08.07.2015 Views

Rechtssociologie samenvatting 1 2004.pdf - Ex Tunc

Rechtssociologie samenvatting 1 2004.pdf - Ex Tunc

Rechtssociologie samenvatting 1 2004.pdf - Ex Tunc

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

1RECHTSSOCIOLOGIELEEREENHEID 1Een rechtssocioloog zoekt een verklaring in omstandigheden die buiten de regels zijn gelegen.Recht is meer dan regels en logica, het betreft immers ook mensen. De stelling van derechtssociologie is dan ook dat het functioneren van het recht niet begrepen kan worden zonderkennis van de sociale context. Recht is op deze manier zeer variabel. Juristen houden zichbezig met rechtsregels; rechtssociologen richten hun aandacht op het functioneren vanrechtsregels in hun sociale context.<strong>Rechtssociologie</strong> is het wetenschapsgebied dat zich bezighoudt met de sociaalwetenschappelijkebestudering van de verhouding tussen recht en samenleving.<strong>Rechtssociologie</strong> is een subdiscipline van de algemene sociologie.Twee wegen om een definitie van recht te krijgen:- empirische: wat is de inhoud van leer- en handboeken en tijdschriften; wat zeggen sociologen- analytische: gericht op het meest kenmerkende van de sociologische probleemstelling endenktrantDe ‘menselijke samenleving’ is het (materiële) object van de sociologie. De vraagstelling is hetformele object.Sociologische vraagstelling: de sociologische vraagstelling onderscheidt zich van de anderesociale wetenschappen door haar aandacht voor het specifiek sociale. Het sociale bestaat uithet geheel van betrekkingen die mensen met elkaar onderhouden. Hoe samenlevingsverbandengegroeid zijn en zich ontwikkelen vormt het onderwerp van de sociologie.Is er een tegenstelling tussen het individu en de samenleving? Nee, en wel om drie redenen:1. “Een samenleving” bestaat niet, bij nader inzien kan het teruggebracht worden totnetwerken van menselijke betrekkingen.2. “Een samenleving” wordt door individuen gemaakt en in stand gehouden.3. “Een samenleving” is niet iets wat buiten de mensen staat, maar bestaat ookbinnen de mensen die erin leven.Het is dus beter te spreken van "individu-in-samenleving" dan van "individu-en-samenleving".Swaan: samenleving treedt nooit ongemodificeerd het individu binnen.C. Wright Mills: het vruchtbaarste onderscheid waarvan het sociologischevoorstellingsvermogen gebruikt maakt is dat tussen persoonlijke moeilijkheden en algemenevraagstukken.(private troubles (enkele werklozen) en public issues (de helft van de stad werkloos).Wat mensen als persoonlijke problemen, dan wel als algemene vraagstukken zien is afhankelijkvan de sociale context van dat moment. Zo kunnen aanvankelijk private troubleszich ontwikkelen tot public issues. Bijv. Anita Hill en Clarence Thomas (seksuele intimidatiedoor rechter).Een rechtssocioloog zal proberen de juridische gegevens in verband te brengen met allerleiniet-juridische sociale feiten, een jurist probeert bij het analyseren van een complexe kwestie


3Normen en feiten. Normatieve uitspraken zijn niet empirisch te bewijzen (er is een verschiltussen hoe de wereld zou behoren te zijn en hoe die feitelijk is). Het gebruik van wetten uit desociale wetenschappen voor bewijsvoering bij juridische beslissingen is riskant, omdat denormatieve keuzes die in het recht gemaakt moeten worden, ontweken worden.In de rechtssociologie staan feiten niet los van de context waarin zijn geplaatst worden, zij zijnfeiten in het licht van een bepaalde theorie (gekleurd). En aan zo’n theorie liggen voor een deelnormatieve elementen ten grondslag. Bijv. rechtszaak in VS: Brown versus Board of Education1954: onderwijs blank/zwart en de toetreding van vrouwen in Nederland tot de rechterlijkemacht.De ontwikkeling van de rechtssociologie, vier invloeden:1. de beoefenaren van de rechtswetenschap aan het einde van de negentiende eeuwzagen de opkomende wetenschap sociologie als een welkome bond genoot in hun streven desterkformele rechtsdogmatiek aan de kaak te stellen. De revolutie tegen het juridisch formalismebegon met het werk van Ehrlich en wordt vaak gezien als het officiële begin van derechtssociologie. Hij stelde dat het zwaartepunt van de rechtsontwikkeling niet was gelegen inwetgeving, rechtspraak of rechtswetenschap, maar in de samenleving zelf (het levende recht).Dit zou dus ook uitgangspunt moeten worden bij wetenschappelijk onderzoek. Tevens zou danook de rechtssociologie de traditionele rechtsdogmatiek moeten vervangen. Jehring wenst hetrecht te bestuderen vanuit de sociale doeleinden die aan rechtsregels ten grondslag liggen(Anti-Begriffsjurizprudenz). De visie van Jehring had grote invloed in de VS, met name op devertegenwoordigers van de sociological jurisprudence. Pound wilde het recht omvormen toteen instrument waarmee bepaalde in de samenleving levende belangen en waardendoeltreffend konden worden nagestreefd. Sociologie werd beschouwd als hulpwetenschap,hulp bij het oplossen van normatieve beslissingsproblemen.2. een invloed welke voortkomt uit kritiek op de klassenbasis van het recht in de burgerlijkesamenleving. De discussie over klassenjustitie vinden in deze intellectuele stroming hunoorsprong (Nederland: Sindzheimer, vooral op het gebied van arbeidsrecht). Marx: het rechtmoet beschouwd worden als instrument van de heersende klasse. Marx wordt gerekend tot degrondleggers van de rechtssociologie. Groepen met een hoog maatschappelijk prestige, derijken, de beter georganiseerden, vinden in veel gevallen het recht aan hun zijde. Derechtssociologie dient deze wetmatigheden te onderzoeken.3. een invloed welke voortkomt uit de sociologie. In het kader van de studie van deontwikkeling van samenlevingen besteedden verschillende ‘founding fathers’ van desociologie aandacht aan het recht. Centraal in hun gedachtegang stond een vergelijkendeanalyse van de ontwikkeling van recht en samenleving. Durkheim vond in het recht eenempirische indicatie van de stand van maatschappelijke ontwikkeling. Weber: organisatievormvan het recht (algemeen proces van rationalisering en bureaucratisering); Gurvitsch: recht inmacro- en microsociale systemen: Geiger: recht en macht en rechtsbewustzijn. Zowel Weberals Durkheim gebruikten typeringen van rechtsontwikkeling als belangrijke indicatie voor destand van zaken van maatschappelijke ontwikkeling.4. naoorlogse sociologie. Deze kenmerkte zich door het gebruik van verfijndere begrippen enmethoden van onderzoek en meer gespecialiseerde, minder globale onderwerpen. Vooralanalyses van formele organisaties. Veel thema’s uit eerdere periodes keren terug. Desociologie werd wederom door de juristen niet als zelfstandige, maar als hulpdiscipline


79. Repeat-players zijn beter in staat adequate middelen in te zetten om de penetratie van voorhen gunstige regels te bewerkstelligen.Samengevat:1. Repeatplayers kunnen de situatie van tevoren beter overzien en regelen.2. Beschikking over middelen om deskundigen aan te trekken. Zij kunnen een beroep doen opspecialisten binnen en buiten de organisatie.3. Meer deskundigheid en kennis (schaalvergroting, minder aanloopkosten).4. Mogelijkheid tot ontwikkeling van informele contacten met ambtsbekleders (mensen dieinvloed hebben op het recht).5. Een repeat player kan het te doen zijn om de regels (bereidheid geld te steken in lobbyen enregelbeïnvloeding door resultaat litigation).Een one-shotter is het over het algemeen niet te doen om regelverandering te bewerkstelligen,het gaat om de uitkomst van deze ene zaak. Hij zal trachten winst te maximaliseren. Omdat derepeat-player een andere visie heeft op winst, zal hij geneigd zijn de tastbare winst in elkeafzonderlijke zaak in te ruilen tegen winst in de vorm van een gunstiger regel voor de rest vande reeks. Repeat-players hebben ruimere mogelijkheden om veelbelovende zaken op gang tebrengen en om het aanspannen van zaken die er ongunstig uit zien te verhinderen(bijvoorbeeld d.m.v. schikkingen). Als het dus gaat om uitspraken met een aanzienlijkeprecedentwerking, ligt het in de verwachting daarbij onevenredig veel voor de repeat-playergunstige uitspraken aan te treffen. Het sluit een begunstigende regelvorming voor one-shottersniet uit, maar maakt deze wel minder waarschijnlijk.De categorieën have-nots komt in grote lijnen overeen met de one shotters. De havesmet de repeat players. Zij zijn doorgaans groter, rijker en machtiger dan de meesteone shotters. Helemaal gelijkstellen kan echter niet. Uitzonderingen: One shotters instrafzaken kunnen rijk (haves) zijn en stelende junks (have-nots) kunnen repeat players zijn.Verschillende situaties:A. De one-shotter versus de one-shotter (meer geïndividualiseerd)Kenmerk: het recht wordt ad hoc en incidenteel te hulp geroepen. Er wordt weinig hogerberoep aangetekend en er worden weinig proefprocessen gevoerd en er wordt weiniggeïnvesteerd in de ontwikkeling van regels. Een groot deel is pseudo-procesvoering: er wordteen regeling uitgewerkt tussen partijen, welke een officiële bekrachtiging in de vorm van eenrechterlijke uitspraak krijgt. Meest voorkomend: scheidingen/krankzinnigenverklaringen.B. De repeat-player versus de one-shotter (meest gangbare)Kenmerk: de eisende partij is meestal een goed georganiseerde professional. Het recht wordtgebruikt voor routinematig afwikkelen van vorderingen. Weinig belangstelling voor hetindividuele geval. De gedaagde partij heeft weinig ervaring. Voorbeelden: eenpostorderbedrijf die een vordering probeert af te dwingen, een huurder die achterstallige huureist. De repeat-player heeft belang in de stand van het recht.C. De one-shotter versus de repeat-playerWeinig voorkomend (uitgezonderd letselschade welke volgens het principe van ‘no cure, nopay’ gaat. Letselschade verloopt ook routinematig, overige zaken niet). Deze versie treedt opals een one-shotter poogt om met hulp van buitenaf druk uit te oefenen op een organisatiewaarmee hij zakelijk te maken heeft. De one-shotter als eiser heeft in het algemeen weinig


8interesse in de stand van zaken van het recht. De gedaagde repeat-player is daarin echterhevig geïnteresseerd. Voorbeelden: uitkeringsgerechtigde/sociale dienst, huurder/verhuurder.D. De repeat-player versus de repeat-player (meer geïndividualiseerd)In deze configuratie komen relatief weinig processen voor, omdat beide partijen,naarmate ze meer met elkaar te maken hebben, kunnen komen tot informele bilateraleregelingen. Geschillen worden niet d.m.v. het officiële rechtssysteem opgelost, maardoor middel van een andere vorm, zoals arbitrage. Als partijen niet herhaaldelijk metelkaar te maken hebben is er geen sprake van een relatie te verbreken is (als dreiging)en partijen. Hier zal litigation frequent voorkomen.one-shotter initiatiefnemer, eiser repeat-playerone-shotterverweerderrepeatplayerone-shotter versus one-shottercel 1ouder vs. ouder (voogdij)echtgenoot vs. echtgenoot (scheiding)familie vs. familielid (krankzinnigenverklaring)familie vs. familie (erfenis)buur vs. buurpartner vs. partnerone-shotter versus repeat-playercel 3uitkeringsgerechtigde vs. sociale dienstautodealer vs. fabrikantslachtoffer van ongeluk vs. verzekeringsmaatschappijhuurder vs. verhuurderfailliete consument vs. crediteurenbelasterde vs. uitgeverrepeat-player versus one-shottercel 2OvJ vs. verdachteincassobedrijf vs. debiteurfiscus vs. belastingplichtigeonteigenaar vs. eigenaarrepeat-player versus repeat-playercel 4vakbond vs. ondernemingfilmdistributeur vs. keuringprojectontwikkelaar vs. gemeenteraadoverheidsdienst vs. gecontroleerde bedrijvenRepeat-players zijn weinig geneigd om onderling te procederen omdat zij vaak een meerpermanente betrekking met elkaar hebben en zij geneigd zijn een harmonieuze omgang niet tezeer te belasten. Zij zoeken liever hun toevlucht tot meer harmonieuze regelingen. Schakelenzij een derde in, dan zijn dit veelal instanties die niet rechtstreeks verbonden zijn met hetofficiële rechtssysteem.Repeat-players die wel tegen andere repeat-players rechtsprocedures aanspannen:1. wanneer zij niet zozeer op de behartiging van materiële belangen nastreven maar uit zijn opde erkenning van fundamentele waarden (dan minder bereid tot schikken).2. als de overheid als repeat player betrokken is, dit is omdat:a) de tegenpartij hoeft zich geen zorgen te maken om de duurzaamheid van de relatie; deze kanniet verbroken worden.b) de overheid maakt als monopolistische repeat player gebruik van formele controlemiddelenom haar gezag te doen gelden.c) het begrip "winst" is voor de overheid betrekkelijker dan voor andere partijen.3- als de betreffende repeat players onderling een weinig permanente relatie met elkaaronderhouden.Advocaten kan men ook zien als repeat-players. Hoe meer de advocaten zich met cliëntenidentificeren, des te meer zal de ongelijkheid worden geaccentueerd. Advocaten kan menindelen naar specialisme: 1) gebied van het recht; 2) soort partij en 3) een combinatie vanbeiden (bijv. de belastingsrechtadvocaat voor de groep aandeelhouders). Het is aannemelijkdat repeat-players die juridische diensten met een grotere regelmaat, in grotere hoeveelheden


9(vaste relaties met advocaten) en tegen hogere tarieven kunnen kopen, diensten van beterekwaliteit kunnen verkrijgen. Zij zullen betere geïnformeerd zijn. Dus: betere kwaliteit,voordelen van grotere continuïteit, betere dossiers, meer anticiperend en preventief werk,meer deskundigheid.Ondanks specialisatie blijven advocaten die one-shotters bijstaan toch in het nadeel t.o.v.collega's die repeat-players bijstand verlenen, omdat:1. het zijn vooral de lagere echelons die zich specialiseren in problemen van one-shotters.2. advocaten die gespecialiseerd zijn in zaken van one-shotters hebben vaak problemen met hetverwerven van een klantenkring en stuit ze vervolgens op barrières in de beroepsethiek.3. door incidentele contacten met de cliënt en de lage honoraria ontstaat lopende band werk.4. men kan niet een zaak verloren laten gaan ten behoeve van het resultaat over het geheel vanzaken gezien (hoewel de advocaat repeat-player is, krijgt ie geen kans een strategie te bepalen).5) een advocaat die one-shotters helpt wordt in feite al snel de bemiddelaar, die sterk rekeninghoudt met de personen waarmee hij een meer permanente betrekking heeft, zoals de rechter, detegenpartij of de tussenpersoon die cliënten levert.Het bestaan van een gespecialiseerde balie in dienst van one-shotters zou het gemis aanervaring moeten kunnen opvangen, enige schaalvergroting toelaten en een geloofwaardigeronderhandelingspositie en persoonlijke betrokkenheid moeten opleveren. Echter niets weegtop tegen de voordelen die repeat-players hebben m.b.t. de aard en de verdeling van juridischedienstverlening. Strategische voordelen kunnen immers vergroot worden door voordelen inverband met de aard en verdeling van juridische dienstverlening. Advocaten hebben er baatbij om de complexiteit en de mystiek van het recht in stand te houden. Zo blijven ze immers‘nodig’. Advocaten zullen dus zelden voorstander zijn van hervormingen die voor de cliëntoptimaal zou zijn. Belangenafweging en ideologische betrokkenheid zijn dus min of meervermengd.Twee fundamentele kenmerken van de institutionele voorzieningen voor het behandelen vanvorderingen:1) Passiviteit: de instellingen moeten worden gemobiliseerd door partijen, een voordeel voorde eiser die kennis van zaken heeft. Wanneer een zaak aanhangig is gemaakt is het aan departijen om de zaak voortgang te laten vinden, bewijs te verzamelen en te leveren. De partijenworden bejegend als of zij in gelijke mate beschikken over financiële middelen,onderzoeksmogelijkheden, juridische vaardigheden. Over het algemeen wordt de rijkere meerervaren en beter georganiseerde partij meer bevoordeeld naarmate meer aan de partijen wordtovergelaten.2) Overbelasting zet op verschillende manier de eisers onder druk om te schikken.a. Doordat overbelasting vertraging oplevert, de waarde van de vordering wordt minderwaard.b. Doordat vertraging de kosten opjaagt.c. Doordat de institutionele ambtsdragers naar standaardisering en routinematigeprocesvoering streven.d. De rechtbank restrictieve regels heeft aangenomen om procederen te ontmoedigen.Overbelasting verkleint dus de mogelijkheden voor regelverandering. Zij die baat hebben bijbestaande regels worden dus bevoordeeld. Bezitter wordt beschermd tegen eiser. Op dezemanier zorgen overbelaste en passieve institutionele voorzieningen dus voor omstandigheden,waarin de voordelen van de repeat-player wat de strategische postitie en juridischedienstverlening betreft, vrij spel hebben.


