Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
A L G E M E E N E<br />
K E R K E L I J K E<br />
GESCHIEDENIS,<br />
DER.<br />
CHRISTENEN.
A L G E M E E N E<br />
K E R K E L I J K E<br />
GESCHIEDENIS,<br />
D E K<br />
CHRISTENEN,<br />
DOOR<br />
IJSBRAND<br />
VAN HAMELSVELD.<br />
EERSTE<br />
DEEL.<br />
MET<br />
PLAATEN.<br />
TE H A A R L E M BIJ<br />
F R A N g O I S BOHN,<br />
IIDCCXCIXi
VOORREDEN.<br />
Dewijl genoegzaam alles, wat anders, in eeM<br />
Voorreden, aan den Lezer pleegt gezegd te worden,<br />
wïjdloopiger in de Inleiding behandeld is, zou mis*<br />
fchien alle Voorbericht, als overtollig, kunnen worden<br />
aangemerkt; daar zijn echter drie zaken, omtrent<br />
welken ik, met weinige, aan den Lezer opheldering<br />
verfchuldigd ben.<br />
Vooreerst: Niemand zie deze mijne onderneming,<br />
om eene Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis der<br />
Christenen te beschrijven, als overtollig aan, nA<br />
den arbeid van MOSHEIM, in onze taal, met de aanmerkingen<br />
van MACLAINE , Uitgegeven. Hoe verre tk<br />
ook van die verwaande laatdunkendheid verwijderd<br />
ben, dat ik mij zeiven met dezen waarlijk grooten<br />
Man zou willen gelijk (lellen, vertrouw ik echter,<br />
dat een opmerkzaam Lezer, behalven eene geheel<br />
andere wijze van voordragt, die zijnen leeslust zal<br />
'aaande houden, hier nog verfcheiden bijzonder<br />
den zal ontmoeten , welke laater beoefeningen Va*
VI V O O R R E D E N .<br />
dit belangrijk onderwerp ontdekt, en aan de hard<br />
gegeven hebben.<br />
Ten tweeden: Wanneer men , daar toe gelegenheid<br />
hebbende, de breedvoerige Kerkelijke Gefchïedenis<br />
van j. M. SCIIRÖCK mei dit mijn werk vergelijkt,<br />
zal men, bijzonder in de Inleiding, de breedvoerigheid<br />
uitgezonderd, zoo vele overeen/lemming<br />
ontdekken, dat men bijna zou genegen zijn, om te<br />
geloven, mijn gefchri/f zij Jlechts eene verkorting<br />
'van des geleerden Mans arbeid. Ik zou mogen geloven<br />
, eenige aanfpraak op de erkentenis van het<br />
Nederlandsch publiek te hebben, al had ik niet<br />
méér gedaan, dan een goed uittrekzel uit dat doorwrocht<br />
werk te lever-en, ondertusfchen had ik reeds<br />
voor 1737, toen ik de Kerkelijke Gefchiedenisfen<br />
wet mijne Toehoor er s op de Uirechtfché Hoogefchod<br />
behandelde, de hoofdfchetze van deze Inleiding e?r.<br />
van deze geheele Kerkelijke Gefchiedenis, op dezelfde<br />
wijze, ontworpen, als ik ze nu in druk uïtgeve,<br />
wanneer mij het werk van den Heer SCHRÖCK mé<br />
niet bekend, noch onder de oogen gekomen was. En,<br />
bij nader vergelijking, zal men dra ontwaar worden,<br />
dat ik mijnen eigen weg bewandel, en zonder<br />
den arbeid van dezen en andere nieuwe Kerh?efchiedfehrijvers<br />
gering te achten, zoo veel méMijfc',<br />
uit de bronnen zelve geput hebbe.<br />
Eindelijk, moet ik, in de derde plaats, ecnv be<br />
den-
VOORREDEN.<br />
vu<br />
denking wegnemen, over de wijdloopigheid van deze<br />
mijne onderneming, MOSHEIM heeft, in het eerfis.<br />
Deel zijner Kerkgefchiedenis, een tijdsverloop van<br />
drie eeuwen vervat; in dit mijn Eerfle Deel,<br />
brem ik mijn gefchiedverhaal niet verder dan tot<br />
het * einde der eerfle eeuw, hoe uitgeflrekt zal dit<br />
-werk dan worden, daar dat van MOSHEIM reeds in<br />
X Deelen begrepen is? Opdat niet iemand zich<br />
hier door late affchrikken, verzoek ik het volgendt,<br />
op te merken. Ik oordeelde, eenigzins, breedvoeriger<br />
te moeten zijn, in het verhaal van de Gefchiedenis<br />
van JESUS CHRISTUS, den grooten Stichter der<br />
Christelijke Kerk, en van zijne Apostelen, als waar<br />
door wij ons van het Christendom zuivere en echte<br />
denkbeelden kunnen maken, en te beter in fiaat<br />
zijn, de afwijkingen en veranderingen, in volgende,<br />
tijden in het Christendom gebracht, na te gaan,<br />
het welk van zeer veel dienst moet zijn, m het<br />
beöordeelen, wat eigenlijk Christendom is; welke<br />
juiste kennis zo volflrekt nodig is, om de verdeeldheden<br />
der Christenen onderling te verminderen, en<br />
de aanvallen van het Ongeloof, die hunne flerkte<br />
meestal ontkenen uit de verwarring van het Christendom<br />
met de bijzaaken, die niet tot deszelfs wezen<br />
behooren, alle kracht te benemen. In de befchrijving<br />
der Gefchiedenis van de volgende eeuwen<br />
zal ik korter kunnen wezen, zoo dat ik denke, het<br />
* 4 gant-
vm V O O R R E D E N .<br />
gantfche werk in tien of ten hoogflen twaalf Deelen<br />
te zullen voltoojen.<br />
De uitgave van dit eerfle Deel gefchiedt laater,<br />
dan men zich had voorgefteld, waar van de reden<br />
in de omfiandigheden des tijds te zoeken is; voort'<br />
aan zal men zich bevlijtigen, twee Deelen in een<br />
'Jaar te leveren.<br />
Ik zoude mij voorts aan ondankbaarheid fchij-<br />
'nen fchuldig te maken, indien ik van mijne Landgenooten<br />
niet vervrachtte, dat zij dezen mijnen arbeid,<br />
met dezelfde verfchoonende genegenheid, zullen<br />
'ontvangen , welke mijne fchriften tot hier toe van<br />
hun genoten hebben! Van mijne zijde zal ik allen<br />
ijver aanwenden, om klaar, naar waarheid, en onpartijdig,<br />
te fchrijven, opdat elk en een iegelijk,<br />
zonder aanfloot, leze, en erkenne, dat Waarheid,<br />
mijn hoogfiel doel zij.<br />
I N-
I N H O U D<br />
VAN<br />
HET<br />
E E R S T E D E E L .<br />
T„ I N r<br />
. Bladz. I-LXXXVI..<br />
INLEIDING<br />
E E R S T E B O E K .<br />
Bevattende het eerfle tijdperk; van de geboorte van<br />
CHRISTUS , tot den dood van JOËNNES ,<br />
der Apostelen.<br />
E E R S T E H O O F D S T U K .<br />
JESUS<br />
den laatfte*<br />
Toefhnd der Joodfche en Heidenfche wereld, ten<br />
tijde der geboorte van JESUS CHRISTUS. Bladz. %<br />
T W E E D E H O O F D S T U K .<br />
Gefchiedenis van JESUS CHRISTUS. — Zijne geboorte<br />
en ambteloos leven. . • 5 r -<br />
D E R D E H O O F D S T U K .<br />
Prediking van JOSNNES den Dooper. JESUS wordt<br />
van hem gedoopt , en aanvaardt zijn leeraarambt.<br />
8 l<br />
-<br />
V I E R D E H O O F D S T U K .<br />
JESUS leere en wonderen. . . . . i " .<br />
V IJ F D E H O O F D S T U K .<br />
Gevolgen van<br />
JESUS leere en verrichtingen, geduurende<br />
zijn leven. . • •<br />
II<br />
4»<br />
z E s-
I N H O U D .<br />
Z E S D E H O O F D S T U K .<br />
JESUS Dood, Opftanding en Hemelvaart. . 128,<br />
Z E V E N D E H O O F D S T U K .<br />
Geloofwaardigheid van JESUS Gefchiedenis. 136.<br />
A C H T S T E H O O F D S T U K .<br />
Gefchiedenis der aanhangers en belijders van JESUS ,<br />
van zijne Hemelvaart , tot den dood. van den<br />
Joodfchen Koning Herodes Agrippa. . 145.<br />
N E G E N D E H O O F D S T U K .<br />
Gefchiedenis van de voortplanting van het Christendom<br />
, bijzonder door den Apostel Paulus,<br />
deszelfs ecrfte gevangenis te Rome. . 180,<br />
T I E N D E H O O F D S T U K .<br />
Berichten nopens de verrichtingen en lotgevallen der<br />
overige Apostelen. . . . . 222.<br />
E L F D E H O O F D S T U K .<br />
Vervolg der gefchiedenis, van de gevangenis van<br />
den Apostel Paulus te Rome, tot den dood van<br />
den Apostel Joannes. . . . 241.<br />
tot<br />
T W A A L F D E H O O F D S T U K .<br />
Befchouwing van den inwendigen ftaat der Christen<br />
Kerk, geduurende het ecrfte Tijdperk. . 292.<br />
I N-
INLEIDING.<br />
Daar ik ondememe, eene Algemeene Kerkelijke Ge» Inhoud<br />
dezer algemeene<br />
fihièdenis der Christenen , na zoo vele andere uitmuntende<br />
Schrijvers,te boek te ftellen,zal ik voor alle dingen<br />
aan mijne Landgenoten, voor welken ik dezen ar<br />
Inleiding.<br />
beid bijzonder fchikken zal, moeten verklaren:<br />
I. Wat zij door Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis<br />
der Christenen te verftaan, en wat zij dus, in<br />
dit Werk, van mij te wachten hebben.<br />
II. Vervolgends zal ik hun de nuttigheid van eene<br />
zoodanige gefchiedenis voordellen.<br />
JU. In de derde plaats, de verëischten ontvouwen,<br />
die tot eene goede Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen<br />
behooren.<br />
IV. In de vierde plaats zal ik verflag doen van da<br />
bronnen en hulpmiddelen, welke wij hebben , en gebruiken<br />
kunnen , tot de rechte kennis van deze gefchiedenis.<br />
V. Eindelijk, zal ik mijnen Lezeren berichten moeten<br />
van de orde en fchikking , welke ik , in het' verhalen<br />
van deze gefchiedenisfen, mij zelve voorgeftelc<br />
heb te volgen, als ook van de wijze , op welke ii<br />
daaromtrent zal verkeeren.<br />
Zie daar de onderwerpen , welke den Inhoud dezei<br />
INLEIDING 'zullen uitmaken.<br />
A<br />
I
Wat wij<br />
door de<br />
Kerk verftaau.<br />
Onderfcheid<br />
der<br />
Kerkelijke<br />
van de<br />
Burgerlij<br />
tl I N L E I D I N G .<br />
T. Ik noem dit Werk , eene Algemeene Kerkelijks<br />
Gefchiedenis der Christenen. — Men noemt, in den<br />
ftijl der Christen Schrijvers, de menfehen, die zich<br />
te famen vcrëenigen, tot cenen gemeenfchappelijken<br />
eeredienst van God, doorgaands de Kerk (*)— Dusis<br />
dan eene Kerkelijke Gefchiedenis, eene befchrijving<br />
en verhaal van de onderfchcidene lotgevallen, het zij<br />
voor- of nadeelige, welke dc menfehen, met betrekking<br />
tot den Godsdienst, hebben ondergaan, van alles,<br />
wat zij in het werk gefield, of geleden hebben,<br />
opzichtelijk de belangen van den Godsdienst.<br />
Hier door onderfcheidt zich de Kerkelijke Gefchiedenis<br />
van dc Burgerlijke, of Wereld-Gefchiedenis,<br />
welke ons een verflag geeft van de werkzaamheden en<br />
lotgevallen der menfehen, voor zoo ver zij in Burger*<br />
ke of Wereld-<br />
Ge<br />
maatfchappijën verëenigd zijn, als ook van de Letterfchiedeniskundige<br />
Gefchiedenis, en de Gefchiedenis der Wijsbegeerte,<br />
welke zich bepaalt tot het geen de menfehen<br />
hebben verricht, ter uitbreiding van hunne<br />
kundigheden, en ter beoefening van Wijsbegeerte en-<br />
Geleerdheid.<br />
Vol-<br />
(*) Dit woord Kerk is ooifpronglijk hetzelfde met het<br />
Grickfche Woord xvpuxov (ktjriahtC) het geen aar, den<br />
Heere toebehoort, of aan God gewijd is; het word: ooi:<br />
gebruikt van die gebouwen, in welke de menfehen frmenfcomen,<br />
om aan de Godheid hunnen gezamenlijken cereiienst<br />
ontedrage-i; op dezelfde wijze is ons Woord Dom ,<br />
rooreenehoofdkerk,<br />
of hoofdgebouw, ran den Godsdienst<br />
;ewfjd , hetzelfde met het Latijnfche Dominicum ( Tem-<br />
>lum.) Zie de Bibliotlt. Brem. Cl. II. pag. ^32. Cl. III,<br />
•>ag. 516.
I N L E I D I N G .<br />
W<br />
Volgends het gebruik des woords Kerk, wordt hetzelve<br />
nader bepaald, tot die menfehen, welke zichverëenigen<br />
tot den Godsdienst, aan den éénen waaren<br />
God te bewijzen, in tegenftelling van zulken, die,<br />
of door Ongeloof cnonverfchilligheid,den Godsdienst<br />
gering achten, of door Bijgeloof, hunnen eeredienst<br />
aan andere voorwerpen, dan aan den waaren God,<br />
bewijzen en toebrengen. Dit onderfchcid tusfehen de<br />
menfehen is, volgends de oude gedenkftukken des Bijbels,<br />
zoo oud, als het beftaan van het menschdom<br />
zelve. Reeds vroeg, na de Schepping van den eerftett<br />
mensch , vervielen deszelfs nakomelingen uit KAÏN ,<br />
tot eene Ongodsdicnfrigheid, welke een zoo hooggaand<br />
en algemeen verderf van zeden na zich fleepte, dat eert<br />
zondvloed nodig was, om het hemeltergend kwaad<br />
uit te delgen. Na den vloed, verviel het Menschdom<br />
tot het ander uiterfte van Bijgeloof, en den dienst van<br />
Afgoden, waar van wij, in den Torenbouw van BA»<br />
BEL , reeds een voorbeeld hebben, en welk Bijgeloof,<br />
na de verftroojing van het menschdom , de kennis<br />
van den éénen waaren God geheel verdrongen zou<br />
hebben , indien niet de Voorzienigheid den Aardsvader<br />
ABRAHAM hadt afgezonderd, om door hem, en<br />
onder zijne nakomelingen , de kennis en dienst vat»<br />
den éénen waaren God te bewaren en te onderhouden.<br />
i". |<br />
Dit onderfchcid in het oog houdende, onderfcheidt De Kerkjefchieïenis<br />
on-<br />
zich de Kerkelijke Gefchiedenis van de Gefchiedenis<br />
of befchrijving van alle Godsdicnften en- Godsdienftige<br />
plegtighcden en inrichtingen , die men, onder len van<br />
lerfchei-<br />
iievan<br />
de menfehen, oudtijds of hedendaagsch, heeft ingeef<br />
2<br />
yoerd<br />
alle God»»<br />
dieriften.
I N L E I D I N G .<br />
vocrd en waargenomen. (*) De Kerkgefchiedeiih,<br />
naamltjk, bepaalt zich alleenlijk tot die menfehen,<br />
welke den éénen waaren God belijden en dienen,<br />
hun geloof, godsdienst, en zeden richtende, niet alleen<br />
naai- de voorfchriften der menschlijke Rede, maar<br />
bijzonder naar den inhoud der Openbaringen , door<br />
God, van tijd tot tijd, aan het Menschdom, tot onderwijs<br />
gefchonken, en in die verzameling van Boeken<br />
veivat, welke de Joodcn en Christenen als Godlijk<br />
eerbiedigen.<br />
Van ABRAHAM af, bijzonder zedert MOSES, de<br />
Wetgever des Hebreeir.vfchen Volks , door Godlijk<br />
gezag, den Staat en Godsdienst van dat volk regel<br />
Verdeeld<br />
in de<br />
Kerk gefchiede<br />
nis des O.<br />
de, bleef deze dienst van den eenigen waaren God<br />
en des<br />
N. T. bepaald tot de nakomelingen van den gcmelden Aardsvader,<br />
uit zijnen Kleinzoon JAKOB of ISRAÜL. Dit<br />
Volk alleen mogt zich beroemen op eene Godliike<br />
Openbaring, die aan hetzelve den éénen waaren<br />
God bekend maakte; alle de overige volken der wereld<br />
, in onze Heilige Boeken Heidenen genoemd ,<br />
misten dit onfehatbaar voorrecht, tot dat JESUS CHRIS-<br />
TUS in de wereld verfcheen, en den Godsdienst zijnen<br />
volkomen luister fchonk, wanneer de fcheidsmuur<br />
tusfehen het Joodfche volk en de Heidenen gedoopt,<br />
(*) Men heeft vele en voortred ij ke werken, w.inr ii»<br />
dit algemeen onderwerp meer breedvoerig of beknopter<br />
u'ordt behandeld.<br />
en<br />
Bij onze Nederlanders zijn de werken<br />
vr.n MOBACH en IICRD bekend. In een kort bellek<br />
vindt men veel bijeengebracht in ALEX. ROS~, 'S Wereld-,<br />
Godsdicnften.
I N L E I D I N G .<br />
v<br />
en de kennis van den eenigen waaren God aan alle<br />
volken zonder onderfcheid bekend gemaakt werdt —<br />
wordende zij, die deze leere aannemen, naar JESUS<br />
CHRISTUS , Christenen geheten — Op deze wijze<br />
verdeelt zich de Kerkgefchiedenis in twee Hoofddeelen,<br />
van welke het eerfle de Gefchiedenis van den<br />
waaren Godsdienst, voor CHRISTUS, of onder het<br />
Oude Testament, het andere de Gefchiedenis der<br />
Christen-Kerk, onder het Nieuwe Testament, (*)<br />
in zich bevat.<br />
De Kerk-Gefchiedenis des Ouden Testaments bcfchrijft<br />
ons de lotgevallen van den waaren Godsdienst, denis des<br />
De Kerk<br />
Gefchie<br />
bewaard bij de nakomelingen van SETH , tot aan den O. T.<br />
Zondvloed, en, veivolgends in het nageflacht van ABRA<br />
HAM , tot op CHRISTUS. — Deze is geheel vermengd<br />
met de Burgerlijke Gefchiedenis van deze lieden,<br />
omdat de Aardsvadcrs onafhanglijkc hoofden van<br />
hunne huisgezinnen, en dus Stamvorftcn, waren, gelijk<br />
de Emirs der Arabieren nog heden zijn, als<br />
ook , omdat Mi het Israëlitisch Volk eene Godsregering<br />
, volgens MOSES Wetten en Staatsregeling,<br />
plaats hadt , waar door de belangen van den Staal<br />
en de Kerk nooit bij dat Volk van één gefcheider<br />
konden worden. — Deze gefchiedenis moet, grootendeels,<br />
uit de Bijbelboeken des O. T. worden opge<br />
maakt<br />
(*) Men weet . dat deze benaming Oud en Nieuw Te*<br />
tament in gebruik is, om het onderfcheid van Gods han<br />
delwijze en beftuur met zijne Kerk, voor en na CHRISTUS<br />
g kennen te geven; dit verdient aangemerkt te worden<br />
ppdat niemand aanleiding neme tot zouteloos fpotteu,<br />
4 3
VI I N L E I D I N G .<br />
De Kerk<br />
De Kerkgefchiedenis des N. T. is eene Kerkgefchiedenis<br />
der Christenen; deze verhaalt ons den toegefchiedenis<br />
des<br />
N. T. of ftand en lotgevallen van den geöpenbaardcn Godsdienst<br />
der Christenen.<br />
maakt, alzoo ons andere berichten vat de oudfte tijden<br />
ontbreken, zoo ver naamlijk deze Boeken Krekken—Doch,<br />
van NEHEMIA en de laatfte Profeeten<br />
des Joodfchen Volks tot op CHRISTUS , moeten andere<br />
befcheiden onze leidslieden zijn, welke wij dan ook<br />
voornaamlijk hebben, in het eerfle Boek der Makhabeïn,<br />
het welk wij onder de zogenoemde Apokrij.<br />
fe Boeken lezen j* en in den Joodfchen Gefchiedfchrijver<br />
JOSEFUS. (*)<br />
onder de Christenen , en haren aanvang nemende<br />
van JESUS geboorte, ftrekt zij zich uit tot aan onze<br />
tijden, bevattende een Tijdperk van achttien Eeuwen.<br />
Een ruim Veld zeker! Temeer, omdat de Kerk nu<br />
niet meer tot één volk behoort, maar, onder alle volken,<br />
genoegzaam door de geheele wereld is uitgebreide<br />
Het is waar, volgends de oorfpronglijke inrichting<br />
En bedoeling van JESUS, ZOU deze Kerkgefchiedenis<br />
niets meer te doen fchijnen te hebben, met de Burgerlijke<br />
Gefchiedenis, alzoo zijn Koningrijk niet.van deie<br />
wereld , maar het Rijk van God, het Rijk des<br />
He-<br />
(*) Van dezen Gefchiedfchrijver is eene nieuwe Nelerduitfche<br />
Vertaling bezorgd door den Eerw.<br />
MARTINET.<br />
IUMFREY PRIDEAUX heeft de Gefchiedenis van het tusfehenijdvak<br />
tusfehen NEHEMIA en CHRISTUS opzetlijk behandeld,<br />
n zijn werk: Het O. en N. Testament aanëcngefchakeld<br />
f Gefckiedettis der Jooden. In het Latijn hebben wij de<br />
] Lerkgefcbiedenislèn van BUDDEUS en VENEMA enz
I N L E I D I N G .<br />
vu<br />
Hemels, het Rijk der Waarheid en der Deugd is.<br />
Gelijk dan ook de Christen Godsdienst is aangenomen<br />
onder volken, die geheel vertcMllende Regeringsvormen,<br />
burgerlijke inrichtingen, Z<br />
edenen wetten,<br />
hebben.-Doch, toen het Christendom zich verfpreid.<br />
de, wekte het dra de aandacht der Burger-Regeringen;<br />
ook is het niet heel lang bij zijne zuivere en<br />
oorfpronglijkc inrichting gebleven, en de wederzijdfche<br />
invloed van den Kerk op den Staat, gelijk<br />
van den Staat op de Kerk, is fpoedig, en vcrvolgends<br />
door alle Eeuwen, zoo groot geweest, dat de<br />
Kerkelijke Gefchiedfchrijver niet voorbijkan , om<br />
ook de Burgerlijke Gefchiedenis aan te roeren , zoo<br />
dat deze beiden hier hand aan hand dienen te gaan. —<br />
Nog meer, de menschlijke geest, fteeds werkzaam,<br />
heeft zich uitgeput, om de eenvouwige leeringen van<br />
JESUS en zijne Apostelen meer en meer te ontwikkelen,<br />
en zich leerftclzels te vormen; het welk tot twisten,<br />
en verdeeldheden, aanleiding gaf, welke fpoedig<br />
feheuringen voortbrachten, en, door het bijkomen<br />
van meer andere oorzaken, onderfcheiden gezindheden<br />
en aanhangen onder de Christenen daarftelden ;• fom*<br />
migen van welken, vroeger of laater, weder te niet<br />
zijn gegaan, terwijl anderen, nog tot in onze tijden,<br />
het Christendom verdeeld houden —• Al heel vroeg<br />
mengde zich de dwaling onder de waarheid, en zij,<br />
welke men van de dwaling, met recht of onrecht, bc-.<br />
fchuldigde, werden met den hatclijken naam var. Ketter<br />
gebrandmerkt, en van die Christenen, welke zich<br />
Rechtzinnigen (Orthodoxen^) noemden, uk hunne<br />
cemeenfehap geweerd,<br />
^4<br />
n i e T
Is algemeen<br />
of<br />
bijzonder<br />
vnr I N L E I D I N G .<br />
Hier uit heldert zich van zelve het onderfcheid op<br />
tusfchen eene algemeene of eene bijzondere Kerkgefchiedenis<br />
der Christenen. De eerfle (trekt zich uit<br />
tot alles, wat de Christen-Kerk betreft, terwijl de<br />
laatstgenoemde zich alleenlijk tot eenig bijzonder gedeelte<br />
bepaalt. - Het zij iemand onderneemt de bijzondere<br />
gefchiedenis te befchrijven van eenig tijdperk.<br />
Zoo heeft MOSHEIM, in afzonderlijke werken, de<br />
Kerkgefchiedenis der eerfle Eeuw na CHRISTUS , en<br />
den ftaat en lotgevallen van het Christendom voor<br />
Keizer KONSTANTYN den Grooten, befchreven; dus<br />
VAN EINEM, en VPEY de Kerkgefchiedenis van de<br />
XVfll Eeuw. — Het zij, dat de Kerkgefchiedenis<br />
van één bijzonder volk, dat is, de lotgevallen van<br />
het Christendom onder het zelve, afzonderlijk behandeld<br />
wordt, gelijk de bovengenoemde MOSHEIM die<br />
der Tart aarfche volken afzonderlijk heeft behandeld, en<br />
men dus ook de Kerkelijke Gefchiedenis van ons Vaderland<br />
afzonderlijk zou kunnen behandelen. — Het<br />
rij, dat de Gefchiedenis der Ketteren, of ook van<br />
ïenigcn aanhang of gezindte, de flof oplevert aan den<br />
[kfchiedfchrijver, zoo als wij van vossius hebben<br />
i iene gefchiedenis der Pelagianen enz. — De Gefchielenis<br />
der Reformatie of Kerkhervorming in Europa<br />
ïceft ook aan vele wel befncden pennen afzonderlijk<br />
verk verfchaft — Ook zijn de Gefchiedenisfen der<br />
„eeraaren van de Kerk, en der Martelaren of bloed-<br />
;etuigen, die, bij de vervolgingen, ter dood zijn geiracht,<br />
en hunne belijdenis met hun bloed bevestigd<br />
ebben, afzonderlijk van velen te boek geflagen. ••4-<br />
andelijk hebben fommigen de lotgevallen van de leere,
I N L E I D I N G , K<br />
K, en het famenftel der leere, naargefpoord, gelijk<br />
PRIESTLEY, in zijne Historie van het verderf des<br />
Christendom!, en onlangs YPEY, in zijne Letterkundige<br />
Gefchiedenis der Sijstematifche Godgeleerdheid.<br />
KING heeft de gefchiedenis van de geloofsbelijdenis,<br />
die men gemeenlijk het Sijmholum of de leuze der<br />
Apostelen noemt, opzetlijk in gefchrift vervat; wij<br />
hebben ook Gefchiedenisfen van bijzondere Conciliën<br />
of Kerkvergaderingen, gelijk van dat van Nicea —<br />
Doch, ons beftek verbiedt ons allen op te tellen,<br />
De Algemeene Kerkgefchiedenis der Christenen, Wat de<br />
Algemeene<br />
Kerke<br />
gelijk wij reeds begonnen te zeggen , vat dit alles<br />
hoofdzaaklijk favnen, cn fchetst ons een tafereel van lijke Gefchiedenis<br />
in zich<br />
alles, wat de Christenen en het Christendom betreft,<br />
de ftichting, opkomst, en voortgang van dezen zoo vervat.<br />
weldadigen Godsdienst, de hinderpalen, met welken<br />
dezelve heeft moeten kampen, de vervolgingen, die<br />
zij heeft geduld; zij bevat eene befchrijving van de<br />
Leere der Kerk, en wat tot derzelver ontwikkeling<br />
is verricht en ondernomen; de verfchillende gevoelens<br />
en meningen, die van tijd tot tijd zich hebben voorgedaan<br />
, en de twisten en fcheuringen, die zij heb<br />
ben te wege gebracht — Zij befchrijft verders de uitmuntendfte<br />
Leeraars en doorluchtigfte Mannen, dit<br />
zich bij de Kerk verdicnftelijk hebben gemaakt, ü<br />
derzelver karakter en verrichtingen; en eindelijk ver<br />
geet zij ook niet de betrekking te melden, in welk<br />
de Kerk van tijd tot tijd geftaan heeft, met de Bui<br />
gerirjke en Wereldlijke Regeringen enz. Dit alles, ei<br />
wat meer hier toe behoort, zal de Lezer in di<br />
Werk , het welk ik daarom Algemeene Kerkelijk<br />
G t<br />
A 5
Gefchiedenis der Christenen noem , kunnen verwachten.<br />
Voortref - II. In de tweede plaats, zal het niet onvoegzaam<br />
Jijkheld<br />
der Kerkelijke<br />
zake zelve kome, de vöortreflijkheïd, nuttigheid, en<br />
zijn, indien ik, in deze Inleiding, voor dat ik ter<br />
Gefchiedenis.<br />
belangrijkheid der beoefening van de Kerkgefchiedenisfen,<br />
eenigzins breeder, aanwijze.<br />
]<br />
* I N L E I D I N G .<br />
De Kerkelijke Gefchiedenis heeft, voor alle dingen,<br />
met alle waare en echte Gefchiedenis gemeen, dat<br />
zij, gelijk CICERO zich uitdrukt, (*)„ eene getuige<br />
„ der tijden, het licht der waarheid, het leven des<br />
„ geheugens, de leidsvrouw des levens, en de bo-<br />
„ dinne der oudheid is." Redenen, waarom de Gcfchïcdkunde,<br />
de kennis van de lotgevallen van het<br />
menschdom, ten allen tijde, met recht, voor allerbelangrijkst<br />
is gehouden, waardig, dat vernuften, die<br />
boven het gemeen wilden uitmunten, zich daar mede<br />
bezighielden. — Maar, de Kerkelijke Gefchiede-.<br />
nis heeft nog bovendien have bijzondere belangrijkheid<br />
, omdat zij den Godsdienst voornaamlijk tot<br />
haar voorwerp heeft. Het is waar, daar is 'er niet<br />
weinigen , die geringe gedachten van haar voeden,<br />
;n haar op eenen lagen prijs fteilen. Indien men<br />
lan dezen geloof zal geven, is de Kerkgefchiedenis<br />
•hkel een tooneel van de menschlijke zwakheid en boosicid,<br />
waar op menfchenlist en priesterbedrog de<br />
1 ïoofdrollen fpelen, die vervuld zijn met twisten en<br />
j 'chelden, en eindigen in krijg , bloed , en moord,<br />
vlaar , dezen hebben niet behoorlijk onderfchciden.<br />
(*) Dc Orat. II. p.<br />
De
I N L E I D I N G. XI<br />
De Godsdienst, de weldadige Godsdienst, die enkel<br />
goed ftichtedc onder de menfehen, en, waar hij in<br />
zijne edele eenvouwighcid betracht wordt, zachtmoedigheid<br />
en liefde , tevens met waare wijsheid , en<br />
volmaking van verftand en haft, tot zijn gevolg hadt,<br />
deze Godsdienst kon de fchuld niet hebben aan deze<br />
rampzalige gebeurenisfen. De menschlijke driften en<br />
hartstochten, de menschlijke begeerten, onverftand,<br />
en boosheid , in het belangrijkfte onderwerp, den<br />
Godsdienst, allerfterkst werkende, deze zijn de waare<br />
bronnen van alle de onheilen, die zij, den Godsdienst<br />
ten voorwendsel gebruikende, onder het menschdom<br />
hebben aangericht.<br />
Dc Kerkelijke Gefchiedenis leert ons dit gewigtig<br />
onderfcheid opmerken. Zij vertoont ons , hoe de<br />
Godsdienst der Christenen zuiver en weldadig in zijne<br />
beginzelen en bedoeling, in de daad, niet alleen<br />
zich zei ven altijd gelijk is gebleven, maar, hoe hij,<br />
fchoon geftadig moetende worftelen, zoo met openbaare<br />
vijanden als valfche vrienden, hoe dikwijls ook<br />
bijna geheel onderdrukt of misvormd , nogthans tot<br />
den tegenwoordigen tijd zich heeft gehandhaafd. Deze<br />
gefchiedenis vertoont ons den kamp der deugd<br />
met de ondeugd, waarbij de eerfte ftaande blijft niet<br />
alleen, maar van tijd tot tijd hare krachten hernieuwt,<br />
en voortgangen maakt tot meer volmaaktheid van hare<br />
verëerew en betrachters. „Met één woord: (*) de-<br />
„ ze Gefchiedenis is de Gefchiedenis van eene hoo-<br />
(*) SCHROECKH Christltchi Kirchengefchichte I. Th.<br />
S. 53i 54-
xn I N L E I D I N G .<br />
„ ger, meer dan mcnfchelijke magt, welke de Wereld<br />
„ door goedheid bedwongen , zacht geregeerd , en<br />
„ zoo lang men haar alleen liet handelen, gelukkig<br />
„ gemaakt heeft; doch welker aanzien, naar der men-<br />
„ fchen verfchülende vatbaarheden en neigingen, de<br />
,, verbazendfte , en dikwijls zeer treurige veriinderin-.<br />
gen gefticht heeft."<br />
Is het belangrijk , in de wonderen der natumlijke<br />
Wereld, de voetftappen des algoeden en alwijzen<br />
Scheppers na te gaan en te bewonderen, en zou het<br />
ook niet belangrijk Wezen , de blijken van diezelfde<br />
Godlijke wijsheid en goedheid op te zamelen, welke<br />
zich geopenbaard hebben, in het vestigen , bewaren,<br />
en uitbreiden van den Godsdienst, tot heil van het<br />
Menschdom, en verheerlijking van het Opperwezen,<br />
zoo als de Kerkelijke Gefchiedenis ons dezelve ontvouwt<br />
en ten toon fpreidt?<br />
Nuttigheid<br />
dei<br />
Gelijk de beoefening der Kerkelijke Gefchiedenis dus<br />
Kerkge<br />
belangrijk en vooitreflijk is, zoo heeft zij ook hare<br />
fchiede<br />
nis in hei<br />
uitgebreide nuttigheid. — Hier leert hij, die het<br />
menschlijk hart wil beftudecren, hoe arglistig het zelve<br />
is, maar tevens, hoe gemaklijk te misleiden cn te<br />
gemeen.<br />
vervoeren! Elk, wie hij zij, kan, uit de beoefening<br />
dezer Gefchiedenisfen de nuttigde en heilzaamfte les-:<br />
fen van wijsheid en voorzichtigheid voor zich opzamelen.<br />
De onmatige ijver en ligtvaardighcid, met derzelver<br />
nadeelige gevolgen, waar van wij hier zoo vele voorbeelden<br />
ontmoeten, zal ons behoedzaamheid lceren„<br />
en de mishagen , tot welke zelfs mannen van uitftekende<br />
verdienden cn bekwaamheden vervallen zijn,<br />
zullen ons toonen, wat wij te vermijden, waar voor<br />
wij
I SJ L E I D I N G. XMï<br />
wij ons te wachten hebben. Wij zullen leeren, waartoe<br />
driften, verkeerde ijver, huichelachtige geveinsdheid,<br />
de menfehen hebben kunnen brengen. Doch,<br />
aan den anderen kant, zullen deugdzame voorbeelden<br />
en heilzaam te werk gefielde maatregels ons ten wegwijzers<br />
dienen, en tot voorlichting (trekken kunnen, op<br />
het pad, het welk wij te bewandelen hebben.<br />
Menigmalen verwonderen wij ons over de buitenfporigheden<br />
van den mcnschlijken geest > in het aankleven<br />
en voorftaan van gevoelens omtrent den Godsdienst<br />
, welke met het gezond menfehenverftand en<br />
den duidelijkften zin der Heilige Schrift, op geenertóë<br />
wijze vereffend kunnen worden. — Wij ontzetten<br />
ons over deze of gene gebcurenisfen , die den<br />
Godsdienst fch'nnen te dreigen; maar, onze verwondering<br />
en vreeze bedaart, wanneer wij uit de Kerkelijke<br />
Gefchiedenisfen leeren, dat'er, ook in dit opzicht,<br />
niets nieuws is onder de zon, en dat de algoede<br />
Voorzienigheid, in de meest gevaarlijke en zorglijke<br />
omftandigheden, voor de belangen van den Gods-»<br />
dienst gewaakt, en dien weder tot zijnen luister opgevoerd<br />
heeft.<br />
Eindelijk, in de Kerkelijke Gefchiedenis vinden wij<br />
den oorfprong en aanleidende oorzaken tot den tegenwoordigen<br />
toeftand van de Christelijke Kerk. —<br />
De éénc omwenteling heeft hier telkens met de andere,<br />
geduurende achttien Eeuwen, zeker verband; alles<br />
maakt hier een geheel uit, zelfs fchoon het verhaal<br />
der gebeurenisfen uit het ééne werelddeel in het<br />
ander overgaat. Wien het te doen is, om uit de<br />
Gefchiedenis niet alleen geleerd, maar ook wijs, te<br />
wor-
Nuttigheid<br />
dezer<br />
Gefchiedenis<br />
voor<br />
denChristen.<br />
«V I N L E I D I N G ,<br />
worden, voor dien is het een heerlijk gezicht, wan*<br />
neer hij, in de bijzondere tijdvakken, op de ontwikkelingen<br />
van den menschlijken geest mag letten,<br />
hoe deze zich, met betrekking tot zijne gewigtigfte<br />
belangen, door de krachtigfte pogingen cn — misflagen<br />
tevens — gevormd heeft. Nergens kan men de<br />
vorderingen van den menschlijken geest, met alle agteruitgaan<br />
en afdwalingen, zoo duidelijk aanwijzen,<br />
als hier; nergens beter de onderfcheiden kleuren<br />
nagaan, welke hij van de luchtftreck, van den<br />
bijzondcren toeftand, onder welken hij zich ontwikkelen<br />
moest, en andere uitwendige omftandigheden<br />
heeft aangenomen. Waar hebben de verfchillende fchakeringen<br />
en vermengingen van dwaling en ondeugd,<br />
de menigvuldige proeven van den beurtelingfchen invloed<br />
van verftand en hart, zich ooit duidelijker vertoond,<br />
dan in de Gefchiedenis der Christelijke Kerk?<br />
De overvloed van befcheiden laat hier toe, dat men<br />
alles, zelfs in het allerbijzonderst, kan naarfporen, en<br />
juist hier uit ontftaat het zekerst onderwijs.<br />
Wanneer wij Sin bijzonderheden willen komen, zullen<br />
wij ons zeiven, zonder vele moeite, kunnen overtuigen<br />
, dat geene Gefchiedenis voor alierleië foorten<br />
van Menfehen , beide ten aanzien van verftand en<br />
hart, zoo vele nuttigheden oplevert, als even de Kerkgefchiedenis<br />
der Christenen.<br />
Voor den Christen dient zij, om hem meer en meer<br />
van de waarheid yan zijnen Godsdienst te overtuigen<br />
en te verzekeren. Uit haar leert hij, dat, het geen<br />
het ongeloof en de fpotzuoht geem zoü doen geloven<br />
, zijn Godsdienst geen Menfchenbedrog noch Papen-
I N L E I D I N G .<br />
xv<br />
penlist zij; dat, gelijk deszelfs oorfprong van den<br />
Hemel, dus ook zijne voortplanting door waare Hemelfche<br />
wonderen bevorderd, en zijn behoud onder<br />
alle de aanvallen van het Ongeloof, en de ondermijningen<br />
van Bijgeloof en Dweepzucht , aan het vermogen<br />
der onzichtbare hand, die alles beftuurt, te<br />
danken is.<br />
Hoe rijst zijn eerbied voor den Godsdienst, zijne<br />
Godzaligheid , wanneer hij deze handelwijze eener<br />
goede en wijze Voorzienigheid in de lotgevallen dei-<br />
Kerk opmerkt. — De verbazende omwentelingen der<br />
Kerk, die zoo dikmaal uit kleine beginzelen, en naar<br />
het oogfehijn nietige oorzaken, herkomfrig waren, lecren<br />
den Christen, met nut en voordcel gedenken aan<br />
die geduchte, maar tevens opbeurende, waarheid: de<br />
Jleere reg eert! Dan vertoont zich de Kerk, de belijders<br />
van den Godsdienst, aan ons, in de Apostolifche<br />
Eeuw, eenvouwig en onbevlekt; dan fchuilt zij, als<br />
in dc kloven der fteenrotzen ; dan weder is zij, als<br />
eene ftad , op eenen berg gelegen; dan met de kroon<br />
van het Martelaarfchap verfierd; dan grooter in uiterlijk<br />
vermogen , hoe wel geringer in deugden. En altijd<br />
en overal, fpooren der Godlijke Voorzienigheid!<br />
PAULUS heeft reeds gefchreven: (EFEZ.III. IO.) „dat<br />
„ nu de veelvuldige wijsheid van God aan de over-<br />
„ heden en gezaghebbers in het Hemelsch [Koning-<br />
„ rijk,] door middel van de [thans geluchte] gemeen-<br />
„ te, bekend was geworden enz."<br />
Door dc kennis der Kerkelijke Gefchiedenis kent de<br />
Christen het gewigtig onderfcheid tusfehen waare<br />
Godsvrucht en Bijgeloof of Dweperij, terwijl hij, te
m I N L E I D I N G .<br />
gelijker tijd, uit haar wapens ontleent tegen het ÖiU<br />
geloof'van onze later tijden. —- Uit haar kan hij beoordeelen,<br />
of en in welke bijzonderheden de toeftand<br />
van het Christendom, in onze tijden , in wezenlijke<br />
volmaking, toe- of afgenomen heeft. — Bij haar<br />
leert de Christen zijne rechten, wanneer hij in den<br />
oudlten Kerktoeftand ziet, hoe de Leeraars en opzieners<br />
den Godsdienst, met eenen zuiveren ijver,<br />
door leeren en onderwijzen , hebben voortgeplant,<br />
hoe zij door vermaningen , befti-affingen , en eigen<br />
voorbeeld, de ondeugd tegengegaan, tot de deugd<br />
opgewekt, maar geenc heerfchappij of geweld over<br />
het geweten zich aangematigd hebben. — Hier, den<br />
oorfprong en waare gefteldheid van de onderfcheiden<br />
gezindheden onder de Christenen naarfpoorende, leert<br />
hij de waare verdraagzaamheid oefenen, en dien zagtmoedigen<br />
geest zich eigen maken, welken JESUS, in<br />
zijn geheele gedrag, zoo volheerlijk openbaarde, en<br />
die het waare fieraad van den Christen is. Hij leert,<br />
door de ondervinding der eeuwen , welke nadeelen,<br />
verbittering, onrusten gedicht zijn, door harde behandeling<br />
van zulken, die dwaalden , terwijl hij tevens<br />
, door het nagaan der dwalingen, te meer in de<br />
waarheid bevestigd wordt. — Eindelijk, in de Kerkelijke<br />
Gefchiedcnisfen, ontdekt de Christen den oorfprong<br />
van de gewoonten en plegtigheden, welke onder<br />
de Christenen in gebntik zijn, waar door hij ook<br />
in ftaat gefield wordt, om te beöordeelen, welken<br />
prijs hij op elke derzelven ftellen moete.<br />
Bijzonder<br />
Proteftantfche Christenen, in het bijzonder, kunnen<br />
voor<br />
de Kerkgefchiedenis niet ontbeeren.<br />
de Pro tenanten.<br />
Geduurig<br />
her-
I N L E I D I N G .<br />
Kvir<br />
herhalen de Roomschgezinden , dat de Proteftanten<br />
eene nieuwe gezindte zijn, onophoudelijk vernieuwen<br />
zij de vraag: waar was uwe Kerk voor LUTHER en<br />
KALVYN ? De Kerkelijke Gefchiedenis toont de ongegrondheid<br />
dezer bcfchuldiging, en de ongerijmdheid<br />
dezer vraag. Is deze eene nieuwe gezindte, die de ingeflopen<br />
dwalingen verbetert, en de leere van den<br />
Godsdienst wil hervormd hebben, naar de zuivere<br />
voorfchriftcn van den Bijbel, welken de Christenen als<br />
het boek van Godlijk Ondenvijs, en als de Openbaring<br />
van Gods wil, eerbiedigen? Is deze eene nieuwe gezindte,<br />
die later van elders ingevoerde misbruiken en<br />
overtollige bijvoegzelen wegneemt, en alles, zoo veel<br />
mogelijk, tot de oorfpronglijke eenvouwigheid terug<br />
tracht te brengen? — Al vroeg hebben, integendeel,<br />
de Heivormers uit de Kerkelijke Gefchiedenis aangewe-:<br />
zen en betoogd , dat veeleer in de Roomfche Kerknieuwe<br />
leergevoelens, plegtigheden, inrichting van<br />
beduur enz., zijn ingevoerd in later Eeuwen, waarvan<br />
men in daat is, de bronnen aantewijzen, als ook, dat<br />
vele dingen bij hun wel de oude namen behouden,<br />
maar een geheel nieuw wezen verkregen hebben. Zouden<br />
de Proteftanten niet met voordeel de Kerk-Ge-<br />
1'chiedenis beoefenen , waar in zij, door het voorbeeld<br />
van die fchatbare mannen, welke de Hervorming tot<br />
dand hebben gebracht, worden vermaand en opgewekt,<br />
om de waarheid boven alles te fchatten, en hun ver*<br />
dand, hart en geweten, van menschlijke overheerfching<br />
vrij te bewareu ?<br />
Ondertusfchen zullen misfehien velen, het geen tot De Kerk»<br />
Gefchiedenis<br />
is<br />
hier toe van de nuttigheid der Kerk-Gefchiedenis ge-<br />
B<br />
zegd
nuttig zegd is, wel erkennen, maai- te gelijk zich bevreemden,<br />
voor den<br />
wanneer men eenen (lap verder doet, en beweert, dat<br />
Geleerden,<br />
deze gefchiedenis ook voor den Geleerden, voor hem y<br />
die de wetenfchappen beoefent, teil hoogden nuttig, ja<br />
noodzaaklijk zij. En niets is echter waarachtiger,-<br />
Immers, niet alleen, dat een waar geleerde niet wel<br />
kan onderdeld worden, zonder kennis van Wijsgeerte<br />
en Gefchiedkunde in 't gemeen, maar bijzonder mag<br />
hij niet onkundig zijn van den Godsdienst, deze toch<br />
is van te groot aanbelang , dan dat een geleerde 'er<br />
flcchts oppervlakkig van zou denken of fpreken. Als<br />
relcerde moet hij immers met groïid en bewijs te werk<br />
raan. Het is waar , in onze tegenwoordige tijden<br />
ïeerscht ongelukkig eene andere denkwijze , dan bij<br />
le ouden plaats hadt , bij welken van eiken geleerde<br />
1 n welk vak van wetenfchappen ook, eene meer dan<br />
>ppervlakkige kennis m de Gefchiedenis, Wijsbegeerc,<br />
en Godsdienst gevorderd werdt. Thans gebeurt<br />
iet veelal, dat geleerden zeer weinig werk maken van<br />
le leere van den Godsdienst; deze, of' zoo als men<br />
;e noemt, de Godgeleerdheid, wordt als een afzonlerlijk<br />
vak van geleerdheid befchouwd, het welk enkel<br />
r<br />
oor Leeraars van den Godsdienst moet overgelaten<br />
vorden. Men verbeeldt zich al ligt, dat men met<br />
le twisten en verfchillen der Godgeleerden niets té<br />
loen heeft; men merkt daar in veel menschlijks op,<br />
n bcfluit daar uit niet zelden al te overhaast ten naleele<br />
van den Godsdienst zeiven. Tegen zoodanig<br />
iverhaast, en voor velen zoo ongelukkig, befluit zal de<br />
Ccrk-Gefchiedenis den geleerden bewaren, wanneer<br />
;ij hem zal doen opmerken de eerde grondvesting en<br />
]<br />
Xvnr I N L E I D I N G ,<br />
uit-
I N L E I D I N G .<br />
SB<br />
uitbreiding der Kerk, door zulke middelen, welke geleerden<br />
zoo wel als ongeleerden overtuigd hebben, uit<br />
hoofde van de bewijzen, waar op de Godsdienst fteunde,<br />
en de voordeelen, die hij zijnen belijderen daadlijk<br />
aanbracht, toen hij zich in zijn edel en eenvouwig wezen<br />
openbaarde ; maar tevens zal deze Gefchiedenis<br />
hem leeren, hoe het lecrgebouw en famenftel der leere<br />
zich allengs gevonnd heeft, en in vele opzichten<br />
heeft moeten vormen , waar door hij tevens in ftaat<br />
gefteld zal worden, om met vaardigheid over het wezenlijke<br />
of min wezenlijke van den Godsdienst, en het gewigtige<br />
of min gewigtige der Godgeleerde verfchillen,<br />
te oordeelen.<br />
De geleerde, die de Burgerlijke, of, gelijk men Voor de<br />
Burgerlijke<br />
Ge<br />
gemeenlijk fpreekt, de Wereldlijke Gefchiedenis wil<br />
beoefenen, kan daar mede niet te recht geraken, zonder<br />
de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen. Reeds<br />
fchiede<br />
nis.<br />
voor de tijden van KONSTANTYN den Grooten, was<br />
hetGenootfchapvan Christenen, in de Wereld, en het<br />
Roomfche Rijk, zoo aanzienlijk en talrijk, dat deszelfs<br />
toeftand met dien van het Rijk in betrekking kwam,<br />
maar bijzonder verë enigden zich beider inrichting en<br />
lotgevallen op het naauwst, nadat deze Vorst den<br />
Godsdienst der Christenen omhelsde, en openlijk be*<br />
leedt. Zedert dien tijd fchikte zich het beltuur det<br />
Kerk, in zeer vele opzichten, naar de wijze van befluur<br />
in het Keizerrijk, en dit wederom ontleende veel<br />
van de inrichtingen der Christenen, en de wederzijdlche<br />
invloed van Kerk en Staat was zo groot, dat<br />
de Gefchiedkenner de gefchiedenis des éénen zondel<br />
die der andere niet kan beoefenen. Deze wederzijd-<br />
B 2<br />
fche
Voor de<br />
Gefchiedenis<br />
der<br />
Geleerdheid,<br />
Voorden<br />
Rechtsgeleerden.<br />
j<br />
m 1 N L E I D I N G.<br />
fehe invloed heeft tot aan onze tijden toe ftand gehou-'<br />
den, hebbende,- door. de Kerkhervorming, wel eene<br />
andere richting verkregen , maar zijnde geenszins daar<br />
door weggenomen.<br />
De Wetenfchappen hebben insgelijks, zedert dc uitbreiding<br />
van het Christendom, fteeds in de naauwfte<br />
betrekking met hetzelve geftaan. Zij rezen of daalden<br />
met den bloei of verval van den Christen-Godsdienst.<br />
Wanneer deze ,• in zijn eenvouwig fchoon, zuiver onder<br />
de menfehen werkte, bewandelde de vrijë en edele-geest<br />
de velden der waarheid, en maakte de grootftc voortgangen<br />
in allerleië foort van wetenfchappen. Maar<br />
werdt de Godsdienst bedorven cn misvormd doofbiirgeloof,<br />
dan heerschte valfehe finaak; ligtgelovigheid<br />
en onkunde namen de overhand, en de wetenfchappen<br />
kwijnden. Deze ebbe en vloed der geleerdheid , met<br />
derzelver oorzaken , te willen naarfporen, zonder kennis<br />
der Kerkelijke-Gefchiedenis, zal daarom een vruchtloze<br />
arbeid wezen. Waare en echte Godsdienst biedt<br />
tlüjd aan de Wetenfchappen de behulpzame hand, geijk<br />
hij van dc waare geleerdheid luister ontvangt.<br />
De Rechtsgeleerde, die zich Meester der heide<br />
hechten beroemt te zijn, kan de kennis der Kerkelijke<br />
1<br />
gefchiedenis volftrekt niet ontbecren. Hij heeft dezel-<br />
;e nodig, tot verftand van vele Burgerlijke Wetten,<br />
i velke in. het Romeinfchc Wetboek voorkomen,- en<br />
vaar van hij noch de aanleiding, noch den waaren zin<br />
< )f bedoeling, zonder behulp der Kerk - Gefchiedenis,<br />
1 :an verdaan, die hem de tijdsümftandigheden en geteldhcid<br />
van zaken , ten tijde, toen zoodanige wet 1<br />
gegeven<br />
weidt, alleen aanwijzen kan. — En hoe kan het<br />
Ka.
I N L E I D I N G .<br />
xxi<br />
Kanomekeoï Kerkelijke recht, bijzonder het-f»}-<br />
**, zonder het licht der Kerk-Gefchiedenis, gekend-ot<br />
beoordeeld worden?<br />
Men zal zeggen, dat Staat cn Kerk van eikaridcren<br />
Staat?»<br />
gefcheiden bchooren te .wezen, en dat zij, volgends :iian,<br />
Voor den<br />
onze Staatsregeling, in de daad, van één gefcheiden<br />
zijn. Het zij zoo , desniettegenftaande , blijft dit<br />
waarheid, dat de Godsdienst voorden Staat ten hoog*<br />
ften belangrijk is. Zonder hier de vraag te willen beflis-,<br />
fen , of eene Burgerraaatfchappij zonder Godsdienst<br />
beftaan kan, beweer ik rondelijk, en ik' twijfel niet<br />
aan de toeftemming van alle menfehenkenners , dat<br />
eene deugdzame en gelukkige Burgermaatfchappij zonder<br />
Godsdienst nooit, dan in de verbeelding , beftaan<br />
kan; gevolglijk behoort elk Staatsman te wefeh,<br />
hoe, door den Godsdienst, waarheid en deugd in eene<br />
•Maatfchappij best worde aangekweekt, ten algemeene<br />
nut en heil des lands. — Maar elk Staatsman heeft<br />
ook dc kennis der Kerkelijke Gefchiedenis nodig<br />
, ten einde uit dc voorbeelden te weten , hoe<br />
•het 'indringen van heerschzuchtige geestelijken te<br />
fruiten, en die verwarringen, welke, door verkeerde<br />
voorbarigheid of partijzucht van onbezonnen ijveraars,<br />
kunnen gefticht worden, voor te komen of te doen<br />
bedaren.<br />
'Hoe nuttig de kennis der Kerkelijke Gcfchiêdenis<br />
, in alle de bovengemelde opzichten , ook zij. leerden,<br />
• Voorden<br />
Godge<br />
voor den Godgeleerden en de Leeraars der Kerk Is zi<br />
l<br />
boven alles niet alleen nuttig, maar volftrckt noodzaak<br />
lijk. De Godgeleerde,. gecne kunde hebbende van d<<br />
Kerkelijke Gefchiedenis, verdient Üertraft te worden<br />
B %<br />
« e
•<br />
xxit I N L E I D I N G .<br />
Deze toch heeft invloed op zijn geheel beroep, en leert<br />
hem, wat en hoe veel van eiken Leeraar der Kerk gevorderd<br />
wordt; zij leert hem den aanleg, de behoefte,<br />
en de verfchillende lotgevallen van het leerftelzel, of<br />
het geleerde famenftel der lere, het welk men doorgaands<br />
de Godgeleerdheid noemt. Geen deel der Godgeleerdheid,<br />
of het ontleent nuttigheid van de Kerkelijke Gefchiedenis.<br />
De waare en oorfpronglijke bronnen van de Christelijke<br />
Godgeleerdheid., de Heilige Boeken, zijn in bewaring<br />
van de Kerk, en de Kerk-Gefchiedenis alleen<br />
kan ons de Gefchiedenis van den Kanon, of de lijst<br />
der Heilige Schrift, leeren.<br />
De uitlegkunde vordertkennis<br />
van de Kerkelijke Gefchiedenis, als uit welke<br />
men de leerwijze, in het uitleggen der Heilige Boeken,<br />
van eeuw tot eeuw gevolgd, kan nagaan, den oorfprong<br />
van vele bijzondere uitleggingen van deze en gene<br />
plaatzen des Bijbels opfporen, en de misflagen in de<br />
uitlegkunde opmerken, ten einde dezelve te vermijden,<br />
en den regten middelweg te bewandelen. — Wil men<br />
Gefchiedenis te weten, welke dc toeftand der Kerk<br />
ware, ten tijde der Apostelen, en van die gemeenten<br />
in het bijzonder, aan welke deze Brieven gefchreven<br />
zijn — (*) De Kerk-Gefchiedenis kan alleen bericht<br />
bet Nieuwe Testament, en vooral de Brieven der Apostelen,<br />
behoorlijk verklaren, men dient, uit de Kerk-<br />
gc-<br />
(*) Hier kan ik den Lezer, in 't bijzonder, aanprijzen<br />
een Werk, onder dezen Titel, vertaald uitgegeven: Ontwerp<br />
eencr volledige Gefchiedenis van de Godsdienst-geroelens<br />
der eerfle Christen-eeuw, ah een grondjlag ter<br />
ver-
I N L E I D I N G .<br />
xxnl<br />
geven van de zeden, gewoonten, cn plegtigheden der<br />
eerfte Christen-Kerk, waartoe dc kennis der Christelijke<br />
Oudheden vooral nodig is -<br />
Eindelijk onze Heilige<br />
Boeken bevatten voorzeggingen of profeetiën, deze<br />
kunnen, zonder den bijltand der Kerk-Gefchiedenis,<br />
niet verftaan, noch met dc vervulling vergeleken<br />
worden.<br />
Defiellige, zoowel, als de wederleggende, Godgeleerdheid,<br />
dc Christelijke Zedekunde , met één<br />
woord alles, wat tot de kundigheden van eenen rechtfchapen<br />
Godgeleerden behoort, heeft de Kerk-Ge<br />
fchicdenisfen cn derzelver voorlichting nodig. - Wanneer<br />
nieuwe gevoelens opkomen, nieuwe twisten over<br />
de leere ontftaan, zal dc Kerk-Gefchiedenis met<br />
zelden de bron aanwijzen, waar uit deze uitvinders<br />
van nieuwigheden hebben gefchopt, en tevens den<br />
toetteen aanbieden, waar aaninen derzelver belangrijkheid<br />
kan beproeven. Met één woord, wie den naam<br />
van Godgeleerden met recht zal voeren , kan geen<br />
vreemdeling wezen inde gefchiedenislen der Chnste,<br />
lijke Kerk. . .<br />
' Meer zou ik kunnen zeggen, van dc nuttigheid der<br />
Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, indien ik met<br />
vreesde, in eene klare zaak, te wijdlopig te worden; ik<br />
zal hier Hechts nog kortelijk bijvoegen, dat derzelver<br />
beoefening bij lütftek vermaaklijk en aangenaam is.<br />
Zij is niet droog en vermoejend door tijdrekenkundige<br />
zwarigheden. Zij heeft ja wel duisterheden, en vel<br />
van<br />
verklaring der Apostolifche Brieven, l« Leij'den bij ft. én<br />
H, HONKOOÏ 1784»<br />
BA<br />
De Kerkelijke.<br />
Gefchiedenis<br />
ia<br />
aangenaam<br />
en<br />
vermaaklijk.
De vcreischten<br />
in eene<br />
goede<br />
Kerklijke<br />
Gefchiedenis'.<br />
Zij moet<br />
waarheid<br />
beheizen.<br />
xxiv I N L E I D I N G .<br />
van hare gefchiedverhalen hebben tot twisten en ver*<br />
fchillen aanleiding gegeven. Doch, de meesten dezer<br />
verfchillen betreffen niet zoo zeer de gebeurenisfen,<br />
die verhaald worden , als gebeurenisfen, maar lopen<br />
meest over derzelver oorzaken , beweegredenen, en<br />
oogmerken, en ontfpringen doorgaands uit partijzucht<br />
of vooringenomenheid, zoodat zij, door den onpartijdigen<br />
onderzoeker, zonder veel moeite, kunnen worden<br />
opgehelderd. — Hoe vermaaklijk is het, van den<br />
Stichter van het Christendom af, de Kerk in alle hare<br />
lotgevallen te verzeilen! Wij maken kennis, en worden<br />
gemeenzaam, met de grootfte mannen, welke den<br />
Godsdienst hebben ten dienfte geftaan. Hoe vermaak,<br />
lijk, den Godsdienst te befchouwen, zoo als hij, onder<br />
de verbazendfte omwentelingen, zelfs in de meest<br />
verbasterde tijden, zich gehandhaafd en onophoudelijk<br />
zijne weldadige werking achtervolgd heeft.—Doch, het<br />
is tijd, dat ik tot het derde gedeelte dezer Inleiding<br />
overga.<br />
111. In dit derde gedeelte, had ik beloofd, kort te<br />
zullen aanwijzen, wat 'er tot eene goede Kerkelijke<br />
Gefchiedenis der Christenen gevorderd worde, indien<br />
zij voor den Lezer aan haar oogmerk voldoen zal,<br />
In alle goede gefchiedverhalen wordt, met recht,<br />
en voor alles, waarheid geëischt, vrij van alle partijdigheid,<br />
welke, doorliefde of haat jegens de handelende<br />
perfonen gezwenkt wordende, de gebeurenisfen in<br />
een te gunffig of te ongunftig licht plaatst, en dezelve<br />
niet zoodanig verhaalt, als de zaken zich hebben<br />
toegedragen, maar zoo als zij meest met dc genegenheid<br />
van den fchrijver ftrooken. Het is, in dedaad,<br />
een
I N L E I D I N G .<br />
XXV<br />
een moeilijke arbeid, de waarheid zuiver en onver*<br />
valschtin de Kerk-Gefchiedenisfen optefporen. ÏÖS<br />
mers, dewijl reeds vroeg, ( ja men heeft'er voorbeelden<br />
van zelfs bij het leven der Apostelen (*),) velen<br />
onder de Christenen ondernamen, teneinde hunne ge,<br />
voelens en meningen aanzien en gezag bij te zetten,<br />
valfche gefchriften, brieven enz. onderden naam van<br />
achtingswaardige mannen te verdichten, pf ook der?<br />
zeiver echte gefchriften, door inlasfchingen of uitlatingen<br />
, te verminken, wordt 'er een oordeelkundig verftand<br />
in den Kerk - Gefchiedfchrijver verëischt, om,<br />
het geen echt is, van het onechte, behoorlijk te onderfcheiden,<br />
ten einde niet misleid te worden. — Niemand<br />
moet echter deze onbillijke en voor het Christendom<br />
wezenlijk nadeelige handelwijze aan den Christen.<br />
Godsdienst toefchrijven. De Jooden, blijkens zelfs<br />
de zoogenoemde Apocrijfe Boeken, hadden reeds deze<br />
gewoonte, en de Heidenfche Wijsgeeren maakten<br />
'er insgelijks gebruik van. De ééne en andere hebben<br />
dezelve in het Christendom overgebracht, en ooi;<br />
daar ingevoerd, hoe zeer hetzelve zoodanige fteunzeU<br />
geenszins behoefde.<br />
De Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, van de eerftcn af,<br />
zijn doorgaands ingenomen met hunne gevoelens eu<br />
met hunne partij, en dus zijn hunne berichten niet altijd<br />
te vertrouwen, maar moeten onderzocht cn getoetst<br />
worden — Bijzonder heeft deze partijfchap zich laten<br />
zien , na de Kerkhervorming. Wanneer de Proteftaiir<br />
ten, door het beoefenen der Kerk - Gefchiedenis hunne<br />
(*) s. ThesfaL II. 2.<br />
B 5
xx\q_ I N L E I D I N G .<br />
ne partijen, de Roomschgezinden, van de gevoeligfle<br />
zijde aantasteden, hebben deze, zich daar tegen pogende<br />
te verdedigen , insgelijks deze Gefchiedenisfen te<br />
hulp genomen, maar zich door part i;; drtcfilcwrjbv n<br />
de waarheid laten aftrekken, hoewel nic-t i<br />
teftantfche Kerk-Gefchiedfchrijvera niel in alles, v*a<br />
I N L E I D I N G .<br />
xxvn<br />
ftand, en ftandvastige naarftigheid, en vlijt, die zich<br />
door den moeilijken arbeid niet laat affchrikken, een<br />
oprecht en eerlijk hart bezitten, om zich van alle vooringenomenheid<br />
te ontflaan, en zonder gunst of haat,<br />
alleen dat geen te fchrijven, het geen den toets der<br />
waarheid heeft kunnen doorftaan; terwijl hij het zich<br />
tevens niet moet fchamen, wanneer hem hier of daar<br />
duisterheid en onzekerheid voorkomt, zulks rondclijk<br />
te erkennen, veel liever, dan dat hij, op eenen beflisfenden<br />
toon, ftoute uitfpraken waagt, zonder behoorlijke<br />
bewijzen tc kunnen aanvoeren.<br />
Eene<br />
Wanneer men de uitgeftrektheid van het veld over<br />
goede<br />
keuze<br />
doen.<br />
weegt, het welk de Kerkelijke Gefchiedfchrijver bearbeidt,<br />
en de menigte van zaken, die hem in den loop<br />
van zijne verhalen voorkomen, bezeft men geredelijk,<br />
dat het hier heel veel aankomt op eene goede keuze,<br />
welke gevallen, uit eene zoo talrijke menigte, behooren<br />
uitgekipt en aangevoerd te worden, cn welke, zonder<br />
eenig verlies voor den Lezer, kunnen worden ter zijde<br />
gezet. Zulke gevallen, die belangrijk zijn, die in<br />
verband ftaan met het geheel der Gefchiedenis , die<br />
gewigtige gevolgen hebben voortgebracht, die in ftaai<br />
zijn, ons een recht begrip van den ftaat van het Christendom<br />
te fchenken, deze behoort de Kerkelijke Gefchiedfchrijver<br />
uittekiezen , in eene gefchikte ord<<br />
en verband te plaatzen, en tot één geheel famen ti<br />
verbinden, opdat hij den Lezer, aan den éénen kant<br />
door de gebeurenisfen , zonder aanëenfchakcling , |<br />
l<br />
verhalen, of aan den anderen kant, door het meidei<br />
t<br />
van allerhande beuzelingen en kleinigheden , nie<br />
verveele-<br />
Z: i
sxvni I N L E I D I N G .<br />
En pmg • Zal dit plaats hebben, dan moet de Kerkelijke Gefchiedenis<br />
ook pragmatisch behandeld worden. Dit<br />
inatisch<br />
Zijn.<br />
woord is, ten opzichte der Gefchiedenis, thans aan<br />
de orde van den dag. En nogthans wordt van geen<br />
woord meer misbruik gemaakt, dan juist van dit<br />
woord — Eene Gefchiedenis zal dan pragmatisch (*)<br />
béfchrevèn zijn, wanneer het verhaal zoodanig wordt<br />
ingericht, dat de gefchiedenis ons tot leering kan verfirekken,<br />
en onderwijs geven, hoe wij ons in voorkomende<br />
gelegenheden te gedragen hebben. Dit oogmerk<br />
kan bereikt worden, wanneer de gebeurenisfen<br />
niet enkel naar de tijdorde verhaald, en als op zichzelve<br />
ftaande ter neder gefteld worden, maar, wanneer<br />
de Gefchiedfchrijver tevens de roerfels der daa~<br />
den , de drijfveeren , die werkzaam waren, om de<br />
gebeurenisfen voorttebrengen, niet den woord, dér*<br />
eelver oorzaken, nagaat, en voor het oog zijner Lesèrén<br />
openlegt — Niet min zal de Gefchiedfchrijver<br />
Ie gevolgen van de handelingen en gebeurenisfen opnerken,<br />
als ook het onderling verband van dezelve,<br />
vaarbij hij den wederzijdfehen invloed der Burgerlijte<br />
en Kerkelijke gebeurenisfen niet uit het oog zal<br />
1<br />
! noeten verliezen. Dit alles in het licht Hellende , zal<br />
i ie Gefchiedenis leerzaam en bruikbaar worden, ook<br />
voor<br />
(*) Men weet, dat POXYBIUS , die vermaarde GriékfcKé<br />
< Gefchiedfchrijver, in dezen zin dit woord eerst gebruikt, en<br />
ijne Gefchiedverhalen op die leerzame wijze heeft inge-<br />
I icht; en wie kent niet TACITCS , welke hem daar in is naevolgd?<br />
uit welke beide Schrijvers de voonreflijkfle les-<br />
i<br />
1<br />
l !ö van goede Staatkunde kunnen worden opgezameld.
I N L E I D I N G .<br />
SèlÉ<br />
voor ons in onze tijden; wij zullen in flaat gefieldworden,<br />
omniet alleen juist over de oude gebeurenisfen<br />
te oordeelen , maar ook eene vergelijking te kunnen<br />
maken, tusfehen het geen in voorige Eeuwen, gebeurd<br />
is, en het geen wij, in onze tijden, zien gebeuren.<br />
Bij welke vergelijking, wij ontdekken zullen, dat, hoe<br />
zeer ook verfchilleude de gedaante der zaken fchijnen<br />
moge. de menfehen zich fteeds gelijk en dezelfde blijven.<br />
Het Bijgeloof, hetwelk, in voorgaande Eeuwen,<br />
den Godsdienst misvormde, hadt zijne bron in dezelfde<br />
hartstochten, ia dezelfde neiging tot ondeugd, iri<br />
dezelve afkeerigheid van die godzaligheid en deugd,<br />
welke de Godsdienst vordert, als het hedendaagfche<br />
Ongeloof. De menfehen kunnen niet befluiten, zich<br />
naar de hcmelfche voorfchriften van den Godsdienst te<br />
gedragen, of zich aan deszelfs beftuur te onderwerpen,<br />
zij gevoelen tevens de kracht en godlijkheid van<br />
den Godsdienst, daarom hebben zij, ten einde hun<br />
geweten gerust te ftellen, zoo vele bijgelovigheden verzonnen,<br />
die voor hunne driften en zinlijkheid te gelijk<br />
den teugel vierden; en ujt dat zelfde beginzel, om de<br />
kracht van den Godsdienst te ontduiken, en naar hunne<br />
onderfcheiden begeerlijkheden te leven, vatten zij,<br />
tegenövcrgefteld, het Ongeloof aan, om alle de uitfpraken<br />
van het geweten, zo mogelijk, te verdoven.<br />
Dus ook hier, gelijk doorgaands, de uiterften elkander<br />
raken.<br />
In het naarfporen echter der oorzaken en beweegredenen<br />
van gebeurenisfen, wordt alle behoedzaamheid<br />
vereischt. Gelijk men, aan den éénen kant, niet veilig<br />
kan vertrouwen, op het. geen openlijk wordt voorgeg<br />
e-
fcxx I N L E I D I N G .<br />
geven, dewijl in de gebeurenisfen der Kerk niet rrria<br />
list en ftreeken in het werk gefteld zijn, datj^in het<br />
Burgerlijke en Staatkundige, zoo zal men evenwel,<br />
aan den anderen kant, zich niet mogen toegeven aan<br />
gisfmgen, die dikwijls geen' grond hebben dan in onze<br />
eigene verbeelding, en welke niet zelden even daarom<br />
nog des te min doel treffen, omdat, in de Kerkelijke<br />
Gefchiedenisfen, niet weinige gevallen voorkomen,<br />
in welke ongeziene middelen, geheel geringe gevallen,<br />
groote en merkwaardige gevolgen hebben gehad,<br />
terwijl grote en ijverige pogingen en aanwending<br />
van krachten teleurgefteld en verijdeld zijn geworden,<br />
tot een fprekend blijkbewijs, dat hier, in vele<br />
opzichten, Gods vinger moet opgemerkt worden.<br />
Waartoe Zal de Kerkelijke Gefchiedenis recht nuttig en leerzaam,<br />
zal zij recht pragmatisch zijn, dan zal zij ons<br />
de kennis<br />
derkarakters<br />
van met de voornaamfte handelende perfonen in alle eeuwen<br />
nader bekend moeten maken, en ons derzelver<br />
perfonen,<br />
inborst en aart, wijze van denken en handelen, met<br />
ién woord, hun geheel karakter, moeten ontvouwen —<br />
Ook hier toe behoort eene groote omzichtigheid en<br />
onpartijdige waarheidsliefde. De meeste groote manaen,<br />
wier namen in de Kerkgefchiedenis voorkomen,<br />
rebben hunne vrienden en hunne vijanden, welke in<br />
] mnnen lof en berisping, veelal, even buitenfporig<br />
:ijn. De onpartijdige Gefchiedfchrijver zal, daarom,<br />
< le handelingen dezer mannen en hunne verrichtingen,<br />
laauwkeurig gadcflaan en vergelijken, hunne fchrifen,<br />
die voorhanden zijn, opmerkzaam overwegen,<br />
I<br />
e i hunne deugden, die door hunne vijanden, of hunn<br />
; ondeugden, die door hunne vrienden, erkend worden.
I N L E I D I N G .<br />
Zxxt<br />
«Jen, optekenen, en dus een tafereel vormen, het<br />
welk, door eene behoorlijke mengeling van licht en<br />
fchaduw, aan het oorfpronglijk gelijken zal.<br />
Gelijk de bijzondere menfehen, zoo hebben ook de En van<br />
onderfcheiden<br />
bijzondere eeuwen, maar ook de verfchillendc volken,<br />
hun eigenaartig karakter. De fmaak en neiging der eeuwen<br />
en volken,<br />
be<br />
menfehen wisfelt af, in verfchillende tijdvakken, door<br />
onderfcheiden (lemmingen en gefchiktheden, in ftaat, hulpzaam<br />
om indrukzcls te ontvangen en gebeurenisfen vooittebrengen,<br />
die in andere tijdsomftandigheden zonder ge<br />
kunnen<br />
wezen.<br />
volg zouden gebleven zijn. — Maar niet min hebben<br />
de onderfcheiden geiiartheden der volken, onder verfchillende<br />
hemelftreken, eenen onderfchcidcncn invloed<br />
op de gebeurenisfen, en lotgevallen ,van den Godsdienst<br />
en de Kerk gehad. — Dit alles moet de Kerkelijke Gefchiedenis<br />
naauwkeurig en behoedzaam gadeflaan, indien<br />
zij, met vrucht en naar waarheid, van de gebeurenisfen<br />
rekenfehap geven, en derzelver verband aanwijzen<br />
zal.<br />
IV. Wie de Kerkelijke Gefchiedenis, met voordeel, IV. Bron.<br />
nen der<br />
en op de rechte wijze, beoefenen wil, zal zeker eenige<br />
kennis dienen te hebben van de bronnen, uit welke ke Ge-<br />
Kerkelijdezelve<br />
kan en moet worden afgeleid. Men geeft de . fchiedcnis.<br />
ze benaming van Bronven aan die Schrijvers en Ge<br />
denkftukken, welke als getuigen van de gebeurenis<br />
fen, die verhaald worden, kunnen worden bijgebracht<br />
Het gaat in de Gefchiedenisfen niet, als in de Wijs<br />
begeerte, waar wij, zonder lezen, door eigen over<br />
denkingen, vorderingen kunnen maken, maar in d<br />
Gefchiedenisfen komen gebeurde zaken voor, die wij<br />
alleen door beproefde getuigen, weten en bevestigei<br />
kun
Oor-<br />
Ipronglij<br />
Se, de<br />
Heilige<br />
Schrift<br />
desN.T<br />
* X X H I N L E I D I N G ,<br />
nen. Het is een verderf en omverwerping van alle<br />
Gefchiedenis, wanneer men, gelijk evenwel niet zeldzaam<br />
in onze eeuw gefchied is, zich nederzet, eri<br />
dan voor de vuist weg gefchiedenisfen fclmjft, zoo<br />
als men zelve goedvindt. Het is zelfs, in de tegenwoordige<br />
Eeuw , daar de menigte boeken ook over<br />
de Kerkelijke Gefchiedenis zoo aanzienlijk is , reeds<br />
een wezenlijk voordeel, wanneer men weet, waar men<br />
over eenige gebeurenis iet wijdlopiger kan vinden, en<br />
op welken Schrijver men vertrouwen kan. Wij moeten<br />
de Schrijvers cn Schriften, die wij tot getuigen<br />
kunnen aanhalen, onderfcheiden in zulken, die eigenlijke<br />
Bronnen zijn, en zulken, die deze oorfprongelijke<br />
bronnen hebben gebruikt, en daar uit eene Kerkelijke<br />
Gefchiedenis hebben opgedeld, het zij dan breedvoeriger,<br />
het zij in korte begrippen.<br />
Onder de bronnen van de eerfte fooit behoort, in<br />
• de allerëerde plaats , met betrekking tot den eerften<br />
oorfprong, en alleröudfte gebeurenisfen der Christen-<br />
Kerk , de Heilige Schrift des Nieuwen Testaments zelve.<br />
In de vier Eu'dngelïèn, en de Handelingen der<br />
Apostelen, door LTJCAS befchreven, hebben wij het<br />
onfeilbaar geloofwaardig bericht van den grondlegger<br />
der Christen-Kerk, JESUS CHRISTUS, als ook van<br />
de eerde grondlegging en uitbreiding dezer Kerk onder<br />
Joodcn en Heidenen, alhoewel deze berichten niet verder<br />
gaan, clan tot de eerde gevangenis van P A U L U S te Rome,<br />
omtrent het jaar 58 nacHRiSTUs geboorte — Deze<br />
bron is zuiver, en het geen daar uit rechtmatig wordt<br />
afgeleid, is onbetwistbare waarheid — De Brieven van<br />
P A U L U S , en die der andere Apostelen, geven ons vele<br />
be-
I N L E I D I N G .<br />
Joopaa<br />
fcefcheidenaan de hand, om den ftaat der eerfteChristen-Kerk<br />
te kennen-Ja, men mag hier zelfs de<br />
voorzeggingen, bijzonder, die in de Openbaring van<br />
JOÜNNES voorkomen, niet verwaarlozen.<br />
Behalven de Heilige Schrift, moeten ook, met befoodfchtrekking<br />
tot de gebeurenisfen in de eerfte Eeuw dei-vers: JO<br />
Schrij-<br />
Christen-Kerk, geraadpleegd worden, Schrijvers, die SEFUS.<br />
geeneChristenen waren, Joodfche enHeidenfche, welke<br />
de achtbaarheid der Heilige Schrift, door hunnegetuigenisfen,<br />
bevestigen. Onder de Joodfche, komen hier<br />
bijzonder in aanmerking JOSEFUS en FILO. De eerfte<br />
FLAVIUS JOSEFUS , een man van priesterlijken afkomst,<br />
en van moeders zijde met het edel geflacht der<br />
Makkabeefche Vorsten vermaagdfehapt, gelijk hij ons<br />
iii zijn Leven zelve verhaalt, heeft, ten tijde van den<br />
Romeinfchen Keizer VESPASIAAN-, en zijnen Zoon TI-<br />
TUS , XX Boeken der Joodfche Oudheid en VII van<br />
den ^Joodfchen Oorlog met de Romeinen, in welker<br />
oorlog hij zelve,als veldheer, bewind van zaken gchac<br />
heeft, zijnde bevelhebber van Galileë, en in de Stac j<br />
Jotnpata door de Romeinen krijgsgevangen gemaakt |<br />
gefchreven, die voor ons in de Kerkelijke Gefchiede<br />
nisfen van het uiterst aanbelang zijn. Hij heeft we 1<br />
vele en groote gebreken, die onder anderen door TIIO<br />
WAS ITTIGIUS zijn aangewezen , in eene voorrede; 1<br />
voor de uitgave van JOSEFUS , maar nogthans is hij »<br />
over het geheel, een zeer voortreflijk en geloofwaai<br />
dig fchrijver. De laatfte uitgave zijner werken is doe r<br />
SIG. HAVERKAMP bezorgd, in twee Deelen in Folh<br />
Men heeft van dezelve ook eene vrij goede NederlaiK 1-<br />
fche Vertaling van MARTINET , uitgegeven bij j. AI<br />
Q<br />
LAR1
FILO de<br />
Jood.<br />
Heidenfche.<br />
xxxiv I N L E I D I N G .<br />
LART.<br />
Voornaamlijk is gedenkwaardig het getuige-*<br />
nis, het welk JOSEFUS van CIIRISTUS gegeven heeft,<br />
waar over zoo veel getwist is geworden. Doch hier<br />
van op zijne plaats.<br />
FILO ,- de Jood bijgenaamd , van Alexandriê in<br />
Egijpte, insgelijks uit het priesterlijk genacht, heeft<br />
verfcheiden Werken, meest Wijsgeerige, gefchreven,<br />
als mede allegorifche of leenfpreukige verklaringen van<br />
verfcheiden gefchiedenisfen van het Oude Testament,,<br />
welke echter veelal Ongegronde, om niet te zeggen,<br />
ongerijmde, bcfpicgelingen behelzen, doch, welke dienen<br />
kunnen, om ons nopens deze wijze van fchriftverklaring,<br />
die naderhand ook onder de Christenen,,<br />
bijzonder door ORIGENES, die insgelijks in Egijpte<br />
t'huis hoorde, in zwang geraakt zijn, opheldering te<br />
geven. Wanneer deze leenfpreukige verklaringen van<br />
FILO vergeleken worden met de Tijpifche uitleggingen<br />
Van PAULUS , in den Brief aan de Ilebreèn, laten zij<br />
ons het groot onderfcheid opmerken, tusfehen de hersfenfehimmige<br />
vruchten van een weelderig brein, en de<br />
waarde van gezond verftand. Twee ftukken zijn 'er<br />
in de Werken van FILO, welke tot de Gefchiedenis,<br />
en derzelver opheldering, behoren, beiden beoordeeld<br />
door FABRicius (*), het één genoemd, tegen FLAK-<br />
KUS, Landvoogd van Egypte, het ander behelst een<br />
verhaal van zijn gezantfehap aan den Keizer KA jus. De<br />
beste uitgave zijner Werken is in Engeland bezorgd<br />
door TH. MANGEY.<br />
Ook kunnen Heidenfche Schrijvers licht verfpreiden<br />
(*} Biblisth. Cr. Libi. IV. C. 4.<br />
over
I N L E I D I N G .<br />
xxxv<br />
over de zaken der eerfte Christenheid. Hier toe behooren<br />
SUETONIUS, TACITUS, DIO KASSIUS, die<br />
gewag maken, bij voorbeeld, van de vervolgingen der<br />
Christenen onder Keizer NERO , en van derzelver onfchuld<br />
getuigen. Zelfs die Heidenfche Schrijvers,<br />
welke tegen het Christendom gcfchrcvcn hebben, bewijzen<br />
ons hier gewigtigc dienden. Dus ook dc Gefchiedfchrijvers<br />
der volgende Keizers, AURELIUS VICTOR,<br />
EUTROPIUS , de zoogenoemde Scriptores Historiae<br />
Augustae. Tot een voorbeeld: De bedrijders der<br />
Verborgenheden , bijzonder der Heilige Driecenheid,<br />
willen, dat dit Leerduk, in de eerde Eeuwen, bij de<br />
Christenen niet bekend is geweest. Evenwel is 'er in<br />
LUCIANUS Werken een Stuk, Philopatris genoemd,<br />
en daar in eene plaats, uit welke blijkt, dat de eerde<br />
Christenen, in de daad, dit leerduk beleden hebben,<br />
dewijl deze Schrijver met hetzelve den fpot drijft,<br />
zeggende, dat de Christenen geloven, dat één drie is,<br />
en drie éém Het zij zoo, dat deze famenfpraak,<br />
Philopatris genoemd, geen echt gefchrift van LUCIA<br />
NUS is, maar zij is nogthans, ten minden, uit de derde<br />
eeuw na CIIRISTUS geboorte, — Bij PLINIUS den<br />
jongeren hebben wij, in zijnen 97 Brief van het X Boek,<br />
aan Keizer TRAJAAN gefchreven , een heerlijk getuigenis<br />
van de onfchuldder eerde Christenen, en eene befchrijving<br />
van hunne Godsdienstplegtighcden — Dus heeft<br />
ook AMMIANUS MARCELLINUS verfcheiden bijzondeheden,<br />
waar uit wij, omtrent het karakter Van den Keizer<br />
juLiiiAN , gemeenlijk den Afvalligen bijgenaamd, -<br />
licht ontvangen kunnen, NATH. LARDNER heeft, met<br />
grootenvlijt, deze getuigenisfen van Heidenfche Schrij-<br />
C 2 , ve-
De Kerkvaders<br />
,<br />
en hunne<br />
Schriften.<br />
xxxVl I N L E I D I N G .<br />
veren, in zijne werken, bijeenverzameld, en opzetrrjk<br />
overwogen.<br />
Vooral behooren tot de Bronnen der Kerkelijke Gefchiedenisfen<br />
de zoogenoemde Kerkvaders , Patres<br />
Ecclefiaftic'u<br />
Aan de Leeraars werdt, van ouds,<br />
bij de Hebreen, maar ook bij andere volken, de eernaam<br />
van Vader gegeven, en van hier is bijzonder<br />
deze eernaam toegeëigend aan de Christen Kerkleeriiaren<br />
en Schrijveren der vier eerfte eeuwen — Deze Kerkleeraars<br />
zijn, over het geheel, voortreflijke mannen geweest<br />
, maar moeten naar hunnen tijd en omftandigheden<br />
beoordeeld worden. Men moet hunne fchriften met<br />
omzichtigheid lezen , maar evenwel niet verachten,<br />
gelijk fommigen doen, die misfehien nooit de fchriften<br />
van éénen Kerkvader gezien of gelezen hebben. Men kan<br />
deze Kerkvaders en derzelver fchriften zeer goed keren<br />
kennen uit de werken van LUDOVICUS ELIAS DU<br />
?IN , eenen Leeraar van dc Sorbonne te Parijs, die<br />
/erfcheiden Deelen over deze Vaders en de Kerkelijke<br />
Schrijvers heeft uitgegeven, en fchoon Roomschgezind,<br />
soo eerlijk is te werk gegaan, dat hij den haat der Jefu-<br />
'ten zich daar door op den hals heeft geladen, zoodat<br />
i lij van zijne waardigheid afgezet, en zijn werk verholen<br />
is geworden, het welk hij nogthans, onder eenen<br />
i<br />
tnderen titel, naderhand vervolgd heeft. In onzen tijd<br />
] leeft CHRISTIAAN FREDERICH RÖSSLER ill I776<br />
1 )egonnen uittegeven eene Bibliotheek der Kerkvaderen<br />
n overzettingen en uittrekzels, uit hunne voornaamle<br />
bijzonder dogmatifche fchriften, te gelijk, met<br />
.J<br />
r len oorfpronglijken Tekst der voornaamfeplaatzen,<br />
i 'n nodige aanmerkingen, van welk Werk men ook<br />
eene
I N L E I D I N G .<br />
xxxvn<br />
eene Nederlandfche Vertaling ondernomen, doch niet<br />
vervolgd heeft.<br />
In het gebruiken van de Schriften dezer Kerkvaders<br />
moet men behoedzaam wezen. Hunne echte en de<br />
onechte, aan hun ondergefchoyen, fchriften moeten<br />
wel onderfcheiden worden, ook behoort men op de<br />
uitgaven van hunne werken te letten. Te weten, vele<br />
opftellen van later tijd zijn, om daar gezag aan bij<br />
te zetten, aan dezen of genen ouden Kerkvader toegefchreven,<br />
en het is dikwijls moeilijk, om het valfche<br />
van het waare te onderfcheiden. SPANHEIM heeft, in<br />
eene verhandeling, geplaatst voor zijne in 't Latijn<br />
gefchreven Kerkelijke Gefchiedenis 17 regels opgegeven<br />
, die men hier in het oog diende te houden. Deze<br />
kunnen echter gemaklijk tot de vier volgende gebracht<br />
worden. Voor eerst, moeten de Handfchriften<br />
door hun, die daar toegang toe hebben, naauwkeurig<br />
worden nagezien , of dezelve ook kenmerken<br />
van verfcheidenheid opleveren. Ten tweeden , moet<br />
gelet worden op den inhoud der werken, of 'er ook<br />
in die ftukken, aan welker echtheid men twijfelt,<br />
leerftellingen of andere bijzonderheden voorkomen, die<br />
niet voor den tijd voegen, in welken zoodanig fchnjver<br />
leefde, of waarvan hij, elders in zijne ongetwijfeld<br />
echte werken , het tegendeel gefchreven heeft.<br />
Ten derden, moet de ftijl worden beoordeeld, of die<br />
dezelfde is met den ftijl, dien de fchrijver gewoon is<br />
te gebruiken; aan den ftijl toch kan men, doorgaands,<br />
den fchrijver kennen, gelijk den mensch aan zijne gelaadstrekken.<br />
Ten vierden , behoort men optemerken,<br />
of ook andere Kerkvaders die fchriften, aan wel-<br />
C 3<br />
ken
XXXVIII I N L E I D I N G ,<br />
ken men twijfelde, als echte werken van den genen,<br />
wiens naam zij voeren, hebben aangehaald. Op dezen<br />
laatften regel kan men echter niet geheel zeker af.<br />
Het ftilzwijgen bewijst zeldzaam iet, en bij het aanhalen<br />
zijn nog omflandigheden in acht te nemen, welke<br />
ons kunnen verzekeren, dat ook deze Kerkvaders niet<br />
misfchien misleid zijn geweest.<br />
Maar, ten tweeden; zedert de Proteftanten, met<br />
de Kerkhervorming, zich van de Roomfche Kerk hebben<br />
afgefcheiden, hebben de Roomschgezinden deze<br />
Schriften der Kerkvaderen zeer begonnen te mishandelen.<br />
Te weten , opdat zij hunne Leerbegrippen of<br />
Kerkgebruiken uit de Kerkvaders zouden kunnen bewijzen,<br />
hebben zij derzelver Tekst, op meer dan ééne<br />
wijze, bedorven cn verminkt — Daarom zijn veelal<br />
die uitgaven van Schiften der Kerkvaders de beste,<br />
welke , voor het voltrekken der Hervorming , in 't<br />
licht zijn gekomen. De Engelfchen houden die uitgaven<br />
voor eene fieraad van hunne Bibliotheken. Na de<br />
Hervorming zijn de beste en zuiverde uitgaven der<br />
Kerkvaders veelal die van ROB. STEFANUS (*). Het<br />
zijn insgelijks goede uitgaven der Kerkvaders, die uitgekomen<br />
zijn te Heidelberg bij COMMELIN, als ook<br />
te Bazel bij OPORINUS , en bij FROBENIUS , voor<br />
wien ERASMUS, als Corrector, gewoon was de proeven<br />
(*) Deze STEFANUS wordt door BEZA genoemd, ÖTTXV<br />
Itav feCpiMo? TumygKQm sttpxns. De kroon van alle<br />
Boekdrukkers. Hij was gewoon , zegt men , de Iaatfie<br />
proeven der werken, bij hem gedrukt, voor het venfter te<br />
hangen, en eenè premie te beloven aan den genen, die hem<br />
eene
I ivf L E I D 1 N G. xxxix<br />
mm na te zien. De Benedictiner Munniken van de<br />
Congregatio S. Mam hebben eene kostbare uitgave<br />
van deze zogenaamde Patres, met fehone en geleerde<br />
aantekeningen, in later tijd geleverd. Wij zullen nader,<br />
in het bijzonder, van deze Kerkvaders, en derzelver<br />
fchriften, gelegenheid hebben te fpreken, wanneer wij<br />
in ons verhaal zelve, de gefchiedenis van hunnen leef,<br />
tijd behandelen.<br />
Verza^<br />
Tot de oorfpronglijke Bronnen der kerkelijke Gefchiedenis<br />
behoren bijzonder ook echte documenten en van Con 7<br />
melingen<br />
ciiien.<br />
gedenkftukken, waartoe men rekenen moet de handelingen,<br />
verrichtingen, en Canons of regels der Conciliën<br />
of Kerkvergaderingen, van welke wij verzamelingen<br />
hebben, in welke ook Brieven der Pausfen, met<br />
derzelver leven sbefchrijvingen, en vele andere gewigdge<br />
ooirkonden , welke de inwendige inrichting dei<br />
Kerk betreffen, voorkomen. De Jefuiet LABBE heef<br />
eene zoodanige verzameling in 18 Folianten mtgegevei<br />
1<br />
te Parijs 1674. Deze is door COLETI herzien ei<br />
vermeerderd, te Venetië 17*8 in *5 Folianten, De laat<br />
fte verzameling is van MANSI te Venetië,<br />
zoo ik mecne, veivolgd wordt. -<br />
vaniiARDüiN Parijs 1712,<br />
welke nog<br />
De verzamelm!<br />
ti<br />
ia vott. Hf. foU is zee<br />
verdacht, uit hoofde van de ontrouw van den Uitge<br />
ver, die alles vervalschte en verwrikte.<br />
eene drukfout aanwees.<br />
dit opzicht, ook allen vlijt aangewend.<br />
zonder bockjen van<br />
Zijn broeder HENRIKS heeft, i X<br />
Daar is eeti bi<br />
ALMELOVEEN in 8° , de STÏPMANIS<br />
0<br />
waar eene lijst voorkomt van alle werken, die bi] dez<br />
Eirukkers gedrukt zijn,<br />
j<br />
c 4
Liturgie i Bij deze verzamelingen der Conciliën of Kerkvergaderingen<br />
kunnen, insgelijks, als belangrijke Bronnen<br />
gevoegd worden, de Liturgiën of regelingen van den<br />
uitwendigen eeredienst, bij de Christenen, zoo in hét<br />
gemeen, als bij bijzondere gemeenten. Dus hebben wij<br />
van RENAUDOT eene collectio liturgiarum Orientali*<br />
Diplomarifche<br />
Hukken.<br />
Penningen.<br />
XL I N L E I D I N G .<br />
urn. Paris. 1716, 4. en van jos. AL. ASSEMANNI.<br />
een Codex Liturgicus Ecclefiae univerfae Rom. 1749.<br />
4. 13 Tom.<br />
Nog kan men hiertoe brengen Diplomatifche nukken<br />
, gift- en gunstbrieven van Vorften, ten behoeve<br />
der Kerken, en fchikkingen door dezelven gemaakt,<br />
omtrent den eeredienst of het beftuur en voordeel der<br />
Kerk, bijzonder in de Middel-eeuwen —Doch van<br />
dit alles zullen wij, in ons gefchiedverhaal, ter behoorlijker<br />
plaatze, breder verflag moeten doen.<br />
Behalven de Boeken, worden ook de oude Penningen<br />
als Bronnen aangemerkt, in de Kerkelijke Gefchiedenis<br />
— Me 1 weet, dat EZECH. SPANHEIM, in zijn<br />
voortrcflijk wer#, de ufu et praeftantia numismatum<br />
II Deelen in 410, het nut der Penningkunde, in alle<br />
vakken van geleerdheid, heeft aangetoond. Maar dus<br />
heeft de Penningkunde ook hare nuttigheid in de Kerkgefchiedenis<br />
— Sommigen hebben gemeend, dat zij<br />
opheldering kon geven omtrent de vraag, nopens den<br />
tijd van JESUS geboorte; men heeft nog penningen,<br />
geflagen ten tijde van VESPASIANUS , betreklijk tot<br />
den ondergang van Jerufalem — De Gefchiedenis<br />
iran het zoogenaamd Blikfemend Legioen, en den re-<br />
»en, door de gebeden der Christenen verworven, van<br />
welke gebeurenis nader op hare plaats, hebben fom-<br />
mi-
INLEIDING.<br />
xn<br />
Gij ziet God, het Woord, den Rotfteen met gouden<br />
migen uit penningen van den Keizer ANTONINUS willen<br />
bewijzen. Evenwel ook hier moet voorzichtigheid<br />
gebruikt worden, PEIRESCIUS , een Fransch Raadsheer,<br />
heeft, in eenen Brief aan den Jefuiet LA CHAISE,<br />
Biechtvader van LODEWYK XTV , beweerd , uit de<br />
Penningkunde, dat de Misfe reeds in de IV eeuw<br />
zou bekend geweest zijn. Ten dien einde, beroept<br />
hij zich op eenen penning van Keizer KONSTANTYN<br />
den Groot en , op welks keerzijde een vierkant outer<br />
gezien wordt, en op hetzelve een rond bolletjen, het<br />
welk hij wilde, dat eene hostie, of mis-ouwel, was.<br />
Maar de geleerde SPON heeft duidelijk aangetoond,<br />
dat dit bolletjen eenen wereldkloot aanduidt, die daar<br />
op het outer geplaatst is, om God voor de herftelling<br />
der openbare rust te danken. De penning is geflagen,<br />
toen KONSTANTYN LICINIUS, den laatften vijand en<br />
vervolger der Christenen, overwonnen hadt.<br />
Met de opfchriften is het op dezelfde wijze gelegen. Dpfcmif-<br />
Uit het verkeerd verftaanvan een opfchrift of inferiptie<br />
:en.<br />
is de overlevering ontftaan , dat SIMON de Toveraar<br />
te Rome als een God geëerd zou geweest zijn,<br />
zoo als wij, in het vervolg, zien zullen. Bij MABIL-<br />
LON (*) lezen wij, dat te Rome nog te zien was een<br />
Beeld van den Apostel PETRUS , ftaande op een gouden<br />
of verguld voetftuk, met een opfchrift, waar in<br />
PETRUS zelve fprekende wordt ingevoerd, dus in het<br />
Grieksch luidende: T« &w Aoyov StcteBt ^wu *m<br />
(*) Analect. Vett. pag. 364.
stil I N L E I D I N G .<br />
den graveerzelen, op welken ftaande, zal ik niet gefchud<br />
warden. Dit Standbeeld moet in eene eeuw zijn<br />
opgericht, wanneer onder de Christenen , volgends<br />
SUIDAS , dit fpreekwoord plaats hadt: op den Rotsfteen<br />
ftaande, hebt goeden moed! Dit opfchrift toont,<br />
dat men toen de uitlegging van de plaats MATTH,<br />
XVI. 18. welke, door den Rots/leen, daar gemeld,<br />
PETRUS vcrftaat, nog niet algemeen hadt aangeno-r<br />
men, maar, dat de Christenen van dien tijd, door<br />
denzelven, CHRISTUS verftonden, en dus hun verr<br />
trouwen niet op PETRUS , maar op JESUS , fielden.<br />
Andere Tot deze klasfe behoren ook andere oude gcdcnkftukkcn.<br />
Dus heeft de Kardinaal NORISIUS uit het<br />
Gedenkftukken.<br />
Cenotaphium Pifanum het geboortejaar van JESUS<br />
opgefpoord. De Canon Pafchalis Hippolijti in het<br />
jaar 1551 bij Verona ontdekt, en door BIANCHI te<br />
Rome befchreven 1703. is van zeer groot aanbelang —,<br />
Ik ga voorbij het Standbeeld te Paneas, verbeeldende<br />
, gelijk men , doch verkeerdelijk meende , de<br />
vrouw, die door JESUS van eenen bloedvloed genezen<br />
is, MATTII. IX. en het beeld van CHRISTUS,<br />
tegen haar over ftaande, welk Standbeeld EUSEBIUS<br />
verhaalt, gezien te hebben ( * ).<br />
Zelfs oude ingelegde vloeren van Mtfaïk werk,<br />
( opera mufiva et pavimenta tesfellata ), zijn hier in<br />
aanmerking gekomen. Bij voorbeeld, de Roomschgezinden,<br />
gelijk men weet, geven aan den Apostel PE-<br />
- > r ' r TRUS<br />
(*) Hist. Ecles. Libr. VII. Cap. 18. Over dit Standbeeld<br />
heeft<br />
HASEUS in Sijlloge Difert. twee Verhandelingen<br />
gefchreven,
IN LEIDING.<br />
XLIII<br />
TRüsde eerfte plaats, als den Prins der Apostelen,<br />
maar op oude fchilderbeelden, in zulke vloeren, wordt<br />
PAULUS afgebeeld gevonden,<br />
aan de rechtehand van<br />
PETRUS, waar uit men dan opmaakt, dat niet alle<br />
Christenen aan PETRUS de eerfte plaatze in den rang<br />
der Apostelen hebben toegekend.<br />
Men heeft, gelijk<br />
bekendis, een bijzonder werk van JOH. CHIAMPINI<br />
descriptio operum Mufivorum 2 voll. in folio. Rom.<br />
16<br />
Doch, laat ons overgaan tot die Schrijvers, welke i<br />
schrijvers<br />
, die<br />
foortgelijke Bronnen gebruikt, en opzetlijk, Kerkgefchiedenisfen,<br />
en wel van het Nieuwe Testament, beïen<br />
ge-<br />
le Bronjruikfchreven<br />
hebben (*)Sommigen van dezen, gelijktijdig<br />
hebben,<br />
zijnde met de gebeurenisfen, die zij befchrijven , of zn wel<br />
Oude,<br />
ook brokken bewaard hebbende van werken, die voor<br />
Griekfche.<br />
ons verloren zijn gegaan, worden tevens ook als Bronnen<br />
aangemerkt, uit welke wij dc kennis der gebeurenisfen<br />
kunnen afleiden.<br />
latere.<br />
Deze fchrijvers zijn ouder of<br />
Oude noem ik zulken, die, vóór de Kerkhervorming<br />
, latere, die, na dezelve, de pen<br />
gevoerd<br />
hebben, om de gefchiedenisfen der Christen - Kerk tc<br />
befchrijven. De ouden zijn, wederom, of Griekfche<br />
of Latijnfche<br />
— Ondertusfchen, is het te bejammeren,<br />
dat wij, behalven deIVEudngelisten en de<br />
Handelingen<br />
der Apostelen van LUKAS , uit de drie eerfte<br />
eeuwen geenen fchrijver hebben, die, opzetlijk, en<br />
met<br />
(*) Men kan van deze Schrijvers de lijst min of<br />
meer volledig vinden in CASP. SAGITTARII Introductio in<br />
Eist. Ecclcs. en in WALCII Tom. III. Biblioth. Theol.<br />
Select, enz.
XLrv I N L E I D I N G .<br />
met oordeel, een ontwerp gemaakt heeft van eene geregelde<br />
Kerk-gefchiedenis. De eenige HEGESIPPUS,<br />
een fchrijver van de tweede eeuw, zou hier uitzondering<br />
verdienen, maar, wij hebben van hem niets meer<br />
overig, dan weinige brokftukken, welke EUSEBIUS<br />
ons bewaard heeft. Over het geheel hebben wij weinige<br />
belangrijke fchriften dier eerfte eeuwen. De om-<br />
Handigheden, in welke de Christenen zich bevonden,<br />
lieten hun niet toe, zich op het fchrijven toeteleggcn;<br />
en het geen nog door Christenen gefchreven, en als<br />
gedenkftukken door hun bewaard werdt, is , in de<br />
vervolgingen door de Heidenen , verloren geraakt,<br />
waai- in zelfs de gewijde fchriften niet dan met moeite<br />
gered zijn geworden — De brokftukken van die fchriften<br />
uit de eerfte eeuwen van het Christendom, welke<br />
tot ons onderwerp behoren, heeft FABRICIUS (*) bijéénverzameld.<br />
EUSEBIUS. De eerfte Kerkelijke Gefchiedfchrijver, dien wij<br />
nog bezitten, en welke tevens tot de Bronnen moet<br />
gerekend worden, is EUSEBIUS , die, in de IV Eeuw<br />
na CHRISTUS geboorte, ondernomen heeft, eene Gefchiedenis<br />
der Christen - Kerk in liet Grieksch te<br />
boek te Hellen, beginnende met de geboorte van JE<br />
SUS : dit werk heeft hij in X Boeken voltooid, en zijne<br />
gefchiedenis gebracht tot het jaar 324, in het welk<br />
de Christen - Kerk tot rust gekomen is, door den dood<br />
van LICINIUS , haren laatften openbaren vervolger. —<br />
Hij wordt gemeenlijk genoemd EUSEBIUS PAMFILI,<br />
ter cere van zijne vriend, den martelaar PAMFILUS,<br />
(•) Bibl. Gr. Libr. V. Cap. 4.<br />
wiens
I N L E I D I N G .<br />
wiens boekerij hij ook gebruikte. Hij bloeide in de IV<br />
Eeuw, zijnde geftorven in het jaar 340, meer dan 70<br />
jaren oud. Hij was Bisfchop van Cefarea in Palaeftina,<br />
en zeer gezien bij Keizer KONSTANTYN denGrooten<br />
, van wien hij den vrijen toegang verwierf tot de<br />
Staatspapieren enArchiven, welke hij, tothetfamenftellen<br />
van zijne Gefchiedenis, wilde raadplegen. Men<br />
heeft hem befchuldigd, dat hij het leerftelzel der Arianen<br />
zou toegedaan geweest zijn, waar omtrent anderen<br />
hem echter hebben vrijgefproken (*). CLERICUS<br />
heeft, in het bijzonder, deze befchuldiging aangedrongen,<br />
maar CAVE heeft ze met even veel nadruk afgeweerd;<br />
ook heeft VENEMA (f) hem daar van ontfchuldigd.<br />
Zoo veel blijkt, hij was een vriend van<br />
ARIUS, en heeft zich, in dit gefchil, zeer gematigd<br />
gedragen, fchijnende huiverig te wezen, om zijn gevoelen<br />
over een zoo afgetrokken verfchil vast te ftellen<br />
en te bepalen. Wij zullen nader gelegenheid krijgen,<br />
om hier van meer te zeggen. Trouwens, hoe het zij,<br />
hij ware dan Rechtzinnig of Ariaansch, dit heeft geeneninvloed<br />
op zijne Kerk-gefchiedenis, waar het op<br />
zijne geloofwaardigheid aankomt, en deze kan men hem ,<br />
over het geheel, niet ontzeggen. Wij mogen ons zelfs<br />
geluk wenfchen, dat dit werk onze tijden bereikt heeft,<br />
alzoo wij, zonder het zelve, omtrent de oudfte gefchiedenis<br />
der Kerk geheel in 't duister en onzeker<br />
zouden omtasten. Hij heeft , met veel vlijt, en ge-<br />
trouw-<br />
(*) Men zie de bewijzen voor en tegen bij VALESIUS<br />
in zijne Foorreden op de Gefchiedenis van EUSEBIUS.<br />
(f) Tom. IV. Ilist. Ecc/es. pag. 3.
XLvr I N L E I D I N G .<br />
trouwheid, van de befcheiden en ooirkonden, die hij<br />
gevonden heeft, en van de fchrijvers, die hem waren<br />
voorgegaan, gebruik gemaakt, en geheele plaatzen<br />
uit dezelve in zijn werk ingelascht. Daar blijven<br />
wel gapingen, in den famenhang des verhaak,<br />
over, doch hij verdient echter onzen dank, voor het<br />
geen hij geleverd heeft. Het is zoo, zonder toetzing<br />
kan men alle zijne berichten niet aannemen, hij heeft<br />
zijne gebreken, en overal heeft hij niet hetzelfde<br />
fcherpzinnig oordeel gebruikt, evenwel onderfcheidt<br />
hij dikwijls het min zekere, van het geen hij als ontwijfelbaar<br />
zeker verhaalt, door een, men zegt; men<br />
verhaalt eliz. — EUSEBIUS heeft nog, behalven deze<br />
Kerk-Gefchiedenis en andere werken, van welken<br />
ik op hunne plaats zal moeten fpreken, vier Boeken<br />
over het leven van Keizer KONSTANTYN den Grooten<br />
gefchreven^ doch deze behelzen meer eene, dikwerf<br />
al te vleijendc, lofreden op dezen eerftcn magtigen<br />
begunftiger van het Christendom, dan wel eene<br />
geregelde en naauwkeurige gefchiedenis, hoewel men<br />
'er echter het één cn ander ter opheldering van de<br />
Kerk - gefchiedenis uit ontlenen kan.<br />
RUFINUS, een Ouderling, te Aguilejai, tegen het<br />
einde der vierde eeuw , heeft de Kerk-Gefchiedenis<br />
Van EUSEBIUS in het Latijn vertaald, doch met uitlatingen<br />
en bijvoegzelen , dus heeft hij het' geheele X<br />
Boek onvertaald gelaten.<br />
Wij hebben meer dan éétie uitgave van dit gefchiedkundig<br />
werk van EUSEBIUS. DC beste is die van<br />
IIENR. VALESIUS in drie Deelen in folio, met voortreflijke<br />
aantekeningen Parijs i6$i. Waar van eene<br />
ge-
I N L E I D I N G .<br />
xLvii<br />
gëbrekige nadruk in Duitschland is uitgekomen. De<br />
jongfte°uitgave, waar bij ook nog een en ander bijvoegzel<br />
gekomen is, is van READING London^ 1720<br />
fol. waar bij nog een nadruk te Turin gekomen is. In<br />
'r jaar 1749 heeft de geleerde Remonftrantfche Profesibr<br />
VAN DER MEERSCH eene Nederduitfche vertaling<br />
van EUSEBIUS Kerk-Gefchiedenis bezorgd, te Amfterdam,<br />
met aantekeningen, twee Deelen in quarto.<br />
De Gefchiedenis van EUSEBIUS is vervolgd, door<br />
SOCRATES, eenen Scholasticus, te Konftantinopokn,<br />
die in de V eeuw geleefd heeft. Scholastici werden<br />
toen genoemd lieden, die, op de markt, voor het gericht,<br />
rechtzaken beplijteden, welke wij Advokcten<br />
zouden noemen. De Gefchiedenis van SOCRATES bevat<br />
in zeven Boeken een tijdverloop van 134 jaren, van<br />
het begin van KONSTANTYN den Grooten, of het jaai<br />
306 tot 439, en is dus een vervolg op EUSEBIUS.<br />
EPIFANIUS heeft ze in het Latijn vertaald. Zij is tt<br />
gelijk met EUSEBIUS ook door VALESIUS of DE VA-<br />
LOIS uitgegeven, SOCRATES is een naarftig, voorzichtig,<br />
en oordeelkundig Schrijver, die vele echte gedenkftukken<br />
in zijn gefchiedverhaal geplaatst, en ooi<br />
de tijden naauwkeurig aangetekend heeft, PHOTIU; !<br />
handelt van hem in zijne Bibliotheek Cod. 28. Het i<br />
waar, hij heeft fommige gewaande wonderwerken a I<br />
te ligtgelovig aangenomen, maar daartegen moet mei l<br />
Zijne billijkheid jegens die genen prijzen, welke al<br />
Ketters of dwalenden Van de groote Kerk gefcheidei 1<br />
waren. Deze zijne billijkheid , bijzonder jegens d<br />
Novatianen heeft tot de befchüldiging aanleiding ge<br />
ctven, dat hij een Novatiaan was, welke befchul<br />
dj<br />
SOCRATES
S0Z0ME-<br />
PJUS.<br />
THEODO-<br />
UETUS.<br />
XL vin I N L E I D I N G .<br />
diging VALESIUS daar mede wederlegd heeft, dat<br />
SOCRATES zelve de Novatianen Ketters genoemd<br />
heeft.<br />
In dezelfde uitgave van EUSEBIUS komt ook voor<br />
HERMIAS SOZOMENUS, insgelijks een Rechtsgeleerde<br />
, uit Palaeliina, uit een Dorp bij Gaza, BetheJia<br />
genoemd, die ten zelfden tijde met SOCRATES geleefd<br />
heeft. Deze heeft in IX Boeken de Gefchiedenis van<br />
EUSEBIUS , voor een honderd jaren vervolgd , van<br />
het jaar 323 tot 423. Hij wint het van SOCRATES in<br />
ftijl, die veel fierlijker is, maar hij is veel minder in<br />
oordeel. Zeer zelden heeft hij iet van belang, het<br />
welk deze niet reeds vermeldt. Nicttegenftaande hij<br />
vele fprookjens en veitelzeltjens verhaalt, wordt hij<br />
echter van den Roomfchen ftoel niet hooggeacht,<br />
volgends Paus GREGORIUS den Grooten. (Libr. VII.<br />
Ep. 34.)<br />
Weinige jaren na deze beiden, fchfeef ook THEODO-<br />
RETUS eene Kerkehjke Gefchiedenis in V Boeken<br />
van het jaar 322 tot 429. Hij was een vermaard<br />
Kerkvader, Bisfchop van Cyrus of Cyropolis in Syrië,<br />
door de Joden gefticht, en ter gedachtenis van<br />
CYRUS dus genoemd. Hij overleedt in het jaar 457.<br />
meer dan 70 jaren oud. 10SCHIM CAMERARIUS heeft<br />
zijne Kerk - Gefchiedenis in 't jaar 1556 in het Latijn<br />
vertaald — Zij ftaat ook, in 't Grieksch, in dé<br />
uitgave van EUSEBIUS door VALESIUS. Hij was een<br />
zeer geleerd man, en zijn ftijl is een zeer goede gefchiedkundige<br />
ftijl. Hij heeft zich, bijzonder, door<br />
zijne gematigdheid, hoewel hij anders vrij driftig van<br />
aart was, met zijne Kerk-Gefchiedenis roem verworven.
I N L E I D I N G .<br />
XLIX<br />
ven, maar dezen roem zeer bezwalkt, door eenige<br />
andere werken, voornamelijk, door eene Levensbefchrijving<br />
der Heiligen, als waar in niet meer de<br />
fcherpzinnige leeraar zichtbaar is , maar enkel een<br />
munnik, die fabelen of beuzelachtige kleinigheden,<br />
met verrukking-, verhaalt. Wij hebben ook nog van<br />
hem V Boeken, de hterettcorum fabulis, welke ook<br />
in de Kerkelijke Gefchiedenis van dienst kunnen zijn.<br />
De Jefuiet JAC. SIRMOND heeft alle zijne werken uitgegeven<br />
te Parys 1642. in 4 Deelen in folio, waar<br />
bij naderhand jon. GERNERIUS het vijfde deel, het<br />
welk 'er toebehoort, gevoegd heeft.<br />
Wij moeten hier ook niet voorbijgaan PHILOSTOR-<br />
GIUS, een' Kappadociër, welke nog vroeger, dan de<br />
zoo even genoemden, XII Boeken der Kerk-Gefchiedenis<br />
gefchreven heeft, van herbegin der vcrfchillcn<br />
met de Ariinen , of omtrent het jaar 300, tot den dood<br />
van Keizer HONORIUS in 't jaar 425. Wij hebben deze<br />
XIIBoeken niet meer,alzoo de haat derRechtzinnigen<br />
dezelve, gelijk meer fchriften van zoogenoemde<br />
Ketters, onderdrukt en vernietigd heeft. Te weten.<br />
PHILOSTORGIUS was een Ariaan, van dat foort.<br />
die men Eunomi'anen noemde. Wij hebben dus enkel<br />
uittrekzels uit deze Boeken, welke PHOTIUS ir,<br />
de IX eeuw daaruit gemaakt, en voor ons bewaard<br />
heeft. Zij zijn door JAC. GOTIIOFREDUS afzonderlijk<br />
uitgegeven te Geneve 1643 in quarto, met eene geleerde<br />
Voorreden. Ook ftaan zij in de meergemelde<br />
uitgave van VALESIUS. ZOO veel zien wij uit dezelven,<br />
dat PHILOSTORGIUS een vrij geleerd man was.<br />
uit wien men veel leeren kan, omdat hij, niet recht-<br />
D<br />
zin-<br />
PHILO<br />
STORGI<br />
US.
RUS<br />
TOR.<br />
THEODO-<br />
LEC<br />
I N L E I D I N G .<br />
zinnig zijnde, verfcheiden dingen heeft aangetekend,<br />
die men bij de Rechtzinnigen te vergeefs zoekt. Trouwens<br />
, gelijk ik reeds hier voor heb aangemerkt, het<br />
komt bij eenen Kerkdijken Gefchiedfchrijver niet zoo<br />
zeer op zijne rechtzinnigheid, als wel op zijne onpartijdige<br />
liefde tot de waarheid, aan. Nu is het wel zoo,<br />
dat PHILOSTORGIUS , met alle zijne Geleerdheid ,<br />
partijdig zal gefchreven hebben voor zijne gezindte ,<br />
maar de anders eerwaardige PHOTIUS maakt het toch<br />
te erg, wanneer hij zegt, dat deze Gefchiedenis meer<br />
eene lofreden der Ketters zij, en dat zij bijna alle<br />
verhalen der Rechtzinnigen tegenfpreekt, en befchimpt,<br />
vooral kunnen wij niet goedkeuren , dat PHOTIUS<br />
hem, in zijne uittrekzels, een' Godlozen, een Leugenaar,<br />
een Vijand van God, en met een valschvernuft<br />
, zijnen naam veranderende , KAKOSTORGIUS ,<br />
noemt. —<br />
Nog in de zesde eeuw zetteden de Grieken de beoefening<br />
der Kerkelijke Gefchiedenis, met vlijt, voort —<br />
TIIEODORUS LECTOR, of Voorlezer in de Hoofdkerk<br />
te Konftantinopolen, verzamelde in de VI eeuw<br />
eene Kerk-Gefchiedenis, uit SOCRATES, SOZOME-<br />
NUS , en THEODORETUS , onder den titel van drieledige<br />
Historie, in twee Boeken, die nog onuitgegeven<br />
gevonden worden in de Bibliotheek van St.<br />
Markus te Venetië. Doch, behalven dezen, heeft<br />
hij nog twee Boeken gefchreven , waar in hij de<br />
Gefchiedenis van SOCRATES vervolgt, tot aan zijnen<br />
tijd toe, welke verloren geraakt, en alleen in<br />
een wijdlopig üittrekzel overig zijn, gemaakt door<br />
MCEFORUS CALLISXUS , een' fchrijver van later<br />
tijd
D<br />
L<br />
I N L E I D I N G .<br />
tijd: deze uittrekzels zijn insgelijks door<br />
w<br />
VALESIUS<br />
uitgegeven. Deze Gefchiedenis van THEODORUS<br />
LECTOR begint van het jaar, waarmede SOCRATES<br />
eindigt, en loopt tot het jaar 518. Het verlies derzelve<br />
is te meer te beklagen, omdat de fchrijver<br />
veel merkwaardigs met groote naauwkeurigheid bijeenverzameld<br />
hadt.<br />
Eindelijk, fchieefEVAGRIUSScholasticus of Rechtsgeleerde<br />
ttJntïéchïèn, omtrent het einde derVIeeuw,<br />
eene Kerkelijke Gefchiedenis in VI. Boeken, tot een<br />
vervolg op SOCRATES en TIIEODORETUS , beginnende<br />
met de dwalingen van NESTORIUS en het Sijnode<br />
van Efeze, of het jaar 431, en eindigende met het jaar<br />
594. Deze gefchiedenis van EVAGRIUS is eerst in 't<br />
Grieksch uitgegeven te Parys 1554 in folio, en ook<br />
door VALESIUS achter zijne uitgave van EUSEBIUS geplaatst,<br />
EVAGRIUS wordt als volkomen rechtzinnig<br />
in het geloof geroemd, hij heeft veel gelezen en bijeenverzameld<br />
, maar was al te ligtgelovig , waarom<br />
men vele gewaande wonderwerken cn andere zaken,<br />
Latijnfche.<br />
die twijfelachtig zijn, in zijne gefchiedenis ontmoet.<br />
Dus hebben de Grieken, gelijk hunne voorvaders<br />
in de burgerlijke of wereldlijke gefchiedenis, ook in de<br />
Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, het ijs gebroken,<br />
cn de eerfte voorbeelden gegeven. Hunne arbeidzaamheid<br />
wekte fpocuig den naarijver der Latijnen,<br />
of der Westerfche Kerk, op, maar deze bereikte<br />
den roem, noch evenaarde dc verdieiiftèn,derGrièket,<br />
niet. Wij moeten van de voornaamltcn der Latijn<br />
L<br />
fche Schrijveren in dit vak echter ook met ééi<br />
woord melding doen.<br />
D 2<br />
EVAGRIUS
HiëaoNY-<br />
HUS.<br />
tn I N L E I D I N G ,<br />
BUFINUS, De eerfte, die hier iet ondernomen heeft, was Rt><br />
FINUS , een Italiaan, ouderling te Aquikja, een kundig<br />
en arbeidzaam man, die voornaainlijkvermaardheid<br />
heeft verkregen, door zijne verfchillen, met HICRO-<br />
NYMÜS. Hij overleedt in het jaar 410. Behalven zijne<br />
Latijnfehe overzetting van EUSEBIUS Kerk - gefchiedenis,<br />
waar van wij géfpróken hebben, heeft hij 'er<br />
nog twee Boeken van zijn eigen opftel bijgevoegd, welke<br />
het X en XI van EUSEBIUS , of het I cn II van RU-<br />
FINUS , genoemd worden. Deze beginnen met het begin<br />
van ARIUS ,en lopen tot den dood van Keizer THE-<br />
ODOSIUS den Grooten. RUFINUS is, in deze gefchiedenis,<br />
al te ligtgclovig, en begaat groote fouten tegen<br />
de tijdrekening, als ook andere, cn fchijnt dit werk<br />
met al te groote overhaasting opgeheld te hebben.<br />
De groote en vermaarde tegenpartij van RUFINUS ,<br />
de Kerkvader HiëROWYMUS , heeft wel gecne Kerkelijke<br />
Gefchiedenis opzetlijk gefchreven, maar nogthans aan<br />
dezelve veel dienst gedaan, door het vertalen, vermeerderen<br />
, en vervolgen, van het tijdrekenkundig werk van<br />
EUSEBIUS , bekend onder den naam van Chronicon cn<br />
Canon Chronicus , maar ook veel ondienst door het<br />
verhalen en aanprijzen van menige fabelen, welke te<br />
meer opgang maakten, hoe grooter anders het aanzien<br />
van dezen geleerden cn waardigen Kerkvader was.<br />
SOLPICI- Om dien zelfden tijd heeft ook gefchreven SULPICÏ-<br />
US SEVE- US SEVERUS. Deze was van geboorte een Galliër,<br />
RUS.<br />
en wel uit Aquitanië of het voormalig Guienne, van<br />
een edel gedacht, Ouderling en Munnik, een tijdgenoot<br />
en vriend van HIÜRONYMUS , PAULINUS , en<br />
MARTINUS , bij ons bekend, onder den naam van den<br />
Hei-
I N L E I D I N G .<br />
tm<br />
Heiligen MAARTEN. Hij leefde omtrent het jaar 400.<br />
Hij heeft onder den titel van Heilige of gewijde gefihiedenis,<br />
in twee Boeken, een beknopt verhaal gefchreven<br />
van dc Bijbelgcfchiedenis , en die vervolgt<br />
van het begin der wereld af, tot het jaar 400 der<br />
Christelijke jaartelling, zijn ftijl is duidelijk, en vrij zuiver<br />
Latijn, waarom men hem den Christelijken SAL-<br />
LUSTIUS genoemd heeft. Hij heeft veel goeds in dit<br />
werk, evenwel niet zonder gebreken, door zijne te<br />
groote ligtgelovigheid - Deze ligtgclovigheid heeft hij<br />
bijzonder ten toon gefpreid, in zijne levensbefchrijving<br />
van den Heiligen MARTINUS , wiens leerling en bewonderaar<br />
hij was, en van wicn hij vele mirakelen of<br />
wonderwerken verhaalt, die naar het fabelachtige zwemen,<br />
en meestal beuzelachtig zijn. Men heeft goede<br />
uitgaven van zijn werk, onder anderen van GEORG.<br />
IIORMUS , met aantekeningen van verfcheiden Geleerden<br />
, en eene van JOANNES CLERICUS of LE<br />
CLERC. De nicuwfte uitgave is van IIICRONYMUS DE<br />
PRATO een'Geestelijken ttFerona, in het jaar 1741<br />
e n z. _ Dit werk is ook in het Hollandsen vertaald<br />
door PETRUS RABUS , en met aantekeningen in het<br />
licht gegeven in quarto te Rotterdam 1702. PELAGIus<br />
begon, in zijnen tijd, zijne gevoelens te ontdekken<br />
en voort te planten, cn men houdt dezen SULPICIUS<br />
ook van dezelve verdacht, evenwel is hij naderhand<br />
onder de Heiligen geplaatst, maar Paus URBANÖS de<br />
Vffifte heeft hem weder op de lijst der Heiligen uitgcv<br />
fchrapt. —<br />
In dezelfde vijfde eeuw leefde PAULUS OROSJPS, 0K.O5U7S.<br />
een Spanjaard, ouderling te Tarragona , een vriend<br />
JJ 3<br />
vau
LIV I N L E I D I N G .<br />
van AUGUSTINUS en HICRONYMUS , welke hij, den<br />
éénen in Afrika, den anderen in Palacftina, bezocht<br />
heeft. Thuiswaards gekeerd, fchrcef hij,,. op aanraden<br />
vanAubuSTiNus ,Vïï Boeken van gefchiedenisfen,<br />
welke bijzonder tegen de Heidenen zijn ingericht. Te<br />
weten, het Romeinfche Rijk hadt, ten dezen tijde,<br />
vele rampen en onheilen te bezuuren, van de invallen<br />
der Barbaarfche Volken, en anderen; hier van gaven<br />
de Heidenen de fchuld aan den Christen-Godsdienst,<br />
voorwendende, dat de Goden vertoornd waren, omdat<br />
hun dienst alom door het Christendom verdrongen<br />
werdt. Dus fchreef OROSIUS zijne gefchiedenisfen,<br />
om aan te toonen, dat in de wereld, door alle eeuwen<br />
heen, rampen, ellenden, en jammer het menschdom<br />
getroffen hebben. Doch hij hadt daarom juist zijne<br />
gefchiedenis niet met de fchepping der wereld behoeven<br />
te beginnen, ook heeft hij, onder fommige goede<br />
dingen veel, dat verkeerd is, en misflagen bevat; ook<br />
mengt hij vele fabelen tusfehen zijne verhalen in, en<br />
dc Kerkelijke Gefchiedenis in het bijzonder kan Weiflig<br />
voordeel van hem trekken. In het voorbijgaan, verdient<br />
aangemerkt te worden, dat zijn werk in de Handfchriften,<br />
gelijk ook bij oude fchrijvers, die het zelve aanhalen ,<br />
den titel voert: Ormesta, of Ilormesta ntundf. Over<br />
dezen titel zijn geheele verhandelingen gefchreven, die<br />
men bij FABRITIUS in Biblioth. med. et infirn. aet. gemeld<br />
vindt. De Geleerde EKHART meent, dat ormesta<br />
tmGothisca woord is van arman, medelijden hebben,<br />
waarvan armst, ellende, bij ons nog arm, armfte:<br />
IIASAEFS dacht, dat het woordfamengeflcld is uitorbij<br />
verkorting voor orbis en mesta voor moe sta, (de bedroef-
I N L E I D I N G .<br />
LV<br />
droef Je wereld), doch dan zou het ormestus moeten<br />
wezen SIGEB. HAVERKAMP , die OROSIUS heeft uitgeven<br />
te Leyden 1738 in ^arto, gelooft, dat de<br />
Handfchriften bedorven zijn, en dat men moet lezen<br />
miferia mundi. De eenvouwige waarheid der zaak<br />
is, dat ormesta eigenlijk twee woorden zijn, or. met<br />
een punct of nip 'er achter, en mesta voor moesta.<br />
or met een punct, is OroCms. Dus is de titel voluit:<br />
Orofii moesta mundi, oWrofms, werelds katijvigheden.<br />
Deze waren de gebrekige pogingen der Westcrfche<br />
of Latijnfche Kerk omtrent de Kerkelijke Gefchiedenis ,<br />
en bij dezen bepaalde zich haar vlijt. Men was, in<br />
de zesde eeuw, in de Latijnfche Kerk zoo wéinig m<br />
ftaat, om eene Kerk - gefchiedenis te fchrijven, of de<br />
Gr'iekfche Schrijvers dcrzelve te lezen, dat de vermaarde<br />
ftaatsman , naderhand munnik, CASSIODO-<br />
Rus , de drie Schrijvers SOCRATES , SOZOMENUS en<br />
THÉODORETUS, volgends eene overzetting, welke hij<br />
dooreenen Rechtsgeleerden, EPIFANIUS , het vervaardigen,<br />
in een kort uittrekzel famenvattc, het welk<br />
langen tijd tot een handboek voor de Kerkelijke gefchiedenis<br />
dienen moest.<br />
Andere<br />
Van dc vijfde eeuw af tot aan de zestiende , of den Schrijvers<br />
tot<br />
tijd der Kcrkhervonuing , ontbreekt het genoegzaam<br />
aan de<br />
geheel aan Gefchicdfchrijvers in de Kerkelijke Gefchiedenis<br />
, welke kundig en onpartijdig genoeg waren, vorming.<br />
Kerkher<br />
om een behoorlijk gcfchiedverhaal der gebeurenisfen,<br />
het Christendom betreffende, te boek te Hellen. Waare<br />
geleerdheid werdt verwaarloosd, Bijgeloof nam de<br />
overhand', en het gezag en aanzien der geestlijkheid,<br />
en der mimniken ftceg ten top. Men was daar op bedad<br />
D 4<br />
*>
EUTYCHIus<br />
van<br />
tvj I N L E I D I N G .<br />
dacht, om dit gezag meer en meer te vestigen, ten<br />
welken einde Levensbefchrij'vingen van Martelaren en<br />
Heiligen, verhalen van wonderwerken, veelal onder<br />
den naam van Legenden ter lezing aangeprezen , de<br />
plaats van goede gefchiedverhalen vervingen , en de<br />
wereld als eene woeste zee overftroomden, zoodat een<br />
aantal van over de honderd (tukken in folio, behalven<br />
een goed getal in quarto en in octavo, zouden kunnen<br />
worden opgeteld, dié alle ftrekken, om (toffe opteleveren<br />
ter verklaring van den Kalender of Almamach,<br />
maar die aaneenhangen van wonderlijke gezichten<br />
, droomen , genezingen , en wat niet al ? Men<br />
moet dit alles doorzwelgen, om, hier en daar, iet te<br />
vinden, dat bruikbaar zou zijn. Men heeft wel ook<br />
vele Jaarboek- of Chronijkfchrijvers , doch dezen beginnen<br />
gemeenlijk met de fchepping der wereld, fchrijven<br />
eikanderen gctrouwlijk uit, en zijn, op zijn best,<br />
alleenlijk te vertrouwen, in het geen hun vaderland en<br />
leeftijd betreft, en dan geven zij ons nog niet meer ,<br />
dan een droog verhaal van gevallen, zonder ons iet,<br />
ter ontvouwing van derzelver oorzaken of bedoelingen ,<br />
te melden. De Griekfche Schrijvers, die in het zoogenaamde<br />
Corpus Bijzantinum te famen zijn uitgegeven<br />
, en de Gefchiedenis van het Keizerrijk van Konftantinopolen,geduurende<br />
een lang tijdverloop, van de<br />
VII tot aan de XV eeuw, befchreven hebben, verdienen<br />
nog dc meeste achting, en helderen de Kerkgefchiedenis<br />
van de Oosterfchc Landen, veelal, vrij<br />
wel op. —<br />
. In de X eeuw fchreef EUTYCUIUS Patriarch van<br />
Alexandrië, Bisfchop der Melchiten, zijne Alexandrijn'
I N L E I D I N G .<br />
LVH<br />
LISTUS.<br />
lexan-<br />
arijnfche Jaarboeken, in de Arabifche taal, begin-A<br />
il.<br />
nende met de fchepping der wereld, en eindigende<br />
met het jaar 940, in welk jaar hij ook overleden 18.<br />
Dit werk is door POCOCK uitgegeven, en in het Latijn<br />
vertaald. Hij heeft in deze Jaarboeken vele berichten,<br />
die men elders vergeefs zou zoeken, maar geene genoegzame<br />
kunde of oordeel, om echte en geloofwaardige<br />
van onechte en ongeloofwaardige Hukken te<br />
onderfcheiden, zoodat men hem met behoedzaamheid<br />
gebruiken moet.<br />
Omdat ik boven van NICEFORUS KALLISTUS gemeld<br />
heb, moet ik hier, met één woord,van hem ge<br />
1US<br />
wagen, hoe zeer hij, in de daad, een fchrijver is,<br />
die, waar hij op zich zeiven ftaat, geen het mmftegeloof<br />
verdient, en vol is van de ongerijmdfte Fabelen:<br />
doch, hij heeft veel uit de oude fchrijvers, die voor<br />
ons verloren gegaan zijn, overgenomen en bewaard,<br />
om welke uittrekzels en brokken hij voor ons belangrijk<br />
is. Hij was een Zoon van XANTOFIEUS , en leefde<br />
in de XIV eeuw, zijnde Munnik in het Klooster<br />
van St. Sofia, (Asceteriun S. Sophiae~) te Konfianümpolen.<br />
Hij zegt, in het begin van zijn werk.<br />
dat hij zijne gefchiedenis heeft verzameld uit de voortreffijke<br />
Boekerij van het gemelde. Klooster., voor<br />
naamlijk uit dc fchriften van EUSEBIUS , SOCRATE;<br />
en anderen, van de geboorte van JESUS CHRISTU:<br />
tot het jaar 911 in XXIII Boeken, waar van 'ercclj<br />
ter niet meer dan XVIII overig zijn, welke tot de 1<br />
dood van den Keizer PIIOCAS in het jaar 610 loper<br />
Van dit werk was Hechts één enkel handfehrift ovt<br />
rig het welk aan MATTHIAS CORVINUS 4 Konin ?<br />
v a<br />
D 5<br />
a<br />
MICEFO-<br />
KAL
Lvin I N L E I D I N G .<br />
van Hongaryen hadt toebehoord, en het welk uit de<br />
Boekerij te Buda of Of en, bij de verovering dier<br />
Stad, door een' Turksch Soldaat geroofd, en eindelijk,<br />
door vele omwegen, in de Boekerij te Wenen<br />
gekomen is, gelijk p. LAMBECIUS verhaalt in zijne<br />
Hist. Biblioth. Vindobon. Naar dit handfehrift zijn<br />
'alle drukken gericht. De beste uitgave van dit werk<br />
is te Parys 2 deelen in folio 1630.<br />
Pogïnge 1 Na zoo vele eeuwen verwaarloosd te zijn, begon,<br />
tot nieuwe<br />
beöc<br />
_ bij de herleving der wetenfchappen in de XV eeuw,<br />
fening de ijver te herleven, om de Gefchiedenisfen der Kerk<br />
der Kerkelijke<br />
natefporen. LAURENTIUS VALLA , een Kanunnik te<br />
Gefchiedenisleveringen,<br />
welke tot hier toe voor goede munt wa<br />
Florence, ondernam, in deze eeuw, verfcheiden overren<br />
aangenomen, ter toetze te brengen. Onder anderen<br />
durfde hij beftaan, het verhaal te onderzoeken,<br />
dat Keizer KONSTANTYN de Groote aan den Bisfchop<br />
van Rome, SYLVESTER, Rome benevens een<br />
aanzienlijk gedeelte van Italië, gefchonken hadt, ten<br />
eigendom aan den Stoel van PETRUS, waar op de Bisfchoppen<br />
van Rome hun wereldlijk gezag grondeden,<br />
en hetzelve in een bijzonder gefchrift (de falfo<br />
credifa et ementita donatione Conflantini 31.) tegen<br />
te^ fpreken en van bedrog te overtuigen. Nog<br />
fprak hij eene andere algemeen aangenomen overlevering<br />
openlijk tegen, dat naamlijk de Geloofsbelijdenis,<br />
die men de Geloofsleuze der Apostelen noemt,<br />
door de Apostelen zelve zou opgefteld zijn — Niemand<br />
zal zich verwonderen, dat dclnquifïtie, welke,<br />
ten dezen tijde, hare volle dwingelandij oefende, den<br />
geleerden man moeite veroorzaakte, omdat hij ook<br />
in
I N L E I D I N G .<br />
LIX<br />
In de Kerk-gefchiedenis iet anders durfde lceren, dan<br />
de Kerk, tot behoef der geestelijken, wilde, dat ge»<br />
kerd zou worden. Zij dreigde hem met den brandftapcl,<br />
dien hij gewis zou hebben moeten beldimmen,<br />
indien niet ALFONSUS, Koning van Arragon\ hem<br />
onder zijne befcherming genomen hadt; thans kwam<br />
hij met eene geesfeling vrij.<br />
Door zulke middelen van geweld, fchrikte men de<br />
geleerden af, om de Kerk - gefchiedenisfen te beoefenen,<br />
daar in de waarheid op te fpooren, of die gevonden<br />
hebbende, openbaar te maken. Doch, met<br />
de Kerkhervorming in de XVI eeuw, wanneer dc<br />
vrijheid van geweten hare rechten begon te hernemen,<br />
ging inde Kerk-gefchiedenis een nieuw licht<br />
op. De Hervormers hadden reden, om dezelve met<br />
alle oplettendheid te beoefenen, alzoo zij uit de gefchiedenis<br />
konden aantonen, hoe de Griekfche Heerfchappij<br />
der lloomfche Bisfchoppcn, en het gezaj<br />
der geestelijken zich, van tijd tot tijd, door list et L<br />
bedrog, onderfteund door bijgeloof en geweld, ge<br />
vestigd hadt, cn het verval van het Christendom<br />
langs verfcheiden trappen, tot die hoogte geklommei l<br />
was, dat zij het voor eenen pligt rekenden, een<br />
Hervorming, in alle deze opzichten, te ondernemei t<br />
en door te zetten. Dewijl ook de Roomfche Geeste<br />
lijkheid aan de Protestanten, bij herhaling, tegen<br />
wierp, dat zij nieuwigheid-zoekers waren, was he t<br />
dezer zaak,niet alleen te bewijzen, dat hun Leerfté<br />
zei met dat der eerfte Christenen overcenftemde, e 1<br />
dus niets nieuws behelsde, maar ook aan te toonen »<br />
hoe de geestelijkheid, van tijd tot tijd, meuwight<br />
de tl<br />
Derzelver<br />
herflel<br />
met<br />
de Kerkhervorming.
