12.07.2015 Views

Vries et al 2011. LCA Pilots Mineralenconcentraten Final (3)x

Vries et al 2011. LCA Pilots Mineralenconcentraten Final (3)x

Vries et al 2011. LCA Pilots Mineralenconcentraten Final (3)x

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ColofonUitgeverWageningen UR Livestock ResearchPostbus 65, 8200 AB LelystadTelefoon 0320 - 238238Fax 0320 - 238050E-mail info.livestockresearch@wur.nlIntern<strong>et</strong> http://www.livestockresearch.wur.nlRedactieCommunication ServicesCopyright© Wageningen UR Livestock Research, onderdeelvan Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek,2011Overname van de inhoud is toegestaan,mits m<strong>et</strong> duidelijke bronvermelding.AansprakelijkheidWageningen UR Livestock Research aanvaardtgeen aansprakelijkheid voor eventuele schadevoortvloeiend uit h<strong>et</strong> gebruik van de resultaten vandit onderzoek of de toepassing van de adviezen.Wageningen UR Livestock Research en Centr<strong>al</strong>V<strong>et</strong>erinary Institute, beiden onderdeel van StichtingDienst Landbouwkundig Onderzoek vormen samenm<strong>et</strong> h<strong>et</strong> Departement Dierw<strong>et</strong>enschappen vanWageningen University de Anim<strong>al</strong> Sciences Groupvan Wageningen UR (University & Researchcentre).Losse nummers zijn te verkrijgen via de website.De certificering volgens ISO 9001 door DNVonderstreept ons kw<strong>al</strong>iteitsniveau. Op <strong>al</strong> onzeonderzoeksopdrachten zijn de AlgemeneVoorwaarden van de Anim<strong>al</strong> Sciences Groupvan toepassing. Deze zijn gedeponeerd bij deArrondissementsrechtbank Zwolle.AbstractThis study assessed the change in the environment<strong>al</strong>impact of producing and using the end products,including miner<strong>al</strong> concentrate, from sever<strong>al</strong> pilotfacilities as miner<strong>al</strong> fertilizer and substrate foranaerobic digestion. The <strong>LCA</strong> m<strong>et</strong>hodology wasapplied to assess the environment<strong>al</strong> consequencesof four pig and dairy cattle slurry scenario’s. Thescenarios were compared to a reference. Resultsshowed that no miner<strong>al</strong> fertilizer was replaced in thescenarios. Without anaerobic digestion, no change inthe environment<strong>al</strong> performance was observed forfattening pig slurry. Digestion reduced greenhousegas emissions and fossil energy use. The sensitivityan<strong>al</strong>ysis showed higher ammonia and particulatematter emissions in <strong>al</strong>l scenarios when processingmore manure than only a surplus.KeywordsManure, Treatment, Fertilizer, Solid fraction, <strong>LCA</strong>,Emissions, Greenhouse gas, Ammonia, Nitrate,Energy, Particulate matterReferaatISSN 1570 - 8616Auteur(s)J.W. de <strong>Vries</strong>P. HoeksmaC.M. GroenesteinTitelLevensCyclusAn<strong>al</strong>yse (<strong>LCA</strong>) PilotRapport 480SamenvattingDit rapport beschrijft de resultaten van deverandering in de milieubelasting ten gevolge van deproductie en h<strong>et</strong> gebruik van de eindproducten uit depilotbedrijven miner<strong>al</strong>enconcentraat. De veranderingis berekend m<strong>et</strong> behulp van de <strong>LCA</strong>-m<strong>et</strong>hodiek envier scenario’s die zijn vergeleken m<strong>et</strong> eenvleesvarkens- en rundveedrijfmestreferentie. Deresultaten laten zien dat binnen de gekozensysteemgrenzen geen of nauwelijks kunstmest werdvervangen. Zonder vergisting vond er geen tot weinigverandering in de milieubelasting plaats in h<strong>et</strong>vleesvarkensdrijfmestscenario. Vergisting li<strong>et</strong> eenreductie van de broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossielenergieverbruik zien. Uit de gevoeligheidsan<strong>al</strong>ysewerd duidelijk dat bij meer mestverwerking dan<strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschot, de ammoniakemissie enfijnstofemissie steeg ten opzichte van de huidigepraktijk.TrefwoordenDrijfmest, mestbewerking, kunstmestvervanger,dikke fractie, <strong>LCA</strong>, emissies, broeikasgas,ammoniak, nitraat, energie, fijnstof


Rapport 480LevensCyclusAn<strong>al</strong>yse (<strong>LCA</strong>) PilotMiner<strong>al</strong>enconcentratenLife Cycle Assessment (<strong>LCA</strong>) Miner<strong>al</strong>Concentrates PilotJ.W. de <strong>Vries</strong>P. HoeksmaC.M. GroenesteinMei 2011


VoorwoordDeze rapportage beschrijft de resultaten van h<strong>et</strong> deelonderzoek ‘LevensCyclusAn<strong>al</strong>yse (<strong>LCA</strong>) PilotMiner<strong>al</strong>enconcentraten’ dat deel uitmaakte van h<strong>et</strong> onderzoeksproject ‘<strong>Pilots</strong> Miner<strong>al</strong>enconcentraten’.Dit deelonderzoek had <strong>al</strong>s doel om de verandering in de milieubelasting te an<strong>al</strong>yseren van deproductie en h<strong>et</strong> gebruik van miner<strong>al</strong>enconcentraten en andere eindproducten uit de verwerking vandrijfmest. H<strong>et</strong> onderzoek is uitgevoerd door Wageningen UR Livestock Research.De resultaten van h<strong>et</strong> onderzoek kunnen gebruikt worden om h<strong>et</strong> beleid rond w<strong>et</strong>telijke aansturing vanh<strong>et</strong> gebruik van dierlijke mest en kunstmest te ondersteunen. De deelrapportages en synthese dievolgen uit <strong>al</strong>le deelonderzoeken zullen gebruikt worden voor discussiedoeleinden m<strong>et</strong> de EuropeseCommissie in Brussel. H<strong>et</strong> onderzoek heeft zich daarmee gericht op toekomstige veranderingen enbesluitvorming.Graag willen wij Gerrit Kasper, Simone Radersma en Fridtjof de Buisonjé (<strong>al</strong>len Wageningen URLivestock Research) bedanken voor hun inz<strong>et</strong> door h<strong>et</strong> aanleveren van data tijdens h<strong>et</strong> project.Daarnaast bedanken wij Imke de Boer van de leerstoelgroep Dierlijke Productiesystemen vanWageningen University voor h<strong>et</strong> meedenken en discussiëren over de opz<strong>et</strong> van h<strong>et</strong> onderzoek en dereview van h<strong>et</strong> tussenrapport. Wij willen Gerard Velthof (Alterra) bedanken voor zijn nuttigecommentaar op h<strong>et</strong> rapport en advies over emissiefactoren bij toediening. Naast deze mensen heeftook een aant<strong>al</strong> internation<strong>al</strong>e <strong>LCA</strong>-deskundigen van the University of Southern Denmark en theTechnic<strong>al</strong> University of Denmark hun input gegeven in discussie over de opz<strong>et</strong> van h<strong>et</strong> onderzoek.Onze dank gaat ook naar hen uit.Namens de auteurs,Jerke de <strong>Vries</strong>


SamenvattingH<strong>et</strong> landbouwbedrijfsleven, h<strong>et</strong> ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en h<strong>et</strong>ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben gedurende 2009 en 2010, m<strong>et</strong> instemming van deEuropese Commissie, in een pilotproject de landbouwkundige, economische en milieukundigeeffecten onderzocht van de productie en h<strong>et</strong> gebruik van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat ter vervanging vankunstmest. H<strong>et</strong> onderzoek bestond uit een aant<strong>al</strong> deelstudies waaronder een levenscyclusan<strong>al</strong>yse(<strong>LCA</strong>) waarvan in dit rapport de resultaten worden gepresenteerd.Tijdens de levenscyclus (productie tot en m<strong>et</strong> gebruik) van miner<strong>al</strong>enconcentraat vinden emissiesplaats van bijvoorbeeld broeikasgassen en ammoniak en wordt fossiele energie verbruikt. Daarbijontbrak h<strong>et</strong> inzicht in hoe de emissies en h<strong>et</strong> verbruik veranderen ten opzichte van de huidige praktijkwaarin drijfmest en kunstmest gebruikt worden. De <strong>LCA</strong>-studie had tot doel om dit inzicht teverschaffen door de onderzoeksvraag te beantwoorden: ‘Wat is de verandering in de milieubelastingvan de productie en h<strong>et</strong> gebruik van de eindproducten uit de pilotbedrijven miner<strong>al</strong>enconcentraat incombinatie m<strong>et</strong> drijfmest en kunstmest ten opzichte van h<strong>et</strong> gebruik van drijfmest en kunstmest?’. Demilieubelasting werd uitgedrukt in vijf milieu-indicatoren: broeikasgasemissie, ammoniakemissie,nitraatuitspoeling, fijnstofemissie en fossiel energieverbruik. De emissie van fosfaat werd ni<strong>et</strong>meegenomen in h<strong>et</strong> onderzoek, omdat verwacht werd dat deze ni<strong>et</strong> zou veranderen <strong>al</strong>s gevolg van deproductie en h<strong>et</strong> gebruik van miner<strong>al</strong>enconcentraat.In h<strong>et</strong> onderzoek is gebruik gemaakt van de consequenti<strong>al</strong> benadering van <strong>LCA</strong>. Dit b<strong>et</strong>ekent dat <strong>al</strong>leveranderingen die plaatsvonden in de milieubelasting door de productie en h<strong>et</strong> gebruik van deeindproducten uit de pilotinst<strong>al</strong>laties binnen de systeemgrenzen vielen en werden meegenomen in dean<strong>al</strong>yse. De systeemgrens liep vanaf de opslag van de drijfmest tot en m<strong>et</strong> de afz<strong>et</strong> en toediening vande drijfmest en eindproducten. Afz<strong>et</strong> en toediening vond plaats via vier afz<strong>et</strong>kan<strong>al</strong>en: regio of eigenbedrijf op bouwland (eigen bedrijf in h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> van rundveedrijfmest), regio of eigen bedrijf opgrasland, buiten de regio op bouwland en export op bouwland.Om de verandering in de milieubelasting te berekenen zijn vier scenario’s opgesteld, drie voorvleesvarkens- en één voor rundveedrijfmest. De uitkomsten van deze scenario’s zijn vergeleken m<strong>et</strong>een referentiescenario voor beide drijfmestsoorten dat de huidige praktijk weerspiegelt. De vergelijkingvond plaats op basis van de functionele eenheid, 1 ton drijfmest m<strong>et</strong> gelijke samenstelling. Descenario’s voor vleesvarkensdrijfmest waren:scenario 1 (Sc1V): centra<strong>al</strong> verwerken van een overschot aan drijfmest door middel vanmechanische scheiding, flotatie en omgekeerde osmose en vervolgensdistributie en toediening van de eindproducten;scenario 2 (Sc2V):scenario 3 (Sc3V):Voor rundveedrijfmest was dit:scenario 1 (Sc1R):gelijk aan scenario 1, inclusief h<strong>et</strong> vergisten van de dikke fractie;centra<strong>al</strong> verwerken van een overschot aan drijfmest m<strong>et</strong> centrifuge,ultrafiltratie en omgekeerde osmose en h<strong>et</strong> vergisten van dikke fractie incombinatie m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> concentraat uit ultrafiltratie.h<strong>et</strong> vergisten van <strong>al</strong>le drijfmest en h<strong>et</strong> verwerken van h<strong>et</strong> overschot aandigestaat door centrifuge, ultrafiltratie en omgekeerde osmose op h<strong>et</strong> eigenbedrijf.De keuze van de uitgangspunten van de <strong>LCA</strong>-studie was een essentieel onderdeel van de an<strong>al</strong>yse.Keuzes voor de uitgangspunten werden gemaakt op basis van discussies m<strong>et</strong> de projectgroep, m<strong>et</strong>experts en op basis van literatuur. De volgende uitgangspunten b<strong>et</strong>reffende afz<strong>et</strong> en toediening vande eindproducten werden gehanteerd: vleesvarkensdrijfmest werd toegediend in de akkerbouw,rundveedrijfmest op grasland en bouwland. In de uitgangssituatie werd <strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschot aandrijfmest verwerkt. Voor ieder afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> gold een gelijkblijvende gewasbehoefte aan N, P 2 O 5 enK 2 O. Hierbij golden de w<strong>et</strong>telijke gebruiksnormen voor N en P 2 O 5 uit dierlijke mest. Deze werdenzoveel mogelijk m<strong>et</strong> dierlijke mest opgevuld. H<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat mocht worden toegediendbovenop de gebruiksnorm dierlijke mest, maar onder de maxim<strong>al</strong>e gebruiksnorm. Daarbij werd <strong>al</strong>leminer<strong>al</strong>enconcentraat in de regio toegediend en zoveel mogelijk aangevuld m<strong>et</strong> de anderemestproducten. Ongeplaatste producten werden afgez<strong>et</strong> buiten de regio en/ of buiten Nederland.


De <strong>LCA</strong>-studie is uitgevoerd op basis van gegevens uit de deelonderzoeken, die in h<strong>et</strong> kader van h<strong>et</strong>pilotproject werden uitgevoerd: monitoring van de pilotbedrijven, deskstudie naar landbouwkundige enmilieukundige effecten, veldproeven naar stikstofwerking en economische an<strong>al</strong>yse. Verder werdgebruik gemaakt van gegevens uit literatuur en van experts. De massaverdeling en verdeling vannutriënten en organische stof, werden berekend m<strong>et</strong> een massab<strong>al</strong>ans. H<strong>et</strong> kunstmestgebruik in dereferenties is berekend aan de hand van twee standaard bedrijven: een akkerbouwbedrijf en eenmelkveebedrijf. H<strong>et</strong> kunstmestgebruik in de scenario’s werd berekend <strong>al</strong>s h<strong>et</strong> verschil tussen de giftaan nutriënten uit de mestproducten en de behoefte aan nutriënten zo<strong>al</strong>s berekend in de referentie.Emissies ten gevolge van elektriciteitsproductie, kunstmestproductie, toediening van mestproductenen transport werden geha<strong>al</strong>d uit de Ecoinvent-database.De resultaten van de <strong>LCA</strong> laten zien dat h<strong>et</strong> tot<strong>al</strong>e gebruik van kunstmest <strong>al</strong>s gevolg van de productieen h<strong>et</strong> gebruik van miner<strong>al</strong>enconcentraat ni<strong>et</strong> veranderde ten opzichte van de referenties, maar dath<strong>et</strong> kunstmestgebruik verschoof naar andere regio’s dan waar h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat werdgebruikt. Regiona<strong>al</strong> werd minder kunstmest gebruikt, maar extern werd meer kunstmest gebruikt. Ditwerd veroorzaakt doordat de vraag naar nutriënten bij ieder afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> gelijk bleef. Hierdoor werdeen lagere gift aan nutriënten uit mestproducten bij een afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> in de verwerkingsscenario’sgecompenseerd door kunstmest.De milieubelasting in h<strong>et</strong> vleesvarkensdrijfmestscenario zonder vergisting vertoonde geen of weinigverandering ten opzichte van de referentie. Vergisting van de dikke fractie reduceerde debroeikasgasemissie m<strong>et</strong> 12% en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik m<strong>et</strong> 22%. De vergisting van dikke fractieen concentraat uit ultrafiltratie reduceerde deze m<strong>et</strong> respectievelijk 15 en 34%. De emissie vanammoniak- en fijnstof en de nitraatuitspoeling veranderde ni<strong>et</strong> tot weinig (


H<strong>et</strong> verwerken van <strong>al</strong>le drijfmest of digestaat had invloed op <strong>al</strong>le milieu-indicatoren. In Sc1V werden<strong>al</strong>le indicatoren hoger dan de referentie beh<strong>al</strong>ve de nitraatuitspoeling. De nitraatuitspoeling steeg<strong>al</strong>leen in h<strong>et</strong> rundveedrijfmestscenario, omdat meer dikke fractie op bouwland m<strong>et</strong> een hogereuitspoelingsfractie werd geplaatst. De transportafstanden beïnvloedden hoofdzakelijk h<strong>et</strong> fossielenergieverbruik (10 - 271%), maar zorgden ni<strong>et</strong> voor een verandering in de conclusie. Doorrestwarmtebenutting da<strong>al</strong>de de broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik verder in descenario’s m<strong>et</strong> vergisting, maar de conclusies veranderden daardoor ni<strong>et</strong>.Tabel S1: Resultaten gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse en de verandering in de conclusieG<strong>et</strong>o<strong>et</strong>ste param<strong>et</strong>er en aannameVerandering in conclusieOpslagduur van <strong>al</strong>le verwerkte drijfmest 3 Hogere broeikasgasemissie in Sc1V.maanden.Verwerken van <strong>al</strong>le drijfmest of digestaat in plaats Hogere broeikasgasemissie, ammoniak- en fijnvan<strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschot.stofemissie en fossiel energieverbruik in Sc1V.Hogere ammoniak- en fijnstofemissie in Sc2V enSc3V.Hogere nitraatuitspoeling in Sc1R.Ammoniakemissie tijdens verwerking 10% N. Hogere ammoniak- en fijnstofemissie in Sc1V,Sc2V en Sc3V.Stikstofwerkingscoëfficiënt van h<strong>et</strong>Geen verandering.miner<strong>al</strong>enconcentraat: 60% of 100%.Transportafstanden langer en korter.Geen verandering.Restwarmte benutting uit de vergisting.Geen verandering.Elektriciteitsbron (gas of kolen).Geen verandering.Uit dit <strong>LCA</strong>-onderzoek werd geconcludeerd dat door de productie en h<strong>et</strong> gebruik vanminer<strong>al</strong>enconcentraat uit drijfmest ten opzichte van h<strong>et</strong> gebruik van ruwe drijfmest en kunstmest in dehuidige praktijk geen of nauwelijks kunstmest werd vervangen binnen de systeemgrenzen van ditonderzoek. De milieubelasting veranderde ni<strong>et</strong> of nauwelijks wanneer <strong>al</strong>leen een overschot aanvleesvarkensdrijfmest verwerkt werd en er ni<strong>et</strong> vergist werd. Alleen <strong>al</strong>s vergisting werd toegepast konde emissie van broeikasgassen en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik gereduceerd worden. Dit effect werdversterkt wanneer restwarmte uit de vergisting benut werd. De emissie van ammoniak, fijnstof en denitraatuitspoeling veranderden ni<strong>et</strong> of weinig (maxima<strong>al</strong> 3%) bij de g<strong>et</strong>estevleesvarkensdrijfmestscenario’s wanneer <strong>al</strong>leen een overschot aan drijfmest verwerkt werd.Aanvullend werd op basis van de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse geconcludeerd dat h<strong>et</strong> verwerken van <strong>al</strong>levleesvarkensdrijfmest zonder vergisting de emissies naar h<strong>et</strong> milieu verhoogde, beh<strong>al</strong>ve denitraatuitspoeling. Hierdoor werd de milieubelasting van mestverwerking hoger vergeleken m<strong>et</strong> dehuidige praktijk. M<strong>et</strong> vergisting bleven de broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik lager danin de referentie. Wanneer werd aangenomen dat de ammoniakemissie tijdens verwerking hoger was,steeg de ammoniak- en fijnstofemissie in de vleesvarkensdrijfmestscenario’s tot boven de referentie.Bij een hogere m<strong>et</strong>haanemissie uit de mestopslag werd in h<strong>et</strong> vleesvarkensdrijfmestscenario zondervergisting de emissie van broeikasgassen hoger. Een verandering van elektriciteitsbron (gas of kolen)had geen invloed op de conclusies.