12De hervorming waaraan hier gedacht wordt is een vergroting van de kwaliteit en kwantiteitvan de juridische dienstverlening aan have-nots. Het systeem van kostenloze rechtshulp,alsook rechtsbijstandsverzekering, gaat een eind in deze richting.4. Verbetering van de strategische positie van have-not partijenOne-shotters ‘groeperen’ tot repeat-players. Gedacht kan worden aan: verenigingen,behartigers, belangengroeperingen. Een zwakkere vorm kan bijv. zijn: verzamelpunt voorclaims en de bundeling daarvan. Het gevolg hiervan dat de have-nots op een gecoördineerdemanier op kunnen treden, lange termijn strategieën kunnen volgen en de voordelen vanhoogwaardige juridische bijstand kunnen realiseren. Een georganiseerde groep is niet alleenbeter in staat regelveranderingen te realiseren, via rechtspraak en op andere wijze, zij is ookbeter in staat er op toe te zien dat regels worden uitgevoerd. Dergelijke nieuwe eenheden zijnin wezen repeat-players. Een mogelijk gevolg kan zijn dat er delegatiesering plaats vindt.Litigation verhuist uit het officiële systeem naar een privaat systeem voor geschilbeslechting.Een ander mogelijk gevolg zou een intensiever gebruik van het officiële systeem zijn. Deconclusie is dat veranderingen in de organisatiegraad van partijen de meeste kans hebben omandere typen van veranderingen op gang te brengen. Regelveranderingen die direct in verbandstaan met de strategische positie van partijen, zijn de krachtigste hefbomen voor verandering(toestaan groepsacties, voorlopige voorzieningen).Niet-hervorming: tweeslachtigheid en overvloed aan regels, overbelaste en inefficiënteinstitutionele voorzieningen, ongelijkheid partijen en dienstverlening.Door de hervormingen zouden we een toename in h et gebruik van het officiële systeemkunnen verwachten. De hervormingen zullen de organisatiegraad van one-shotters verhogen,zij zullen repeat-player worden. Repeat-players die kunnen verwachten blijvend met elkaar temaken te hebben, zullen hun heil zoeken bij informele bilaterale controlemiddelen. Men kandus verwachten , dat het officiële systeem zal worden verlaten ten gunste van privatesystemen van geschilbeslechting. Betrekkingen tussen vreemden (los, episodische, nietduurzaam) worden gejuridificeerd. Betrekkingen die meer intensief zijn (duurzaam,veelomvattend) zullen private systemen voortbrengen (dejuridifisering).Het geheel is echter wel complex. Het kan bijv. niet altijd mogelijk zijn om one-shotters goedte organiseren of het gemeenschappelijk belang van de groep is niet respectabel genoeg om erin het openbaar voor uit te komen of de populaties van de groepen veranderen heel snel. Wekunnen eerder juridificatie dan privatisering verwachten indien er sprake is vanwaardeconflicten of waar de informele controle faalt, en waarin repeat-players geen duurzamerelatie met elkaar hebben.Als het beschermende schild, dat het gevolg is van de hoge kosten waarmee het hogere rechtgepaard gaat, werd doorbroken, zouden veel betrekkingen plotseling worden blootgesteld aanhet hogere recht in plaats van aan de sektarische tegenhanger er van. Te verwachten is dan,dat dit nieuwe druk oproept, gericht op een uitdrukkelijke erkenning van ‘ondergrondse’waarden of op een expliciete decentralisatie.Een modern rechtssysteem wordt qua structuur gekenmerkt door institutionele eenheid en quacultuur door het universele karakter van zijn normen. De kenmerken van het niet-hervormderechtssysteem hebben meer de functie institutionele en normatieve waarden in stand tehouden. Gebrek aan samenhang tussen cultuur en sociale structuur kan aldus ontstaan (schrijftimmers universaliteit en eenheid voor).


13Niet-hervorming is de basis van het dualisme van het rechtssysteem. Het biedt gelegenheid totuniformiteit en universalisme op het symbolische niveau en tot diversiteit en particularisme inde praktijk.Om te zorgen dat hervormende wetgeving niet beperkt blijft tot symboolwetgeving moet aande volgende voorwaarden worden voldaan (volgens Galanter):1. de institutionele voorzieningen moeten uitgebreid worden opdat zij niet langer overbelastzijn;2. de juridische dienstverlening voor have nots moet verbeterd worden zodat het voordeel vandeskundigheid enigszins opgeheven wordt;3. one-shotters moeten zich beter organiseren zodat zij over de voordelen van repeat-playerskunnen beschikken.Binnen een niet-hervormd rechtssysteem is volgens Galanter in vergaande mate sprake vanpluralisme en decentralisatie als gevolg van een overbelasting en te hoge kosten van hetrechtssysteem. Dit maakt dat veel private en aangehangen systemen ontstaan waarbinnenconflicten beslecht worden, hetgeen ruimte laat aan allerlei sektarische vormen van recht dieeigenlijk in strijd zijn met het officiële recht. Ten gevolge van hervormingen die deoverbelasting van het rechtssysteem kunnen verminderen en de kosten kunnen verlagen zullenmeer problemen toegang vinden tot het officiële recht en zullen deze pluriformiteit endecentralisatie geringer worden.LEEREENHEID 3Volgens het klassieke model (hired gun) is de advocaat iemand die:op deskundige wijze rechtsregels aanwendt in dienst van zijn cliënt;daarbij functioneert binnen een contradictoir systeem;de cliënt in recht vertegenwoordigt;zijn eigen belang ondergeschikt maakt aan dat van zijn cliënt;krachtig opkomt voor zijn rechten;zonder over hem te oordelen en weet zich daarbij alleen gebonden door zijn beroepsethiek.Bovenstaande is uiteraard een ‘modelbeeld’. De praktijk zal er vaak anders uitzien.Deze rollen zijn er op gericht te verhullen dat de advocaateen gebrek aan kennis van het consumentenrecht heeft;hij geen taken heeft uit te oefenen die hem financieel weinig opleveren;in conflict brengen met potentiële cliënten, en hem weinig gezag onder zijn collega-juristenverschaffen.De zwakke positie van one shotter ten opzichte van repeat players wordt nog eens extrabenadrukt door de grote complexiteit van deze consumentenwetgeving. Advocaten dieconsumenten met klachten helpen zijn veeleer geneigd zich op te stellen als bemiddelaar,therapeut, coach, kortom raadsman voor de situatie. Op deze wijze weten zij te verhullen datzij maar een gebrekkige kennis hebben van dat consumentenrecht en stoten zij bedrijven dietot hun potentiële klantenkring horen niet voor het hoofd.Galanters studie heeft laten zien dat hervormende maatregelen van weinig betekenis zijnindien naast regelgeving niet tegelijkertijd aanvullende wijzigingen worden aangebracht:uitbreiding van juridische dienstverlening en institutionele voorzieningen waardoor minder


14vertragingen bij juridische procedures optreden en een verbetering van de strategische positievan de have-not-partijen. Macaulay's studie "Advocaten en het consumentenrecht" bevestigtdat hervormingen op het niveau van regels alleen weinig hulp bieden aan partijen die menbeoogt te beschermen. De consumentenwetgeving in Wisconsin heeft dus slechts eensymbolisch effect. Advocaten zijn nauwelijks op de hoogte van dit recht, zijn weinig geneigdcliënten met consumentenproblemen te helpen en bovendien slechts zelden ertoe komen ombedrijven met juridische aanspraken te confronteren. Bovendien laten zij zich in hun optredensterk leiden door persoonlijke waarden en belangen. Als gevolg hiervan heeft dezewetgeving weinig effect.Het gedrag van de advocaat is in strijd met het klassieke model. Het gedrag kampt met eenlegitimiteitprobleem omdat er handelingen door een advocaat worden verricht waarvoor hijniet is opgeleid. Hij neemt beslissingen waarvoor hij op grond van zijn opleiding geenbijzondere deskundigheid bezit.Twee typen advocaten: voor consumenten en voor bedrijven.Of consumenten al dan niet naar een advocaat stappen met bijv. een claim voor een kapotapparaat hangt af van persoonlijke factoren (wel: bevestiging krijgen, niet: bang zijn om stomte lijken omdat je dat apparaat gekocht hebt). Consumentenzaken worden vaak onder deaandacht gebracht via informele sociale contacten. Advocaten komen weinig in aanraking metdit soort zaken. Wat zich wel eens voordoet zijn productaansprakelijkheidszaken (waarbij bijv.persoonlijk letsel is opgelopen).In termen van legal iceberg theorie van Galanter:Een advocaat krijgt maar een heel beperkt percentage onder ogen van alle gevallen datiemand een claim zou kunnen doen.a) Dit kan zijn omdat de consument helemaal niet weet dat het product defect is, of omdat debaten niet tegen de kosten opwegen, enz. (Galanter: niets doen)b) Sommige consumenten vinden het niet de moeite waard en besluiten geen zaken meer tedoen met het bedrijf. (Galanter: exit)c) Sommige consumenten gaan rechtstreeks naar een instantie zonder eerste een advocaat teraadplegen. In deze gevallen zoeken zij hun heil bij een vorm van geschilbeslechting die doorGalanter beschreven wordt als onofficieel controle systeem.De zeldzame ontevreden consument die naar een advocaat stapt heeft wellicht bijzondereeigenschappen of problemen.a) Er zijn mensen die met een principiële kwestie naar een advocaat stappen.b) Ten tweede kan het zijn dat de advocaat de zaak aanvaard om een hoger doel te dienen, hijwil de goodwill van de cliënt behouden omdat hij ook grotere, meer lucratieve zakenbehartigt.c) Ten derde worden debiteuren soms door de schuldeisers in handen van een advocaatgedreven.De advocaat als gatekeeper’ van het rechtssysteem (om het niet verder te belasten dan nodig):a) locatie en inrichting van het pand;b) receptionisten screenen de zaken;c) advocaten schepen cliënten af door een kort-af gesprek.De functies van de advocaat:


15- herdefiniëren van het probleem (wat fraude/kwade trouw leek, was toch een misverstand)- therapeut (cliënt helpen praktische mogelijkheden te overzien → zaken in een ander lichtvoorstellen)- bemiddelaar (klacht presenteren zodat ie begrijpelijker en overzichtelijker wordt + hetvleugje legitimiteit)- advocaat komt over het algemeen ‘verder’ dan de consument (bijv. tot de directeur → komtmede omdat ie meer als ‘gelijke’ wordt beschouwd)- kan dreigen met actiesCurran heeft ooit geschreven: ‘mensen die een advocaat hebben geraadpleegd over eenconsumentenzaak zijn vaak relatief negatief over hun ervaring met de advocaat’. Het is voorconsumenten vaak moeilijk te begrijpen dat er niet meer uit te halen valt of toch geen gelijkheeft gekregen. De advocaat weegt immers in dit soort situaties beide belangen af. Als het inde ogen van de advocaat niet haalbaar lijkt, is dit voor consumenten vaak moeilijk te begrijpen.Advocaten hebben om de volgende redenen weinig interesse voor het consumentenrecht:1) vaak hogere kosten dan consumenten ervoor over hebben (productaansprakelijkheid dusniet, maar dan ligt vooral de nadruk op letsel);2) het gaat om zeer gecompliceerde wetgeving met zeer veel open begrippen, die uitvoerigestudie zou vereisen om daarvan gebruik te maken;3) zaken m.b.t. het consumentenrecht worden slecht gehonoreerd en kosten bovendien erg veeltijd;4) moeilijke bewijslast;5) al zou een advocaat meerdere consumenten kunnen ‘groeperen’, kost dit groeperen alontzettend veel tijd en daarnaast is ook dit ‘groepsproces’ weer een specialisatie, waar jezonder ervaring beter niet ineens in kunt stappen;6) advocaten die consumenten bijstaan zouden al snel gedwongen zijn bedrijven aan te klagendie voor hen interessante potentiële cliënten zijn;7) de juridische gemeenschap staat vijandig tegenover het consumentenrecht en diegenen diedaar gebruik van maken;8) ook een advocaat is een kleine zelfstandige (net als veel van de eventueel aan te klagenbedrijven);9) bij veel advocaten bestaat de indruk dat rechters weinig genegen zijn de bepalingen van deconsumentenwetgeving toe te passen.Volgens Macaulay zijn anders dan men zou kunnen verwachten ook leden van de progressieveadvocatuur weinig geneigd om consumentenproblemen te behandelen omdatconsumentenbescherming door hen vaak wordt gezien als een middenklasseprobleem. Zijgeven andere problemen een hogere prioriteit. Bovendien hebben zij volgens Macaulay ookveel normen overgenomen van de kapitalistische samenleving zoals de norm dat men zijnschulden behoort te betalen en moeilijkheden moet voorkomen door zorgvuldig te zijn bij hetaangaan van een transactie.In tegenstelling tot advocaten voor individuen spelen advocaten voor bedrijven voornamelijktraditionele advocatenrollen wanneer ze te maken hebben met het consumentenrecht. Zelobbyen, stellen documenten op, ontwerpen procedures en behandelen concrete geschillendoor onderhandelen en procederen. Omdat deze advocaten beter betaald worden zijn ze beterin staat zich het complexe consumentenrecht eigen te maken. Bovendien hoeven zij zich, dit


16in tegenstelling tot advocaten van particuliere consumenten, minder zorgen te makenpotentiële klanten te verliezen.Advocaatlobbyisten houden hun zakencliënten op de hoogte van de voorstellen van deconsumentenbeweging aan de wetgever en aan de verschillende bestuurlijke organen van dedeelstaatoverheid. Hierin speelt ook het onderhandelen/bemiddelen een rol. De advocaat moetde cliënt afschilderen als ‘goede burgers’ die niet belast mogen worden met maatregelengericht tegen de ‘slechteriken’.Advocaten hebben over het algemeen een grote invloed op de totstandkoming van wetten. Zezijn immers goed op de hoogte van zowel de politieke situatie bij de overheidsorganen enwetgever als van de mate van intensiteit van de betrokkenheid van de consumentenbeweging.Het raad geven aan bedrijven over het consumentenrecht en het opstellen van de vereistecontracten en formulieren behoort eveneens tot de taken van de advocaat (ook bedrijfsjuristenhebben hier uiteraard een deel). Ook het ‘doorsijpeleffect’ doet zich voor. Advocaten dieminder kundig zijn op een bepaald gebied ‘kopiëren’ documenten om daar hun voordeel meete doen.De reguleringsstroom heeft de laatste tien jaar het voor de kleinere en de eenmanskantorenmoeilijk gemaakt het consumentenrecht voldoende bij te houden en de hulpbronnen in huis tehebben die nodig zijn om bedrijven rechtskundig advies te verlenen. Documentatie enspecialisten zijn vaak te duur voor de kleinere kantoren. Specialisten kennen ook vaak de‘ingangen’ bij overheidsorganen om (specifieke) informatie te verkrijgen.Advocaten die betrokken zijn geweest bij het herzien van standaardcontracten en het pasklaarmaken van nieuwe procedures, zien het als hun taak de echte veranderingen als gevolg vannieuwe consumentenwetgeving zo beperkt mogelijk te houden. Er zijn advocaten die huncliënten aanraden informele procedures op te stellen bij geschillen. Andere advocatenbestrijden dit echter. Het valt overigens op dat zaken bijna nooit betrekking hebben opconsuemtenbeschermingswetten, maar eigenlijk alleen maar om de vraag of eenproduct/dienst al dan niet gebrekkig was.Een andere situatie waarin advocaten ingeroepen worden is als een consumentenklacht eenoverheidsinstantie aanzet tot het nemen van concrete maatregelen. Een advocaat voor eenbedrijf zal liever schikken dan procederen in dit soort zaken.Volgens Macaulay gaat William Hurts stelling nog steeds op dat het advocatenkantoor in allehistorische tijdperken dienst heeft gedaan als een soort kantongerecht, omdat wat daar gebeurtnog steeds vaak het feitelijk eindoordeel oplevert, hetzij in preventie zin, hetzij door hetontmoedigen van zinloze procedures, hetzij door het afdoen van een claim metonderhandelingen. Bovendien krijgt de advocaat in toenemende mate een beslissende invloedop het handelen van zijn cliënt.Advocaten voor bedrijven beantwoorden meer aan de traditionele advocatenrollen doordat zijbeter betaald worden en daardoor beter in staat zijn zich het gecompliceerde consumentenrechteigen te maken en doordat zij zich minder dan advocaten die individuele consumenten bijstaan,zorgen hoeven te maken goodwill onder potentiële cliënten te verspelen.


17Resumerend: advocaten zullen soms cliënten weg moeten sturen, omdat het juridisch niethaalbaar is of in ieder geval onredelijk zijn of dat het niet in het voordeel is voor cliënt.Uiteraard zijn ook andere reden mogelijk. De advocaat is ook vaak bezig het perspectief van detegenpartij te transformeren. Ook schikkingsaanboden moeten door de advocaat af en toe‘verkocht’ worden aan de cliënt.Advocaten voor consumenten stellen zich over het algemeen non-contradictoir op, terwijladvocaten voor bedrijven meer bezig zijn met lobbyen, raadgeven, documenten opstellen. Ookkunnen deze laatste soms degenen zijn die helpen beslissingen te nemen in een bedrijf (demanager doet dat om wat voor reden dan ook niet bijv.). De advocaat stelt dan allerlei vragenom de manager te helpen de juiste kosten-baten-analyse te maken (kortetermijntherapie).Advocaten die bereid zijn iets te doen voor cliënten met consumentenproblemen, dragen bijaan de instandhouding van de waarden van sociale integratie en harmonie. Het feit dat demanager of d eigenaar de schuld op zich neemt en zich verontschuldigt, kan net zo effectiefzijn om de cliënt tevreden te stellen als een vergoeding in geld.Macauly is van mening dat advocatengedrag dat in strijd is met het klassieke model, kamptmet een legitimteitsprobleem omdat er dan handelingen door de advocaat worden verrichtwaarvoor hij niet is opgeleid. Een advocaat die zich gedraagt naar het klassieke model, steltzichzelf volledig met zijn juridische expertise in dienst van een van de partijen. Een advocaatdaarentegen die ook bemiddelende taken op zich neemt, is geneigd problemen in niet striktjuridische termen te herformuleren om een verzoening te bewerkstelligen. Daarbij is hijgedwongen beslissingen te nemen waarvoor hij op grond van zijn opleiding geen bijzonderedeskundigheid bezit. Dit maakt dat de oplossing die hij aan de hand doet niet zo maar alslegitiem kan worden beschouwd.Veel mensen die geen juridische opleiding hebben, zullen veel betere bemiddelaars zijn dandiegenen die dat wel hebben. Juristen worden hier immers niet voor opgeleid.Het grootste gedeelte van de subjectieve rechten die door het consumentenrecht gecreëerdworden, kunnen wij beschouwen als voornamelijk symbolische gebaren. De handelswijze vande gereguleerden wordt immers slechts marginaal beïnvloed. Toch heeft het nog wel iets effectin die zin dat het in theorie tot een juridisch conflict kán komen. Dit maakt de bedrijven tochvaak wel iets inschikkelijker. Zou ook dit wegvallen en zouden gedupeerde consumenten doorbijv. hulpverleners bijgestaan worden, valt de hele dreiging van het juridische conflict al weg.Het langetermijnbelang van de advocaat komt lang niet altijd overeen met dat van de cliënt.Ook niet als dit bijv. een zeer grote en goede cliënt is. De advocaat heeft immers ook te makenmet de verschillende organen bij de rechtbank. Die moeten ook in stand worden gehouden.LEEREENHEID 4Een wet is meer dan de uitkomst van het samenspel tussen regering en parlement. Vanuitsociologisch oogpunt kan men immers ook nog denken aan:a) er zijn meer spelers bij het proces van wetgeving betrokken;b) er gebeurt het nodige vóórdat een wetsvoorstel de parlementaire procedure bereikt (procesvan agendavorming).