LX I N L E I D I N G .<br />
den in het Christendom hadt ingevoerd, welke wel<br />
nooit zonder tegenfpraak gebleven, maar ftecds door<br />
menschlijk gezag en geweld, gehandhaafd waren;<br />
tot het één en ander riepen dan de Hei-vormers de<br />
hulp in der Kerkelijke Gefchiedenis, het welk aanleiding<br />
gaf, dat dezelve, meer opzetlijk en met grooten<br />
ijver, begon behandeld te worden.<br />
De Cen De eer, van in de Kerkelijke Gefchiedenis, het<br />
turir.tore!<br />
eerst het ijs gebroken, en eene nieuwe baan geopend<br />
Magdeburgenfes.<br />
Godgeleerden, MATTHIAS FLACIUS, toe, gemeenlijk<br />
te hebben, komt, ongetwijfeld aan den Lutherfchen<br />
Mij ricus bijgenoemd, omdat hij, in 't jaar 1520 te<br />
Alberia in Illijricum geboren was. Deze man, een<br />
ftreng ijveraar voor het geloof der Lutherfche Kerk,<br />
die fteeds zijn werk maakte, om tegen alle dwalingen,<br />
in en buiten deze Kerk, ten ftrijd te trekken,<br />
verzamelde, ten einde aan de wereld te tooncn, dat<br />
de Hervormers geene nieuwigheden hadden voortge-f<br />
bracht, alle de bezwaren en kiagtcn, welke deugdzame<br />
mannen en allerleië foort van fchrijvers, over het<br />
verderf van het Christendom, zinds eeuwen, hadden<br />
aangeheven, bij één, en gaf die in zijnen Catalogus<br />
testium veritatis ,of lijst van getuigen der waarheid,<br />
in het licht. Maar voornaamenlijk, ondernam hij een<br />
gewigtjg werk voor de Kerkelijke Gefchiedenis, toen<br />
hij, Wittenherg in het jaar 1547 verlaten hebbende,<br />
omdat de Godgeleerden aldaar met zijne Ih/enge begrippen<br />
van" rechtzinnigheid minder ftrookten , zich te<br />
Maagdenburg onthieldt. Te weten, hier ontwierp<br />
hij, in het jaar 1558, het plan, om eene algemeene<br />
Kerkelijke Gefchiedenis te fchrijven, uit welke de nieu-<br />
wig-
I N L E I D I N G .<br />
1M<br />
wighéid der Roomfche bijzondere leertakken, plegtigheden,<br />
en kerkbcftuur, van zelve zouden blijken. Hij verëeni-de<br />
zich, ten dien einde, met eenige geleerde vrienden<br />
"onder welke BASILIUS FABER zich bevondt, die<br />
zich onder anderen, door zijn Latijnsch Woordenboek,<br />
onder den Titel, Fabri thefaurus, of FABERS Woordenfchat,<br />
bekend, zoo verdienftelijk gemaakt heeft.<br />
Dit ^ezelfchap geleerde lieden, onderfteund door den<br />
bijOand van fommige Duitfche Vorsten, en indekostert<br />
te gemoet gekomen, door inzamelingen, die in de Kerken<br />
ten dien einde gefchiedden, ftelde zelve allen vlijt<br />
te werk, en gebruikte bovendien de hulp van verfcheiden<br />
jonge lieden, om de oude Kerkvaders te doorlezen,<br />
daaruit uittrekzels, tot de gefchiedenis behorende, te maken,<br />
en alles op zijne rechte plaats te brengen. Duswerdt<br />
het gewigtig werk toegereed , het welk , onder den<br />
naam van Centuriae of Centuriatores Magdeburgenfes<br />
vermaard is, voerende dezen naam, omdat het de<br />
gefchiedenis , van eeuw tot eeuw ( Centuriae ), befchrijft,<br />
en het eerst te Maagdenburg ondernomen is ,<br />
alwaar de vier eerfte deelen zijn opgefteld, zijnde de<br />
volgende te Iena, Weimar enz. voltooid. Dit werk<br />
zag in het jaar i 5<br />
59 tot i 5<br />
74 te Ba fel, Drukkerij<br />
van OPORINUS , in 't Latijn, in dertien Banden in folio,het<br />
licht, bevattende elke Band of Deel de gefchiedenis<br />
van ccne eeuw. FLACIUS zelve Werkte aan hetzelve<br />
mede, tot aan gefchiedenis der XII eeuw. De<br />
XIV tot de XVI eeuw waren wel reeds door JOAN WI<br />
GAND, éénen der medearbeideren tot dit werk, voltooid,<br />
maar zijn nooit in druk uitgegeven. Deze eerfte<br />
Druk bij OPORINUS is voor de beste gehouden,<br />
want,
De Jaarboeken<br />
van BA-<br />
R0NIUS.<br />
txir I N L E I D I N G .<br />
want, in de tweede, van het jaar 1624, zijn niet alleen<br />
de voorredenen weggelaten, maar ook is dezelve,<br />
door uitlatingen en bijvoegzelen, zeer verminkt. In<br />
deze eeuw heeft men , in 1757 te Neurenberg een<br />
nieuwe druk van dit werk in 4to -.ondernomen, en met<br />
aanmerkingen vermeerderd; doch, ik weet niet, of<br />
dezelve reeds voleindigd is.<br />
Hoe zeer men den vlijt en verdienden van FLACIUS ,<br />
en zijne medearbeideren, in dit werk, moet bewonderen,<br />
en den dienst, dien zij daarmede, bijzonder aan<br />
de Protestantfche Kerk, bewezen hebben, verpligt is ,<br />
hoog te fchatten, is hun werk echter niet zonder berisping.<br />
Men heeft de orde, in hetzelve gehouden,<br />
en defchikking der verhalen, met recht, min voegzaam<br />
geoordeeld; en, het geen het voornaamfte is,<br />
het is fteeds, met de bedoeling, en in den ftijl van<br />
eene wederlegging der Roomfchen, gefchreven, het<br />
welk, ongetwijfeld, veel invloed moest hebben, niet<br />
alleen op de gantfche wijze van voordragt, maar zelfs<br />
op die zuivere onpartijdigheid , welke het hoofdkenmerk<br />
van den Gefchiedfchrijver moet uitmaken Met<br />
dit alles, behoort men echter dc omftandigheden van<br />
dien tijd, de omflagtigheid der onderneming , en<br />
voornaamlijk, dat deze Geleerde mannen, zonder voorgangers<br />
in dezen ,. eenen ongebaanden weg betreden<br />
hebben, mede in rekening te brengen, cn het werk<br />
zal, bij alle onbevooröordeelden , zijnen rechtmatig<br />
verkregen roem ftaande houden.<br />
De wond, welke het bovengemelde werk aan het<br />
Roomfche Leergebouw toebracht, was voor hetzelve<br />
zoo gevoelig, dat verfcheiden pogingen ter hand geflagen
I N L E I D I N G .<br />
Lxnt<br />
gen werden, om dezelve te heelen , en het licht,<br />
welk dit werk over de Gefchiedenis der Christen-<br />
Kerk verfpreid hadt, ware het mogelijk, te verdoven.<br />
FILIPPUS NERI , die naderhand door Paus GREGORIus<br />
XV onder het getal der Heiligen geplaatst is, richtede<br />
de zoogenaamde Congregatie- Oratorii op , met<br />
oogmerk, opdat de Kerkelijke Gefchiedenis in dezelve<br />
zou beoefend worden. Hier voedde hij CAESAR BA<br />
RONIUS • op tot eenen kampvechter voor het Roomfche<br />
Geloof. Deze, zich bijna 30 jaren in de Kerkelijke<br />
Gefchiedenis geoefend, en vervolgends lesfen in dezelve<br />
gehouden hebbende, begon toen zijne Annales Eccleftafiici,<br />
of Kerkelijke Jaarboeken, te fchrijvcn, waar<br />
van het eerfte Deel in het jaar 1588 te Rome werdt<br />
uitgegeven, en vervolgends jaarlijks, totdat XII Deelen<br />
het licht zagen, die de Gefchiedenis van XQ eeuwen<br />
behelzen, cn met het jaar 1198 eindigen. Dit<br />
werk is, vervolgends, meermalen herdrukt. De beste<br />
druk wordt geacht die van Mentz van het jaar<br />
1601 te zijn, welke door den fchrijver zeiven nagezien<br />
en goedgekeurd is. De laatfte uitgave, door MANSI te<br />
Lucca 1738 in 18 folio banden, heeft ook het vervolg<br />
van RAINALDI, en de beoordeling van PAGI op dit<br />
werk van BARONIUS , behalven aanmerkingen van GE-<br />
ORGI en MANSI, in éénen Band, met een zeer gemaklijk<br />
Register of Bladwijzer van alles.<br />
Men moet, in dit werk, den ongemeenen ijver van<br />
BARONIUS bewonderen, in het bijeenverzamelen van<br />
alles, wilt tot doorlopende en volledige Jaarboeken der<br />
Kerkelijke Gefchiedenis der eerfte XII eeuwen behoort.<br />
Men vindt 'er eenen fchat van geleerdheid in. De rijke
Lxiv I N L Ë I D I N G.<br />
ke voorraad van Handfchriften uit de Pauslijke Bibliotheek<br />
van het Vatikaan, en de Boekerijen van verfcheiden<br />
Kardinalen , welke alle voor den fchrijver openftondeii,<br />
leverde hem de ftoffe, welke hij tot zijn oogmerk<br />
gebruikte, en in orde bracht; met al het welk<br />
hij zich bij zijn Kerkgenootfchap zoo verdienftelijk<br />
maakte, dat hem de Kardinaalshoed werdt opgedraagen.<br />
Ondertusfchen heeft BARONIUS alle de verdienden<br />
van dit zijn werk befmet , door zijne partijdigheid,<br />
met welke hij hetzelve heeft opgefteld. Zijn heerfchend<br />
doelwit ftraalt in hetzelve allerwegen door, om, naamlijk,<br />
het gezag van den Stoel van Rome te handhaven,<br />
en des Paufen magt, boven de wereldlijke vorften<br />
en overheden, te verheffen. Hij beweert, dat de<br />
geestelijke heerfchappij van den Paus door CHRISTUS<br />
zeiven gefticht, en dat de Apostel PETRUS de eerfte<br />
Opperbisfchop geweest is, van wien deze magt,<br />
door eene onafgebrokcne opvolging, op de Paufen is<br />
overgegaan, wier voorrechten , volgends hem , zoo<br />
oud zullen zijn, als de Christelijke Kerk zelve. Verflaafd<br />
aan deze zijne aangenomen onderftelling, en geheel<br />
af bangelijk van den wenk der Paufen, heeft hij niet<br />
alleen allerhande fabelen en vertelzelen in zijn werk opgenomen,<br />
maar ook vele onechte en valfche (hikken<br />
voor echte en waare uitgegeven en gebruikt. Overal<br />
cn bij alle gelegenheden, tast hij de rechten der Vorsten<br />
aan, en verdedigt die van den Paus; door dezen ijver<br />
echter, haalde hij zich het ongenoegen van magtige<br />
Vorsten op den hals, bijzonder berokkende het XI<br />
Deel van zijn werk den Kardinaal vele moeilijkheden.<br />
Hij
I N L E I D I N G .<br />
LXV<br />
Hij had, in dat Deel, zijn best gedaan, om te be-><br />
wijzen, dat het Eiland Sicilië, rechtens, aan den Paus<br />
behoorde. PHILIP II. Koning van Spanje, die thans<br />
Koning van Sicilië was, nam dit zeer hoog op, en<br />
verbood het uitgeven en verkopen van dit deel, in alle<br />
zijne Rijken en Staaten, veroordelende de Boekverkopers,<br />
die het durfden uitventen, tot de Galeijën; ook<br />
belette deze Vorst, dat BARONIUS niet tot Paus werd<br />
verkoren -, maar bewerkte, dat PAULUS V. op den Stoel<br />
werd geplaatst:<br />
Voords moet men, omtrent dit werk van BARONI<br />
US , aanmerken, dat de fchrijver geene kunde genoeg<br />
had, in de Griekfche Taal, om de fchriften der Griekfche<br />
Kerkvaderen en Schrijvers behoorlijk te verltaan;<br />
ook ontbeerde hij de vcrëischte kundigheden in de<br />
Aardrijkskunde, en voomaamlijk in de Tijdrekenkunde.<br />
Dit laatfte is, in 't bijzonder, aangetoond,<br />
door ANTONI PAGI, zeiven eenen Roomschgezinden ,<br />
die eene Critica in Annales Baronii, in IV Banden<br />
in folio, gefchreven heeft, in welke hij, zonder zich<br />
in de eigenlijke Gefchiedenis in te laten, 'smans mis*<br />
flagen in de Tijdrekenkunde aangewezen en verbeterd<br />
heeft.<br />
Dewijl deze jaarboeken van BARONIUS dus opzetlijk<br />
ingericht waren, om de Protestantfche Kerk te bcftrijden,<br />
en voomaamlijk, om de Centuriae 3fagde+<br />
burgenfes, fchoon hij die Hechts zelden aanhaalt, te<br />
wederleggen, en het nadeel te verhelpen, het welk zij<br />
den Roomfchen Stoel veroorzaakt hadden, gelijk BARO<br />
NIUS ook dit werk, in zijnen ijver, dcCenturiënvanden<br />
Satan noemt, welke uit de poorten der hel zijn voort*<br />
E<br />
ge-
txvi I N L E I D I N G .<br />
gekornen, om de Kerk te befchadigen, behoeft men<br />
zich niet te verwonderen, dat Meer dan éért Protestantfche<br />
Geleerde het tot zijne bezigheid gemaakt heeft,<br />
om den Kardinaal te wederleggen. De eerfte, en één<br />
dervoornaamften,was de vermaarde CASAUBONÜS , die'<br />
echter niet verder is gekomen, dan tot het 3411e jaar<br />
van het eerfte Deel van BARONIUS , wanneer de Franfche<br />
Koning LODEWYK XLTI hem verbood , met zijn<br />
Échrijven voort te Varen! Toen hij, in Engeland, op<br />
bevel van Koning JAKOB I., het werk wilde hervatten,<br />
overleed hij, in hetzelfde jaar, waar in hij het eerfte<br />
Stuk van zijne Exercitationes ndverfus Baronium uitgaf<br />
— SAM. BASNAGE , Fransch Predikant in Nederland,<br />
ondernam, vervolgends, eene wederlegging varf<br />
BARONIUS, in zijne Annales Politica-Ecclefi».i"'ci,<br />
in drie Folio - banden; met deze wederlegging bracht<br />
hij het tot het jaar 645. in welke de bijgevoegde Verhandelingen<br />
, die de Christelijke oudheden ophelderen ,<br />
zeer vele oplettendheid verdienen.<br />
De groote roem, welken BARONIUS,met zrjn werk,<br />
bijzonder bij de Roomscbgezinden, behaalde, wekte<br />
meer dan éénen hunner geleerden op, om hetzelve te<br />
Vervolgen, ook gefchiedde zulks, op bijzonder bevel<br />
Van den Paus. Op zoodanig bevel vervolgde dus de<br />
Kardinaal ODOVICH RAYNALDI, niets gelijken ijver,<br />
maar ook met gelijke partijdigheid, als BARONIUS , deszelfs<br />
Jaarboeken tot het jaar Ï565. Na' hem kwam<br />
JACOB VAN LADARCHIO , welke in 3 Deelen zijn vervolg<br />
voortgezet heeft van 1566— 1572, maar noch<br />
met BARONIUS , noch met RAYNALDI , in oordeel en<br />
fcherpzinnigheid kan vergeleken worden, hoewel hij,<br />
in
I N L E I D I N G .<br />
LXVTÏ<br />
ia partijdigheid , ten voordele van den Roomfchen<br />
Stoel, niet minder is, dan deze, ja hen misfchien<br />
zelfs overtreft.<br />
Uit eigene beweging, en begeerte, om der Roomfche<br />
Kerk ten dienfte te zijn,hebben twee anderefchrijvers,<br />
insgelijks, de pen opgevat, doch niet, met gelijke<br />
bekwaamheid en krachten, HENRIR VAN SPON<br />
DE , of SPONDANUS , die van de Protestantfche Kerk<br />
tot de Roomfche was overgegaan, en Bisfchop te Pamiers<br />
geworden is, heeft, in twee Deelen, het werk<br />
van BARONIUS vervolgd, van het jaar 1198 tot 1640.<br />
In dit vervolg, het welk veel korter behandeld is, dan<br />
het werk van BARONIUS , ontdekt de fchrijver niet min<br />
partijdigheid en ingenomenheid , ïhet de voorrechten<br />
van den Paus, fchoon hij met meer omzichtigheid te werk<br />
gaat, cn men het hem duidelijk kan aanzien, dat hij<br />
een Protestant geweest is. Deze zelfde fchrijver heeft<br />
ook een kort Uittrekzel uit het groote werk van BA<br />
RONIUS vervaardigd, het welk,met veel goedkeuring,<br />
ontvangen is.<br />
ABRAHAM BZOVIUS, een Pool, uit de orde der Dominicanen,<br />
heeft de Jaarboeken van BARONIUS insgelijks,<br />
vervolgd, in 8 Deelen , tot het jaar 1572, doch,<br />
zijn vervolg wordt, en ten opzichte van waarheid, en<br />
van volledigheid, verbeneden dat van RAYNALDI ge*<br />
fchat. Hij overtreft zelfs BARONIUS in laage vleijerij<br />
van den Stoel van Rome, en is een onverdraaglijk<br />
•lofredenaar van zijne orde, onuitputbaar in fabelen,<br />
hoonend en lasterend; en hoe weinig ook BARONIUS, ert<br />
zijne volgers , de ecre en waardigheid der Vorsten<br />
ontzien $ wanneer dezelve met de hoogheid der Room-<br />
E a<br />
fche '
Lxvin I N L E I D I N G .<br />
fche Pausfcn niet overeen kan gebracht worden, gaat<br />
dezeBzovius alle paaien zoo zeer te buiten, dat 'er<br />
zelfs, op bevel van het Hertoglijk Bei'jetfche Hof, eene<br />
verdediging van Keizer LODEWYK VAN BEYEREN tegen<br />
hem gefchreven is geworden.<br />
Andere Zedert dien tijd hebben zeer vele geleerde mannen<br />
Kerk-Ge-<br />
onder de Pv.oomfchen zich, met ijver, op de oefening<br />
fchied-<br />
fchrij-<br />
vers, in heel buiten ons beftek zijn, die allen op te noemen;<br />
der Kerkelijke Gefchiedenisfen toegelegd. Het zou ge<br />
de Roomfche<br />
Kerk of wijdlopiger over hunnen arbeid te fpreken. Ik zal<br />
mij, daarom, vergenoegen, met alleen de voornaamfte<br />
aan te roeren , welke eene algemeene Kerkelijke<br />
Gefchiedenis geleverd hebben. Onder dezen bekleedt,-<br />
met recht, de eerfte plaats NATALIS ALEXANDER , een.<br />
Franschman van de orde der Dominicanen; Deze<br />
heeft eene Kerkelijke Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen<br />
Testaments, in 't Latijn, gefchreven, die, zedert<br />
het einde der voorgaande eeuw, meermalen, en laatst<br />
te Lucca 17341118 Folio-banden uitgegeven is. Het<br />
is jammef, dat deze geleerde Schrijver eenen zoo bekrompen<br />
fcholastieken Kloosterftrjl volgt, waar door<br />
hij, ten dezen aanzien, naauwlijks den naam van Gefchiedfchrijver<br />
fchijnt te verdienen. Zijn werk is, voor<br />
het overige, met vlijt en geleerdheid, en, het geen<br />
voor eenen Monnik iet vreemds is, met vrijmoedigheid<br />
en onpartijdigheid opgefteld, waar door hij zich ook<br />
het ongenoegen van Paus INNOCENTIUS den XI op<br />
denhals haalde, welke, op ftraffe van den Ban, verbood<br />
, zijne Kerkelijke Gefchiedenis te lezen. De<br />
S chili ver, hier door afgefchrikt, legde, bij het einde der<br />
XVI eeuw, dc pen neder, en Haakte zijn werk. EvenweJ
I N L E I D I N G ,<br />
LXIX<br />
wel heeft, in onzen tijd, Paus BENEDICTUSXIII, die<br />
ook tot de orde der Dominicanen behoorde, hem uit<br />
de lijst der verboden fchrijvers weder uitgefchrapt,<br />
SEBASTIAAN LE NAIM DE TILLEMONT , een<br />
Fransch Edelman cn Geestelijke, heeft aan de Kerkgefchiedenis<br />
eenen ongemeenen dienst bewezen, door<br />
zijne Memoires pour firvir a FHistoire ecclejiaflique<br />
des fïxpremiers fiècles, Parys 1693. 16 Deelen<br />
mquorto. In dit werk heeft hij, na eenen veertigjarigen<br />
arbeid, alle plaatzen bijeenverzameld, van oude en<br />
fomtijds ook van belangrijke nieuwe fchrijvers, die dc<br />
Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, tot het jaar 513<br />
toe , verhalen of ophelderen. Men roemt 's mans<br />
trouw, onpartijdigheid, en fcherpzinnig oordeel; zijn<br />
werk is, in de daad, eene algemeene Boekzaal voor<br />
die ecrfte eeuwen, waar in men alle ftukken en ooirkonden<br />
der gefchiedenis aantreft, en dus in ftaat gefteld<br />
wordt, om daar van, naar goedvinden, gebruik<br />
te maken. —<br />
De abt CLAUDE FLEURY, Biechtvader des Konings<br />
yan Frankrijk, fchrcef, in 't Fransch, eene Kerkgefchiedenis,<br />
welke tot het jaar 1414 loopt, en die<br />
door p. FABER of FEVRE vervolgd is geworden., Dit<br />
werk verfcheen te Parys in 't jaar 1691, en volgende<br />
jaaren, in 't licht, in 20 Deelen in quarto; en zedert<br />
het jaar 1773 te Nismes in gr. octavo. Men prijst<br />
dit werk, wegens den ftijl, en onpartijdige vrijmoe-,<br />
digheid.<br />
De jongde Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, bij ckRoom-,<br />
fchen, zijn de Kardinaal JOSEF AUGUSTYN ORSI, deze<br />
heeft inXYT Deelen de vijf eerfte eeuwen der Christenkerk;<br />
E 3<br />
be-.
Lxx I N L E I D I N G .<br />
befchreven, zijn werk wordt door BETCHETTI vervolgd<br />
; en SACCARELLI , van wiens gefchiedenis 5<br />
Deelen in quarto uitgegeven zijn, die echter niet verder<br />
gaan, dan tot hét jaar 360.<br />
Hervorm Onder de Hervormden, welke de Kerkelijke Gefchiedenisfen<br />
hebben behandeld, munten, in bijzondere Huk<br />
den.<br />
ken, groote mannen uit: De naamen van DU PLES-<br />
SIS-MORNAY, DU MOULIN,<br />
DALLEUS, JS. CASAU-<br />
BONUS , BLONDEL , SALMASIUS, CAVE , VOSSIUS,<br />
SCULTETUS en meer anderen zijn bekend, in dit vak<br />
van Geleerdheid.<br />
De eerfte, welke door eene algemeene Kerkgefchiedenis<br />
roem verworven heeft,was de Zurkhfche Godgeleerde<br />
, joaN UENRIK HOTTINGER. Deze heeft<br />
eene Kerkgefchiedenis des Nieuwen Testaments uitgegeven<br />
, in het Latijn, in 9 Deelen in octavo, Znrich<br />
1635. lopende tot het einde der zestiende eeuw; de<br />
gefchiedenis van welke eeuw alleen vijf Deelen uitmaakt.<br />
Ook heeft HOTTINGERS Kerkelijke Gefchiedenis dit<br />
bijzonder, dat zij de lotgevallen der Joodcn door alle<br />
de eeuwen van het Nieuwe Testament wijdlópiger ei;<br />
beter verhaalt, dan anders in deze foort van werken<br />
pleegt te gefchieden.<br />
FREDERIK spArhrEiM heeft HOTTINGER, ten aanzien<br />
van uitgeftrektheid, volledigheid, en ongemeene<br />
naauwkelirigheid, in zijne Kerkgefchiedenis ver overtroffen<br />
, zoo als die, in 't Latijn, gefchreven, gevonden<br />
wordt, in het ecrfte Deel van zijne werken, te Leyden<br />
1711. Dit werk bevat dc gefchiedenis van XV eeuwen,<br />
tot het begin der Kerkhervorming. Evenwel, wie hem<br />
met vrucht wil gebruiken, zal reeds in dit vak eenige<br />
kundigheden bezitten moeten.<br />
Van
I N L E I D I N G .<br />
LXXI<br />
Van SAMuëL BASNAGE , en zijne wederlegging van<br />
BARONIUS Jaarboeken, hebben wij recd3 gefproken. JA-<br />
KOB BASNAGE heeft eene Kerkgefchiedenis in het<br />
Fransch in twee Deelen in Folio, uitgegeven in het<br />
jaar 1699. In de daad, is deze enkel eene gefchiedenis<br />
van het Kerkbeftuur , van de voornaamfte verfchillen<br />
tusfchen de Hervormden en Roomfchen , en<br />
andere onderwerpen tegen den Bisfchop BOSSUET. Nog<br />
hebben wij in 't Fransch eene Kerk - Gefchiedenis van<br />
j, L E SUEUR.<br />
In onze tijden, zijn in het jaar 1778en vervolgends<br />
zeven Deelen in 4to in 't Latijn uitgekomen, van eene<br />
Kerkelijke Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen Testaments,<br />
door IIERM. V E N E M A , tot aan de beginzelen<br />
der Kerkhervorming, een zeer oordeelkundig werk<br />
en van groote verdiènften.<br />
Luthef-.<br />
Na het gewigtig werk, de Centuriatores Magdeburgenfes,<br />
waar wij boven van gefproken hebben ,<br />
fche<br />
fchenendeLutherfehe of EuangelifiheGéeexdsa zich,<br />
ruim eene eeuw lang, daarmede te vrede te houden.<br />
K O R T H O L T , SCHMIDT , RECiiENBERG, leverden wel<br />
Kerkelijke Gefchiedenisfen , of korte begrippen van<br />
dezelve, doch deze hadden weinig te beduiden. TH.<br />
iTTiote Leipzig ondernam, kort voor zijnen dood.<br />
de Kerkelijke Gefchiedenis van édne eeuw tevens, te<br />
befchrijven, en uit te geven, onder den Titel: Selecta<br />
Capita Historiae Ecclefiafiicae, matffvokooidfi<br />
enkel de twee eerfte ecuwen. Eindelijk , werden dc<br />
LutherfcheGodgeleerden opgewekt, om,met nieuwer<br />
lust, dit veld te bearbeiden, door de aanvallen var<br />
I<br />
CHRISTIAAN THOMASIUS, die niet alleen het famen<br />
E 4 ft'- 1 t
txxn I N L E I D I N G .<br />
maar bijzonder deKerk-gafchiedenis , aantastede,<br />
en alles overhoop wierp. Zijn vriend GOTT-<br />
FRIED ARNOLD, hoe zeer met hem, in alle andere<br />
opzichten, van aart cn inzichten verfchillende, een<br />
zwaarmoedig en tot dweeperij overhellend man, werd<br />
doorhem aangefpoord, om zijnen ijver, die tegen het<br />
zedenbederf in de Kerk en onder de Geestelijken ontdoken<br />
was, volkomen den teugel te vieren, en uit de<br />
Kerkelijke Gefchiedenisfen te toonen, hoe veel onheilen<br />
de Geestelijkheid, in alle eeuwen, had aangericht.<br />
Met dit oogmerk dan fchrecf de goede ARNOLD zijne<br />
Kerk- en Keuerhistorie, van het begin des Nieuwen<br />
Testaments tot op het jaar 1688, in twee folio-banden<br />
, welke ook in het Nedcrduitsch vertaald, en met<br />
nog eenbijvoegzel van een derde deel, vermeerderd zijn.<br />
In dit werk, het welk de oudere Kerk * gefchiedenis der<br />
Christenen zeer kort, maar dc nieuwe, van dc Kerkhervorming<br />
af, breder behandelt, heeft ARNOLD alles<br />
bijeenverzameld, wat ter verfchoning, verdediging,<br />
en zelfs tot lof van zulken, die Ketters genoemd werden,<br />
fcheen te kunnen drekken, terwijl hij, in tegendeel<br />
allen, die, als leeraarden opzieners der Kerk , zich<br />
door hunne „werkzaamheden eenen naam hadden verworven,<br />
laakt, en alle hunne daaden en verrichtingen<br />
veroordeelt, als waren zij onkundige weetnieten,<br />
ichijnhciligc huichelaars, of heerschzuchtige volksbedriegers.<br />
Het is geen wonder , dat ARNOLD zich ,<br />
door zodanig werk, eene menigte tegenfehrijvers, bijzonder<br />
in zijn eigen Kerkgenootfchap, het welk hij wel<br />
het hevigst hadt aangetast, op denhals haalde. Ook<br />
is hij, ongetwijfeld, te ver gegaan, cn heeft zich,<br />
door
I N L E I D I N G .<br />
LXXIH<br />
door zijne verbeeldingskracht, laten wegliepen, tot partijdige<br />
voorilelling der gefchiedenis, niet zelden, ten<br />
koste der waarheid — ARNOLD zelve heeft, voor zijnen<br />
dood, nog erkend, dat zijn te verre gaande ijver<br />
hem vele misilagen had doen begaan, en tot uiterften<br />
gebracht had<br />
Nadat dc eerfte hevigheid, die men tegen ARNOLD<br />
had opgevat, door den tijd, begon te verkoelen,heeft<br />
men, echter, in dat zelfde buitenfporige werk veel gevonden,<br />
dat waar en goed was, cn geleerd, den middenweg,<br />
ook in dezen, te bewandelen, om zoo min<br />
de Ketters cn dwalenden in alles te vcröordcelen, als<br />
de Rechtzinnigen, zonder bepaling, te prijzen. Een<br />
aantal geleerde mannen onder, de Lutheranen legde<br />
zich, met onpartijdigheid, op de beoefening der Kerkelijke<br />
Gefchiedenis toe; CYPRIAN, BUDDEUS, FA-<br />
BRICIUS, UEUMAN, en meer anderen, maar bijzonder<br />
CHRISTIAAN EBERHARD WEISMAN , maakten zich<br />
verdienftelijk. Deze laatfte gaf zijne Introductio in<br />
Memorabilia Ecclefiaftica Hhtoriae Sacrae Novi<br />
Testamenti uit, welke te lialle 1745 ' * w c c c ï utllt0<br />
deelen herdrukt zijn geworden, en in welke hij de waarheid<br />
zich onpartijdig ter gidzc voorltelde, waarom hij<br />
ook ARNOLDS Kerk- en Ketter-gefchiedenis , billijkst<br />
cn befcheidenst, beoordeeld cn behandeld heeft.<br />
Dewijl ik van allen, die onder de Lutheranen de<br />
Kerk-gefchiedenis in bijzonderheden of algemeen behandeld<br />
hebben, hier niet kan gewagen, moet ik echter<br />
twee fchrijvers niet voorbijgaan, die, in vele opzichten<br />
, aan anderen de loef hebben afgewonnen, en<br />
van welken dc één bij ons bijzonder bekend is ge-<br />
E 5<br />
v v o<br />
*
LXXIV I N L E I D I N G .<br />
worden , doordien verfcheiden van zijne geleerde<br />
werken in onzeNederiandfche taal zijn overgebracht;<br />
de ander thans, net bijzonderen vlijt^ nog voortduurend,<br />
aan de Geichiedenis der Christenen arbeidt.<br />
JoaN LAURENS MOSHEIM is de eerfte dezer fchrijveren,<br />
welke ik hier bedoel. Deze, een man van uitgebreide<br />
geleerdheid, en fcherpzinnig verftand en oor-,<br />
deel, heeft, gelijk in het voorgaande reeds gezegd is,<br />
verfcheiden bijzondere verhandelingen en werken, betreffende<br />
de Kerkgebeurenisfen, in het licht gegeven,<br />
maar bijzonder komt hier in aanmerking zijn uittrekzei<br />
der Kerkelijke Gefchiedenisfen , in twee deelen.<br />
Dit uittrekzel heeft deze geleerde man, kort voor zijn'<br />
dood , met zoo vele verbeteringen en vermeerderin-;<br />
gen, in'tLatijn, onder den titel: Jnstitutionum Historiae<br />
Ecclefiaflicae Antiquae et Recentioris Libri<br />
quatuor, in één Deel in quarto, uitgegeven , dat het,<br />
in de daad, een nieuw werk uitmaakt. Dit werk is<br />
in het Nederduitsch, in X Deelen, benevens nog een<br />
Deel Bladwijzers, uitgegeven 1771 en volgende jaaren,<br />
onder den Titel: Oude en hedendaagfche Kerkelijke<br />
Gefchiedenis jen, van degeboorte van CHRISTUS, tot<br />
den aanvang der tegenwoordige eeuwe , door den<br />
hooggeleerden j. L. MOSHEIM, Kanfelier der Hooge<br />
Schoole te Gottingen. Uit het Latijn vertaald, en<br />
vermeerderd met de Bijvoegzels, Aantekeningen, en<br />
Tijdrekenkundige Tafels van den Eerwaardigen A,<br />
MACLAINE , Doctor in de H. Godgeleerdheid, en Leeraar<br />
der Engel fche Kerke in 's Gravenhage. Groot<br />
en boven mijnen lof zijn de verdienden van dit werk.<br />
Geleerdheid, gezond verftand, fcherp en bondig oordeel,
I N L E I D I N G .<br />
Lxxy<br />
deel, en diepe menfehenkennis , gepuurd met eenen<br />
vloeijcnden en behaaglijken ftijl, dingen in hetzelve,<br />
met onpartijdigheid en zuivere waarheidsliefde, om den<br />
prijs, SPITTLER befchrijft den grooten man , naar<br />
waarheid, met deze korte woorden: „Indien MOS-<br />
„ HEIM, een man vol vanfmaak, de vrijmoedigheid<br />
" van SEMLER, en de behoedzaamheid van WALCH,<br />
" met zijn zorgvuldig beoefenen der bronnen, verbon»<br />
den had, zou eene goede Kerkelijke gefchiedenis<br />
,„ niet meer enkel een vroome wensch zijn , cn<br />
" SCIIROECKH zou niet eerst den weg van Kerkdijken<br />
„ Gefchiedfchrijver behoeven te banen."<br />
DezeJOHANN MATTIIIÜS SCIIROECKH,Hoogleeraar<br />
ViWittenberg, is de ander der door mij bedoelde fchrijvers.<br />
Deze geleerde man heeft, onder den Titel,<br />
Christliche Kirchengefclnchte in het jaar 1768 een<br />
begin gemaakt van de uitgave eenes uitvoerigen werks,<br />
het welk de algemeene Gefchiedenis der Christen Kerk<br />
bevat , en waar van reeds 25 Deelen in groot octavo<br />
het licht zien. Dit werk prijst zich aan, dooide<br />
naauwkeurige en oordeelkundige wijze van behandeling,<br />
gefchikte orde van voordragt, en pragmatisch<br />
gebruik, alleen zou de wijdlopigheid der uitvoering<br />
den Lezer eenigzins tegenftaan en verveelen.<br />
Eindelijk, moeten wij nog eenige Korte Begrippen Korte begrippen.<br />
der Kerkelijke Gefchiedenisfen, uit de groote menigte,<br />
die voorhanden zijn, aanftippen. Onder dezelven verdient<br />
het Compendium Gothanum in aanmerking te<br />
komen, het welk, op bevel van ERNESTUS PIUS, of<br />
den vroomen, Hertog van Saxen - Gotha, door VEIT<br />
LODEWYK , Vrijheer van SECKENDORF, en JOHAN<br />
HEN-
Ï.XXVI I N L E I D I N G .<br />
HENRIK BOEKLER in het jaar 1660 is opgefteld, en<br />
veel goeds bevat, zoo dat, niet alleen eerstbeginnenden,<br />
maar ook zulken, die reeds werk gemaakt hebben<br />
van de Kerk-gefchiedenis, 'er nut uit trekken kunnen.<br />
Het befchrijft tevens de Kerk-gefchiedenis van het<br />
Oude Testament, on is, door ERNST<br />
SALOMO CY-<br />
PRIAN en WALCH, tot het jaar 1757, vervolgd ge-,<br />
worden.<br />
In het Latijn heeft jo. ALPH. TURRETTIN een uitmuntend<br />
wel gefchreven Compendium, of kort begrip<br />
der Kerkelijke Gefchiedenisfen, in het licht gegeven.<br />
In het Nederduitsch is 5 er een kort begrip van HOR-,<br />
NIUS, door.LEYDEKKER vervolgd, voor handen, het<br />
welk wel met weinig oordeel en orde gefchreven is,<br />
maar dit bijzondere heeft, dat de gefchiedenisfen van<br />
de Engelfche Kerk 'er, in vele opzichten, zeer goed<br />
in behandeld zijn, ja daar omtrent ontmoet men 'er<br />
zaken in, die men vergeefs elders zoeken zal.<br />
Nog hebben wij een kort begrip van PAUL ERNST<br />
JABLONSKI Jnflitutiones Iihtoriae Christianae *th<br />
tiquioris et recentioris, welk FORMEY , ten grootften<br />
deele, in het Fransch, heeft gevolgd, en dat ons ook<br />
in het Nederduitsch, met vele bijvoegzelen vermeerderd,<br />
is medegedeeld, door j. DE LA FONTAINE , waar?<br />
van de tweede uitgave gefchied is in twee deelen,<br />
vier ftukken, te Utrecht 1778.<br />
Doch, het is tijd, om dit bericht van fchriften en<br />
boeken, betreffende de Kerkelijke Gefchiedenis, welk,<br />
misfehien, aan fommige Lezers reeds breedvoerig genoeg<br />
zal voorkomen, te befluiten, opdat deze Inieiv<br />
ding niet al te uitgebreid worde. Men ziet uit liet:<br />
zei-.
I N L E I D I N G .<br />
Lxxvit<br />
zelve genoeg, hoe veel 'ex reeds in dit vak gedaan is»<br />
en waar men zijnen weetlust ten dezen opzichte rijklijfe<br />
zal kunnen voldoen»<br />
V. ïk zal nu, ten laatften, nog een kort verflag doen,<br />
van de orde en fchikking, volgends welke ik mijn verhaal<br />
van de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen zal<br />
inrichten. —<br />
De Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen te befchrijven,<br />
is een werk van groote uitgeftrektheid; Hei<br />
Christendom heeft reeds achttien eeuwen in de werelc<br />
beftaan, en het heeft zich uitgebreid tot alle deelei<br />
der wereld, onder alle volken. Het heeft, geduuren<br />
de zoo vele eeuwen, en bij zoo menige onderfcheidei<br />
volken, zeer vele en zeer verfchillende lotgevallen on<br />
dergaan, en men kan het uit zoo verfcheiden oogpun<br />
tenbefchouwcn, dat de gefchiedfchrijver zich, doo<br />
den overvloed der doffen, verlegen bevindt, hoe h<br />
alles, op eene voegzame en geleidelijke wijze, zi;<br />
r<br />
nen Lezeren zal voordragen, zoo dat hij tevensvoc<br />
hun geheugen, en voor hun verftand en oordeel, zo:<br />
ge, opdat zij de gebeurenisfen en merkwaardigheden<br />
»<br />
en'derzelver verband, oorfprong en gevolgen, behoo;<br />
lijk zich eigen kunnen maken.<br />
e<br />
Doorgaands hebben die fchrijvers, welke, zedeit c<br />
n<br />
Kerkhervorming, de Kerkelijke Gefchiedenisfen hebbc<br />
:s<br />
te boek gefteld, op het voorbeeld van de opftelle<br />
»<br />
der Centuriae Magd'burgenfes , hunne verhalen<br />
'.e<br />
van eeuw tot eeuw, vervolgd en voortgezet. De;<br />
2-<br />
fchikking brengt, zeker, dit voordeel aan, dat het g<br />
heugen de gevvigtigfte merkwaardigheden en gebeut<br />
|<br />
nisfen gcmaklijker famenvat, en zich herinnert; do<<br />
da;<br />
Schikking<br />
en<br />
verdeeling<br />
van<br />
di: werki
Lxxvirr I N L E I D I N G ;<br />
daartegen, gebeurt het, niet zelden, dat men, deze'<br />
fchikking volgende, den famenhang der gebeurenisfen ,<br />
op het onvoorzienst, moet af breken, het welk voor het<br />
juist beöordeelen derzelve hinderlijk is.<br />
De veranderingen, welke de gedaante der wereld in<br />
het burgerlijke, geduurende het verloop der eeuwen,<br />
ondergaan heeft, welke, uit hoofde van den invloed<br />
van den Burgerftaat op de Kerk, en van deze op den<br />
Burgerftaat, ook gewigtige veranderingen in den toeftand<br />
dar Kerk te wege brachten, geven eene andere<br />
fchikking aan den Gefchiedfchrijver aan de hand,<br />
in welke hij de Tijdperken dezer hoofdvcranderingen<br />
opmerkt, en die tot rustpunten voor zich cn zijne<br />
Leezeren verkiest.<br />
Verdeling<br />
der<br />
Deze gewigtige Tijdperken, in welke zekere hoofdgebeurenisfen<br />
den toeftand der Wereld en der Kerk<br />
Kerkgefchiedenis<br />
in IV de menigte dezer gebeurenisfen, op verfcheiden wijze<br />
merklijk deeden veranderen, kunnen, uit hoofde van<br />
Tijdperken<br />
door bepaald eli vastgefteld worden, MOSHEIM heeft vier<br />
MOSHEIM zoodanige Tijdperken tot rustpunten voor zijne Lezers<br />
verkozen, zoodat het eerfte Tijdperk in zich bevat de<br />
gefchiedenis der Christen-Kerk van derzelver ftichting<br />
door CHRISTUS en zijne Apostelen, tot de regering<br />
van Keizer KONSTANTYN , gemeenlijk den Grooten<br />
bijgenaamd , geduurende drie eeuwen, in welke het<br />
Christendom, afgezonderd van den Staat, op zich zei-<br />
Ven beftond, en de Christen Godsdienst, door zijne<br />
eigene kracht, tegen vervolgingen en onderdrukkingen,-<br />
zich gehandhaafd en uitgebreid heeft. Het tweede<br />
'Tijdperk loopt van KONSTANTYN den Grooten, tot<br />
aan de herftelling van het Westerseli Keizerrijk, onder<br />
KA*
INLEIDING.<br />
ixxix<br />
KAREL den Groot, n, omtrent vijf eeuwen, geduurende<br />
welke het Christendom, nu met den Staat verbonden,<br />
tot zijne inflandhouding en uitbreiding, ook den<br />
wereldlijken arm kon gebruiken, en meer dan te veel<br />
gebruikt heeft, het welk daar toe ftrekte, dat het<br />
Christendom ziph meer en meer vormde naar den aart<br />
der Burger-maatfchappij, en dat de zucht voor uit«<br />
wendigen praal en aanzien, zoo wel ten opzichte deï<br />
leere, °als der gebruiken en zeden, de edele eenvouwigheid<br />
van den Godsdienst verdrong. Het derde Tijdperk<br />
van KAREL den Grooten, tot op de Kerkhervorming<br />
in het begin der XVI eeuw, en dus omtrent zeven<br />
eeuwen bevattende, kan met recht, het yzeren Tijdperk<br />
aehoemd worden. Geduurende hetzelve werdt het Christendom<br />
, als 't ware, eene Mogendheid, waar in eene regeering<br />
van Geestelijken, onder de Opperhoofdigheid der<br />
Roomfche Paufen, plaats had, die alles naar hunnen zin<br />
en goedvinden beflisten, zoo ten aanzien der leere als<br />
der zeden, wel onder hevige, maar fteeds vruchteloze,<br />
tegenkantingen der Vorsten, die voor den invloed der<br />
geestelijken onderdoen,en derzelver overmagterkennen<br />
moesten. Dit ging zoo ver, dat men, het woord Kerk<br />
gebruikende, niet meer aan de maatfchappij der Christe*<br />
nen dacht, maar daardoor de Geestelijkheid, als de Kerk<br />
vertegenwoordigende, verftond. Het vierde Tijdperk<br />
loopt, van de Kerkhervorming tot op onze tijden, nu<br />
drie ecuwen, in het zelve hernamen de Christenen hunne<br />
rechten,- dat is, hunne vrijheid, om den Godsdienst<br />
zelve te onderzoeken, te beöordeelen, en te oefenen }<br />
hetwelk, aan den ftaat van zaken, in het Christendom<br />
, eene nieuwe gedaante van zaken gegeven heeft.<br />
Hoe
ixxx I N L E I D I N G .<br />
ÜNTaderc<br />
Hoe zeer ook deze Tijdperken zich, door hare bijzon-*<br />
verdeling<br />
in VI dere kenmerken,onderfcheiden, zal men echter, mijns<br />
Tijdperken.<br />
bedunkens, het eigen beloop der zaken nader op dert<br />
voet volgen, cn het geheugen, te beter, te hulp komen,<br />
Wanneer fhen het eerfte Tijdperk in twee ondeifcheidt,<br />
en het tijdverloop tusfehen het Tweede<br />
en Vierde insgelijks in twee verdeelt, op deze wijze:<br />
Eerfte<br />
Het eerfte Tijdperk behelst de gefchiedenis van het<br />
Tijdperk.<br />
Christendom, geduurende den leeftijd der Apostelen<br />
van CHRISTUS" , of de gefchiedenis der ecrfte eeuw.<br />
Geduurende deze eeuw, was God, meer onmiddeijk,<br />
werkzaam , om dezen heilzamen Godsdienst<br />
lan de menfehen te doen bekend worden. Deze<br />
3-odsdienst, in zijn ecnvouwig onderwijs , zonder<br />
nenfchelijkcn invloed, voorgedragen, en door wonleren<br />
onderfteund , breidde zich , niette genftaande<br />
ie kracht der tegenftrijdige vooröordeelen, onbegrijpelijk<br />
fchielijk uit , en verfpreiddc eenen weldadigen<br />
invloed, onder Jooden en Heidenen, die aan de waarheid<br />
geloof wilden geven, cn waarlijk naar dezelve<br />
begeerig waren , terwijl elke opkomende menschlijke<br />
Verbastering, in leer of leven, door de achtbaarheid<br />
3.er Apostelen beteugeld werd.<br />
Tweede Het tweede Tijdperk ftrekt zich uit tot aan de<br />
Tijdperk.<br />
regering van K O N S T A N T Y N den Grooten, geduurenle<br />
twee eeuwen, in welke de Christenen, hoe zeer<br />
Dp zich zclven ftaande, cn onder aanhoudende vervolgingen,<br />
echter ook naar menschlijke hulpmiddelen<br />
mizagen, en van de wijsgeeite, en menschlijke kundigheden,<br />
gebruikmaakten, om den Godsdienst, zoo<br />
m aanzien der leere als der beoefening, te fchikken<br />
en
I N L E I D I N G .<br />
LXXSI<br />
en aan te prijzen, en tegen Jooden en Heidenen te<br />
verdedigen« waar uit die menigvuldige gevoelens, bijzonder<br />
omtrent den perfoon van JESUS , hunnen oorfprong<br />
namen, welke zoo vele twisten hebben veroorzaakt<br />
, die de edele cenvouwigheid van den Godsdienst<br />
bevlekten, en bezoedelden.<br />
De opkomst van MOHAMED , in de VII eeuw, en Derde<br />
de Godsdienst, door hem gcfticht cn met de wapenen<br />
uitgebreid , als mede de groote fcheuring tus-<br />
Tijdperk.<br />
fchcn de Oosterfche cn Westerfche Kerken, die, genoegzaam<br />
op denzelfden tijd, haren aanvang nam, zijn<br />
zulke merkwaardige gebeurenisfen , welke tot zoo<br />
groote veranderingen in de Wereldfchc en Kerkelijke<br />
zaken aanleiding hebben gegeven, dat ik het derde Tijdperk<br />
, zijnen aanvang nemende met KONSTANTYN<br />
den Grooten, met die gebeurenisfen zou bepalen, welk<br />
derde Tijdperk, op deze wijze, drie eeuwen in zich<br />
bevat. Geduurende dit Tijdperk, was het Christendom<br />
ten naauwden met den Staat verbonden , zijnde de<br />
Godsdienst van den Staat, en wordende door den<br />
Staat befchermd. Waar van de gevolgen waren, dat<br />
het zich geheel naar den vorm des Staats fchikte,<br />
niet alleen, wat het beduur, der Kerk betrof, maar<br />
ook met betrekking tot de onderlinge verfchillen, welke<br />
geduurige onrusten verwekten , en op Kerkelijke<br />
Vergaderingen, onder den invloed der Keizers en Vorsten<br />
, beflist, en deze uitfpraken met den wereldlijken<br />
urm gehandhaafd werden. Zelfs werd de wereldlijke<br />
invloed cn magt niet zelden gebruikt, tot de voortplanting<br />
van het geloof, en de uitbreiding der Kerk;<br />
F<br />
ter-
3.XXXH I N L E I D I N G .<br />
terwijl de zuivere leer en fchoone Godsdienst def<br />
Christenen meer en meer in fpitsvinnigheden en bijgeloof<br />
verbasterde.<br />
Vierde Vah de komst van MOHAMED ftrek ik het vierde<br />
Tijdperk.<br />
Tijdperk uit, tot aan den tijd der kruisvaarten of<br />
oorlogen, om het heilige land weder van de overheerfching<br />
der ongelovigen te verlosfen , en dus van de<br />
VII tot de XI eeuw. Deze kruistogten, trouwens,<br />
hebben weder eene geheel nieuwe gedaante van zaken<br />
voortgebracht, en zijn rijk geweest in gewigtige<br />
gevolgen. Geduurende dit vierde Tijdperk, fcheidde<br />
zich het Oostersch en Westersch Christendom meer<br />
en meer. De Keizers van het Oosten , de harden<br />
vol hebbende, om zich tegen de Sar aceenen te verdedigen<br />
, verloren hunnen invloed in het Westen. De<br />
zwakke regeringen der Westerfche Vorsten, en de verwarringen<br />
, welke in den Staat veelal plaats hadden,<br />
gaven aan den Bisfchop van Rome gelegenheid, om<br />
zich te verheffen , en de geestelijkheid vermeerderde<br />
haar gezag, en regelde de zaken en belangen van den<br />
Kerk, veelal ten nadeele van den waaren Godsdienst<br />
der Christenen.<br />
Vijfde.<br />
Tijdperk<br />
Zesde<br />
Tijdperk<br />
Onder het vijfde Tijdperk, van den tijd derKruis-<br />
1<br />
vaarten of de XI eeuw, tot de Heivorming, in de XVI<br />
eeuw, gloort de volle middag der Pauslijke hoogheid<br />
en magt. Het verderf in leere en zeden (tijgt ten<br />
top, en Bijgeloof zit op den troon.<br />
Het zesde Tijdperk, van de XVI eeuw af tot op<br />
• onze tijden, opent, door de gelukkige pogingen der<br />
Hcivonners, eene deurc tot herflel van het Christendom,
INLEIDING.<br />
i-xxxiil!<br />
dom, daar de ijver tot, en vrijheid van, onderzoek<br />
van den Godsdienst, het waare middel, om het Christendom<br />
te hervormen, aangeprezen wordt, en, niettegenibande<br />
den hevigften tegenftand , geftadig veld<br />
heeft gewonnen. Gebrek aan liefde, deze vrijheid van<br />
onderzoek vaak misbruikt, deze ijver meer tegen de<br />
namen der gebreken, dan tegen de gebreken zelve, gewend,<br />
hebben echter de heuglijke gevolgen, die men<br />
van dezen gelukkigen omkeer van zaken zich had<br />
kunnen beloven , te veel geftremd; terwijl de gebeurenisfen<br />
van onzen tegenwoordigen tijd de aandacht<br />
van eiken vriend van den Godsdienst opwekken,<br />
en vervullen, met de verwachting der dingen,,<br />
die gebeuren zullen, waarmede, misfehien, een nieuw<br />
Tijdperk voor het Christendom eenen aanvang zal<br />
nemen. —<br />
Doch, alhoewel nu deze afdeeling der Kerkelijke tferdee-<br />
ing der<br />
Gefchiedenisfen voegzame rustpunten verfchaft, bij<br />
3r;derwelke<br />
de Lezer en onderzoeker dezer Gefchiedenisfen Aerpen<br />
zich verpozen, en het geheel overzien kan , echter n elk dejer<br />
Tijdperken.<br />
blijft, wegens dc menigvuldigheid en verfcheidenheid<br />
der voorvallen, deze moeilijkheid voor den fchrijver dezer<br />
Gefchiedenisfen over, hoe hij dezelve in de beste<br />
orde fchikken, en onder zekere hoofdftukken brengen<br />
zal.<br />
Zonder mij in te laten, in de verdelingen en orde,<br />
welke anderen verkozen hebben te volgen, onder welke<br />
die van MOSHEIM , zeker, zich ten ftefkften aanprijst<br />
, komt mij de volgende verre weg de natuurlijkfte<br />
voor, en tevens meest dienffig, om de Gebeure-<br />
F %<br />
nis-
ixxxrv I N L E I D I N G .<br />
nisfen, in derzelver oórfprong en gevolgen , met dé<br />
meeste vrucht, naar tc fporen.<br />
Niet lang na den dood van JESUS , fcheidden zijne<br />
aanhangers, die in hem geloofden, zich af van<br />
de gemeenfehap met de Joodfche Kerk, en vormden<br />
zich tot een bijzonder Godsdienstgcnootfchap, het<br />
welk zich alöm in dc wereld uitgebreid en gevestigd<br />
heeft. De gefchiedfchrijver van dit genootfehap, of<br />
de Kerk-Gefchiedfchrijver, zal dan, nadat hfj den<br />
ftichter en het hoofd van hetzelve, dien alle Christenen<br />
eerbiedigen, JESUS, in zijnen perfoon, verrichtingen,<br />
leere, bedoelingen, en lotgevallen, bekend gemaakt<br />
heeft, alle de bijzonderheden, betreflende dit<br />
Genootfehap , moeten opmerken, en befehrijven.<br />
Hier toe behoren de uitwendige lotgevallen , welke<br />
dit Godsdienftig Genootfehap, in de wereld, gïhad<br />
heeft, voorfpoedige in deszelfs ftichting, uitbreiding<br />
en voortgang , tegenfpoedige, in de vervolgingen,<br />
die het heeft moeten duiden en doorftaan. Yervolgends<br />
het Genootfehap zelve befchrn-ende, voor zoo<br />
ver het een Godsdienftig Genootfehap , en dus deszelfs<br />
gefchiedenis met die van den Christdijken Godsdienst<br />
dezelve is; zal hem voor alle dingen voorkomen<br />
de leere en gevoelens, welke dit Genootfehap<br />
beleden heeft, waar bij in aanmerking genomen worden<br />
de leeraars, die, door hunne fchriften, die leere<br />
hebben opgehelderd en verklaard, de veranderingen<br />
en bijvoegzels , van tijd tot tijd in deze leere<br />
gebracht, de twisten over dezelve gevoerd , en de<br />
middelen, om die te bcllisfen, voomaamlijk door Sy-<br />
no-
I N L E I D I N G .<br />
ixxxv<br />
noden en Conciliën, of Kerkvergaderingen: de fcheu*<br />
langen , uit die twisten ontftaan, waar bij de gefchiedenis<br />
der Ketters en Ketterijen in aanmerking komt.<br />
Vervoigends moeten de gebruiken en plegtigheden,<br />
met welke de Christenen hunnen uitwendigen Godsdienst<br />
geoefend, en de veranderingen, die deze hebben<br />
ondergaan, befchrcven worden. Eindelijk , zal<br />
de Gefchiedfchrijver dienen te letten , op de wijze<br />
van beduur, waar door de algemeene belangen van<br />
dit Genootfehap bezorgd, dc orde en tucht in hetzelve<br />
gehandhaafd, en de band van verëeniging onderhouden<br />
werdt. Waar na alles kan befloten worden,<br />
met een overzicht der zeden en gedrag van de<br />
leden des Genootfchaps, min of meer overëenkomftig<br />
dcszelfs waare gefteldheid en bedoeling, of den<br />
toeftand van den Godsdienst , in de onderfcheidene<br />
Tijdperken.<br />
Zoodanige befchouwing zal den Gefchiedfchrijver<br />
tot eenen leiddraad kunnen verftrekken , opdat hij<br />
niets , wat van belang is , voorbijga ; evenwel zal<br />
hij tevens niet mogen verzuimen , onderfchcid te<br />
maken tusfehen het geen algemeen tot dit Godsdienftig<br />
Genootfehap behoort, en tusfehen het geen daar<br />
in meer plaatzéfijk en perfoonlijk is , dewijl dit<br />
Godsdienftig Genootfehap der Christenen zich in<br />
zoo onderfcheiden gewesten gevestigd, en, uit zoo<br />
onderfcheiden foorten van menfehen, van verfchillenden<br />
landaart, oórfprong en levenswijze, beftaan heeft.<br />
Ik zal, in mijn Gefciiiedverhaal, waar toe ik nu<br />
overga, de opgegeven onderwerpen, en orde, meest-<br />
F 3<br />
5 1
LXXXVI I N L E I D I N G .<br />
al in het oog houden, zonder mij echter daar aan<br />
flaafsch te verbinden , maar de vrijheid behoudende,<br />
om, waar de duidelijkheid des verhaals, en het<br />
nut des Lezers zulks mogten verëisfchen , daar<br />
van af te gaan , en enkel het beloop der Gebeurenisfen<br />
te volgen.<br />
KEU-
KERKELIJKE<br />
G E S C H I E D E N I S .<br />
E E R S T E<br />
BOEK.<br />
E E R S T E<br />
HOOFDSTUK.<br />
Toeftandder Joodfche en Heidenfche Wereld, ten<br />
tijde der geboorte van Jefus Christus.<br />
Omtrent 4,000 jaren waren , zedert de Schepping<br />
BEVATTENDE HET EERSTE TYDPERK; VAN DB<br />
GEBOORTE VAN JESUS CHRISTUS, TOT DEN<br />
DOOD VAN JOÜNNES, DEN LAAT-<br />
STEN DER APOSTELEN.<br />
der Wereld, verlopen, wanneer, in het Joodfche<br />
land, oïPalaeftina, een klein Landfchap in Aftè, Hoofdfr.<br />
onder het Joodfche Volk , het welk , door zijnen<br />
Algemeen<br />
Godsdienst, wetten, en zeden, geheel afgezonderd<br />
was, van alle andere volken, en bij dezen, meestal, voordel.<br />
Nieuwe<br />
onbekend gebleven , of met minachting befchouwd<br />
was , door de prediking van JESUS CHRISTUS ,<br />
-naar wien de Christenen genoemd zijn, eenen, naar<br />
het uitwendig voorkomen, onüanzienlijken man, fchoon<br />
uit den alöuden Stam van DAVID, den beroemdften<br />
der Israèlitifche Koningen , doch welke reeds lang<br />
m<br />
A 4<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
orde van<br />
zaken,<br />
door JE<br />
SUS<br />
CHRISTUS<br />
aangebracht.
I<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofd!<br />
e K E R K E L I J K E<br />
tot den gcringften ambtelozcn daat vervallen was,<br />
gefproten, eene veranderde orde van zaken gefticht'<br />
i. en een licht ontdoken werdt, het welk alle .wereld!<br />
' deelen, met zijne ftraalen, befchecnen heeft, en nog<br />
heden, na achttien eeuwen, het menschdom verlicht!<br />
Volgenc s Volgends de Gefchiedverhalen en berichten, in de<br />
de belo<br />
ten en •Heilige Boeken der Jooden, had God, reeds van<br />
fchikkin • eerften af, zoodra het menschdom, door de zonde,<br />
«en,<br />
voormaals<br />
gedaan van eene herftelling des menschdoms, en be<br />
wanorde in het zedenrijk hadt aangericht, beloften<br />
aangekondigtering<br />
dezer wanorde. Door zijn wonderbaar cn wijs<br />
en gemaakt.<br />
beleid der zaken dezer wereld zoodanig ingericht, dat al<br />
beduur waren zoodanige fchikkingen getroffen, cn het<br />
les voorbereid werdt, tot die groote uitkomst, welke JE<br />
SUS CHRISTUS , als verlosfer der wereld, zou daardellen.<br />
Vijs en goed gaat de dap der Voorzienigheid<br />
langzaam daatlijk voort, om haar oogmerk te bereiken.<br />
En, wanneer hetzelve voltooid is, befchouwt<br />
elk redelijk en opmerkzaam wezen, met aanbidding,<br />
hoe alle bijzondere gebeurenisfen, even gelijk alle de<br />
draaien van eenen cirkel tot haar middelpunt, tot het<br />
bedoelde einde der Godheid famenlopen, cn den geheel<br />
uitmaken, welk geheel de volmaaktheid van het<br />
SOdltjk ontwerp openbaart. V ij zullen dit erkennen<br />
moeteen, wanneer wij den toedand der wereld,<br />
I :cn tijde van JESUS geboorte, befchouwen.<br />
Seat dos<br />
En hier verdient, vooreerst, onze overweging de<br />
Jood- .<br />
tchen laat en toedand des "Joodfchen volks , ten tijde ,<br />
Volks , t oen JESUS geboren werd, zoo ten aanzien vandeselfs<br />
Burgerlijke, als Godsdiendige, omftandigheden.<br />
ten tijde<br />
2<br />
vanjLSi^s<br />
Vat het eerde betreft: De Jooden hadden, door de<br />
hel-
G E S C H I E D E N I S 3<br />
heldendaden der zoonen van den Priester<br />
THIAS , bijzonder van JUDAS, den Makkobeër,<br />
MATTA-<br />
firijdhamer, genoemd, zich van de overheerfching der<br />
Syro-Macedonifche Koningen, in vrijheid herfteld-,<br />
omtrent 160 jaren voor CHRISTUS geboorte, en weder<br />
Koningen , uit hun eigen volk, en het gedacht<br />
van MATTATHIAS, verkozen. Doch, door den twist<br />
tusfehen de beiden broederen HYRKANUS en ARISTO-<br />
BULUS , over het bezit van den troon , hadden de<br />
Romeinen invloed gekregen op hunne zaken , dewijl<br />
de Romeinfche Veldheer POMPEJUS de Groote, de<br />
beide broeders voor zijnen rechtbank gedaagd hebbende<br />
, de uitfpraak , ten voordeele van HYRKANUS ,<br />
dcedt, en ARISTOBULUS, die zich niet wilde onderwerpen,<br />
in boejen liet flaan, zich, vervolgends, na<br />
eenen harclnekkigen wederftand, van Jerufalem meester<br />
makende , waar na hij HYRKANUS wel in zijne<br />
waardigheid herftelde , maar nogthans een goed gedeelte<br />
van het Joodfche land van zijn rijk affcheurde,<br />
en eene fchatting aan de hoofdftad oplegde. (*)<br />
ANTIPATER , gunfteling van HYRKANUS , volgend;<br />
JOSEFUS, een Idumeêr oï Edomiter, doch die, volgends<br />
den Hebreeuwfchen JOSEFUS , of Ben-Gorion (f),<br />
(*) Evenwel heeft POMPT:jus het Joodfche land nie<br />
tot eene Romeinfche Provintie of wingewest gemaakt<br />
gelijk AMMIANUS MARCELLINUS Libr. XV. en anderen n;<br />
hem verhalen. Ook fpreekt CICERO niet naauwkeurig, ai<br />
hij Qorat. pro F'.acco ) zegt, dat Judea, door<br />
overwonnen, elocatam ac fervam fuisfe factam.<br />
(f) IV Boek 17 Moofdjl bladz. 815.<br />
A 5<br />
of<br />
ir<br />
POMPEJÜI<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
[loofdft.<br />
geboorte;<br />
burgerlijke.
J<br />
in naam van ALEXANDER , Koning der Jooden, den<br />
BOEK<br />
I vader van HYRKANUS, landvoogd van Idum/é geweest,<br />
en met eene aanzienlijke vrouw, uit den ou<br />
Hoofdlt.<br />
den koninglijken • Ham der Idumeïtt of Edomiten,<br />
getrouwd was, wist, door zijne list en ftreeken bij<br />
JULIUS CAESAR niet alleen voor de Jooden verfcheiden<br />
gunstbewijzen, maar bijzonder voor zich zeiven<br />
de waardigheid van Procurator of Beftuurer van het<br />
Joodfche land , te verkrijgen, terwijl de zwakke HYR-<br />
KANUS zich met het Hoogepriesterfchap moest vergenoegen<br />
, onder den titel van Ethnarcha of Vorst<br />
des volks. Dezen ANTIPATER door eenen vermogenden<br />
Jood MALICHUS , met vergif omgebracht zijnde,<br />
fmeedde ANTIGONUS, Zoon van ARISTOBULUS,<br />
°en ontwerp, om zijnen Oom HYRKANUS den vt et<br />
te ligten, en zich zeiven , met hulp der Parthen,<br />
np den troon te zetten. Het ontwerp gelukte hem<br />
:n zoo verre, dat de Parthen zich meester maakten<br />
ran Jerufalem, en den ongelukkigen HYRKANUS de<br />
soren affneden, om hem, voor altijd, tot de bedieïing<br />
van het Priesterfchap , onbekwaam te maken.<br />
?ASASL , zoon van ANTIPATER , gevangen geraakt<br />
rijnde, beroofde, in de gevangenis, zich zeiven van<br />
iet leven, maai -<br />
zijn tweede zoon HERODES ontkwam<br />
iet gevaar met de vlucht, en zich naa Rome begeren<br />
hebbende , werd hij daar, door ANTONIUS en<br />
>CTAVIUS, naderhand AUGUSTUS , tot Koning der<br />
i<br />
Jooden verklaard. Echter verliepen 'er nog twee jaaen,<br />
voor dat HERODES, door de Romeinen onderieund,<br />
de Parthen verdreven, Jerufalem met ge<br />
J<br />
j<br />
veld veroverd, en zich op den Joodfchen troon gevestigd<br />
had.<br />
Ou-<br />
1<br />
4 K E R K E L I J K E
G E S C H I E D E N I S .<br />
Onder de Regering van dezen HERODES is JESUS<br />
ceboren. Wanneer wij zijn karakter , uit liet geen<br />
de gefchiedenis van hem verhaalt, opmaken, was hij<br />
een Vorst van groote bekwaamheden en werkzaamheid,<br />
in alles, wat hij ondernam en verrichtte, luister<br />
e'n pracht ten toon fpreidende, en grootsch in zijne<br />
ondernemingen, in welke het geluk hem fteeds gewoon<br />
was te verzeilen, geen wonder, dat hij m de gefchiedenis<br />
den bijnaam van den Grooten voert , m<br />
den zelfden zin, als dezelve aan meer Vorsten gegeven<br />
is, niet zoo zeer om loflijke, als wel in het oogvallende,<br />
hoedanigheden. Het geheele Joodfche land<br />
was, in zijne gantfche uitgcftrekthcid, aan hem onderworpen,<br />
en het ontzag voor zijne moed en magt,<br />
door de gunst der Romeinen onderfchraagd , hielt i<br />
de nabuurigc volken in teugel. Evenwel gelijk hij ><br />
met alle zijne fchitterende hoedanigheden , de waar<br />
deugd miste, zoo genoot hij ook, geduurende zijn<br />
gantfche regeering, geen waar geluk. De hoofdtre I<br />
in zijn karakter was heerschzucht ; aan deze zijn ï<br />
drift' om te heerfchen , offerde hij volftrekt alle s<br />
op,'recht, eer, deugd, en de rust zijns leven:<br />
List, veinzerij, en bedrog, waren dikwijls de mid<br />
delen, waar van hij zich bediende, om in zijr e<br />
oogmerken te flagen. Ook maakte zijne heerscl i-<br />
zucht hem achterdochtig , en wreedaartig, aan de n<br />
éénen, cn tevens laag en kruipend, aan den andere n<br />
kant. Hij had de Prinfes MARIAMNE , kleindocht p<br />
van HYRKANUS , getrouwd, om de rechten van h ;t<br />
Hasmoneïsch of Makkabeisch huis met zijne bela 1-<br />
gen te verëenigen, en nogthans was hij, omtrent c it<br />
p<br />
I<br />
huil<br />
I<br />
BOEK :<br />
I<br />
iloofdft.<br />
Karakter<br />
van 5IE-<br />
R.ODES.<br />
1<br />
5
6 K E R K E L I J K E<br />
I huis , waai- voor de Jooden de meerite achting en<br />
BD^K<br />
liefde hadden, zoo argwanende, dat hij, aan zijne<br />
I<br />
Hool'dft. achterdocht en de opftokingen van zijne zuster SALO-<br />
ME gehoor gevende, den ouden HYRKANUS , deszelfs<br />
kleinzoon ARISTOBULUS , ja zijne eigene Gemalin<br />
MARXANNE , als ook hare moeder ALEXANDRA , en<br />
zijne twee zoonen bij haar verwekt, den éénen na<br />
ien anderen, ter dood bracht. Nog op zijn dood-<br />
5ed, gaf hij het wreed bevel, om eene menigte voorlame<br />
Jooden, die hij, op vermoeden van jegens hem<br />
i jngezind te wezen, gevangen had genomen, na zijn<br />
werlijden om te brengen.<br />
Wegens deze en meer andere wreedheden, als ook<br />
i mulat hij, het zij een Edomiet van oórfprong , of<br />
Jleen uit eene Edomhifche moeder geboren , echter<br />
| Ien Joodfchen Godsdienst belijdende, zoo vele blij-<br />
1 :en gaf van zijne geringachting van den zeiven, en<br />
aq zijne overhellende genegenheid tot de plegtighe-<br />
< !en der Heidenen, was deze dwingeland, bij het gros<br />
I es Joodfchen volks, zeer in den haat; om des volks<br />
f enegenheid te winnen, ondernam hij den Tempel te<br />
ferufalem tot den grond aftebreken, en volgends een<br />
Z 00 prachtig en grootsch ontwerp weder op te bouwen,<br />
at dit gebouw in luister alle dergelijke in het gantfi<br />
:he Oosten zou overtreffen; hij volbracht dit werk,<br />
ii 1 zoo verre, dat men in het vernieuwd gebouw den<br />
C •odsdienst weder uitoefende, fchoon het ontwerp zoo<br />
u tgeftrekt was, dat men, ten tijde, toen CHRISTUS<br />
ir den Tempel verkeerde, reeds 46 jaren aan de vol-.<br />
ki )men voltoojing had gearbeid, cn nog kon niet gegd<br />
worden, dat het werk volkomen zijn beflag Zf<br />
had.<br />
(. OÜNN. II. 20.) "<br />
D F E
G E S C H I E D E N I S . 7<br />
Die zelfde heerschzucht, welke HERODES tot wreedheid<br />
deed overflaan, jegens uilen, die hem argwaan<br />
gaven, deed hem, tot kruipens toe, laagheden be-] loofdft.<br />
gaan, jegens de Romeinen, en hen, die de magt bij •<br />
dit volk in handen hadden. Beurtelings vleijdde hij<br />
ANTONIUS en OCTAVILTS, endezen laatften zag hij,<br />
na dat hij de oppermagt alleen verkregen had, op het<br />
vlijtigst naar de oogen. Zoodanig was het karakter<br />
van dezen Vorst, het welk volmaakt overëenftemt,<br />
met het geen wij van hem in de fchriften der Euangelisten<br />
lezen, en het welk aan de geloofwaardigheid<br />
van derzelver verhalen ongemeene kracht bijzet.<br />
Hadden de Jooden, bezield met hooge gedachten Burgerlijke<br />
toevan<br />
hunne vrijheid en onaf hanglijkheid, de heerfchappij<br />
van HERODES node gedragen, de veranderingen, jooden<br />
[iand der<br />
na zijnen dood voorgevallen, moesten hen ongelijk na den<br />
dood van<br />
misnoegder en onvergenoegder maken, ARCHELAUS ,<br />
HEIIODES.<br />
zoon van HERODES, nam, terftond na zijns vaders<br />
overlijden, volgends deszelfs uiterften wil, den titel<br />
van Koning (*) aan, evenwel onder afwachting van<br />
de goedkeuring en bevestiging van den Romeinfchen<br />
Keizer AUGUSTUS, welke echter goedvond, eene andere<br />
fchikking over het rijk van HERODES te maken,<br />
hetzelve onder zijne drie zoonen verdeelende, en aan<br />
ARCHELAUS alleen het eigenlijk genoemde Judea latende,<br />
onder den titel van Et narek, (of volks-regeerer<br />
). ARCHELAUS maakte zich fpoedig , door zijne<br />
wreedheden en knevelarijen, bij de Jooden nog meei<br />
(*) Om deze reden wordt hij ook MATTH. II. 22. Hoving<br />
genoemd.<br />
ge-<br />
r<br />
BOEK<br />
I
8 K E R K E L I J K E<br />
I gehaat, dan zijn vader HERODES geweest was, zoo<br />
BOEK<br />
dat zij hunne befchuldigingen tegen hem bij AUGUS<br />
I<br />
Hoofdft. TUS inbrachten, welke hem daarop afzette, en naa<br />
Fienne in Frankrijk bande, Judea tot eene Provintie<br />
van het Romeinfche rijk maakte, en aan de Stadhouders<br />
van Sijrïé onderwierp, welke dit landfchap<br />
door Procuratores of Vicepraejides beftuurden, welke<br />
, fchoon het volk zijne wetten, Godsdienst en zeden<br />
, bleef behouden , de fchattingen deeden inzamelen,<br />
en in den naam van den Keizer recht oefenden.<br />
Veertien zoodanige Landvoogden hebben het Joodfche<br />
land beftiiurd, tot aan den ondergang van den Joodfchen<br />
Burgerftaat, alleen ontvingen de Jooden, tusfehen<br />
beiden , van de Romeinfche Keizers KAJUS en KLAUDIus,<br />
HERODES AGRIPPA tot Koning , die een Kleinzoon<br />
was van HERODES den Grooten, en zoon van<br />
IRISTOBULUS , welken HERODES geteeld had bij<br />
! tfARiAMNE , zoo dat deze AGRIPPA , van moeders<br />
iijde , uit het bloed der Makkabeefche Vorsten geproten<br />
was. Het is deze, wiens dood LUKAS (Han-<br />
1<br />
I lel. XIII.) verhaalt. Dus hadden de Jooden, de reuring<br />
van HERODES gedacht niet kunnende dulden,<br />
J<br />
ich onbedachtzaam aan de Romeinen onderworpen,<br />
I<br />
icenende van twee kwaaden het minfte te kiezen,<br />
C<br />
och weldra viel hun deze overheerfching der Roleinen<br />
onverdraaglijk. De landvoogden, die zij van<br />
R<br />
t, jd' tot tijd ontvingen , waren veelal lieden van een<br />
i echt karakter , die hen, door allerhande knevelariji,<br />
plaagden, waar toe de Tollenaars hun, met ijver ,<br />
ë<br />
d 6 hand booden, welke daarom ook zoodanig in den<br />
a gemeenen volkshaat waren , dat een Tollenaar en<br />
Zon-
G E S C H I E D E N I S . 9<br />
Zondaar, als de verachtlijkfte namen, naast malkanderen<br />
geplaatst werden. In de Hoofdftad Jerufalem lag<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
eene Romeinfche bezetting , en de Romeinfche Sol<br />
Hoofdft.<br />
daten waren bij en om den Tempel.<br />
Zoodanig was,<br />
ten dezen tijde, de Burgerlijke toeftand van een volk,<br />
het welk jokerig was naar de vrijheid , en zich zoo<br />
geern wilde beroemen, vrij te zijn,<br />
gediend te hebben joaNN. VIII. 34.<br />
en nooit iemand<br />
Was het met den Burgerlijken toeftand der Jooden Toeftand<br />
der Jooden<br />
met<br />
dus treurig gefteld , niet beter Hond het met hunnen<br />
Godsdienst en zeden. Het is waar, de Godsdienst,<br />
door MOSES, den grooten Wetgever van di<br />
• betrek-<br />
;<br />
king tot<br />
den<br />
volk,'ingevoerd, was bij hen fteeds in achting. Di • Godsleere<br />
van den eenigen waaren God, den Schepper ei 1 dienst.<br />
Beftuurer van het Heel-al, werd bij dit volk openlij: i<br />
beleden, en zij waren het eenigfte volk, op den aarc 1<br />
bodem, welk deze leere zuiver bewaard had, zijnd<br />
zij, ten dezen tijde, aan dezelve zelfs getrouwer g<<br />
hecht, dan immer te voren, hun afkeer van den He<br />
denfehen afgodsdienst was zoo fterk, als ooit, waai<br />
toe de vervolgingen, die zij, onder ANTIÖCHUS EP<br />
FAKES, hadden moeten ondergaan, veel fchijnen m<br />
gebracht te hebben. Men had , het gantfche lar d<br />
door, Synagogen, of vergaderplaatzen, in welke t ie<br />
Wet van MOSES en de fchriften der Profeten vlijt g<br />
gelezen werden; ook was, voor hunne overheden < n<br />
leden van den Raad , het onderzoek der wet noo 1-<br />
zaaldijk, omdat, naar dezelve, het recht moe 3t<br />
worden uitgefproken, volgends den aait der Joodfcl ie<br />
Wetgeving, waarbij de Kerk- en Burgerftaat op h< f<br />
naauwst verëenigd waren. De uitwendige gedaan te<br />
VI ia
I<br />
r<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
rs»<br />
K E R K E L I J K E<br />
van den openbaren Godsdienst was nog fteeds ingericht<br />
naar de voorfchriften van MOSES, en werd, in<br />
den Tempel te Jerufalem, met alle pracht en uitwendige<br />
ftiptheid, waargenomen.<br />
Ondertusfchen, wanneer men op het wezenlijke<br />
ziet, had, ten opzichte van den Godsdienst en zeden<br />
, een algemeen verval en verderf plaats. De<br />
Hoogenpriesters, hoofden van den Godsdienst, waren<br />
meestal heerschzuchtige en trotfche overheerfchers,<br />
die de één den anderen verdrongen, en op<br />
eene onwettige wijze, door omkopingen, van de<br />
Romeinen hunne waardigheden verkregen , cn door<br />
fchrceuwende onrechtvaardigheden handhaafden. De<br />
mindere Priesters, zoo wel als het volk, waren, over<br />
het geheel genomen, overgegeven aan flechte zeden.<br />
Eene menigte vooröordeelen én bijgelovigheden hadden<br />
de gemoederen der Jooden vervuld. Zij hielden<br />
zich zeiven , voor de [eenigfte gunftelingcn des Hemels<br />
, omdat zij tweeduizend jaren lang het uitverkozen<br />
volk, en afftammelingen van ABRAHAM, den<br />
vriend van God, waren, hier uit ontftond eene verachting<br />
jegens andere volken , die zij zelfs van de<br />
zaligheid uitfloten. Het wezen van den Godsdienst<br />
werd gefield, in de uitwendige waarneming van deszelfs<br />
plegtigheden, waar in men zijne gerechtigheid<br />
roor God zocht, en zich verbeeldde, den Hemel te<br />
zullen behagen. Men had veel op met de overleve-<br />
•ingen der Vaderen , welke men als eene mondeling<br />
wergeleverde wet bij de befchreven wetten van MO<br />
SES voegde , uit welke naderhand de Talmud zijnen<br />
)orfprong genomen heeft, en welke het wezen van<br />
/ . a i -
G E S C H I E D E N I S<br />
allen waaren Godsdienst onder eene menigte van beuzelachtige<br />
bepalingen en verdraaide uitleggingen ver<br />
I<br />
I<br />
BOl'.K<br />
drukten. Men had van de Chaldeën, Babylonïérs, E-Ioofdft.<br />
en andere Oosterfche Volken, allerhande toverkunsten<br />
cn bijgelovige gevoelens van onzichtbare magtige wezens<br />
overgenomen; men wendde voor, door het gebruik<br />
van den onuitfprekelijken naam van God, groote<br />
en wonderbare dingen te kunnen uitvoeren, waarvan<br />
wij, zelfs bij JOSEFUS , voorbeelden ontmoeten.<br />
Het geen wij, in de laatfte plaats, gezegd hebben, Gezindheden<br />
on<br />
van de bijvoegzelen en uitleggingen der wetten van<br />
der de<br />
MOSES, en van de bijgelovigheden, werd echter door Jooden.<br />
velen onder de Jooden betwist. Te weten, hunne<br />
gevoelens over den Godsdienst waren, op eene merklijke<br />
wijze, verdeeld; en deze verdeeldheid had onderfcheiden<br />
fecten of gezindheden voortgebracht, welke,<br />
reeds onder de laatfte Koningen van het Hasmonetsch<br />
of Makkabeïsch huis , tot vele verwarringen<br />
en oproeren aanleiding hadden gegeven , naarmate<br />
deze Vorsten de ééne dezer gezindten boven<br />
de anderen, min of meer, bcgunftigden, alhoewel zij,<br />
door de magt van HERODES den Grooten , cn het<br />
ontzag voor de Romeinen, in teugel gehouden, zich<br />
genoodzaakt zagen, eikanderen te verdragen. De Gefchiedfehrijvers<br />
gewagen van verfcheiden foortgelijke<br />
gezindten of aanhangen; doch, omtrent welke wij moeten<br />
aanmerken, dat verfcheiden van dezelve' benamingen<br />
zijn , niet van Godsdienftige , maar van Burgerlijke<br />
partijfchappen, onder.het Joodfche volk van<br />
deze tijden ; hier toe moet men rekenen de Herodianen,<br />
welke in het Nieuwe Testament, de Gauloni-<br />
B<br />
tt
Fsrizeën<br />
li K E R K E L I J K E<br />
I<br />
BOkK<br />
ten , en andere , die bij JOSFFUS voorkomen. Da<br />
I Schriftgeleerden , welke zoo dikwijls in het Niuwe<br />
Testament genoemd worden, waren geene bijzondere<br />
gezindte, maar lieden, die hun werk maakten van<br />
het affchrijven en beftudeeren der wet.. De verfchillende<br />
gevoelens omtrent den Godsdienst bepaalden<br />
zich, voomaamlijk, tot twee hoofdpartijen, de Farizeen<br />
en Sadduceën, welke, alhoewel zij beiden den<br />
Hoofdft Godsdienst van MOSES beleden , echter zeer verrevan<br />
malkanderen verfchilden.<br />
JOSEFUS heeft deze aanhangen afgeleid van den<br />
invloed der Griek fche Wijsbegeerte, onder de Jooden,<br />
wij kunnen hem infehikken, dat hij, op deze wijze,<br />
van de vcrfchillende gevoelens derzelven aan zijne lezers<br />
een denkbeeld heeft pogen te geven , maar de<br />
zaak zelve is niet naauwkeurig. De Joodfche geleerdheid<br />
was geheel onderfcheiden van die der Griekfche<br />
wijsgeeren, cn bepaalde zich meestal tot het beftudeeren<br />
van hunne wet, waar bij zij zich tevens aan fpitsvinnige<br />
vragen en onderzoekingen overgaven, en dan<br />
veel op hunne wijsheid boogden, die, in de daad,<br />
meest dwaasheid was: daarënboven is de oórfprong<br />
dezer Secten reeds ouder , dan JOSEFUS die fchijnt<br />
te maken. Ten tijde van de vervolging onder AN-<br />
TIÖCHUS EPIFANES , waren de Jooden reeds verdeeld,<br />
in Ha/ideëu, of Godvruchtigen, die alles veil hadden<br />
, voor het behoud van den Godsdienst, en Godlozen<br />
, welke neigden, om de gunst van den Heidenfchen<br />
vorst te bejagen. Wanneer, onder de Makkabeën,<br />
de Joodfche zaken herfteld werden, wilden fommigen,<br />
als ijveriiars veor de wet, boven anderen<br />
uit-
GESCHIEDENIS. 13<br />
uitmunten, en zonderden zich van anderen, als heiliger,<br />
af, van waar zij den naam Farizeën kregen,<br />
hebbende, tot hun onderfcheiden kenmerk, hunne geftrenge<br />
waarneming van alle de uiterlijke plegtigheden<br />
der wet, zelfs in de geringde kleinigheden, en<br />
hunne hoogachting voor de voorvaderlijke overleveringen.<br />
De Sadduceën worden gemeenlijk gezegd, hurmen<br />
naam te hebben van ZADOK , eenen leerling van AN-<br />
TIGONUS SOCHAEUS , welke geleerd zou hebben,<br />
dat men God , met eene zuivere liefde , moest dienen,<br />
en niet met uitzicht op eenige beloning, waai<br />
uit zijn leerling ZADOK aanleiding zou genomen hebben<br />
, om eenen toekomenden Staat van beloning ei<br />
1<br />
draffe te ontkennen. Doch, dit bericht heeft geen*<br />
genoegzame zekerheid ; veel waarfchijnlijker is het<br />
dat zij dus genoemd zijn , naar een Hebreeuwse! [<br />
woord, het welk rechtvaardigen, deugdzamen, bc<br />
tekent, omdat zij aandrongen, dat de beoefening de<br />
deugd van meer aanbelang moest gehouden worden<br />
dan alle uitwendige Godsdienstplegtigheden. De vei<br />
fchilftukken , tusfehen hen en de Farizeën, betroi<br />
fen, vooreerst, den zin der wet: De Farizeën gr<br />
ven aan de wet eenen dubbelen zin , eenen letterli<br />
ken en geestelijken, terwijl de Sadduceën zich enkt 1<br />
aan de letter wilden houden. Het tweede ftuk va<br />
verfchü betrof de vraag , of men , behalven de gt<br />
|<br />
fchreven wet, ook nog de overleveringen moest ei<br />
kennen? Welke de Farizeën , zo al niet boven d<br />
wet verhieven, ten minden, met dezelve gelijk fte<br />
e<br />
den , terwijl de Sadduceën derzelver gezag weigei<br />
B2<br />
de<br />
I<br />
BOE:C<br />
I<br />
Hoofdlt,<br />
Sadduceën.<br />
A
I den te erkennen — In beide deze (hikken waren,<br />
BOEK<br />
I wat de hoofdzaak aanbelangt , de Sadduceën nader<br />
Hoofdft. bij de waarheid, dan de Farizeën. Men meent, dat<br />
de Karaïtên of Kareën, welke, als eene bijzondere<br />
gezindte , in de fchriften der Joodfche meesters, gemeld<br />
worden , tot dit beste gedeelte der Sadduceën<br />
te rekenen zijn. Maar , liet volgende gaat verder:<br />
De.' Farizeën hielden vast aan het leerfhik, van een<br />
leven na dit leven, en de ona-erflijkhcid der ziel, en<br />
hadden veel op met geesten, goede en kwaade. Maar,<br />
de Sadduceën ontkenden de onfleiflijkheid der ziel, en<br />
bepaalden des menfehen beffaan alleen tot dit 1 wen ,<br />
ook loochenden zij het beffaan van Geesten en Engelen;<br />
sn hielden de oplfanding der dooden voor ongerijmd.<br />
Noch dc ééne, noch de andere partij, intusfehen,<br />
aehartigde het waare wezen van den Godsdienst, en<br />
deszelfs verhevene pligten van Godzaligheid en deugd.<br />
De Farizeën waren grootendeels fnoode huichelaars,<br />
tvclke , onder het mom van Godsvrucht en naauwgesetheid<br />
jegens de wet, de grootfte ondeugden uitöe-<br />
-enden, en het fnoodfte hart in den boezem omdroegen.<br />
De Sadduceën, voorwendende de deugd hoog te<br />
ichten, en over het geheel befchaafder van zeden,<br />
vat de burgerlijke verkeering betreft, ontrukten ,<br />
loor hunne leere , dat het menschlijk beftaan alleen<br />
i n'nnen de grenzen van dit leven beperkt was , aan<br />
( le deugd haar voornaamfte fteunzel, en keerden de<br />
'ronden van allen Godsdienst om , en hoe zouden<br />
:ij dan waarlijk deugdzaam hebben kunnen zijn?<br />
i<br />
14 K E R K E L I J K E<br />
Van deze partijen hadden , gelijk natuurlijk was,<br />
le Sadduceën hunnen meesten aanhang bij het Hof<br />
en
G E S C H I E D E N I S . $<br />
en de Grooten , maar de Fnrize'én bij het gros des<br />
volks, het welk zich, doorgaands, te ligt met den<br />
uiterlijken fchijn laat paajen. -De Priesterftand , de<br />
raadsvergaderingen , cn rechtbanken , waren uit lieden<br />
van beiderlei aanhang famengefteld.<br />
Behalven deze beide Hoofdgezindheden , zijn ons'<br />
nog, uit dc fchriften van JOSEFUS en FILO den "Jood,<br />
de Esfe'èn bekend. Deze waren echter in geen groot<br />
aantal, en hadden , gelijk de beide eerstgemclden ,-<br />
gecnen invloed op den hccrfchendcn Godsdienst, noch<br />
op de ftaatsgefteldheid. Zij bevonden zich meest in<br />
Egypte, en onthielden zich, grootendeels, in. de Woestijnen<br />
tot aan de Roode Zee toe. Zij zonderden zich<br />
geheel van de menschlijke famenleving af; fommigen<br />
van hun leidden een werkeloos ftreng leven , alleen<br />
gewijd aan Godvruchtige overdenkingen- en befpieges<br />
üngen , zich van alle ligchaamsgenoegens en vermaken<br />
onthoudende; anderen echter, fchoon hunne levenswijze<br />
ftreng en hard was, waren meer werkzaam-,<br />
trouwden, en bebouwden het land. Sommige Kerkvaders<br />
hebben zich verbeeld, dat deze Esfe'èn Christenen<br />
geweest zijn, doch, zonder grond, zij waren, eigenlijk<br />
, dweepers, hoewel men hen als voorlopers van dë<br />
Munniken en Kluizenaars kan aanmerken. Men meent,<br />
dat de Therafiéïtteti, van welke FILO insgelijks fpreckt,<br />
tot de Esfe'èn hebhen behoord, cn het befpiegelendè<br />
fooit derzclven hebben uitgemaakt, MOSHELJI (*)<br />
echter twijfelt, of zij niet-een bijzondere aanhang.geweest<br />
zijn, het welk zeer wel mogelijk is, alzoo in<br />
(*) Kerke!. Sffith, I Deel Blndz.Ja*. .<br />
B 3<br />
-hei<br />
n<br />
BOt.lt<br />
5<br />
lQOfdft.
I<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
Bericht<br />
van de<br />
16* K E R K E L IJ K E<br />
het gemeen, de heete Oosterfche luchtftreek, bijzonder<br />
in Egypte, op meer dan ééne wijze, de hersfenen<br />
en verbeeldingskracht verhit, en zwartgallige<br />
krankzinnige dweepers maakt.<br />
Behaiven de Jooden, woonde 'er, ten dezen tijde,<br />
in Palnestina, nog een ander volk, dè Samaritanen,<br />
Samaritanen.<br />
welke insgelijks den Godsdienst van MOSES beleden.<br />
Dit volk was oorfpronglijk uit de volkplanting, welke<br />
de Koningen van Asfjrïe, na het verwoesten van<br />
het rijk van Israël, of der X Stammen te Samaria,<br />
in dat land overbrachten 2 KON. XVTJ. gemengd met<br />
de in dat land overgebleven Israëlieten uit de X<br />
Stammen. Zij waren eerst Afgodendienaars , maar<br />
namen fpoedig ook de wet van MOSES aan, voegende<br />
den dienst van den waaren God bij dien der afgoden;<br />
naderhand echter, eenen Tempel op den Berg<br />
Garizim bij Sichem gebouwd hebbende, lieten zij<br />
den dienst der afgoden varen, en dienden alleen den<br />
waaren God, volgends de voorfchriftcn van MOSES<br />
wet, welke zij alleen als eene Godlijke Openbaring<br />
erkenden, zonder de overige heilige boeken der Jooden<br />
aan te nemen — Tusfehen hen cn de Jooden heerschte<br />
de groQtfte haat en vijandfehap, meer dan tusfehen<br />
de Jooden en Heidenen, gelijk gemeenlijk het geval is,<br />
van twee gezindheden, die, in de hoofdzaak, dezelfde<br />
beginzelen belijden, maar in de bijzonderheden of gevolgen,<br />
uit die beginzelen afgeleid, verfchillen, dewijl<br />
de werkkracht der menschlijke driften zich te<br />
heviger gewoon is te vertonen, hoe nader zij, anders,<br />
tot één fchijnen te komen. Deze beide volken<br />
wilden volftrekt gecne gemeenfehap met malkande-
G E S C H I E D E N I S . i?<br />
deren houden, maar toonden, integendeel, bij alle I<br />
Bor.K<br />
gelegenheden , met de grootfte verbittering tegen malkanderen,<br />
bezield te wezen. De Samaritanen fchlj-<br />
Eioofdfï.<br />
h<br />
nen voor het overige omtrent den Godsdienst weinige<br />
opgeklaarde denkbeelden gehad te hebben: Zij<br />
aanbaden, het geen zij niet wisten, of recht kenden,<br />
JOÜNN. IV. 22. Ook vindt men , in de daad, dat<br />
zij, in hetftukvan den Godsdienst, zeer ligtvaardig<br />
waren. Zij waren, gelijk wij zeiden,oorfpronglijk, af><br />
godendienaars, maar paarden fpoedig, met de afgoderij,<br />
ook den dienst van den waaren God; wanneer<br />
de zaken van Staat en Godsdienst voor de Jooden<br />
eene gunftige gedaante hadden , wilden zij voor Israëlieten,<br />
afllammelingen van den Aardsvader JAKOB ,<br />
gehouden wezen, maar werd de Joodfche Kerk- oj<br />
Burgerftaat door dezen of genen magtigen Vorst ge<br />
dreigd, dan hadden zij niets met de Jooden gemeen.<br />
en erkenden hunnen oórfprong uit Heidenfche volken.<br />
Die zelfde losheid, uit onkunde oorfpronglijk.<br />
ontdekken wij ook , in het geen ons van hun in he<br />
Nieuwe Testament voorkomt, zij lieten zich doo<br />
de kunftenarijën van SIMON den Toveraar ligtelijk be<br />
goochelen, om iet Godlijks in hem te erkennen, maa<br />
even fpoedig waren zij ook gereed, om de leere vai 1<br />
het Christendom aan te nemen , zoo dat wij reed I<br />
vroeg eene gemeente van Christenen in Samariè ont<br />
moeten. —<br />
Doch, laat ons tot de Jooden wederkeren : vai \ Staat dei<br />
E<br />
Geleerdheid<br />
ori-,<br />
den Staat der geleerdheid en wetenfchappen onder di<br />
volk valt weinig te zeggen, zij hadden wel, in dez 5 der dê<br />
. }ode;i.<br />
tiiden, onder hun volk eenige geleerde mannen, gc<br />
B 4 $
I<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
18 K E R K E L I J K E<br />
lijk JOSEFUS de Gefchiedfdirijver, en FILO van Akxandrïé<br />
daar vaii voorbeelden zijn; zij hadden hunne<br />
fchoolen, bijzonder zijn de fchoolen van HILLEL en<br />
SCHAMMAI , beide Farizeën , door hunne verfcbÜlen<br />
vermaard. Alle de leden van den grooten Raad,<br />
of het Sanhedrin, moesten geleerden zijn, en zelfs,<br />
indien wij de Joodfche Fabelen zouden willen geloiren,<br />
moesten zij zeventig talen verftaan, want, zoo<br />
vele onderfcheiden volken zouden 'er, volgends eene<br />
Dude overlevering, op den aardbodem zijn. Hunne<br />
Leeraars èh geleerden lieten zich ook op hunne we-<br />
:enfchap veel vóorftaan , zij voerden den titel van<br />
Rabbi, en werden van het volk in groote eerc geïouden.<br />
Doch, met dit alles , was 'erop den Staat<br />
Ier Joodfche geleerdheid weinig te roemen. De verfchil-<br />
j nmten, tusfehen de fchoolen van HILLEL cn SCHAMnAi<br />
betwist, kunnen, door derzelver fpitsvinnigheid en<br />
1 beuzelachtigheden, ons daar van genoeg overtuigen,<br />
i ai deze werden nog dikwijls, onder de leerlingen van<br />
i leze meesters, onderfteund door het volk, met vuislagen,<br />
in plaats van redenen, en bewijzen, beflist.<br />
i<br />
j 3e Joodfche Wijsgeerte en Natuurkunde mogt dien<br />
i iaam niet voeren. Eene zekere duistere en verborgen<br />
veten fchap, die zij de Kabbala noemden, verfcheiden<br />
1 eeringen'over geesten, en geheime krachten der natuur, „<br />
i M het"een en ander, het welk zij, zedert de tijden<br />
*an ALEXANDER. den Grooten, van de Grieken overlamen,<br />
maakte hunne Wijsgeerte uit, welke echter<br />
!<br />
itijd door hun , naar hunne Godsdienftige beginzeen,<br />
gefchoeid en vervormd werd.<br />
1<br />
Zeden Zoodanig was de toeftand des Joodfchen volks,<br />
des Volks
GES C H I E D E N I S. «9<br />
ten dezen tijde. Geen wonder, dat, onder zulke gefteldheid,<br />
de zeden geheel verbasterd en bedolven<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
waren.. Weelde en dartelheid bij de rijken, gemelijkheid,<br />
ongenoegen, en gemor bij de geringen, elk<br />
Hoofdft.<br />
oogenblik tot opftand en muiterij gereed en uitberftende,<br />
wrevel, onderdrukking, en geweld, vervulden<br />
het land aan alle kanten, en elk haakte, op zijne<br />
wijze en naar zijne inzichten, naar herftelling cn<br />
verbetering. De Profeten , welke in* de Sijnagogen<br />
openlijk gelezen werden, verfterkten dit verlangen te<br />
meer, door de beloften, die zij in zich bevatteden,<br />
van eenen zegen voor het Joodfche volk niet alleen,<br />
maar voor het geheele menschdom, aan te brengen,<br />
door den MESSias, eenen nakomeling van DAVID ,<br />
welken niet alleen de Jooden, maar ook de Samaritanen<br />
, verwachteden; en verfcheiden kenmerken en<br />
bepalingen van tijd en omltandigheden , hoe zeei<br />
raadzelachtig, gaven aanleiding, om te vermoeden,<br />
dat derzelver vervulling met rasfche fchreden naderde.<br />
Niet alleen de weinige waare Godvruchtigen en<br />
deugdzamen, die zelfs in de meest bedorven tijden<br />
nog hier en daar in ftiite leefden, verwachteden df<br />
vertroosting van Israël, maar over het geheel hoopte<br />
het volk op eene gelukkige verandering van zaken.<br />
'<br />
Alles was dus , door het befiuur der Voorzienigheid,<br />
bij de Jooden, voorbereid, dat de verkondi<br />
• Algemeene<br />
verwachtinging<br />
van den beteren Godsdienst ingang zou kunne! 1 van den<br />
. MESSIAS.<br />
vinden , dewijl alles naar verbetering haakte; maa:<br />
de opgevatte vooröordcclcn, en de verkleefdheid aai I<br />
het aardfcheen zinlijke, werkten hier tegen in, dee<br />
B 5<br />
dei l
•f<br />
m K E R K E L I J K E<br />
den de opgevatte hoop bij het gros des volks in rook<br />
verdwijnen, en maakten voor hun de kracht van den<br />
I<br />
Hoofdft. Godsdienst vruchteloos, ja berokkenden zelfs den ondergang<br />
van hunnen Burgerftaat. Men had het denkbeeld<br />
van den MESSIÜS, welken de oude Profeeten,<br />
ook als eenen Leeraar, verlosfer, en zedelijken verbeteraar<br />
van h^t menschdom, hadden voorgefteld, enkel<br />
bepaald, tot dat van eenen grooten Koning, en<br />
de Jooden , misleid door hun vooroordeel van de<br />
voorrechten van hun volk, verwachteden dus in den<br />
MESSIÜS eenen zegerijken vorst uit hun midden, die<br />
hen tot den hoogden top van geluk verheffen zou, van<br />
welk geluk de Heidenen alleen in zoo ver deelgenoten<br />
zouden worden, als zij de Joodfche heerfchappij<br />
zouden moeten eerbiedigen. Dit denkbeeld gaf de<br />
aanleiding aan dat, ten dezen tijde, vrij algemeen<br />
gerucht, dat uit het Oosten een groot Vorst zou<br />
voortkomen, waar van men, zelfs bij SUETONIUS<br />
en TACITUS, gewag vindt, en hetwelk, vervolgends,<br />
op VESPASIANUS werd toegepast, terwijl hetzelfde<br />
misverdand der oude voorzeggingen, volgends JOSE<br />
FUS , aan het gros der Jooden moed inboezemde, om<br />
den laatden voor hun zoo doodelijken oorlog met de<br />
Romeinen te ondernemen. Terwijl deze vooröordee-<br />
Ien dus aanleiding gaven aan oproermakers en volksbedriegers,<br />
om zich voor den MESSIÜS uitte geven;<br />
dienden zij tevens, tot een voorwendzel, om JESUS,<br />
wanneer hij, als een Leeraar van het menschdom, te<br />
voorfchijn trad, om een rijk van waarheid en deugd<br />
te dichten, te verwerpen, en zich met geweld tegen<br />
dc Godlijke uitzichten aan te kanten.<br />
• Daar-
G E S C H I E D E N I S .<br />
ar<br />
Daartegen echter had de Godlijke Voorzienigheid<br />
weder aan eenen anderen kant eenen weg bereid voor<br />
den Godsdienst, dien JESUS bekend maakte. — De Joo- ; ioofdft.<br />
den waren, uit hunne Ballingfchap in Babel, alleen<br />
foodenvoor<br />
een gedeelte, na hun vaderland terug gekeerd. ;;enoo-<br />
Zeer velen waren in de oostelijke landfchappen terus<br />
gebleven. Na den dood van ALEXANDER den<br />
:en.<br />
Grooten, waren duizenden van hun na Egypte verhuisd<br />
, alwaar zij vele voorrechten genoten, en zelfs<br />
in de Stad HêHbpótis hunnen eigen Tempel hadden.<br />
De Erypttfche Koning PTOLEMEUS FILADELFUS<br />
had, ruim aoo jaren voor CHRISTUS, de vijf Boeken<br />
van MOSES, ten dienfte van de openbare Boekerij<br />
te Alexandrië , in het Grieksch laten vertalen , en<br />
van tijd tot tijd, waren alle de gewijde Boeken dei<br />
Jooden in die taal overgebracht. Terwijl de Jooden<br />
onder de Syrifche overheerfching waren , begaven<br />
zich velen na Syrië , Klein-Aftë, en verder in hel<br />
Romeinfche gebied , ja te Rome zelve bevond zieleen<br />
aanzienlijk aantal Jooden. Deze buiten hun vaderland<br />
verilrooide Jooden gebruikten de Griekfchs<br />
taal, niet alleen in 't gemeene leven, maar ook bi<br />
i<br />
hunne Godsdiendige plegtigheden, en werden Helle<br />
nisten of Grieksfprekenden, genoemd, in onderfchei<br />
ding van die, welke, in hun vaderland gebleven, ziel<br />
i<br />
Hebreen noemden, en zich zeiven ook hooger fchat<br />
reden , dan de gemelde Hellenisten. Ondertusfchet i<br />
kregen deze laaiden meer kennis aan de Gèleerdheic i<br />
der Heidenfche volken, terwijl zij tevens aan dezei<br />
t<br />
den Godsdienst van MOSES meer bekend en ooi<br />
fmaaklijk maakten — Hier door, en door den ijve<br />
de ?<br />
1<br />
BOEK<br />
I
i% K E R K E L I J K E .<br />
ï der Jooden gingen overal vele Heidenen , het aanftootlijke<br />
en ergerlijke der Afgodifche Fabelen en Bij<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft. gelovige plegtigheden moede, tot het omhelzen en<br />
belijden van den Joodfchen Godsdienst over, welke,<br />
door Doop en Befnijdenis in de Joodfche Kerk werden<br />
ingelijfd, behalven nog veel meer anderen, die,<br />
zonder zich geheel met de Jooden te verëenigen, de<br />
Afgoderij vaarwel zeiden, en den waaren God, den<br />
Schepper en Beftuurer van alles, aanbaden en dienden,<br />
waar door zij, bij de Jooden, het recht kregen,<br />
om, in den Tempel te Jerufalem, in het zoogenoemd<br />
Voorhof der Heidenen , hun gebed te verrichten —<br />
Zij waren , onder den algemeenen naam van Joodengenooten,<br />
bekend, en hun getal was vrij aanzienlijk.<br />
Onder hen waren vele waarlijk godvrezende en deugdzame<br />
menfehen , bij welke de Euangelifche Godsdienst<br />
van JESUS eenen gereeden ingang kon vinden.<br />
"Nfiet, gelijk de oorfpronglijke Jooden, verkleefd aan<br />
de vooivaderlijke inzettingen, noch aan de uitwendige<br />
plegtigheden der wet, waren zij bereid, om de<br />
waarheid hulde te doen, en de leere van CHRISTUS<br />
te omhelzen.<br />
Op deze wijze was de Joodfche Godsdienst meer<br />
bekend geworden onder de Heidenen, ook had dit<br />
volk, hoe min anders geacht, zicii, van tijd tot<br />
tijd, de gunst van vreemde Mogendheden, en groote<br />
voorrechten in onderfcheiden Staaten, en bijzon-<br />
Ier bij de Romeinen, verkregen, en de eerbied voor<br />
lat Godlijk wezen , het welk zij vereerden , was<br />
meer cn meer toegenomen , zoodat ook vele vrcemk<br />
volken en vorsten voor zich, in den Tempel te
G E S C H I E D E N I S . #1<br />
Jerufalem, offeren lieten: al het welk veel kon toebrengen,<br />
om,wanneer JESUS in de wereld verfcheen,<br />
hem en zijnen Godsdienst, ook onder Heidenen, opgang<br />
te doen maken.<br />
Dusdaniger wijze , was , door de Voorzienigheid ,<br />
de weg onder de Jooden gebaand, en alles gefchikt<br />
tot een bekwaam Tijdperk voor de openbaring van<br />
JESUS CHRISTUS. Eene dergelijke richting tot hetzelfde<br />
einde worden wij ontwaar , wanneer wij de<br />
gefteldheid van zaken in de overige wereld, ten dezen<br />
tijde, befchouwen.<br />
De wereld, zoo ver zij toen bekend en meest befchaafd<br />
was, ftond onder het gebied der Romeinen,<br />
het welk zich van de Kusten van Spanje en Portugal,<br />
het uiterfte westen van Europa , tot aan den<br />
Eufraat, fomtijds tot aan den Tigris, in Afiè, uitflrekte,<br />
en tevens de Noorder-kusten van Afrika,<br />
benevens Egypte, aan zich onderworpen zag. Het<br />
Romeinfche volk , het welk zoo vele eeuwen zijne<br />
vrijheid had bewaard, begon thans, door zijne eigene<br />
grootheid gedrukt, onder de oppermagt van eenen<br />
Alleenheerfcher te bukken. Herhaalde burger-oorlogen<br />
hadden, eindelijk, den teugel des bewinds ir<br />
de handen van eenen Opperheer gebracht; CAESAR.<br />
naar wiens naam de Opper-Vorsten van het Romeinfche<br />
Rijk Caefars of Keizers genoemd zijn, had<br />
het eerst zich de oppermagt aangematigd. Thans<br />
was AUGUSTUS behecrfcher van deze zoo wijduitgeftrekte<br />
Mogendheid. Deze Vorst had , na dat dj<br />
gruwelen voorbij waren, welke de ftrijd tusfehen de<br />
vrijheid en flavernij had voortgebracht, door eer<br />
zachi<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
Ioofdfh<br />
Strnt der<br />
Heidenfche<br />
Wereld<br />
in<br />
het Burgerlijke.<br />
De Romeinen.
44 K E R K E L I J K E<br />
I zacht en gematigd gebruik van zijne magt, de ftfc<br />
SOEK<br />
wendige rust in de zoo menigvuldige Gewesten van<br />
I<br />
Hoofdft. het Romeinfche Rijk gevestigd, en door verfcheiden<br />
wijze en nuttige inrichtingen , de gedachtenis der<br />
onrechtvaardigheden en wreedheden, door hem tevoren<br />
bedreven, om tot die hoogte van gezag te kunnen<br />
ftijgen, als 't ware, uitgewischt, en het volk,<br />
het welk buitendien niet meer gefchikt was, om vrijheid<br />
te kunnen genieten, aan de nieuwe overheerfching<br />
gewend; terwijl hij, in vele opzichten, de fchijnbare<br />
fchaduw van vrijheid, en de oude benamingen der<br />
Regering en Staats - ambten liet blijven, had hij het<br />
Krijgsvolk, de fchatkist , en als Opperpriester ook<br />
den Godsdienst, en dus over het geheel, de kracht<br />
iran het gebied, in zijne handen. Met hetzelfde Staatkundig<br />
beleid, had hij het beltuur over de landfchappen<br />
en wingewesten van het Romeinfche gebied tusfehen<br />
zich zeiven en den Raad te Rome verdeeld.<br />
De binnenlandfche en vreedzame gewesten, waar men<br />
geene bewegingen noch oorlogen te duchten had, en<br />
in welken dus geene of flechts geringe krijgsmagt<br />
nodig was , werden van wege den Raad, op welken<br />
AUGUSTUS nogthans eenen overwegenden invloed<br />
bad, beftuurd door landvoogden, onder den titel van<br />
Proconfuls, gelijk dus SERGIUS PAULUS, HAND.<br />
XIII. 7. voorkomt , als Pröconful van het Eiland<br />
Cyprus; maar die gewesten, welke meer op de grenzen<br />
des rijks lagen, en krijgsbenden nodig hadden,<br />
antvingen hunne Landvoogden, onder den titel van<br />
Vraetoren of Propraetoren, die ook legati genoemd<br />
•rerden, onmidlijk van AUGUSTUS zei ven, zoodanig<br />
was
G E S C H I E D E N I S . ~5<br />
was CYRENIUS over Syrië LUC. II. 16. en deze hadden<br />
weder onderlandvoogden onder zich, in de bijzondere<br />
gedeelten van hunne Landvoogdij, gelijk de<br />
Landvoogden van het Joodfche land onder den Landvoogd<br />
van Syrië ftonden. Ondertusfchen waren 'er<br />
ook nog volken, welke wel van de Romeinen afhanglijk<br />
waren, maar nog, door hunne eigene Koningen,<br />
naar hunne eigene wetten , geregeerd werden.<br />
Zoo was de Staat des Joodfchen lands, onder<br />
de regeering van HERODES den Grooten, gelijk wij<br />
gezien hebben. De Regering der Romeinen over alle<br />
deze landen en gewesten was , over het geheel<br />
genomen, vrij zacht, alzoo zij bij hunnen Godsdienst,<br />
wetten, en zeden, bewaard bleven, alleen was<br />
'er, door de gierigheid en knevelarijen der Romeinfche<br />
landvoogden, menigmalen ftof tot billijke klagten,<br />
over het algemeen echter werd de Romeinfche i<br />
regering, ten dezen tijde, nog even zeer bemind ah<br />
ontzien, waar door alle deze zoo veelvuldige lander<br />
en werelddeelen maar één geheel uitmaakten.<br />
De Kerkvader ORIGENES heeft , in zijn werk te<br />
gen CELSUS ( II Boek ) hier in reeds de wijsheii l<br />
der Godlijke befchikking opgemerkt, dat, door dez<br />
uitgeftrektheid van het Romeinfche gebied, eene ge<br />
meenfehap gevestigd was tusfehen genoegzaam all<br />
de volken van de toen bekende, ten minften van d<br />
meer befchaafde, wereld; onder welken, als 't ware<br />
»<br />
het onderfcheid van taaien was weggenomen, alzoi ><br />
overal de Latijnfche en Griekfche taal bekend en i 1<br />
gebruik was. Dit alles maakte voor de Apostelei 1<br />
of gezanten Van JESUS den arbeid gemaklijk , z j<br />
kon<br />
I<br />
BO> K<br />
I<br />
Hoofdft.
