrij waren van partijfchap,<br />

en ligtgelovig of genegen genoeg, om alles in de<br />

zoogenaamde Ketters ten kwaade te duiden, of aan<br />

alle vertellingen ten hunnen nadeele geloof te geven.<br />

Ons ontbreken veelal de eigene fchriften der^oude<br />

Ketters, wélke zelfs wel, misfehien met een goed oogmerk<br />

, opdat de Ketterijen niet zouden worden voortgeplant<br />

, verdonkerd zijn geworden, maar met een<br />

ongelukkig gevolg, alzoo wij even daar door buiten<br />

ftaat zijn, om het echte gevoelen van deze lieden,<br />

in het verband, op te maken, en te beöordeelen.<br />

fchiedeuis.<br />

Kcttergenis<br />

der bijzonder betreft; indien wij op een getuigenis van<br />

Avat de Kcttergefchiedenis der ecrfte eeuw in 't<br />

eerde HEGESIPPUS bij EUSEBIUS (*) afgingen\ dat de<br />

eeuw.<br />

Kerk den gantfehen leeftijd der Apostelen eene maagd<br />

zonder vlek of rimpel is gebleven, zouden Wij moeren<br />

denken, dat geene Dwaalingen, Ketterijen, en<br />

Scheuringen of verdeeldheden hebben plaats gehad.<br />

\an den anderen kant vermenigvuldigden anderen<br />

iet aantal der Ketters dier eeuw reeds boven mate.<br />

| .dit de eerfte eeuw hebben wij geene gelijktijdige<br />

Jchrijversï Uit de tweede eeuw ontbreekt het ons<br />

I liet aan berichten omtrent de Ketters, maar wij<br />

« mtmoetcn die enkel in fchriften, die tegen de Kcters<br />

gefchreven zijn, om hen te wederleggen, onder<br />

1<br />

velke de fchriften van IRENEUS dc voornaamften<br />

(*) Bist. Ecdes. IV. 7.<br />

zijn;


G E S C H I E D E N I S . «,55<br />

zijn; doch zoodanige fchriften zijn doorgaands beftem'd,<br />

om de partij, die wederlegd wordt, in het<br />

ongelijk te nellen; en alfchoon men ze ook van opzetten<br />

haat of partijzucht vrijpleite, echter heeft<br />

menschlijke zwakheid in twistfchriften te veel de<br />

overhand, dan dat zij ons een volledig en naauwkeurig<br />

verflag van de gevoelens der wederlegde partij<br />

aanbieden zouden. Ook hadden de meesten dezer<br />

Schrijvers geene kennis en wetenfehap genoeg,<br />

om bijzonder de gevoelens, die in de Oosterfche<br />

landen opkwamen, en verfpreid werden, oordeelkundig<br />

te vatten en voor te dragen; ook hebber<br />

zij dikwerf de bijzondere namen, welke zekere ge<br />

zindheden voerden , voor zoo vele bijzondere ge<br />

zindheden genomen. Uit dit alles kan men ligtelijl<br />

reden geven van de tegenftrijdige verhalen, die wij<br />

nopens de oude Ketters, bij de Kerkelijke Schrijver S<br />

aantreffen. »<br />

ti Joods-cligezinde<br />

Even gelijk vele Schrijvers hunne tafereelen va<br />

e<br />

den zedelijken toeftand der Christenen , ten tijc Christe-<br />

, r.en.<br />

der Apostelen, al te overdreven hebben opgefchikt<br />

:1<br />

even of alle de leden der eerfle Kerk enk<br />

deugdzame en waarlijk Godzalige menfehen warer<br />

i-<br />

zoo kan men ook niet geloven, dat zij van dw<br />

i.<br />

lingen en verdeeldheden zouden vrij geweest zij<br />

er<br />

Ook blijkt ons het tegendeel uit dc fchriften d<br />

Apostelen zelve. Wij hebben reeds (Bladz. 18 5-<br />

volgg.) een voorbeeld gehad van verfchil van g<br />

c-<br />

voclens, en eenen verregaande twist, in dc gemecr<br />

te<br />

le<br />

tc Antiöchië ontftaan, en ter naauwernood door<br />

d.<br />

wijsheid der vergadering van Jerufalem beteugel<br />

:t-<br />

N i<br />

Z 5<br />

I<br />

BOF.K<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

Jaarioo.