SummaryIn 2009 and 2010, two Dutch ministries (Economic Affairs, Agriculture and Innovation, andInfrastructure and the Environment) and the agricultur<strong>al</strong> industry in the N<strong>et</strong>herlands carried out a pilotproject with approv<strong>al</strong> of the European Commission. The aim of the project was to study theagricultur<strong>al</strong>, economic and environment<strong>al</strong> effects of producing and using miner<strong>al</strong> concentrates fromanim<strong>al</strong> slurry as a replacement for miner<strong>al</strong> fertilizer. Eight pilot facilities producing the miner<strong>al</strong>concentrate were s<strong>et</strong> up and studied, and four sub-studies investigated aspects of the production anduse of their products. One study assessed the environment<strong>al</strong> consequences by means of Life CycleAssessment (<strong>LCA</strong>). This report describes its findings.During the life cycle of miner<strong>al</strong> concentrates (i.e. from their production until their application),emissions of pollutants such as greenhouse gases and ammonia occur. Addition<strong>al</strong>ly, fossil energy isused for processing and for processes such as transportation and application of the end product. Littleis known about how these emissions and uses change if miner<strong>al</strong> concentrate and other end products(solid fraction, permeate, and concentrate from ultrafiltration) are applied in agriculture instead ofslurry and miner<strong>al</strong> fertilizer. The <strong>LCA</strong> therefore aimed to provide insight into the change of theenvironment<strong>al</strong> impact by comparing the production and application of the end products from the pilotfacilities, combined with application of anim<strong>al</strong> slurry and miner<strong>al</strong> fertilizer, with application of onlyanim<strong>al</strong> slurry and miner<strong>al</strong> fertilizer (i.e. current practice). To express the environment<strong>al</strong> impact, fiveenvironment<strong>al</strong> indicators were used: greenhouse gas emission, ammonia emission, nitrate leaching,particulate matter emission, and fossil energy use. Phosphate leaching and depl<strong>et</strong>ion was notconsidered as it was expected to be similar for both situations.To assess <strong>al</strong>l changes in the environment<strong>al</strong> impact related to the production and use of the endproducts from the pilot facilities, <strong>al</strong>l products were included in the system examined (consequenti<strong>al</strong>approach to <strong>LCA</strong>). A cradle to grave approach was used, i.e. the system was defined as includingeverything from the slurry storage (after excr<strong>et</strong>ion) until the fin<strong>al</strong> distribution and application of slurryand its end products. Four distribution routes and application areas were considered: loc<strong>al</strong> applicationon an arable or dairy farm (arable land), loc<strong>al</strong> application on dairy farm (grassland), application on anarable farm elsewhere in the N<strong>et</strong>herlands, and application on an arable farm outside the N<strong>et</strong>herlands.Four scenarios were used to assess the change in environment<strong>al</strong> impact. Three scenarios were forfattening pig slurry and one was for dairy cattle slurry. The results from the scenarios were comparedto a reference for both slurry types reflecting current agricultur<strong>al</strong> practice. To make the comparison, afunction<strong>al</strong> unit (FU) of 1 ton slurry with the same composition was used. The scenarios for fattening pigslurry were:scenario 1 (Sc1V):scenario 2 (Sc2V):scenario 3 (Sc3V):The scenario for dairy cattle slurry was:scenario 1 (Sc1R):processing the surplus of slurry in a cooperative plant by means ofmechanic<strong>al</strong> separation, flotation, and reverse osmosis. After processing, theend products were distributed and applied.the same as in Sc1V but including anaerobic digestion of the solid fraction(remaining after liquid separation).processing the surplus of slurry in a cooperative plant by decanting (orcentrifugation), ultrafiltration, and reverse osmosis. In addition, the solidfraction and concentrate from ultrafiltration were anaerobic<strong>al</strong>ly digested.anaerobic digestion of <strong>al</strong>l the slurry, and processing the surplus ofdigestate (the materi<strong>al</strong> remaining after digestion) by means of:decanting, ultrafiltration, and reverse osmosis. The processingwas on-farm.Cruci<strong>al</strong> to any <strong>LCA</strong> because they affect the outcome of the study are the chosen system boundariesand the underlying assumptions. The boundaries and assumptions in this <strong>LCA</strong> were based ondiscussions within the project group and with extern<strong>al</strong> experts, and on the literature. The mainassumptions relating to the distribution and application of the end products investigated were:fattening pig slurry is applied only on arable land, whereas dairy cattle slurry is applied on grasslandand arable land. It was assumed that the demand for nitrogen (N), phosphorus (P 2 O 5 ) and potassium(K 2 O) at every application area was identic<strong>al</strong> in the references and the scenarios. In each applicationarea the maximum leg<strong>al</strong>ly permitted amounts of N and P 2 O 5 from anim<strong>al</strong> slurry applied. It waspermissible to apply miner<strong>al</strong> concentrate over and above the limit for anim<strong>al</strong> slurry, but the permissible


limit for tot<strong>al</strong> N and P 2 O 5 application still held. The miner<strong>al</strong> concentrate was used in the loc<strong>al</strong> area. Theother manure products were applied in the loc<strong>al</strong> area as much as possible, depending on theapplication limits. If not <strong>al</strong>l products could be applied loc<strong>al</strong>ly, they were applied outside the area and, ifnecessary, outside the N<strong>et</strong>herlands.The <strong>LCA</strong> used data obtained in the sub-studies of the pilot project, augmented with data from theliterature and expert judgement. Mass b<strong>al</strong>ances were c<strong>al</strong>culated in order to map <strong>al</strong>l the mass andnutrient flows. The miner<strong>al</strong> fertilizer applications in the references were c<strong>al</strong>culated on the basis of twodefined standard farms: one arable and one dairy farm. Miner<strong>al</strong> fertilizer application in the scenarioswas c<strong>al</strong>culated by subtracting the nutrients applied in manure products in the scenario from the tot<strong>al</strong>nutrient application as c<strong>al</strong>culated in the reference. Emission data related to processes such aselectricity supply, production of miner<strong>al</strong> fertilizer, application of products and transportation werederived from the Ecoinvent database.The results showed that compared to current practice, no miner<strong>al</strong> fertilizer was replaced whenproducing and applying miner<strong>al</strong> concentrate. The miner<strong>al</strong> fertilizer application rates only differedb<strong>et</strong>ween the application areas: they decreased in the loc<strong>al</strong> application area, but increased in the moredistant application area and outside the N<strong>et</strong>herlands. This was because of the assumption thatnutrient demand was identic<strong>al</strong> in <strong>al</strong>l application areas in the references and scenarios. As a result,applying less nutrients via manure products increased the demand for miner<strong>al</strong> fertilizer and vice versa.In the fattening pig slurry scenarios without digestion the environment<strong>al</strong> impact did not change. Whenthe solid fraction was anaerobic<strong>al</strong>ly digested, greenhouse gas emissions decreased by 12% and fossilenergy use fell by 22%. Adding digestion of the solid fraction and concentrate from ultrafiltrationreduced the emission of greenhouse gases by 15% and fossil energy use by 34%. Ammoniaemission, particulate matter emission and nitrate leaching changed very little (


Processing <strong>al</strong>l the slurry or digestate, instead of only the surplus, increased <strong>al</strong>l the environment<strong>al</strong>indicators. In Sc1V, <strong>al</strong>l indicators except for nitrate leaching were higher than those of the referencefor fattening pig slurry. Applying more solid fraction to arable land increased nitrate leaching in thedairy cattle slurry scenario, because arable land had a higher leaching fraction. Transport distancesinfluenced fossil energy use by 10 – 271%, but did not affect the conclusions. Using the waste heatfrom anaerobic digestion reduced greenhouse gas emissions and fossil energy use, but did notchange the conclusions.Table S1: Results of the sensitivity an<strong>al</strong>ysis and changes of conclusionsParam<strong>et</strong>er and assumption testedChange in conclusionSlurry storage 3 monthsHigher greenhouse gas emission in Sc1V.Processing of <strong>al</strong>l slurry or digestate instead of Higher emissions of greenhouse gas and ofonly the surplus.ammonia and particulate matter emission, andhigher fossil energy use in Sc1V.Higher ammonia and particulate matter emissionin Sc2V and Sc3V.Higher nitrate leaching in Sc1R.Ammonia emission 10% N during processing. Higher ammonia and particulate matter emissionin Sc1V, Sc2V, and Sc3V.Nitrogen fertilizer v<strong>al</strong>ue of the miner<strong>al</strong> concentrate No change.varied: either 60% or 100%.Shorter and longer transport distances.No change.Waste heat utilization from anaerobic digestion. No change.Electricity source (gas or co<strong>al</strong>).No change.From the <strong>LCA</strong> it was concluded that the production and application of miner<strong>al</strong> concentrate from anim<strong>al</strong>slurry resulted in an equ<strong>al</strong> application of miner<strong>al</strong> fertilizer compared to current agricultur<strong>al</strong> practice.Merely processing the surplus of slurry from fattening pigs without applying anaerobic digestion didnot change the environment<strong>al</strong> impact. Only if anaerobic digestion was added did greenhouse gasemission and fossil energy use decrease. Waste heat utilization further decreased greenhouse gasemissions and fossil energy use. In the scenarios for fattening pig slurry, ammonia and particulatematter emission and nitrate leaching changed very little (maximum of 3%) when only the manuresurplus was processed.From the sensitivity an<strong>al</strong>ysis it was <strong>al</strong>so concluded that processing <strong>al</strong>l fattening pig slurry withoutanaerobic digestion increased the environment<strong>al</strong> impact, except for nitrate leaching. When anaerobicdigestion was included, greenhouse gas emission and fossil energy use were lower than in thereference system. Assuming higher ammonia emission during processing increased ammonia andparticulate matter emission in the scenarios compared to current agricultur<strong>al</strong> practice. Longer storageof slurry from fattening pigs without digestion <strong>al</strong>so resulted in greenhouse gas emissions being higherthan those from current practice. Changing the source of electricity from either gas or co<strong>al</strong> did notaffect the conclusions.


InhoudsopgaveVoorwoordSamenvattingSummary1 Inleiding ............................................................................................................................................ 11.1 Achtergrond en aanleiding ........................................................................................................ 11.2 Probleem en onderzoeksvraag ................................................................................................. 21.3 Levenscyclusan<strong>al</strong>yse (<strong>LCA</strong>)...................................................................................................... 21.4 Leeswijzer ................................................................................................................................. 22 Fase 1: Definitie van doel en reikwijdte ......................................................................................... 32.1 Doel en geografische context ................................................................................................... 32.2 <strong>LCA</strong>-benadering en vergelijking van de milieubelasting ........................................................... 32.2.1 <strong>LCA</strong>-benadering en materi<strong>al</strong>en ....................................................................................... 32.2.2 Functionele eenheid ....................................................................................................... 32.2.3 Milieu-indicatoren ............................................................................................................ 32.3 Systeemdefinitie mestk<strong>et</strong>en en scenario’s ................................................................................ 42.3.1 Pilotbedrijven en verwerkingsstappen ............................................................................ 42.3.2 Afbakening systeem........................................................................................................ 42.3.3 Uitgangspunten ............................................................................................................... 52.3.4 Scenario’s en clustering van technieken ........................................................................ 63 Fase 2: Data-inventarisatie ............................................................................................................. 83.1 Drijfmestsamenstelling .............................................................................................................. 83.2 Drijfmest- en productopslag ...................................................................................................... 83.2.1 Gasvormige emissies ..................................................................................................... 93.2.2 Energieverbruik .............................................................................................................103.3 Verwerking en vergisting .........................................................................................................103.3.1 Verwerking ....................................................................................................................103.3.2 Vergisting ......................................................................................................................133.4 Verdeling van producten en transportafstanden .....................................................................143.4.1 Verdeling van de producten ..........................................................................................143.4.2 Transportafstanden .......................................................................................................153.5 Toediening ..............................................................................................................................163.5.1 Emissies tijdens en na toediening ................................................................................163.5.2 Stikstofwerkingscoëfficiënten ........................................................................................173.5.3 Bemesting op standaardbedrijven ................................................................................173.6 Achtergrondemissiedata .........................................................................................................193.6.1 Kunstmestproductie ......................................................................................................193.6.2 Energieproductie ...........................................................................................................193.6.3 Transport .......................................................................................................................193.6.4 Toediening ....................................................................................................................194 Fase 3: An<strong>al</strong>yse van de milieubelasting ......................................................................................204.1 Tota<strong>al</strong>overzicht resultaten .......................................................................................................20


4.2 Resultaten per processtap ......................................................................................................224.2.1 Broeikasgasemissies ....................................................................................................224.2.2 Fossiel energieverbruik .................................................................................................244.2.3 Ammoniakemissie .........................................................................................................264.2.4 Nitraatuitspoeling ..........................................................................................................284.2.5 Fijnstofemissie ..............................................................................................................284.3 Gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse .............................................................................................................304.3.1 Opslagduur van drijfmest ..............................................................................................304.3.2 Hoeveelheid verwerkte drijfmest of digestaat ...............................................................314.3.3 Ammoniakemissie tijdens verwerking ...........................................................................334.3.4 Stikstofwerkingscoëfficiënt van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat ...........................................334.3.5 Transportafstanden .......................................................................................................334.3.6 Restwarmtebenutting uit de vergisting .........................................................................344.3.7 Elektriciteitsbron ............................................................................................................354.3.8 Conclusies ....................................................................................................................355 Fase 4: Interpr<strong>et</strong>atie en discussie ................................................................................................375.1 Mestverwerking en milieu in Nederland ..................................................................................375.2 Afbakening en uitgangspunten ...............................................................................................385.2.1 Milieu-indicatoren ..........................................................................................................385.2.2 Miner<strong>al</strong>enconcentraat <strong>al</strong>s ‘kunstmestvervanger’ ..........................................................385.2.3 Vergisting ......................................................................................................................395.3 Gevoeligheid van de resultaten ..............................................................................................406 Conclusies ......................................................................................................................................42Literatuur ...............................................................................................................................................44Bijlagen ..................................................................................................................................................49Bijlage 1: Pilotbedrijven en data .....................................................................................................49Bijlage 2: M<strong>et</strong>haanemissie uit de mestopslag.................................................................................50Bijlage 3: Verdeling van drijfmest ...................................................................................................53Bijlage 4: Data transportafstanden .................................................................................................54Bijlage 5: Berekening van de nitraatuitspoelingsfracties (EN)........................................................55Bijlage 6: Beschrijving van de standaardbedrijven .........................................................................56


Rapport 4801 Inleiding1.1 Achtergrond en aanleidingVerwerking van dierlijke mest wordt, naast voermaatregelen en export van mest, gezien <strong>al</strong>smogelijkheid om de druk op de mestmarkt in Nederland te verlichten. Een van de mogelijkheden is datmest wordt gescheiden en dat h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat, dat ontstaat uit omgekeerde osmose (OO)van de dunne fractie, gebruikt wordt <strong>al</strong>s kunstmestvervanger.H<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat is een via een industrieel proces vervaardigde meststof conform de definitievan kunstmest in de Nitraatrichtlijn. H<strong>et</strong> is te verwachten dat h<strong>et</strong> concentraat andere kenmerken heeftdan dierlijke mest. Maar tegelijk v<strong>al</strong>t h<strong>et</strong> concentraat ook onder de definitie van dierlijke mest uit deNitraatrichtlijn, zelfs na bewerking. En daarmee blijft gebruik ervan beperkt door de gebruiksnormenvoor dierlijke mest.H<strong>et</strong> landbouwbedrijfsleven, h<strong>et</strong> ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en h<strong>et</strong>ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben gedurende 2009 en 2010, m<strong>et</strong> instemming van deEuropese Commissie, de landbouwkundige, economische en milieukundige effecten van de productieen gebruik van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat ter vervanging van kunstmest onderzocht. Dit past in h<strong>et</strong>streven om tot een verantwoorde afz<strong>et</strong> van dierlijke meststoffen te komen en h<strong>et</strong> past in h<strong>et</strong> strevenom miner<strong>al</strong>enkringlopen verder te sluiten. De gegevens uit h<strong>et</strong> onderzoek dienen voor h<strong>et</strong> overleg m<strong>et</strong>de Europese Commissie over een eventuele permanente voorziening van gebruik van h<strong>et</strong>miner<strong>al</strong>enconcentraat <strong>al</strong>s kunstmestvervanger. Dit b<strong>et</strong>ekent dat miner<strong>al</strong>enconcentraat dan bovenopde gebruiksnorm voor dierlijke mest maar binnen de tot<strong>al</strong>e gebruiksnorm voor stikstof kan wordentoegepast.In de pilots namen acht producenten deel en honderden gebruikers. Elke producent beheert eeninst<strong>al</strong>latie waarmee miner<strong>al</strong>enconcentraat wordt geproduceerd. De gebruikers zijn akkerbouwers enveehouders die h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat <strong>al</strong>s meststof gebruiken. De gegevens uit h<strong>et</strong> onderzoekdienen ook voor h<strong>et</strong> opstellen van technische dossiers van h<strong>et</strong> concentraat. Dit technische dossierwordt gebruikt voor to<strong>et</strong>sing van de miner<strong>al</strong>enconcentraten aan de Europese regelgeving voorminer<strong>al</strong>e meststoffen (EG-meststof 1 ) en de nation<strong>al</strong>e regelgeving door to<strong>et</strong>sing aan h<strong>et</strong> Protocol‘Beoordeling stoffen Meststoffenw<strong>et</strong>’ (Dijk <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009 2 ).Gedurende 2009 en 2010 zijn in h<strong>et</strong> kader van de pilots de volgende studies uitgevoerd:• Monitoring van de deelnemende mestverwerkingsinst<strong>al</strong>laties;• Landbouwkundige en milieukundige effecten van toepassing van miner<strong>al</strong>enconcentraten enandere de producten uit deze inst<strong>al</strong>laties <strong>al</strong>s meststof;• Gebruikerservaringen en een economische an<strong>al</strong>yse van h<strong>et</strong> gebruik vanminer<strong>al</strong>enconcentraten in de pilot;• LevensCyclusAn<strong>al</strong>yse (<strong>LCA</strong>).De pilots zijn eind 2010 m<strong>et</strong> maxima<strong>al</strong> één jaar verlengd tot eind <strong>2011.</strong> In 2011 wordt aanvullendonderzoek uitgevoerd op h<strong>et</strong> gebied van de milieukundige effecten.H<strong>et</strong> onderzoek werd gefinancierd door h<strong>et</strong> productschap Zuivel, h<strong>et</strong> productschap Vee en Vlees, h<strong>et</strong>ministerie van EL&I en h<strong>et</strong> ministerie van I&M. De regie van h<strong>et</strong> onderzoek en gerelateerde zaken inde pilot vond plaats door h<strong>et</strong> ministerie van EL&I, h<strong>et</strong> ministerie van I&M, LTO en NVV.In dit rapport staan de resultaten van de <strong>LCA</strong> over de jaren 2009 en 2010.1 EU, (2003) Verordening (EG) nr. 2003/2003 van h<strong>et</strong> Europees parlement en de raad van 13 oktober2003 inzake meststoffen.2 Dijk, van T.A., J.J.M. Driessen, P.A.I. Ehlert, P.H. Hotsma, M.H.M.M. Montforts, S.F. Plessius & O.Oenema, (2009). Protocol beoordeling stoffen Meststoffenw<strong>et</strong>, versie 2.1, Werkdocument 167,W<strong>et</strong>telijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu, Wageningen, 74 p.1