18Agendavorming: in het model van agendavorming wordt de gehele route beschrevenwaarlangs een specifiek en persoonlijk probleem tot een politiek issue wordt, en een politiekissue tot wetgeving aanzet. Het proces ziet er ongeveer zo uit:1. Overgang van diffuse behoeften naar wensen en verlangens;2. Transformatie individuele wensen en verlangens naar wensen en verlangens van een groep;3. Deze worden door betrokkenen als een zaak van overheidsbeleid gezien;4. De politieke instanties beschouwen de zaak als een kwestie van overheidsbeleid;5. Het probleem wordt op de wetgevingsagenda geplaatst;6. Bepaald wordt of het tot een wet komt en hoe deze eruit zal komen te zien.Factoren die een rol spelen bij het al dan niet bereiken van de politieke agenda.- probleemfactoren: wat is de aard van het onderwerp dat geregeld moet worden- actorfactoren: wat is de omvang van de achterban, zijn er de juiste sociale contactenKenmerkend voor het agendavorming model is dat wetgeving wordt gezien als een strijd(strijdige belangen waardoor uitvoerige onderhandelingsprocessen nodig zijn).Kanttekening: lang niet alle wetgeving is terug te voeren op problemen die vanuit de basisvan de samenleving opkomen (denk aan rechterlijke uitspraken en invloed van internationaleorganisaties).De tijdsduur van de wetgevingsprocedure.Factoren die de duur van de wetgevingsprocedure beïnvloeden zijn:- m.b.t. het wetsvoorstel zelf: omvang, aantal ondertekenaars, de aard van de belangen, enz.- gekozen parlementaire procedure.- de politieke omgeving; hoe zijn de verhoudingen/incidenten/werkdruk binnen de coalitie.Als het om ‘waarden’ gaat kan bovenstaand proces uiteraard nog langer duren. Hierover valtimmers minder snel tot een compromis te komen.Regelmatig is de klacht geuit dat de wetgevingsprocedure te lang duurt. De wetgevermoet gelijke tred houden met maatschappelijke ontwikkelingen, het risico bestaat datbij een veld in beweging een voorstel telkens opnieuw moet worden aangepast.Veerman onderscheidt vier bijzondere kwaliteiten van een wettelij ke formulering van normen:1. De legitimerende functie van wetgeving: door gedragsregels in wetten neer te leggen komthet centraal gezag tegemoet aan democratische geboden.2. Waarborgfunctie: het biedt de burgers bescherming doordat normen van rechtsgelijkheid,rechtszekerheid en procedurele voorschriften van toepassing zijn.3. Instrumentele functie: m.b.v. wettelijke bepalingen worden velen bereikt en deze regelskunnen m.b.v. sancties dwingend worden opgelegd.4. Strategische functie: met de, met het proces van wetgeving gemoeide, zware procedure kanbeoogd worden dat normen voor langere tijd vastgelegd worden.Symbolische wetgeving is wetgeving die uitkomst is van een compromis tussen partijen metuiteenlopende belangen: met haar introductie stelt zij de voorstanders tevreden en tegelijkertijdkomt zij aan de belangen van de tegenstanders tegemoet doordat de middelen ontbreken omhaar effectief te kunnen handhaven.Roscoe Pound zag het recht als een middel tot ‘social engineering’ (sociale sturing). Dit ideeligt aan de hedendaagse wetgeving meestal ten grondslag. Social engineering berust op de


19veronderstelling, dat sociale verhoudingen zich lenen voor bewuste menselijke controle en dathet instrument waarmee deze controle gerealiseerd kan worden, de wet is. Andersom is echterook mogelijk (maatschappij is bepalend voor de wet).Veerman wijst twee categorieën oorzaken aan die het in de praktijk van het wetgevingsprocesmoeilijk maken om wetten te zien als middelen die wel omschreven doelen realiseren:1. De oorzaken die verband houden met het proces van de totstandkoming van de wet (vaakgeen overeenstemming qua doelstellingen. Immers, hetgeen een wet moet bewerkstelligen kanvanuit verschillende perspectieven beoordeeld worden en daarnaast is een wet meestal eencompromis tussen verschillende belangen). De wet geldt dus als compromis. Er kan ooksymboolwetgeving worden geproduceerd (denk aan Aubert → Noorse wet voor dienstbodes).2. De oorzaken die verband houden met de ontvangst van de wetgeving (ontvangst door deburgers, ontvangst door de uitvoerders → SASV).Volgens Veerman is Groenendijk toch geneigd enige praktische betekenis aan symbolischewetgeving toe te kennen omdat het de hervormers een steuntje in de rug geeft doordat de wethen helpt de situatie in de door hen gewenste richting te definiëren. Als voorbeeld noemt hijwetgeving op het terrein van discriminatie waarbij symbolische wetgeving actievoerders inhun onderhandelingen met arbeidsbemiddelaars een betere positie geeft omdat laatstgenoemdenop zijn minst de schijn van onrechtmatigheid moeten trachten te vermijden.Semi-Autonoom-Sociaal-Veld (SASV) (Sally Moore): burgers en uitvoerders zijn geenblanco ontvangers van nieuwe wetgeving, maar maken reeds deel uit van sociale velden waaral veel handelingsregels gelden. Het uitblijven van de beoogde effecten van een wet kan vaakaan de invloed van deze bestaande regels toegeschreven worden. Regels beïnvloeden mensen,maar mensen beïnvloeden ook zeker regels.Autonoom: De velden hebben een eigen handelingsregulerend vermogen.Semi: Het veld is maar in beperkte mate autonoom, tegelijk is het onderworpen aan deinvloed van andere velden. Velden overlappen elkaar, mensen maken immers deel uit vanmeerdere sociale velden. Algemeen wordt erkend, dat er zich tussen de staat en het individuverschillende kleinere georganiseerde sociale velden bevinden waar het individu deel vanuitmaakt. Deze sociale velden hebben hun eigen gewoonten en regels en middelen omgehoorzaamheid af te dwingen of te bevorderen. Een van de meest gebruikelijke manierwaarop gecentraliseerde staten de sociale velden die binnen hun grenzen bestaanbinnentreden, is door middel van wetgeving. Maar maatschappij vernieuwende wetgeving ofandere pogingen om sociale veranderingen te sturen bereiken de beoogde doelen vaak niet.De sociale verhoudingen zijn vaak sterker dan wetgeving. Zelfs wanneer ze geheel ofgedeeltelijk succes hebben, brengen ze herhaaldelijk onbedoelde en onverwachte gevolgenmet zich mee.Het SASV wordt niet bepaald en begrensd door zijn organisatie, maar door een functioneelkenmerk: het feit dat het regels kan voortbrengen en gehoorzaamheid kanafdwingen/bewerkstelligen. De aanwezigheid van vele, onderling afhankelijk en op elkaaraansluitende sociale velden is één van de meest fundamentele eigenschappen van complexesamenlevingen.Het concept semi-autonoom sociaal veld kan niet alleen toegepast worden op deonderlinge betrekkingen van burgers die aan nieuwe wetten onderworpen worden,maar ook op de betrekkingen van die personen die met de uitvoering van de wetten


20belast zijn. Uitvoerders hebben ook te maken met sociale netwerken. Verschillendebetrokkenen stellen verschillende eisen aan de uitvoering van de wet. Door de nietaltijd voor één uitleg vatbare tekst van de wet, krijgen dergelijke impulsen meer kans.Met diep verankerde waarden samenhangende gedragingen zijn niet gemakkelijkte veranderen door het introduceren van wetgeving op dat gebied, maar doorwetgeving kunnen wel meer praktische gewoonten gecreëerd worden. Volledigenakoming van een wet is niet vereist om het beoogde effect te bewerkstelligen. Zo isten gevolge van de verkeerswetgeving ondanks dat dagelijks velen deze regelsovertreden zeker een grote waarborg van de veiligheid door voorspelbaarheid vanrijgedrag bereikt.Conclusie: het begrip SASV bidet een theoretisch kader om een bepaald onderzoeksprobleemte omschrijven. In theorie zouden ook volledige autonomie en volledige overheersingvoorkomen. Duidelijk is dat dat in de praktijk zelden het geval zal zijn. Aangezien het rechtvan soevereine staten naar de vorm hiërarchisch is, kan geen enkel sociaal veld binnen eenmoderne staat volledig autonoom zijn. Voor wat betreft volledige overheersing kan men zichvoorstellen dat zelfs in legers en gevangenissen andere regels gelden.Het recht is één van de factoren welke invloed hebben op menselijk handelen. Anderen zijnbijv. concurrentiestrijd, samenwerking, dwang. Wettelijke bepalingen die sociaal van belangzijn, zijn dikwijls pogingen om de onderlinge onderhandelingsposities van mensen teveranderen. Wetgeving grijpt dus maar gedeeltelijk in, in de bestaande verhoudingen.Het essentiële verschil tussen wettelijke en niet-wettelijke regels ligt niet in hun effectiviteit.Het verschil ligt in de manier waarop sancties in laatste instantie zouden kunnen wordenopgelegd. Twee soorten regels:- regels door wetgevers, rechtbanken en andere formele instanties afgegeven (corporatieveinstanties bijv.)- ‘eigen’ regels door dagelijkse concurrentie, samenwerking, uitwisseling etc.De mate waarin de door de staat afdwingbare regels deze sociale processen beïnvloeden wordtvaak overdreven en de mate waarin de sociale werking van het recht daardoor wordtbeïnvloed vaak onderschat.Waar geen staat aanwezig is, wordt door antropologen een grote variëteit van legitieme,sociaal afdwingbare regels als recht beschouwd. Indien er wel een staat is, zijn er twee soortenregels: door de staat afdwingbaar recht en bindende regels die door sociale sancties wordenafgedwongen.Ook uitvoerders maken deel uit van sociale netwerken. De verschillende betrokkenen hebbenverschillende eisen/belangen bij het uitvoeren van wetgeving. Doordat de wetgeving nietaltijd eenduidig is en veelvuldig, neemt de keuzevrijheid toe. Er moeten in dat soort gevallenprioriteiten gesteld worden.LEEREENHEID 5Wet Bedienend Personeel is voorloper van de Wet Huishoudelijk Personeel (Wet HP).Eerstgenoemde was vanuit het standpunt van de werkgevers geschreven. Hierbij was sprakevan een vage Heer-Bediende-relatie, waarin de Heer alles van de Bediende kon vragen.Geleidelijk werd deze wet afgeschaft en van het einde van de 19 e eeuw tot aan 1948 was ervolledige contractsvrijheid. De Wet HP die in 1948 kwam had de bedoeling regels terbescherming van dienstboden te geven (arbeidstijd, minimumloon, overwerk, vrije tijd).


21Onderzoek wees uit dat slechts 1/10 zich maar aan de wet hield.Sumner beweerde (in 1906) dat wetgeving weinig tot geen invloed heeft op gedrag. Indien menzich wel aan de wet houdt, sluit dit hooguit aan bij de bij de persoon geldende waarden ennormen of gewoonten. ‘Wetgeving kan geen gewoonten maken’. Aubert constateerdeinderdaad dat vooral de bepalingen in de Wet HP die overeenkwamen met de gewoonte,werden nageleefd (en ook bekend waren).Manifeste en latente functies van de Wet HP (Aubert):Manifest: doelstellingen van de wet zoals die door de wetgever zijn beoogd, c.q. eenvergroting van de arbeidsbescherming voor dienstboden;Latent: verborgen doeleinden, die pas op basis van onderzoek naar voren komen, c.q.beslechting van een conflict tussen conservatieven en progressieven in de vorm van eencompromis.Factoren die een rol spelen tussen afkondiging van de wet en het actuele gedrag:a. mate van geïnformeerdheid ontvangers (de regels die over het algemeen wel bekend zijn,blijken die te zijn, waar de wet met de heersende gewoonte overeenstemt);b. ervaring met de wet (wet wel of niet gelezen, ervaring met de wetstekst is bijna eennoodzakelijk voorwaarde voor een correct beeld);c. gewoonte (men gedraagt zich reeds volgens de wet).Jongere huisvrouwen hadden meer en betere kennis van de wettelijke normen. Bij dienstbodeswas eenzelfde beeld zichtbaar, echter de heeeele jonge dienstbodes hadden nog weinigwetenschap. De verschillen waren bij de dienstbodes echter wel kleiner dan tussen dehuisvrouwen.De ontwikkeling tussen 1938 en 1950 kan in ieder geval niet toegeschreven worden aan dewet, maar meer aan de veranderde situatie op de arbeidsmarkt, gestegen welvaart, veranderdeopvattingen. De wet heeft in het begin vooral problemen gekend omdat zij niet aansloot bij devastgelegde normen.Verklaring geringe effectiviteit van de wet HP (Aubert):A. factoren die te wijten waren aan sociale situatie van dienstboden:1. Geringe organisatiegraad van dienstboden;2. Wet richt zich op een terrein - de huiselijke sfeer - waarvan velen vinden dat overheid daarzich niet mee moet bemoeien;3. Dienstboden werken doorgaans geïsoleerd van collega’s, waardoor zij kennis ontberen;4. Ongelijke arbeidsverhouding tussen dienstbode en huisvrouw;5. Vaak tijdelijke karakter van de dienstbetrekking;B. factoren die men bij meer wetten kan aantreffen:1. Ontoegankelijk juridisch taalgebruik (eigenlijk alleen voor juristen onderling bestemd);2. Verband tussen inhoudelijke en procedurele bepalingen in de wet (symbolisch karakter vande wetgeving: fraaie doelstellingen, maar niet verschaffen van sancties).Ten tijde van het onderzoek naar de Wet HP heeft niemand een proces gevoerd aangaandedeze wet. De wet was bedoeld voor huisvrouwen en dienstbodes, maar doordat zij eigenlijkdoor geen van beiden begrepen werd, heeft de wet jammerlijk gefaald.


22Waarom blijft rechter bij geschillen buiten beeld?Er is geen officieel apparaat (zoals bijv. een Arbeidsinspectie; strafbepaling was dus ookredelijk onzinnig).Initiatief wordt bij dienstboden gelaten. Door een grote relationele dichtheid (Galanter: hoedichter de relatie tussen partijen des te minder waarschijnlijk is het dat die partijen een beroepdoen op het officiële systeem) is een beroep op de rechter onwaarschijnlijk.Dienstboden konden gemakkelijk elders werk vinden, zodat de exitoptie (Galanter) voor henaantrekkelijker was dan gang naar de rechter.Redenen waarom wetgever op het gebied van het arbeidsrecht handhaving niet alleen aan hetpersoonlijk initiatief heeft overgelaten:- herhaaldelijk invoeren van nieuwe regels welke ook wel eens niet aansluiten bij de reedsgeldende gewoonte;- de te beschermen personen missen vaak onafhankelijkheid en intellectuele en financiëlemiddelen om voor hun eigen rechten op te komen.Waarom dan toch zo’n halfslachtig handhavingsysteem: wetgever heeft met deze wetbedoeld om groepsconflicten op te lossen door compromissen te sluiten.Parlementaire behandeling:Duidelijk dualisme: enerzijds werd er gezegd dat de wet een codificatie is van de reedsbestaande gewoonten (meer de conservatieven en de socialisten), anderzijds werd er gestelddat het een duidelijk nieuw stuk arbeidswetgeving was. Vandaar dus ook de unanieme steunvan alle politieke groeperingen voor deze wet. De ene groepering wees meer op een‘bruikbare richtlijn’, de andere groep zag het als iets wat grote sociale consequenties konhebben (mate van zekerheid in de arbeidsverhouding, sociale ‘stijging’ van dienstbodes, groeivan huishoudelijk personeel). Deze stellingen waren echter iets te optimistisch. Qua statusquo-argumentenen hervormingsargumenten vinden zowel huisvrouwen als dienstbodeserkenning. De standpunten dienden immers om vrede en harmonie te herstellen. Dit blijkt hetmeeste uit de strafbepaling (‘degenen, die hun dienstbode herhaaldelijk en ondanks haarprotesten laten werken in strijd met de regels, door de wet gesteld’). De wetgever wilde detwee tegenkrachten combineren: aan de ene kant een wet uitvaardigen, aan de andere kant deoverduidelijke inefficiëntie van de strafbepaling en de onwaarschijnlijkheid van toepassingervan. De inhoud van de wet is geheel ten gunste van de dienstbodes, de procesregelsbeschermen echter de huisvrouwen.Het bijzondere was dat bij de totstandkoming van de Wet HP juist deze groep ontzettend inaantal was gedaald (zelfs bijna aan het verdwijnen). Misschien dat men gedacht heeft doorwetgeving juist deze groep ‘nieuw leven’ in te blazen (wat overigens niet gelukt is). De redenvoor eerdergenoemde afname kan wellicht gevonden worden in de leeftijdssamenstelling. Degroep 40+-ers steeg procentueel gezien sterk. De Wet HP heeft weinig bijgedragen aan deverandering van werkomstandigheden, wat niet automatische inhoudt dat de wet geen enkeleffect heeft gehad. De kennis omtrent de wet is in ieder geval gestegen en betere kennisbrengt over het algemeen ook gedrag mee wat met die wet in overeenstemming is. Het is dusook vooral de relatie tussen kennis en gedrag die veranderd is. Deze verandering heeftvermoedelijk dus te maken met de motivatie om te gehoorzamen aan deze regels. Overdrachtvan de wet ging vooral via persoonlijke communicatie (mond-tot-mond). Verstrijken van detijd heeft deze communicatie mogelijk gemaakt.Beleidstheorie, uitvoeringstheorie, instrumententheorie (Herweijer)


23Geheel van voorondertellingen dat aan een wet ten grondslag ligt (beleidstheorie). Driesoorten vooronderstellingen:1. Normatieve veronderstellingen verwijzen naar de relatie tussen waarden en problemen,en tussen waarden en doeleinden (Wet HP: waarde: zwakke rechtspositie; doel versterkingrechtspositie d.m.v. wetswijziging);2. Finale veronderstellingen hebben betrekking op de feitelijke werking van de ingezettemiddelen ter bereiking van de voorgestane doeleinden (verlenen van subjectieve rechten aandienstboden; in de praktijk werder geen gebruik van gemaakt);3. Causale veronderstellingen zijn de ideeën die bij de wetgever bestaan over hoe demaatschappelijke werkelijkheid er uitziet en welke regelmatigheden daarin zijn te onderkenen(de afhankelijke sociale positie van de dienstboden die hen juridisch monddood maakte).Herweijer vindt in Auberts onderzoek een vijftal voorwaarden waaraan voldaan moet zijn wilvan een wettelijke norm daadwerkelijk functioneren (uitvoeringstheorie):de doelgroep moet de formele gedragsnorm kennen;de doelgroep moet doordrongen zijn van het maatschappelijk belang van de waarde;de doelgroep moet in staat zijn zich naar de norm te gedragen;de doelgroep moet ervan overtuigd zijn dat naleving van de norm ook in het eigenbelang is;de doelgroep moet alsnog met positieve of negatieve sancties worden geconfronteerdwanneer zij de norm overtreedt.Centrale gedachte van de instrumententheorie: het gekozen instrument is alleen dan effectiefwanneer de kenmerken van dat instrument goed aansluiten bij de situatie waarin dedoelgroep zich bevindt. Herweijer noemt de volgende instrumenten:Algemene wettelijke voorschriftenHet algemeen verbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomstenFinanciële instrumenten: subsidieregelingen of heffingenVergunningenPrivaatrechtelijke convenantenVormen van publiekprivate samenwerkingMet behulp van het begrip SASV, zou Aubert nog scherper de afhankelijkheidsrelatie tussendienstbode en huisvrouw een plaats hebben kunnen geven in de verklaring voor de matigeeffectiviteit van de Wet HP. Dan zou, minder dan nu het geval is, de nadruk liggen oppersoonsgebonden variabelen (bijv. kennis van wet) en meer op de interne sociale controle diede relatie tussen dienstboden en hun huisvrouwen beheerst. Aubert’s verklaring heeft hierbijtheoretisch aan kracht gewonnen.LEEREENHEID 6Sociale werking van wetgeving: de brede, maatschappelijke betekenis van een wet (welkeplaats neemt het in het dagelijks leven in). Het begrip wordt gebruikt om een antwoord tegeven op de vraag welke rol de wet – naast allerlei andere factoren – speelt bij het menselijkhandelen. Om onderzoekstechnische redenen beperken onderzoekers zich meestal tot diesociale velden waarvan men verwacht dat de wet haar sociale werking heeft.Griffiths wees erop om niet alleen te kijken naar de effecten van wetgeving inconflictsituaties, maar ook wanneer daar geen sprake van is. Immers, de sociale werking vanwetgeving vindt voor een belangrijk deel plaats in maatschappelijke situaties zonder conflict.