I<br />

BOEK<br />

xir<br />

Hoofdfr.<br />

naC.G.<br />

Jear 100.<br />

Ook was het overëenkom-<br />

j h'g de Joodfche vooroordelen, dat fommigen van<br />

i leze Beden zich fehaamden over het kruis van<br />

<<br />

55^ K E R K E L I J K E<br />

Niettegendaande deze verdandige uitfprank van de<br />

Jerufalemfche Moederkerk, bleven de Christenen<br />

uit de Jooden nog fteeds hunne Joodfche vooroor,<br />

deelen aanhouden.<br />

De Joodschgezinde Christenen<br />

bleven 'er op aandringen, dat men de plegtigheden<br />

van den Mofaifchcn Godsdienst moest eerbiedigen,<br />

houdende de gehoorzaamheid aan de wet van MOSES<br />

noodzaaklijk, om voor God rechtvaardig te wezen,<br />

]"a zij oordeelden, dat men zelfs de Heidenen, die<br />

tot het Christendom overkwamen, door befnijdenis,<br />

eerst in de Joodfche Kerk behoorde in te 'lijven'<br />

waar door tevens de waardigheid der Jooden bewaard<br />

kon blijven, waar dit volk zoo veel mede<br />

ophad.<br />

Hun ijver was zoo buitenfporig, dat zij aan<br />

PAULUS de waardigheid van zijn Apostel-ambt betwistten<br />

, omdat hij een voorfhmder was van de<br />

mjheid der Christenen, en hem zelfs lasterden en<br />

die verdriet aandeedem<br />

:HRISTUS, en niet geern van zijn lijden cn dood<br />

i braken, omdat de Jooden zich van den MESsia's<br />

ndere voordellen en verwachting, maakten. De<br />

I :racht dezer Joodfche begrippen werd gebroken ,<br />

oen dc verwoesting der Stad en Tempel 1<br />

van Jcufalem,<br />

met de daad, toonde, dat de<br />

Mófaiftfo<br />

retten een einde genomen hadden, cn met het<br />

:hristendom niet beftaan konden.<br />

Sommigen, ech-<br />

:r, bleven desniettegendaande met deze ^ vooröor-<br />

f eelen bezet, en hebben zich , onder de naamen<br />

V an Nazareën of JSazar eenen en Ebioniten, van<br />

de


GESCHIEDENIS. 557<br />

de overige Christenen afgezonderd, gelijk wij zien T<br />

BOEK<br />

zullen. •<br />

XII<br />

Vele Christenen , die uit de Heidenen overkwamen,<br />

brachten ook hunne vooröordeclen mede. Zij<br />

Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

jaar 100.<br />

hoorden prediken, en lazen, in de fchriften van<br />

r-Auxus voomaamlijk, dat men, alleen door het ge­Heiloof,<br />

zonder de werken der wet, voor God rechtvaardig<br />

is, en dat ook de grootde zondaren, door<br />

het geloof in JESUS, behouden en zalig worden.<br />

Onder het Heidendom hadden zij ongebonden geleefd,<br />

zij wilden hun geweten bevredigen, en namen<br />

het Christendom aan, maar meenden, dat de<br />

Christelijke leere hunne ongebondenheid wettigde ,<br />

dus vierden zij hunne lusten en driften den vollen<br />

teugel, JUDAS en PETRUS hebben bijzonder tegen<br />

deze misbruiken in hunne Brieven geijverd ;. ook<br />

hebben JAKOBUS, JOÜNNES, en PAULUS zelve, daai<br />

tegen gewaarfchuwd.<br />

In de gemeente te Korinthe, de hoofddad var<br />

Achaje, ontdonden vrij fpoedig, na-derzelver dichting<br />

door PAULUS , verdeeldheden, die tot fcheurinr.<br />

dreigden over tc Haan. Daar deeden zieh liedei<br />

voor, die het Christendom, als eene wijsgcerigc ge<br />

zindte, in eenen fchoolfchen trant begonnen te on<br />

derwijzen, cn PAULUS manier van leeren in min<br />

achting zochten te brengen. Deze maakten zie I<br />

weldra een' aanhang, cn dc Christenen van Korirthe<br />

begonnen zich , door bijzondere benamingen<br />

naar aanzienlijke leeraaren , te onderfcheiden. War r<br />

tegen PAULUS zich, in zijnen êerftêh Brief aan d I<br />

•Korintheren, ten dcrkilen verzet,<br />

Ou t<br />

densch-<br />

gezinde<br />

Christenen.<br />

Verdeeldheden<br />

in de<br />

I gemeente<br />

van Korinthe.


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar ioo.<br />

S58 K E R K E L I J K E<br />

Ook<br />

waren aldaar vele misbruiken ingeflopcn.<br />

Terwijl fommigen zeer naauwgezet waren , zeli's in<br />

onverfchillige dingen , waren anderen daaromtrent<br />

al te los. Zij aten niet alleen onbefebroomd van<br />

vleesch van offerbeesten, aan de afgoden geofferd,<br />

maar gingen zelfs in hunne Tempelen; ook had<br />

men, gelijk wij gezien hebben, in deze gemeente<br />

een voorbeeld van bloedfchande.<br />

Bijzondere<br />

Onder de Dwaalingen, of, zoo men wil, Ketterijen<br />

van de Apostolifche eeuw, kunnen geteld<br />

dwaalleeraars.<br />

worden, het ontkennen van de opftanding der dooden,<br />

welk leerftuk, door PAULUS, om die reden,<br />

HYME NE­<br />

US, ALEX-<br />

/NDER , opzetlijk betoogd, en tegen alle bedenkingen gehandhaafd<br />

wordt (i KOR. XV.) In zijnen Ilden<br />

FILETUS.<br />

Brief<br />

aan TIMOTHEUS (II. I8.) noemt PAULUS, alshoofdleeraaren<br />

van deze Dwaaling, zekeren HYMEXEUS cn<br />

?ILETUS, die van de waarheid waren afgeweken,<br />

loor te beweeren, dat de opftanding alreeds gcchied<br />

was, waar door zij velen in hun geloof ver-<br />

i<br />

•••4 tfjsterd hadden. Zo deze IIYMENEUS dezelfde is,<br />

( lie door PAULUS ( i TIMOTH. I. 20.) gewaagd<br />

\ vordt, benevens eenen ALEXANDER, rekent deze<br />

i \postel hem onder die genen, die hun goed geween<br />

hebbende laten vaaren , even daar door' ook<br />

l<br />

l ehipbreuk geleden hadden aan hun geloof, cn wele<br />

hij, naar zijne Apostolifche magt, den SATAN<br />

l<br />

1 iad overgegeven , opdat zij leeren zouden , het<br />

1 mangelie niet te lasteren, EPIFANIUS heeft deze heen<br />

ook op zijn Ketterlijst geplaatst. Welk hun<br />

c<br />

e igenïijk gevoelen geweest zij, wordt verfchiliend<br />

bo


G E S C H I E D E N I S . 359<br />

begrepen: VITRINOA (*) meent, dat zij Sadduceën<br />

zijnde, de onfterflijkheid der ziel, en het leven na<br />

I<br />

BOEK<br />

xit<br />

loofdff.<br />

naC.G.<br />

[nar 100.<br />

dit leven, zouden geloochend hebben; maar VENEMA I<br />

heeft bewezen, dat hunne dwaling alleen de opftanding<br />

des lichaams betrof, en als zij zeiden, dat de<br />

opftanding reeds gefchied was, kunnen zij dit van<br />

eene geestelijke opftanding uit den zedelijken dood<br />

der zonde verftaan hebben, of van eenige andere<br />

oneigenlijke opftanding. Waarfchijnlijk zijn zij<br />

Joodschgezindc Christenen geweest uit de Sadduceën,<br />

die de opftanding der dooden voor onmogelijk, en<br />

daarom ook voor een al te onwijsgeerig leerftuk<br />

gehouden hebben, waaröm zij hen, die hetzelve<br />

leerden, hebben befchimpt en gelasterd.<br />

DIOTRE­<br />

DIOTREFES (III. JOSNN. vs. 9.) en DEMAS , van<br />

FES en<br />

welken PAULUS (2. TIMOTH. II. 4-) klaagt, dat DEMAS.<br />

deze hem , uit te groote liefde voor dit leven,<br />

verlaten had , worden insgelijks , door EPIFANIUS<br />

cn anderen , onder de Ketters dezer eeuw gerekend.<br />

Wij vinden nogthans, wanneer wij de aan<br />

gehaalde plaatzen inzien, geene blijken , waarön I<br />

men hen voor Dwaalleeriiaren of Ketters zou hou<br />

den. DIOTREFES wordt gekenmerkt, als een laat<br />

dunkend en lasterziek mensch, die veel hoogmoei l<br />

en ongastvrijheid jegens vreemdelingen openbaarde ><br />

en van DEMAS wordt alleen gezegd, dat hij de teger<br />

woordige wereld lief had gekregen , welke woorde ]<br />

eenvouwig aanduiden, dat hij, uit liefde voor het lc<br />

ven<br />

1<br />

(*) Obfervatt. Sacr. Libr. IN. pag. 990.