«6 K E R K E L IJ ({ E<br />
I konden, ongehinderd, van volk tot volk reken, en<br />
BOEK<br />
hunne leere aan allen prediken. Zelfs kan men het,<br />
I<br />
Hoofdft als voordeelig voor den Christen-Godsdienst, befchouwen,<br />
dat het Romeinfche Rijk , ten dezen tijde,<br />
door ééöen Oppergebieder beheerscht werd. Dezelve<br />
moest, natuurlijk, veel tegenftand ontmoeten, bij<br />
de Priesters, die aan het Bijgeloof der Afgoderij en van<br />
het Veelgodendom hun aanzien en beffaan te danken,<br />
en zoo veel invloed op het volk hadden, wij zien<br />
ook, dat, even door de ophitzing dezer Priesteren,<br />
en anderen, welke belang hadden, bij den voorgaanden<br />
bijgeloovigen eeredienst, op vele plaatzen, vervolgingen<br />
tegen de Christenen werden verwekt; terwijl<br />
de Christenen tegen zoodanige mishandelingen<br />
veeltijds belchutting vonden bij den Oppervorst, en,<br />
zelfs toen eindelijk een Oppervorst den Christen-<br />
Godsdienst omhelsde, werd deze Godsdienst des te<br />
fchielijker algemeen en duurzaam in het gantfche Roneinfche<br />
gebied gevestigd.<br />
Doordien het Romeinfche Rijk zoo verre uitgerrekt<br />
was, was 'er, in die geheele uitgebreidheid,<br />
vrede en rust, welke insgelijks voor de eerfte verkondigers<br />
van het Christendom deszelfs uitbreiding<br />
Temaklijk maakte en begunftigde. AUGUSTUS heeft,<br />
Geduurende zijne lange regering, den Tempel van TA-<br />
MUS , welke, ten tijde van openbaren oorlog , openftond,<br />
te Rome tweemaal gefloten, eerst in het jaar<br />
na de (lichting van Rome 725, en voor de tweede<br />
maal, in het jaar 730, na den oorlog met de Cantabriers<br />
in Spanje ten einde gebracht te hebben.<br />
OROSIUS verhaalt ook, dat deze Tempel, ten tijde<br />
van
G E S C H I E D E N I S .<br />
van JESUS geboorte, ten derden male, gefloten zou I<br />
BOEK<br />
geweest zijn, en anderen hebben dit overgenomen; I<br />
dit bericht echter is niet naar waarheid : Immers,; loofdft.<br />
ten dezen tijde, waren 'er bewegingen in Armenië,'<br />
tegen de Parthen ( * ), aan den Donau tegen de<br />
Scythen enz. (f) nogthans, gelijk wij zeiden, deze<br />
bewegingen Hoorden de inwendige vrede niet, in het<br />
Romeinfche Rijk en deszelfs wingewesten.<br />
Hoe ver ook het Romeinfche Rijk zich onder AU Andere<br />
GUSTUS uitftrekte , echter woonden 'er ten Oosten<br />
volken.<br />
en Noorden nog andere volken, die van de Romeinen<br />
onaf hanglijk waren; doch, van welken wij geene<br />
genoegzame berichten hebben , om van hunnen<br />
toeftand naauwkeurig verflag te doen. Deze volken<br />
waren allen, het één meer , het ander min , onbefchaafd<br />
van zeden en levenswijze, alleen de Chinezen<br />
bezaten wetenfchappen en kunften , doch van<br />
hun wist de toenmalige wereld weinig of niets. De<br />
Parthen, welke in Afiê, ten Oosten van den Eufraat<br />
ttkTJgr.itv een magtig Rijk gefticht hadden, en, van<br />
die zijde, de geduchte nabuuren der Romeinen waren<br />
, Houden onder eene eenhoofdige en oppermagtige<br />
regering. De Noordfchc volken, integendeel, de Scythen<br />
en Germanen, handhaafden hunne vrijheid, onder<br />
het beftuur van Opperhoofden, welke flechts een<br />
bepaald gezag bezaten, en de Romeinfche Volkplantingen<br />
ftrekten zig niet verder uit, dan tot aan den Rhyn<br />
cn Donau ; de Batavieren , toenmalige bewooners<br />
(*) VELLEJUS PATERCL'LUS L. II. C. 100.<br />
( f ) Dio CASSIÜS in Excerpt. Vales.<br />
C<br />
S7<br />
van
I<br />
BOCK<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
Staat van<br />
den<br />
Godsdienst.<br />
4<br />
=8 K E R K E L I J K E<br />
van ons Vaderland, waren meer bondgenoten en vrienden,<br />
dan onderdanen van dc Romeinen.<br />
Aile deze volken , van welke wij Hechts eenige<br />
kennis dragen , hadden Godsdienst , geen één was<br />
zonder denzelven, en elk geloofde, den besten Godsdienst<br />
te bezitten. Allen echter, behalven dc Jvcden,<br />
waren in eenen treurigen Haat van Bijgeloof en Afgoderij<br />
vervallen , zoodat de natuurlijke Godsdienst,<br />
ivelken God door het licht der rede en des gewetens<br />
n het hart der menfehen heeft ingedrukt, geheel en<br />
ü onkenbaar was geworden, cn men naar waarheid<br />
rsa het gantfche menschdom zeggen kon , dat zij<br />
ronder God en zonder hoop waren , in de wereld.<br />
iet Bijgeloof, het welk dc toenmalige wereld verilfaid<br />
had, was wel in foort menigvuldig, maar ech-<br />
1<br />
A er , in de hoofdzaak , daar in overëenftcmmendc ,<br />
( lat het eene menigte van Goden en Godheden veterde,<br />
cn fchoon men al eenen Opperflen God fcheen<br />
i<br />
t e erkennen, was deze kennis niet alleen zeer duister<br />
| n onduidelijk, maar ook met onedele en lage denkeelden<br />
van zijne eigenfehappen en verrichtingen ver<br />
t<br />
I lengd cn bedorven. Bij fommigen was dit afgodisch<br />
I ijgeloof , uit eene verkeerde befchouwing van de namr,<br />
ontHaan. De hemelfche ligchamen, zon, maan,<br />
t<br />
e 1 Harren , hadden, door hunnen luister, en invloed,<br />
d e aandacht cn eerbied tot zich getrokken; welhaast,<br />
h ield men de geheele Natuur voor bezield, cn vermeldde<br />
zich verhevene wezens, die over de blj-<br />
b<br />
z SHdere deelen en voortbrengzelen der Natuur<br />
h ïersehten; nergens ging deze dwaasheid zoo ver,<br />
s in Egypte, alwaar verfcheiden dierenfoorten vergood
G E S C H I E D E N I S .<br />
good, cn als Godlijk vereerd werden, dus ook plan- I<br />
B 0<br />
ten en kruiden, waarom de Dichter JUVENALIS met <br />
de vermeende heiligheid dezer volken fpot, bij wel- Hoofdft.<br />
keft de Goden in de tuinen geteeld en gekweekt wor<br />
den. Bij anderen, was de oórfprong vair het Bijgeloof<br />
uit de gefchiedenis ontleend , en hunne voornaamfte<br />
Goden waren voordezen beroemde menfehen<br />
geweest, fl-ichters van volken, groote vorsten en helden,<br />
welke men, met alle hunne menfchelijke gebreken<br />
en ondeugden, vergood had. Dit fooit van Bijgeloof<br />
was het eerst bij de Fcniciërs ontftaan, van<br />
w-elke het tot de Grieken , en verders tot de Rominev;Wké<br />
overgegaan, en werd , onder elk volk^<br />
door de Dichters, Priesters, en het gemeen, elk op<br />
zijne wijze , met nieuwe bijvoegzelen en verdichtzelen<br />
opgcfierd. Hier kwam bij , dat het geen dc aloude<br />
wijzen, in eene zinlijke taal, aangaande Godsdienftige,<br />
natuur- en zedekundige onderwerpen, hadden<br />
voorgedragen, door het Bijgeloof naar de letter<br />
opgevat en geduid werd, zoodat men, eindelijk, de<br />
geheele natuur niet alleen, maar ook de deugden en<br />
ondeugden, de kunften en wetenfchappen , tot perfonen<br />
gemaakt, en als Godheden aangebeden heeft.<br />
Eindelijk, vereerde men zelfs nog levende menfehen,<br />
als godlijk, dus had de Keizer AUGUSTUS, buiten<br />
Italië, vele Tempels, in welke men hem een' eeredienst<br />
toebracht.<br />
De bijgelovige dienst van alle deze Goden en Go 1 -<br />
dinnen, want men kende aan deze Godheden de onderfcheiden<br />
genachten toe, fteundë op het gezag der<br />
overlevering, en op hetgeen de Priesters en Dichters<br />
C 2<br />
daar<br />
•
5° K E R K E L I J K E<br />
I daar van verhaalden. Dit gezag werd onderfteuird 4<br />
BOEK door verdichte wonderwerken, tot dewelke de onkunde<br />
alle vreemde natuurverfchijnzelen gewoon was te<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
rekenen , en door Orakelen of Godfprakeïi , welke<br />
gezegd werden, geheimen te openbaren en toekomende<br />
dingen te voorzeggen. Doch, welker valschheid<br />
genoegzaam blijken moest , uit de dubbelzinnig- en<br />
duisterheid van het voorftel, terwijl zij ook niet zei*<br />
den gelogenftraft werden, door.tegengeftelde uitkom-<br />
Hen. De verltandigften onder de Heidenen zelve vermoedden<br />
niet alleen, maar kwamen 'er openlijk voor<br />
uit, dat onder dezelve Priesterlist en bedrog fehujlde.<br />
.Deze Godfpraken verdomden van tijd tot tijd, na<br />
dat de leere van JESUS zich in de wereld meer begon<br />
te verbreiden: een natuurlijk gevolg van de verlichting<br />
, welke deze leere aanbracht, waar door zelfs<br />
de verborgenile kunstgrepen van een volk-misleidend<br />
Priesterdom ontdekt Wérden,<br />
De plegtigheden en Godsdienflige gebruiken , met<br />
welke deze menigvuldige Godbeden werden vereerd,<br />
verzoend, bevredigd, gedankt enz., waren naar de<br />
ienkbeekfeu, die men van dezelve maakte, en naar<br />
ie meer of minder woestheid van de zeden der volcen,<br />
onderfcheiden. De waare Godsdienst, met wel-<br />
1<br />
];en men alleen aan de Godheid behagen kan , de<br />
< lienst van het hart, gepaard met de beoefening der<br />
leugd, werd geheel verwaarloosd, en al de kracht<br />
Ier Godsdieniligheid in louter uitwendigheden gefield,<br />
| kien wijdde aan de Goden Tempels, altaren, bedien,<br />
offeranden; men had heilige gebruiken, periu-<br />
t<br />
1<br />
icn cn tijden. Van de Per/en of Partken, als ook<br />
van
G E S C H I E D E N I S . 31<br />
vSfl de oude Germaan fche volken, leest men echter, I<br />
BOEK<br />
dat zij de Godheid niet m Tempels wilden befloten I<br />
hebben, doch, deze laatften hadden hunne heilige Hoofdft.<br />
bosfchcn, ook hadden zij hunne Afgodsbeelden. Velen<br />
van dc plegtigheden van den Afgodsdienst waren<br />
bclagchlijk, andere wreed. De vlugt der vogelen,<br />
de ingewanden der offerbeesten, het al of niet gulzig<br />
eten der heilige hoenderen, werden met alle naauwkeurigheid<br />
geraadpleegd, en voor voorzeggende gehouden<br />
; veeltijds waren ook deze plegtigheden wreed<br />
en onmenschlijk. Ten tijde , toen JESUS geboren<br />
werd, waren, bij vele volken, menfehen - offers, ter<br />
verzoening van de Goden, nog in zwang. Het zou<br />
onbegrijpelijk voorkomen, hoe de wereld, zelfs de<br />
befchaafde Grieken cn Romeinen, zoo lang zulke<br />
beuzelachtigheden en wreedheden hebben kunnen aanhouden,<br />
indien wij niet dc magt van het Bijgeloof<br />
kenden, het welk het gros der wereld, ten dien tijde,<br />
beheerschte, cn zedert eeuwen, de diepfte wortelen<br />
in het hart des volks gefchoten had.<br />
Niettegenftaande elk volk zijne bijzondere Godheden,<br />
en onder dezelve zijne befcherm - goden, had.<br />
en zij, in getal, benaming, en dienst van hunn< 1<br />
Goden, van malkanderen vcifchildcn, moet het om i<br />
echter niet bevreemden, dat zij van geene oorlogei [<br />
om den Godsdienst wisten. Zij kwamen toch al<br />
Ien, in dit hoofdpunt, overeen, dat de Goden, wel<br />
ker aantal zij niet recht kenden, zekere, aan elk hun<br />
ner eigene, verrichtingen hadden, cn plaatslijk waren ><br />
dat dus de onderfcheiden volken hunne befchermgo<br />
den hadden, houdende Hechts elk volk zijnen be<br />
C 3<br />
fcherm
3* K E R K E L I J K E<br />
1 fchermgod of Goden voor de meestvermogende, zonder<br />
daarom die van andere volken min te achten.<br />
BOEK<br />
1<br />
Hoofdft. Hierom was het, dat zij, eenig volk of ftad beoorlogende<br />
, deszelfs befchermgoden , door zekere bezweringen<br />
, poogden te bewegen, om tot hunne zijde<br />
over te gaan, en hun volk te verlaten. Hierom<br />
namen ook de volken de Goden en Godsdienstplegtigheden<br />
van anderen over , men was zoo Godsdienftig,<br />
dat men geene Godheid hare eere wilde onttrekken.<br />
Hierom richteden de Atheniënzen eenen Altaar op<br />
voor den onbekenden God, en de Romeinen hadden<br />
hun Pantheon, eenen Tempel voor alle Goden: .op<br />
deze wijze werden alle Goden geëerd , zonder dat<br />
de achting cn eerbied voor den Godsdienst, en de<br />
Goden van den Staat, benadeeld werd. Op deze<br />
wijze is dc zoogenaamde verdraagzaamheid der Heidenfche<br />
volken gemaklijk te begrijpen. Dc Romeinen<br />
ftonden dus toe, dat, behoudens den Godsdienst<br />
van den Staat, elk, naar zijn goedvinden, Goden<br />
saar zijn welgevallen, en op die wijze, als hij goedrond<br />
, in zijn huis diende , gelijk'zij aan dc "door<br />
run overwonnen volken derzelver Godsdienst lieten<br />
j ^houden. Maar, wanneer zij meenden , of hun<br />
1 >leek, dat eenige Godsdienst of plegtigheid den<br />
f Godsdienst van den Staat ondermijnde , hield deze<br />
1 -erdraagzaamheid op, en zoodanige Godsdienst of<br />
I 'legtigheid werd terftond door de wetten verboden,<br />
I n Egypte gebeurde het niet zelden, dat 'er oproeen<br />
en gevechten ontftonden, over Godsdienftige<br />
I<br />
oorwerpen, niet, omdat men aan een' ander zijnen<br />
( Godsdienst eigenlijk wilde betwisten of opdringen,<br />
maar,
G E S C H I E D E N I S . 33<br />
maar, omdat fommigen de beesten aten, welke van r<br />
BOCK<br />
anderen als Goden gediend werden, het welk dezen<br />
I<br />
niet te dulden ftond. ANTIÖCHUS EPIFANES, echter,<br />
gaf, door zijne wreede behandeling der Jooden,<br />
•Joofdft.<br />
welke' hij dwingen wilde, den vaderlijken Godsdienst<br />
te verlaten, en den Godsdienst der Heidenen aan te<br />
nemen, een voorbeeld van eigenlijk gezegde vervolging<br />
om den Godsdienst. Hij wilde, in zijne Staaten,<br />
eene eenparigheid van denkwijze omtrent den<br />
Godsdienst hebben, dat is, eene verëering van alle<br />
Goden, bijzonder der Romeinfche, welk volk hij<br />
naar dc oogen zag; met dit bcginzel was de Joodfche<br />
Godsdienst onbeftaanbaar, welke alleen den cenigen<br />
God tot zijn voorwerp had, en alle andere voor<br />
Nietgoden verklaarde. Dc verdraagzaamheid der Heidenfche<br />
volken omtrent den Godsdienst is dus niet<br />
toe te fchrijven , aan zuivere cn redelijke beweeggronden,<br />
en kon alles verdragen, behalven waarheid<br />
en verlichting.<br />
Behalven den openbaren eeredienst en Godsdienstplegtigheden,<br />
hadden de meeste volken, vooral dc<br />
Grieken cn Romeinen, geheime inftellingen en pleg<br />
tigheden, die zij Mijsteriën, verborgenheden, gehei<br />
men, noemden , tot welke geene anderen dan Inge<br />
wijden werden toegelaten , die , zonder hun lever i<br />
aan een onvermijdelijk doodsgevaar bloot te (Tellen *<br />
niets van dezelven mogten openbaren- Deze geheim<br />
houding is oorzaak, dat men over deze Mijsteril I<br />
zoo verschillend gedacht en geoordeeld heeft, WAR<br />
BURTON, in zijn werk, over dc Godlijke zendin ji<br />
van MOSES , heeft breedvoerig over dezelve gehai<br />
C A<br />
dcW<br />
l<br />
Mijsterfc<br />
è'n of geheimen,
I<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofd!<br />
54 K E R K E L I J K E<br />
deld, beweerende, dat men, in deze geheime faföerïkomffcn,<br />
fommige waarachtige leerfteilingen van den<br />
• "Atuurlijken Godsdienst zou geleerd en bewaard heb-<br />
• ben, die men aan het onkundig en bijgelovig volk<br />
niet durfde betrouwen, bij voorbeeld, dat 'er maar<br />
éért eenig God is, dat 'er een leven plaats heeft na<br />
dit leven enz. LÈ'LAND, integendeel, in zijn werk,<br />
waar in hij de noodzaaklijkheid eener Openbaring<br />
bewijst, heeft tegen WARBURTON ftaande gehouden,<br />
dat deze verborgenheden en geheime vergaderingen,<br />
veelal, met de goede zeden en eerbaarheid (beden.<br />
Wij kunnen niet op ons nemen, dit gefchil te bellisfeu,<br />
fchoon dit overblijft, dat dc gevolgen van deze<br />
verborgenheden, tot uitbreiding van beter kennis omtrent<br />
den Godsdienst , en van oefening der deugd,<br />
zich niet zichtbaar hebben geopenbaard , maar het,<br />
integendeel, van verfcheiden derzelvc blijkbaar is,<br />
dat de ingebrachte bcfchuldigingcn van ongodsdienstigheid<br />
en zedeloosheid meer dan te veel gegrond zijn.<br />
Zedelijke Hoe het zij, dit is zeker, de Godsdienst der Heidenfche<br />
volken , hoe vol ook van Godsdienftig Bij<br />
Stnat der<br />
Heidenfche<br />
Wereldgeloof,<br />
was, uit zijnen eigen aart, ongefchikt, om<br />
de menfehen waarlijk deugdzaam te maken. Integendeel,<br />
daar hij ingericht was, naar de buitenfporigheden<br />
eener door Bijgeloof verhitte verbeeldingskracht,<br />
naar de zinlijkheid, hartstochten cn driften'der menfehen,<br />
diende hij, veeleer, om alle lasteren en ondeugden<br />
te bevordereni en de menfehen daar toe aan<br />
:e zetten. Onwaardige cn laage denkbeelden van de Goden,<br />
onzekerheid nopens de onfterflijkhcid der ziel, cn<br />
iet leven na dit leven, bepaalden der menfehen wenst*<br />
en
G E S C H I E D E N I S . 35<br />
en geluk alleen tot dit leven, terwijl de zwakheden I<br />
BOKK<br />
en ondeugden hunner Goden hen tot navolging opfpoorden<br />
of tot ontfchuldiging ftrekten. Velen dezer Ioofdft<br />
I<br />
Goden werden zelfs, in hunne Tempelen, door ontuchtigheden,<br />
gediend. De Priesters, en dienaars<br />
ven den Godsdienst, legden zich toe, om het volk,<br />
door hunne bedriegerijen en loze ftreeken, in zijne<br />
bijgelovigheid te houden, en fchaamden zich niet,<br />
zich zeiven alle ongebondenheden te veroorloven :<br />
op verbetering van het hart had een Godsdienst ,<br />
die alleenlijk in uitwendige plegtigheden beftond, geenen<br />
invloed. Geen wonder , dat de zedelijke toeftand<br />
der wereld allerjammerlijkst was: PAULUS heef<br />
(RO.M. ons daar van een treffend tafereel op<br />
gehangen , een tafereel , naar waarheid , gelijk wi<br />
uit Heidenfche gelijktijdige fchrijvers zelve weten<br />
Het is waar, dat, in alle eeuwen, ondeugden onde<br />
de menfehen hebben in zwang gegaan, maar hier i<br />
het groote onderfchcid: de Godsdienst, in plaats vai<br />
de ondeugden te hinderen, begunftigde dezelve. Hoe<br />
rerij, en alle foorten van onkuischheid., werden nic<br />
ééns voor zonden gehouden. Wreede fchouwfpe<br />
len, barbaarschheid omtrent vijanden en flaven, ei 1<br />
foortgelijke woestheden konden heel wel met dezei l<br />
Godsdienst beftaan en overeengebracht worden. A I<br />
had ook het Christendom aan de wereld geencn au<br />
deren dienst bewezen, dan dat het in dezelve, or<br />
der het gros der menfehen, beter en verhevener begrif<br />
pen van God ingevoerd, de zeden verzacht en mei S!<br />
fchelijker gemaakt, eene foort van gelijkheid ondf r<br />
alle menfehen gevestigd , en de waare befchaafcihei d<br />
c<br />
C 5<br />
n
36 K E R K E L I J K E<br />
I en de gewaarwordingen van reine deugd geopenbaard<br />
I heeft, zouden wij dit alleen reeds niet met genoegzame<br />
dankbaarheid erkennen Hoofd!'.<br />
kunnen.<br />
Het is zoo, van eeuw tot eeuw, deeden zich<br />
Sm der<br />
Wijsgeerte.<br />
voor , welke voor zich zeiven inzagen , hoe zeer<br />
fchrandere lieden , onder de Heidenfche volken ,<br />
het menschdom verbasterd ware, en die geern het<br />
juk des Bijgeloofs hadden afgeworpen; de Wijsgeerte<br />
werd al vroeg geoefend, maar alle pogingen "waren<br />
vruchteloos, en hadden geenen invloed op het volk<br />
in het gemeen. Vele wijzen, fchoon zij, bijzonder<br />
bij de Grieken en Romeinen, openlijk en Hout genoeg<br />
met de grondftellingen van den Volksgodsdienst<br />
Ien fpot dreven, en de verhalen van de Goden enz.<br />
ils fabelen befchouwden , wachteden zich nogtharfc<br />
zorgvuldig , om tot betere verlichting van het gcncen<br />
te arbeiden, integendeel drongen zij fterk, op<br />
]<br />
1 le handhaving van den gewonen Godsdienst, en<br />
teszelfs plegtigheden; uiteen verkeerd begrip en toelaafing<br />
van die onloochenbare waarheid , dat de<br />
I<br />
( Godsdienst de voornaamlk, zoniet dc ecnigfre, band<br />
c er Burgcrmaatfchappij is. Indien ook affommigen<br />
c ndernamen, het volk, in dit opzicht, te verlichten,<br />
V eerden zij Voor Ongodisten uitgemaakt; anderen, die<br />
c p de deugd aandrongen , gelijk SOCRATES , met<br />
V alfche bcfchuldigingen beticht, en ter dood gebracht;<br />
tl trwijl nog anderen, zich toegevende aan hunne bezegelingen<br />
, terwijl zij zich verbeeldden, wijs te zijn,<br />
f]<br />
V ;rdwaasd werden : zoodat CICERO zelve bekende,<br />
I it niets zoo ongerijmd kan worden uitgedacht, het<br />
elk niet de dén of ander Wijsgeer beweerd zal<br />
heb.
G E S C H I E D E N I S . 37<br />
hebben; het welk ook ftoffe gaf, tot gedmuïge verfchillcn<br />
BOEK<br />
en twisten onder de Wijsgeeren , die niet I<br />
zelden in haairkloverijën beftonden. Men moet, der-<br />
Hoofdft.<br />
halven, daar in het Godlfjkc van het<br />
Christendom<br />
weder eerbiedigen , het welk het Heidensch Bijgeloof,<br />
dat, hoe zinneloos ook in zich zelve, alle pogingen<br />
der Rede had te leur gefteld, te niet gedaan,<br />
en zelfs het volk, omtrent God en Godlijke zaken,<br />
tot duidelijker en rechtmatige denkbeelden gebrachl<br />
heeft.<br />
De Wijsgeerte , ten tijde van<br />
Oosterfche<br />
JESUS, verdecldf<br />
zich, gelijk men gemeenlijk gelooft, in tweehoofd Wijsi<br />
foorten : de ecrfte cn oudfie zal geweest zijn , d< geerte.<br />
Oosterfche Wijsgeerte, uit welker bron de Gnostie<br />
ken gefchept zullen hebben , die vcrvolgends zoi > i<br />
vele verwarringen onder de Christenen hebben aan<br />
géticht.<br />
Omtrent deze Wijsgeerte van het Oosten »<br />
word hevig getwist, of zij wel ooit hebbe plaat<br />
gehad, ten minftcn, of zij de Gnostieken wel i 5<br />
voorgegaan?<br />
Volgends hun, welke meenen, dat 'e<br />
in de daad eene Oosterfche Wijsgeerte beftaan het<br />
be , zal dezelve zich voomaamlijk hebben bcvii<br />
tigd, om den oórfprong van het kwaad in dc w<<br />
rcld te verklaren, en derzelver famenflcl zal, ong<<br />
vaar, hier op uitkomen, dat 'er twee hoofdbegii<br />
zelen van alles zijn, geest en ftoiïë, welke laatfte z<br />
voor eeuwig hielden, en als de bron van het kwaa<br />
aanmerkten.<br />
Deze beide beginzels noemden zij Ha<br />
én duisternis. Uit het licht, of het goede bcgii<br />
zei, den hoogften God , zullen, door uitvlocjins<br />
andere wezens zijn voortgekomen , die Aeonen ,<br />
éei<br />
i I<br />
r
I<br />
eeuwen, genoemd zij», één van welken, van flechter<br />
BTJKK<br />
I nart, utt de ftofFe d e z e<br />
wereld gevormd zal hebben<br />
Hoofdft. en derzelver beheerfcher zij." Dit zoodanige ondergingen<br />
barden zij de geduurige mengeling van<br />
goed en kwaad, die wij in deze wereld opmerken.<br />
Door dezen Wercldfchepper of Wereldbeftuurer, zouden<br />
onze zielen in het ligchaam, al, in eenen kerker,<br />
zijn mgekluisterd,waar uit dc Opper/te God dezelve<br />
echter wille verlosfen, en, wij zouden, door het<br />
hgchaam te kwellen, daar toe het onze kunnen toebrengen,<br />
gelijk deze lieden gezegd worden, oo verfcheiden<br />
wijzen gedaan te hebben, en zelfs in de<br />
3osterfche Landen nog te doen, fommigen door ijsyke<br />
kastijdingen van het ligchaam , vasten enz<br />
naar anderen, door zich over te geven, aan alle'<br />
>ngebondenhedenenz. Ondcitusfchen, hoewel dit zeker<br />
5, dat men reeds, in de oude fchriften der Joodfche<br />
•rofeeten, fpooren vindt, van een in het Oosten<br />
I ijzoader onder de Perfen, bekend gevoelen, van'<br />
t vee hoofdbeginzelen, licht en duisternis, of een<br />
B oed en kwaad , waar uit men de moeilijke vraag<br />
o ver den oórfprong van het kwaad, poogde op te'<br />
h -Meren, gelijk dan ook de dwalingen der Gnostieft<br />
uit die zelfde bron zijn voortgevloeid, echter<br />
i in men, met geene voldoende bewijzen, aantonen'<br />
it een zoodanig famenhangend leerftclzel, reeds zoo<br />
di<br />
©eg, en ten tijde van JESUS, openlijk zou geleerd<br />
v;<br />
m. De oude Oosterfche Wijzen waren niet ra<br />
zi<br />
°<br />
ai<br />
0 n u i t<br />
' g'-ondftellingen, bewijzen, en gevolgtrekken,<br />
te redcnkavelen, zij bedienden zich van fnrciin,<br />
van zinbeelden, en leenfpraak, en droegen<br />
|d<br />
hun-<br />
fa<br />
3 3 K E R K E L IJ K E<br />
ne
G E S C H I E D E N I S . 39<br />
ne leere veelal in gelijkenisfen, en verhalen of fabelen,<br />
voor, deze vervolgends, eigenlijk genomen en opgevat<br />
, of wel opzetlijk voor het volk duister gemaakt,<br />
hebben zoo vele wandrogtelijke en dweep-<br />
'achtige voorftellen van God en den Godsdienst voortgebracht,<br />
welke alleen in hersfenen, door de buitenfporig<br />
verhitte verbeeldingskracht ontfteld , plaats<br />
konden vinden, en die naderhand door de onderfcheiden.<br />
aanhangen der Gnostieken in de daad aangenomen<br />
en geloofd zijn , bijzonder in Egypte , zoo<br />
vruchtbaar in het voortbrengen van Dweepers et-<br />
Geestdrijvers. Dit, en dat de Oosterlingen gemeenlijk<br />
veel ophadden met den invloed der geesten or<br />
de menfehen, en de geheime krachten der Natuur,<br />
toovcrij en andere fooitgelijke verborgen oorzaker<br />
van de veranderingen en gebeurenisfen in de wereld,<br />
het welk alles den waaren Godsdienst verduisterde,<br />
en in dweeperij veranderde, is zeker genoeg , maa:<br />
voords ontbreken ons de behoorlijke berichten, om<br />
nopens de zoogenoemde Oosterfche Wijsgeerte, ie<br />
met zekerheid vast te Hellen.<br />
Het ander foort van Wijsgeerte , het welk mee<br />
vermaard, en ons beter bekend is, is de Griekfch<br />
Wijsgeerte, welke ook bij de Romeinen door de gc<br />
leerden beoefend is geworden. Deze Wijsgeeren kwa<br />
men allen daar in overeen, dat de Volksgodsdiens<br />
louter bijgeloof, cn den redelijken mensch onwaardi<br />
zij, waarom zij dien of geheel verwierpen , of u<br />
de natuur- of gefchiedkunde zochten op te helderer<br />
Maar, wanneer zij het wezen , de eigenfehappen en de<br />
wil van God, den oórfprong der wereld en de<br />
menscl<br />
r<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
:<br />
i Griek-<br />
„ fche<br />
" Wijs-<br />
" geerte.<br />
t<br />
r<br />
S t 1
volgers en aanhangers van EPI K U R U S<br />
gehouden wor-<br />
<<br />
len. Zijne leerftellingen ftrcelden den fmaak der<br />
i ;rooten, en rijken; zijne leere over God en de we-<br />
I sld was gevaarlijker, dan eenige andere, fchoon wij<br />
e rkennen moeten, dat zijne zedeleer miskend en verraaid<br />
was geworden. Zijne gedachten over God d<br />
en<br />
l<br />
i<br />
+o K E R K E L I J K E<br />
e wereld beftonden hoofdzaaklijk hier in: De Go-<br />
I<br />
menschdoms, den toeftand der ziel na den dood zouden<br />
verklaren , of de waare kennis en het geluk<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft. zouden bepalen , verfehilden zij onder malkanderen<br />
en konden niet tot zekerheid komen. Onder hen<br />
waren 'er, die God met de natuur verwarden of<br />
de Voorzienigheid miskenden, en dus, m de daad<br />
allen Godsdienst wegnamen; of, die' op zulke wij!<br />
*e van God redenkavelden , dat men naauwlijks<br />
kon ontwaren, welke hunne waare gedachten<br />
weest, zijn.<br />
Epikuristen.<br />
Ten tijde van de geboorte van<br />
J E S t J S<br />
,<br />
w i l d e n<br />
zeer velen onder de' Romeinen en Grieken voor na<br />
' e r ' ' J zij" zalig in eene flöfc rust<br />
m z i j n<br />
m a a r zi<br />
w erkeloosheid, en vermaak, dat nergens door ge-'<br />
fl oord of .gehinderd wordt, en hier naar moeten wij<br />
rilt<br />
enfchen ook trachten, het vermaak moet ons ho 0o,<br />
5<br />
^ nü EPUCURUS aan het verwen<br />
g 0 e d A l h o<br />
vermaak dacht, het welk deugd en een rein<br />
h<br />
g< weten aanbrengen, verhinderde dit niet, dat vei<br />
van zijne navolgers weidra het zinliik vermaak<br />
le<br />
en het genot van alle lusten, najaagden, zoodat degezmdheul<br />
doorgaands eenen kwaaden naam had<br />
ze<br />
en<br />
de fchcldnaam, zwijnen van EPIKURUS kudde<br />
on<br />
«rent hen gemeen was. Even min was het leer-<br />
ftel-
G E S C H I E D E N I S . 41<br />
folzel van EPIKURUS , nopens den oórfprong der<br />
wereld, voordeelig voor de waare deugd. Volgends<br />
hem , was de wereld , bij toeval, ontftaan -uit de<br />
Atomen, of ondeelbare ftofdeeltjens , die, eeuwig<br />
onder malkander zweevende, eindelijk zich hebben<br />
faamgehecht, en deze wereld uitgemaakt, waai- door<br />
het geloof aan eene Voorzienigheid, en een wijs cn<br />
goed beltuur dezer wereld, insgelijks, geheel moest<br />
wegvallen.<br />
Vele anderen waren Twijfelaars — Twijfelaars, in<br />
den ftrikften zin, hoedanige de Pijrrhonisten of Step,<br />
tiet waren, die geene waarheid noch zekerheid, in<br />
eenig opzicht, erkenden, hadden wel geenen grooten<br />
opgang gemaakt, maar de Academici, dus genoemd<br />
naar zeker leerfchool buiten Atheene, welk<br />
zijnen naam had naar; een landgoed van zekeren ACA-<br />
DEMUS of HECADEMUS, door dezen ten algemee<br />
ncn gebruik gefchonken, in welk fchool PLATO les<br />
fen plagt te geven, maakten het twijfelen aan alle;<br />
tot hun onderfcheidend karakter. Schoon toeitem<br />
mende, dat 'er waarheid beftond, dreven zij, da<br />
dezelve voor de menfehen onnagaanbaar en verbot<br />
gen was, dat men zich, derhalven, met waarfchijn<br />
lijkheid moest vergenoegen, dewijl het toch onmo<br />
gelijk zij, tot zekerheid te geraken. Uit dezen grom<br />
namen zij wel dc bewijzen, voor en tegen het be<br />
ftaan van God, de onfterflijkheid der ziel, en an<br />
dere grondleeringen van den Godsdienst, in overwe<br />
ging, maar hielden zich te vrede, met aan te wij<br />
zen, wat zij in deze bewijzen oordeelden te ontbre<br />
ken, en beflisten, bij flot, niets ter wereld over de<br />
ze:<br />
I<br />
BOES,<br />
1<br />
Hoofde<br />
a<br />
Twijfelaar»-.
i<br />
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
Stoïcijnen.<br />
m K E R K E L IJ R E<br />
zelven. Uit de fchriften van CICERO , welke, kort<br />
voor JESUS geboorte, zoodanige Wijsgeerte volgde,<br />
kunnen wij derzelver aart en gefteldheid best opmaken.<br />
Deze twijfelzucht moest zeker den mensen<br />
verzwakken en weifelachtig maken , in de betrachting<br />
van zijne pligten , bijzonder in het betrachten<br />
van zijne Godsdienftige pligten, niet min dan in het<br />
geen hij, ten opzichte van zijn waar en duurzaam<br />
geluk, te hoopen ofte wezen hadt.<br />
Andere gezindheden echter fcheenen gunftiger te<br />
zijn voor den Godsdienst. Wanneer men , °in de<br />
Boeken der Stoifche Wijsgeeren , hunne verhevene<br />
uitfpraken over God, de deugd enz. leest, wordt<br />
men met eerbiedige verwondering aangedaan. Hun<br />
leugdzame man, die zijn hoogfte goed" in de deugd<br />
lelt, is geheel vrij van alle hartstochten en zwakreden,<br />
geene fmart, geene droefheid, geene vreugle,<br />
noch geluk, kan hem van zijne vastigheid beweren,<br />
hij blijft gerust, zelfs bij de inftorting der<br />
•j<br />
geheele wereld. Maar, wanneer wij doordenken, vinlen<br />
wij het onnatuurlijke en bedrieglijke van deze<br />
(<br />
«denken Waar is de mensch zonder hartstochten<br />
t<br />
n gemoedsaandoeningen? Hoe zal mcii den mensch<br />
t<br />
3t het beminnen der deugd, om zich zelve, opfpor<br />
:n , indien men alle beloningen der deugd wegeemt?<br />
Op dezelfde wijzeis het gelegen, met hun-<br />
r<br />
n<br />
e leere omtrent God en de onfterflijkheid der ziel.<br />
I loc voortrcflijk zij ook van God fpreken, deze was<br />
b ij hun niet anders, dan de wereldgeest, die, door de<br />
antfche ftofie j, bij wijze van een allerligtst vuur verreid,<br />
dezelve beweegt en bezielt, zoodat deze we<br />
b<br />
reld-
G E S C H I E D E N I S . 43<br />
reld-geest en de ftolfe het Al uitmaakt, zijnde aan een I<br />
BOEK<br />
ftreng en onverbidlijk noodlot onderworpen. Waaromtrent<br />
men, te vergeefs, eene verzachting gezocht Hoofdft.<br />
I<br />
heeft, in fommige uitdrukkingen, bijvoorbeeld, van<br />
SENECA , (*) waar hij zegt, dat de Schepper en<br />
Regeerer van alles het noodlot wel gefchreven heeft,<br />
maar dat volgt, dat hij, ééns bevolen hebbende,<br />
altijd gehoorzaamt. Immers , daar , in de daad,<br />
bij de Stoïcijnen alles natuur is, zoo moet alles<br />
noodlottig wezen, dewijl 'er geene andere wijsheid<br />
noch voorzichtigheid is, dan in de bezielde natuur,<br />
en dus is alles natuurlijk. Met deze leere verbonden<br />
zij ook de ftelling, dat de zielen wel eene lange<br />
duurzaamheid hebben , maar ten laatften aan haar<br />
noodlot van fterfiijkheid onderworpen zijn, waar uit<br />
nu ligtclijk het befluit is optemakcn, dat, hoe zeer velen<br />
dit leerftelzel hebben bewonderd, het 'er echter<br />
zeer ver af is,, dar het, ter bewerking van waare<br />
Godzaligheid,'waare deugd, en waar geluk voor de<br />
menfehen, gefchikt zou wezen.<br />
Onder alle de gezindheden der Griekfche Wijsgeerte,<br />
had die van PLATO, zekerlijk, het beste voor<br />
Pk.tonistenkomen,<br />
SOKRATES, zijn leermeester, had aan PLA<br />
TO verheven.denkbeelden ingeboezemd, en deze zoc<br />
goed gebruik gemaakt, van de lesfen van dezen wijzen,<br />
dat hij gemeenlijk de Godlijke PLATO, ja van<br />
.CICERO zelfs , de God der Wijsgeeren, genoemd<br />
wordt. Hij fpreekt van God, als van een geesteliji<br />
wezen, dat eeuwig, wijs, almagtig, het Heelal ba<br />
ftuurt,<br />
.(*) De Providtntia Cap. V.<br />
D
I<br />
BOI:K<br />
I<br />
iioofdtt.<br />
44 K E R K E L IJ K E<br />
(tuurt, voor de mehfchen zorgt, en de oorzaak van<br />
alle goed is , van wien deze wereld gevormd is.<br />
Hij geloofde, dat de zielen der menfehen onfterflijk<br />
zijn, en beloningen of ftraffen na dit leven te wachten<br />
hebben.<br />
Zijne zedenleere behelsde veel goeds,<br />
aangaande de deugden en ondeugden, en de pligten<br />
der menfehen.<br />
ook zijn leermeester<br />
vergenoegde<br />
Doch met deze grondleerftukken, die<br />
SOKRATES had voorgedragen,<br />
PLATO zich zeiven niet , maar verder<br />
met zijne ovematuurkundige befpiegelingen willende<br />
doordringen , verviel hij tot vele dwalingen, en niet<br />
Zelden tot dweepachtige gevoelens.<br />
Het is, om die<br />
reden, als ook wegens zijnen gezwollen en duisteren<br />
fchrijfftijl, in welken hij veeltijds zijne waare gevoelens<br />
fchijnt te verbergen,<br />
moeilijk, om te bepalen,<br />
Welk het eigenlijke famenftel van dezen Wijsgeer geweest<br />
zij. In zijne leere van God bracht hij, in<br />
zekeren opzichte , drie Godlijke perfonen van gelijke<br />
waarde en magt, alzoo hij het Godlijk verftand, de<br />
Godlijke rede of wijsheid, logos, of idea door hem<br />
genoemd, en welke hij voor het oorfpronglijk beeld<br />
van alle dingen houdt, benevens den algemeenen wereldgeest,<br />
of kracht, die alle dingen bezielt en bewerkt,<br />
tot dén zelfïtaiKiig wezen maakt.<br />
Deze Drieëenheid<br />
van PLATO , indien ik het dus moge noemen<br />
, . hoe zeer wezenlijk onderfcheiden van de<br />
leere der Christenen, heeft echter, door de gelijke<br />
klanken der benamingen , dewijl de Bijbel<br />
ook eenen logos van God kent, niet alleen aan<br />
het Christendom, bij verfcheiden Heidenen , ingang<br />
verfchaft, maar ook, van den anderen kant,<br />
de
G E S C H I E D E N I S . 45<br />
de Platonifche Wijsgeerte zoo geliefd gemaakt bij de<br />
Christenen , dat vele Kerkvaders hun best gedaan<br />
hebben, om de leerftellingen van dezen Wijsgeer met de Hoofdft.<br />
Christelijke leere te vefëenigen, Waar door de eenvouwighcid<br />
van deze laatfte, gelijk ons, in het vervolg<br />
, blijken zal, zeer veel verduisterd en bezwalkt<br />
is geworden. Verders had PLATO zeer veel op,<br />
met de leere der geesten, of mindere Goden, die men<br />
Demons noemde, welke, onder het bevel van den<br />
hoogden God, ook deel hadden m de regering det<br />
wereld. Hij verbeeldde zich de fioffe, als even eeuwig<br />
met God, en tevens als de noodzaaklijke bron<br />
van kwaad en verderf, trouwens, ook de besten er<br />
fchranderften der Heidenfche Wijsgeeren konden zich<br />
geen denkbeeld vormen , van eene fchepping allei<br />
dingen uit niet. Omtrent de zielen der menfehen<br />
was hij insgelijks duister, en fchijnt dezelve gehouden<br />
te hebben voor een deerden of uitvloeizel var<br />
het Godlijk Wezen , divinae particula aurae , ból<br />
maakte hij onderfcheid tusfehen dezelven, het wett<br />
insgelijks op zijne zedekunde invloed had , waarin hl<br />
de pligten onderfcheidde, tot Welke meer verhevene<br />
geesten verbonden waren, van zulke, met welke laager<br />
zielen volftaan konden. Hoe hooge achting men,<br />
ten tijde van JESUS, onder de Grieken en Romeinen<br />
ook deze Wijsgeerte toedroeg , nogthans waren de<br />
oude en echte Platonisten reeds voor lang uitgeftorven.<br />
—•<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
ARISTOTELES, een mail van fcherpzinnig Vernuft, 'Peripntejtifchen,<br />
en leerling van PLATO, had eene nieuwe gezindte<br />
of Ariltotelifchen.<br />
gefticht', die men ós-Peripatettfche noemde, omdat<br />
D 2 de-
Eclcctifche<br />
Wijsgeerte.<br />
46" K E R K E L I J K E<br />
I deze Wijsgeer zijne leerlingen, wandelende, gewoon,<br />
BOEK<br />
I<br />
was te onderwijzen. — Deze gezindte telde, ten dezen<br />
tijde, Hechts weinige aanhangers, maar , wanneer<br />
Hoofd!!.<br />
men, in vervolg van tijd,de kwaade gevolgen deriVötonifche<br />
Wijsgeerte in de Christen Kerk ontwaar werd,<br />
floeg men tot een ander uiterfte over, en de Christen<br />
Leeraars namen met eene wonderbare geestdrift<br />
het le.erftelzcl van ARISTOTELES over, gelijk wij,<br />
in het verhaal der gefchiedenis, zien zullen. Ondertusfchen<br />
is het famenftel van ARISTOTELES voorde<br />
eerfte gronden van den Godsdienst en deugd veel gevaarlijker<br />
dan dat van PLATO. ARISTOTELES had wel<br />
zeer voortreflijk over dc pligten der menfehen gefchreven,<br />
maar omtrent den Godsdienst dwaalde hij<br />
geheel buiten het fpoor. God is, volgends hem, een<br />
eeuwig wezen , maar onbeweeglijk in zich zeiven ,<br />
dat is, zalig in de bloote befchouwing, welk; wezen<br />
de eeuwige ftolfe in beweging gebracht heeft, als<br />
de eerfte beweger in een werktuig, zonder zelve bewogen<br />
te worden. Dus kende ARISROTELES niets<br />
van eene wijze en goede Voorzienigheid, hij moest<br />
de Schepping der Wereld uit niet loochenen , en<br />
zijne gevoelens nopens de voortduuring der menschlijke<br />
ziel zoo duister worden, dat men 'er niet anders<br />
uit kan afleiden , dan dat hij derzelver onfterflijkheid<br />
niet erkend heeft.<br />
Alle deze gezindheden van Wijsgeeren waren geduurig<br />
met malkanderen in twist, men ltreed om dc<br />
werwinnmg , meer dan om de waarheid. Men begrijpt<br />
dus ligtelijk, hoe weinig zij konden toebrengen<br />
tot verlichting van den ougeleerden hoop der<br />
men-
G E S C H I E D E N I S 47<br />
l<br />
menfehen , terwijl zij , te gelijker tijd , door hare<br />
Bo: K<br />
hoofddwalingen, twijfelingen, en onzekerheden, genoeg<br />
openbaarden, hoe weinig de menschlijke Re<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
de , op zich zelve , in zaken van het hoogfte<br />
•aanbelang, die tot den Godsdienst cn deugd, en tot<br />
onze uitzichten in den toekomenden Haat na dit leven<br />
, betrekking hebben, genoegzaam zij, waar doot<br />
de dierbaarheid en noodzaaklijkheid eener nadere en<br />
onmidlijke Godlijke Openbaring, naar welke zelfs de<br />
besten van deze Wijsgeeren begeerig verlangd hebben,<br />
aan ieder een kenbaar moet blijken. Ecnigcn tijd nr<br />
JESUS geboorte, begonnen fchranderc mannen te begrijpen,<br />
dat men niet langer ééöe bijzondere gezindte<br />
moest aankleven, maar, dat men dc'waarheid .<br />
waar men die ontmoette, aangrijpen cn kiezen moest,<br />
hier van daan werden zij Eclectifche genoemd. Deze<br />
Wijsgeeren ontftonden eerstin Egypte, en maakten,<br />
te Alexandnê inzonderheid, grooten opgang:<br />
ook zelfs ónder de Christenen. Men kan, zekerlijk<br />
bet voornemen en dc bedoeling van deze Wijsgcc<br />
ren , voor zoo ver het hun om waarheid te doei 1<br />
was, niet afkeuren, ook konden de Christenen, ii l<br />
de Wijsgeerte, van geene der Heidenfche famenftel<br />
len, zonder eene zoodanige keuze, voor zich gebruil<br />
maken. Maar, deze zelfde Eclectifche Wijsgeerte<br />
die men ook de nieuwe Platonifche noemde, om<br />
dat zij zeer veel van PLATO overnam en behield<br />
»<br />
heeft , vervolgends, het Christendom groot nadcc<br />
toegebracht. Dc Wijsgeeren, die deze gezindte volg<br />
den, befchouwden het Christendom insgelijks al<br />
eene Wijsgcerigc gezindte , cn behandelden het al<br />
D 3<br />
z<br />
o<br />
°
BOEK<br />
I<br />
Hoofdft.<br />
sen verzekerde deze foort van Wijsgeerte de Heilenen<br />
niet van het bezit der waarheid, trouwens zij<br />
1 conden het niet vermijden, daar, waar alle Wijsgee-<br />
] en gedwaald hadden, ook met hun te dwaalen<br />
Staat dei-<br />
Geleerdheid.<br />
\ rekkmg tot de Godlijke wetenfchappen , dat zelfs<br />
Verkeerde de wereld zoo in het duister, met be-<br />
i<br />
ulke groote en wijze mannen, als wij onder de<br />
\<br />
l<br />
4* K E R K E L I J K E<br />
zoodanig. Daarom wilden zij hetzelve overeenbrengen<br />
met deze en gene leerftukken der Heidenfche<br />
reedsgemelde Wijsgeeren, waardoor het Christendom<br />
zijne oorfpronglijke zuiverheid moest verliezen.<br />
wij<br />
zullen, onder dit foort van lieden, zulken ontmoeten,<br />
die wij, als tweeflachtige wezens, kunnen<br />
aanmerken, half Heidenen, half Christenen, over welken<br />
men even daarom getwist heeft, of men hen al<br />
of met voor Christenen moet houden. Ondertus<br />
Vijsgeercn ontmoeten, in het onzekere omtasteden<br />
e<br />
i het fpoor bijfter waren ; van den kant der begaafdheid<br />
en geleerdheid echter was deze zelfde<br />
v<br />
'ereldzoo verlicht, dat men den leeftijd van AU-<br />
G<br />
USTUS , de gouden eeuw der ftaajè letteren en veraften,<br />
genoemd heeft. De Grieken waren reeds ze<br />
n<br />
d<br />
at lang vermaard, door hunne befebanfde zeden cn<br />
|<br />
mne beoefening van wetenfchappen cn kunften<br />
V<br />
oornaamlijk, bloeiden te Atheenert, welke Stad aan'<br />
M<br />
txERVA, de Godin der wetenfchappen, gewijd<br />
VV<br />
as , mannen , welke de jeugd in de welfprekendld<br />
en alles, wat tot het vormen van den (maak en het<br />
h<<br />
vc rftand behoort, onderwezen. Na het overwinnen van<br />
G rieieulandU^étRomeinen AeCriekfche -elecrd<br />
IK. ia beginnen hoog te fchatten, en waren, ia en na<br />
die<br />
J a
G E S C H I E D E N I S . 49<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
die tijden van CICERO, daar in, de mededingers dei-<br />
Grieken geworden; de aanzienlijkfte llomeinfelie jongelingen<br />
oefenden zich in de Grkkfche taal, en ver-; loofdfl<br />
keerden eenigen tijd , om hunne letter-oefeningen<br />
voort te zetten, in Griekenland cn te Atheemn. De<br />
vrijheid van denken en fchrijvcn, welke toenmaals<br />
heerschte, verhoogde de krachten van den menschlijken<br />
geest, welke, zich van allen dwang losmakende,<br />
werken voortbracht, die de eeuwen verdunren<br />
De Wijsgeerte, hoe ontoereikende hare pogingen<br />
ook waren in de Godlijke wetenfchappen, fcherpte<br />
het verftand, vermeerderde en verhoogde het oordeelvermogen.<br />
De fijne fmaak en hooge trap van be,<br />
fchaafdheid, aan het Hof van AUGUSTUS plaatshebbende<br />
was nooit noch immer zoo algemeen geweest,<br />
als in deze eeuw. AUGUSTUS, en zijn vriend ME<br />
CENAS, begunftigden allen, die in fmaak en begaafdheden<br />
uitmunteden, en fchonken hun rust, en beloningen;<br />
geen wonder, dat de Dichtkunde, hier door<br />
tot rijpheid gebracht, die gedenkftukken heeft opgeleverd,<br />
welke wij, zoo dikwijls wij IIORATIUS , via-<br />
GILIUS, oviDius,en andere Dichters, lezen, nog<br />
bewonderen. De welfprekendheid fchitterde, in der<br />
Burgerftaat, maar bezielde ook tevens alle ondcrwerpen,<br />
over welke in fchriften en boeken gehandclc<br />
werd. Bijzonder werd de gefchiedkimde, misfchiei i<br />
de nutdgfle aller menschlijke wetenfchappen te noe<br />
men, ten dezen tijde beoefend op eene wijze , du<br />
te gelijk vermaaklijk en leerzaam was. Rijk door d<br />
fchatten der Griekfche geleerdheid, welke dc Romei<br />
pen zich met het bemagtigen van Griekenland had<br />
d o<br />
D 4<br />
1
f<br />
r<br />
BOEK<br />
I<br />
5° K E R K E L I J K E<br />
den toegeëigend, nog rijker door den naarijver, die<br />
hen de Grieken evenaaren, en niet zelden'te boven<br />
deed ftreven, waren zij het befchaafdfte, vernuftigfte<br />
en geleerdfte volk, het welk ook door wijze wetten<br />
beftuurd werd. De volmaaktheid, welke'de vormende<br />
of beeldende kunsten bereikt hadden, maakte,<br />
in die zelfde eeuw, dit volk voor de uitdrukking<br />
en het gevoel van het waare en fchoone bijzonder<br />
vatbaar.<br />
Onder zulk een volk, in<br />
z o o<br />
verlichte eeuw, die<br />
naar waarheid, uit behoefte, verlangde, maar aan<br />
den anderen kant niets min dan ligtgelovig , onbeichaafd,<br />
of onwetend was, trad het Christendom te<br />
voorfchijn, en werd fpoedig alöm aangenomen. Het<br />
Christendom floop niet in de wereld, onder begunftigingvan<br />
barbaarschheid en onkunde, neen! het vcifcheen<br />
op den vollen dag van eene verlichte eeuw. Het fchroom-<br />
3e geen onderzoek van den wijzen, die naar waarheid<br />
zocht; het vreesde geene befpotting, hoe bitter<br />
:n gevoelig ook aangebracht; het bood zich aan,<br />
Dm onderzocht te worden; het werd onderzocht'<br />
:n het zegevierde over alle beproevingen.<br />
Dus was de wereld gefield, toen ruste in dezelve<br />
verfchcen, zijn onderwijs, zijne hulp, bcboevcnle,<br />
opgewekt om eene hooger Godlijke openbaring<br />
Hoofdft<br />
'Mi waarheid en heil te verlangen cn te verwach-<br />
2ii, en reeds zedert eeuwen voorbereid , om die<br />
ankbaar te ontvangen. Dezen tijd had God te vom<br />
bepaald en aangekondigd door de Profccten, dee<br />
tijd was, in alle de eeuwen der oudheid, de' geduktitc,<br />
om de verfchijning van den Zaligmaker<br />
te
G E S C H I E D E N I S . 51<br />
te genieten. Hij kwam, maar, — zoo verkeerd is de<br />
aart der menfehen! — die genen miskenden hem het<br />
I<br />
BOEK<br />
I<br />
hardnekkigst, welk daar hunn' grootften roem in fielden, 1 oofdft.<br />
dat hij, de MESSIÜS, uit hun volk zou geboren worden. "<br />
T W E E D E<br />
HOOFDSTUK.<br />
Gefchiedenis van Jefus Christus. — Zijne geboorte,<br />
en ambteloos leven.<br />
In zoodanigen toeftand der wereld, als wij in het I<br />
BOEK<br />
voorgaande Hoofdjluk befchrevcn hebben, is JESUS<br />
II<br />
CHRISTUS geboren, en in de wereld verfchenen, naar 1 looFdrt.<br />
ïaC.G.<br />
wien de Christenen den naam dragen, en dien zij ,<br />
Jaar 1.<br />
met recht, als den Zoon van God, den grooten.<br />
Leeraar, maar ook Verlosfer des menschdoms, eer- 1 Jeb oorevan<br />
j.c.<br />
biedigen. Zijne gefchiedenis is derhalven allerbelang-'<br />
rijkst, en verdient, met alle naauwkeurigheid, behandeld<br />
te worden. In dezelve moeten wij wel onderfcheiden<br />
, het geen ' onloochenbare zekerheid van waarheid<br />
heeft,van het geen, indien al niet fabelachtige, ten minften<br />
zeer onzekere, bijvoegselen zijn. De ontwijfelbaar<br />
waare gefchiedenis van dezen grooten Perfoon,<br />
hebben wij, alleenlijk, in de vier Eudngeliën, welke<br />
de Christenen als Godlijke Boeken aanmerken, cn van<br />
welke ons, in 't vervolg, gelegenheid zal voorkomen,<br />
nader en opzetlijk, te fpreken, waar bij, ten aanzien<br />
van ophelderende bijzonderheden, de overige Boeken<br />
des Nieuwen Testaments gevoegd moeten worden.<br />
D 5<br />
Zoo
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar i.<br />
Het jrar<br />
dezer geboorte<br />
onzeker.<br />
] even van HERODES den Grooten,<br />
i 'an den Keizer AUGUSTUS , ( MATTH. 11. LUK.<br />
1 L), en dat JOSNNES de dooper gezegd wordt, be-<br />
J ;onnen te hebben, in het openbaar te doopeu, in het<br />
:V jaar van den Keizer TIBERIUS, (LUK. III. i.)<br />
t n dat JESUS, van hem gedoopt is, omtrent dertig<br />
j laren oud zijnde, (LUK. III. 23.)<br />
Men behoeft zich ondertusfehen daar over niet<br />
2 eer te verwonderen, dat het juiste jaar en dag van<br />
li :hiedfchrijvers fchreven hunne berichten van JESUS ,<br />
Z OD zeer niet, met eene bedoeling , om zich aan<br />
e me tijdrekenkundige orde te verbinden, zij hielden<br />
d :ze tijdsbepalingen voor te weinig beduidende, om<br />
z ch daar mede op te houden, zoodat zij niets meer<br />
d tar van aantekenden, dan tot hun oogmerk vol-<br />
ft rekt dienftig was.<br />
ê<br />
5- K E R K E L I J K E<br />
Zoo ontwijfelbaar zeker het is, dat<br />
JESUS, onder<br />
de regeering van den Romeinfchen Keizer AUGUS<br />
TUS, in het Joodfche land, geboren, en onder deszelfs<br />
opvolger, den Keizer TIBERIUS,<br />
het welk nooit een bcftrijder van het<br />
geftorven is,<br />
Christendom<br />
beflaan heeft te loochenen , zoo onzeker is het eigenlijke<br />
jaar en de dag van zijne geboorte; waar omtrent<br />
de Euangelisten<br />
ons niets anders hebben opgetekend,<br />
dan dat JESUS<br />
geboren is , nog bij het<br />
onder de regering<br />
J isus geboorte niet is opgetekend; de gewijde Ge-<br />
Hierbij komt, dat de Christe-<br />
ni :n van het geboortejaar van JESUS eerst vijf hontd<br />
jaaren naderhand in hunne jaartelling hebben<br />
bc ginnen gebruik te maken , wij ontmoeten deze<br />
u-telling in openbare gefchriften zelfs niet voor de<br />
Ja<br />
viihic
G E S C H I E D E N I S 53<br />
VUIfie eeuw (*) en zij werd eerst algemeen in de I<br />
XIV eeuw, onder Paus EUGENIUS IV. Deae jaartelling,<br />
BOFK<br />
II<br />
volgends welke wij thans 1799 na de geboor- j loofdft.<br />
te van CHRISTUS fchrijven, is eerst in de VI eeuw l<br />
laC.G.<br />
Jaar 1.<br />
door eenen DIONYSIUS , den Kleinen bijgenaamd ,<br />
welken men, gemeenlijk, voor eenen abt te Rome<br />
houdt,<br />
berekenden vastgefteld , of liever van de<br />
Grieken tot de Latijnen overgebracht.<br />
Volgends deze<br />
gewoone jaartelling zal JESUS geboren zijn in het<br />
44lte jaar der regering van Keizer<br />
AUGUSTUS, in<br />
het jaar 754 na de bouwing der Stad Rome, doch,<br />
toen was"HERODES reeds overleden, wiens dood<br />
door JOSEFUS gefteld wordt in het jaar 41 van Augustus,<br />
750 na de bouwing van Rome, een duidelijk<br />
bewijs, dat deze onze gewoone jaartelling eene<br />
misvatting heeft van drie, zo niet vier, jaren.<br />
Christen-Schrijvers , in de IV eerfte eeuwen,<br />
De<br />
IRENEus,<br />
TERTULLIANUS , CLEMENS van Alexandrïè,<br />
EUSEBIUS, en anderen, zich voomaamlijk<br />
grondende<br />
op LUK. HL hebben het 41 jaar van AUGUSTUS en<br />
het 750 na de bouwing van Rome gehouden voor<br />
het geboortejaar van CHRISTUS , en zoo veel mij<br />
toefchijnt, heeft dit jaar het meeste recht van aaufpraak<br />
op deze eere; zoodat wij, dienvolgends, bij<br />
onze gewoone tijdrekening nog vier jaren zouden<br />
moeten voegen, cn 1803 in plaats van 1799 dienden<br />
te fchrijven. (f)<br />
Wan-<br />
(*) S. VAN TIL de anno, ménfe, et die natali Christl<br />
pag. 2.<br />
{ j) Men zie de Verhandelingen van den gel. SCHUT
I Wanneer wij het jaar van JESUS geboorte willen<br />
BOKK<br />
II bepalen, naar de Schepping der wereld, ontmoeten<br />
Hoofde, wij dezelfde onzekerheid, FABRICIUS (*) heeft de<br />
na C. G.<br />
verfchillende gevoelens der geleerden desaangaande bijëenverzameld,<br />
waar uit blijkt, dat de mééste» zich<br />
Jaar i.<br />
bepalen, omtrent het jaar 4000 of daaromtrent, waar<br />
toe men ook gebracht heeft zekere overlevering onder<br />
de Jooden bekend, onder den naam van Overlevering<br />
van het huis van Eua, dat de wereld 2000<br />
jaren geftaan heeft voor de wet, en 2000 onder de<br />
wet, en dat zij 2000 jaren na de wet ftaan zal,<br />
welke overlevering gewis haren grond gevonden heeft'<br />
n de Schepping der wereld, in zes dagen, wordende'<br />
I :lken dag voor duizend jaren genomen, waar toe<br />
()ok<br />
AUGUSTINUS (f) neigt. Hoe dit zij, de zekerte<br />
Tijdrekening des Ouden Testaments leidt ons,<br />
i<br />
(•m de geboorte van CHRISTUS omtrent 4000 jaren<br />
r a de Schepping der wereld te Hellen. Het eerfte<br />
Tjdperk des O. T. bevat 1656 jaren, van de fcheping<br />
der wereld tot den zondvloed. Het tweede<br />
F<br />
1 ydperk loopt van den zondvloed tot de geboorte<br />
v m ABRAHAM, zijnde 352 jaaren, dat is, "tot het<br />
j> ar 2009. Het derde Tijdperk heeft de 430 jaren,<br />
Ü elke, zedert de roeping van ABRAHAM uit zijn va-'<br />
I irland, verlopen zijn, tot den uittogt der Israêliten<br />
u t Egypte EXOD. XII. 40. welke, gevoegd bij de<br />
TI<br />
ir<br />
54 K E R K E L IJ K E<br />
70<br />
in zijne Heilige Jaarboeken , welke in III Deelen<br />
Svo 1779 enz., zijn uitgekomen.<br />
(*) Bibliogr. antiq. Cap. VII. §. 9. p. m. o ; 6<br />
yr„<br />
( + )/)
G E S C H I E D E N I S . 55<br />
70 jaren van ABRAHAMS ouderdom, toen hij deze roeping<br />
ontving, een getal van 500 jaren maken, zoodat dit<br />
Tijdperk eindigt met het jaar 2509. Het vierde Tijdperk<br />
word 1 KON. VI. 1. bepaald op 480 jaren, tot den Tempelbouw<br />
door SALOMO , en gaat dus tot het jaar 2989.<br />
Van den Tempelbouw tot deszeifs verbranding door de<br />
Chaldem zijn, volgends EZECH. IV. 5. 43° jaren,,<br />
dus ftrekt zich het vijfde Tijdperk uit, van het jaar<br />
2989 tot 3419. Eindelijk heeft men het zesde Tijdperk<br />
van omtrent 600 jaren, van het verbranden des<br />
Tempels, tot de geboorte van JESUS, geduurende<br />
welken ook de 70 weeken DAN. IX. gemeld, of 49°<br />
jaren lopen, welke men het waarfchijnlijkst beginnen<br />
moet met het twintigftc jaar van den Perfifchen Koning<br />
ARTAXERXES Langhand. Dus blijkt met genoegzame<br />
zekerheid, dat JESUS omtrent 4000 jarer<br />
na de fchepping der wereld geboren is.<br />
I ,<br />
BOEK<br />
II<br />
rloofdff.<br />
naC.G.<br />
Jaar I. ,<br />
Even onzeker zijn wij, omtrent de eigenlijki ! De ge-<br />
_ boortedag<br />
van<br />
maand en dag, op welken JESUS geboren is. Ze<br />
dert de IVde eeuw viert- de Westerfche Kerk > JESUS on-<br />
. zeker.<br />
op den 25 December, de gedachtenis van deze ge<br />
boorte; in die zelfde eeuw, had de Oosterfche Kerl<br />
het geboortefeest van JESUS- beginnen te vieren O]<br />
den 6 Januarij, maar fpoedig volgde zij het vooi<br />
beeld der Westerfche Christenen , en verkoos ins<br />
gelijks daar toe den 25 December. Voor deze IVd<br />
eeuw vinden wij geene blijken , dat de dag van JE<br />
sus geboorte, als een jaarlijks feest, door de Chris<br />
tenen gevierd is geworden. Niets is, ondertusfehen<br />
blijkbarer, dan dat JESUS geboortedag niet is gi<br />
weest de 25 December. In deze wintermaand, duli It<br />
h ;t
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar r.<br />
;elijk JESUS 6 maanden daarna, volgends welke reening<br />
deszelfs geboortedag in de maand i<br />
December<br />
allen zou. Doch , ZACHARIS was geen Uoogeriester,<br />
zijne ambtsverrichting beftond alleen, in het<br />
a mfteken van reukwerk op den gouden reuktaar,<br />
in het Heilige, of voorde Heiligdom, en de<br />
a<br />
d<br />
ag, op welken hij de verfchijning van den Enoel<br />
h<br />
ld, was dus geen groote verzoendag in de maand<br />
S<br />
;ptcmbc-r. Ook hebben verfcheiden Geleerden geofd,<br />
dó waare aanleiding gevonden te hebben, tot<br />
ft<br />
i<br />
:t vieren van den 25 December, als JESUS geboordag.<br />
Op dezen dag, op welken de zon des win-<br />
t<<br />
ti<br />
rs begint weder te keeren en te klimmen , vierden<br />
i<br />
56 K E R K E L I J K E<br />
het jaargetijde niet, dat herders in het open veldbij<br />
nacht hunne kudden bewaken, ook kan men niet<br />
denken, dat eene befchrijving, waardoor zoo velen<br />
genoodzaakt waren, aanmerkelijke reizen te ondernemen,<br />
in den winter zou bevolen zijn, en deze beide<br />
gevallen hadden nogthans plaats, ten tijde van<br />
JESUS geboorte.<br />
Vergeefs heeft men, in de verfchijning<br />
, aan-den Priester ZACHARIS gebeurd, een fteunzel<br />
gezocht voor deze bepaling van JESUS geboor-<br />
:edag. Men heeft ZACHARIS tot Hoogenpriester<br />
I remaakt, en zijnen dienst op den grooten verzoenlag<br />
, den X van de maand Tisri, dat is, <<br />
September,<br />
in het Heilige der Heiligen, laten verrichten,<br />
:oodat JOÜNNES in die maand zal ontvangen<br />
zijn'<br />
: Heidenen natalem fo/is invieti, „ het geboortefeest<br />
n de onverwrnlijke zon," welke alsdan op nieuw<br />
v;<br />
hijnt geboren te worden. Nu hebben wij meer<br />
fc<br />
>orbeelden, dat de Christenen , ten einde de Hei<br />
de-
G E S C H I E D E N I S . 57.<br />
denen te ligter te winnen , vele van hunne plegtigheden<br />
en gebruiken, overgenomen, en min of meer<br />
naar hunne denkwijze als Christenen, gefchoeid hebben.<br />
Op deze wijze kunnen zij dit feest overgenomen,<br />
en hervormd hebben, in een geboortefeest van<br />
Hem,<br />
die, als de zon der gerechtigheid, de wereld<br />
zoo heuglijk verlicht heeft.<br />
KLEMENS van Akxandrlê<br />
(*), één der geleerd-<br />
He Kerkvaderen, fpreekt van twee verhalen, volgends<br />
welke de Zaligmaker, of op den 20 April, of of<br />
den 20 Meij, zou geboren zijn; en zelve fchijnt hij,<br />
tot het laatfte over te hellen, 'er bijvoegende , da:<br />
de aanhangers van BASILIDES de gewoonte hadden<br />
om op dezen dag de verjaring van JESUS doop t><br />
vieren — ik zal mij niet ophouden, met de gevoe<br />
lens van laater geleerden, die naar den geboortedaj r<br />
van<br />
JESUS onderzoek hebben gedaan, alleen aanmer<br />
kende, dat 'er geene maand in het jaar is, of zij i<br />
hier in aanmerking gekomen, (f) De geleerde<br />
SCHUT<br />
TE bepaalt den tijd van JESUS geboorte tusfehen de: 1<br />
17 en 18 November, en dus flechts ééne week voo<br />
den dood van HERODES, welke den 25 Novembe<br />
r<br />
r<br />
daar aan volgende zal overleden zijn; en men ka<br />
1<br />
niet ontkennen, dat hij dit onderwerp , met ong<<br />
meene naauwkeurigheid en bewijs van oordeelkunde<br />
•><br />
behandeld heeft; waarom ik den Lezer, die hier tc e<br />
begerig mogt zijn, tot 's mans Heilige Jaarboeke n<br />
verzende. Thans is het voor ons genoeg, dat wij<br />
»<br />
u<br />
(*) Stromat. Libr. I.<br />
( f ) FAUHIU. Bib/, antiq. p. m. 480.<br />
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
jaar 1.
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar i.<br />
5S K E R K E L IJ K E<br />
in het algemeen,- weten, dat JESUS, gelijk ons reeds<br />
in het voorgaande Hoofdftuk gebleken is, op eenen<br />
tijd in de wereld is gekomen, welke voor de oogmerken<br />
zijner komst' en godlijke zending volkomen<br />
gelchikt was, op dien tijd, welke ook alle de kenmerken<br />
heeft, die, eeuwen te voren, in de fchriften<br />
des Ouden Testamcnts, zoo duidelijk waren bepaald,<br />
dat 'er, bij derzelver vergelijking met de tijdsömftandigheden<br />
van JESUS. geboorte, geen twijfel kan<br />
overblijven.<br />
Het Joodfche volk was thans reeds afhanglijk<br />
van eene vreemde Mogendheid, en hun Staat<br />
helde naar zijnen ondergang; de 70 jaarweken van<br />
DANiëL, hoe men die ook moge verklaren, liepen<br />
ten einde, DAVIDS geflacht, waaruit de MESSIÜS<br />
geboren moest worden, was tot eenen geringen flaat<br />
rauederd,<br />
en leefde onbekend en onopgemerkt; het<br />
[oodfehe volk, over het geheel genomen, Avas zedelijk<br />
i<br />
:n godsdienftig bedorven; zedert verfcheiden eeuwen<br />
]<br />
vas geen Profeet onder . de Jooden opgeftaan , cn<br />
1<br />
och was hun de grootfïe van alle Profeeten beloofd.<br />
3<br />
)e MESSIÜS moest dan nu of nooit verfchijncn. Bij<br />
<<br />
leze volkomene overtuiging, die wij uit den tijd van<br />
ESUS geboorte in 't geineen hebben van zijne Godijke<br />
zending, zal het voor ons 1<br />
van geen belang<br />
]<br />
zijn,<br />
<<br />
iffchoon wij omtrent den dag dezer geboorte in on-<br />
;ekcrhcid blijven.<br />
«sus af-1<br />
.Het geflacht, waar uit JESUS afdamde, en, als de<br />
komst uit i<br />
JDAVID. eloefdé MESSIÜS,.volgends de Profeeten, moest af-<br />
I<br />
:ammen, was het ftamhuis van DAVID. Zijne moeer,<br />
MARia, was eene erfdochter uit dit koninglijk<br />
d<br />
b<br />
uis, gelijk JOSEF , met wien zij ondertrouwd was ,<br />
uit
GESCHIEDENIS. 59<br />
uit eenen anderen tak van hetzelfde huis gefproten,<br />
nevens haar, de naaste aanfpraak op de rechten van<br />
dit huis kon maken, zoodat, door het huwelijk van<br />
deze beide perfonen, beider erfrecht werd verëenigd,<br />
en dus overgebracht op JESUS , den zoon van MA-<br />
RIÜ. Dat JESUS uit den ftam van JUDA en het<br />
huis van DAVID geboren is, is openbaar,<br />
VII.<br />
( HEBR.<br />
14.) en blijkt ons uit de geflachtrekeningen,<br />
welke MATTHEUS (Hoofdft. I.) en LUKAS (Hoofdft.<br />
IH.) ons medegedeeld hebben, de eerfte van JOSEF.<br />
deze, LUKAS naamlijk, van MARIS.<br />
Deze geflachtlijsten<br />
waren, in dit Koninglijk ftamhuis, tot hiei<br />
toe, zorgvuldig bewaard gebleven, en derzelver echtheid<br />
werd niet in twijfel getrokken, maar bij de be<br />
fchrijving ( LUK. II. ) openlijk erkend,<br />
verhaalt wel, in zijne Kerk -Gefchiedenis<br />
EUSEBIUJ<br />
(*), ui I<br />
JULIUS AFRICANUS , dat HERODES , door afguns t<br />
aangefpoord, omdat hij zijne afkomst uit eenig ede 1<br />
Joodsch geflacht niet kon bewijzen, alle de geflachl<br />
lijsten der Jooden zal hebben laaten opzoeken e 1<br />
verbranden , maar dit verhaal verdient des te mir<br />
der geloof, omdat JOSEFUS niet alleen van deze or<br />
derneming van HERODES zwijgt, maar ook, in zi<br />
i-<br />
ne eigene Levensbefchrijving , zijn geflacht uit c e<br />
openbare geflachttafelen mededeelt.<br />
zen<br />
Dit<br />
koninglijk ftamhuis van DAVID was, ten di<br />
tijde, geheel tot den geringen ambtelozen bu ><br />
gerftaat vervallen, en deszelfs weinige<br />
gen leefden in ftilte, in Galikë,<br />
(*) Libr. \. Cap. j<br />
E<br />
afïtammelii 1-<br />
het afgelegenfte g<br />
dec<br />
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaari.
6° K E R K E L I J K E<br />
r deelte des Joodfchen lands ten noorden, in het kleine<br />
Stedeken Nazareth, welks inwoners, zelfs boven<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft. de overige Galileërs, bij de Jonden veriichtlijk waren,<br />
en eenen kwaaden naam hadden, zoodat het,<br />
na C. G.<br />
Jaar i.<br />
als een fprcekwoord, was aangenomen: kan 'eruit<br />
Nazareth iet goeds zijn? Tot deze vernedering was<br />
dit huis, het welk, van DAVID, den grootften der<br />
Joodfche Koningen, af, tot aan de Babijlonifche Bal-<br />
Imgfchap toe, bij eene onafgebrokene opvolging van<br />
vader op zoon, zoo vele Koningen aan het Joodfche<br />
volk had uitgeleverd, het welk, zelfs in die ballingschap,<br />
zijnen ouden luister ecnigermate ftaande had<br />
rehouden, gelijk ZOROBABEL of ZERUBABEL, een<br />
1 mns uit dit huis, zich aan het hoofd der ballingen<br />
1 >evond, die na hun vaderland terug keerden, gedacht<br />
, doordien de Jooden na hunne wederkering<br />
1<br />
fhanglijk bleven van vreemde vorsten, die wel aan<br />
(!en Priesterfland het inwendig beltuur des volks naar<br />
ï ijne wetten overlieten, maar hunne belangen door<br />
1 iiinne Stadhouders lieten waarnemen: de "rampen,<br />
t oor de Jooden geleden , onder de overheerfching'<br />
t erEgijptifche en Sijro-Macedonifchc Koningen, vooraamlijk<br />
onder AXTIÖCHUS EPIFAXKS, hadden dc<br />
r<br />
i «lammelingen van dit huis, hoogstwaarfchiinlijk, de<br />
v ijk doen nemen naar een afgelegen gedeelte des<br />
h nds, en, wanneer nu, door de dapperheid der<br />
1 'lakkabeefche Broederen, de vrijheid der Jooden in<br />
d Sn Godsdienst cn Burgerftaat herilcld was, levend<br />
3 het ftamhuis van DAVID geene mannen uit, die<br />
z ch openlijk voordeeden, veeleer bleef het voor dit<br />
h lis geraden, zijne fcnuüplaats niet te verlaten, toen<br />
de
G E S C H I E D E N I S .<br />
ói<br />
dè vorsten, uit het Mahkabëisch<br />
geflacht, fpoedig<br />
de heerfchappij en titel van Koningen aannamen, en<br />
zich daaromtrent vrij jaloersch en naarijverig betoonden;<br />
eindelijk was zelfs alle menschlijk uitzicht op herftclvoor<br />
dit huis, onder de dwingelandfche regering<br />
van HERODES, geheel verloren.<br />
De gefchiedenis van JESUS heeft, over het algemeen,<br />
dit bijzonder kenmerkende, dat alles, wat zijdendken-<br />
Onderfcheine<br />
uitwendige omftandigheden betreft, ontbloot is merk der<br />
gefchiedenis<br />
van<br />
van die grootheid en luister, met welke de menfehen<br />
ingenomen zijn, en welke de Jooden ook, in hun<br />
JESUS.<br />
nen MESSIÜS, verwachteden, maar daartegen, heefi<br />
de Godheid gezorgd, dat deze doorluchtige perfoon.<br />
van het eerst tot het laatst, gekenmerkt is geworden,<br />
door zoodanige voorvallen en zaken, welkf<br />
voor het geloof van hun, die hem aangenomen er<br />
erkend hebben, genoegzame en overtuigende grondei<br />
!<br />
opleveren, entevens het ongeloofonverantwoordelijl<br />
maken. Dit had reeds plaats bij zijne geboorte, ei I<br />
het geen dezelve voorafging, verzclde, en onmidlijl<br />
op dezelve volgde.<br />
Hier toe behoort, dat, gelijk de geboorte van jo • Geboorte<br />
van JE<br />
SN NES , die zijn voorloper zou wezen , door eenei<br />
Engel, aan dcszelfs vader, den Godvruchtigen Pries • van zijn<br />
. voorlo-<br />
ter & zACHARia, in den Tempel, te voren werd aan<br />
perjoiiN-<br />
gekondigd, ook zes maanden daarna, die zelfde He ' NES voor-<br />
meibode aan<br />
MARIA , de verloofde bruid van JOSEF • &egd,<br />
verfcheen, en haar ontdekte, dat zij de moeder zoi l<br />
wezen van den Verlosfer der wereld, belastende haa r<br />
dit kind, het welk ook de Zoon der Merhoogftei i<br />
zou genoemd worden, elen naam JESUS (Verlosfer »<br />
E 2<br />
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
]^r i.<br />
SUS en
I<br />
«OEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar t.<br />
62 K E R K E L I J K E<br />
Zaligmaker, Heiland,) te geven, en ter bevestiging<br />
van haar geloof, aan haar ontdekkende, dat hare<br />
nicht ELISABETH,<br />
de huisvrouw van den Priester<br />
ZACHARIS , reeds in de zesde maand harer zwangerheid<br />
was.<br />
De ftille maagd , deze verfchijning en<br />
ontdekking zelfs voor haren bruidegom verzwijgende,<br />
ondernam, uit Nazareth, waar zij haar verblijf<br />
had, in het Noorder gedeelte van Palaestina , hare<br />
nicht een bezoek te geven, die in het Zuiderdeel van dat<br />
and in Hebron, of in Juta of Juda, dicht bij<br />
Hebron, woonde. Rij hare aankomst, waren deze<br />
i )eide uitmuntende perfonen, door eene godlijke aan-<br />
Irift geroerd, ELISABETH zich verwonderende , dat<br />
rare zwangerfchap, die zij zorgvuldig verborgen had<br />
:ehouden, aan hare nicht, bekend was,<br />
begroette<br />
ie tevens als de aanftaande moeder van den Zaligriaker,<br />
en<br />
MARIS verhief in eenen Lofzang, welke<br />
ien geest der oude Profeten ademt, den lof van God.<br />
Navolgends bleef zij omtrent drie maanden<br />
in het<br />
uis van den Priester ZACHARIÜ , alwaar hare eere<br />
e Q goede naam veilig was , doch , als nu de tijd<br />
x an ELISABETHS bevalling naderde, keerde zij weer<br />
na Nazareth. ó<br />
(*)<br />
Hier ontmoette zij haren bruidegom, wien hare<br />
z wangerheid niet verborgen kon blijven. Doch, ook<br />
eze, wanneer hij, een deugdzaam jongeling, door<br />
V erfchillende gemoedsbewegingen deswegens geflin-<br />
g srd werd, had eene Godlijke openbaring in een'<br />
d room, waarbij hem ontdekt werd, dat de wonder-<br />
(*) LU*. I.<br />
zoon,
G E S C H I E D E N I S . 63<br />
zoon, waar van MARIS zwanger ging, uit den H. I<br />
BOEK<br />
Geest ontvangen, en de verlosfer van zijn volk was, II<br />
wicn Hij den naam JESUS om die reden geven moest. Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Hier door gerustgefteld , voltrok hij zijn huwelijk<br />
Jaar \.<br />
met MARia', hoewel zich van hare bijwoning , als<br />
echte man, onthoudende. (*)<br />
Bij de geboorte van JOANNES werd , op nieuw,<br />
de aandacht opgewekt, op de bedoeling der Godheid.<br />
De Maagfchap wilde, bij de befnijdenis van<br />
ANNES<br />
den Do<br />
het kind, op den achtften dag, bij welke gelegenheid<br />
de Jooden gewoon waren, hunnen kinderen napermen<br />
tc geven, het kind, naar deszelfs vader, ZACHA-<br />
Ria noemen, maar de moeder drong aan, dat zijn<br />
naam JOANNES zou wezen. Men wenkte den vader,<br />
die, zedert de verfchijning van den Engel, tot kastijding<br />
van zijn ongeloof, Hom, en misfehien ook doo:<br />
gebleven was, om zijne mening over den naam de:<br />
kinds te verftaan , en naauwlijks had hij op eei I<br />
fchrijfbordjen gefchreven: JOANNES zal zijn naan f<br />
zijn, of hij kreeg het gebruik der fpraak en des gc<br />
hoors weder, tot verbazing van allen, aan welke i: 1<br />
dien oord des lands dit geval bekend werd. Alle<br />
juist gefchikt, om opmerking te baren, wat toe 1<br />
van dit kind ééns worden zou ? Tevens gaf een Lol<br />
zang van den Priester ZACHARIÜ, even als die va I<br />
MARia', geheel in den geest en fmaak der oude Pn |<br />
feeten , een bewijs van eene hooger Godlijke aai I<br />
drift, die zich, in dezen merkwaardigen tijd, werl<br />
M j<br />
zaam betoonde, (f)<br />
(*) MATTH. I.<br />
(f) LUK. I. 59 volgg.<br />
E 3<br />
Geboortevan<br />
]CV<br />
I*
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar i.<br />
Befchrijving,<br />
niet verre van Jerufalem gelegen, van ouds DAVIDS<br />
Stad geheten, omdat het ftamhuis van dezen vorst<br />
door AU-<br />
GUSTUS daar oorfpronglijk t'huis hoorde, en hij zelve daar<br />
geboden, geboren was, door de Voorzienigheid beftemd, tot<br />
geeftaande<br />
geboorteplaats van JESUS. En van deze bijzonderheid<br />
hong zeer veel af, alzoo de Joodfche Ge<br />
Ieiding,<br />
dat JESUS<br />
te Bethlehem<br />
geleerden<br />
eenparig gevoelden, dat deze Stad, door de<br />
boren oude voorzeggingen , tot deze eere uitdruklijk benoemd<br />
was, (MICU. V. 1. ) en zij derhalven, wordt.<br />
in<br />
i :en bevel tot eene algemeene befehrijving van 's lands<br />
i<br />
<<br />
64 K E R K E L I J K E<br />
MARIE , ondertusfchen, in hare zwangerfchap vorderende,<br />
bleef met JOSEF te Nazareth<br />
had, naar het fchijnt, geene andere<br />
dat zij, aldaar<br />
wonen, en<br />
gedachten,'dan<br />
bevallen, en haar kind ter wereld<br />
zoude brengen. Echter was Bethlehem, in Juda,<br />
dien JESUS waarlijk te Nazareth<br />
geboren was, dit,<br />
met recht, als eene reden van hun ongeloof zouden<br />
langevoerd hebben. Maar, wat gebeurt? Juist om<br />
lezen tijd, geeft de Romeinfche Keizer AUGUSTUS<br />
ngezetenen (*) welke befehrijving, op de<br />
Joodfche<br />
wij-<br />
GESCHIEDENIS. 65<br />
wijze, en raar hunne wetten, werd werkftellig gemaakt,<br />
zoodat elk zich moest vervoegen naar die<br />
plaats,<br />
noemd Judeë te denken hebbe. Dus gevoelt ook de<br />
ilooglecraar VENEMA. De lloogleeranr j. D. V A * HOVEN<br />
denkt liever, dat het bevel van AUGUSTUS<br />
zich te gelijk<br />
tot Syrië, en de nabijgelegen landen, zal hebben uitgeftrekt.<br />
Doch, de naauwkeurige SCHUTTE maakt veel<br />
werks, in zijne Heilige Jaarboeken, om te betogen, dat<br />
hier bedoeld zij eene algemeene Cenfus of befehrijving,<br />
door het geheele Romeinfche gebied; hoe het zij, het<br />
is zeker, dat 'er ten dezen tijde eene befehrijving in<br />
Judeë heeft, plaats gehad, waarbij , volgends JOSEÏUJ<br />
J. Oudh. XVII. 2. 4. p. 830. de gantfche Joodfche Natie<br />
is opontboden, om den eed te doen, dat ze aan dei<br />
Keizer, en dc zaken van den Koning HER.ODES, getrouw<br />
zouden zijn.<br />
De tweede vraag nopens deze befehrijving<br />
is: Hoe LUKAS kan fchrijven LUKAS. II. 2, ten minftei 1<br />
zoo als men de woorden gemeenlijk vertaalt: Deze eer<br />
fie befehrijving gefchiedde, als CYRENIUS over Syrië Staa<br />
houder was, daar deze CYRENIUS, of PUBL. SULMCIU F<br />
QUIIUNUS niet ten dezen tijde, maar 10 jaren daarna<br />
Stadhouder van Syrië zijnde, eene befehrijving niet a!<br />
leen van perfonen, maar van goedfehatting, in<br />
Judeabt<br />
ftuurd heeft? Na alles, wat ik over dit onderwerp he 3<br />
kunnen lezen, is het mij voorgekomen, dat de woorde t<br />
van den Text eene kleine oordeelkundige verbetering b<<br />
hoeven, welke ook VENEMA opgeeft, /list. Eccles. I r.<br />
T. Tom. I. pag. 16. en volgends welke ik de woord( n<br />
in mijne Bijbel-vertaling<br />
overgezet heb: „ Deze eert ie<br />
„ befehrijving gefchiedde voor die, toen CYRENIUS (<br />
„ lYRKNius ) Landvoogd van Syrië was."<br />
E 4<br />
I<br />
BOEK<br />
II<br />
f-Ioofdtt.<br />
na C. G.<br />
Jaar 1.
66 K E R K E L I J K E<br />
r plaats, waar zijn geflacht eigenlijk t'huis hoorde,<br />
BOEK op deze wijze vonden JOSEF en M A R Ü , als beide<br />
erfnakomelingen van DAVIDS ftamhuis, zich<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
JiaCG. vcrpligt, om naa Bethlehem, van waar hun ftamhuis<br />
oorfpronglijk was, te reizen, en zich te laten<br />
Jaar i.<br />
opfchrijven. Uit JER. XLI. 17. kan men opmaken,<br />
dat 'er bij Bethlehem eene Karavanfeera, of herberg<br />
voor vreemdelingen, gelijk men die in het Oosten<br />
vindt, gedicht was, door c H I M H A M , waarfchijiïlijk,<br />
denzoon van BARSILLAÏ , DAVIDS weldoener en<br />
vriend. 2 SAM. XIX. 38, 39. ftj deze namen de<br />
beide Godvruchtige perfonen hunnen intrek, met andere<br />
vreemdelingen, die thans, om befchrcven te<br />
worden, zich insgelijks naa Bethlehem begeven<br />
ladden, en terwijl zij hier waren, beviel MARia van<br />
ïareri eerstgeboren zoon L U K . II., dien zij, omdat<br />
ieze openbare herberg thans zoo vol was van vrecmlelingen,<br />
aan het gewoel ontweken , in de dal ,<br />
«<br />
vaar anders de beesten plagten geplaatst te worden,'<br />
I er wereld bracht, en hem opgebakerd hebbende'<br />
ï 1 eene Kribbe nedcrlegde. Deze eenvouwige opvating<br />
verkieze ik boven andere min of meer gedron-<br />
t<br />
i en en onwaarfchijnlijke opvattingen, nopens de Kribe,<br />
in welke JESUS, bij zijne geboorte, gelegd is<br />
l<br />
I eworden; waartoe onder andere eene overlevering<br />
b ehoort, dat JESUS, in eene fpclonk in eene rots,<br />
ii 1 welke eene fchaapskooi geweest zal zijn, geboren<br />
z DU wezen.<br />
JESUS geboorte<br />
aan de <br />
Voor de menfehen was dus, bij de geboorte van<br />
;sus, wederom niets prachtigs, niets fchitterends,<br />
nie-
G E S C H I E D E N I S 67<br />
niemand ontdekte, in dit Wonderkind, iet wonderlijks.<br />
Maar, te gelijker tijd, werd deze geboorte,<br />
1<br />
BOEK<br />
II<br />
met eenen hemelfchen luister, gevierd, en, niet in de Hoofdft.<br />
Hoofditad Jerufalem, of aan het Hof van na'C.G.<br />
HERO<br />
Janri.<br />
DES, het welk, met het geheel beloop der in (rilheid,<br />
maar grootsch'en Godlijk, voortwerkende Voorzienigheid,<br />
ongepast zou geweest zijn , maar aai<br />
Herders<br />
1 bekend<br />
gemaakt<br />
eenigc Herders, welke, in de nabuurfchap van Bethlehem,<br />
de nachtwacht over hunne kudden hielden<br />
aangekondigd, door eenen Engel, die hun verfcheen ><br />
terwijl eene Godlijke heerlijkheid hen omftraalde<br />
Deze Engel bracht aan deze goede lieden de bli;<br />
mare, dat, dezen zelfden nacht, de MESSIÜS gebc<br />
ren was in DAVIDS Stad , cn dat zij hem, in luiëi s<br />
opgebakerd, vinden zouden, in de Kribbe liggendi<br />
Eene menigte Hemellingen voegden zich tevens b y<br />
dezen Engel, God lovende over deze gebeurenis e n<br />
het heil des menschdoms wegens dezelve roemend<br />
De Herders begaven zich na Bethlehem, of na ( le<br />
openbare Karavanfeera, en daar in de Kribbe het pa<br />
1<br />
geboren kind gevonden hebbende, verhaalden zij alle: 5<br />
wat zij gezien en gehoord hadden, aan MARIÜ en<br />
)-<br />
ji<br />
SE F , en de omftanders, die daar tegenwoordig warei 1,<br />
keerende vervolgends, vrolijk en God dankende, t *<br />
hunne kudden weder. Allen, die het bericht der He r-<br />
ders gehoord hadden, verwonderden zich , MAR lï<br />
gaf bijzonder opmerkzaam acht op alles; maar zelfs le<br />
besten en meestverlichten konden het uitwendig geri n-<br />
ge voorkomen niet overeenbrengen met het Godi I<br />
ke, het welk zij te gelijk vernamen. Doch, vo ox<br />
E 5<br />
• • * et
T<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
nnC.G.<br />
Jaar i.<br />
6S K E R K E L I J K E<br />
het oogmerk der Voorzienigheid was dit thans genoeg,<br />
tot eene voorbereiding voor de volle ontwikkeling<br />
van alles, bij het vervolg. (*)<br />
Niet lang daar na (f) echter werd de geboorte<br />
Door de C ) LUK. II.<br />
Oosterfche<br />
Ma-<br />
(t) Men kan de tijd- orde der gebeurenisfen, bij<br />
gi aan het [ESUS geboorte voorgevallen, niet met volkomen zekerheid<br />
bepalen; wij weten alleen, dat JESUS acht dagen<br />
Hof van<br />
HERODES. ia zijne geboorte, volgends de wet van MOSES, bedelen,<br />
en op den 4iften dag, in den Tempel te Jerufalem,<br />
(<br />
an God, insgelijks volgends de wet, is voorgefteld!<br />
] tor, wanneer de komst der Wijzen uit het Oosten,<br />
I et famenroepen van de Joodfche Geleerden, de vlucht<br />
\ an JESUS na Egypte, en de Bethlehemitifche Kindermoord<br />
1 ATTH. II. verhaald, gebeurd zijn, voor of na de befnij.-<br />
d enis en voorftelling van JESUS in den Tempel, is niet<br />
U ! zeggen. De meergemelde SCHUTTE heeft ook dit onïrwerp,<br />
met alle naauwkeurigheid, behandeld in zijne<br />
d<br />
' 1 eilige Jaarboeken, en alle deze gebeurenisfen geplaatst<br />
tl sfchen den 18 November, volgends hem den dag van<br />
J£ sus geboorte, en den 28 December, op welken JErs<br />
in den Tempel aan God is voorgefteld. Anderen<br />
si<br />
m eenen, dat deze tusfchentijd te kort is, om zoo vele<br />
g< vallen te kunnen bevatten; en willen daarom liever,<br />
d: t de komst der Oosterfche Wijzen, JESUS vlucht na<br />
H typte, de moord te Bethlehem enz., moet rerfchoven<br />
w )rden, tot na de voorftelling van JESUS in den Tempel<br />
'or den 4iften dag van zijne geboorte. Zie VENEMA Hist.<br />
Üi cLTom.l. pag. 05. Evenwel moet men erkennen, dat de<br />
fc: irandere SCHUTTE zijn tijdfchikking, in dezen , zeer<br />
fe! ïijnbaar heeft voorgedragen.
G E S C H I E D E N I S . 69<br />
van den MESSIÜS, ook aan den Koning HERODES, I<br />
BOEK<br />
aan den Joodfchen Raad, en geheel de hoofdftad II<br />
Jerufalem, bekend, wederom op die wijze, welke; loofdft.<br />
tiaC.G.<br />
genoegzaam was, om alle opmerking op te wekken,<br />
Jaar 1.<br />
en het waarheidlievend geloof het Godlijke in dezen ,<br />
te doen erkennen, doch tevens zoodanig, dat geene<br />
verhindering aan het groote plan werd aangebracht,<br />
dat de Verlosfer der wereld, niet in wereldlijk aanzien,<br />
maar in de nedrige geftalte van eenen dienaar,<br />
het heil der menfehen werken, en niet een aardsch<br />
Koningrijk van deze wereld dichten, maar liet hemelsch<br />
Godsrijk van waarheid, deugd, en zaligheid,<br />
grondvesten zoude.<br />
Eenige Oosterfche Wijzen, Magt genoemd, (*)<br />
het zij uit Perjië, het zij, gelijk anderen willen, uit<br />
Arahi'è , kwamen te Jerufalem, en vraagden, in deze<br />
hoofdftad, openlijk, waar zij den pas geboren<br />
Koning der Jooden vinden konden, ten einde hem<br />
hunne hulde aan te bieden ? Zij hadden, zeiden zij,<br />
in hun land zijne Star waargenomen. De Starrenvoorzegkunde<br />
was, in het Oosten, van ouds, eene<br />
geliefkoosde wetenfehap. Het opkomen van eene<br />
nieuwe Star hield men voor de aankondiging der geboorte<br />
van eenen grooten man of vorst. Zij fpraken<br />
van dezen pas geboren Koning, op dien toon.<br />
dat elks aandacht op den MESSIÜS vallen moest, diei 1<br />
men algemeen, als aanftaande, te gemoet zag. He<br />
ge<br />
(*) Naderhand heeft de overlevering deze Magt to<br />
.Koningen gemaakt, en hun getal, ja zelfs hunne namei 1<br />
opgegeven; CASPAR, MSLCHIOR en BALTHAZAR.
I<br />
DOF.K<br />
II<br />
Hooüifr.<br />
raC.C.<br />
Jfi::r l.<br />
HESSÜS , van wiens perfbon zij zoo hooge denkbeel-<br />
j len hadden, in de nabijheid der hoofdftad geboren<br />
]<br />
7o K E R K E L IJ K E<br />
gerucht van hunne komst en van het oogmerk hunner<br />
rcize kwam fpoedig den achterdochtigen<br />
D::S ter oore.<br />
;ijn, en zij wisten echter van deze belangrijke ge-<br />
1 icurenis niets!<br />
X an dit nieuw geboren Kind, alle bewegingen, uit<br />
d e verwachting van eenen MESSISS voor hem te<br />
d uchten, in ééns te doen ophouden.<br />
HERO-<br />
Deze, van de verwachtingen cn het<br />
verlangen van het Joodfche volk, en van dcszelfs<br />
©ngezindheid jegens zijne regering en huis, niet onkundig,<br />
liet zich aan deze zaak gelegen zijn; en den<br />
grooten Raad , het Sanhedrin, bij één hebbende<br />
doen komen, Helde hij aan deze vergadering de vraag<br />
voor: welke de geboorteplaats van den MESSIÜS zou<br />
moeten zijn, wanneer hij ééns in de wereld verfcheen?<br />
De Joodfche<br />
geleerden bepaalden hem, uit de voorzegging<br />
van den Profeet MICTIA , de Stad Bethlehem<br />
, waar ook DAVID geboren was. Dus moest de<br />
vorden, en volgends dit bericht van vreemde Starrcnoopkundigen<br />
moest hij nu onlangs daadlijk geboren<br />
Welke opfporing tot onderzoek van<br />
< lit raadzelachtige? IIERODES, beducht voot zijn ge-<br />
:ag, beraamde terftond een ontwerp vol list en<br />
raedheid,<br />
ten einde, door het uit den wegruimen<br />
Hij gaf den<br />
"\ V T ijzen kennis van het antwoord des grooten Raads,<br />
e i verzocht hen, zich na Bethlehem te begeven ,<br />
h et zoo merkwaardig Kind op te fporen, en het gevon-<br />
d sn hebbende, hem zulks te doen weten, dan wil-<br />
d : hij ook komen, en den MESSIÜS, de hoop der<br />
r<br />
atie, in eigen perfoon verëercn. De Wijzen zich<br />
na
GESCHIEDENIS. 71<br />
na Bethlehem begevende , werden onder weg het I<br />
BOEK<br />
luehtveifchijnzel weder ontwaar, het welk hen hunne<br />
reize had doen ondernemen, en dit verfchijnzel rloofdft,<br />
II<br />
naC.G.<br />
wees hun de plaats aan, waar JESUS zich met zijne<br />
Jaar 1.<br />
moeder en pleegvader bevond. Nu bewezen de Wijzen<br />
het Kind de eere der aanbidding, die de Oosterlingen<br />
aan hunne vorsten gewoon waren te bewijzen,<br />
en gaven aan hetzelve goud, wierook en mijrrhe<br />
ten gefchenk, gelijk men in het Oosten gewoon is, bij<br />
grooten zijne opwachting te maken, met gefchenken.<br />
Vervolgends, door eene Godlijke aanfpraak, in den<br />
droom, vermaand zijnde, -keerden zij, zonder aan<br />
HERODES iet te berichten, langs eenen anderen weg,<br />
na hun Vaderland te rag, terwijl JOSEF, te gelijker<br />
tijd, door eenen Engel, bevel ontving, om met het<br />
Kind JESUS en zijne moeder na Egypte te vluchten,<br />
ten einde de woede van HERODES te ontgaan.<br />
Deze dwingeland, zich te leur gefteldziende, dooi Kindermoord<br />
te<br />
de Wijzen, en altijd achterdochtig , omtrent zijne<br />
Bethlehem.<br />
heerfchappij, thans te meer, daar hij, wie weet.<br />
welke famenfpanningen zal vermoed hebben, liet.<br />
ten einde zeker te gaan, met eene ongehoorde wreed<br />
heid alle de jonggeboren kinderen te Bethlehem er i<br />
in deszelfs rechtsgebied, beneden de twee jaren, te:<br />
dood brengen, niet twijfelende, of in dezen alge<br />
meenen moord zou ook dat kind begrepen zijn<br />
waar in hij eenen mededinger naar den troon voo :<br />
zich of zijn huis vreesde. (*)<br />
Nie t<br />
(*) MATTH. II. Omtrent dezen moord verdient nu<br />
gemerkt te worden, dat het getal der onnozele te Bet!<br />
li
I<br />
ÏOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar i.<br />
n K E R K E L I J K E<br />
Niet lang na deze laatfte daad van wreedheid,<br />
ftierf de dwingeland, waar op JOSEF in Egypte weder<br />
in eene openbaring bevel ontving, om met het<br />
kind JESUS en deszelfs moeder naa Palaeftina te<br />
rug te keeren, gelijk hij deed, maar horende, dat<br />
Dood ARCHELAUS zijnen vader HERODES, als Koning van<br />
van HE Judeë, was opgevolgd, (*)was hij bevreesd, om derwaards<br />
te trekken. Door een nader<br />
RODES.<br />
droomgezicht<br />
onderricht, begaf hij zich na Nazareth in<br />
Galilea,<br />
welk landfchap HERODES ANTIPAS van Keizer AU-<br />
GUStehem<br />
vermoorde kinderen , wier gedachtenis, als van<br />
mart daar en, in laater tijden gevierd is geworden, zonier<br />
reden in fommige kerkelijke dienstboeken (LiturgiSn)<br />
jp eenige duizenden begroot wordt, terwijl men veilig<br />
] tan berekenen, dat, in de kleine Stad Bethlehem, niet<br />
-eel meer dan 20 of 30 kinderen beneden de twee jaen<br />
kunnen geweest zijn. Het is dus zoo zeer niet te<br />
1<br />
1 «vreemden, dat JOSEFUS, die zoo vele wreedheden van<br />
I lERpDEs verhaald heeft, van deze Kindermoord zwijgt.<br />
])ie gefchiedfchrijver verhaalt ons toch, het welk onze<br />
s andacht verdient, dat, in de laatfte dagen van HEROr<br />
ES, de Farizeën voorzegd hadden, dat het Koninglijk<br />
a m het huis van HERODES zou ontnomen worden, en<br />
I<br />
at een Koning zou regeren, die alles zou vermogen,<br />
e 1 die zelfs aan den gefnedenen, BAGOAS , de kracht<br />
z Mi fchenken, om kinderen te teelen: hij voegt 'er bij,<br />
d « HERODES , om deze oorzaak, in woede ontltoken ,<br />
b wel gegeven hebbe, om BAGOAS en velen van de Fazeën,<br />
enz., om te brengen. Joodsck. Oudh. XVII. 2. 4.<br />
n<br />
t*) Zie boven Bladz. 7.
G E S C H I E D E N I S . 73<br />
GÜSTUS, onder den naam van viervorst, vervolgends<br />
ontving, en daar regeerde.<br />
Ondertusfchen was de zoon van MARIS, het zij<br />
dan voor of na de komst der Oosterfche Wijzen,<br />
op den achttien dag na zijne geboorte, befneden,<br />
volgends de wet van MOSES , welke hij ten ffiprJtefl<br />
JESUS befneden<br />
,<br />
vervullen zou, en tevens als de groote zoon van<br />
en in den<br />
ABRBHAM, die alle de beloften, aan dien Aardsvader<br />
gedaan, daadlijk in vervulling zou brengen. Bij zij<br />
aan God<br />
Tempel<br />
ne befnijdenis ontving hij den naam van JESUS , volgends<br />
het geen een Engel, reeds voor zijne geboorte, be<br />
voorgefteldvolen<br />
had; bij dezen Hcbrceuwfchen naam, die eenen<br />
Verlos fer, Behouder, Zaligmaker betekent, voegde<br />
men naderhand den Griekfchen naam CHRISTUS,<br />
welke een vertaling is van het Hebreuwfche MESSI<br />
ÜS, de Gezalfde.<br />
Volgend» het voorfchrift van MOSES wet, werd hij<br />
ook op den 41 den dag na zijne geboorte voorgefteld in<br />
den Tempel te Jerufalem, en het gewoone reinigings-offer<br />
voor de Kraamvrouw geofferd. Bij deze<br />
gelegenheid, werd weder een wenk gegeven, wie<br />
en hoedanig dit kind ware. Een Godvruchtige<br />
grijsaart , met name SIMEÖN , had eene Godlijke<br />
openbaring ontvangen, dat hij niet zou fterven,<br />
voor dat hij den MESSIÜS, de hoop der vaderen, in<br />
het vleesch zou aanfehouwd hebben, deze man bevond<br />
zich thans in den Tempel , werwaards hij<br />
zich door eene bijzondere geestdrift begeven had:<br />
Dit kind ziende , erkent hij het voor den MESSI<br />
ÜS, en het, vol vreugde, op zijne armen nemende,<br />
heft hij eenen lofzang aan, vol edele denkbeelden!<br />
Nu<br />
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar n
I Nu wil hij met blijdfchap derven, nu hij Gods heil<br />
BOEK<br />
gezien heeft, welk heil zich dus ook tot een leven<br />
II<br />
Hoofdft. na dit leven uitftrekte. Nu voorziet hij de verlichting<br />
der Heidenen, zoo wel als de heerlijkheid van<br />
na C. G.<br />
J A A R I -<br />
Israèis volk, door dit kind daar te Hellen! Tevens<br />
voorfpelt hij aan de ouders van het kind, hoe velen<br />
in dit kind hun heil, maar ook velen hun ongeluk<br />
, zouden vinden, die hem eens tegenfpreken en<br />
zich aan hem ergeren zouden; zijne uitwendige lotgevallen<br />
zouden eens zoodanig wezen, dat zij de moeder<br />
, als een zwaard, het hart zouden doorbooren.<br />
( * )<br />
JESUS te<br />
Nazareth<br />
in ftilte<br />
opgevoed.<br />
74 K E R K E L I J K E<br />
Nog was daar in den Tempel eene vroome weduwe<br />
van 84 jaaren, ANNA genoemd, die bekend was,<br />
als eene Profeetesfe, ook deze erkende in dit kind<br />
den MESSIÜS, en fprak 'er van tegen allen, die, als<br />
oprechte Godgezinden, de beloofde verlosfing thans<br />
in Jerufalem verwachteden, (f)<br />
Op deze wijze werd de geboorte van den Heiland<br />
Ier wereld genoeg bekend, opdat het ongeloof, in<br />
rervolg van tijd, geene ontfchuldiging zoude hebben<br />
, evenwel niet meer dan met de oogmerken<br />
[trookte , waartoe de komst van dezen Godlijken<br />
perfoon dienen moest. Zelfs, werd de geheugenis<br />
ran alle deze voorvallen, na eenige jaaren, zoo verloofd,<br />
dat JESUS tijdgenoten, toen hij zijn openbaar<br />
eeraar-ambt aanvaardde, in 't gemeen, onbewust<br />
chijnen, dat hij te Bethlehem geboren was, en hem<br />
(*) LUK. H. 22 voigg.<br />
(t) LUK. II. Z6— 38.<br />
voor
G E S C H I E D E N I S . 75<br />
eenen Nazarethaan hielden : JESUS van Nazareth<br />
was zijne gewoone benaming, die hem van zijne<br />
I<br />
BOEK<br />
II<br />
vijanden tot befchimpirtg gegeven werdt, gelijk zijne Hoofdft.<br />
vrienden zelve, nog lang daarna, van de ongelovigen, na C. G.<br />
J"<br />
al fpottende, Nazarenen enGalileërs geheeten werden.<br />
*•<br />
Ondertusfchen kan men gemaklijk reden geven, waarom<br />
deze voorvallen bij het gros des volks in vergetelheid<br />
geraakt waren; de meeste perfonen, welke in<br />
dezelve betrokken waren, hoog bejaard zijnde, zijn, geduurende<br />
de 30 jaaren, welke verlopen zijn, voor<br />
dat JESUS openlijk te voorfchijn trad, overleden; zelfs<br />
van JOSEF, den pleegvader van JESUS , wordt niet meer<br />
dan éénmaal naderhand gewaagd, zoodat ook deze, in<br />
dien tusfehentijd, zal gettorvcn zijn. MARIS'S karakter<br />
was dille nederige godsvrucht, zij bewaarde, al<br />
het geen gebeurd was, in haar hart, zegt de gefchiedenis<br />
, en liet aan de Voorzienigheid , ftilzwijgende<br />
, de ontwikkeling van alles over. Hier bij<br />
kwam de moord der kinderen te Bethlehem , de<br />
vlucht van JESUS na Egypte, de dood van HERO<br />
DES, de verwarringen in het land, onder ARCHE<br />
LAUS, zijn' zoon en opvolger, als ook bij gelegenheid<br />
der befehrijving onder CYRENIUS , en benevens<br />
dit alles , het ftil verblijf van JESUS te Nazareth.<br />
In dit afgelegen en geringe ftedeken, naamlijk, werd<br />
JESUS , in het huis zijner ouderen, opgevoed, zonder<br />
dat hij, geduurende zijne kindsheid en jongelings-jaaren,<br />
iet openbaarde of verrichtte, het geen hem van<br />
andere kinderen en jongelingen onderfcheidde, dan alleen<br />
zijn buitengemeen toenemen in wijsheid, en ken-<br />
F<br />
nis<br />
Zonder<br />
iet wonderdadigs<br />
of fchitterends<br />
te verachten.
76 K E R K E L I J K E<br />
I nis van de oude fchriften, en zijn zedig en deugdzaam<br />
gedrag, gehoorzaam jegens zijn ouderen, en<br />
BOER<br />
II<br />
Hoofdft. lieftalig jegens allen, zoodat hij, gelijk bij God, dus<br />
naC. G. ook bij de menfehen, algemeen gunst en genegenheid<br />
bezat. (*) Dit is alles, wat de zekere en geloof<br />
Jaar i.<br />
waardige gefchiedenis van JESUS kindsheid verhaalt.<br />
Alleen in Alleen tekent ons LUKAS (II. 40 — 50.), als eene<br />
zijn 12de<br />
dijk, hoe zeer dit uitmuntend kind, op eene bijzonlere<br />
wijze, in fterkte van geest, en wijsheid, door<br />
jaar eene<br />
blijk gevende<br />
1 le genade en gunst van God, toenam, een geval<br />
van zijne ,<br />
wijsheid. ' tan, het geen in het 12de jaar van JESUS ouderdom<br />
!;ebeurde.<br />
Zijne ouders, die, volgends de wet, gevoon<br />
waren, jaarlijks na Jerufalem te reizen, om<br />
1<br />
i iet Paaschfeest te vieren, namen hem, toen hij twaalf<br />
j laren, en dus dien ouderdom, bereikt had, in welen<br />
hij ook • deze wet kon vervullen, met zich na de<br />
I<br />
ï Ioofdftad. De Feestdagen afgelopen zijnde, togen<br />
2 ij, met de Karavane van feestelingen uit hun gerest,<br />
weder na huis; maar JESUS bleef, zonder<br />
%<br />
l un weten, in Jerufalem. Dat hij zich van hun<br />
a fgezonderd had, had hen niet bekommerd: Hij was<br />
I ij alle menfehen aangenaam, en had reeds zoo vele blijen<br />
van bedaarde voorzichtigheid gegeven, dat zij<br />
li<br />
£ eene de minfte vreeze hadden, maar meenden, hij<br />
2 ou bij het reisgezelfchap wezen. Doch, als men<br />
e ene dagreize had afgelegd, zocht men hem, bij de<br />
\ rienden en bekenden, vergeefsch ; en nu werden<br />
2 ijne ouders ongerust, zoodat zij den volgenden dag<br />
I a Jerufalem terugkeerden. Op den derden dag<br />
i<br />
G E S C H I E D E N I S . 77<br />
vonden zij hem in één der Tempelvertrekken zitten I<br />
BOEK<br />
onder de leer.ïaren, wier lesfen hij aanhoorde, niet<br />
II<br />
alleen, maar welken hij ook vragen voorftelde, die, Hoofdft.<br />
wegens derzelver wijsheid en juistheid, de verwondering<br />
van allen over het verftand van dit kind ver<br />
naC.G.<br />
Jaar 12.<br />
wekten. Dat JESUS, bij deze gelegenheid, tot Rabbi<br />
of leeraar, zou verheven zijn, is eene geheel onwaarfchijnlijke<br />
gisfmg van fommigen, welke ook in de<br />
gefchiedenis gccnen grond heeft. Het bleef bij de<br />
verwondering , en zelfs JESUS ouders kenden huikind<br />
nog te weinig. Hoe zeer opgetogen, dat zi<br />
hunnen zoon onder de leeraaren des volks, met eere,<br />
vonden zitten, bracht nogthans zijne moeder hem d<<br />
zorg en kommer onder het oog, welke hij aan zij<br />
nen vader en haar, door zijn achterblijven, veröor<br />
zaakt had, en wanneer JESUS hier op, met de be<br />
daardrte tegenwoordigheid van geest , antwoordde<br />
dat zij immers hadden behooren te bedenken , da<br />
het hem voegde in zijns vaders huis en zaken è<br />
verkeeren, begrepen zij de waare bedoeling en zii<br />
dezer woorden niet.<br />
i<br />
Van dezen tijd af lezen wij, geduurende<br />
18 jaa<br />
ren, niets van JESUS, en geen wonder,JESUS open • Waar-<br />
. fchijnlijk<br />
baarde zich nog niet, als den Heiland der wereld<br />
heeft JEen<br />
leefde, zonder iet wonderbaars te vertonen; wa > sus zijne<br />
zoude dan de waare gefchiedenis te berichten hebben' : overige<br />
> jonge-<br />
Deze wilde hem enkel kenbaar maken, als den groo iingsjaa-<br />
ten Leeraar en den eenigen Vcrlosfer der wereld. Ii • ren het<br />
! handwerk<br />
het algemeen, hebben wij grond, om te denken, da<br />
hij, behalven dat hij zich geoefend heeft, in d<br />
kennis van den Godsdienst, en het verftand der on<br />
Fa<br />
d<br />
t zijns va-<br />
2<br />
ders geoefend.<br />
e
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Höofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar is.<br />
]<br />
7& K E R K E L I J K E<br />
de Heilige Schriften, zijnen vader, in deszelfs handwerk<br />
, heeft ten dienst gedaan, en dat hij , waarfchijnlijk,<br />
na deszelfs dood, daarmede zich en zijne<br />
moeder heeft onderhouden; zijn vader JOSEF was<br />
een Timmerman, zoo wordt<br />
JESUS ook door zijne<br />
tijdgenoten MARK, VI. 3. een Timmerman genoemd.<br />
En hier mede ftemt<br />
ook de algemeene overlevering<br />
:n de berichten der oude Kerkvaderen overeen. (*)<br />
En, dit kan geenszins tot<br />
onëer of verachting van<br />
[Esus of het Christendom ftrekken, dewijl het niet<br />
dleen bekend is, dat de Joodfche Rabbijnen, of geeerden<br />
, gewoon waren, eenig handwerk<br />
'en, en, als een middel van beftaan, te<br />
| vlaar ook op deze wijze wordt de uitvlucht afgefne-<br />
( len, die men, in het vervolg, met eenigen fchijn zou<br />
.] lebben kunnen maken, als of men den grond van psm<br />
ongemecne wijsheid,<br />
( le wijze, waarop hij was opgevoed, te zoeken had.<br />
] )aar nu integendeel de verwondering werd opgewekt,<br />
110e hij, die Hechts een Timmerman was, eene zoo<br />
1 ikftekende wijsheid verkregen mogt hebben?<br />
aan te lee-<br />
oefenen,<br />
als openbaar leeraar,'in<br />
(*) JUSTINUS de Martelaar, in zijn gefprek met den<br />
J ood TRYPHON, fchrijft, dat JESUS allerleiè' gereedfehap<br />
i iet en bij zijn' vader gemaakt beeft, als jukken, ploeen<br />
enz., dat hij door dezelve, als door zinnebeelden,<br />
li eeft willen leeren de dingen, die de rechtvaardigheid<br />
b treffen, en een werkzaam leven aanprijzen. Hetzelfde<br />
n elden ook BASILIUS M. CHRVSOSTOMUS en anderen; cn.<br />
h ;t vindt algemeene toeftemming, gelijk bij BAROMUS, dus<br />
o 3k bij de Ctr.turintores Magdeburg. enz.<br />
In
G E S C H I E D E N I S . 79<br />
In laater tijd heeft men zich met dit algemeene<br />
niet vergenoegd, men heeft willen weten, wat JESUS<br />
tot zijn 30de jaar verricht heeft ; de liefde tot het<br />
wonderbare, verkeerde begrippen van Godsvrucht,<br />
en partijfchap, verëenigdcn zich, om allerhande laffe<br />
niet flechts , maar JESUS onwaardige en onbetaam-<br />
der, in zekere zoogenoemde Euange/iën van JESUS<br />
kindsheid,<br />
kindsheid, hoedanig één aan den Apostel THOMAS<br />
is toegefchreven, doch door eenen bedrieger opge*<br />
fteld, die zijne wraakzucht den teugel wilde vieren,<br />
en daarom het kind JESUS affchildert, als de minde<br />
veröngelijkingen met den dood ftraifendc. Uit<br />
dit zelfde zouteloze ftuk heeft MOHAMED , in zijnen<br />
Koran , verfcheiden bijzonderheden overgenomen.<br />
( * )<br />
Geduurende deze jaaren van JESUS ambteloos en ARCHE<br />
LAUS K<br />
huislijk leven, gebeurden groote veranderingen, in den<br />
C<br />
bannen.<br />
toeftand van het Joodfche land. In het tiende jaai Jadea<br />
van JESUS ouderdom, werd ARCHELAUS, zoon en opvolger<br />
van HERODES den Grooten, in het eigenlijk gewest<br />
wordt'<br />
een win<br />
1<br />
jfudea, op de beschuldigingen der Jooden, dooi der Romeinen,<br />
Keizer AUGUSTUS afgezet, en naa Vi'ènne in Frank<br />
ryk gebannen, wordende het landfehap Judeiï voort:<br />
tot den ftaat van een Romeinsch wingewest gebracht<br />
en door Romeinfche landvoogden beftuurd, QUIRI<br />
(*) Men kan van deze fabelen en verdichte ftukke \<br />
meer naricht vinden bij FABRICTUS Ca/. Apocr. IS<br />
T. Tom, I,<br />
F 3<br />
I<br />
BOEK<br />
II<br />
Hoofdlt.<br />
naC.C<br />
Jaar 12.<br />
Fabelen,<br />
lijke, fabelen te verdichten. Deze vindt men bijzon<br />
aangaande<br />
JESUS<br />
' AUGUSi<br />
Tvs «erft»<br />
en wordt<br />
' door ÏI-<br />
" BEJUUS<br />
NUS of CYRENIUS hield weder eene befehrijving , opgci<br />
vobjd,<br />
doe'
80 K E R K E L IJ K E<br />
I doch die van de eerfte, bij JESUS geboorte, daar in<br />
BOEK<br />
verfchilde, dat bij deze eene fchatting van goederen<br />
II<br />
Hoofdft. bij de befehrijving der perfonen gevoegd werd, bij<br />
naC.G. welke gelegenheid de 'Gaulonieten, dus naar zekeren<br />
JUDAS, den Gaulonïter of Galileêr, genoemd,<br />
Jaar 12.<br />
ontdaan zijn, als ook de zoogenoemde Zeloteti of<br />
.Tveraars, welke, onder den fchijn van vrijheid en<br />
vaderlandsliefde, allerleië wanorden pleegden, en de<br />
fchatting aan de Romeinen weigerden, zoo dat het<br />
Joodfche land met oproer, roof en moord vervuld<br />
werdt. (*) Het landfehap Galileë, waartoe Nazareth<br />
behoorde, deelde echter in deze verwarringen<br />
niet, maar bleef ftil en vreedzaam , onder het beduur<br />
van ARCHELAUS broeder, tien viervorst HERODES<br />
ANTIPAS. In het 17 jaar van JESUS ouderdom<br />
ftierf de Keizer AUGUSTUS , hebbende 56 jaren geregeerd,<br />
44 jaaren alleen, na den flag bij Actium.<br />
Hij werd opgevolgd door TIBERIUS zijnen ftiefzoon,<br />
die, ruim twee en twintig jaaren, het Romeinfche<br />
Rijk, door zijnen wreeden en argwaanenden aart,<br />
meer als een dwingeland, dan als een vorst, beheerscht<br />
heeft.<br />
(•) HANDEL. V.<br />
DER»
G E S C H I E D E N I S . 81<br />
DERDE<br />
HOOFDSTUK.<br />
Prediking van JOËNNES den Dooper. JESUS<br />
wordt van hem gedoopt, en aanvaart<br />
zijn Leeraar - ambt,<br />
1<br />
In het XVde jaar van den bovengemelden TIBE<br />
BOEK<br />
RIUS, als, in het eigenlijk gezegd Judeë, PONTIUS III<br />
PILATUS Romeinsch landvoogd was, en de zoon van Hoolnfr.<br />
naC.G.<br />
HERODES den Grooten, HERODES ANTIPAS, over Jaar 30.<br />
Galileë, en zijn broeder FILIPPUS over Itureë en<br />
JoaNis'E"<br />
het landfchap Trachonitis, beoosten den Jordaan,<br />
de Dooper<br />
be<br />
onder den titel van Viervorsten, regeerden, terwijl<br />
ANNAS en KAJAFAS het Hoogenpriesterfchap te Jerufalem<br />
bekleedden , het welk tusfehen hen, naar<br />
en te<br />
gint te<br />
Prediken<br />
mate van de gunst of ongunst der Romeinfche landvoogden,<br />
geduurig verwisfelde, ontving JOÏNNES ,<br />
Doopen.<br />
de zoon van den Priester ZACHARIÜ, die tot hier toe<br />
ftil geleefd had, eene Godlijke roeping, in gevolge van<br />
welke hij, openlijk, als leeraar en godgezant, tt<br />
voorfchijn trad; en wel in de ïVoestyn van Juda,<br />
die groote en wijduitgeftrekte vlakte, welke ziel L<br />
langs den Jordaan en de Doode zee uitftrekt, en ii I<br />
welke-van ouds vele deden en vlekken waren. Al |<br />
één der oude Profeeten , onderfcheidde hij zich<br />
door eene ftrenge en afgezonderde levenswijze, zij<br />
ne Ideding beftond in een grof gewaad of mantel<br />
9<br />
uit Kemelshaair bereid , dien hij met eenen Iedere 1<br />
F 4<br />
goi
8a<br />
K E R K E L I J K E<br />
I gordel om zijne lendenen vast maakte; zijn voedzel<br />
BOEK<br />
III<br />
was, gemeenlijk, zoo als de landftreek, in welke hij<br />
Hoofdft. verkeerde, van zelve aanbood, fpringhanen en wilde<br />
honig, welke op zekere ftruiken of heesters ge<br />
naC. G.<br />
Jaar 30.<br />
vonden wordt.<br />
De hoofd-inhoud van het geen JOÜNNES in den<br />
naam der Godheid predikte , was , dat het waare<br />
Godsrijk eenen aanvang Hond te nemen, dat de MES<br />
SIÜS, naar wien men verlangend uitzag, reeds was<br />
geboren, en zich eerlang zou openbaren , en dat<br />
:en ieder verpligt zij , zich voortebereiden door eene<br />
waare bekeering en levensbetering, indien men aan<br />
le voorrechten en het heil , door den MESSIÜS aan<br />
:e brengen, deel wilde hebben, terwijl hij de ftrèngle<br />
oordeclen en den naderenden ondergang des volks<br />
lankondigde, indien men geene boete deed, cn aan<br />
rijne verkondiging geen geloof gaf. Bij zijne prediring<br />
voegde hij een zinbeeldig teken, hij doopte al<br />
1<br />
j en, die zijne verkondiging geloof gaven, en verbeering<br />
des levens beloofde, met water, door welken<br />
I<br />
( loop zij zich verbonden, om, als gezuiverden en<br />
] lieuwgeborencn, voortüan deugdzaam te leven.<br />
De verfchijning cn prediking van eenen Profeet,<br />
e enen man van naauwgezette Godsvrucht en ftrenge<br />
2 eden, wekte de aandacht des volks op. Men hermerde<br />
zich, wat 'er, in het laatst der regering van<br />
ï:<br />
1 ERODES den Grooten, was voorgevallen, het geicht<br />
van de geboorte van den MESSIÜS , en het ter<br />
r<br />
d ood brengen van vele Farizeën, die deszelfs komst<br />
a 111 den dwingeland, als aanftaande, hadden durven<br />
voor-
GESCHIEDENIS. 83<br />
voorfpellen. (*) Van alle oorden vloeide het volk I<br />
BOEK<br />
na den Boetprediker toe, uit geheel Judeë, maar III<br />
voomaamlijk de bewooners der landftreeken langs Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
den Jordaan , en zelfs velen uit Jerufalem. Op<br />
Jaar 30,<br />
het hooren van het geen JOÜNNES predikte ,<br />
kwamen velen op de gedachten , of hij ook zelve<br />
wel de MESSIÜS ware? Anderen, uit de oude<br />
overlevering onderltellcnde, dat de Profeet ELIÜ de<br />
voorloper van den MESSIÜS zou wezen, hielden hem<br />
voor dezen grooten hervormer ; wederom anderen<br />
waanden, dat JEREMIÜ, of eenig ander Profeet, ir<br />
hem herleefde.<br />
De toeloop, dien JOÜNNES kreeg, trok zelfs leeraars<br />
van den Godsdienst, en hoofden van den Staal<br />
en Kerk, tot hem; zij waren begeerig te weten, wa<br />
'er ware van eenen perfoon, die zich, zonder eenu<br />
gezag van menfehen, tot eenen volksleerüar had op><br />
geworpen. Zoodra JOÜNNES hen zag, onderfcheid<br />
de hij hen, onder zijne hoorers, en hen ernftig be<br />
Sraft hebbende, vermaande hij hen, nadruklijk, 011 l<br />
voonaan zoodanig een gedrag te houden, het well<br />
van eene oprechte bekeering getuigde.<br />
Eindelijk , befloot zelfs de groote Raad der Joo<br />
den, of het Sanhedrin, nader op deze zaak te lei<br />
ten, ten welken einde zij eenigen uit hun midde 1<br />
aan den Dooper, die zich thans te Bethabara ove r<br />
den Jordaan onthield, afzonden, om hem plegti<br />
af te vragen, of hij de MESSIÜS, of ELIÜS, of éé 1<br />
dc r<br />
(*) Zie boven Bktdz. 27.<br />
F |<br />
r<br />
•»
I der oude Profeeten ware? en toen hij, der waarheid<br />
BOEK<br />
hulde doende , en zich geene waardigheid toefchrijvende,<br />
die hij niet bezat, ontkennend antwoord gaf,<br />
III<br />
Hoofdft.<br />
na C. G. vraagden deze afgezondenen, hoedanig perfoon hij dan<br />
Janr.30.<br />
was. ? opdat zij aan hunne zenders berichten konden.<br />
Nu kwam JOÜNNES.'er voor uit, dat hij die voorloper<br />
was van den MESSIÜS, van wien de Profeeten gefproken<br />
hadden, die voor dezen Koning van het Godsrijk<br />
den weg moest bereiden: waar op zij hem vraagden:<br />
op wiens gezag hij dan doopte? Op welke vraag<br />
hij alleen ten antwoord gaf, dat hij Hechts met water<br />
doopte, maar dat de MESSIÜS reeds, fchoon nog<br />
onbekend, onder hun verkeerde.<br />
JESUS<br />
door JO-<br />
IlÏNES gedoopt.<br />
84 K E R K E L I J K E<br />
JOÜNNES deugd en ijver gaf hem gezag bij het<br />
volk, fchoon hij geene wonderen verrichtede, welke<br />
hij niet nodig had, tot ftaving van zijne prediking,<br />
omdat hij den MESSIÜS vervolgends in JESUS met<br />
den vinger kon aanwijzen, die zijne waardigheid door<br />
Godlijke wonderen zou bevestigen; maar de Joodfche<br />
geestelijkheid, zijn eenvouwig voorkomen en prediking<br />
niet kunnende vereffenen, met hunne trotfche verbeeldingen<br />
, en zich ook aan zijnen doop ergerende, dien hij<br />
aan Jooden oefende, daar de Jooden anders gewoon<br />
waren, foortgelijke plegtigheid te verrichten, omtrent<br />
Heidenen, die hunnen Godsdienst aannamen, hield<br />
hem, of wilde ten minden fchijnen, hem te houden voor<br />
eenen dweeper en. geestdrijver, op wien men geene<br />
acht behoorde te daan. ( * )<br />
Eenigen tijd, nadat JOÜNNES zijn ambt aanvaard<br />
(*) MATTH. XI. 18.<br />
had,
G E S C H I E D E N I S . 85<br />
had , ( hoe kort of lang , bepalen de Euangelisten<br />
niet uitdruklijk,) kwam ook JESUS van Nazareth,<br />
die nu omtrent, of ruim , 30 jaren oud was , (*)<br />
tot hem , en begeerde van hem gedoopt te worden.<br />
JOÜNNES, fchoon hem nog niet voor den MESSIÜS<br />
kennende, omdat JESUS nog door geen bijzonder teken<br />
aan hem door God, als de MESSIÜS, was bekend gemaakt,<br />
en aangewezen (f), kende hem ,<br />
echter,<br />
genoeg, ten aanzien van zijne uitmuntende en vlekkeloze<br />
godzaligheid en deugd, om hem te verklaren,<br />
dat de doop, die een teken van zuivering was,<br />
niet voor hem , dendeugdzamen, voegde, en om hem<br />
dus denzelven te weigeren, betuigende, veeleer nodig<br />
te hebben , van JESUS gedoopt te worden. Maai<br />
JESUS, aan alle verëischten willende voldoen, er<br />
door zijn voorbeeld het gezag van JOÜNNES prediking<br />
en doop willende bekrachtigen, hield aan, dal<br />
hij zoude gedoopt worden. De doop volbracht en JESUS<br />
uit het water opgeklommende zijnde, fcheurde,<br />
't ware, de hemel, door een vuur- of blikfemftraal<br />
onder het beeld van eene duive, daalde de Heilig<br />
Geest neder, en men hoorde de Godlijke ftem vai 1<br />
den hemelfchen Vader, als een donderdag, welke<br />
met verftaanbare klanken, JESUS voor den geliefde) l<br />
Zoon van God verklaarde. ($) Dus werd JESU:<br />
van God zeiven, als de MESSIÜS,<br />
(*) LUK. III. 23.<br />
(t) JoaNN. t. 31-34-<br />
ali<br />
bekend gemaakt<br />
(5) MATTH. III. 13-17- MAKK. I. 9-10. LUIi<br />
III. 21 - 23.<br />
I<br />
BOEK<br />
III<br />
•Ioofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 30.<br />
»<br />
ei l
I<br />
BOF.K<br />
Hl<br />
Hbofdfr.<br />
HS C. G.<br />
Jaar 30.<br />
Verzocht<br />
In de<br />
Woefh'jn.<br />
i )p den Verzoeker, waar op Engelen hem kwamen<br />
i lienen (*). In dit alles hield de Godlijke Voorzienig-<br />
1 icid wederom haren gewonen gang. Uitwendige luister<br />
1 noest aan JESUS niet vernomen worden, maarzoo veel<br />
1 neer hemelfche heerlijkheid moest het geloof in hem<br />
] mimen<br />
Wordt<br />
Thans volkomen toegerust, begaf JESUS zich weler<br />
vanjoa'N-<br />
NES als naa Galileë, '<br />
ter plaatze, alwaar JOÜNNES nog<br />
r<br />
de MESSI- < oortging met leeren en doopen ; zoodra deze hem<br />
as aange-,<br />
;ag aankomen, wees hij zijne hoorers op hem, en,<br />
wezen.<br />
laar hij tot nog toe in algemeene bewoordingen geproken<br />
c<br />
had, dat de MESSIÜS na hem komen<br />
zou,<br />
l<br />
C etuigde hij thans van JESUS, met den vinger op<br />
l<br />
86 W É R K E L I J K E<br />
en JOÜNNES kon, vervolgends, met zekerheid, hem,<br />
als den Verlosfer der wereld, aanwijzen.<br />
TeriTond na deze gebeurenis, begaf JESUS zich,<br />
door eene hooger drift van<br />
den Geest, welken hij<br />
nu ontvangen had, in afgezonderde eenzaamheid mx<br />
de Woestijn, om zich, door vasten, bidden, en<br />
overdenkingen, te bereiden tot het<br />
werk , waartoe<br />
hij thans was ingehuldigd. Hier werd hij ook op<br />
de proeve gefield, of hij zich door ijdele<br />
eerzucht<br />
zou laten vervoeren, om aan een wereldlijk rijk te<br />
denken; of hij de gaven van wonderwerken te doen<br />
aoit tot ijdelen praal en vertoning misbruiken ;<br />
af hij ooit in zijn vertrouwen op God, en in deszelfs<br />
dienst en verëering, feilen zou ? JESUS betoonle<br />
zijne ftandvastigheid, en behaalde de overwinning<br />
opmerken.<br />
hem<br />
(*) MATTH. IV. 1 - 11. MARK. I. 12, 13.<br />
L IK.<br />
V. 1 - 13.<br />
en
G E S C H I E D E N I S . 87<br />
hem wijzende: „ Zie daar het Godslam, welk de<br />
„ zonde der wereld draagt! Deze is het, van wien<br />
III<br />
„ ik zeide: Na mij komt iemand, welke voor mij 1 loofdft.<br />
„ zijn bcftaan had, want hij is eer dan ik." Toen ïaC.G.<br />
Jaar 30.<br />
joiiNWE6 den volgenden dag aan twee van zijne leer- _<br />
lingen, eenen zekeren ANDREÜS , en , gelijk waarfchijnlijk<br />
is, JOSNNES den Euangelist, welke ons deze<br />
bijzonderheid verhaalt, op nieuw JESUS, als het tegenbecldig<br />
Gods-lam, aanwees, vervoegden deze beiden<br />
zich bij JESUS , en erkenden hem voortaan voor<br />
hunnen leeraar. Hun voorbeeld werd dra gevolgd, door<br />
SIMON , broeder van ANDREÜS , wien JESUS den<br />
naam van PETRUS gaf, FILIPPUS, en NATHANACL,<br />
niet alleen op grond van JOÜNNES getuigenis, maar<br />
ook, omdat JESUS hun duidelijke blijken gaf, van<br />
zijne meer dan menschlijke wetenfehap , waar door<br />
zelfs hunne geheime overdenkingen voor hem niet<br />
verborgen waren. (*)<br />
JESUS, van deze zijne eerde volgelingen verzeld,<br />
zijne reize na Galikï voortzettende, werd met hun<br />
(*) JOSNN. I. 29 - 52.<br />
I<br />
BOEK<br />
drie dagen daarna te Kana, een klein ftadjen van<br />
dat Gewest, op eene bruiloft genodigd , welke een<br />
huwelijksfeest was, van iemand uit de maagfehap van<br />
JESUS , gelijk wij mogen opmaken , omdat zijne<br />
moeder MARia op dit feest insgelijks tegenwoordig<br />
was. Op dit zelfde feest verrichtede JESUS zijn eerde<br />
wonder , voorziende in de verlegenheid van den<br />
bruidegom en gastheer, door water in wijn te veranderen:<br />
Dit wonder mag men, met recht, een fami-<br />
lie-<br />
JESUS<br />
eerfte<br />
wonderwerk.