24Twee soorten sociale werking:- algemene: werking in de alledaagse praktijk zonder dat er sprake is van een conflict- specifieke: werking in individuele conflictsituatiesInstrumentele effectiviteit: ziet slechts op de bedoelingen van de wetgever.De algemene vraagstelling naar de sociale werking van de gelijke behandelingswetgevingwordt gespecificeerd met behulp van twee begrippenparen:1. algemene en specifieke werking2. instrumentele en symbolische effecten (handelen, ideeën)Deze vier onderscheidingen leveren in totaal vier soorten onderzoeksvragen op:1. algemene werking m.b.t. het handelen2. specifieke werking m.b.t. het handelen (vaak in conflictsituaties)3. algemene werking m.b.t. de ideeën4. specifieke werking m.b.t. de ideeën (vaak in conflictsituaties)De sociale werking kan aldus worden gespecificeerd in drie deelvragen (welke zijn uitgewerktin vijf deelonderzoeken):1. wat is de algemene werking van de gelijke-behandelingswetgeving- in hoeverre is men bekend met de wetgeving binnen arbeidsorganisaties- in hoeverre is men bekend met de wetgeving binnen maatschappelijke sectoren2. wat is de specifieke werking van de gelijke-behandelingswetgeving- welke zaken zijn bij de Commissie gelijke behandeling (CGB) aangebracht- welke gevolgen hebben de oordelen van de CGB voor partijen (opvolging/doorwerking*)3. wat is het maatschappelijk draagvlak van de gelijke-behandelingswetgeving- kijken naar ervaringen/opvattingen van relevante maatschappelijke organisatiesDe eerste vraag heeft vooral betrekking op het handelen, de derde vraag op ideeën/visie. Detweede vraag heeft op zowel handelen als ideeën/visie betrekking.* opvolging: nemen van maatregelen om ongelijkheid ongedaan te maken en in de toekomstte vermijden (specifieke werking van het handelen)doorwerking: reacties van anderen dan betrokken partijen (algemene werking van zowelhandelen als visie/ideeën).Ad. 1: Vooral bij grote overheidsorganisaties is gelijke behandeling in het personeelsbeleidonderwerp van gesprek geweest, terwijl dit bij kleine bedrijven zelden het geval was. Deaanpassing was echter te verwaarlozen. Meestal werden procedures met betrekking tot dewerving en selectie van personeel aangepast. De algemene sociale werking van de gelijkebehandelingswetgevingvoor zover het gaat om de levering van goederen en diensten is zeerbeperkt. Globaal is gelijke behandeling een thema dat breed wordt ondersteund binnenmaatschappelijke organisaties in Nederland. Ook door publiciteit zou een wet door kunnenwerken. Dit is echter moeilijk aantoonbaar en in dit onderzoek niet nagegaan.Ad. 2: Klachten over ongelijke behandeling worden vaak intern afgedaan. In 40% van degevallen werd een maatregel getroffen. 1,4% werd aan de CGB voorgelegd. Juist bij kleinerebedrijven wordt er geen klacht ingediend, omdat de negatieve gevolgen van een klacht daargroter en reëler is. Klachten over ongelijke behandeling bij de levering van goederen ofdiensten leiden doorgaans niet tot nadelige gevolgen. Er is een verschil tussen klachten opbasis van ras en op basis van geslacht. Op basis van klacht is er in de helft van de gevallen een


25antidiscriminatiebureau/meldpunt bij betrokken, bij geslacht gaat eenderde naar een advocaaten de rest laat zich niet bijstaan. Op grond van ras worden klachten eerder ingetrokken dan opgrond van geslacht. Uit dit onderzoek is gebleken dat in tenminste eenderde van de gevallenwaarin de Commissie een oordeel heeft uitgesproken over discriminatie, het oordeelopgevolgd wordt. Deze kan uiteraard ook doorwerken naar bijv. de hele bedrijfstak. Volgensverzoekers en wederpartijen worden oordelen van de Commissie vaker dan deze eenderdeopgevolgd (bijna de helft). Ingeval het een grote omschakeling betreft, gaat de opvolging nietaltijd vloeiend. Wordt eerder minimaal opgevolgd, of volledig achterwege gelaten.Ad. 3: Niemand wil beschuldigd worden van discriminatie en zal gelijke behandelingonderschrijven. De precieze inhoud is echter een heel ander verhaal. Mag bijv. eenverzekering op basis van statistische risico-analyse een vrouw een hogere/lagere premie latenbetalen dan een man? Mag een hoofddoekje in de klas nu wel of niet? Men kan zichvoorstellen dat negatief-symbolische effecten soms groter zijn dan positieve effecten.De gelijke behandelingswetgeving is een typische voorbeeld van de ‘individual rightsstrategy’. Deze wetgeving verleent leden van doelgroepen recht op een gelijke behandeling.Men moet echter wel zelf actie ondernemen. De handhaving van wetgeving is dus grotendeelsafhankelijk van mobilisering van de wetgeving door individuen die ten onrechte ongelijkworden behandeld.Beperkingen van het onderzoek· Er is geen systematisch onderzoek gedaan naar de mate waarin in de Nederlandsesamenleving ongelijke behandeling voorkomt;· Er wordt geen onderzoek gedaan naar het ‘dark number’ van klachten bij de Commissiegelijke behandeling. M.a.w. de vraag in hoeverre de ingediende klachten een goed beeldvormen van, dan wel representatief zijn voor, de niet-ingediende klachten kan niet wordenbeantwoord;· Voor zover de onderzoekers zich baseren op gegevens die verkregen zijn door interviews, ishet belangrijk zich te realiseren dat tussen de opvattingen van mensen met hun gedrag nietaltijd een rechtlijnig verband bestaat;· Het is niet goed mogelijk om conclusies te trekken over de oorzaken van bepaaldeveranderingen.Factoren die van invloed zijn op de werking van de gelijke behandelingswetgeving1. communicatie naar de doelgroep en normadressanten; zij moeten van de regels op dehoogte zijn, wil de doelgroep ze kunnen activeren en de normadressaten moeten zich eraankunnen houden. Klagers blijken relatief hoge opleiding te hebben (dit is een indicatie voor dehoge eisen die aan individuen worden gesteld als zij hun recht op gelijke behandeling willenafdwingen). Bij normadressaten wordt de gelijke behandeling nog steeds geassocieerd metarbeidsrelaties man/vrouw. De bekendheid en de kennis over de gelijkebehandelingswetgeving,de Commissie en de oordelen van de CGB is in het algemeen geringen globaal van karakter. Belangenorganisaties van doelgroepen en personeelsfunctionarissenzijn beter op de hoogte dan verzoekers en wederpartijen. Ook bij hen is de kennis vaakglobaal en onvolledig.2. activeren van de doelgroep; naarmate de organisatiegraad daarvan groter is zal het rechtsneller worden gemobiliseerd, in werking komen (verwezen wordt naar het proces van‘naming, blaming, claiming’: klacht benoemen, tegenpartij aanwijzen en klacht indienen).Twee soorten organisaties zijn in dezen relevant: antidiscriminatiebureaus en vakorganisaties.Vrouwenorganisaties en homo-organisaties doen bijv. maar heel weinig beroep op deCommissie. Een verzoeker kan zelf (met steun van de organisatie) een klacht indienen, het


27Commissie: brede, hooggekwalificeerde juridische bovenlaag en een betrekkelijk kleineondersteunende staf. Vooral bezig met voorbereiding en houding van zittingen en formulerenvan oordelen.Ombudsman: smalle top, grote ondersteunende staf. Meer onderzoek ter plaatse, overleg metbetrokkenen en follow-up van de rapporten.Het lijkt dus dat het de sociale werking van de AWGB ten goede zou komen indien decommissie haar werkzaamheden meer zou inrichten als de ombudsman.Volgens Griffiths zouden sociale velden waar emancipatoire wetgeving haar sociale werkingmoet hebben vaak tot de taaiste (= de meeste belemmeringen oproepende) velden, behoren.Voorbeelden:- In arbeidsorganisaties prevaleren allerlei informele normen en gedragswijzen boven vanbuiten komende gedragsvoorschriften.- De normen van gezins- en familiebetrekkingen belemmeren vaak.Individual rights strategieStrategie van de wetgever om de doeleinden van de wet te bereiken door het verlenen vannieuwe subjectieve rechten aan belanghebbende individuen. Handhaving van de wet wordtafhankelijk gesteld van het initiatief van individuele burgers die door de wet wordenbeschermd. Bezwaar is dat slachtoffers vaak niet de kracht en de mogelijkheid hebbendaarover effectief te klagen, sociale werkelijkheid klopt dus niet altijd met de aannames diemen doet op basis van cijfers.Beperkte werking van de gelijke-behandelingswetgeving:- keuze van de wetgever om handhaving afhankelijk te stellen van mobilisatie doorindividuele leden van de doelgroepen- nogal afwachtende opstelling van de Commissie- de niet erg actieve opstelling van de meeste belangenorganisaties van de doelgroepen- wetgeving is van toepassing op een groot aantal sectoren en dit bemoeilijkt het opbouwenvan kennis en contacten met wederpartijen op al die terreinenLEEREENHEID 7In een verzorgingsstaat verschaft de overheid elke burger een minimaal niveau vanbestaanszekerheid en voorzieningen. De uitvoering hiervan is in handen van organisaties zoalsde sociale dienst, bedrijfsverenigingen, woningbouwverenigingen. De wijze waarop dezeinstanties functioneren en het feitelijk verloop van de uitvoering zijn factoren die bepalen ofwetgeving effectief is. Individuele burgers baseren hun beeld immers ook op het gedrag vanbijv. politieagenten, ambtenaren van bouw- en woningtoezicht etc.BeleidsuitvoeringAnalytisch rationeel modelHet beleidsproces is het resultaat van stapsgewijze doelgerichte keuzen, gebaseerd oprationele inzichten.- voorbereiding (analyseren probleem, verzamelen informatie, enz.)- beslissing , regelgeving (wet, doelstelling, middelen om doelstelling te bereiken)- uitvoering (toepassing van middelen)- effecten


28Het analytisch rationeel model houdt in dat beleidsbeslissingen worden opgevat als hetresultaat van een reeks stappen die systematisch doorlopen worden. In dit model van hetbeleidsproces, wordt er geacht tussen de verschillende fasen een strikte scheiding te bestaan.Het is geen erg realistisch model. Zo is er bijvoorbeeld geen scherpe grens te trekken tussenbeleidsvorming en beleidsuitvoering. Bovendien verrichten uitvoerende functionarissen ophet laagste niveau, ook beleidsvormende activiteiten. Uitvoering is een relatief begrip, het isafhankelijk van het perspectief van waaruit men ernaar kijkt (ook de wetgever is uitvoerendbezig).Uitvoeringsinstanties hebben voor de uitvoering van hun taken te maken met verschillendepersonen en organisaties: betrokken ministeries, parlement, belangenorganisaties, cliënten,rechter, media, EG. Er is een onderscheid tussen managementfunctionarissen en street-levelfunctionarissen. Street-level functionarissen zijn uitvoerende functionarissen wier dagelijkswerk bestaat uit contacten met cliënten (laagste niveau binnen de hiërarchie).Havinga onderscheidt de taken van instanties die met de uitvoering belast worden als volgt:1) Primaire uitvoering: regels en wettelijk geboden instrumenten en middelen moeten wordentoegepast, zoals het verstrekken van uitkeringen door de sociale dienst of het verlenen vanhinderwetvergunningen.2) Secundaire uitvoering: toezicht op de naleving van regelgeving door burgers oforganisaties. Het gaat hier om zaken als het controleren door de sociale dienst of deuitkeringsgerechtigde zijn/haar sollicitatieplicht wel nakomt en het controleren of een bepaaldbedrijf zich houdt aan de voorwaarden van de vergunning die in verband met de hinderwetgesteld zijn.Wanneer beide typen taken door dezelfde organisatie worden verricht kan dat volgens Havingaproblemen geven omdat zij soms tegenstrijdige eisen stellen. Zo is het voor medewerkers vande sociale dienst vaak moeilijk de hulpverlenerstaak, die voorop staat bij het verstrekken vanuitkeringen, te verenigen met de controletaak, die van het verlangt als een politieagent op tetreden. Scheiding van taken leidt er echter vaak toe dat de opsporingsinstantie niet meer overdie informatie kan beschikken; dit kan leiden tot dubbel werk, beide instanties doengedeeltelijk hetzelfde.Uitvoering van eenmaal vastgestelde wetten en regels is niet altijd even makkelijk. Er is vaakeen kloof tussen de bedoelingen van de regelgevers en de feitelijke uitvoeringspraktijk.Beleidsuitvoering kan op twee manieren worden bestudeerd:Top-down (van boven naar beneden) → gekeken wordt naar de uitvoering in de prkatijkvolgens de hiërarchie van de overheidsorganisatieBottom-up (van beneden naar boven) → zwaartepunt ligt in de uitvoering, hier wordt hetbeleid gemaaktSimonis heeft een aantal onderzoeken waarin een top-down benadering werd gehanteerdonderzocht en geeft antwoord op de vraag waarom het beleid in de uitvoeringsfase faalt.1. De doeleinden van de regelgeving zijn te vaag geformuleerd, uitvoerders weten niet watvan hen verwacht wordt.2. Er is te weinig organisatie van de vele bij de uitvoering betrokken actoren (onduidelijkheidover bevoegdheid of elkaar overlappende bevoegdheden).3. Er is een gebrek aan middelen (bijv. te weinig mankracht).4. Weerstanden bij de uitvoerders tegen het uit te voeren beleid (bijv. woningdelerskorting).


295. Gebrekkige communicatie en informatie, uitvoerders worden slecht op de hoogte gesteldvan wat van het hen wordt verwacht (onduidelijkheid, te weinig overleg, ontbreken van tijdom mensen te informeren).6. Te weinig sanctiemogelijkheden of sanctiemogelijkheden worden niet gebruikt en hierop iste weinig hiërarchische controle.De oplossing wordt gezocht in de befaamde 3 C’s: meer en betere Command, Control enCoordination. De bottom-up benadering gaat ervan uit dat beleid wordt gevormd in deuitvoering. In deze benadering wordt minder aandacht besteed aan het falen van beleid en deoorzaken daarvan; dit zijn typische top-down vraagstellingen. De uitvoering wordt bekekenvanuit het perspectief van de uitvoerder van het beleid, zij zijn de primaire actoren. Voorbeeldvan deze benadering is de street-level bureaucracy van Lipsky (al die uitvoerende ambtenarenwier dagelijks werk bestaat uit contacten met cliënt en, zij nemen de beslissingen). Typischetop-down vraagstelling is: wat zijn de oorzaken van het falen van het beleid?Voorbeeld: vanuit een top-down benadering doet een politieagent wat hem is opgedragen.Vanuit een bottom-up benadering zou het, bekeken vanuit de positie en werkomstandighedenvan een politieagent, verbazingwekkend zijn als de agent zich uitsluitend door de wettelijkeregels zou laten leiden.Top-down-vraagstellingen: welke wijzigingen zijn doorgevoerd, leidt een bepaalde regelingtot het opsporen van meer fraudeBottom-up-vraagstellingen: voor wie wordt er meer moeite gedaan, heeft iets consequentiesvoor het laagste uitvoeringsniveau, heeft A consequenties voor BDiegenen die een functie uitoefenen op het laagste hiërarchische niveau binnen eenuitvoeringsorganisatie beschikken soms over aanzienlijke autonomie of beleidsvrijheid. Insommige gevallen is deze autonomie (gedeeltelijk) ook formeel aanwezig, doordat bepaaldebevoegdheden uitdrukkelijk zijn gedelegeerd aan de uitvoeringsorganisatie of aan bepaaldefunctionarissen. In veel andere gevallen is echter formeel gesproken geen sprake vanbeleidsvrijheid, maar is desondanks in de praktijk van alledag sprake van autonomie. En het isopmerkelijk dat door uitbreiding van het aantal regels of door de bestaande regels verder tespecificeren deze autonomie van uitvoerende street-level functionarissen niet of nauwelijksblijkt te kunnen worden verminderd.Zes redenen waarom ook uitvoerenden over autonomie beschikken:1. Een regel moet geïnterpreteerd worden en is zelden voor één uitleg vatbaar.2. Als meerdere regels op situatie van toepassing, moet de functionaris een keuze maken.3. Het is, gezien de grote complexiteit, onmogelijk om voor elke werksituatie een regelpasklaar te hebben.4. Er moet rekening gehouden worden met de unieke omstandigheden van de persoon ofgeval (menselijke dimensie)(bovenstaande vier redenen kunnen aanleiding zijn voor formele delegatie naaruitvoerend niveau.)5. Grote werkdruk en tijdnood maakt het stellen van prioriteiten noodzakelijk.6. De kwaliteit van het werk van street-level functionarissen is moeilijk te beoordelen.Het is volgens Havinga soms onmogelijk m.b.v. uitvaardiging van meer gedetailleerderichtlijnen de feitelijke autonomie van uitvoerende functionarissen weg te nemen.