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

Jaar 100.<br />

SIMON de<br />

Toveraar.<br />

360 K E R K E L ij K E<br />

Ven, niet ftandvastig bij PAULUS gebleven is, i n<br />

de<br />

laatfte gevangenis van dezdi Apostel.<br />

Met even weinig recht kan men den beruchte»<br />

SIMON den Toveraar onder de eigenlijk gezegde Christenen<br />

rekenen, alhoewel de Kerkelijke Schrijvers hem<br />

den Fader der Ketters noemen. Wij hebben van dezen<br />

Volksbedrieger boven (bladz. 161—163) verhaald,<br />

het geen ons de echte gefchiedenis van LU­<br />

KAS meldt, en bladz. 262, het geen de overlevering,<br />

van zijnen twist met PETRUS te Rome, beuzelt, bijgebracht.<br />

Te weten, men wendt voor, dat SIMON,<br />

zijn oogmerk niet hebbende kunnen bereiken, om<br />

voor zijn geld, van de Apostelen, het vermogen<br />

te kopen, om de wondergaven van den Heiligen Geest<br />

mede te deelen, dra tot zijne vorige bedriegerijen<br />

wedergekeerd zijnde, in gezelfchap eener hoer of bijut,<br />

IIELENA genoemd, in de Oosterfche Landen heb-<br />

1 >e omgezworven, en eindelijk te Rome aangeland zij.<br />

De verhalen, aangaande dezen man, bij IRENEUS,<br />

TOULLIANUS, den Schrijver van de ConJUtutionès<br />


G E S C H I E D E N I S . $6*1<br />

Even verward is, het geen de Ouden van de leere, I<br />

BOEK<br />

door SIMON gepredikt, gemeld hebben, waarvan MOS­<br />

XII<br />

HEIM echter een geregeld famenftel gemaakt heeft. De rloofdft.<br />

hoofdleerdukken zullen deze zijn : Hij erkende eenen naC.G.<br />

Jaar 100.<br />

goeden en eeuwigen God, maar ook tevens eene<br />

eeuwige booze ftofle; cn uitvloeizelen of voortbrengzelen<br />

van beide, goede en kwaade geesten, die hij<br />

Zijne<br />

leere.<br />

ook JEonen of ecuwen zal genoemd hebben. Deze<br />

JEonen waren fommige manlijk, andere vrouwlijk.<br />

Booze Mom zijn de Scheppers van deze Wereld<br />

geweest, en hebben de zielen, die van goeden aart<br />

zijn, in het ftollijk en dus booze ligchaam , als in<br />

eenen kerker, opgedooten. Om dezelve daar uit te<br />

verlosfen, heeft dc hoogde goede God goede JEonen<br />

gezonden; maar de booze Wereldfcheppers doen hun<br />

best, om de zielen gevangen te houden, waar toe zij<br />

de wetten, zoo der Jooden als van andere Volken, gebruiken<br />

, welke de zielen beletten, zich tot God tc verheffen.<br />

Door deze verheffing keeren dezulken, die zc op*<br />

volgen, tot God, die in het lichtruim woont, weder,<br />

en anderen moeten zoo lang, door verfcheiden zielsverhuizingen<br />

, rondzwerven, tot zij daar toe ten iaatften<br />

geraken. Wanneer allen weder met God vcrëenigdzijn,<br />

zal deze wereld verwoest worden. Zich zeiven zal hij,<br />

voor den grootden onder alle JEonen, hebben uitgegeven,<br />

voor de groote kracht Gods, gezonden, om de<br />

magt der Wereldfcheppers tc vernietigen, en de<br />

menschlijke zielen te verlosfen. Zijne vrouw, of<br />

volgends anderen, zijne bezit, HELENA, of wel SE-<br />

LENA (de Maan) gaf hij uit voor eene vrouwliike<br />

JEon, cn wel voor dc Ennoia, (dc Rede,) dt<br />

Moe-


I Moeder der Wereldfcheppers, die haar mishandeld,<br />

BOF.K<br />

en in de doffe, als eene gevangenis, opgefloten gehouden<br />

hadden, tot hij gekomen was, en haar verlost<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

mC.G. had:,, Ik ben," zal hij, volgends HICRONYMUS,<br />

Jaar 100<br />

gezegd hebben; „ Ik ben het woord Gods, ik de<br />

„heerlijke, ik de trooster, ik de almagtige, ik<br />

„ Gods al!" Volgends IRENEUS, zal hij voorgegeven<br />

hebben, dat hij in Samaria, als de hoogde<br />

Vader; onder de Jooden, als de Zoon van God;<br />

en bij andere volken , als de Heilige Geest, verfcheenen<br />

was.<br />

Karakter, Eene wilde en verbijsterde verbeeldingskracht,<br />

zucht, om aanzien bij de menfehen te hebben, en<br />

voor iet groots gehouden te worden, eenige kennis<br />

van de leerftellingen, met welke de Oosterfche Wijzen,<br />

Joodfche Kabbalisten, en ook fommige Griekfche<br />

Wijsgeeren, den oórfprong van bet kwaad in<br />

de Wereld poogden te verklaren, en haat tegen den<br />

Christen Godsdienst, dewijl de Apostelen hem openlijk<br />

ten toon gefield en beflraft hadden, waar tegen<br />

hij zich zeiven, in de plaats van JESUS, Helde, en<br />

de verlosfmg der Wereld , die de Christenen aan<br />

JESUS toekenden , aan zich zeiven toefchreef,<br />

fchijnen de hoofdtrekken van dezen bedrieger uitgemaakt<br />

te hebben.<br />

Aanhangers.<br />

$6*2 K E R K E L I J K E<br />

Hoe ongerijmd ook de voorgevens van SIMON<br />

waren, hij had echter zijne aanhangers, die hem en<br />

zijne HELEXA, gelijk men verhaalt, Godlijke eere<br />

bewezen, toverkunden geoefend, en zich aan alle ondeugden<br />

overgegeven zullen hebben. Waarfchijnlijk<br />

Vond SIMON deze aanhangers eerst cn meest onder<br />

ds


GESCHIEDENIS- 363<br />

de ligtgelovige en onnozele Samaritanen, naderhand I<br />

ISÖF.K<br />

echter moeten zij ook onder de Christenen ingeflopen<br />

zijn, ten minden, 'er waren 'er onder de Chris­<br />

Hoofdft.<br />

XII<br />

tenen nog ten tijde van ORIGENES (*), doch weinige,<br />

zoodat men 'er geen 30 tellen kon, insgelijks<br />

naC.G.<br />

'aar 100.<br />

kende EUSEBJUS ze nog in zijn' tijd (f) Zij fchijnen<br />

eenige dweepzieke, onkundige, en fommigen<br />

hunner zelfs zedcnloze menfehen geweest te zijn.<br />

Meer kunnen wij van hun niet zeggen.<br />

Van eenen anderen Samaritaanfchen zöogenoemden<br />

Ketter, DOSITIIEUS en zijne aanhangers, zijn<br />

de berichten nog meer verfchillende en onzekerer;<br />

alleen kunnen wij dit vastdellen, dat hij veel meer<br />

een Dweeper en Geestdrijver, dan Ketter, verdient<br />

genoemd te worden, Gemeenlijk befchrijft men<br />

hem, als een' Samaritaan, fchoon anderen willen $<br />

dat hij een Jood geweest zij. Men is het ver ol<br />

na niet eens, wanneer hij geleefd hebbe. Volgend'<br />

EPIFANIUS (§), zou hij reeds voor CHRISTUS geleefd<br />

hebben, en de dichter der SadduCeefcfu gezindte<br />

zijn. In 't gemeen, plaatst men hem, tei I<br />

tijde van CHRISTUS, en hij ftaat, als een leermees<br />

ter van SIMON den Toveraar, tc boek, doch FILAS<br />

TRIUS maakt hem eenen leerling van denzelven<br />

HiëRONYMus wederfpreekt zich zeiven, omtrent de<br />

zen DOSITHEUS. Nu eens plaatst hij hem, iiï he t<br />

begin der Christelijke Tijdrekening, dan zegt hij<br />

1<br />

da t<br />

(*) Contra CELSUM. I. 57.<br />

(f) Hist. Eccles. II. 1.<br />

(|) Hures. 13.<br />

Ai<br />

DOSI­<br />

THEUS.