I<br />
BOEK<br />
III<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
Jaar 30.<br />
88 K E R K E L I J K E<br />
lie-wonder heeten, het welk ftrekken moest, om aan<br />
zijne namaagichap te ontdekken, wie hij ware, ea<br />
om het geloof zijner eerfte volgelingen tevens te verfterken.<br />
( * )<br />
Kort daarna begaf JESUS zich na Jerufalem,<br />
Hij aanvaart<br />
zijt dienst der Jooden zijn ambt, als de van God ge<br />
een Paaschfeest, om in de hoofdplaats van den Gods<br />
leeriiarambt<br />
te<br />
zonden leeraar en profeet, te aanvaarden. Dit deed<br />
Jerufalemlijke<br />
praalvertoning, maar met eene verrichting, die<br />
hij, wcrklijk, in den Tempel, niet met eene uiter<br />
aan zijn peifoon en ambt voegde, en welke hij, met<br />
dien ernst en waardigheid volbracht, dat bij aan allen<br />
eerbied inboezemde. Zedert een' geruimen tijd<br />
had men den Tempel van God tot eene plaats van<br />
kopen en verkopen van vee en gevogelte, van handel<br />
cn wisfelen van geld, met één woord, tot eene<br />
openbare beurs, gemaakt. Met al het gezag en den<br />
ijver van eenen Profeet , belaste JESUS deze veehandelaars<br />
en wisfelaars,, den Tempel te ruimen, ja hij<br />
noodzaakte hen daartoe, door hun vee, met een geesfel<br />
van touw of koord, van daar te drijven, en de<br />
tafels der wisfelaren om te werpen. Dit alles verzelde<br />
hij, met die nadruklijke beftraffing, met welke hij<br />
tevens te kennen gaf, wie hij was, en met welk gezag<br />
hij dit deed: „Neemt deze dingen van hier,"<br />
zeide hij, „en maakt het huis van mijnen Vader<br />
„ tot geen huis van Koopmanfchap." Elk dond verbaasd<br />
over deze koene onderneming ; waardoor de<br />
Priesterfchap zelve befchaamd werd gemaakt, die der-<br />
ge-<br />
(*) Joam II. 1-12 v.<br />
op
G E S C H I E D E N I S . 89<br />
gelijke misbruiken en ongeregeldheden geduld had.<br />
Deze trokken zich het geval ook aan, en, dewijl zij<br />
de daad als daad niet konden misprijzen, namen zij ] loofdft.<br />
het kwalijk, dat JESUS dezelve, zonder hunne voorkennis,<br />
had ondernomen, en vraagden hem: „Welk.<br />
ïaC.G.<br />
Jaar 30.<br />
„ teken , hij, als eene Godlijke . volmagt , too-<br />
„ nen kon, om dit te doen ?" JESUS beantwoordde<br />
deze vraag, overeenkomftig zijne waardigheid; de<br />
daad zelve was reeds een teken van zijn gezag als<br />
Profeet, en had geene verdediging van node; hij vergenoegde<br />
zich derhalven , met hen op het grootfte<br />
van alle zijne wonderen te wijzen, dat eenmaal gebeuren<br />
zou; te weten, als zij hem eens ter dood<br />
zouden brengen, zou hij, na drie dagen, weder levend<br />
verrijzen. Dit ftelde hij op eene verbloemde<br />
wijze voor, die zij letterlijk opvattcden, zonder hem<br />
verelere uidegging zijner woorden te vragen, maar<br />
hem met verachting behandelende. (*)<br />
Van eerden af, bleek dus reeds, hoe de Joodfche JESUS<br />
leert et»<br />
Priesters en aanzienlijken JESUS zouden ontvangen; doet<br />
ondertusfehen maakte JESUS, door zijne leere, en inzonderheid,<br />
door vele wonderen, welke hij in Je<br />
wonderen.<br />
Zijn<br />
gefprek<br />
rufalem verrichtte, zoo grooten opgang, dat vele inmewoners der hoofddad hem geloof gaven; zelfs werd DEMUS.<br />
NIKOeen<br />
lid van den hoogen Raad , NIKODEMUS , begeerig,<br />
om nader opheldering van JESUS te bekomen<br />
, waarom hij zich, doch heimlijk en bij<br />
nacht, om befpotting of verachting zijner medeleder<br />
te ontgaan, tot JESUS begaf, welke hem het oogmerk<br />
(*) JoaNN. II. 12-22.<br />
I<br />
BOES<br />
III
I<br />
BOEK<br />
III<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 30.<br />
Laatfte<br />
getuigenis<br />
van<br />
JOÜNNES<br />
denDoopernangaande<br />
JESUS.<br />
90 K E R K E L I J K E<br />
merk zijner komst, en den inhoud van zijne leere<br />
zoo duidelijk en overtuigend ontvouwde , dat NIKO-<br />
DEMUS hem zedert, doch nog fteeds in het geheim,<br />
genegen bleef, tot hij zich, bij zijnen dood, meer<br />
openlijk als zijn' vriend ontdekte. (*)<br />
Met dit alles vertrouwde<br />
JESUS zich niet in Jerufalem,<br />
alzoo hij de gefteldheid des volks en deszelfs<br />
hoofden kende, fchoon hij nog eenigen tijd in<br />
de nabuurfchap dier Stad, en in het eigenlijk Judeë,<br />
bleef vertoeven, alwaar hij leerde, en door zijne leerlingen<br />
de genen liet dopen , die zijne leere aannamen<br />
(f). Alzoo JOÜNNES, ten zelfden tijde, voortging<br />
met leeren en doopen, zochten de Joodfche geleerden<br />
, tusfehen de leerlingen van deze beide leerüars,<br />
en vervolgends tusfehen deze leerüars zeiven,<br />
ifgunst en tweedracht te ontfteken, en dus den voortrang<br />
ven deze geheele zaak te fluiten. Dit listig ontwerp<br />
gelukte hun bij de leerlingen van JOÜNNES ,<br />
velke hunnen meester daar over onderhielden , dat<br />
1 le perfoon, dien hij gedoopt, en van wien hij geuigd<br />
had, nu zelve predikte en doopte, en groo-<br />
1<br />
:en toeloop verkreeg. Maar JOÜNNES deed, door<br />
:ijne oprechte waarheidsliefde , de Jooden hun doel<br />
misfen. Hij herinnerde zijne leerlingen, dat hij imners<br />
zich zeiven nooit hooger uitgegeven had, dan<br />
ds den voorloper en wegbereider voor den MESSIÜS ,<br />
| lie thans gekomen was, en die opgang moest maten,<br />
terwijl zijn dienstwerk ten einde liep. Hij 1<br />
ter-<br />
C*)<br />
JoaNN. III.<br />
(t) JOÜNN. 11.23-25.<br />
maan-
GESCHIEDENIS. 91<br />
maande hen, om JESUS, als eenen leeraar uit den<br />
hemel, aan te merken, niet alleen van God gezonden,<br />
maar ook als den Zoon van God, in wien men<br />
geloven moet, zal men eeuwig gelukkig leven. (*)<br />
Niet lang, nadat JOÜNNES dit laatde getuigenis van<br />
JESUS had afgelegd, werd hij, door HERODES AN<br />
TIPAS, Viervorst van Galileë, in de gevangenis geworpen,<br />
omdat hij, als een boetgezant, den vorst,<br />
die HERODias, de vrouw van zijnen broeder FILIP-<br />
PUS, nog bij deszelfs leven, tot zijne gemaalin genomen<br />
had, wegens dit bloedfchandig huwelijk, beftrafte.<br />
JOÜNNES bleef een' geruimen tijd gevangen,<br />
alzoo HERODES, uit eerbied voor dezen deugdzamen<br />
man, en uit föhroom voor het volk, het welk<br />
hem algemeen voor eenen Profeet hield , hem niet<br />
ter dood durfde brengen, en aan de wraak van zijne<br />
gemaalin opofferen. Maar deze, haren wrok behoudende,<br />
nam, ten laatden, eene gelegenheid waar,<br />
op HERODES geboortefeest, wanneer hare dochter SA-<br />
LOME , door haar uitmuntend dansfen , den Koning<br />
behaagd hebbende, van hem eene belofte kreeg,dat<br />
hij haar zou fchenken , al wat zij begeerde , waai<br />
op zij, door hare moeder opgeftookt, het hoofd van<br />
den Dooper eischte, het welk haar ook gebrachl<br />
werd. Dit was het einde van dezen man, wien JE<br />
SUS den Groaifltn van alle Profeeten, ja van allen,<br />
die ooit uit menfehen geboren waren, genoemd heeft:<br />
omdat hij, naamlijk, den MESSIÜS, als tegenwoordig,<br />
aanwees, cn dus de vervulling der Godfpraken, ah<br />
(*) JOÜNN. III. 22 - 3
92 K E R K E L I J K E<br />
I daar zijnde, verkondigde. De Joodfche Gefchiedfchrijver<br />
JOSEFUS (*) befchrijft hem, als een goed en<br />
BOEK<br />
III<br />
Hoofdft. deugdzaam man, die de Jooden tot godzaligheid<br />
naC. G<br />
en rechtvaardigheid vermaande en aanfpoorde; wien<br />
Jaar 30,<br />
' al het volk zoo hoog achtede, dat men algemeen<br />
geloofde , dat eene nederlage, welke HERODES AN<br />
TIPAS, eenigen tijd daarna, ontving van den Arahifchen<br />
Koning ARETAS , als eene Godlijke llraffe<br />
moest aangezien worden over de dood van dezen<br />
deugdzamen man. (f)<br />
JOÜNNES<br />
leerlingen.<br />
Het lijk van den Boetprediker werd door zijne<br />
leerlingen begraven, welke zich vervolgends bij JESUS<br />
vervoegden, en hem van den dood van hunnen meester<br />
(*) J. Oudh. XVIII. 5. 2.<br />
(f) Sommigen hebben de echtheid van dit getuigenis<br />
van JOSEFUS, nopens JOÜNNES, in twijfel getrokken, anderen<br />
hebben voorgewend, dat hetzelve ftrijdig was met<br />
het verhaal der Euüngelisten; doch, bij nader onderzoek ,<br />
blijkt, dat het verhaal van JOSEFUS , wel van dat der<br />
Euangelisten onderfcheiden, maar nogthans niet met hetzelve<br />
ftrijdig is. JOSEFUS geeft eene andere reden op, waarom<br />
HERODES JOÜNNES zou ter dood gebracht hebben, te<br />
weten, omdat hij voor oproer beducht was, dewijl het<br />
volk JOÜNNE S ZOO eerbiedigde, dat het gereed was, om,<br />
op 's mans wenk, alles te ondernemen. De vorst kan dit<br />
hebben voorgewend, en in het openbaar laten uitftroojen,<br />
te meer, omdat hij, in de daad, volgends de Euangelisten,<br />
het volk vreesde, het welk zijne hoogachting<br />
voor JOÜNNES, ook na deszelfs dood, bleef behouden,<br />
zoodat de Joodfche geestelijken niet durfden bewee-
GESCHIEDENIS. 93<br />
ter bericht gaven. (*) Men zou verwacht hebben,<br />
dat alle de leerlingen en aanhangers van JO&NNES<br />
zich, van nu af, aan JESUS zouden gehouden hebben,<br />
van 'wien hun leeraar zoo heerlijk getuigenis gegeven<br />
had, doch, ook bij deze lieden heerschte eene<br />
te groote gehechtheid aan het zinlijke, en eene verbeelding<br />
van de heerlijkheid van deniuESSias, met welke<br />
de nederigheid van JESUS, hoe achtbaar ook in zich<br />
zelve, niet ftrookte. Wij hebben hier voor {Bladz. 90]<br />
reedi<br />
I<br />
BOEK<br />
Hl<br />
Hoof3!t.<br />
mC.G.<br />
] rso.<br />
ren, dat zijn doopen niet van den hemel, dat is, oj<br />
uitd'ruklijk bevel van God, gefchied was. JOSEFUS meld i<br />
de plaats, waar JOSNNES gevangen gehouden en gedoo. I<br />
is, het Kasteel Machaerus op de Arr.bifche Grenzen; d<br />
Euangelisten noemen, in hun verhaal, geene plaats. Ho<br />
kan hier eene ftrijdigheid wezen? Het verfehil, het wel t<br />
in de berichten van JOSEFUS en de Euangelisten gevor<br />
den wordt, ftaat ons voords borg voor de echtheid va 1<br />
JOSEFUS getuigenis. Trouwens, indien hetzelve, geiij |<br />
men wil doen geloven, naderhand door een' Christen i 1<br />
JOSEFUS fchriften was ingelascht, zou men het meer m; t<br />
de Euangelisten hebben doen overè'enfremmen. Daar s<br />
ook niets in het verhaal van JOSEFUS, het welk hij ni( :t<br />
zou hebben kunnen fchrijven, en deze plaats uit zijr<br />
Oudheden is, door ORIGENES in zijne wederlegging va<br />
CELSUS, door EUSEBIUS, en andere Kerkfchrijvers, aang<br />
haald, zonder de minfte huiverigheid omtrent derzelvi :r<br />
echtheid te laten blijken. Vergel. mijn Bijbel verde, l.<br />
IV Deel Bladz. 166 volgg. VENEMA Wist. Eed. V. '<br />
Tom. I. pag. 551.<br />
(*) MATTH. XIV. 11.<br />
G 2<br />
e<br />
I
04 K E R K E L I J K E<br />
r reeds' gezien, hoe zij, door al te groote achting voor<br />
BOEK<br />
III hunnen meester , naarijverig waren wegens den opgang,<br />
dien JESUS maakte. Geduurende JOÜNNES ge<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
vangenis, was bij hun de vraag reeds betwist, of<br />
Jaar 30.<br />
JESUS die perfoon was, die komen zou, dan of<br />
men nog een' ander te wachten had? En, ten einde<br />
hen te overtuigen, zond JOÜNNES twee van zijne leerlingen<br />
aan JESUS, welke door dezen leeraar op zijne<br />
wonderdaden gewezen werden, met bijgevoegde uitbraak,<br />
dat hij gelukkig te noemen zij, die zich aan<br />
hem niet zou ergeren of ftoöten (*). Velen echter van<br />
ppaNNES leerlingen bleven desniettegenftaande omtrent<br />
fF.sus ongelovig, en kenden, of erkenden hem niet voor<br />
den MESSIÜS. Men vind bier van voorbeelden in de<br />
Handelingen der Apostelen (f). Zelfs zijn zij, offler<br />
den naam van Ga li leer s , Sabeêrs, en Menddi-<br />
'en, of leerlingen van JOÜNNES, tot in onze tijden,<br />
I n een aanzienlijk aantal overgebleven, hebbende de<br />
1 ;rootde hoogachting voor JOÜNNES, dien zij zelfs<br />
I •oven JESUS Hellen, en oordeelende, dat de MESSIÜS,<br />
( lien zij evenwel erkennen, reeds door JOÜNNES geloopt<br />
te zijn , zich nog niet geopenbaard heeft,<br />
<<br />
i -oords hebben zij, m hunne gefchriften, zoo veel<br />
i ien heeft kunnen opfpooren, wel veel goeds van<br />
l e zedenleer van JOÜNNES behouden, maar hunne<br />
s evoelens van God , dien zij den Heer des lichts<br />
e iz. noemen, zijn zeer duister en verward daar in<br />
voor-<br />
(*) MATTH. XI. 2-6. Verg. mijn' Bijbel verd. VU<br />
L 'eel Bladz. 218.<br />
(t) HAND. XVIII. 24-25. XIX. 1-4. enz.
G E S C IU F. D E N I S. 95<br />
voorgedragen. Hunne btfchrijvingen van JOÜNNES,-<br />
dfen.zij het licht noemen, zullen, gelijk fommigen<br />
denken, aanleiding gegeven hebben aan den Euangelist<br />
JOÜNNES , tot het maken van zijne aanmerkingen,<br />
omtrent<br />
JOÜNNES en JESUS, die ons , in de<br />
Inleiding van zijn Euüngelic, voorkomen. (*)<br />
Doch, laat ons, na dezen uitdap, tot JESUS wederkeeren.<br />
Op de tijding, dat JOÜNNES gevangen ne predi<br />
lEsus ver<br />
volgt zij<br />
was genomen, verliet JESUS Judeë , en keerde na king.<br />
Galileë te rug, om dus de Farizeën en Schriftgeleerden<br />
, die reeds toen op zijn verderf uitwaren, te ontgaan.<br />
Zijnen weg nemende door het landfchap S*t<br />
marië, gelegen tusfehen Judeë en Galileë, liet hij<br />
zich in een gefprek in met eene Samaritaanfcht<br />
vrouw uit de dad Sichar, aan welke hij, gelijk vervolgends<br />
aan hare dadgenoten, niet zonder vrucht,<br />
zijne leere voordroeg, en zichzclven als den MESSI<br />
ÜS openbaarde, het welk hij, tot hier toe, onder de<br />
jooden niet regelrecht gedaan had (f) — In Galilet<br />
gekomen, zette hij zijn leeren en prediken, met on<br />
vermoeiden ijver, voort, in de Sijnagogen en Gods<br />
dienltigc vergadcrplaatzcn der Jooden , in bijzonder<br />
huizen, en in het open veld, op eenen of andere 1<br />
berg, of aan het ftrand der Galileefche zee, of mei ï<br />
va I<br />
(* ) ?vTcn vindt verfcheiden merkwaardige berichten,<br />
I<br />
BOEK<br />
III<br />
rlbofdft.<br />
naC.G.<br />
en uittrckzels uit de fchriften<br />
van deze Calileërs-, in<br />
M; NORBERG'S Brieven , geplaatst in het VI. Deel van j,<br />
j; BJÖRNJTSHLS Reizen. Vergelijk N. BARKE^ in UW<br />
t, 'i. Hag. Cl. III. fase. III,<br />
(f; JÜÜNN. IV.<br />
G *
I van Tiberias, van tijd tot tijd groote en verbazende<br />
wonderwerken verrichtende, met welke hij zijne<br />
BOEK<br />
III<br />
Hoofd (I leere en Godlijke zending bekrachtigde, waar door<br />
naC.G. eene groote menigte volks van alle kanten famenvloeide,<br />
en zijn gerucht zich alom verfpreidde. Op<br />
Jaar 30.<br />
de hooge Feesten begaf hij zich na Jerufalem, alwaar<br />
hij, insgelijks, zijne leere verkondigde, en wonderwerken<br />
verrichtecle —<br />
JESUS Ten einde zijne leere te eer en verder door het<br />
zendt<br />
LXX foodfche land te verbreiden, koos JESUS LXX van<br />
leerlingen<br />
uit, .<br />
ïijae leerlingen uit , die hij , bij paaren , uit-<br />
:ond, met. last, om de komst van het Godsrijk ,<br />
om zijne<br />
1<br />
leere te<br />
verbrei- -<br />
den. j<br />
^<br />
96 K E R K E L I J K E<br />
)f het rijk van den MESSIÜS, bekend te maken,<br />
vaar toe bij hun de gave van wonderwerken<br />
'chonk. (*) De Euangelisten hebben ons de lianen<br />
dezer LXX leerlingen niet genoemd , ook zijn<br />
:ij in de oudfte fchriften der Christenen niet bebaard,<br />
EUSEBIUS erkent, dat men niet nader<br />
reet, wie zij geweest zijn (f), hoewel hij 'er eenien<br />
noemt, die, naar het algemeen gevoelen, onder<br />
f<br />
I un behoord zullen hebben, als BARNABAS , sos-<br />
-HENES, KEFAS, MATTHIAS, eil JAKOBUS, lil laa-<br />
t er tijden heeft men lijsten van allen opgeheld, maar<br />
1 net de duidelijkfte blijken van verdichting. Met dit<br />
lies kan men hen echter, vrij waarfchijnlijk, houden<br />
•oor die genen, welke naderhand onder den naam<br />
> •an Euangelisten voorkomen, en van welken fomïigen<br />
met name genoemd worden, in de Ilandelin-<br />
T<br />
I •en der Apostelen.<br />
-p e<br />
(*) LUK. X. 1-24.<br />
(t; Hist. Eccles. I. 12.
G E S C H I E D E N I S . 97<br />
Te voren echter had<br />
JESUS XII anderen van zijne<br />
navolgcren uitgekozen, die hij Apostelen of Gezanten<br />
noemde, eene benaming, welke bij de Jooden<br />
niet onbekend was, bij welken elke Sijnagoge<br />
een' Apostel der gemeente had, zijnde een' acr oudften,<br />
welke de gemeente in het gebed voorgmg;<br />
dus had ook de hooge Raad zijne Apostelen of gezanten<br />
, welke in gewigtige gelegenheden gebruikt<br />
werden. Het twaalftal dezer zendelingen ziet duidelijk,<br />
op het twaalftal van dammen, in welken hei<br />
Joodfche volk verdeeld was. Gelijk het getal der<br />
LXX zendelingen, waar van hier voor gefproken is V<br />
waarfchijnhjk doelde, niet zoo zeer op de LXX. lc<br />
den van den Joodfchen Raad, als wel op dc LX.<br />
Oudden des Israélitifchcn volks , welke aan MOSE<br />
werden toegevoegd. Sommigen van deze XII mat<br />
3<br />
nen waren onder de eerde navolgers van JESUS, g<<br />
lijk wij reeds van vijf gezien hebben, die, op jt>aï<br />
NES getuigenis, JESUS voor den MESSIÜS hadden e<br />
kend ; anderen riep hij, van tijd tot tijd, met h<br />
magtwoord: volg mij! het welk genoegzaam was, o<br />
It<br />
heil hun beroep te doen verlaten, ten einde hem gehoc<br />
zaam te verzeilen. Behalven de vijf reedsgemelden, A n<br />
DREAS en JOÜNNES , ZEBEDEUS zoon, beide vislche r-<br />
nit Bethfdida, SIMON , door JESUS PETRUS bijgenaat \"-<br />
broeder van ANDREÜS , FiLiPPUS,en NATHANAC rs<br />
Of BARTHOLOMEUS, (Zoon van THOLMAI , ) Wa! ad<br />
de zeven overigen, JAKOBUS, Major,of de oudf I*<br />
broeder van JOÜNNES, MATTHEUS, een tolbediem en<br />
THOMAS, DIDYMUS of de tweeling bijgenaamd, ;e,<br />
JAI<br />
BUS Minor, of de jonge, zoon van ALFEUS , een bic le,<br />
ÊO'<br />
G 4<br />
ed-<br />
I<br />
BOEK<br />
III<br />
Hoofdfl.<br />
naC.G.<br />
Jaar 30.<br />
Ook verkiest<br />
bi)<br />
XII A-<br />
postelen.<br />
rer-
98 K E R K E L IJ K E<br />
I<br />
verwant van JESUS, SEMON van Kam, JUDAS, broeder<br />
BOEK<br />
III van den jongen JAKOBUS, anders ook Lebbeus of<br />
Hoofd! :. Thaddeus, cn JUDAS MdrUth, misfchien naar zena<br />
C.G<br />
• ker plaatsjen Kerioth, dus genoemd. Alle deze twaalf<br />
Jaar 30<br />
waren Gd/ileërs, en van PETRUS weten wij zeker,<br />
dat hij getrouwd was.<br />
Onge- * Alle deze Apostelen waren ongeletterde lieden, uic<br />
leerde<br />
Heden, den middendand, gelijk men het noemt, niet geheel<br />
uit den arm, maar ook ver van rijk en aanzienlijk te zijn.<br />
middenftsnd.<br />
Twee hoedanigheden, die hunne geloofwaardigheid<br />
boven alle kwaad vermoeden verheffen. Van bedrog<br />
kan men hun niet verdenken, daartoe bezaten<br />
zij geene genoegzame kundigheden , en aan den anderen<br />
kant, waren zij niet onnozel of ligtgelovig genoeg, om<br />
gemaldijk misleid tc worden. Ook waren ftille gezeten<br />
burgers, die van hun beroep een middelmatig beftaan<br />
radden , geene gefchikte perfonen, om zich tot volksveroden<br />
en bedriegers op tc werpen, noch met verlating<br />
ran alles eenen leeraar te volgen , indien zij niet<br />
/olkomcn , en op goede gronden , van de Godlijkïeid<br />
zijner leere overtuigd waren geweest. Waar<br />
3ij nog komt, dat zij vol waren van Joodfche voor-<br />
)ordeelen, welke niet, dan door de overtuiging der waarleid<br />
in de redenen en wonderen van JESUS', cn door<br />
i<br />
1 :encn hooger Geest, konden worden weggenomen;<br />
1 Joch waar door zij des te meer geloof verdienen in<br />
I ïunne verhalen, nadut zij alle hunne eigene misdagen<br />
] net eene voorbeeldeloze oprechtheid , zelve hebben<br />
< pgetekend. —<br />
Lieden<br />
Uit de Euangclie-berichten blijkt ons, dat deze<br />
van on- j<br />
derfchei- eden, gelijk alle menfehen, van onderfcheiden gemoeds-
G E S C H I E D E N I S 99<br />
mocds-aart cn inborst waren, en onderfcheiden begaafdheden<br />
bezaten, PETRUS was, bij voorbeeld,<br />
van een driftig gemoedsgedel enz. hij wordt ook, op ]<br />
de lijsten der Apostelen, in de Euangeliën, altijd het<br />
eerst, gelijk JUDAS Mtrïoth het laatst, geplaatst,<br />
terwijl de orde der overigen, in deze lijsten, telkens<br />
verwisfeit, ook verwaardigde JESUS drie van hun,<br />
PETRUS, JAKOBUS den oudden, en JOÜNNES, met<br />
zijnen bijzonder vertrouwlijken omgang cn gemeenzaamheid,<br />
hij nam hen alleen met zich, om getuiheid<br />
allen<br />
gelijk.<br />
gen te ;zijn van zijne wonderbare verheerlijking op<br />
eenen berg, cn van zijn gefprek met MOSES en ELIas<br />
maar ook van zijne diepde vernedering en uiterfte'worileling<br />
en ftrijd in den hof Gethfemane enz.<br />
Voor JOÜNNES had hij boven allen eene bijzondere<br />
genegenheid van vriendfehap. Met dit alles vinden<br />
wij echter geene dc minftc aanleiding, om te denken<br />
, dat onder hen, ten aanzien van hun ambt,<br />
waardigheid, of gezag, eenig onderfchcid zou hebben<br />
plaats gehad, integendeel beitrafte JESUS hen meermalen<br />
op het erndigst, wanneer zij blijken gaven,<br />
dat zij onderling over ecu meerder aanzien naarijverig<br />
waren, hun verklarende, dat zij, in hunne zending,<br />
cn alles wat daar toe behoorde, volkomen ge<br />
lijk Honden.<br />
• Ambt en<br />
Het oogmerk, waar toe JESUS deze XII Aposte<br />
j voorrechten<br />
len verkoos, was, opdat zij zijne getuigen zoudei<br />
r<br />
derAposwezen,<br />
en de wereld, niet alleen de Jooden, maa<br />
;<br />
telen.<br />
ook de Heidenen, zouden onderrichten, aangaand<br />
zijne leere,verrichtingen, lotgevallen, cn derzelver be<br />
t<br />
dodingen, ten einde dus het rijk van God alöm ui<br />
1<br />
G 5<br />
I<br />
BOF.K<br />
III<br />
Ioofdfl.<br />
naC.G.<br />
Jaar 30.<br />
len aart<br />
en gaven,<br />
maar in<br />
waardig
ioo K E R K E L I J K E<br />
I te breiden, JESUS zelve heeft niets gefchreven, noch<br />
IIO EK van zijne leere, noch van zijne gefchiedenis, maar,<br />
III<br />
de Apostelen zouden het één en ander, niet alleen<br />
Hoi.fdft,<br />
naC.G, mondeling, maar ook fchriftelijk, verkondigen. Men<br />
Jasr,3o.<br />
heeft gevraagd: waarom JESUS zelve niets gefchreven<br />
heeft, daar hij toch, bij zijne opvoeding, lezen<br />
en fchrijven geleerd had , van welk één en ander<br />
wij blijken vinden in de Euangeliën , (*) terwijl<br />
men, in dit geval, zekerer zou geweest zijn nopens<br />
de eigenlijke leere van JESUS? Doch, behalven dat<br />
zijn onvermoeide arbeid, en geftadige reizen, geduurende<br />
den korten tijd van zijne openbare verrichtingen<br />
, hem geen' tijd overlieten, om zijne leere in gefchrift<br />
te ftellen, wat zou het ongeloof gezegd hebben<br />
, indien hij zelve een verhaal van zijne wonderen<br />
en verrichtingen had nagelaten, die toch met<br />
zijne leere en prediking een zoo onaffcheidbaar verband<br />
hebben? Zou het zijn getuigenis niet hebben<br />
verworpen, onder voorwendzel, dat niemand in zijne<br />
eigene zaak getuigen kan? Maar nu hebben geloofwaardige<br />
en onwraakbare getuigen alles in geschrift<br />
gefteld , met zoo veel blijks van waarheid,<br />
dat men aan hunne verhalen, met recht, geen geloof<br />
can weigeren, en dewijl deze verhalen JESUS zeiven<br />
brekende en handelende voorftellen, is 'er geen fchijn<br />
/an vermoeden, dat zijne leere ons niet zuiver en<br />
n het waare licht door hen zou medegedeeld<br />
fijn, en wij zijn hier omtrent zoo veel zekerer, dewiil<br />
ükwijls deze fchrijvers zelve erkennen, dat zij zijne<br />
(*) LUK. IV. 16. 17. JOSNN. VIII. 6.<br />
bc-
GESCHIEDENIS. 101<br />
bewoordingen in het eerst niet verftonden en eerst<br />
naderhand derzelver rechten zin begrepen hebben<br />
Ten einde hen in Haat te fldlen , om aan het<br />
oogmerk hunner zending te voldoen, hield JESUS hen<br />
altild bij zich, ééne enkele keer, voor eenen korten<br />
tijd, uitgezonderd, toen hij hen, tot eene proeve<br />
hoe zij hun werk zouden verrichten, door het Joodfche<br />
land zond, om tc leeren: zij waren bij hem,<br />
niet alleen als getuigen van zijn openbaar leven en<br />
Hitte eenzaamheid, maar hij ontvouwde hun ook de<br />
betekenis en bedoeling van zijne gelijkenisfen en raat*<br />
zel-ïchtige voorftcllen , fchonk hun de gaven vat<br />
wonderwerken, als ooi: de magt, om de zonden aai<br />
1<br />
de menfehen te vergeven, of die vergeving te ontzeg<br />
.en, het welk hij de magt der feutelen noemde<br />
en beloofde hun, na zijn verfcheiden van deze wereld<br />
den onfeiibaren Geest der waarheid van den Vader t<br />
zullen zenden , om hen in alle waarheid te leiden 9<br />
de vervulling van welke belofte wij op hare plaats zu.<br />
len ontmoeten.<br />
i-<br />
Het is hier niet nodig, alle de bijzondere voorn<br />
len van JESUS openbaar leven , cn alle dc wonu<br />
1-<br />
ren, door hem verricht, ondcrfcheidenlijk te gede<br />
iiï<br />
ken, wélke door dc Euangelisten verhaald, en<br />
hunne fchriften door alle Christenen daaglijks ge.<br />
m<br />
zen worden. Alleen zullen mijne lezers, hier, v<br />
an<br />
mij een kort verflag verwachten van den inhoud v<br />
en<br />
JESUS leere, van de wijze, op welke JESUS leerde,<br />
van de gronden, met welke zijne leere door hem gefta;<br />
tfd<br />
vverd,waartoe bijzonder zijne wonderwerken behoren. J<br />
Dit<br />
zal den inhoud van het volgende Roofdftuk Uitmak<br />
:n.<br />
VIL 11-<br />
I<br />
BOEK<br />
III<br />
lloofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 30.<br />
» 0
io2<br />
K E R K E L I J K E<br />
VIERDE HOOFDSTIJ K.<br />
Jefus leere en<br />
wonderen.<br />
T<br />
BOEK<br />
iV<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 3a.<br />
Korte<br />
fchets<br />
v?nJESUS<br />
leere.<br />
Eene korte fchets van JESUS leere zal des tc noodzaaklijkcr<br />
zijn,<br />
dewijl op dezen grondllag' het gantfche<br />
gebouw des Christendoms gevestigd is, niet alleen,<br />
maar ook, omdat wij door derzelver kennis te<br />
beter in daat geheld worden, om over dc verfchillen,<br />
welke de Christenen, in volgende tijden, onderling,<br />
over deze leere gevoerd hebben, voor ons zeiven<br />
te oordeelen.<br />
Dc Hoofd-inhoud van JESUS leere was:<br />
dat liet<br />
Koningrijk van God, het rijk van waarheid, deugd,<br />
?enade, en zaligheid, thans gekomen was, dat de menchen<br />
, die de voorrechten der waare l<br />
onderdaanen<br />
i •an dit Rijk genieten zullen , zich behoren te be-<br />
1 :ecren, en zich , als door eene hemelfche geboorte een<br />
lietnv leven deelachtig, te gedragen,<br />
in allen hunren<br />
handel en wandel.<br />
Dat hij de CHRISTUS , dat<br />
; de MESSIÜS , of gezalfde Koning in het hemclsch<br />
ijk, ware, wien men, volgends de Profeeten, als<br />
en Verlosfer en Zaligmaker gehoorzamen moest. Dit<br />
•as het ïtn'ddenpunt van zijne leere, die hij breeder<br />
itbreidde en verklaarde,<br />
Ten<br />
opzichte van God: Dezen delde hij voor,<br />
s den eenigen, in alle de eiganfehappen van het<br />
.-•gsivohnaakt Wezen , den Schepper en BÜM<br />
ftuu.
G E S C H I E D E N I S . *°8<br />
ftuiifër van alles , niet alleen in de natuurlijke , maar I<br />
BOEK<br />
ook in de zedelijke wereld , den richter der redelijke<br />
lchepzelen, den beloner van het goede, en den Hoofdft.<br />
IV<br />
na CC.<br />
toffer van het kvvaade.<br />
Jaar 30.<br />
In het bijzonder, 1'prak hij van God, als hemelfehen<br />
Vader , niet alleen in betrekking tot<br />
de menfehen,<br />
zijne verëerers, en aanbidders, maar in eene<br />
krachtiger betekenis,<br />
Zoon van God , dien hij ,<br />
met betrekking tot den eigen<br />
tot heil en behoud dei<br />
menfehen, gezonden had; ook fprak hij van den Heiligen<br />
Geest, als den Geest, die van den Vader uitgaat,<br />
den onmidlijken leeraar en trooster, welken hi i<br />
beloofde ,<br />
wedergekeerd zou zijn.<br />
te zullen zenden , als hij tot den Vade:<br />
Breeder verklaarele hij dezi<br />
leere van den eenigen waaren God niet,<br />
dan nodi;<br />
was, om denzelven aan de menfehen te prediken, ai<br />
den Vader, die ele wereld, het menschdom ,<br />
der onderfcheid van Jooden of Heidenen , zoo<br />
zon<br />
beeft gehad , dat hij zijnen eeniggeboren Zooi<br />
gegeven heeft , opdat een iegelijk , die in hem<br />
looft, niet rampzalig zij, maar het eeuwig levei l<br />
hebbe.<br />
Dit toch is het voorname hoofdpunt der leere van JE<br />
sus, vergeving der zonden, en zaligheid voor eer<br />
iegelijk, die gelooft in den naam van Gods Zoon<br />
en die met berouw en verbetering tot God tcru<br />
keert. Dus ontdekte hij aan het zedelijk bedorve 1<br />
en zondig menschdom , den- weg van zaligheid e n<br />
bevrediging met God ,<br />
lic<br />
ge<br />
hier in was de Godsdienst »<br />
dien hij leerde, boven den Joodfchen verheven ,<br />
h ij<br />
werd een algemeene Godsdienst voor alle volken, e tl<br />
niet alleen voor de Jooden.<br />
n<br />
l<br />
5
104 K E R K E L I J K E<br />
I Van zich zeiven leerde JESUS, dat hij die Zoon<br />
BOEK<br />
van God was, één met den Vader, tevens de Zoon<br />
IV<br />
Hoofdft. des menfehen, een waar mensch , met toefpeling<br />
naC.G. op die benaming, zoo als zij in de oude Voorzeggingen<br />
voorkomt , van den Hcmelfchen Vader ge<br />
Jaar 30.<br />
zonden, de Koning van het Godsrijk, die het zelve<br />
thans op aarde oprichtte, en die eens het gantfche<br />
menschdom oordeelen zal , een Koning, die tevens<br />
de groote Leeraar , en de Priesterlijke voorbidder<br />
is voor menfehen, bij den troon van God. Met één<br />
woord , JESUS openbaarde zich zeiven als den<br />
grootden van alle Profeeten , die ooit aan de Jooden<br />
gezonden waren , als zijnde de Zoon van<br />
God, van den hemel, die alleen den Vader kent,<br />
en dien aan de menfehen kan openbaren.<br />
Van het oogmerk zijner komst op aarde , leerde<br />
hij, dat hij niet gekomen was, om gediend te worden<br />
, maar om te dienen, en zijn leven tot een rantzoen<br />
of losprijs te geven voor velen , om dus verdwaalde<br />
menfehen te recht te brengen', en voor<br />
hen zichzelven op te offeren, gelijk een getrouw herder<br />
voor zijne fchapen het leven fielt. Hij eischte<br />
geloof in hem, het dóen van zijne zedelijke bcveen,<br />
en een navolgen van zijn voorbeeld. Hij drong<br />
i laar op aan, dat men, door hem, tot den Hemelchen<br />
Vader gaan, dien, in zijnen naam, aanbidden<br />
i<br />
1 :n verëeren moest , alzoo men zonder hem niets<br />
*oeds doen , noch aan God behaaglijk kan zijn.<br />
j Daartegen beloofde hij, geene aardfche voorrechten,<br />
)f tijdelijke zegeningen, maar hij bepaalde onze hoop op<br />
feestelijke en eeuwige goederen, verhoring van onze<br />
ge-
G E S C H I E D E N I S . 105<br />
gebeden, en zielsvrede hier, en eeuwige zaligheid na I<br />
BOEK<br />
dit leven. Verders ftelde hij de gewigtige waarheden<br />
van de onfterflijkheid der ziel, en het leven na Hoofdft.<br />
IV<br />
dit leven, waar aan ook het ligchaam, door opftanding na CO.<br />
Jaar 30.<br />
uit de dood, eenmaal plaats zal hebben, zoo Maar<br />
en overredend voor, dat men naar waarheid zeggen<br />
kan , dat hij de onverderflijkheid en onfterflijkheid aan<br />
het licht heeft gebracht door zijn* Euangelie.<br />
Hij fchreef verders eenen geestelijken eerediensl<br />
voor, jegens den eenigen waaren God, die, een Geesi<br />
zijnde , in geest en waarheid gediend moet worden.<br />
De door hem aangeprezen eeredienst jegens God beftaat<br />
in de betrachting van de zuiverde en oprechtfte<br />
liefde jegens God boven alles, en jegens de naasten<br />
, dat is, jegens alle onze medemenfehen, als jegens<br />
ons zeiven — zoodat zijn geheele Godsdiensi<br />
beoefenend is, niet alleen gefchikt, om het verdane<br />
te verlichten, maar voomaamlijk, om het hart te ver<br />
beteren , den mensch te heiligen , en in deugd ei I<br />
godzaligheid naar volmaaktheid te doen dreven. Zij<br />
ne zedenleere was zuiver en volkomen, niet te ftreng »<br />
door het onmogelijke van den mensch te eifchen<br />
maar ook niet te toegevend noch te week. Dei<br />
zeiver geheele bedoeling is , om de menfehen »<br />
wijzer, beter, en gelukkig te maken. Zijne zeder<br />
leer is van die natuur, dat, indien de menfehen de<br />
zelve opvolgden , niet alleen het geluk van elk i<br />
't bijzonder voor zich , maar ook van de geheé e<br />
Maatfchappij, gevestigd en beftendig zou wezen. J<<br />
gens God predikte hij eerbied, zonder flaaffche vrees »<br />
liefde, en volkomen vertrouwen op zijne voorzienn<br />
heid
ïo6<br />
K E R K E L IJ K E<br />
I heid; jegens onze medemenfchen goedwilligheid,<br />
BOEK<br />
zachtmoedigheid , liefdadigheid , en welke deugden<br />
IV<br />
Hoofdft. meer zijn. Hij drong aan op dc vervulling van de<br />
naC.G. pligten jegens de overheid , zelfs eene Heidenfche.<br />
Jaar3o.<br />
Het huwelijk, van welks oorfpronglijke inftelling Jooden<br />
en Heidenen beiden waren afgeweken, herdelde<br />
hij in deszelfs zuiverheid en heiligheid, door de veelwijverij<br />
en ligtzinnige cchtfchcidingcn te verbieden.<br />
Met één woord, geen ééne betrekking, waar in wij<br />
ons, op deze wereld, kunnen bevinden, werd door<br />
hem voorbijgegaan, maar alle de pligten van elke<br />
derzelven op het volmaaktst voorgedragen.<br />
• Jegens ons zeiven leerde hij eene bedendige liefde<br />
tot waarheid, eene aanhoudende waakzaamheid voor<br />
de belangen van onze ziel, maar ook voor den welftand<br />
van ons ligchaam, matigheid, kuischheid, geduld<br />
en lijdzaamheid , vergenoegdheid , arbeidzaamheid,<br />
dandvastigheid, en alle andere pligten, welke<br />
mzen levensweg, hoe vol doornen en distelcn, voor<br />
ms aangenaam en ligt kunnen maken.<br />
En niet alleen leerde en vermaande hij de men-<br />
~chen tot deze pligten, maar hij wees hun ook de hulpniddelen<br />
aan, die hen tot de deugd bevorderlijk kunïen<br />
en zullen wezen: Het geloof in God, als Vader, en<br />
n hem, JESUS , als Vcrlosfer, het gebed in zijnen naam ,<br />
vaar van hij zelfs een volmaakt voorfchrift gaf, het zien<br />
i )p zijn voorbeeld, het vertrouwen op God enz.; cn tekens<br />
beloofde hij zijnen krachtigen bijdand, waarmede<br />
1 üj hun, die in hem geloven, altijd nabij wil zijn, beïevens<br />
de invloeden van den Geest van ]<br />
God.<br />
Eindelijk leerde hij, dat God niet gediend wordt<br />
met
G E S C H I E D E N I S . 107<br />
met uiterlijke plegtigheden, daarom heeft hij ook geene<br />
Godsdienftige plegtigheden ingefteld, of verordend,<br />
I<br />
BOEK<br />
IV<br />
behalven twee , zeer eenvouwig en te gelijk rijk in loofdft.<br />
geestelijke betekenis en bedoeling, zoo duidelijk, dat na C. G.<br />
Jaar 30.<br />
elk dezelve kan bevatten. Zij zijn de Doop en het<br />
Avondmaal of Nachtmaal des Ileeren , gelijk een<br />
Apostel het genoemd heeft. Het doopen met water<br />
zou de plegtigheid der inwijding zijn voor hun, die<br />
zijne leere aannamen, en beleden in hem te geloven,<br />
welke gedoopten nu zouden aangemerkt worden, als<br />
.gezuiverden, en, als 't ware, als nieuwgeboren of wedergeboren<br />
menfehen , welke zich plegtig verbindende<br />
tot het geloof in, cn den dienst van, God, zoo als<br />
JESUS dien geleerd heeft, nu ook deel hebben aan<br />
alle de voorrechten der onderdanen van het Godsrijk<br />
— De betekenis dezer plegtigheid kon des te<br />
minder duister zijn , omdat niet alleen de Jooden,<br />
op dergelijke wijze , de Heidenen doopten, die tot<br />
hunnen Godsdienst overgingen, gelijk ook JOSNNES<br />
daarom de Dooper genoemd, hen, die zich tot bekering<br />
en deugd verbonden, gedoopt had , zoo als<br />
wij gezien hebben, maar ook de Heidenfche volken<br />
zelve hadden dergelijke doopingen , wasfehingen en<br />
zuiveringen, in veelvuldig gebruik.<br />
De tweede plegtigheid, welke JESUS, op den laarden<br />
avond of nacht van zijn leven, indelde, daarom<br />
het avond- of nachtmaal genoemd, is niet min eenvouwig.<br />
JESUS , met zijne Apostelen, het Pafcha gegeten<br />
hebbende, nam brood, het welk hij, na 'er der<br />
zegen over gefproken te hebben , brak, en aan zijne<br />
Apostelen gaf, met verklaring , dat dit brood wa:<br />
II<br />
zijr
Leerwijze<br />
van<br />
JESUS.<br />
108 K E R K E L I J K E<br />
I zijn ligchaam , het welk voor hun gebroken werd ,<br />
BOKK<br />
bevelende hun , dit te nemen , en te eten , ter gedachtenis<br />
van hem en zijnen dood; vervolgends nam<br />
IV<br />
Hoof in.<br />
naC.G, hij den beker, dien hij, insgelijks, gezegend hebbende,<br />
aan hun rond gaf, zeggende: deze wijn te zijn<br />
]aar 30.<br />
zijn bloed, het welk voor velen vergoten zou worden<br />
, tot vergeving der zonden, met bevel , om allen<br />
daar uit te drinken. Op eene zoo eenvouwige<br />
wijze, zouden de Christenen dc gedachtenis van JE<br />
SUS dood vieren , in hun geloof en liefde verfterkt<br />
worden , en gemeenfehap oefenen met hunnen Verlosfer<br />
en met malkanderen.<br />
Zoo<br />
edel, zoo eenvouwig , zoo eerwaardig is de<br />
leere van JESUS, door hem verkondigd; eene leere,<br />
die zich van zelve aanprijst, cn die , hoe zeer, in<br />
volgende tijden , door velen verdorven , en naar<br />
menschlijke verdichtzelen verbasterd , van anderen<br />
miskend, ja zelfs van fonirnigen gelasterd, hare zalige<br />
kracht nooit verliezen , en nooit tc niet gaan<br />
kan.<br />
De wijze, op welke JESUS, als de groote leeraar<br />
van het menschdom, deze zijne leere voordroeg, was<br />
even verheven, en tevens eenvouwig, als zijne leere<br />
zelve. Zijn voordragt was niet zoodanig, als bij<br />
de Jooden , dc Farizeën en Schriftgeleerden, en bij<br />
de Heidenen, dc Wijsgeeren, gewoon waren te leeren,<br />
niet bedaande in een kundig cn aanëengefchakeld<br />
betoog , vol fpitsvinnigheid en vertoon van geleerdheid.<br />
Neen, zijn voordragt was duidelijk,en achtbaar,<br />
hij fprak cn leerde, als magthebbendc, en met gezag,<br />
zoodat elk, die hem hoorde, zich getroffen voelde,<br />
en
G E S C H I E D E N I S . 109<br />
en zelfs gerechtsdienaars, gezonden, om hem te vatten,<br />
hunnen last niet konden uitvoeren, maar getuigen<br />
moesten, dat nooit iemand dus gefproken had!<br />
Zijne uitlegging en verklaring der oude heilige fchriften<br />
was onwederfpreeklijk, en zijne wederlegging<br />
van de overleveringen der Farizeën, en hunne bijvoegzelen<br />
bij de wet van God, overtuigend. Onvermoeid<br />
hield hij aan, met leeren en onderwijzen, alle gelegenheden<br />
daar toe waarnemende. Van alles, wat de<br />
natuur of de zaken van het gcmeene leven aan de<br />
hand gaven , ontleende hij zijne beelden , om zijne<br />
leere aan zijne hoorers begrijpelijk en verftaanbaar te<br />
maken; dikwijls nogthans bediende hij zich van raadzeiachtige<br />
gelijkenisfen of verhalen , om hunne oplettendheid<br />
op te wekken, hun oordeel te fcherpen,<br />
en het tot navrage en onderzoek aan te fpooren ;<br />
met wijsheid en goedheid fchikte hij zich , naar df<br />
onderfcheidene vatbaarheid en gedeldheid zijner leerlingen<br />
en hoorers ; door zijne antwoorden op voorgedelde<br />
vragen, of bedenkingen, gaf hij blijken var<br />
zijne kennis van het menschlijk hart; den leergierigen<br />
vrager voldoende door nadere verklaring zijnei<br />
gezegden,maar den onöprechten en eigenwijzenbedraf<br />
fende en befchamende , en de listige en boosaartige<br />
vragen en tegenwerpingen van zijne vijanden fchrander<br />
ten toon dellcnde en ernflig wederleggende.<br />
Indien eene leer , die zoo vele<br />
verborgenheder<br />
openbaarde, die eene geheele verloochening aan zichzeiven,<br />
en een volkomen geloof aan JESUS, benevens<br />
eene zuivere en oprechte deugd , welke naar volmaaktheid<br />
flreefde, van de menfehen vorderde , op-<br />
II 2<br />
grag<br />
I<br />
BOEK<br />
IV<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 30.<br />
JESUS bew<br />
ijzen,<br />
voor zijne<br />
leere.
110 K E R K E L I J K E<br />
I gang zou maken, moest dezelve gewigtige bewijzen en<br />
ZOEK<br />
gronden voor zich hebben , en de leeraar, die deze leere<br />
IV<br />
Hoofdft. predikte en deze eifchen deed , moest veel voor zich<br />
naC.G. hebben, waar door hij de harten der menfehen winnen,<br />
en aan zijne leere duurzaamheid geven kon.<br />
Jaar 30.<br />
En welke waren dan de bewijzen voor JESUS leere?<br />
Welke waren de gronden voor dat eerbiedwekkend<br />
gezag, waar mede hij die leere verkondigde? Deze<br />
waren: De inhoud en gedeldheid dezer leere zelve;<br />
ieder, die genegenheid heeft tot waarheid en deugd,<br />
vindt voor deze leere een getuigen der waarheid, in<br />
zijn eigen geweten. Daar op beriep zich JESUS uitdruk-<br />
Üjk: „ Indien iemand den wil van mijnenVader wil doen,<br />
„ die zal van deze mijne leere bekennen , dat zij<br />
„ uit God is." Het geen deze leere bevat van de<br />
zonde, van gerechtigheid, en van het oordeel, demt<br />
met elks ervaring overeen, die eenige acht op zichzelven<br />
daat. Het geen JESUS leerde , van de genade<br />
en liefde van God, van de vergeving der zonde enz.<br />
moet welkom zijn, bij ieder, die naar gerechtigheid<br />
hongert en dorst. Zijne zedenleere fchildert de deugd<br />
zoo volkomen, dat zij zich , door hare eigene beminlijkheid<br />
en luister, moet aanprijzen.<br />
De leere Ten opzichte van de verborgenheden, welke JESUS<br />
en het gedrag<br />
van<br />
in het licht bracht, bijzonder aangaande de wezenlijke<br />
waardigheid van zijn perfoon , beriep JESUS,<br />
JESUS<br />
zelve. ten bewijze van derzelver waarheid en echtheid, zich<br />
op zijn geheele gedrag, op zijne leere, en op zijne daaden.<br />
Hij, Godszoon, de MESSIAS, predikte dit van<br />
zichzelven niet, met eene ijdele verwaandheid en zelfsverhefhng,<br />
maar gedroeg zich omtrent dit gewigtig<br />
punt,
G E S C H I E D E N I S .<br />
l¥l<br />
punt, met de uiterde wijsheid en behoedzaamheid, I<br />
BOFT*<br />
overëenkomdig het plan der Godheid, het welk wij,<br />
IV<br />
in zijne geheele gefchiedenis, opmerken. Zijne leere, Hoofdfr.<br />
cn zijne verrichtingen, waren beide zoodanig, dat het naC.G,<br />
Jaar 30.<br />
aan iederéén blijken moest , dat deze leer van den<br />
hemel was, dat zij de leere van den Zoon van God<br />
was , gezonden van zijnen Vader , gelijk ook zijne<br />
verrichtingen van zijne waardigheid getuigden, dewijl<br />
JESUS in alles de eere van God , en nooit zijne<br />
eigene eerc, bedoelde, en dewijl men van den MESSias<br />
nooit grooter wonderdaaden verwachten kon. Voord»<br />
diende het geheele karakter van JESUS , het welk hij altijd<br />
volkomen ftaande hield, tot bevestiging van zijne<br />
leere. Men kon hem niet houden voor eener<br />
dweeper of geestdrijver, want zijne levenswijze wai<br />
niet zonderling, gelijk, bij voorbeeld,die van TOËNNE!<br />
den dooptr, wien men daarom, hoewel tegen recht<br />
als een dweeper of bezetene had zoeken zwar<br />
te maken: JESUS verkeerde onder de menfehen<br />
woonde maaltijden en bruiloften bij, en de laster had<br />
met dit alles, geenen fchijn, wanneer men hem voo<br />
een' vraat en wijnzuiper, een' vriend van tollenarci t<br />
en zondaren, fchold. Even min, was hij een fcfiljr.<br />
heilig bedrieger, hij handelde altijd openhartig en rc<br />
delijk, en was gereed, om rekenfehap te geven, j &<br />
hij vorderde zelfs , dat men zijne leere onderzoeke<br />
en toetzen zoude; het geen hij leerde, beoefende h<br />
ij<br />
zelve , zijne deugd was zuiver en onberispelijk , c 1<br />
hij bleef altijd zachtmoedig en nederig , zoodat h<br />
ij<br />
zijne vijanden kon uitdagen : wie van u overtuk |<br />
mij van zonde? En de hevigfte haat der géestehjl<br />
H 3<br />
W I
na<br />
K E 11 K E L IJ K E<br />
I<br />
BOEK<br />
IV<br />
Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
Jnar3o.<br />
Defchrif-<br />
»en des<br />
O. T.<br />
Zijne<br />
wonderen.<br />
heid van het Joodfche volk kon, met alle hare boosaartige<br />
pogingen , geen zweem van eenigen misdag<br />
of wanbedrijf opfporen, zoodat zijn Rechter genoodzaakt<br />
was , na het fcherpst onderzoek, te belijden :<br />
Ik vind geene fchuld in dezen mensch.<br />
Verders beriep JESUS zich , op de fchriften van<br />
MOSES en de Profeeten, welke bij de Jooden als Godlijke<br />
fchriften geëerbiedigd werden.<br />
Alles , wat in<br />
deze fchriften, nopens den MEssia's, den Leeraar en<br />
Verlosfer der menfehen, en den Koning van het Godsrijk,<br />
voorzegd was, werd, in alle bijzonderheden,<br />
in hem vervuld — „Onderzoekt de fchriften," vermaande<br />
hij, „ in welken gij meent, het eeuwig Jee-<br />
„ ven te hebben: Die zijn het, die van mij getui-<br />
» gen! "<br />
Eindelijk, bewees JESUS zijne Godlijke zending ,<br />
:ti waardigheid, door zijne wonderwerkeni, die hij<br />
verrichtte. Nooit had dén der oude Profeeten zoo vee,<br />
noch zoo groote , .wonderen, noch op die wijze,<br />
-erricht. Hij (prak: ik wil, word genezen, en dc<br />
I genezing volgde; hij bcdrafte wind en zee , en de<br />
vind cn zee was hem gehoorzaam. Hij zelve verdaarde<br />
zich des aangaande: „De Zoon kan niets van<br />
1<br />
, zich zeiven, cn zonder den Vader, doen, maar al-<br />
, leen, het geen hij den Vader ziet doen. Doch ,<br />
, het geen deze doet, zulks doet dc Zoon desge-<br />
, lijks." Ook waren alle zijne wonderen van ccne<br />
veldaadige natuur, hij ging het land door, goeddoen-<br />
(!e. Mij zijn, onder de zoo menigvuldige wonderen<br />
\ an JESUS , niet meer dan twee wonderen bekend ,<br />
(-mtrent welke fommigen, doch zonder grond, hebben<br />
wil-
G E S C H I E D E N I S 113<br />
willen twijfelen, of zij ook van eene weldaadige natuur<br />
waren.<br />
IV<br />
I<br />
BOEK<br />
Zoodanige wonderen, in het openbaar verricht, en Hbófdit,<br />
naC.—<br />
fommigen van welke gcrichtelijk , door eene daartegen<br />
vooringenomen overigheid, onderzocht zijnde,<br />
Jaar 30.<br />
proefhoudend bevonden werden, zijn de overtuigende<br />
bewijzen van JESUS waardigheid , en van de Godlijkheid<br />
zijner leere. Het is waar , dat de ongelovige<br />
Jooden op een wonderteken aandrongen, het Welk,<br />
als ik het dus noemen zal , een vólkswonder zou<br />
wezen, in dien zin, gelijk de wetgeving op Sin ai,<br />
of eenig ander wonderwerk van MOSES , liet welk<br />
tot het geheele volk betrekking had, maar, behalven.<br />
dat deze hun eisch reeds op zich zeiven onbillijk .<br />
en al te duidlijk gegrond was , op hunne verkeerd»<br />
denkbeelden nopens den MESSIÜS , wees JESUS hei !<br />
op het grootde van alle wonderen, zijne opflandini<br />
na drie dagen uit den dood , omdat een wonder<br />
gelijk zij begeerden, drijdig zou geweest, zijn met di<br />
Godlijke oogmerken, volgends welke JESUS wondcrei I<br />
niet moesten dienen, om het volk aanleiding te geven ><br />
om JESUS als een wereldlijk Koning te verheifen<br />
><br />
waarom ook JESUS fomtijds verbood, het een of ar.<br />
der wonder , het welk hij verricht had , algcmeei<br />
ruchtbaar tc maken, gelijk hij ook het volk zoo dik<br />
wijls ontweck , als het hem Koning wilde maken.<br />
Eindelijk bewees JESUS , dat hij een Profeet , j 1 Zijne<br />
voorzegde<br />
grootde aller Profeeten, ware , door zijne vooi<br />
* gingen.<br />
zeggingen van het toekomende: Hij voorzeide du I<br />
zijnen dood, met alle deszelfs bijzonderheden^, doe r<br />
het verraad van éénen zijner Apostelen , maar 00<br />
H 4 *
BOEK<br />
IV<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar3o.<br />
114 K E R K E L I J K E<br />
tevens zijne opdanding op den derden<br />
dag. Merkwaardig<br />
is zijne voorzegging, nopens den ondergang<br />
van het Joodfche gemeenebest, welke ook dertig jaren<br />
daarna gevolgd is , niettegendaande de Joodfche<br />
geestelijkheid dit juist tot één der voorwendzelen<br />
gebruikte, om tot zijnen dood te befluiten, dat zij,<br />
door denzelven , dien ondergang door de Romeinen<br />
wilden voorkomen.<br />
Doch , het geen bijzonder opmerking<br />
verdient, is, dat JESUS, ten zelfden tijde,<br />
als hij zijnen dood voorzeide, met dezelfde verzekering<br />
tevens voorzeide, dat die geestelijke Godsdienst,<br />
welken hij verkondigde ,<br />
niettegendaande alle tegenkanting,<br />
onder Jooden en Heidenen, door de geheele<br />
wereld zou uitgebreid worden , met affchaffing van<br />
den plegtigen Tempeldienst onder de eerden, cn van<br />
den bijgelovigen Afgodsdienst onder de laatden.<br />
V IJ F D E H O O F D S T U K .<br />
Gevolgen van Jefus leere en verrichtingen,<br />
geduurende zijn leven.<br />
I<br />
BOEK<br />
V<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar<br />
3°-33-<br />
JESUS<br />
predikt<br />
D<br />
rie of vier jaren (*) volhardde JESUS, met die<br />
leere te verkondigen, en door wonderwerken te be-<br />
ves-<br />
(*) De Euangelisten hebben hunne verhalen nopens<br />
JESUS niet onderfcheidenlijk, door de opgave van achtervolgende<br />
Tijdsbepalingen, gekenmerkt, ook hebben de<br />
oudfte Christenen dezelve niet onderfcheiden voor de na-
GESCHIEDENIS. 115<br />
vestigen, van welke wij, in het voorgaande<br />
komelingfchap opgemerkt.<br />
Hoofdftuk<br />
, de korte fchetze, naar waarheid, en genoegzaam<br />
De ééne en anderen vergenoegden<br />
zich met de hoofdzaak, gelijk wij boven<br />
( Bladz. 52 ) reeds aangemerkt hebben. Van hier het<br />
pende gevoelens vinden,<br />
IRENEUS, een fchrijver van de<br />
tweede eeuw, is in dit ftuk zeer buitenfporig, volgends<br />
hem,<br />
zal J::SUS 16 en meerjaren in zijn openbaar leerïarambt<br />
verkeerd hebben.<br />
Dezelfde fchrijver bericht ons,<br />
dat anderen, bijzonder deGnastiken ,flechts één jaar aan de<br />
openbare prediking van JESUS toefchrijven, waar in verfcheiden<br />
oude Kerkleeraars, onder anderen<br />
Alexandriê<br />
CLEMEKS van<br />
,met hun overeenkomen, EUSEBIUS enEPiPHANius<br />
ftellen daar voor twee jaaren. ORIGENES is zich zeiven, in<br />
dit ftuk, niet gelijk, IGNATIUS eindelijk, en fommige anderen,<br />
bepalen dezen tijd op drie jaren, of drie jaren en<br />
eenige maanden. Onder de hedendaagfchen zijn fommtgen<br />
voor één jaar, gelijk MANN en PRIESTLEY ; anderen<br />
voor drie of vier, fommigen zelfs voor omtrent vijf jaren.<br />
kan<br />
Zoo veel is zeker, dat men, uit de Euangelisten.<br />
opmaken , dat 'er ten minften vier, zo niet vijf.<br />
Paaschfeesten hebben plaats gehad, geduurende den loop<br />
Van JESUS prediking, zoodat hij,op het vierde Paaschfeest.<br />
indien niet op het vijfde, gekruist is geworden.<br />
Men leze<br />
hier over SCHUTTE Euang. Jaarb. I. Deel Bladz. 291<br />
volg. welke meent, dat het Paaschfeest, waar op<br />
JESUS<br />
gekruist is, voor het vijfde na zijnen doop moet gerekend<br />
worden.<br />
H 5<br />
I<br />
BOEK<br />
V<br />
hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar<br />
30-33-<br />
verfchil over den tijd, hoe lang JESUS, in het openbaar,<br />
drie of<br />
vier jaren<br />
gepredikt hebbe. Waaromtrent wij reeds, bij de kerkelijke<br />
fchrijvers der eerfte eeuwen na CHRISTUS ,<br />
lang.<br />
uiteenlo
I<br />
BOEK<br />
V<br />
HpofdfK<br />
naC.G.<br />
Jaar<br />
30-33-<br />
JESUS Hoe zeer de leere van JESUS algemeen alle menfehen<br />
betrof, en het heil van het menschdom, in<br />
leert enkel<br />
onder<br />
de Jooden.<br />
het gemeen, bedoelde, echter bepaalde JESUS zich,<br />
geduurende zijn leven, alleenlijk tot de Jooden, aan<br />
welke de beloften, in voorgaande tijden gefchicd, in de<br />
eerde plaats, behoorden. Wij vinden niet meer dan<br />
dén of twee voorbeelden van wonderwerken , door<br />
JE sus aan Heidenen verricht, bij welke hij zich ook<br />
achterlijk hield, hoewel, gelijk de uitkomst toonde,<br />
enkel met oogmerk, opdat blijken zoude, dat, dewijl<br />
bij Heidenen grooter geloof gevonden werd dan<br />
bij Jooden , men het niet aan de meerder zedelijke<br />
waardigheid der Jooden moest toefchrijven , dat de<br />
verkondiging van het Godsrijk het eerst aan hun gcfchiedde.<br />
Insgelijks hebben wij gezien, dat hij, eene<br />
enkele keer , ook aan Samaritanen zijne leere heeft<br />
verkondigd , als tot een voorfpel van die algemeene<br />
verkondiging zijner leere , welke, na zijnen dood,<br />
plaats zou hebben.<br />
Opgang<br />
vm JESUS<br />
leere onder<br />
de<br />
Jooden,<br />
en tegenrïö<br />
K E R K E L IJ K E<br />
zaam met JESUS eigen woorden, uit dé Eu&nghliste/?,<br />
hebben opgegeven. Meest onthield hij zich in<br />
Galileë , en de noordelijke deelen- van het Joodfche<br />
land, op de Feestdagen echter begaf hij zich, doorgaands<br />
na Jerufalem, alwaar hij, in de hoofdftad<br />
des Hands' , in den Tempel , zijne leere en verrichtingen<br />
voortzettcdc.<br />
Alhoewel JESUS geene uitwendige vertoning had,<br />
-welke hem aanzien bij de menfehen kon geven , en<br />
hij volftrckt geenen fteun in iet vond , het welk de<br />
menfehen gewoon zijn , hoog te fchatten en te bewonderen<br />
, echter kon de klaarblijklijkheid zijner leere,
GESCHIEDENIS. "7<br />
re , de verhevene en tevens eenvouwig overredende I<br />
wijze, op welke hij dezelve voordroeg, benevens de<br />
BOEK<br />
V<br />
wonderen, die hij verrichtede, alles geftaafd door zijn Moofdfr.<br />
uitmuntend karakter en zuivere deugd, niet nalaten, na C. G.<br />
Jaar<br />
eenen grooten opgang te maken in het Joodfche land,<br />
3°-33-<br />
voomaamlijk bij zoodanige gefteldheid der omftandigheden,<br />
als wij, hier voor, befchreven hebben. Velen<br />
werden, door zijne leere en wonderen, overreed, zelve.<br />
ftand tegen<br />
de<br />
om hem geloof te geven, en fteeds was hij van eene<br />
menigte volks verzeld , bcgeerig , om zijne leere te<br />
hooren, en zijne wonderen te zien. Velen ondertusfehen<br />
volgden hem, uit verkeerde inzichten, om<br />
den broodc , cn met verwachting van een aardsch<br />
Joodsch rijk, het welk zij onderleiden, dat hij zou<br />
oprichten , waar toe men algemeen genegen was ,<br />
hem de behulpzame hand te bieden, cn waaromtrent<br />
men zijn ongenoegen toonde, wanneer hij deze<br />
denkbeelden en pogingen tegenging. De Joodfche<br />
geestelijkheid cn aanzienlijken , hoe zeer zijne<br />
wonderwerken niet kunnende loochenen , noch zijne<br />
leere wederleggen, ergerden zich nogthans aan hem ,<br />
omdat hij aan de denkbeelden niet beantwoordde .<br />
welke zij van den MESSIÜS gevormd hadden , omdat<br />
hij, fchoon den Godsdienst, zoo als die, naa;<br />
de wet van MOSES , in den Tempel werd uitgeoefend,<br />
zorgvuldig waarnemende, nogthans niet alleen<br />
hunne uitleggingen en bijvoegzelen, openlijk, afkeurde<br />
en tegenfprak, maar ook, omdat hij, over hei<br />
geheel, te kennen gaf, dat bij op eenen enkel uitw<br />
T endigen eeredienst gecnen prijs ftelde: Door al hel<br />
welk, hunne tijdelijke belangen, aanzien, en gezas<br />
ir
I<br />
BOEK<br />
V<br />
Hoofdfr,<br />
na C. G.<br />
3333.<br />
Ondersoek,<br />
of<br />
de leere<br />
van JE<br />
SUS,<br />
reeds bij<br />
zijn leven,<br />
opgang<br />
gemaakt<br />
heeft bij<br />
de Heidenen.Brieven<br />
van<br />
en aan<br />
ABGARUS.<br />
"8 K E R K E L I J K E<br />
in de waagfchaal werd gcfteld, terwijl JESUS, tevens,<br />
vérre van hen te vlcijen, hunne heerszucht, geveinsdheid<br />
, en andere ondeugden , bij alle gepaste<br />
gelegenheden , ontdekte en ernftigst beftrafte , reden<br />
genoeg , waarom zij 'er fteeds op uit waren,<br />
om hem in zijne woorden te verftrikken, of bij het<br />
volk zijn gezag te benemen, en zelfs gehaat te maken<br />
, door zijn karakter en gedrag te lasteren , of<br />
zijne wonderwerken, als gevolgen van zijn verdrag of<br />
verftandhouding met eenen boozen geest, in verden,<br />
king te brengen.<br />
Niettegenftaande JESUS niet buiten de'grenzen van<br />
het Joodfche land gepredikt heeft, behoeft het ons echter<br />
niet te verwonderen , dat het gerucht van den<br />
wonderdoenden leeraar, in wien velen , als in den<br />
MESSIÜS, geloofden, zich tevens door de aangrenzende<br />
landen verfpreid hebbe. Trouwens, wij ontmoeten<br />
daar van de blijken bij de Euangelisten (*). In<br />
het bijzonder verhaalt men eene merkwaardige ge.<br />
fcliiedenis, die hier toe betreklijk, en van velen voor<br />
echt en gelooftvaarctig aangenomen is. Zeker Koning<br />
van de ftad Edesfa, gelegen over den Muf raat<br />
in Mefopotamiè (f), ten dien tijde levende, AB-<br />
ÏARUS, of gelijk anderen den naam lezen, AGBARUS,<br />
vas door eene zwaare ziekte aangetast; van de won-<br />
(*) MATTH. IV. 24. JÖSNN. XH. ar.<br />
der-<br />
(I) Van deze Stad Edesfa, hoofdïtad van het Icnd-<br />
:hap Osroëne, thans gemeenlijk O/fa of Ui fa geheten,<br />
e n die men voor het oude Ercck (Cru. 1-10.) houdt,<br />
z lemen mijne JardrijhsL des Bijbels VI deel Bladz.<br />
9 9\
G E S C H I E D E N I S . 119<br />
derbare genezingen van JESUS<br />
CHRISTUS gehoord<br />
hebbende, zal deze vorst aan den Profeet eenen brief<br />
van den volgenden inhoud gefchreven hebhen:<br />
„ ABGARUS, Koning van Edesfa, vvenscht den<br />
„ grooten behouder JESUS CHRISTUS , die , in de<br />
„ landftreek van Jerufalem, verfchenen is, heil!"<br />
„ De werken en genezingen, die gij, zonder art-<br />
„ zenijën en kruiden, verricht hebt, zijn mij ter ooren<br />
„ gekomen, als ook, dat gij de zwaarfte en gevaar-<br />
„ lijkfte krankheden kunt genezen. Daar uit oor-<br />
„ deel ik, of dat gij God zijt, die uit den hemel<br />
„ tot ons is nedergedaald , of Gods Zoon. Der-<br />
„ halven, wil ik u, met dit mijn fchrijven, gebeden<br />
„ hebben, dat gij de moeite neemt, van tot mij te<br />
„ komen, om mij van de ziekte, aan welke ik lij-<br />
„ de, te genezen. Trouwens, ik heb ook verno-<br />
„ men , dat de Jooden u trachten te doodcn. Ik<br />
„ heb eene kleine maar deftige ftad, die ons beider<br />
„ genoeg kan zijn, om aldaar in vrede en rest tc<br />
,, leven."<br />
Hier op zou de Zaligmaker fchriftelijk geantwoorc<br />
hebben, als volgt:<br />
„ Zalig zijt gij, ABGARUS, dat gij, zonder mi<br />
„ gezien te hebben, in mij gelooft: want, van mi<br />
„ is gefchreven, dat de genen, die mij gezien heb<br />
„ ben, in mij niet geloven, opdat de genen, die mi<br />
„ niet gezien hebben , in mij geloven , en leven<br />
„ Wat aangaat uw verzoek, om tot u te komen<br />
„ Ik moet noodzaaklijk alles, waartoe ik gezondei<br />
„ ben, hier volbrengen , en na de vervulling daa<br />
„ van, weder opgenomen worden tot hem, die mi<br />
„ ge<br />
I<br />
BOEK<br />
V<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar<br />
30-33-
120 K E R K E L I J K E<br />
I „ gezonden heeft. Nadat ik zal opgenomen zijn,<br />
BOEK<br />
„ zal ik iemand mijner leerlingen tot u zenden, om<br />
V<br />
Hoofdft. „ uwe ziel te genezen , en u en den uwen het lenaC.<br />
G. ,, ven te fchenken."<br />
Jaar<br />
3Q-33-<br />
EUSEBIUS , die deze gebeurenis het eerst verhaalt<br />
(*), verzekert ons, dat hij deze brieven in het<br />
Grieksch vertaald heeft uit het oorfpronglijk Sijrisch,<br />
zoo als hij ze gevonden had in de Archiven der ftad<br />
Edesfa zelve, in welke de gebeurenis geplaatst werd<br />
in het jaar 340 der Edesfeenfche Tijdrekening, die dezelfde<br />
is met de Jaartelling der Seleuciden, welk jaar<br />
werëenftemt met het XVde jaar der regering van Keiler<br />
TIBERIUS , in het welk JESUS zijne openbare<br />
])rediking begon te aanvaarden. Vervolgends voegt<br />
... 4 IUSEBIUS , uit dezelfde Archiven, hier een omftandig<br />
\ 'ei-haalbij, hoe, na JESUS hemelvaart, de Apostel ju-<br />
1 >AS, die ook THOMAS heette, door eene Godlijke<br />
andrift, THADDEUS, éénen der LXX leerlingen van<br />
3 ESUS, na Edesfa gezonden hebbe, om in die ftad<br />
l et Euangelie te prediken, welke bij zekeren TOBIÜS<br />
J ^obldszoon zijn' intrek genomen hebbende, vele wonerwerken<br />
in die ftad verrichtedc. Dit aan den Ko-<br />
c<br />
i, ihg bericht zijnde, ontbood deze den leeraar, van<br />
V den hij verftond, dat dezelve thans gekomen was,<br />
O m de belofte van JESUS te vervullen , terwijl de<br />
I -oning aan THADDEUS verzekerde, dat hij zoo opn<br />
!cht in JESUS geloofde, dat hij den Jooden, die hem<br />
g ekruist hadden, den oorlog deswegens zou hebben<br />
n ingedaan, indien hij de Romeinen niet ontzien had.<br />
(*~) Hitt. Eccles. I. 13.<br />
Hier
G E S C H I E D E N I S . 121<br />
Hier op genas THADDEUS den Koning, door opleg<br />
twee eeuwen na EUSEBIUS , dat JESUS , te gelijk<br />
met zijnen brief, ook zijne afbeelding, en wel, niet<br />
door eenig mensch, maar door Godlijk vermogen,<br />
ontworpen, aan ABGARUS gezonden zal hebben, van<br />
welke afbeelding, de overlevering verder meldt, dat<br />
zij eenigen tijd daarna te Konflantinopolen<br />
, en eindelijk<br />
naa Italië gekomen is, alwaar Rome en Genua<br />
elkander het bezit dezer beeldenis<br />
PROKOPIUS, anders een<br />
betwisten.<br />
geloofwaardig fchrijver,<br />
njaakt ( f ) van dezelfde gefchiedenis insgelijks gewag,<br />
en zegt, dat de ingezetenen vaii Edesfa hunne<br />
Had voor onwinbaar hielden , uit hoofde eener<br />
belofte, welke bij die gelegenheid van JESUS ZOU gefchied<br />
zijn.<br />
BOEK<br />
ging der handen, van zijne kwaal, deed nog vele<br />
V<br />
wonderwerken, en predikte het Euangelie met een ge- ] loofdft.<br />
lukkig gevolg.<br />
Naderhand is dit verhaal met nog meer bijzonderheden<br />
laC.G.<br />
Jaar<br />
30-33-<br />
vermeerderd. Dus fchrijft EVAGRIUS<br />
(*),<br />
Wat moeten wij van deze geheele gefchiedenis De onechtheid<br />
denken ? Roomfche fchrijvers , zelfs een VALOIS ,<br />
dezer<br />
een TILLEMONT , en anderen, welke gewoon zijn de brieven<br />
oude Kerkfchrijvers zeer hoog te achten, niet alleen,<br />
aangetoond.<br />
maar ookProtedanten, CAVE,GRABE enz. houden dezelve<br />
voor waar.<br />
Ondertusfchen hebben wij alle reden,<br />
om het verhaal voor een verdichtzel te verklaren<br />
; waaromtrent niemand zwarigheid zal maken met<br />
(*) Hist. Eed. IV. 27.<br />
(f) De Bello Pers. II. 12.<br />
ons<br />
I
I<br />
BOEK<br />
V<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar<br />
30-33-<br />
122 K E R K E L I J K E<br />
ons in te temmen, voor zoo veel het bijvoegzel van<br />
JESUS afbeelding, en van de onwinbaarheid der ftad<br />
Edesfa, betreft, maar zelfs kan het verhaal van<br />
EUSEBIUS den toets niet doorftaan.<br />
De Euangelisten,<br />
en de Handelingen der Apostelen, zwijgen niet<br />
alleen van deze zoo merkwaardige gebeurenis, maar<br />
Dok maakt geen éénChristenfchrijver vóór EUSEBIUS,<br />
geduurende drie eeuwen, daar van het minde gewag.<br />
De brieven zoo van ABGARUS als van<br />
lebben inwendige kenmerken van verdichting.<br />
CHRISTUS<br />
Hoe,<br />
jouden de Christenen, indien JESUS waarlijk dezen<br />
]<br />
jrief gefchreven had, denzelven niet, van eerden af,<br />
ils een Godlijk gefchrift erkend en gelezen hebben?<br />
i<br />
In, letten wij op den inhoud dezer brieven; die van<br />
<<br />
len Koning bevat eene ongerijmdheid en onbedaantaarheid,<br />
welke men in den vorst niet onderdellen kan.<br />
1<br />
1<br />
In befluit, uit de wonderen van JESUS, voorbarig<br />
i enoeg, dat deze God, of Gods Zoon is, dit volgt<br />
t<br />
ach niet, de Profeeten hebben toch immers wonderkerken<br />
verricht: Vervolgends wil de Koning met de<br />
\<br />
2<br />
en God, of Gods Zoon, zijne flad of rijk deelen,<br />
a<br />
ls zijnde voor hun beiden tot een gerust leven geoegzaam.<br />
Hoe drookt dit? Het antwoord van JE-<br />
r<br />
£<br />
us is duidelijk faamgedeld, uit fommige fpreuken<br />
X<br />
an den Bijbel, cn zelfs uit zulken, die JESUS eerst<br />
r<br />
a zijne opdanding uit de dooden gebroken heeft,<br />
I<br />
m, waarom delt JESUS , in dien brief, 'sKonings<br />
£<br />
enezing uit tot na zijnen dood? Was dit zijne gewoonte,<br />
dat hij de genen uitdelde en wachten liet,<br />
\<br />
X<br />
.'eiken hij hulp wilde bewijzen? Ook geeft JESUS<br />
a<br />
in den vorst geen onderwijs , nopens zijne twijfeling,
G E S C H I E D E N I S . 123<br />
lïng, of hij JESUS als God, of Gods Zoon, moest<br />
erkennen enz. De tijdsbepaling der gefchiedenis toont<br />
ook derzelver onwaarheid aan, dewijl, gelijk wij zei- ] loofdft.<br />
den , het jaar, waar in dezelve gebeurd zou zijn , na C. G.<br />
Jaar<br />
het jaar is, waar in JESUS eerst begon te prediken.<br />
3o-33.<br />
Eindelijk, de bijzonderheden van het verhaal bij<br />
EUSEBIUS ftrijden zoodanig met den inhoud dezer<br />
brieven, dat de ddne de anderen omverdooten. Volgends<br />
dit verhaal toch, komt THADDEUS te Edesfa ,<br />
doet daar wonderen, welke aan den Koning bericht<br />
worden, en dus komt hij, langs eenen omweg, bij den<br />
vorst, daar men, volgends den brief van JESUS , zou<br />
verwacht hebben, dat hij regelrecht aan den Koning<br />
zou gezonden zijn geworden. Verders, wij kennen<br />
geenen Apostel JUDAS , die ook THOMAS genoemd<br />
zou zijn, terwijl integendeel de Apostel JUDAS THAD<br />
DEUS wordt bijgenaamd. Alle deze redenen moeten<br />
ons overtuigen , dat deze geheele gefchiedenis<br />
ongegrond, en een bloot verdichtzel is.<br />
Maar , wat zal men dan maken van de geloofwaardigheid<br />
en goede trouw van EUSEBIUS , die<br />
deze brieven en het geheele verhaal getuigt, gevonden<br />
te hebben, in de Archiven van Edesfa, in het oorfprongliik<br />
Syrisch, waar uit hij beiden vertaald mededeelt?<br />
Op deze vraag antwoorde ik, dat men de<br />
goede trouw van EUSEBIUS niet behoeft te verdenken,<br />
maar van ligtgelovigheid kunnen wij hem , in<br />
dit geval, niet vrijplijten. Men behoeft niet te twijfelen<br />
, dat men aan dezen gefchiedfchrijver , welke<br />
van Keizer KONSTANTYN verlof had, om alle ftaatsen<br />
andere openbare, papieren, tot liet opdeden zijner<br />
I<br />
Kerk-<br />
I<br />
BOEK<br />
V
BOEK<br />
124 K E R K E L I J K E<br />
Kerkgefchiedenis, te mogen gebruiken, deze brieven<br />
en dit verhaal zal hebben ter hand gedeld , als te<br />
vinden in de Archiven van Edesfa. Maar, deze<br />
dukken zelve waren verdicht, waarfchijnlijk, om de<br />
gemeente te Edesfa een grooter aanzien te geven, en<br />
het ontbrak EUSEBIUS alleenlijk aan een oordeel des<br />
onderfcheids, om deze verdichting te ontdekken. Wij<br />
vinden meer voorbeelden van dergelijke Jigtgelovigheid<br />
bij de oude Kerkfchrijvers, dus liet zich JUSTINUS de<br />
Martelaar vertellen, dat zekere oude overblijfzels van<br />
gebouwen dc cellen of kamertjens waren, in welke<br />
de LXX overzetters het Oude Testament in het<br />
Grieksch vertaald hadden , en nu fchreef de goede<br />
Kerkvader, ter goeder trouwe, dat hij de kamertjens<br />
gezien had, welke voor de LXX overzetters hadden<br />
gediend (*). Ja, EUSEBIUS zelve heeft ons nog<br />
een foortgelijk voorbeeld in zicli zeiven gegeven ,<br />
wanneer hij ons verbaalt ( f ) , dat hij in de ftad<br />
Paneas, of Caefarea Filippi het Standbeeld gezien<br />
V<br />
Hoofdft,<br />
naC.G.<br />
Jaar<br />
30-33-<br />
heb-<br />
( * ) Men behoeft, om deze Iigtgelovigheid, op deze oude<br />
Kerkelijke Schrijvers, niet te laag neder te zien, het heugt<br />
mij, in de Commentarii de rebus Cardinalis QUIRINI , welke,<br />
in deze eeuw, door ons land gereisd heeft, pag. 72.<br />
Ed. Brix. of pag. 6'o edit. Lip;, gelezen te hebben , hoe deze<br />
prelaat ter goeder trouw verhaalt, dat het beeld van<br />
ERAS<br />
MUS te Rotterdam, als de klok fkat, een blad omkeert van<br />
het boek, het welk het in de hand houdt.<br />
Wij weten, in<br />
welken zin, men aan de kinderen \ ertelt, dat dit beeld een<br />
blad omkeert, wanneer het de klok hoort flaan.<br />
(t) Hht. Eccles. VU. 18.
G E S C H I E D E N I S .<br />
Ï^5<br />
'nebbe, het welk de vrouw, door JESUS van eenen I<br />
twaalfjarigen vloed genezen (*), welke uit deze ftad BOEK<br />
V<br />
geboortig zal geweest zijn, van metaal had laten oprichten<br />
, ter gedachtenis van deze weldadige gene<br />
naC.G.<br />
Hoofdft.<br />
zing, verbeeldende JESUS zeiven, die aan eene voor Jaar<br />
30-33*<br />
hem nederknielende en met gevouwen handen den<br />
zoom van zijn kleed aanrakende, vrouw de hand<br />
toereikt. Maar, wie zal zich laten overreden , dat<br />
eene arme Joodfche vrouw, welke alle hare bezittingen<br />
aan de genecsheeren hefteed had, tot hare genezing,<br />
gelijk MARKUS uitdruklijk meldt, een metalen<br />
Standbeeld zal hebben laten oprichten , daar<br />
nogthans de Jooden, in 't gemeen, omtrent beelden<br />
ongundig dachten? Zelfs fpreekt EUSEBIUS , niettegendaande<br />
hij zegt , dit beeld gezien te hebben,<br />
zeer twijfelachtig van het oogmerk van deszelfs oprichUftig<br />
, fchoon hij, tc gelijk, fchrijft , dat de<br />
nieuwbekeerden uit de Heidenen al vroeg de gewoonte<br />
hadden, om de beelden van JESUS, en de voornaamfle<br />
Apostelen, PETRUS en PAULUS, ter gedachtenis<br />
te hebben, gelijk men gewoon was , de beeldenisfen<br />
van groote mannen en weldoeners te bewaren.<br />
Hoe het zij , het is zeer waarfchijnlijk , dat<br />
het beeld , het welk EUSEBIUS gezien heeft , het<br />
beeld was van den eenen of anderen Heidcnfchen<br />
Wijsgeer, bij voorbeeld, van APOLLONIUS , of van<br />
eenen of anderen Keizer, bij voorbeeld, TITUS VES-<br />
PASIANUS, en BERENICE, dochter van Koning AGRIP<br />
PA ,<br />
(*) MATTH. IX. 20-22. MARK. V. 25-34. LUK. VIII.<br />
43 - 43.<br />
I 2
I PA, dewijl men, in de overlevering, aan de gemelde<br />
vrouw ook dezen naam BERENICE geeft, of lie<br />
BOEK<br />
V<br />
Hoofdft. ver, dat de ftad PaneSs in de gedaante eener vrouw<br />
na C. G.<br />
wordt afgebeeld, aan de voeten van den Keizer HA-<br />
Jaar<br />
DRIANUS , van wien deze ftad eenige weldaad zal<br />
3°-33-<br />
ontvangen hebben , gelijk BEAUSOBRE het eerfte , en<br />
HASAEUS, met vele waarfchijnlijkheid, het laatfte gegist<br />
heeft. (*)<br />
Het waare<br />
oogmerk<br />
van<br />
JESUSleere<br />
en verrichtingen.<br />
126 K E R K E L I J K E<br />
Na dit alles befluiten wij: JESUS heeft, bij zijn<br />
leven, zich met zijn leere en prediking bij de Jooden<br />
bepaald, zijne Apostelen en Leerlingen zouden<br />
deze zijne leere, na zijnen dood, aan de Heidenen<br />
mededcelsn. Deze aanmerking leidt ons, om nog,<br />
met één woord, van het oogmerk van JESUS leere<br />
en verrichtingen te fpreken. JESUS leere was , in<br />
den grond, ten opzichte der Joodfche Kerk, geene<br />
nieuwe leere , zij behelsde de volmaking cn vervulling<br />
van alles, wat van ouds in de leere, plegtigheden,<br />
en voorzeggingen dier Kerk vervat was. Hij was toch niet<br />
gekomen, om de wet te niet te doen, maar te vervullen.<br />
Deze leere was alleen in zoo verre nieuw,<br />
dat zij de oude waarheden in kracht ciaarftelde, duidelijk<br />
, klaar en algemeen toepaslijk op het menschdom,<br />
zonder onderfcheid van volken, maakte, de voorzeggingen<br />
vervulde, met één woord, den Godsdienst,<br />
in dcszdfs hemelfchen en geestelijken aart openbaarde.<br />
JESUS heeft zich ook, zoo lang hij leefde, niet van de<br />
Jood-<br />
M e<br />
(*) H z i e Keer van dit Standbeeld in mijne Aardrijkst,<br />
des Bijbels IV Deel Bladz. 439. en VENEMA Hist.<br />
Meelis. Tom. IV. pag. 75.
G E S C H I E D E N I S .<br />
Uf<br />
Joodfche Kerk afgezonderd, geene bijzondere maatfchappij<br />
of genootfehap van aanhangers gevormd, veel min<br />
I<br />
BOEK<br />
V<br />
dezelve naar de wijze van wereldlijke genootfehappen<br />
of maatfchappijën ingericht, of aan eenig opper<br />
na C. G.<br />
Hoofdft.<br />
hoofd onderworpen. Zijn doel was openlijk, waarheid<br />
en verlichting onder de menfehen te verfprel-<br />
Jaar<br />
30-33.<br />
den , en allen tot Godzaligheid en deugd te brengen<br />
en te verëenigen. Tot dit verheven doel , en<br />
niet tot het vormen van een menschlijk uitwendig<br />
genootfehap, drekten ook de plegtigheden van Doop<br />
en Avondmaal, door hem ingedeld. Ondertusfchen<br />
had dit alles, uit den eigen aart, eene drekking, indien<br />
de Jooden dit heil , het welk hun gepredikt<br />
werd, niet hadden miskend, en indien de Heidenen<br />
het geloof in JESUS omhelsden , dat het geen in<br />
den Joodfchen Godsdienst de afzondering der volken<br />
begundigde, en het geen in denzelven enkel uitwendig<br />
of voorbeeldig was, van zelve een einde moest nemen,<br />
en dat het Bijgeloof en Veelgodendom der Heidenfche<br />
volken , als onbedaanbaar met het licht der<br />
waarheid, tot niet moest vervallen. Doch , dit alles<br />
zou zich met den tijd , en door den voortgang<br />
van zijne leere, als van zelve ontwikkelen; het Geestelijk<br />
Godsrijk, het welk JESUS grondvestede , zou<br />
in zijn geestelijk en hemclsch wezen altijd blijven,<br />
en van tijd tot tijd, meer algemeen uitgebreid worden.<br />
I 3<br />
ZES-
ia8 K E R K E L I J K E<br />
Z E S D E H O O F D S T U K .<br />
Jefus dood , Op/landing en Hemelvaart.<br />
I<br />
BOEK<br />
VI<br />
Hoofdft.<br />
na C.G.<br />
Jaar 33-<br />
Overgang<br />
tot<br />
liet verhaal<br />
van •<br />
JESUS<br />
Dood,<br />
Opftanding<br />
en<br />
Hemelvaart,<br />
JESUS ,<br />
aan zijne beftcmming , voor zoo ver de<br />
verlichting van het menschdom betrof, volgends het<br />
Godlijk ontwerp, voldaan hebbende, moest nu, zich<br />
zeiven voor het menschdom ook opofferen, den dood<br />
ondergaan ,<br />
op den derden dag in het leven herrijzen<br />
, cn tot zijnen Hemclfchen Vader wcderkeeren,<br />
alles, gelijk hij zelve te voren te kennen gegeven,<br />
en zelfs aan dc Jooden, van eerften af, tot een teken<br />
en bewijs van zijnen-Godlijken oórfprong, ge4<br />
fteld had. In het verhaal van deze gebeurenisfen,<br />
zullen wij weder den zelfden weg der Voorzienigheid<br />
kunnen opmerken , volgends welken het Godsrijk<br />
niet beftaat in menschlijken luister, maar in hemelfche<br />
kracht cn heerlijkheid.<br />
Kort voor het Paaschfeest,<br />
invallende in het ggde<br />
jaar der gewone jaartelling, welke de Christenen<br />
rolgen, had JESUS zijnen vriend LAZARUS, tzBethanië,<br />
uit de dood opgewekt. Onmidlijk na dit doorluchtig<br />
wonderwerk , het welk niet in twijfel kon<br />
getrokken worden , deed hij eene foort van plcgtige<br />
intrede in Jerufalem,<br />
oneler de toejuiching deimenigte,<br />
ais dc groote Profeet, ofMESSIÜS , op<br />
eene Wijze, welke hem volkomen voegde, en zijns<br />
waardig was.<br />
Bij deze gelegenheid zuiverde hij andermaal<br />
, met het gezag van eenen Gods-Profeet,<br />
den
G E S C H I E D E N I S . 129<br />
den, reeds bij het begin van zijne openbare verrichtingen<br />
, door hem gczuiverden, maar terftond weder VI<br />
I<br />
BOEK<br />
ontheiligden Tempel, en befloot dus zijne ambtswaarrieming,<br />
op dezelfde wijze, als hij die aanvaard had.<br />
Hoofdft,<br />
na C. G.<br />
ge<br />
De Joodfche Raad en geestelijkheid, de zaak eene<br />
zoo ernftige wending ziende nemen , ftejdè thans,<br />
JESUS<br />
vangen,<br />
op voorlid van den Hoogenpriester KAJAFAS , dat<br />
het beter ware, dat één mensch voor het volk fiierf,<br />
dan dat het gantfche volk verloren ging, vast, om , zoodra<br />
het Paaschfeest, waar °P men, wegens den toevloed<br />
der vreemdelingen, voor oproer beducht was, voorbi<br />
zou wezen, JESUS te vangen en ter dood te bren<br />
gen. Maar JESUS bereidde zich, intusfchen , tot ecnei 1<br />
vrijwilligen dood , met dc verhevcnfte bedaardheic 1<br />
van geest, en de iicfderijkfte zorgvuldigheid voor zij<br />
ne leerlingen cn vrienden. Hij waarfchuwde dezen<br />
dat zijn dood, op dit zelfde aanftaande Paaschfeest ><br />
zou gebeuren , hij wees hun den verrader aan , di<br />
hem zou overleveren, en onderhield hen , met leei<br />
zame en bemoedigende redenen , die van zijne te<br />
derfte liefde jegens hen getuigden. Alles, wat JESU<br />
voorzegd had, gebeurde ook. JUDAS ISKARIÖTH<br />
><br />
één zijner leerlingen , door gierigheid gedreven , e a<br />
door eene beftraffing, welke hij, dezer dagen, va h<br />
JESUS ontvangen had, tot wraak opgefpoord, zie h<br />
bij den Joodfchen Raad vervoegd hebbeneie, kwaï n<br />
met hun ovcrëen, om, voor eene fomme gelds, zi F<br />
nen meester, zonder opfchudding onder het volk ' I<br />
veroorzaken, in hunne handen te leveren ; verzei d<br />
van eenen troep gerechtsdienaars, onder welken zie h<br />
ook verfcheiden Joodfche geestelijken mengden, g<br />
I 4<br />
lei I»
I<br />
leidde hij die naar eene plaats, buiten Jerufalem,<br />
BOEK<br />
VI waar JESUS zich des nachts onthield , en waar hij<br />
Hoofdft. thans den bangden zieledrijd, onder het gevoel van<br />
na C. G.<br />
Jaar 33.<br />
het geduchte van zijn lijden en derven voor de menfehen,<br />
met een herhaald erndig doch te gelijk ondenverpelijk<br />
gebed tot zijnen Vader, naauwlijks had<br />
doorgedaan. Een kusch was het teken , door den<br />
ra-rader gegeven, waarop de bende toefchoot , en<br />
ESUS gevangen nam, doch niet, dan na dat deze<br />
i dijken gegeven had, dat hij zich vrijwillig overgaf,<br />
levviji hij, in het eerst, door een enkel woord, 0<br />
de'<br />
t •ende zoo vertzaagde, dat zij terug deinsde, en in<br />
envari-ing ter aarde doitte, en vervolgends den ont<br />
Jdigen ijver van P E T R U S , die het zwaard trok, cm<br />
z yn' meester te befchermen , bedraiïe, en de wonde,<br />
d oor hem aan eenen dienstknecht van den Hoogenncstcr<br />
toegebracht, wonderdadig heelde, tevens voor<br />
P<br />
z ine vrienden, de Apostelen, een vrijgeleide beogende,<br />
die hem ook allen verlieten, behalven PJ><br />
Zi<br />
T 1US, welke hem van verre volgde.<br />
Voor den De Joodfche Raad, bevond zich, den uitflag afachtende,<br />
in het paleis van den floogenpriester, J o o d - ui<br />
al-<br />
w<br />
fchcn<br />
Raad te W<br />
recht ge- L<br />
Held.<br />
PI<br />
130 K E R K E L I J K E<br />
lar JESUS terdond in verhoor genomen werd, waar<br />
hij , van alle menfehen verlaten , en zelfs door<br />
TRUS verloochend, welke verloochening hij ook te<br />
vc ren voorzegd had, zich zoo waardiglijk en danditig<br />
gedroeg, dat de Raad, te vergeefs, alle po<br />
va<br />
gir gen infpande, om eenige fchijnbarc bèfchuldieing<br />
teg en hem op te fporen, tot dat men zijne rond,<br />
bos digc belijdenis, welke hij, op de bezwering van<br />
der Iloogeupriester, voor den Raad aflegde, dat hijde
G E S C H I E D E N I S . 131<br />
de MESSIÜS, de Zoon van den levenden God, was, I<br />
BOEK<br />
als eene Godslastering uitleggende, hem, op dien VI<br />
grond, ter dood veroordeelde. 1 Ioofdft.<br />
In den vroegen morgenftond kwam de Raad weder<br />
bij één, om het gevelde vonnis te bekrachtigen,<br />
en vervolgends JESUS aan den Romeinfchen landvoogd<br />
over te leveren , opdat die hetzelve bevestigen en<br />
ten uitvoer zou doen feilen , dewijl de Jooden<br />
het recht van leven en dood verloren hadden , zedert<br />
hun land eene Provincie van het Romeinfche<br />
Rijk géworden was. Voor dezen Raad verfcheen<br />
de verrader JUDAS , vol wanhopend berouw verklarende<br />
, dat hij onfchuldjg bloed verraden had , en<br />
den loon van zijn verraad voor hunne voeten werpende,<br />
waar na hij zich zeiven het leven ging bene.een.<br />
PONTIUS PXLATUS was thans , van wegen den<br />
Keizer TIBERIUS , landvoogd van Judeë, een man,<br />
van wien de geleerde Jood FILO van Alexandrië<br />
fchrijft: „Zijne gantfche bediening was een geduurig<br />
toneel van het recht te verkopen, van roof,<br />
„ geweldenarij, en alle godloze Hukken; van het pij-<br />
, ter ter<br />
„ nigen, en ombrengen van onfchuldigen , zondei<br />
dood<br />
„ hen te recht te Hellen , of te vonnisfen , en vat \ overge-<br />
„ allerleiö woeste wreedheid!" En evenwel ziet mei ! geven en<br />
gekruist.<br />
dezen man van zoodanig karakter in de uiterfte ver<br />
legenheid, hoe met JESUS te handelen. Hij is, niet<br />
tegenftaande de hevige befchuldigiugen van den Jood<br />
fche Raad, dra volkomen overtuigd van de zuiver<br />
onfchuld van JESUS , en befchouwt , in dezen bc<br />
fchuldigden, in deszelfs achtbaar zwijgen, zoo w< 1<br />
als in zijn gepast en deftig fpreken , ja in zijn gi<br />
I<br />
5<br />
he<<br />
laC.G.<br />
r aaf 33«<br />
2n ter<br />
lood ver.<br />
jordeeld,<br />
JESUS<br />
door PI-<br />
LATUS en<br />
HERODES<br />
onfchuldig<br />
verklaard,<br />
dochech-
I<br />
BOEK<br />
VI<br />
Hoofdft<br />
JKiVS<br />
dood.<br />
132 K E R K E L IJ K E<br />
heele voorkomen, zoo veel waardigheids, dat hij alle<br />
pogingen in het werk ftelde, om JESUS te behou-<br />
, den, na vruchteloos beproefd te hebben, zich van<br />
HH C. G<br />
Jaar 33.<br />
• dit netelig rechtsgeding te cntfiaan, door IES^S, als<br />
een Galileër, na den Viervorst HERODES te verzenden<br />
,<br />
welke zich , thans , bij gelegenheid van het<br />
Peest, i n<br />
Jerufalem bevond. Vrees voer oproer,<br />
en dat men hem bij den Keizer zou beklagen, pers!<br />
te hem, na eene openlijke betuiging van in dézen gedwongen<br />
te handelen, de bevestiging van het door de<br />
Jooden gedreken doodvonnis over JESUS af, het welk<br />
terdond voltrokken werd. JESUS werd gekruist, en onderging<br />
de dooddrairc, die bij de Romeinen de fchandelijkde<br />
was, maar hij had ditzelve, reeds lang te voren, voorzegd,<br />
JESUS leed deze draffe, en onderging den dood*<br />
op die wijze, welke gefchikt was, om de opmerkzaamheid<br />
van allen op te Wekken,<br />
Aan den éénen<br />
kant gevoelde hij, daar hij voor het menschdom<br />
[Kerf, alle de bitterheden des doods, gelijk uit zij-<br />
Je hartbrekende klagt blijken kon: „ Mijn God!<br />
„ Mijn God! waarom hebt gij mij verlaten ? " Maar<br />
ian den anderen kant was hij, in zijn lijden en derden,<br />
dezelfde deugdzame,<br />
verheven, Godlijke perbon,<br />
die hij zich, bij zijn leven, betoond had.<br />
Hij<br />
1 •ad voor zijne beulen , hij beloofde aan ccnen der<br />
I nsdadigers, die met hem gekruist waren, nog dien<br />
e ag, het genot van zaligheid in zijn Koningrijk, hij<br />
l ewecs zijne liefderijke zorge omtrent zijne moeder,<br />
\ relke hij aan zijnen vriend JOÜNNES aanbeval , en<br />
r u alles volbracht hebbende, beval hij, met ver'rouren,<br />
zijnen geest aan zijnen hemelfchen Va ler.<br />
De
G E S C H I E D E N I S . 133<br />
' De gantfche Natuur fchcen met den dood van JE<br />
SUS bewogen. Eene geweldige aardbeving, voorgegaan<br />
door eene fchrikbarendc duisternis (*), deed bergen<br />
en rotzen fplijten, en uit de graven, in dezelven<br />
uitgehouwen, gingen, na JESUS opftanding, eenige<br />
verdorven Heiligen, levend uit, welke aan velen te<br />
Jerufalem verfcheenen zijn. Ook fcheurde het voorlrangzel,<br />
het welk, in den Tempel, het heilige van het<br />
allerhciligde afzonderde. Geen wonder, dat alle aanfchouwers<br />
verbaasd Honden, en de Heidenfche hoofdmar<br />
uitriep : „Waarlijk! deze man was een Zoon van God!'<br />
Op denzelfden dag, werd JESUS, door de zoro Begrave»<br />
, nis van<br />
van NIKOBEBMJS en JOSEF van Arimathea, nog vooi 1ESUS.<br />
den avond , met welken de Sabbath een' aanvani<br />
nam, onder uitdruklijke toelating van PILATUS , bc<br />
graven , terwijl de Joodfche overigheid van denzeli<br />
den ftadhouder eene wacht foldaten verkreeg , dj t<br />
zij bij het graf, welks mond met een' grooten ftec a<br />
gefloten was, plaatften, en den deen bovendien ve<br />
zegelden, ten einde, gelijk zij voorwendden, voor 1 c<br />
komen, dewijl JESUS voorzegd had, dat hij na d¥ e<br />
dagen zou verrijzen, dat zijne aanhangers het lij<br />
wegnemen en verbergen, cn dan voorgeven zoi ft<br />
den, dat hij waarlijk weder levend geworden was.<br />
Wonderen,<br />
bij<br />
denzelven,<br />
voorgevallen.<br />
a JESUS opftanding.<br />
Deze voorzorg was ijdel. Op den derden dag r<br />
zijnen dood, des zondags, verliet JESUS, weder 1<br />
vende, het graf, terwijl de aarde beerde , en ec n<br />
E: 1-<br />
(* ) Ik mag hier niet voorbijgaan, aan tc tekenen, d<br />
EUSEBIUS , en andere fchrijvers, een bericht aanhalen v;<br />
FLEGON den TralMan, een vrijgelaten (laaf van Keiz<br />
I<br />
BOEK<br />
VI<br />
Hoofdft.<br />
naC.Gi<br />
Jaar 33.<br />
at<br />
in
Ï34<br />
K E R K E L I J K E<br />
r Engel, nedergedaald uit den Hemel, den fteen van het<br />
BOEK<br />
VI graf wegwentelde, op wiens verfchijning de Romeinfche<br />
wacht van het graf vluchtte, en aan de Jood,<br />
Hoofdft,<br />
lia C. G. fche overigheid bericht bracht, wat 'er was Vooiv<br />
Jaar 33><br />
gevallen,<br />
En hemelvaart.<br />
Ecnige vrouwen, vriendinnen van JESUS, wilden<br />
hem, na zijne dood, de laatfte eere bewijzen, en waren,<br />
in den vroegen morgen, zonder dat zij iet van eene'<br />
Romeinfche wacht wisten, na het graf gegaan, om<br />
zijn lijk te balfemen.<br />
Bij het graf gekomen, vonden<br />
zij hetzelve open en ledig, maar zagen Vervolgends<br />
Engelen, welke haar van de opftanding van JESUS kennis<br />
gaven; vervolgends verfcheen de verrezen<br />
JESUS<br />
ïerst aan MARIS MAGDALENA, toen aan de andere<br />
mouwen, en daarna,<br />
nog dien" zelfden dag, eerst<br />
lan dezen en genen van zijne leerlingen afzonderlijk,<br />
m ten laatften aan allen des avonds, THOMAS uitgezonderd.<br />
Opmerklijk is het, dat deze leerlingen<br />
fan JESUS zoo ongelovig waren ,<br />
niettegendaande<br />
j Dofd had, dat zij niet eer zich verzekerd hielden,<br />
i an zijne opftanding, voor dat zij hem zeiven gezien,'<br />
1 etast, met hem gefproken, en gegeten hadden, zoo'<br />
at wij te min reden hebben,<br />
om hun getuigenis te<br />
ESUS voorheen dooden voor hunne oogen oprecht,<br />
en hun zijne opftanding zoo dikwijls be-<br />
ver-<br />
ADRISAN, in de Ilde eeuw, doch wiens werk verloren<br />
geraakt: „dat onder Keizer TIBERIUS, ten tijde devotie<br />
maan, eene volkomene zonnezwijm zij voorge<br />
vallen" enz. Men zie hier over SCHUTTE Heil. Jaarb.<br />
Deel Bladz, 250 volgg.
GESCHIEDENIS.<br />
I<br />
BOEK<br />
VI<br />
verdenken. Geduurende veertig dagen vertoonde zich<br />
JESUS aan hun, eenmaal zelfs aan meer dan vijfhonderd<br />
van zijne vrienden te gelijk, hun nader de ge-, loofdft.<br />
heimen van het Godsrijk verklarende , en hun den na C. G.<br />
Jaar 33.<br />
Godlijken Geest belovende, die hen in ftaat zou Hellen,<br />
om dat rijk, op den groiidflag, door hem gelegd,<br />
verder in de wereld te verbreiden. Waarna hij,<br />
van den Olijfbërg, buiten Jerufalem, voor het oog<br />
zijner leerlingen, hen gezegend hebbende, na den hemel,<br />
tot zijnen Vader, wederkeerde.<br />
Wij maken , omtrent den dood van JESUS , en Befluit<br />
van JESUS<br />
deszelfs gevolgen, dezelfde aanmerking, welke wij •
136 K E R K E L IJ K E<br />
I<br />
ëenkomftig geweest zijn met de inzichten der God<br />
BOEK<br />
VI heid welke zich, fa het geheele beloop<br />
2 i j n e r<br />
^<br />
Hoofdft. fchiedems, openbaren. Om dezelfde reden, vvaaröm<br />
na C. G.<br />
Jaar 33. HERODES van de geboorte van JESUS bericht ont<br />
vmg, door de komst der Oosterfche Magl, en niet<br />
anders, om die zelfde reden ontvingen de Joodfche<br />
overheden enkel kennis van JESUS opftanding, door de<br />
Romeinfche wacht. Het geloof echter ontving fa<br />
het één en ander geval, hemclfchc en ontwijfelbare<br />
verzekeringen , terwijl aan het ongeloof alle veröntfchuldiging<br />
ontnomen was; daar HERODES, door zijne<br />
wreedheid jegens de kinderen te Bethlehem , en<br />
hans de Joodfche Raad, door het omkopen der<br />
vacht, om eene onbeftaanbare onwaarheid te verbeiden,<br />
dat JESUS leerlingen zijn lijk hadden ge-<br />
J<br />
1<br />
tolen , ten duidelijkften hebben geopenbaard, dat<br />
J<br />
oin ongeloof voor geene overtuiging vatbaar was<br />
Z E V E N D E<br />
HOOFDSTUK.<br />
Geloofwaardigheid van Jefus<br />
Gefchiedenis.<br />
D C G E F C H I E D E N I S<br />
BOEK r "<br />
JESUS voorge-<br />
„ V " ; a g C n ';.°° a l S d C Z e l v e jonden wordt, fa de vier<br />
Hoofdft. Euangehen, van MATTHEUS, MARKUS,<br />
T M U S<br />
Jaa/33.' " *1 van dezelvcn , op zijne'<br />
***** **fan. Hier merken wij alleen aan<br />
D „ d a t deze fchriften alle kenmerken van echtheid en<br />
lofwaardigheid in zich bevatten, welke eene ge-<br />
zon-
G E S C H I E D E N I S . 137<br />
zoude oordeelkunde in eenig boek of gefchrift met<br />
recht eifchcn kan. Zij zijn, van de eerfte eeuw van<br />
het Christendom af, eenparig erkend voor de fchriften<br />
van die fchrijvers , wier naam zij voeren; men<br />
heeft ze, in de eerfte eeuw reecis, ten gebrnike der<br />
Christenen, bij welke het Grieksch niet gemeenzaam<br />
was, vertaald in het Sijrisch, in de Oosterfche, en<br />
in het Latijn, in de Westerfche landen. In fchriften,<br />
verders, die men, van eerden af, als Godlijk,<br />
befchouwde, en als den grond van den Godsdienst<br />
aanmerkte, kan men niet anders verwachten, of men<br />
zal alle zorgvuldigheid hebben gebruikt, om dezelve<br />
zuiver te bezitten. Ook heeft men geene bewijzen<br />
kunnen bijbrengen van eenige fchijnbare vervalfching,<br />
welke deze vier Gefchiedfchrijvers zouden<br />
ondergaan hebben. Alles, wat zij fchrijven, flemt<br />
in, met hunnen leeftijd, en met de omdandigheden,<br />
onder welke zij gefchreven hebben.<br />
De echtheid dezer Gefchiedverhalen erkend zijnde, Deze<br />
fchriften<br />
kan men aan de geloofwaardigheid der fchrijvers niet zijn echt<br />
twijfelen, allen geven zij de duidelijkde bewijzen, en geloofwaardig.<br />
dat zij noch bedriegers noch dweepers waren, hunne<br />
Wijze van verhalen is eenvouwig, zij melden hunne<br />
eigene misdagen ongeveinsd en oprecht; zij komen<br />
in het hoofdzaakelijke zoo overeen, dat 'er geene<br />
tegenftrijdigheid tusfehen hen plaats heeft, er<br />
1<br />
verfchillen echter genoeg in bijzaken , om te doei<br />
opmerken, dat zij niet met malkanderen hebben faam<br />
gefpanneu.<br />
De verhalen dezer vier fchrijvers, twee van wel<br />
ken, als Apostelen, JESUS gedadig verzeld hebben t<br />
ter<br />
I<br />
BOEK.<br />
VII<br />
ioofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 33-<br />
vanJESUS<br />
ajei'chiedenis<br />
zijn<br />
de vier<br />
Euangeliën.
BOEK<br />
VJI<br />
Hoofdft.<br />
fla C. G.<br />
Jaar 33.<br />
Oorzalien,<br />
waarom<br />
Wij bij de<br />
gelijktijdige<br />
fchrij •<br />
vers zoo<br />
weinig<br />
van JESUS<br />
verrichtingen<br />
lezen.<br />
138 K E R K E L I J K E<br />
terwijl de twee anderen met zijne Apostelen eene<br />
lange en gemeenzame verkering gehad hebben , en<br />
derzelver reisgenoten geweest zijn , worden in'alle<br />
de overige boeken des Nieuwen Testamcnts, duidelijk,<br />
onderdek!, en even daar door bekrachtigd.<br />
Schoon wij , uit LUKAS weten, dat reeds vroeg,<br />
het welk men ook , volgends den aart der zaken,<br />
kon verwachten, velen, het geen zij van de verrichtingen<br />
van JESUS wisten, of gehoord hadden, in<br />
gefchrift hebben gedeld, echter hebben wij, behalven<br />
de vier bekende Euangeliefchrijvers, niets overig,<br />
het welk wij voor echt erkennen kunnen. Ook<br />
vinden wij, bij andere, dan Christen -fchrijvers, van<br />
dien tijd, flechts zeer weinig van JESUS aangetekend,<br />
waar over wij ons niet behoeven te verwonderen,<br />
dewijl de fchrijvers van dien tijd geen acht op de<br />
Christenen gedagen hebben , die zij nog onder de<br />
Jooden begrepen, en naderhand, toen het Christendom<br />
meer opgang maakte , hetzelve naar de voorüordcelen<br />
van hunnen Godsdienst befchouwd cn be*<br />
Dordeeld hebben; of wel , daadelijk tot hen zijn<br />
svergegaan, en het Christendom aangenomen hebben.<br />
Schoon Dit is genoeg: Dat JESUS , ten tijde van Keizer<br />
zij de<br />
hoofdzaak<br />
be- • geleefd heeft, en gekruist is geworden , is, in het<br />
riBERius, onder den dadhouder PONTIUS PILATUS,<br />
vestigen, j<br />
;emecn, van Jooden, en Heidenen, erkend. Dat hij<br />
vonderen verricht heeft, hebben de eerfte beftrijders<br />
\ an het Christendom, onder Jooden en Heidenen,<br />
r iet geloochend, fchoon zij dezelve of verkleinden,<br />
c f 'er natuurlijke redenen van poogden te geven, of<br />
z e aan den invloed van zekere geheime kundigheden<br />
toe-
G E S C H I E D E N I S . 139<br />
toefchreven. De Engelfche Godgeleerde NATHANACL I<br />
BOEK<br />
LARDNER heeft, opzetlijk, zijn werk gemaakt, om VII<br />
de geloofwaardigheid der Euangelie-Gefchiedenis te hoofdft.<br />
naC.G.<br />
betoogen, als ook, om alle die plaatzen uit Joodfche<br />
en Heidenfche fchrijvers te verzamelen, welke<br />
Jaar 33.<br />
bijzonderheden behelzen, door welke deze gefchiedenis<br />
kan bevestigd worden. Omtrent dit onderwerp<br />
behoort men met alle omzichtigheid te werk te gaan,<br />
alzoo de Christenfchrijvers, na de Euangelisten en<br />
Apostelen , niet zelden te ligtgelovig alles aangrepen<br />
, wat zij dachten, dat tot ftaving van de goede<br />
zaak van het Christendom dienen kon. Wij hebben<br />
daar van, in het geen van ABGARUS verhaald<br />
wordt, reeds een voorbeeld gevonden.<br />
Twee belangrijke getuigenisfen, waar op de Kerkvaders<br />
zich bijzonder beroepen, het één van den pens het<br />
Onderzoek<br />
no<br />
Richter PILATUS zeiven, het ander van den Joodfchen<br />
Gefchiedfchrijver JOSEFUS, mogen wij hier ter<br />
bericht<br />
van PILA<br />
TUS.<br />
plaatze niet voorbijgaan.<br />
Reeds in de tweede eeuw na CHRISTUS geboorte,<br />
beriep JUSTINUS de Martelaar zich , in zijn eerfte<br />
verantwoordingfchrift voor de Christenen, op de<br />
berichten, welke PILATUS, aangaande JESUS, aan<br />
den Keizer TIBERIUS gezonden zal hebben, uit welke<br />
de Keizers van zijnen tijd zien konden, dat alles<br />
waarheid was, het geen hij, JUSTINUS, van de gefchiedenis<br />
en dood van JESUS voordroeg. In die<br />
zelfde eeuw, beriep zich insgelijks TERTULLIANUS ,<br />
in zijne verantwoording voor de Christen n, n deze<br />
berichten van PILATUS , 'er bijvoegende , dat deze<br />
berichten van den ftadhouder dien invloed hadden<br />
K<br />
op
I<br />
BOEK<br />
VII<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
Jaar 33.<br />
140 K E R K E L I J K E<br />
op den Keizer TIBERIUS , dat deze aan den Raad<br />
te Rome een voordel deed, om JESUS onder het getal<br />
der Goden te plaatzen, doch, het welk door den<br />
Raad werd geweigerd, omdat hij zelve deze eere<br />
niet had willen aannemen. (*) Desniettemin, zegt hij,<br />
bleef TIBERIUS den Christenen welgezind, en dreigde<br />
de zulken te willen dralfen , welke de Christenen<br />
zouden willen befchuldigen. EUSEBIUS heeft, in zijne<br />
Kerkgefchiedenis (f), de woorden van TERTUL-<br />
LIANUS aangevoerd, na verhaald te hebben, dat PILA<br />
TUS niet alleen den dood, maar ook de opdanding<br />
van JESUS bericht hebbe, als ook, dat velen in hem geloofden.<br />
Men mag hier wel niet twijfelen, of PILATUS<br />
zal aan den Keizer een Proces verbaal hebben overgezonden,<br />
van het rechtsgeding en den dood van<br />
JESUS; zulks was de pligt der Romeinfche landvoogden,<br />
en de zaak was voor PILATUS gewigtig genoeg.<br />
Ondertusfchen blijkt het ons duidelijk , dat<br />
de eerde Christenen dit bericht van PILATUS zelve<br />
niet gelezen hebben, dewijl zij bet anders wel zouden<br />
hebben bijgebracht en overgenomen. Die brieven,<br />
welke nog onder den naam van PILATUS voor<br />
handen zijn, geven, door hunnen dijl cn inhoud hei.<br />
de,-<br />
(*) In dezen zin heeft OROSIUS reeds de woorden<br />
vanTERTULUiANus genomen, en men fchijnt, in de daad,<br />
bij TERTULLIANUS te moeten lezen: Senatus , quia in fe<br />
7wn probaverat, in plaats van: quia ipfe non probaverat.<br />
Alhoewel EUSEBIUS de gewoone lezing volgt, en ze in<br />
eenen anderen zin verklaart.<br />
(t) Libr. II. Cap. 2.
G E S C H I E D E N I S . 141<br />
de, blijken genoeg, dat zij, in hater tijd, verdicht I<br />
BOEK<br />
zijn. In het begin der vierde eeuw eerst, hebben de<br />
VII<br />
Heidenen, vermoeid, omdat de Christenen zich geduurig<br />
op de Handelingen van PILATUS beriepen, na C. G.<br />
Hoofdft.<br />
jaar 33.<br />
zekere zoodanige Handelingen , of berichten van<br />
PILATUS, in het licht gebracht, die ten nadeele van<br />
JESUS ftrekten, maar derzelver valschheid werd terftond,<br />
zelfs reeds uit de dagtekening, openbaar. (*)<br />
Doch, wat aanbelangt, het geen TERTULLIANUS 'ei<br />
bijvoegt, van het voorftel, door TIBERIUS aan den<br />
Romeinfchen Raad gedaan , daaromtrent blijft vele<br />
reden van twijfeling over. Is het te denken , dal<br />
PILATUS zich in den lof van JESUS zoo zeer<br />
hebben uitgelaten, dat TIBERIUS, welke, men weet.<br />
dat van de Goden en Godsdienst geen werk maakte,<br />
een voorftel gedaan zou hebben, om JESUS onder<br />
de Goden te plaatzen , eenen Joodfchen man.<br />
daar evenwel TIBERIUS voor de Jooden geene achting<br />
had? Hoe kan men geloven , dat TIBERIUS<br />
zich omtrent de Christenen gunftig verklaard zou<br />
hebben, die, echter ten zijnen tijde, zich nog niel<br />
van de Jooden hadden afgezonderd ? Men voegt hier<br />
nog bij, dat de Romeinfche Raad het voorftel van<br />
TIBERIUS niet zou hebben durven van de hand te<br />
wijzen, indien deze vorst hetzelve waarlijk gedaan<br />
had, doch, daar op kan men uitzonderen, dat de<br />
Raad zijne weigering met den glimp van vleijerij<br />
bekleedde,omdat, naamelijk,TIBERIUS deze eere voot<br />
zich zeiven geweigerd had. Wij behoeven echter<br />
zor<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. II. ?.. en IX. 5.<br />
K z<br />
TER-
BOEK<br />
VII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 33.<br />
En het<br />
getuigenis<br />
van<br />
JOSEFUS.<br />
14a K E R K E L I J K E<br />
TERTULLIANUS niet te verdenken , als of hij deze<br />
bijzonderheid verdicht had. Te weten, wanneer de<br />
Christenen zich beriepen op de berichten van PILA<br />
TUS aan TIBERIUS , en de Heidenen daar op zwegen,<br />
hebben de eerden ligtelijk kunnen beduiten, dat deze<br />
berichten verëerend waren voor JESUS ; dit befluit werd,<br />
gelijk het gaat, allengs als waarheid voortgeplant, met<br />
bijvoegzelen vermeerderd, en dus door TERTULLIA<br />
NUS , en op deszelfs gezag, door EUSEBIUS overgenomen.<br />
( * )<br />
Het ander getuigenis nopens JESUS , waar van wij<br />
fpreken moeten, is dat van JOSEFUS, den Joodfchen<br />
Gefchiedfchrijver, (f) het welk van dezen inhoud<br />
is. „In dezen tijd leefde ook JESUS, een wijs man,<br />
„ indien men hem een' man mag noemen; want hij<br />
„ verrichtte geheel vreemde en wonderbare werken,<br />
,, en was een leeraar van menfehen, welke geneigd<br />
„ zijn, de waarheid aan te nemen, zoodat niet al-<br />
„ leen vele Jooden, maar ook Grieken, hem aan-<br />
,, hingen. Deze was de CHRISTUS ; en niettegen-<br />
„ ftaande PILATUS hem , op de befchuldiging der<br />
„ aanzienlijkden onder ons, tot den kruisdood ge-<br />
,, doemd had; evenwel hielden zij , die hem eens<br />
„ liefgekregen hadden, niet op, hem hoog te ach-<br />
„ ten; trouwens, hij vertoonde zich weder aan hun<br />
„ ten<br />
(*) Men zie, over deze acta of berichten van PILA<br />
TUS, VENEMA Tom. III. Hist. Eccl. pag. 548-549. LILIEN-<br />
THAL Oord. Bijbelverkl. XVI. Deel. Bladz. 119. enz.<br />
SCHUTTE Heil. Jaarb. III. Deel. Bladz. 14. volg,<br />
(f) J. Oudh. XVIII. 3-3.
G E S C H I E D E N I S .<br />
i43<br />
„ ten derden dage, het welk, benevens duizend an- I<br />
BOEK<br />
„ dere wonderbare dingen , de Godlijke Profeeten<br />
VII<br />
„ van hem getuigd hadden. En nog, tot op den dag rloofdfr.<br />
„ van heden, heeft het genootfehap van hun, die den naC.G.<br />
Jaar 33-<br />
„ naam van Christenen voeren, niet opgehouden te<br />
„ zijn." Over dit getuigenis van JOSEFUS zijn de gedachten<br />
der geleerden zeer verfchillende. Sommigen<br />
willen aan deszelfs echtheid geheel niet twijfelen,<br />
anderen achten deze geheele plaats voor ingefchoven,<br />
en door eenen of anderen Christen in de werken<br />
van JOSEFUS ingclascht, eindelijk is 'er een derde<br />
gevoelen, het welk den middenweg houdt , en<br />
meent, dat ja wel JOSEFUS, te dezer plaats, iet van<br />
JESUS zal gezegd hebben, maar dat men, door in,<br />
vullingen cn veranderingen, den zin zijner gezegden<br />
verwrongen zal hebben. Het is zeer moeielijk, hier<br />
omtrent eene bcflisfende uitfpraak te doen. Aan den<br />
éénen kant, fchijnen de bewoordingen in de aangehaalde<br />
plaats niet te voegen in den mond van JO<br />
SEFUS, eenen Jood. Zal die openlijk belijden , dat<br />
JESUS de CHRISTUS, de MESSIÜS, is, dat de Profee-,<br />
ten van hem voorzegd hebben? enz. Aan den ande,<br />
ren kant, zou JOSEFUS dan geheel van JESUS ge,<br />
zwegen hebben, daar hij van JOÜNNES den Dooper<br />
fpreekt, en ook den dood van den Apostel JAKO<br />
BUS verhaalt, dien hij den broeder van JESUS, gezegd<br />
CHRISTUS , noemt ? Het is waar , alle de<br />
nog overige Haudfchriften van JOSEFUS hebben<br />
deze plaats , maar daartegen , leest men dc,<br />
zelve niet, in de gelijkluidende plaats van dezen<br />
{chrijver, in zijn boek over den Joodfchen oorlog.<br />
K 3<br />
*fr
144 K E R K E L I J K E<br />
I EUSEBIUS heeft, in twee van zijne werken (*), deze<br />
plaats aangehaald, gelijk ook HIERONYMUS (f),<br />
BOEK<br />
VII<br />
Hoofdft. maar daartegen maakt geen één ouder Christcnfchrijver,<br />
van dezelve gewag, zelfs ORIGENES niet,<br />
na C G.<br />
Jaar 33.<br />
in zijn eerfte boek tegen CELSUS, alwaar hij echter<br />
de getuigenisfen van JOSEFUS nopens JOÏNNES den<br />
Dooper en JAKOBUS gewaagt. Veiligst fchijnt men<br />
te befluiten, wanneer men gelooft, dat 'er in deze<br />
plaats van JOSEFUS bijvoegzels zijn ingebracht, waar<br />
uit echter niet volgt, dat zij geheel verdicht zou wezen,<br />
fchoon wij niet kunnen bepalen, wat eigenlijk en oorfpronglijk<br />
van JOSEFUS, en wat van eene laater hand<br />
ingelascht zij. Genoeg is het, dat de Gefchiedenis<br />
van JESUS van foortgelijke getuigenisfen volftrekt niet<br />
afhangt. Al had JOSEFUS geheel gezwegen van JE<br />
SUS , door dit ftilzwijgen zou deze Gefchiedenis niets<br />
in geloofwaardigheid verliezen, dewijl men reden voor<br />
zulk ftilzwijgen zou kunnen ontdekken, onder anderen<br />
in de verlegenheid, waar in JOSEFUS zich kon bevinden<br />
, wat hij van JESUS ZOU of moest fchrijven; "dijk<br />
iari de andere zijde, de waarheid van het Christendom<br />
bij deze plaats niet veel kan winnen, indien toch JOSE<br />
FUS dit had kunnen fchrijven, zonder een Christen<br />
re worden. ($)<br />
ACHT*<br />
(*) Demonftrat. Euang. III. 7. enf/ist. Eccles. Lu.<br />
(ij De Script, Eccl. C. 13.<br />
(§) Men zie behalven VENEMA Tom. III. Hist. Eccles.<br />
j *>ag. 105. LILIEKTHAL Ooideelk. Bijbelveikl. XVI. D,cl<br />
Bladz. 67. volgg. mijnen Bijb. Ferd. VI. Deel<br />
]<br />
69. vcigg.<br />
Bladz,
G E S C H I E D E N I S . 145<br />
A C H T S T E<br />
HOOFDSTUK.<br />
.Gefchiedenis der aanhangers en belijders van<br />
Jcfus , van zijne Hemelvaart, tot den<br />
dood van den Joodfchen Koning<br />
Herodes Agrippa!<br />
Van de Gebeurenisfen van JESUS leerlingen, na de<br />
Hemelvaart van hunnen grooten Meester , cn hunne<br />
verrichtingen, kunnen wij ons, alleenlijk, met<br />
volkomcne zekerheid, verlaten, op het geen LUKAS,<br />
de EuangeBst, ons daar van verhaalt, in zijn tweede<br />
boek, de Handelingen der Apostelen genoemd,<br />
vergeleken met het geen de brieven der Apostelen,<br />
die wij onder de boeken van het Nieuwe Testament<br />
bezitten, ons aan de hand geven. Andere verhalen<br />
van dc lotgevallen der Apostelen zijn, of fabelachtig,<br />
of ten minften onzeker , en aan twijfelingen onderhevig<br />
; omdat ons gelijktijdige Christen-Gcfchicdfchrijvers<br />
ontbreken, en men, in de volgende eeuwen,<br />
al fpoedig, aan de zucht voor het wonderbare<br />
te veel toegaf. Laat ons de zekere Gefchiedenis<br />
volgen.<br />
Nadat JESUS ten Hemel gevaren was, bleven zijne<br />
vrienden te Jerufalem , alwaar zij in ééne der<br />
Tempelzalen , naar de gewoonte van godvruchtige<br />
lieden, daaglijks bijéénkwamen, den Heiligen Geest.<br />
dien hun leeraar hun beloofd had, van hem afvvaclv<br />
K 4<br />
m<br />
1<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofdff.<br />
naC. G.<br />
Jaar 33-<br />
Verkiezing<br />
van<br />
MATTIIIÜS<br />
tot Apostel.