30Nadere specificatie van richtlijnen betekent meestal dat de omvang van de regelgeving wordtuitgebreid. Dit leidt paradoxaal genoeg soms tot beleidsvrijheid of autonomie voor deuitvoerder. Uitvoerders krijgen dan namelijk meer alternatieven waardoor er prioriteitengesteld moeten worden. Bovendien betekent een toegenomen hoeveelheid regels soms dat hetvrijwel onmogelijk wordt voor de uitvoerder om op de hoogte te zijn van alle regels.Een groot aantal regels leidt ertoe dat binnen een uitvoeringorganisatie onderscheid wordtgemaakt tussen:Kernregels vormen binnen de organisatie de basis voor de bureaucratische verwerking. Deprocedures binnen de organisatie zijn hierop gebaseerd (bijv. anciënniteitsregel: last in, firstout).Onbelangrijke regels zijn niet belangrijk voor de dagelijkse routine binnen de organisatie(niet de wettelijke regels, maar de wijze waarop die wettelijke regels zijn omgevormd totuitvoeringsvoorschriften, richtlijnen en routines) (bijv. ontslag op basis van discriminatie).Of er aandacht wordt besteed aan onbelangrijke regels hangt af van de persoonlijkeopvattingen van de functionaris over de rechtvaardigheid van de regel en van deconsequenties die het voor de functionaris heeft om hieraan aandacht te besteden. Het is nietautomatisch zo dat kernregels belangrijker zijn dan onbelangrijke regels. Onbelangrijke regelskunnen een hogere juridisch formele status hebben dan kernregels. Immers,discriminatieverbod is wettelijk vastgelegd, anciënniteitsregel is ‘slechts’ gebaseerd opministeriële richtlijnen.Uitvoeringorganisaties en uitvoeringsfunctionarissen ontwikkelen bepaalde regels, routine enstereotypen om hun werk te structureren en de complexe werkelijkheid te vereenvoudigen.Welk soort informatie en welke regels een uitvoerende functionaris gebruikt, is eencombinatie vana. formele regelgevingb. de eisen die de uitvoerende organisatie steltc. de opvattingen en voorkeuren en vooroordelen van de functionaris.De manier waarop een uitvoeringsfunctionaris zijn/haar werk doet wordt niet alleen bepaalddoor formele regels, omdat formele regels veelal onvoldoende richting aan het werk vanuitvoeringsfunctionarissen geven. Dit is het gevolg van het feit dat ze interpretatie behoeven:er moet worden beslist welke regels in een specifiek geval van toepassing zijn, de werksituatieis te gecompliceerd voor 100% programmering, er moet rekening worden gehouden met deunieke omstandigheden van persoon of geval, grote werkdruk of tijdnood maakt het stellen vanprioriteiten noodzakelijk en ten slotte is de kwaliteit van het werk van street-level functionarissenmoeilijk te beoordelen.Beslissingen worden genomen op basis van formele regels, eisen die een organisatie stelt enpersoonlijke opvattingen/voorkeuren. Voorbeeld: OvJ kan formeel vanwege twee redenenafzien van vervolging (beleidssepot, bewijssepot). Een bewijssepot kan gebaseerd zijn opformele regels, maar ook tevens op interpretatie (denk aan eventueel meer verzamelen bewijs,beslissing bewijswaarde). Ook kan er vanaf gezien worden als de zaak te klein is om er meeraandacht aan te besteden, of juist te ingewikkeld is (hier is dan sprake van eisen die deorganisatie stelt). Voor wat betreft de persoonlijke opvattingen kan men denken aan het wel ofniet vervolgen van een winkeldief (beleidssepot).


31Veel uitvoeringsinstanties zijn onder andere belast met het toezicht op de nakoming vanregelgeving door bepaalde categorieën burgers of organisaties (secundaire uitvoering). Uitonderzoek blijkt dat uitvoeringsorganisaties over het algemeen terughoudend zijn met hetgebruik van formele sancties en juridische procedures (veelal wordt de voorkeur gegeven aanmondeling advies/overleg).Havinga verwijst in haar artikel naar een onderzoek van Koolhaas waaruit blijkt dat diversediensten belast met de milieuwetgeving verschillen in de mate waarin zij gebruik maken vanformele sancties en juridische procedures. Koolhaas noemt de volgende factoren die kunnenverklaren waardoor dit onderscheid bepaald wordt:1. De taakopvatting van de handhavers, zien zij zichzelf als probleemoplossers of alswetshandhavers. Dit kan te maken hebben met opleiding, resp. technische en politioneleopleiding.2. Omdat het (i.c. milieuhandhaving) een nieuw taakgebied betreft reageren functionarisseneerder met processen-verbaal. Deze zijn binnen de organisatie meer zichtbaar dan vormenvan overleg en advies en tonen aan dat er actief wat gedaan wordt.3. Kenmerken van de rechtssubjecten. Gaat het om bedrijven met complexeproductieprocessen, dan zijn functionarissen sterk afhankelijk van medewerking van debedrijven om inzicht te kunnen krijgen in de mate en oorzaak van de vervuiling.4. De frequentie van contacten. Hoe frequenter er contact is tussen regelhandhaver enrechtssubject, des te sterker zal gebruik gemaakt worden van overreding en overleg en des temeer zal worden afgezien van strafrechtelijke vervolging.De kans dat instanties overgaan tot strafrechtelijke vervolging van overtreders wordt groter, alsde instantie te maken heeft met veel verschillende soorten kleine bedrijven, waarmee deinstantie niet vaak contact heeft. Omgekeerd is de kans dat wordt afgezien van strafrechtelijkevervolging het grootst bij een instantie die frequent contact heeft met grote bedrijven vanhetzelfde type.Handhavingsstijlen:1) Afschrikkingsstrategie: hierbij zijn de uitvoerders met name gericht op opsporing vanovertredingen en op sanctionering hiervan (enigszins legalistische benadering).2) Nakomingsstrategie: de uitvoering is hoofdzakelijk gericht op het teweegbrengen vanveranderingen in het gedrag van de overtreder zodat in de toekomst de regels wordennageleefd (meer coöperatieve benadering: vooral overleg, onderhandeling, overreding speleneen rol).In plaats van twee handhavingsstrategieen kan men zich waarschijnlijk beter een contiuümvoorstellen van verschillende handhavingsstijlen variërend van een legalistische, bestraffendeafschrikkingsstrategie tot een verzoenende, overredende nakomingsstrategie.De manier waarop uitvoeringsinstanties en uitvoeringsfunctionarissen functioneren wordtbeïnvloedt door de volgende 5 factoren:1) de aard van de regelgeving en wijze van totstandkoming (formele rechtsregels) → bijv.verschil tussen AOW en WAO: AOW is redelijk ‘standaardverhaal’, WAO kent veel regels.Ook is van belang of regelgeving tot stand is gekomen mede door betrokken groeperingen (kandan op meer steun rekenen, een compromiskarakter van een wet kan tot problemen leiden,soms ontstaat een wet doordat het parlement wil laten zien dat ze er wel degelijk wat aan doenen moet de vraag gesteld worden of het überhaupt wel haalbaar is wat ze stellen.


322) de relaties met de gereguleerden/rechtssubjecten → vooral dus de bedrijven/organisaties,gevaar is ‘inkapseling’ (capture-theory): controlerende instanties worden door hetbedrijfsleven ingekapseld. De relaties worden meer gekenmerkt door samenwerking enoverleg, dan door opsporing, bestraffing en conflict.3) de relaties met de eventuele doelgroep → met name waar de gereguleerden niettegelijkertijd de doelgroep zijn, kan de doelgroep van belang zijn.4) de werkomstandigheden en taakopvattingen van functionarissen → indien er veel in kortetijd moet, zal men er niet dezelfde aandacht aan kunnen schenken als dat men er meer tijd zoukunnen besteden.5) de vormen van controle → waar je op wordt beoordeeld, schenk je aandacht aan (bijv.aantal processen verbaal, dan vooral je aandacht op de simpel te verbaliseren zaken). Men zalzich risicovermijdend opstellen. Je richten op wat ‘zichtbaar’ is.Uitvoeringsorganisaties en uitvoeringsfunctionarissen ontwikkelen bepaalde regels, routines enstereotypen om hun werk te structureren en de complexe werkelijkheid te vereenvoudigen.LEEREENHEID 8Van de ongeveer 1,1 miljoen door de politie geregistreerde misdrijven wordt uiteindelijk 7%procent door de rechter berecht (25% overigens bestaat uit etnische minderheden). 1,5%daarvan resulteert in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Strafrechtspleging wordt danook wel een filter genoemd, die slechts mondjesmaat zaken laat doordruppelen naar hetvolgende beslissingsstadium. De wet kent strafrechtplegers zeer vele bevoegdheden toe, maargeeft nauwelijks instructies voor de gevallen waarin hiervan gebruik gemaakt dient te worden,kortom een zeer grote discretionaire bevoegdheid (begrippen zoals “op grond van algemeenbelang afzien van vervolging” en “feit wettig en overtuigend bewezen”).Iedere burger is in de rechtstaat gelijk voor de wet. Symbool: blinddoek VrouweJustitia (maar is dit in de praktijk ook wel zo?). Ongelijkheid komt vaak door discriminatie enselectiviteit. Van discriminatie is sprake wanneer beslissers welbewust irrelevante criteria,zoals etnische afkomst en sociale klasse, een rol laten spelen. Van de Bunt poogt in dezeleereenheid juist aan te tonen dat bepaalde groepen een grotere kans hebben bestraft te wordendoor een onbewust handelen, t.g.v. een selectiviteit die besloten ligt in de wijze waarop destrafrechtspleging functioneert. Deze aandacht voor onbedoelde gevolgen van menselijkhandelen is bij uitstek sociologisch. Denk ook bijv. aan de etnische minderheden die zich meerrichten op de straatcriminaliteit (valt meer op) → selectieve werking.Kenmerken van organisaties- Ze zijn bewust opgericht- Ze zijn gericht op het verwezenlijken van een bepaald doel- Ze zijn ontworpen om effectief te kunnen functioneren.In bovenstaande zin zijn politie, OM en rechtbanken organisaties. Politie en justitie zijn voorwat betreft hun invoer sterk afhankelijk van anderen, het zijn reactieve organisaties. Hierdoorkan selectiviteit optreden (meer of mindere aangifte bereidheid). Een tweede kenmerk is datde strafrechtpleging zich bezighoudt met people processing, men verwerkt mensen volgensbepaalde procedures. Er zijn onvoldoende duidelijke richtlijnen voor het realiseren vanofficiële doelen zodat het gevaar dreigt dat informele doelen gaan prevaleren. Deze goaldisplacement kan er toe leiden dat men zich gaat concentreren op hapklare gevallen, hierdoor


33kan selectiviteit ontstaan. De organisatiecultuur bij de politie en justitie wordt gekenmerktdoor een ingebouwde spanning. Enerzijds gaat het om opsporen en bestraffen van criminelendoor toepassing van ingrijpende dwangmiddelen, anderzijds is strafrechtelijk ingrijpen aanvele beperkingen gebonden (waarborgen). Misdaadbestrijding (crime control) enrechtsbescherming (due process).Black onderscheidde twee typen systemen op basis van de wijze van instroom: reactieve enproactieve systemen. Reactief: systeem reageert op basis van impulsen van buitenaf. Proactief:opereren uit eigen beweging.Het civiele reacht is een reactief systeem. Het strafrecht is formeel gesproken een pro-actiefsysteem. Bij een pro-actief systeem berust het initiatief tot actie bij het rechtshandhavendapparaat. In werkelijkheid is het overgrote deel van de opgemaakte processen-verbaal voormisdrijven evenwel niet het resultaat van uit eigen initiatief ondernomen acties, maar van deactiviteit van anderen. Het strafrecht werkt dus als een reactief rechtssysteem. De omvang ende samenstelling van het werkaanbod wordt niet door politie en justitie bepaald, maar dooranderen. Ongelijkheden in aangiftebereidheid leiden tot een ongelijke kansverdeling enwerken op deze manier door in de politiële opsporingsresultaten.Aangezien de politie vooral door aangiften in beweging komt, zullen aangiftemisdrijven enveel grotere kans op strafrechtelijke behandeling lopen dan de misdrijven die niet dooraangifte ter kennis van de politie worden gebracht. Rijden onder invloed (= crime withoutvictim) is een van de meest gepleegde misdrijven in ons land en veel vaker gepleegd dandiefstal met braak. Toch vormt het laatste misdrijf 38% van de misdrijven die ter kennis vande politie is gekomen, in tegenstelling tot rijden onder invloed, maar drie procent. Rijdenonder invloed heeft een hoog dark number. Het misdrijf wordt meestal door pro-actiefpolitieoptreden ontdekt. Diefstal met braak heeft een laag dark number.De omvang van het dark number hangt sterk samen met de zichtbaarheid van het misdrijf.Subjectieve zichtbaarheid verwijst naar de mate waarin gedrag als crimineel wordt gezien.Mensen blijken er moeite mee te hebben wetsovertredende handelingen van respectabeleleden van de samenleving als criminele handelingen te beschouwen (Sutherland).Objectieve zichtbaarheid verwijst naar het feit dat niet elk cirmineel gedrag duidelijksporen nalaat. Bijvoorbeeld belastingfraude laat minder duidelijk sporen na dan diefstal.Dit betekent dat blinde vlekken in de samenleving voor bepaalde criminaliteitsproblemen ookdoor de strafrechtspleging worden overgenomen.Wij vinden het moeilijk om ‘white-collar-criminals’ als misdadiger te zien (meestrespectabele lieden zijn tevens ook de criminelen van de samenleving). Wij definiëren dit danook als administratief onrecht en niet als strafrechtelijk onrecht.Uit onderzoek is bekend dat er een positief verband is tussen de sociale afstand, die tussen hetslachtoffer en de dader bestaat, en de aangiftebereidheid van het slechtoffer, hoe kleiner deafstand, hoe lager de aangifte bereidheid. Dit betekent dat er ongelijke kansen in rechtsgangkunnen bestaan. De daders die slecht geïntegreerd zijn in de samenleving, zullen eerder alscriminelen worden gedefinieerd, en dus ook eerder bij de politie worden aangegeven dangeïntegreerde daders. De selectiviteit ten nadele van de bezitlozen sluipt als het ware hetstrafrechtelijk systeem binnen zonder dat iemand daar iets tegen kan doen.


34Recherche werkt in de regel reactief (op heterdaad betrappen of een dusdanige completeomschrijving van de dader door getuige/slachtoffer dat iemand te pakken is te nemen). Het zaldus sterk van de aard van het delict en van de concrete omstandigheden afhangen of hetmisdrijf wordt opgelost en doorgesluisd naar de volgende schakel.Sommige misdrijven zijn self-detecting, bij constatering van het delict wordt nagenoeg altijdde dader geïdentificeerd. Naarmate misdrijven zich meer achter de muren van het woonhuisof de onderneming afspelen zal de recherche het meer moeten hebben van coöperatie met debetrokken dan van betrapping op heterdaad. De zojuist besproken determinanten van deaangiftebereidheid gelden met name voor de bereidheid om opsporingsindicatoren te leverenaan de recherche.Goaldisplacement is het verschijnsel dat medewerkers zich niet primair laten leiden door deofficiële doeleinden van hun organisatie, maar vooral door doeleinden die ondergeschiktzouden moeten blijven aan de officiële (doelverplaatsing ten bate van de eigen organisatie).Niet meer primair het bereiken van rechtvaardigheid of effectiviteit, maar meer deondergeschikte doelen. Bijv. niet degene aannemen met de beste papieren, maar een oudere,om de carrièreperspectieven van de zittenden te beschermen.De strafrechtspleging leent zich in het bijzonder voor goaldisplacement, omdat:1) De strafrechtspleging heeft te maken met een overbelasting waardoor het streven naarefficiëntie een grote prioriteit krijgt.2) De doeleinden die de strafrechtspleging moet nastreven zijn vaag en twee doelen, die vanrechtsbescherming (due process) en misdaadbestrijding (crime control), staan enigszins opgespannen voet met elkaar. Dit leidt er met name toe dat de activiteiten van medewerkersmoeilijk te meten en te controleren zijn.3) De strafrechtelijke beslissers beschikken over veel discretionaire bevoegdheden waardoorveel besluitvormende macht bij de basis ligt en ruimte ontstaat om zich te onttrekken aan deofficiële doeleinden van de strafrechtspleging.Twee in de strafrechtspleging veel voorkomende vormen van goaldisplacement zijn:1) Het vermijden van problemen en het aansturen op coöperatie. Hoewel het strafrecht officieelfunctioneert volgens het model van tegenspraak, ontwikkelen zich in de dagelijkse praktijkhandelwijzen die erop gericht zijn om de tegenpartij tot coöperatief gedrag over te halen,bijvoorbeeld door het aansturen op compromissen. (Bijv. plea-bargaining → in ruil voorbekentenis, lagere tenlastelegging).2) Het streven naar reductie van complexiteit door moeilijke zaken te vermijden en door hetstreven naar het stroomlijnen van beslissingen. Voor wat betreft de complexiteit kan mendenken aan het laten doodbloeden van een zaak, rechercheteam opheffen en seponeren, hetlang op de plank laten liggen, etc. Bij een goede stroomlijning worden de gevallen met zo minmogelijk weerstand verwerkt (tarievenlijsten, duidelijke delegatie van de werkzaamheden).Stroomlijning lukt alleen bij gevallen die regelmatig voorkomen en onderling vergelijkbaarzijn. Juist de succesvolle stroomlijning lijkt de instroom van ongecompliceerde zaken tebevorderen en daarmee de taaklast weer te verzwaren. Van de Bunt is nogal sceptisch over demate waarin het stroomlijnen van beslissingen werkelijk een bijdrage vormt tot een verlichtingvan de werklast, omdat juist de succesvolle stroomlijning door de routinisering vanbeslissingen (bijvoorbeeld bij winkeldiefstal of het rijden onder invloed) de instroom vandergelijke ongecompliceerde zaken lijkt te bevorderen en daarmee de taaklast weer teverzwaren.