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

na-C. G.<br />

Jaar 100.<br />

Zijne<br />

leerftellingen.<br />

364 K E R K E L I J K E<br />

dat hij de geen geweest is , die de Samaritanen<br />

overgehaald heeft, om de Profeetifche fchriften des<br />

Ouden Tcstaments tc verwerpen; in welk laatfte geval<br />

hij veel ouder zou moeten zijn.<br />

Volgends het<br />

zeggen der Jooden ( * ) zal DOSITHEUS dén van<br />

die Jooden geweest zijn , die van Babel na het<br />

Joodfche land werden gezonden , om de nieuwe<br />

volkplantclingcn in den Godsdienst van dat land te<br />

onderwijzen, MOSHEIM gist, dat hij tot de Esfeën<br />

behoord zal hebben. Uit hoofde van alle deze verwarde<br />

berichten* maken fommigen weder twee onderfcheiden<br />

lieden van denzelfden naam DOSITHEUS,<br />

eenen ouderen en eenen lateren. Doch, onzekerheden<br />

genoeg.<br />

Wat zijne leerftellingen betreft; hij zal beweerd<br />

hebben, de MESSIÜS te zijn (f), of, gelijk anderen,<br />

dat hij eene Godlijke kracht was, nog groote*<br />

dan SIMON de Toveraar. Hij zal het Oude Testament<br />

hebben vervalscht, om daar uit bewijzen te<br />

verzamelen, dat hij de MESSIÜS ware. Hij verwierp<br />

de leer nopens de geesten, en Helde de eeuwigheid<br />

der Wereld; maar, volgends anderen, beweerde hij,<br />

dat deze Wereld van zekere Engelen gefchapen was.<br />

Het welk ik niet weet overëen te brengen. De<br />

Sabbath was inzonderheid heilig bij hem; zoo als<br />

de Sabbath iemand vond, in dien toeftand moest<br />

bij blijven, zonder zich te verroeren, het zij ftaande<br />

of liggende. Eindelijk zou hij ook eene gemeenfehap<br />

van vrouwen hebben ingevoerd.<br />

Hij<br />

(*) Bij DRUSlüs de Sect. Jud. pag. 281.<br />

(f) ORIGEN. Contr. CELSÜM Ldb. I. et. VI.


G E S C H I E D E N I S . 3fi$<br />

Hij had 30 van zijne aanhangers tot zijne vertrouwlingen<br />

verkozen.<br />

Docli, zich den haat van den Op­<br />

GIUS , die voor ons verloren zijn, dat, toen deze<br />

EULOGIUS Bisfchop was van Alexandrïè,<br />

in de gemelde,<br />

eeuw, deze eene Sijnode of Kerkvergadering<br />

heeft gehouden, waar op getwist is, wien<br />

(DEUT.<br />

MOSES<br />

XVIII. 18.) bedoeld hebbe, door den Profeet,<br />

dien God zenden zou.<br />

Hier zullen de Samaritanen<br />

deze woorden op JOSUA, cn de aanhanger:<br />

van DOSITHEUS, op dezen hebben willen duiden<br />

1<br />

maar de uitfpraak van het Sijnode was, dat de ge<br />

melde plaats van niemand, dan van JESUS, dei l<br />

MÉssias, handelde.<br />

Op DOSITHEUS mag MENANDER Volgen. Ooi : MENAN­<br />

DER.<br />

deze was een Samaritaan, en, gelijk men zegt<br />

een leerling van SIMON, met wien hij in gevoelen<br />

I<br />

' overëengeftemd zal hebben. Alleen, hij beweerde<br />

zelve de MESSIÜS, of één der TEons te zijn, doe<br />

><br />

God in de wereld gezonden, om de zielen te ht<br />

c<br />

vrijden, en om aan de menfehen de hoogfte Goc<br />

heid bekend te maken, die zij tot hier toe misken i<br />

•hadden, Tot het één en ander moest een doo<br />

dienen, welken hij, als eene geheimzinnige plegti;<br />

heid, verrichtte, eil zijne Toverkunften, die hij Gnoi<br />

(*) CV. 230.<br />

Aa 3<br />

J k<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

perpriester der Samaritanen verwekt hebbende, was Hoofdft.<br />

naC. G.<br />

hij in een hol gevlucht, waar hij van honger en gebrek<br />

Jaar 100.<br />

omkwam. Van zijne aanhangers moeten 'er,<br />

in de zesde eeuw, nog overig geweest zijn; altoos Zijne<br />

lotgeval­<br />

PHOTIUS (*) verhaalt, uit dc fchriften van EULO-<br />

len en<br />

aanhangers.


i<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 100,<br />

366 K E R K E L IJ K E<br />

fis ( kennis , wetenfchap , ) noemde.<br />

Aan hun,<br />

die zich van hem heten doopen , beloofde hij de*<br />

onfterflijkheid , ook zou hij dc gemeenfehap der<br />

vrouwen hebben willen invoeren onder zijne leerlingen,<br />

en geleerd hebben, dat men, om den marteldood<br />

te ontgaan , het geloof moge verzaken,<br />

THEODORETUS ( * ) zegt, dat hij geleefd heeft,<br />

toen de Apostelen nog niet geftorven waren, JUS­<br />

TINUS de Martelaar (f) verhaalt, dat hij, door<br />

zijne bedriegerijen, te Antiöchië vele leerlingen heeft<br />

gemaakt. Doch, TERTULLIANUS (§) verzekert,<br />

dat, hoe zeer hij ook aan zijnen doop zonderlinge<br />

kracht toefchreef, hij echter weinig toeloop gehad<br />

hebbe. Men ontmoet nog van zijne aanhangers in<br />

dc vierde eeuw (**). Alles wel ingezien zijnde,<br />

zal men MENANDER en zijne aanhangers eer voor<br />

dweepers en lieden van ontftelde hersfenen , dan<br />

voor Ketters, moeten houden; ja zelfs daar MENAN­<br />

DER, SIMON en DOSITHEUS, het Christendom niet<br />

beleden, maar zich , onder de Samaritanen, een<br />

ligtgelovig volk , en erfvijanden van alles , wat<br />

Joodsch heette, veeleer als vijanden van JESUS betoond<br />

hebben, zouden zij, in eene Kerkelijke Gefchiedenis<br />

der Christenen , naauwlijks eene plaats<br />

verdienen, indien niet, ten minften fommigen van<br />

hunne dweepzuchtige aanhangers, naderhand , gelijk<br />

(*) ILeret. Fab. Libr. II.<br />

(|) Apohg, I. (34. 73.)<br />

( § ) De Anima.<br />

(*0 EustB. Hist. Eccles. III. 26.<br />

het


G E S C H I E D E N I S . 307<br />

het fchijnt, voor Christenen hadden willen gehouden<br />

worden.<br />

Met meer recht mag CERINTHUS onder de eigenlijk<br />

genoemde Ketters, in den Kerkdijken ftijl, Jaar 100.<br />

Hoofdft.<br />

na C. G.<br />

gerekend worden, dewijl hij den Christelijkcn Godsdienst<br />

ten grond leggende, dien, naar zijn goed­<br />

CERIN­<br />

THUS.<br />

vinden, verklaarde, en 'er zijne gevoelens onder mengde.<br />

Doch ook in zijne Gefchiedenis zijn eene menigte<br />

van onzekerheden en zelfs ftrijdigheden. Sommigen<br />

noemen hem MERINTHUS, terwijl anderen<br />

van CERINTHUS en MERINTHUS twee onderfcheiden<br />

perfonen maken, CERINTHUS zal een Jood<br />

geweest zijn, die te Alexandrie' in Egypte zijne<br />

dweepachtige denkbeelden van God, de geesten, dc<br />

wereld, cn dc menfehen, fchijnt opgedaan te heb<br />

ben; van daar in Palaeftina gekomen, zal hij t<<br />

Jerufalem, Caefarea, en elders , den Apostelen vee<br />

moeite en tcgendand a-angedaan, en vervolgcnds zijni<br />

dwalingen in Klein-Afie wijd en zijd verfpreid heb<br />

ben, tot hij, tc Efeze, door het inftortcn van een<br />

bad, waar in hij zich bevond, zou zijn omgeko<br />

men. ( * ) De berichten nopens hem ftaan bi i<br />

IRENEUS (f), EPIFANIUS ( § ) dl THEODORE<br />

(*) Dit laatfte heeft een duidelijk verband, met d<br />

vertelling aangaande ze'cer gezegde van den Apostel Jc<br />

tMNES, boven Bladz. 289. gemeld, het één en ande r<br />

wordt, met recht, als eene ongegronde overlevering o r<br />

liever verdichtzcl, aangemerkt.<br />

(f) Adv. hertu I. 26. III. II.<br />

(§) ILeres. 28.<br />

Aa 3<br />

TU<br />

I<br />

BOEK<br />

XII


36"8 K E R K E L I J K E<br />

I TUS (*) doch deze zijn zeer verward, en niet zelden<br />

met zich zeiven onbeftaanbaar.<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hooldft. Zijne leergevoelens worden, op de volgende wijze,<br />