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
j"aar33.<br />
Nederdaling<br />
van<br />
de n<br />
H.<br />
Geest.<br />
I4
G E S C H I E D E N I S . 147<br />
en Joodengenotcn, Hond verbaasd op dit wonderverfchijnzel,<br />
en liep te hoop naa de kamer der Gali- VIII<br />
I<br />
BOEK<br />
Jëèrs, waar heen de richting van het wonderverfchijnfel<br />
ftrekte. De eerst-inkomenden , in dit vertrek binnen<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 33.<br />
gegaan, zagen en hoorden dit wonder met ontzetting,<br />
terwijl anderen, misfchien van de achterften,<br />
en waarfchijnlijk Jerufalemmers, die geene vreemde<br />
talen verilonden, tot heilloos fpotten overfloegen, cn<br />
deze vreemde uitwerkzels aan dronkenfehap , ontftaan<br />
uit het onmatig gebruik van den offerwijn,<br />
toefchreven: welke lastering, ter oore der Apostelen<br />
gekomen zijnde , rezen zij allen op, en plaatften<br />
zich, met PETRUS aan het hoofd, zoodanig, dat<br />
zij nu van de geheele menigte konden gezien en gehoord<br />
worden , en nu hield PETRUS eene zoo nadruklijke<br />
en gepaste redenvoering, ter wederlegging<br />
en befchaming van den laster, en ter verklaring vai i<br />
dit wonderbaar verfchijnzel, dat niet min dan 3,00c<br />
perfonen, daar door getroffen en overtuigd, zich bi i<br />
de vrienden van JESUS voegden , en vervolgends<br />
door den doop , als zijne belijders, aangenomen ei L<br />
ingewijd werden. ( * )<br />
(*) HANDEL. II. —-De gronden, op welke mijne voor<br />
Helling dezer gebeurenis, uit LUKAS, rust, zal de leze f<br />
brecder uitgehaald vinden in mijnen Bijbel Verd. VI<br />
Deel Bladz. 83. en volg. Ik heb aldaar Bladz. 92. ooimet<br />
anderen, aangemerkt, dat zeer waarfchijnlijk dit h< t<br />
zelfde wondergeval is, waar van, doch verwardelijk<br />
ÏACITUS HUt. Lib. V. Cap. 13. en JOSEFUS de Bello V<br />
$>Z' th' 3 8Q - gewagen. Te weten, onder de voort<br />
K 5<br />
Du
I,<br />
BORK<br />
VIH<br />
Höofdft.<br />
D»C.G.<br />
Jaar 33.<br />
H% K E R K E L IJ K E<br />
Dus vervulde JESUS zijne beloften, aan zijne Apostelen<br />
gedaan ,<br />
aanbelang was.<br />
toe, tot het werk van hunne<br />
1 ijd, deelachtig werden.<br />
voor welke dit alles van het hoogfte<br />
De Godlijke Geest rustte hen thans<br />
zending, en vervulde<br />
hen, met kennis en wijsheid, met moed, fiandvastighcid,<br />
ijver, bedaardheid, zoodat zij hunne Euangelicverkondiging,<br />
met nadruk, aanvaardden, en met<br />
kracht doorzetteden , zonder iemand of iet te ontzien.<br />
De gaven der talen kon hun, in het vervolg,<br />
bij gelegenheden,<br />
van groot nut zijn, als zij ééns,<br />
onder volken, bij welke zij, noch met de Griekfche,<br />
noch met de Hebreeuwfche taal, zoo als zij toen onder<br />
de Jooden gefproken werd, tc recht zouden komen,<br />
het Euangelie zouden moeten verkondigen.<br />
Onderzoek<br />
, o-<br />
Ondertusfchen, moeten wij ons van deze gave deitalen<br />
, welke thans aan de Apostelen gefchonken<br />
ver den<br />
Bart van verd, een recht denkbeeld maken. Men moet deze<br />
de gave<br />
rave vergelijken met de andere buitengewoone gaven<br />
der talen. '<br />
'an den Heiligen Geest, welke de Apostelen ontvingen<br />
, cn welke ook andere Christenen , in dien<br />
Deze gaven konden niet,<br />
1 laar willekeur, uitgeoefend worden van de genen<br />
( ie dezelve ontvangen hadden, zij waren wonderga-<br />
X en, welke zij, alleen in geestdrift, en als het voor<br />
' • de<br />
k enen van Jerufdlents verwoesting, zou ook dit geweest<br />
z iin, dat de Priesters des nachts, of 'smorgens vroeg,<br />
o p zeker Pinkfterfeest, in den Tempel, eerst eene beWfA<br />
g 'ng en gedruis, maar daar na ook eene ftcm, als van<br />
e me groote fchare , vernomen hebben , zeggende i<br />
L aat ons van hier vertrekken \
G E S C H I E D E N I S . 149<br />
de belangen van het Christendom nodig was, uitoefenden.<br />
^Op deze wijze kan men ook de verfcheiden<br />
gevoelens der uitleggeren over deze gave der talen<br />
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
i [oofdfi.<br />
ïaC. G.<br />
verëenigen, bij voorbeeld, dat van SALMASIUS, wel- '[aar 33.<br />
ke dezelve, in de Apostelen, alleen tot dezen Pink- ;<br />
fterdag bepaalde, van ERNESTI, dat dezelve met nodig<br />
waren tot, en dus ook niet bedoeld hebben, de<br />
uitbreiding van het Euangelie onder vreemde volken,<br />
waar toe de Griekfche taal genoeg volftaan kon. enz.<br />
Deze onze opvatting ftemt ook overeen met het geen<br />
wij van de gave der talen lezen, i KOR. XII. en XIV.<br />
e<br />
"uit deze beide Hoofdftukken van gemelden brief.<br />
-\ndere<br />
mitenvan<br />
PAULUS aan de gemeente te Korinthe, zien wij "cwone<br />
tevens , welke en hoedanige buitengewone gaven de javen van<br />
Ien II.<br />
Heilige Geest aan de Apostelen, en vervolgends door Geest.<br />
deze aan de eerfte Christenen heeft medegedeeld.<br />
PAULUS zegt i KOR. XII. 8. „Aan den éénen wordt<br />
door dien Geest gefchonken ervarenheid m de lee-<br />
" re der Godlijke wijsheid, aan eenen anderen uit-<br />
' gebreide kundigheden - aan een' ander weder ge-<br />
' loof (dat is, een bijzonder en krachtdadig ver-<br />
Z trouwen op God,) aan een' ander de gave van<br />
o-enezingen, aan een' anderen werkingen van won-<br />
" derkrachten ; aan een' ander Godlijke ingeving;<br />
" aan een' ander vermogen, om de Geesten [cn in-<br />
" „evingen ] te bcöordcelen en te onderfcheiden ;<br />
" ran een' ander onderfcheiden foorten van talen;<br />
" cn weder aan een' ander de gave van uitlegging en<br />
" -rtolking." Men moet de uitleggers raadplegen,<br />
over den aart en het onderfchcid dezer gaven, hier<br />
is
150 K E R K E L I J K E<br />
.1 f<br />
EOP.K<br />
is het ons genoeg, op te merken, dat deze gaven<br />
allen geoefend werden, en zich openbaarden, wanneer<br />
de Heilige Geest de Apostelen en Christenen met<br />
vni<br />
Hoofdft.<br />
nr.GG.<br />
eene bijzondere geestdrift vervulde en bezielde, bij<br />
1^33. gelegenheden, waar dezelve ftrekken konden tot verfterking<br />
en bemoediging van reeds gelovende, of tot<br />
overtuiging van ongelovige, menfehen.<br />
Een<br />
kreupele<br />
genezen<br />
door PE<br />
TRUS en<br />
JOSNNES ,<br />
en derzelver<br />
verhoor<br />
voor den<br />
Raad.<br />
Op dien zelfden dag, gelijk waarfchijnlijk is (*)<br />
wanneer, bij de morgen - godsdienstoefening , in den<br />
Tempel, de Heilige Geest was uitgefluit over de<br />
Apostelen, begaven zich de beide Apostelen PETRUS<br />
en JOÜNNES, ten tijde van het avond-gebed, namiddag<br />
om drie uuren, weder na den Tempel, wanneer<br />
zij eenen man, die van de geboorte af kreupel geweest<br />
was, op eene wonderdadige wijze, herftelden,<br />
welk wonderwerk op het volk, het welk zich in den<br />
Pempel bevond, naar het fchijnt, thans meest Je-<br />
•ufalemmers, die het avond - gebed plagten bij te<br />
i<br />
vonen, dien indruk maakte, dat zij opene ooren<br />
1 eenden<br />
1<br />
aan de redenen , met welke PETRUS<br />
lun JESUS, als den MESSIÜS, predikte, en, ten<br />
<<br />
;ctale van wel 5,000 , aan die prediking geloof<br />
aven.<br />
Deze toeloop des volks wekte de aandacht der<br />
f<br />
riesteren, bijzonder van de Sadduceefche gezindte,<br />
o mdat de Apostelen in JESUS de opftanding der<br />
doo-<br />
(*) Men zie den Bijbel Verd. VI Deel Bladz. 108.<br />
^ nderen ftellen dit geval laater , en SCHUTTE verfchuift<br />
, ' h ;t zelfs tot het volgende jaar. Zie Heil. Jaarb. ll\<br />
L<br />
'ecl. Bladz. 22. volgg.
G E S C H I E D E N I S . 151<br />
dooden verkondigden. Men nam dan de beide'Apostelen<br />
in hechtenis, en bracht hen, den volgenden mor<br />
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
gen, voor den Raad, alwaar PETRUS, met dezelfde Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
vrijmoedigheid , als daags te voren in den Tempel,<br />
Jaar 33.<br />
fprak, JESUS, als den MESSISS , en eenigen Zaligmaker<br />
der menfehen, voordragende. De Raad was<br />
verlegen. Het wonder was openbaar, de genezen man<br />
zelve was tegenwoordig, en het gebeurde, in den<br />
morgen desvorigen dags, kon hun ook niet onbekend<br />
wezen. Ja , de kracht van zeggen zelve, die de<br />
Apostelen, fchoon ongeleerde lieden, betoonden, deed<br />
hen verbaasd en verwonderd ftaan. Zij durfden ,<br />
derhalven, ook uit vreeze voor het volk, niet meei<br />
doen, dan dat zij den Apostelen ten fcherpften verboden,<br />
verder in den naam van JESUS te leeren er<br />
te redenen: maar de Apostelen verklaarden rondborftig,<br />
dat zij, daar toe een uitdruklijk bevel van Goc I<br />
hebbende, zichverpligt vonden, om met deze verkon<br />
diging voort te gaan, het aan het eigen oordeel de;<br />
Raads overlatende, of men Gode niet meer dan dei 1<br />
menfehen gehoorzamen moest? De Raad , hier te<br />
gen niets wetende in te brengen , ontfloeg hen<br />
><br />
met herhaling van hun verbod en bedreiging. (*)<br />
Dus hadden de Apostelen van JESUS eenen aan - Eerfte<br />
* gemeente<br />
vang gemaakt van hun ambt, en eene gemeente t<br />
" te Jeru-<br />
Jerufalem gefticht. Deze gemeente beftond uit ir " falem.<br />
woners van Jerufalem, en uit vreemdelingen, gebc<br />
ren Jooden en Joodengenoten; in dezelve vertoonc e<br />
zich de waare Geest van JESUS en zijnen Godsdiens<br />
E e<br />
(*) HAND. III. en IV.
152 K E R K E L IJ K E<br />
I De eerfte belijders van JESUS hadden, zegt LUKAS (*),<br />
BOEK<br />
VIII één hart en ééne ziel, zijnde volmaakt eensgezind.<br />
Hoofdft. Volhardende in de leere der Apostelen aangaande JEnaC.G.<br />
SUS, oefenden zij onderling de liefderijklie gemeenfchap,<br />
en verëenigden zich tot gemeenfchappeltjke<br />
Jaar 33.<br />
gebeden ; liefdemaaltijden , tot welke ook het gedachtenismaal<br />
van JESUS lijden en dood behoorde,<br />
bevestigden deze naauwe verëeniging der gemoederen.<br />
Dus waren zij, daaglijks, bij malkanderen, in<br />
hunne bijzondere huizen, maar ook in den Tempel,<br />
ten blijke, dat zij geheel niet dachten, om zich van<br />
de Joodfche Kerk af te zonderen. Gulhartige weltevredenheid<br />
en oprechte eenvouwigheid van het hart<br />
maakte hen eerwaardig tevens en beminlijk bij hunne<br />
medeburgeren; maar vooral wekten zij aller hoogachting<br />
en genegenheid, door de daaden van mensch-<br />
[levendheid en goedwilligheid, welke zij uitoefenden,<br />
egens armen en onvermogenden, tot wier onderhoud<br />
ie meeivermogenden gewillig hunne bezittingen beleedden<br />
, verkopende zelfs hunne vaste goederen ,<br />
I<br />
<<br />
n het geld aan de Apostelen brengende, om daar<br />
i<br />
ran de noodlijdenden te onderhouden, of die zelve<br />
an bchoeftigen uitdeelende, zoodat men, naar waareid,<br />
van hun kon getuigen, dat zij alles onderling<br />
I<br />
i emeen, en voor eikanderen ten dienst hadden (f).<br />
On-<br />
(*) HAND. IV. 32.<br />
(f) HAND. II. 44. vcrgel. IV. 32. Het zou een vereerd<br />
denkbeeld zija, indien men her bericht van LU<br />
k<br />
K IS wilde verftaan, van. eene zoodanige gemeenfejhap vaa<br />
g jederen, v.aar bij alle bijzonder eigendom werd te niet
G E S C H I E D E N I S . 153<br />
Ondcrtusfchen kan men uit deze bijzonderheid dit<br />
gevolg afleiden, dat deze eerfte gemeente te Jerufalem,<br />
niet enkel uit eenige geringe arme en behoeftige<br />
lieden bcftaan hcbbe; gelijk ibmmigcn, alhoewel<br />
door onderfcheiden beginzelen gedreven , gedacht<br />
hebben. Neen, zij beftond uit lieden van allerleien ,<br />
meest echter van den burgerftand. (*)<br />
Door hare Godsvrucht en deugd verwierf de gemeente<br />
van JESUS belijderen te Jerufalem zich eene<br />
algemeene achting, en nam van dag tot dag toe in<br />
getal van leden, die, en door de overtuiging der<br />
waarheid, en door de kracht van het voorbeeld, en<br />
door de wonderen, welke de Apostelen, van tijd tot<br />
tijd, verrichtten, overgehaald werden, om zich bij<br />
haar te voegen. Deze waren de gelukkige uitwerkingen<br />
van den Godsdienst, wanneer dezelve zuiver<br />
en eenvouwig door zijne belijders betracht werd. Spoedig<br />
nogthans flopen'er menfehen in,wier bedoelingen<br />
niet oprecht waren. Een voorbeeld hier van was zekere<br />
ANANiiis, welke een ftuk lands, het welk hem<br />
toekwam , verkocht hebbende, den koopprijs aan dc<br />
Apostelen bracht, doch daar van, met medeweter<br />
van zijne huisvrouw SAPFIRA , een gedeelte terug gehouden<br />
had. Wanneer men dit geval uit het rechte<br />
oogpunt befchouwt,had hier eene fnoodheid van hui-<br />
che-<br />
gedaan.<br />
Neen, elk bleef meester van zijne bezittingen<br />
en oefende zijne milddaadigheid vrijwillig en ongedwon<br />
gen uit. Zie Bijb. Verd. III. Deel. Bladz. 192, 193.<br />
(*) Men vergelijke MOSHEIM Nod. Opheld. der Kerk<br />
Gefch. I Deel. Bladz. 109.<br />
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
rloofdft.<br />
naC.G.<br />
jaar 33.<br />
Beftond<br />
niet enkel<br />
uit arme<br />
ieden.<br />
Geduchte<br />
ftraf o-<br />
ver<br />
ANA<br />
Niiis en<br />
SAPFIRA.
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 33.<br />
I<br />
;elijk zij dan ook allen genezen werden, (f)<br />
De Apostelen<br />
in j<br />
Twee jaaren omtrent, gingen de Apostelen, ongeu'nderd,<br />
op deze wijze, voort, de leere van hun-<br />
hechtenis<br />
1<br />
geno- en meester te verbreiden, maar, in het jaar 35,<br />
men, en<br />
e<br />
en' opftand, onder de Samaritanen, door eenen<br />
wonderdadig<br />
HEUDAS , die zich voor iet groots uitgaf, ver<br />
1<br />
verlost, v<br />
rekt, en door PILATUS, ten ftrengften, niet zonder<br />
V Teedheid geftraft zijnde (§), werd deze landvoogd,<br />
0 aar over, door de Samaritanen , en over dergeike<br />
wreedheden ook door de Jooden bij li<br />
VITEL-<br />
I<br />
154 K E R K E L IJ K E<br />
chelaarij, geveinsdheid, en heb- of eerzucht plaats.<br />
PETRUS ontdekte het boos opzet van leugen en bedrog,<br />
en, op zijne beirraffing, Hortte ANANIÏS, en<br />
na hem , zijne huisvrouw SAPFIRA , plotsling neder,<br />
en God verklaarde, door het ftrafwondcr, openlijk]<br />
dat de Godsdienst van zijnen Zoon geene geveinsdheid<br />
dulden kan. (*)<br />
Deze gebeurenis ftaafde tevens het gezag der Apos-<br />
:elen,waar door de gemeente,daaglijks, aanwies in geral<br />
van belijders, temeer, daar de weldadige wonderen,<br />
loor de Apostelen verricht, zoo algemeen<br />
Iverderi, dat men, niet alleen uit Jerufalem,<br />
erkend<br />
maar<br />
Jelfs van de omgelegen Heden en vlekken , de ziecen<br />
aanbracht, en die op ftraat, op bedden en ma-<br />
j<br />
1 rasfen , nederlegde , opdat, als PETRUS voorbijkwam<br />
, zijne fchaduw hen Hechts mogt befchaduwen;<br />
LJUS,<br />
(*) Men vergelijke mijnen Bij*. Frrd. IV. Deel.<br />
ladz. 131 volg.<br />
(t) tÏANR V. 12-16.<br />
(§) HAND. V. 30.
G E S C H I E D E N I S . 155<br />
Lius, Romeinfchen ftadhouder in Syrië, aangeklaagd,<br />
waar door zijne achting en gezag zoodanig afnam,<br />
VIIIgelijk<br />
hij ook kort daarna na Rome werdt opgezon- j- [oofdft.<br />
den, dat KAJAFAS , de Hoogenpriester, en de Jood- 1 laC.G.<br />
[aar 33.<br />
fche Raad, het thans waagden, de Apostelen in.<br />
hechtenis te nemen, om hen te recht te ftellen, en<br />
den voortgang der nieuwe leere in ééns te Ruiten.<br />
Doch , wat gebeurt? De Apostelen worden , des<br />
nachts , door eenen Engel, uit de gevangenis verlost,<br />
en ontvangen bevel, om hunne prediking, den<br />
volgenden dag, in den Tempel, te vervolgen, gelijk<br />
zij, op de Godlijke befcherming vertrouwende,<br />
deeden. De Raad, door dit geval bedremmeld, liet<br />
wel de Apostelen voor zich brengen, maar durfde,<br />
hoe zeer, door derzelver vrijmoedige redenen, verbitterd<br />
, hun niet aan het leven komen; men befloot,<br />
op het voorftel van GAJIALICL, deze zaak op haar<br />
beloop te laten, en vergenoegde zich, de Apostelen<br />
te doen geesfelen, en het verbod te herhalen, dat<br />
zij in den naam van JESUS niet meer leeren zouden.<br />
( * )<br />
De Apostelen lieten zich, hier door, niet affchrikken.<br />
Integendeel, zij gingen, met wakkerheid en<br />
vol moeds, voort met leeren, zoo in den Tempel,<br />
als in bijzondere huizen.<br />
De gemeente van JESUS belijders te Jerufalem<br />
beftond , zoo als uit het bovenverhaalde blijkbaar<br />
is, uit tweederlei, of, zo men wel, uit driederlei<br />
foort van Jonden, die het geloof in JESUS hadden<br />
aanf<br />
*) HAND. V "<br />
L<br />
I<br />
BOEK<br />
Twist 0-<br />
ver het<br />
uitdeeiea<br />
der aalmocsferL,<br />
Verkie-
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofdft<br />
nrC.G.<br />
Jaar 35.<br />
zing van<br />
zeven<br />
Diakonen.<br />
I5ö<br />
K E R K E L I J K E<br />
aangenomen, te weten, uit ingezetenen van<br />
km, en het Joodfche land, die men Hebrëèn noemde<br />
, omdat zij de Hebreeuwfche taal fpraken , uit<br />
vreemde Jooden, Hê&etiisten rif Gniekfvhe genaamd,<br />
omdat zij , in vreemde landen , bijzonder door alle<br />
de gewesten van het Romeinfche Rijk verfpreid, de<br />
Griekfche taal gebruikten, en eindelijk, uit Jooden.<br />
genoten, dat is, oorlpronglijke Heidenen, die tot<br />
den Joodfchen Godsdienst bekeerd, en uit denzelven<br />
verders tot den Godsdienst van JESUS overgegaan waren.<br />
Deze allen waren, geKjfc wij gezien hebben, onderling<br />
op het naauwst in liefde vcrëenigd , ook had-<br />
Sen zij eene gemeene kas, ter verzorging van hunse<br />
behoeftigen, van weduwen en noodlijdenden.<br />
Doch , als nu de gemeente vermenigvuldigde , be<br />
1 tonnen de Hellenisten, of vreemdelingen, onder dezelve<br />
te vermoeden, dat de Hebreeuwfche leden zich<br />
\ log het oude voorrecht boven hen aanmatigden, het<br />
velk de Hebreeuwfche Jooden zich boven de Hellelisten<br />
gewoon waren toe te fchrijven, en verbeeld<br />
1<br />
( en zich , dat hunne weduwen bij dc anderen wel<br />
t ens achter moesten daan , en bij de bedeelinren<br />
X oorbijgegaan werden. Spoedig echter werden alle<br />
k waade gevolgen , die uit zoodanige vermoedens en<br />
k lagten dreigden te ontfpringen , door de wijsheid<br />
d er Apostelen voorgekomen. Op hun voordel, werïrt<br />
'er door de geheele gemeente zeven mannen,<br />
d<br />
v m onbefproken deugd en kunde in de feeré van<br />
ïSu-s , die ook de gaven van den Heiligen Geest<br />
J'<br />
d, ;elachtig waren, verkozen, om als bedienaars (Dia*<br />
1 onenj de algemeene kas te beduuren , de zorg<br />
voor
G E S C H I E D E N I S . 157<br />
voor de behoeftigen op zich te nemen , en de bedeehng<br />
der aalmoesfen te regelen. De verkozenen<br />
VIII<br />
waren, STEFANUS, FILIPPUS, PROCHORUS, NIKA- I [oofdft.<br />
NOR, TIMON, P ARME NAS , dl NIKOLAUS.<br />
mC.G.<br />
Waai- 1<br />
[aar 35.<br />
fchijnlijk, waren de drie eerde Hebreen, en de volgende<br />
drie Hellenisten, NIKOLAUS was een Joodengenoot<br />
van Alexandrie. Door deze verdandige en<br />
onpartijdige fchikking, werd de eensgezindheid onder<br />
de gemeente volkomen bevestigd. (*)<br />
Op deze wijze verkreeg het gezelfchap van JESUS<br />
aanhangeren, allengs, eene meer maatfchappelijke of<br />
genoodfchappelijke gedaante , en dewijl de verkozen<br />
Diakonen de Apostelen, in het prediken en leeren,<br />
ijverig onderdcunden, breidde het geloof zich<br />
flerk uit, zoodat zelfs een aantal Priesters tot het<br />
geloof in JESUS overkwamen, (f)<br />
Boven allen muntede de Diakon STEFANUS uit 5TEFA-<br />
ÜÜS , eerin<br />
werkzaamheid, door leere en wonderen, ter uitbreiding<br />
van het Euangelie. Op zekeren tijd, over getuigen.<br />
Ie bloed<br />
den Godsdienst in redentwist geraakt met eenige<br />
Jooden, die hunne bijzondere Sijnagogen in Jerufalem<br />
hadden, befchuldigden dezen, toen zij de kracht<br />
zijner redenen niet konden wederdaan, hem van lastering<br />
tegen de wet en Godsdienst van Mofes, en<br />
tegen den Tempel. Voor den Raad gefleept,<br />
hield STEFANUS, in wien de Raad, met verbazing,<br />
het voorkomen, als van een' Engel, opmerkte, eene<br />
nadruklijke redenvoering, in welke hij, uit de ge-<br />
(*) HAND; VI. 1-6.<br />
(|> HAND. VI. 7.<br />
L 2<br />
fchie-<br />
I<br />
BOEK
1*8 K E R K E L ff<br />
K<br />
E<br />
I<br />
fchiedenis des Jo'odfcben volks, bewees, hoe herzet<br />
BOEK<br />
VIII ve, alfchoon uitwendig veel werks fchljnende temaken<br />
van den Godsdienst, echter, in de daad, zich<br />
Hoofdft.<br />
na CC;.<br />
Jaar 35. vijandig tegen het wezen van den Godsdienst, ongehoorzaam<br />
aan MOSES en zijne wetten, en haatlijk<br />
jegens alle voordanders van den Godsdienst, gedragen<br />
had ,- waar na hij, dit alles op den Raad toé-<br />
! Kistende, hun verweet, dat zij, volmaaktelijk, door<br />
] iet haaten en lasteren van JESUS en zijne leere, het<br />
1 'oorbeeld hunner voorvaderen volgden, cn den Heiigen<br />
Geest Wederdonden. Op deze toepasfing bers-<br />
]<br />
1 ede hun het hart van fpijt en woede, welke ten<br />
t op deeg, toen STEPANÜS hun eece hem,ifche openkring,<br />
welke hij, tot zijne bemoediging, op dien<br />
t<br />
e igen dond, ontving, in welke hij, fa den geöpenen<br />
Hemel, JESUS zag (laan aan dc rechte hand van<br />
c<br />
( tod, bekend maakte. Zonder verdere rechtspleging,<br />
V iel men, in woede, op den deugdiamen man'aan'<br />
e i- fleepte hem buiten de ftad , alwaar men hem '<br />
d e te midden van deze omlrandigheden, zijne belardheidbehield,<br />
en in zijne laatde oogenblikken nog<br />
d;<br />
n; tar het voorbeeld van zijnen meester, voor zijne moor'<br />
di rtaren bad , ter dood deenigde ; waarna zijn ligmam,<br />
door eenige Godvruchtige lieden, ter aarde<br />
el<br />
b ;deld werd. ( * )<br />
Verdere<br />
Dus was STEEANÜS de eerde martelaar, of<br />
verval- >,<br />
W<br />
gingte- oedgetuigen, gelijk men, met dezen naam, die<br />
gen de
G E S C H I E D E N I S . 159<br />
door het ondergaan van vervolgingen en den dood,<br />
ftandvastig hebben blijven betuigen en bekrachtigen.<br />
De woede der ongelovige Jooden was, met de dood j<br />
van STEFANUS, niet voldaan. Men vervolgde ook de<br />
overige leden der gemeente , alleen lezen wij niet,<br />
dat men de Apostelen thans beledigd hebbe, misleiden<br />
uit ontzag voor hun wondervermogen, waar door het<br />
volk voor hun zoo grooten eerbied hadt, dat men<br />
hen vreesde te mishandelen.<br />
Van alle de vervolgers betoonde zeker jongeling SAU- \an,a;eaonden<br />
LUS , naderhand PAULUS , den grootden ijver. Deze door SAU<br />
was een Hebreeuwfche Jood, uit Tarfus, eene ftad in LUS , nadcrhrnd<br />
CUicië, opgevoed in alie.de geleerdheid der Hebreen,<br />
hebbende te Jerufalem de lesfen genoten van den vermaarden<br />
Farizeefchen leeraar GAMALIÜL , men meent<br />
ook', uitfommige plaatzen zijner fchriften, tc mogen<br />
opmaken, dat hij in dc Griekfche geleerdheid niet geheel<br />
onervaren is geweest, welke in zijne geboorteftad<br />
Terfits zeer in bloei was. Hoe het zij, hij<br />
was, naar de wet cn derzelver verklaring door de<br />
Joodfche meesters , een gemoedlijk en godsdieuitig<br />
jongeling, vol vuur en ijver, welke hem, daar hij<br />
de aanhangers van JESUS befchouwde, als afvalligen<br />
of minachters van den Mofaïfchcn Godsdienst, zoo<br />
ver vervoerde, dat hij niet alleen bij den moord van<br />
STEFANUS, met genoegen, tegenwoordig was, wanneer<br />
hij de klederen der getuigen, die den eerder<br />
deen op dezen bloedgetuigen wierpen , bewaarde,<br />
maar ook vervolgends, gederkt met last en volmag:<br />
van wegens den Raad, in de huizen der belijder:<br />
van JESUS indrong, en hen, zoo vrouwen als nut-:<br />
li 3 W» l<br />
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Joofdft,<br />
ra C. G.<br />
Jaar 35,
FlLIPPUS<br />
predikt te<br />
Samaria.<br />
i6o<br />
K E R K E L I J K E<br />
I<br />
lièfr , in de gevangenis fleepte. Of'er van dezen ook<br />
BOEK<br />
VIII eenigen ter dood zijn gebracht, wordt ons niet gemeld.<br />
G<br />
Hoofdfr.<br />
na C. G.<br />
Jaar 35. Ondertusfchéft had deze vervolging geene andere<br />
uitwerking, dan welke de vervolging der waarheid,<br />
Uitbreiding<br />
van<br />
doorgaands , pleegt te hebben ; de waarheid wordt<br />
JESUS leer daar door meer bekend en uitgebreid. Zoo gebeurde<br />
het ook nu. JESUS aanhangers, door deze ver<br />
buiten<br />
Jerufèiemvolging<br />
, allerwegen zich vcrdroojende, verkondigden,<br />
waar zij kwamen , de leere van het Euange<br />
3ij deze gelegenheid, verre buiten de grenzen des Joodchen<br />
iands gekomen zijn ; en het geen naderhand<br />
1<br />
i s voorgewend, dat MARÏS MAOOALENA, MARTHA,<br />
i .AZARUS , JOSEF van Arimathea, en meer andecn,<br />
reeds ten dezen tijde, in Gallië , of Frank-<br />
r<br />
r yk, gekomen, en de leere van JESUS gepredikt, ja<br />
c<br />
at JOSEF zulks zelfs in Brittanië zou gedaan heben,<br />
luidt al te fabelachtig, en is, met reden, voor<br />
b<br />
1;<br />
mg, als een verdichtzel, verworpen.<br />
i PEFANUS behoorde.<br />
g' xvolging te ontgaan, in het gebied der Samarita-<br />
V( •n, onder welken hij dc leere van JESUS verkondig-<br />
Ml<br />
lie.<br />
Uit de zekere berichten van LUKAS kunnen wij<br />
•chter niet opmaken, dat de aanhangers van<br />
De<br />
de maritamn tot het geloof werden<br />
JESUS,<br />
vervolging fchijnt bijzonder gericht te zijn gelest,<br />
tegen het gezelfchap der Diakonen,<br />
dk indegeleente<br />
tc Jerufckm<br />
Ten minden FILIPPUS, inslijks<br />
één van deze Diakonen,<br />
waren aangedeld, tot het welk<br />
begaf zich, o'm de<br />
, en met wonderwerken daafde, waar door vele<br />
overgebracht.<br />
& JESUS zelve had reeds onder dit volk de eerfie<br />
/ za-
G E S C H I E D E N I S . 161<br />
zaden zijner leere, niet zonder vrucht, geftrooid ; ï<br />
DOEK<br />
doch, daarbij was het tot hier toe gebleven, zelfs VIII<br />
had JESUS zijne Apostelen , toen hij hen , nog bij Ho ..fdft,<br />
na C. G.<br />
zijn leven, uitzond, om te prediken, uitdruklijk verboden<br />
, eenig vlek der Samaritanen , zoo min als<br />
der Heidenen, te bezoeken. Volgends het Godlijk ontwerp<br />
toch, moest zijne leere eerst aan de jooden<br />
verkondigd worden , van hun zou dezelve zich tot<br />
andere volken uitbreiden. En, in de daad, indien<br />
de Jooden het Christendom hadden aangenomen CE<br />
recht gekend, zij zouden, zelve gelukkig, ook andere<br />
volken dit geluk deelachtig gemaakt hebben.<br />
Thans moest hun ongeloof de aanleiding geven .<br />
dat het Euangelie eerst onder de Samaritanen .<br />
vcrvolgends ook onder de Heidenen , verkondigt<br />
1<br />
werd. ( * )<br />
In de ftad van Samaria,<br />
bevond zich thans zeke<br />
Samaritaan, SIMON, de Magus (f) of Tooveraa<br />
1<br />
bijgenaamd , een fnood volksbedrieger , die zich o;<br />
zijne ervarenheid in de Magie of Toverkunde, m.i<br />
(<br />
welke kunst men in het Oosten van ouds zoo vc<<br />
|<br />
ophad , en die in eene gemeenzame verkering mi<br />
st<br />
de geesten, en het vermogen, om wonderbare zake<br />
n<br />
door derzelver hulp uit te richten, beftaan zal hel<br />
i-<br />
ben<br />
SEFÜS J. Oudk. XX. 7. 2. pm 979-<br />
(*) ROM. XI. II, 12.<br />
(f) Hij is nvisfehien dezelfde bedrieger, die 18 jfl n-<br />
!11<br />
ren daarna, DRÜSILLI, dochter van AGRIPPA den I, v;<br />
haren man AZIZUS , Koning der Emefers afrroonde ,<br />
;n<br />
o.-<br />
bewoog, om aan den Stadhouder FEI.XX te trouwen. J<br />
L 4<br />
f SIM pN d<br />
f<br />
Tover.
162 ' K E R K E L I J K E<br />
i ben, en welke reeds vroeg, in £ g y p t e<br />
,<br />
t o t e e n e,<br />
f o o r t<br />
BOEK<br />
VIII van wetenfehap gemaakt was, beroemde. Deze si<br />
Hoofdft. MOM zich voor een' buitengewoon perfoon uitgevende<br />
, zoodat men hem de groote kracht van God<br />
naC.G.<br />
Jaar 35-<br />
noemde had eenen grooten aanhang onder het volk.<br />
Maar de kracht der leere, en de wonderen, door<br />
FILIPPUS verricht, gingen zijne begoochelingen zoo<br />
ver te boven, dat het volk, in groot getal, hem<br />
verliet, en de leere van<br />
F<br />
i<br />
L I P P U S a a n n a m j a d e<br />
bedrieger zelve erkende de meerderheid van KLIP-<br />
PUS boven zich , en liet zich zelfs door hem doojen.<br />
I —<br />
Op de tijding van den voorfpoedigen uitdag van<br />
I<br />
'ILIPPUS prediking onder de Samaritanen, zonden<br />
i<br />
•e Apostelen, uit hun midden,<br />
P E T R U S<br />
en joaXres<br />
derwaards, welke, door hun gebed en onder<br />
T<br />
C<br />
Plegging der handen, de buitengewone gaven van<br />
d<br />
en Heiligen Geest, voor deze nieuwe gemeente verv<br />
•lerven. Dit was een voorrecht, alleen aan de Aposlen<br />
eigen, dat de wondervermogens, welke zij zelve<br />
te<br />
h<br />
xatnr, op hun gebed, aan die genen werden niegedeeld,<br />
welke oprecht,het Euangelie van JFSUS<br />
di<br />
as<br />
nnamen, en in hem geloofden. De bovengemelde<br />
si<br />
MON dond thans nog meer verbaasd, doch, zich<br />
ve<br />
rbeeldende , dat deze uitwerkzels waren toe te<br />
fci mjven aan den hooger graad van verlichting de,<br />
ze • Apostelen in de geheime wetenfehap der Magie,<br />
bo 3d hij hun eene aanzienlijke fomme gelds aan, inn<br />
zij hem deze kundigheden en magt ook wilden<br />
die<br />
fch enken. Wegens deze Iaage en onwaardige denkfdea,<br />
en wegens zijn valsch hart, alleen bee<br />
bedacht,<br />
om
G E S C H I E D E N I S 163<br />
om het volk te bedriegen , beftrafte PETRUS hem I<br />
SOEK<br />
zoo nadruklijk, dat hij, met fchrik getroffen, de VIII<br />
Apostelen fmeekte, om, door hunne voorbidding, de oofdft.<br />
H<br />
11<br />
iC.G.<br />
Godlijke ftraffen van hem af te wenden. (?) aar 35.<br />
In de gefchiedenis des Bijbels lezen wij niets meer j<br />
van dezen SIMON ; in het vetvolg, echter, zal hij<br />
ons weder voorkomen. Dit alleen moest hier nog<br />
aangetekend worden: Men heeft, in laater tijden,<br />
naar hem , den naam Simonie gebruikt, wanneer<br />
iemand zich Kerkelijke ambten en bedieningen, door<br />
geld of kuiperijen, verkreeg, of dezelve, op zoodanige<br />
wijze, aan anderen bezorgde. Van welke benaming<br />
de oorzaak, ongetwijfeld, daar in zal te zoeken<br />
zijn, omdat men zich verbeeldde, dat zij, welke<br />
tot Kerkelijke ambten werden ingewijd , bij die<br />
inwijding, de'genadegaven van den Heiligen Geest<br />
ontvingen» Ondertusfcheii ziet elk ligt, dat het dezen<br />
SIMON niet te doen was, om eenige Kerkelijke<br />
waardigheid, hij wilde alleen de geheime kundigheden<br />
van de Apostelen koopen, welke hij waande,<br />
dat zij bezaan. , om daar door wonderen tc verrichten.<br />
• <<br />
Nadat de beide Apostelen, PETRUS en JOÜNNES,<br />
na Jerufalem waren wedergekeerd , hebbende op<br />
hunne terugreize , in alle Samaritaanfehe plaatzen<br />
en dorpen, het Euangelie verkondigd, ontving FILIP-<br />
P U S, door een' Engel van God, bevel, om zich op<br />
den landweg tusfehen Jerufalem en Gaza te begeven.<br />
Hier ontmoette hij eenen Ethiopiër, een' ftaats-<br />
be-<br />
L 5<br />
(*) HAND. VUL 4-24-<br />
EenEtM-<br />
Öpiër,<br />
ftaatsbediende<br />
van de<br />
Koningin<br />
KANDACe<br />
door FI-<br />
L1PPUS<br />
gedoopt.
K E R K E L I J K E<br />
r bedienden van de Ethiöpifche Koningin KANDACE,<br />
BOEK<br />
VIII welke, te Jerufalem zijnen Godsdienst verricht heb'<br />
Hoofdft bende, naa huis keerde. Deze ias, op ziin' rijtuig<br />
na C. G.<br />
de plaats van JESAIA (*), welke het lijden van den'<br />
J*"3S-<br />
MEssias voorzegt, FILIPPUS fprak hem aan, verklaarde<br />
hem, op zijn verzoek, deze voorzesging ,<br />
en maakte hem , met zoo veel overtuiging en nadruk<br />
, de leere van JESUS bekend, dat de "hoveling<br />
geloofde, en zich terdond, als een belijder van JE<br />
SUS , liet doopen. Waarna FILIPPUS , door den Geest<br />
van God weggenomen, cn te Asa'od, in het Fili/tijnfche,<br />
overgebracht werd, alwaar hij, gelijk ook langs<br />
de geheele zeekust, in alle plaatzen , tot Caefarea<br />
toe, voortging, het Euangelie tc verkondigen.<br />
Deze daatsbediende der Ethiöpifche Koningin, op<br />
?oo bijzondere wijze, tot het geloof gebracht, 'zal,<br />
Dij zijne terugkomst, niet nagelaten hebben, van dese<br />
zaak te fpreken, en JESUS, als den Verlosfer der<br />
! nenfehen, gelijk hij hem nu kende en beleed, ook<br />
lan anderen bekend te maken , het welk ook' IREmus-;<br />
(f) en EUSEBIUS, (§)<br />
1<br />
v a n<br />
hem verhalen.<br />
3och , als de laatstgemelde dezen man den eerften<br />
4<br />
leiden noemt, die liet Christengeloof heeft aangeomen,<br />
kan men hem zulks, niet zonder bepaling,<br />
I<br />
t gedaan. Hij was wel een Heiden van geboorte'<br />
r laar, dewijl hij te Jerufalem den Godsdienst waaram,<br />
en de fchriften van JESAIA las, kan men i<br />
niet<br />
(*) JES. Lm.<br />
(f) Adv. hares. Libr. III. Crp. i«.<br />
(5) Hlsu Eccles. II. i.<br />
• an,
G E S C H I E D E N I S .<br />
Öf%<br />
anders befluiten, of hij is een Joodengenoot geweest,<br />
die den Joodfchen Godsdienst aangenomen had , en<br />
beleed.<br />
De vervolging tegen de belijders van JESUS hield,<br />
(*) De Romeinfche Stadhouder van Syrië, VITE L-<br />
Lius, die in dit jaar 35 fa Syrië kwam, was den Jood m<br />
zeer'giraftig-i waar uit men verklaren kan, dat dc Joc d-<br />
ondertusfehen , te Jerufalem nog aan ; zij dreigde<br />
zelfs meer en grooter onheilen, SAULUS , wien wi; Bekering<br />
van SAUgezien<br />
hebben, dat, bij dezelve, den grootten ijvei<br />
LUS Of<br />
betoonde , niet kunnende dulden, dat de leere var PAULUS.<br />
JFSUS ook buiten Jerufalem , ja zelfs tot Damt<br />
cus, de hoofdftad van Syrië toe, zich ongeftoord uit<br />
breidde, liet zich van den Hoogen Raad een<br />
fchrifteliikc volmagt geven , aan de Joodfche Sun?<br />
gögén te Damaskm ( * ) , ten einde de belijder<br />
van JESUS , welke hij daar mogt aantreffen , zo<br />
mannen als vrouwen , gevangen na Jerufalem \<br />
voeren. Doch, op zijne reize derwaards, werd d<br />
ze vervolger, onder weg, op eene wonderbare w<br />
ze, door eene verfchijning van JESUS zeiven, m z<br />
neu loop gefluit, en niet alleen herfchapen in cen< tl<br />
h e-<br />
•HS<br />
fche Rand eene zoodanige onderneming te Damasi<br />
durfde wagen; ten zij men met anderen wilde denkc n,<br />
dat de Arabifche Koning ARETAS , een Jood en vrit nd<br />
der Jooden, toen reeds meester van Damascus gewt est<br />
Zij. Volgends JUSTINUS M. Dial. cum Trijph. p. 51,; ;s><br />
I 0Q. enz. zonden de Jooden allerwegen boden en b •ieten<br />
ven, om de buitenlandfche Jooden tegen de Christel<br />
op te hitzen.<br />
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jnar35j
iöfi K E R K E L IJ K<br />
E<br />
I<br />
belijder van JESUS,<br />
IJOEK<br />
manr hem werd, onmidlijk door<br />
VIII JESUS zeiven, de last opgedragen, om, als Apostel<br />
Hoofdft.<br />
tot de twaalf overige Apostelen toegevoegd, het Eu!<br />
JMC.G.<br />
jaar 35. angehe, en wel voornaam» onder de Heidenen<br />
te verkondigen, De bekeering van SAULUS, nadert<br />
band PAUjjus genoemd, de oorzaak van welke<br />
naamsverwisfeling niet genoegzaam zeker blijkt is"<br />
naar de meeste waarfchijnlijkheid, gebeurd in het J<br />
jaar na CHRISTUS geboorte, in het 2Ifte jaar van<br />
TIEERIUS. Door dezelve is dg waarheid van liet<br />
Christendom ongemeen bevestigd , en de beftrijders<br />
m dezen Godsdienst vinden 'er zieh mede verte!<br />
?en, en in de engte gebraeht. PAULUS<br />
H C E F T Z D W<br />
neermalen, in zijne gefchriften en brieven, 'er van eerroken,<br />
en ze, in alle hare bijzonderheden, in zijn<br />
fl<br />
«hoor voor den Joodfchen Koning<br />
c<br />
en komemfchen ftadhouder, in eene volle vergadcngder<br />
aanzienlijkfte perfonen, onbewimpeld, Tool<br />
I<br />
edragen. Hij kan, onmogelijk, in dit geval bedroö<br />
STi1 zijn geweest; znlk iet van hem te'vermoeden,<br />
V<br />
^rbiedtzijn gantfche karakter; even min kan hij het'<br />
dve verzonnen hebben, om anderen te (bedriegen Gf<br />
Z<<br />
m een wijs en ftandvastig man, in aanzien bij de overheid<br />
en Priesterfchap, eensklaps, overgaan tot eene<br />
ri<br />
V»<br />
xMi welke hij tot hiertoe verachten gehaat had<br />
er<br />
bij welke hij niet dan gevaren en rampen te wachtc<br />
1 kon hebben ? ( * )<br />
Het gevolg van deze bekering van PAULUS was,<br />
1<br />
'*) Men vergelijke den Bijb. terd. IV. Deel B(afo.<br />
•• en de fchrijven, daar aangehaald.
GESCHIEDENIS. lö 7<br />
dat hij, 1» Damaskus, door ANANIAS , eenen belijder<br />
van JESUS, gedoopt zijnde, in die ftad, waar VIII<br />
I<br />
BOEK<br />
hij gekomen was, om JESUS aanhangeren te vervolgen,<br />
nu zelve JESUS aart de Jooden aldaar predik<br />
jaar 35.<br />
Hoofdft.'<br />
naC.G.<br />
te, als den Zoon Van God en den MESSIÜS (*><br />
Drie jaren lang onthield hij zich tc Damaskus, en<br />
in het nabuurig Arahle (f), voordat hij na Jerufalem<br />
wederkeerde , gelijk wij zoo aanftonds aada<br />
zien zullen.<br />
: Doodvan<br />
Ondertusfchen werd de landvoogd PILATUS in he<br />
t<br />
Keizer<br />
jaar 36 door VITELLIUS na Rome opgezonden, on TIBERIUS.<br />
C PILATUS<br />
zich, wegens de befchuldigingen , tegen hem doo<br />
r<br />
afgezet<br />
de Jooden ingebracht, te verdedigen, welke Keize en gebanechter<br />
reeds overleden was, eer PILATUS daar aan " nen.<br />
kwam, in het voorjaar van het jaar 35, wordend<br />
door KAJUS KALIGULA opgevolgd , welke 3 jaren »<br />
10 maanden,en 8 dagen, geregeerd heeft.Deze zal,ir<br />
dien dc berichten geloof verdienen, PILATUS na Fht<br />
ne in Frankryk gebannen hebben, alwaar hij, ze< ;t<br />
men, doch het geen insgelijks onzeker is, de hai 1-<br />
den aan zichzelvcn geflagen zal hebben.<br />
Terftond in het begin van zijne regeering, on t- HERODES<br />
AGRIPPA<br />
fleeg KAJUS KALIGULA den kleinzoon van HI<br />
I. wordt<br />
RODES den Grooten , HERODES AGRIPPA , uit •e c Koning.<br />
N<br />
HERODES<br />
gevangenis , waar in TIBERIUS hem geworpc<br />
ANTIPAS<br />
l<br />
had , en verklaarde hem tot Koning , fchenke; ' afgezet<br />
de hem bet viervorftendom van zijnen Oom F [- en geban-<br />
LIPPUS. Zijn andere Oom, HERODES ANTIPAS, he n n e n '<br />
d<<br />
(*) HAND. IX. 20-22.<br />
(f) GAL. I. 17-18.<br />
i
i6S<br />
K E R K E L I J K E<br />
I den Koninglijken titel benijdende, begaf zich hier<br />
BOEK<br />
VIII op , op aandoken van zijne gemaalin , de bekende<br />
Hoofdfi. HERODIAS na Rome, om insgelijks den Koninglijken<br />
na C. G.<br />
titel te bekomen, maar ACRIPPA zond hem onmidlijk<br />
zekeren FORTUNATUS achter na , met brieven<br />
Ja*<br />
36-39-<br />
van befchuidigingen tegen hem, welke bij den Keizer<br />
zoo veel ingang vonden, dat hij HERODES AN<br />
TIPAS na Lions in ballingfchap zond, in welke de<br />
trotfche HERODIAS hem verzelde, wordende zijn viervordendom<br />
van Galika door den Keizer aan AGRIP-<br />
?A gefchonken.<br />
Rampen<br />
der Jooden<br />
onder<br />
Kei- <<br />
zer KA<br />
JUS.<br />
FILO de<br />
jood in<br />
j<br />
Q<br />
Onder de regering van dezen Keizer KAJUS<br />
KALI-<br />
ÏULA , welke vorst niet zelden zulke ongerijmdhelen<br />
bedreef, dat men dezelve aan vlagen vankrankmnigheid<br />
toefchreef, hadden de Jooden meer dan<br />
| ene onaangename bejegening te verdumen<br />
K A.<br />
J us matigde zich Godlijke eere aan, en wilde voor<br />
e men God gehouden, en, als zoodanig, aangebeden<br />
v 'orden. Hij<br />
g af zelfs bevel , om zijn beeld , als<br />
v<br />
m eene Godheid, in den Tempel te Jerufalem te<br />
P aarzen. Gelukkig voor de Jooden , dat PETPO-<br />
N IUS, thans landvoogd van Syrië, op het fmecken<br />
d< r Jooden , zoo lang , met het uitvoeren van dit<br />
b< vel, draalde, tot hetzelve door den Keizer, op aanraden<br />
van Koning AGRIPPA , werd herroepen. Even-<br />
h<<br />
vv el vernieuwde hij dit bevel weder , en zou het<br />
to en ten uitvoer hebben gebracht, indien hij niet<br />
d( «r eene famenzweering ware omgebracht gewordc<br />
Nog zwaarer waren de verdrukkingen, welke de<br />
oden tc Alexandric , onder den laad voogd van<br />
Egyp-
G E S C H I E D E N I S . i6g<br />
Egypte, FLACCUS AVILLIUS, dulden moesten. Hun<br />
#érd het burgerrecht<br />
ontnomen, en zij van hunne<br />
bezittingen beroofd, velen zelfs werden gepijnigd,<br />
en ter dood gebracht, waarom zij, in het jaar 40,<br />
eenige afgevaardigden aan den Keizer zonden, om<br />
Onder deze afgezondenen was ook FILO, de<br />
Jood bijgenaami, (*) Deze afgevaardigden werden<br />
door den dwaazen<br />
Keizer met fpot en befchimping<br />
behandeld, en konden niets van hem verwerven, tol<br />
hij hun hun affcheid gaf, met deze of dergelijke<br />
woorden: „Deze menfehen komen mij niet zoo kwaad,<br />
„ als wel ongelukkig en onverftandig, voor, alzoc<br />
„ zij niet geloven willen, dat ik aan de Godlijkf<br />
(*)'Wij hebben van dezen geleerden Jood reeds ge<br />
fproken Inleid. Bladz. XXXIV. Hier zal ik 'er allee<br />
bijvoegen, dat men bij PHOTIUS (Biblioth.Cod.<br />
105.) eei<br />
bericht vindt, dat FILO voor een' tijd een Christen zo<br />
geweest zijn, naderhand echter weder afgevallen tot he<br />
„ natuur deelhebbe. "<br />
Deze wederwaardigheden, welke den Jooden beje • Vrededea<br />
, gemeente<br />
genden, werkten, gepaard met de bekeering van PAU te Jerufa-<br />
1<br />
LU! lem:won=-<br />
Joodendom, als ook dat EUSEBIUS verhaalt, (Hist. Ecc,<br />
II. 17.) dat hij met PETRUS te Rome vriendfchappelijk e<br />
verkering zal gehad hebben.<br />
Doch, deze berichten ftrij<br />
den met de tijdrekening, alzoo PETRUS niet zoo vroe<br />
te Rome geweest is, en zij fchijnen alleen daar uit hare n<br />
oórfprong genomen te hebben, dat de oude Kerkvadei s<br />
de Therapeuten in Egypte voor Christenen hebben gehoi 1-<br />
den. Zie boven Bladz. 15.<br />
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar<br />
36-39.<br />
hunne bezwaren in te brengen, en recht te vorderen.<br />
gezantfehap<br />
gezonden<br />
aanwezen<br />
Keizer.
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofiif<br />
naC.G<br />
• noten ; welken tijd PETRUS, onder anderen, ziekte<br />
Jaar<br />
36 -39' nutte maakte, om geheel het Joodfche land door te reizen<br />
, ten einde de gemeenten alom te bevestigen, en te<br />
deren<br />
door PE verfterken in hun geloof, en de Euangelieleere te ver-<br />
TRUS vei<br />
richt.<br />
Bekeering<br />
van<br />
KORNEuus.<br />
170 K E R K E L IJ K E<br />
LUS, mede, dat de vervolging tegen de belijders van<br />
JESUS, na het jaar 35, niet werd voortgezet, zoodat<br />
. zij, geduurende de jaaren 36 tot 44, rust en vrede ge-<br />
- kondigen. Op deze reize genas hij, onder andere<br />
wonderen, die hij verrichtte, zekeren AENEas, die<br />
acht jaaren geraakt en lam geweest was, en te Joppe,<br />
wekte hij eene Godvruchtige weduwe uit de<br />
dooden op. (*)<br />
Tot nog toe waren geene anderen, dan Jooden,<br />
en zulke Joodengenoten, die door befnijdenis in de,<br />
Joodfche Kerk waren ingelijfd, tot het geloof in JESUS<br />
gebracht, doch aan zulke Heidenen, welke wel den<br />
Afgodsdienst hadden verlaten, en den eenigen waaren<br />
God vereerden, maar zich niet lieten befnijden,<br />
was het Euangelie nog niet verkondigd. Met' zoodanige<br />
Joodengenooten der Poorte , gelijk men hen<br />
noemde, hielden de Jooden geene gemeenzame verkeering.<br />
Allengs moest zich het plan der Godheid<br />
ontwikkelen, en de Godsdienst van JESUS, volgends<br />
zijne bcdemming, ook onder de Heidenen uitgebreid<br />
vorden. De eerde dap daar toe was de bekeering<br />
ran zoodanige Joodengenooten der Poorte, die, als 't<br />
vare, tusfehen de Jooden cn Heidenen in Honden, tot<br />
] iet geloof in JESUS. Zekere KORNELIUS , een Roneinsch<br />
bevelhebber , welke thans te Caefarea 1<br />
in<br />
(*) HANDEL. IX. 31 -43.<br />
be-
G E S C H I E D E N I S .<br />
bezetting lag, en zoodanig een Joodengenoöt, en tevens<br />
eert oprecht godvreezend man was, ontving<br />
ï<br />
BOEK<br />
VIII<br />
van eert' Engel, die hem verfcheen, bevel, om PE Hoofdït.<br />
TRUS van Joppe te ontbieden , welke hem nader iwC.G.<br />
I »<br />
omtrent den Godsdienst verlichten zou. Ten zelfden<br />
tijde, als de afgevaardigden van KORNELIUS te<br />
6 30*<br />
Joppe kwamen, had deze Arostel, In eene Geestverrukking,<br />
een hemelsch gezicht, waar bij hem allerhande<br />
föorten van dieren werden vertoond, en hem<br />
gelast, onl die, zonder onderfcheid, tot fpijze te gebruiken<br />
, en als hij zich, tot drie malen toe, op de wet<br />
beriep, die hem verbood, iet Onreins te eeten, vermaande<br />
hem eene hemelfche ftem , dat hij niet onheilig<br />
zou achten , het geen God gereinigd had —<br />
Terwijl hij nog bij zich zelvert overdacht, wat dit<br />
gezicht beduiden mogt , klopten de afgevaardigden<br />
van KORNELIUS aan de huisdeur, en PETRUS , door<br />
eene infpraak van den Geest van God opgewekt, en<br />
tevens nu het oogmerk van het hemelsch gezicht<br />
begrijpende , begaf zich met hun na Caefirea , alwaar<br />
hij aan den hopman KORNELIUS , en zijne<br />
vrienden, de leere van JESUS ontvouwde, erkennende,<br />
dat hij nu Waarlijk inzag, dat God geen aanne<br />
mer des perfoons zij, noch eenig volk, met uitflui<br />
ting van alle anderen, begunftige, maar integendeel,<br />
dat onder alle volken een ieder, die hem vreest, ei l<br />
gerechtigheid en deugd beoefent, hem aangenaam is<br />
Terwijl PETRUS nog fpiak , ontvingen KORNELIU; I<br />
en zijne vrienden den Heiligen Geest, en fpraken I<br />
in Geestverrukking, met vreemde talen , op welke blij!<br />
van Godlijke werking PETRUS geene zwarighek l<br />
U<br />
maak
m K E R K E L I J K E<br />
r maakte, om hen, als gelovigen, door den doop, frj<br />
BOFK<br />
VIII den Godsdienst van JESUS te laten inwijden. Toen<br />
Hoofdft. PETRUS te "jerufak,, wederke .-rde , namen fbmmigen<br />
hem, in het eerst wel, kwalijk, dat hij onbe-<br />
naC.G.<br />
fnedenen had laten doopen, doch hij , hun alle de<br />
bijzonderheden van het voorgevallene verklaard hebbende,<br />
verheerlijkte men eenparig God, die, op deze<br />
wijze, ook aan de Heidenen begonnen had, zijne<br />
genade te openbaren. (*) Deze belangrijke gebeurenis<br />
moet, volgends de waarfchijnlijkde berekening,<br />
omtrent het 4ode jaar na CHRISTUS geboor-<br />
:e, zijn voorgevallen.<br />
Voor dat PETRUS de nu verhaalde reize van Je-<br />
•ufalem ondernam, was SAUtus genoodzaakt geveest,<br />
Damasem te verlaten, dewijl de Jooden hem<br />
Maar lagen legden , zijnde zij daar toe aangemoe-<br />
SAVLVS<br />
te Jerufa- ,<br />
lem aan<br />
deApos- 1<br />
telen ;<br />
voorgefteld<br />
, ' ligd, doordien<br />
ARETAS, een Arabisch vorst, die<br />
ontwngt ( en ijveraar was voor den Joodfchen Godsdienst,<br />
drarvrn<br />
t<br />
JESUS zijne<br />
roe- 1 tadhouder de dad bezet hebbende, opdat SAULUS<br />
hans de magt te Damascus in handen had. Deszelfs<br />
ping, als i<br />
iet zou ontkomen, werd deze door de belijders van<br />
Apostel<br />
der Hei- J ESUS, bij nacht, m eene mande over de ftadsuiur<br />
nedergelaten (f), begevende zich na Jent-<br />
denen. r<br />
J 'lem, drie jaaren na zijne bekeering, en dus in het<br />
ï sar 39, alwaar hij, door BARNABAS aan de Aposten<br />
voorgefteld zijnde, zich Hechts veertien dagen heeft<br />
h<br />
o pgehouden, hebbende, geduurende zijn verblijf alaar,<br />
alleen met de Apostelen PETRUS<br />
d<br />
E N<br />
JAKOBUS<br />
(*) HAND. IX-XI.<br />
Cf) 2 KOR. X. 32.<br />
eeni-
G E S C H I E D E N I S . 173<br />
ëeriige nadere verkeering gehad. De haat van eenige<br />
Hellenistifche of Griekschfpreken.de Jooden, die hem<br />
VIII<br />
naar het leven Honden, en een uitdrukiijk bevel van 1-<br />
JESUS , welke hem, in den Tempel zijn gebed doen- n<br />
de , in eene Geestverrukking , verfcheen , en hem j<br />
den last opdroeg , om aan de Heidenfche volken,<br />
in andere gewesten, het Euangelie te verkondigen,<br />
deeden hem Jerufalem verlaten, en zich, vooreerst,<br />
na zijne geboorteftad Tarfus m Cilicië begeven. (*)<br />
PAULUS zelve heeft, irt zijnen brief aan de Galaten<br />
(f), uit deze bijzonderheden, betoogd, dat hij<br />
zijne zending , als Apostel der Heidenen ^ niet van<br />
menfehen, maar van God en JESUS zeiven, had, en<br />
in de daad, het is van belang, dit op te merken-,<br />
dat hij, drie jaaren lang na zijne bekeering, te Damaskus<br />
en in het aangrenzend Arabië, het Euangelie<br />
verkondigd heeft, voor dat hij te Jerufalem is gekomen<br />
, alwaar hij toen dechts veertien dagen vertoefde,<br />
en dus niet verdacht kan wezen , van met de Apostelen<br />
faamgefpannen, of met hun een overleg en ontwerp<br />
gefmeed te hebben , waar van hij de uitvoering<br />
op zich zou hebben genomen.<br />
Doch, keren wij terug, om de gevolgen te befchouwen<br />
, welke de vervolging tegen de gemeente ders vari<br />
De belij<br />
[ESUSjhet<br />
te Jerufalem zedert den dood van STEFANUS gehad iSTSl,te<br />
heeft. Door de verdroojing van de leden dezer ge-<br />
A..;wc'në<br />
meen-<br />
(*) HAND. IX. 20-30. vergeli HAND. XXII. 17-21.<br />
en 2 KOR. XII. 1 -4.<br />
(f) GAL.. L 18<br />
:<br />
19.<br />
I<br />
BOEK<br />
oofdft<br />
1C. G.<br />
aar40.<br />
Christenen<br />
genoemd.<br />
M<br />
•
174 K E R K E L I J K E<br />
C*) HAND. IV. 3<br />
BOEK<br />
VIII geplant, zelfs buiten de grenzen van het Joodfche<br />
Hoofdft. land, door geheel-Fenicië, op het Eiland Cyprus<br />
naC.G.<br />
Jaar 40. en m Syrië, en voornaamlijken de hoofdftad van<br />
dat land, Antiöchië, aan de rivier Qrontes. Echter<br />
had zich deze voortplanting van het Euangelie alleen<br />
tot Jooden en befneden Joodengenoten bepaald<br />
Doch, eenige belijders van JESI; S<br />
welke oorfpronglijk<br />
waren uk Cyprus en Cyreneene dad en kmdfchap<br />
op de zeekust van Afrika, ten westen van Egypje<br />
G m!<br />
trent het jaar 40, te Antiöchië gekomen, 'wendden<br />
zich bijzonder tot de Hellenist 1fche of Grkkschfprekende<br />
Jooden, met zoo gelukkig gevolg, dat<br />
sich te Antiöchië fpoedig eene zeer aanzienlijke ag.<br />
neente vestigde. Op het bericht van dezen voorhoed,<br />
werd BARN-ABAS, een aanzienlijk lid der
G E S C H I E D E N I S . 175<br />
den de belijders van JESUS, hier te Antiöchië, het 1<br />
BOEK<br />
eerst Christenen genoemd. (*) Tot hier toe waren<br />
z'n', door hunne vijanden, Naza < ërs , of 'Na-Hoofdfr.<br />
naC.G,<br />
VIII<br />
zarethanen, en Galileërs, genoemd, omdat JESUS<br />
Jaar 4c<br />
te Nazareth opgevoed, en zijne eerde leerlingen uit<br />
Galileë waren. De aanhangers van JESUS noemden<br />
malkanderen, broeders, heiligen, gelovigen, leerlingen<br />
enz. Thans werden zij, voor het eerst, Christenen<br />
genoemd, naar CHRISTUS, zonder dat de gefchiedenis<br />
echter, in 't bijzonder, meldt, door wien<br />
hun deze naam gegeven is, doch, dit verdient opmerking,<br />
dat wij, nergens in het N. T., dezen naam<br />
door de Christenen zeiven van zich gebruikt vinden,<br />
zij fchijnen dus van dc ongelovigen met dezen naam genoemd<br />
te wezen, zoo zegt de Koning AGRIPPA (HAND.<br />
XXVI, 28.) „Gij beweegt mij bijna, een Christen u<br />
„ worden- 1 'En PETRUS fchrijft, (1 PETR. IV. ÏÖ."<br />
„ Indien iemand lijdt, als een Christen enz." In vervok<br />
van tijd, is deze naam in algemeen gebruik gekomen<br />
tc meer, dewijl de Christenen 'er eene ecre in begonne; 1<br />
te dellen, dat zij den naam voerden van hem, dien zi i<br />
als den CHRISTUS, den gezalfden Koning van he<br />
Godsrijk, vereerden.<br />
Om dezen tijd kwamen eenige Profeeten, die di ! AGABUS<br />
_ voorzegt<br />
gave der Voorzegging hadden, van Jerufalem, on ' een honder<br />
welke zekere A'GABÜS ; als deze door eene bij • gersi<br />
nood.<br />
zonderc aandrift des Heiligen Geestes voorzeide, da<br />
PAULUS<br />
"er een duure tijd en hongersnood op handen was •> en BAR"<br />
welke ook omtrent vier jaaren daarna plaats geha: l A'ABAS-na<br />
Jerufalera<br />
heeft<br />
(*) HMÏD. XI. zS.<br />
M 3
I<br />
BOEK<br />
VIII<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
Jaar 40.<br />
gezonden<br />
, met<br />
ond erfland<br />
voor de<br />
gemeente<br />
aldaar.<br />
KLAUDIus<br />
volgt<br />
KATl'S OP,<br />
als Ro-"<br />
meinsch<br />
Keizer.<br />
Jaar 41.<br />
AGRIPPA<br />
laatjAito-<br />
Eus den<br />
Apostel<br />
onthoofden,<br />
en j<br />
PETRUS<br />
gevangen<br />
zetten, 1<br />
die won- ,<br />
derbaar<br />
verlost I<br />
wordt. £<br />
Jaar 44.<br />
f<br />
K E R K E L IJ K E<br />
heeft, onder den Keizer KLAUDIUS, gelijk vvif, nitde<br />
gefclnedfchrijvers van dien tijd, weten, was de gemeente<br />
te Jntibchië, welke ftad rijk en vermogend was<br />
terftond bedacht, om liefdegaven te verzamelen voor*<br />
de gemeente te Jerufalem, welke zij als hare moederkerk<br />
aanmerkte; met deze liefdegaven werden<br />
PAULUS en BARNABAS na Jerufalem gezonden.<br />
De gemelde Keizer KLAUDIUS was de opvolger van<br />
den Keizer KAJUS KALIGULA, die, in het jaar 41,doos<br />
eene famenzweering, van het leven beroofd was. Deze<br />
begundigde, niet minder dan zijn voorzaat KAJUS,<br />
den meergemelden HERODES AGRIPPA I, en gaf hem'<br />
bij de landfchappen, die hij reeds bezat, nog J ude\<br />
ix\ Samarië, ook fehonk hij, door het geheele Romeinfche<br />
gebied, groote voorrechten aan de Jooden.<br />
AGRIPPA kwam, in het begin van het jaar 44 , van<br />
Rome te Jerufalem aan, kort voor Paasfchen. Dese<br />
vorst, de gunst der Jogden zoekende te winnen,<br />
vier haat tegen de Christenen fteeds voortduurde'<br />
choonzij, door de onhandigheden der tijden, btlet<br />
varen, denzelven, daadlijk, uit te oefenen, begon<br />
erdond na zijne overkomst, door eene nieuwe ver*<br />
•olging, de rust der Christenen te dooren. Begrij T<br />
ende, dat hij, in zijn oogmerk, het best zou fla,<br />
en, indien hij de hoofden en aanzienlijkden aantaste,<br />
liet hij, vooreerst, den Apostel JAKOBUS vatti<br />
:n, en met het zwaard ter dood brengen. Deze<br />
J< VKOBVS is die, welken men gemeenlijk den Ouderen<br />
n Demt, de broeder van den Apostel JONNES, Zoon<br />
v m ZEBEDEUS, met zijnen broeder en met PETRUS<br />
ti «gelaten tot de naanwde gemeenzame verkering<br />
met
G E S C H I E D E N I S . 177<br />
1<br />
niet JESUS, boven alle de overige Apostelen. Dus<br />
BOEK<br />
was de één dezer broederen de eerfte der Apostelen,<br />
die, en wel als martelaar, of bloedgetuigen, -ïogfdft.<br />
VIII<br />
na C. G.<br />
geftorven is, terwijl zijn broeder JOÜNNES de langstlevende<br />
van alle de Apostelen geweest is. Uit het gehee<br />
Jaar 44.<br />
le beloop der Gefchiedenis, is het derhalven blijkbaar,<br />
dat deze Apostel Jerufalem nooit verlaten heeft, om in<br />
verre landen het Euangelie te verkondigen, waaruit<br />
men befluiten mag, wat 'er zij,van het geen men, zedert<br />
de negende eeuw, in Spanje verhaald, en gelooid<br />
heeft, dat hij naamlijk in dat land het Euangelie zou<br />
verkondigd hebben; ook weet men, uit PAULUS briei<br />
aan de gemeente te Home, dat toen de leere van JESUS<br />
i n<br />
Spanje nog niet bekend was. Met recht, erkend*<br />
daarom RODERICH XLMENES, Aardsbisfchop van To<br />
ledo, op de Lateraanfche Kerkvergad ring in het jaa r<br />
1 2i 5<br />
', dat hem geen bewijs voor dit voorgeven be<br />
kend was, zelfs heeft de Kardinaal BARONIUS ( * )<br />
dit verhaal voor twijfelachtig gehouden. In de daad ><br />
het zelve ftrijdt met de waare gefchiedenis, en rus t<br />
enkel op het getuigenis van eenige bijgelovige gees<br />
telijken en ligtgelovig gemeen van de negende eeuw<br />
wanneer men voorgegeven heeft, dat men het lij<br />
chaam van dezen Apostel, te Compostella in Galltcti<br />
zou gevonden hebben, het welk ontallijke wondere n<br />
verrichtede, en waarheen, van dien tijd af, mem:<br />
vuldige bedevaarten ondernomen zijn , welke de: :e<br />
ftad eere en rijkdommen hebben bezorgd. Men hec ft<br />
ook vergeefs deze uitvlucht gemaakt, dat het li<br />
(*) Ar.n. Eccl. ad. ann. 818. «• 49-<br />
M 4<br />
V<br />
i
I<br />
BOEK<br />
vin<br />
na C. G.<br />
laar 44.<br />
*7* K E R K E L I J K<br />
vandezenApostel,eerstna zijnen marteldood, * fcheen<br />
na zou zijn overgebracht, alwaar hét,wegens<br />
de vervolgmgen, lang verborgen gelegen hepbe', tot<br />
het door een buitengewoon licht ontdekt zal zijn<br />
Men weet, hoe dergelijke verdichtzelen hunnen oórfprong<br />
veelal verfchuldigd waren, aan de zucht van<br />
^nstelyke gemeenten naardeeere, van door Apos-<br />
I<br />
J 0 . g A c h t t e waar bij, in laater tijden, gelik<br />
111 het tegenwoordig geval, het tijdelijk voor<br />
j<br />
«<br />
led, voor de geestelijkheid van zoodanige Kerken<br />
•oornaamlijk van veel gewigt was. De bijzonderheid \<br />
\<br />
relke EOSEBIÜS (*) verhaalt, dat naamlijk , dè<br />
f<br />
Jldaat, welke den Apostel voor het gericht geleiden<br />
of, gehjk anderen het verdaan, zijn befchnWi-<br />
0<br />
I - , die hem had aangebracht , door de ftandvas,<br />
li gbeid van JAKOBUS bewogen , een Christen ge-<br />
H 'orden , en van JAKOBUS vergiffenis en den vrede»<br />
k » ontvangen hebbende, met hem gedood zou zijn<br />
h< *ft wel geene ongerijmdheid of Irrijdigheid, maa*<br />
Vt<br />
rekent t^ c c h reinig geloof. Indien iet zoodanig<br />
bi deze gelegenheid ware , gebeurd ,<br />
z o u<br />
toch ir<br />
^ , naar alle waarfehijnlijkheid, niet nagelaten hebbe<br />
11, hetzelve aan te tekenen.<br />
AGRIPPA ziende, dat de Jooden genoegen namen<br />
in<br />
het geen hij tegen de Apostelen begonnen had'<br />
na<br />
» vervolgends den Apostel PETROS gevaren '<br />
ter<br />
einde dien, na het Paaschfeest, insgelijks, ^<br />
do<br />
d* brengen. Maar, op het fterkenernftig£<br />
1<br />
be(<br />
" s t e "«i, werd PETRUS , door eenen En,<br />
G e r C h<br />
*) Hi;t. Ec:!es. II. 9. P*<br />
(
G E S C H I E D E N I S . 179<br />
gel wonderbaarlijk verlost, en begaf zich na Caefarect.<br />
VIII<br />
I<br />
SOEK<br />
Hier bij bepaalde zich de woede dezer vervolging. Hoofdft.<br />
na C. G,<br />
De vervolger werd, nog dat zelfde jaar, door den<br />
J ? -" r 44-<br />
dood, overvallen, bij welke JOSEFUS, niet min dan<br />
Dood<br />
LUKAS, eene buitengewone tusfchenkomst derGodvan<br />
Koning<br />
A-<br />
Bke Voorzienigheid erkent, AGRIPPA, bij gelegenheid<br />
van een feest, in het openbaar, gehoor verlet G1UPPA,<br />
nende, aan de afgevaardigden van Tyrus en Siclon,<br />
hield, koninglijk uitgedoscht zijnde, eene redenvoe<br />
ring, wel:;e van het volk, met eene laage vleijerij<br />
werd toegejuicht, als hoorde mende dem van eene! l.<br />
God. Doch, op het oogenbHk, als hij zich deze: 1<br />
bf liet welgevallen, floeg hem een Engel van God 9<br />
met eene walglijke kwaal, waar bij de wormen her 1<br />
levende verteerden, en waar aan hij dierf. Dus eer<br />
rouwig luidt het verhaal bij LUKAS ( * ). JOSE<br />
FUS (f ), die hier mede in de hoofdzaak overeet<br />
demt, voegt 'er nog cenige bijzonderheden bij. E e<br />
Koning zag, op hetzelfde oogenhlik , als hij c e<br />
ftem der vleijerij hoorde, een' nachtuil, op een torn v<br />
r<br />
boven zijn hoofd zitten, welken hij voor een' bot e<br />
of Engel van onheil hield , en voelde, op dien e i-<br />
gen dond, eene fmartiijke pijn in de ingewanden »<br />
door welke vijf dagen achter één afgematte: d<br />
zijnde, dierf hij, in het 54de jaar van zijnen oude r-<br />
dom, het 7de zijner regering , te rekenen van h it<br />
jaar zijner eerfte verheffing door Keizer KAJUS.<br />
( *) HAND. XII.<br />
C\X% Ondh. XIX. 8, 2.<br />
M 5<br />
AGRI p-
:e Jerufalem weder rust van de vervolging , ook<br />
i<br />
teerde PETRUS wederom derwaards, gelijk wij hem,<br />
j<br />
n 't vervolg, daar ontmoeten zullen, 'en de leere<br />
\ r<br />
180 K E R K E L IJ KE<br />
r<br />
SOEK<br />
AGRIPPA L liet eenen zoon na van denzelfden<br />
VIII paam, doch Keizer KLAUDIUS vergunde aan dezen<br />
Hoofdfr. de opvolging niet in zijns vaders Koningrijk, onder<br />
naC.G.<br />
Jaar 44. voorwendzel van zijne jongheid, maar, in"de daad<br />
omdat zijne hovelingen op de landvoogdij vlaschten'<br />
Judeë<br />
weder<br />
en maakte Judeë, op nieuw, tot eene Romeinfche<br />
eene R o- Provume, wordende KUSPIUS FADUS als landvoogd<br />
roeinlche derwaards gezonden , onder wiens beduur dc hongersnood<br />
provintiefpeld<br />
is voorgevallen, welken<br />
had.<br />
AGABUS voor-<br />
De vervolging<br />
Door den dood des vervolgers, en de verandering<br />
boudtop. m de ftaatsgedeldheid des Jands , had de gemeente<br />
an JESUS werd meer en meer uitgebreid.<br />
N E G E N D E H O O F D S T U K .<br />
T<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofd .1.<br />
na C. G.<br />
Jaar 44.<br />
Zending<br />
van ït\v<br />
Gefchiedenis van de voortplanting van het Chris,<br />
tendom, bijzonder door den ApostelPaulus,<br />
tot deszelfs eerjit<br />
gevangenis<br />
te Rome.<br />
Omtrent dezen tijd, keerden PAULUS, en BARNA-<br />
BAS , hunnen last te Jerufalem volbracht hebbende,<br />
na Antiöchië te rug, verzcld van JOÜNNES, bijgenaamd<br />
MARKUS , als hunnen dienaar.<br />
De gemeente<br />
te Antiöchië was, thans, nevens die te Jerufalem<br />
, in grooten bloei,<br />
hebbende verfcheiden voor,<br />
na*
G E S C H I E D E N I S .<br />
itl<br />
„ame leeraars , gelijk die te Jerufalem de Apostelen.<br />
Op zekeren dag, als deze leeraars hunnen Godsdienst<br />
met de gemeente verrichtten , gebood de Hei- |<br />
lige Geest, waarfchijnlijk door éénen der leden van<br />
deze vergadering, dat men BARNABAS en PAULUS<br />
zou afzenden , om het Euangelie voort te planten.<br />
Na een plegtig vasten, en bidden, werden dan deze<br />
twee waardige mannen , met oplegging der han<br />
NABAS , het welk zij doorreisden tot Pafos toe,<br />
in alle deden, waar de Jooden Sijnagogen hadden,<br />
het Euangelie verkondigende. Te Pafos had dc<br />
Rmneinfche landvoogd van het Eiland, thans de<br />
Proconful SERGIUS PAULUS , zijn verblijf. Dez<<br />
ontbood de beide Euangelieverkondigers bij zich.<br />
om hunne leere van hun te hooren. Hij had to<br />
hier toe veel werks gemaakt van zekeren Jood BAR<br />
JESUS, ELYMAS, of de Tooveraar, of Magus, bij<br />
genaamd, naar zijne ervarenheid in geheime kunstei \<br />
en verborgen wetenfchappen, een' bedrieger., gelijl<br />
SIMON in Samarie was. Als deze den Apostele 1<br />
tegenfprak, en den Proconful van het geloof in JE<br />
SUS affchrikte, bedrafte PAULUS hem, en kondigd e<br />
hem, door eene Godlijke aandrift, aan, dat hij o ?<br />
ftond blind zou worden, gelijk ook gebeurde. H l<br />
welk dien indruk op den landvoogd maakte, dat 1 ij<br />
de Èuangdieleer omhelsde , en het geloof in Ji<br />
sus beleed. Dewijl SAULUS, na dezen, door LI<br />
KAS , niet meer SAULUS, maar PAULUS genoen id<br />
word -»<br />
1<br />
BOEK.<br />
IX<br />
loofdft.<br />
iaC,G.<br />
Jaar 45.<br />
LUS en<br />
BARNA<br />
BAS , COt<br />
voortplantinden,<br />
en onder uitbondige zegenwenfchen, afgezonden!<br />
dit gebeurde in het jaar 45. Zij begaven zich Euange<br />
van het<br />
eerst na het eiland Cyprus, het vaderland van BAR lie.
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdfr.<br />
na C. G.<br />
Jaar 45.<br />
JoarvWES<br />
MAXJtBs,<br />
hun dienaar,<br />
keert te<br />
tug na<br />
Jerufalem.<br />
Het Euangelie<br />
aan de<br />
Heide- t<br />
Jien ver- j<br />
hmdürd<br />
* h<br />
* K E R K E L I J K E<br />
wordt fs het zeer waarfchhijnlijk , dat hij zfnen<br />
nn ?<br />
dus, naar den naam van dezen landvoogd<br />
beert gebogen, te liever,omdat denaam PAULUS ^<br />
gelclukt was voor de Heidenen , onder welken Z<br />
voortaan het Euangelie verkondigde. *<br />
Van P,fos dak PAULUS met zijn ge.elfchap over<br />
» het vaste land van Klein-Afië, alwaar JOLES<br />
MARKUS, hun dienaar, hen te Perge, eene ffadvan<br />
P<br />
"f j/tè ><br />
V £ r , i e t<br />
'<br />
e<br />
n<br />
Jerufalem keerde,<br />
niet<br />
ZlT mi - n0egen ^ PAULÜS ' ^» in het<br />
«a-volg, zien zullen.<br />
; Tot hier vervoegden deze Euangelieverkondigers<br />
£<br />
" M s t ^n de Jooden, doch te<br />
m hetlandfchap 'Piftdii!, gekomen, maakte<br />
h £ t e m t e n<br />
"nne prediking zoo grooten opgang, dat bijna de geeele<br />
ftad m de Joodfche Sijnagoge te tomenkwam<br />
o<br />
to hen te hooren, welke toeloop ook der Heidenen den<br />
ti<br />
otxhen Jooden zoodanig tegen de borst ffiet dat<br />
zi<br />
I de Apostelen niet alleen wederfpraken, maar'zeJfc<br />
tc<br />
t lchelden en lasteren overdoegen. Wm op de<br />
be<br />
ide Apostelen , vrijmoedig en rondboritig die<br />
m<br />
^waardige verklaring dceden, dat, dewijl de Too<br />
de<br />
B , door hun ongeloof, toonden, zich zeiven het 'eeu<br />
wi<br />
g leven onwaardig te oordeelen, zij<br />
zkh van nu af<br />
tol<br />
de Heidenen zouden wenden, aan welke de ou<br />
de<br />
Profeeten deze genade reeds voorzegd hadden<br />
De<br />
ze verklaring ontvingen de Heidenen met blijdap,<br />
zoodat velen, uit deze fiad en de omliggende<br />
fel:<br />
00]<br />
oen, het geloof aannamen. Maar, de .Jooden<br />
eer<br />
ige vroome en aanzienlijke vrouwen opgemakt'<br />
bet<br />
bende, wisten eene vervolging tegen ÏAULVS CU<br />
BAK»
G E S C H I E D E N I S . 183<br />
BARNABAS te verwekken , en hen met geweld uit 1<br />
BOEK<br />
de ftad te verdrijven. (*)<br />
IX<br />
Hoofdft.'<br />
Zich naa Ikonië begeven hebbende, onthielden zij<br />
na C. Gj<br />
zich aldaar een' geruimen tijd, makende vele Jooden<br />
en Heidenen tot belijders van het Christendom J<br />
Jaar45.<br />
tot dat de ongelovige Jooden het gemeen tegen hen<br />
gaande maakten, om welks woede te ontwijken ,<br />
de Apostelen zich na Lystren en Derbe , deden<br />
van Lycaonië, begaven. In de eerstgemelde dad,<br />
een kreupel mensch wonderdaadig genezen hebben»<br />
de, konden zij, ter naauwernood, de bijgelovige<br />
meenigte beletten, om aan hun te offeren, dewijl deze<br />
Heidenen in de verbeelding waren gekomen, dat hun<br />
ne Goden, JUPITER, dus noemden zij BARNABAS.<br />
en MERKURIUS, voor wien zij PAULUS aanzagen,<br />
omdat die het- woord deed, in menschlijke gedaan<br />
te, hen waren komen bezoeken. Doch, dat zelfdi<br />
gemeen liet zich, vervolgends, door zendelingen de r<br />
Jooden uit ikottië en Pifidisch Antmhïè, zood?<br />
nig opdoken , dat zij PAULUS , in eenen oploop •<br />
mishandelden , en fteenigden, en voor dood d e<br />
ftad Uit deepten. Maar, als zij, die de leere va I<br />
JESUS in die ftad hadden aangenomen, kwamen to<br />
lopen, om hem te beweenen ,. ftond deze Apost 1<br />
op, als of hij geen letzel ontvangen had, en •gin I<br />
met hun de ftad weder in, alwaar hij echter flecb ;s<br />
korten tijd vertoefde, begevende zich met BARN/<br />
BAS na Derbe , eene nabuurige ftad , alwaar zi;<br />
met eenen goeden uitflag, hunne prediking hervatt<br />
den.<br />
(*) HAND. XIII.<br />
H<br />
i
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
naC G.<br />
Jaar 45.<br />
Oudften<br />
in deze<br />
gemeenten<br />
aan- j<br />
184 K E R K E L I J K E<br />
Hier bepaalden zij hunne tegenswoordige rei 2e<br />
en keerden, langs den 2e,fden weg, dien zij g£<br />
men waren te rug,<br />
d e<br />
gemeenten, die zij, ui > .<br />
den, en Heidenen, maar voomaamlijk Heidenen, g e<br />
.<br />
tfacht hadden,<br />
e n<br />
die bloot ffonden voor allerhande<br />
mishandelingen, verderkende, en tot dandvastigheid<br />
vermanende , dewijl toch de belijdenis van<br />
het<br />
Christendom met vele wederwaardigheden en vervolgmgen<br />
gepaard moest gaan : eene wijze van voor-<br />
«telling , die hen van dezen Godsdienst zou hebben<br />
SSS?' indien zij hiet *><br />
zelfs Godlnkheid overtuigd waren geweest<br />
• ° n d e r d £ Z e ^handigheden, daar de bekeerde Joo-<br />
3en, verëenigd met bekeerde Heidenen, onmogelijk<br />
gefield, j anger m de gemeenfchap der ongelovige Jooden<br />
:onden bliwen, welke hen, in alle opzichten, vijanlehjk<br />
behandelden, bracht de aart der zake het me-<br />
(<br />
I<br />
e, dat zy tot gemeenten of genootfchappen gevormd<br />
I<br />
.erden * t e n e i n d e > door gemeenfchappelijke Gods-<br />
Ó<br />
.enstöefening, aanhoudend onderwijs, en onderlinge<br />
b eraadflagmg, malkanderen te vertroosten, en te<br />
M e n<br />
t 9 J If, Zï HAND. XIII en XIV.
G E S C H I E D E N I S . 185<br />
Omtrent het jaar 48, na Antiöchië in Syrië, van<br />
waar zij afgezonden waren, terug gekomen, deeden<br />
PAULUS en BARXABAS aan de gemeente aldaar verflag<br />
van den voorfpoedigen uitdag hunner zending,<br />
het welk, met blijdfchap en dankzegging tot God,<br />
werd aangehoord en goedgekeurd.<br />
Tot<br />
dus ver had zich, onder de Christenen, geen<br />
van PAO*<br />
verfchil van gevoelens geopenbaard; maar thans gaf LUS en,<br />
BARNA"<br />
de bekeering van onbefneden Heidenen aanleiding tot<br />
een verfchil, het welk deze eensgezindheid der gemoederen<br />
niet weinig ontrustte , en langen tijd de chië.<br />
Antiö<br />
Twist o-<br />
bron van veel kwaad onder de Christenen geweest<br />
is. Eenige bekeerde Jooden, uit Judeë te Antiöchië<br />
gekomen , en daar vele Christenbroeders vindende,<br />
die onbefnedert waren, ergerden zich daar over, en<br />
beweerden, dat de Christenen, die uit de Heidenen<br />
waren overgekomen, door de befnijdenis, in de gemeenfehap<br />
der hraelitifche Kerk moesten vvorder<br />
ingelijfd, alzoo niemand kon zalig worden, dan di<<br />
beiheden was , volgends de wet van MOSES. Ver<br />
geefs verzetten PAULUS en BARNABAS zich hier te<br />
gen, de gemelde ijveraars kregen aanhang, en 'e<br />
ontdond veel twist en verwarring , in de gemeent<br />
te Antiöchië , niet zonder vreeze van eene geheel<br />
fcheuring. Sommigen van deze lieden maakten d<br />
gemelde zwarigheid , alleen door eene dwaling vai l<br />
hun verftand, en te fterke gehechtheid aan de vooi<br />
vaderlijke zeden, maar bij anderen , waren booze drijf<br />
veeren in het fpel, gelijk wij , uit de brieven vai I<br />
PAULUS, bijzonder den brief aan de Galaten, we<br />
ten , fchijnheiligheid naarrdijk en eerzucht, afguns t<br />
1<br />
BOEE<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
]«" 43.<br />
Terugkomst<br />
BAS te<br />
ver de<br />
befnijdenis<br />
der<br />
bekeerde<br />
Heidenen.
t<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hwofdft.<br />
Ba C. ('<br />
i85<br />
K É R K E L Ï J K E<br />
jegens den voorfpoed en invloed van PAULUS en<br />
zijnen vriend BARNABAS , maar tevens ook vreeze<br />
voor de gevolgen, welke deze vrijheid van het Christendom<br />
bij de ongelovige Jooden zou kunnen hebben,<br />
door hen tot vervolging van de Christenen aan<br />
te fpooren.<br />
Toen de twist, voomaamlijk aangevuurd door fommigen<br />
, die tot de gezindte der Farizeën behoord<br />
hadden, hooger en hoogerliep, befloot de gemeente<br />
van Antiikhie<br />
P A U L U S E N<br />
BARNABAS, welke dë bë?<br />
fnijdenis voor de Heidenen niet nodig keurden, ver^<br />
zeld van eenige anderen , waarfchijnlijk lieden van<br />
het tegengedeld gevoelen, na Jerufalem te zenden,<br />
om het gevoelen der Apostelen en oudden der g*<br />
meentc aldaar over deze twistvraag in te nemen,"en<br />
laar over derzelver oordeel te verdaan,<br />
PAULUS , die nu in geen i 4<br />
j a r e<br />
n te Jerufalem<br />
geweest was, ondernam dezereizete gewilliger, omlat<br />
hij, deswegens, ook eene Godlijke Openbaring<br />
(<br />
mtvangen had, zijnde hij, tevens, zoo wel verzegd<br />
van de gegrondheid, van het geen hij beweer-<br />
-i<br />
<<br />
lc, dat hij ook zekeren TITUS , denzelfden aan<br />
Kien hij naderhand den brief gefchreven heeft, dien<br />
\ raj in de verzameling der fchriften van het N. T.<br />
1 szen, uit Heidenfche ouders geboren, maar die' hei<br />
( Christengeloof had aangenomen, met zich nam, zoner<br />
dat deze befneden was. (*) Ook gaven deze<br />
c<br />
f<br />
fgevaardigden, op hunne reize door Fenicië en<br />
.!<br />
•amarië, overal aan de Christenen bericht van de-<br />
(*) C A<br />
u II. i- 4<br />
.<br />
M
G E S C H I E D E N I S . 187<br />
ze bekering der Heidenen, het welk door hen, met<br />
blijdfchap, ontvangen werd.<br />
Te Jerufalem aangekomen, werden zij van de gemeente<br />
aldaar vriendelijk ontvangen, en, opening gegeven<br />
hebbende van het oogmerk hunner zending,<br />
kwamen de Apostelen, benevens de Qiidflen, en de<br />
leden der gemeente bij een, om, in eene opzetlijk<br />
daar toe aangelegde vergadering, dit belangrijk voorftel<br />
in overweging te nemen.<br />
Het verdient, dat wij alle de bijzonderheden van<br />
deze vergadering naauwkeurig opmerken, cm lat fommigen<br />
dezelve de eerfte Kerkvergadering der Chris,<br />
tenen genoemd hebben; welke benaming nogthans an<br />
deren niet willen gebruiken, naardien men , door Kerk<br />
I<br />
vergaderingen, ( of Conciliën ), in den Kerkelijke<br />
ftijl, zoodanige vergaderingen verftaat , in welke le<br />
den of afgevaardigden van meer gemeenten te famei<br />
l<br />
komen, om over de belangen der Kerk te handelen »<br />
leerftukken te bepalen, en daar over uitfpraak te doen<br />
Deze woordenftrijd, op zich zelve van geen aanbe<br />
lang, is echter gewigtig, wegens de gevolgen, wel<br />
ke men, naderhand, daar uit heeft afgeleid, wan<br />
neer men, over het gezag der Kerkvergaderingen, heel t<br />
beginnen te twisten.<br />
De verfchilvraag , over welke de tegenwoordig e<br />
vergadering bijeenkwam, was niet gering te acl<br />
ten: Zij betrof de vrijheid van het Christendom »<br />
met betrekking tot de Joodfche gebruiken en Kerl<br />
plegtigheden. Veel kon, over en weder, over dezehv e<br />
gezegd worden, te meer, daar JESUS des aangaar<br />
de niets, uitehuklijk, had geleerd.<br />
D<br />
N<br />
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
Jaar 49.<br />
Kerkvergadering<br />
te jerufalem.
188 K E R K E L I J K E<br />
I De vergadering zelve beftond uit de Apostelen en<br />
BOEK<br />
deOudften der gemeente te Jerufalem, doch behalven<br />
dezen waren 'er ook leden van de gemeente te<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
na C. G. genwoordig, zoo velen zulks goedvonden, gelijk wij<br />
Jaar 49.<br />
uit HAND. XV. £2. beduiten moeten. Men zou,<br />
misfchien, hebben verwacht , dat de Apostelen de<br />
onfeilbaarheid in het leeren , welke hun voorrecht<br />
was , te hulp genomen , en dus op ééns de vraag<br />
beflist zouden hebben. Doch , dit duldde de aart<br />
van dien Godsdienst niet, welken zij predikten, welke,<br />
hoe zeer met Godlijk gezag bekleed, echter den<br />
weg van overtuiging indaat, en onderzoek aanprijst.<br />
Men fprak dus, met alle vrijheid van gevoelen, van<br />
weêrskanten, over het gevvigtig onderwerp, eindelijk<br />
deed PETRUS opmerken, hoe hij, op eene Godlijke<br />
roeping, het eerst aan Heidenen, die onbefneden waren,<br />
het Euangelie verkondigd, en dezelve, door<br />
den doop, had laten inwijden , hebbende God zeiven,<br />
door hun den Heiligen Geest te fchenken, getoond<br />
, geen onderfcheid te maken tusfehen Jooden<br />
en Heidenen, na hunne harten door het geloof gereinigd<br />
te hebben. En waarom zou men verder<br />
gaan dan God, of meer vorderen, dan God gevor-'<br />
derd had, door, den belijderen van het geloof, het<br />
juk der Kerkplegtigheden, op nieuw, op den hals te<br />
leggen , daar de genade van den Heere JESUS het<br />
eenige middel van zaligheid voor Jooden en Heidenen<br />
beide was?<br />
Dit voorfel van PETRUS trof de vergadering, het<br />
werd ontegenzeglijk geftaafd, door de wonderwerken,<br />
Welke de prediking van PAULUS en BARNABAS onder
G E S C H I E D E N I S . 189<br />
der de Heidenen verzeld en voorfpoedig gemaakt hadden,<br />
en alle de leden waren overtuigd, dat de bekeerden<br />
uit de Heidenen, volgends het blijkbaar oogmerk<br />
van God , niet moesten verpligt worden , tot het<br />
waarnemen der Joodfche Kerkplegtigheden.<br />
Van deze overtuiging der vergadering, bediende<br />
zich thans de Apostel, JAKOBUS, de kleine bijgenaamd,<br />
om het befluit op te maken, en hetzelve in<br />
voorflag te brengen.<br />
Hij merkte uit de fchriften der<br />
Profeeten aan, dat de bekeering der Heidenen, daar<br />
in, voorzegd was, in eenen voldrekten zin, zonder<br />
dat 'er van hunne verpligting tot het waarnemen der<br />
Joodfche Kerkplegtigheden werd gewaagd, en befloot.<br />
dienvolgends, dat men den bekeerden Heidenen deswegens<br />
geene verdere moeilijkheid moest aandoen:<br />
maar aan den anderen kant oordeelde hij, dat de<br />
nieuwbekeerden uit de Heidenen , uit aanmerking,<br />
van den eerbied der Jooden voor de wet van MOSES ,<br />
aan welke zij zoo lang gewoon waren , die infchik<br />
lijkheid dienden te gebruiken, dat zij zich onthieldei 1<br />
van alles, wat de nadere gemeenfchaps - oefening tusfehen<br />
de Jooden en Heidenen zou kunnen belem<br />
meren, bij voorbeeld, gemeenfehap met de afgoden<br />
hoererij, en het eten van het verdikte en van bloed<br />
voorwaarden, waar toe de Jooden ook gewoon wa<br />
ren, de zoogenoemde Joodengenooten der Poorte t<br />
verpligten.<br />
De vergadering vond dit voorftel van JAKOBU:<br />
eenparig goed, en PAULUS, de grootde voordande<br />
van de Christelijke vrijheid zelve , berustte te ee<br />
hier in , omdat hij de kwaade gevolgen van dczei t<br />
N a<br />
twis C<br />
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
[loofdfh<br />
naC. G.<br />
jaarJ 9.<br />
j<br />
ï
190 K E R K E L I J K E<br />
r twist voorzag, van welken ingeflopen valfche broe*<br />
BOEK<br />
ders, die zich listig bij de Christenen vervoegd hadden<br />
, zich bedienen zouden, ten einde de Christenen<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
mC.G.<br />
geheel van hunne vrijheid te ontzetten, en weder tot<br />
Jaar 49.<br />
flaverrüj te brengen, daarom week hij, voor een' tijd,<br />
en gaf aan de omftandigheden wijs en voorzichtig<br />
toe. ( * )<br />
Op deze wijze dan, werd het befluit opgemaakt,<br />
en fchriftelijk aan de gemeente te Antiöchië, en aan<br />
de overige gemeenten in Syrië en Ciiicië bericht, in<br />
eenen brief, om welken over te brengen, en deszelfs<br />
inhoud, volgends het oogmerk der vergadering,<br />
ook mondeling te verklaren en aan te dringen , benevens<br />
PAULUS en BARNABAS , nog twee kundige<br />
en ijverige lieden , JUDAS BARSABAS en SILAS of<br />
SYLVANUS , verkozen werden. Deze brief behelsde,<br />
niet een bevel of voorfchrift, maar. het goeddunken<br />
der vergadering, gegrond op redenen, uit den aart<br />
van JESUS Godsdienst, cn uit de fchriften der Profeeten<br />
, ontleend , ook overëcnkomftig het geen de<br />
Heilige Geest reeds niet duister had geopenbaard ,<br />
in het geval van KORNELIUS en de zijnen , en in<br />
zoo vele wonderwerken , welke de prediking van<br />
PAULUS cn BARNABAS verzeld hadden (f), zonder<br />
lat de onfeilbaarheid der Apostelen hier in aanmerang<br />
kwam.<br />
Op deze wijze , was deze vergadering , welken<br />
(*) GAL. II. 4,5.<br />
naam<br />
(t) D i t is duidelijk dc bedoeling der woorden, „He;<br />
, heeft den H. Geest goedgedacht. «AND. XV.28."
G E S C H I E D E N I S .<br />
j$ftj<br />
.naam men ook aan dezelve verkiest te geven , een<br />
'waardig voorbeeld voor alle Kerkvergaderingen van<br />
volgende tijden, indien men flecfats hetzelve had na-1 loofdfr.<br />
laC.G.<br />
gevolgd. Ook bleek de eensgezindheid en overeen- 1<br />
J"" 49-<br />
ftemming der Apostelen uit het genomen befluit ten .<br />
vollen. Niemand had iet bij de leere van PAULUS" te<br />
voegen, integendeel JAKOBUS, PETRUS, cn IOÜNT<br />
NES, hem de hand ten teken van gemeenfehap toereikende,<br />
lieten aan hem en BARNABAS de bediening<br />
van het Euangelie onder de Heidenen gerust over,<br />
alleen verzoekende , dat zij hunne armen indachtig<br />
zouden wezen. (*)<br />
Met dit befluit, en den brief der Apostelen cn der gr,<br />
meente te Jerufalem, keerden PAULUS en BARNABAS ,<br />
benevens de afgevaardigden der vergadering, na Ar-,<br />
tiöchië, alwaar men den uitflag dezer zaak, met genoegen<br />
en blijdfchap, vernam.<br />
Dus was , door dit wijs en voorzichtig gedrag,<br />
de twist, voor het tegenwoordige, beteugeld. Ordertusfehen<br />
blijkt ons , uit de volgende gebeurenisfen<br />
, dat dezelve niet voor altijd weggenomen en gedempt<br />
was. Niet zelden gebeurde het, dat de bekeerden<br />
uit de Heidenen de vrijheid van het Christen-om<br />
te ver uitdrekten , en aanleiding gaven tot<br />
ergernisfen, gelijk wij, uit de brieven van PAULUS<br />
aan de gemeente te Ko> inthe, weten, terwijl, van den<br />
adderen kant , vele Christenen uit de Jooden vooi<br />
de onderhouding der Mofaifche wet zoo derk ijverden<br />
, dat zij derzelver onderhouding noodzaaklijk delden<br />
.<br />
i<br />
BOEK<br />
IX<br />
PAULUS<br />
beitra u<br />
PETRUS,<br />
(*) GAL. II. ó-10.<br />
Na
I<br />
SOEK<br />
IX<br />
den, tot des menfehen rechtvaardiging voor God<br />
gelijk wij uit den brief van denzelfden Apostel aan<br />
Hoofdft. de Galaten verftaan. PETRUS zelve gaf daar toe niet<br />
na C. G.<br />
weinig aanleiding, door zijn onvoorzichtig gedrag te<br />
Jaar 49.<br />
Jntiöchië, alwaar hij, kort hier na, gekomen is,'terwijl<br />
PAULUS zich nog daar bevond, fa het eerst hier<br />
gemeenfchappelijk met de Christenen uit de Heidenen<br />
rerkeerd, en met hun gemeenzaam gegeten en gedrongen<br />
hebbende , onttrok PETRUS zich aan deze gcneenzaamheid<br />
, nadat zekere afgezondenen van d & en<br />
\postel JAKOBUS daar gekomen waren, zich achterijk<br />
houdende ,<br />
]<br />
1 tefneden waren.<br />
uit vrees voor de Christenen , die<br />
Zijn voorbeeld had zoo veel inbed,<br />
dat de overige Christenen uit dc Jooden, ja<br />
1<br />
I ARNABAS zelve, hem navolgden; weshalven PAUus<br />
zich genoodzaakt zag, I<br />
PETRUS, deswegens,<br />
t ih overftaan van allen, aan te fpreken, en hem van<br />
2 ijnen misdag in dezen te overtuigen. Wij zien uit<br />
d it voorbeeld, het welk PAULUS zoo oprecht in zijen<br />
brief aan de Galaten (*.) verhaalt, dat de<br />
li<br />
i tpostelen, onderling, volkomen gelijk ftonden. 'Men<br />
0 ntdekt 'er hunne eerlijkheid in , dat zij malkanden<br />
eenen misllag ernftig onder het oog brengen,<br />
r<<br />
ei 1 eindelijk, dat zij, hoe zeer onfeilbaar in de^leere<br />
, nogthans menfehen waren, biootgeftcld voor<br />
11 isflappen. Doch, hier van, fpreken wij, in het<br />
V( rvolg , nader.<br />
Reizen<br />
vanpAü- ,<br />
e<br />
LUS tot<br />
19* K E R K E L I J K E<br />
Na deze gebeurenis zwijgt de zekere gefchiedenis<br />
C*) GAL. II. ii-21.<br />
r Apostelen, die wij in LUKAS tweede boek vinden,
G E S C H I E D E N I S . H*<br />
den, geheel van de verrichtingen en lotgevallen der<br />
overige Apostelen, en LUKAS bepaalt zich enkel tot<br />
PAULUS, en deszelfs reizen, ter voortplanting van<br />
het Euangelie onder de Heidenen, waar van de reden<br />
eenvouwig deze is, dewijl hij zelve, voor een<br />
voortplanting<br />
groot gedeelte, dien Apostel op deze zijne reizen<br />
verzeld heeft.<br />
van het<br />
Euange*<br />
Nog in het zelfde jaar 49 na C. G. ondernam lie.<br />
PAULUS deze gewigtige reizen, doch, thans niet M<br />
gezelfchap met BARNABAS , met wien hij verfchil ge<br />
kregen had , niet over de leere van het Christen<br />
dom, maar óf zij JOÜNNES MARKUS weder, als hun<br />
nen dienaar, zouden medenemen, het welk PAULU<br />
»<br />
niet wilde, omdat deze hen, op hunne eerfte reize<br />
verlaten had. (*) Eik dezer Euüngeliepredikers nam<br />
1<br />
derhalven, eenen bijzonderen weg. BARNABAS, va<br />
MARKUS verzeld , begaf zich weder eerst na zij n<br />
vaderland Cyprus, maar PAULUS, hebbende SILAS<br />
1<br />
dien fimmigen voor den zelfden met LUKAS hoi %<br />
den (f), zeker een' der beide afgevaardigden VS n<br />
de gemeente van I Jerufalem , tot reisgenoot verki I<br />
zen , nam de reize door Syrië en Cilicië , om < le<br />
Christenen in deze landen, die, bij zijne eerfte ui i-<br />
ze , het geloof omhelsd hadden , in het geloof te<br />
verfterken. Te Lystren gekomen, nam hij van da tr<br />
TIMOTHEUS , zijnen leerling, ook met zich tot reisa<br />
noot. Dezen, die van eene Joodfche moeder en H :ih<br />
denfehen vader geboren was, liet PAULUS befnijde:<br />
t en<br />
(*) Zie boven Bladz. 182<br />
(f) Vergel, SCHUTTE Heil. Jaarb. III Deel Blads.76.<br />
N 4<br />
I<br />
BOEK<br />
ix;<br />
Hoofdft,<br />
naC.G.<br />
Jaar 49.
I<br />
SOEK<br />
IX<br />
Hoofdft<br />
asC.G<br />
Jaar49.<br />
Het Euangelie<br />
doorpAu-<br />
Leis in<br />
Europa<br />
gebracht.<br />
m<br />
K E R K E L IJ K E<br />
ten einde de Jooden geene ergernis tegen hem zou<br />
den.opvatten, als hij eenen onbefneden jongeling tot<br />
zijnen reisgenoot en medehelper had, zijnde het geval<br />
hier geheel anders dan mctTrrus, van wien wij boven<br />
(Bladz. 186) gefproken hebben.<br />
De landen doorgereisd hebbende, in welke hij te<br />
voren reeds gepredikt had, zette de Apostel than*<br />
zijne reize" verder voort , door Frygië en Galatië<br />
overal vele bekeerlingen makende, en gemeenten ftichtende.<br />
In het eigenlijk zoogenoemd landfchap Afië<br />
en vervolgends in Bithynië, zijnen arbeid willende'<br />
^volgen, werd hij door den Heiligen Geest, wiens<br />
nvloed en belluur hij volgde , verhinderd , en te<br />
T*m, op het uitcnl-e van Afië, waar de oveivrart<br />
Wondergebeure-<br />
Te miippk, eene Romeinfche volkplanting, ééne<br />
d<br />
nisfen te er hoofdkleden van Macedonië, predikte PAULUS<br />
Filippi. E<br />
.et een goed gevolg,<br />
d e<br />
leer van het Euangelie, on!<br />
d<br />
* anderen werd eene aanzienlijke vrouw , LYDIÏ<br />
et<br />
ne Heidin, die in purper handel dreef, uit de ftad<br />
T<br />
V'ttr* tot het Christendom bekeerd. Doch eene<br />
11<br />
m<br />
t ! l c e c n e<br />
' «-aarzegfter cn buikjpreekfter was,<br />
1 |P Europa gemakiijk was , gekomen zijnde , ontlektc<br />
zich de voorname reden , waarom God niet<br />
imU had, dat PALILUS, voor ditmaal, verder in<br />
ifie zon voortreizen. Europa moest ook, door hecht<br />
der waarheid, beltraald worden. In een nacht,<br />
I<br />
É<br />
C<br />
ezicht , werd PAULUS aangemaand, om na Macedo<br />
I tè over te komen , gelijk hij ook derwaards over,<br />
f ak 6<br />
hebbende thans ook, zekerlijk, LUKAS in zhh<br />
g ezelichap, geiijk wij, uitdien fchrijver zeiven, we-<br />
| :tli<br />
waar-
G E S C H I E D E N I S .<br />
19S<br />
waar door hare heeren en meesters groot voordeel<br />
van haar hadden , PAULUS en zijn gezelfchap op<br />
ftraat naroepende, dat zij dienaars waren van den :ioofdftv<br />
naC.G.<br />
allerhoogden God, die den weg der zaligheid boodfchapten,<br />
dreef PAULUS, die zoodanig getuigenis met<br />
Jaar 49.<br />
nodig had, den waarzeggenden geest, in den naam<br />
van JESUS, van haar uit; waar van het gevolg was,<br />
dat hare heeren PAULUS en<br />
SILAS bij de overheid<br />
befehuldigden, dat zij de dad in rep en roer brachten<br />
, door nieuwe en onder de Romeinen niet te<br />
dulden zeden te verkondigen. De overheid liet hen,<br />
onverhoord, geesfelen en in de gevangenis werpen.<br />
Doch des nachts fprongen alle de deuren der gevangenis,<br />
door eene geweldige aardbeving , open, terwijl<br />
te gelijk de boejen van de beide onfchuldige gevangenen<br />
afvielen. Dit wonder maakte op den dok<br />
waarder of cipier dien indruk, dat hij met zijn huisgezin<br />
zich door PAULUS en SILAS liet onderwijzer,<br />
en doopen. Des morgens zond ook de -overheic<br />
bevel, om hen op vrijë voeten te dellen. Doch,<br />
dewijl deze dad Fiiippi de ecrlte in Europa was.<br />
en tevos de eerde , waar eene Romeinfche over<br />
heid zich tegen de verkondigers van het Euangeli<br />
verzet had, oordeelde PAULUS, zijne waardigheid t<br />
|<br />
moeten handhaven, opdat het niet zou fchijnen, al<br />
of 'er eenrge wettige reden van fchuld voor deze be<br />
1<br />
handeling geweest ware. Zich , derhalven, op zij<br />
Romeinsch burgen-echt , gelijk hij een geboren Rc<br />
.t<br />
meinsch burger was, beroepende, eischte hij, d;<br />
de overheid zelve , op eene voldoende wijze , he n<br />
met eere ontdaan zoude, gelijk gefchiedde, waar r a<br />
1<br />
N 5 .<br />
y<br />
I<br />
BOEK<br />
IX
t<br />
BOEK<br />
IX<br />
Roofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 49.<br />
l§6<br />
K E R K E L I J K E<br />
zij verder ha Thesfalonica, de hoofdftad van geheel<br />
Macedonië, thans Salonlcht genoemd, reisden.<br />
Hier weder het Euangelie met goeden voorfpoed<br />
predikende, verwekten de ongelovige Jooden, door<br />
het opruiden van het graauw, een' oploop. Men<br />
Oproer t£<br />
fleepte zekeren JASON, bij wien PAULUS en SILAS<br />
Thesfalonica.<br />
gehuisvest waren, voor de ftads overheid, met de<br />
befchuldiging, dat de Christenen, in plaats van den<br />
Keizer, JESUS als Koning verkondigden. Bij onderzoek<br />
bleek de ongerijmdheid dezer lastering, en TA-<br />
SON werd ontflagen. Evenwel oordeelden PAULUS<br />
en die het raadzaam, de ftad te verlaten , en zich<br />
na Bereën tc begeven.<br />
^ Te Bereën vonden zij de Jooden veel edeler go,<br />
dnd, dan te Thesfalonica, alzoo zij hun werk maaken,<br />
om de leere van PAULUS, met de fchriften van<br />
i<br />
:«OSES en de oude Profeeten, te vergelijken, of zij<br />
i laar mede overeenkwamen , waar van het gevolg<br />
1 vas , dat velen van hun , als ook vele Heidenen,<br />
1 net overtuiging van hun gemoed , deze leere aan-<br />
1 lamcn.<br />
Maar, de Jooden van Thesfalonica kwamen ook<br />
I erwaards, om het gemeen ook hier op te ftoken.<br />
I )ewijl nu hunne woede voomaamlijk tegen PAULUS<br />
ë arichf was, waarfchijnlijk, omdat zij hem, weleer<br />
c m' ijveraar voor de wet, zijnen afval , gelijk zij<br />
h et noemden, niet vergeven konden, als ook, om-,<br />
i it hij, volgends zijn karakter, het Euangelie met<br />
di » meesten nadruk verkondigde, befloten de Chrisnen<br />
te Bereën den Apostel, in het geheim , na<br />
re<br />
thenen te geleiden, terwijl zijne reisgenoten nog eene<br />
pc 'Os te Bereën bleven.<br />
A^ie-
G E S C H I E D E N I S . 197<br />
Athenen, hoe zeer ook verbasterd, was nog fteeds I<br />
BOEK<br />
de zetel der Griekfche geleerdheid en wijsgeerte, der IX<br />
kunsten en wetenfchappen, vernuft, goeden fmaak hoofdft,<br />
naC.G.<br />
en befchaafde zeden, maar tevens zeer afgodisch,<br />
Jasr49.<br />
en als de verzamelplaats der Goden van alle volken.<br />
PAULUS<br />
Hier vond PAULUS eene waardige plaats , waar de<br />
verdedigt<br />
de<br />
kracht en eenvouwigheid van dien Godsdienst, welken<br />
hij verkondigde, over de menschlijke wijsheid, Christen,<br />
leere te<br />
kon zegevieren. Volgends zijne gewoonte, leerde hij<br />
Athenen<br />
hier wederom eerst de Jooden in hunne Synagoge, voor den<br />
maar ook fprak hij op de openbare marktplaats met<br />
Areöpagus.<br />
dc renen, die zich daar bevonden , van de waarheden"<br />
van<br />
van<br />
den Godsdienst, bijzonder van JESUS, en<br />
de opftanding der dooden. Onder zijne tochorcrs<br />
waren ook Wijsgeeren van de gezindte der Epicuristen<br />
en Stoïcijnen,<br />
welke met hem over deze<br />
onderwerpen in redentwist raakten , terwijl anderet<br />
hem, al (pottende, voor een' windmaker, en verkondiger<br />
van nieuwe Godheden, uitmaakten.<br />
Het hoofdkarakter der Atheniënzen was nieuws<br />
gierigheid naar alles, wat vreemd en nieuw was. Me) L<br />
bracht , derhalven , PAULUS voor den Raad de r<br />
Areöpagiten,<br />
Areöpagus,<br />
die o? den heuvel aan MARS geheiligd »<br />
zijne zittingen hield, en tot wier ker<br />
nisneming ook dc zaken van den Godsdienst bc<br />
hoorden , hebbende dezen Raad eene wet , die c e<br />
doodftraf ftelde tegen iemand, welke, eigendunklijk<br />
nieuwe Goden invoerde. Voor dezen Raad w;<br />
SOKRATES te recht gefteld, en ter dood veröo ,s<br />
deeld, toen hij zijnen landgenoten zuiverer denkbee<br />
den van Godsdienst en zedekunde leerde.<br />
Voor d<br />
Z(<br />
•><br />
1-<br />
11
198 K E R K E L I J K E<br />
I<br />
zen Raad nu verdedigde zich PAULUS , op eene pi><br />
por.K<br />
IX ze, welke volkomen waardig was, aan den Geest<br />
Hoofdft. die hem beftuurde. Zonder de waarheid te verdon'<br />
naC.G.<br />
Jaar 49. keren of te verwrikken, wist hij dezelve zoo innemend<br />
en overredend voor te dragen , dat , fchoon<br />
men hem niet toeliet, zijne redenen te voleinden, men<br />
hem echter vrijfprak, niet alleen, maar zelfs „ara<br />
een lid van den Raad, DIONYSIUS genaamd, de<br />
leere van JESUS aan, van welken DIONYSIUS'den<br />
Arcópagiet, men , naderhand, vele fabelen verlicht,<br />
cn aan wien men één en ander gefchritt toegecend<br />
heeft, waar van wij, in het vervolg, fpreken<br />
:<br />
-dien, hier alleen aanmerkende, dat hij, volgends<br />
< !c oude overlevering bij EUSEBIUS (*), de eerfte<br />
risfchop te Athene zal geweest zijn, het welk meij<br />
an kan nemen, mids dit woord Bhfchop, in dien<br />
2 in, verftaande, weiken het, ten dezen tijde, had.<br />
P.u-r.rs<br />
Van Athenen reisde PAULUS na Korinthe , eene<br />
komt te r<br />
Korinthe. ad, met min dan Athenen , vermaard door bchaafdheid<br />
van zeden en geleerdheid , doch alwaar<br />
11<br />
f<<br />
e<<br />
u fterke koophandel weelde en dartelheid had ingeierd.<br />
In.deze ftad hield PAULUS zich een jaar en<br />
V'<br />
Z( :s maanden op, hebbende daar toe eene gefchikte gele,<br />
g< nheid, alzoo hij hier zekeren AQUILAS, eenen Goduchtigen^W<br />
uit Pontus, met zijne huisvrouw<br />
m<br />
PI TSCILLA, ontmoette, bij welke lieden hij dezen tijd<br />
ve rtoefde, zich. het onderhoud verfchaffende, met het<br />
VVI<br />
ven van tenten, of misfehien tapijten, het welk be|<br />
ha nawerk van deze lieden, als ook van PAULUS,<br />
was<br />
1<br />
;*) Hht. Eccles. III. 4. '
G E S C H I E D E N I S . 159<br />
was, gelijk alle Joodfche Geleerden gewoon waren,<br />
BOEK<br />
eenig handwerk te drijven.<br />
IX<br />
De gemelde AQUILAS was van Rome te Korinthe tïoof ft.<br />
naC.G.<br />
gekomen , omdat Keizer KLAUDIUS alle Jooden tót Jaar 49.<br />
Rome verdreven had, het welk OROSIUS (*) zegt,<br />
Keizer<br />
gebeurd te zijn , in het negende regeringsjaar van<br />
KLAUDIUS<br />
dezen Keizer , volgends JOSEFUS. In dit laatde nu verdrijft<br />
dwaalt OROSIUS wel, dewijl JOSEFUS van dit geval de Jooden<br />
uit<br />
niet (breekt, doch, daar uit volgt niet, dat deze Rome.<br />
fchrijver niet de rechte tijdsbepaling zou hebben opgegeven,<br />
SUETONIUS (f) fchrijft, in het gemeen, dat<br />
„ RLAUDIUS de Jooden , die door aandoking van<br />
„ CHRESTUS, geduurig oproeren veroorzaakten, uil<br />
„ Rome verdreven heeft." Velen hebben gemeend, dal<br />
SUETONIUS, door dezen CHRESTUS, CHRISTUS heefi<br />
verdaan, en vervolgends uit zijne woorden afgeleid,<br />
dat KLAUDIUS eene vervolging tegen de Christenei<br />
zou hebben aangericht , daar toe aangezet zijnde,<br />
door de geduurige opfchuddingen, welke de ongelo<br />
vige Jooden, uit haat tegen de Christenen, veröor<br />
zaakten, welke men, valschlijk, op rekening de (<br />
Christenen zal gezet hebben; ook merken zij aan, da t<br />
de Grieken en Romeinen meermalen den naam CHRIS<br />
TUS en Christenen in CHRESTUS en Chrestenen<br />
als hun meer gewoon, veranderd hebben. Met an<br />
deren echter geloof ik liever, dat men door CHRES<br />
TUS, in deze plaats van SUETONIUS, niet CHRIS<br />
(*) Hist. VII. 6. pag. ^69.<br />
(f) Claud. C. 25. Judaeos, impulfore CHEESTO, asfidtie<br />
tumultitantes, Roma expulit.<br />
TU<br />
><br />
i<br />
r
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
GALLIO<br />
landvoogd<br />
van A-<br />
chajewex<br />
gertzich<br />
met de<br />
Jooden<br />
en Christenen<br />
te<br />
bemoejen.<br />
20O<br />
K E R K E L I J K E<br />
TUS te verdaan, noch aan eene vervolging, bepaaldelijk<br />
tegen de Christenen, als zoodanig, aangericht,<br />
Hoofdft , te denken hebbe. TACITUS, een tijdgenoot en vriend'<br />
naC.G • van SUETONIUS, noemt, waar hij van JESUS fpreekt,<br />
Jaar 4o.<br />
denzelven duidelijk CHRISTUS, niet CHRESTUS, en<br />
SUETONIUS zelve gebruikt, in het leven van NERO,<br />
insgelijks de benaming van Christenen, niet Chrestenen.<br />
Ook fpreekt LUKAS (*) niet van een verdrijven<br />
der Christenen uit Rome, maar der Jooden, alhoewel<br />
de Christenen mede die dad verlaten moesten,<br />
omdat zij, door de Romeinen, voor Jooden<br />
werden gehouden, en nog niet als een afzonderlijk<br />
genootfehap bekend waren.<br />
PAULUS reisgenoten SILAS en TIMOTHEUS zich,<br />
met gundige berichten van de gemeenten in Macedonië<br />
, weder bij PAULUS vervoegd hebbende ,<br />
het welk in het jaar 50 kan gedeld worden, voelde<br />
de Apostel zoo veel te meer aandrang van den<br />
Geest, om aan de Jooden te betuigen, dat JESUS<br />
de MESSIÜS zij. Doch, fchoon velen , en onder dezen<br />
KRISPUS , de opperfte van de Joodfche Sijnago-<br />
;e zelve, het geloof in JESUS aannamen, echter<br />
Dleef het gros der Jooden PAULUS hardnekkig wederdaau,<br />
zoodat hij zich genoodzaakt zag , °onder<br />
fcne plegtige betuiging, zich van hun tot de Heideïen<br />
te wenden, en in het huis van zekeren JUSTUS,<br />
j<br />
] iet welk naast de Joodfche Sijnagoge dond, eene afionderlijk<br />
leerfchool oprichtte; tevens werd de Aposel<br />
bemoedigd, door een gezicht, waar in \<br />
JESUS<br />
(*) HAND. XVIII. 2.<br />
hem
G E S C H I E D E N I S . 201<br />
hem vermaande, onbefchroomd en zonder vreeze<br />
voort te varen, gelijk PAULUS deed, met dat gevolg,<br />
dat te Korinthe eene aanzienlijke gemeente gevestigd<br />
werd. Maar, als nu GALLIO, wien men,<br />
gemeenlijk , voor eenen broeder van den Wijsgeer<br />
SENECA 'houdt (*), fchoon zulks twijfelachtig is,<br />
dewijl geen der oude fchrijveren den broeder var<br />
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 50.<br />
SENECA Proconful noemt, als, zeg ik, GALLIO<br />
landvoogd van Achaje was , onder den titel vai |<br />
Proconful, verwekten de ongelovige Jooden te Krin<br />
the eenen opdand , en deepten PAULUS voor dei i<br />
Rechterdoel van den landvoogd , hem befchuldigen<br />
de, dat hij de menfehen God, op eene wijze, leei<br />
de dienen, welke tegen hunne wet (treed, GALLU<br />
><br />
weigerde zich, eenigzins, met hunne Godsdienst-vei<br />
fchiüen in te laten , waar op zij blootgefteld wei<br />
den aan de befchimping der Grieken , welke zeil k<br />
sosTHENES, wien de Jooden, gelijk men zou mc<br />
gen gisfen, in de plaats van KRISPUS, tot opperde 1<br />
der Sijnagoge, verkozen hadden, wakker afklopten<br />
zonder dat GALLIO zich met deze zaak verder b<<br />
moeide.<br />
In het begin van het jaar 51 vertrok PAULUS<br />
, PAULUS<br />
komt te<br />
verzeld van AQUILAS en PRISCILLA van Korinthe ' Efeze.<br />
en deed, op deze reize, de dad Efeze aan, alwa vr<br />
hij , hoe zeer daar toe verzocht zijnde, echt K<br />
niet vertoefde, alzo© hij, vóór het aandaande Paasc Ir<br />
feest, te Jerufalem wilde zijn , welke dad hij b e-<br />
zocht, en het feest gevierd hebbende , kwam 1<br />
dj<br />
w e-<br />
(*) Vergel. SCHUTTE Heil. Jaarb. III Deel Bladz. £ 1.
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdfï<br />
naC.G<br />
Jaar 51.<br />
Bericht<br />
van A-<br />
ÏOLLOS.<br />
202 K E R K E L I J K E<br />
weder te Antiöchië in Syrië, van waar bij zijne reize<br />
aanvaard had, te rug.<br />
. Hier eenigen tijd vertoefd hebbende , aanvaardde<br />
• de Apostel, nog in het zelfde jaar, zijne derde reize<br />
na Afië, om de gemeenten aldaar, welke door verfcheiden<br />
bedenklijke verfchillen en de woelingen van<br />
Derde<br />
reize vai<br />
1<br />
valfche leeraaren, met betrekking tot de vrijheid der<br />
PAULUS<br />
in Afië. Christenen,en andere Rukken,ontrust werden, te bezoeken,<br />
en in het geloof, het welk hij onder hen<br />
gepredikt had', te bevestigen. De hovende, of noordelijke,<br />
landfchappen van Klein-Afië doorreisd hebbende,<br />
kwam de Apostel, voor de tweede keer, te<br />
Efeze.<br />
Inmiddels was zekere APOLLOS, een geleerde Jood,<br />
uit Alexandrïè in Egypte ,' te Efeze aangekomen.<br />
Deze had, tot hier toe, alleen kennis van den doop<br />
en leere van JOÜNNES den Dooper , (*) maar tc<br />
Efeze, door AQUILAS en PRISCILLA onderwezen<br />
zijnde, dat JESUS de MESSIÜS was, dien JOÜNNES<br />
had aangekondigd, reisde hij na Achaje, en leerde<br />
te Korinthe, met Veel kracht van overtuiging, dewijl<br />
hij een welfprekend man was , dat JESUS de<br />
MESSIÜS is. (f) Ondertusfchen had zijne komst en<br />
prediking aldaar noodlottig kunnen zijn voor de<br />
Korinthifche gemeente , welke zich fpoedig in partijfchappen<br />
verdeelde, die zich, naar de namen van<br />
de vermaarde leeraaren, KEFAS of PETRUS, APOL<br />
LOS,<br />
(*) Vergeïijk, het geen boven Bladz. 92. voigg. van<br />
de leerlingen van JOSNNES gezegd is.<br />
(i/) HAND. XVIII. 23_ 2<br />
s. Vergel. 1 KOR. III. 6. VU.