35Elke organisatie heeft zijn eigen cultuur, die meer of minder uitgesproken zijn. Deorganisatiecultuur informeert de organisatieleden over de waarden die bepalend zijn voor deidentiteit van de organisatie. Een duidelijk organisatiestructuur versterkt de motivatie voor entoewijding aan de organisatie en zij verschaft een gemeenschappelijk perspectief op het werk.Politiecultuur: volgens Skolnick wordt politiewerk gekenmerkt door de combinatie vangevaarsrisico en gezagsuitoefening. Een van de kenmerken van de politiecultuur is deaanwezigheid van een sterke onderlinge solidariteit gepaard gaan de met een grote socialeafstand tot de vijandige buitenwereld (Skolnick, 1966). Zij worden in hun werk vooralgeconfronteerd met mensen die de bestaande wetten en het gezag van de wetshandhavers veelminder respecteren. Dit kan o.a. leiden tot raciale vooroordelen. Dit wordt gevoed door dealledaagse ervaring van politiemensen dat ethische minderheden een relatief groot aandeelhebben in de straatcriminaliteit. Een dergelijke denkwijze kan leiden tot selectiviteit.1. Agenten zullen eerder verdenking koesteren van en misdrijf wanneer het gepleegde feit ofde actor passen in hun stereotypen over misdaad en criminelen (gekleurden worden eerder alsmisdadiger gedefinieerd).2. Incidenten die zich op straat afspelen, zullen eerder in strafrechtelijke termen wordengedefinieerd, dan incidenten die zich achter de muren van een organisatie afspelen, of binnenhet gezin.3. Politie zal zich het meest aangetrokken voelen tot de opsporing van misdrijven waarbijactie en spanning te verwachten valt. Langdurige saaie onderzoeken met veel papierwerkworden vermeden.Dit komt overeen met het idee wat heerst dat etnische minderheden eerder bestraft wordendan andere mensen. Immers:- selectie treedt op doordat strafrechtssysteem reactief reageert;- selectie treedt op doordat het strafrechtelijk systeem geneigd is complexiteit te reduceren;- politie en justitie zijn specifieke organisatieculturen (zie opsomming hierboven).Dus: etnische minderheden houden zich meer bezig met straatcriminaliteit → is zichtbaarder→ zijn simpelere procedures → dus eerder aangehouden. Daarbij speelt het ook een rol dat depolitie geneigd is tot stereotypering en ze liever wat ‘actie en spanning’ in hun werk hebben.De cultuur van de rechterlijke macht: wellicht de meest kenmerkende norm binnen dezecultuur is dat de toepassing van het strafrecht behoedzaam dient te geschieden, het strafrechtwordt gezien als ultimum remedium. Deze terughoudendheid is het sterkt ten aanzien van hendie nog niet met het strafrecht in aanraking zijn geweest en in sociaal opzicht veel hebben teverliezen (first-offenders). Deze terughoudendheid kan in de praktijk leiden totonaanvaardbare verschillen in afdoening naar bijvoorbeeld sociale status, werkstatus, etnischeafkomst. Verdachten die in sociaal opzicht weinig hebben te verliezen van strafrechtelijkingrijpen zullen eerder het volle pond krijgen, dit mechanisme zal dus ten nadele van deminder geprivilegieerden kunnen uitwerken.Tot slotVan discirminiatie is sprake als beslissers welbewust criteria als etnische afkomst een rol latenspelen. Van de Bunt wil juist aantonen dat bepaalde groepen een grotere kans hebben bestraftte worden door een onbewust handelen t.g.v. een selectiviteit die besloten ligt in de manierwaarop de strafrechtspleging functioneert. Selectiviteit kan het beste worden verklaard doorde strafrechtspleging te beschouwen als een organisatie met een specifieke organisatiecultuuren specifieke werkwijzen. Het cumulatief effect van de organisatorische luiheid en de


36culturele blik is, dat de strafrechtspleging sterk selecteert ten nadele van de opzichtigecriminelen en de gewone straatcriminaliteit.LEEREENHEID 9De meeste bedreiging voor mensen schuilt niet zozeer in het onwettig handelen vanindividuen, maar in hetgeen als onvermijdelijk risico wordt gezien van moderneproductiemethoden en transportmiddelen, van genetische manipulatie en gebruik vankernenergie.In het BW van 1838 lag nog het schuldregime besloten. In 1901 kwam de Ongevallenwet dieop de risicogedachte gefundeerd was. Sociologische benadering: een poging het ontstaan vande Ongevallenwet in verband te brengen met veranderingen van menselijke relaties in denegentiende eeuw. Ongevallenwet steunt op drie begrippen: schade (ook externe effectenhiervan), aanspreekbaarheid, verantwoordelijkheid.Volgens Schwitters is het bij een sociologische benadering van de schadevergoeding bijbedrijfsongevallen beter te spreken over "aanspreekbaarheid" dan over "aansprakelijkheid",omdat: aansprakelijkheid te sterk wordt geassocieerd met het gemene recht. Wil menachterhalen hoe slachtoffers van bedrijfsongevallen in hun noden voorzagen, dan is het beter tespreken over "aanspreekbaarheid", omdat dit begrip tevens verwijst naar de voor slachtoffersbuiten de juridische sfeer aanwezige mogelijkheden om op anderen een beroep te doen voorbijstand.Aanspreekbaarheid: de mogelijkheden die het slachtoffer heeft om voor het ondervangenvan zijn schade steun te vinden bij anderen.Aansprakelijkheid: uitkomst van een formalisering van de aanspreekbaarheid.De Ongevallenwet was een poging het vraagstuk van schadeverdeling op een andererationaliteit te funderen en te bevrijden van een schuldregime waarin de verwijtbaarheid vanhandelen centraal gestaan had. Voor die tijd was men afhankelijk van het civiele recht. Maaraangezien deze regels een schuldregime vestigden, was de rechtspositie van het slachtoffer (ofnabestaanden) niet sterk → kon men het niet goed bewijzen, bleef men met de schade zitten.De geringe geneigdheid om slachtoffer van ongevallen een schadevergoeding toe te staan, kanherleid worden tot het verlichte en liberale denken. Wetten vormen niet zozeer een gebod omte handelen, maar een verbod om inbreuk te plegen op de vrijheid van anderen. Materiëlenood werd beschouwd als een uiting van gemankeerd moreel gedrag.Tot het midden van de negentiende eeuw was Nederland een statische, vroegkapitalistischesamenleving. Tot 1848, het jaar waarin liberale constitutionele hervormingen werdendoorgevoerd, stond het land onder een autocratisch monarchaal bewind. Rond 1850 was deperiode van de ommekeer. Het zou echter tot de jaren zeventig duren voordat deindustrialisering voor arbeiders enige verlichting in hun armoedige bestaan zou brengen.Het was vaak moeilijk om schade als een bedrijfsongeval te concretiseren, aangezien deleefomstandigheden in die tijd ook veel te wensen overlieten. Het kon dus ook zomaar door‘een samenloop van omstandigheden’ gebeuren dat men ziek was geworden en niet alleen dusdoor een bedrijfsongeval. Ten tweede kwam het veelvuldig voor dat de handicap van de éénin het huishouden werd opgevangen door de ander. Daarnaast waren er in steden al iets meer


37geformaliseerde vormen van onderlinge bijstand ontstaan. Deze waren gerealiseerd doorwerklieden die wat geld opzij konden leggen (fondsen). In principe kreeg iemand geen geldals ie door zware ‘eigen schuld’ of dronkenschap in de problemen was gekomen. Solidariteitzorgde er echter voor dat hier in de praktijk niet altijd gehoor aan werd gegeven. Eerste helft19 e eeuw kwamen hier de directiefondsen bij (door ondernemers). Deze trokken vooral ‘debeste risico’s’ aan. Hierdoor kwamen de fondsen van de werklieden in de problemen omdathierdoor hun reservoir snel leeg raakte.Belangrijke voorzieningen voor de werkende klasse waren de patronale hulp (geschooldewerknemers) en de armenzorg (ongeschoolde werknemers). Bij de patronale hulp kondenwerklieden altijd op de werkgever rekenen.Kortom, geen procedures tot 1871; redenen:1. (causaal verband) De schade ten gevolge van een ongeval was voor de gedupeerden,zolang de fysieke condities in het algemeen slecht waren, nauwelijks te onderscheiden van deandere bedreigingen van hun gezondheid.2. (geen besef gederfd inkomen) Arbeiders konden veelal aanspraak maken op armenzorg enhulp uit de directe omgeving.3. (wijkende verantwoordelijkheid) De verantwoording voor een ongeval werd ampertoegerekend aan werkgever. Omdat de lichamelijke misère permanent en overal aanwezigwas, was de oorzaak van een ongeval moeilijk tot verwijtbaar handelen te herleiden.Daarnaast leidden de slechte bestaansvoorwaarden ertoe dat het leed met een zekeregelatenheid werd ervaren.4. Gevoelens van loyaliteit jegens een fabrikant, bij wie de arbeiders soms al hun hele leven indienst waren en bij wie soms ook familieleden hun brood verdienden, maakte het moeilijkhem voor de rechter te dagen.Praktische belemmeringen die slachtoffers van bedrijfsongevallen ervan weerhielden om destap naar de rechter werkelijk te nemen:1. arbeiders zouden nooit een advocaat inschakelen (sociale afstand was te groot)2. ontslagbescherming ontbrak, dus rechtsprocedure zou automatisch tot ontslag leiden3. aanspraken liepen grote kans stuk te lopen op de insolventie van de werkgeversKortom, de kansen van die slachtoffers van bedrijfsongevallen die ertoe kwamen eenjuridische procedure tegen de fabrikant aan te spannen om schadevergoeding te bemachtigenwaren niet groot. Hiervoor zijn vier redenen:1) Het recht bood, zolang de regels van aansprakelijkheid gefundeerd waren op hetschuldbeginsel, hen weinig mogelijkheden via een juridische procedure een schadevergoedingte bemachtigen. Het was voor een slachtoffer moeilijk de schuld van een ander te bewijzen.Zeker zolang nog geen wettelijke veiligheidseisen van toepassing waren op de omstandighedenop de werkvloer konden gedragingen nauwelijks als onrechtmatig of onvoorzichtig gekwalificeerdworden.2) De rechter was geneigd een claim af te wijzen indien hij van mening was dat het ongeval(ten dele) het gevolg was van eigen schuld van het slachtoffer.3) Het was voor collega's van slachtoffers moeilijk ten gunste van het slachtoffer te getuigenomdat zij daarmee, zolang elke ontslagbescherming ontbrak, hun betrekking in gevaarbrachten.4) Het slachtoffer was, ook indien de rechter zijn claim honoreerde, nog allerminst zeker vaneen vergoeding omdat deze snel afstuitte op de insolventie van de fabrikant.


38Industrialisatie: de omstandigheden verbeterden (door het gebruik van machines was menmeer gebonden aan meer orde en grotere werkruimten → minder slechtewerkomstandigheden dus), fysiek leed liet zich eerder als gevolg van een bedrijfsongevaltraceren. Verlaten van sociale omgeving had tot gevolg dat men niet meer terug kon vallen opreserves die in gecombineerde activiteiten besloten lagen (leden gezin werkten mee, stukjeland als appeltje voor de dorst). De nieuwe werkwijze vergde echter meer hiërarchie, dus deafstand werkgever – werknemer werd groter. Armenzorg werd bekritiseerd, het zou dearbeiders lui maken omdat zij te genereus en onvoorwaardelijk was. Gevolg: de werknemerwerd meer loonafhankelijk. Tegelijkertijd konden arbeiders in hogere kringen op een grotereaandacht voor hun fysieke conditie rekenen.Fondsen: alleen de beter gesitueerden waren hiertoe in staat (zelden fabrieksarbeiders). Defondsen werden gefinancierd door de werknemers en aangevuld door de werkgevers. Hetmeest gangbare fonds was dat ten behoeve van zieken. Voorop liepen bedrijven die als eerstende industrialisering op gang brachten. Wat wilde men met de fondsen bereiken?1. Er was behoefte aan gekwalificeerde arbeiders, fondsen dienden als lokkertje voor dearbeiders en moest hen ertoe overhalen de vertrouwde sociale omgeving te verlaten →rekruteren van gekwalificeerde arbeiders.2. De fondsen waren bedoeld om, samen met scholen en woningen, de lichamelijke engeestelijke staat van de arbeiders te verhogen.3. Fondsen werden gebruikt om arbeiders aan het bedrijf te binden.4. De fondsen hadden een functie om de werknemer “scherp” te houden (oplettend). Bijschade wegens onoplettendheid werd de uitkering gereduceerd → disciplinebevorderend.5. Tenslotte hadden de fondsen tot doel om de afstand werknemer (arbeid) – werkgever(kapitaal) te overbruggen en eenwording van het bedrijf te stimuleren.Het fonds vormde een gerationaliseerd vangnet voor behoeftige arbeiders: een nieuwevoorwaardelijke zorg die functioneel gericht kon worden op het aantrekken, creëren eninstandhouden van gekwalificeerde arbeidskrachten en het stimuleren van optimalewerkprestaties. Ondernemers verzekerden hun werknemers collectief. Slachtoffer had dusgeen directe aanspraak op de verzekeraar. Zo bleef men dus afhankelijk van de genade van dewerkgever.Vrijwillig ingerichte fondsen spoorden met liberale denkbeelden omtrent schuld: ten eerstevestigden deze fondsen een meer voorwaardelijke aanspreekbaarheid die spoorde met deliberale voorstellingen omtrent individuele verantwoordelijkheid. Zij vormden een poging omeen individualistisch moreel regime op de bedrijfsvloer te vestigen: i.p.v. de altijdaanspreekbare en aan weinig voorwaarden gebonden steun van de armenzorg werd deuitkering aan de kwaliteit van het gedrag verbonden. Ten tweede belichaamden deze fondseneen zonder wettelijke dwang tot stand gekomen verbetering van de condities van de arbeiders.Zij vormden het bewijs van het opvoedende effect van leed, want toonden aan dat de kans optegenslag potentiële slachtoffers inderdaad aanzette om zich zedelijk te verbeteren. Arbeiderskwamen er, al of niet onder de hoede van welgestelden, immers toe gelden af te zonderen, dezein samenwerkingsverbanden planmatig te beheren, en elkaar aan te zetten tot een sobere,oplettende en spaarzame levenswijze.Er zijn 2 redenen waarom er voor door bedrijfsongevallen getroffen arbeiders eerder eenregeling werd getroffen dan voor zieke of oude arbeiders.1) De aan het eind van de 19e eeuw plaatsvindende mechanisering droeg ertoe bij datbedrijfsongevallen niet langer, zoals ziekte en ouderdom, opgevat konden worden als het


39gevolg van natuurwetten. Zij werden gezien als gevolg van in de bedrijfssfeer gezetelde risico'swaarvoor ondernemingen de kosten zouden moeten opbrengen.2) Er bestond voor slachtoffers van bedrijfsongevallen, anders dan voor zieke en oudearbeiders, al een regeling waarvan men af wilde, namelijk de civiele procedure. Toen arbeidershiervan gebruik gingen maken vormde de bedreiging die daarin werd gezien voor de socialevrede een stimulans om naar een alternatief te zoeken.Rechtspraak: het op schuld gefundeerde aansprakelijkheidsrecht bood de arbeidernauwelijks mogelijkheden. Daarnaast was het voor het slachtoffer onmogelijk om anderenvan onvoorzichtig gedrag te betichten, zolang onveiligheden en slechte hygiëne in dewerknemersomgeving nog gebruikelijk waren. Dit veranderde pas toen er meer aandachtkwam voor hygiëne en veiligheid op de werkvloer. Zoals door aanstelling van inspecteurs vande arbeid in 1890 en de aanname van de Veiligheidswet in 1895. De rechter kon numakkelijker beoordelen of er van onrechtmatig of onvoorzichtig gedrag sprake was.De Ongevallenwet zorgde er enerzijds voor dat de mensen minder afhankelijk werden vanelkaar, maar anderzijds werden mensen juist met elkaar verbonden die voorheen geen enkelebinding met elkaar hadden. Ten gevolge van het industrialiseringsproces werdenfamilieverbanden en lokale verbanden vernietigd (armenzorg werd steeds meer bekritiseerden de patronale arbeidsverhouding werd uitgehold). Degenen die sterk van de traditionelehulppatronen afhankelijk waren, ervoeren een sterkere derving in hun inkomen en warenaangewezen op andere vormen van bijstand. Hetzelfde proces van industrialisering enprocessen van politieke integratie maakten dat de arbeiders op meer aandacht voor hun lotkonden rekenen. De welgestelden kregen steeds meer te maken met de repercussies van deslechte fysieke en geestelijke condities van de arbeiders. Dit werd gezien als een obstakel,aangezien er vanaf 1850 behoefte was om de industriële achterstand op de omringende landenin te lopen. Het streven om de in 1848 nieuw verworven liberale constitutie een hechterfundament te geven, droeg er tevens toe bij dat de aandacht voor de geestelijke ontwikkelingvan de minder welgestelden toenam. Door het stemrecht (eind 19 e eeuw) kregen arbeidersmeer gelegenheid om in de politiek te participeren. Nu kregen mensen die ook nietrechtstreeks bij de arbeiders betrokken waren de indirecte gevolgen ervan → de externeeffecten. De interesse in het lot van de arbeiders nam toe en men was meer bereid omverbetering in hun omstandigheden aan te brengen. De Ongevallenwet was een middel omdeze externe effecten beter te beheersen.Aan het einde van de negentiende eeuw bleken politiek, juristen en veel werkgevers eenverplichte ongevallenverzekering (en later ongevallenwet) voor te staan. Waarom? Als gevolgvan het ontvouwingproces, kleine netwerken met eenvoudige betrekkingen transformeerdenzich tot grote vertakte netwerken van intermenselijke relaties. Dit had tot gevolg dat detraditionele verbanden vernietigd werden en de armenzorg werd uitgehold. Men wildebovendien de industriële achterstand op de omringende landen inlopen. De mens werd meeronder een abstracte invalshoek bekeken. Een ongeval werd gezien als kapitaalverlies (demens werd dus gezien als factor, als productiefactor) → Pimentel. Collega-werknemers lietenna om geld in de bedrijfskas te storten, het gedrag van deze nalatige collega werd alsongerechtvaardigde verrijking van de armenzorg gezien. Niet alle collega-werkgevers warenbereid een fonds voor werknemers te stichten hetgeen ten koste ging van deconcurrentieverhoudingen. Werkgevers die wel een fonds gesticht hadden zagen dus in deverplichte ongevallenverzekering een mogelijkheid om gunstiger concurrentieverhoudingen tecreëren. Arbeiders wilden niet langer aan genade of ongenade van patroon, armenbestuur of


40diaconie zijn overgeleverd. Voor de regering was de afwenteling van kosten op de armenzorgiets dat een publiekrechtelijke opzet van de ongevallenverzekering rechtvaardigde. Doorveranderingen in de kieswet waren veel arbeiders stemgerechtigd. De politieke partijenmoesten kiezers aan zich binden. De liberalen werden gedwongen tot een reformatorischsociaal beleid.De fabrieksfondsen betekenden dus een stap in de richting van de verplichte verzekeringomdat deze fondsen in de regel bijstand verleenden (uitgezonderd de verwijtbare gevallen).Dit dus in tegenstelling tot het liberale denken: het slachtoffer kreeg pas danschadevergoeding indien iemand inbreuk had gepleegd op zijn vrijheid. De bijstand werd dusmeer uit de gunstensfeer getrokken en geformaliseerd.De liberale ideologie onthield slachtoffers het recht op compensatie omdat het recht werdverondersteld wederzijdse vrijheden af te bakenen waarbinnen iedereen de vrijheid hadzichzelf moreel te ontwikkelen en te beschaven. Er zou reeds een harmonieuze relatie bestaantussen economische en zedelijke capaciteiten (als je arm bent, zou dat je eigen schuld zijn).De arbeiders zouden recht krijgen op een uitkering. De regering opteerde voor eenpubliekrechtelijke – centralistische opzet. Het medisch oordeel zou geheel in handen van deoverheid liggen. De arbeiders steunden dit streven. Daartegenover stonden de werkgevers,particuliere verzekeringsmaatschappijen en Abraham Kuiper. Zij wilden beslissingen zoveelmogelijk in eigen hand houden. De al bestaande fondsen zorgden voor integratie vanarbeidsongeschikten waardoor de lasten beperkt bleven. Vooral de fabrikanten die reeds eenfondsje aan hun bedrijf verbonden hadden, zagen in een verplichting de mogelijkheid omnalatige collega-fabrikanten met de kosten te confronteren (hun concurrentiepositie zou opdeze manier verbeterd worden). Waar de door de regering voorgestane publiekrechtelijkeregeling niet een zelfde bijdrage aan de integratie van arbeiders binnen het bedrijf als debestaande fabrieksfondsen leek te kunnen bewerkstelligen, keerden zij zich tegen decentralistische opzet van deze plannen.De stelling dat de fabrikanten die geen eigen fondsje hadden aan ongerechtvaardigdeverrijking deden, is niet helemaal terecht. Het hebben van een fonds was voor sommigen nogniet rendabel. Men kan dus beter zeggen dat diegenen die wel een fonds hadden, eenvoordelige concurrentiepositie hadden ten opzichte van degenen die dat nog niet haddenDoor de representanten van arbeiders in de Tweede Kamer werd de garantie van een uitkeringtoegejuicht. Kritisch stonden zij echter tegenover de afschaffing van de civiele procedure.Daarmee werd in hun ogen het beginsel van individuele verantwoordelijkheid ondermijnd. Indeze zin werd in de verplichte verzekering een verzekering gezien tegen de gevolgen van deartikelen 1401, 1402 en 1403 van het BW.Wat de garantie van een uitkering betreft, zegevierden de liberalen en de arbeiders: de staatwaarborgde slachtoffers van ongevallen direct een uitkering. Werkgevers werd demogelijkheid gegeven eigen risico te dragen.Door de Ongevallenwet werd een voornamelijk door de werkgevers gefinancierdeverzekering in het leven geroepen. Deze collectief afgewentelde kosten wijst op een tanendeinvloed van het oordeel dat ongevallen vooral aan de onvoorzichtigheid van de arbeiders zelfte wijten zijn.