naC.G.<br />

opgegeven. Hij erkende eenen hoogden God, die<br />

Jaar 100.<br />

van eeuwigheid af eene oneindige lichtruimte, de<br />

volheid genoemd, bcwone. Deze heeft vele JEonen,<br />

Eeuwen, of onderflijke geesten, voortgebracht, van<br />

welke de Engelen afdammen, dén van welken de<br />

wereld en de menfehen gefchapen hebbe. Deze wereldfchepper<br />

was de God der Jooden. De hoogde<br />

God was aan de menfehen onbekend gebleven;<br />

doch, om dezen aan de menfehen bekend te maken,<br />

en hen tot zaligheid op te leiden, heeft de<br />

hooge God eenen der voornaamde JEonen, CHRIS­<br />

TUS, of den LOGOS, in de gedaante eener duive,<br />

doen nederdalen, op zekeren mensch JESUS, Zoon<br />

van MARIA en JOSEF , welke daar door de kennis<br />

van den hoogen God, en de magt, om wonderen<br />

te doen, ontving. Dit verheven wezen, de CHRIS­<br />

TUS, verbleef met den mensch JESUS, op die wijze,<br />

als oudtijds de Geest van God op de Profeeten<br />

rustte; en dus verkondigde JESUS, door den<br />

invloed van den CHRISTUS , den hoogden God.<br />

Toen de Jooden, door aandoking van hunnen God,<br />

den Wereldfchepper, hem vervolgden, kruisten, en<br />

ter dood brachten, had de CHRISTUS zich van den<br />

mensch JESUS afgezonderd, zoodat de laatile, enkel<br />

als een bloot mensch, gekruist, gedorven, en<br />

weder opgedaan zij. Evenwel zal, bij de algemeene<br />

(•) Hmra.fi*. II. 3.