Rapport 4801.2 Probleem en onderzoeksvraagTijdens de productie en h<strong>et</strong> gebruik (de levenscyclus) van miner<strong>al</strong>enconcentraat vinden emissiesplaats van bijvoorbeeld broeikasgassen en ammoniak. Daarnaast wordt er energie verbruikt eneventueel geproduceerd. Daarbij ontbreekt h<strong>et</strong> inzicht in hoe de emissies en verbruiken, inclusief deproductie en transport van goederen, zo<strong>al</strong>s kunstmest, veranderen ten opzichte van de huidigepraktijk waarin drijfmest en kunstmest gebruikt worden. Deze ontbrekende kennis vormt de basis voordit onderzoek en is verta<strong>al</strong>d in de volgende onderzoeksvraag:Wat is de verandering in de milieubelasting (broeikasgasemissie, ammoniakemissie,nitraatuitspoeling, fijnstofemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik) van de productie en h<strong>et</strong> gebruik vande eindproducten uit de pilotbedrijven miner<strong>al</strong>enconcentraat in combinatie m<strong>et</strong> drijfmest en kunstmestten opzichte van h<strong>et</strong> gebruik van drijfmest en kunstmest?1.3 Levenscyclusan<strong>al</strong>yse (<strong>LCA</strong>)De levenscyclusan<strong>al</strong>yse (<strong>LCA</strong>) m<strong>et</strong>hodologie is een internationa<strong>al</strong> erkende m<strong>et</strong>hode om demilieubelasting van een product, k<strong>et</strong>en of activiteit van h<strong>et</strong> begin tot en m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> eind van delevenscyclus (van wieg tot en m<strong>et</strong> graf of wieg tot en m<strong>et</strong> wieg) in kaart te brengen. De m<strong>et</strong>hode isgebruikt om de milieubelasting van de productie en h<strong>et</strong> gebruik van miner<strong>al</strong>enconcentraat teberekenen. Dit is gedaan door de volgende fases (ISO-14040, 2006):1. definitie van doel en reikwijdte van de studie;2. inventarisatie van data;3. an<strong>al</strong>yse van de milieubelasting;4. interpr<strong>et</strong>atie van de uitkomsten.1.4 LeeswijzerH<strong>et</strong> rapport beschrijft h<strong>et</strong> onderzoek volgens de vier fases. In fase 1 (hoofdstuk 2) wordt ingegaan oph<strong>et</strong> doel en de afbakening van de studie. Hierin worden de afbakening van h<strong>et</strong> systeem beschrevensamen m<strong>et</strong> de vastgestelde scenario’s en <strong>al</strong>gemene uitgangspunten. Fase 2 (hoofdstuk 3) b<strong>et</strong>reft deinventarisatie van emissie- en verbruiksdata in de volledige k<strong>et</strong>en. Deze data vormen de input voorfase 3 waarin de an<strong>al</strong>yse van de milieubelasting een overzicht geeft van de uitkomsten (hoofdstuk 4).Vervolgens worden in fase 4 de resultaten geïnterpr<strong>et</strong>eerd en bediscussieerd (hoofdstuk 5). Na deinterpr<strong>et</strong>atiefase volgen de conclusies (hoofdstuk 6).2


Rapport 4802 Fase 1: Definitie van doel en reikwijdte2.1 Doel en geografische contextH<strong>et</strong> doel van dit onderzoek is h<strong>et</strong> beantwoorden van de onderzoeksvraag en daarmee inzicht te gevenin de verandering van de milieubelasting (broeikasgasemissie, ammoniakemissie, nitraatuitspoeling,fijnstofemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik).Nederland en West-Europa vormen de geografische focus van de studie. Data worden verzameld opbasis van deze context.2.2 <strong>LCA</strong>-benadering en vergelijking van de milieubelasting2.2.1 <strong>LCA</strong>-benadering en materi<strong>al</strong>enIn dit onderzoek is gebruik gemaakt van de consequenti<strong>al</strong> benadering van <strong>LCA</strong>. Dit b<strong>et</strong>ekent dat <strong>al</strong>leveranderingen die plaatsvinden in de milieubelasting door de productie en h<strong>et</strong> gebruik van deeindproducten, waaronder miner<strong>al</strong>enconcentraat, uit de pilotinst<strong>al</strong>laties zijn meegenomen in dean<strong>al</strong>yse en binnen de systeemgrens v<strong>al</strong>len. Emissies die ni<strong>et</strong> veranderen worden ni<strong>et</strong> meegenomen(JRC, 2009; Thomassen <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2008; Weidema <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 1999). Deze benadering zorgt ervoor dat inzichtwordt verkregen in mogelijke toekomstige veranderingen en afwentelingen in de milieubelasting <strong>al</strong>sgevolg van de productie en h<strong>et</strong> gebruik van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat en de overige eindproducten,dikke fractie en eventueel concentraat uit ultrafiltratie.Om de verandering in de milieubelasting te berekenen zijn een aant<strong>al</strong> scenario’s opgesteld (paragraaf2.3.4). De uitkomsten van deze scenario’s zijn vergeleken m<strong>et</strong> een referentiescenario dat de huidigepraktijk weerspiegelt.Om de <strong>LCA</strong>-berekeningen uit te voeren is h<strong>et</strong> programma ‘SimaPro 7.2 (PréConsultants B.V.,Nederland)’ gebruikt in combinatie m<strong>et</strong> de ‘Ecoinvent v.2.2’ database voor h<strong>et</strong> modelleren van descenario’s (EcoinventCentre, 2007). De ‘ReCiPe LCIA hirarchist m<strong>et</strong>hode (v.1.04)’ is gebruikt voor h<strong>et</strong>karakteriseren van de eindresultaten (Goedkoop <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009). In paragraaf 2.2.3 wordt hier verder opingegaan.2.2.2 Functionele eenheidDe functionele eenheid (FE) wordt gebruikt om de verschillende scenario’s te vergelijken m<strong>et</strong> dereferentiesituatie. H<strong>et</strong> doel van de verwerking van drijfmest is h<strong>et</strong> produceren vanminer<strong>al</strong>enconcentraat m<strong>et</strong> <strong>al</strong>s bijproducten dikke fractie, permeaat en eventueel concentraat uitultrafiltratie (UFC). Omdat de mestk<strong>et</strong>en begint bij de geproduceerde drijfmest is gekozen om demilieubelasting uit te drukken per ton drijfmest m<strong>et</strong> een gelijke samenstelling. Dedrijfmestsamenstelling die h<strong>et</strong> systeem ingaat dient in <strong>al</strong>le scenario’s gelijk te zijn om een vergelijkingtussen de k<strong>et</strong>ens mogelijk te maken en om verschillen in bijvoorbeeld emissies van ammoniak (NH 3 )en nitraat (NO 3 - ) door een andere mestsamenstelling te voorkomen.2.2.3 Milieu-indicatorenOm de milieubelasting van de scenario’s uit te drukken zijn een aant<strong>al</strong> milieu-indicatorengeselecteerd. Deze indicatoren zijn gerelateerd aan de productie en h<strong>et</strong> gebruik van dierlijke mest enworden verwacht te veranderen. De indicatoren b<strong>et</strong>reffen:1. Broeikasgasemissie: koolstofdioxide (CO 2 ), lachgas (N 2 O) en m<strong>et</strong>haan (CH 4 ). De veranderingin h<strong>et</strong> klimaat is mogelijk h<strong>et</strong> resultaat van de uitstoot van broeikasgassen door humaneactiviteiten die zorgen voor de opwarming van de aarde. De resultaten worden uitgedrukt in kgCO 2 -equiv<strong>al</strong>enten (eq).2. Emissie van ammoniak (NH 3 ). Ammoniakuitstoot draagt bij aan de verzuring en wordtuitgedrukt in kg NH 3 .3


Rapport 4803. Uitspoeling van nitraat (NO 3 ). Nitraat draagt bij aan eutrofiering, of vermesting en beïnvloedtde drinkwaterkw<strong>al</strong>iteit van grondwater. Emissie van nitraat wordt uitgedrukt in kg NO 3 .4. Uitstoot van fijnstof (PM 10 ). Fijnstofemissie is h<strong>et</strong> resultaat van verbrandingsprocessen enindustriële verwerkingsprocessen. De uitstoot van fijnstof heeft een negatief effect op dehumane gezondheid door de aantasting van onder andere de luchtwegen (RIVM, 2009). Deresultaten worden gecategoriseerd in kg PM 10 -equiv<strong>al</strong>enten, wat b<strong>et</strong>ekent dat fijnstofdeeltjes


Rapport 480de drijfmest door h<strong>et</strong> dier is geproduceerd wordt deze opgeslagen in de st<strong>al</strong> en vervolgens eventueelbuiten de st<strong>al</strong>. Na (buiten)opslag en eventueel transport volgt de verwerking en/of vergisting van demest. Bij vergisting wordt elektriciteit geproduceerd die <strong>al</strong>s n<strong>et</strong>stroom wordt afgez<strong>et</strong>. Voor deverwerking van drijfmest of digestaat (product dat overblijft na vergisting) is elektriciteit nodig dieafgenomen wordt van h<strong>et</strong> n<strong>et</strong>. Na verwerking worden de eindproducten (miner<strong>al</strong>enconcentraat, dikkefractie, digestaat en concentraat uit ultrafiltratie) opgeslagen. Distributie van de eindproducten vindtplaats na de opslag waarna de toediening van de producten volgt. Afhankelijk van de mestsoort en opbasis van nation<strong>al</strong>e statistieken (Centra<strong>al</strong> Bureau voor de Statistiek) aangaande mestproductie en -transport is gekozen om de afz<strong>et</strong> en toediening te verdelen over vier afz<strong>et</strong>kan<strong>al</strong>en: toediening in deregio of op eigen bedrijf m<strong>et</strong> onderscheid tussen grasland en bouwland, toediening buiten de regio entoediening buiten Nederland (NL) (Noord-Frankrijk, Duitsland). Dit b<strong>et</strong>reffen conceptuele regio’s diegedefinieerd zijn om de transportafstanden te bep<strong>al</strong>en. Verdere beschrijvingen van de regio’s en d<strong>et</strong>ransportafstanden zijn gegeven onder de paragraaf Scenario’s en in hoofdstuk 3. Transport (ni<strong>et</strong> infiguur 2.1 weergegeven) vindt plaats tussen iedere schakel van de k<strong>et</strong>en beh<strong>al</strong>ve wanneer demestproductie en -verwerking plaatsvindt op h<strong>et</strong> eigen bedrijf. Daarnaast wordt h<strong>et</strong> permeaat (waterdat vrijkomt na verwerking m<strong>et</strong> OO) geloosd op h<strong>et</strong> riool en afgevoerd naar eenwaterzuiveringsinst<strong>al</strong>latie. De veranderingen in de productie en h<strong>et</strong> gebruik van kunstmest wordenmeegenomen in de an<strong>al</strong>yse. Hierbij is uitgegaan van de gewasbehoefte aan stikstof (N), fosfaat (P) enk<strong>al</strong>i (K) op een standaard gedefinieerd bedrijf (hoofdstuk 3).Figuur 2.1: Mestk<strong>et</strong>en en systeemgrens zo<strong>al</strong>s beschouwd in deze studie inclusief productie engebruik van kunstmest en elektriciteit. Pijlen representeren de stromen van producten (inclusiefelektriciteit). FE = Functionele Eenheid.2.3.3 UitgangspuntenDe uitgangspunten zijn een essentieel onderdeel van de <strong>LCA</strong>. Keuzes m<strong>et</strong> b<strong>et</strong>rekking tot deuitgangspunten zijn gemaakt op basis van discussie m<strong>et</strong> de projectgroep, m<strong>et</strong> experts en literatuur.Naast de an<strong>al</strong>yse is er een gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse uitgevoerd om h<strong>et</strong> effect van aant<strong>al</strong> param<strong>et</strong>ers enonderliggende aannames op h<strong>et</strong> eindresultaat te to<strong>et</strong>sen (hoofdstuk 4). Enkele uitgangspuntenworden nader beschouwd in hoofdstuk 5.Uitgangspunten voor de afz<strong>et</strong> en toediening van de eindproducten zijn:- Voor ieder afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> in figuur 2.1 blijft de gewasbehoefte aan N, P 2 O 5 en K 2 O gelijk. Ditgeldt voor de referentie en voor mestverwerking.- Vleesvarkensdrijfmest wordt toegediend in de akkerbouw (deels in h<strong>et</strong> buitenland). Afz<strong>et</strong> vanrundveedrijfmest gebeurt op h<strong>et</strong> eigen bedrijf op grasland en bouwland of buiten de regio opbouwland.5


Rapport 480- Bij de toediening gelden de w<strong>et</strong>telijke gebruiksnormen voor dierlijke mest: 170 kg N ha -1 , en250 kg N ha -1 bij derogatie (in h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> van minima<strong>al</strong> 70% grasland), 85 kg P 2 O 5 ha -1 opbouwland en 100 kg P 2 O 5 ha -1 op grasland. De gebruiksnormen op de standaardbedrijvenworden zoveel mogelijk m<strong>et</strong> dierlijke mest opgevuld, voordat afvoer plaatsvindt.- H<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat mag bovenop de gebruiksnorm voor dierlijke mest toegediendworden maar binnen de tot<strong>al</strong>e stikstofgebruiksnorm.- In de mestverwerkingsscenario’s wordt <strong>al</strong>leen de fractie drijfmest verwerkt die in de referentiebuiten de regio afgez<strong>et</strong> of geëxporteerd wordt (h<strong>et</strong> ‘overschot’). Voor rundveedrijfmest is dith<strong>et</strong> overschot op h<strong>et</strong> eigen bedrijf. In de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse is h<strong>et</strong> effect van de veranderingin h<strong>et</strong> aandeel verwerkte drijfmest of digestaat bekeken.- H<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat wordt geheel binnen de regio afgez<strong>et</strong>. Daarna wordt ook de dikkefractie, h<strong>et</strong> digestaat of onbewerkte deel drijfmest zoveel mogelijk binnen de regio afgez<strong>et</strong> totwat maxima<strong>al</strong> mogelijk is volgens de gebruiksnormen. H<strong>et</strong> overige deel van de meststoffenwordt buiten de regio afgez<strong>et</strong> tot de volledige gebruiksnorm gevuld is, en zo nodig daarnabuiten Nederland afgez<strong>et</strong>.- Alle producten worden binnen de landbouw afgez<strong>et</strong>.- Stikstof en fosfaat zijn leidend bij de verdeling van de producten. K<strong>al</strong>ium volgt afhankelijk vande stikstof- en fosfaatverdeling.Overige uitgangspunten:- Gekozen is om te rekenen m<strong>et</strong> vleesvarkensdrijfmest en rundveedrijfmest.- Deze studie richt zich op h<strong>et</strong> centra<strong>al</strong> verwerken van vleesvarkensdrijfmest en eventueelvergisten van eindproducten. Vergisting en verwerking van rundveedrijfmest vindt plaats opbedrijfsniveau.- Uitgangspunt is dat tijdens de opslag en verwerking van de drijfmest en eindproducten geenverlies van NO 3 , fosfaat en k<strong>al</strong>ium optreedt. Tijdens verwerking vindt geen m<strong>et</strong>haanemissieplaats.- Aangenomen is dat 10% van de organisch gebonden stikstof miner<strong>al</strong>iseert naar miner<strong>al</strong>estikstof tijdens de opslag van drijfmest (Velthof <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009).- In h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> van co-vergisting is <strong>al</strong>leen de energieopbrengst van h<strong>et</strong> ‘mestdeel’ van h<strong>et</strong>substraat beschouwd. Energieopbrengst en milieubelasting vanuit h<strong>et</strong> gebruik van cosubstraten(bijv. mais of glycerine) is buiten beschouwing gelaten.- De milieubelasting van de productie van kapit<strong>al</strong>e goederen wordt meegenomen voorvergisting (onder andere de productie van de vergister), transport (onder andere de productievan de vrachtwagen), toediening en de productie van kunstmest en elektriciteit.- Aangenomen is dat drijfmest, digestaat, miner<strong>al</strong>enconcentraat en concentraat uit ultrafiltratie(UFC) emissiearm worden toegediend m<strong>et</strong> een zodenbemester op grasland en eenbouwlandinjecteur op bouwland. Dikke fractie wordt toegediend m<strong>et</strong> een vastemestverspreider en direct ondergewerkt.- Aangenomen is dat tijdens <strong>al</strong>le transport geen verliezen optreden uit de meststoffen.- CO 2 emissies uit de koolstofvoorraad in de bodem ten gevolge van de toediening vandrijfmest en kunstmest zijn ni<strong>et</strong> bij de an<strong>al</strong>yse inbegrepen. Daarnaast zijn bewerkingen zo<strong>al</strong>sploegen en zaaibedbereiding ni<strong>et</strong> meegenomen.2.3.4 Scenario’s en clustering van techniekenOm de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn een aant<strong>al</strong> scenario’s voor de productie vanminer<strong>al</strong>enconcentraten opgesteld. Hierbij is onderscheid gemaakt naar techniek en mestsoort. Omdatverschillen in de inst<strong>al</strong>laties, zo<strong>al</strong>s de voorscheiding m<strong>et</strong> een vijzelpers of zeefbandpers, weinig effecthebben op h<strong>et</strong> eindresultaat van de hele k<strong>et</strong>en zijn de systemen m<strong>et</strong> vergelijkbare techniekengeclusterd. Eén cluster b<strong>et</strong>reft de bedrijven B t/m F 3 m<strong>et</strong> vijzelpers of zeefbandpers en flotatievoorafgaand aan OO (Tabel 2.1). De andere twee bedrijven, A en H, m<strong>et</strong> co-vergisting, centrifuge enultrafiltratie voorafgaand aan OO, zijn in een apart scenario meegenomen, omdat de mestsoort(rundveedrijfmest voor F) en bewerkingstechniek verschillen van de andere inst<strong>al</strong>laties.Vleesvarkensdrijfmest- en rundveedrijfmestscenario’s zijn afzonderlijk behandeld in verband m<strong>et</strong> de3 Door een gebrek aan me<strong>et</strong>gegevens is bedrijf G buiten beschouwing gelaten (Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011).6