41Maatschappelijke oorzaken/tendensen voor de ommekeer:Inspecteurs van de arbeid droegen bij aan de verandering van de perceptie van het ongeval enschreven dikwijls veranderingen in het productieproces voor, zoals betere beschutting vanmachines.Assurantiën. Omdat de kosten niet toebedeeld worden aan individuen wier nalatigheid hetongeval verweten kan worden maar aan een collectief van verzekerden, is de assurantie meergericht op een beleidsmatige benadering van de veiligheidseisen dan dat zij werkelijk belangstelt in de vraag welk individu een verwijt kan worden gemaakt van het ongeval (uithollingvan het schuldbegrip). Men ging zich realiseren dat economische wetten individuelefabrikanten er soms van weerhielden dat te doen wat uit zedelijk oogpunt nodig werdgevonden. Assurantiën leidden dus tot een collectivering van verantwoordelijkheid.Economische en zedelijke eisen. Hard werkende en oppassende werknemers halen zichzelfwel uit hun armoedige omstandigheden is een illusie. Werkgevers moesten aanvaarden datmet betrekking tot de bijstand enige dwang noodzakelijk zou zijn. Ook het minderblootstellen aan gevaren voor arbeiders viel hieronder (hier had immers alleen het bedrijfmaar baat bij).Gemechaniseerde productie. Het gebruik van machines maakte dat gevaar voor ongevallenzich nu eenvoudiger in verband liet brengen met en menselijk activiteitenpatroon en nietlanger aan het toeval kon worden toegeschreven. Ongevallen werden steeds meer gezien alsrisico’s die gezeteld waren in de bedrijfssfeer, waarvoor de onderneming de kosten zoumoeten opbrengen.Normalisering van het ongeval. Voor de regering die voor de ongevallenwet verantwoordelijkwas, was het handhaven van de sociale vrede een belangrijk oogpunt. Daarom zocht men haarheil in een publiekrechtelijke regeling. De arbeiders op wie deze wet van toepassing was,werd de mogelijkheid een civiele procedure aan te spannen ontnomen. Dit gebeurde net in eenperiode waarin het voor de werknemers makkelijker werd een dergelijke procedure aan tespannen. De civiele procedure leende zich niet voor schadeverdeling in de geïndustrialiseerdesamenleving.Juristen hebben een grote rol gespeeld bij de meningsvorming omtrent de schadeverdelingbij bedrijfsongevallen. (In 1987 koos de NJV voor de verplichte ongevallenverzekering).Waarom?- Juristen waren op de hoogte van het recht in het buitenland, waar men inmiddels wat hadgedaan aan de positie van de werknemers (in Duitsland in 1871 verruimde aansprakelijkheid,daarna in 1884 sociale verzekeringsproject).- Er was groot besef van de nood en onvrede onder de arbeiders.- Enkele gezaghebbende juristen hadden een grote affiniteit met een vooruitstrevendestroming in liberale kring. Deze wezen minder dan anderen de wettelijke interventie af.- De vroege steun voor een verplichte verzekering kan ook in verband worden gebracht meteen vorm van juridisch conservatisme. Men zag in dat de verplichte verzekering eenmogelijkheid was om te voorkomen dat de dogma’s van het civiele recht aangetast zoudenworden, door aansprakelijkheid werkgevers te vergroten.Van schuld- naar risicoregime.Dit betekent een ingrijpende wijziging van het denken over ongeval schadeverdeling enverantwoordelijkheid.1. Aansprakelijkheid wordt niet langer gefundeerd op een verwijt (doordat men ging beseffendat ook bij nauwgezetheid en oplettendheid bij gemechaniseerde productie ongevallenonvermijdelijk zullen blijven en toeval lag niet langer ‘in de natuur’ (zoals donder enbliksem), maar in de menselijke capaciteit).


422. In de denkwijzen ligt een ander mensbeeld besloten. Niet de afwijking van het ideaalbeeldvan het menselijk gedrag, verwijtbaar gedrag, staat in het centrum van de aandacht, maarafwijking van een gemiddelde.3. Het denken in termen van risico veronderstelt niet langer een rechtsconflict tussen tweeindividuen. Schadeverdeling wordt niet langer gerechtvaardigd door het verwijt dat eenindividu gemaakt kan worden, maar door het verhogen van de kosten van risicovolleactiviteiten die op zichzelf niet moreel of politiek onwenselijk worden gevonden.4. Het risicodenken vormt een inbreuk op het strikte onderscheid dat in het schulddenkenwordt gemaakt tussen wet en zede (bijstand verlenen behoort tot de zedelijke plichten). Werdde vrijwillige bijstand eerst beschouwd als een correlaat van zedelijke verbetering enindividuele verantwoordelijkheid, in de jaren tachtig kan een wettelijke verplichting ombijstand te verlenen gepresenteerd worden als een maatregel waarvan zedelijke verheffing eneen bijdrage aan individuele verantwoordelijkheid verwacht kan worden).5. Er komt een einde aan de veronderstelling die in het schuldregime besloten had gelegen,dat met de toedelen van aansprakelijkheid drie functies tegelijkertijd gerealiseerd kunnenworden: de repressieve, de preventieve en de schadeverdelende.6. In het risicodenken ligt een hele andere verhouding tussen recht en samenleving beslotendan in het schulddenken. Het recht wordt gezien als een instrument om maatschappelijkeproblemen op te lossen. Schwitters geeft redenen die ertoe geleid hebben dat in deOngevallenwet het schuldcriterium grotendeels uitgeschakeld werd. Men wilde af vantijdrovende procedures; de welgestelden wilden af van een vorm van schadeverdeling waarbijde kwaliteit van het gedrag van de fabrikant in termen van goed en kwaad in het openbaar terdiscussie gesteld zou worden. Kortom, het recht keerde zich naar de maatschappij toe.Twee door Schwitters genoemde redenen die ertoe leidden dat in de Ongevallenwet hetschuldcriterium grotendeels uitgeschakeld werd:Ten eerste wilde men af van procedures die zoveel tijd kostten alvorens slachtoffers bijstandtegemoet zouden kunnen zien.Ten tweede wilden welgestelden, in tijden dat zij zich toch al zorgen maakten over de socialerust, af van een vorm van schadeverdeling waarbij de kwaliteit van het gedrag van de fabrikantin termen van goed en kwaad in het openbaar ter discussie gesteld zou worden.De Ongevallenwet kan gezien worden als het eindpunt van een formalisering van deaanspreekbaarheid: van de vrijwillige, op solidariteit, saamhorigheid en zedelijke plichtgefundeerde hulp van familie, buren, patroon en armenzorg naar de wettelijk garantie van eenuikering door de staat. Centrale rol hierbij hebben de fabrieksfondsen die de aanspraakformaliseerden.LEEREENHEID 10‘Het probleem van de vele handen': de verantwoordelijkheid is door arbeidsdeling,hiërarchie en routinisering versnipperd. Het valt voor buitenstaanders steeds moeilijker, indiener iets misgaat binnen de organisatie, om personen aan te wijzen die kunnen wordenaangesproken.Corporatieve' aansprakelijkheid: buitenstaanders kunnen zich, in geval van schade ofschande, direct wenden tot de organisatie en deze zelf aanspreken op het collectieve resultaat,zonder zich al te veel te behoeven bekommeren om de vraag welke functionaris aan welke


43criteria voor aansprakelijkheid heeft voldaan. De collectieve organisatie wordt als één persoonopgevat.Persoonlijke aansprakelijkheid: afzonderlijke personen binnen een organisatie wordenindividueel aangesproken.De conclusie is dat het gebruik van alléén corporatieve aansprakelijkheid tekort schiet om eenadequate sturing van complexe organisaties te bewerkstelligen.Bovens schetst op verschillende wijzen het verband tussen aansprakelijkheid enverantwoordelijkheid. Dit kan samengevat worden in drie vragen.1. In hoeverre zijn de constructies van aansprakelijkheid en opvattingen van behoorlijk gedragbinnen organisatie die hier aan de orde komen effectief bij de sturing van complexe situaties.2. In hoeverre zijn deze constructies en opvattingen aanvaardbaar vanuit een normatiefoogpunt (moreel, politiek, rechtsfilosofisch)3. Hoe kan men deze constructies en opvattingen van verantwoordelijkheid enaansprakelijkheid in de praktijk vorm geven.Onder filosofen bestaat nog volstrekt geen consensus over de vraag of organisaties, al dan nietmet rechtspersoonlijkheid, ook als morele personen te beschouwen zijn. Bovens onderscheidthierin 3 posities onder filosofen:1) Filosofen die van mening zijn dat morele categorieën niet van toepassing zijn oporganisaties; o.a. John Ladd (alleen te meten aan moed, eerlijkheid, integriteit → praktijk iseen onaantastbare norm).2) Filosofen volgens wie complexe organisaties kunnen worden beschouwd als volwaardigeleden van de morele gemeenschap; o.a. Peter French (volledige gelijkstelling van complexeorganisatie en natuurlijke personen op moreel gebied).3) De positie, die ook Bovens onderschrijft, waarin enerzijds erkend wordt dat morelepersonen wel iets anders zijn dan morele organisaties, maar dat dat anderzijds niet hoeft tebetekenen dat organisaties niet moreel verantwoordelijk kunnen worden gesteld.Ad 1. bezwaar hierbij is dat Ladd zijn betoog baseert op een model van de complexeorganisaties dat een combinatie is van Webers ideaaltype van de rationele bureaucratie enSimons beschrijving van formele organisaties. Dit zijn echter geen waardevrije, universelemodellen. Ladds betoog is derhalve niet voldoende om morele verantwoordlijkheid vancomplexe organisaties reeds op dogmatische gronden af te wijzen.Ad. 2. bezwaar hiertegen is dat intenties voldoende zouden zijn om de ‘moral personhood’ telaten ontstaan. Intenties alleen zouden voldoende zijn. Dit begrip is wat te ruim, nu men hierdan ook dieren onder zou kunnen laten vallen. Daarnaast kan je je afvragen in hoeverrebedrijven intenties hebben. Bovendien is dit model te essentialistisch (ook andere factorenzullen een rol spelen).Corporate social responsability verwijst naar de debatten die reeds vanaf de jaren vijftig, metname in de VS, worden gevoerd over de maatschappelijke verantwoordelijkheden vanbedrijven. Moeten naast winst ook sociaal ethische doelen worden nagestreefd.Sturingsmechanismen die redelijk effectief zijn op natuurlijke personen blijken problematischte zijn wanneer ze worden toegepast op complexe organisaties. Preventie is gezien de omvangvan een eventuele schade die complexe organisaties kunnen veroorzaken, van groot belang.Sturing via verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid vindt naar haar aard meestal pas achteraf


44plaats. Bij natuurlijke personen is dit niet al te problematisch. Bij complexe organisatieshebben zij weinig zin uit het oogpunt van vergelding of vergoeding. Het bedrijf blijkt faillieten de rechtspersoon ontbonden, of de sanctie betekent werkloosheid voor de, in meerderheidonschuldige, werknemers.De invloed van de dreiging van sancties op de besluitvorming- Een veelgehoorde klacht is dat de boete te laag is in verhouding met de totale winst enverlies rekening. (de kost en van een legale afvalverwerking zijn vele malen hoger dan deboete)- Verhogen van boetes vormt maar ten dele een oplossing. Zij moet de draagkracht van deorganisatie niet te boven gaan. Naarmate de pakkans kleiner is, moet boete omhoog gaan.Wordt de boete te hoog, dan heeft zij geen afschrikwekkend effect. De organisatie kan haartoch niet meer betalen. De pakkans is bij complexe organisaties zeer klein omdat zijonrechtmatig gedrag in die context vaak makkelijk kan camoufleren, zij voor buitenstaandersmoeilijk te herkennen en te bewijzen is.Kortom: het idee van complexe organisaties als rationeel handelende persoon biedt in beginseluitstekende uitgangspunten om het vraagstuk van sturing van deze organisaties op te lossen.Door zich complexe organisaties voor te stellen als model-individuen die zich gedragenvolgens de regels van "rational choice" en die zich laten leiden door kosten-en-baten-analysen,wordt het eenvoudig om het handelen van deze actoren naar de hand te zetten. Het in wenselijkebanen leiden van hun gedrag wordt een kwestie van het juist doseren van beloningen enbestraffingen. Rationele actoren zullen immers afgehouden worden van (ongewenst) gedrag,wanneer de te verwachten kosten hoger zijn dan de baten.Toch blijken financieel-economische sancties veel minder effect te hebben dan men op heteerste gezicht zou denken. De boetes en schadevergoedingen zijn in vergelijking tot hetvermogen dat omgaat in complexe organisaties in het algemeen gering en bovendien is depakkans klein waardoor bedrijven zich weinig aan deze mogelijke sancties gelegen zullen latenliggen. Bij een geringe pakkans kan in het algemeen de preventie toch bereikt worden doorhoge boetes en schadevergoedingen te introduceren. De effectiviteit van financiële sanctieswordt echter niet zo maar vergroot door de bedragen te verhogen, omdat boven een bepaaldmaximum bedrijven weten dat ze deze toch niet meer kunnen betalen.Volgens Bovens kunnen complexe organisaties niet beschouwd worden als rationele, op grondvan kosten-en-baten-afwegingen handelende, entiteiten. Hij geeft hiervoor de volgenderedenen:1) De complexe organisatie kan niet gezien worden als een eenheid die in de top genomenbesluiten volgt. Een organisatie omvat een veelheid van afdelingen die vaak hun eigendoelstellingen nastreven die doorgaans maar zijdelings verbonden zijn met de doelstellingenvan de organisatie als geheel.2) De top van een organisatie of de juridische afdeling die oog moet houden op het voldoenaan wettelijke verplichtingen beschikt soms over onvoldoende informatie over de wijzewaarop gewerkt wordt binnen de afdelingen van de organisatie.3) Individuele functionarissen in de lijn worden vaak nauwelijks geraakt door sancties jegensde organisatie.4) Het handelen van organisaties wordt gekenmerkt door een geringe continuïteit. Grootverloop van functionarissen en het bestaan van tegenstrijdige belangen tussen afdelingen maaktdat complexe organisaties zich grillig kunnen gedragen en vaak slecht in staat zijn lering tetrekken uit impulsen (zoals sancties) van buiten.


45Utilistisch model van de rechtseconomie: natuurlijke mensen kennen een grote mate vancontinuïteit en eenvormigheid. Door externe effecten zullen sommige gedragingen leiden totgedragsverandering.Net als natuurlijke personen worden ook complexe organisaties door externe prikkelsgestuurd (subsidies, belastingvoordelen, regelgeving- en vergunningstelsels, boetes en anderevermogensstraffen) Men moet er echter wel weet van hebben dat normoverschrijdend gedragplaatsvindt, of dreigt plaat s te vinden. <strong>Ex</strong>terne sturing staat of valt daarom met een goedeinformatie-voorziening. Hier wringt nogal eens de schoen.- De informatieachterstand en gebrek aan deskundigheid doet zich vaak reeds gelden bij hetopstellen van de regels. Buitenstaander kan moeilijk inzicht krijgen in complexeproductieprocessen en eventuele schadelijke gevolgen daarvan.- Dit geldt ook voor controlerende instanties. Bij sturing met externe mechanismen moet menvan buitenaf te weten zien te komen wat er zich in en rondom een complexe organisatieafspeelt.- Dit gebrek aan inzicht doet zich ook gelden nadat men overtredingen op het spoor isgekomen. Door de grote complexiteit kan het moeilijk zijn het bewijs rond te krijgen.De complexiteit vraagt van controlerende instanties gespecialiseerde onderzoeksfaciliteiten entechnieken. Technieken volgen elkaar in zo’n rap tempo op dat controlerende instanties amperroutine kunnen ontwikkelen en slechts in geringe mate van hun fouten kunnen leren. Vaak ishet gecontroleerde bedrijf de enige die over deze deskundigheid beschikt. Vaak levencontrolerende instanties door deze specialisatie in een soort symbiose met de door hen tereguleren instanties.Indien men complexe organisaties van ongewenst gedrag wil afhouden is men meeraangewezen op sancties dan wanneer men een natuurlijk persoon daarvan af wil houden.Dit komt omdat natuurlijke personen normen internaliseren d.m.v. opvoeding en anderesocialisatieprocessen. Het gedrag van organisaties wordt veel minder door moreleovertuigingen bepaald, mede omdat deze een geweten ontberen. In sommige opzichtenkunnen stichtingbesturen en raden van commissarissen een dergelijk gewetensfunctievervullen. Een andere vorm van geweten is bijv. de bedrijfscultuur, een soort ongeschrevendienstmoraal (‘zo doen wij dat hier niet’). De kracht van deze normen valt echter in het nietbij morele overtuigingen, gevoelens van medelijden en schuld en het inlevingsvermogen watnatuurlijke personen kennen.De beperkingen van het rechtJuridische instrumenten die een redelijk effectiviteit hebben bij natuurlijke personen, kunnenniet zo maar worden overgezet op complexe organisaties. De structurele verschillen tussencomplexe organisaties en natuurlijke personen doen zich ook gelden in de toepasbaarheid eneffectiviteit van juridische middelen.- Soms bestaat de complexe organisatie niet meer, en kan niet worden aangesproken.- Tot wie moet een forum zich richten, een organisatie als zodanig kan immers niet voor eenforum verschijnen, hiervoor zijn individuen nodig.- Sancties die ter vergelding of vergoeding zijn opgelegd, kunnen onbedoelde neveneffectenhebben. De bestraffing van rechtspersonen worden lang niet altijd gedragen door hen die vande overtreding hebben geprofiteerd, maar komen nogal eens terecht bij personen die niet ofnauwelijks bij machte waren het wangedrag te voorkomen (aandeelhouders, consumenten).- Sommige belangrijke sancties, zoals TBS en gevangenisstraffen zijn niet toepasbaar opcomplexe organisaties als zodanig. Andere sancties hebben dikwijls een averechts effect.