G E S C H I E D E N I S . 369<br />

ntf opdanding der dooden, de CHRISTUS zich weder<br />

met den mensch JESUS verëenigen, en dan een<br />

Koningrijk oprichten, hetwelk, geduurende duizend , loofdft.<br />

vaC.G.<br />

jaaren, enkel geluk en vermaak in zich zal bevatten. nar 100.<br />

Omtrent de Godsdienstoefening fchrecf hij, aan zijne<br />

;<br />

navolgeren,de bcfnijdenis, cn dc onderhouding van de<br />

voomaamfte plegtigheden van den Mofaïfchen Godsdienst<br />

, benevens de geboden van JESUS , voor. Hij<br />

erkende geen gezag van eenig Boek des Nieuwen Testaments,<br />

behalven het Euangelie van MATTHEUS, cn<br />

dit nog verminkt cn verwrikt. Men zegt, dat JOÜN­<br />

NES zijn Euangelie opzetlijk tegen dezen CERINTHUS<br />

gefchreven, en hem ook in zijnen eerden Brief bedoeld<br />

zou hebben. (*)<br />

Zoo veel kan men uit deze opgave zijner gevoelens<br />

opmaken, dat deze dweeper Joodfche vooröordeclen,<br />

met Heidenfche leergevoclcns over de wereld<br />

der geesten, in het Christendom overgebracht,<br />

en het zelve daar naar misvormd heeft. Van die<br />

Jooden had hij zijne bcfnijdenis en de onderhouding<br />

van MOSES wet, en waarfchijnlijk zijn duizendjaarig<br />

rijk, waaromtrent CAJUS , de ouderling van Reme<br />

(f), hem befchukligt , dat hij deszelfs vermaken,<br />

in de zinlijke genietingen van alle ligchaamlijke<br />

wellusten, zou hebben doen beftaan, doch, welke<br />

befchuldiging misfehien te overdreven is, dooi<br />

den ijver van dezen CAJUS tegen het gevoelen var<br />

eet<br />

(*) Zie wat wij daar omtrent hebben aaugetekeiic<br />

Bladz. 9+- e n 309-<br />

(f) Bij Euscn. Uht. Feeks. III. 28. VII. 25.<br />

Aa x<br />

I<br />

r.or.K<br />

XII


I een duizendjarig rijk, het welk echter reeds vroeg,<br />

BOEK<br />

XII ook onder rechtzinnige Christenen, plaats had, die het<br />

Hoofdfr. zelve toch niet van CERINTHUS zullen ontleend<br />

naC.G.<br />

Jaar hebben. Omtrent zijne gevoelens zeggen de oude<br />

I 0 0,<br />

Kerkvaders, dat hij gedeeltelijk met de Gnostieken,<br />

gedeeltelijk met de Ebioniten, veel gemeen heeft gehad;<br />

alhoewel anderen meenen , dat hij met de<br />

Gnostieken niets gemeen gehad heeft, dan deze bijzonderheid,<br />

dat de wereld niet door den hoogften<br />

God, maar door Engelen, zou gcfchapen zijn. Dit<br />

zal duidelijker worden, uit het gene wij ' van de<br />

Gnostiken en Ebioniten melden zullen, na alleen<br />

hier nog bij gevoegd te hebben, dat de aanhangers<br />

van CERINTHUS zich, wijd en zijd , door<br />

Klein-Afië vcrfpreid hebben; het welk ons des te<br />

min behoeft te verwonderen, alzoo Jooden en Heidenen,<br />

in zijne gevoelens, hunne oude vooröordee-<br />

Jen, voor een groot gedeelte, behouden , en het<br />

Christendom daar naar vormen konden.<br />

Gnostieken.<br />

370 K E R K E L I J K E<br />

Over de Gnostieken is zeer veel gefchreven, men<br />

dek hen voor, als een' aanhang van dwaalgeesten<br />

die reeds, in de eerde eeuw, den leeftijd da-Apostelen,<br />

zijn opgekomen, hunnen oórfprong hebbende<br />

uit eene zekere Oosterfche Wijsgeerte, en die de<br />

aandacht der Apostelen reeds hebben opgewekt,<br />

welke hen, in verfcheiden van hunne fchriften, bedoeld<br />

cn wederlegd zullen hebben; men onderfcheidt<br />

hen in Theoretifche of bcfpicgclcnde, en Practifche<br />

?f beoefenende, Men heeft de gevoelens der eer-<br />

Hen tot een volledig famenftel pogen te brengen<br />

;nz, Doch, ais men bedenkt, dat het geen men<br />

van


GESCHIEDENIS. 371<br />

van eene zoogenoemde Oosterfche Wijsgeerte heeft I<br />

BOEK<br />

gezegd, op zijn best genomen, ten hoogften onzeker<br />

is (*), en tevens opmerkt, dat de benaming Hoofdif.<br />

XII<br />

naC.G.<br />

van Gnostieken, ontleend van het Griekfche woord Jaar 100.<br />

Gnoofis, (kennis, wetenfchap,) zoo wel ten goede<br />

als ten kwaade genomen kan worden, gelijk dan de<br />

rechtzinnige Christenen zich van de waare Gnoofis<br />

of kennis beroemden, en dat deze benaming eerst<br />

in de tweede eeuw, op zekere aanhangen, bij voorbeeld<br />

, der Valentinidnen, Bafilididnen enz. , is<br />

toegepast, wordt het zeer twijfelachtig, of 'er wel<br />

ook een bijzondere aanhang en famenftel van Gnostieken<br />

geweest zij, ten minften vóór VALENTINU'<br />

enz., in de tweede eeuw; de zaak fchijnt eenvou<br />

wig deze te zijn: Men heeft, zedert de tvveedi<br />

eeuw, de benaming van Gnostieken gegeven aai t<br />

alle die genen, welke, voor en na, omtrent God ei 1<br />

zijne eigenfchappen, omtrent de wereld der geesten<br />

|<br />

de ftoffe, den oórfprong van het kwaad, en de mid<br />

delen, om daar van bevrijd te worden, van een e<br />

hoogere en meer verlichte kennis zich beroemden<br />

dus heeft men SIMON den Tooveraar, DOSITHEUS<br />

»<br />

MENANDER enz. , fchoon zij niet eens onder c e<br />

Christenen behoorden , Gnostieken genoemd. 1 e<br />

weten, velen, het zij dan uit de Joodfche Kabh<br />

la, het zij uit Heidenfche overleveringen nopens c e<br />

Theogonién en geflachtrekeningen der Goden, hum ie<br />

dro-)-<br />

(*) Zie boven Bladz. 38.<br />

Aa 5


372 K E R K E L I J K E<br />

I droomerijën ontlcenende, wilden de Godlijke natuur<br />

BOEK en eigenfchappen, de werkingen der geesten, den<br />

XII<br />

Hoofdft. oórfprong der wereld, en des kwaads, verklaren; fommigen,<br />

het hoofd vol hebbende van booze wezens,<br />

naC.G.<br />

Jaar 100.<br />

die den oórfprong aan de wereld zouden gegeven<br />

hebben, en van de eeuwige ftoffe, die kwaad zij,<br />

dreeven, dat men, door eene heel ftrenge levenswijze,<br />

het vleesch behoorde te vermeesteren en te<br />

bedwingen , waar in de dweepachtige Esfeën hen<br />

reeds waren voorgegaan; terwijl anderen zich van<br />

de wet ontflagen rekenende, als welke van het booze<br />

wezen, dat de wereld gefchapcn had, oorfpronglijk<br />

was, een geheel zedenloos leven voerden. Bei-<br />

Ierlei foort van menfehen, die zich, 0111 deze reien,<br />

op eene hooger wetenfehap en kennis bcrie-<br />

->en, ontdekken wij, in de fchriften der Apostelen.<br />

Zoo waarfchuwt PAULUS ( 1 TIMOTII. VI. 20.)<br />

;:egen de fpitsvinnigheden eener ten onrecht zoogenoemde<br />

wetenfehap , door welke zelfs fommigen<br />

l •eeds geheel van hef Christendom waren afgeweken;<br />

< ; 1 ÏIMOTH. I. 4.) gewaagt hij van zulken, die<br />

\'eel ophefs maakten van fabelen en eindeloze gelachtrekeningen;<br />

1 KORINTII. VIII. 1. fpreekt hij<br />

J<br />

\-an eene kennis, die opgeblazen maakt enz. en 1<br />

"IMOTH. IV. van zulk eene ftrengheid van zeden,<br />

( lie gepaard ging met onheilige en oudwijffche fabem,<br />

en gelijk hij zich elders uitdrukt, die, onder<br />

1<br />

( enen uitwendigen fchijn van godzaligheid, de kracht<br />

( er waare godzaligheid verloochenden. Van hun, die,<br />

on-


G E S C H I E D E N I S . 373<br />

onder het voorwendzel van vrijheid, zich aan alle<br />

fpoorloze ongebondenheden overgaven, fpreken de<br />

|<br />

BOF.K<br />

XII<br />

Apostelen PETRUS (2 WTR. H. i 5<br />

0 JUDAS (JUD. Hoofdft.<br />

w<br />

ia ; en JOÜNNES in zijne Openbaring (K.<br />

naC.G.<br />

H-J<br />

Jaar 100.<br />

vergelijkende hen bij den ouden Waarzegger BiLEaM,<br />

die zijne waarzeggerijen voor beloning ved had.<br />

Men heeft van deze lieden ook al een' bijzonderen<br />

aanhang van Ketters gemaakt, onder den naam<br />

van Bileamiten, daar het ondertusfchen genoeg blijkt,<br />

dar deze lieden menfehen waren, die zich meer dan<br />

anderen verlicht en kundig rekenende, zich niet alleen<br />

veroorloofden, met de Heidenen het Afgoden-offei<br />

te eten, maar ook alle deugdzame werken geruif<br />

achtten.' Deze fchijnen dezelfde te zijn, die JOÜN<br />

NES Antichristen noemt, die tegen CHRISTUS over<br />

ftonden, om dat zij den waaren geest van het Chru<br />

tendom miskenden. De aangehaalde plaatzen u t<br />

de Schriften der Apostelen geven genoeg te kei l-<br />

nen, dat zij eer- en heerschzuchtige lieden warer •<br />

die ', om zicli eenen naam te maken , zich d •a<br />

van'de Christenen hebben afgezonderd. Vcrgc 1.<br />

I JOANN. IV. i. Met hunne ingebeelde wetc 1-<br />

fchap veel op hebbende, fchijnen zij ook, omtre ït<br />

den perfoon van JESUS bedenkingen gemaakl<br />

en hem voor een bloot mensch gehouden te<br />

hebben , doch , op wien een hooger Geest v m<br />

den Hemel was nedergedaald, waar in zij met Je<br />

Ebioniten overëenftemden.<br />

JSicoiaïten fchijnt eene benaming te zijn, wel ke Nicalaïen<br />

insgelijks tot deze foort van menfehen behoort,<br />

wn-


374 K E 11 K E L IJ K E<br />

I het geen de Kerkvaders IRENEUS (*) en CLEMENS<br />

BOEK<br />

XII van Alexandriè (f), en na hen AUGUSTINUS,<br />

Hoofdft. THEODORETUS, en EPIFANIUS van eenen bijzonderen<br />

aanhang, Nicolaïten genoemd, gefchreven heb­<br />

na C. G.<br />

Jaar 100.<br />

ben, fchijnt enkel oorfpronglijk te zijn, uit hunne<br />

opvatting, van het geen OPENB. II. 6. en 15. voorkomt,<br />

alwaar eene melding gefchiedt van de leere<br />

der Nicolaïten; alhoewel het zeer waarfchijnlijk is,<br />

dat deze naam Nicolaïten, welke, in betekenis, met<br />

den naam Bileam overeenkomt, in dit Boek, zoo wel<br />

geheimzinnig te verdaan zij, als de gemelde naam<br />

Bileam, en de naam Jefebel, welke ter zelfder<br />

olaatze, in eene geheimzinnige beduidenis, genomen<br />

morden; zonder dat men daar uit kan afleiden, dat<br />

er, ten tijde der Apostelen, eene afzonderlijke gezindte<br />

i )f aanhang van Nicolaïten bedaan hebbe. Onderusfehen<br />

bericht ons de overlevering, bij dc boven­<br />

1<br />

j genoemde Kerkelijke Schrijvers, dat zij hunnen naam<br />

( 11 oórfprong gehad hebben van NJCOLAUS, éénen<br />

( Ier zeven eerde Diakonen in de Jerufalemfche Geneente.<br />

HANDEL. VI. Evenwel is hun verhaal<br />

I<br />

I iopens dezen eerwaardigen man ver van eendemmig<br />

t 2 wezen. Volgends IRENEUS, heeft hij, door<br />

2 ijn eigen buitenfpoorig levensgedrag een flecht<br />

oorbeeld voor zijne navolgers gegeven, welke zich<br />

aan<br />

(*) Adv af. Her. II. 27. HL 11.<br />

(t) Stromat, V, 23 en III. 4. en uit hem EUSEBIUS<br />

h 'ist. Eccles. III. 29.