Rapport 480verschillende mestsamenstellingen en managementpraktijk. Tabel 2.2 geeft een overzicht van descenario’s en de b<strong>et</strong>rokken processen.2.3.4.1 Vleesvarkensdrijfmestscenario’sVoor vleesvarkensdrijfmest zijn de volgende scenario’s opgesteld (tabel 2.2):- Referentie (Refv): drijfmest wordt toegepast in combinatie m<strong>et</strong> kunstmest volgens de huidigelandbouwpraktijk.- Scenario 1 (Sc1V): h<strong>et</strong> centra<strong>al</strong> verwerken van h<strong>et</strong> overschotdeel aan drijfmest op basis vanpilotbedrijven B t/m F waarbij drijfmest wordt verwerkt tot de eindproducten:miner<strong>al</strong>enconcentraat, dikke fractie en OO-permeaat.- Scenario 2 (Sc2V): gelijk <strong>al</strong>s in Sc1V inclusief h<strong>et</strong> vergisten van de dikke fractie.- Scenario 3 (Sc3V): centra<strong>al</strong> verwerken van h<strong>et</strong> overschotdeel aan drijfmest op basis vanpilotbedrijf A. In dit scenario wordt drijfmest verwerkt en de dikke fractie samen m<strong>et</strong> h<strong>et</strong>concentraat uit ultrafiltratie (UFC) vergist. Dit resulteert in de volgende eindproducten:miner<strong>al</strong>enconcentraat, digestaat en OO-permeaat. H<strong>et</strong> biogas wordt verbrand in eenwarmtekrachtkoppeling (WKK) waarmee elektriciteit wordt geproduceerd.2.3.4.2 Rundveedrijfmestscenario’sVoor rundveedrijfmest zijn de volgende scenario’s opgesteld (tabel 2.2):- Referentie (RefR): rundveedrijfmest wordt toegediend in combinatie m<strong>et</strong> kunstmest volgensde huidige landbouwpraktijk.- Scenario 1 (Sc1R): op eigen bedrijf vergisten van de volledige ton drijfmest en h<strong>et</strong> verwerkenvan h<strong>et</strong> digestaat zo<strong>al</strong>s in pilotbedrijf H. H<strong>et</strong> biogas wordt verbrand in een WKK om elektriciteitte produceren. Uiteindelijk levert de inst<strong>al</strong>latie de volgende eindproducten op:miner<strong>al</strong>enconcentraat, dikke fractie, UF-concentraat en OO-permeaat.Toedienenmest/productenTabel 2.2: Scenario’s m<strong>et</strong> de voorkomende processtappen in de k<strong>et</strong>en.Processtap in de k<strong>et</strong>enOpslagmestkelderBuitenopslagVerwerken Vergisten OpslagproductenVleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) X X - - - XScenario 1 (Sc1V) X - X - X XScenario 2 (Sc2V) X - X X a X XScenario 3 (Sc3V) X - X X b X XRundveedrijfmestReferentie (RefR) X - - - - XScenario 1 (Sc1R) X - X X c X X‘X’ b<strong>et</strong>ekent dat h<strong>et</strong> proces in de k<strong>et</strong>en voorkomt, ‘-‘ b<strong>et</strong>ekent dat dit ni<strong>et</strong> h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> is.a Vergisten van <strong>al</strong>leen dikke fractie.b Vergisten van h<strong>et</strong> concentraat uit ultrafiltratie en dikke fractie.c Vergisten van drijfmest.7


Rapport 4803 Fase 2: Data-inventarisatieIn dit hoofdstuk wordt per processtap in de k<strong>et</strong>en een overzicht gegeven van <strong>al</strong>le emissiedata enaannames die gebruikt zijn voor de berekening. De data beschrijven zoveel mogelijk de situatie in descenario’s. Daarnaast worden data gerapporteerd die in de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse zijn gebruikt.3.1 DrijfmestsamenstellingTabel 3.1 presenteert de samenstelling van de vleesvarkens- en rundveedrijfmest die is gebruikt indeze studie. Om tot de drijfmestsamenstelling na excr<strong>et</strong>ie te komen, was de samenstelling uit KWIN(2009-2010) gecorrigeerd voor de emissie uit de opslag inclusief koolstofdioxide (tabel 3.2). Er wasgekozen om gebruik te maken van een gemiddelde samenstelling in plaats van gem<strong>et</strong>ensamenstellingen uit de pilotbedrijven. Dit is gedaan om aan te sluiten bij de drijfmestsamenstellingengebruikt voor h<strong>et</strong> bep<strong>al</strong>en van de standaard bedrijven (bijlage 6) en omdat deze samenstelling eenbreder aant<strong>al</strong> bedrijven en systemen representeert. Dit impliceert dat de samenstelling van dedrijfmest geen invloed had op de vergelijking van de milieubelasting tussen de referentie enmestverwerking. De verandering in de samenstelling door opslag en de verdeling van decomponenten naar de eindproducten wordt beschreven in paragraaf 3.3.1.1.Tabel 3.1: Samenstelling van door dieren uitgescheiden mest (excr<strong>et</strong>ie) op basis van KWIN (2009-2010) en gecorrigeerd voor gasvormige emissies.DS OS Ntot Nmin Norg P 2 O 5 K 2 O ρkg ton -1 kg ton -1 kg ton -1 kg ton -1 kg ton -1 kg ton -1 kg ton -1 kg m -3Vleesvarkensdrijfmest(KWIN, 2009-2010) 90 60 7,2 4,2 3,0 4,2 7,2 1040Na excr<strong>et</strong>ie 94 64 9,3 6,0 3,3 4,2 7,2 1040Rundveedrijfmest(KWIN, 2009-2010) 86 64 4,4 2,2 2,2 1,6 6,2 1005Na excr<strong>et</strong>ie 92 70 4,8 2,4 2,4 1,6 6,2 1005DS = droge stof, OS = organische stof, Ntot = tota<strong>al</strong> stikstof, Nmin = miner<strong>al</strong>e stikstof, Norg = organischgebonden stikstof, ρ = soortelijk gewicht.3.2 Drijfmest- en productopslagBij vleesvarkens is uitgegaan van huisvesting (zonder uitloop) m<strong>et</strong> een gedeeltelijke roostervloer (60%rooster). De drijfmest werd gedurende de winterperiode opgeslagen (september t/m februari) engedurende h<strong>et</strong> groeiseizoen afgevoerd en uitgereden. Daarnaast vond in de referentie voorvleesvarkensdrijfmest na opslag in de mestkelder nog tijdelijke opslag in een buitenopslag plaats(tabel 2.2). De buitenopslag was een b<strong>et</strong>onnen silo m<strong>et</strong> overkapping. In de situatie m<strong>et</strong> verwerkingwerd de drijfmest ni<strong>et</strong> buiten opgeslagen. Opslagduur en afvoer worden verder beschreven inparagraaf 3.2.2 en bijlage 2.De huisvesting van rundvee bestond uit een standaard ligboxenst<strong>al</strong> m<strong>et</strong> een volledige roostervloer eneen mestkelder. Van h<strong>et</strong> melkvee in Nederland wordt 95% in zo’n st<strong>al</strong> gehouden (CBS, 2008a). Ookhier gold dat de drijfmest werd opgeslagen tijdens de winterperiode en werd uitgereden in h<strong>et</strong>groeiseizoen. Er is uitgegaan van een bedrijf dat werkt m<strong>et</strong> beperkt weiden gedurende mei t/moktober. Dat b<strong>et</strong>ekent dat gedurende deze maanden een derde van de drijfmest in de weide terechtkwam (bijlage 2). Emissies van drijfmest die in de weide terechtkwamen zijn ni<strong>et</strong> meegenomen.Miner<strong>al</strong>enconcentraat, concentraat uit ultrafiltratie en digestaat werden opgeslagen in een overdektesilo. Dikke fractie werd opgeslagen in een open loods. Gedurende de opslag traden emissies op vanonder andere ammoniak en m<strong>et</strong>haan.8


Rapport 4803.2.1 Gasvormige emissiesTijdens de opslag van drijfmest en eindproducten traden stikstofverliezen op in de vorm vanammoniak (NH 3 ), lachgas (N 2 O), stikstofmonoxide (NO) en stikstofgas (N 2 ). Tabel 3.2 toont dezeemissiefactoren <strong>al</strong>smede die van m<strong>et</strong>haan en de literatuurbronnen.Tabel 3.2: Emissiefactoren van stikstof en m<strong>et</strong>haan tijdens de opslag en verwerking van drijfmest eneindproducten m<strong>et</strong> TAN = Tota<strong>al</strong> ammoniak<strong>al</strong>e stikstof, VVDM = vleesvarkensdrijfmest, RDM =rundveedrijfmest, DF = dikke fractie, UFC = concentraat uit ultrafiltratie, MC = miner<strong>al</strong>enconcentraat,Dig = digestaat, CH 4lang = m<strong>et</strong>haanemissie tijdens lange opslag (3 maanden) en CH 4kort =m<strong>et</strong>haanemissie gedurende korte opslag (1 maand)Emissie Eenheid Opslag Buitenopslag VerwerkingOpslag eindproductenmestkelderVVDM RDM VVDM RDM DF UFC/MC DigNH 3 -N % TAN 27 a 10 a 2% N a - 4 % NN 2 O-N % TAN 0,13 a 0,15 a - - - 2% N a - 0,1% N bN 2 -N % TAN 1,3 a 1,5 a - - - 10% N a - 1% N bNO-N % TAN 0,13 a 0,15 a - - - 2% N a - 0,1% N bCH 4lang kg ton -1 1,33 c 3,32 c 0,17 c --CH 4kort kg ton -1 0,29 c 0,21 c -0,004 d 0,014 d 0,17 ca (Groenestein <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011). N 2-N en NO-N emissie naar verhouding ten opzichte van N 2O-N emissie zo<strong>al</strong>sbeschreven in Oenema <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2001).b N 2O-N emissie op basis van IPCC (2006b). N 2-N en NO-N emissie naar verhouding ten opzichte van N 2O-Nemissie zo<strong>al</strong>s beschreven in Oenema <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2001)c (Mol en Hilhorst, 2003).d Mosquera <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2010).Voor de ammoniakemissie uit verwerking en opslag is gerekend m<strong>et</strong> 4% van de tot<strong>al</strong>e stikstof dieemitteert (2 ma<strong>al</strong> de emissie uit buitenopslag). Door de verwerking en de opslag van de eindproductenontstaat een groter emitterend oppervlak (contactoppervlak m<strong>et</strong> de buitenlucht). Dit zorgt naarverwachting voor een hogere ammoniakemissie ten opzichte van de opslag van drijfmest. In degevoeligheidsan<strong>al</strong>yse is h<strong>et</strong> effect op h<strong>et</strong> eindresultaat van een groter verlies aan stikstof tijdens deverwerking g<strong>et</strong>o<strong>et</strong>st.Uit recent onderzoek van Mosquera <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2010) werd duidelijk dat tijdens de opslag van dunne fractievrijwel geen lachgas vrijkomt. Aangenomen is dat de emissies van stikstof uit de opslag van UFC enminer<strong>al</strong>enconcentraat <strong>al</strong>leen in de vorm van ammoniak voorkwam. Naar verwachting z<strong>al</strong> er wellachgasemissie, stikstofmonoxide en stikstofgas optreden uit de opslag van dikke fractie door middelvan denitrificatie. De emissiefactor van lachgas tijdens de opslag van dikke fractie is gebaseerd opemissie uit de opslag van vaste mest (Groenestein <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011). De N 2 -N en NO-N emissies zijnbepa<strong>al</strong>d naar verhouding van emissies uit vaste mestopslag zo<strong>al</strong>s beschreven in Oenema <strong>et</strong> <strong>al</strong>.(2001) (verhouding N 2 O-N : NO-N : N 2 -N = 1:1:5). De N 2 O-N emissie is gebaseerd op IPCC (2006b).De N 2 -N en NO-N emissies zijn bepa<strong>al</strong>d naar verhouding van emissies uit drijfmestopslag zo<strong>al</strong>sbeschreven in Oenema <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2001) (verhouding N 2 O-N : NO-N : N 2 -N = 1:1:10).Naast de directe N 2 O emissies zijn ook de indirecte emissies van N 2 O meegenomen. Deze emissiesontstaan <strong>al</strong>s gevolg van omz<strong>et</strong>tingen van stikstofverbindingen afkomstig van NOx, NH 3 en NO 3 (IPCC,2006a; Oenema <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2001). Voor de indirecte lachgasemissie afkomstig van ammoniak enstikstofoxiden geldt een emissie van 0,01 kg N 2 O-N per kg (NH 3 + NOx) en voor nitraat een emissievan 0,0075 kg N 2 O-N per kg NO 3 (IPCC, 2006a). Hierbij is aangenomen dat de stikstofoxiden <strong>al</strong>leenbestaan uit NO (Wesnæs <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009).In de mest- en productopslag wordt een deel organische stof afgebroken en omgez<strong>et</strong> in onder anderem<strong>et</strong>haan (CH 4 ) en koolstofdioxide (CO 2 ). De CO 2 emissie uit drijfmest maakt n<strong>et</strong> <strong>al</strong>s de respiratoireCO 2 deel uit van de kort-cyclische koolstofkringloop (biogene koolstof) die ni<strong>et</strong> bijdraagt aan h<strong>et</strong>broeikaseffect en is daarom buiten de berekeningen gehouden.De m<strong>et</strong>haanemissies uit mestopslagen zijn afhankelijk van verschillende factoren waarondermestsamenstelling, opslagsysteem, entmateria<strong>al</strong> (materia<strong>al</strong> m<strong>et</strong> actieve m<strong>et</strong>hanogene bacteriën datachterblijft na h<strong>et</strong> legen van de kelder), temperatuur en opslagduur. Omdat verwacht werd dat de9


Rapport 480emissies uit de kelder veranderen ten gevolge van h<strong>et</strong> verwerken van drijfmest was h<strong>et</strong> van belangeen nauwkeurige inschatting van de m<strong>et</strong>haanemissie te krijgen. De Tier 1 waarden in IPCC (2006a)zijn gebaseerd op een grove benadering waarin emissies worden gescha<strong>al</strong>d in ranges van opslagduurvan kleiner dan een maand en groter dan een maand (IPCC, 2006a). Andere data sloten ni<strong>et</strong> preciesaan bij de in dit rapport beschreven scenario’s en zijn afhankelijk van lok<strong>al</strong>e of landspecifieke situaties.Om data te verkrijgen die aansluiten bij de systeemkenmerken is gebruik gemaakt van een modelvoor m<strong>et</strong>haanemissieberekeningen uit mestopslagen (Mol en Hilhorst, 2003). Voor de invoer van h<strong>et</strong>model zijn gegevens gebruikt zo<strong>al</strong>s de duur van de opslag, de momenten van uitrijden en beweiding.De gegevens worden in bijlage 2 beschreven. Tabel 3.2 presenteert de berekendem<strong>et</strong>haanemissiefactoren voor de mestopslagen. Er is onderscheid gemaakt tussen lange (3 maanden)en korte opslag in de mestkelder (1 maand). Voor de buitenopslag van vleesvarkensdrijfmest is eenm<strong>et</strong>haanemissie van 0,17 kg CH 4 per ton berekend. Deze emissiefactor is ook gebruikt voor de opslagvan digestaat die overeenkomt m<strong>et</strong> emissies uit de literatuur (Mol en Hilhorst, 2004).Onderzoeksgegevens over de m<strong>et</strong>haanemissie uit de opslag van dikke en dunne fractie geven geenconsistent beeld over de hoogte van de emissie. Er is gekozen om op basis van Mosquera <strong>et</strong> <strong>al</strong>.(2010) de m<strong>et</strong>haanemissie uit de opslag van de producten te bep<strong>al</strong>en. Ten opzichte van dem<strong>et</strong>haanemissie uit varkensdrijfmestopslag is de emissie uit de opslag van de dikke fractie een factor42 lager en uit de opslag van dunne fractie een factor 12 lager (Tabel 15 in Mosquera <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2010)).De emissiefactor voor buitenopslag van drijfmest is gedeeld door een factor 42 en 12 om tot deemissiefactor voor de opslag van respectievelijk dikke fractie en concentraat te komen.Endogene m<strong>et</strong>haanemissie ten gevolge van fermentatie in h<strong>et</strong> verteringsstelsel van melkvee envleesvarkens is ni<strong>et</strong> meegenomen, omdat dit buiten de systeemgrens v<strong>al</strong>t (hoofdstuk 2).3.2.2 EnergieverbruikEnergieverbruik tijdens de opslag bestaat voornamelijk uit h<strong>et</strong> verpompen en/ of roeren van drijfmesten de eindproducten. H<strong>et</strong> energieverbruik is aangenomen <strong>al</strong>s 1,7 kWh ton -1 drijfmest tijdens opslag inde kelder en 0,5 kWh ton -1 materia<strong>al</strong> voor de buitenopslagen van zowel drijfmest <strong>al</strong>s eindproducten(Wesnæs <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009).3.3 Verwerking en vergisting3.3.1 VerwerkingTijdens de verwerking wordt drijfmest of digestaat gescheiden en ontwaterd. H<strong>et</strong> is nodig om te w<strong>et</strong>enhoeveel van de N, P en K van de drijfmest in de eindproducten terechtkomt om de samenstelling tebep<strong>al</strong>en van de eindproducten. Daarnaast vinden er emissies plaats tijdens verwerking en wordtenergie verbruikt. De gebruikte gegevens worden in deze paragraaf beschreven.3.3.1.1 Scheidingsresultaten en eindproductsamenstellingenVoor de <strong>LCA</strong>-berekening was h<strong>et</strong> nodig om een volledig sluitende massab<strong>al</strong>ans (voor hoeveelhedenen samenstellingen van N, Nmin, P en K) te hebben van h<strong>et</strong> gehele systeem (inclusief opslag,verwerking <strong>et</strong>c.), omdat <strong>al</strong>le emissie en verliezen gekwantificeerd werden en traceerbaar moesten zijn.De massab<strong>al</strong>ans was berekend op basis van de samenstellingen en hoeveelheden van de verwerkteproducten uit Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2011). Bijlage 1 toont de gebruikte gegevens. De resultaten voor deverdeling van de massa over de eindproducten worden in tabel 3.3 gepresenteerd. In Sc1V en Sc2Vwas h<strong>et</strong> gemiddelde genomen van h<strong>et</strong> cluster bedrijven (B t/m F zo<strong>al</strong>s beschreven in Hoofdstuk 2).Voor bedrijf A 4 (Sc3V) zijn de massascheidingsresultaten berekend op basis van de tot<strong>al</strong>e input en4 De situatie van bedrijf A is sterk veranderlijk geweest gedurende de onderzoeksperiode. In deze studie isuitgegaan van de situatie waarin UFC en dikke fractie vergist werden m<strong>et</strong> <strong>al</strong>s eindproductenminer<strong>al</strong>enconcentraat, digestaat en OO-permeaat (zie uitgangspunten hoofdstuk 2).10