G E S C H I E D E N I S . 203<br />
lés , en PAULUS , onderfcheidden , het welk vele I<br />
BOEK<br />
verwarringen veroorzaakte, die PAULUS aanfpoorden,<br />
IX<br />
om eenen herderlijken brief aan de gemeente te Korinthe<br />
te fchrijven , gelijk hij reeds meer zoodanige<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
brieven aan andere gemeenten gefchreven had , ten<br />
einde hen tot eensgezindheid en liefde te vermanen,<br />
en hun de leere en pligten des geloofs in te fcherpen.<br />
Bij zijne komst te Efeze , vond PAULUS aldaar<br />
nog. tien of twaalf lieden , welke , even als APOL-<br />
LOS, leerlingen van JOÜNNES waren; aan deze verklaarde<br />
hij de gefchiedenis van JESUS , en hen in<br />
JESUS naam gedoopt hebbende , deelde hij hun dc<br />
gaven van den Heiligen Geest mede.<br />
Drie maanden lang verkondigde PAULUS hier te<br />
Efeze het Euangelie in de Sijnagogen der Jooden.<br />
doch , als het gros der Jooden niet alleen in hur<br />
ongeloof volhardde, maar zelfs , gelijk elders , toi<br />
fchelden en lasteren overfloeg , zonderde PAULU!<br />
zich, ook hier, van hun af, en dc leerplaats vai<br />
zekeren TYRANNUS gehuurd hebbende , onderwee:<br />
hij de Euangelieleer twee jaaren lang openlijk in de<br />
zelve, zoodat zijn geheele verblijf te Efeze , faam 1<br />
genomen, drie jaaren uitmaakte (*). Het onderwijl<br />
van den Apostel ging gepaard met verbazende won<br />
deren, zoo zelfs, dat men des Apostels zweet- et<br />
gordeldoeken tot de kranken bracht, wanneer, vol<br />
gends LUKAS , de ziekten van hun weeken , en d<br />
booze geesten van hun uitvoeren.<br />
I<br />
(*) HAND.- XIX. 8 en 10. vergel. HAND. XX.- 31.<br />
O<br />
Wi<br />
Wonderen<br />
, dodi<br />
PAULUS<br />
te Efeze<br />
; verricht*<br />
s
204 K E R K E L I J K E<br />
r Wij kunnen niet nalaten, in het voorbijgaan, hier<br />
BOEK<br />
IX eene aanmerking te plaatzen over deze wonderen,<br />
Hoofdft. door PAULUS te Efeze verricht. Uit het gene wij,<br />
na C G.<br />
tot hier toe, van de Apostelen van JESUS verhaald<br />
Jaarsi.<br />
hebben, zien wij, dat zij, ter daving van hunne<br />
Aanmerking<br />
over<br />
prediking, wonderwerken verricht hebben, doch niet<br />
telkens, niet overal. Te weten , zij oefenden dit<br />
deze<br />
wonderen.<br />
door aandrift van den Heiligen Geest, en met die<br />
wondervermogen, niet naar willekeur, maar alleen,<br />
wijsheid, welke ook JESUS zelve betoond had, paar<br />
mate de omdandigheden al of niet wonderwerken<br />
morderden. Waar de menfehen , meer verlicht en<br />
jefchaafd, door overtuiging der waarheid te winnen<br />
varen, doch waar dan ook, te gelijk,wonderwerken,<br />
vegens hun ongeloof aan buitengewone gebeurenisfen,<br />
< likwijls vruchteloos bleven, daar werden dezelven<br />
] liet verkwist. Te Efeze had men veel op , met<br />
1 lovennatuurlijke dingen, hier konden waare wonderkerken<br />
de ijdelheid der bijgelovigheden befchamen,<br />
\<br />
e n de menfehen daar van afbrengen, en PAULUS<br />
c eed ook, in de daad, in deze dad zeer vele en<br />
I<br />
roote wonderen.<br />
Eenige Jooden, die zich hier voor geestenbezweer<br />
:rs uitgaven, ondernamen, deze wonderen van PAUus<br />
voor foortgelijke bezweeringen aanziende, den<br />
i<br />
r aam van JESUS, tot hun oogmerk, te gebruiken,<br />
i och de booze geest, welken zij dus bezworen, liet<br />
2 ich daar door niet bedwingen, maar mishandelde<br />
h en zoodanig, dat zij de vlucht moesten nemen. Ve-<br />
J« :n werden, op deze wijze, tot het Christendom<br />
c vergehaald, en te Efeze eene aanzienlijke gemeente<br />
ge-
G E S C H I E D E N I S . 205<br />
gedicht. Zulken, die te voren aan bijgelovigheden I<br />
BOF.K<br />
der toverkunften waren overgegeven , en boeken, IX<br />
over de geheime wetenfchappen handelende, bezaten, [-Ioofdrt.<br />
tra C. G.<br />
brachten dezelve hei-voort, en verbrandden ze, openlijk,<br />
in groote menigte.<br />
Oproer<br />
PAULUS, ruim twee jaaren te Efeze hebbende<br />
tegen<br />
doorgebracht, WaS nu voornemens, nog eene reize PAULUS<br />
na Macedonië en Achaje te doen, wanneer hij te te Efeze.<br />
Efeze in een oogfchijnlijk levensgevaar raakte. Efeze<br />
was vermaard, door den Tempel van Diana, welke<br />
voor één der wereldwonderen gehouden Werd , zekere<br />
zilverfmid, DEMETRIUS genaamd, maakte vele<br />
af beeldzels van dezen Tempel in het klein , waai<br />
van hij groote winsten had. Door de uitbreiding<br />
Van het Christendom , verloor het bijgeloof zijne<br />
waarde, en de af beeldzels van DI2NA'S Tempel werden<br />
niet zoo Veel meer verkocht. Hij hield dit zijnen<br />
medekundenaren voor,'er, als 't ware, zijne bekommering<br />
bijvoegende, dat de vcrëering en diensi<br />
der Godin zelve in verval zou komen. Met dezer<br />
dus famenfpannende, verwekte hij een' oploop onder<br />
het gemeen, het welk de geheele dad in verwarring<br />
bracht; men fleepte twee van PAULUS reisgenoten<br />
GAÏUS en ARISTARCIIUS, die Macedoniër.<br />
waren, met geweld, na de openbare fchouwplaats.<br />
werwaards PAULUS zich insgelijks wilde begeven,<br />
om, gelijk waarfchijnlijk is, door zijne re .lenen he<br />
volk tot bedaren te brengen, maar de Christenen, ei I<br />
zelfs de Heidenfche opzieners van den fchouwburg t<br />
hielden hem te rug. De Jooden, het zij PAULU:<br />
willende bezwaren, of wel voor de gevolgen van de<br />
O 2<br />
zei l
ïo6 K E R K E L I J K E<br />
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
zen oploop ook voor zich vrezende, deeden ceven<br />
ALEXANDER, waarfchijnlijk denzelfden, over wiens<br />
Hoofdft. tegenftand tegen het Euangelie PAULUS , in zijne<br />
pa C. G.<br />
brieven aan TIMOTHEUS (*), zich beklaagt, optreden,<br />
om het volk aan te fpreken, het welk hein<br />
•3for54,<br />
weigerde gehoor te geven, en door zijn gefehreeuw<br />
hem belette te fpreken. Eindelijk vond de ftadsfchrijver<br />
middel, om het gemeen te bedaren, hun<br />
onder anderen onder het oog brengende , dat<br />
PAULUS en zijne vrienden immers hunne Goden<br />
niet gelasterd hadden, waar uit men ziet, met welke<br />
bedaarde voorzichtigheid zich deze, in hun<br />
prediken, gedroegen. Zonder, met verkeerden ijver,<br />
het Heidensch Bijgeloof aan te tasten , vergenoegden<br />
zij zich, die waarheden Heilig te leeren, door<br />
welke het Bijgeloof van zelve vervallen moest.<br />
PAULUS<br />
verdere<br />
reize<br />
door<br />
Macedonië<br />
in<br />
Griekenland.<br />
Nadat het oproer gedild was, ging PAULUS van<br />
Efeze op reize na Macedonië, en Griekenland, tevens<br />
voornemens zijnde, om in die landen eene inzameling<br />
van penningen, ten behoeve van de Christenen<br />
te Jerufalem, te doen, en die derwaards over<br />
te brengen, waar na hij bedoren had, de dad Rome,<br />
de toenmalige hoofdftad der wereid, te bezoeken<br />
, alwaar wel reeds eene gemeente van Christenen<br />
verzameld, maar nog geen Apostel geweest was,<br />
3m aan dezelve, ter bevestiging van hun geloof, de<br />
Duitengewonc gaven des Heiligen Geestes mede te<br />
kelen. Hij fchreef ook, op deze reize door Griekenland,<br />
.zijnen brief aan de gemeente te Rome,<br />
(*) I. TlMOTH. I. 20. 2. TDIOTH. IV. 14.<br />
waar
G E S C H I E D E N I S . 107<br />
waar in hij aan dezelve, tevens, van dit zijn voornemen<br />
kennis gaf.<br />
Te weten, de Jooden, en dus ook de Christenen,<br />
waren thans weder vrij na Rome gekeerd , dewijl<br />
hunne verbanning, met den dood van Keizer KLAU<br />
DIUS , een einde had genomen.<br />
Deze overleed in<br />
het jaar 54, wordende opgevolgd door NERO, welke,<br />
wegens zijne wreedheid, zoo berucht is geworden.<br />
Drie maanden bragt<br />
PAULUS , met zijne reize<br />
door Griekenland, door, waar na hij, in het jaar 55.<br />
van Filippi M Macedonië weder na Aftl keerde,<br />
Te<br />
Troas gekomen, alwaar hij eene week vertoef<br />
de, leerde hij de gemeente, op den eerften dag de:<br />
week, dat is, op Zondag, (*) en vierde met haa<br />
het avondmaal , ter gedachtenis van JESUS dood<br />
Hier gaf hij aan eenen" jongeling 7 , die uit het ventte<br />
t<br />
gevallen was , het leven weder — Efeze voor di<br />
maal niet willende aandoen , ontbood hij de oudei<br />
f<br />
Bngeö der gemeente aldaar, welke ook Opzieners c<br />
Bisfchoppen genoemd worden (f), bij zich te M,<br />
i<br />
lete, van welke hij een tedêr en aandoenlijk affchei<br />
1<br />
nam, dewijl hij hun verzekerde , dat zij hem, i<br />
e<br />
perfoon, niet weder zouden zien. Op zijne verdei<br />
1<br />
reize na Jerufalem , voorzeide hem meer dan éé<br />
Profeet, en onder anderen AGABUS, dat hij te J<<br />
d<br />
rufalem gevangen en aan de Heidenen overgelever<br />
m<br />
zou worden , waarom de Christenen hem zochte<br />
|<br />
(*) HANDEL. XX. 7.<br />
f + ) HAND. XX. 28.<br />
O 3.<br />
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
Jaar 55.<br />
Keizer<br />
KLAUDI<br />
US fterft 1<br />
NERO<br />
volgt<br />
hem op.<br />
PAULUS<br />
terugreize<br />
na Jerufalem,<br />
%
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdft<br />
aoS K E R K E L I J K E<br />
te bewegen , om niet na Jerufalem<br />
te gaan, maar<br />
de Apostel, deze voorzeggingen eer als eene roeping<br />
aanziende, om zijne reize te vervorderen, ver<br />
na C. G.<br />
klaarde , bereid te zijn, om voor de goede zaak van<br />
Jaar 55.<br />
JESUS niet alleen banden , maar zelfs de dood , te<br />
ondergaan; zijne reize derhalven voortzettende, kwam<br />
hij te Jerufalem aan , alwaar hij van de Christenen,<br />
met gulhartige blijdfehap, verwelkomd werd.<br />
Toeftand Laat ons, voordat wij, het geen PAULUS thans<br />
der Jooden<br />
C:ll te Jerufalem bejegend is. te boek dellen, kortelijk<br />
dezen tijde.<br />
zien, welke veranderingen 'er, geduurende de afwezendheid<br />
van den Apostel, in het Joodfche land waren<br />
voorgevallen, en, hoedanig de tegenwoordige toedand<br />
was van dit volk.<br />
Wij hebben boven (*) gezien, dat Keizer KLAU<br />
DIUS, na den dood van Koning AGRIPPA den eerden,<br />
het Joodfche land weder tot eene Romeinfche<br />
Provintie gemaakt had , die beduurd werd , door<br />
:encn Romeinfchen landvoogd, KUSPIUS FADUS. Met<br />
noeite onderwierpen zich de Jooden op nieuw aan<br />
iet gebied der Romeinfche landvoogden, cn de wanör-<br />
Jen, roverijen, en oproeren, welke den naderenden<br />
ondergang van hunnen Staat voorfpelden, namen van<br />
lag tot dag toe. FADUS had reeds vele moeite, om<br />
he oproerigen onder de Jooden, welke, onder fchijn<br />
m\ ijverige voordanders der vrijheid te zijn , met<br />
-! noordpriemen onder hunne klederen gewapend , ales<br />
onveilig maakten, te beteugelen. Ookfiond'er,<br />
I<br />
1 en dezen tijde, een bedrieger op, dien JOSEFUS<br />
(*; Bladz. 180.<br />
THSU*
GESCHIEDENIS.<br />
ao?<br />
THEUDAS noemt, doch waarfchijnlijk in den naam<br />
een' misdag begaande, alzoo THEUDAS reeds eenige<br />
jaren vroeger een' opftand gemaakt had, welke echter<br />
weinig betekende (f)-<br />
D e z e<br />
bedrieger, welke<br />
zich thans voordeed, maakte de Jooden wijs , dat<br />
hij hen droogvoets door den Jordaan zou leiden,<br />
doch de landvoogd, eenig krijgsvolk uitgezonden hebbende,<br />
verftrooide den verzamelden hoop, en de bedrieger<br />
zelve werd onthoofd, ep zijn hoofd na Jerufalem<br />
gebragt.<br />
De oovolger van FADUS was<br />
TIBERIUS ALEX-<br />
ANDER , een tot het Heidendom afgevallen Joodvar<br />
het Priesterlijk gedacht. Geduurende zijn beduur,<br />
overleed HERODES, Koning Calchis, die he<br />
opzicht had gehad over de Tempelfchatten te feru<br />
falem, en de magt, om Hoogenpriesters aan te del<br />
len,welke voorrechten thans, door den Keizer, bene<br />
ven's het Koningrijk van dezen HERODES , aan AGRIP<br />
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
-loofdft.<br />
n?C.G.<br />
Jaar 55.<br />
PA H. Zoon van AGRIPPA I. gefchonken werden<br />
welke daardoor een' grooten invloed op de Joodfch<br />
zaken bekwam.<br />
- KuMA-<br />
Onder den volgenden landvoogd VENTIDIUS KU<br />
NU3 land-<br />
MANUS, die, in het jaar 48, het beduur aanvaarde ' voogd.<br />
berdeden de onlusten openlijker uit. Op een Paasei<br />
h<br />
feest had een Romeinsch foldaat, die aan de Ten<br />
pelpoort de wacht had, de onbefchaamdheid , va<br />
n<br />
zich, op eene onbetaamlijke wijze, te ontbloten. Di<br />
ze ontheiliging van den Tempel ontdak de woede di<br />
:r<br />
Jooden, welke van den landvoogd, niet zonder b<br />
drc<br />
i-<br />
(*) Zie boven Bladz. t-~ 4<br />
.
I dreiging, wraak eiscTiten; maar deze joeg hen, door<br />
BOEK<br />
IX zijn krijgsvolk, uit één, in welke verwarring eenige<br />
Hoofdfi. duizend Jooden het leven verloren. Bij eene andere<br />
naC.G.<br />
gelegenheid, verfcheurde een Romeinsch foldaat een<br />
Jaar 55-<br />
affchrift van MOSES wet, waar op de Jooden zoo<br />
hevigen oploop verwekten, dat de landvoogd genoodzaakt<br />
was, den foldaat te doen onthoofden. Maar,<br />
a]s hij in het jaar 51 den Jooden recht weigerde<br />
tegen de Samaritanen, en de Jooden daarom zich<br />
zeiven , door vfjandlijkheden tegen de Samaritanen,<br />
wreekten, waar door daaglijks buitenfporigheden gel<br />
?kegd werden , werd KÜMANUS , in het jaar 53<br />
>pöntboden, en in ballingfchap verzonden, bebhen-<br />
LIX.<br />
fiio<br />
K E R K E L I J K E<br />
i le ANTONIUS KLAUDIUS FELIX tot zijn' opvolger.<br />
NERO<br />
Het volgende jaar overleed Keizer KLAUDIUS , geijk<br />
wij gezegd hebben, en zijn ftiefzoon, NERO , be-<br />
volgt<br />
KLAUW- I<br />
usinhet ] :Jom den troon van het Romeinfche Rijk , welke<br />
Keizerrijk<br />
op. erst, zoo lang hjj den Wijsgeer SENECA tot raadever<br />
had , goede hoop van zich deed opvattal,<br />
c<br />
I<br />
laar, weldra, door broeder- en moedermoord, door<br />
C e uitgezochtite wreedheden , wellusten , fnood en<br />
li lag gedrag, meer dan 13 jaaren lang, Rome en het<br />
f .ijk deed zuchten, tot dat eindelijk alles tegen hem<br />
O pdond, en hij, uit wanhoop, de handen aan zich<br />
z dven doeg.<br />
Landvoogdij<br />
r.<br />
De Jooden hadden echter , van de wreedheid en<br />
van FE- >ooriooshedcn van NERO , geene nadeelige ondernding.<br />
Hij begundigde veeleer den Koning AGRIP-<br />
V<br />
V \ II, wien hij, behalven het geen deze vorst van<br />
$ :n Keizer KLAUDIUS ontvangen had, nog een gcdeelvan<br />
Galileë en Pereë fchonk. Maai- FELIX , te<br />
de<br />
land-
GESCHIEDENIS.<br />
an<br />
landvoogd van Judeë, regeerde, gelijk TACITUS ons I<br />
BOEK<br />
bericht, de Jooden, met de willekeurigheid van eenen IX<br />
oppervorst, ert op de wijze van Haven. Het land Hoofdft.<br />
krielde van rovers en moordenaars, als ook van valfche<br />
Profeeten, en zulke lieden gaven zich den<br />
na C. G.<br />
Jaar 55.<br />
naam van zeloten , yverdars , voor Godsdienst en<br />
vrijheid; terwijl FELIX, bij gelegenheid van alle zoodanige<br />
openbare onrusten, voedzel vond, voor zijne<br />
wreedheid en gierigheid. Onder de gemelde valfchc<br />
Profeeten en bedriegers, was ook een Egyptifche<br />
Jood, die, aan het hoofd van 4,000 moordenaren<br />
zijnde, vele menfehen, door beloften van aan.<br />
ftaande verlosfmg cn Godlijke wonderen , overhaalde,<br />
om hem te volgen. Maar, zijn' aanhang, dooi<br />
de Romeinen , uit één gejaagd zijnde, heeft nier<br />
van hem zeiven niets meer vernomen.<br />
Na twee jaaren, werd FELIX, door Keizer NERC Van FES<br />
TUS.<br />
opontboden, en PORCTUS FESTUS, in zijne plaats,<br />
als landvoogd, gezonden, welke, geduurende ziji 1<br />
beduur, de handen vol werks had, wegens de ver<br />
warring, moorden, en oproeren, die het land vet<br />
vulden; de Priesters zelve, in partijen tegen malkan<br />
deren verdeeld , maakten van de moordenaren gc<br />
pruik, cn voerden een' foort van oorlog onder ma<br />
kanderen , terwijl het geheele land door rovers or<br />
veilig gemaakt werd.<br />
Zoodanig was de ftaat van zaken, in het Jooc, - PAULUS<br />
£<br />
x& Jerth<br />
fche land , toen PAULUS van zijne laatde reize 1<br />
falem<br />
Jerufalem kwam, opdat wij den draad onzer gefchi< '•- gevandenis<br />
weder opvatten. Daags na zijn aankomst, ve •- gen-<br />
voegde PAULUS zich, bij den Apostel JAKOBUS<br />
D C<br />
O 5<br />
n
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 55-<br />
212 K E R K E L I J K E<br />
den Kleinen genoemd , zijnde misfchien de andere<br />
Apostelen thans reeds van Jerufalem vertrokken,<br />
aan dezen, en de oudften of Ouderlingen der Jèrul<br />
falemfche gemeente, verflag doende van zijne verrichtingen<br />
onder de Heidenen , verheerlijkten zij God<br />
deswegens, maar gaven hem tevens te verdaan, dat<br />
de laster hem nagaf, als of hij de wet van MOSES<br />
afgefchaft, en niet alleen de Heidenen, maar ook de<br />
Jooden, van het onderhouden der befnijdenis, en andere<br />
plegtigheden , ontflagen wilde hebben , waar<br />
over de Joodfche Christenen zich, uit verkleefdheid<br />
aan de wet, zeer ergerden. Zij ftelden hem, daar,<br />
öm, voor, ten einde alle nadeelige indrukken weg<br />
te nemen , dewijl 'er thans vier lieden bij hun waren,<br />
die eene gelofte op zich hadden genomen, dat<br />
hij zich met dezelve heiligen, en de kosten, ter voldoening<br />
der gelofte , voor hun dragen zou , dewijl<br />
dus zou blijken, dat hij de vaderlijke wetten en plegtigheden<br />
eerbiedigde. Schoon nu de verdenking te-<br />
P PAULUS geen' grond had, dewijl deze Apostel,<br />
hoe.zeer ijverende voor de Christelijke vrijheid, ech-<br />
:er zich altijd gewacht had, de Jooden te hinderen,<br />
n hunne Godsdienftige oefeningen, zijnde veelmeer<br />
:en dezen opzichte, den Jooden een Jood, gelijk den<br />
ïeidènen een Heiden, en allen alles, wat zoodanige<br />
1 >ijzaken betrof; te weten, hij liet de afrehaffing der<br />
Mofaifche wetten, die hij, met recht, op den duur,<br />
< mbedaanbaar rekende met den geest van het Chrisendom,<br />
even gelijk JESUS zelve gedaan had, aan<br />
t<br />
c len tijd over, alleen de Christenen, in alle zijne redeieri<br />
en fchriften, voorbereidende, om de I<br />
vooröordee-<br />
!cn
G E S C H I E D E N I S . «3<br />
len daar omtrent af te leggen; alfchoon zeg ik, deze<br />
verdenking ongegrond was, evenwel fchikte PAU [\<br />
I<br />
BOER<br />
LUS zich gewillig , naar het voorftel van de opzieners<br />
der gemeente , opdat alle ergernisfen verhoed<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 55*<br />
werden.<br />
Maar, als hij zich nu, ter vervulling van het geen<br />
hij op zich genomen had, in den Tempel bevond,<br />
verwekten eenige Jooden uit Afte, die thans te Jerufalem<br />
waren, zich verbeeldende, dat de Aposte<br />
éénen zijner reisgenoten, TROFIMUS van Efeze, di<<br />
onbefneden was, en dien zij bij h< m in de dad ge<br />
zien hadden, met zich in den Tempel gebracht had<br />
deswegens een oproer: onder een woedend gefchreeuw ><br />
dat hij de man was, die allerwegen tegen den Jood<br />
fchen Godsdienst en zeden predikte, en die zich n 1<br />
zelfs aan Tempelfchennis had fchuldig gemaakt »<br />
door eenen Heiden in dit Heiligdom te brengen, vit<br />
len zij op PAULUS aan, dien men, gewis, in de 1<br />
oploop, zou hebben omgebracht, indien niét de Rc<br />
meinfche bevelhebber KLAUDIUS LYSIÜS , welke c e<br />
bezetting op het Kasteel Antonia, bij den Tempel 9<br />
gebood , ware toegefchoten , en PAULUS , hoewi :i<br />
niet zonder moeite, uit de handen der oproerelinge tt<br />
gered, en in bewaring genomen had.<br />
r<br />
Op zijn verzoek, liet deze bevelhebber, die PAI -<br />
LUS eerst aangezien had voor dien Egyptenaar, vr n<br />
wien wij hier voor gewaagd hebben , den Apost é<br />
toe, om het volk aan te fpreken. Het volk luiste r-<br />
de , terwijl PAULUS hun een bericht gaf van zijl ïe<br />
voorgaande levenswijze en ijver voor den Godsdiens - •><br />
men hield zich ftil, toen hij zijne bekeering tot h et<br />
Chri s-
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdfr.<br />
na C. G.<br />
los, men eischte zijnen dood, en het volk dreigde<br />
Ja*r55t<br />
tot geweld over te daan; de bevelhebber, de reden<br />
van dit geweld niet begrijpende , beval, PAULUS te<br />
geesfelen, om hem dus tot bekentenis te brengen,<br />
wat hij mogt misdaan hebben, PAULUS beriep "zich'<br />
op zijn Romginsch burgerrecht , en de hoofdman<br />
dit eerbiedigende , befloot hem voor den foodfchcn<br />
Hoogenraad te dellen, opdat die zijne zaak, gerech.<br />
tclijk, onderzoeken mogt.<br />
voor den<br />
Joodfchen<br />
Rand<br />
vernoord.<br />
214 K E R K E L IJ R E<br />
Christendom verhaalde, maar zoodra hij fprak, van<br />
zijne zending door JESUS , om den Heidenen de zaligheid<br />
te verkondigen , berstte de woede op nieuw<br />
Doch, wanneer PAULUS hier voor den Raad zijne<br />
verantwoording begon , met de verklaring , dat<br />
aij, altijd, als een goed burger, met een goed eeveten<br />
voor God, geleefd en gewandeld had , ge-<br />
>ood de Hoogenpriester ANANISS , -vien dit begin te<br />
J<br />
fout voorkwam, hem op den mond te daan. ' Over<br />
:ulk een onwaardig gedrag was PAULUS , die, als<br />
Zomeinsch burger, niet voor zijnen bevoegden richer<br />
dond , verontwaardigd. Vrij levendig dreef hij<br />
t<br />
c<br />
en Hoogenpriester toe: „God zal u daan, gij g e<br />
-<br />
3 , pleisterde wand! Gij huichelaar, die eene uitwen-<br />
3 • d i p vert oning maakt van Godsdiendigheid! Zit<br />
* gij, om mij, naar de wet, te oordeelen , en beveelt<br />
gij, mij, tegen alle wet en reden, te daan?"<br />
3'<br />
| ioch, als de omdandcrs hem het ontzag herinnerm,<br />
het welk men aan den Hoogenpriester verfchul-<br />
i<br />
i gd was, verfchoonde hij zich, dat hij hem niet<br />
s Hoogenpriester gekend had, dewijl hij anders wel<br />
1 ist, dat de Godlijke wet verbood, de hoofden en
G E S C H I E D E N I S 215<br />
beftuurers des volks oneerbiedig te bejegenen. Te I<br />
BOEIt<br />
weten, PAULUS was lange jaaren, van Jerufalem IX<br />
afwezig geweest, en de zaken (tonden zoo verward, Hoofdfr,<br />
naC.G.<br />
dat telkens Hoogenpriesters afgezet, en anderen in<br />
Jaar 55.<br />
derzelver plaats werden aangefteld.<br />
PAULUS ziende, dat de geheele Raad partijdig tegen<br />
hem was, en wetende, dat zij uit Farizeën ei<br />
Sadduceën beftond, verklaarde, dat hij een Farizeër<br />
een zoon van een' Farizeër, was, en dat hij, on<br />
dertusfchen, aangeklaagd werd, omdat hij de opftan<br />
ding der dooden leeraarde ; gelijk dit waarlijk zijn<br />
hoofdleere was, dat JESUS uit de dooden was er<br />
gedaan. Nu verdeelde zich de Raad , de Farizee<br />
trokken de partij Voor PAULUS , en vonden geer |<br />
misdaad in hem. De tweedragt rees zelfs hier door t<br />
in den Raad, zoo hoog, dat de Romeinfche beve l-<br />
hebber PAULUS , door de foldaten, weder naa c e<br />
hoofwacht deed geleiden.<br />
Des nachts werd PAULUS bemoedigd, door JEsu S<br />
zeiven, die aan hem verfcheen, en hem gerust de 1-<br />
de, dewijl de Apostel van hem ook te Rome g<br />
tuigen moest, gelijk hij te Jerufalem gedaan had.<br />
Intusfchen was de verbittering tegen PAULUS ZC 10<br />
groot, dat omtrent veertig Jooden eene famenzw e-<br />
ring maakten, om hem het leven te benemen. I )e<br />
bevelhebber LYSISS, hier van kennis bekomen he 0-<br />
bende, zond PAULUS , onder een goed geleide n iiin<br />
ters na Caefarea , alwaar- de landvoogd FELIX zi<br />
verblijf had , belastende tevens zijne befchuldiger; 1»<br />
hunne aanklagte bij den landvoogd in te brengei U<br />
opdat die dezelve beoordeelde.<br />
i*<br />
1
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
J«T55i<br />
PAULUS<br />
voor den<br />
laiiitvoogd<br />
Fi-Lix bef<br />
huldigd.<br />
I<br />
zió K E R K E L I J K E<br />
Na eenige dagen verfcheenen deze befchuldigers<br />
beftaande uit eenige leden van den Joodfchen Raad'<br />
met den Hoogenpriester ANANISS , verzeld van eenen<br />
advocaat of voorfpraak, TERTULLUS. De befchuldiging,<br />
welke zij inbrachten, beftond hoofzaaklijk<br />
hier in, dat PAULUS, als één der voornaamfte hoofden<br />
van de partij der Nazarenen , (<br />
z o o<br />
noemde<br />
men de Christenen, uit verachting,) door het gefieele<br />
Romeinfche Rijk, onder de Jooden oproer gelicht<br />
, en nu ook den Tempel te Jerufalem öht-<br />
«aligd had. PAULUS verdedigde zich deftig en<br />
1 nanlijk, wederleggende deze befchuldiging, met zoo<br />
y 'eel nadruks, dat zijne befchuldigers befchaamd ftonlen.<br />
FELIX , de Jooden te vriend willende houden ,<br />
c<br />
erfchoof het verder rechtsgeding , tot de overfte<br />
I YSIÜS, in perfoon, hem nader opheldering zou geeven<br />
hebben, en hield PAULUS, inmiddels, in vrije<br />
i<br />
b ewaring, zoodat ook zijne bloedverwanten en vrienen<br />
hem vrij mogten d<br />
bezoeken.<br />
FELIX was getrouwd met DRUSILLA, eene Joor»,<br />
dochter van den Joodfchen Koning AGRIPPA<br />
d<br />
d<br />
HI Iden, die haren man, den Koning van Emefa<br />
o:<br />
' Emesfa, en zelfs haren Godsdienst, door de kunmarijënvan<br />
eenen SIMON, verlaten had, om met<br />
ft<br />
F:<br />
ÏLIX te trouwen (*). Eens liet FELIX den gevat*,<br />
g« n PAULUS voor zich en zijne huisvrouw komen,<br />
te i einde iet nader van hem, aangaande zijne leere,<br />
te vernemen, maar, als de Apostel, bij deze gelenheid,<br />
met ernst, fprak van de deugd van recht<br />
g<<br />
vaar»<br />
C ) Vergelijk boven Bladz. 161.
G E S C H I E D E N I S . n?<br />
Vaardigheid en kuifche matigheid, en van het toekomend<br />
algemeen oordeel over der menfehen daaden,<br />
i<br />
BOEÏ<br />
IX<br />
vond FELIX zich zoo getroffen, dat hij zijn gefprek Hoofdft.<br />
afbrak , en den Apostel tot nader gelegenheid heen na C. G.<br />
Jaar55.<br />
zond. Ook fprak hij hem, van tijd tot tijd, doch<br />
alleen op hoop, dat PAULUS hem geld aan zou bieden<br />
voor zijn ontflag, het welk echter niet gebeurde.<br />
Als de tijd van FELIX ftadhouderfchap verlopen<br />
was, vertrok hij na Rome, latende PAULUS in hechtenis<br />
blijven , en deszelfs zaak ter beflisfmg vooi<br />
zijn' opvolger overlatende.<br />
Naauwlijks was PORCIUS FESTUS , de nieuwe<br />
landvoogd, in zijne landvoogdij aangekomen, of de<br />
Jooden fpraken hem over PAULUS aan, begeerende,<br />
dat deze na Jerufalem overgebracht, en daar te<br />
recht gedeld zou worden', hebbende geen ander oog<br />
merk,<br />
dan den eedverwanten gelegenheid te geven,<br />
hem onder weg te vermoorden,<br />
FESTUS weigerde<br />
naar hun voordel te horen, maar bracht PAULUS B<br />
Caefarea in het verhoor, alwaar PAULUS andermaa<br />
zijne zaak met die overtuiging bepleitede , dat d<br />
befchuldigers niets wisten te antwoorden.<br />
Evenwe<br />
deed FESTUS thans aan PAULUS het voordel , o<br />
hij te Jerufalem de uitfpraak van zijn geding wild<br />
ontvangen, maar de Apostel, bewust van de moord<br />
dadige voornemens der Jooden, weigerde zulks, e:<br />
het lang dralen moede, waar door hij ook verhit<br />
derd werd, in zijn gewigtig werk, de verkondigin y<br />
van het Euangelie, beriep zich, als een Romeinse fl<br />
burger, op des Keizers richterdoel te Rome,<br />
de S<br />
te geruster, omdat hij wist, dat hij te Rome zel\ e<br />
FESTUS<br />
landvoogd.<br />
I<br />
l<br />
l<br />
f<br />
1<br />
t
I<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdft.<br />
aaC.G.<br />
Jaar55.<br />
PAULUS<br />
verantwoordingvoor<br />
FESTUS<br />
en Koning<br />
A-<br />
CRIPPA.<br />
ai8 K E R K E L I J K E<br />
het Euangelie zou verkondigen.<br />
Zoodanige beroem<br />
ping op den Keizer kon aan eenen Romeinfchen<br />
burger, door den landvoogd, niet geweigerd worden ,<br />
gelijk dezelve dan ook door FESTUS aan PAULUS<br />
thans werd toegedaan.<br />
Wanneer een landvoogd gevangenen na Rome ter<br />
beöordeeling opzond, was hij verpligt, daarbij een<br />
bericht te voegen van den aart der befchuldiging en<br />
der misdaad, FESTUS was omtrent PAULUS verlegen.<br />
Hij, als een Heiden, had van de Godsdienstverfchillen,<br />
over welke de Jooden PAULUS befchuldigden<br />
, geene duidelijke begrippen, het was hem<br />
daarom zeer aangenaam, dat hij, ten dezen tijd, een<br />
bezoek kreeg van den Koning AGRIPPA II, en desselfs<br />
zuster BERENICE , en dewijl ook deze begeerig<br />
vas, iet nader van PAULUS leere te vernemen, werd<br />
ie Apostel nogmaal, voor den Koning, deszelfs zuser,<br />
den landvoogd, en eene talrijke vergadering van<br />
le aanzienlijkde lieden, gebracht, alwaar hij eene<br />
:oo treffende en nadruklijke verantwoording hield,<br />
lat FESTUS , die van den Joodfchen Godsdienst<br />
liets wist, den Apostel in de reden viel , als ieïand,<br />
die, door al te groote geleerdheid, raaskalde,<br />
laar, PAULUS, zich bedaard ontfchuldigende , beep<br />
zich op den Koning AGRIPPA , die , als een<br />
)od , van de gronden zijner leere niet onkundig<br />
ft on zijn, en drong op denzelven , met het gezag<br />
d er Profeetifche fchriften , zoo fterk aan , dat hij<br />
d it, ten minden dubbelzinnig, antwoord geven<br />
n west, dat hij hem bijna bewegen zou, een Christen<br />
I '. worden. Alle de toehorers waren overtuigd,<br />
van
G E S C H I E D E N I S . n 9<br />
Van PAULUS onfchuld, doch, dewijl hij zich op den<br />
Keizer beroepen had, oordeelden zij, dat hij m Rome<br />
moest worden opgezonden.<br />
De Apostel werd, dienvolgends, met eenige andere<br />
gevangenen;, aan eenen Romeinfchen hoofdman,<br />
JULIUS genaamd, een befcheiden en menschlievend<br />
man, overgegeven, om na Rome gevoerd te worden.<br />
De reize was, door tegenwind en ftorm , langdurig<br />
en gevaarlijk. Door een Levantijn, of hevigen ftormwind,<br />
overvallen, had men de hoop van behoudenis<br />
reeds opgegeven, maar PAULUS, door een' hemelsch<br />
gezicht bemoedigd, vertroostte de fchepelingen,<br />
met de verzekering , dat men wel fchipbreuk<br />
lijden, doch dat niemand daar bij het leven zot<br />
verliezen. Men leed ook fchipbreuk aan een eiland,<br />
toen Melite, thans Maitk'a genoemd. Doch, alk<br />
de fchepelingen bereikten gelukkig het drand. Doo]<br />
de eilanders met veel gastvrijheid ontvangen, gebeur<br />
de het, dat PAULUS, zich met anderen bij een vuu<br />
van rijzeren droogende en warmende, een adder aai I<br />
de hand bleef hangen, welke hij echter, zonder eenij<br />
letzel, affchudde, waar door de Eilanders een hooj<br />
gevoelen van hem opvattedeu, het welk, verderkt ï<br />
door de wonderdadige genezingen, die PAULUS aa 1<br />
verfcheiden krailken verrichtede, aanleiding gaf, è t<br />
PAULUS de drie maanden, dié hij op het Eiland *<br />
wegens den winter, doorbracht, met nut en vooi<br />
deel voor de Christenleere bedeeden kon.<br />
Den winter voorbij, en de zee weder open zijr .-» Ën aldaar<br />
twee ja-><br />
de , werd in het voorjaar 56 de reize voortgezet 1<br />
ren in<br />
;<br />
en'PAULUS, te Rome aangekomen, aan den bt " eeneyrijë<br />
v e<br />
P<br />
li .<br />
r<br />
BOEK<br />
IX<br />
loofdfh<br />
naC.G.<br />
Jaar 55.<br />
PAULUS<br />
na Rome<br />
gevoerd.
1<br />
BOEK<br />
IX<br />
Hoofdfr.<br />
na C. G.<br />
Jaar 56.<br />
bewaring<br />
gehouden.<br />
*ao K E R K E L I J K E<br />
velhebber der Keizerlijke lijfwacht, thans AFRA-<br />
NICS<br />
die,<br />
BURRHUS, een' eerlijk en rechtfehapen man,<br />
met den Wijsgeer SENECA, hofmeester of op'<br />
voeder van Keizer NERO geweest was, overgeleverd.<br />
De gundige berichten van den hopman JULIUS, aan!<br />
gaande het voorgevallene op de reize, en dewijl ook het<br />
bericht van den landvoogd FESTUS niets nadeeligs voor<br />
PAULUS kon bevatten, gelijk ook, tot hiertoe, geene<br />
befchuldigingen tegen PAULUS uit Judeë waren<br />
ingekomen, bezorgden<br />
PAULUS een vrij goed onthaal<br />
bij den deugdzamen BURRHUS ; hem werd verdund,<br />
op zich zeiven te wonen, in een eigen ge-<br />
1 umrd huis , alwaar hij door een' foldaat bewaard<br />
I verd,'terwijl ieder vrijheid had, om hem te bezoe<br />
J ken, gelijk vele Christenen, welke te Rome<br />
waren,<br />
1 iem reeds buiten de dad te gemoet waren gekomen,<br />
\ vier ontmoeting hem vele vreugde gegeven had.<br />
Drie dagen na zijne aankomst, ontbood PAULUS<br />
c<br />
e voornaamde Jooden uit Rome bij zich, aan wele<br />
hij alle zijne omdandigheden en zijne onfchuld<br />
li<br />
t loot en open legde,, en hoe hij, enkel om den<br />
I rEssias, op wien toch de Jooden alle hunne<br />
f elden, in deze banden gekomen was. De<br />
hoop<br />
Jooden<br />
I aven hem ten antwoord, dat zij, geene berichten<br />
li •egenaamd, aangaande hem, uit Judeë ontvangen<br />
h idden, maar dat zij verlangden, van hem zeiven te<br />
V iritaan, wat hij eigenlijk gevoelde en leerde, dewijl<br />
z j wisten, dat zijne leere aïöin, en door zeer velen<br />
w erd tegengefproken. Op eenen daar toe bepaalden<br />
d; tg, kwamen zij, ten dien einde, weder, in groot<br />
B3 «ai, bij PAULUS, welke hun toen, breedvoerig,<br />
de
G E S C H I E D E N I S . 221<br />
de leere van het Euangelie van JESUS verklaarde, I<br />
BOEK<br />
fommigen onder hun namen het Euangelie aan, maar<br />
IX<br />
anderen bleven hunne volksvooröordeelen behouden, Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
aan welke PAULUS hun ongeloof, met de woorden<br />
Jaar 56.<br />
van den Profeet JESAIA, onder het oog bracht, onder<br />
betuiging, dat de zaligheid , welke zij verwierpen,<br />
aan de Heidenen verkondigd, en door dezelven<br />
aangenomen zou worden.<br />
Op deze wijze bleef PAULUS, twee geheele jaaren,<br />
in hechtenis, in eene eigene gehuurde woning , alwaar<br />
hij allen ontving, die hem bezochten, terwij;<br />
hij, onverhinderd, met alle vrijmoedige openhartig<br />
beid, het Godsrijk predikte, en de leere van JESU!<br />
CHRISTUS leerde en ouderwees.<br />
Tot hier toe gaan de zekere Bijbelgefchiedenisfen<br />
hier mede fluit LUKAS, welke PAULUS nog verzelde<br />
zijn tweede Boek. Het geen zedert, tot aan het einde de<br />
eerfte eeuw, met betrekking tot de Christenen, gebeur<br />
is, ligt veelal in het duister, en is min of meer or<br />
zeker, door gebrek aan echte gelijktijdige berichten<br />
terwijl het de berichten, die wij, desaangaande, hie<br />
en daar, verdrooid ontmoeten , aan een behooi<br />
lijk verband en famenhang mangelt. Doch, eer w<br />
deze gefchiedenis verder vervolgen , willen wij<br />
in het volgende Hoofd/luk , den lezer mededelen<br />
het geen wij, Van de verrichtingen der overige Apo;<br />
telen, hebben kunnen opzamelen.<br />
TIEN-<br />
P 2
*M K E R K E L I J K E<br />
TIENDE H O O F D S T U K .<br />
Berichten<br />
nopens de verrichtingen en lotgevallen<br />
der overige Apostelen.<br />
I<br />
BOEK<br />
X<br />
Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
Jaar 5ó.<br />
Waaröm<br />
de H.<br />
fchrift<br />
zich<br />
voornaamlijk<br />
bepaalt<br />
tot de<br />
verrichtingen<br />
van PE<br />
TROS en<br />
PAULUS.<br />
Het is niet gemaklik, de vraag te beantwoorden,<br />
waarom de Heilige fchriften ons geene vollediger berichten<br />
geven, wat de overige Apostelen, bij de eerfte<br />
ftichting en uitbreiding der Christen Kerk, verricht<br />
hebben, en welke lotgevallen hun, tot aan hunnen<br />
dood, bejegend zijn. Zoo veel alleen kunnen wij zeggen,<br />
maar dit zal ook den befcheiden vrager, ligtelijk,<br />
voldoen: De voorbeelden van twee der werkzaamften<br />
onder de Apostelen, PETRUS en PAULUS, weien<br />
genoegzaam, om ons te leeren, op welke wijze,<br />
en door welke middelen, de leere van JESUS<br />
in het eerst, onder Jooden en Heidenen , door de<br />
Apostelen , die toch allen éen gemeenfchaplijk doel<br />
hadden, de voortplanting der waare verlichting onder<br />
de menfehen, en die, hoofdzaaklijk, dezcrfde°middelen<br />
tot dat doel gebruikten, krachtige overtuiging<br />
der waarheid naamlijk, is gevestigd en uitgebreid.<br />
Waaröm LUKAS, bijzonder, zich bij PETRUS en<br />
PAULUS , en derzelver verrichtingen en lotgevallen<br />
bepaalt? Deze vraag kramen wij gemaklijker beantwoorden,<br />
PETRUS had, in gevolge het geen JESUS van<br />
hem voorzegd had (*), tot het ftichten der Christen»<br />
(*) MATTH. XVI. iS.
G E S C H I E D E N IJS. 9*3<br />
tenkerk onder de Jooden , het eerst en meest gearbeid<br />
, ook had hij den eerften grond gelegd , om X<br />
I<br />
BOEK<br />
insgelijks Heidenen tot het geloof in JESUS te brengen, [-loofdfh<br />
na C. G.<br />
gelijk wij, in ons vorig verhaal, gezien hebben.<br />
Jaar 56:<br />
Van PAULUS was LUKAS zelve reisgenoot , op de<br />
meesten zijner togten tot uitbreiding van het Euangelie<br />
, en hij verzelde hem na Rome , dus kon hij<br />
van hem met meer zekerheid fchrijven, dan van eeaU<br />
gen anderen Apostel.<br />
Ondertusfchen zijn 'er berichten genoeg voorhanden,<br />
welke de overige Apostelen.en Apostolifche mannen<br />
betreffen , doch, dezelve zijn hier en daar<br />
flcchts verdrooid te vinden, cn, wat het ergfte is ,<br />
voor het grootde gedeelte, verdicht en fabelachtig.<br />
Al vroeg doeg men te iigt geloof aan volksvertellingen<br />
, die dikwijls uitgedacht werden, om aan deze 0:<br />
geene gemeente, door den naam van eenen Apostel<br />
aanzien, of aan het een of ander leerduk, gezag bij ti<br />
zetten. In de derde eeuw, verdichtte men reeds fchrü<br />
ten cn handelingen op den naam der Apostelen<br />
stelke van HIÖRONYMUS , en andere aanzienlijke leei<br />
5 aren, te ligtgelavig werden aangenomen en begin:<br />
digd. Men verzamelde ade foortgelijke verhalen e 1<br />
overleveringen, in afzonderlijke boeken en opdeden<br />
welke men onder den naam van eenigen ouden fchri t<br />
ver in het licht gaf, ten einde ze geloofbaar te m; L-<br />
kén. Men heeft derhalven alle omzichtigheid nodig 9<br />
-oni, met een juist oordeel, het waare van het va |,<br />
fche, het echte van het onechte, te fchiften, b :t<br />
welk, zedert de fcheiding tusfehen de Roomfc' .e<br />
Kerk en de Protestanten , allernoodzaaklijkst ge> $<br />
den is. P 3<br />
É
I<br />
BOEK<br />
X<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 56.<br />
De Apostelen<br />
blijven<br />
12<br />
jaaren te<br />
Jerufalem,<br />
*2$ K E R K E L I J K E •<br />
- In het gemeen, verhaalt ons EUSEBIUS (*), uit<br />
AJPOLLONIUS, eenen fchrijver der tweede eeuw, van<br />
welken wij niet anders weten, dan dat hij tegen de<br />
Montanisten gefchreven heeft, dat de Apostelen,in<br />
gevolge een bevel van JESUS, zich, nog twaalf jaaren<br />
na JESUS hemelvaart, te Jerufalem hebben opgehouden,<br />
eer zij, , van daar, zich. door de geheele<br />
wereld hebben verfpreid, om, volgends hunne roeping,<br />
het Euangelie aan alle volken te verkondigen.<br />
Van -waar de gemelde APOLLONIUS dit bericht ontkend<br />
hebbe, weten wij niet, maar, alhoewel, reeds<br />
vóór EUSEBIUS, CLEWENS vajt Alexandrië (f) uit<br />
een verdicht boek, de Prediking van PETRUS genoemd,<br />
hetzelfde verhaalt, is het 'er echter ver af,<br />
dat wij het voor echt cn waar kunnen aannemen.<br />
IUKAS verhaalt ons wel, in zijn Euangelie {Hoofdft.<br />
XXIV. 49.) dat JESUS, voor hij ten hemel keerde,<br />
aan zijne Apostelen bevolen heeft, te Jerufalem tc<br />
bl-jven, tot dat zij, met kracht uit de hoogte toegerust'<br />
zouden zijn, mam- -deze Euangelirft heeft geen<br />
woord, van de tijdsbepaling van twaalf jaaren. In<br />
het jaar 35 vinden wij PETRUS CIV joaNNES reeds<br />
in Samarië, hét Eualigelie verkondigende, en de<br />
gaven des Heiligen Geestes aan de nieuwbekeerden<br />
aldaar mededeejende ( § ). Integendeel, waren de<br />
Apostelen, toen in het jaar 48 de vergadering te Jemfalem<br />
gehouden werd, over het ontdaan verfchil<br />
"(*) Hht, Eccles. V. 18<br />
(f) Stomst, VI. 5.<br />
(5) Boven Bladz. .162.<br />
no»
G E S C H I E D E N I S . 255<br />
nopens de befnijdenis der Christenen uit de Heidenen,<br />
nog in die dad tegenwoordig. Doch, toen BOEK<br />
T<br />
X<br />
PAULUS, de laatde keer, in het jaar 55 te Jerufalem<br />
kwam, fchijnt hij daar nog alleenlijk den Ap.os . na C.<br />
Hoofdft.<br />
G.<br />
tel JAKOBUS gevonden te hebben, zoodat de overi , Jaar 56.<br />
ge Apostelen geacht kunnen worden, toen reeds di(<br />
hoofddad des' Joodfchen lands te hebben<br />
verlaten<br />
Het bovengemeld bericht komt daarom te meer ver<br />
dacht voor , omdat het in verband daat, met he b<br />
geen EUSEBIUS uit ORIGENES bijbrengt (*), dat d<br />
Apostelen, bij hun vertrek, de landen, in welke z<br />
het Euangelie zouden prediken, onder malkanderen p<br />
bij het lot, zouden bedemd en verdeeld hebben, hc t<br />
welk drijdig is, met de betrekking, in welke de Apo;<br />
telen tot de gemeenten, niet van deze of gene, mar r<br />
van alle plaatzen, donden.<br />
In het bijzonder , vinden wij de volgende bericl: - Bijzonderheden<br />
ten van eiken der Apostelen verhaald. ANDRESS<br />
' van den<br />
de broeder van PETRUS, één der eerden, die JESUS •> Apostel<br />
als leerling, volgde (JOÏNN. I. 37-40.) zal, bij d e ANDRKSS.<br />
gewaande verdeling der landen, tusfehen de Aposti<br />
len, de Noordelijke en Scythifche gewesten tot zi; n<br />
deel verkregen , en ingevolge van dien ,<br />
de rei: :e<br />
derwaards door Kappadoci'è, Galatië en Bithym<br />
over den Pontus Euximis,<br />
of zwarte zee, onde r-<br />
nomen, en in SéyfMê, Sogdianië, en Kolchh, fa ct<br />
Euangelie gepredikt hebben; van daar wedergekeerc tl<br />
zal hij te Byzantinm, naderhand Konflanthwp'ölei<br />
eene gemeente gedicht, en STACHIS , tot ecrfli •n<br />
(*) Risk Eccles. III. r.<br />
1<br />
P 4<br />
Bi<br />
1
I • Bisfchop derzelve ingewijd hebben. Latere berichten<br />
BOEK<br />
laten hem het Christendom in Muscovi'è of Ruskind<br />
X<br />
Hoofdft. uitbreiden. Ook zal hij,vervolgends, Thracië, Macedonië,<br />
Thesfaliê, en Egypte doorreisd hebben, en<br />
naC.G.<br />
Jaar 56.<br />
eindelijk te Patren in Achaje, op bevel van den<br />
Proconful, wiens gemalin en broeder hij tot het<br />
Christendom bekeerd had, gekruist zijn, en wel niet<br />
met een kruis van de gewone gedaante, maar in de<br />
gedaante van de letter X, het welk men daarom een<br />
St. Andries kruis gewoon is te noemen. Eindelijk,<br />
fchrijft men aan zijne beenderen, die-nog in verfcheiden<br />
Kerken van Italië en Frankryk, gelijk zijn ligchaam<br />
te Amalfi, in het rijk van Napels, bcAvaard<br />
zullen zijn, vele wonderwerken toe. Men heeft onder<br />
zijnen naam, een Euangelie verdicht, gelijk 'ér<br />
ook nog een verdicht ftuk is, te weten, een brief<br />
der Ouderlingen cn Diakonen van Achaje, waar in<br />
de oindaudigheden van zijn' dood verhaald worden.<br />
JAKOBUS<br />
den ouden.<br />
FILIPPUS.<br />
216 K E R K E L I J K E<br />
Wat laater verdichtzelen, bij de echte gefchiedenis.<br />
van den Apostel JAKOBUS, den ouden, of groteren,<br />
bijgenaamd , die, waarfchijnlijk, Jerufalem nooit<br />
verlaten heeft, gevoegd hebben, is door ons reeds<br />
hier voor gemeld; hij wordt doorgaands met eenen<br />
daf en fchelp afgebeeld, om ons aan zijnen wonder-,<br />
dienden ftaf te herinneren. Van het Euangelie en<br />
andere verdichte fchriften, welke men hem toeeigent,<br />
heeft FABRICIUS gehandeld. (*)<br />
FILIPPUS, dien men van den Diakon FILIPPUS wel<br />
moet onderfcheiden, welke ons, jn het beloop der ge-.<br />
(*) In Cod, Pfeudepigr. N. T,<br />
fchie^
G E S C H I E D E N I S ,<br />
zz?<br />
fchicdeitis, is voorgekomen, was, insgelijks één der<br />
eerstgeroepen Apostelen van JESUS: deze het Euangelie<br />
langen tijd in de Scythifche landen verkondigd<br />
hebbende, en van daar wedergekeerd zijnde in Afië,<br />
kwam eindelijk te Hierapolh, in Frygië, alwaar hij<br />
tot zijn' dood toe gebleven is. Daar omtrent verhaalt<br />
de beuzelachtige fchrijver NICEFORUS , dat deze<br />
dad in de diepfle Afgoderij verzonken lag, wordende,<br />
onder andere Godheden, aldaar eene flang<br />
aangebeden. Doch FILIPPUS , met zijne zustei<br />
MARIAMNE , daar gekomen, won, door prediken ei<br />
vermanen, zoo veel op de gemoederen van velen<br />
dat zij de Afgoderij verzaakten en in CHRISTUS ge<br />
loofden. Dit maakte de Afgodendienaars zoo vei<br />
woed, dat zij op hem aanvielen, en hem aan een krui<br />
hechtten. Andere berichten echter luiden, dat hij. i |<br />
die dad , in hoogen ouderdom , een' natuurlijke |<br />
dood gedorven, en dat voor hem zelfs een grafteke n<br />
opgericht zal zijn , tusfehen zijne twee dochterei 1.<br />
Ook aan hem heeft men een Euangelie toegedjeb t.<br />
BARTHOLOMEUS , anders NATHANACL, (want è<br />
zen fchijnt men voor den zeiven . te moeten houdei 1<br />
•><br />
1<br />
zijnde NATHANAëL zijn eigen, en BARTHOLOMEU: •><br />
als of men zeide THOLMAI'S of PTOLEMEUS ZOOI<br />
U<br />
zijn bijnaam,) is volgends SOCRATES (*), en anc e-<br />
ren, tot in Indïè gekomen , om het Euangelie te<br />
prediken. Doch dewijl dc ouden het woord Indi ë»<br />
ja zoo verfchillende betekenisfen, namen, en SOCF<br />
A-<br />
IES dit Indiê omfchrijft, als grenzende aan Aetl io~<br />
:n<br />
0 1<br />
.-v .V. *v.*m ég Ui<br />
r*) Hitt, Eech I. 19. .' • :<br />
f 5<br />
1<br />
BOEK<br />
X<br />
Moofdfl,<br />
naC.G.<br />
Jaar 56.<br />
e- BARTHO"<br />
, LOMEUS.
• K E R K E L I J K E<br />
I zal men hier, waarschijnlijk, aan gelukkig Ara-<br />
BOEK<br />
.moetendenken S<br />
niettegendaande EUSEBIUS "die<br />
X<br />
Hoofdft. van deze togten van den Apostel BARTHOLOMEUS<br />
naC G. ook, .ra het voorbijgaan, gewag maakt (*), de OMterfeke<br />
vólken noemt, bij welke volken ook-P-vvrF-<br />
Jaar 56.<br />
Nus,.een leeraar in de fchool van Alexandrië, in de<br />
volgende eeuw, gekomen zal zijn, en bij hen hetEuangehe<br />
van MATTHEUS , in het Hebrceuwsch gefchreven<br />
, gevonden zal hebben. Hoe het zij , deze Apostel<br />
moet dan, vervolgends, weder na het Westen van<br />
4fiè terug gekeerd zijn, alwaar hij, te gelijk met FILIP<br />
PUS, te HiërapoJh zal gepredikt hebben; ook zal hij,<br />
volgends CHRYSOSTOMÜS ,de inwoners van Lycaönië<br />
i<br />
ot het Christendom hebben overgebracht. Eindelijk<br />
e Albanopolis, eene dad van Groot- Armenië, het<br />
1<br />
rolk van de Afgoderij pogende af te trekken , zal<br />
i<br />
Ie bevelhebber dier plaats last gegeven hebben, om<br />
fem te kruisiigen, welke draf hij, met groote dandastigheid,<br />
hebbe doorgedaan, dichtende en vertroosi<br />
?ndc de Christenen' tot 'het einde van zijn leven<br />
*<br />
)e.<br />
BOMAS'. THOMAS, anders ook Didymus of de tweeling<br />
• moemd, dien men, doorgaands, voor ongeloviger<br />
I )udt, dan de overige Apostelen, alhoewel wij niet<br />
Ü é® van hem lezen , dan dat hij alleenlijk een ge-<br />
-egzaam bewijs voor zijii geloof vorderde', hetwelk<br />
h i ook ontving, (f)<br />
z a<br />
i , gelijk wij. gezien-hebben,<br />
d< •or-hct.'zenden van 'THADDEUS , veel'aandeel gehad<br />
" ' v nasnatg ;;1B<br />
t<br />
iifb'hxro SVUni 3:1<br />
n<br />
h-<br />
c : (ï) ffist. Ecel. V. 10.<br />
(f)<br />
JOÜNN. XX.
GESCHIEDENIS.<br />
liebben aan de bekeering van ABGARUS, Koning van r<br />
BOEK<br />
Edesfa, vervolgends viel Parthië en Perfiè hem ren X<br />
deel, om in die landen het Christendom te verkondigen.<br />
In deze landdreken, -zou hij, indien<br />
Hoofdft..<br />
r/nCJG.<br />
wij<br />
CHRYSOSTOMUS-geloven, die Oosterfche Wijzen, welke<br />
aan JESUS, in zijne kindsheid, hunne hulde waren<br />
komen bctoonen , ontmoet zou hebben, welke hij<br />
doopte, en tot zijne medearbeiders met zich nam.--Deze<br />
Apostel zal geheel tot inOostïndië gekomen zijn, c;;<br />
op de Kust van Coromandel- eene gemeente van Christenen<br />
gedicht hebben; j in de hoofdftad 'Malapur vele<br />
Heidenen, emzelfs den vorst van dat land,<br />
bekeerd hebbende, zal hij van deÉrahmans,<br />
SAGAMÓ";<br />
of Priesters,<br />
terwijl hij bij een graf op dc knieën lag ö I<br />
bidden, metxene lans doordoken" en omgebracht zijn<br />
Men<br />
vindt heden nog Christenen , op de Kus<br />
van Malabaar-, die zich StC Thomas ' Ckristene; t<br />
noemen (*), en voorwenden, dat hunne .vooröu<br />
ders,.door dezen Apostel, tot het Christendom bc<br />
kcerd zijn. • Ondcrtusfchcn is 1 het zeer waarfchijnlijk<br />
i<br />
dat deze lieden hun Christendom niet hebben-, va r<br />
den Apostel THOMAS, maar van eenen Nësto'ri'dar<br />
fchen leeraar, THOMAS, die eenige -eeuwen laats r<br />
;<br />
geleefd -heeft., (f) al l '<br />
JAKOBUS-,'met den bijnaam van den Kleinen, g<<br />
, 'u asm n? . rj-.-rf ?A«ic2Ja V :-A?c.t«iefat 1-<br />
(*) Men leze' MILLAR voortplanting van het Christe<br />
'dom I Deel Bladz. 54.0. en II Deel Bladz. 676.<br />
(f) Men zie, behalven LA CROZE Hist. du Christi, i-<br />
vdsme des Jirdês,<br />
ook WITS. Misc. Sacr. Tom. II. pa,<br />
352, welke ook pag. 317. GEORG. HORNIVS wederleg<br />
i<br />
I
SOEK<br />
X<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 5 6.<br />
130 K E R K E L I J K E<br />
meenlijk onderfcheiden, van den anderen Apostel<br />
JAKOBUS, den Grooten, van wien reeds gefproken<br />
is, was een Zoon van ALFEUS , maai- wordt door<br />
PAULUS- GAL. I. 19. een broeder des Heeren «é,<br />
noemd. Hier uit ontdaat de waag:- Hoe is hij°de<br />
broeder van JESUS? Sommige ouden hebben ons<br />
verhaald, dat JOSEF, de man van MARia, bij eene<br />
andere, vrouw, welke hij vóór MARIS gehad zal hebben<br />
, dezen JAKOBUS , en zijne broeders, zal verwekt<br />
hebben. Zekere HELVIDIUS, tegen wien HIÜRONY.<br />
Mus de pen heeft, gevoerd, wilde, dat MARia, na<br />
JESUS, nog.dezen JAKOBUS, en meer kinderen, bij<br />
JOSEF, zal gebaard.hebben. Dit laatfte gevoelen is,<br />
ook in onzen tijd, door eenige geleerden vernieuwd.<br />
Sommige ouden hebben zelfs drie perfonen, met den<br />
naam JAKOBUS, onderfcheiden, twee Apostelen, JAKO<br />
BUS den Grooten, Zoon van ZEBEDJÏUS, die door<br />
HERODES AGRIPPA onthoofd is geworden , JAKO<br />
BUS, Zoon van ALFEUS, den Kleinen bijgenaamd,<br />
:n' JAKOBUS, den broeder van JESUS,<br />
dien zij tot<br />
xrftep' Blsfchop van Jerufalem maken. Dit alles is<br />
echter onnodig, gelijk wij, in de fchriften van het<br />
Nf. T., indedaad, van . niet meer dan twee JAKOBUS-<br />
JEN, beide Apostelen, lezen. Onze JAKOBUS was<br />
1 :en Zoon, gelijk wij zeiden, van ALFEUS, welke<br />
aft KLOP AS, of KLEÖPAS heet, en man was van<br />
ÜARIS , de Zuster van JESUS moeder , zoodat de<br />
yf<br />
• .' he?<br />
ire zich verbeeldde, dat deze Apostel THOMAS aan de<br />
nwor.ers.der nieuwe.wereld , of America, het Euimi<br />
;elie gepredikt zou hebben.<br />
4
GESCHIED ENÏS.<br />
è$ï<br />
benaming van broeder des Heeren, in eenen ruimeren<br />
zin, in de betekenis van neef of bloedverwant, X<br />
I<br />
BOES<br />
moet genomen worden. (*) Dewijl deze Apostel, Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
tot zijn' dood toe, beftendig te Jerufalem gebleven<br />
Jaar 50"»<br />
is , zelfs na het vertrek der overige Apostelen van<br />
daar, kan hij, deswegens, in eenen ruimen zin, zeer<br />
wel Bisfchop van de gemeente aldaar genoemd worden;<br />
wij hebben van hem nog eenen brief over.<br />
onder de heilige fchriften des N. T. Deze JAKOBUS<br />
wordt, niet alleen door de Christenfchrijvers, maai<br />
ook door JOSEFUS, geroemd, als een in alle deugde:<br />
uitmuntend man, en een ijverig voordander van dei .<br />
Godsdienst , van waar hij den eernaam van dei<br />
rechtvaardigen, en Vader des volks (f), heeft ont<br />
vangen.<br />
Van zijnen dood, zuden wij, in het ver<br />
volg van onze gefchiedenis, op zijne plaats , vei<br />
halen. — -<br />
SIMON , van Kana , zelotes, of de yveraar bij • SIMON<br />
van Ka'<br />
genaamd, moet niet verward worden, met SIMON<br />
'na.<br />
den Zoon van KLEOPAS , wien EUSEBIUS (§) al<br />
Bisfchop van de gemeente te Jerufalem, na den doo |<br />
van den Apostel JAKOBUS, befchrijft; hij zal, ir<br />
dien wij NICEFORUS (**) geloof geven, de bru<br />
d(<br />
(*) VENEMA Bist. Eccl. Tom. III. pag. 166.<br />
(f) Deze is de betekenis van den naam'CW/««,we l-<br />
ke hem, volgends HEGESIPPUS , bij EUSEBIUS Hist. Ecc /.<br />
II. 23. gegeven werd, en niet Sterkte des volks, gelijk d «<br />
fchrijver het verklaart,<br />
(f) Hist. Eccles. III. II.<br />
(**) Hist. Eccles. VI. 30.<br />
VENEMA Tom. HL pag. io>
e 3<br />
?<br />
, K E R K E L IJ K E<br />
I êegom te jT«»« geweest zijn, op wiens bruiloft JEsus<br />
wijn in water veranderde. Volgends fommi-<br />
BOEK<br />
X<br />
Hoofdft. .gen, zal hij, in Egypte, het Euangelie gepredikt<br />
Bi C. G. hebbende, mMefopotamië, en, met JUDAS den Apostel<br />
na Perfïè gereisd zijn , alwaar zij beiden , na<br />
Jaar 56.<br />
eene groote menigte Christenen aangewonnen te hebben,<br />
hunne prediking met hun bloed verzegeld hebben.<br />
Maar, volgends anderen, (*)<br />
z ai hij, na<br />
Egypte, cn andere landfchappen van Africa, bezocht<br />
te hebben, in Britannië gekomen zijn, alwaar hij,<br />
het licht van het Euangelie ontdoken hebbende, aan<br />
een kruis gehecht zal wezen.<br />
MATTHE- Van MATTHEUS , die de fchrijver is van het<br />
VS.<br />
Euangelie,<br />
rchillende.<br />
zijn de overleveringen onderling zeer ver-<br />
Sommigen verhalen, dat hij, het Euangelie,<br />
in Macedonië, Syrië, Parthië, Medië en<br />
Ethiopië , gepredikt hebbende, in eene ftad van dit<br />
and, welke zij Nadeiaber noemen, een geweldigen<br />
lood zal geleden hebben, terwijl anderen hem zijn<br />
i igen natuurlijken dood fterven laten. Zijn lijk zal<br />
| ia Salemi, in het rijk van Napels , overgebracht<br />
s$n geworden.<br />
JUDAS.<br />
MATTIU-<br />
AS.<br />
JUDAS, anders ook THADDEUS, en LEBBEUS,<br />
«boeder van JAKOBUS den Kleinen, wordt gezegd<br />
i n Perjië, vele jaaren lang, het Christendom te hebben<br />
voortgeplant, tot hij ten laatden door de Af<br />
I<br />
godendienaars, op eene wreede wijze, ter dood gewacht<br />
is.<br />
Omtrent<br />
WATTDIÜS is alles volmaakt onzeker.<br />
Lang<br />
(*) Menoiogia G'racen ad d. X Majf.
G E S C H I E D E N I S . a 3 3<br />
Lang in bet Joodfche land gebleven zijnde, zal hij, I<br />
BOEK<br />
.naderhand, vele landen van het Oosten doorreisd hebben,<br />
maar, als hij eindelijk bij een onbefchaafd en Hoofdft.<br />
X<br />
barbaarsch volk gekomen was , zal hij daar gefteenigd<br />
en onthoofd, of gelijk andere berichten luiden,<br />
naC.G.<br />
Jaar 56.<br />
gekruist zijn.<br />
Behalven dezen zijn van de Apostelen nog drie<br />
overig, PETRUS, PAULUS en JOÜNNES. Van de-<br />
•ze heb ik, in dit Hoofdftuk, niet gefproken, omdat<br />
wij derzelver verrichtingen, in het achtereenvolgend<br />
gcfchiedverhaal, gepaster kunnen invlechten,<br />
waar toe wij thans wederkeeren, na alvoorens , met<br />
verlof des lezers, over het geen, in dit Hoofdftuk,<br />
ons is voorgekomen, ééne en andere aanmerking gemaakt<br />
te hebben.<br />
LUS , en de beide JAKOBUSSEN, dat zij, door de<br />
vijanden van het Christendom, ter dood gebracht<br />
zijn. Waarfchijnlijk heeft de te verre gaande eerbied<br />
voor de Martelaren, in volgende eeuwen, aanleiding<br />
gegeven, dat men de Apostelen vooral van deze<br />
Het geen wij van de reizen, verrichtingen, en dood Aanmerkingen<br />
van deze Apostelen hebben bijgebracht, deunt niet<br />
over deze<br />
be<br />
op het gezag van fchrijveren, uit de drie eerfte eeuwen<br />
van het Christendom, alle deze berichten zijn richten.<br />
van later tijd, en zoo onderling verfchillende en met<br />
verdichtzelen opgevuld, dat wij 'er ons in geene<br />
deelen op verlaten kunnen.<br />
Men laat genoegzaam alle deze Apostelen eenen<br />
geweldigen dood derven , daar van nu weet geen<br />
fchrijver der drie eerde eeuwen na CHRISTUS. Deze<br />
berichten ons zulks alleen, van PETRUS, PAU
234 K E R K E L I J K E<br />
I ze eere niet heeft willen uitfluiten. Hier kwant bij,<br />
BOEK dat de Apostelen $ in den Bijbel, getuigen ( Marti<br />
jr es) genoemd worden, dit woord, het welk, in<br />
X<br />
Hoofdft.<br />
naC.G. 't gemeen ^ eehen lèeraar betekent, nam men, in den<br />
Jaar 56.<br />
meer bepaalden zin, dien hetzelve, in laater tijden,<br />
verkregen heeft, om, bijzonderlijk, Zulk een' getuigen<br />
van dert Godsdienst aan te duiden, die zijn getuigenis<br />
met zijn bloed verzegelde. ( * )<br />
Of PE<br />
TRUS te<br />
Antiöchië<br />
Bisfchop<br />
is<br />
geweest.<br />
Ten derden , de bijzondere gemeenten der Christenen<br />
fielden 'er al vroeg eene eere in, dat zij zich<br />
beroemen konden, van eenen Apostel, of vermaarden<br />
leeraar, gedicht te zijn, waar van ons reeds meer<br />
voorbeelden zijn voorgekomen, hier door is het gebeurd<br />
, dat men die Apostelen, en andere in de Heilige<br />
fchrift vermaarde perfonen, gelijk MARia MAG-<br />
DALENA, JOSEF van Arimathea, LAZARUS, DIONY-<br />
SIUS den Areopagier, en anderen, hier en daar gemeenten<br />
heeft laten ftichten, welke zich op het verblijf<br />
dezer mannen onder hen, bij derzelver leven,<br />
of op hunne overblijfzelen na hunnen dood, hebben<br />
beroemd.<br />
Uit deze aanmerking kan men ook de bron opdelven,<br />
uit welke de overlevering zal voortgevloeid<br />
zijn, die den Apostel PETRUS tot Bisfchop van<br />
Antiöchië, geduurende acht jaaren, en vervolgends<br />
tot Bisfchop van Rome voor 25 jaaren, maakt. Wat<br />
het eerde betreft, dat PETRUS Bisfchop te Antiöchië<br />
geweest zij, is geheel ongelooflijk, niet alleen, omdat<br />
(*) MOSHEIM Commert. de rib. Christ. ante Cortftxnt.<br />
HJ.f. 381 -3"4-
G E S C H I E D E N I S . 235<br />
dat het geheel niet overeenkomt , met hetgeen i<br />
BOEK<br />
wij, in het Nieuwe Testament, van de verrichtingen<br />
X<br />
der Apostelen lezen; maar ook, omdat, hetgeen Hoofdft.<br />
wij van PETRUS, in de echte gefchiedenis van LU naC.G.<br />
Jaarsö.<br />
KAS, vinden, zoo ten aanzien der zaken zelve, als<br />
ten aanzien des tijds, met deze overlevering volftrekt<br />
ftrijdig is. PETRUS heeft zich wel, gelijk wij gezien hebben<br />
(*), in het jaar 49, te Antiöchië' bevonden, doch,<br />
geenszins, als Bisfchop dier gemeente, en van daar<br />
tot aan den dood van NERO, onder wiens regering,<br />
gelijk wij zien zullen, volgends de meestvvaarfchijnlijke<br />
berichten , PETRUS den dood zal ondergaan<br />
hebben, zijn niet meer dan 20 jaaren. Behalven.<br />
dat men vragen kan, welke betrekking PETRUS toch.<br />
boven de andere Apostelen, gehad hebbe tot de gemeente<br />
van Antiöchië , bij welke veeleer PAULUJ<br />
en BARNABAS zich zoo verdiend gemaakt hebben'<br />
Ook noemt EUSEBIUS (f), eenvouwig, EVODIUS<br />
eerften Bisfchop van Antiöchië , gelijk IGNATIU;<br />
den tweeden, uit welke plaats duidelijk blijkt 3 dat<br />
wanneer dezelfde fchrijver elders (§ ) IGNATIU;<br />
den tweeden Bisfchop van Antiöchië na PËTRU;<br />
noemt, hij dan in dien zin moet verftaan worden,<br />
dat hij het algemeen leeraarambt van PETRUS , al:<br />
Apostel, bedoelt. Het is, om deze en andere re<br />
denen, dat zelfs Roomschgezinde fchrijvers, de<br />
(*) Bladz. 192.<br />
(f) Hist. Eccles. III. 22,<br />
(§) Hist. Eccles. III. 36<br />
Q<br />
z
I<br />
BOEK<br />
X<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 56.<br />
236 K E R K E L I J K E<br />
ze<br />
overlevering voor verdacht en ongegrond houden.<br />
(-*)<br />
De overlevering, dat PETRUS, vervolgends, 25 jaren<br />
te Rome Bisfchop zal geweest zijn, is even ongegrond,<br />
en, zeer waarfchijnlijk, uit dezelfde bron<br />
Of hij te voortgevloeid. Rome, de aanzienlijkfte ftad der wereld,<br />
fcheen aan de gemeente der Christenen aldaar<br />
Rome 25<br />
jaren Bisfchop<br />
ge aanzien en eere boven andere gemeenten bij te zetten,<br />
weest is ? en niets fcheen derhalven' natuurlijker, dan dat deze<br />
gemeente aan den eerften en voornaamften Apostel,<br />
waar voor men PETRUS hield , hare eerfte vestiging<br />
te danken had. Van waar , in het bijzonder<br />
, de overlevering haren oórfprong hebbe, dat<br />
PETRUS juist 25 jaren Bisfchop te Rome zal geweest<br />
zijn, is moeilijker te zeggen.<br />
Misfchien waren<br />
van den tijd, dat deze gemeente eenen aanvang<br />
genomen had, tot op den dood van PETRUS , 25 jaren<br />
verlopen.<br />
Vooreerst,<br />
merken wij aan, dat PETRUS , gewis,<br />
geen 25 jaren te Rome Bisfchop heeft kunnen<br />
zijn.<br />
Men heeft, van de vierde eeuw af, verhaald,<br />
dat hij, in het tweede jaar van Keizer KLAUDIUS,<br />
dat is, het 43fte jaar na C. G., te Rome gekomen zij,<br />
en daar eene gemeente gefticht hebbende, dezelve, 25<br />
jaren lang , als Bisfchop beftuurd heeft.<br />
Nu ontmoeten<br />
wij hem nog in het jaar 49 te Antiöchië ,<br />
gelijk wij gezien hebben.<br />
Naderhand heeft hij eene<br />
rei-<br />
Q*j Bij voorb. TILLEMONT Mem. pour fervir d PHist.<br />
Eccles. T. I. P. II. pag. 443. fqq.
G E S C H I E D E N I S . 237<br />
réize gedaan , door eenige landfchappen van Klein-<br />
Aftï, gelijk men, uit zijnen eerften brief, fchijnt<br />
te kunnen opmaken. Deze brief is gefchreven te<br />
Babyion, alwaar zich PETRUS , derhalven , toen<br />
moet b-wonden hebben. Ik weet wel, dat, volgends<br />
EUSEBIUS (*) en mëRONYMus ( + ), velen der oude<br />
Christenen dezen naam oneigenlijk genomen , en ,<br />
door Babyion, Home verftaan hebben, doch, het<br />
is zeer waarfchijnlijk, dat men deze verklaring, die<br />
zich door geene reden aanprijst , hebbe uitgedacht,<br />
om de overlevering , van PETRUS langduurig verblijf<br />
te Rome, geloofbaar te maken, te ligter, omdat<br />
de Jooden gewoon waren, verfcheiden voorzeggingen<br />
der Profeeten, van het Babylonifche rijk, op<br />
het Romeinfche toe te pasfen, en, door Babyion,<br />
Rome te verftaan. Babyion, in dien Brief van PE<br />
TRUS , is, naar den eenvouwigen briefftijl, eigenlijk<br />
te nemen, het zij dan van Babyion in Egypte, oi<br />
liever van Babyion, of het landfehap Babylonië, alwaar,<br />
ten dien tijde , vele Jooden woonden (§),<br />
Eindelijk de inhoud en inrichting van PAULUS Brie]<br />
aan de Romeinen leert Vrij duidelijk, dat, toen PAU<<br />
LUS dien Brief fchreef, nog geen Apostel , en dm<br />
ook PETRUS niet, te Rome was, noch geweest was.<br />
dewijl deze gemeente de buitengewone gaven van der<br />
Heiligen Geest nog niet ontvangen had. Meer an-<br />
(*) Hist. Eccles. II. 15.<br />
(f) Catal. SS. Eccles. C. 8.<br />
de-<br />
(§) Vergel. mijne Aardrijkste, da Bij ijs VI Dee,<br />
Blad». 44.<br />
Q 9<br />
1<br />
BOEK<br />
X<br />
doofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 56.
BOEK<br />
? X<br />
Hoofdft<br />
naC.G,<br />
Jaar 56.<br />
238 K E R K E L I J K E<br />
dere bewijzen ga ik voorbij, te liever, omdat de oude<br />
Christenfchrijvers zelve het niet ééns zijn, omtrent<br />
den tijd van PETRUS komst te Rome , LACTAN-'<br />
TIUS (*), bij voorbeeld, ftelt dezelve, veel waarfchijnlijker<br />
, eerst onder de regeering van Keizer<br />
NERO.<br />
Dit is dan zeker, PETRUS is niet 25 jaaren Bis-»<br />
fchop te Rome geweest. Dit erkennen de geleerdfte<br />
Roomschkatholijke fchrijvers , PAGI , VALOIS , en BA-<br />
LUZE. Wij kunnen nog een' ftap verder gaan, en<br />
PETRUS Ten tweeden zeggen: PETRUS is te Rome geen<br />
is geen Bisfchop geweest. Dit toch flrijdt niet alleen, gelijk<br />
wij reeds gezien hebben , met het ambt en de<br />
Bisfchor.<br />
te Rome<br />
geweest. beftemmmg der Apostelen, welke aan geene bijzondere<br />
gemeente verbonden waren; maar ook kan men<br />
geenen enkelen fchrijver, uit de eerfte eeuwen, aanhalen<br />
, die van deze waardigheid van PETRUS iet<br />
weet, IRENEus (f) meldt, uitdruklijk, dat PETRUS<br />
en PAULUS het ambt van Bisfchop te Rome aan<br />
LINUS hebben opgedragen. En de Schrijver van de<br />
Apostolifche verordeningen ( § ), welk werk omtrent<br />
het einde der derde eeuw is opgefteld, laat PETRUS<br />
zeggen: ,, Tot eerften Bisfchop van Rome is LINUS ,<br />
„ de Zoon van KLAUDIA, door PAULUS; en na<br />
„ deszelfs dood, door mij PETRUS, KLEMENS tot<br />
„ tweeden Bisfchop aldaar ingewijd." EUSEBIUS (**)<br />
(*) De Mortib. Perfecv.it. C. s.<br />
(f) Adv. hneres. III. 3.<br />
(%) Conftitutiov. Apost. VII. 46.<br />
(.**) Hist. Eccles. III. 2,4. verge!. V. 6.<br />
ver-
G E S C H I E D E N I S . 239<br />
-verhaalt, insgelijks, niets anders, dan dat, na den<br />
marteldood van PETRUS en P A U L U S , die hij als gemeenfchappelijke<br />
leeraars en opzieners dezer gemeen-<br />
Xe befchouwt, LINUS de eerfte Bisfchop derzelve<br />
geweest is. Het is waar, dat in een ander werk van<br />
EUSEBIUS (*) gelezen wordt, dat PETRUS,'de gemeente<br />
te Antiöchië gefticht hebbende, in het jaar<br />
43 na Rome gezonden zij, alwaar hij 25 jaren Bisfchop<br />
van die gemeente geweest is, Doch, wij hebr<br />
ben dat werk van EUSEBIUS niet meer, in het oorfpronglijk<br />
Grieksch, uitgezonderd eenige brokftukken,<br />
en het is zeer waarfchijnlijk, dat de Latijnfche ye&<br />
tater HICRONYMUS deze plaats, ter liefde der over,-<br />
levering, heeft ingelascht, ten zij men wilde geloven,<br />
dat EUSEBIUS zich zeiven zou hebben tegengefpro-»<br />
ken. En dan nog weten wij, dat mëRONYiyius zei-,<br />
ve elders (f) erkent, dat de naam Bisfchop, of Opziener<br />
, in den leeftijd der Apostelen, aan meer dan<br />
éénen leeraar in eene gemeente te gelijk eigen ge^<br />
weest is.<br />
Is P E T R U S geen Bisfchop geweest te Rome, dan<br />
vervalt ook wel de later overlevering , welke eerst<br />
met de vierde eeuw eenen aanvang neemt, en van welken<br />
de voorgaande eeuwen niets weten, dat P E T R U S<br />
een algemeen Bisfchop en hoofd van alle de Christen-<br />
Kerken zal geweest zijn, In de verfchillen der Godgeleerden,<br />
over dit onderwerp, treden wij niet, wij<br />
tekenen alleen aan, dat de oudfte Kerkelijke Gefchie-<br />
4<br />
(*) Chrott. ad. A. C. 43.<br />
(f) Comment. in Ep. ad Tit. Cap. 1.<br />
^3<br />
I<br />
ROE IC<br />
X<br />
Hoofdft,<br />
nn C. G.<br />
Jaar 56.<br />
PBTÜUI<br />
Is geen<br />
algemeen<br />
Bisfchop<br />
geweest,
I<br />
BOEK<br />
X<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 56.<br />
Of PE<br />
TRUS te<br />
Rome<br />
geweest<br />
is?<br />
B40 K E R K E L I J K E<br />
denis geene fpooren van deze waardigheid, maar wel<br />
veel, het welk daar mede flrijdt, oplevert.<br />
De menigte verdichtzelen, met welke de Gefchiedenis<br />
van PETRUS verduisterd is, van welke wij 'er,<br />
behalven de reeds aangewezene, nog andere, in het<br />
vervolg van ons verhaal, ontmoeten zullen, heeft<br />
zelfs fommige geleerde mannen bewogen, om geheel<br />
te ontkennen , dat PETRUS ooit te Rome geweest<br />
zou zijn. (*) Doch, het getuigenis van alle oude<br />
Kerkelijke fchrijvers, is daar omtrent zoo eenparig,<br />
dat men alle gefchiedkundig geloof fchijnt te moeten<br />
verzaken, wanneer men hetzelve, in dit geval, zou<br />
willen verwerpen. De geheele Christen Oudheid<br />
flemt overeen, dat PETRUS den marteldood te Rome,<br />
onder Keizer NERO , ondergaan heeft, gelijk wij zulks<br />
op zijne plaats zien zullen.<br />
Alles, wat wij, tot hier toe , van de bron van<br />
verfcheiden overleveringen gezegd hebben , wordt<br />
door de volgende aanmerking bevestigd. Waaröm<br />
heeft men toch PAULUS, die, bij de Christen - Kerk,<br />
.zich zoo verdienftelijk gemaakt heeft , niet tot Bisfchop<br />
van de ééne of andere gemeente, in het bijzonder<br />
, gemaakt? Waaröm heeft de overlevering van<br />
hem zoo weinig bijzonderheden verdicht? Eenvouwig,<br />
(*) De verhandeling van FR. SPANIIEIM over dit onderwerp<br />
is bekend. De Hiatfte, die PETRUS verblijf te<br />
Rome volftrekt geloochend heeft, is ARCHIBALD BOWER<br />
in zijne Historie ehr Paufen, doch, hij heeft, bij de<br />
redentn van SPANHEIM, geene nieuwe van eenig gevvigc<br />
gevoegd.
G E S C H I E D E N I S .<br />
wig, omdat de breedvoeriger echte gefchiedenis, I<br />
HOEK<br />
welke wij van zijne lotgevallen hebben, niet toeliet<br />
, dat de zucht tot verdichtzelen hier hare rol Hoofdft.<br />
X<br />
naC.G.<br />
fpee'lde, dewijl zij, door de echte gefchiedenis, ligte- Jaar .56.<br />
Ujk kon wederlegd en befchaamd worden.<br />
Doch, het is tijd, om, na dezen uitftap, tot de<br />
meer zekere geregelde gefchiedenis weder te keeren;<br />
het zou toch niet de moeite belonen , indien wij<br />
verder den lezer, met verdichtzelen, wilden vermoejen,<br />
welke later eeuwen hebben uitgedacht, omdat<br />
men toch iet wilde weten, bij voorbeeld, van het<br />
uiteinde van MARIÜ, de moeder van JESUS, en van<br />
andere perfonen, , welke in het Nieuwe Testament<br />
voorkomen, en van welke de waare of waarfchijnlijke<br />
gefchiedenis verders zwijgt. Wij zullen, misfchien,<br />
fommigen van dezelven , op onzen weg,<br />
nog weder ontmoeten.<br />
E L F D E H O O F D S T U K .<br />
Vervolg der Gefchiedenis, van de gevangenis van<br />
den Apostel Paulus te Rome, tot den dood<br />
van den Apostel Joannes.<br />
I<br />
"V^ij hebben den Apostel PAULUS in zijne vrijë BOEI?<br />
XI<br />
bewaring te Rome gelaten; geduurende dezelve was<br />
Hoofdft,<br />
hij niet onledig, maar ijverigst werkzaam , in het naC.G,<br />
Jaar<br />
verkondigen van de leere van het Christendom. Alzoo<br />
het fpoedig bekend werd, om welke reden de<br />
Verrieh*<br />
5ö,<br />
ze man uit Judeë gevangen was overgevoerd, wa. tiligen.<br />
Q 4<br />
ren
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaarsö.<br />
van PAU<br />
LUS , geduurende<br />
zijne gevangenis.<br />
s.42 K E R K E L I J K E<br />
ren velen begerig , om van hem zijne leere te hooren,<br />
en de kracht der waarheid overreedde zelfs velen<br />
onder de lijfwachten en hovelingen, en misfehkn<br />
wel fommigen uit het geflacht van NERO , gelijk men<br />
kan opmaken uit den Brief van PAULUS, aan de Chris,<br />
tenen te fflippi, (*) welke door hem, met andere<br />
Brieven, in deze gevangenis, gefchreven is; ook<br />
kregen de Christenen, te Rome, moed uit PAULUS<br />
banden, en verkondigden met te meer vrijmoedigheid<br />
het woord van God (f).<br />
Dus ftrekte deze<br />
gevangenis van PAULUS, in de daad, tot voordeel<br />
van het Christendom. Onder de aanzienlijke perfonen,<br />
die, ten dezen tijde, te Rome tot het Christendom<br />
bekeerd zijn , fchijnt men te mogen tellen<br />
POMPONIA GRAECINA, huisvrouw van den Romeinfchen<br />
Canful, of Burgemeester,<br />
PLAUTIUS, welke<br />
TACITUS (§)verhaalt, dat,onder NERO,aangeklaagd<br />
is geworden, als fchuldig aan uitheemsch Bijgeloof,<br />
eene benaming, waar mede de Heidenen het Christendom<br />
plagten aan te duiden.<br />
Dewijl men vermoeden<br />
kon, of wist , dat PAULUS ook aan den vermaarden<br />
Wijsgeer SENECA , des Keizers leermeester, bekend is<br />
geworden, heeft dit, in later tijd, aanleiding gegeven,<br />
tot het verdichten van eene briefwisfeling, tusfehen<br />
deze beide vermaarde perfonen , doch , welke men<br />
enkel behoeft in te zien , om van derzelver valschheid<br />
overtuigd te worden.<br />
(*) FlLIPP. I. IS, 13. IV. 22„<br />
(f) FIUPP. I. 14.<br />
£§5 -dW- XHl 32,<br />
Na
G E S C H I E D E N I S . 243<br />
PAULUS<br />
ontlbgetï<br />
van zijna<br />
gevangenis.<br />
Zijne<br />
ai zen na<br />
zijn ont<br />
Na twee jaren, en dus in het jaar 58, werd PAU I<br />
LUS, volgends verfcheiden berichten der oude fchrijvers<br />
, weike ook uit eenige bijzonderheden, in PAU-<br />
LUS Brieven aan die van Filippi, en Kolosfe, geduurende<br />
zijne gevangenis gefchreven, bevestigd worden,<br />
ontdagen en op vrije voeten gedeld, waarfchijnlijk,<br />
omdat 'er tegen hem geene nadere befchuldigingen<br />
uit Judeë waren aangekomen, waar door eenige<br />
fchuld of misdaad in hem bewezen kon worden.<br />
Uit de aangehaalde Brieven, maar voomaamlijk uit<br />
den Brief aan FILEEMON , in welken PAULUS dezen flag,<br />
zijnen vriend te Kolosfe verzoekt, een huis voor<br />
hem te huuren, befluit men, dat de Apostel, na zijn<br />
ontflag uit deze bewaring, terdond op reize gegaan<br />
is, na KUin-Afiè. Hier de gemeenten, door hem<br />
voor dezen gedicht, bezocht hebbende, zal hij, eindelijk,<br />
zijn voornemen, om naa Spanje te reizen,<br />
werkftellig gemaakt, en in dat land, als ook in Gallië<br />
en Brittannië, ( Frankryk en Engeland,; het<br />
Euangelie verkondigd hebben. Uit Spanje moet PAU<br />
LUS naa Griekenland zijn wedergekeerd, indien hij.<br />
toen eerst, op het Eiland Kreta gemeenten heeft<br />
gedicht, over welke hij TITUS, zijnen leerling, als<br />
Opziener, liet blijven, gelijk wij uit zijnen Brief aan<br />
TITUS weten.<br />
Met alle deze reizen zal PAULUS eenige jaaren<br />
hebben doorgebracht , tot hij , ten laatden .<br />
in het jaar 66, voor de tweedemaal, te Rome ga<br />
komen is; in gezelfchap van PETRUS , volgend;<br />
ten bericht van DIONYSIUS , Bisfchop van Koriv<br />
Q 5 * h e<br />
BOEK,<br />
XI<br />
loofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaars8.<br />
1
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
the, in de tweede eeuw , bij<br />
haald. (*)<br />
EUSEBIUS aange<br />
Hoofdft. Ik fprak van deze reizen, en verrichtingen, van<br />
naC. G.<br />
PAULUS , na zijn ontdag uit zijne eerde gevangenis<br />
, dus twijfelachtig , omdat wij daar van geene<br />
Jaar 58.<br />
geregelde en aanëengefchakelde gefchiedverhalen hebben,<br />
waaröm wij ons, met gisfingen en waarfchijnlijkheden,<br />
moeten vergenoegen, (f)<br />
De Apos-<br />
teljAKO-<br />
BÜS de<br />
Kleine,<br />
door de<br />
Jooden<br />
te Jerufalem<br />
ter<br />
dood gebracht.<br />
lij de handen hadden vrij gehad, kunnen wij opma-<br />
1 :en, uit de onderneming van den Hoogenpriester<br />
ï LNANUS. De landvoogd FESTUS in het jaar 62 overïden<br />
zijnde, werd ALBINUS , door den Keizer NERO ,<br />
I<br />
t Dt zijn' opvolger verkozen. Vóór dat deze van Rote<br />
kon aangekomen zijn, matigde de Hoogenpriester<br />
1<br />
i ich de magt aan; en, den Hoogen Raad der Jooen<br />
bijeengeroepen hebbende, daagde hij den Apos-<br />
c<br />
t ï\ JAKOBUS den Kleinen, van wien wij boven ge-<br />
v<br />
444. K E R K E L I J K E<br />
Zedert de gevangenneming van PAULUS te Jerufalem<br />
, en zijne overvoering na Rome , lezen wij<br />
weinig of niets van de lotgevallen der Christenen te<br />
Jerufalem , of in het Joodfche land. De verwarringen<br />
en verdeeldheden namen, in dat ongelukkig<br />
land, hoe langer hoe meer, de overhand, en het ontzag<br />
voor den Romeinfchen landvoogd beteugelde hen,<br />
lat hun haat tegen de Christenen niet in woede uitjerftede.<br />
Wat zij zouden verricht hebben , indien<br />
fpro-<br />
(*) Hist. Eccles. II. 25.<br />
(f) Men leze VENEMA Hist. Eccles. Tom. III. pag.<br />
-2, 273. SCHUTTE H. Jaarb. III Deel Bladz. isp.
G E S C H I'E D E N 1 S. 245<br />
.<br />
van hun volk den Jooden zou overgekomen zijn. Di t<br />
leest men thans nergens bij JOSEFUS, en zal dus ee 1<br />
misdag van het geheugen bij ORIGENES wezen, dar r<br />
uit ontdaan, omdat JOSEFUS , even te voren (f), dez e<br />
aanmerking maakt, bij gelegenheid van den moord, aa •<br />
den Hoogenpriester JONATHAN gepleegd, welke doe r<br />
moordenaren, daar toe van den landvoogd FELIX O\ 1-<br />
gemaakt, in den Tempel zeiven was, omgebrach<br />
(
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
Jaar 62.<br />
246 K E R K E L I J K E<br />
Sommige later oordeelkundiger! (*) hebben dit gè,<br />
heele verhaal van JOSEFUS , aangaande den dood van<br />
JAKOBUS , voor verdicht, en voor eene inlasfching, gehouden,<br />
doch zonder reden. Men zegt wel, dat het<br />
rerhaal van JOSEFUS veel vèrfchüt van dat van<br />
3EGESIPPUS bij EUSEBIUS (f), h e<br />
t welk wij ercennen,<br />
maar het verhaal van HEGESIPPUS is opge-<br />
1<br />
•V..i-Vijj mld met openbare verfierfelen , daar dat van JOSE-<br />
]•us zich, door zijne eenvouwigheid, aanprijst. Dus<br />
•1'erhaalt HEGESIPPUS , dat JAKOBUS den toegang gehad<br />
1 lebbe in het Heilige der Heiligen, dat zijne'knieën<br />
r iet eelt begroeid waren, door zijn aanhoudend knie-<br />
1 :nd bidden, en dergelijke. Ook verhaalt hij, dat, de<br />
J Joden aan JAKOBUS gevraagd hebbende, welke de<br />
a eur van JESUS ware (§)? En hij antwoordende,<br />
o a( JESUS de Zaligmaker zij ! de Jooden hem geb<br />
Pacht hebben op de tinne van den Tempel, willende,<br />
d it hij van daar het volk zou toeroepen, dat JESUS<br />
t| : CHRISTUS niet ware, maar, als de Apostel,<br />
rr et luider ftem , het tegendeel aan het volk verzek<<br />
:rde, hebben zij hem van boven neder geworpen<br />
tc en gefteenigd , en eindelijk met een vollers ftok<br />
dood<br />
(*) Onder anderen j. CLERICUS Art. Crit. Part. m,<br />
Se ct. I. Cap. 14.<br />
Ct) Hist. Eccl. Ui 23.<br />
CS) Waarfchijnlijk heeft HEGESIPPUS gehoord, dat zij<br />
he<br />
11 vraagden: welke de Thorah (de wet, de leere)<br />
vai 1 JESUS ware? Dit Thorah heeft hij verwisfeld , met<br />
hei Griekfche Thura, deur of poorte, van daar de onfkanbare<br />
vraag: welke de deure van JESUS vei<br />
«arel
GESCHIEDENIS. £g<br />
dood geflagen. De lezer oordeele zelve , hoe veel I<br />
BOEK<br />
waarfehijnlijker het verhaal van JOSEFUS zij! Maar, XI<br />
zou deze zich aan den dood van eenen Christen* rloofdft.<br />
naC.G.<br />
leeraar, gelijk JAKOBUS was, hebben laten gelegen<br />
Jaar 62.<br />
zijn? Zou die hem gewigtig genoeg geweest zijn,<br />
om 'er gewag van te maken ? Ik antwoorde: De gevolgen,<br />
welke deze moord had, het ongenoegen van<br />
Vele aanzienlijke Jooden , bij welke JAKOBUS , wegens<br />
zijne deugd, en ijverig waarnemen der wet, in<br />
achting was, en eindelijk, dat deze moord de reden<br />
was, waaröm de fnoode Hoogenpriester werd afgezet<br />
maakten deze gebeurenis voor JOSEFUS niet<br />
dechts belangrijk, maar noodzaaklijk , om ze eend<br />
plaats , in zijne Gefchiedenis des Joodfchen volks,<br />
te geven. (*)<br />
De landvoogd ALBINUS vermeerderde, door zijne<br />
geldgierigheid en roofzucht, de rampen der Jooden,<br />
tot hij, na twee jaaren, door NERO opontboden, en<br />
door GESSIUS FLORUS opgevolgd werd, in het jaar<br />
64. Deze maakte het nog erger, dan alle zijne<br />
voorzaten , en , wanneer de Jooden hem bij den<br />
Keizer befchuldigden, deed hij, ten einde onverantwoordelijk<br />
te blijven, met opzet, alles wat mogelijk<br />
was, om de Joolden tot eenen opdand, als 't ware.<br />
te noodzaken, gelijk dan ook dezelve werklijk uit<br />
berdede , en de oorlog tegen de Romeinen eener<br />
aanvang nam, in het jaar 66, gelijk wij, op zijne<br />
plaats, zien zullen.<br />
Één of twee jaren te vooren, hadden de Christe ' NERO<br />
nei 1 vervolgt<br />
(*) Vergel. mijnen Bijb. Ferded. VI Deel Bladz. 168
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 64.<br />
de Chris<br />
tenen.<br />
548 K E R K E L I J K E<br />
nen eenen zwaaren ramp door te flaan, NERO, die,<br />
zijne eerfle zachtaartigheid afgelegd hebbende, zich<br />
een' dwingeland en monfler van wreedheid betoonde,<br />
was de eerfle, onder de Heidenfche vorsten, die hen<br />
begon te vervolgen. Met deze vervolging gedroeg<br />
het zich dus toe. In het tiende jaar van NERO'S<br />
regering, het jaar 64 na CHRISTUS, ontflond te Rome<br />
een felle brand, waar door het grootfte gedeelte<br />
der flad in de asfche gelegd werd, onzeker, zegt<br />
TACITUS (*), bij toeval, of door toedoen van dezen<br />
vorst zeiven; fchoon het gerucht algemeen liep,<br />
dat NERO zelve den brand gedicht, en onder het<br />
flakkeren van de vlam, een liedjen, op den brand van<br />
Troje, gezongen had; zijnde, gelijk men zeide, daar<br />
toe bewogen , uit brooddronkene dartelheid, cn verwaanden<br />
hoogmoed, om de flad heerlijker te herbouwen,<br />
en naar zijnen naam te benoemen. Vergeefs<br />
flelde NERO alles in het werk, om dit gerucht te<br />
duiten, het zelve had zoo veel gronds, dat het meer<br />
en meer aanwies (f). Eindelijk bedacht hij, om den<br />
algemeenen haat van zich af te leenen , de Christenen,<br />
als aanleggers van dezen ramp, te befchuldigen,<br />
welke, gelijk TACITUS zich uitdrukt, bij het volk<br />
wegens hunne fnoode claaden in den haat waren;<br />
SUETONIUS (§) noemt hen een foort van menfehen<br />
van een nieuw en fnood Bijgeloof. Deze deed hij<br />
dc uitgezochtfie ilraffen ondergaan. Eerst werden<br />
(*) Ar.n. XV. 37.<br />
zij<br />
(f) TACIT. 1. c. Cap. 44. SUETONIUS Ner. Cap. 38.<br />
(§; Ner. Cap. 16.
G E S C H I E D E N I S . 249<br />
zij gevat, die belijdenis deeden van het Christendom;<br />
vervolgends werd eene groote menigte , welke deze<br />
ontdekten, niet zoo zeer van de misdaad van brand-H oofdlh.<br />
dichting, als wel van haat tegen het menschlijke ge- n aC.G.<br />
aar 64.<br />
flacht, overtuigd. Men bracht hen niet flechts om ;<br />
hals, maar men deed het, met de fchamperste be-^<br />
fpottingen en onnatuurlijkde wreedheden; zoodat zij<br />
met huiden van wilde dieren bedekt, van de honden<br />
werden verfcheurd , of zij werden aan kruisfen<br />
gehecht, of aangedokcn, en als nachtlichten, wanneer<br />
het daglicht ophield, verbrand. Om dit wreede<br />
fchouwfpel te genieten , had dit monder zijne<br />
tuinen ten besten gegeven : terwijl hij ondertusfchen<br />
de renbaanfpelen hield, en, in het gewaad van eeir*<br />
voerman, zich onder het graauw mengde; of in een'<br />
kring van menfehen dond. Hier door, fchoon men<br />
de Christenen voor fchuldig hield, en voor zulken,<br />
die de zwaarde draden verdienden , werd evenwel<br />
het medelijden opgewekt, gemerkt zij om hals raakten,<br />
niet ten nutte van het gemeen, maar om aan<br />
de wreedheid van één' mensch te voldoen.<br />
Wij hebben geoordeeld,wegens het gewigt der zaak, Aanmerkingen<br />
o-<br />
dit geheel verhaal van TACITUS, het welk ook, doorandere<br />
fchrijvers, bevestigd wordt (*) ,hier te moeten plaat<br />
vervol<br />
ver deze<br />
zen , ten einde 'er eenige aanmerkingen over te maken. ging-<br />
Vooreerst: Het flrekt tot een gunflig vooroordeel<br />
voor de Christenen, dat hun eerde openbare vervolger<br />
en vijand NERO is, een monder der natuur, the<br />
al-<br />
(•)<br />
Bij voorb. JUVENALIS doelt hier op Sat. I. vs.<br />
155-157- alwaar, men den SchoMst moet nalezen.<br />
I<br />
BOEK<br />
XI
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 64.<br />
ago<br />
K E R K E L I J K E<br />
allen godsdienst en deugd, ja de menschlijkheid zeive,<br />
met voeten trad.<br />
Ten tweeden: Wanneer men doordenkt, ftrekt ook<br />
deze omfhmdigheid<br />
tot eere van het Christendom:<br />
De Christenen worden , door den wreedaart, niet<br />
vervólgd, om hunnen Godsdienst. Neen! De brand,<br />
volgends het algemeen niet ongegrond gerucht, door<br />
NERO zeiven geboden en gefficht, wordt tot een<br />
Voorwendzel gebruikt,<br />
om de onfchuldige Christenen<br />
, op het wreedst, te mishandelen. In de daad ,<br />
deze plaats van TACITUS is voor de Christenen<br />
zeer belangrijk. Deze Schrijver erkent de onfchuld der<br />
Christenen, in dit opzicht, en getuigt, dat het gantfche<br />
volk, met hen, als onfchuldigen, medelijden had.<br />
Maar, het zal, het geen onze derde aanmerking<br />
is, niet zonder reden, verwondering baaren , dat<br />
deze zelfde achtbare fchrijver, TACITUS,<br />
zich omtrent<br />
de Christenen zoo fterk uitdrukt,<br />
zeggende j<br />
dat zij, wegens hunne fchelmfiukken (fiagitia) in<br />
den gemeenen haat waren, noemende hunnen Godsdienst<br />
een verderflijk Bijgeloof, hen befchuldigende<br />
van haat tegen het menschdom,<br />
en hen befchouwende,<br />
als fchuldigen (niet aan brandftichting , maar<br />
lan andere euveldaaden ,' welke hij echter niet uitdrukt<br />
, ) en als zulken, die de zwaarfte flrafen<br />
verdiend hadden; gelijk SUETONIUS hen , insgelijks ,<br />
menfehen van een fnood of kwaaddoend<br />
Bijgeloof<br />
noemt. Ook blijkt ons uit de brieven van PAULUS<br />
en uit den eerften brief van PETRUS ( * ) , dat<br />
de<br />
(*) 1 PETR. II. 15. in. 16. iv. 15.
G E S C H I E D E N I S . 251<br />
dc Christenen niet alleen van het gemeen veracht I<br />
BOEK<br />
en gehaat werden , maar ook dat men kwalijk van<br />
XI<br />
hun fprak, en hen lasterde, als Kwaaddoeners. Welke<br />
waren toch wel de redenen en oorzaken, die tot deze naC.G.<br />
Hoofdft.<br />
Jaar 64.<br />
lasteringen, cn tot dezen haat des volks, aanleiding gaven?<br />
Het is niet moeilijk, deze vraag te beantwoorden.<br />
De Christenen werden, in het eerst, door de<br />
Heidenen 4 niet van dc Jooden onderfcheiden , nu<br />
weet men, dat de Jooden befchuldigd werden , van<br />
eenen algemeenen haat tegen het menschdom , eene<br />
bcfchuldiging, tot welke zij, door hunne volkstrotsheid,<br />
en verachtlijke behandeling omtrent de Heidenen,<br />
meer dan te veel grond gaven. Deze befchuldiging<br />
werd ook op de Christenen overgebracht, dewijl<br />
men hen, in het eerst, voor Jooden hield.<br />
Maar, behalven dit, wij hebben, in ons gefchiedverhaal,<br />
gezien, hoe de Jooden allerhande lasteringen<br />
uitdachten , met welke zij de Christenen bij de<br />
Heidenen in haat brachten, zoodat het hun, in meei<br />
dan ééne plaats, gelukte, het graauw tegeu her<br />
gaande tc maken, en oproeren te verwekken. Zi<br />
befchuldigden hen, van nieuwe gevoelens en zeden,<br />
die voor de Romeinen niet te dulden waren; hunne<br />
leere van het Koningrijk van God, door JESUS opgericht,<br />
werd aangemerkt, als oproerig tegen der<br />
Keizer en het Romeinfche Rijk. Hun redelijke er<br />
geestelijke Godsdienst, die de uiterlijke plegtigheder<br />
van den Joodfchen Godsdienst op derzelver rechte<br />
waarde delde, en den Heidcnfchen Afgodsdienst voldrekt,<br />
als Bijgeloof, verwierp, werd als Ongodsdiendighcid<br />
cn Zedenloosheid uitgekreten. Ja, wij heb-<br />
R<br />
ben
I ben zelfs voorbeelden gezien , hoe kunftenaars er?<br />
BOEK<br />
werklieden, en anderen, die, van hunnen Volksgodsdienst<br />
en bijgelovigheden, voordeel trokken, en nu,<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
na C. G. waar het Christendom de overhand nam, verlies leden,<br />
Jaar 64.<br />
daardoor in het harnas werden gejaagd, en het volk<br />
Algemeene<br />
aanmerkingen<br />
over<br />
de vervolgingen<br />
der<br />
Christe-<br />
Dit alles gebeurde eenen PAULUS en zijne Reisgenoten,<br />
niettegendaande deze, met wijsheid en voorzichtigheid,<br />
te werk gingen, en een leven leidden,<br />
het welk met de leere van het Christendom overeenkwam,<br />
maar, 'er waren 'er onder de Christenen,<br />
welke, of door al te grooten ijver en naauwgezetheid,<br />
die men in fommigen dweepzucht kon noemen, of<br />
door een verkeerd begrip cn misbruik van de Christelijke<br />
vrijheid, of door andere wangevoelens, gelijk<br />
wij, in het vervolg, van de Gnostieken, zullen zien,<br />
meer dan te veel voedzel gaven aan de bovengemelde<br />
lasteringen en haat des volks; terwijl men, zonler<br />
de zaak behoorlijk te onderzoeken, dezer lieden<br />
j Hlitenrporigheden aan de Christenen in het gemeen<br />
i oefchreef.<br />
1<br />
252 K E R K E L I J K E<br />
wisten gaande te maken.<br />
Dit zal, denk ik, voor tegenswoordig genoeg weien,<br />
om reden te geven, van de nadeehge befchrijdng,<br />
welke wij, bij TACITUS en SUETONIUS, van<br />
» le Christenen vinden.<br />
Bij gelegenheid dezer eerde vervolging der Christe-"<br />
ien onder NERO , zal het niet ongepast wezen, hier<br />
ïog eenige algemeene aanmerkingen te plaatzen.<br />
Verfcheiden Kerkelijke fchrijvers fpreken van tien<br />
1<br />
vervolgingen , die de Christenen van de Heidenen<br />
j :ouden geleden hebben, van welke deze ouder NERO<br />
de
GESCHIEDENIS. 253<br />
de eerfte was. Doch , de gefchiedenis ftemt hier I<br />
BOEK<br />
mede niet overeen: trouwens, indien men door vervolgingen<br />
verftaan wil zoodanige, die, op Keizerlij<br />
Hoofdft.<br />
XI<br />
ke bevelen, door het geheele Romeinfche Rijk, eenigen<br />
tijd geduurd hebben, met één woord, hoofd<br />
naC.G.<br />
Jaar 64.<br />
vervolgingen, zal men geene tien vervolgingen kunnen<br />
aanwijzen, en wil men 'er bijzondere vervolgin<br />
neu door<br />
de Heidenengen,<br />
in deze of gene dad, of landfehap, door landvoogden<br />
, of door een oproerig gemeen, verwekt, toe<br />
betrekken, dan zal het getal veel grooter wezen. De<br />
waarheid is, dat de Kerkelijke Schrijvers dit tiental<br />
ontleend hebben, uit eenige kwalijk begrepen plaatzen<br />
in de Openbaring van JOÜNNES. (*)<br />
Maar , het volgende is van meer belang: Men<br />
merkt aan, dat de Romeinen zeer verdraagzaam waren<br />
, in het fluk van den Godsdienst, hier uit vloeit<br />
dc vraag voort: Hoe komt het dan, dat de Heidencn<br />
de Christenen zoo flreng en dikwijls vervolgd<br />
hebben? En fommigen hebben, in de daad, gemeend,<br />
te moeten beweeren, dat de Christenen zelve, het zij.<br />
door hunne dweepzucht en geestdrijverij, of door hunne<br />
dijfhoofdigheid,of door een misdadig gedrag, oorzaak<br />
geweest zijn, van deze ftrengc behandeling jegens hen.(f)<br />
Tot beantwoording van deze vraag dient, het<br />
geen<br />
(*) Opent. II. 10. XVII. 12. enz.<br />
(|) Soortgelijke aanmerkingen komen onder anderen<br />
voor bij GIBBON , in zijne Gefckicd. van den val en ondergang<br />
van het Romeinfche Rijk. Men leze verders over<br />
dit onderwerp WARBURTON Godl. zending van MOSES<br />
II Deel Bladz. 73 volgg.<br />
R 2
554 K E R K E L I J K E<br />
I geen wij, hier voor (*), j n<br />
het gemeen, van d
G E S C H I E D E N I S .<br />
'm<br />
volgingen iet nadeeligs tegen de Christenen zouden<br />
bewijzen, dat zij veel meer ééne der mcrkwaardigde<br />
omftandigheden van hunne gefchiedenis uitmaken.<br />
JESUS had zijnen aauhangeren , meermalen , voorzegd,<br />
dat zij in de wereld verdrukkingen zouden<br />
ondergaan, maar hen tevens bemoedigd, met de verzekering,<br />
dat al het geweld der hel tegen zijne Kerk<br />
en Rijk niets zou vermogen; cn zeker, hoe zeer deze<br />
algemeene haat cn vervolgingen van Jooden en<br />
Heidenen, fchijnen mogten onbedaanbaar te zijn.<br />
met de bijzondere Godlijke oogmerken, om, dooi<br />
middel van den Godsdienst van JESUS , de wereld t(<br />
verlichten en te verbeteren , weinige middelen heb<br />
benzoo veel tot de eere, algcineener bekendmaking,<br />
en fpoediger uitbreiding van het Christendom, tocge<br />
bracht, dan juist deze vervolgingen. De haat ei<br />
laster moest lfrekken, gelijk de Apostelen zulks, tel<br />
derkden, in hunne brieven aandringen, om de Chris<br />
tenen des te behoedzamer tc maken, in hun gedrag-<br />
De wreedheid, die jegens hen werd uitgeoefend, ei<br />
zich, door uitgezóchte en nieuwverzonnen peinigin<br />
gen, openbaarde, wekte medelijden. De dandvastig<br />
heid cn onverfchrokkenheid van hun , die in dez<br />
vervolgingen omkwamen, maakte de opmerkzaam<br />
heid op eenen Godsdienst gaande, welke zijne belr<br />
ders, met zulken meer dan menschlijken moed, tege<br />
folteringen en dood wapende. Men vatte eerbied o p<br />
voor deze lijders, welke de Christenen Martelaaren<br />
of bloedgetuigen, noemden , eerbied , die fpoedi g<br />
zelfs de palen te buiten ging , en in bijgclovighei d.<br />
tntaarte. Eindelijk, wanneer menschlijke en rech<br />
R 3<br />
vaa:<br />
I<br />
BOI'.K<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 64.
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
Jaar 64.<br />
256 K E R K E L I J K E<br />
vaardige richters de zaak der Christenen onderzochten,<br />
ontdekten zij niet alleen, in derzelver leere en<br />
Godsdienst, niets nadeeligs voor den Staat, maar moesten<br />
integendeel achting voor den Godsdienst,<br />
voor de deugd der Christenen , opvatten.<br />
Hoever Men is onzeker, of deze vervolging der Christenen,<br />
zich de<br />
(<br />
vervolging<br />
van 1<br />
leProvintiën van het Romeinfche Pvijk, gewoed<br />
loor NERO, zich buiten Rome uitgedrekt, en ook ia<br />
heeft.<br />
j Uadz. 131.<br />
en<br />
Het voorbeeld<br />
van PLINIUS zal ons dit, op zijne plaats, beivijzen,<br />
onder de regeering van NERO hebben wij<br />
een treffend voorbeeld, in POMPONIA GRAECINA,<br />
van welke wij boven (*) gewaagd hebben. Deze<br />
doorluchtige vrouw, van uitheemsch Bügeloof, (het<br />
Christendom,) befchuldigd wordende,'werd aan de<br />
beöordeeling van haren man overgelaten. Deze, volgends<br />
de voorouderlijke zeden, in tegenwoordigheid<br />
zijner naastbedaanden, over het leven en de eere zijier<br />
huisvrouw alles gerechtelijk onderzocht hebbende,<br />
rerklaarde haar onfchuldig. (f) Doch, het is<br />
iat wij tot de gefchiedenis<br />
wederkecren.<br />
tijd,<br />
NERO<br />
hebbe<br />
]<br />
\ T a DODWELL, CLERICUS en anderen, is ook VENEuitge-<br />
1<br />
IA (S)van gedachten, dat deze vervolging zich aleen<br />
flrekt, bepaald heeft tot de dad Rome, terwijl<br />
1<br />
RUINART<br />
-E (**)meenen, dat zij zich ook tot deProvintiën des<br />
(*) Bladz. 242.<br />
(f) TACITUS Ann. XIH. 32.<br />
(§) Hist. Eccles. Tom. UI. pag. 2Sr.<br />
< n anderen, met MOSHEIM , SCHRÖCK , SCHÜT-<br />
llo-<br />
(**) HAL Jaari. III Deel Bladz. 152. vergel.
G E S C H I E D E N I S .<br />
Romeinfchen Rijks hebbe uirgeftrekt. Aan den éénen<br />
kunt zegt men: Daar is geen duidelijke blijk, dat de Christenen<br />
, ten dezen tijde , elders dan te Rome vervolgd<br />
zijn geworden; ook merkt men aan, dat de Christenen<br />
te Rome, niet om hunnen Godsdienst, maar als<br />
ftichters van den brand dezer hoofdftad , ter dood<br />
gebracht werden, waar uit men befluit, dat de Christenen<br />
in de Provintiën hier onder niet hebben kunnen<br />
betrokken worden. Van den anderen kant, fchooi I<br />
erkennende , dat men geen duidelijk bewijs voo<br />
eene meer uitgeftrekte vervolging heeft, (ten zij mei |<br />
gebruik mogt maken van een opfchrift, op eene: I<br />
ouden ftecn, onder de puinhoopen van het dor i<br />
Marqué fa, in Portugal, zoo men zegt, gevonden<br />
het welk fpreekt van liet uitroejen der genen, di S<br />
het menschlijk geflacht een nieuw Bijgeloof inftamj.<br />
ten, dat is, der Christenen, in dat gewest, ondi •r<br />
NERO, doch, welk opfchrift den meestcn geleerde 11<br />
verdacht voorkomt, alhoewel SCHUTTE pogingen doei<br />
•><br />
om deszelfs echtheid te verdedigen ,) meent men cel 1-<br />
ter, uit fommige gezegden van oude fchrijveren, te<br />
kunnen befluiten, dat ook in de Provintiën de Christ 9<br />
nen mishandeld zijn geworden, SCHUTTE wil zelf:<br />
• ><br />
dat TACITUS dit, genoegzaam ftellig , verhaalt<br />
maar hij heeft de gezegden van dezen Gefchiedfchr<br />
y<br />
ver verkeerdelijk opgevat. De woorden zijn: „D<br />
é<br />
„ verderflijk Bijgeloof werd voor het tegenwoordi!<br />
„ geftuit, doch borst eerlang weêr uit: niet allci 1!<br />
„ in Judea, alwaar dat kwaad zijn begin genomi •n<br />
„ had, maar ook in Rome," Doch TACITUS fpree it<br />
aldaar, gelijk duidelijk uit het verband blijkt, v: n<br />
R 4<br />
dt<br />
11<br />
I<br />
BOF.K<br />
XI<br />
Hoofd ft.<br />
na C - G.<br />
jaar 64.<br />
•>
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 64.<br />
1<br />
258 K E R K E L I J K E<br />
den dood van CHRISTUS, door welken voor het tegenwoordige,<br />
dat is, toen, niet nu, onder NERO<br />
het Bijgeloof, dat is, het Christendom, gefluit werd!<br />
De volgende plaatzen zijn van meer belang. Uit'<br />
eene plaats van TERTULLriiAN, (*) meent men te<br />
kunnen befluiten, dat NERO wetten tegen de Christenen<br />
heeft uitgegeven , van welke hunne vijanden<br />
ook in de Provintiën gebruik konden maken. Doch,<br />
dewijl wij deze wetten zelve niet kunnen lezen, kunnen<br />
wij ook niet, met zekerheid, bepalen, of die<br />
tegen de Christenen , als Christenen , dan wel<br />
üs brandftichters, gegeven zijn. Even duister is eene<br />
j )Iaats van SÜLPICIUS SEVERUS (f), „ Dus vong<br />
, men aan tegen de Christenen te woeden. Nader-<br />
5 , /Wwcrd de Godsdienst ook, door het maken<br />
, van wetten , verboden : en , volgends openlijk<br />
, afgekondigde bevelen , ffond het niet vrij, een<br />
• Chris^n te zijn! " Trouwens, men kan, hier, niet<br />
3 enoeg onderfcheiden, of deze Schrijver, met deze<br />
| 'oorden, nog de tijden van K E Ï O , of de volgende,<br />
ti jden van DOMH-IUAN enz., bedoelt. Eindelijk beult<br />
men, uit de befchuldiging der Christenen, juist<br />
fl<br />
fa * tegendeel, van het geen de bovengemelde geleerdi<br />
:n daar uit befioten hadden; en men meent, dat<br />
h :t waarfchijnlijk zij, dat men lieden, welke' mem<br />
bi fchuldigde, de hoofdftad des Rijks in brand geftó,<br />
kc n te hebben, en die, buitendien, van haat tegen<br />
de n Staat en het gantfche menschdom verdacht waren<br />
,<br />
(*) Apotog. C. 4.<br />
[f; Hist, Sacr. II. 2%
G E S C H I E D E N I S . 159<br />
ren, niet alleen in de Hoofdftad, maar alüm, liet geheele<br />
Rijk door, zal vervolgd hebben. Een befcheiden<br />
lezer zal, in deze onzekerheid, denGcfchiedfchrij- j<br />
loofdfl.<br />
ver niet kwalijk nemen, dat hij liefst niets bcfiisle. [ aC.G.<br />
Even min zeker kunnen wij zeggen, hoe lang de- ; aar 04.<br />
ze woede geduurd hebbe? Dewijl PETRUS cn PAU- I [oe lang<br />
LUS, gelijk men gemeenlijk denkt, in het jaar 6,8,,*<br />
j geeurd<br />
het laatfte jaar van NERO'S regeering, den marteldood * ebbe?<br />
ondergaan hebben, fchijnt men te moeten denken ,<br />
dat deze vervolging geduurd zal hebben tot den dood<br />
van NERO, doch, anderen geloven, dat zij binnen<br />
één jaar geëindigd zij, wanneer de eerfte woede ,<br />
wegens de brandltichting, bedaarde, en het volk, gelijk<br />
TACITUS meldt , medelijden begon te krijgen ,<br />
met de onfchuldige Christenen. Ook kan meu<br />
naauwlijks begrijpen, hoe of waarüm PETRUS en PAU<br />
LUS , geduurende het woeden der vervolging, te<br />
Rome zouden gekomen zijn, cn, als 't ware, het<br />
vuur in den mond zouden gelopen hebben. •<br />
Zekerlijk, hebben, in deze vervolging, vele Christenen<br />
het leven verloren, fchoon wij derzelver juist<br />
Getal der<br />
nartela-<br />
•en.<br />
getal niet kunnen weten. Over ha algemeen moet<br />
hier aangemerkt worden, dat veelal, in de overlevering<br />
, nopens de vervolgingen . der Christenen, het<br />
getal der Martelaren, veel te hoog wordt opgegeven.<br />
11. DODWELL (*) heeft dit aangetoond, fchoon deze<br />
geleerde , man tot een ander uiterften vervallen<br />
is, en het getal te zeer verminderd. heeft. Het is<br />
ÜOO, dat, bij de meeste vervolgingen, de aanzienlijk<br />
( Dis/a r. Cijprian. XI. de paucitate martijrwn,<br />
R 5<br />
• % "<br />
BOLK<br />
XI
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 64.<br />
200 K E R K E L I J K E<br />
Jijkften onder de Christenen, hunne leeraars, en de<br />
Opzieners der Kerke, het grootte gevaar liepen, terwijl<br />
menfehen van geringer ftand vrijkwamen; ook<br />
ivaren de vervolgingen niet allen van dezelfde na,<br />
tuur: wanneer men dc Christenen opzetlijk opzocht,<br />
geraakten 'er meer in lijden , dan wanneer men<br />
wachtte, tot zij aangebracht en befchuldigd werden.<br />
3ok is het waar, dat de bijzondere verhalen en gechicdenisfen<br />
der martelaren, met eene oneindige me-<br />
3 ligte van verdichtzelen , ten minten vergrootingen<br />
\•an het wonderbare, zijn vervuld; evenwel is het<br />
antal der martelaren,. desniettegenltaande, aanzienlijk<br />
enoeg, gelijk blijkt uit het werk van THEOD.<br />
I UINART, (_*) in het welk hij, vrij naamvkeurig,<br />
i e geloofwaardigten van deze gefchiedenisfen der<br />
1 Farteïareh heeft bijeenverzameld, PETRUS HOFSTEDE<br />
h eeft, insgelijks, eene verhandeling gefchreven over<br />
I H klein getal der echte Martelaren , niet echter<br />
ir den zin van DODWELL, maar met betrekking tot<br />
zi ilkeri, die, in de daad, den naam van Martelaren<br />
vv aardig te achten zijn. Te weten, vele Christenen<br />
h< hben zich, door onkunde en verkeerden ijver,<br />
d( ior dweèpachtige beginzelen , of andere min op'<br />
re :hte beweegredenen gedreven, zelve in het gevaar<br />
ge bracht. Ook hebben,- gelijk wij, in het vervolg,<br />
zii ;n zullen,alle de bijzondere gezindheden derChrislen<br />
hunne Martelaren gehad; daar echter, een waar<br />
tei<br />
M mtelaar alleen zulk iemand is, die, met redelijke<br />
ke mis en overtuiging der waarheid, met alle wijze<br />
omk<br />
j Aeta Sincera martij rum.
G E S C H I E D E N I S .<br />
sSi<br />
omzichtigheid en befcheidenhcid dezelve belijdende en<br />
belevende, deswegens, zonder zijn toedoen of fchuld,<br />
in ongelegenheid gekomen, aan den Godsdienst, en ]<br />
niet hechts aan eenige bijzonder opgevatte mening,<br />
zelfs tot den dood toe, getrouw blijft.<br />
Of PETRUS, te gelijk met PAULUS, dan wel reeds<br />
vroeger, volgends fommigen ,wcl vier of vijf jaaren vroeger<br />
, en dus in de vervolging van het jaar 64, zij ter<br />
dood gebracht, is onzeker, alzoo de oude Schrijvers<br />
daaromtrent verfchillen, en het voor ons niet mogelijk<br />
is, hier iet, met zekerheid, te beflisfen. No-<br />
Onder die genen , welke , vervolgends, onder Wartellood<br />
van<br />
NERO , den marteldood geleden hebben , waren<br />
>ETRÜS<br />
de Apostelen PETRUS en PAULUS de voornaamften;<br />
hier omtrent komen alle Christenfchrijvcrs over<br />
;il l'Aü-<br />
een, hoewel zij, ten aanzien van het jaar, de nadere<br />
aanleiding tot, en de omftandigheden van<br />
hunnen dood , verfchillen , cn zelfs , gedeeltelijk ,<br />
vele onwaarfehijnlijkhcden verhalen, PAULUS dood<br />
fchijnt, met veel waarfchijnlijkhcid, die men, onder<br />
anderen, uit zijnen twceelcn Brief aan TIMOTHEUS,<br />
opmaakt, gefield te worden, in het laatfte jaar van<br />
NERO'S regering, het 68 na CHRISTUS geboorte,<br />
toen deze zich in Griekenland bevond, en aan HELIus,<br />
een vrijgelaten haaf, met POLYKLETUS, ZOO<br />
wreed als hij zelve, alle zijne magt, geduurende zijne<br />
afwezendheid, had opgedragen. Sommige dagtafelen<br />
van Martelaren Hellen zelfs de dood van den<br />
Apostel, bepaaldelijk, op den 22 Februarij van dat<br />
jaar, zijnde hij met het zwaard onthoofd. (*)<br />
(,*) SCHUTTE Heil. Jaarb. III. Deel Bladz i48volgg.<br />
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Ioofdft.<br />
vaC.G.<br />
] nar 64.