G E S C H I E D E N I S . 375<br />

aan dc fuoodfle ondeugden hadden fchuldig gemaakt;<br />

maar volgends CLEMENS van Alexandrië, was NI-<br />

COLAUS een man van eenen onbefproken heiligen en<br />

christelijken wandel. Hij had eene heel fchoone huisvrouw,<br />

over welke men hem nagaf, dat hij jaloersch<br />

ware. Dit vernemende, fcheidde hij zich van haar,<br />

met bijvoeging van deze redengeving , dat men het<br />

vleesch behoore te misbruiken, willende te kennen<br />

geven , dat een deugdzaam man zijne hevigfte driften<br />

moest weten te overwinnen. Dit zijn gezegde<br />

en gedrag, hadden zijne leerlingen en aanhangers<br />

misbruikt, daar uit afleidende, dat onkuischheid en<br />

ontucht geene zonde ware, de hoererij voor geoorloofd<br />

verklarende, cn de vrouwen onder malkanderen<br />

gemeen makende. Dit is het verhaal van CLE­<br />

MENS van Alexandrie ; zeer onwaarfchijnlijk zeker<br />

Volgends EPIFANIUS en anderen, zullen zij aan Goc I<br />

vreemde namen gegeven, en vreemd luidende woor<br />

den in hunne Dienstboeken gebruikt, en ook d<br />

Godheid van JESUS ontkend hebben. Alles over<br />

wogen zijnde , komt het waarfchijnlijk voor , he t<br />

geen wij zeiden , dat men aan die liederlijke Dwepers<br />

, welke de vrijheid van het Christendom mi:<br />

bruikten, uit de Openbaring van JOÜNNES, den naai SI<br />

Nicolaïten hebbe gegeven, en vervolgends naar de n<br />

oórfprong van deze benaming zoekende, zich NICC i-<br />

LAUS , onder de eerfle Diüconen te binnen gebracht 5<br />

en dien als ftichter dezer gezindte aangenome n<br />

hebbe , terwijl de gemelde lieden dezen eerwaarc i-<br />

gen man geern daar voor erkend, en den hun geg<br />

I<br />

BOEIt<br />

XII<br />

Hoofdftv<br />

naC.G.<br />

aar 100.<br />

v :n


I ven naam van hem zullen hebben afgeleid; kunnen^<br />

BOF.K<br />

de het «én en ander met zoo veel te meer waarfchijnlijkheid<br />

gefchieden , omdat NICOLAUS oor­<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G. fpronglijk een Joodengenoot, en dus, uit den aart<br />

Jaar 100<br />

der zaak zelve een voorftander van de Christelijke<br />

vrijheid zal geweest zijn , welke zoo ligtelijk misbruikt<br />

werd. Hoe het zij, het is te minder nodig<br />

ons langer met deze onzekerheden op te houden ,<br />

naardien deze gezindte van Nicolaïten , indien zij<br />

ooit beftaan heeft, toch in de Christelijke Kerk zelve<br />

geenen opgang gemaakt, noch op het Christendom,<br />

als zodanig, eenigen verderen invloed gehad heeft,<br />

gelijk zij ook van geen duur geweest is.<br />

Nrzareenen.<br />

o?3 K E R K E L I J K E<br />

Van eenen geheel anderen oórfprong en natuur,<br />

dan de voorgaande, waren de Nazareën en<br />

en Ebioniten, van welke wij nu nog moeten fpreken.<br />

De naam Nazarenen, of Nazareërs, was, voor<br />

dat de belijders van JESUS te Antiöchië Christenen<br />

begonnen genoemd te worden , algemeen aan alle<br />

Christenen , gelijk JESUS zelve de Nazarener genoemd<br />

werd ; bijzonder gebruikten de Jooden en<br />

Heidenen denzelven geern; (vergel. HANDEL. XXIV.<br />

5. XXVIII. 22.) Doch , nadat de naam Christenen<br />

ontftaan, en in meer algemeen gebruik gekomen<br />

was, is de naam Nazarenen , of gelijk anderen,<br />

dien ook fchrijven, Nazareën, bijzonder eigen<br />

gebleven , aan de Christenen uit de Jooden,<br />

zich in het Joodfche land onthoudende ; waar uit<br />

men afleiden kan, dat de Nazarenen, ten onrechte,<br />

op


G E S C H I E D E N I S . 377<br />

op de lijst der Ketteren geplaatst worden.<br />

Zij waren<br />

Joodschgezinde Christenen, van welke wij boven<br />

gefproken hebben, en die met hunne vooröordeelen<br />

omtrent het aanhouden der Joodfche plegtigheden,<br />

en de noodzaaklijkheid der Mofaifche<br />

in de Kerk als broeders erkend zijn ,<br />

wetten , lang<br />

hoewel men<br />

hen, als zwakke broeders, aanmerkte, gelijk zij ook<br />

in de daad waren, alzoo zij toonden, in den waaren<br />

geest van den Godsdienst van JESUS , welke niet<br />

in uitwendigheden beftaat, weinig te zijn doorgedrongen;<br />

maar fommigen van deze Heden gedroegen zich,<br />

door eenen verkeerden ijver , zoo haatlijk en onverdraagzaam<br />

jegens de Christenen uit de Heidenen,<br />

dat eene fcheuring bijna onvermijdelijk werd , voornaamlijk,<br />

toen Jetufalem<br />

nu verwoest zijnde, enkel<br />

halftarrigheid fommigen hunne Joodfche vooröordeelen<br />

deed behouden, welke, van dien tijd af, zich<br />

van de andere Christenen hebben begonnen af te zonderen<br />

, en ter onderfcheiding Nazarenen<br />

genoemd zijfi<br />

geworden, welke zich, vervolgends, fpoedig weder in<br />

twee takken hebben gefcheiden , de Nazarenen<br />

Ebioniten, welke laatfte nog verder van de leere vai !<br />

het Christendom zijn afgeweken, gelijk wij zien zullen<br />

MOSHEIM, en andere nieuwe fchryvers, Hellen echte<br />

den oórfprong der Nazareenen,<br />

er<br />

eerst in de II eeuw<br />

en wel na het jaar 136 onder den Keizer HADRISAN<br />

wanneer de Joodfche oproeren gedempt zijnde , d<br />

ftrengfte wetten tegen de Jooden werden vastgefteld<br />

»<br />

en de Christenen , die tot de oude Jerufalemfch<br />

gemeente behoord ,<br />

en tot nu toe altijd opziener<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 100,<br />