Rapport 480output van de verwerkingsinst<strong>al</strong>latie zo<strong>al</strong>s die bekend waren op 10-9-2010 (Hoeksma en Buisonjé,2010).Om tot de verdelingsfractie van N, Nmin, P, K en organische stof (OS) over de producten te komen(tabel 3.3.) waren vier stappen uitgevoerd:1. 1 ton drijfmest (input) was vermenigvuldigd m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> massascheidingsresultaat om tot eenhoeveelheid eindproduct te komen.2. De hoeveelheid van ieder eindproduct is vermenigvuldigd m<strong>et</strong> de N, Nmin, P, K en OSsamenstelling van h<strong>et</strong> b<strong>et</strong>reffende eindproduct uit Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2011).3. Alle berekende hoeveelheden N, Nmin, P en K en OS uit stap 2 zijn opg<strong>et</strong>eld tot een tota<strong>al</strong>.4. De hoeveelheid N, Nmin, P, K en OS per product uit stap 2 werd gedeeld door de tot<strong>al</strong>ehoeveelheid N, Nmin, P, en OS in <strong>al</strong>le producten zo<strong>al</strong>s berekend in stap 3.In formulevorm zi<strong>et</strong> dit er <strong>al</strong>s volgt uit (voorbeeld voor N):N tot prod = ∑(M sch prod i x N samenst prod i ) (Eq.1)Waarbij:N tot prod = tot<strong>al</strong>e N in <strong>al</strong>le productenM sch prod i = massascheidingsresultaat voor product i (Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011)N samenst prod i = N samenstelling van product i (Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011).Vervolgens is h<strong>et</strong> scheidingsresultaat van N (verdeling van de N uit drijfmest over de eindproducten)voor ieder product berekend door:%N prod i = M sch prod i x N samenst prod i / N tot prod (Eq.2)Waarbij:%N prod i = de fractie N van h<strong>et</strong> tota<strong>al</strong> in product i.De berekende samenstellingen van de eindproducten worden gepresenteerd in tabel 3.3.11


Rapport 480Tabel 3.3: Scheidingsresultaten en berekende samenstellingen van drijfmest en eindproductenProductM sch.res. a,b (%)DF 24 6740; 27; 85;25237 176 5,83 1,62 5,66 6,48 -MC 7 712; 23; 1;2587,5 65,1 7,18 7,18 0,33 22,5 1031UFC 44 2648; 50; 14;4951,3 38,1 4,44 2,66 0,49 6,93 1031Permeaat 25 0 0; 0; 0; 0 0,0 0,0 0,01 0,01 0,01 0,07 1001a VVDM = vleesvarkensdrijfmest in de referentie (inclusief buitenopslag) (KWIN, 2009-2010), VVDM 2 = vleesvarkensdrijfmest die verwerkt wordt (exclusief buitenopslag)(berekend uit KWIN (2009-2010) en de verliezen uit de st<strong>al</strong>), RDM = rundveedrijfmest (KWIN, 2009-2010), M = massa, OS = organische stof, DS = droge stof, Ntot = tota<strong>al</strong>stikstof, Nmin = miner<strong>al</strong>e stikstof, sch. res. = scheidingsresultaat (berekend op basis van Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2011)).b In Sc3V is de ontbrekende fractie van de som van de gescheiden massa fracties, biogas (4%). Waar de som van 100% ni<strong>et</strong> exact bereikt wordt is dit te wijten aanafrondingen.c Digestaat na vergisten van de dikke fractie. Berekend op basis van 50% C in de organische stof fractie, 37,5 m 3 CH4 ton -1 dikke fractie (60% CH 4 in h<strong>et</strong> biogas) en eenopslagemissie van 0,17 kg CH 4 ton -1 .OS sch.res. a,b (%)N; Nmin: P;K sch.res. a,b (%)DS a(kg ton -1 )OS a(kg ton -1 )Ntot a(kg ton -1 )Nmin a(kg ton -1 )P 2 O 5(kg ton -1 )K 2 O(kg ton -1 )VVDM a - - - 90,0 60,0 7,60 4,60 4,2 7,20 1040Sc1 & Sc2VVVDM 2 a - - - 90,4 60,4 7,63 4,63 4,20 7,20 1040DF 19 8845; 28; 95;19416 278 14,9 3,68 20,8 7,24 -MC 39 1253; 70; 5;7927,1 18,1 9,90 7,77 0,50 14,7 1031Permeaat 42 0 2; 3; 0; 1 0,17 0,11 0,32 0,27 0,02 0,22 1001Digestaat c - - - 351 213 c 17,1 7,25 20,8 7,20 -Sc3VMC 17 520; 27; 2;2724,6 16,4 8,90 7,02 0,50 11,5 1031Digestaat 50 9578; 70; 98;72172 180 11,2 5,92 8,22 10,4 -Permeaat 29 0 2; 3; 0; 1 0,40 0,27 0,54 0,43 0,02 0,31 1001RDM a - - - 86,0 64,0 4,40 2,20 1,60 6,20 1005Sc1Rρ(kg m -3 )12


Rapport 4803.3.1.2 EmissiesEmissies die optreden tijdens de verwerking zijn beschreven in hoofdstuk 3.2.1.3.3.1.3 EnergieverbruikTijdens de verwerking van de drijfmest werd energie verbruikt. Op basis van de pilotbedrijven is eengemiddeld energieverbruik per ton ingaande drijfmest berekend over de gehele verwerking. Dit b<strong>et</strong>rof9,0 kWh ton -1 drijfmest m<strong>et</strong> een minimum en maximum van respectievelijk 7,8 en 11,5 kWh ton -1drijfmest. Voor bedrijf A was h<strong>et</strong> gemiddelde 11,1 kWh ton -1 mest (informatie uit de pilots). Door eengebrek aan gegevens voor bedrijf H is aangenomen dat h<strong>et</strong> energieverbruik gelijk was aan bedrijf A,omdat de inst<strong>al</strong>laties gelijkwaardige zijn.3.3.1.4 Additionele middelen en waterzuiveringTijdens de verwerking van drijfmest werden onder andere flocculanten gebruikt voor h<strong>et</strong> scheiden vande dikke en dunne fracties. Daarnaast waren reinigingsmiddelen nodig, zo<strong>al</strong>s zuren en logen. Opbasis van de pilotbedrijven is een gemiddelde hoeveelheid benodigd flocculant, zuur en loog berekenden meegenomen in de an<strong>al</strong>yse (jaar 2009). Per ton drijfmest werd 0,39 liter flocculant(polyacrylamide), 0,081 liter H 2 SO 4 en 0,022 liter NaOH gebruikt. Aangenomen was dat dit voor <strong>al</strong>lescenario’s gelijk was beh<strong>al</strong>ve voor bedrijf H waar 0,2 kg flocculant per ton drijfmest gebruikt werd(Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011). De productie van deze middelen was meegenomen in de an<strong>al</strong>yse op basisvan gegevens uit de Ecoinvent-database (EcoinventCentre, 2007). Daarnaast werd eentransportafstand van 150 km aangenomen voor deze producten.H<strong>et</strong> OO-permeaat (water dat overblijft na omgekeerde osmose) werd op h<strong>et</strong> riool geloosd. Dit is voorieder scenario aangenomen en meegenomen in de an<strong>al</strong>yse (proces: ‘Treatment, sewage, towastewater treatement, class 3/CH’ uit de Ecoinvent-database).3.3.2 Vergisting3.3.2.1 Uitgangspunten inst<strong>al</strong>latieIn de vleesvarkensdrijfmestscenario’s Sc2V en Sc3V en h<strong>et</strong> rundveedrijfmestscenario Sc1R kwamvergisting voor. Omdat in dit onderzoek <strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> mestdeel van h<strong>et</strong> substraat werd beschouwd,konden hierdoor de gegevens uit de pilotbedrijven ni<strong>et</strong> direct verta<strong>al</strong>d worden naar de scenario’s,omdat er in de pilotbedrijven co-substraten mee werden vergist. De vergisting was daaromgemodelleerd op basis van literatuurgegevens. Er is uitgegaan van een bedrijfsscha<strong>al</strong>vergister voor<strong>al</strong>le scenario’s (Timmerman <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2005).Tijdens h<strong>et</strong> vergistingsproces wordt een deel van de organische stikstof omgez<strong>et</strong> in miner<strong>al</strong>e stikstof.H<strong>et</strong> gevolg is dat er meer risico op ammoniakemissie bestaat tijdens opslag en toediening.Aangenomen is dat 20% van de Norg miner<strong>al</strong>iseert (Ovinge, 2008; Schröder <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2008).3.3.2.2 M<strong>et</strong>haanopbrengst en energielevering- en verbruikVoor de vergisting van dikke fractie uit vleesvarkensdrijfmest was een m<strong>et</strong>haanopbrengst van 35 – 40m 3 ton -1 materia<strong>al</strong> toegepast waarvan h<strong>et</strong> gemiddelde is gebruikt (Timmerman <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009). Bijscenario 3 van vleesvarkensdrijfmest was aangenomen dat de vergisting van de dikke fractie en h<strong>et</strong>UFC samen een gelijke m<strong>et</strong>haanproductie opleverde <strong>al</strong>s vleesvarkensdrijfmest. Hier is gerekend m<strong>et</strong>12 – 16 m 3 CH 4 ton -1 drijfmest waarvan h<strong>et</strong> gemiddelde is genomen (Timmerman <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009; Leeden<strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2003). Per ton rundveedrijfmest werd gemiddeld 13 m 3 CH 4 geproduceerd (Boheemen, 2006)De energieproductie uit de geproduceerde m<strong>et</strong>haan is berekend aan de hand van de c<strong>al</strong>orischewaarde van m<strong>et</strong>haan en de efficiëntie van de verbrandingsmotor en generator. Er is gerekend m<strong>et</strong>een c<strong>al</strong>orische waarde van 34,1 MJ m -3 m<strong>et</strong>haan en een energ<strong>et</strong>ische efficiency van 80% en eenelektrische efficiency van 35% (Leeden <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2003).13


Rapport 480Naast energieproductie werd er energie verbruikt tijdens de vergisting. Deze energie werd gebruiktvoor onder andere roeren, pompen, verwarmen en h<strong>et</strong> in bedrijf houden van apparatuur. Aangenomenwas dat h<strong>et</strong> stroomverbruik 66 MJ ton -1 materia<strong>al</strong> bedroeg en h<strong>et</strong> warmteverbruik 110 MJ ton -1(Berglund en Börjesson, 2006). De geproduceerde elektriciteit werd volledig geleverd aan h<strong>et</strong> n<strong>et</strong>. Degebruikte energie werd van h<strong>et</strong> n<strong>et</strong> geha<strong>al</strong>d. De warmte voor h<strong>et</strong> vergistingsproces werd uit de eigeninst<strong>al</strong>latie geha<strong>al</strong>d. Restwarmtebenutting werd ni<strong>et</strong> meegenomen, maar is in de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yseverder onderzocht.3.3.2.3 EmissiesTijdens de vergisting van drijfmest en h<strong>et</strong> verbranden van h<strong>et</strong> biogas traden emissies op van onderandere CH 4 , N 2 O en NOx. Er is een CH 4 emissie berekend van 1,5% van de tota<strong>al</strong> geproduceerdehoeveelheid m<strong>et</strong>haan (<strong>Vries</strong> <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2010; IPCC, 2006a; Zwart <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2006). Deze verliezen zijn tewijten aan onder andere lekverliezen uit de inst<strong>al</strong>latie (1%) en m<strong>et</strong>haanslip uit de gasmotor (0,5%, ditis onverbrand m<strong>et</strong>haan wat uit de uitlaat komt). Naast m<strong>et</strong>haan komt er N 2 O en NOx vrij tijdens deverbranding van h<strong>et</strong> biogas. Dit is aangenomen <strong>al</strong>s respectievelijk 0,1 kg N 2 O TJ -1 energie en 0,42 gNOx m -3 biogas (IPCC, 1997; VROM, 2010).3.4 Verdeling van producten en transportafstanden3.4.1 Verdeling van de productenOm de distributie van de drijfmest en eindproducten te modelleren is er een distributiemodelopgesteld. Er is bepa<strong>al</strong>d hoe de fracties van de drijfmest (in de referenties) en de fracties van deeindproducten (in de scenario’s) zich verdelen over de afz<strong>et</strong>routes (pijlen a, b, c en d in figuur 2.1).Om tot een verdeling van de drijfmeststromen te komen in de referenties is gebruik gemaakt vangegevens van h<strong>et</strong> Centra<strong>al</strong> Bureau voor de Statistiek (CBS).3.4.1.1 VleesvarkensdrijfmestOmdat verwacht werd dat in de praktijk <strong>al</strong>leen een overschot aan drijfmest verwerkt gaat worden (inverband m<strong>et</strong> kosten en afz<strong>et</strong>) is er een gemiddelde overschotfractie berekend op provincieniveau. Inde uitgangssituatie werd <strong>al</strong>leen dit overschotdeel verwerkt. In de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse is h<strong>et</strong> effectvan h<strong>et</strong> verwerken van <strong>al</strong>le mest g<strong>et</strong>o<strong>et</strong>st. Alle aanvoer, afvoer en gebruikte vleesvarkensmest perprovincie in Nederland over de periode van 2005 t/m 2008 is gean<strong>al</strong>yseerd (CBS, 2011). Van deregio’s m<strong>et</strong> een overschot aan drijfmest (hogere productie dan gebruik) is berekend welke fractie vande geproduceerde drijfmest in de regio werd gebruikt en welke fractie werd afgevoerd (bijlage 3).Daarbij is aangenomen dat de fractie drijfmest die gebruikt is in de regio daar ook geproduceerd werd.Vervolgens is h<strong>et</strong> gemiddelde overschot van de provincies m<strong>et</strong> een overschot berekend. Gemiddeldwerd 61% van de geproduceerde drijfmest binnen de provincie gebruikt en 39% daarbuiten.Op basis van CBS-cijfers is geschat hoeveel vleesvarkensdrijfmest naar h<strong>et</strong> buitenland gaat door h<strong>et</strong>verschil te nemen van de tot<strong>al</strong>e productie (6,66 miljoen ton) en h<strong>et</strong> tot<strong>al</strong>e gebruik vanvleesvarkensdrijfmest (6,48 miljoen ton) van <strong>al</strong>le provincies. Dit b<strong>et</strong>rof 2,71% van de tot<strong>al</strong>e productie.In de referentie is aangenomen dat dit deel van de drijfmest geëxporteerd werd naar Noord-Frankrijken Duitsland (Luesink, 2009). Emissies voor hygiënisatie en transport zijn meegenomen in de an<strong>al</strong>yse.In de scenario’s m<strong>et</strong> de productie en h<strong>et</strong> gebruik van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat werd een deel van h<strong>et</strong>concentraat op grasland toegediend. Dit blijkt uit de verkenning onder de gebruikers van h<strong>et</strong> product(Velthof, 2009). Aangenomen is dat 56% van h<strong>et</strong> concentraat naar grasland ging en 44% naarbouwland. Aan de hand van de gebruiksnormen is berekend dat bij h<strong>et</strong> verwerken van 0,39 tondrijfmest in Sc1V en Sc2V, 0% van de dikke fractie of digestaat in de regio gebruikt kon worden, 98%van de dikke fractie buiten de regio toegediend kon worden en 2% geëxporteerd moest worden. InSc3V was dit respectievelijk 0,95 en 5% voor toediening van dikke fractie in de regio, buiten de regioen in h<strong>et</strong> buitenland.14