162 K E R K E L I J K E<br />
I<br />
Nopens de aanleidende gelegenheid tot, en fommige<br />
BOEK<br />
XI bijzonderheden van den dood dezer Apostelen, verhalen<br />
, of liever beuzelen, fommige berichten, ten op<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 68. zichte van PETRUS , dat deze Apostel te Rome met<br />
SIMON den Tooveraar getwist hebbe, welke, door<br />
zijne bedriegerijen, het volk zoo had begoocheld,<br />
dat men hem Godlijke eere bewezen, en een ftandbeeld<br />
opgericht hebbe, met dit opfchrift: SIMONI<br />
SAXCTO DEO: aan den Heiligen God SIMON! (*)<br />
Eindelijk wendde de Tooveraar voor, te kunnen vliegen,<br />
doch, als hij deze kunst te werk Helde, is hij,<br />
op het gebed van PETRUS, gevallen, en brak den<br />
hals. Dit vcrdichtzel van het vliegen van SIMON<br />
is, hoogstwaarfchijnlijk, ontdaan, uit het geval van<br />
zekeren IKARUS , welke, in een fchouwfpcl, zullende<br />
vliegen, daar in miste, en naast de loge of zitplaats<br />
van NERO nederviel, het welk SUETONIUS<br />
verhaalt (f). Deze val en dood van SIMON ZOU<br />
aanleiding gegeven hebben tot de vervolging tegen<br />
PETRUS, welke Apostel zich eerst de ftad uit wil,<br />
(*) Dit verhaalt JUSTINUS de Martelaar in zijne Me<br />
Verantwoording Cap. 34. Doch deze goede Kerkvader<br />
is hier deerlijk misleid, het zij door anderen, of door<br />
ïich zeiven. ^ Het opfchrift, waarop hij doelde, is, on.<br />
ier den Paus<br />
CREGORIUS XIII, op het Eiland in den<br />
Tiber gevonden, en luidt dus: SEJIONI SANCO DEO FI-<br />
5iO: aan den Verbondsgod SEMO SANCUS. Deze was eene<br />
>ude Sabijnfche Godheid, welke bij het fluiten van vtri<br />
'tonden aangeroepen werd.<br />
(f) Kf. Ner. Cap. XII.<br />
de
G E S C H I E D E NI S. 263<br />
de begeven, om het gevaar te ontgaan, maar buiten<br />
de Poort was JESUS hem tc gemoet gekomen, wien<br />
PETRUS vragende: Heer el waar gaat Gij?<br />
antwoord kreeg: Ik ga,<br />
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
ten; loofdft.<br />
om wederom gekruist te<br />
worden? PETRUS, hier door befchaamd, keerde te<br />
rug, werd gevat, cn ten kruisdood verwezen; als<br />
dit vonnis aan hem ftond uitgevoerd te worden,<br />
verzocht de Apostel, niet begeerende , met CHRISTUS<br />
gelijk gedeld te worden, dat men hem met het hoofd<br />
nederwaards mogt kruisfigen; het welk hem werd ingewilligd.<br />
Zeker, indien dit in de daad zoo gebeurd<br />
ware, zou men den Apostel niet kunnen vrijfpreken<br />
van eene gemaakte nederigheid! Het verhaal van de<br />
verfchijning van JESUS fchijnt uitgedacht te zijn, uit<br />
het geen PETRUS fchriift, in zijnen II Brief Hoofdft.<br />
I. 14. dat JESUS hem geopenbaard had, dat het verlaten<br />
van zijne aardfche hut ( zijn ligchaam ) , haasi<br />
aandaande was. Alle deze bijkomende bijzonderheden<br />
dan latende, voor het geen zij zijn, zal dit alleen<br />
, als zeker, kunnen aangenomen worden ,. dat PE<br />
TRUS te Rome, onder NERO, den marteldood ge<br />
leden heeft, gelijk JESUS hem dit laatde duidelijl<br />
voorzegd had. (*)<br />
Volgends KLEMENS van Alexandri'è (f) zal d<br />
huisvrouw van PETRUS , kort voor haren echtge<br />
noot, insgelijks, als eene martelarcsfe gedorven zijn<br />
wordende door den Apostel, tot aan haar einde, be<br />
moedigd , met de woorden: Vrouw! gedenk aai I<br />
den Heere!<br />
^<br />
(*) JOÜNN. XXL 18. vergel. ook. joaNN. XIII. 3J<br />
(f) Bij EUÏEB. Hist. Eccles. IIL 30.<br />
naC.G.<br />
Jaar 63.
a
G E S C H I E D E N I S . 265<br />
Voor GALBA, die, in Galliê, als Keizer was uitgeroepen<br />
, en dien het Romeinfche volk , als zijnen<br />
I<br />
BOF.K<br />
XI<br />
verlosfer, befchouwde, hadden de Christenen eenigen<br />
tijd rust van de Heidenen; ook waren de Jooden naC.G.<br />
Hoofdft.<br />
Jaar 68.<br />
thans in zoodanige omdandigheden, dat zij, aan het<br />
vervolgen der Christenen, niet denken konden, als<br />
genoeg met zich zeiven te doen hebbende.<br />
Te weten, gelijk wij boven hebben verhaald , in joodfche<br />
oorlog.<br />
het jaar 66, was, onder den landvoogd GESSIUS<br />
FLORUS , de oorlog tusfehen hen en de Romeinen uitgeborsten<br />
, welke een einde van hun gemeenebest maakte<br />
, en hunne Stad en Tempel verwoestte , waar<br />
door de voorzeggingen van DANIÊL, maar bijzonder<br />
die van JESUS, die dezen ondergang, voor 30 jaren,<br />
had aangekondigd, ten dipden vervuld werden; wordende<br />
daardoor , insgelijks , het groot pleitgeding<br />
tusfehen de Christenkerk cn de Joodfche Sijnagoge<br />
bedist, en, door het beduur der Godlijke Voorzienigheid,<br />
de Kerkplegtigheden, door MOSES verordend,<br />
afgefchaft, cn dus de Christenen, zichtbaar, bepaald<br />
tot dien dienst van God in Geest en Waarheid ,<br />
welken JESUS gepredikt, en waar toe hij zelve, cn<br />
4} •<br />
vervolgends zijne Apostelen, de gemoederen, door onderwijs<br />
en verlichting, hadden voorbereid.<br />
Deze geheel merkwaardige oorlog, door JOSEFUS,<br />
in een afzonderlijk werk, over den Joodfchen Oorlog<br />
, breedvoerig, en naauvvkeurig befchreven, is zoo<br />
vol merkwaardigheden, dat Heidenen, zoo wel als<br />
Jooden, erkend hebben, dat de Godheid, daar in,<br />
op eene tastbare wijze, hare magt en rechtvaardigheid<br />
hebbe verheerlijkt.<br />
Vóór
BOEK<br />
XI<br />
Hoofd!<br />
na CC<br />
Voortekenen<br />
vóór dc<br />
zen oorlof.<br />
266 K E R K E L I J K E<br />
Vóór dnt deze oorlog eenen aanvang nam, gingen<br />
'cr eenige vreemde wondergebeurenisfen en voorte*<br />
:. kens vooraf; welke niet alleen JOSEFUS breedvoerig<br />
•vermeldt, maar waar van ook TACITUS (*)<br />
R E-<br />
Jaar 68<br />
; waagt; zoodat men , zonder het gezag van deze<br />
beide achtbare Schrijvers tegen tc fpreken, derzelver<br />
_ waarheid niet in twijfel trekken, of ze enkel voor<br />
bloote verbeeldingen houden kan, cn zulks te min,<br />
omdat ook JESUS (f) reeds voorzegd had, dat<br />
foortgelijke wondertekenen de verwoesting van Jerufalem<br />
zouden voorafgaan, als ook, omdat fommigen<br />
onder de voortekenen, door JOSEFUS verhaald, naar<br />
eene groote waarfchijnlijkheid, dezelfde zijn, die,<br />
volgends het Nieuwe Testament, op het Paaschfeest<br />
van JESUS dood, en het daar op gevolgde Pinkfterfeest,<br />
zijn voorgevallen.<br />
DcChris. Dc Christenen moesten, bijzonder, deze voortekenen<br />
opmerken, en als waarfchuwingen aanzien, om<br />
tenen<br />
verinten<br />
Jerufalem.<br />
Jerufalem en het Joodfche land te verlaten. Reeds<br />
te voren, waren dc Apostelen, door de Jooden, op<br />
velciieië wijzen vervolgd, en fommigen zelfs ter dood<br />
gebracht zijnde, van daar vertrokken, om het Euangelie,<br />
onder anderen volken, te verkondigen; en bovendien,<br />
werd aan alle de gelovigen, die tot de Kerk<br />
te Jerufalem behoorden, door eene Godfpraak, welke<br />
aan de uitmuntendden onder hen, in eene openbaring,<br />
vóór den oorlog, gegeven werd, bevolen,<br />
uit de Stad tc vertrekken, en zekere Stad in Pereë<br />
(*) Hui. Libr. V.<br />
(t)<br />
MATTH. XXIV.<br />
over
G E S C H I E D E N I S »<br />
a«?<br />
ever elen Jordaan , Pella genoemd, welke onmidlijk ï<br />
BOEK<br />
©nder het gebied van Koning AGRIPPA II ftond, te<br />
XI<br />
gaan bewonen, werwaards dan ook de Christenen \ Ioofdfts<br />
uit Jerufalem vertrokken* Zoodat dc Hoofdftad, en<br />
ïaC.G.<br />
Jaar68.<br />
geheel Judeë, ten eenemaal van heilige mannen ont-,<br />
bloot werden: wanneer hen, die CHRISTUS en zijne<br />
Apostelen zoo zeer mishandeld hadden, eindelijk de<br />
Godlijke wraak bezocht, omdat geheele geflacht<br />
der<br />
Godlozen uit het menschdom ten gronde toe uk te<br />
roejen.<br />
Dit verhaalt EUSEBIUS (*), en 'er is gcene<br />
reden, om dit verhaal te verwerpen; dewijl toch<br />
ook .JOSEFUS , op meer dan ééne plaats , van de<br />
verfchriklijke zedenloosheid der Jooden {prekende,<br />
verklaart, dat dezelve zoo hoog ging, dat,<br />
God de Romeinen niet gezonden had ,<br />
ftraffen,<br />
indien<br />
om hen te<br />
'er vuur van den hemel had moeten dalen,<br />
om dc dad, gelijk eertijds Sodom en Gomorrha,<br />
verdelgen-.<br />
In het jaar'67 werd FLAVIUS VESPASTANUS ^ de GALBA ,<br />
OTHO en<br />
-undigfte cn dapperde veldheer, dien de Romeinen,<br />
V1TELLI»<br />
ten dezen tijde, hadden, doof NERO , na Judeë gebonden<br />
, om den Joodfchen oorlog te voeren. Deze<br />
us, Romeinfche<br />
Keizers»<br />
veroverde, in den veldtogt van dat jaar, geheel Galileë,<br />
en trok, in het volgenelc jaar 68, het landfchap<br />
Judeë in, dringende tot aan Jcrlcho toe door;<br />
maar, alzoo de ftaat van zaken te Rome zeer verward<br />
was, alwaar<br />
GAL BA, aan de verwachting, die<br />
raen van hem opgevat had, niet voldaan<br />
(*) Hist. Eed. III. 5.<br />
8<br />
te<br />
hebbende,<br />
in
268 K E R K E L I J K E<br />
I<br />
in het begin van het jaar 69, omgebracht werd, na<br />
BOEK eene korte regering van zeven maanden en zeven<br />
XI<br />
dagen, wordende, door de lijfwacht, OTHO in zijne<br />
Hoofdft.<br />
naC. G. plaats op den troon verheven, terwijl dc Duitfche<br />
Jaar dg.<br />
legers, ten zelfden tijd, VITELLIUS als Keizer uitriepen,<br />
tegen wien OTHO, eenen veldflag verloren hebbende,<br />
na eene regering van 3 maanden, zich zeiven<br />
liever ombracht, dan dat hij den burgerkrijg wilde<br />
ra-volgen, en welke VITELLIUS den Keizerlijken troon<br />
Insgelijks niet langer dan acht maanden en vijf daren<br />
bezat; alzoo, zeg ik, de ftaat van zaken te Rome<br />
:eer verward was, werd de oorlog tegen de Jooden,<br />
'an den zomer des jaars 68, tot het laatfte van hef<br />
j *ar 69, gefchorst.<br />
Verre van dit uitftel zich ten nutte te maken, na-'<br />
I ien, onder de Jooden, de verdeeldheden en fcheuingen,<br />
gepaard met roof en moord, de overhand.<br />
r<br />
I )it ongelukkig volk woedde in zijne eigene ingeranden,<br />
en alle beleid en wijsheid fcheen hetzel-<br />
v<br />
V e begeven te hebben. Drie partijen oorloogden niet<br />
Tl tin onderling met malkanderen, dan met de" Romeien;<br />
zoodat JOSEFUS fchrijft, dat, al waren ook<br />
n<br />
d e Romeinfche legers niet opgekomen, deze rampiligen<br />
zelve de ftad vernield en verwoest zouden<br />
z<br />
h :bben.<br />
VESPASI- In het jaar 69, werd VESPASIANUS , door zijn leaf,<br />
en de overige Romeinfche legioenen in het Oos-<br />
ANUS _<br />
wordt "<br />
Keizer. tc n, als Keizer, uitgeroepen, waar op hij zelve na<br />
Ji ome gekeerd, om bezit van den troon te nemen,<br />
h t beleid van den Joodfchen oorlog aan zijnen Zoon<br />
TITUS
TITUS'<br />
G E S C H I E D E N I S . 269<br />
VESPASIANUS overliet, welke, in de maand<br />
April van het jaar 70, met zijn leger voor Jerufalem<br />
rukte, en de dad van alle kanten infloot.<br />
Daar is, in de gefchiedenis der volken, geen voorbeeld<br />
van eene zoo merkwaardige belegering, noch<br />
loosheid. " Dewijl de belegering juist op een<br />
Paaschfeest eenen aanvang nam , waren de Jooden<br />
van alle oorden derwaards faamgevloeid, in des te<br />
grooter menigte, omdat zij, in den jongden noot'<br />
van hun volk cn Godsdienst, [deiizelvën niet wilder<br />
verlaten, verwachtende tevens, op dc toezegginger<br />
van verfcheiden bedriegers, eene bovennatuurlijke he<br />
melfche Uitredding en verlosfing. Ondertusfchen.<br />
ontdond, door deze groote menigte menfehen, in d<<br />
dad, de allerijslijkde hongersnood, welke verhaas<br />
werd, doordien de partijen, tegen malkanderen woe<br />
dende, mcnigmalcn brand verwekten, waar door d<<br />
voorraad van levensmiddelen , die men zoo nodk<br />
had, door de vlammen verteerd werden. Zoo groo<br />
was de hongersnood, dat men, gulzig, menfehen<br />
vlcesch verdond, ja dat moeders hare eigene Rihderei 1<br />
flachtten en aten; de draten en platte daken de t<br />
huizen waren bedekt met uitgeteerde ligchamen<br />
»<br />
naar fchimmen gelijkende, en met van honger gedorvei l<br />
S 2<br />
h<br />
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar7o.<br />
van zoo vele rampen, in eene belegerde Stad te gelijk<br />
famenlopende, als deze belegering van Jerufa<br />
Jerufalem<br />
belegerdlem:<br />
„Geene Stad," fchrijft JOSEFUS, die zich, in<br />
perfoon; in het leger der Romeinen bevond, „heeft,<br />
„ zedert de Schepping, zulke verfchriklijke rampen<br />
„ geleden, geene was ooit zoo vol volks, het welk<br />
„ zoo vruchtbaar was, in allerlei foort van God-<br />
'
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
fia C. G.<br />
over de muuren buiten de Stad wierpen. Zoodanig<br />
Jaar 70.<br />
was TITUS, dc veldheer, op dit gezicht, ontroerd,<br />
dat hij, de handen ten hemel heffende, uitriep, dat<br />
dit zijn werk, zijne fchuld, niet was. Niettegendaande<br />
dezen hooggaanden nood, was het Joodfche<br />
volk, tot razernij toe, hardnekkig, willende geen<br />
liet minde gehoor geven, aan de voordellen, en aanbiedingen<br />
van TITUS, noch aan de vermaningen<br />
k<br />
*7° K E R K E L I J K E<br />
Jijken: derzelver ftank bracht eene pest te wege,<br />
waar aan menigten ffierven, zoodat de levenden niet<br />
in ftaat waren, de dooden te begraven, maar die<br />
ran den Koning AGRIPPA, JOSEFUS, en anderen;<br />
a zelfs, wanneer iemand der voorzichtigde burge-<br />
]•en, in de dad, dc woede poogde te doen bedaen,<br />
en gematigder handelwijze aanprees, werd hij,<br />
]<br />
Is een vijand van volk en Godsdienst , nedergefa-<br />
1 »eld en afgemaakt.<br />
Ingenomen<br />
cn ƒ<br />
Dewijl de Stad, door natuur en kunst beide, zeer<br />
verwoest terk en bijna onvcrwlnlijk was, en de Jooden zich,<br />
i ls wanhopige menfehen, met alle die woede, welke<br />
\ un geestdrift hun inblies, verdedigden, duurde dc<br />
b elegcring lang; den 14 Julij, hield het daaglijksch<br />
c fier in den Tempel op, cn den 10 Augustus werd<br />
d it Heiligdom, het welk eene derkte op zich zelve<br />
11 itmaakte, dormenderhand, overweldigd, en, niettemdaande<br />
TITUS, in een' daags te voren gehouden<br />
o<br />
k rngsraad, bedoten had, dit prachtig gebouw te<br />
maren, waar toe bij ook, met roepen, bidden<br />
d reigen, ja flaan van zijn eigen volk, zijn niterde<br />
b at deed, als van hooger hand, in brand gedoken.<br />
c P den tweeden, of volgends de rekening van ande>
G E S C H I E D E N I S . 271<br />
deren, op den achttien September, werd, eindelijk, 1<br />
BOEK<br />
ook het overige der ftad met ftorm veroverd, alles<br />
XI<br />
ter nedergemaakt, en de ftad verbrand en verwoest. Hoofdft.<br />
Na het bemagtigen der ftad, erkende TITUS, hare<br />
flerkte, befchouwcnde, dat eene meer dan mensch<br />
naC.G.<br />
j" nr 7°<br />
lijke magt hem dezelve had doen vermeesteren; dit<br />
verhaalt niet alleen JOSEFUS , maar ook andere<br />
Schrijvers, FILOSTRATUS (*) bij voorbeeld, meldt<br />
ons, dat TITUS , wanneer , na het innemen van<br />
Jerufalem, de nabuurige volken hem, als ovenvinnaar,<br />
eene gouden kroon aanboden, die geweigerd<br />
hebbe aan tc nemen, zeggende, dat hij dit werk<br />
niet verricht, maar dat de toorn der Goden , die<br />
duidelijk gebleken was, de Stad in zijne handen gegeven<br />
had.<br />
Het getal der menfehen, welke , geduurende de<br />
belegering, in de Stad zijn omgekomen, gaat hel<br />
geloof bijkans te boven, JOSEFUS fpreekt van eer<br />
milliöen en honderdduizend, TACITUS van zesmaa:<br />
honderdduizend. Zeven en negentigduizend werder<br />
gevangen, waar van de aanzienlijkften de zegepraa<br />
van TITUS te Rome moesten verderen , die oudei<br />
waren dan zeventien jaren , werden na Opper-Egyptt<br />
gezonden, om in de mijnen te arbeiden, of na dc<br />
Provintiën gevoerd, om in de fchouwfpelen te vechten<br />
, of voor de wilde beesten geworpen te worden:<br />
die jonger waren, werden 'tot flaven verkocht. Ir<br />
langen tijd, werd aan geen'' Jood toegedaan , na<br />
der bij de verwoeste dad te komen , dan tot aai l<br />
Em<br />
(*) Vit. Apollon. VI. 29-.<br />
S 3
I<br />
BOER<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
*ja K E R K E L I J K E<br />
Emmavs , om van daar hare verwoesting te beweenen.<br />
•<br />
De overblijfzelen des oorlogs duurden tot het jaar<br />
73 of 74 , waar bij nog eenige duizenden Jooden<br />
omkwamen, ook werd dc Tempel, dien de Jooden<br />
tc Heliöpolis in Egypte hadden, van alle zijne fieraden<br />
beroofd, cn gefloten, zoodat 'er geen voetfiap<br />
van den openbaren eeredienst der Jooden overbleef,<br />
Met deze verwoesting van Stad en Tempel hield<br />
liet Joodfche volk op, een onafhanglijk volk uit te<br />
maken; van toen af zijn de Jooden, als ballingen,<br />
verftrooid door de geheele wereld, hoewel zij zich<br />
looit, welke lotgevallen hun ook zijn overgekomen,<br />
net andere volken vermengd hebben, maar tot onze<br />
ijden toe een afgezonderd volk gebleven zijn.<br />
Dood Dewijl wij, meermalen, van den Joodfchen Koling<br />
AGRIPPA II, gefproken hebben, zal het den<br />
Wffl A- ]<br />
GIUPPA ,<br />
J<br />
II. ezer niet onaangenaam zijn, als wij hier aantekenen ,<br />
( lat hij, met zijne Zuster BERENICE, TITUS na Rc~<br />
! 'je verzeld heeft, TITUS had zoo groote liefde vooi<br />
t eze Vorstin opgevat, dat hij haar zelfs beloofde<br />
t e trouwen, welke belofte hij echter niet heeft kunien<br />
volvoeren, omdat het Romeinfche volk 'er zich<br />
i<br />
{ penlijk tegen verzettcdc. AGRIPPA zelve, zegt men,<br />
i i te Rome geftorvcn, in het oofte jaar na CHRISTUS<br />
eboorte, het 70 van zijnen ouderdom. Hij was dc<br />
j latrte, uit het geflacht van IIERODES , die den naam<br />
\ an Koning gevoerd heeft, terwijl, volgends de aan-'<br />
t .'kening van JOSEFUS, het geheele geflacht van den<br />
c wingeland , IIERODES den Grooten , binnen den<br />
t jd van ééne eeuw, is uitgeftorvcn.
G E S C H I E D E N I S . 273<br />
Door deze gebeurenis waren de Christenen voortaan<br />
vrij van vervolgingen van den kant der Jooden,<br />
gelijk zij, over het geheel, veel invloed op de zaken ; Joofdft.<br />
ia C. G.<br />
van het Christendom moet gehad hebben, hoewel :<br />
Jaar 74.<br />
ons deSa'aiigaande geene uitdruklijke berichten voorkomen.<br />
Geduurende de verwarringen in het Romeinfche<br />
Rijk, onder GALBA , OTHO en VITELLIUS,<br />
en onder de regering der goede Vorsten FLAVIUS en<br />
TITUS VESPASIANUS, Vader en Zoon, welke laatfte<br />
de wellust van het menschlijk geflacht genoemd<br />
werd, hadden zij ook rust van de Heidenfche volken,<br />
en konden de waarheid, die zij geloofden,<br />
•zelve beleven, en verder voortplanten.<br />
Door dfe Apostelen, van welke thans JOÜNNES en<br />
FILIPPUS nog in het leven overig waren (*), was<br />
de Christengodsdienst reeds zeer ver uitgebreid. Men<br />
moge, daaromtrent, door verdichtzelen veel vergroot<br />
hebben, wanneer men, bij voorbeeld, van eene prediking<br />
van het Christendom in Amerika, als ook<br />
in China (f) , reeds in de eerde eeuw van het<br />
Christendom, gewaagt; veel moge onzeker wezen,<br />
.ik echter is boven allen twijfel, dat, door den arbeid<br />
der Apostelen, bijzonder van PAULUS, door<br />
bet geheele Romeinfche Rijk, Christenen gevonden<br />
werden , in Afië , Europa , en een gedeelte van<br />
Afrika. Men had, onder anderen, eenige aanzienlijke<br />
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 31.<br />
(j ) DEGUIGNES in zijn Onderzoek over de Christenen,<br />
in de 7de eeuw zich in China bevindende, heeft dit echter<br />
voor wasrfehijnlijk gehouden.<br />
S 4<br />
Toeftand<br />
derChristenen.
a?4 K E R K E L IJ K E<br />
I ke gemeenten, in voorname Steden, gelijk te Jerufalem,<br />
vóór de verwoesting dezer Stad, te Antwckii<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdfr. in Syrië, te Alexandrië in Egypte-, en te Rome,<br />
na C. G.<br />
Jaar 74. welke als hoofd- 0f moederkerken kunnen aange-.<br />
merkt worden, van waar de leere van JESUS in an%<br />
dere kkincr deden en de omgelegen vlekken werd<br />
voortgeplant.<br />
Opvolging<br />
der<br />
De Kerkelijke Schrijvers hebben ons de Bisfchoppen,<br />
of Opzieners dezer gemeenten, als opvolgers<br />
IJisfchopfen,,<br />
van de Apostelen, of Apostoli&he mannen, vertoond,<br />
cn derzelver opvolging verhaald, doch, de<br />
benaming van Bisfchop genomen in denzin, welken<br />
dezelve in hunnen tijd had. Dus zal, bij voorbeeld,<br />
PIMOTHEUS dc eerde Bisfchop te Efeze TITUS<br />
>phet Eiland Creta, geweest zijn; maar, bijzon-<br />
Ier, heeft EUSEBIUS, in zijne Kerkgefchiedenis, ziin<br />
verk gemaakt, om de opvolging der Bisfchoppea<br />
•'an de Kerken van Jerufalem, Antiöchië, Alexanh-ië,<br />
en Rome op te tekenen. Hij geeft ons (*)<br />
<<br />
ene lijst van 15 Bisfcboppen van de gemeente van<br />
Jerufalem,_ beginnende, met den Apostel JAKOBUS ,<br />
1 ot aan de tijden van den Keizer ADRIÜAJV of HA'.<br />
1<br />
>RKÏAN, allen uit de Joodfche Christenen.. Insgeijks<br />
noemt hij de Bisfchoppcn van Antiöchië, den<br />
1<br />
«<br />
erdeu EVODIUS, cn den tweeden IGNATIUS, die,<br />
(<br />
>ndcr TRAJANUS , den marteldood geleden heeft.'<br />
1<br />
fa» de Kerk te Alexandrië in Egypte zal MARKUS,,<br />
I é Euangelist, de reisgenoot van BARNABAS en<br />
| AULUS, en leerling van PETRUS, de eerfte Bis-.<br />
(*) Hist. Eccl.. IV. 5..<br />
fchop
G E S C H I E D E N I S . Vf%<br />
fchop geweest zijn, en na hem (*)<br />
het Site jaar van NERO, 61 na CHRISTUS<br />
ANNIANUS, in<br />
geboorte,<br />
een man, gelijk EUSEBIUS (f) hem noemt,<br />
van God bemind, en in allen opzichte wonderbaar.<br />
Na 22 jaaren, was zijn opvolger AVILIUS , die deze<br />
gemeente 13 jaaren, cn dus tot aan de tijden van<br />
TRAJANUS beduurd<br />
heeft.<br />
a TIM. IV. 11. en PETRUS, I. PETR. V. 13-<br />
Omtrent de opvolging der eerfte Bisfchoppen te Opvolging<br />
der<br />
Rome, waarop echter, volgends de Roomsehgezinde<br />
Godgeleerden, zoo veel aankomt, is alles onzepen<br />
te<br />
Bisfchop<br />
Rome,<br />
ker. De Griekfche Kerk leidt deze opvolging af<br />
van PETRUS en PAULUS, de Latijnfche, van PE<br />
TRUS alleen.<br />
Dit is zeker, dat van beide deze Apostelen<br />
, PAULUS voomaamlijk , bij de gemeente t<<br />
Rome, zich bijzonder vercüendelijk gemaakt hebbe<br />
ja,<br />
dat men van ouds PAULUS, die, vroeger dai t<br />
PETRUS, te Rome geweest is, in die gemeente nie t<br />
alleen met PETRUS gelijk, maar, in zeker opzichr ».<br />
zelfs boven hem gcltcld heeft , fchijnen de ze<br />
gels der oude Roomfche Bisfchoppen te bewijzen<br />
welke dc beeldenisfen dezer beide Apostelen vertoon<br />
den,<br />
en wel zoo, dat PAULUS daarbij de rechte<br />
hand bekleedde.<br />
Omtrent de onmiddelijke opvolger I<br />
dezer Apostelen, verfchillen de Schrijvers.<br />
Een paa t<br />
oude Bisfchopslijsten van Rome noemen als eerste: }<br />
Bisfchop<br />
LINUS, van het jaar 56 na CHRISTUS tc t<br />
(*) Niet na zijn dood, gelijk EUSEBIUS fchijnt 1 e<br />
kennen te geven. Dewijl PAULUS nog van hem fpreel<br />
(t) Hist. Eccles. II. 24.<br />
67<br />
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft\<br />
naC.G.<br />
Jaar 74.
a 76 K E R K E L I J K E<br />
I 67, elf jaaren, en laten op hem volgen CLEMENS ,<br />
BOEK<br />
XI van het jaar 67 tot 76, negen jaaren. Volgends de*<br />
Hoofdrt. Apostolifche FastftelUngen, is CLEMENS, door den<br />
na C. G.<br />
Apostel PETRUS, nog voor zijn dood, tot Bisfchop<br />
j.v.r 74.<br />
van Rome aangefteld: (*) En hier in komen de<br />
oude Christenfchrijvers vrij wei overeen, dat zij LI<br />
:us, moet tusfehen LINUS eii<br />
CLEMENS ingevuld<br />
NUS, van welken PAULUS fpreekt (2 TIMOTH. IV.<br />
21.) eerften Bisfchop van Rome noemden, doch,<br />
wanneer en hoe lang hij dezen post hebbe waargenomen<br />
, daaromtrent verfchilt men. Volgends de<br />
tangehaalde lijsten, zal hij deze waardigheid , nog<br />
jij het leven der beide Apostelen PETRUS en PAU-<br />
.us, bekleed hebben, terwijl EUSEBIUS en anderen<br />
i icm, na den dood der Apostelen, als derzelver opulger,<br />
noemen, en hem twaalf jaaren toefchrijven,<br />
)<br />
t at aan het jaar 79 of 80. Nog grooter is het vergil,<br />
omtrent den opvolger van LINUS, deze is,<br />
I<br />
\ olgends de bovengemelde Lijsten en de Apostoüfchc<br />
r<br />
/ astfteUingen, CLEMENS van het jaar 67 tot 76 neen<br />
jaaren, maar, volgends EUSEBIUS en IIICRONY-<br />
r<br />
v rorden CLETUS of ANENCLETUS , geduurende ia<br />
j aren, zoodat CLEMENS eerst, in het jaar 91 of 92,<br />
I isfehop te Rome zou geworden zijn; op CLEMENS<br />
z ü gevolgd zijn, geduurende acht jaaren, EUARESus,<br />
en na hem ALEXANDER, welke den martel»<br />
T<br />
d 3èd zal geleden hebben, onder TRAJANUS, doch<br />
d e, volgends EUSEBIUS, zijn eigen dood geftorven<br />
is , in het derde jaar van ADRI«ÏAN , of HADRIÜAN ,<br />
(*) Vergel. beven Bladz. 238.<br />
den
G E S C H I E D E N I S ,<br />
K7<br />
dm opvolger van TRAJANUS. ZOO onzeker is dc I<br />
BOF.K<br />
ecrfte opvolging der Bisfchoppen van Rome, welke XI<br />
onzekerheid, voor een groot gedeelte, ontftaan is ?<br />
Hoofdfr;<br />
na C. Gi<br />
uit eene willekeurige betekenis , die men aan het<br />
woord Bisfchop, in het vervolg, gehecht heeft, lüZi<br />
zoodat men opzieners cn leeraars dezer gemeente,<br />
die, gelijktijdig, derzelver belangen waarnamen, den<br />
éénen den anderen heeft laten opvolgen. Deze onzekerheid<br />
en verwarring heeft aan de Roomschgezinde<br />
Schrijvers vele moeite gekost, terwijl Proteftantfche<br />
Schrijvers vele geleerdheid cn fchranderheid<br />
hebben aangewend, om derzelver onderftellingen te<br />
keer te gaan, cn de oude berichten met malkanderen<br />
tc vereffenen en overeen te brengen, zonder dal<br />
men zeggen kan, dat de ééne of andere volkome! l<br />
geflaagd zijn. Dit alleen kan men, ten befluit, op<br />
maken, dat dc Kerk te Rome, eerst na den doo( l<br />
der Apostelen, Bisfchoppen, in den laateren Kerkelij<br />
ken zin van dit woord, gehad hebbe; waar uit vai I<br />
zelve volgt, dat deze Kerk geenen invloed van eerst<br />
heid of gezag, in dezen tijd, op andere gemeente 1<br />
heeft kunnen oefenen, welke allen, veeleer, van e 1<br />
kandcr onafhanglijk waren.<br />
Over het algemeen is men weinig onderricht, va B Reden ,<br />
._ waaróm<br />
de omftandigheden , in welken de Christenen ve: men van,<br />
s<br />
kcerd hebben, na den dood der Apostelen PETRU de Chris*<br />
x tenen na<br />
en PAULUS, tot aan de regering van den Keiz(<br />
de Aposa<br />
TRAJANUS toe, hier uit hebben DODWELL, en r telen zoo<br />
hem"bijzonder VITRINGA (*) afgeleid, dat de ee weinig<br />
;e l e e s c '<br />
( ») Disfert. Sacr. IV. fi
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofd<br />
naC.(<br />
£?3 K E R K E L I J K E<br />
fte ijver der Christenen merklijk verkoeld zijnde<br />
%<br />
het Christendom ook, geduurende dien tijd, geene*<br />
i. voortgangen gemaakt heeft; wie ondertusfchen het<br />
£ natuurhjk beloop van zaken nagaat, zal zich van<br />
Jaar;.<br />
; deze gaping, die wij hier aantreffen, ligtefijk reden<br />
kunnen geven. De Christenen hadden, in de eerde<br />
tijden, na de Apostelen, geene Schrijvers; het Christendom<br />
werkte veeleer, overëenkomftig zijne geaartheid<br />
, in ftilheid voort; het welk ook de waare reden<br />
was, waaröm Heidenfche Schrijvers, zoo Wijsje*<br />
ren, als Gefchiedfchrijvers, zoo weinig gewag van<br />
hun maken, en geen acht op hen daan, zonder dat<br />
men met GIBBON behoeft te denken, dat de oorzaak<br />
daar van te zoeken zij, in het klein .getal van Christenen<br />
op zich zelve, het geen wij reeds gezien hebben,<br />
dat, ten tijde der Apostelen, al vrij aanmerkhjk<br />
geweest is. Ook hebben de tijdsomftandigheden,<br />
de oorlog in het Joodfche land, en de verwarringen<br />
in het Romeinfche Rijk, veel toegebracht,<br />
dat de Christenen, in die jaaren, zoo weinig opziens'<br />
en geruchts in de wereld gemaakt hebben, alhoewel<br />
wij, uit het geen, in het vervolg, gebeurde, moeten<br />
befluiten, dat zij zich, geduurende deze fchijnbare<br />
dilte, aanmerklijk vermenigvuldigd hebben.<br />
DeCliristenen<br />
genieteduurende<br />
Dus genoten de Christenen eene ftille rust, ge<br />
de regeering van FLAVIUS VESPASIANUS,<br />
rust onder<br />
VES-<br />
PASIANUS<br />
die ons, als een goed en verftandig vorst, befchreven<br />
wordt, insgelijks onder de korte regering van TITUS,<br />
cn TITUS. die zijnen Vader in het jaar 79 was opgevolgd, welke<br />
vorst, door z'jne beminlijke hoedanigheden, gelijk wij<br />
zeiden, den eernaam verwierf, van de lust en het<br />
ver-
G E S C H I E D E N I S . Ê?0<br />
vermaak des menschlijken gejlachts te zijn. Doch<br />
deze loflijke vorst, niet langer dan ruim twee jaaren,<br />
I<br />
BOEIt<br />
XI<br />
na zijns vaders dood, geregeerd hebbende, had, in] loofdft.<br />
vaC.G,<br />
het jaar 81, tot zijnen opvolger zijnen broeder DO- Jaar 81.<br />
MITIÜAN, die, even gelijk N E R O , in het begin, eenen .<br />
prijswaardigen vorst beloofde , maar weldra dien<br />
dwingeland, in alle zijne ondeugden, navolgde, ja<br />
te boven ging.<br />
Vcrvoligagéet<br />
Het is opmerklijk, dat de Christenen, die» onder<br />
de goede Keizers VESPASIAXUS en TITUS , m hunne<br />
rust ongeftoord gelaten waren, juist weder, on<br />
Christenen<br />
onder<br />
DOder<br />
eenen wreedaart en dwingeland, even gelijk te MITiaAN.<br />
voren onder N E R O , voor vervolging werden bloot*<br />
gefteld. DOMiTiaAN was een vijand, gelijk ons de<br />
Heidenfche Schrijvers zelve berichten, van alles, wat<br />
braaf en deugdzaam was, cn, gelijk zijn geweten<br />
hem zelve befchuldigdc, dat hij zich, naar verdiende,<br />
bij allen haatlijk gemaakt had, zoo was hij ook<br />
vol vrees en achterdocht, bijzonder in de laatfte jaaren<br />
zijner regering, die 15 jaaren geduurd heeft.<br />
Dc Christengodsdienst had , te Rome zelve , zoo<br />
grooten opgang gemaakt, dat zelfs aanzienlijke mannen,<br />
en onder die nabeftaanden van het Keizerlijk<br />
Huis, dcnzelven hadden omhelsd. De deugd en ftil-<br />
1c ingetogenheid dezer aanzienlijke mannen maakte<br />
hen bij den achterdochtigen DOMITIÜAN verdacht,<br />
te meer , omdat men, de Christenen nog met de<br />
Jooden verwarrende, die, thans, wegens hunne hardnekkigheid,<br />
in tien laatden oorlog, betoond, voornaatnlijk<br />
in haat waren, niet kon verdragen, dat<br />
dsze lieden het Joodfche Bijgeloof, gelijk men het<br />
noem-
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 96.<br />
K £ R K £ L Ij K É<br />
] iog fteeds aframmelingen uit DAVIDS geflacht, cn<br />
] labeftaanden van JESUS, in achting; gelijk nu zelfs<br />
•i 'ESPASIANUS , de Vader, volgends EUSEBIUS ,<br />
c<br />
i<br />
noemde, omhelsden; waarbijlnva'rri » dat deze Keizer<br />
tot die zinloosheid vervallen zijnde, dat hij zich/elven<br />
Heer en God noemde, cn dus ook van anderen *ertOemd<br />
willende worden (*), de Christenen, volgends<br />
de grondbeginzelen van hunnen Godsdienst,<br />
hem<br />
dien titel moesten weigeren, waar door zij bloot!<br />
gefteld werden, Voor dc heli-huldiging van Majcfteitsrchennis<br />
tegen den Keizer. Doch, behalven deze<br />
ügemcene aanleiding, welke ook EUSEBIUS verneldt<br />
(f), verhaalt<br />
( dus noemt hen HEGESIPPUS,) deze<br />
HEGESIPPUS, bij denzelfden'<br />
:>efchiedfchrijver aangehaald, nog deze bijzonderheid:<br />
lij de Christengemeente van Jerufalem, die, fchoon,<br />
ra de verwoesting dezer Stad , elders heen geveken<br />
, dien naam echter bleef behouden , waren'<br />
Ihoewel dit flechts, als een gerucht, opgevende (§),'<br />
c nakomelingen van DAVID , onder de Jooden, had<br />
iten opzoeken, ten einde dat Koninglijk<br />
geflacht<br />
it te roejen, zoo werd dc achterdocht van DOMI-<br />
IÜAN gaande gemaakt, wanneer eenige Ketters ,<br />
nabefraanden<br />
V m JESUS aanbrachten, als, insgelijks, tot DAVIDS<br />
K oninglijk Stamhuis behoorende. DOMITKIAX, die<br />
O 3k van JESUS, als eenen Koning, gehoord 'had,<br />
li :t deze lieden vatten, en voor zich brengen. Maar,<br />
C*) SUÉTÓN. Dsifiii. Cap. 13.<br />
Cl) Hist. Eccles. III. 17-20.<br />
CS) Hist. Eed. III. 12.<br />
ab
ttis hij<br />
G E S C H I E D E N I S . 281<br />
zag, dat zij flechts geringe lieden waren,<br />
die hem het eelt hunner handen, ten bewijze, dat<br />
zij vair den landbouw leefden, Vertoonden, hem tevens,<br />
op zijne vragen aangaande JESUS en deszelfs<br />
Rijk,<br />
den hemelfchen en geestelijken aart van dit<br />
Rijk verklarende , liet hij hen , hunne geringheid<br />
verachtende,<br />
Ook<br />
los, en weder na hun land keeren.<br />
herriep hij, zegt men, zijne bevelfchriften tegen<br />
de Christenen, en (taakte derzelver vervolging.<br />
Wat 'er ook van dit verhaal van HEGESIPPUS zij,<br />
zeker genoeg is het,<br />
dat de vervolging, onder DO-<br />
MITISAN, niet lang geduurd kan hebben, alzoo zij,<br />
in het 15de of laatfte jaar van zijne regeering en leven,<br />
eerst eenen aanvang nam, en nog door hem<br />
zeiven, ten minfljen, door zijnen opvolger, den Keizer<br />
NERVA , geëindigd is geworden, Waar omtrent de<br />
oude Schrijvers verfchillen. (*)<br />
Ook fchijnt deze vervolging niet zeer zwaar, oi<br />
met veel bloedgerichten, verzeld geweest te zijn ,<br />
maar meest in verbanningen beftaan te hebben, welke<br />
ballingen echter, kort daarna, door Keizer NER-<br />
VA , terug werden geroepen,<br />
DODWELL meent zelfs,<br />
dat 'er, geduurende dezelve, niemand der Christenen<br />
ter dood gebracht zij. Doch, EUSEBIUS verzekert<br />
uitdruklijk het tegendeel, en zijn vernam" wordt<br />
daar omtrent bekrachtigd, door eene plaats uit DIO<br />
CASSIUS (f), en zijn verkorter XIPHILINUS , volgends<br />
welke eenige aanzienlijke lieden, als FLAVIUS<br />
CLE-<br />
(*) Vergelijk VENEMA Hist. Eccles. Tom. UI.pag. 344.<br />
(f) Hist. Rom. Libr. LXVII. pag. 766. A.<br />
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
jaar 96.
I<br />
fcOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 96.<br />
282 K E R K E L I J K E<br />
CLEMENS, die Burgemeester, ( Conful,)<br />
te Roln't<br />
geweest is , een bloedverwant van den Keizer DO-<br />
MixiiiAN, uit het gedacht der FLAVIUSSEN, ACI-<br />
LIUS<br />
GLABRIO, insgelijks een man van burgemeesterlijke<br />
waardigheid, en vele anderen ter dood zijn<br />
gebracht, zijnde ook FLAVIA DOMITILLA, de vrouw,<br />
of volgends anderen, de nicht van gcmelden CLE*<br />
MENS, na het Eiland Pandatarla gebannen. Deze<br />
Heidenfche Schrijver der Romeinfche Gefchiedenis<br />
geeft, als gronden van befchuldiging tegen deze lieden<br />
op, Godsverloochening cn verkleefdheid aan de<br />
Joodfche zeden; befchuldigingen, welke men, ten<br />
dezen tijde, aan de Christenen te last legde, omdat<br />
zij de Heidenfche Goden en Godsdienst verwierpen,<br />
en met de Jooden voor dezelfden gehouden<br />
werden.<br />
SUETONIUS (*), die insgelijks den dood van FLA-<br />
VTUS CLEMENS verhaalt, en zegt, dat deze aanzienlijke<br />
man, op een zeer ligt vermoeden , door<br />
DOMITISAN is omgebracht,<br />
noemt hem eenen man<br />
van eene zeer verachtelijke vadzigheid, of traagheid;<br />
te weten, het was, in het oog der Heidenen,<br />
traagheid, of vadzigheid, dat de Christenen<br />
zich,<br />
zoo veel mogelijk, van de groote wereld afzonder-,<br />
den, niet, zegt<br />
SCHRÖCK te recht, als of zij geloofden,<br />
dat hun Godsdienst hen alleen tot ledige<br />
befpiegelingen ,<br />
werkzaam te zijn, bepaalde,<br />
zonder tot nut van het algemeen<br />
*odsdienst en het algemeen zedenverderf<br />
overal verleidingen<br />
tot zondigen aanboden.<br />
maar, omdat de Af-<br />
Ik wil dus aan<br />
(*) In Domit. Cap. 15,<br />
GIB-
.GESCHIEDENIS. 283<br />
GIBBON , die, m zijne Gefchiedenis van den val des I<br />
BOEK<br />
Romeinfchen Rijks, in twijfel trekt, of DOMITTÜAN<br />
XI<br />
wel als een vervolger der Christenen is aan te merken,<br />
wel toegeven, dat DOMITIÜAN, ZOO min als na C. G.<br />
Hoofdft.<br />
Jaar 96.<br />
NERO, de Christenen vervolgd heeft, als Christenen,<br />
maar als lieden, jegens welke hij argwaan had<br />
opgevat ; doch , dit kan niet worden toegedaan,<br />
dat zij, die bij deze gelegenheid geleden hebben,<br />
zelve de fchuld van hun onheil gehad zouden hebben,<br />
gelijk deze Gefchiedfchrijver wil. Het/tegendeel<br />
toch blijkt, uit het weinige, dat ons daar. van bericht<br />
wordt, oogfchijnlijk genoeg.<br />
Onder de genen, welke de vervolging van DOMI Verhaal<br />
van JOAN<br />
TIÜAN getroffen zal hebben, was bijzonder de Apostel<br />
JOÜNNES, zoon van ZEBEDEUS. Wij moeten, Apostel.<br />
NES, dei<br />
bij deze gelegenheid, de bijzonderheden opzamelen,<br />
welke wij van dezen Apostel aantreffen, en dezelve,<br />
met oordeel, befchouwen. Van JOÜNNES, dei t<br />
jongften der Apostelen , en den bijzonderen vrienc L<br />
en lieveling van JESUS, geduurende zijn leven, aar t<br />
wien deze ook, bij zijn derven, zijne moeder MA<br />
RIÜ heeft aanbevolen, lezen wij, in de echte Bij<br />
belgcfchiedenis , niets meer, na de vergadering te Je<br />
rufalem, in het jaar 49. Toen PAUEUS, de laatd<br />
keer , te Jerufalem kwam, moet JOÜNNES deze ftai l<br />
reeds verlaten hebben, dewijl PAULUS van alle d<br />
Apostelen alleen JAKOBUS nog in die hoofdda< 1<br />
vond. Volgends EUSEBIUS (*) was hem, bij d<br />
verdeeling der landen, onder de Apostelen, Afië b j<br />
ht t<br />
(*) Hist. Eccles. III. 1.<br />
T
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
a84 K E R K E L I J K E<br />
het lot toegewezen, om daar het Euangelie te prediken,<br />
doch, wij hebben reeds in het voorgaande<br />
het onwaarfchijnlijke van deze gewaande verdeeling<br />
aangemerkt. Daar is eene oude overlevering,<br />
dat hij het Euangelie zou verkondigd hebben, aan<br />
de Parthen, maar deze overlevering fchijnt alleen<br />
BIUS zelve (*) enkel een gerucht, en dit gerucht is<br />
bovendien zeer onwaarfchijnlijk. Zekerer is het, dat hij,<br />
in het laatst van zijn leven, werklijk, in Klein-Afië en<br />
te Efeze, zich onthouden, en voor het welzijn der.<br />
(*) Hist. Eccles. III. 11.<br />
daar in gegrond te zijn, dat de eerde algemeene Brief<br />
van JOÜNNES ten opfchrift heeft, ad Parthos,als men<br />
nu overweegt, gelijk dit zeer waarfchijnlijk is, dat dit<br />
opfchrift, eigenlijk, behoorde gelezen te worden, ad<br />
Spar/os, (aan de verflrooilingen), dort deze grond<br />
in, en met denzelven vervalt de overlevering, die<br />
daar op deunde. Sommigen beweeren, dat hij, reeds<br />
onder de regeering van KLAUDIUS, zich in Klein-<br />
Afië, bijzonder te Efeze, hebbe onthouden, dan ook<br />
dit drijdt met de echte gefchiedenis van LUKAS , die,<br />
bij alle de reizen en verrichtingen van PAULUS in<br />
Klein-Afië en te Efeze, van JOÜNNES, met geen<br />
woord, gewaagt. Waar hij zich dus, intusfchen,<br />
onthouden mag hebben, weten wij niet. Dat hij,<br />
na het jaar 62, waar in JAKOBUS de Jonge of<br />
de Kleine gedeenigd is, met andere Apostelen te Jerufalem<br />
wedergekomen zou zijn, om daar SIMEÖN , zoon<br />
van KLEÖPAS , tot opvolger van JAKOBUS, in de Bisfchoppelijke<br />
waardigheid, in te huldigen,noemt EUSE<br />
Ker-
G E S C H I E D E N I S , 285<br />
Kerken van Klein-Afië<br />
gezorgd heeft, dezelve van<br />
Opzieners voorziende , ( * ) onder welke geroemd<br />
worden P O L Y K A R P U S , Bisfchop van Smyrna, die,<br />
in den Brief der gemeente van Smyrna, een Apostolisch<br />
en Profetisch leeraar genoemd wordt* (f)<br />
PAPIAS , Bisfchop van Hiërapolis in Frygië, een<br />
toehoorer of leerling van J O Ü N N E S (§), en tijdge*<br />
noot van P O L Y K A R P U S , een man van den ouden<br />
tijd, en die met de ouden verkeerd heeft (**), ert<br />
meer anderen, van welke wij, in het vervolg, mcei<br />
zullen moeten fpreken.<br />
Bij gelegenheid der vervolging van D Ö M I T I Ü A N .<br />
van Efeze na Rome overgebracht,<br />
werd J O Ü N N E S<br />
en daar, in een' Ketel met ziedenden olie geworpen,<br />
uit welke hij, door een Godlijk wonderwerk,<br />
onverzeerd ontkomen zijnde , na het Eiland Pathmos,<br />
hedendaags Palmofa, in den Archipel, is gebannen<br />
geworden. Dat J O Ü N N E S zich op dit Eiland .<br />
als deelgenoot aan de wederwaardigheden, dus ook<br />
aan het Rijk en aan de dandvastige lijdzaamheid<br />
van J E S U S C H R I S T U S , bevonden hebbe, om de<br />
Godlijke leere , eii het getuigenis van JESUS<br />
C H R I S T U S , lezen wij in het Boek, de Openbaring,<br />
I. 9, dc zin van Welke woorden geen andere, volgends<br />
(*) TERTULLIANUS advers. Marcion. L. IV. p. 415,<br />
ed. Rigalt. Paris. 1675. ' n folio. CLEMENS Ahxandr. en<br />
uit hem EUSEBIUS Hist. Éccles. III. 23.<br />
(f) EUSEB. Hist. Ecdes. IV. 15.<br />
(§) IRENEUS adv. koen V. 33.<br />
(**) EITJES. Hist. Eed. III. 36.<br />
T a<br />
I<br />
, E0EIC<br />
XI<br />
Hoofdfo<br />
na C. G.<br />
]aar 96.<br />
Of JOAN<br />
NES in<br />
kokenden<br />
olie<br />
geworpen<br />
is ?
I<br />
BOEK<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
IMC.G.<br />
Jaar 96.<br />
286 K E R K E L I J K E<br />
gends dit verband, fchijnt te wezen, dan dat JOSN-<br />
NES daar gebannen is geweest, vervolgd zijnde, om<br />
de prediking van het Euangelie. Maar dat hij in<br />
kokenden of ziedenden olie geworpen zij, cn zonder<br />
letzel daar uit gekomen, fteunt alleen op<br />
gezag van TERTULLIANUS ( * ) , van wien het<br />
HiëRONYMUs cn anderen na hem, gelijk het fchijnt,<br />
hebben overgenomen; en dit gezag is niet toereikende,<br />
i rebruik, hoewel men , ten opzichte van dit laatte,<br />
zou kunnen vragen, wat de wreedheid niet al<br />
i<br />
1 Kcztnt, wanneer zij ééns aan het woeden flaat?<br />
] )och, het eerste, als ook het ftilzwijgen van alle<br />
I le ouden, fchijnt genoegzaam te zijn, om dit versaal,<br />
als een verdichtzel, tc doen verwerpen, ]<br />
(f)<br />
/ °rt. ad. II. E. pertinentibus, hebben over de al of niet<br />
| eloofwaardigr:cid van dit geval getwist, en alles, w>t<br />
* c aar van gezegd kon worden, uitgeput.<br />
het<br />
om de geloofwaardigheid dezer gebeurenis te<br />
ftaven. Zelfs, alfchoon men het gezag van TER-<br />
TULLIÏAN op zich zelve wilde laten gelden, en<br />
hem niet van ligtgelovigheid verdenken ,<br />
dan nog<br />
weet men, dat bijzonder dit zijn werk, waar in dit<br />
verhaal voorkomt, op vele plaatzen, inlasfchingen van<br />
eene laater hand niet ontgaan heeft.<br />
Trouwens, gelijk<br />
wij gezien hebben , de vervolging van<br />
DOMInaAN<br />
bepaalde zich meest tot bannen en in ballingschap<br />
zenden.<br />
Ook was deze liraf, om iemand in<br />
liedenden olie te werpen, bij de Romeinen<br />
(* ) De praefcrip. adv. haeret. C. 36.<br />
niet in<br />
Daar<br />
(f) HEUMAN in Biblioth. Brem. en MOSHEIM in Dis-
G E S C H I E D E N I S .<br />
2S7<br />
Daar is "er, onder de geleerden, gevonden, die de I<br />
BOEK<br />
woorden Openb. I. 9., dus hebben opgevat, dat<br />
XI<br />
dezelve alleen te kennen zouden geven, dat JOIN- Hoofdft.<br />
NES zich, op het Eiland Pathmos, bevonden hebbe,<br />
om daar het Euangelie te verkondigen, en die<br />
na C. G.<br />
jaar 56.<br />
dus zelfs ontkennen, het geen van zijne ballingfchap<br />
verhaald wordt — (*) Doch, gelijk wij zeiden,<br />
deze betekenis kunnen de woorden te dier plaats<br />
niet hebben, en dus zou men ook alle dc oude<br />
Schrijvers moeten tegcnfpreken. Iet anders is het,<br />
wanneer fommigen de ballingfchap van JOÜNNES onder<br />
NERO, en niet onder DOMITIÜAN , dellen, deunende,<br />
voomaamlijk, op eene aantekening van den<br />
Syrifcben overzetter der Openbaring, welke dit opfchrift,<br />
aan het hoofd van dit Boek, zet: „De<br />
,, Openbaring aan JOÜNNES , den Euüngelist, van<br />
,, God gefchicd, op het Eiland Pathmos, naa het<br />
„ welk hij van Keizer NERO gebannen was." (f)<br />
Maar het gezag van dezen onbekenden vertaler is,<br />
zoo min als eenige redenkavelingen, die men maakt,<br />
in daat, om, tegen het getuigenis van EUSEDIUS,<br />
IRENEUS , en anderen , het welk ook met de gefchiedenis,<br />
en het gevoelen der oude Kerken, beter<br />
overeenkomt, op te wegen.<br />
JOÜNNES, uit zijne ballingfchap, het zij door NERVA<br />
DOMITIÜAN zelvcn , of door NERVA , die dezen<br />
Keizer,<br />
JOÜNNES<br />
dwingeland, in het jaar 96, in het Keizerrijk opvolgde,<br />
cn hetzelve ruim één jaar bekleedde, zijnde balling<br />
uit zijne<br />
fchap te-<br />
in<br />
(*) J. VAN DEN HONERT Disf. OpOcal. IV.<br />
(j) SCHUTTE Heil. Jaarb. I Deel P'.adz. 374. volgg.<br />
T 3
I<br />
BOi K<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
JaaroS.<br />
rug geroepen.<br />
285 K E R K E L I J K E<br />
in het jaar 98 overleden, terug geroepen, heeft den<br />
overigen tijd van zijn leven in Klein-Jffè, en wel<br />
bijzonder te Efeze, doorgebracht, zonder dat ons<br />
iet van zijne verrichtingen, geduurende die jaaren,<br />
met zekerheid, blijkt. Alleen zoo veel weten wij,<br />
in het gemeen, dat hij, onvermoeid, zijne pogingen<br />
tot welzijn der Christengemeenten heeft voortgezet,<br />
die van Opzieners verzorgende, en zelve, zoo<br />
lang hij kon, in perfoon bezoekende, tot hij, in<br />
:enen hoogen ouderdom, van ten minften 90 jaren,<br />
mdcr de regering van TRAJANUS , die NERVA ,<br />
velke hem tot Zoon had aangenomen, in het jaar<br />
)8 is opgevolgd, en wel, in het derde jaar van de-<br />
:en Vorst, dus omtrent 100 jaren na CHRISTUS ge<br />
1 horte, gelijk EUSEBIUS en HICRONYMUS fchrijven,<br />
] loewel anderen, omtrent het eigenlijk jaar van zij»<br />
ien dood , verfchillen, een' zachten dood, gelijk<br />
3 ESUS, volgends zijn eigen verhaal (*), hem niet<br />
t luister voorzegd en beloofd had, na alle de overi.<br />
;e Apostelen overleefd te hebben, geftorven, en te<br />
t<br />
K
GESCHIEDENIS. 289<br />
vond, zou gezegd hebben: „Laat ons vlieden, op-<br />
„ dat het bad niet indorte , dewijl CERINTHUS,<br />
„ de vijand der waarheid, daar is. " Deze bijzonderheid<br />
verhaalt IRENEUS , en wel uit den<br />
mond van<br />
uit IRENEUS heeft ook EUSEBIUS ze overgenomen,<br />
in zijne Kerkelijke Gefchiedenis.(*). Dat JOÜNNES<br />
de Christenen gewaarfchuwd hebbe, tegen eene te<br />
gemeenzame verkering en omgang met CERINTHUS ,<br />
is geloofbaar, en overëenkomdig zijn voorfchrift,<br />
in zijnen tweeden Brief vers 10. „ Indien iemand<br />
„ tot u mogt komen, en nogthans deze leere niet<br />
" aankleeft, ontvangt hem niet in uw huis [als<br />
een Christen,] groet hem niet, als zoodanig:<br />
" want, die hem, als een' Christen, zou groeten,<br />
, zou even daardoor toonen, deel te nemen aai<br />
" zijne ondeugende werken." Maar, of het geval<br />
naar de letter, gebeurd zij, mag, met recht, ii<br />
twijfel getrokken worden. Meer drookt met dei<br />
zachtmoedigen aart van den Apostel JOÜNNES, e<br />
met den geest van het Euangelie, het geen HICRO<br />
NYMUS (f) verhaalt, dat hij, in zijnen hoogen 011<br />
derdom, buiten ilaat zijnde, meer of langer in d<br />
vergadering der Christenen te kunnen redenen, tc<br />
het laatst toe, deze woorden herhaalde: Kinderkens<br />
hebt malkander ei lief!<br />
Dus is 'er nog een verhaal, bij CLEMENS va 1<br />
(*) Libr. III. Cap. 28.<br />
(f) Comment. ad. Epist. ad. Gal. Cap. VL<br />
T 4<br />
Alex<br />
I<br />
BOF.K<br />
XI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 100.<br />
POLYKARPUS, den leerling van JOÜNNES,<br />
t<br />
I
Alexanclnè (*), van eenen jongeling, welke door<br />
BOEK<br />
XI joaNNES aan zekeren Bisfchop, op eene bijzondere<br />
Hoofdft. wijze, aanbevolen zijnde , tot een ongebonden en<br />
naC.G.<br />
Jaar 100. liederlijk leven vervallen, en hoofd eener bende druikrovers<br />
geworden was. Dezen zal JOANNES , te paard<br />
gedegen, in het bosch, waar hij zich ophield, hebben<br />
opgezocht, en toen hij hem, door fchaamte<br />
getroffen, poogde te ontvluchten, te voet nagelopen,<br />
door bidden en fmeeken tot daan gekregen,<br />
en door zijne vriendelijkheid en kracht van redenen<br />
weder te recht gebracht hebben. Deze gebeurenis<br />
3P zich zelve heeft niets, dat zich zelve tegenspreekt,<br />
of ongeloof baar voorkomt, dat JOÜNNES<br />
m aan het heil van eenen jongeling, dien hij éénnaai<br />
zijne zorge had waardig gekeurd, zoo veel liet<br />
plegen zijn, en dat het zijnen ijver gelukte, den-<br />
:elven weder op den weg der deugd en des Godsliensts<br />
te rug te voeren. Doch, 'er zijn, in het ver<br />
(<br />
I<br />
aal , bijzonder in de redenen , die JOÜNNES ZOU '<br />
i ebrmkt hebben , verfcheiden bijzonderheden, die<br />
aar laater opfiering der gebeurenis fmaken, gelijk<br />
d an CLEMENS zelve zijn verhaal dus begint: „Hoor<br />
eene fabel, of vertelling, welke echte/in zich zelve<br />
>:<br />
geene fabel, maar eene waare gebeurenis is."<br />
Daar worden nog andere verhalen van JOÜNNES<br />
&<br />
vonden , doch meest al van dien aart, dat zijniet<br />
m<br />
*Qo<br />
K E R K E L I J K E<br />
(*) In zijne verhandeling over de Rijken, die zalig<br />
>rden S. XLII. Opp. Tom. II. p ag 9 j 8<br />
. ooi. eu uit<br />
hc<br />
m EUSEBIUS Hist. Eccles.. HL 23.
G E S C H I E D E N I S .<br />
niet verdienen, in aanmerking te komen. Men zegt, I<br />
BOEK<br />
dat hij den Canon of lijst der Heilige Schriften van de XI<br />
Christenen zou hebben vastgefteld en bepaald, doch Hoofdft,<br />
naC.G.<br />
daar van fpreken wij in het vervolg, EUSEBIUS ^verhaalt<br />
(*) uit POLYKRATES, Bisfchop van Efeze,<br />
Jaar 100.<br />
in de tweede eeuw, dat JOANNES, als Priester, eene<br />
gouden plaat voor het voorhoofd zou gedragen hebben,<br />
het geen fabelachtig is, en van fommigen tt<br />
vergeefs zinnebeeldig opgevat en verklaard wordt,<br />
Eindelijk, is 'er nog eene overlevering, dat hij d<<br />
bruidegom zou geweest zijn, op de bruiloft te C«<br />
na, en dat JESUS', op die bruiloft tegenwoordig<br />
hem van het huwelijk afgemaand zou hebben, me<br />
dat gevolg, dat hij den ongchuuwden daat, voo L<br />
het overige van zijn leven , zou verkozen hebben ><br />
doch, zoodanige overlevering brengt hare eigene on<br />
gerijmdheid mede.<br />
Dus de gefchiedenis der Christenen , gedtmrend<br />
het eerde Tijdperk, tot aan den dood van den laai<br />
den der Apostelen, in eene geleidelijke orde, verhaal i<br />
hebbende, zal het, voor dat wij ons gefchiedverha; il<br />
vervolgen, nuttig en aangenaam wezen, dat wij ec n<br />
befchouwend oog op dit gantfche Tijdperk flaan •><br />
ten einde ons van den inwendigen toedand di |<br />
Christen-Kerk, geduurende hetzelve, een onderfche<br />
den en duidelijk denkbeeld te vormen.<br />
(*) Hist. Eccles. III. $t.<br />
W<br />
T - TWAALF-
i$i K E R K E L IJ K E<br />
T W A A L F D E<br />
HOOFDSTUK.<br />
Befchouwing van den inwendige': ftaat der Christen-Kerk<br />
, geduurende het eerfle Tijdperk.<br />
I<br />
BOEK<br />
De lezer zal, in dit Hoofdftuk, vinden eene algemeene<br />
XII<br />
beschouwing van de leerwijze der Aposte<br />
Hoofdft.<br />
len van JESUS, bijzonder van hunm Schriften, welke<br />
na C. G.<br />
de Christenen, benevens de fchriften van<br />
Jaar 100.<br />
twee<br />
Inhoud<br />
van dit<br />
Hoofd-<br />
ÖBk.<br />
onmidlijke leerlingen der Apostelen, als Heilige en<br />
Godlijke Boeken hebben erkend en aangenomen,<br />
waarbij een bericht van de onechte fchriften , die<br />
men, op naam der Apostelen, naderhand heeft uitgegeven,<br />
eene gevoeglijke plaats zal vinden. Uit deze<br />
rchriften zal hem blijken, van de leere , welke de<br />
\postelen, mondeling en fchriftelijk, op deze wijze,<br />
net behulp en onderfteuning van andere merkwaai'<br />
lige leeraaren, die onder den naam van Euangelisen,<br />
Profeeten, enz. voorkomen, hebben voorge-<br />
Irageri; van welke en andere aanzienlijke leerlingen<br />
er Apostelen, die men, gémeëfiljky ' Apostolifche<br />
/ 'aders noemt, insgelijks, verflag wordt gedaan |<br />
/aarbij men de oorzaken der fpoedige uitbreiding en<br />
^ oortgang van het Christendom zal kunnen beoordelen.<br />
d<br />
Vervolgends zullen wij de inrichting van de Chrisngemeenten,<br />
derzelver beduur, cn uitwendigen<br />
te<br />
ec «dienst, zeden en tucht, en de voorfchriften der<br />
Apos-
GESCHIEDENIS. 293<br />
Apostelen daaromtrent, befchrijven, en eindelijk, I<br />
BOEK<br />
een verhaal doen van die genen, welke, door hunne XII<br />
wangevoelens en dwalingen, de rust der Christenen, [oofdft.<br />
aC.G.<br />
hebben gedoord, en aan welken de Kerkelijke Schry- j<br />
aar 100.<br />
vers den naam van Ketters gewoon zijn te geven. .<br />
De Apostelen, (het woord betekent gezanten, \ .eerwije<br />
der A-<br />
zendelingen,) door JESUS zeiven verkozen (*), en j lostelen.<br />
door hem, volgends zijne belofte, met bijzondere<br />
gaven van zijnen Geest toegerust en voorzien, waren<br />
de algemeene Leeraars der Christenkerk, die dezelve,<br />
op den grond, door JESUS zeiven gelegd,<br />
hebben gedicht , cn over de geheele wereld uitgebreid,<br />
overëenkomdig debedemming, waartoe JESUS<br />
hen uitgekozen, cn gezonden had.<br />
Hunne bijzondere onderfcheidene voorrechten waren;<br />
vooreerst: Eene onmidlijke roeping en zending voor<br />
Bijzondere<br />
doo'r JESUS zeiven, zoodat zij hunnen last niet van rechten<br />
der A-<br />
menfehen, of door menfehen, maar van JESUS, en postelen.<br />
dus van God zeiven, hadden (f). Ten tweeden:<br />
JESUS gaf hun , ( MATTH. XVI. en XVIII. ) de<br />
maot, om in zijnen naam tc leeren, te onderwijzen,<br />
te vermanen enz. welke hij, met eene oneigenlijke<br />
foreekwijze, de fleutelen van het Godsrijk,<br />
noem-<br />
(*) Boven Bladz. 97.<br />
(j) Ook de beide Apostelen, die na de<br />
Hemelvaart<br />
van JESUS geroepen zijn, tot dit ambt, MATTHISS en<br />
rvurus, hadden eene zoodanige onmidlijke roeping, de<br />
eerfte door het lot (boven Bladz.<br />
LUS,<br />
146.) de ander, PAU<br />
door onmidlijke en herhaalde openbaringen van JEsus<br />
zeiven. (Boven Bladz.<br />
166, i?3-)
I noemde. Ten derden: Zij hadden eene ateemeene<br />
BOEK<br />
xrr zending, en waren de algemeene leeraars van het<br />
Hoofdft. menschdom, zonder tot eenig volk, 0f plaats of<br />
naC.G.<br />
jaar ioe. gemeente , eene bijzondere betrekking te hebben, Ten<br />
vierden: Zij bezaten den geest van onfeilbaarheid,<br />
in het leeren, zoodat hunne leere, die zij, als Apostelen<br />
van JESUS , voordroegen , voor de Godlijkeke-<br />
:•e der waarheid te houden zij (i THESS. 11. I3.)<br />
Ven vijfden: Niet alleen hadden zij zelve de magt<br />
i mtvangen, om wonderwerken te verrichten, maar",<br />
( 'P hun gebed, werd, onder oplegging der handen'<br />
c it wondervermogcn ook aan anderen , die hunne<br />
1 :ere aannamen, medegedeeld. Eindelijk: Zij bezat<br />
:n eene magt, om ongeregelden te ftralfen, niet<br />
me wereldlijke magt, maar eene wondermagt,'waar<br />
d 3or of dc dood, of eene aanmerklijke ligchaamsvaal,<br />
dezoodanigen trof, die, door bunnen invloed<br />
k<br />
ei i gedrag, de belangen en den voortgang der Euanücleere,<br />
op eene vijandlijke wijze, verhinderden<br />
g<<br />
T rouwens, zoo min dc Apostelen, ten opzichte van<br />
de ze hunne waardigheid en voorrechten, eenig on<br />
dc<br />
Hun gt-<br />
*»gin<br />
het leeren.<br />
m<br />
K E R K E L I J K E<br />
rfcheid van rang 0f gezag onderling hadden , maar<br />
aii en gelijk waren, even min hadden zij eenige wedhjke<br />
heerfchappij of geweld over de gemeenten<br />
rel<br />
of iemand der Christenen, het welk ook regelrecht'<br />
me t hunne bedemming, om leeraars cn verlichters<br />
vai i het menschdom te zijn, zou geflreden hebben.<br />
Vlet deze voorrechten toegerust, en vol moed<br />
ij Vl<br />
sr, en dandvastighcid, volbrachten ook deze grool<br />
te mannen hun ambt, als waardige navolgers van<br />
hm men eenigen Meester. Naar zijn voorbeeld, leer,<br />
den
G E S C H I E D E N I S . *95<br />
den zij de menfehen, met eene inwendige kracht van<br />
overtuiging , welke de eenvouwige waarheid altijd<br />
met zich voert, zoodat niemand hunne wijsheid kon H oofdft.<br />
iC.G.<br />
wederdaan. Hoe zeer onfeilbaar in het leeren, en £ ar 100.<br />
met wondervermogen toegerust, was waare en zacht- _<br />
moedige nederigheid en befcheidenheid hunne hoofddeugd.<br />
Zij bewezen, het geen zij voordroegen en<br />
leerden, even gelijk hun leeraar cn zender, JESUS,<br />
gewoon was, met redenen, ontlemd uit de Heilige<br />
Schriften, wanneer zij tot Jooden, en uit de natuur<br />
en aart der zaken, wanneer zij tot Heidenen fpraken;<br />
overal en ten allen tijde, eene Godlijke wijsheid<br />
van den Geest van JESUS ten toon fpreidende.<br />
Van hun wondervermogen maakten zij dechts fpaarzaam<br />
gebruik, wanneer eene Godlijke Geestdrift hen<br />
daartoe opfpoorde, het zij, om weldaaden aan ellendigen<br />
te bewijzen, of, om fnoode huichelaren en<br />
booze tegendanders, of fchandvlekken van het Christendom<br />
, die in wilden fluipen , te draffen , welk<br />
laatde PAULUS een gebruiken van de ftrafroede<br />
(i KORINTH. IV. 21.) O F E E N overgeven aan<br />
den Satan noemt, tot verderf van het ligchaam,<br />
ten einde de ziel nog, in den grooten dag van den<br />
Heere JESUS, behouden worde (i KOR. V. 5.<br />
1 TIMOTH. I. 20. ) en een draffen der ongehoorzaamheid.<br />
(2 KOR. X. 6.) Zij wilden, even gelijk<br />
JESUS, de waarheid van het Euangelie door redenen<br />
en overtuiging aanprijzen, en niet, redenloos,<br />
door het geweld van onweêrdaanbare wonderwerken<br />
opdringen. Zij zagen zelfs met genoegen, en hielden<br />
zulken voor hunne edelfte toehoorers, die hunne<br />
I<br />
SOEK<br />
XII
1<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdü.<br />
na C. G.<br />
Jaar i oo.<br />
4g6 K E R K E L I J K E<br />
ne Icere onderzochten en verftandig beoordeelden*<br />
Wel verre van zich over hunne medeleeraaren en<br />
medechristenen eenige heerfchappij aan te matigen,<br />
Melden zij zich, in de meeste gevallen, met dezen<br />
gelijk; beflistcn, bij ontdane verfchilvragen, en verzochte<br />
ophelderingen, niet op den meesterlijken toon,-<br />
maar riepen de gemeente bijeen, raadpleegden en<br />
overweegden gemeenfchappclijk, en vermaanden,<br />
als vaders en vrienden. In alles ftonden zij allen ten<br />
dienst, zonder hen te bezwaren, of voordeel of beloningen<br />
te zoeken, hoe zeer zij, naar waarheid,<br />
oordeelden , dat een arbeider zijnen loon waardig<br />
vas. Zoo veel waarheid en deugd konden velen,<br />
i chikten zij, met eenen verdraagzamen en liefderijk<br />
1 ien geest, zichzelven naar de vatbaarheiden gedeldleid<br />
van allen. Manlijke godsvrucht cn deugd be*<br />
1<br />
j iendig beoefenende,konden zij,met vrijmoedigheid,<br />
< >p hun voorbeeld wijzen en zeggen: Weest onze<br />
1 lavolgers, gelijk wij de navolgers van CHRISTUS<br />
2 ijn. In dit alles volhardden zij onbezweken, niete<br />
t egendaande zij voor menigvuldige vervolgingen cn<br />
1 jden waren blootgedcld, en met geduurige tegen*<br />
k antingen van Jooden en Heidenen te kampen haden.<br />
In hunne gewoone levenswijze, als menfehen<br />
d<br />
c: 1 burgers in de maatfchappij, vertoonden zij niets<br />
b jzonders; verfcheiden van hun leefden in den huken<br />
daat (*), en wonnen, gelijk PAULUS, hun<br />
li<br />
b idaan, met den arbeid hunner handen.<br />
Schriften JESUS had zijne leere, om wijze redenen, gelijk<br />
(*) EusEii. Hist. Eccles. III. 30.<br />
wij
G E S C H I E D E N I S . 29?<br />
wij gezien hebben, (*) alleen mondeling voorgedragen,<br />
doch de Apostelen hebben niet alleen met de levende ftem<br />
geleerd, maar ook met hunne fchriften.<br />
Deze hunne<br />
fchriften hebben de Christenen, benevens de Boeken van<br />
twee onmidlijke leerlingen der Apostelen, MARKUS en<br />
LUKAS , als Heilige en Godlijke Boeken, erkend en aangenomen.<br />
Het verdient, derhalven , dat wij, kortelijk,<br />
der A-<br />
postelen.<br />
verflag doen, van het geen de Kerkelijke Gefchiedenis<br />
ons omtrent dezelven bericht. Wie meer van<br />
dezelve begeert, moet de Schrijvers van Inleidingen<br />
in het Nieuwe Testament in het algemeen, of in<br />
bijzondere Boeken van hetzelve , raadplegen.<br />
De Euangeliën.<br />
Wij hebben vier Evangeliën, welk woord, anders<br />
eene blijde boodfehap betekenende, hier, bij deze<br />
Boeken, genomen wordt, in den zin van Gefchiedverhalen,<br />
betreffende JESUS leven en verrichtingen, al:<br />
den grooten leeraar, en heiland der menfehen, wor<br />
dende de leere van het Godsrijk doör deze benamim<br />
van Euangelie of blijde boodfehap uitgedrukt. Twe<br />
van deze Euangeliën zijn door Apostelen, MATTHE<br />
us naamlijk, en JOÜNNES, twee, door onmidlijk<br />
leerlingen en reisgenoten der Apostelen, MARKUS ei 1<br />
XUKAS , befchreven.<br />
Het eerfte Euüngclie, het welk wij, onder de 1 Het Euangelie<br />
naam van MATTHEUS , en in het Grieksch hebben ' vanMATt<br />
THEUS,<br />
gelijk alle de Heilige Boeken der Christenen, in ht<br />
• Grieksch, voorhanden zijn, wordt ook, door d e<br />
eenparige ftem der oude Kerklijke Schrijvers aan d<<br />
zen Euüngelist toegekend. Volgends de oude onde:<br />
fchri<br />
(*j Boven Bladz. 100.<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
jaar 100.
K E R K E L I J K E<br />
(*) Hist. Eccles. III. 24.<br />
I fchriften, zal hij hetzelve gefchreven hebben, 8 jaren<br />
BOEK<br />
XII na de hemelvaart van JESUS , en dus in het 4o of<br />
Hoofdft. 4ifte jaar na zijne geboorte ; waar mede EUSEnaC.G.<br />
BIUS (*) nagenoeg overëenftemt, zeggende: „Als<br />
Jan 100.<br />
„ MATTHEUS eerst den Hebreen gepredikt had, en<br />
„ naa andere volken zou gaan, zoo fchreef hij, in<br />
„ zijne moedertale, zijn Euangelie, om bij hen, van<br />
„ wien hij, vertrok, door gefchrift, het gebrek zij-<br />
„ ner tegenwoordigheid te vervullen." IRENEUS (f)<br />
plaatst de uitgave van dit Euangelie wel laater,<br />
maar zeer onzeker, te weten, „ Toen PETRUS en<br />
„ PAULUS het Euangelie te Rome verkondigden, en<br />
„ de gemeente grondvestten;" zoodat zijne onzekerheid<br />
, tegen de bepaalde opgave der eerstgemelde berichten,<br />
naauwlijks kan opwegen — Uit die berich-<br />
:cn, zien wij tevens, (iet het welk wij van alle de<br />
werige Heilige Schriften des Nieuwen Testament;<br />
: noeten opmerken,) dat hetzelve, met een bijzonder<br />
i loei, en bij eene aanleidende gelegenheid , gefchreven<br />
zij, hebbende MATTHEUS hetzelve , bijzonder<br />
1 en dienfte der Hebreeuwfche, of Joodfche Christelen<br />
in Palaeftina , opgefteld, en bij zijn vertrek na<br />
J<br />
ndere landen nagelaten, waarmede de fchikking Cn<br />
r<br />
i orm van dit Euangelie zeer wel kan overëengeiracht<br />
worden — Hier uit kan ook het verhaal<br />
1<br />
1 •an meest alle oude Schrijvers zijnen oórfprong hebien,<br />
dat MATTHEUS zijn Euangelie in het 1<br />
Hebreeuwsch,<br />
(t) Advers. har. III. 1. aangehaald bij EUSEB. H<br />
1 ï. V. 8.
G E S C H I E D E N I S . 299<br />
breeuwsch hebbe opgefteld, waar van onze Griekfche<br />
Tekst alleenlijk eene overzetting zij , het zij<br />
door MATTHEUS zeiven, of door JAKOBUS , of door<br />
iemand anders, vervaardigd. Want, alhoewel het getuigenis<br />
der ouden bijkans daaromtrent eenparig is,<br />
van PAPIAS en IRENEUS af (*), gelijk het ook<br />
door vele hater geleerden wordt aangenomen, evenwel<br />
is 'er niemand dezer oude Schrijvers, die ons<br />
zegt, dit Hebreeuwfche Euangelie gezien te hebben,<br />
ook heeft niemand, zelfs niet de geleerde<br />
ORIGENES, anders dan den Griekfchen Tekst van<br />
MATTHEUS gebruikt. Dewijl ook de Nazarenen of Nazareè'rs,<br />
eene gezindte van Joodfche Christenen, die<br />
men voor onrechtzinnig houdt, een Hebrceuwsch Euangelie<br />
van MATTHEUS hatlden, hetwelk, waarfchijn<br />
lijk , eene overzetting van MATTHEUS Griekse! L<br />
Euangelie was, met vele bijvoegzelen vermeerderd<br />
en op vele plaatzen veranderd en bedorven , he<br />
welk HICRONYMUS van hun te leen gehad heeft (f)<br />
en de Kerkvaders, genoegzaam alle, geen Hebreeuwscl l<br />
verftonden, is het zeer wel mogelijk, dat zij, doo<br />
misverftand , cn eene verkeerde gevolgtrekking, da t<br />
MATTHEUS , voor Hebreen fchrijvende , ook He<br />
breeuwsch moet gefchreven hebben, op deze alge<br />
mcene overlevering gekomen zijn. Ondertusfchei 1<br />
komen 'er, in fchriften van Christenfclnijvers in d<br />
lil en IVde eeuw, plaatzen voor, uit welke men zo 1<br />
mc<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 39. V. 8. vergeie!<br />
III. 24.<br />
(f) Catal. SS. Ecckf.<br />
V<br />
t<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 100.
I<br />
BOEK<br />
xi r<br />
Hoofdtr.<br />
tra C. G.<br />
Js" • 103.<br />
Euangelie<br />
van<br />
MARKUS.<br />
300 K E Pv K E L IJ K E<br />
mogen befluiten, dat zij den Griekfchcn Tekst voor<br />
den oorfpronglijken van MATTHEUS gehouden hebben.<br />
Hoe het zij, zoo veel blijkt uit het één en<br />
ander, dat deze oude Christenfchrijvers en leeraars<br />
niet geloofd hebben, dat alle de Heilige Boeken der<br />
Christenen in de J^riekfehe taal noodzaaklijk moesten<br />
opgedeld zijn, ook waren zij niet bekommerd,<br />
dat eene blote overzetting van eene levensbefchrijving<br />
van JESUS derzelver geloofwaardigheid konde<br />
jenadeelen. ( * )<br />
Het tweede Euangelie is dat van MARKUS. Deze<br />
vas geen Apostel, maar een leerling en reisgenoot<br />
( Ier Apostelen, ten minden, indien hij dezelfde is,<br />
\ vaar aan wij geene genoegzaame reden hebben, te<br />
t wijfelen, met JOÜNNES MARKUS (HAND. XII. 12.)<br />
e en Zoon van zekere MARIÜ, een neef van BAR-<br />
I ABAS, en uit de Jooden afkomftig, (KOL. IV.<br />
I D, 11.) reisgenoot van PAULUS en BARNABAS, op<br />
h tinne eerde reize door Klein-Afië, ( HAND. XLTI.<br />
4 -13.) doch op welke reize hij hen verliet, en telg<br />
keerde, naderhand echter weder BARNABAS op<br />
n<br />
z jne reize na Cyprus verzeilende, (HAND. XV. 39.)<br />
ei 1 ook vervolgends getrouw PAULUS aanklevende,<br />
ir zijne eerde gevangenis (KOL. IV. 10. FILEEMON<br />
V! • -\-) •> en in zijne tweede gevangenis verzoekt<br />
hi<br />
j (2 TIM. IV. 11.) aan TIMOTIIEUS, dat hij hem<br />
>a ARKUS mede wille brengen, dewijl die hem nutl<br />
zijn kon, tot zijnen dienst, PETRUS noemt hem<br />
ti<br />
( 1 PETR. V. 13.), met nadruk, zijnen Zoon, dat<br />
(*) Bijbel vtrded. VIII. Deel Bladz. 150. ,<br />
is,
G E S C H I E D E N I S . 301<br />
is, zijnen leerling, zijnde, volgends EPIFANIUS (*)<br />
door PETRUS tot het Christengeloof bekeerd geworden;<br />
PAPIAS, IRENEUS en anderen, noemen hem den j loofdil.<br />
Tolk van PETRUS , misfchien zijn dienaar en fchrij-. laC.G.<br />
aar 100.<br />
ver, gelijk TERTIUS voor PAULUS was, in het fchrij-;<br />
ven van zijnen Brief aan de Romeinen ( ROM. XVI.<br />
ist, ) Men verhaalt van hem, dat hij de eerde<br />
was, die na Egypte gezonden werd, om daar het<br />
Euangelie te verkondigen, dat hij eerst de gemeente<br />
te Alexandrïè gedicht heeft, en aldaar de<br />
eerde Bisfchop zal geweest zijn. Te weten, in den<br />
•ruimeren zin van dit woord, gelijk wij meermalen<br />
hebben opgemerkt (f). Men verhaalt (§), dat<br />
hij zijn Euangelie, door deze zonderlinge beduuring,<br />
•befchreven hebbe: Wanneer PETRUS te Rome,<br />
openlijk , het woord van God verkondigde , en<br />
het Euangelie door den Geest predikte: verzochten<br />
velen, die 'er tegenwoordig waren, aan MARKUS ,<br />
dat hij, het geen die Apostel bij monde predikte,<br />
wilde befchrijven; vermids hij hem zedert langen tijd<br />
verzeld, en zeer wel onthouden had, het geen hij<br />
den Apostel had hooren prediken. Men voegt 'er<br />
bij, dat PETRUS, dit opdel gezien hebbende, met<br />
den ijver der gelovigen en de getrouwheid van MAR<br />
KUS , zoo voldaan zij geweest, dat hij dit Evangelie,<br />
(*) Tom. I. nar. LI. §. 6.<br />
(|) Vergelijk ook boven Bladz, 174.<br />
(§) CLEMENS van Alexandrie, bij EUSEB. Hist. Bedes.<br />
II. 15. VI. 14. Vergelijk ook PAPIAS, aangehaald<br />
door denzelfden Gefchiedfchrijver III. 39.<br />
V a<br />
I<br />
BOEK<br />
XII
I<br />
BOIÏK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
nn C. G.<br />
jarir 100.<br />
302 K E R K E L I J K E<br />
Ife, met zijne goedkeuring, hebbe bekrachtigd, en<br />
dat liet, van toen af, als een Godlijk bock, in de<br />
Kerk is gelezen geworden. Wat den tijd betreft,<br />
wanneer MARKUS dit Euangelie hebbe opgefteld ,<br />
de onderfchriften onder hetzelve plaatzen het, in het<br />
tiende jaar na JESUS Hemelvaart, dus in het jaar<br />
42 of 43 na zijne geboorte. Als men het ecrfte<br />
verhaal aanneemt, kan men zeer voegzame redenen<br />
geven, van fommige bijzonderheden, PETRUS betreffende<br />
, die in dit Euangelie voorkomen, cn als men<br />
de gemelde tijdsbepaling overneemt, kan MARKUS<br />
het Euangelie van MATTHEUS, van het welk fommigen<br />
zijn Euangelie, als eene verkorting, aanzien,<br />
voor zich gehad en gebruikt hebben, ten ware men<br />
wilde denken, dat beiden eenige aantekeningen aangaande<br />
JESUS bezeten hebben , welke zij gevolgd<br />
ïijn, waar van ftraks nader. Met dit alles zijn 'er<br />
J jerichten, bij voorbeeld , van IRENEUS (.*), die<br />
| iet fchrijven van dit Euangelie later, en eerst na<br />
( len dood der Apostelen PETRUS cn PAULUS , ftelen,<br />
doch, het eerfte heeft wel de meeste waar-<br />
]<br />
i chijnlijkhcid. MARKIJS heeft, ongetwijfeld, in het<br />
xrieksch, en niet jn het Latijn^ gefchreven, hoewel<br />
lijn Griekfche ftijl de minst zuivere cn minst ficrlijke is<br />
an alle de fchriften des Nieuwen Testaments. Dat<br />
i lij, in het Latijn, gefchreven zou hebben, is een<br />
i aisverftand , daar uit ontftaande, dat Oosterfche<br />
< "hristenfehrijvers gefchreven hebben, dat hij, de<br />
Romeinfche taal hebbe gebruikt, verftaande daar<br />
(*) Eij EUSEJS; Hist. Eccles. V. 8.<br />
door
G E S C H I E D E N I S . 303<br />
door echter dc Griekfche, omdat zij, na de vaplaatzing<br />
van den zetel des Rijks na Konjiantinopo-<br />
XII<br />
I<br />
BOEK<br />
y», aan het Oosterfche of Griekfche Keizerrijk, en oofdft.<br />
F<br />
r.C.O.<br />
al wat daar toe betrekking had, den naam van Ro- 1<br />
iar 100<br />
meinsch gaven. Het handfehrift, het welk men te-<br />
Venetië van dit Euangelie bewaart, is wel Latijn,<br />
doch hechts een gedeelte van eene Latijnfche overzetting,<br />
het welk dus hier niets bewijst (*). Van<br />
'S41. ziet men een afbeeldsel van den Aarts-Engel MI-<br />
V 3<br />
den dood van MARKUS, die, als martelaar, zal geftorven<br />
zijn, cn van zijn lijk cn overblijfzelen, naa<br />
Venetic, gelijk men zegt, overgebracht, waaröm hij<br />
voor den Befchermheilig dier ftad gehouden wordt,<br />
fpreek ik niet, als zijnde al te fabelachtig.<br />
Het derde Euangelie is dat van LUKAS , een Eu'iiveie<br />
van.<br />
naam faamgetrokken uit LUKANUS. Deze wordt gehouden,<br />
voor LUKAS, den Geneesmeester, van wien<br />
LUKAS.<br />
PAULUS fpreekt (KOL. IV. 14.) (t) cn voor eenen<br />
geboren Heiden, of volgends anderen eenen Grieksfprekenden<br />
Jood, uit Antiöchië in Syrië, die door<br />
PAULUS bekeerd is geworelen; zeker is het, dat hij<br />
(*) Bijt: Verdeel. VIII. Deel Bladz. 154.<br />
(f) Ik zie geene reden, om hier, met VENEMA, aan<br />
te twijfelen. De ftijl van LUKAS, die de zuiverde en<br />
fierlijkfte<br />
is des Nieuwen Testaments', fchijnt'hem, als<br />
een' man van letteren te kenmerken.<br />
De • overlevering,<br />
bij NICEFORUS CALL.SÏUS Hist. Eccles. II. 43. maakt M#<br />
tot een' fchilder, ook worden 'er nog fchiiderijën van<br />
hem, gelijk men zegt, vertoond. Vergel. DUT. Intrad,<br />
in N. T. p. m. 179. In de Reizen van de BRUY:; Blad*.<br />
PAU-
I PAULUS, op zijne reizen, verzeld heeft, en met hem<br />
BOEK<br />
XII na Rome vertrokken is, gelijk wij hem zelfs nog in<br />
Ho .fdft. PAUL s tweede gevangenis bij dien Apostel vinden<br />
naC.G.<br />
Jaar 100. (2 TIM. IV. ix.; Meer weten wij niet van hem,<br />
dan dat fommigen hem voor denzeifden houden, als<br />
SILAS, insgelijks PAULUS reisgenoot, in de Bandelingen<br />
d;r Apostelen gemeld, doch het welk niet<br />
bewezen is. Over zijn ligchaam hebben, in de XV<br />
eeuw, de fteden Padua en Venetië getwist, welke<br />
twist door den Paus , PIUS den II, ten voordeele<br />
dereerften, uitgefproken, en den Venetidnen het ftilzwijgen<br />
opgelegd is geworden.<br />
Deze lieveling van PAULUS heeft twee belangrijke<br />
Soeken in gefchrift gefield, en wel bijzonder ten<br />
i<br />
henfle van eenen aanzienlijken man, TIIEOFILUS geïoemd,<br />
van wien wij verders niets weten, en dus<br />
]<br />
i rok niet zeggen kunnen, of hij een Jood dan een<br />
3 leiden geweest is, aan wien hij dezelve heeft opi<br />
;edragen.<br />
Velen houden het Euangelie van LUKAS, voor<br />
1 iet eerst gefchreven van alle de Evangeliën (*;,<br />
c :och de redenen, die zij aanvoeren, komen mij te'<br />
wak voor; de gewigtigfte is, dat LUKAS in zijne<br />
t pdragt (LUK. I. 1-4.)<br />
v an velen gewagende, die<br />
i eeds een verhaal der verrichtingen van JESUS hadden<br />
c HACL, zoo als het in eene Kerk lt Alexandrii ffi Egypi<br />
t<<br />
1 gevonden wordt, het welk, door LUKAS, zal gefchild<br />
;rd zijn; volgends hetzelve te oordeelen, zou'LUKAS<br />
e<br />
» ellendig klsdfchilder moeten geweest zijn.<br />
c<br />
304 K E R K E L I J K E<br />
*) Onder anderen VENEJIA II. E. lom. lil. pag. 115.
G E S C H I E D E N I S . 3°D<br />
den opgcdcld, te kennen fchijnt te geven, dat deze<br />
I<br />
BO'X<br />
opftellen eene herziening en verbetering nodig hadden,<br />
gelijk ook EUSEBIUS zijne woorden heeft op-<br />
ioofv.a.<br />
XII<br />
nr. CO.<br />
geva't (*) Ondertusfchen is het niet duidelijk , dat [aar 100.<br />
LUKAS, van die velen, met afkeuring, fpreekt. Men<br />
kan ligteüjk denken, dat velen hun werk gemaakt<br />
hebben, om dc redenen cn verrichtingen van JESUS<br />
in het geheugen tc bewaaren, cn het geen zij zelve<br />
aanfehouwd, of van anderen gehoord hadden , in<br />
gefchrift te Hellen. Wij zeiden reeds , dat MAT-<br />
T„FUS en MARKUS, niet onwaarfchijulijk, van zoodanige<br />
opdellen en verhalen van bijzonderheden gebruik<br />
gemaakt kunnen hebben, echter elk, met du<br />
biwoegzclen, welke hij, als ooggetuigen, of uit eer<br />
mond van PETRUS, aanfehouwd en ontvangen had.<br />
waar uit de overeenkomst en het verfchil, tusfche] 1<br />
deze beide Schrijveren, zoo kunnen worden ver<br />
Haan. Van tijd tot tijd, zullen wel deze verhalen i<br />
door bijvoegzelen, verbasterd en vervalscht zijn gc<br />
worden, en misfehien den oórfprong gegeven hel<br />
ben, aan die mccnigvuldige Euangcliëp, der A£ost*<br />
len, der Hebreen, der Egyptenaren, enz. ma; ar<br />
daarom was niet alles aftekeuren ; alleenlijk , inclie n<br />
het waar zij, dat THEOFILUS, gelijk fommigen wi 1-<br />
len, (f) te Alexandrië in Egypte zal gewoond he' 1-<br />
bei<br />
(*) Hht. Eccles. II. 24.<br />
(j) Dit wordt getuigt, door U& BAIH.VL , ta zi (S<br />
Arabisch en Synch fVuordenboek, welke een Pchnjv er<br />
van de Xde eeuw zal zijn. MJCHASLIS In!, tn hl IV.<br />
T.<br />
en SCHUTTE BHh Jaarb. T. P&L Bladz. USf<br />
VA<br />
• •>
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jr:nr ioo<br />
3°ö K E R K E L I J K E<br />
ben, zou men mogen denken, dat daar reeds verfcheiden<br />
onechte verhalen verfpreid werden, waaromtrent<br />
THEOFiLus zekerheid verlangd zal hebben,<br />
om het echte van het onechte te kunnen fchiften!<br />
Hoe het zij, al waren de Euangeliën van MATTHE<br />
US en MARKUS reeds opgefteld en uitgegeven, volgt<br />
daar uit nog niet, dat LUKAS ze gekend en gebruikt<br />
zal hebben, het tegendeel fchijnt eer te blijken, omdat<br />
hij^vele gevallen, ten aanzien van tijden en plaatzen,<br />
onzeker laat, die hij uit MATTHEUS en MAR<br />
KUS had kunnen beftemmcn. Daartegen kan hij affchriftcn<br />
van bijzondere verhalen voor zich gehad<br />
hebben, die deze Euangelisten ook gebruik hebben,<br />
van daar, dat hij zoo dikwijls, tot de woorden toe,<br />
met hun overeenkomt. Dat LUKAS de Euangeliën<br />
van MATTHEUS en MARKUS nog niet gekend hebbe,<br />
toen hij zijn Euangelie fchrcef, zal te waarfchijnlijker<br />
worden, indien men gelooft, hetgeen de<br />
onderfchriften van dit Euangelie melden, dat & LUKAS<br />
zijn Euangelie gefchreven heeft, 15 jaren na CHRISTUS<br />
opneming ten hemel, cn dus omtrent het jaar 48<br />
van onze gemcenc jaartelling. Voords verhalen de<br />
oude fchrijvers, gelijk IRENEUS (*), dat LUKAS,<br />
PAULUS medgezel, het Euangelie te boek heeft geleld,<br />
hetwelk PAULUS verkondigd heeft, en ORI-<br />
(*) Bij EUSEB. II. E. V. 8.<br />
(f) Bij depzelven //. E. VI. 25.<br />
SENES (f), dat dit Euangelie van PAULUS goedgekeurd,<br />
en voor dc gelovigen uit de Heidenen gei<br />
'chreven is. Sommigen hunner meencn ook, dat<br />
PAU-
G E S C H I E D E N I S . 307<br />
PAULUS daar op ziet, wanneer hij van zijn Euangelie<br />
I<br />
BOEK<br />
fpreekt (ROM. II. 16. XVI. 25. ) (*) Dit XII<br />
Euangelie behelst vele bijzonderheden, waar door, Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
voomaamlijk, de gefchiedenis van JESUS, voor ons, Jaar 100.<br />
vollediger gemaakt wordt, en verfcheiden omftandigheden,<br />
als ook de meest zuivere ftijl, komen zeer<br />
wel overeen, met het geen de ouden bcweeren, dat<br />
het bijzonder ten gebruik voor de Heidenen gefchikt<br />
is geweest.<br />
LUKAS heeft zijn eerfte Boek , het Euangelie,<br />
De Handelingen<br />
vermeerderd met een tweede, aan den zelfden THEO- der A-<br />
FILUS opgedragen, waarin hij de Gefchiedenis det postelen.<br />
Apostelen, bijzonder het geen PETRUS en PAULUS.<br />
met welke hij naderen omgang gehad , en weikei i<br />
laatften hij, op zijne reizen, verzeld heeft,<br />
heeft vervolgd,<br />
betrof »<br />
van JESUS dood opftanding en he<br />
meivaart af, tot aan het einde der eerfte gevange<br />
nis van PAULUS te Rome toe, in het jaar 58. Nic t<br />
lang daar na, ten minften, naar het fchijnt, vóó<br />
PAULUS dood, heeft LUKAS dit Boek uitgegeven<br />
alhoewel het bepaalde jaar ons onbekend is.<br />
„ MARKUS cn LUKAS hadden hunne Euangelie 1 Euangee<br />
lie van<br />
„ reeds in het licht gegeven, wanneer JOÜNNES , ó<br />
]O3N.NES.<br />
„ Apostel, die tot nog toe het Euangelie, bij mot<br />
t-<br />
„ de, had verkondigd, eindelijk, gelijk men verhaalt<br />
•><br />
„ ter volgende oorzake, zich tot het fchrijven b<br />
„ gaf. Als de drie bovengemelde Euangeliën reet Is<br />
„ iederéén en ook hem in handen waren gekomer J<br />
„ zegt men, dat hij ze goedgekeurd, en de waarhc d ,<br />
(*) EUSEB'. Hist. Eah'S. III. 4.<br />
V 5<br />
„ v; n
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar i oo.<br />
SoS K E R K E L I J K E •<br />
„ van dezelve met zijn getuigenis bevestigd heeft;<br />
„ doch oordeelde, dat 'er alleen nog aan ontbrak<br />
,, het verhaal van die dingen, welke, in 't eerst<br />
„ en in het begin der prediking van CHRISTUS,<br />
„ gedaan waren. " Dus fchrijft EUSEBIUS ( * ).<br />
JOÜNNES heeft, volgends de onderfchriften, zijn<br />
Euangelie uitgegeven , 32 jaren na JESUS<br />
Hémelraait,<br />
en gevolglijk in het jaar 65. Hij had daar<br />
nij , behalven het algemeen oogmerk , opdat men<br />
;ou geloven, dat JESUS de<br />
CHRISTUS, de MESSIÜS<br />
i s, en gelovende het leven in zijnen naam zou heb-<br />
1 >en ( JOÜNN. XX. 31. ) een drieërlei oogmerk ,<br />
r<br />
oorëerst: hij wilde eenige nodige invullingen maken<br />
t ot de verhalen der andere Euangelisten, welke,<br />
i aen dikwijls ziet, dat hij als bij zijne lezers bekend<br />
anneemt, en dit doet hij, bijzonder, door het ver-<br />
I lalen van eenige nadruklijke redenen, welke hij van<br />
5 ijnen grooten Meester gehoord, cn van verrichtinen,<br />
die hij gezien had. Ten tweede, ftelde hij<br />
' I<br />
ich voor, de Paaschfeesten , geduurende JESUS<br />
2<br />
penbaren dienst, te bepalen, als zekere tijdmerken,<br />
C<br />
I aar welke men de verhalen der Euüngelisten zou<br />
l unnen plaatzen. Eindelijk, had hij, volgends IREï<br />
IEUS en anderen (f), ten bijzonder oogmerk, om<br />
C e „dwalingen, die CERINTHUS, of KERINTIIUS,<br />
, gezaaid heeft, en al lang te voren de Nikohiiten,"<br />
5<br />
tl<br />
•gen te gaan , doch allerbijzonderst , naar het<br />
hijnt,<br />
fc<br />
ook zulke leerlingen van JOÜNNES den<br />
(*) Hist. Eccles. ITT. 24.<br />
(f) Adv en. her. Hl. XI. 1.<br />
DOQ-
G E S C H I E D E N I S .<br />
Dooper, die hunnen Meester boven JESUS, uien zij<br />
niet als den MESSIÜS erkenden, bleven verheffen, te XII<br />
wederleggen. (*)<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Wij hebben van denzelfden JOÜNNES drie Brieven, Jaar 100.<br />
welke, onder de zoogenoemde Algemeene Brieven,<br />
gerangfchikt zijn. Omtrent den eerden van deze<br />
De drie<br />
Brieven<br />
Brieven heeft de Oudheid niet getwijfeld , of dezelve vanjoaNis<br />
van JOÜNNES ( + ). Hij is, als 't ware , een NES.<br />
aanhangzel of nareden tot zijn Euangelie, en zal dus<br />
na hetzelve gefchreven zijn, waarfchijnlijk omtrent<br />
het jaar 68 of 70, geduurende den Joodfchen oorlog,<br />
ten minften in eenen tijd, dien men als eent<br />
laatfte uure kon aanmerken (1 JOÜNN. II. 18.) ei I<br />
wanneer dwaalleeraaren zich reeds begonnen aftezon<br />
deren van de Christenen, zoodat men hen, als An<br />
tichristen, (zulken, die zich tegen CHRISTUS aan<br />
kantten,) kon aanmerken, tegen welke de Apostel ><br />
in dezen en de andere Brieven, waarfchuwt, en 0] ><br />
dc onderlinge liefde der Christenen en heiligheid de<br />
levens aandringt.<br />
De tweede en derde Brief, welke aan bijzonder<br />
perfonen gericht zijn, werden, in de vierde ccu\ r<br />
nog, door fommige Christenen in twijfel getrokken<br />
niet ten aanzien van derzelver oudheid, maar of z 'j<br />
ook van JOÜNNES den Apostel, en niet liever va ii<br />
eenen anderen JOÜNNES, dien de Oudheid, met de B<br />
naam van den Ouclften, of Ouderling, onderfcheidt •><br />
£ n<br />
(*) IREN. adv. hier. III. XI. 4- Vergelijk bovc n<br />
Bladz. 94.<br />
(f) EUSEB. Hist. Eccles. III. 24. =5.<br />
I<br />
BOEK
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 100.<br />
K E R K E L I J K E<br />
en ons verhaalt, dat hij, te gelijk met den Apostel<br />
JOÜNNES, te Efeze, geleefd heeft, gefchreven zijn (*).<br />
De benaming van Oudfte, of Ouderling,<br />
Schrijver<br />
welke de<br />
zich, in het opfchrift, geeft, en die de<br />
Apostel, als de oudfte van alle Apostelen, en thans<br />
reeds op zijne dagen, zich,met recht, geven kon, en<br />
dewijl zij aan bijzondere perfonen gefchreven waren,<br />
waardoor zij laatcr bekend werden, cn misfehien aan<br />
vele Christenen niet gewigtig<br />
genoeg voorkwamen,<br />
deze 'kunnen de reden voor deze twijfeling<br />
geweest<br />
zijn. Doch, de overeenkomst van ftijl, cn inhoud<br />
der vermaningen, heeft, ten laatftcn, de twijfeling<br />
apgelost, en dc Christenen hebben ze in hunne ver-<br />
Jamcling van Heilige Boeken opgenomen.<br />
DeOpcnbaring<br />
Onder den naam van JOÜNNES, ontmoeten wij<br />
vanjoarv- iog een Boek,-op de lijst van de Heilige Boeken<br />
:<br />
NES. i Ier Christenen, bevattende de gezichten, en openkringen,<br />
welke hij, geduurende zijne ballingfchap,<br />
1<br />
< p het Eiland Pathmos, gezien cn ontvangen heeft,<br />
\ reik Bock dus, door hem, zeer laat, cn niet voor<br />
I et jaar 96, kan gefchreven zijn. Men weet, dat<br />
c ver dc echtheid van hetzelve zeer getwist is ,<br />
i ct is hier onze zaak alleen, aan tc wijzen, wat<br />
|<br />
1 de oudfte Christenfchrijvcrs van getuigen. De<br />
X leesten derzclveu erkennen het, reeds vroeg,<br />
V oor eclit. IRENEUS , die Hechts 50 jaaren daar<br />
11 a leefde , maakt reeds zijn werk, om deszelfs<br />
ii houd, naar zijne gedachten daar over, voor tc<br />
d ragen , en duistere plaatzen van dit Boek te ver-<br />
kla-<br />
(*) Vergelijk EUSE*. Hist 1 . Eccles. III. 25. en 30.
G E S C H I E D E N I S . 3"<br />
klaren. (*) Doch, 'er zijn 'er ook, die aan de I<br />
BOEK<br />
echtheid van het zelve getwijfeld, cn het aan eenen XII<br />
anderen Schrijver, dan aan JOÜNNES den Apostel, Hoofdflr,<br />
naC.G.<br />
hebben willen toefchrijven. Men meent, dat PAFIAS ,<br />
Jaar 100.<br />
die nog dc laatde jaaren van den Apostel JOÜNNES<br />
beleefd heeft, deze Openbaring niet gekend heeft,<br />
en befluit zulks uit EUSEBIUS (f), uit wiens woorden<br />
ik echter veeleer het tegendeel zou afleiden.<br />
PAPIAS geloofde een duizendjarig Rijk van JESUS<br />
op deze aarde, „het welk ik geloof,", zegt EUSE<br />
BIUS, „dat hij gehaald heeft, uit het kwal'jk ver-<br />
„ daan van dc verklaringen of voordellen der Apos-<br />
Z telen, niet doorziende, het geen van hun in ver-<br />
„ toningen of gelijkenisfen, geheimzinnig gezegd is.'<br />
Waaröm zouden wij onder deze Apostolifchc ver<br />
klaringen en geheimzinnige gezegden, ook met dt<br />
Openbaring begrijpen kruinen , welke vol is vai 1<br />
zoodanige geheimen en beelden? KAJUS, een ouder<br />
ling of leerüar der Kerk van Rome, in het begin dc C<br />
derde eeuw, zal deze Openbaring niet aan JOÜNNES *<br />
maar aan den Ketter CERINTHUS , hebben toegefchrc<br />
ven. Zijne woonlen zijn bij EUSEBIUS: (§) „er<br />
, RINTHUS heeft openbaringen onder den naam va a<br />
„ eenen grooten Apostel gefchreven, cn daar in a<br />
" lerhande vreemde gevallen, die hem van eene n<br />
„ Engel zuilen getoond zijn, verdicht: waarbij h<br />
" tevens een aardsch Rijk van CHRISTUS voorga! »<br />
d .it<br />
(*) Advers. har. V. 26, 30.<br />
(f) Hist. Eccles. III. 39-<br />
(§) Hist. Eccles. III. 28.
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofd!!,<br />
na C. G.<br />
Jaar 100.<br />
i<br />
m K E R K E L I J K E<br />
„ dat na de Opftanding zou volgen , en waar 5ti<br />
„ het vleesch op nieuw, te Jerufalem, de begeer-<br />
„ lijkheden en de wellusten zal dienen. Gelijk hij<br />
„ een vijand der Godlijke fchriften was, zoo gaf hij<br />
„ ook, om te bedriegen, voor, dat 'er duizend jaa-<br />
„ ren in feestelijke brasferijën verlopen zouden. "<br />
Ondertusfchen , indien dit de mening van KAJUS<br />
ware, dat de Openbaring, die aan JOÜNNES wordt<br />
toegefchrevcn, door CERINTHUS zou zijn opgefteld,<br />
zou zulks niet kunnen overeengebracht worden, met<br />
den inhoud van dat Boek, het welk die vlees'cbgezindheid<br />
en alle wellusten opzetlijk veroordeelt;<br />
ioch, het is zoo zeker niet, dat KAJUS deze Openbaring<br />
bedoelt, men kan uit zijne woorden niet<br />
neer befluiten, dan dat CERINTHUS Openbaringen<br />
leeft voorgewend, zonder dat die dezelfde behoeven<br />
1 e zijn met de Openbaring, van welke wij hier fpre-<br />
1 :en. Ondertusfchen zijn 'er fommigen onder de<br />
< :hristenen geweest, welke, uitdruklijk, onze Openi<br />
G E S C H I E D E N I S .<br />
3^3<br />
ring van CERINTHUS oorfpronglijk zou zijn. „Ik,"<br />
zegt hij, „ zou dit Boek geenszins durven verwer-<br />
„ pen, dewijl vele broeders 'er veel mede op heb-<br />
„ ben." Hij erkent het voor een Werk van een'<br />
Heilig en van Gods Geest gedreven man. Alleen hij<br />
maakt bedenking, om het aan JOÜNNES den Apostel<br />
toe te fchrijven, waar van hij de redenen met zoo<br />
veel omzichtigheids voordraagt, dat men ligtelijk ontdekt,<br />
dat hij, door deze zijne twijfeling, fchroomt<br />
ongenoegen te geven, en alle haatlijkheid van ziek<br />
wil weeren, waar uit men befluiten mag, dat de<br />
Openbaring toen reeds, in het gemeen, erkend moei<br />
geweest zijn. Dus gedraagt zich ook EUSEBIUS<br />
zelve , twijfelende , of hij dit Boek voor echt o<br />
onecht moet aannemen, en of hij het aan den Apostel<br />
JOÜNNES, of aan iemand van denzelfdcn naam.<br />
hebbe toe te fchrijven. Ondertusfchen ziet men,<br />
uit dit alles, duidelijk, dat bij hen, die dit Boek,<br />
het welk zoo veel getuigenisfen der Oudheid voo:<br />
zich heeft, als eenig ander in het Nieuwe Testa<br />
ment, in twijfel getrokken hebben, de vrees voo<br />
de dwalingen van CERINTHUS, en de twist ove<br />
het duizendjarig Rijk vrij wat invloed gehad hebbe<br />
Terwijl wij hun echter grooten dank verfehuldigi I<br />
zijn, dewijl wij, uit dit en andere voorbeelden, verze<br />
kerd zijn, dat de Christenen, in de eerfte eeuwen , niet lo i<br />
en bevooroordeeld zijn te werk gegaan, in het aannemei l<br />
en erkennen van heilige Boeken, waar door zij ons te<br />
vens gronden van zekerheid aan de hand gegeven, ei<br />
I<br />
te gelijk verhoed hebben, dat de wereld niet met een<br />
menigte van ondergefchoven en verdichtte fchriften be<br />
drogen is geworden.<br />
D<br />
ï<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
jaar 100.
I<br />
EOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar ioo<br />
De Brieven<br />
van<br />
PAULUS.<br />
314 K E R K E L I J K E<br />
De veertien Brieven van PAULUS, fommigen vari<br />
welken, door dezen werkzamen Apostel, gefchreven<br />
zijn, vóór zijne eerfte gevangenis, gelijk de beide<br />
Brieven aan de gemeente te Thesfahnika, omtrent<br />
het jaar 50 en 51, die aan de gemeenten in Galatië, in<br />
het laatstgenoemde jaar, de eerfte en tweede aan de<br />
gemeente te Korinthe, in het jaar 54, en in het<br />
.zelfde jaar zijn eerfte Brief, aan TIMOTHEUS, gelijk<br />
in het volgende jaar 55, die aan de Christenen te<br />
Rome; andere, geduurende deze gevangenis, als de<br />
Brief aan de gemeente van Filippi, aan de Hebreen,<br />
aan de Efeziërs, en Kolosfers, als ook die aan FI-<br />
LEEMON; na zijn ontflag uit de gevangenis, meent<br />
men, dat hij den Brief aan TITUS zal gefchreven<br />
hebben, in het jaar 65, gelijk den tweeden aan<br />
TIMOTHEUS, in zijne tweede gevangenis, kort voor<br />
zijnen marteldood, in het jaar 67. Alle deze veertien<br />
Brieven, zeg ik, zijn, zonder eenig bedenken,<br />
door de Christenen, terftond aangenomen cn erkend,<br />
behalven alleen den Brief aan de Hebreen, omtrent<br />
welken fommigen, tot in de vierde eeuw toe , getwijfeld<br />
hebben, wie de Schrijver van dcnzelven ware,<br />
en in welke taal hij gefchreven is (*), CLEMENS<br />
van Alexandrië dacht, dat PAULUS denzelvcn in het<br />
[ïebrecuwsch gefchreven, maar dat LUKAS hem in<br />
bet Grieksch vertaald hebbe (f). ORIGEXES hield<br />
hem voor het opftel van éénen van PAULUS leerlingen,<br />
die PAULUS voorftel dus had in orde gebracht<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. VI. 20.<br />
(tj EUSEB. Hist. Eccles. VI. 14.