ui t


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jr.ar ioo.<br />

3?S K E R K E L I J K E '<br />

uit de Joodfche Christenen gehad hadden, voor het<br />

eerst eenen MARKUS, eenen vreemdeling, die van<br />

Heidenfche afkomst was, tot Bisfchop en Opziener<br />

verkozen, waar door de fcheuring voltooid werd, alzoo<br />

fommigen, daar door geërgerd, in Perea, of de landfchappen<br />

over den Jordaan, afzonderlijke vergaderingen<br />

hebben opgericht (*); doch, de plaats van SULPI-<br />

CIUS SEVERUS , waar op zij zich gronden , zegt<br />

geenszins duidelijk , dat toen eerst deze afzondering<br />

der Nazarenen haren eerden aanvang genomen<br />

heeft.<br />

De Nazarenen , of Joodschgezinde Christenen<br />

i<br />

waren daar in met de Christenen eensgezind, dat zy<br />

de boeken des O. T. aannamen en voor Godlijke<br />

boeken erkenden, doch zij fchijnen van de fchriften<br />

des N. T. geene andere gekend te hebben, dan het<br />

Euangelie van MATTHEUS , het welk zij, in de<br />

Hebreeuwfche , of liever Arameifche (Chaldeeuiv*<br />

fche) taal, en waarfchijnlijk in eene overzetting,<br />

welke hier en daar veranderingen ondergaan had, bezaten<br />

(f); zij erkenden de hoofdwaarheden van<br />

den Christelijken Godsdienst, en fchoon EPIFANIUS<br />

hen fchijnt te befchuldigen, dat zij JESUS niet voor<br />

den Zoon van God erkend hebben, evenwel weten<br />

wij<br />

(*) SULPICIUS SEVERUS Hist. Eccles. II. 31. vergeleken<br />

met EUSEB. Hist. Eccles. IV. 5.<br />

(|) Dit is het Euangelie, dat gemeenlijk het Euangelie<br />

der Hebreen gencemd wordt, waar van wij bovcfl<br />

gefproken hebben Bladz. 299. en 323.


GESCHIEDENIS. 379<br />

wij uit HiëRONYMUs,<br />

die omgang met hun gehad<br />

heeft, dat zij in CHRISTUS geloofd , dat is, JESUS<br />

voor den Zoon van God erkend hebben (*).<br />

Hunne<br />

hoofdftelling, die hen van de andere Christenen<br />

onderfcheidde, was, dat zij geloofden, dat de onderhouding<br />

van MOSES wetten even noodzaaklijk zij<br />

onder het Nieuwe, als onder het Oude Testament,<br />

en dat men, zonder deze onderhouding der<br />

wet,<br />

voor God niet rechtvaardig kon zijn, dat men derhalven<br />

den Christen - Godsdienst moest aannemen,<br />

in zoo verre hij den Joodfchen onderftelde, en daar<br />

mede overéénkwam , met één woord, zij bleven<br />

Jooden, doch erkenden JESUS voor den waaren<br />

NYMUS,<br />

waren zij Hechts weinige in getal overig,<br />

en ook, in meer dan één opzicht, afgeweken van<br />

de leerftellingen hunner voorvaderen , zijnde toen<br />

reeds meer genaderd tot de<br />

Ebioniten.<br />

Deze, gelijk wij zeiden, waren een tak der<br />

Nazarenen,<br />

waar door zij ook meermalen met dezelve<br />

verward worden,<br />

MESSISS. Ten tijde van AUGUSTINUS en HiëRO-<br />

ARNOLD ( f) ontkent volftrekt,<br />

dat 'er ooit, onder de Christenen, eene gezindte van<br />

Ebioniten<br />

zou geweest zijn, meenende, dat EPIFANIus<br />

deze gezindte enkel verdicht hebbe, om met hun<br />

(*) Te weten, de benaming CHRISTUS wordt bij de<br />

Kerkelijke Schrijvers, in de IVde eeuw,bijzonder, van de<br />

Godlijke natuur van JESUS gebruikt. Zie VENE.UA Hist.<br />

Eccles. Tom. III. pag. 332.<br />

(f) Kerk- en Ketter-Historie l. Deel Bladz. 28.<br />

Bb<br />

te<br />

I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar 100.<br />

Ebioniten.


I<br />

BOEK<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

naC.G.<br />

Jaar i oo.<br />

3


G E S C H I E D E N I S .<br />

S8t<br />

Voor een bloot mensch, - alhoewel zij daar in onderling<br />

niet overeenkwamen, of zij hem eene gewone<br />

en natuurlijke geboorte uit JOSEF en MARIA, Hoofdit.<br />

naC. G.<br />

dan wel eene buitengewone en bovennatuurlijke uit<br />

Jaar'100.<br />

MARIA door den Heiligen Geest, moesten toefchrijven.<br />

( * ) Vbords waren zij nog fterker ijveraars<br />

voor de plegtigheden der Mofaifche wet, dan de<br />

Nazarenen zelve, en wilden die ook aan de Heidenen,<br />

die tot het Christendom overkwamen, opdringen.<br />

Deze hun ijver boezemde hun eenen afkeer<br />

in tegen den'Apostel PAULUS, wiens fchriften<br />

zij voomaamlijk verwierpen, ' omdat hij in dezelve<br />

zich een' zoo derk voordandcr van de Christelijke<br />

vrijheid betoond had. Alleen hadden zij, met de<br />

Nazarenen , het Hebreeuwsch of Chaldecuwsch<br />

Euangelie van MATTHEUS, het welk zij voor het<br />

oorfpronglijke hielden. Deze gezindte beftond ook<br />

nog tot in de" IVde eeuw, en had zelfs fommige<br />

geleerde aanhangers. Zoo fterk waren de vooröordeclen,<br />

met welke de Jooden aan hunne voorvaderlijke<br />

wetten en zeden verkleefd waren!<br />

Daar worden bij de Kerkvaders nog wel eenige<br />

bijzondere perfonen, of geheele partijen, als Ketters<br />

of Dwaalenden, in deze Apostolifche eeuw, gemeld,<br />

bij voorbeeld, VARISUUS , CLEOBIUS, THEO-<br />

DATUS, THEOBUTÜS, Gorthednen, Masbotheatien<br />

, Entycheten, Canisten , Adrianhten, doch,<br />

de<br />

(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 27. ORIGEN. Contra<br />

CELS. II. 5Ö.<br />

Bb 2<br />

I<br />

BOEK<br />

XII


3Sz KERKELIJKE GESCHIEDENIS.<br />

I deze waren of Joodfche leeraars, of enkel andere<br />

BOEK benamingen van die gezindten, van welke wij gefproken<br />

hebben , ' of geheel onbekende lieden, van<br />

XII<br />

Hoofdft.<br />

na C. G. welken ons niets dan de bloote naam bekend is,<br />

Jaar 100.<br />

of ook namen, die uit eene verkeerde lezing ontftaan<br />

zijn , gelijk dus Adrianhten gefchreven is<br />

voor Menandrianisten , aanhangers van MENAN­<br />

DER; zoodat wij ons met dezelve niet behoeven<br />

op te houden (*), maar den Lezer hier een rustpunt<br />

aanbiedende, met het volgende Boek kunnen<br />

voortgaan, de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen<br />

van het tweede Tijdperk te befchrijven.<br />

(*) Men zie van deze allen: Het ontwerp eener<br />

volledige Gefchiedenis van de Godsdienst gevoelens der<br />

eerfle Christen-eeuw enz. Ifte Deel Bladz. 58. volgg.<br />

Einde van het eerfte Deel.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!