Rapport 4803.4.1.2 RundveedrijfmestVoor rundveedrijfmest is berekend dat op h<strong>et</strong> standaard bedrijf (paragraaf 3.5.3 en bijlage 6) 13,8%van de drijfmest afgevoerd moest worden. In h<strong>et</strong> scenario werd deze overschotfractie, in de vorm vandigestaat, verwerkt.In h<strong>et</strong> rundveedrijfmestscenario werd aangenomen dat de stromen van de eindproducten zichverdeelden over de fractie grasland en bouwland, op basis van de N-verdeling op bedrijfsniveau. Ditb<strong>et</strong>ekende dat 14% naar bouwland ging en 86% naar grasland. Alle dikke fractie werd op bouwlandtoegediend.3.4.2 TransportafstandenTabel 3.4 geeft een overzicht van de gehanteerde transportafstanden voor de distributie van dedrijfmest en de eindproducten. Deze afstanden zijn gebaseerd op afz<strong>et</strong>gegevens van de pilotbedrijvenminer<strong>al</strong>enconcentraat die geregistreerd zijn door Dienst Regelingen in 2009 en cijfers uit de literatuuren schattingen. Bijlage 4 geeft een overzicht van de originele g<strong>et</strong><strong>al</strong>len uit de pilotbedrijven. Maxim<strong>al</strong>een minim<strong>al</strong>e waarden zijn gebruikt in de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse.Tabel 3.4: Transportafstanden in km en m<strong>et</strong>hode van transport gebruikt in de scenario’s voor deaanvoer van drijfmest en kunstmest en de afvoer van de eindproducten naar de verschillende regio’sAanvoerdrijfmest (km)Aanvoerkunstmest (km) cAfvoer regio(km)Afvoer buitenregio (km)Afvoer buitenNL (km)VleesvarkensdrijfmestReverentie 0 a 50 31 b 120 b 200 dSc1V t/m 3V 13,9 b 50 31 b 120 b 200 dRundveedrijfmestReferentie 0 a 50 1 e 10 e -Sc1R 0 a 50 1 e 10 e -Transportm<strong>et</strong>hodeVrachtwagen>32 tonVrachtwagen16 – 32 tonVrachtwagen>32 tonVrachtwagen>32 tona Geen aanvoer, drijfmest op eigen bedrijf.b (DR, 2010). Aanvoer SC 1 t/m 3 is h<strong>et</strong> gewogen gemiddelde van bedrijven A, B, C en F. Afvoer is h<strong>et</strong>gemiddelde van bedrijven A t/m F.c Afstand gebaseerd op Dekker <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2009).d Schatting op basis van Kipon (2009), Luesink (2009) en Melse <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2004).e Schatting.f (EcoinventCentre, 2007).Vrachtwagen16 – 32 tonAanvoer van drijfmest van derden naar de verwerking gebeurde in de vleesvarkensdrijfmestscenario’sm<strong>et</strong> een vrachtwagen >32 ton (EcoinventCentre, 2007). De grootte van de vrachtwagen is van belangvoor h<strong>et</strong> energieverbruik en de emissie per afgelegde kilom<strong>et</strong>er. Voor Sc1V t/m Sc3V zijn deaanvoerafstanden berekend op basis van h<strong>et</strong> gemiddelde van bedrijven A , B, C en F, omdat dezebedrijven centra<strong>al</strong> verwerken en dit h<strong>et</strong> uitgangspunt vormt. De afvoer is gebaseerd op gegevens van<strong>al</strong>le bedrijven. Afvoer binnen de regio is gebaseerd op de transportafstand van h<strong>et</strong>miner<strong>al</strong>enconcentraat van dezelfde bedrijven (DR, 2010). Aangenomen is dat de afvoer binnen deregio m<strong>et</strong> een vrachtwagen >32 ton gebeurde beh<strong>al</strong>ve voor rundveedrijfmest, omdat h<strong>et</strong>aannemelijker was dat op h<strong>et</strong> eigen bedrijf m<strong>et</strong> een tractor werd gereden.De binnenlandse transportafstand voor de afvoer buiten de regio werd op 120 km gesteld (DR, 2010).Dit b<strong>et</strong>rof de afvoer van dikke fractie of digestaat. Hierbij is ervan uitgegaan dat de transportafstandvan de drijfmest naar buiten de regio in de referentie gelijk was aan deze afstand. De transportafstandnaar h<strong>et</strong> buitenland werd geschat op 200 km op basis van economische inschatting entransportafstanden naar Duitsland en Noord-Frankrijk (Kipon, 2009; Luesink, 2009; Melse <strong>et</strong> <strong>al</strong>.,2004). Bij h<strong>et</strong> transport van drijfmest werd een vrachtwagen m<strong>et</strong> een inhoud van meer dan 32 tongebruikt. Voor de export en de aanvoer van kunstmest werd aangenomen dat er een vrachtwagen van16 - 32 ton gebruikt werd, omdat in h<strong>et</strong> buitenland andere regelementen gelden voor as-lasten.15


Rapport 480Hygiënisatie, ofwel h<strong>et</strong> doden van schadelijke bacteriën en zaden, van mestproducten is verplicht voorde export. Om drijfmest, dikke fractie of digestaat te hygiëniseren was ongeveer 24 kWh per ton aanenergie nodig. Dit is op basis van 6 Euro energiekosten per ton en 0,25 cent per kWh (Melse <strong>et</strong> <strong>al</strong>.,2004).3.5 Toediening3.5.1 Emissies tijdens en na toedieningTijdens en na toediening van de mestproducten traden emissies op van ammoniak, lachgas (direct enindirect), stikstofoxiden en nitraat. Tabel 3.5 presenteert de gebruikte emissiefactoren.Tabel 3.5: Emissiefactoren van stikstof tijdens en na de toediening van drijfmest en eindproductenm<strong>et</strong> TAN = Tota<strong>al</strong> ammoniak<strong>al</strong>e stikstof, MC = miner<strong>al</strong>enconcentraat, UFC = concentraat uitultrafiltratie, DF = dikke fractie, KAS = k<strong>al</strong>kammons<strong>al</strong>p<strong>et</strong>er, N 2 O-N dir = directe lachgas emissie en N 2 O-N ind = indirecte lachgasemissieaN 2 O-N dirbN 2 O-N ind NO-N c NH 3 -N dProduct % N % NH 3 -N + % NO 3 -N % N % TANNOx-NGras Bouwland Gras BouwlandDrijfmest/digestaat0,3; 1,0* 1,3 1 0,75 0,55 19 2,0MC & UFC 0,5; 1,5* 2,0 1 0,75 0,55 14 1,4DF - 1,3 1 0,75 0,55 - 22KAS 1,0; 3,0* 1,0 1 0,75 0,55 2,5 2,5a (Velthof and Hummelink, 2011; Velthof and Mosquera, 2010). * Emissiefactor bij toediening op veengrond.b (IPCC, 2006a).c (Stehfest and Bouwman, 2006).d(Huijsmans <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011; Huijsmans and Hol, 2010).De directe N 2 O emissiefactoren voor drijfmest en digestaat kwamen uit een recente update vanemissiefactoren (Velthof en Mosquera, 2010). Voor de N 2 O emissie bij toediening van drijfmest endigestaat op veengrond is gerekend m<strong>et</strong> 1% emissie van N. Voor kunstmest is gerekend m<strong>et</strong> 3% N 2 Oemissie van N op veengrond (Velthof en Mosquera, 2010). De directe N 2 O emissie voorminer<strong>al</strong>enconcentraat is vastgesteld op basis van de incubatieproeven in Velthof en Hummelink(2011) en de update emissiefactoren. Uit de incubatieproeven bleek dat de N 2 O emissie over h<strong>et</strong><strong>al</strong>gemeen een factor 1,5 hoger was ten opzichte van drijfmest. Voor miner<strong>al</strong>enconcentraat werddaarom een factor gehanteerd van 2,0% N voor de N 2 O emissie op bouwland (1,3 * 1,5 = 2,0afgerond) en 0,5% N op grasland (0,3 * 1,5 = 0,5). Dezelfde N 2 O emissiefactoren voorminer<strong>al</strong>enconcentraat zijn gebruikt voor UFC. Voor de dikke fractie is dezelfde directe N 2 O emissiegebruikt <strong>al</strong>s voor drijfmest. De directe N 2 O emissiefactor voor KAS is 1% van N (Huijsmans <strong>et</strong> <strong>al</strong>.,2011). De emissie van NO was 0,55% van N op basis van Stehfest en Bouwman (2006).De NH 3 emissie van drijfmest en digestaat, dikke fractie en KAS kwamen uit Huijsmans <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2011).Er is daarbij uitgegaan van de meest voorkomende toedieningstechnieken. Dit is toediening m<strong>et</strong> eenzodenbemester op grasland voor drijfmest, digestaat, miner<strong>al</strong>enconcentraat en UFC. Voor toedieningop bouwland werd voor deze producten een bouwlandinjecteur gebruikt. De dikke fractie werdtoegediend m<strong>et</strong> een vaste mestverspreider en ondergewerkt in een werkgang. Kunstmest werdgestrooid m<strong>et</strong> een breedwerpige strooier. Emissies die optraden uit verbranding van diesel bijtoediening zijn meegenomen in de an<strong>al</strong>yse.De absolute NH 3 emissie bij toedienen van miner<strong>al</strong>enconcentraat is naar verwachting ongeveer gelijkaan die van drijfmest (Huijsmans en Hol, 2010; Velthof en Hummelink, 2011). Dit b<strong>et</strong>ekent dat derelatieve NH 3 emissie van miner<strong>al</strong>enconcentraat lager is vergeleken m<strong>et</strong> drijfmest. Op basis van deresultaten van Huijsmans en Hol (2010) is berekend dat de ammoniakemissie vanminer<strong>al</strong>enconcentraat een factor 0,7 is van de emissie van drijfmest. De ammoniakemissiefactor vandrijfmest is m<strong>et</strong> deze factor vermenigvuldigd om tot de NH 3 emissiefactor van miner<strong>al</strong>enconcentraat tekomen.16


Rapport 480De nitraatuitspoeling is berekend op basis van de tot<strong>al</strong>e N-input en de uitspoelingsfractie van h<strong>et</strong>stikstofoverschot (bijlage 5). Hierdoor werd de nitraatemissie afhankelijk van de tot<strong>al</strong>e werkzame N diegegeven werd uit de drijfmest en producten. Bij een lagere werkingscoëfficiënt mo<strong>et</strong> relatief meer Nworden gegeven om aan dezelfde behoefte te voldoen en visa versa (afhankelijk van degebruiksnormen). Per bodemsoort en management (bouwland of grasland) is een uitspoelingsfractiebepa<strong>al</strong>d. Vervolgens zijn deze fracties gewogen naar bodemsoort op basis van voorkomen vanbedrijven op de verschillende bodemsoorten (tabel 3.7 en bijlage 5).3.5.2 StikstofwerkingscoëfficiëntenDe gebruikte stikstofwerkingscoëfficiënten (NWC’s) zijn vermeld in tabel 3.6. De NWC’s van deproducten zijn gebruikt om de tot<strong>al</strong>e N-behoefte van h<strong>et</strong> gewas te berekenen en om de benodigde N-kunstmest te bep<strong>al</strong>en. Er is gerekend m<strong>et</strong> een gewogen gemiddelde NWC naar bodemsoort.Er is uitgegaan van een NWC van 80% voor miner<strong>al</strong>enconcentraat in de uitgangssituatie 5 . Dezewaarden zijn vastgesteld op basis van de tussenresultaten van h<strong>et</strong> onderzoek miner<strong>al</strong>enconcentraaten expertkennis (Velthof, 2009, 2010). In de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse is h<strong>et</strong> effect van een lagere enhogere NWC voor h<strong>et</strong> concentraat g<strong>et</strong>est. Voor miner<strong>al</strong>enconcentraat en dikke fractie uitrundveedrijfmest is de NWC naar verhouding van drijfmest m<strong>et</strong> (45%) en zonder beweiding (60%)naar beneden bijgesteld in verband m<strong>et</strong> beweiding <strong>al</strong>s uitgangspunt (bijv. de NWC vanminer<strong>al</strong>enconcentraat m<strong>et</strong> beweiding: (80% x 45%)/ 60% = 60%). Daarnaast is aangenomen dat destikstofwerking van digestaat gelijk is aan die van drijfmest en dikke fractie vooraf aan vergisting. Uitonderzoek blijkt dat de kort<strong>et</strong>ermijnwerking mogelijk hoger wordt, maar dat de lang<strong>et</strong>ermijnwerkingvan N ni<strong>et</strong> verandert voor vergiste drijfmest ten opzichte van drijfmest (Schröder, 2005; Schröder,2007). Daarnaast kan een potentiele hogere ammoniakemissie voor een n<strong>et</strong>to gelijke werking zorgen(De Boer, 2008). Werking van P 2 O 5 en K 2 O werd <strong>al</strong>s 100% berekend.Tabel 3.6: Stikstofwerkingscoëfficiënten van drijfmest en eindproducten voor toediening op graslanden bouwland per bodemsoort zand, klei en veen en gewogen naar bodemsoort.GraslandBouwlandType mest \ bodem Zand Klei Veen Gewogen d Zand Klei Gewogen dVleesvarkensdrijfmest a - - - - 65% 60% 62%Rundveedrijfmest a 45% 45% 45% 45% 65% 60% 62%Dikke fractie uit VVDM b - - - - 55% 30% 41%Dikke fractie uit RDM a - - - - 41% 23% 31%Miner<strong>al</strong>enconcentraat c 80% 80% 80% 80% 80% 80% 80%Miner<strong>al</strong>enconcentraatcRDM60% 60% 60% 60% 60% 60% 60%Digestaat dikke fractie a - - - - 55% 30% 41%Digestaat drijfmest a - - - - 65% 60% 62%VVDM = vleesvarkensdrijfmest, RDM = rundveedrijfmest.a (DR, 2009). Dikke fractie uit rundveedrijfmest gecorrigeerd voor beweiding.b NWC zand gebaseerd op vaste mest (DR, 2009). NWC klei gebaseerd op de tussentijdse resultaten van de pilotminer<strong>al</strong>enconcentraten: Van Geel en Dijk in Velthof <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2009).c (Velthof, 2009, 2010). Miner<strong>al</strong>enconcentraat uit rundveedrijfmest gecorrigeerd voor beweiding.d Gewogen naar bodemsoort (voor wegingsfactoren zie tabel 3.7).3.5.3 Bemesting op standaardbedrijven3.5.3.1 Bemesting op standaard rundvee- en akkerbouwbedrijfDe standaardbedrijven zijn gebruikt om h<strong>et</strong> gebruik van dierlijke mest en kunstmest te bep<strong>al</strong>en. InBijlage 6 staat een uitgebreide beschrijving van de vastgestelde rundvee- en akkerbouwbedrijven.5 De w<strong>et</strong>telijke NWC voor kunstmeststoffen is 100% (DR, 2009). In deze studie is in lijn m<strong>et</strong> de proefresultaten uitde deelonderzoeken in de uitgangssituatie een NWC van 80% voor h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat toegepast inplaats van 100%. In de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse is h<strong>et</strong> effect bij een NWC van 100% en 60% g<strong>et</strong>o<strong>et</strong>st.17


Rapport 480tabel 3.7 presenteert de N, P 2 O 5 en K 2 O giften zo<strong>al</strong>s die plaatsvonden op de bedrijven. Er is gerekendm<strong>et</strong> de gewogen g<strong>et</strong><strong>al</strong>len naar bodemsoort.Tabel 3.7: Werkzame N, P 2 O 5 en K 2 O giften uit dierlijke mest en kunstmest op de standaard rundveeenakkerbouwbedrijven per grondsoort en gewogen naar grondsoort.Bedrijf Zand Klei Veen Gew a Dierlijke mest KunstmestRundvee weiden 0,59 b 0,27 b 0,14 b 1kg N ha -1 233 273 259 247 111 45% 136 55%kg P 2 O 5 ha -1 96 96 99 97 84 87% 13 13%kg K 2 O ha -1 352 400 313 360 347 96% 13 4%Akkerbouw 0,43 b 0,57 b - 1kg N ha -1 150 201 - 179 91 51% 88 49%kg P 2 O 5 ha -1 85 85 - 85 85 100% 0 0%kg K 2 O ha -1 200 150 - 171 146 85% 26 15%a Gew. = gewogen gemiddelde.b Implementatiegraad voor de b<strong>et</strong>reffende bodemsoort.3.5.3.2 KunstmesttoedieningOm de N, P 2 O 5 en K 2 O gift uit kunstmest te bep<strong>al</strong>en in de huidige landbouwpraktijk (Referentie) isberekend hoeveel kunstmest naast dierlijke mest werd toegediend. Dit is bepa<strong>al</strong>d voor iederafz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> in figuur 2.1. Per kg werkzame N, P 2 O 5 en K 2 O die gegeven werd uit dierlijke mest werddaarnaast nog kunstmest gegeven (bijv. naast 111 kg N uit drijfmest wordt bij h<strong>et</strong> rundveebedrijf nog136 kg N uit kunstmest gegeven (tabel 3.7)). De hoeveelheid kunstmest gebruikt in de referentie isberekend m<strong>et</strong> de volgende formule:N k-mest ref = (N inp mest x NWC mest ) x (frN k-mest std bed / frN dier mest std bed ) (Eq.3)Waarbij:N k-mest ref : de hoeveelheid N-kunstmest die gebruikt is in h<strong>et</strong> referentiescenario voor h<strong>et</strong>b<strong>et</strong>reffende afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong>.N inp mest : de stikstofgift uit dierlijke mest.NWC mest : de stikstofwerkingscoëfficiënt van de drijfmest.frN k-mest std bed : de fractie N die uit kunstmest wordt gegeven op h<strong>et</strong> standaard bedrijf.frN dier mes std bed : de fractie N die uit dierlijke mest wordt gegeven op h<strong>et</strong> standaard bedrijf.Voor P 2 O 5 en K 2 O is dezelfde berekening gemaakt, maar dan zonder de NWC.In de scenario’s heerste een gelijke N, P 2 O 5 en K 2 O behoefte bij de afz<strong>et</strong>kan<strong>al</strong>en <strong>al</strong>s in de referentie.Dit b<strong>et</strong>ekende dat h<strong>et</strong> verschil tussen de gift uit de mestproducten in de scenario’s en de tot<strong>al</strong>e gift inde referentie door kunstmest moest worden aangevuld. Voor een willekeurig afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> in eenverwerkingsscenario is dit voor N berekend m<strong>et</strong> de volgende formule:N k-mest sc = (N inp mest x NWC mest + N k-mest ref ) – ∑(N eindpr i x NWC eindpr i ) (Eq.4)Waarbij:N k-mest sc = de hoeveelheid N-kunstmest gebruikt in h<strong>et</strong> scenario voor h<strong>et</strong> b<strong>et</strong>reffende afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong>.N eindpr i : de toegediende hoeveelheid stikstof uit eindproduct i bij dit afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong>.NWC eindpr i : de werkingscoëfficiënt van eindproduct i.Voor P 2 O 5 en K 2 O is dezelfde berekening gemaakt, maar dan zonder de NWC.Aangenomen is dat in de referentie van vleesvarkensdrijfmest eenzelfde gift aan N, P 2 O 5 en K 2 O uitkunstmest op grasland werd gegeven <strong>al</strong>s in h<strong>et</strong> scenario uit miner<strong>al</strong>enconcentraat. Dit is gedaan omde afbakening en de tot<strong>al</strong>e hoeveelheid aan nutriënten in de referentie en de scenario’s gelijk tehouden.18