G E S C H I E D E N I S . 215<br />
bracht (*), „Ondertusfchen," zegt hij, „zijn die I<br />
BOEK<br />
„ gemeenten te prijzen, welke hem voor eenen Brief<br />
XII<br />
,, van PAULUS houden, want daar voor hebben de [löofdfri<br />
„ ouden hem, niet zonder reden, erkend." Dat de naC.G;<br />
jaar 100.<br />
naam van PAULUS niet aait het hoofd ftond, dat<br />
hij, in het gemeen, aan de Hebreen, dat is, of de<br />
Joodfche Christenen in Palaeftina, of Jooden, in<br />
de Oosterfche landen, gefchreven was, en de ftijl,<br />
die fierhjker is, dan die van PAULUS overige Brieven,<br />
fchijnen de aanleiding tot deze twijfelingen gegeven<br />
te hebbern<br />
Onder de zeven zoogenoemde algemeene ZendbrieBrieven zijn 'er fleehts twee, welke terftond cn algemeen<br />
vari<br />
JAKOBUS;<br />
van de Christenen erkend zijn, doch aan dc vijl<br />
overigen heeft men, eenigen tijd, getwijfeld, onder<br />
deze laatften behoort de Brief van JAKOBUS, den<br />
Broeder des Heeren, anders den Kleinen of Jongeren<br />
bijgenaamd, wiens dood wij Bladz. 244 verhaald<br />
hebben, en die dezen Brief, kort te vooren,<br />
in het jaar 61, of daaromtrent, gefchreven zal hebben.<br />
Uit EUSEBIUS (f) weet men, dat deszelfs<br />
echtheid wel van fommige Christenen in twijfel getrokken,<br />
maar dat hij toch in de meeste gemeenten,<br />
als een werk van den Apostel JAKOBUS, gelezen<br />
is. • •<br />
:<br />
Op dezelfde wijze is het gelegen met den Briei De Brief<br />
van den Apostel JUDAS , broeder van gemelden JAvan'<br />
ju"<br />
KOBUS , welke, bijzonder daarom, van fommigen<br />
ü<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. VI. 25.<br />
( \) Eüsr.ii. Hist. Eccles. II. 23.- III. H*<br />
% ' . É
Brieven<br />
van PE<br />
TRUS.<br />
316 K E R K E L I J K E<br />
r in twijfel getrokken fchijnt te wezen, omdat heS<br />
BOEK<br />
één en ander in denzelven voorkomt, het welk duister<br />
is, en aan den uitlegger moeilijkheid baart, ge<br />
XÏI<br />
Hflofdft.<br />
na C. G. lijk de oorzaak van twijfeling omtrent den Brief van<br />
Jaar IOO.<br />
JAKOBUS daar in fchijnt gezocht te moeten worden,<br />
omdat men zwarigheid vond, op, welke wijze hem<br />
met de gezegden van PAULUS in zijne Brieven overeen<br />
tc brengen.<br />
Omtrent den eerden Brief van PETRUS, dien hij,<br />
gelijk men meent, omtrent het jaar 65, gefchreven<br />
heeft, omdat men 'er toefpelingen in meent te ontlekken<br />
op de vervolging onder<br />
Men vond den Brief wel nut-<br />
1 ig, zoodat men hem, met andere Heilige fchriften,<br />
* ] as en gebruikte, maar fommigen, bijzonder onder<br />
( ie Oosterfche Christenen, twijfelden, of hij wel van<br />
] ETRUS, en niet misfehien van eenen anderen SIMON ,<br />
\ vare (*), evenwel erkent ORIGENES bij EUSEBI-<br />
1 JS (f) , dat PETRUS denzelven heel wel heeft kun-<br />
] icn fchrijven ,<br />
NERO , in het jaar<br />
ij., heeft de oude Christenheid geene zwarigheid<br />
gemaakt, maar wel omtrent den tweeden, die, in het<br />
aar 68, kort voor PETRUS dood, (2 PETR. I. 14.)<br />
lal gefchreven zijn.<br />
gelijk dit ook door andere redenen<br />
;enoegzaam buiten twijfel gedcld wordt.<br />
De O Deze Boeken maken famen den Kanon of lijst<br />
non des<br />
c<br />
N. t. ;<br />
er Heilige Boeken der Christenen, of des Nieuwen<br />
' cstaments , uit. Waaromtrent wij dienzelfden dilli<br />
;n maar Godlijken gang der Voorzienigheid moeten<br />
(*) EUSEB. Hist. Eales. 3, 25.<br />
(t) Hist. Ec.us. VI. 2
G E S C H I E D E N I S . 3*7<br />
opmerken, dien wij, van eerden af, bij dezen Godsdienst,<br />
en deszelfs invoering in de wereld, opgemerkt XII<br />
I<br />
BOEK<br />
hebben. Deze fchriften zijn allen, bij voorkomende Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
gelegenheden, opgedeld, en derzelver Schrijvers hebben<br />
dezelve gefchreven, zonder, als 't ware, tc ge<br />
Jaar 100.<br />
voelen, dat zij, door Godlijke aandrift, voor het<br />
gantfche Christendom van alle eeuwen fchrevcn; deze<br />
fchriften werden vervaardigd, en aangenomen van<br />
tijd tot tijd, niet zonder onderzocht, en ten opzichte<br />
van hunne echtheid beoordeeld te zijn. Zij daalden<br />
niet onmidlijk van den hemel, of werden, door onwederdaanbare<br />
wonderen, opgedrongen; zelfs werd<br />
deze Kanon, of Lijst der Heilige Boeken, niet op<br />
ééns , door het gezag van eenen Apostel zeiven,<br />
vastgedeld; gelijk, over het geheel, bij den godsdienst<br />
der Christenen, geen gezag, zonder redelijke<br />
overtuiging, plaats moet hebben. Ook ontdekt men,<br />
over het geheel, bij de eerde Christenen, vele vrijheid<br />
van onderzoek, omtrent de Heilige Boeken,<br />
en bij allen eerbied, dien zij aan dezelve, als Boeken<br />
van Godlijken oórfprong , bewezen, waren zij<br />
echter vrij van alle Bijgeloof, gelijk zij zich ook<br />
nergens duidelijk hebben verklaard, wat zij door dc<br />
Godlijke Ingeving dezer Boeken verdaan hebben.<br />
Op deze wijze, heeft de Voorzienigheid voor de<br />
Christenen van alle eeuwen gezorgd. Elk kan .<br />
langs den weg van eigen onderzoek, zonder zicfi<br />
op gezag van anderen te verlaten, zich van dc echtheid<br />
en Godlijkheid dezer Boeken overtuigen, en alle<br />
ecuwen hebben daar in, welke afwijkingen en verbasteringen<br />
ook plaats hebben, de waare leere er
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 100.<br />
Leere<br />
der A-<br />
postelen.<br />
318 K E R K E L I J K E<br />
gefteldheid van het Christendom, het welk dus, bij<br />
zoodanige afwijkingen en verbasteringen, volgends<br />
dezelve in zijne oorfpronglijke eenvouwigheid herfteld<br />
kan worden.<br />
De leere, welke de Apostelen, in deze fchriften,<br />
en mondeling , verkondigden , was , in de hoofdzaak,<br />
volkomen dezelfde, die JESUS verkondigd had.<br />
Men kon ook van hun geene nieuwe leere verwachten.<br />
Alleen konden zij fommige gedeelten van dezelve<br />
duidelijker verklaren, en in het licht ftellen,<br />
in die, met nieuwe bewijsgronden, aandringen, nalat<br />
JESUS, door zijne Opftanding, Hemelvaart, en<br />
] iet uitftorten van den Heiligen Geest, in allen opdchte,<br />
gerechtvaardigd was. Door de voorkomende<br />
i tmftandigheden, kregen de Apostelen aanleiding, om<br />
'erfcheiden leerftukken, die JESUS niet uitdruklijk,<br />
: naar alleen ingewikkeld en zijdelings, had voorgei<br />
Iragen, te ontwikkelen en toe te pasfen. Dus vin-<br />
( Icn wij, in den Brief van PAULUS aan de Kerk van<br />
lome, een uitgebreid onderwijs, omtrent den zedeijken<br />
geheel verdorven toeftand van het mensch-<br />
1<br />
< lom, deszelfs oórfprong, en algemeenheid, zoodat<br />
I ieide Jooden en Heidenen voor God fchuldig zijn;<br />
c en onderwijs verders, omtrent de rechtvaardiging<br />
£ 11 vrijfpreking van dit fchuldig menschdom, alleen<br />
I lit en door het geloof in JESUS; benevens een voorlel<br />
van den aart en wijze der heiliging of vernieu-<br />
i<br />
V mg tot deugd , en de verpligting daar toe enz.<br />
I lus behandelt PAULUS , in dien zelfden Brief, maar<br />
c ok in dien aan de Galaten, het leerftuk van de aff<br />
:haiHng der Joodfche Kerkplegtigheden, en van die<br />
vrij-
G E S C H I E D E N I S .<br />
3i9<br />
vrijheid, welke de waare en redelijke Godsdienst in 1<br />
Bor.K<br />
zich bevat; terwijl echter, aan den anderen kant, de<br />
XII<br />
Apostel JAKOBUS, in zijnen Brief, zorgt, tegen het Hoofdft.<br />
misbruik dezer leere, en de verbeelding, als of het<br />
tiaC. ü.<br />
Jaar ioo.<br />
genoeg ware te geloven, zonder dat. men zich der<br />
deugd bevlijtigde. Dus heldert PAULUS de leere en<br />
het gebruik van het Heilig Avondmaal op, in zijnen<br />
eerften Brief aan de gemeente te Korinthe, en geeft verfcheiden<br />
anderevoorfchriften, op de vragen, waarmede<br />
hij geraadpleegd werd, of omtrent onderwerpen , die<br />
door misvattingen verkeerd werden begrepen. Maar de<br />
hoofdleere omtrent God, zijne eigenfchappen en werken,<br />
omtrent JESUS, den Zoon van God, wien zij,<br />
in zijne volkomene heerlijkheid, predikten, omtrent<br />
den Heiligen Geest van God, en zijne werkingen er<br />
gaven, omtrent onze betrekking tot God, en de wijze<br />
van onze verlosfmg en herftelling in Gods gunst,<br />
het vertrouwen op God, en zijne allcsbeftuurendf<br />
Voorzienigheid, en eindelijk, omtrent den toekomen<br />
den daat, de opftanding, het algemeen oordeel, ei<br />
de vergelding na dit leven, is volmaakt dezelfde,<br />
die JESUS geleerd en voorgedragen had.<br />
Door deze leere en fchriften, hebben deze twaal f Uitbreiding<br />
van<br />
in zich zeiven ongeleerde Jooden , de voetdappe: 1<br />
hetChris<br />
van hunnen Leermeester drukkende , uitgewerkt e 1 tendotn<br />
daargefteld, het geen de geleerdfte en kundigd<br />
I doorde-<br />
" ze leere.<br />
Wijsgeeren en Schrijvers van die zelfde tijden, hoe<br />
danige, bij voorbeeld, geweest zijn, onder NERO 9<br />
de Wijsgeer SENECA en anderen, niet hebben km ;-<br />
nen verrichten. Deze vermaakten, en behaagden r><br />
doch verbeterden niemand. Maar dc e^nvQiiwj ;e<br />
x 3<br />
te
BÖEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
J«?r 100.<br />
320 K E R K E L I J K E<br />
leer en de kunfleloze fchriften der Apostelen brachten<br />
eene merkwaardige omwending onder de menfehen<br />
te wege. Eene menigte Jooden en Heidenen<br />
namen hunne leere aan, en begonnen een voorbeeldig<br />
deugdzaam leven te leiden. De Christenen waren<br />
goede onderdanen, goede burgers, goede huisvaders<br />
en huismoeders, goede heeren, en goede<br />
dienstknechten. Hoe veel febimp, vervolging, en lijden<br />
zij ook moesten doorftaan, hoe hard ook Joodfche<br />
of Heidenfche Overheden zich tegen hen gedroegen,<br />
echter weigerden zij geene gehoorzaamheid , zij betoonden<br />
zich niet oproerig, maar gedroegen zich ftil<br />
en lijdzaam. Onder hen waren menfehen van allerhande<br />
geflacht, en volken, godsdienst en zeden. Deze allen<br />
namen eenen Godsdienst aan, die, ontbloot van<br />
allen uiterlijkcn praal of vertoning, niets had , het<br />
*een dc zinnen of driften frrcelde, maar integendeel tot<br />
zelfsverloochening,nederigheid, druk en lijden, riep.<br />
Men kan het, daarom, den vriend van den Christen<br />
I<br />
Godsdienst niet kwalijk duiden , dat hij , in deze<br />
1 grondvesting en uitbreiding van het Christendom ,<br />
velke hij alleen aan de goddelijke overtuigende kracht<br />
<<br />
Ier waarheid , onderfteund door wonderwerken, kan<br />
1<br />
oefchrijven, den vinger van God opmerkt, terwijl<br />
]<br />
tien', in de jaarboeken der wereld, niets dergelijks<br />
i<br />
tl ftaat is aan te wijzen. En, in de daad, dc waarïeid<br />
van het Christendom was, in alle de eenvou<br />
i<br />
\<br />
digheid ven de leere cn prediking der Apostelen, zoo<br />
1 •lijkbaar, dat deszelfs voortgang nog veel algemecner<br />
1 tad mogen verwacht worden , indien niet onachtzaamleid<br />
en afkecrigheid der menfehen van waare Gods<br />
1<br />
vrucht
GESCHIEDENIS. 321<br />
vrucht en deugd, en de diepïngewortelde vooröordeelen<br />
van Jóoden en Heidenen, denzelven geftremd en Xll<br />
I<br />
B-or-K<br />
verhinderd -hadden.<br />
Hoofdft.<br />
n?C.G.<br />
Men heeft ook vergeefs naar andere redenen van deze<br />
uitbreiding des Christendoms gezocht. Men heeft,<br />
jaar 100.<br />
bij voorbeeld, gezegd, dat vele arme en geringe lieden<br />
dezen godsdienst hebben aangenomen, aangelokt<br />
zijnde door de algemeene liefdekas. Maar, dit is een<br />
openlijk verdraajen van de gefchiedenis. Het is 'ei<br />
zoo ver af, dat deze liefdekas, daar men op doelt, en<br />
die in de gemeente te Jerufalem was opgericht, zoc<br />
rijk, en daar door aanlokkend zou geweest zijn, dat wi<br />
veeleer, uit de Brieven der Apostelen, weten, dat di<br />
gemeente te Jerufalem den onderftand van andere ge<br />
meenten behoefde, in ftede van, door aanzienlijke bedee<br />
lingcn,zich onder de armen aanhang te kunnen maken<br />
Daarenboven, de Apostelen begunftigen geenen luiënlc<br />
diggang in hunne leere en voorfchriften, daar deze ee 1<br />
hoofdregel bij hen is: „Die niet wil arbeiden, ete oc<br />
•„ niet!" (*) Men heeft, verders, gezegd, dat het flo:<br />
k .<br />
dig levensgedrag en de in het oog lopende bcdriegerijë<br />
der Heidenfche Priesters de menfehen hebben aangi<br />
n<br />
zet, om den nieuwen godsdienst, in menigte, aan 1<br />
nemen. Ut wil niet ontkennen, dat de wereld, ten d<<br />
e<br />
zen tijde, die dwaasheid van het Bijgeloof begon t<br />
zien, en dus, als 't ware, voorbereid is geworden, cn 3<br />
de Christelijke leere aan te nemen; maar dit kan eehti I<br />
de waare en nog veelmin de eenige reden van den fpoed i-<br />
gen voortgang van deze leere niet geweest zijn; indie n<br />
ta :t<br />
(*) 2 TIIESS. IH. 10.<br />
X 4
3n K E R K E L IJ K E<br />
I<br />
niet dezelve de overtuiging met zich gebracht en<br />
BOEK:<br />
XII door de waarheid zich aan de gemoederen der menfehen<br />
had aangeprezen, zou tocli het ontdekken van<br />
Hoofdft,<br />
naC.G.<br />
Jaar 100, Priesterbedrog en Bijgeloof niet ligtelijk voor iemand<br />
eene beweegreden geweest zijn, om zich aan andere<br />
bedriegers of aan nieuw bijgeloof te onderwerpen.<br />
Men kan ook niet voorwenden , dat zekere dweepzucht,<br />
waar toe de menfehen zoo geneigd zijn, hen<br />
heeft ingenomen , en aangefpoord, om Christenen te<br />
worden, alzoo de leere van JESUS en zijn Apostelen<br />
Uit haren aart, als behelzende eenen ralelijken o- 0<br />
dsdienst,<br />
gefchikt is,om alle dweepzucht en geestdrijverij<br />
tegen te gaan, hoewel wij erkennen moeten, dat,<br />
reeds vroeg, vele Christenen tot dweeperij geneigd<br />
m geweest en overgeheld hebben ; doch niet volgends<br />
de grondbeginfelen van het Christendom.<br />
Onechte<br />
Behalven de echte fchriften der Apostelenheeft<br />
fchriften<br />
aan de A- men aan hun, reeds vroeg, verfcheiden andere toegeschreven,<br />
welke echter openlijk blijken onëcht te zijn.<br />
postelen<br />
toegefchrevcn.<br />
De eerfte aanleiding daar toe fchijnt gegeven te zijn, door-<br />
Ken men velerhande berichten, die mondeling in omoop<br />
waren, verzamelde, en voor die verzamelingen, om<br />
]<br />
;e gezag bij te zetten, den naam der Apostelen, of van<br />
c en éénen of anderen der Apostelen, plaatste, gelijk wij<br />
r ;eds gezien hebben, dat genoegzaam aan elk der Aposiien<br />
een Euangelie is toegefchreven. Alle deze onëch-<br />
|<br />
| : fchriften, zoo verre zij geheel of ten deele overig zijn,<br />
eeft FABRJCIUS bijeenverzameld , in zijnen ^Codex<br />
1 feudepigraphmN. T. Deze fchriften kenmerken zich<br />
j mdelijk genoeg, als onecht, wanneer men ze flechts<br />
g}et, en voornaamlijk, wanneer men ze met de<br />
ecfas
GESCHIEDENIS. 325-<br />
echte Apostolifche fchriften vergelijkt. Zij zijn echter I<br />
BOEK<br />
niet allen van dezelfde gefteldheid.Sommigen,hoe zeer<br />
XII<br />
onecht, en van laater tijd, verdienen aanmerking: Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
bijvoorbeeld: twee Euangeliën, de Geloofsbelijdenis<br />
Jaar 100,<br />
der Apostelen, de Apostolifche Kerken - ordeningen<br />
{conjlitutiones), en hunne kerkregelen, (canones.}<br />
De twee Euangeliën, die ik bedoel, zijn, het Het Euangelie<br />
Euangelie naar de Hebreen, en het Euangelie naar der He.<br />
de Egyptenaaren. Van deze zijn enkel eenige brok- breëu,<br />
Itukken overig, die door GRABE (*) verzameld<br />
zijn, Het eerfte wordt ook genoemd het Euangelie<br />
der XII Apostelen, ook der Nazareën en Ebïönim,<br />
hoewel anderen willen , dat 'er tusfehen dezen poj<br />
onderfcheid hebbe plaats gehad. Hoe het zij, het wa:<br />
een Euangelie , in het toenmalig Hebreeuwsch , 0 \<br />
Syrisch, gefchreven, waar van de Hebreeuwsch fpre<br />
kende Christenen , veel gebruik maakten , als 00 I<br />
de Nazareën en Ebiöniten, van welke wij, vervol<br />
gends, fpreken zullen. Doch, bij de overige kerke 1<br />
heeft het geen gezag verkregen. Men fchreef hc \<br />
fomtijdsaan MATTHEUS toe, waar uit de gedachte<br />
|<br />
haren oórfprong had , dat MATTHEUS in het Hi<br />
brecuwch gefchreven heeft , doch misfehien is b %<br />
niet anders geweest, dan eene Hebreeuwfche of S;<br />
rifchc vertaling van het Euangelie van MATTHEUS<br />
•><br />
met eenige bijvoegzelcn, gelijk wij boven gezien hcbbci 1,<br />
Nog maken de ouden gewag van een Euangelie , Het Enangeiic<br />
volgends de Egyptenaren jwaarjuk zij ons, insgelijks<br />
' volgends<br />
eenige weinige plaatzen hebben aangehaald, welke oi IS de Egiipij<br />
bl<br />
T<br />
tenaren.<br />
(*) In Spicikgio Patrum,<br />
X 5
I<br />
BOEK<br />
Xfl<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
zal geweest zijn, in welk gewest de overhelling totDweeperij<br />
of Myftikerij doorgaands aanmerkelijk was, gelijk<br />
Jaar 100.<br />
men daar ook de Esfeenen en Therapeuten vond •<br />
( jodsnjk zal plaats hebben,<br />
( Iracht, oprechtheid zonder geveinsdheid, en geene<br />
I 'leeschlijke begeerte, heertenen zal, niet<br />
1 net de verhevene eenvouwigheid, die JESUS, in<br />
1 ijne redenen, ten toon fpreidt. Ook flond in dat<br />
l mangelie het volgende: „ SALOME vraagde: hoe<br />
i , lang wel menfehen zouden moeten derven? De<br />
» , Heere zeide: Zoo lang 'er menfehen in de' we-<br />
S' , reld geboren zullen worden. Gemerkt nu SALOMB<br />
»• het zich zelve tot eene verdiende rekende, dat<br />
y. zij nooit kinderen ter wereld gebracht had,' antwoordde<br />
haar de Heere: daar is een fpreekwoord:<br />
s;<br />
55 eet, welke .kruiden gij verkiest, maar bat r? e<br />
55 bittere liggen." Nog wordt, in dat Euangelie<br />
ne verbloemde fpreekwijze van JESUS bijbracht-<br />
ee<br />
ƒ/ • ben gekomen,<br />
M<br />
99<br />
324 K E R K E L I J K E<br />
blijken opleveren, dat het, in de daad, gelijk men dit<br />
ook bericht,onder deEgyptifcheChristenen<br />
in gebruik<br />
trouwens de meeste brokdukken uit dit Euangelie overig,<br />
rieken naar zoodanige Dweeperij; bij voorbeeld:<br />
„ Als iemand den Heere vraagde, Wanneer het Ko-<br />
„ ningrijk van Cod zou komen? zeide hij: Wan-<br />
„ neer eens de twee dén, het uiterlijke zoo als het<br />
„ innerlijke, en alle onderfcheid tusfehen de twee<br />
r, gedachten zal weggenomen zijn." Welke Myflie-<br />
\e bewoordingen, te kennen gevende, dat dan het<br />
wanneer vrede en een-<br />
drooken<br />
om de werken der vrouwe te vër*<br />
'ren; welke hij zelve zoo zou verklaard hebben:<br />
dat hij door haar, welker werken hij verdooren<br />
„ zou,
G E S C H I E D E N I S . 325<br />
„ zou , vcrftond de zinlijke begeerte." Deze en<br />
dergelijke plaatzen zijn ons duidelijke bewijzen, van<br />
de inrichting van dit Euangelie, naar de dweepzieke<br />
gezindheden der Egyptenaren.<br />
Zedert de vierde eeuw heeft men, volgends bericht<br />
van RUFINUS, het opftel, het welk onderden<br />
Geloofsbelijdenis<br />
naam van Geloofsbelijdenis, of Geloofsleuze dei-derApos-<br />
teleu.<br />
Apostelen (Sijmbolum Apostolorum ) bekend en bij<br />
alle Christengezindheden nog heden m achting is^<br />
aan dc Apostelen zelve toegefchrevcn, met deze bijgevoegde<br />
bijzonderheid, dat de XII Apostelen, toen<br />
zij van eikanderen fcheidden, tot hetzelve, elk eer<br />
artikel, hebben bijgebracht, waar uit deze geloofs<br />
belijdenis , in XII artikelen verdeeld, zal ontftaai<br />
zijn. Deze bijzonderheid is, bij dc Westerfch<br />
Kerk, vervolgends een geloofsartikel geworden, zoo<br />
dat, wanneer LAUR. VALLA , in de XVde eeuw »<br />
dezelve in twijfel trok, hij deswegens, door d ft<br />
geestelijkheid, met gevaar van zijn leven, genooc<br />
zaakt werd, herroeping te doen. Doch toen, cer è<br />
eeuw laater, de vrijheid van denken, door de Kerl<br />
hervorming, hcrdeld werd, heeft ÉRASMUS dc 011-<br />
segrondheid van dit bericht aangetoond, welke, ve •-<br />
volgends, zoo duidelijk bewezen is, dat zelfs n ti<br />
PIN, een Roomschgczind Schrijver, dit verhaal vo< >r<br />
een vcrdichtzel verklaard heeft. (*) De ongegron 1-<br />
he<br />
(*) Men leze G. J. vossius de tribus Symb. disf. 1.<br />
j. PEARSON, Expos. Symb. Aposi. v. KING Hist. Syn. 6.<br />
Apost.n. WITS. Exercit. Sacr.'in Symb. Apnt. we! é<br />
dit geheel onderwerp volkomen hebben afgehandeld.<br />
1<br />
BOEK<br />
XU<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
jaar 100.<br />
I
326 K E R K E L I J K E<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
heid van dit bericht blijkt, trouwens, genoe* uit de<br />
zaak zelve, ook heeft noch LUKAS, in de Bomde,<br />
Hoofdft. lingen der Apostelen, noch eenig Schrijver, voor<br />
na C. G.<br />
Jaar i oo,<br />
de vierde eeuw, zelfs niet de naauwkeurige EUSEBIUS,<br />
'er met één enkel woord melding van gemaaktmen<br />
heeft veeleer duidelijke melding, dat de bijzon!<br />
dere gemeenten hare bijzondere geloofsbelijdenisfen<br />
hadden; deze, waar van wij hier fpreken, was van<br />
de oude gemeente te Rome, waar van de belijdenis<br />
der gemeente te Aquileja, en die der Oosterfche<br />
Kerk, ten opzichte van de vorm, onderfcheiden waren.<br />
Het is bovendien, duidelijk, dat de benaming<br />
Sijmbolum Apostolorum aanleiding tot het bovengeneld<br />
verhaal gegeven heeft. Men heeft het Griek,<br />
: che woord Sijmbolum, eene leuze, fein , vervard,<br />
met Sijmbolee of Sijmbola, eene j<br />
bijdrage,<br />
n van daar het verhaal, dat de Apostelen, elk<br />
'én artikel, tot deze geloofsbelijdenis hebben bijse-<br />
Iragen. Gelijk men de benaming der Apostelen,<br />
ie 'er aan gegeven was, om aan te duiden, dat<br />
e leere der Apostelen daar in was voorgedragen',<br />
c p de Apostelen als opdellers heeft toegepast. ^En<br />
f :hoon wij wel erkennen, dat KING, in zijne' Ge*<br />
y •Medenis dezer Geloofsbelijdenis, niet aile' bijzonerheden<br />
genoegzaam bewezen heeft, d<br />
nogthans is<br />
h et klaarblijklijk genoeg, dat de bewoordingen, door<br />
I isus, bij de indelling van den Doop, gebruikt, in<br />
d m naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen<br />
c eestes, dm eerden grondflag tot deze geloofsbelijdenis<br />
g< legd hebben, waai' in de Christenen beleden,wat zij<br />
v; n eiken dezer Godlijke perfonen geloofden; naar
G E S C H I E D E N I S . 32?<br />
mate van opkomende dwalingen, waar voor men I<br />
BOEK<br />
de Christenen wilde waarfchuwen, en naar de bijzondere<br />
behoeften der gemeenten, in dit opzicht, werd rloofdfh<br />
XII<br />
naC.G.<br />
deze belijdenis verders onderfcheidenlijk uitgebreid, en<br />
Jaar 100.<br />
verfchilde daarom, ten aanzien der bewoordingen<br />
en bijvoegzelen, bij onderfcheiden gemeenten.<br />
Men heeft ook aan de Apostelen toegefchreven Apostolifche<br />
een werk , onder den naam van Apostolifche V*ï* vastftellingen<br />
of<br />
(tellingen , of Kerkenverördeningen (Conjlitutiones) :<br />
Kerken<br />
in 8 Boeken begrepen, in welke de Apostelen te<br />
verörde<br />
ningen.<br />
famen of afzonderlijk fprekende worden ingevoerd.<br />
Zij behelzen voorfchriften omtrent de regering en<br />
het beduur der Kerk, de inrichting van den Godsdienst,<br />
de gebruiken en zeden der Christenen. Zij<br />
zouden, gelijk men lang geloofd heeft, door KLE-<br />
MENS van Rome, uit den mond der Apostelen,<br />
wier leerling hij was, opgetekend, en in deze orde<br />
gebracht zijn. Doch, men -behoeft flechts derzelvei<br />
inhoud in te zien, om overtuigd te wezen, dat di<br />
werk van later tijd is. Het gezag en aanzien de<br />
Bisfchoppen wordt boven alles verheven, en eei I<br />
eerbied aan den Bisfchop gevorderd, als aan eenei I<br />
aardfchen God , ver boven den rang van Koniri<br />
gen en Vorsten. De orden en rangen der Geestelij<br />
ken worden naauwkeurig bepaald, en de Onderlinge, t<br />
met de Apostelen gelijk gedeld. Daar wordt ge<br />
fproken van de inrichting der Tempels- of Kerkge<br />
bouwen; en 'er komt een volledige Liturgie 0 ï<br />
Kerkendienst in voor, welke zelfs alle foorten va I<br />
gebeden in zich bevat, die bij alle de bijzonder<br />
plegtigheden en verrichtingen gebruikt moeten woi<br />
* der
3*8 K E R K £ L IJ K E<br />
r<br />
den. De zedenleere dezer verordeningen is allerdrengst.<br />
Alle opfchik wordt den Christenen verbo<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft. den, als ook alle zorg voor Kghaamsfclloonheid<br />
na C. G.<br />
Jaar 100. ja zelfs het lezen van Heidenfche Boeken. Integendeel<br />
wordt hun geboden, daaglijks tweemaal te Kerk<br />
te komen, om te bidden en te zingen, vele vierdagen<br />
en vasten waar te nemen, en den Sabbath,<br />
zoo wel als den Zondag, te onderhouden. Daarenboven<br />
komen 'er Kerkelijke bedieningen in voor, die<br />
eerst, in de derde eeuw, in de Kerk bekend zijn<br />
geworden. Is het te geloven, dat de Apostelen<br />
zich met zulke kleinigheden zouden hebben ingelaten,<br />
als de oude JAKOBUS hier doet, die belast,<br />
dat, bij de uitdeeling van het Avondmaal , twee<br />
Diakonen met groote waajers tegenwoordig zullen<br />
zijn, om de vliegen af te weeren. De oude JAKOsus<br />
is dus hier nog tegenwoordig-, die nogthans<br />
il vroeg door HERODES AGRIPPA onthoofd is gevorden.<br />
Meer behoeven wij niet aan te halen, om<br />
I<br />
le onechtheid van deze, aan dc Apostelen toegechreven,<br />
Kerkenordeningen aan te toonen , gelijk<br />
i<br />
I<br />
>ok EUSEBIUS (*) deze onechtheid erkend' heeft•<br />
*<br />
vaar mede ook EPIFANIUS (f) overëcndcmt, fchoon<br />
(<br />
eze ze vooreen nuttig werk houdt. Zij fchijncn,<br />
\<br />
an tijd tot tijd, verzameld tc zijn, en waarfchiinjk<br />
m de derde eeuw, in deze vorm, met bijvoeg*<br />
ï<br />
2<br />
den vermeerderd, gebracht te zijn, door den eenert<br />
C<br />
f anderen Bisfchop, die aan de Kerkelijke gebruiken<br />
(*) Hist. Eccles. III. 25.<br />
Ct) Heres. LXX. v. 10.<br />
'
GESCHIEDENIS. 3*9<br />
ken van die tijden, en tevens aan den Bisfchoppelijken<br />
ftand, door den naam der Apostelen, gezag<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
heeft willen bijzetten. Dit zoo zijnde, kunnen zij Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
ons diendig zijn, om het geloof der Christenen,<br />
Jaar 100.<br />
den toedand hunner Leeraaren en Kerkendienaren, de<br />
gedaante van hunnen openbaren Kerkendienst, en<br />
Kerkentucht in de derde eeuw te kennen , als ook<br />
hoe men al vroeg 'er op uit geweest is , om,<br />
door allerhande middelen, de magt der Bisfchoppen<br />
te vergrooten en te verheffen. (*)<br />
Eindelijk, heeft men aan de Apostelen toegefchrevcn<br />
zekere Canones of Kerkelijke regels en voor-,<br />
ApostolifcheCanones<br />
of<br />
fchriften, die insgelijks door KLEMENS van Rome regels.<br />
uit den mond der Apostelen zullen opgetekend zijn;<br />
zij zijn 85 in getal, zoo als zij door de Oosterfche<br />
Kerk aangenomen zijn, doch de Westerfche en<br />
Roomfche Kerk heeft alleen de 50 eerden voor echt<br />
erkend.<br />
Het zijn verordeningen en voorfchriften omtrent<br />
de pligten der Christenen, en bijzonder<br />
Leeraaren, welke, met de Kerkelijke draffen van afzetting,<br />
of uitfluiting uit de Gemeente, worden aangedrongen.<br />
dei<br />
Dat zij niet echt zijn, bewijst wederön<br />
derzelver inhoud zelve , waarin melding gemaak<br />
wordt van zoodanige Kerkelijke Bedieningen, die eera<br />
in de derde eeuw zijn aangedeld, ook wordt dei 1<br />
Bisfchoppen bevolen, tweemalen in het jaar,<br />
Kerk<br />
vergaderingen te houden, en de vrijheid der Chris<br />
tenfeeraaren, om te trouwen, wordt min of mee |<br />
(*) Men leze j. DALLAEUS de Pfeudepigraphis Apoi<br />
tsiicis, en anderen.<br />
be
t<br />
BOEK<br />
' XII<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
Jaar 100.<br />
Schriften<br />
van KLE-<br />
MEKS<br />
den<br />
Romein,<br />
zijn Brief<br />
aan de<br />
Korintheren.<br />
330 K E R K E L I J K E<br />
beperkt.<br />
Zij drijven , even gelijk de voorgemelde?<br />
Fastftelüngen der Apostelen, de waardigheid en het<br />
gezag de Bisfchoppen op het hoogst, fchoon nogthans<br />
de eene en andere de Bisfchoppen onder mal--<br />
kanderen gelijk maken, en geene hoogheid vail den<br />
eenen Bisfchop boven den anderen kennen. Dewijl<br />
in dezelve de voorgemelde Fastftellingen der Apostelen<br />
aangehaald en aangeprezen worden, en zij,<br />
even gelijk die, KLEMENS van Rome, als verzamelaar<br />
melden, fchijnen deze beide Hukken, genoegd<br />
zaam ten zelfden tijde, en misfehien van denzelfden<br />
man, oorfpronglijk te zijn, te meer, dewijl hetzel£<br />
de oogmerk, de verheffing van het gezag der geestelijkheid,<br />
daar in doordraait.<br />
KLEMENS de Romein,<br />
dus gehoemd, omdat hij<br />
Bisfchop van Rome is geweest, na LINUS en CLE-<br />
TUS of ANENCLETUS, gelijk wij boven (*) gezien<br />
hebben, dezelfde, gelijk men meent, die door<br />
PAULUS FILIPP. IV. 4. gemeld wordt, zal, behalen<br />
de bovengewaagde twee Schriften , nog meer<br />
mdere gefchreven hebben, doch van alles, wat onler<br />
zijnen naam gelezen wordt, wordt enkel zijn<br />
Brief aan de Christenen te Korinthe voor echt gehouden.<br />
In het laatst der eerde eeuw, was, in de<br />
I remeente aldaar, een hevige twist ontdaan, dewijl<br />
rerfchciden onrustige geesten zich tegen de oudden<br />
i )f leeraaren aldaar verzetten, waar over de Chrisenen<br />
van Korinthe de gemeente van Rome fchrif--<br />
I<br />
I elijk geraadpleegd hebbende, fchreef CLEMENS hun<br />
(*) Bladz. 376.<br />
de-
G E S C H I E D E N I S . 33»<br />
dezen Brief, in naam der Roomfche Kerk, als een I<br />
BOEK<br />
antwoord, hen tot nederigheid, eendragt en verdraagzaamheid,<br />
vermanende. Daar zijn vele redenen, EJoofdfh<br />
XII<br />
trC.G.<br />
om dezen Brief van CLEMENS voor echt te erkennen,<br />
DIONYSIUS , Bisfchop van Korinthe , in de<br />
Jasr 1 oo'.<br />
Ilde eeuw,maakt,in eenen Brief aan SOTER ,Bisfchop<br />
van Rome, en aan de gemeente aldaar , niet alken<br />
van denzelven gewag; maar verzekert, dat hij,<br />
bij de Korinthiërs, openlijk, en met vrticht, werd<br />
gelezen. (*) Ook fpreken 'et de ouden in 't gemeen<br />
met lof van (f). Trouwens, de inhoud voegt ook,<br />
hoofdzaaklijk, voor eenen Apostolifchen man, gelijk<br />
CLEMENS was. Zijn dijl is eenvouwig en ftichtelijk;<br />
hij dringt zijne vermaningen aan met woorden<br />
en plaatzen uit de Heilige Schrift; ook uil<br />
verfcheiden Brieven en Boeken van het Nieuwe Testament;<br />
zijne leere demt, over het geheel , me<br />
die der Apostelen overeen. Het is waar, dat PHO<br />
TIUS ( § ) oordeelt, dat CLEMENS niet verhevei t<br />
genoeg van JESUS gefproken hebbe, evenwel fpreek<br />
hij (CAP. 2.) van het lijden van God, en noem<br />
JESUS den fcepter en glans der Godlijke majefleit<br />
(CAP. I6\ 36.) hem,wegens zijne werken, zoo hooi<br />
verheffende, als de Apostelen, in hunne fchriften *<br />
gedaan hebben. Met dit alles, geloven de geleerden, e: 1<br />
niet zonder reden, dat deze Brief zeer vele verar<br />
deringen en inlasfchingen heeft ontvangen , me 1<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. IV. 23.<br />
(j) EUSEB. Hist. Eccles. III. 16. 3&-<br />
(§) Bibüoth. L'od. 261.<br />
Y<br />
meer t
17 meent te ontdekken, dat verfcheiden plaatzen uit de<br />
BOEK<br />
XII<br />
fchriften van CLEMENS van Alexandrïè in dezen<br />
Hoofdft. Brief van CLEMENS den Romein zijn overgebracht.<br />
naC.G.<br />
Men houdt ook voor eene inlasfching, wanneer hij<br />
Jaar ioo.<br />
(CAP. 25, 26.) de fabel van den vogel Fenix gebruikt<br />
, om de mogelijkheid van de opftanding<br />
der dooden op te helderen; ook als hij (CAP. 6.)<br />
het fIeidensch verdichtzel van de dochters van DA-<br />
Tweede<br />
Brief van<br />
CLEMENS<br />
aan de<br />
Korintheren.<br />
332 K E R K E L IJ K E<br />
NAUS, en van DIRCE, aanhaalt, als een voorbeeld<br />
van ftandvastigheid des geloofs. Ook is 'er nog eene<br />
plaats (CAP. 40.) waar in de Christenen vermaand<br />
worden, om op gezette tijden aalmoesfen voor de armen<br />
te geven, en in welke van eenen Hoogenpriester,<br />
Priesters, en Leviten onder de Christenen, gefproken<br />
, en dc overige Christenen, onder den naam van<br />
Leeken, (of Christenen uit het volk} van de Geestelijken<br />
onderfcheiden worden, welke plaats zoo ftrijdig<br />
is met den geest der Apostolifche tijden, dat men<br />
niet kan nalaten, ze voor vcrvalscht en ingefchoven<br />
te verklaren, te meer, dewijl CLEMENS (CAP. 42.<br />
44.) nog van geene Bisjchoppen, in den engeren<br />
zin van dit woord, weet, maar deze benaming met<br />
die van Oudften verwisfelt.<br />
Nog hebben wij Brokdukken Van eenen tweeden<br />
Brief van dezen CLEMENS aan de Korintheren,<br />
welke echter eer eene leerreden of predikatie, over<br />
de Godlijke vcrëering, die de Christenen aan JESUS<br />
verfchuldigd zijn, fchijnt te wezen, doch, 'dewijl<br />
DIONYSIUS van Korinthe (*) Hechts éénen Brief<br />
(*) Eij EUSEB. Hist. Eccles. IV. 2».<br />
van
G E S C H I E D E N I S ,<br />
33J<br />
*tn CLEMENS aan de Korintheren fchijnt te kennen,<br />
en de Ouden zelve dezen tweeden onder de<br />
1<br />
BOEK<br />
XII<br />
twijfelachtige fchriften tellen (*), en men in den-t [oofdfh<br />
zeiven ook dweepzieke gezegden, nopens den onge-j aC.G.<br />
huuwden ftaat, aantreft, gelijk ook het Euangelie .<br />
volgends de Egyptenaren daar in aangehaald en gebruikt<br />
wordt, als een echt Euangelie, kan dit ftuk<br />
niet voor een opftcl van CLEMENS erkend worden,<br />
maar moet een' laater oórfprong hebben.<br />
In het jaar 1752 heeft JOAN JACOB WETSTEIN '<br />
nog twee Brieven, in de Sijrifche taal, uitgegeven,<br />
welke door hem als Brieven van onzen CLEMENS<br />
zijn aangezien. Doch, de geleerde VENEMA heeft,<br />
in zijne uitgegeven Brieven aan<br />
WESSELING, HEM-<br />
STËRHUIS , en CANNEGIETER, genoeg bewezen, dat<br />
deze Brieven onecht zijn, zoo wel, omdat niemand<br />
der oude Schrijvers, HICRONYMUS uitgezonderd,<br />
van dezelven eenig gewag maakt, als uit den Inhoud,<br />
die den ongehuwden ftaat, op eene dweepachtige<br />
wijze, verheft, behalven andere blijken van<br />
een later opftel.<br />
De. Recognitie-nes (Herkenningen) van CLEMENS,<br />
Recognitiones<br />
en de Clementine, zijn, in den grond, hetzelfde<br />
Clementis<br />
en<br />
werk, en enkel in vorm of uitgave onderfcheiden.<br />
De eerften, dus genoemd, omdat daar in verhaald Cleraeatina.<br />
wordt (t), hoe hij zijne ouders en broeder herkend<br />
heeft, uit X Boeken beftaande, en alleen in<br />
eene Latijnfche vertaling van RUFINUS voorhanden,<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 38.<br />
(f) Ubr. IX, Cap. 34.<br />
y a<br />
bo<br />
aar 100.<br />
S'og<br />
wee<br />
Brieven ,<br />
ïan CLE<br />
MENS toogefchreven.
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft<br />
na C. G.<br />
Jaar i oo<br />
Rrief van<br />
BARNA<br />
BAS.<br />
334 K E R K E L I J K E<br />
bevatten eene befehrijving van de reizen van den Apostel<br />
PETRUS , (waar van het ook den naam van<br />
Reizen , of Handelingen van PETRUS , draagt , ><br />
door Palaeftina en Syrië,<br />
SIMON den Toveraar enz.<br />
van zijne twisten met<br />
Van het andere werk,<br />
Clementina, heeft men den Griekfchen Tekst nog.<br />
Dit is van denzelfden inhoud, maar in de vorm vair<br />
Homiliën of Predikatiën. Uit ORIGENES blijkt,<br />
dat deze werken, reeds in de derde eeuw, voor handen<br />
geweest zijn. Doch deze Kerkvader, zoo wel als<br />
andere oude Kerkelijke Schrijvers , verklaren ze voor<br />
ondergefchoven fchriften, het welk de inhoud zelve<br />
genoeg aanwijst. De opdeller, waarfchijnlijk een geboren<br />
Jood, blijkt echter geen dechthoofd geweest<br />
te zijn, als ervarenheid tonende in de nieuwe Plw<br />
tonifche Wijsgeerte. Hij bad, naar het fchijnt, ten<br />
oogmerk, het Christendom, wijsgeerig, te verdedigen<br />
tegen alle bedrijders, doch, ongelukkig verdedigt<br />
hij een Christendom van zijn rnaakzel, en zijne<br />
Wijsgeerte is juist gefchikt, om het waare Christendom<br />
te misvormen. Inmiddels kan men, uit deze<br />
werken, met betrekking tot den toedand der Christen-Kerk<br />
in de derde eeuw, veel leeren.<br />
Wij lezen ook eenen Griekfchen Brief, die onder<br />
den naam van BARNABAS gaat. BARNABAS,<br />
eigenlijk JOSEF , maar door de Apostelen, wegens<br />
zijne werkzame liefdadigheid jegens armen en behoeftigen,<br />
BARNABAS , een zoon der vertroosting, genoemd,<br />
(HAND. IV. 36.) van oórfprong een Jood,<br />
uit den dam der Leviten, van geboorte een Cyprïèr,<br />
is uit de Handelingen der Apostelen bekend , als<br />
écu
G E S C H I E D E N I S . 335<br />
één der eerde van JESUS ijverigde, en werkzaamdc<br />
aanhangers , die met en benevens de Apostelen<br />
zeer veel dienst heeft gedaan, tot de verkondiging<br />
en uitbreiding van het Christendom, alleen<br />
en in gezelfchap met PAULUS , uit welken lïoofde<br />
hij zelfs den naam van Apostel voert (HAND.<br />
XIV. 4, 14.) Wat hij verder hebbe verricht, waar,<br />
of wanneer, of welken dood hij gedorven zij, is<br />
onbekend; de overlevering, dat hij te Milaanen het<br />
Christendom zou hebben ingevoerd, en dergelijke<br />
vertellingen van laater tijd, verdienen geen geloof.<br />
Deze Apostolifche man zal eenen Brief gefchreven<br />
hebben, in welken de waarheid van den Christeliiken<br />
Godsdienst uit de voorzeggingen cn voorbeelden<br />
des Ouden Testamcnts bewezen, cn vervolgends<br />
vermaningen tot een Godzalig leven voorgedragen<br />
worden. Deze Brief is reeds vroeg in dt<br />
tweede eeuw bekend geweest, in welke CLEMENS<br />
van Alexandrtè. hem, meermalen, als een echt du!<br />
aanhaalt. Evenwel is deszelfs inhoud van die na<br />
tuur, dat niemand, die de echte fchriften der Apos<br />
telen cn Apostolifche mahnen kent, geloven zal<br />
dat een man, als BARNABAS, dezen Brief heeft kun<br />
nen fchrijven. De Brief is vol gezochte geheimzin<br />
nige uitleggingen, en verdrajingen van gefchiedenis<br />
fen en piaatzen des Ouden Testaments, 'geheel ii 1<br />
den verbasterden Joodfchen fmaak. Dus worden<br />
in denzelven , ik weet niet welke verborgenhede: 1<br />
gezocht en gevonden in dc Griekfche letters, di<br />
het getal van 318 uitdrukken, het getal der man<br />
fchappen, die de Aardsvader ABRAHAM aanvoerd<br />
Y 3<br />
tt<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 100.
I<br />
BOEI<br />
tegen de verbonden Koningen ( GEN. XIV. 14^<br />
XII<br />
BARNABAS hebben kunnen fchrijven, geift.<br />
5 Z O U E E N<br />
lijk in dezen Brief gefchiedt, dat JES.JS, op eenen<br />
Hoof,<br />
na C.<br />
Jaar i<br />
Zondag, ten hemel is gevaren? Dit en zoo veel<br />
_ meer voor laater inlasfchingen in den echten Brief<br />
De Herder<br />
van<br />
ÖERMAS.<br />
y ó6 K E R K E L I J K E<br />
te willen houden, zou zeker al te gedwongen<br />
zijn;<br />
ook hebben reeds EUSEBIUS ( * ) en HJSRONY-<br />
MUS (f) den Brief als onëcht, ten midden als twijfel*<br />
achtig, verworpen, wier getuigenis ons, in dezen,<br />
genoeg kan zijn.<br />
Waarfchijnlijk heeft een Christen'<br />
Jood dezen Brief gefchreven, en, om zijn werk gezag<br />
bij te zetten, 'er den naam van BARNABAS<br />
voorgefteld.<br />
Het is echter ook mogelijk, dat de<br />
Schrijver, in de daad, BARNABAS hebbe geheten,<br />
doch, dat men hem, naderhand, met den Apostel<br />
BARNABAS verward heeft, gelijk het geval fchijnt te<br />
zijn, met het volgend werk, waar van wij nu nog<br />
fpreken moeten.<br />
Ik bedoel het gefchrift, het welk den titel voert:<br />
de Herder, en waar van, als Schrijver, wordt opl<br />
gegeven HERMAS of HERPES, van wien PAULUS<br />
(ROM. XVI. i 4.) gewag maakt. Van zich zeiven<br />
zegt de Schrijver (§), dat hij een Jood was, die,<br />
ten tijde van CLEMENS den Romein, te Rome<br />
verkeerd heeft, dat hij, een rijk Koopman, maar<br />
en door godsvrucht en omgang met God<br />
C*) Hist. Eccles. III. 25. VI. 13, j^..<br />
(f) Ca tal. SS. Eccles C. 6.<br />
(§) In het ïüe Boek, het tweede Geziekt.<br />
naderhand tot armoede vervallen, tot CHRISTUS bekeerd,<br />
uit-
G E S C H I E D E N I S . 337<br />
«itmuntend geweest is. Het werk zelve is in drie<br />
1<br />
BOEK<br />
deelen verdeeld. Het eerde gedeelte bevat, onder XII<br />
den naam, de Kerk, vier gezichten, in welke eene tfoofdft.<br />
naC.G.<br />
oude Vrouw, de Kerk verbeeldende, aan den Schrijver<br />
vermaningen, cn voorzeggingen van den opbouw<br />
Jaarioo.<br />
der Kerke, en van aandaande vervolgingen, mededeelt.<br />
Het tweede deel, de Herder, of Geboden,<br />
genoemd, bevat twaalf geboden of voorfchriften omtrent<br />
het geestelijk leven, die dc Schrijver van eenen<br />
Engel, onder de gedaante van eenen Herder, ontvangt.<br />
Naar dit gedeelte draagt het geheele werk<br />
den" naam van de Herder. Het derde deel heef<br />
tien gelijkenisfen , om onderwijs te geven in he<br />
geestelijk leven. Het geheele opdel heeft een zo< ><br />
dweepachtig voorkomen, en bevat zoo vele vreem<br />
de dellingen, bij voorbeeld, dat elk mensch twe<br />
gelei-engelen heeft, eenen goeden en eenen kwaaden ><br />
dat de dooden niet in het rijk van God kunnen ir<br />
gaan, ten zij zij met water afgewasfehen zijn, e n<br />
dc derflijkhcid hebben afgelegd, en dergelijke meer<br />
dat men het onmogelijk voor een echt gefchri i<br />
van eenen onmidlijken leerling der Apostelen b n<br />
aanzien, maar het moet houden voor het opdel vr u<br />
eenen vroomen Dweeper , hoedanigen toch zich al<br />
vroeg onder de Christenen hebben voorgedaan: tro ï-<br />
wens, om te denken, dat de Schrijver, wie hij o< >k<br />
zij, opzetlijk de wereld hebbe willen bedriegen<br />
5<br />
daar toe hebben wij geene genoegzame reden.<br />
Dat het reeds een oud duk zij, is zeker, IR E-<br />
NEUS, CLEMENS van Alexandriè, en ORICENE<br />
halen het aan,<br />
en wel als een Godlijk Boe • ?<br />
h <<br />
Y 4<br />
>e«
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar ioo.<br />
Algemeene<br />
aan-<br />
33» K E R K E L I J K E<br />
hoewel de laatfte 'er, in dit opzicht, twijfelachtig<br />
van fpreekt. Zelfs werd het, volgends EUSEBIUS,<br />
in de Oosterfche Kerken, openlijk, voorgelezen;<br />
doch de Latijnfche Kerken fielden het, in 't gemeen,<br />
volgends TERTULLIANUS (*), onder de Apokrijfe<br />
en valfche Schriften: Ook verklaart EUSEBIUS Ct)<br />
en anderen, in de vierde eeuw, dit gefchrift voor<br />
onecht. Op het gezag van een oud ftuk van een<br />
Soekjcn, over den Canon der Heil. Schriften, door<br />
| .UD. ANT. MURATORI CS) in het licht gegeven,<br />
;elooft men thans, vrij algemeen, dat de waare<br />
<<br />
ichrijver van dezen Herder geweest is, niet HERrAS,<br />
door PAULUS gemeld, maar een broeder van<br />
I<br />
P ius I. Bisfchop van Rome omtrent het jaar 140.<br />
ï her aan echter twijfelt VENEMA (*+), omdat het<br />
V 'erkjen reeds ouder zal zijn , volgends de oude<br />
I< .erkeUjke Schrijvers. Hier bij kan men voegen,<br />
d it de bijzonderheid, dat de Oosterfche Kerken hefz<br />
:lve lazen, terwijl de Westerfche het verwierpen<br />
fc hijnt aan tc duiden, dat het aan het Oosten, en<br />
d; m waarfchijnlijk aan het dweepachtig ^g^,'zijin<br />
oórfprong verfchuldigd zal zijn. Wij hebben<br />
n<br />
: enkel eene Latijnfche vertaling van overig.<br />
Tot de Apostolifche Vaders worden nog gerekend<br />
^<br />
NATIUS en POLYKARPUS, doch wier gefchiedenis<br />
(* ) De Prdici ia Cap. 10.<br />
Cty tdrst. ''cel s. II[. 3,<br />
2 5.<br />
meer<br />
C§) Ar.tiquit. Italic. ir.cd. xvi Tom. III. Bisf. 43.<br />
853. fqq.<br />
C*) Hist. Eccles. Tom. Hl. pag. 301.
G E S C H I E D E N I S . 339<br />
meer tot de volgende tweede eeuw behoort. Van<br />
de fchriften, aan DIONYSIUS den Areöpagiet toegefchrevcn,<br />
zullen wii, op hunne plaats, gewagen;<br />
hier alleen aanmerkende, dat uit de bovenftaande<br />
berichten blijkt, dat de Christenen van deze eerfte<br />
eeuw geene , door geleerdheid en welfprekendheid<br />
uitmuntende, Schrijvers gehad hebben;<br />
CLEMENS de Romein, bij voorbeeld, in het voordellen<br />
van verheven en godvruchtige gevoelens, m<br />
eerieri eenvouwigen en kunftelozen ftijl, vrij na komt<br />
bij de Apostelen, en zijn Brief, over het geheel genomen,<br />
eenen leerling der Apostelen niet onwaardig<br />
is, nogthans ontdekt zich bij hem, niet zelden, zekere<br />
zwakheid van oordeel, en ligtgelovigheid, en zijr<br />
ftijl is veel wijdlopiger dan nodig is, zoodat het onderfcheid<br />
tusfehen de Apostelen en deze hunne leerlingen<br />
duidelijk genoeg in de oogen valt. Waar un<br />
wij, niet zonder grond, mogen afleiden, dewijl tod<br />
de Apostelen ook ongeleerde lieden waren, dat eer<br />
hooger Geest hen- gedreven hebbe, om, zonder he<br />
onderwijs der fchoolen, zoo verhevene geestelijk*<br />
wijsheid te fchrijven, als zij in hunne Brieven ci<br />
verhalen ten toon fpreiden.<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
Jaar 100.<br />
merking<br />
over de<br />
alhoewel Apostolifche<br />
Vaders.<br />
Thans zullen wij overgaan, om aan onze lezer i Gefteldheid<br />
der<br />
eene fchets te geven, van de gefteldheid der Chris " Christetenen,<br />
in deze eerfte Apostolifche tijden, als een ; nen, als<br />
. eene<br />
maatfchappij of genootfehap aangemerkt. Hierom Maattrent<br />
moeten wij vooraf de volgende voorbehoedze " fchappij<br />
len in acht nemen. Vooreerst, alles, wat wij, va<br />
ibe-<br />
Ichouwd.<br />
de inrichting en gefteldheid der Christelijke Kerk, i<br />
I<br />
deze eeuw, weten, weten wij alleen uit de Schrale<br />
li<br />
d<br />
Y 5<br />
'<br />
L<br />
'S
I<br />
BOF.K<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
saC.G.<br />
jaar 100.<br />
340 K E R K E L I J K E<br />
des Nieuwen Testaments, en uit het weinige<br />
wij van CLEMENS den Romein hebben. Zij die<br />
de Kerkelijke Oudheden , waar toe dit onderwerp<br />
bijzonder behoort, befchreven hebben, begaan veelal<br />
dezen misllag, dat zij, niet behoorlijk onderfcheidende,<br />
van de eerde eeuw fpreken, cn nogthans bewijzen<br />
gebruiken uit de tweede en derde eeuw. Zelfs heeft,<br />
de groote MOSHEIM zich hier van dwaling niet vrij<br />
gehouden. Ten tweeden: De eerde 'Christengemeenten<br />
, in verfchillende pLaatzcn en landen gedicht,<br />
hadden niet allen dezelfde inrichting, en te weiniggeregelde<br />
gemcenfehap met malkanderen, dan dat,<br />
bij allen, dezelfde gebruiken zouden hebben plaats<br />
gegrepen, fchoon velen zich febikten naar het voorbeeld<br />
der oudde Jerufalemfche gemeente. Men behoort<br />
derhalven wel te onderfcheiden, wat algemeen<br />
bij de gemeenten der Christenen, en wat bijzonder<br />
bij deze of gene derzelven, plaats had. Eindelijk:<br />
Vlen ziet al veel, dat emderfMlmgen en gevoelens<br />
m kater tijd, te veel geliefkoosd , ligtelijk in de<br />
i mdheid gevonden worden, van welke zij, zonder<br />
•ooröordeel geraadpleegd zijnde, niets weet.<br />
Betteihiur<br />
der<br />
Wanneer wij, in de eerde plaats, onderzoek doen,,<br />
Christenen,<br />
door i cheid maken, tusfehen buitengewoone, en gewoo-<br />
laar het beduur der eerde Kerk, moeten wij onderbuitenge-<br />
j<br />
tvcne<br />
1e menfehen, die haar leerden, het opzicht over<br />
mannen, ' laar hadden, en haar bedienden. — Daar is eene<br />
behalven i<br />
rerkwaardige plaats bij PAULUS, (EFEZ. IV. 11.)<br />
de Apostelen<br />
, relke ons dit onderfcheid duidelijk leert. Hij zegt*<br />
v<br />
doorPro-, , JESUS heeft fommigen aangedeld tot Apostelen,<br />
feeten.<br />
I , anderen tot Profeeten , anderen tot' Herders en<br />
„ Leer-<br />
dat
G E S C H I E D E N I S . 341<br />
Leeraars." Van de Apostelen hebben wij reeds<br />
gefproken. Wat de Profeeten betreft, velen hebben<br />
^meend, dat derzelver ambt zou beftaan hebben, in<br />
het uitleggen der Schriften des Ouden Testaments,<br />
en dat Profeeteren, en te gave der Prof eetie, in het<br />
Nieuwe Testament, alleen zou betekenen, den zm<br />
der Profeetifche Schriften te ontvouwen. Ondertusfchen,<br />
blijkt het genoeg, dat 'er onderfcheid gemaakt<br />
wordt, tusfehen profeeteren, uitleggen, en onderwijzen,<br />
zoodat het eerfte altijd eene bijzondere aandrift<br />
des Geests, en als't ware, geestverrukking, m zich<br />
bevat, en dat Profeeten, in den ftijl des N. T. , zijn<br />
mannen, die in geestverrukking fpreken, het zij dal<br />
zij toekomende gebeurenisfen voorzeggen, of zeken<br />
voorfchriften geven, of waarheden verkondigen,<br />
doch altijd met eene bijzondere inwerking van dei t<br />
Geest (*).<br />
. J<br />
> Euangelisten.<br />
De benaming van Euangelisten komt insgekjk<br />
meermalen in het Nieuwe Testament voor, niet I<br />
zoo veel ik weet, in die betekenis, in welke wij d] t'<br />
woord nemen, wanneer wij de vier Schrijvers va 1<br />
JESUS levensbijzonderheden daarmede aanduiden 5<br />
maar, om'er zulke Leeraaren van het Christendoi 1<br />
door te betekenen, die aan de Apostelen, in gave 1<br />
en aanzien, het naast kwamen, en, toegerust mi :t<br />
wijsheid, het Euangelie, of de leere van JESUS, ve :-<br />
kondigden en voortplantten, die ook fomtijds van c .e<br />
Aoostelen gebruikt werden, om bij eerst geftich :e<br />
g<br />
(*) MOSHEIM heeft dit, opzetlijk, bewezen, in ee; ie<br />
.Disf.de illis, qui fropkette voeantur in N. T.<br />
1<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft..<br />
naC.G.<br />
Jaar 100.
34* K E R K E L I J K E<br />
r gemeenten goede fchikkingen te maken. Sommigen,<br />
BOE]<br />
1<br />
XII ook onder de Ouden, hebben hen voor dezelfde ge!<br />
Hoof. m. houden, met de 70 leerlingen, die JESUS, nog bij<br />
naC.<br />
^zijn leven, behalven de XII Apostelen, verkoos, zij<br />
Jaari<br />
_ hebben ons zelfs hunne namen opgegeven, doch het<br />
één noch het ander heeft eenige zekerheid. Veeleer<br />
fchijnt deze benaming niet zoo zeer op eene zekere<br />
klasfe van Leeraaren te zien, als wel eene benaming<br />
te zijn, aan fommigen gegeven, uit hoofde van ham<br />
ne werkzaamheden. Trouwens, FILIPPUS, die één<br />
der zeven door de gemeente te Jerufalem verkozen<br />
Diakonen was (*), heet dus een Eudngelist Hand.<br />
XXI. 8. Hier toe kan men ook brengen TIMOTHEUS<br />
en TITUS, bekend, door de Brieven van PAULUS.<br />
aan hun gefchreven, waar uit wij zien, dat aan den<br />
eerften de inrichting van dc gemeenten te Efeze en in<br />
Afië, en aan dezen , TITUS , de bezorging der gemeenten,<br />
op het Eiland Creta, door PAULUS is aanbevolen<br />
geweest. Onder deze Euangelisten kan men ook<br />
APOLLOS rekenen , een getrouw vriend en mede-arbeider<br />
van den Apostel PAULUS, een man van zoo<br />
groot aanzien, onder de eerfte Christenen, dat zelfs<br />
velen in de gemeente te Korinthe zich naar hem benoemden,<br />
van wiens arbeidzaamheid, ten voordeele<br />
van het Christendom, wij in de Handelingen der<br />
•Apostelen, en in de Brieven van PAULUS , veel tot<br />
zijnen lof lezen.<br />
Gewooi<br />
e be-<br />
Ihmrers<br />
der<br />
Christenen.<br />
Overgaande tot de gewoone befhmrers en opzieners<br />
(*) Boven bladz. 150.<br />
der Christen Gemeenten, welke PAULUS, in de boven
G E S C H I E D E N I S . 343<br />
ven aangehaalde plaats, Herders en Leeraars noemt, I<br />
BOEK<br />
moet ik, in het algemeen, het volgende aanmerken. XII<br />
Zoodra de belijders van JESUS zich afzonderden Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
van Jooden en Heidenen tot een genootfehap of<br />
Jaar ioo.<br />
broederfchap , vinden wij, dat zij, tot algemeen<br />
welzijn, verëeniging cn inftandhouding, van dit hun<br />
genootfehap , fchikkingen gemaakt hebben. Trouwens<br />
, even zoo zeer als JESUS geene overheerfchmg<br />
onder zijne navolgers en belijders kon of wilde dulden,<br />
even zoo zeer wilde hij orde en geregeldheid;<br />
God toch is geen God van verwarring , maar van<br />
vrede en orde, gelijk dit blijkt in alle ce gemeenten<br />
der Heiligen, fchrijft PAULUS I KOR. XIV. 33'<br />
Doch , ten opzichte van de wijze, op welke hei<br />
beftuur, en de bezorging van de algemeene belangd i<br />
der bijzondere gemeenten behoorde ingericht te wor<br />
den, ontmoeten wij geene bepaalde voorfchriften<br />
veeleer blijkt het niet duister, dat, ten dien aanzien ><br />
alles in de vrijheid der gemeenten is gelaten , om »<br />
naar tijd en omftandigheden, zich te gedragen.<br />
In het gemeen, hadden de gemeenten hunne Opzie - Opzie-<br />
3<br />
ners en<br />
ners, die PAULUS , in de boven aangehaalde plaat<br />
oudften.<br />
EFEZ. IV. Herders en Leeraars noemt, en die ar<br />
ders, onder den naam van Opzieners en Oudfien<br />
voorkomen. Deze benamingen toch hebben, in i e<br />
fchriften der Apostelen , geene onderfcheidene bet<br />
kenis, om 'er een' onderfcheiden rang of klasfe VÏ n<br />
Kerkenbeftuurers door uit te drukken ; zij zijn alg<br />
meene benamingen. Dezelfde perfonen worden , n<br />
de Handelingen der Apostelen , en in hunne Schri f-<br />
ten, bijzoneier in. dc Brieven van PAULUS, a: m<br />
i i-
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 100.<br />
344 K E R K E L Ij K Ë<br />
TIMOTHEUS en TITUS , in welken hij de hoedarrisw<br />
heden opgeeft, die hij, in zoodanige beftuurers del-<br />
Kerk, verè'ischt, dan Opzieners, dan Oud ft en of Ouderlingen<br />
genoemd.<br />
De benaming van Opziener<br />
QEpisec-pos, waar uit het woord Bisfchop gemaakt is,)<br />
geeft den aait van hun ambt of bediening tc kennen,<br />
het opzicht te hebben over de belangen der gemeente,<br />
en toe te zien, dat derzelver welzijn en<br />
vrede niet gehoord worde, door leere of zeden, die<br />
met den geest van het Christendom onbeftaanbaar<br />
waren; gelijk de naam Oud/?e of Ouderling, een<br />
naam, die ook in de Joodfche Sijnagoge in gebruik<br />
was, hunne eerwaardigheid en deftigheid aanduidt.<br />
Zij zijn dus geene Opzieners of Bisfchoppen , in<br />
len Kerkdijken zin, die magt hadden, om leerftuk-<br />
en toebehoord. Deze eerfte Apostolifche Kerk weet<br />
( iok niet van Oudften of Ouderlingen, in dien zin,<br />
i n welken dc Protcftsntfche Kerk, na de Hervorning,<br />
eene afzonderlijke klasfe van opzieners, onder<br />
i<br />
< [ezen naam, heeft aangefteld. De benaming van Opieners<br />
en Oudften heeft , in de Apostolifche fchrif-<br />
2<br />
1 en, betrekking tot het bef uur der gemeente, fchoon<br />
iv onder hen ook waren , die tevens arbeidden in<br />
d e leere, dat is, die het ambt van leeren en onderwijzen<br />
tevens waarnamen i TIMOTH. V. 17. Zoo-<br />
v<br />
anige Opzie.ers en Ouderlingen of Oudften zijn,<br />
i<br />
elijk wij boven (Bladz. 184.) gezien hebben door<br />
£<br />
de
G E S C 1 1 I E D E N I S . 345<br />
de, door de Oudften, terwijl de gantfche<br />
gemeente<br />
,' door hare toeftemming,<br />
goedkeurde.<br />
de voorgeftelde perfonen<br />
Zij werden vervolgcnds ingehuldigd,<br />
onder gebeden en vasten, door oplegging der handen,<br />
eene plegtieheid, die reeds bij de Jooden in gebruik<br />
was.<br />
Voords droegen de gemeenten zorg voor het<br />
onderhoud van deze hunne Opzieners, gelijk uit<br />
1 KOR. IX. en 1 TIMOTH. V. 17, i3. blijkbaar<br />
is.<br />
Hoe<br />
en bij welke gelegenheid, in de gemeente<br />
te Jerufalem, Diakonen , ter bezorging van dc<br />
armen en behoeftigen in die gemeente , aangefteld<br />
t<br />
ei<br />
verkozen zijn, hebben wij boven ( Bladz. 155<br />
1<br />
vol. ) gezien. Men ftcldc zoodanige Diakonei<br />
1<br />
ook fpoedig aan, in andere gemeenten; ook ha<<br />
men Diakonesfen,<br />
vrouwen, welke arme weduwe<br />
enz. bezorgden. De verëischte hoedanigheden in dc<br />
i<br />
ge Diakonen en Diakonesfcu befchrijft PAULU<br />
insgelijks, in zijne Brieven aan TIMOTHEUS e<br />
1<br />
TITUS. ( j )<br />
E<br />
e<br />
de Apostelen aangcfteld (HANDEL, XIV. 23.) bij eene .:' »'••<br />
BOEK<br />
keuze der gemeente, die door het opfteken der hand<br />
XII<br />
gefchiedde. Bij CLEMENS van Rome (*) is eene plaats, [loofdft.<br />
naC.Gwaaruit<br />
blijkt, dat de voorftelling van nieuwe Opzieners<br />
toen, tenminftenin fommige<br />
Jaar 1 oc.<br />
gemeenten,gefchied<br />
Diakenen.<br />
{*) Epiït. ad. Corinth, §. 44.<br />
(|) MOÜIEIM Kerk. Gefch. I. Deel. Bladz. 13; t.<br />
denkt, dat de Jongelingen HAND. V. gemeld, die b it<br />
Hechaam van ANANUÏS wegbrachten , Diakonen g<br />
ween zijn. Dat zij zekere bedienden der Apostelen w i-
BOEK<br />
XJI<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jrarioo,<br />
346 K E R K E L I J K E<br />
De Christenen kwamen, in het eerst, genoegzaam<br />
daaglijks, bij malkander, in bijzondere huizen; te<br />
Jerufalem verkeerden zij ook veel in den Tempel,<br />
ten minften zoo lang de afzondering der Christenen<br />
van de Jooden nog niet voltrokken was. Te weten,<br />
de Christenen hadden, in 't eerst, geene openbare<br />
Gebouwen , geene Kerken, waar zij hunne<br />
vergaderingen konden houden, maar aanzienlijke lieden<br />
leenden hunne huizen; in groote fteden, cn<br />
waar gelegenheid was, gebruikte men echter ook gebouwen,<br />
die tot leerfchoolen waren ingericht, gelijk<br />
dus PAULUS te Efeze , in de openbare leerplaats<br />
van zekeren TYRANNUS, daaglijks onderwees<br />
(HAND. XLX. 9.)<br />
Bijëenkomften<br />
der<br />
Christenen.<br />
Godsdienst<br />
In deze bijëenkomfren, werd de Heilige Schrift<br />
verrichtingen<br />
in Apostelen fchriften ontving, en die als Godlijk er<br />
des Ouden Testamcnts, en naar mate men van de<br />
dezelve.<br />
kende en aannam , ook deze , voorgelezen. Die<br />
de gave en kunde van onderwijs had, leerde, vermaande,<br />
en wekte op tot geloof cn deugd, waaromtrent<br />
de Apostelen alleen voorfchrijven, dat alles<br />
met betaamlijke deftigheid, zonder verwarring , zou gerchicden<br />
, als ook , dat de vrouwen niet in het<br />
openbaar fpreken zouden. Men deed verders het<br />
rebed met dankzegging, en zong, met Pfalmen en<br />
feestelijke liederen, den lof van God; ook gaven de<br />
Apostelen een voorfchrift, om, bij zulke gelegenheen,<br />
kan ik geloven, mrar , d?t zij in die betrekking<br />
I<br />
l ot de Christengemeente geftiran hebben, als de Diako-<br />
I 'cn, is niet bewezen.
G E S C H I E D E N I S . 347<br />
heden, aalmoesfen faam te brengen. Verders hield<br />
men famen liefdemaaltijden, waartoe de meervermogenden<br />
de kosten droegen, en men vierde het Heilig<br />
Avondmaal, ter gedachtenis van JESUS lijden.<br />
T<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
jaar 100.<br />
Door den Doop werden zij, die de leere van JESUS<br />
aannamen, in de gemeente ingelijfd. Echter kunnen<br />
wij, bij gebre' van duidelijke berichten, niet<br />
bepaaldelijk zeggen, met welke plegtigheden het éér<br />
en ander, in het bijzonder, verricht is. Of men, bi I<br />
voorbeeld, den Doop altijd bij indompeling, dat i<br />
ook reeds bij befpreuging, heeft bediend V Van dei<br />
Doop van kleine Kinderen vinden wij geene duide<br />
lijke voorbeelden, alleen lezen wij, dat geheele huls<br />
gezinnen gedoopt zijn geworden. Dewijl de Chri^<br />
tenen, volgends de leere der Apostelen, verre wa<br />
ren van alle Bijgelovigheid, is omtrent de omdat<br />
digheden van den eeredienst veel aan de vrije be<br />
fchikking der gemeenten overgelaten, gelijk ons, or<br />
der anderen blijkt, uit het formulier der belijdenis »<br />
waar op de Doop gefchiedde, waar bij de Apostc<br />
len zich niet letterlijk, of bijgelovig, aan de woorde 1<br />
van JESUS hielden, maar zich fomtijds vergenoeg<br />
den, in den naam van JESUS teDoopen, het wel<br />
in dc zaak het zelfde was.<br />
'Er komen nog eenige voorfchriften voor, die d e Andere<br />
voorfchriften<br />
Apostelen aan de Christenen gegeven hebben, welk<br />
echter voornaamVjk betrekking halden tot die tijde f derApos-<br />
» telen.<br />
en omdandigheden , in welke de Christenen toe<br />
verkeerden. Een voorbeeld is de verordening d< r<br />
vergadering, te Jenifu/em gehouden, (HAND. XV. )<br />
Dus wilde PAULUS, dat de Christenen hunne 01<br />
Z<br />
de:
I<br />
BOF.K<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar i oo.<br />
]•en naam, met olie zalven;<br />
j iet gelovig gebed den zieken zal behouden, en de<br />
!-leere hem gezond zal maken; zelfs, zal de zon-<br />
( le hem vergeven worden.<br />
i ot herftclling van den Kranken wordt<br />
r<br />
|<br />
x an ftervenden tot den dood ,<br />
c liezel is ontdaan.<br />
Gebruiken<br />
uk J]<br />
Volgends de vrijheid, die de Christengemeenten<br />
adden en oefenden, had dan ook onderi'cbeid plaats,<br />
hetjoo- ,<br />
dendom ij dc onderfcheiden gemeenten; die, welke uit de<br />
aangc- J )oden afkomftig waren, hielden vele plegtigheden<br />
houden. a,<br />
ui, die zij te voren, als Jooden, hadden waarge-<br />
Zondag.<br />
343 K E R K E L I J K E<br />
derlinge verfchillen niet, gelijk zij tc Korinthe<br />
n Dmen , gelijk, integendeel, zij, die uit de Heide-<br />
r, :n overkwamen, vele dingen, die voor onverfchfl.<br />
li t gerekend werden, in acht namen.<br />
© É en ander al vroeg<br />
n: ingericht, gelijk wij reeds daar van een voorbeeld<br />
9<br />
«ien hebben, en 'er in liet vervolg meer ontmoen<br />
tc zullen.<br />
de*<br />
den, voor de Heidenfche overigheid zouden brengen,<br />
maar onder malkanderen, door bekwame lieden,<br />
zouden beflisfen en afdoen.<br />
Dus fchrijft de<br />
Apostel JAKOBUS voor; als iemand onder hen krank<br />
was, dat hij dc oudften der gemeente bij zich ontbiele,<br />
opdat zij voor hem bidden, cu hem, in 's Hee-<br />
met toezegging, dat<br />
Dit voorfchrift, het welk<br />
voorgefchrecn,<br />
en duidelijk genoeg, op de gave der gezondlaking,<br />
in de eerfte Apostolifche tijden, betrekking<br />
eeft, is naderhand veranderd in eene voorbereiding<br />
waar uit het laatlle<br />
Schoon het<br />
onheilen in de Kerk heeft<br />
Deze vrijheid der Christenen was ook niet<br />
bemld,<br />
ten aanzien van Feestdagen, of bellemde vas<br />
ten-
G E S C H I E D E N I S . 349<br />
tettdageii. Gelijk zij daaglijks bij malkanderen kwamen<br />
, wanneer de gelegenheid zich aanbood, zoo<br />
vastten zij Godsdienftig, wanneer de omftandighe- [<br />
den hun zoodanige plegtige onthouding en afzondering<br />
aanraadden. Alleen zijn 'er reeds vroeg blij- \<br />
ken, dat zij niet verzuimd hebben, op den Zondag,<br />
of eerften dag der Weck, hunne bijeenkomften<br />
tc houden, welke dag reeds, in de Openbaring<br />
Van JOÜNNES, de dag des Heeren heet; waar toe<br />
de Opftanding van JESUS eene gefchikte aanleiding<br />
gegeven heeft. Evenwel werd de Zondag door de<br />
Christenen , tot aan de tijden van KONSTANTYN<br />
den Grooten toe, behalven hunne famenkomst, hefteed<br />
aan den daaglijkfcheu arbeid des levens, zoodat<br />
zij den Sabbath der Jooden niet op den Zon*<br />
dag overbrachten, het welk ook door hunnen geestelijken<br />
Godsdienst niet gevorderd werd. Ondertus»<br />
fchen bleven velen, bijzonder uit de Jooden overgekomen,<br />
den zevenden dag der Week, den Sabbath, nog<br />
lang vieren, voomaamlijk bij de Oosterfche Kerken,<br />
bij dc Westerfche Kerk ook tot in de derde eeuw,<br />
wanneer zij dezen zevenden dag tot een' vastendag<br />
maakte.<br />
Voords vierden ook de Apostelen en ecrfte Chris*<br />
tenen het Paaschfeest , insgelijks waarfchijnlijk het<br />
I<br />
BOF.K<br />
XII<br />
IoofJfh<br />
ja C.G.<br />
-ar looi<br />
Andere<br />
7<br />
eestda-"<br />
fefli<br />
Pinkfterfeest, en de andere Feestdagen der Joodfche'<br />
Kerk, doch echter zonder krenking van der Chris*<br />
tenen vrijheid in dezen.<br />
{erkellj<br />
De opzieners der gemeente moesten , gelijk wij<br />
;e uicht<br />
zeiden, toezien, dat dc leere en zeden der Christenen<br />
zuiver bleven, volgends het doel van JESUS.<br />
Z<br />
a<br />
Daar
I<br />
EOF. IC<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 1 oo.<br />
350 K E R K E L I J K E<br />
Daar zij geene wereldlijke magt noch hecrfchappij<br />
kenden, of volgends den aart van het Christendom<br />
mogten oefenen, is het natuurlijk te vragen, welk<br />
middel hebben zij, ten dien einde, gebruikt? Hoe<br />
was het gelegen met de Kerkelijke tucht? Wat de<br />
Apostelen, bij voorkomende gevallen, naar de buitengewone<br />
magt, die zij bezaten, in dit opzicht,<br />
enkele keeren hebben verricht, is ons boven (Bladz.<br />
295.) gebleken. Doch, ten opzichte van het gewone,<br />
zijn geene andere voorfchriften voorhanden,<br />
dan het gezegde van JESUS (MATTH. XVIII. 17.)<br />
liet welk men, gemeenlijk, hier toe brengt, cn de<br />
voorfchriften der Apostelen , om zulke menfehen ,<br />
!ie door hunne leere verwarringen veroorzaakten,<br />
of, door hunne flechte zeden, tot fchande van het<br />
Christendom konden verftrekken, na vruchteloos beoroefdc<br />
vermaningen, uit de gemeenfehap der Chris-<br />
:cncn tc weeren, niet langer vertrouwlijk met hun<br />
om te gaan , noch hen als leden der Christengeneente<br />
aan te merken. En dit vinden wij dan ook<br />
refchied te zijn ; gelijk de Korinthifche gemeente<br />
i «Óen onder haar, die zich aan bloedfchande had<br />
'chuldig gemaakt , uit hare gemeenfehap weerde,<br />
iet welk bij dezen man een gelukkig gevolg had.<br />
fei-wijl zulken, die van de cenvouwigheid der leere<br />
rigingen, om zich te verheffen , deswegens vernaand<br />
en bedraft zijnde , zich wel zelve van de<br />
t Christenen afzonderden. Dus had deze Kerkelijke<br />
1 ucht bij de eerde Christenen geene gedaante van<br />
I Iraföelening, maar drekte alleenlijk, om de Chriseneu<br />
van den laster te bevrijden , als of zij alle<br />
lee-
G E S C H I E D E N I S . 351<br />
keringen en alle ondeugden duldden. Nog veel I<br />
BOFK<br />
minder, werd iemand tot het geloot', of tot de rechtzinnigheid<br />
XII<br />
in de leere, door ccnigen ban of vloek, HóofittL<br />
als met geweld, gedwongen. Wanneer<br />
naC.G.<br />
overtuiging Jaar 1 oo.<br />
en vermaning geene uitwerking hadden, hield men<br />
zich te vrede, zulke menfehen aan zich zeiven over<br />
te laten, en 'cr de Christenen voor te<br />
waarfchuwen,<br />
om hen niet als leden van hun<br />
te erkennen of te<br />
bejegenen.<br />
Nu is nog overig de Kcttergefchiedenis van<br />
eeuw.<br />
genootfehap<br />
deze<br />
Dc Kcttergefchiedenis is in 't gemeen een<br />
onderwerp, het welk alle aandacht en oplettenclhck<br />
verdient. Zoo belangrijk dezelve is , zoo zeer i<br />
zij, door partijfchap, vooröordeclen, verkeerden ijver<br />
en menschlijke driften, misvormd. Men onderfcheidt<br />
in den Kerkdijken ftijl, Dwaalenden, Ketters, ei l<br />
Scheurmakers, cn zeker niets is noodzaaklijker, dai j<br />
dit onderfcheid, welks verwaarlozing tot<br />
vattingen aanleiding heeft<br />
gegeven.<br />
vele mis<br />
Dwaaien is mcnschlijk. Hoe duidelijk en ecnvou • Dwaaten*<br />
i<br />
wig ook de leere van den Godsdienst door JESU<br />
den.<br />
en de Apostelen, zoo mondeling als fchriftelijk, veer I<br />
voorgedragen, hoe zeer de Apostelen, zoo lang z ij<br />
leefden, werkzaam waren, in het ontvouwen dezi r<br />
leere, cn het verhoeden of verhelpen van misvatth<br />
gen, nogthans konden onkunde<br />
cn omichtzaamhei<br />
aan den éénen, of ingebeelde wijsheid en fchcq<br />
zinnigheid aan den anderen kant, onderfteund doe V<br />
vooröordeclen , verbeeldingskracht, liefde tot h< |<br />
zonderlinge, menschlijke hartstochten en driften, ; a<br />
zelfs een welmccncnd oogmerk, om eenige<br />
waa<br />
Z 5 - hei<br />
Kettergc-<br />
fchiede.-<br />
r.is.<br />
|<br />
a
I<br />
fiOEK<br />
XU<br />
Hoofdft.<br />
nn C. G<<br />
352 K E R K E L I J K E<br />
heid bevatlijker te maken , of een te verregaande<br />
ijver voor Godzaligheid, aanleiding geven, tot misvorming<br />
der eenvouwige waarheid, en tot velerhan.<br />
de foort van dwaalingerfc. Na de dood der Apostelen<br />
konden foortgclijke gronden van lieverlede een<br />
J.-f ioo.<br />
afwijken van lui me waare leere te wege brengen,<br />
en wel zoodal ig, dat men deze allengs ingeflopen<br />
dwalingen voer de waare en rechtzinnige leere van<br />
het Gl istend, m aanzag, en zulken, die dezelve<br />
aanwezen, hoe zeer ten onrecht, voor dwaalenden<br />
hield.<br />
Cotters. Uit deze aanmerking , gelijk uit den aart deizaak<br />
zelve, blijkt, dat niet alle dwaalingen in den<br />
Godsdienst van dezelfde natuur zijn; fommigen konen<br />
voort uit een goed , anderen uit een flecht hart;<br />
rommigen zijn meer, andere min, fchadeiijk en ge-<br />
/aarlijk voor de belangen van Godsdienst en deugd.<br />
M vroeg gaf men aan dczelven den naam van<br />
'aercfis, een woord, het welk bij dc ouden, in 't<br />
remeen, een gevoelen', mening, en verders eene<br />
! jartiji, gezindte, of aanhang, die zoodanig gevoelen<br />
vas toegedaan, aanduidde; dat dus zoo wel ten goeie<br />
als ten kwaadc genomen kan worden. Op deze<br />
I<br />
vijze word het in de fchriften van het Nieuwe Tesament<br />
gebruikt. Wanneer wij het daar, in renen<br />
i<br />
I rwaaden zin, ontmoeten, betekent het een' gevoelen<br />
:n aanlang, die fcheuring en verdeeldheid vcröor-<br />
;aakt of bedoelt (i KOR. XI. 19.) alwaar men het<br />
1 )est, door p-irt:i!'chaj>pcu, vertalen kan. Een harekus<br />
(TIT, III. io. cn n.) is ecu mensch, die,<br />
1 foor allerhande leringen en gevoelens, aanhang zoekt<br />
te
G E S C H I E D E N I S . 353<br />
te maken, fchoon beter wetende, en dus zijne verkeerdheid<br />
toonende. Dit woord heeft men, in krater<br />
eeuwen, door Ketters vertaald, van Kathart,}<br />
De Kcttergefchiedenis is, doorgaands, het duiStei<br />
fte cn mecstverwarde gedeelte der Kerkelijke G<<br />
fclu'edenis. De oorzaak van deze duisterheid i<br />
niet ver te zoeken, wanneer men weet, dat dez<br />
Z 4 G<<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Ioofdl v .<br />
na C.G.<br />
een' naam, dien zekere gezindte voerde, cn deze.<br />
[aar 100.<br />
naam Ketter is haatlijk geworden, omdat men daar<br />
mede, eigenlijk, zulke lieden willende betekenen,<br />
die niet alleen dwaalcn in gewigtige leertakken ,<br />
maar ook, fchoon men hun de waarheid aantoont,<br />
hardnekkig daar bij volharden , en eenen aanhang<br />
maken, denzelven vaak aan zulken gegeven heeft,<br />
die ter goeder trouw dwaalden, ja niet zelden aan<br />
zulken, die algemeen ingeflopen dwaalingen, welke<br />
reeds voor rechtzinnigheid gehouden werden, aanwezen<br />
cn tegenfpraken.<br />
Van deze Dwaalenden en Ketters , onderfcheider SehUttrmakeis.<br />
de Kerkelijke Schrijvers Scheurmakers, die Scheu<br />
ringen veroorzaken: Dan noemen zij Scheuring.<br />
( Schisma, ) wanneer 'er tusfehen hen, die in de we<br />
zenliike geloofsleere overeenkomen, verfchil ontftaat<br />
over eenig min gewigtig ftuk, of over eenige plcg<br />
tigheid van den Godsdienst, of over iet, dat tö t<br />
het Kerkelijk beftuur behoort, welk zoo ver gedre<br />
ven wordt, dat de éénheid der Kerk verbroken zijr<br />
de, men geene gemeenfehap met malkanderen oc<br />
fait. Dus is de groote Scheuring bekend tusfehc 1<br />
de Oosterfche en Westerfche Kerk , dus zijn 'e r<br />
Scheuringen onder dc Proteftanten.<br />
Oórzaken<br />
vr.n<br />
_ de dr.iss<br />
terheid<br />
e<br />
derKetterge
I<br />
BOEK<br />
xir<br />
Hoofd!!<br />
m C. G.<br />
Jaar loc,<br />
354 K E R K E L Ij K E<br />
Gefchiedenis, doorgaands, moet opgemaakt worden J<br />
uit de fchriften van hun, die de Ketters hebben<br />
wederlegd, welke niet vrij waren van partijfchap,<br />
en ligtgelovig of genegen genoeg, om alles in de<br />
zoogenaamde Ketters ten kwaade te duiden, of aan<br />
alle vertellingen ten hunnen nadeele geloof te geven.<br />
Ons ontbreken veelal de eigene fchriften der^oude<br />
Ketters, wélke zelfs wel, misfehien met een goed oogmerk<br />
, opdat de Ketterijen niet zouden worden voortgeplant<br />
, verdonkerd zijn geworden, maar met een<br />
ongelukkig gevolg, alzoo wij even daar door buiten<br />
ftaat zijn, om het echte gevoelen van deze lieden,<br />
in het verband, op te maken, en te beöordeelen.<br />
fchiedeuis.<br />
Kcttergenis<br />
der bijzonder betreft; indien wij op een getuigenis van<br />
Avat de Kcttergefchiedenis der ecrfte eeuw in 't<br />
eerde HEGESIPPUS bij EUSEBIUS (*) afgingen\ dat de<br />
eeuw.<br />
Kerk den gantfehen leeftijd der Apostelen eene maagd<br />
zonder vlek of rimpel is gebleven, zouden Wij moeren<br />
denken, dat geene Dwaalingen, Ketterijen, en<br />
Scheuringen of verdeeldheden hebben plaats gehad.<br />
\an den anderen kant vermenigvuldigden anderen<br />
iet aantal der Ketters dier eeuw reeds boven mate.<br />
| .dit de eerfte eeuw hebben wij geene gelijktijdige<br />
Jchrijversï Uit de tweede eeuw ontbreekt het ons<br />
I liet aan berichten omtrent de Ketters, maar wij<br />
« mtmoetcn die enkel in fchriften, die tegen de Kcters<br />
gefchreven zijn, om hen te wederleggen, onder<br />
1<br />
velke de fchriften van IRENEUS dc voornaamften<br />
(*) Bist. Ecdes. IV. 7.<br />
zijn;
G E S C H I E D E N I S . «,55<br />
zijn; doch zoodanige fchriften zijn doorgaands beftem'd,<br />
om de partij, die wederlegd wordt, in het<br />
ongelijk te nellen; en alfchoon men ze ook van opzetten<br />
haat of partijzucht vrijpleite, echter heeft<br />
menschlijke zwakheid in twistfchriften te veel de<br />
overhand, dan dat zij ons een volledig en naauwkeurig<br />
verflag van de gevoelens der wederlegde partij<br />
aanbieden zouden. Ook hadden de meesten dezer<br />
Schrijvers geene kennis en wetenfehap genoeg,<br />
om bijzonder de gevoelens, die in de Oosterfche<br />
landen opkwamen, en verfpreid werden, oordeelkundig<br />
te vatten en voor te dragen; ook hebber<br />
zij dikwerf de bijzondere namen, welke zekere ge<br />
zindheden voerden , voor zoo vele bijzondere ge<br />
zindheden genomen. Uit dit alles kan men ligtelijl<br />
reden geven van de tegenftrijdige verhalen, die wij<br />
nopens de oude Ketters, bij de Kerkelijke Schrijver S<br />
aantreffen. »<br />
ti Joods-cligezinde<br />
Even gelijk vele Schrijvers hunne tafereelen va<br />
e<br />
den zedelijken toeftand der Christenen , ten tijc Christe-<br />
, r.en.<br />
der Apostelen, al te overdreven hebben opgefchikt<br />
:1<br />
even of alle de leden der eerfle Kerk enk<br />
deugdzame en waarlijk Godzalige menfehen warer<br />
i-<br />
zoo kan men ook niet geloven, dat zij van dw<br />
i.<br />
lingen en verdeeldheden zouden vrij geweest zij<br />
er<br />
Ook blijkt ons het tegendeel uit dc fchriften d<br />
Apostelen zelve. Wij hebben reeds (Bladz. 18 5-<br />
volgg.) een voorbeeld gehad van verfchil van g<br />
c-<br />
voclens, en eenen verregaande twist, in dc gemecr<br />
te<br />
le<br />
tc Antiöchië ontftaan, en ter naauwernood door<br />
d.<br />
wijsheid der vergadering van Jerufalem beteugel<br />
:t-<br />
N i<br />
Z 5<br />
I<br />
BOF.K<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
Jaarioo.
I<br />
BOEK<br />
xir<br />
Hoofdfr.<br />
naC.G.<br />
Jear 100.<br />
Ook was het overëenkom-<br />
j h'g de Joodfche vooroordelen, dat fommigen van<br />
i leze Beden zich fehaamden over het kruis van<br />
<<br />
55^ K E R K E L I J K E<br />
Niettegendaande deze verdandige uitfprank van de<br />
Jerufalemfche Moederkerk, bleven de Christenen<br />
uit de Jooden nog fteeds hunne Joodfche vooroor,<br />
deelen aanhouden.<br />
De Joodschgezinde Christenen<br />
bleven 'er op aandringen, dat men de plegtigheden<br />
van den Mofaifchcn Godsdienst moest eerbiedigen,<br />
houdende de gehoorzaamheid aan de wet van MOSES<br />
noodzaaklijk, om voor God rechtvaardig te wezen,<br />
]"a zij oordeelden, dat men zelfs de Heidenen, die<br />
tot het Christendom overkwamen, door befnijdenis,<br />
eerst in de Joodfche Kerk behoorde in te 'lijven'<br />
waar door tevens de waardigheid der Jooden bewaard<br />
kon blijven, waar dit volk zoo veel mede<br />
ophad.<br />
Hun ijver was zoo buitenfporig, dat zij aan<br />
PAULUS de waardigheid van zijn Apostel-ambt betwistten<br />
, omdat hij een voorfhmder was van de<br />
mjheid der Christenen, en hem zelfs lasterden en<br />
die verdriet aandeedem<br />
:HRISTUS, en niet geern van zijn lijden cn dood<br />
i braken, omdat de Jooden zich van den MESsia's<br />
ndere voordellen en verwachting, maakten. De<br />
I :racht dezer Joodfche begrippen werd gebroken ,<br />
oen dc verwoesting der Stad en Tempel 1<br />
van Jcufalem,<br />
met de daad, toonde, dat de<br />
Mófaiftfo<br />
retten een einde genomen hadden, cn met het<br />
:hristendom niet beftaan konden.<br />
Sommigen, ech-<br />
:r, bleven desniettegendaande met deze ^ vooröor-<br />
f eelen bezet, en hebben zich , onder de naamen<br />
V an Nazareën of JSazar eenen en Ebioniten, van<br />
de
GESCHIEDENIS. 557<br />
de overige Christenen afgezonderd, gelijk wij zien T<br />
BOEK<br />
zullen. •<br />
XII<br />
Vele Christenen , die uit de Heidenen overkwamen,<br />
brachten ook hunne vooröordeclen mede. Zij<br />
Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
jaar 100.<br />
hoorden prediken, en lazen, in de fchriften van<br />
r-Auxus voomaamlijk, dat men, alleen door het geHeiloof,<br />
zonder de werken der wet, voor God rechtvaardig<br />
is, en dat ook de grootde zondaren, door<br />
het geloof in JESUS, behouden en zalig worden.<br />
Onder het Heidendom hadden zij ongebonden geleefd,<br />
zij wilden hun geweten bevredigen, en namen<br />
het Christendom aan, maar meenden, dat de<br />
Christelijke leere hunne ongebondenheid wettigde ,<br />
dus vierden zij hunne lusten en driften den vollen<br />
teugel, JUDAS en PETRUS hebben bijzonder tegen<br />
deze misbruiken in hunne Brieven geijverd ;. ook<br />
hebben JAKOBUS, JOÜNNES, en PAULUS zelve, daai<br />
tegen gewaarfchuwd.<br />
In de gemeente te Korinthe, de hoofddad var<br />
Achaje, ontdonden vrij fpoedig, na-derzelver dichting<br />
door PAULUS , verdeeldheden, die tot fcheurinr.<br />
dreigden over tc Haan. Daar deeden zieh liedei<br />
voor, die het Christendom, als eene wijsgcerigc ge<br />
zindte, in eenen fchoolfchen trant begonnen te on<br />
derwijzen, cn PAULUS manier van leeren in min<br />
achting zochten te brengen. Deze maakten zie I<br />
weldra een' aanhang, cn dc Christenen van Korirthe<br />
begonnen zich , door bijzondere benamingen<br />
naar aanzienlijke leeraaren , te onderfcheiden. War r<br />
tegen PAULUS zich, in zijnen êerftêh Brief aan d I<br />
•Korintheren, ten dcrkilen verzet,<br />
Ou t<br />
densch-<br />
gezinde<br />
Christenen.<br />
Verdeeldheden<br />
in de<br />
I gemeente<br />
van Korinthe.
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar ioo.<br />
S58 K E R K E L I J K E<br />
Ook<br />
waren aldaar vele misbruiken ingeflopcn.<br />
Terwijl fommigen zeer naauwgezet waren , zeli's in<br />
onverfchillige dingen , waren anderen daaromtrent<br />
al te los. Zij aten niet alleen onbefebroomd van<br />
vleesch van offerbeesten, aan de afgoden geofferd,<br />
maar gingen zelfs in hunne Tempelen; ook had<br />
men, gelijk wij gezien hebben, in deze gemeente<br />
een voorbeeld van bloedfchande.<br />
Bijzondere<br />
Onder de Dwaalingen, of, zoo men wil, Ketterijen<br />
van de Apostolifche eeuw, kunnen geteld<br />
dwaalleeraars.<br />
worden, het ontkennen van de opftanding der dooden,<br />
welk leerftuk, door PAULUS, om die reden,<br />
HYME NE<br />
US, ALEX-<br />
/NDER , opzetlijk betoogd, en tegen alle bedenkingen gehandhaafd<br />
wordt (i KOR. XV.) In zijnen Ilden<br />
FILETUS.<br />
Brief<br />
aan TIMOTHEUS (II. I8.) noemt PAULUS, alshoofdleeraaren<br />
van deze Dwaaling, zekeren HYMEXEUS cn<br />
?ILETUS, die van de waarheid waren afgeweken,<br />
loor te beweeren, dat de opftanding alreeds gcchied<br />
was, waar door zij velen in hun geloof ver-<br />
i<br />
•••4 tfjsterd hadden. Zo deze IIYMENEUS dezelfde is,<br />
( lie door PAULUS ( i TIMOTH. I. 20.) gewaagd<br />
\ vordt, benevens eenen ALEXANDER, rekent deze<br />
i \postel hem onder die genen, die hun goed geween<br />
hebbende laten vaaren , even daar door' ook<br />
l<br />
l ehipbreuk geleden hadden aan hun geloof, cn wele<br />
hij, naar zijne Apostolifche magt, den SATAN<br />
l<br />
1 iad overgegeven , opdat zij leeren zouden , het<br />
1 mangelie niet te lasteren, EPIFANIUS heeft deze heen<br />
ook op zijn Ketterlijst geplaatst. Welk hun<br />
c<br />
e igenïijk gevoelen geweest zij, wordt verfchiliend<br />
bo
G E S C H I E D E N I S . 359<br />
begrepen: VITRINOA (*) meent, dat zij Sadduceën<br />
zijnde, de onfterflijkheid der ziel, en het leven na<br />
I<br />
BOEK<br />
xit<br />
loofdff.<br />
naC.G.<br />
[nar 100.<br />
dit leven, zouden geloochend hebben; maar VENEMA I<br />
heeft bewezen, dat hunne dwaling alleen de opftanding<br />
des lichaams betrof, en als zij zeiden, dat de<br />
opftanding reeds gefchied was, kunnen zij dit van<br />
eene geestelijke opftanding uit den zedelijken dood<br />
der zonde verftaan hebben, of van eenige andere<br />
oneigenlijke opftanding. Waarfchijnlijk zijn zij<br />
Joodschgezindc Christenen geweest uit de Sadduceën,<br />
die de opftanding der dooden voor onmogelijk, en<br />
daarom ook voor een al te onwijsgeerig leerftuk<br />
gehouden hebben, waaröm zij hen, die hetzelve<br />
leerden, hebben befchimpt en gelasterd.<br />
DIOTRE<br />
DIOTREFES (III. JOSNN. vs. 9.) en DEMAS , van<br />
FES en<br />
welken PAULUS (2. TIMOTH. II. 4-) klaagt, dat DEMAS.<br />
deze hem , uit te groote liefde voor dit leven,<br />
verlaten had , worden insgelijks , door EPIFANIUS<br />
cn anderen , onder de Ketters dezer eeuw gerekend.<br />
Wij vinden nogthans, wanneer wij de aan<br />
gehaalde plaatzen inzien, geene blijken , waarön I<br />
men hen voor Dwaalleeriiaren of Ketters zou hou<br />
den. DIOTREFES wordt gekenmerkt, als een laat<br />
dunkend en lasterziek mensch, die veel hoogmoei l<br />
en ongastvrijheid jegens vreemdelingen openbaarde ><br />
en van DEMAS wordt alleen gezegd, dat hij de teger<br />
woordige wereld lief had gekregen , welke woorde ]<br />
eenvouwig aanduiden, dat hij, uit liefde voor het lc<br />
ven<br />
1<br />
(*) Obfervatt. Sacr. Libr. IN. pag. 990.
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
Jaar 100.<br />
SIMON de<br />
Toveraar.<br />
360 K E R K E L ij K E<br />
Ven, niet ftandvastig bij PAULUS gebleven is, i n<br />
de<br />
laatfte gevangenis van dezdi Apostel.<br />
Met even weinig recht kan men den beruchte»<br />
SIMON den Toveraar onder de eigenlijk gezegde Christenen<br />
rekenen, alhoewel de Kerkelijke Schrijvers hem<br />
den Fader der Ketters noemen. Wij hebben van dezen<br />
Volksbedrieger boven (bladz. 161—163) verhaald,<br />
het geen ons de echte gefchiedenis van LU<br />
KAS meldt, en bladz. 262, het geen de overlevering,<br />
van zijnen twist met PETRUS te Rome, beuzelt, bijgebracht.<br />
Te weten, men wendt voor, dat SIMON,<br />
zijn oogmerk niet hebbende kunnen bereiken, om<br />
voor zijn geld, van de Apostelen, het vermogen<br />
te kopen, om de wondergaven van den Heiligen Geest<br />
mede te deelen, dra tot zijne vorige bedriegerijen<br />
wedergekeerd zijnde, in gezelfchap eener hoer of bijut,<br />
IIELENA genoemd, in de Oosterfche Landen heb-<br />
1 >e omgezworven, en eindelijk te Rome aangeland zij.<br />
De verhalen, aangaande dezen man, bij IRENEUS,<br />
TOULLIANUS, den Schrijver van de ConJUtutionès<br />
G E S C H I E D E N I S . $6*1<br />
Even verward is, het geen de Ouden van de leere, I<br />
BOEK<br />
door SIMON gepredikt, gemeld hebben, waarvan MOS<br />
XII<br />
HEIM echter een geregeld famenftel gemaakt heeft. De rloofdft.<br />
hoofdleerdukken zullen deze zijn : Hij erkende eenen naC.G.<br />
Jaar 100.<br />
goeden en eeuwigen God, maar ook tevens eene<br />
eeuwige booze ftofle; cn uitvloeizelen of voortbrengzelen<br />
van beide, goede en kwaade geesten, die hij<br />
Zijne<br />
leere.<br />
ook JEonen of ecuwen zal genoemd hebben. Deze<br />
JEonen waren fommige manlijk, andere vrouwlijk.<br />
Booze Mom zijn de Scheppers van deze Wereld<br />
geweest, en hebben de zielen, die van goeden aart<br />
zijn, in het ftollijk en dus booze ligchaam , als in<br />
eenen kerker, opgedooten. Om dezelve daar uit te<br />
verlosfen, heeft dc hoogde goede God goede JEonen<br />
gezonden; maar de booze Wereldfcheppers doen hun<br />
best, om de zielen gevangen te houden, waar toe zij<br />
de wetten, zoo der Jooden als van andere Volken, gebruiken<br />
, welke de zielen beletten, zich tot God tc verheffen.<br />
Door deze verheffing keeren dezulken, die zc op*<br />
volgen, tot God, die in het lichtruim woont, weder,<br />
en anderen moeten zoo lang, door verfcheiden zielsverhuizingen<br />
, rondzwerven, tot zij daar toe ten iaatften<br />
geraken. Wanneer allen weder met God vcrëenigdzijn,<br />
zal deze wereld verwoest worden. Zich zeiven zal hij,<br />
voor den grootden onder alle JEonen, hebben uitgegeven,<br />
voor de groote kracht Gods, gezonden, om de<br />
magt der Wereldfcheppers tc vernietigen, en de<br />
menschlijke zielen te verlosfen. Zijne vrouw, of<br />
volgends anderen, zijne bezit, HELENA, of wel SE-<br />
LENA (de Maan) gaf hij uit voor eene vrouwliike<br />
JEon, cn wel voor dc Ennoia, (dc Rede,) dt<br />
Moe-
I Moeder der Wereldfcheppers, die haar mishandeld,<br />
BOF.K<br />
en in de doffe, als eene gevangenis, opgefloten gehouden<br />
hadden, tot hij gekomen was, en haar verlost<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
mC.G. had:,, Ik ben," zal hij, volgends HICRONYMUS,<br />
Jaar 100<br />
gezegd hebben; „ Ik ben het woord Gods, ik de<br />
„heerlijke, ik de trooster, ik de almagtige, ik<br />
„ Gods al!" Volgends IRENEUS, zal hij voorgegeven<br />
hebben, dat hij in Samaria, als de hoogde<br />
Vader; onder de Jooden, als de Zoon van God;<br />
en bij andere volken , als de Heilige Geest, verfcheenen<br />
was.<br />
Karakter, Eene wilde en verbijsterde verbeeldingskracht,<br />
zucht, om aanzien bij de menfehen te hebben, en<br />
voor iet groots gehouden te worden, eenige kennis<br />
van de leerftellingen, met welke de Oosterfche Wijzen,<br />
Joodfche Kabbalisten, en ook fommige Griekfche<br />
Wijsgeeren, den oórfprong van bet kwaad in<br />
de Wereld poogden te verklaren, en haat tegen den<br />
Christen Godsdienst, dewijl de Apostelen hem openlijk<br />
ten toon gefield en beflraft hadden, waar tegen<br />
hij zich zeiven, in de plaats van JESUS, Helde, en<br />
de verlosfmg der Wereld , die de Christenen aan<br />
JESUS toekenden , aan zich zeiven toefchreef,<br />
fchijnen de hoofdtrekken van dezen bedrieger uitgemaakt<br />
te hebben.<br />
Aanhangers.<br />
$6*2 K E R K E L I J K E<br />
Hoe ongerijmd ook de voorgevens van SIMON<br />
waren, hij had echter zijne aanhangers, die hem en<br />
zijne HELEXA, gelijk men verhaalt, Godlijke eere<br />
bewezen, toverkunden geoefend, en zich aan alle ondeugden<br />
overgegeven zullen hebben. Waarfchijnlijk<br />
Vond SIMON deze aanhangers eerst cn meest onder<br />
ds
GESCHIEDENIS- 363<br />
de ligtgelovige en onnozele Samaritanen, naderhand I<br />
ISÖF.K<br />
echter moeten zij ook onder de Christenen ingeflopen<br />
zijn, ten minden, 'er waren 'er onder de Chris<br />
Hoofdft.<br />
XII<br />
tenen nog ten tijde van ORIGENES (*), doch weinige,<br />
zoodat men 'er geen 30 tellen kon, insgelijks<br />
naC.G.<br />
'aar 100.<br />
kende EUSEBJUS ze nog in zijn' tijd (f) Zij fchijnen<br />
eenige dweepzieke, onkundige, en fommigen<br />
hunner zelfs zedcnloze menfehen geweest te zijn.<br />
Meer kunnen wij van hun niet zeggen.<br />
Van eenen anderen Samaritaanfchen zöogenoemden<br />
Ketter, DOSITIIEUS en zijne aanhangers, zijn<br />
de berichten nog meer verfchillende en onzekerer;<br />
alleen kunnen wij dit vastdellen, dat hij veel meer<br />
een Dweeper en Geestdrijver, dan Ketter, verdient<br />
genoemd te worden, Gemeenlijk befchrijft men<br />
hem, als een' Samaritaan, fchoon anderen willen $<br />
dat hij een Jood geweest zij. Men is het ver ol<br />
na niet eens, wanneer hij geleefd hebbe. Volgend'<br />
EPIFANIUS (§), zou hij reeds voor CHRISTUS geleefd<br />
hebben, en de dichter der SadduCeefcfu gezindte<br />
zijn. In 't gemeen, plaatst men hem, tei I<br />
tijde van CHRISTUS, en hij ftaat, als een leermees<br />
ter van SIMON den Toveraar, tc boek, doch FILAS<br />
TRIUS maakt hem eenen leerling van denzelven<br />
HiëRONYMus wederfpreekt zich zeiven, omtrent de<br />
zen DOSITHEUS. Nu eens plaatst hij hem, iiï he t<br />
begin der Christelijke Tijdrekening, dan zegt hij<br />
1<br />
da t<br />
(*) Contra CELSUM. I. 57.<br />
(f) Hist. Eccles. II. 1.<br />
(|) Hures. 13.<br />
Ai<br />
DOSI<br />
THEUS.
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
na-C. G.<br />
Jaar 100.<br />
Zijne<br />
leerftellingen.<br />
364 K E R K E L I J K E<br />
dat hij de geen geweest is , die de Samaritanen<br />
overgehaald heeft, om de Profeetifche fchriften des<br />
Ouden Tcstaments tc verwerpen; in welk laatfte geval<br />
hij veel ouder zou moeten zijn.<br />
Volgends het<br />
zeggen der Jooden ( * ) zal DOSITHEUS dén van<br />
die Jooden geweest zijn , die van Babel na het<br />
Joodfche land werden gezonden , om de nieuwe<br />
volkplantclingcn in den Godsdienst van dat land te<br />
onderwijzen, MOSHEIM gist, dat hij tot de Esfeën<br />
behoord zal hebben. Uit hoofde van alle deze verwarde<br />
berichten* maken fommigen weder twee onderfcheiden<br />
lieden van denzelfden naam DOSITHEUS,<br />
eenen ouderen en eenen lateren. Doch, onzekerheden<br />
genoeg.<br />
Wat zijne leerftellingen betreft; hij zal beweerd<br />
hebben, de MESSIÜS te zijn (f), of, gelijk anderen,<br />
dat hij eene Godlijke kracht was, nog groote*<br />
dan SIMON de Toveraar. Hij zal het Oude Testament<br />
hebben vervalscht, om daar uit bewijzen te<br />
verzamelen, dat hij de MESSIÜS ware. Hij verwierp<br />
de leer nopens de geesten, en Helde de eeuwigheid<br />
der Wereld; maar, volgends anderen, beweerde hij,<br />
dat deze Wereld van zekere Engelen gefchapen was.<br />
Het welk ik niet weet overëen te brengen. De<br />
Sabbath was inzonderheid heilig bij hem; zoo als<br />
de Sabbath iemand vond, in dien toeftand moest<br />
bij blijven, zonder zich te verroeren, het zij ftaande<br />
of liggende. Eindelijk zou hij ook eene gemeenfehap<br />
van vrouwen hebben ingevoerd.<br />
Hij<br />
(*) Bij DRUSlüs de Sect. Jud. pag. 281.<br />
(f) ORIGEN. Contr. CELSÜM Ldb. I. et. VI.
G E S C H I E D E N I S . 3fi$<br />
Hij had 30 van zijne aanhangers tot zijne vertrouwlingen<br />
verkozen.<br />
Docli, zich den haat van den Op<br />
GIUS , die voor ons verloren zijn, dat, toen deze<br />
EULOGIUS Bisfchop was van Alexandrïè,<br />
in de gemelde,<br />
eeuw, deze eene Sijnode of Kerkvergadering<br />
heeft gehouden, waar op getwist is, wien<br />
(DEUT.<br />
MOSES<br />
XVIII. 18.) bedoeld hebbe, door den Profeet,<br />
dien God zenden zou.<br />
Hier zullen de Samaritanen<br />
deze woorden op JOSUA, cn de aanhanger:<br />
van DOSITHEUS, op dezen hebben willen duiden<br />
1<br />
maar de uitfpraak van het Sijnode was, dat de ge<br />
melde plaats van niemand, dan van JESUS, dei l<br />
MÉssias, handelde.<br />
Op DOSITHEUS mag MENANDER Volgen. Ooi : MENAN<br />
DER.<br />
deze was een Samaritaan, en, gelijk men zegt<br />
een leerling van SIMON, met wien hij in gevoelen<br />
I<br />
' overëengeftemd zal hebben. Alleen, hij beweerde<br />
zelve de MESSIÜS, of één der TEons te zijn, doe<br />
><br />
God in de wereld gezonden, om de zielen te ht<br />
c<br />
vrijden, en om aan de menfehen de hoogfte Goc<br />
heid bekend te maken, die zij tot hier toe misken i<br />
•hadden, Tot het één en ander moest een doo<br />
dienen, welken hij, als eene geheimzinnige plegti;<br />
heid, verrichtte, eil zijne Toverkunften, die hij Gnoi<br />
(*) CV. 230.<br />
Aa 3<br />
J k<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
perpriester der Samaritanen verwekt hebbende, was Hoofdft.<br />
naC. G.<br />
hij in een hol gevlucht, waar hij van honger en gebrek<br />
Jaar 100.<br />
omkwam. Van zijne aanhangers moeten 'er,<br />
in de zesde eeuw, nog overig geweest zijn; altoos Zijne<br />
lotgeval<br />
PHOTIUS (*) verhaalt, uit dc fchriften van EULO-<br />
len en<br />
aanhangers.
i<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 100,<br />
366 K E R K E L IJ K E<br />
fis ( kennis , wetenfchap , ) noemde.<br />
Aan hun,<br />
die zich van hem heten doopen , beloofde hij de*<br />
onfterflijkheid , ook zou hij dc gemeenfehap der<br />
vrouwen hebben willen invoeren onder zijne leerlingen,<br />
en geleerd hebben, dat men, om den marteldood<br />
te ontgaan , het geloof moge verzaken,<br />
THEODORETUS ( * ) zegt, dat hij geleefd heeft,<br />
toen de Apostelen nog niet geftorven waren, JUS<br />
TINUS de Martelaar (f) verhaalt, dat hij, door<br />
zijne bedriegerijen, te Antiöchië vele leerlingen heeft<br />
gemaakt. Doch, TERTULLIANUS (§) verzekert,<br />
dat, hoe zeer hij ook aan zijnen doop zonderlinge<br />
kracht toefchreef, hij echter weinig toeloop gehad<br />
hebbe. Men ontmoet nog van zijne aanhangers in<br />
dc vierde eeuw (**). Alles wel ingezien zijnde,<br />
zal men MENANDER en zijne aanhangers eer voor<br />
dweepers en lieden van ontftelde hersfenen , dan<br />
voor Ketters, moeten houden; ja zelfs daar MENAN<br />
DER, SIMON en DOSITHEUS, het Christendom niet<br />
beleden, maar zich , onder de Samaritanen, een<br />
ligtgelovig volk , en erfvijanden van alles , wat<br />
Joodsch heette, veeleer als vijanden van JESUS betoond<br />
hebben, zouden zij, in eene Kerkelijke Gefchiedenis<br />
der Christenen , naauwlijks eene plaats<br />
verdienen, indien niet, ten minften fommigen van<br />
hunne dweepzuchtige aanhangers, naderhand , gelijk<br />
(*) ILeret. Fab. Libr. II.<br />
(|) Apohg, I. (34. 73.)<br />
( § ) De Anima.<br />
(*0 EustB. Hist. Eccles. III. 26.<br />
het
G E S C H I E D E N I S . 307<br />
het fchijnt, voor Christenen hadden willen gehouden<br />
worden.<br />
Met meer recht mag CERINTHUS onder de eigenlijk<br />
genoemde Ketters, in den Kerkdijken ftijl, Jaar 100.<br />
Hoofdft.<br />
na C. G.<br />
gerekend worden, dewijl hij den Christelijkcn Godsdienst<br />
ten grond leggende, dien, naar zijn goed<br />
CERIN<br />
THUS.<br />
vinden, verklaarde, en 'er zijne gevoelens onder mengde.<br />
Doch ook in zijne Gefchiedenis zijn eene menigte<br />
van onzekerheden en zelfs ftrijdigheden. Sommigen<br />
noemen hem MERINTHUS, terwijl anderen<br />
van CERINTHUS en MERINTHUS twee onderfcheiden<br />
perfonen maken, CERINTHUS zal een Jood<br />
geweest zijn, die te Alexandrie' in Egypte zijne<br />
dweepachtige denkbeelden van God, de geesten, dc<br />
wereld, cn dc menfehen, fchijnt opgedaan te heb<br />
ben; van daar in Palaeftina gekomen, zal hij t<<br />
Jerufalem, Caefarea, en elders , den Apostelen vee<br />
moeite en tcgendand a-angedaan, en vervolgcnds zijni<br />
dwalingen in Klein-Afie wijd en zijd verfpreid heb<br />
ben, tot hij, tc Efeze, door het inftortcn van een<br />
bad, waar in hij zich bevond, zou zijn omgeko<br />
men. ( * ) De berichten nopens hem ftaan bi i<br />
IRENEUS (f), EPIFANIUS ( § ) dl THEODORE<br />
(*) Dit laatfte heeft een duidelijk verband, met d<br />
vertelling aangaande ze'cer gezegde van den Apostel Jc<br />
tMNES, boven Bladz. 289. gemeld, het één en ande r<br />
wordt, met recht, als eene ongegronde overlevering o r<br />
liever verdichtzcl, aangemerkt.<br />
(f) Adv. hertu I. 26. III. II.<br />
(§) ILeres. 28.<br />
Aa 3<br />
TU<br />
I<br />
BOEK<br />
XII
36"8 K E R K E L I J K E<br />
I TUS (*) doch deze zijn zeer verward, en niet zelden<br />
met zich zeiven onbeftaanbaar.<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hooldft. Zijne leergevoelens worden, op de volgende wijze,<br />
naC.G.<br />
opgegeven. Hij erkende eenen hoogden God, die<br />
Jaar 100.<br />
van eeuwigheid af eene oneindige lichtruimte, de<br />
volheid genoemd, bcwone. Deze heeft vele JEonen,<br />
Eeuwen, of onderflijke geesten, voortgebracht, van<br />
welke de Engelen afdammen, dén van welken de<br />
wereld en de menfehen gefchapen hebbe. Deze wereldfchepper<br />
was de God der Jooden. De hoogde<br />
God was aan de menfehen onbekend gebleven;<br />
doch, om dezen aan de menfehen bekend te maken,<br />
en hen tot zaligheid op te leiden, heeft de<br />
hooge God eenen der voornaamde JEonen, CHRIS<br />
TUS, of den LOGOS, in de gedaante eener duive,<br />
doen nederdalen, op zekeren mensch JESUS, Zoon<br />
van MARIA en JOSEF , welke daar door de kennis<br />
van den hoogen God, en de magt, om wonderen<br />
te doen, ontving. Dit verheven wezen, de CHRIS<br />
TUS, verbleef met den mensch JESUS, op die wijze,<br />
als oudtijds de Geest van God op de Profeeten<br />
rustte; en dus verkondigde JESUS, door den<br />
invloed van den CHRISTUS , den hoogden God.<br />
Toen de Jooden, door aandoking van hunnen God,<br />
den Wereldfchepper, hem vervolgden, kruisten, en<br />
ter dood brachten, had de CHRISTUS zich van den<br />
mensch JESUS afgezonderd, zoodat de laatile, enkel<br />
als een bloot mensch, gekruist, gedorven, en<br />
weder opgedaan zij. Evenwel zal, bij de algemeene<br />
(•) Hmra.fi*. II. 3.
G E S C H I E D E N I S . 369<br />
ntf opdanding der dooden, de CHRISTUS zich weder<br />
met den mensch JESUS verëenigen, en dan een<br />
Koningrijk oprichten, hetwelk, geduurende duizend , loofdft.<br />
vaC.G.<br />
jaaren, enkel geluk en vermaak in zich zal bevatten. nar 100.<br />
Omtrent de Godsdienstoefening fchrecf hij, aan zijne<br />
;<br />
navolgeren,de bcfnijdenis, cn dc onderhouding van de<br />
voomaamfte plegtigheden van den Mofaïfchen Godsdienst<br />
, benevens de geboden van JESUS , voor. Hij<br />
erkende geen gezag van eenig Boek des Nieuwen Testaments,<br />
behalven het Euangelie van MATTHEUS, cn<br />
dit nog verminkt cn verwrikt. Men zegt, dat JOÜN<br />
NES zijn Euangelie opzetlijk tegen dezen CERINTHUS<br />
gefchreven, en hem ook in zijnen eerden Brief bedoeld<br />
zou hebben. (*)<br />
Zoo veel kan men uit deze opgave zijner gevoelens<br />
opmaken, dat deze dweeper Joodfche vooröordeclen,<br />
met Heidenfche leergevoclcns over de wereld<br />
der geesten, in het Christendom overgebracht,<br />
en het zelve daar naar misvormd heeft. Van die<br />
Jooden had hij zijne bcfnijdenis en de onderhouding<br />
van MOSES wet, en waarfchijnlijk zijn duizendjaarig<br />
rijk, waaromtrent CAJUS , de ouderling van Reme<br />
(f), hem befchukligt , dat hij deszelfs vermaken,<br />
in de zinlijke genietingen van alle ligchaamlijke<br />
wellusten, zou hebben doen beftaan, doch, welke<br />
befchuldiging misfehien te overdreven is, dooi<br />
den ijver van dezen CAJUS tegen het gevoelen var<br />
eet<br />
(*) Zie wat wij daar omtrent hebben aaugetekeiic<br />
Bladz. 9+- e n 309-<br />
(f) Bij Euscn. Uht. Feeks. III. 28. VII. 25.<br />
Aa x<br />
I<br />
r.or.K<br />
XII
I een duizendjarig rijk, het welk echter reeds vroeg,<br />
BOEK<br />
XII ook onder rechtzinnige Christenen, plaats had, die het<br />
Hoofdfr. zelve toch niet van CERINTHUS zullen ontleend<br />
naC.G.<br />
Jaar hebben. Omtrent zijne gevoelens zeggen de oude<br />
I 0 0,<br />
Kerkvaders, dat hij gedeeltelijk met de Gnostieken,<br />
gedeeltelijk met de Ebioniten, veel gemeen heeft gehad;<br />
alhoewel anderen meenen , dat hij met de<br />
Gnostieken niets gemeen gehad heeft, dan deze bijzonderheid,<br />
dat de wereld niet door den hoogften<br />
God, maar door Engelen, zou gcfchapen zijn. Dit<br />
zal duidelijker worden, uit het gene wij ' van de<br />
Gnostiken en Ebioniten melden zullen, na alleen<br />
hier nog bij gevoegd te hebben, dat de aanhangers<br />
van CERINTHUS zich, wijd en zijd , door<br />
Klein-Afië vcrfpreid hebben; het welk ons des te<br />
min behoeft te verwonderen, alzoo Jooden en Heidenen,<br />
in zijne gevoelens, hunne oude vooröordee-<br />
Jen, voor een groot gedeelte, behouden , en het<br />
Christendom daar naar vormen konden.<br />
Gnostieken.<br />
370 K E R K E L I J K E<br />
Over de Gnostieken is zeer veel gefchreven, men<br />
dek hen voor, als een' aanhang van dwaalgeesten<br />
die reeds, in de eerde eeuw, den leeftijd da-Apostelen,<br />
zijn opgekomen, hunnen oórfprong hebbende<br />
uit eene zekere Oosterfche Wijsgeerte, en die de<br />
aandacht der Apostelen reeds hebben opgewekt,<br />
welke hen, in verfcheiden van hunne fchriften, bedoeld<br />
cn wederlegd zullen hebben; men onderfcheidt<br />
hen in Theoretifche of bcfpicgclcnde, en Practifche<br />
?f beoefenende, Men heeft de gevoelens der eer-<br />
Hen tot een volledig famenftel pogen te brengen<br />
;nz, Doch, ais men bedenkt, dat het geen men<br />
van
GESCHIEDENIS. 371<br />
van eene zoogenoemde Oosterfche Wijsgeerte heeft I<br />
BOEK<br />
gezegd, op zijn best genomen, ten hoogften onzeker<br />
is (*), en tevens opmerkt, dat de benaming Hoofdif.<br />
XII<br />
naC.G.<br />
van Gnostieken, ontleend van het Griekfche woord Jaar 100.<br />
Gnoofis, (kennis, wetenfchap,) zoo wel ten goede<br />
als ten kwaade genomen kan worden, gelijk dan de<br />
rechtzinnige Christenen zich van de waare Gnoofis<br />
of kennis beroemden, en dat deze benaming eerst<br />
in de tweede eeuw, op zekere aanhangen, bij voorbeeld<br />
, der Valentinidnen, Bafilididnen enz. , is<br />
toegepast, wordt het zeer twijfelachtig, of 'er wel<br />
ook een bijzondere aanhang en famenftel van Gnostieken<br />
geweest zij, ten minften vóór VALENTINU'<br />
enz., in de tweede eeuw; de zaak fchijnt eenvou<br />
wig deze te zijn: Men heeft, zedert de tvveedi<br />
eeuw, de benaming van Gnostieken gegeven aai t<br />
alle die genen, welke, voor en na, omtrent God ei 1<br />
zijne eigenfchappen, omtrent de wereld der geesten<br />
|<br />
de ftoffe, den oórfprong van het kwaad, en de mid<br />
delen, om daar van bevrijd te worden, van een e<br />
hoogere en meer verlichte kennis zich beroemden<br />
dus heeft men SIMON den Tooveraar, DOSITHEUS<br />
»<br />
MENANDER enz. , fchoon zij niet eens onder c e<br />
Christenen behoorden , Gnostieken genoemd. 1 e<br />
weten, velen, het zij dan uit de Joodfche Kabh<br />
la, het zij uit Heidenfche overleveringen nopens c e<br />
Theogonién en geflachtrekeningen der Goden, hum ie<br />
dro-)-<br />
(*) Zie boven Bladz. 38.<br />
Aa 5
372 K E R K E L I J K E<br />
I droomerijën ontlcenende, wilden de Godlijke natuur<br />
BOEK en eigenfchappen, de werkingen der geesten, den<br />
XII<br />
Hoofdft. oórfprong der wereld, en des kwaads, verklaren; fommigen,<br />
het hoofd vol hebbende van booze wezens,<br />
naC.G.<br />
Jaar 100.<br />
die den oórfprong aan de wereld zouden gegeven<br />
hebben, en van de eeuwige ftoffe, die kwaad zij,<br />
dreeven, dat men, door eene heel ftrenge levenswijze,<br />
het vleesch behoorde te vermeesteren en te<br />
bedwingen , waar in de dweepachtige Esfeën hen<br />
reeds waren voorgegaan; terwijl anderen zich van<br />
de wet ontflagen rekenende, als welke van het booze<br />
wezen, dat de wereld gefchapcn had, oorfpronglijk<br />
was, een geheel zedenloos leven voerden. Bei-<br />
Ierlei foort van menfehen, die zich, 0111 deze reien,<br />
op eene hooger wetenfehap en kennis bcrie-<br />
->en, ontdekken wij, in de fchriften der Apostelen.<br />
Zoo waarfchuwt PAULUS ( 1 TIMOTII. VI. 20.)<br />
;:egen de fpitsvinnigheden eener ten onrecht zoogenoemde<br />
wetenfehap , door welke zelfs fommigen<br />
l •eeds geheel van hef Christendom waren afgeweken;<br />
< ; 1 ÏIMOTH. I. 4.) gewaagt hij van zulken, die<br />
\'eel ophefs maakten van fabelen en eindeloze gelachtrekeningen;<br />
1 KORINTII. VIII. 1. fpreekt hij<br />
J<br />
\-an eene kennis, die opgeblazen maakt enz. en 1<br />
"IMOTH. IV. van zulk eene ftrengheid van zeden,<br />
( lie gepaard ging met onheilige en oudwijffche fabem,<br />
en gelijk hij zich elders uitdrukt, die, onder<br />
1<br />
( enen uitwendigen fchijn van godzaligheid, de kracht<br />
( er waare godzaligheid verloochenden. Van hun, die,<br />
on-
G E S C H I E D E N I S . 373<br />
onder het voorwendzel van vrijheid, zich aan alle<br />
fpoorloze ongebondenheden overgaven, fpreken de<br />
|<br />
BOF.K<br />
XII<br />
Apostelen PETRUS (2 WTR. H. i 5<br />
0 JUDAS (JUD. Hoofdft.<br />
w<br />
ia ; en JOÜNNES in zijne Openbaring (K.<br />
naC.G.<br />
H-J<br />
Jaar 100.<br />
vergelijkende hen bij den ouden Waarzegger BiLEaM,<br />
die zijne waarzeggerijen voor beloning ved had.<br />
Men heeft van deze lieden ook al een' bijzonderen<br />
aanhang van Ketters gemaakt, onder den naam<br />
van Bileamiten, daar het ondertusfchen genoeg blijkt,<br />
dar deze lieden menfehen waren, die zich meer dan<br />
anderen verlicht en kundig rekenende, zich niet alleen<br />
veroorloofden, met de Heidenen het Afgoden-offei<br />
te eten, maar ook alle deugdzame werken geruif<br />
achtten.' Deze fchijnen dezelfde te zijn, die JOÜN<br />
NES Antichristen noemt, die tegen CHRISTUS over<br />
ftonden, om dat zij den waaren geest van het Chru<br />
tendom miskenden. De aangehaalde plaatzen u t<br />
de Schriften der Apostelen geven genoeg te kei l-<br />
nen, dat zij eer- en heerschzuchtige lieden warer •<br />
die ', om zicli eenen naam te maken , zich d •a<br />
van'de Christenen hebben afgezonderd. Vcrgc 1.<br />
I JOANN. IV. i. Met hunne ingebeelde wetc 1-<br />
fchap veel op hebbende, fchijnen zij ook, omtre ït<br />
den perfoon van JESUS bedenkingen gemaakl<br />
en hem voor een bloot mensch gehouden te<br />
hebben , doch , op wien een hooger Geest v m<br />
den Hemel was nedergedaald, waar in zij met Je<br />
Ebioniten overëenftemden.<br />
JSicoiaïten fchijnt eene benaming te zijn, wel ke Nicalaïen<br />
insgelijks tot deze foort van menfehen behoort,<br />
wn-
374 K E 11 K E L IJ K E<br />
I het geen de Kerkvaders IRENEUS (*) en CLEMENS<br />
BOEK<br />
XII van Alexandriè (f), en na hen AUGUSTINUS,<br />
Hoofdft. THEODORETUS, en EPIFANIUS van eenen bijzonderen<br />
aanhang, Nicolaïten genoemd, gefchreven heb<br />
na C. G.<br />
Jaar 100.<br />
ben, fchijnt enkel oorfpronglijk te zijn, uit hunne<br />
opvatting, van het geen OPENB. II. 6. en 15. voorkomt,<br />
alwaar eene melding gefchiedt van de leere<br />
der Nicolaïten; alhoewel het zeer waarfchijnlijk is,<br />
dat deze naam Nicolaïten, welke, in betekenis, met<br />
den naam Bileam overeenkomt, in dit Boek, zoo wel<br />
geheimzinnig te verdaan zij, als de gemelde naam<br />
Bileam, en de naam Jefebel, welke ter zelfder<br />
olaatze, in eene geheimzinnige beduidenis, genomen<br />
morden; zonder dat men daar uit kan afleiden, dat<br />
er, ten tijde der Apostelen, eene afzonderlijke gezindte<br />
i )f aanhang van Nicolaïten bedaan hebbe. Onderusfehen<br />
bericht ons de overlevering, bij dc boven<br />
1<br />
j genoemde Kerkelijke Schrijvers, dat zij hunnen naam<br />
( 11 oórfprong gehad hebben van NJCOLAUS, éénen<br />
( Ier zeven eerde Diakonen in de Jerufalemfche Geneente.<br />
HANDEL. VI. Evenwel is hun verhaal<br />
I<br />
I iopens dezen eerwaardigen man ver van eendemmig<br />
t 2 wezen. Volgends IRENEUS, heeft hij, door<br />
2 ijn eigen buitenfpoorig levensgedrag een flecht<br />
oorbeeld voor zijne navolgers gegeven, welke zich<br />
aan<br />
(*) Adv af. Her. II. 27. HL 11.<br />
(t) Stromat, V, 23 en III. 4. en uit hem EUSEBIUS<br />
h 'ist. Eccles. III. 29.
G E S C H I E D E N I S . 375<br />
aan dc fuoodfle ondeugden hadden fchuldig gemaakt;<br />
maar volgends CLEMENS van Alexandrië, was NI-<br />
COLAUS een man van eenen onbefproken heiligen en<br />
christelijken wandel. Hij had eene heel fchoone huisvrouw,<br />
over welke men hem nagaf, dat hij jaloersch<br />
ware. Dit vernemende, fcheidde hij zich van haar,<br />
met bijvoeging van deze redengeving , dat men het<br />
vleesch behoore te misbruiken, willende te kennen<br />
geven , dat een deugdzaam man zijne hevigfte driften<br />
moest weten te overwinnen. Dit zijn gezegde<br />
en gedrag, hadden zijne leerlingen en aanhangers<br />
misbruikt, daar uit afleidende, dat onkuischheid en<br />
ontucht geene zonde ware, de hoererij voor geoorloofd<br />
verklarende, cn de vrouwen onder malkanderen<br />
gemeen makende. Dit is het verhaal van CLE<br />
MENS van Alexandrie ; zeer onwaarfchijnlijk zeker<br />
Volgends EPIFANIUS en anderen, zullen zij aan Goc I<br />
vreemde namen gegeven, en vreemd luidende woor<br />
den in hunne Dienstboeken gebruikt, en ook d<br />
Godheid van JESUS ontkend hebben. Alles over<br />
wogen zijnde , komt het waarfchijnlijk voor , he t<br />
geen wij zeiden , dat men aan die liederlijke Dwepers<br />
, welke de vrijheid van het Christendom mi:<br />
bruikten, uit de Openbaring van JOÜNNES, den naai SI<br />
Nicolaïten hebbe gegeven, en vervolgends naar de n<br />
oórfprong van deze benaming zoekende, zich NICC i-<br />
LAUS , onder de eerfle Diüconen te binnen gebracht 5<br />
en dien als ftichter dezer gezindte aangenome n<br />
hebbe , terwijl de gemelde lieden dezen eerwaarc i-<br />
gen man geern daar voor erkend, en den hun geg<br />
I<br />
BOEIt<br />
XII<br />
Hoofdftv<br />
naC.G.<br />
aar 100.<br />
v :n
I ven naam van hem zullen hebben afgeleid; kunnen^<br />
BOF.K<br />
de het «én en ander met zoo veel te meer waarfchijnlijkheid<br />
gefchieden , omdat NICOLAUS oor<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G. fpronglijk een Joodengenoot, en dus, uit den aart<br />
Jaar 100<br />
der zaak zelve een voorftander van de Christelijke<br />
vrijheid zal geweest zijn , welke zoo ligtelijk misbruikt<br />
werd. Hoe het zij, het is te minder nodig<br />
ons langer met deze onzekerheden op te houden ,<br />
naardien deze gezindte van Nicolaïten , indien zij<br />
ooit beftaan heeft, toch in de Christelijke Kerk zelve<br />
geenen opgang gemaakt, noch op het Christendom,<br />
als zodanig, eenigen verderen invloed gehad heeft,<br />
gelijk zij ook van geen duur geweest is.<br />
Nrzareenen.<br />
o?3 K E R K E L I J K E<br />
Van eenen geheel anderen oórfprong en natuur,<br />
dan de voorgaande, waren de Nazareën en<br />
en Ebioniten, van welke wij nu nog moeten fpreken.<br />
De naam Nazarenen, of Nazareërs, was, voor<br />
dat de belijders van JESUS te Antiöchië Christenen<br />
begonnen genoemd te worden , algemeen aan alle<br />
Christenen , gelijk JESUS zelve de Nazarener genoemd<br />
werd ; bijzonder gebruikten de Jooden en<br />
Heidenen denzelven geern; (vergel. HANDEL. XXIV.<br />
5. XXVIII. 22.) Doch , nadat de naam Christenen<br />
ontftaan, en in meer algemeen gebruik gekomen<br />
was, is de naam Nazarenen , of gelijk anderen,<br />
dien ook fchrijven, Nazareën, bijzonder eigen<br />
gebleven , aan de Christenen uit de Jooden,<br />
zich in het Joodfche land onthoudende ; waar uit<br />
men afleiden kan, dat de Nazarenen, ten onrechte,<br />
op
G E S C H I E D E N I S . 377<br />
op de lijst der Ketteren geplaatst worden.<br />
Zij waren<br />
Joodschgezinde Christenen, van welke wij boven<br />
gefproken hebben, en die met hunne vooröordeelen<br />
omtrent het aanhouden der Joodfche plegtigheden,<br />
en de noodzaaklijkheid der Mofaifche<br />
in de Kerk als broeders erkend zijn ,<br />
wetten , lang<br />
hoewel men<br />
hen, als zwakke broeders, aanmerkte, gelijk zij ook<br />
in de daad waren, alzoo zij toonden, in den waaren<br />
geest van den Godsdienst van JESUS , welke niet<br />
in uitwendigheden beftaat, weinig te zijn doorgedrongen;<br />
maar fommigen van deze Heden gedroegen zich,<br />
door eenen verkeerden ijver , zoo haatlijk en onverdraagzaam<br />
jegens de Christenen uit de Heidenen,<br />
dat eene fcheuring bijna onvermijdelijk werd , voornaamlijk,<br />
toen Jetufalem<br />
nu verwoest zijnde, enkel<br />
halftarrigheid fommigen hunne Joodfche vooröordeelen<br />
deed behouden, welke, van dien tijd af, zich<br />
van de andere Christenen hebben begonnen af te zonderen<br />
, en ter onderfcheiding Nazarenen<br />
genoemd zijfi<br />
geworden, welke zich, vervolgends, fpoedig weder in<br />
twee takken hebben gefcheiden , de Nazarenen<br />
Ebioniten, welke laatfte nog verder van de leere vai !<br />
het Christendom zijn afgeweken, gelijk wij zien zullen<br />
MOSHEIM, en andere nieuwe fchryvers, Hellen echte<br />
den oórfprong der Nazareenen,<br />
er<br />
eerst in de II eeuw<br />
en wel na het jaar 136 onder den Keizer HADRISAN<br />
wanneer de Joodfche oproeren gedempt zijnde , d<br />
ftrengfte wetten tegen de Jooden werden vastgefteld<br />
»<br />
en de Christenen , die tot de oude Jerufalemfch<br />
gemeente behoord ,<br />
en tot nu toe altijd opziener<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 100,<br />
ui t
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jr.ar ioo.<br />
3?S K E R K E L I J K E '<br />
uit de Joodfche Christenen gehad hadden, voor het<br />
eerst eenen MARKUS, eenen vreemdeling, die van<br />
Heidenfche afkomst was, tot Bisfchop en Opziener<br />
verkozen, waar door de fcheuring voltooid werd, alzoo<br />
fommigen, daar door geërgerd, in Perea, of de landfchappen<br />
over den Jordaan, afzonderlijke vergaderingen<br />
hebben opgericht (*); doch, de plaats van SULPI-<br />
CIUS SEVERUS , waar op zij zich gronden , zegt<br />
geenszins duidelijk , dat toen eerst deze afzondering<br />
der Nazarenen haren eerden aanvang genomen<br />
heeft.<br />
De Nazarenen , of Joodschgezinde Christenen<br />
i<br />
waren daar in met de Christenen eensgezind, dat zy<br />
de boeken des O. T. aannamen en voor Godlijke<br />
boeken erkenden, doch zij fchijnen van de fchriften<br />
des N. T. geene andere gekend te hebben, dan het<br />
Euangelie van MATTHEUS , het welk zij, in de<br />
Hebreeuwfche , of liever Arameifche (Chaldeeuiv*<br />
fche) taal, en waarfchijnlijk in eene overzetting,<br />
welke hier en daar veranderingen ondergaan had, bezaten<br />
(f); zij erkenden de hoofdwaarheden van<br />
den Christelijken Godsdienst, en fchoon EPIFANIUS<br />
hen fchijnt te befchuldigen, dat zij JESUS niet voor<br />
den Zoon van God erkend hebben, evenwel weten<br />
wij<br />
(*) SULPICIUS SEVERUS Hist. Eccles. II. 31. vergeleken<br />
met EUSEB. Hist. Eccles. IV. 5.<br />
(|) Dit is het Euangelie, dat gemeenlijk het Euangelie<br />
der Hebreen gencemd wordt, waar van wij bovcfl<br />
gefproken hebben Bladz. 299. en 323.
GESCHIEDENIS. 379<br />
wij uit HiëRONYMUs,<br />
die omgang met hun gehad<br />
heeft, dat zij in CHRISTUS geloofd , dat is, JESUS<br />
voor den Zoon van God erkend hebben (*).<br />
Hunne<br />
hoofdftelling, die hen van de andere Christenen<br />
onderfcheidde, was, dat zij geloofden, dat de onderhouding<br />
van MOSES wetten even noodzaaklijk zij<br />
onder het Nieuwe, als onder het Oude Testament,<br />
en dat men, zonder deze onderhouding der<br />
wet,<br />
voor God niet rechtvaardig kon zijn, dat men derhalven<br />
den Christen - Godsdienst moest aannemen,<br />
in zoo verre hij den Joodfchen onderftelde, en daar<br />
mede overéénkwam , met één woord, zij bleven<br />
Jooden, doch erkenden JESUS voor den waaren<br />
NYMUS,<br />
waren zij Hechts weinige in getal overig,<br />
en ook, in meer dan één opzicht, afgeweken van<br />
de leerftellingen hunner voorvaderen , zijnde toen<br />
reeds meer genaderd tot de<br />
Ebioniten.<br />
Deze, gelijk wij zeiden, waren een tak der<br />
Nazarenen,<br />
waar door zij ook meermalen met dezelve<br />
verward worden,<br />
MESSISS. Ten tijde van AUGUSTINUS en HiëRO-<br />
ARNOLD ( f) ontkent volftrekt,<br />
dat 'er ooit, onder de Christenen, eene gezindte van<br />
Ebioniten<br />
zou geweest zijn, meenende, dat EPIFANIus<br />
deze gezindte enkel verdicht hebbe, om met hun<br />
(*) Te weten, de benaming CHRISTUS wordt bij de<br />
Kerkelijke Schrijvers, in de IVde eeuw,bijzonder, van de<br />
Godlijke natuur van JESUS gebruikt. Zie VENE.UA Hist.<br />
Eccles. Tom. III. pag. 332.<br />
(f) Kerk- en Ketter-Historie l. Deel Bladz. 28.<br />
Bb<br />
te<br />
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar 100.<br />
Ebioniten.
I<br />
BOEK<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
naC.G.<br />
Jaar i oo.<br />
3
G E S C H I E D E N I S .<br />
S8t<br />
Voor een bloot mensch, - alhoewel zij daar in onderling<br />
niet overeenkwamen, of zij hem eene gewone<br />
en natuurlijke geboorte uit JOSEF en MARIA, Hoofdit.<br />
naC. G.<br />
dan wel eene buitengewone en bovennatuurlijke uit<br />
Jaar'100.<br />
MARIA door den Heiligen Geest, moesten toefchrijven.<br />
( * ) Vbords waren zij nog fterker ijveraars<br />
voor de plegtigheden der Mofaifche wet, dan de<br />
Nazarenen zelve, en wilden die ook aan de Heidenen,<br />
die tot het Christendom overkwamen, opdringen.<br />
Deze hun ijver boezemde hun eenen afkeer<br />
in tegen den'Apostel PAULUS, wiens fchriften<br />
zij voomaamlijk verwierpen, ' omdat hij in dezelve<br />
zich een' zoo derk voordandcr van de Christelijke<br />
vrijheid betoond had. Alleen hadden zij, met de<br />
Nazarenen , het Hebreeuwsch of Chaldecuwsch<br />
Euangelie van MATTHEUS, het welk zij voor het<br />
oorfpronglijke hielden. Deze gezindte beftond ook<br />
nog tot in de" IVde eeuw, en had zelfs fommige<br />
geleerde aanhangers. Zoo fterk waren de vooröordeclen,<br />
met welke de Jooden aan hunne voorvaderlijke<br />
wetten en zeden verkleefd waren!<br />
Daar worden bij de Kerkvaders nog wel eenige<br />
bijzondere perfonen, of geheele partijen, als Ketters<br />
of Dwaalenden, in deze Apostolifche eeuw, gemeld,<br />
bij voorbeeld, VARISUUS , CLEOBIUS, THEO-<br />
DATUS, THEOBUTÜS, Gorthednen, Masbotheatien<br />
, Entycheten, Canisten , Adrianhten, doch,<br />
de<br />
(*) EUSEB. Hist. Eccles. III. 27. ORIGEN. Contra<br />
CELS. II. 5Ö.<br />
Bb 2<br />
I<br />
BOEK<br />
XII
3Sz KERKELIJKE GESCHIEDENIS.<br />
I deze waren of Joodfche leeraars, of enkel andere<br />
BOEK benamingen van die gezindten, van welke wij gefproken<br />
hebben , ' of geheel onbekende lieden, van<br />
XII<br />
Hoofdft.<br />
na C. G. welken ons niets dan de bloote naam bekend is,<br />
Jaar 100.<br />
of ook namen, die uit eene verkeerde lezing ontftaan<br />
zijn , gelijk dus Adrianhten gefchreven is<br />
voor Menandrianisten , aanhangers van MENAN<br />
DER; zoodat wij ons met dezelve niet behoeven<br />
op te houden (*), maar den Lezer hier een rustpunt<br />
aanbiedende, met het volgende Boek kunnen<br />
voortgaan, de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen<br />
van het tweede Tijdperk te befchrijven.<br />
(*) Men zie van deze allen: Het ontwerp eener<br />
volledige Gefchiedenis van de Godsdienst gevoelens der<br />
eerfle Christen-eeuw enz. Ifte Deel Bladz. 58. volgg.<br />
Einde van het eerfte Deel.