46- De besluitvorming over de feitelijke toepassing van sancties wordt nogal eens beïnvloeddoor externe overwegingen (bijv. hoge werkloosheid). Er kan dus sprake zijn van eenbelangenconflict.- Juridische middelen kunnen niet naar believen worden toegepast. Uitgebreide procedurelevoorschriften en materiele beginselen beschermen de objecten. Complexe organisaties zijnrepeat players, zij kunnen over uitgebreide juridische expertise beschikken en een optimaalgebruik maken van alle bescherming en tijdwinst die formele procedures bieden.Effectiviteitsonderzoek van NagelDe minste effectiviteit hadden gevangenisstraffen en boetes. Ook laag scoorde ‘hetharmoniemodel van overreding door overleg’ (veel vertraging zonder resultaat). Totinstrumenten met een middelmatige effectiviteitsverwachting behoren civielrechtelijkesancties op basis van een actie uit onrechtmatige daad, het publiceren van de namen vanovertreders en het afsluiten door de overheid van voorkeurscontracten met firma’s die zichwel aan de wet houden. Een veel hogere effectiviteitsverwachting hadden de rechterlijkebevelen met hoge dwangsommen of dreigen met intrekking vergunning. Het meest effectiefbleken toch financieel-economische prikkels, mits ze sterk genoeg waren (‘de vervuilerbetaalt’).Nadeel is echter dat de kosten soms door bedrijven op werknemers of consumenten kunnenworden afgewenteld. Op deze manier betaalt niet het bedrijf, maar de consument de boete.Een grote kans op effectiviteit boden ook beloningen in de vorm van subsidies enbelastingaftrek regelingen. Nadeel: je beloont een organisatie voor iets wat natuurlijkepersonen geacht worden uit zich zelf te doen, namelijk: het gehoorzamen van wetten.Makranthropie: verleiding om een rechtspersoon te beschouwen als een meer-danlevensgrootnatuurlijk persoon.De personificatie van de complexe organisatie verhult het feit dat zij niet, zoals de meestenatuurlijke personen, een centrale kern heeft die op prikkels reageert, de lessen uit hetverleden bewaart en het gedrag reguleert. De complexe organisatie is veeleer te beschouwenals semi-autonoom veld. Hierin ligt het besef besloten dat de organisatie niet als een eenheidondubbelzinnig reageert, op sturingsimpulsen uit de omgeving, maar opgevat moet wordenals een veelheid van onderlinge verbonden eenheden en personen die allen afzonderlijk zichoriënteren op reeds in de praktijk verankerde normen, verplichtingen en arrangementen.Door hun semi-autonome karakter zullen veel complexe organisaties grote moeite hebben metleerprocessen die zien op het gedrag van de gehele organisatie of die zouden moetenuitmonden in uniform, centraal gestuurd gedrag.Bovens heeft het volgende tegen op de personificatie van complexe organisaties: bij eenpersonificatie van complexe organisaties worden zij te veel als een entiteit uit één stuk gezien,als een eenhoofdig lichaam, dat in staat is rationeel te handelen, of zaken in zijn geheugen opte slaan of lering te trekken uit negatieve reacties uit de omgeving. Een beter beeld van hethandelen van complexe organisaties geeft het uit de antropologie afkomstige begrip van het"semi-autonome sociaal veld". Hierin ligt het besef besloten dat de organisatie niet als eeneenheid ondubbelzinnig reageert op (sturings)impulsen uit de omgeving, maar opgevat moetworden als een veelheid van onderling verbonden eenheden en personen die allen afzonderlijkzich oriënteren op reeds in de praktijk verankerde normen, verplichtingen en arrangementen.


47Persoonlijke aansprakelijkheid naast aansprakelijkheid van de organisatieSturing ex ante is in het grootste belang in het licht van de schaal en het onherroepelijkekarakter van de schade die voort kan vloeien uit de corporate risks. Coffee kwam met het ideeom boetes niet meer in geld, maar in aandelen van het bedrijf te laten betalen. Zo zouden degevolgen van de sanctie sterker voelbaar worden. Maar ook dit heeft geen preventieve krachtvanwege gebrek aan adequate informatie en er zijn tegenstrategieën mogelijk vanuit deorganisatie. Om veranderingen teweeg te brengen kan het nodig zijn functionarissen in debesluitvormingsstructuur van een organisatie te laten interveniëren. Daarbij kan men denkenaan:1. benoemen van regeringscommissarissen2. het verplicht stellen van procedures bij riskante productie processen3. rechterlijke sancties en hervormingen verplichtenEnkel coöperatieve verantwoordelijkheid moet om pragmatische redenen worden afgewezen.Om deze redenen wordt in de meeste Westerse democratieën, in ieder geval in juridisch enpolitiek, maar ook in moreel opzicht een of andere vorm van verantwoordelijkheid vannatuurlijke personen naast de verantwoordelijkheid van complexe organisaties erkend.Sturing richt zich mede tot deze verantwoordelijke personen. De handelingen van complexeorganisaties zijn altijd verbonden met de handeling van individuen. Zonder de beslissingen enwerkzaamheden van natuurlijke personen kan een organisatie niet handelen. Veel lastiger danhet vast stellen van deze twee-eenheid is echter de vraag welke individuen, in welke mateverantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het handelen van de organisatie.LEEREENHEID 11Een jurist zal aandacht schenken aan veranderingen van wettelijke normen en jurisprudentie.Een socioloog is maar ten dele geïnteresseerd in veranderingen van juridische normen en is heter vooral om te doen op welke wijze het functioneren van een rechtsfiguur binnen eenmaatschappelijke context is veranderd en deze wijziging te verklaren in termen vanmaatschappelijke veranderingen. Zo besteedt Macaulay aandacht aan de vraag wat voorbetekenis het contract heeft in het bedrijfsleven en probeert hij te laten zien dat die betekenisverklaard kan worden door de kenmerken van de transactie, aard van de relatie tussenbedrijven en de kenmerken van de positie binnen het bedrijf van verschillende betrokkenen.Dat sociologen minder geïnteresseerd zijn in het recht als een stelsel van normen, betekent nietdat zij daar altijd geheel aan voorbijgaan. Sommige rechtssociologen toetsen de betekenis vanrechtsfiguren in de maatschappelijke werkelijkheid aan beginselen en idealen die inrechtsnormen besloten liggen.Klassieke contractleer: contract in de 18 e en 19 e eeuw. Sociale economie werd georganiseerdrondom het vrije contract en kreeg in het gecodificeerde civiele recht een centrale plaats.De klassieke contractleer gaf uitdrukking aan de denkbeelden van een burgerij die zichemancipeerde van traditionele afhankelijkheid van absolute heersers en feodale stelsels. Zijmeenden aan geen andere afhankelijkheid onderworpen te zijn dan aan de wetten die zijzichzelf gesteld hadden.From status tot contract (Maine)In de periode voorafgaande aan de achttiende en negentiende eeuw, toen met de opkomst vande vrije- marktsamenleving het contract dominant werd, werden veel menselijk betrekkingenbepaald door de positie die zij ten gevolge van geboorteinnamen. Kenmerkend voor decontractidee is, dat mensen, ongeacht hun positie, in beginsel vrij zijn alle goederen te


48verwerven waarover zij willen beschikken. Met de uitdrukking “from status to contract”wordt uitdrukking gegeven aan een veranderingsproces dat zich in de westerse wereld voltrok.In een op status gefundeerde samenleving staan rechten en plichten buiten menselijkebeschikkingsmacht en worden ontleend aan sociale posities. In een op contract gefundeerdesamenleving worden de rechtenen plichten vooral ontleend aan vrijwillig aangeganeafspraken.Weber stelde statuscontracten tegenover Zweckkontrakte (doelcontract). Het statuscontractverandert de gehele sociale positie van een persoon en een doelcontract brengt alleen een ruilvan economische prestaties te weeg: de status van partijen blijft onveranderd.De contractleer kan gezien worden als een wapen in de strijd van de burgerij tegen feodaliteiten absolutisme, tegen door status bepaalde posities, tegen statische verhoudingen, voorpolitieke autonomie, voor vrije beschikkingsmacht en voor een vrije circulatie van arbeid enkapitaal.Ten tijde van de grote contrasten tussen arm en rijk hadden vrijheid en gelijkheid een centraleplaats gekregen in het juridische denken omdat het recht er niet was om ongelijkheden tecorrigeren, maar omdat het een uitdaging aan alle mensen was om volwaardige burgers enrechtssubjecten te worden → door hard werken kom je er wel.Door het contract kwam er eigenlijk politiek gezien een nieuwe ‘stand’. Het contract sloottevens aan bij de sociaal-economische voorstellingen van de burgerij.Volgens het burgerlijk-liberale wereldbeeld werden sociale betrekkingen niet zozeer bepaalddoor traditie of religie maar door het economische. Individuen laten zich bij het sluiten vancontracten leiden door financieel eigenbelang en handelen niet langer op grond van doortraditie bepaalde plichten. Het vormt een model waarin maatschappelijke ontwikkeling enpersoonlijke verbetering hand in hand gaan.Het contract had in de 19e eeuw zo'n grote betekenis omdat het een uitdrukking vormde van dezojuist verworven vrijheid en aansloot bij de sociaal-economische werkelijkheid van deburgerij. Hoewel het contract uitdrukking was van de triomf van het economische op detraditie en op absolutistische heersers, betekende dat niet dat alle idealen m.b.t. de samenlevingvervlogen in een economisch-berekenende levenshouding. Aangenomen werd dat door zichrekenschap te geven van economische wetten er een rechtvaardige samenleving tot stand zoukomen en de samenleving als geheel en mensen afzonderlijk tot een hogere trap vanontwikkeling zouden komen. Samenvattend liggen de volgende beginselen in de 19e-eeuwsecontractleer besloten:1) met het contract associëren zich autonome individuen,2) die vrijwillig relaties aangaan op grond van eigenbelang,3) die geen andere afhankelijkheid kennen dan de in het contract expliciet bepaalde,4) waarbij in het geheel aan mogelijkheden en belemmeringen die zich aan individuenvoordoen om contractbanden aan te gaan, een opvoedend principe besloten ligt, dat hen moetaanzetten zichzelf moreel te verbeteren en daarmee tegelijkertijd de samenleving te verheffen.In de negentiende eeuw doen zich ontwikkelingen voor die leiden van een marktstructuur (19 eeeuw) naar een organisatiestructuur (20 ste eeuw) → van de kleine zelfstandige naar dewinkelketen. Collectieve afspraken met betrekking tot salaris e.d. zijn in opkomst. Hetmachtsoverwicht dat bedrijven over individuen krijgen zet laatstgenoemden op hun beurt


49weer aan zich onderling te organiseren en dwingt op die manier de overheid haarorganisatiekracht te gebruiken om de positie te versterken van diegenen die door detoenemende georganiseerdheid in de verdrukking dreigen te raken (Droste-effect). Indergelijke georganiseerde verhoudingen zijn het doorgaans geen individuen meer diegebonden zijn aan hetgeen zij onderling afgesproken hebben, maar worden door hunorganisaties afspraken gemaakt die hen binden.Vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw werd duidelijk dat niet aan de oorspronkelijkebeginselen van het contractmodel beantwoord kon worden zonder dwingende bepalingen uitte vaardigen. Er waren structurele sociaal-economische belemmeringen die het de arbeidersonmogelijk maakten als gelijken contracten te sluiten met anderen en zichzelf op grond vaneigen wilsbestemmingen te beschaven. Op arbeidsgebied vond de overheid het gepermitteerdom dwingend op te treden (kinderarbeid, vrouwen, later ook mannen). De interventie beperktezich niet tot de arbeidssfeer. Nu de overheid zich geroepen voelt bepaalde categorieën vanpersonen te beschermen wordt wel gesproken over een nieuwe verschuiving: ” van contractnaar status” (niet te verwarren overigens met de ‘status’ van Maine: deze status verwierfmen immers al bij de geboorte en de status van arbeider, huurder etc. moet men wel degelijkin de praktijk verwerven). Personen die een bepaalde status innemen (huurder, arbeider,consument resp. verhuurder, werkgever, producent) worden in die hoedanigheid bepaalderechten en plichten toegekend.Levenbach: ‘De wetgever kreeg meer oog voor werkelijk bestaande maatschappelijkeonvrijheid en ongelijkheid op gebieden, waar tot dusverre juridische vrijheid was gelaten, engelijkheid min of meer verondersteld was geweest.’.De inhoud van het standaardcontract is al vastgelegd voordat de rechtsverhouding tot standgekomen is. In beginsel kan over deze contracten niet meer onderhandeld worden (take it orleave it). Het gebruik van standaardcontracten vloeit voort uit de behoeften van het moderneproductieproces, doordat feiten vastliggen is het mogelijk te anticiperen en te plannen.Standaardcontracten zullen veelal gebruikt worden indien grote en/of gespecialiseerdefabrikanten kostbare productieprocessen hebben. Bijv. strenge kwaliteitseisen, hogeinkoopkosten, garantie etc. Vooral deze laatste is belangrijk, aangezien een mankement in degarantietermijn door de fabrikant bekostigd moet worden. Een eventuele dealer of detaillistzou het juist als een voordeel kunnen zien, omdat door eventuele mankement de dealer de matevan service kan laten zien en zo de klanten aan zich kan binden. Hier is echter de fabrikantmaar ten dele bij gebaat (die moet immers nog wel de reparatie betalen). Door middel van eenstandaardcontract vindt er verticale integratie plaats van het handelen tussen fabrikanten endealers.Uit een onderzoek van Macaulay is gebleken dat zakenlieden weinig geneigd zijn om incontracten gedetailleerde bepalingen neer te leggen en het zelden tot een juridisch conflictlaten komen. Standaardcontracten in de onderhandelingsfase zouden al gauw opgevat wordenals een blijk van wantrouwen.Factoren die van invloed zijn op de wijze waarop contracten binnen het bedrijfsleven gebruiktworden:1) Gecompliceerdheid en grootte van transacties (bijv. vliegtuigbouwer vs. kruidenier).2) Relatie tussen de contractpartijen (heb je op de lange duur ook nog met elkaar te maken).3) Verschillende functionarissen binnen bedrijven hebben een verschillende oriëntatie op hetcontract. Het zijn vooral de verkopers en inkopers die vinden dat meningsverschillen door


50middel van vertrouwen en flexibiliteit moeten worden opgelost. Advocaten vinden juist datalles wel gedetailleerd moet zijn geregeld (preventief recht). Bedrijfsjuristen hebben vaak meeroog voor de positie van diegenen die direct bij de transactie betrokken zijn.Galanter veronderstelt dat repeat-players minder vaak geneigd zijn onderlingemeningsverschillen langs juridische weg op te lossen omdat zij vaak gedurende langere tijdmet elkaar te maken hebben. Daardoor zijn zij eerder bereid wat te geven en te nemen in plaatsvan de harmonieuze omgang met een juridisch conflict te belasten. Deze these wordt bevestigddoor Macaulays onderzoek: bedrijven die een meer duurzame relatie met elkaar onderhoudenzijn weinig geneigd gedetailleerde en zorgvuldige contractuele afspraken te maken en laten hetniet snel tot een juridisch conflict komen.Het feit dat bedrijven zich soms zeer flexibel opstellen, weinig geneigd zijn preciezeonderlinge afspraken te maken en er van afzien elkaar aan de letter van de onderlingeafspraken te houden, is in strijd met het beginsel dat partijen geen andere afhankelijkheidkennen dan de expliciet in het contract bepaalde. Bedrijven onderhouden vaak zakelijkerelaties met elkaar over een langere termijn, waarbij onderling vertrouwen en het geven ennemen een grote rol spelen. Het zijn juist onderlinge banden die verder gaan dan hetgeenuitdrukkelijk in het contract is bepaald, die maken dat zij zich soms minder gelegen latenliggen aan die bepalingen.Ontwikkelingen: veel gedragsvormen die vroeger strak gereguleerd waren door eencollectieve moraal, worden nu aan individuele keuze overgelaten. Ook de privatisering vanoverheidstaken wijst op levensvatbaarheid van het contract. Bovendien stelt de overheiddwingende (beschermende) eisen aan sommige contracten. Dit heeft ertoe bijgedragen dat devrijheid om contracten aan te gaan dan wel te weigeren, niet illusoir is.De betekenis van het hedendaagse contract wijkt wezenlijk af van de betekenis die er inbesloten lag in het klassieke model- Met het contract associëren zich autonome individuen.Het zijn tegenwoordig vaak geen autonome individuen meer, maar het zijn veelalvertegenwoordigers van organisaties. Er is geen sprake van vrije wilsbepaling, maar er issprake van onderworpenheid aan de uitkomsten van collectieve besluitvorming.- Die vrijwillig relaties aangaan op grond van eigenbelang (dit zou vanzelf tot eenrechtvaardige verdeling van goederen leiden).Als gevolg van de toegenomen standaardisering wordt er aan een partner nauwelijks meer eenkeuze gelaten om vorm te geven aan een contractuele relatie, vaak is de keuze beperkt tot “totake it or leave it”.- Er is geen andere afhankelijkheid dan hetgeen in het contract is bepaald.Dit uitgangspunt was in negentiende eeuw al een misvatting, denk aan de patronalearbeidsverhouding in de negentiende eeuw, waardoor arbeiders nauwelijks in staat waren omjuridische rechten af te dwingen. Tegenwoordig zien partijen die handelsrelaties op langeretermijn in tand wille houden er vaak van af om afspraken gedetailleerd in contracten neer teleggen.- In de mogelijkheden of belemmeringen om een contract aan te gaan ligt een opvoedendprincipe besloten dat moet aanzetten tot morele verbetering en daarmee op de samenlevingop een hoger plan verheft.In het moderne contract is de onmiddellijk band tussen individuele morele verbetering enmaatschappelijke beschaving doorbroken. De overheid is individuen aan dwingendebepalingen gaan onderwerpen om de positie van de zwakkeren te beschermen.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!