Rapport 4803.6 AchtergrondemissiedataAchtergrondemissies vinden plaats tijdens bijvoorbeeld de opwekking van elektriciteit. Deze paragraafbeschrijft welke processen hiervoor gebruikt zijn.3.6.1 KunstmestproductieVoor de productie van kunstmest is gebruik gemaakt van gegevens voor de productie vanammoniumnitraat voor N, tripelsuperfosfaat voor P en k<strong>al</strong>iumchloride voor K. De emissiegegevens uitde Ecoinvent-database zijn hiervoor gebruikt (EcoinventCentre, 2007).3.6.2 EnergieproductieElektriciteit werd op verschillende plaatsen in de k<strong>et</strong>en gebruikt. Bijvoorbeeld voor h<strong>et</strong> overpompenvan drijfmest naar verschillende opslagen. Daarnaast zit elektriciteitsgebruik opgenomen inverschillende achtergrondprocessen. Voor consequenti<strong>al</strong> <strong>LCA</strong> is h<strong>et</strong> van belang dat de margin<strong>al</strong><strong>et</strong>echnologie van de elektriciteitsproductie (bron van elektriciteitsproductie) wordt gebruikt. Dit is d<strong>et</strong>echnologie die z<strong>al</strong> worden geïmplementeerd <strong>al</strong>s de vraag naar elektriciteit stijgt (Ekv<strong>al</strong>l en Weidema,2004). Op basis van eerder onderzoek is bepa<strong>al</strong>d dat dit een gas gestookte centr<strong>al</strong>e is voor deNederlandse situatie (Thomassen <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2008). Aangenomen is dat elektriciteit op basis van steenkoolverdrongen wordt bij energielevering door vergisting. De processen ‘Electricity, natur<strong>al</strong> gas, at powerplant/NL’ en ‘Electricity, hard co<strong>al</strong>, at power plant/ NL’ worden hiervoor gebruikt (EcoinventCentre,2007). In de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse is h<strong>et</strong> effect van deze aanname op de eindresultaten bekeken.3.6.3 TransportVoor h<strong>et</strong> transport van de drijfmest is aangehouden dat binnen Nederland een vrachtwagen wordtgebruikt m<strong>et</strong> 35 m 3 inhoud. Voor dit proces zijn de data in de Ecoinvent-database gebruikt, namelijk:‘Transport, lorry>32t, Euro4/RER’ (EcoinventCentre, 2007). Voor internationa<strong>al</strong> transport geldenandere reglementen (zie Paragraaf 3.4.2). In Duitsland mag een vrachtwagen m<strong>et</strong> drie assenmaxima<strong>al</strong> 25 ton wegen (Kipon, 2009). Voor de export is dan ook een ander proces gebruikt:‘Transport, lorry 16 – 32t, Euro4/RER’ (EcoinventCentre, 2007). Transport van kunstmest isgemodelleerd aan de hand van een vrachtwagen van 16–32 ton.3.6.4 ToedieningDe toediening van drijfmest is gemodelleerd m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> proces: ‘Slurry injecting, by vacuum tanker’ uit deEcoinvent-database (EcoinventCentre, 2007). Hierbij is h<strong>et</strong> dieselverbruik aangepast naar 0,3 liter perm 3 drijfmest, omdat dit hoger is bij h<strong>et</strong> injecteren van de drijfmest ten opzichte van bovengrondsuitrijden (D<strong>al</strong>gaard <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2001). Voor h<strong>et</strong> toedienen van kunstmest is h<strong>et</strong> proces ‘Fertilising, bybroadcaster/CH U’ uit de Ecoinvent-database gebruikt. Bij de toediening van dikke fractie is gebruikgemaakt van h<strong>et</strong> proces ‘Solid manure loading and spreading, by hydraulic loader and spreader/CH’(EcoinventCentre, 2007).19


Rapport 4804 Fase 3: An<strong>al</strong>yse van de milieubelastingIn de an<strong>al</strong>yse van de milieubelasting (Life cycle impact assessment of LCIA) worden de emissies enverbruiken uit de gehele k<strong>et</strong>en opg<strong>et</strong>eld en eventueel gecategoriseerd. De milieu-indicatorbroeikasgasemissie wordt bijvoorbeeld berekend door de emissies van koolstofdioxide, lachgas enm<strong>et</strong>haan van <strong>al</strong>le k<strong>et</strong>enonderdelen op te tellen en te verrekenen onder de indicator.H<strong>et</strong> eerste deel van dit hoofdstuk beschrijft de uitkomsten van de ‘uitgangssituaties’ m<strong>et</strong> deuitgangspunten en gegevens van de referenties en de mestverwerkingsinst<strong>al</strong>laties zo<strong>al</strong>s beschrevenin de vorige hoofdstukken. Hoofdstuk 4.2 beschrijft de resultaten van de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse.4.1 Tota<strong>al</strong>overzicht resultatenTabel 4.1 presenteert h<strong>et</strong> tot<strong>al</strong>e N-kunstmestgebruik per afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> (figuur 2.1) (P 2 O 5 en K 2 O ni<strong>et</strong>weergegeven). Zichtbaar wordt dat er geen tot weinig N-kunstmest werd vervangen in de scenario’sten opzichte van de referenties, maar dat h<strong>et</strong> kunstmestgebruik verschoof van binnen de regio naarbuiten de regio en/ of buiten Nederland. Dit werd veroorzaakt door twee aspecten.Ten eerste blijft de vraag naar N, P 2 O 5 en K 2 O bij ieder afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> gelijk. Bij een lagere gift aannutriënten bij een afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> in de scenario’s werd h<strong>et</strong> verschil ten opzichte van de referentieaangevuld m<strong>et</strong> kunstmest (Eq. 4). Ten tweede werd de N-kunstmestvraag per afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong>, naast dehoogte van de gift en de samenstelling van de drijfmest en/ of producten, bepa<strong>al</strong>d door hun NWC (Eq.3 en 4). Bij een lagere NWC, was meer N-kunstmest nodig omdat er minder werkzame N werdgegeven, en visa versa. Dit b<strong>et</strong>ekent dat er in de scenario’s <strong>al</strong>leen kunstmest kon worden vervangen<strong>al</strong>s er in tota<strong>al</strong> meer werkzame N kon worden gegeven ten opzichte van de referentie. Dit was in dezestudie ni<strong>et</strong> h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong>.Tabel 4.1: Berekend gebruik van N-kunstmest per functionele eenheid (FE = 1 ton drijfmest) perafz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> voor de referenties en de scenario’s.Afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong>Tota<strong>al</strong>(kg N/ FE)Regio(kg N/ FE)Buiten regio(kg N/ FE)Buiten NL(kg N/ FE)VleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) 4,9 3,2 1,6 0,12Scenario 1 (Sc1V) 5,0 2,0 2,8 0,23Scenario 2 (Sc2V) 4,9 2,0 2,7 0,23Scenario 3 (Sc3V) 4,7 2,6 1,9 0,17RundveedrijfmestReferentie (RefR) 2,5 2,1 0,37 -Scenario 1 (Sc1R) 2,6 2,0 0,59 -Een tota<strong>al</strong>overzicht van de an<strong>al</strong>yse van de milieubelasting voor de referenties en scenario’s vanvleesvarkens- en rundveedrijfmest wordt gegeven in tabel 4.2, figuur 4.1 en 4.2.Tabel 4.2: Tot<strong>al</strong>e milieubelasting per functionele eenheid (FE = 1 ton drijfmest) voor de vleesvarkensenrundveedrijfmestreferenties en scenario’s.BroeikasgasemissieAmmoniakemissieNitraatuitspoelingFijnstofemissieFossielenergieverbruikkg CO 2 -eq/ FE kg/ FE kg/ FE g PM 10 -eq/ FE kg olie-eq/ FEVleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) 179 2,4 8,6 870 11,4Scenario 1 (Sc1V) 175 2,5 8,5 896 11,3Scenario 2 (Sc2V) 157 2,5 8,6 877 8,9Scenario 3 (Sc3V) 152 2,4 8,6 854 7,5RundveedrijfmestReferentie (RefR) 141 0,75 2,1 284 4,6Scenario 1 (Sc1R) 47 0,95 2,1 330 -0,320


Rapport 480Vleesvarkensdrijfmest120%RefV huidige praktijk100%80%Sc1V mestverwerken%60%40%Sc2V verwerken envergisten dikke fractie20%Sc3V verwerken envergisten dikke fractie enUFC0%Fijn stofemissieBroeikasgasemissieAmmoniakemissieNitraatuitspoelingEnergieverbruikFiguur 4.1: Relatieve milieubelasting van de vleesvarkensdrijfmestscenario’s (Sc1V, Sc2V en Sc3V)ten opzichte van de referentie (RefV = 100%).Rundveedrijfmest140%120%RefR huidigepraktijk100%%80%60%40%Sc1R vergistendrijfmest enverwerkendigestaat20%0%-20%Fijn stofemissieBroeikasgasemissieAmmoniakemissieNitraatuitspoelingEnergieverbruikFiguur 4.2: Relatieve milieubelasting van h<strong>et</strong> rundveedrijfmestscenario (Sc1R) ten opzichte van dereferentie (RefR = 100%).21


Rapport 480Figuur 4.1 en tabel 4.2 tonen geen of weinig verandering in de milieubelasting wanneer h<strong>et</strong> overschotaan vleesvarkensdrijfmest werd verwerkt zonder vergisting (Sc1V) ten opzichte van h<strong>et</strong> gebruik vandrijfmest in combinatie m<strong>et</strong> kunstmest. Wanneer vergisting van de dikke fractie (Sc2V) plaatsvondda<strong>al</strong>de de broeikasgasemissie m<strong>et</strong> 12% en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik m<strong>et</strong> 22%. Bij vergisting van dedikke fractie in combinatie m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> UFC (Sc3V) da<strong>al</strong>de de broeikasgasemissie m<strong>et</strong> 15% en h<strong>et</strong> fossielenergieverbruik m<strong>et</strong> 34%. De emissie van ammoniak en fijnstof en de nitraatuitspoeling varieerde ni<strong>et</strong>tot weinig (


Rapport 480Tabel 4.3: Absolute verandering van de broeikasgasemissie (kg CO 2 -eq/ FE) per processtap in de vleesvarkens- en rundveedrijfmestscenario’s ten opzichtevan de referenties (voor de referenties is h<strong>et</strong> tota<strong>al</strong> per processtap weergegeven)Tota<strong>al</strong> OpslagdrijfmestVergistingToedieningconcentraatToedieningdikke fractieKunstmestgebruikTransportVerwerking& opslagproductenToedieningdrijfmest/digestaat/ UFCVleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) 179 50,7 - - 50,2 - - 71,1 7,4Scenario 1 (Sc1V) -4,2 -15,2 15,7 - -18,0 9,6 6,2 1,1 -3,4Scenario 2 (Sc2V) -22,4 -15,2 4,2 -8,2 -9,4 9,6 - 0,1 -3,5Scenario 3 (Sc3V) -27,3 -15,2 6,2 -15,9 -2,9 3,7 - -1,1 -2,0RundveedrijfmestReferentie (RefR) 141 86,8 - - 16,9 - - 36,9 0,2Scenario 1 (Sc1R) -94,2 -77,9 9,4 -26,5 -3,2 0,3 1,5 2,1 0,1‘-‘ = komt ni<strong>et</strong> voor.VleesvarkensdrijfmestRundveedrijfmest180160160140Transport140120Kunstmestgebruikkg CO2-eq/ FE12010080604020kg CO2-eq/ FE100806040200Toediening dikke fractieToediening concentraatToediening drijfmest/digestaat/ UFCVerwerking en opslagOpslag mestkelder0-20Vergisting (incl. vermedenelektriciteit)-20RefV Sc1V Sc2V Sc3V-40RefRSc1RFiguur 4.3: Broeikasgasemissie per processtap in de referenties en scenario’s van vleesvarkens- en rundveedrijfmest.23


Rapport 480De broeikasgasemissie bij verwerking en opslag van de eindproducten droeg 15,7 kg CO 2 -eq bij inSc1V, 4,2 kg CO 2 -eq in Sc2V en 6,2 kg CO 2 -eq in Sc3V. De emissie in Sc1V was hoger omdat dedikke fractie werd opgeslagen en ni<strong>et</strong> vergist werd zo<strong>al</strong>s in Sc2V en Sc3V waardoor meer lachgasontstond. In Sc1R werd de dikke fractie eveneens opgeslagen na verwerken van h<strong>et</strong> digestaat watook leidde tot een relatief hogere broeikasgasemissie uit verwerking en opslag door lachgas.De tot<strong>al</strong>e broeikasgasemissie uit de toediening van producten en kunstmest veranderde ni<strong>et</strong> ofnauwelijks ten opzichte van de referentie (maxima<strong>al</strong> 1,1 kg CO 2 -eq in Sc1V). Figuur 4.3 en tabel 4.3tonen aan dat de emissie verschoof van de toediening van drijfmest (RefV) en digestaat (RefR) naarde toediening van concentraat en dikke fractie.Broeikasgasemissie uit transport werd weliswaar door mestverwerking ongeveer geh<strong>al</strong>veerd tenopzichte van h<strong>et</strong> gebruik van drijfmest in combinatie m<strong>et</strong> kunstmest, maar had slechts een kleinebijdrage aan h<strong>et</strong> tota<strong>al</strong>.4.2.2 Fossiel energieverbruikTabel 4.4 toont de absolute verandering van h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik per processtap in dereferenties en scenario’s. Figuur 4.4 presenteert h<strong>et</strong> tot<strong>al</strong>e verbruik per processtap. In de scenario’sveranderde hoofdzakelijk h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik bij vergisting, de verwerking en opslag vanproducten en transport. H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik da<strong>al</strong>de m<strong>et</strong> 2,2 kg olie-eq (Sc2V), 4,3 kg olie-eq(Sc3V) en 5,8 kg olie-eq (Sc1R) door vergisting. Dit kwam wederom door de vermeden productie vanfossiele elektriciteit. H<strong>et</strong> voordeel van energieproductie uit vergisting werd deels opgeheven door devraag naar energie tijdens verwerking en opslag (0,6 – 1,5 kg olie-eq).Fossiel energieverbruik door transport da<strong>al</strong>de in de vleesvarkensdrijfmestscenario’s 29 – 46% tenopzichte van de referentie. Dit kwam door een lager tota<strong>al</strong> gewicht dat g<strong>et</strong>ransporteerd werd overlangere afstanden. H<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat werd in de regio toegediend. Alleen h<strong>et</strong> deel van dedikke fractie of digestaat dat ni<strong>et</strong> regiona<strong>al</strong> toegediend kon worden, werd buiten de regio afgez<strong>et</strong> endus verder g<strong>et</strong>ransporteerd.24


Rapport 480Tabel 4.4: Absolute verandering van h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik (kg olie-eq/ FE) per processtap in de vleesvarkens- en rundveedrijfmestscenario’s tenopzichte van de referenties (voor de referenties is h<strong>et</strong> tota<strong>al</strong> per processtap weergegeven)Tota<strong>al</strong> OpslagdrijfmestVergistingToedieningconcentraatToedieningdikke fractieKunstmestgebruikTransportVerwerking& opslagproductenToedieningdrijfmest/digestaat/ UFCVleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) 11,4 0,5 - - 0,6 - - 7,4 2,8Scenario 1 (Sc1V) -0,1 -0,1 1,3 - -0,3 0,1 0,1 0,2 -1,3Scenario 2 (Sc2V) -2,5 -0,1 1,3 -2,2 -0,3 0,1 - 0,1 -1,3Scenario 3 (Sc3V) -3,9 -0,1 1,5 -4,3 -0,2 0 - -0,1 -0,8RundveedrijfmestReferentie (RefR) 4,6 0,5 - - 0,5 - - 3,6 0Scenario 1 (Sc1R) -4,9 0 0,6 -5,8 0 0 0 0,3 0‘-‘ = komt ni<strong>et</strong> voor.VleesvarkensdrijfmestRundveedrijfmestkg olie-eq/ FE14121086420-2kg olie-eq/ FE86420-2-4TransportKunstmestgebruikToediening dikke fractieToediening concentraatToediening drijfmest/digestaat/ UFCVerwerking en opslagOpslag mestkelder-4-6Vergisting (incl. vermedenelektriciteit)-6RefV Sc1V Sc2V Sc3V-8RefRSc1RFiguur 4.4: Fossiel energieverbruik per processtap in de referenties en scenario’s van vleesvarkens- en rundveedrijfmest.25


Rapport 4804.2.3 AmmoniakemissieTabel 4.5 toont de absolute verandering van ammoniakemissie in de referenties en scenario’s vanvleesvarkens- en rundveedrijfmest. Figuur 4.5 presenteert de tot<strong>al</strong>e emissie per processtap. In deprocesstappen van de scenario’s veranderde de ammoniakemissie uit de drijfmestopslag, deverwerking en opslag van producten en bij de toediening van de producten. De tot<strong>al</strong>eammoniakemissie veranderde ni<strong>et</strong> tot weinig door mestverwerking ten opzichte van h<strong>et</strong> gebruik vandrijfmest in combinatie m<strong>et</strong> kunstmest (maxima<strong>al</strong> 0,06 kg NH 3 ). De emissie steeg m<strong>et</strong> 0,2 kg NH 3 bijh<strong>et</strong> verwerken van rundveedrijfmest. De ammoniakemissie uit de drijfmestopslag da<strong>al</strong>de in devleesvarkensdrijfmestscenario’s m<strong>et</strong> 0,19 kg ten opzichte de referentie. Dit werd veroorzaakt doordatin de scenario’s geen buitenopslag verondersteld werd, omdat de drijfmest korter werd opgeslagen.Daarentegen steeg de ammoniakemissie door de verwerking en opslag (respectievelijk 0,14 en 0,12kg NH 3 ). De ammoniakemissie bij toediening nam toe m<strong>et</strong> 0,10 kg NH 3 in Sc1V en Sc2V en m<strong>et</strong> 0,04in Sc3V door h<strong>et</strong> gebruik van de mestverwerkingsproducten in plaats van drijfmest. In Sc1R was dez<strong>et</strong>oename ongeveer 0,07 kg NH 3 . De ammoniakemissie steeg in dit scenario hoofdzakelijk door opslagen gebruik van digestaat en in mindere mate door verwerking, opslag en toediening vaneindproducten. Omdat een deel van de organische stikstof beschikbaar komt <strong>al</strong>s miner<strong>al</strong>e stikstof doorvergisting, leidde dit tot een hogere ammoniakemissie bij toediening van digestaat. In de discussiewordt hier verder op ingegaan.26


Rapport 480Tabel 4.5: Absolute verandering van de ammoniakemissie (kg NH 3 / FE) per processtap in de vleesvarkens- en rundveedrijfmestscenario’s ten opzichte vande referenties (voor de referenties is h<strong>et</strong> tota<strong>al</strong> per processtap weergegeven)Tota<strong>al</strong> OpslagdrijfmestVergistingToedieningconcentraatToedieningdikke fractieKunstmestgebruikTransportVerwerking& opslagproductenToedieningdrijfmest/digestaat/ UFCVleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) 2,44 2,16 - - 0,10 - - 0,18 0Scenario 1 (Sc1V) 0,05 -0,19 0,14 - -0,03 0,12 0,01 0 0Scenario 2 (Sc2V) 0,06 -0,19 0,14 0 -0,02 0,12 - 0 0Scenario 3 (Sc3V) -0,01 -0,19 0,14 0 -0,01 0,05 - 0 0RundveedrijfmestReferentie (RefR) 0,75 0,27 - - 0,39 - - 0,09 0Scenario 1 (Sc1R) 0,20 0 0,12 0 0,05 0,01 0,01 0 0‘-‘ = komt ni<strong>et</strong> voor.VleesvarkensdrijfmestRundveedrijfmest2.51.00.9Kunstmestgebruikkg NH3/ FE2.01.5kg NH3/ FE0.80.70.6Toediening dikke fractieToediening concentraat1.00.50.4Toediening drijfmest/digestaat/ UFC0.3Verwerking en opslag0.50.20.1Opslag mestkelder0.0RefV Sc1V Sc2V Sc3V0.0RefRSc1RFiguur 4.5: Ammoniakemissie per processtap in de referenties en scenario’s van vleesvarkens- en rundveedrijfmest.27


Rapport 4804.2.4 NitraatuitspoelingTabel 4.6 toont de absolute verandering van de nitraatuitspoeling per afz<strong>et</strong>kana<strong>al</strong> in de scenario’s tenopzichte van de referenties (referenties <strong>al</strong>s tota<strong>al</strong> weergegeven). De tot<strong>al</strong>e nitraatuitspoelingveranderde ni<strong>et</strong> in de scenario’s ten opzichte van de referentie, maar verschoof tussen locaties. Deuitspoeling in de regio werd maxima<strong>al</strong> 0,3 kg NO 3 hoger en buiten de regio maxima<strong>al</strong> 0,3 kg lager. Denitraatuitspoeling is berekend afhankelijk van de tot<strong>al</strong>e N-gift en h<strong>et</strong> bodemoverschot. Omdat de tot<strong>al</strong>eN-gift ni<strong>et</strong> of nauwelijks (


Rapport 480Tabel 4.7: Absolute verandering van de fijnstofemissie (g PM 10 -eq/ FE) per processtap in de vleesvarkens- en rundveedrijfmestscenario’s ten opzichte van dereferenties (voor de referenties is h<strong>et</strong> tota<strong>al</strong> per processtap weergegeven)Tota<strong>al</strong> OpslagdrijfmestVergistingToedieningconcentraatToedieningdikke fractieKunstmestgebruikTransportVerwerking& opslagproductenToedieningdrijfmest/digestaat/ UFCVleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) 870 694 - - 55 - - 108 13Scenario 1 (Sc1V) 26 -59 59 - -19 43 6 3 -6Scenario 2 (Sc2V) 8 -59 47 -6 -11 43 - 1 -6Scenario 3 (Sc3V) -16 -59 48 -13 -3 17 - -2 -4RundveedrijfmestReferentie (RefR) 284 88 - - 140 - - 55 0Scenario 1 (Sc1R) 47 0 43 -25 15 3 5 4 1‘-‘ = komt ni<strong>et</strong> voor.VleesvarkensdrijfmestRundveedrijfmest900800400350Transport700300Kunstmestgebruikg PM10-eq/ FE600500400300200100g PM10-eq/ FE25020015010050Toediening dikke fractieToediening concentraatToediening drijfmest/digestaat/ UFCVerwerking en opslagOpslag mestkelder00Vergisting (incl. vermedenelektriciteit)-100RefV Sc1V Sc2V Sc3V-50RefRSc1RFiguur 4.6: Fijnstofemissie per processtap in de referenties en scenario’s van vleesvarkens- en rundveedrijfmest.29


Rapport 4804.3 Gevoeligheidsan<strong>al</strong>yseEr is een gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse uitgevoerd op de resultaten zo<strong>al</strong>s gepresenteerd in paragraaf 4.1 en4.2. Dit is gedaan om twee redenen:1. om de invloed van variatie in een aant<strong>al</strong> param<strong>et</strong>ers en onderliggende aannames op demilieubelasting inzichtelijk te maken en2. om te bep<strong>al</strong>en of veranderingen in de param<strong>et</strong>ers mogelijk een verandering in de conclusies(verschil tussen scenario’s en referenties) teweeg kunnen brengen.De uitkomsten geven daarmee inzicht in welke param<strong>et</strong>ers en aannames leidend zijn in h<strong>et</strong> bep<strong>al</strong>envan h<strong>et</strong> eindresultaat. De g<strong>et</strong>o<strong>et</strong>ste param<strong>et</strong>ers hadden b<strong>et</strong>rekking op variatie in: systeemafbakening,onzekerheid in param<strong>et</strong>ers en de scha<strong>al</strong> van mestverwerking. Param<strong>et</strong>ers en onderliggendeaannames van de volgende factoren werden g<strong>et</strong>o<strong>et</strong>st:1. opslagduur van drijfmest en de daaruit voortvloeiende m<strong>et</strong>haanemissie2. hoeveelheid verwerkte drijfmest of digestaat3. ammoniakemissie tijdens verwerking4. stikstofwerkingscoëfficiënt van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat5. transportafstanden6. restwarmtebenutting uit de vergisting7. elektriciteitsbronAlleen resultaten m<strong>et</strong> een verandering van 5% of meer ten opzichte van de uitgangssituatie wordenweergegeven.4.3.1 Opslagduur van drijfmestIn de uitgangssituatie is aangenomen dat de drijfmest die verwerkt wordt korter in opslag zit endaardoor een lagere m<strong>et</strong>haanemissie tot gevolg heeft. In de praktijk kan h<strong>et</strong> voorkomen dat dezedrijfmest ni<strong>et</strong> korter opgeslagen wordt door bijvoorbeeld een afname van productie buiten h<strong>et</strong>groeiseizoen van gewassen. Om de gevoeligheid van deze aanname te controleren is voor <strong>al</strong>ledrijfmest gerekend m<strong>et</strong> de m<strong>et</strong>haanemissiefactor voor lange opslag (tabel 3.2).Tabel 4.8: Relatieve verandering van de broeikasgasemissie ten opzichte van de uitgangsituatie enten opzichte van de referentie bij een hoge m<strong>et</strong>haanemissiefactor voor <strong>al</strong>le drijfmest door een langereopslagduur% verandering %VleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) - 100Scenario 1 (Sc1V) 6 103Scenario 2 (Sc2V) 6 93Scenario 3 (Sc3V) 7 90RundveedrijfmestReferentie (RefR) - 100Scenario 1 (Sc1R) 167 88‘-‘ = verandering < 5%.De broeikasgasemissie steeg m<strong>et</strong> 6% in Sc1V en Sc2V en 7% in Sc3V ten opzichte van deuitgangssituatie door de verandering in de m<strong>et</strong>haanemissiefactor (tabel 4.8). In Sc1R steeg debroeikasgasemissie m<strong>et</strong> 167%. Ten opzichte van de referentie werd de broeikasgasemissie in Sc1V3% hoger, die van de andere scenario’s bleef lager. Dit b<strong>et</strong>ekent dat wanneer de mest ni<strong>et</strong> korterwordt opgeslagen de broeikasgasemissie uit mestverwerking zonder vergisting hoger wordt dan dereferentie.30


Rapport 4804.3.2 Hoeveelheid verwerkte drijfmest of digestaatIn de uitgangssituaties werd <strong>al</strong>leen een gemiddeld overschot aan drijfmest of digestaat verwerkt (0,39ton in de vleesvarkensdrijfmestscenario’s en 0,14 ton digestaat in h<strong>et</strong> rundveedrijfmestscenario). Alsmestverwerking en de productie van miner<strong>al</strong>enconcentraat zich positief ontwikkelen, is h<strong>et</strong> nodiginzicht te hebben in de verandering van de milieubelasting bij h<strong>et</strong> verwerken van meer mest dan<strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschot. Om inzicht te geven in deze verandering zijn de resultaten g<strong>et</strong>o<strong>et</strong>st voor h<strong>et</strong>verwerken van <strong>al</strong>le drijfmest (1 ton).De hoeveelheid verwerkte drijfmest had invloed op <strong>al</strong>le milieu-indicatoren (tabel 4.9). Debroeikasgasemissie steeg in Sc1V m<strong>et</strong> 13% en da<strong>al</strong>de in Sc3V m<strong>et</strong> 11% ten opzichte van deuitgangsituatie. In Sc1R steeg de broeikasgasemissie m<strong>et</strong> 47% ten opzichte van de uitgangssituatie.De stijging in Sc1V en Sc1R was hoofdzakelijk h<strong>et</strong> gevolg van een hogere emissie uit de verwerkingen de lachgasemissie uit de opslag van de dikke fractie (paragraaf 4.2.1). Verder steeg de emissie <strong>al</strong>sgevolg van een hoger kunstmestgebruik (ni<strong>et</strong> weergegeven in tabel 4.9). H<strong>et</strong> kunstmestgebruik werdhoger, omdat er tegelijk meer verlies van ammoniak uit de drijfmest optrad waardoor er minder N uitde producten kon worden toegediend en daardoor meer N uit kunstmest nodig was ten opzichte vande uitgangssituatie. In Sc2V en Sc3V werd de dikke fractie vergist waardoor er minder lachgasemissieplaatsvond. Tegelijkertijd werd elektriciteit geproduceerd wat fossiele elektriciteit vermeed en daardooreen d<strong>al</strong>ing van de broeikasgasemissie bewerkstelligde.De ammoniakemissie steeg in de vleesvarkensdrijfmestscenario’s m<strong>et</strong> 13 - 20% ten opzichte van deuitgangssituatie wanneer <strong>al</strong>le drijfmest verwerkt werd. De emissie tijdens verwerking en opslag en bijtoediening van de producten waren hoofdzakelijk de oorzaak van deze stijging (paragraaf 4.2.3). Doorde stijging van de ammoniakemissie, steeg ook de fijnstofemissie in de scenario’sDe nitraatuitspoeling in Sc1R steeg m<strong>et</strong> 25% ten opzichte van de uitgangssituatie. Door de verwerkingvan <strong>al</strong>le drijfmest werd er meer dikke fractie geproduceerd. De dikke fractie werd toegepast opbouwland. Omdat de uitspoeling van nitraat op bouwland hoger is (bijlage 5), steeg daarmee denitraatuitspoeling in h<strong>et</strong> scenario.H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik steeg in Sc1V (35%), Sc2V (7%) en Sc1R (946%) <strong>al</strong>s gevolg vanverwerking van <strong>al</strong>le drijfmest en digestaat. De stijging kwam door een hogere energievraag voor deverwerking (paragraaf 4.2.2) en door een hoger fossiel energieverbruik <strong>al</strong>s gevolg van een hogerkunstmestgebruik. H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in Sc3V da<strong>al</strong>de verder door vergisting van <strong>al</strong>le dikkefractie en h<strong>et</strong> UFC.Samenvattend werd <strong>al</strong>s gevolg van de verwerking van <strong>al</strong>le mest de broeikasgasemissie in Sc1V 11%hoger dan de referentie. De broeikasgasemissie van de overige scenario’s bleef lager. Deammoniakemissie werd 23% hoger in Sc1V, 19% hoger in Sc2V en 12% hoger in Sc3V. Defijnstofemissie werd in Sc1V 25% hoger, in Sc2V 16% hoger en in Sc3V 9% hoger ten opzichte van dereferentie. In h<strong>et</strong> <strong>al</strong>gemeen b<strong>et</strong>ekende dit dat bij h<strong>et</strong> verwerken van meer mest de milieubelastingsteeg vergeleken m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> gebruik van drijfmest in combinatie m<strong>et</strong> kunstmest. In h<strong>et</strong> scenario zondervergisting stegen <strong>al</strong>le milieu-indicatoren boven de referentie. Alleen m<strong>et</strong> vergisting kon de emissie vanbroeikasgassen en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik lager blijven.31


Rapport 480Tabel 4.9: Relatieve verandering van de milieubelasting ten opzichte van de uitgangsituatie en ten opzichte van de referentie bij h<strong>et</strong> verwerken van <strong>al</strong>ledrijfmest in plaats van <strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschotBroeikasgasemissie Ammoniakemissie Nitraatuitspoeling Fijnstofemissie Fossiel energieverbruik% verandering% % verandering% % verandering% % verandering% % veranderingVleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) - 100 - 100 - - - 100 - 100Scenario 1 (Sc1V) 13 111 20 123 - - 22 125 35 134Scenario 2 (Sc2V) - 84 16 119 - - 15 116 7 84Scenario 3 (Sc3V) -11 76 13 112 - - 11 109 -32 45RundveedrijfmestReferentie (RefR) - 100 - - - 100 - - - 100Scenario 1 (Sc1R) 47 49 - - 25 124 - - 946 59‘-‘ = verandering < 5%.%32


Rapport 4804.3.3 Ammoniakemissie tijdens verwerkingTijdens de verwerking van de drijfmest treedt verlies van ammoniak op. In de uitgangssituatie werdgerekend m<strong>et</strong> een tota<strong>al</strong> ammoniakverlies van 4% tijdens verwerking (2%) en opslag (2%). Op basisvan de uitkomsten van de massab<strong>al</strong>ans in Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2011) is gerekend m<strong>et</strong> een maxima<strong>al</strong>verlies van 10% N <strong>al</strong>s ammoniak tijdens de verwerking.Tabel 4.10: Relatieve verandering van de ammoniak- en fijn stof emissie ten opzichte van deuitgangsituatie en ten opzichte van de referentie bij een hoge ammoniakemissie tijdens verwerkingAmmoniakemissieFijnstofemissie% verandering % % verandering %VleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) - 100 - 100Scenario 1 (Sc1V) 11 113 10 113Scenario 2 (Sc2V) 11 113 10 111Scenario 3 (Sc3V) 11 111 10 108‘-‘ = verandering < 5%.De ammoniakemissie in de vleesvarkensdrijfmestscenario’s steeg m<strong>et</strong> 11% ten opzichte van deuitgangssituatie door een hogere ammoniakemissie tijdens verwerking (tabel 4.10). De fijnstofemissiesteeg m<strong>et</strong> 10%. Daarmee werd de ammoniakemissie in Sc1V en Sc2V 13% hoger en in Sc3V 11%hoger ten opzichte van de referentie. De fijnstofemissie werd 13% hoger in Sc1V, 11% hoger in Sc2Ven 8% hoger in Sc3V. In h<strong>et</strong> rundveedrijfmestscenario trad geen verandering op door de kleinehoeveelheid verwerkt digestaat. Door een hogere ammoniakemissie uit de verwerking z<strong>al</strong>mestverwerking leiden tot een hogere ammoniak- en fijnstofemissie vergeleken m<strong>et</strong> de huidigepraktijk.4.3.4 Stikstofwerkingscoëfficiënt van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraatDe stikstofwerkingscoëfficiënt van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat beïnvloedt mogelijk de nitraatuitspoelingen h<strong>et</strong> tot<strong>al</strong>e kunstmestgebruik. In de an<strong>al</strong>yse is gebruik gemaakt van een NWC van 60% en 100%om h<strong>et</strong> effect op h<strong>et</strong> eindresultaat te to<strong>et</strong>sen. Uit de an<strong>al</strong>yse werd duidelijk dat de veranderingenkleiner dan 5% waren, beh<strong>al</strong>ve voor h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in h<strong>et</strong> rundveedrijfmestscenario. H<strong>et</strong>verbruik steeg en da<strong>al</strong>de m<strong>et</strong> 6% ten opzichte van de uitgangssituatie wanneer een NWC vanrespectievelijk 60% en 100% werd g<strong>et</strong>o<strong>et</strong>st. De conclusies bleven onveranderd.4.3.5 TransportafstandenIn de praktijk zullen transportafstanden afhangen van de locatie van verwerking, vergisting en afz<strong>et</strong>.Om inzicht te geven in de invloed van deze param<strong>et</strong>er op h<strong>et</strong> eindresultaat is h<strong>et</strong> resultaat van kortereen langere transportafstanden van de producten bepa<strong>al</strong>d. Dit is gedaan voor zowel de referenties <strong>al</strong>sde scenario’s. Er is gebruik gemaakt van maxim<strong>al</strong>e en minim<strong>al</strong>e waarden voor transportafstandenzo<strong>al</strong>s beschreven in bijlage 4. Voor de referentie en h<strong>et</strong> scenario van rundveedrijfmest wasaangenomen dat loka<strong>al</strong> transport varieert tussen de 0 en 10 km en extern transport naar buiten deregio tussen de 5 en 20 km.33


Rapport 480Tabel 4.11: Relatieve verandering van h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik ten opzichte van de uitgangsituatieen ten opzichte van de referentie bij kortere en langere transportafstandenKorter transportLanger transport% verandering % % verandering %VleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) -16 84 17 117Scenario 1 (Sc1V) -10 89 13 112Scenario 2 (Sc2V) -13 68 16 91Scenario 3 (Sc3V) -19 53 22 80RundveedrijfmestReferentie (RefR) - 100 12 112Scenario 1 (Sc1R) -27 -9 271 12‘-‘ = verandering < 5%.H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik da<strong>al</strong>de 10 - 27% ten opzichte van de uitgangssituatie <strong>al</strong>s gevolg vankortere transportafstanden en steeg 13 - 271% <strong>al</strong>s gevolg van langere transportafstanden (Tabel4.11). Voor lange transportafstanden werd h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik 17% hoger in RefV en 12%hoger in Sc1V ten opzichte van de referentie in de uitgangssituatie. Bij langere transportafstanden z<strong>al</strong>h<strong>et</strong> verwerken zonder vergisting ten opzichte van de referentie relatief ongunstiger uitpakken voor h<strong>et</strong>fossiel energieverbruik.4.3.6 Restwarmtebenutting uit de vergistingDe restwarmte uit vergisting is de warmte die overblijft na verwarming van h<strong>et</strong> vergistingsproces. In deuitgangssituatie werd geen restwarmte uit de vergisting benut. Omdat in de praktijk steeds meergebruik wordt gemaakt van deze warmte, is h<strong>et</strong> effect hiervan op de eindresultaten bepa<strong>al</strong>d.Aangenomen is dat de restwarmte die geproduceerd werd, warmte uit aardgas verdrong (Heat,natur<strong>al</strong> gas, at boiler atm. low-NOx condensing non-modulating < 100kW in de Ecoinvent-database).De resultaten laten zien dat de broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik verder da<strong>al</strong>den doorde restwarmtebenutting uit de vergisting (tabel 4.12). In Sc2V en Sc3V da<strong>al</strong>de h<strong>et</strong> fossielenergieverbruik m<strong>et</strong> respectievelijk 11 en 26%. Daarmee werd h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in descenario’s 31% (Sc2V) lager en 51% (Sc3V) lager ten opzichte van de referentie.In Sc1R da<strong>al</strong>de de broeikasgasemissie 10% en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik m<strong>et</strong> 587% ten opzichte vande uitgangssituatie. Daarmee werd de broeikasgasemissie 70% lager en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik148% lager ten opzichte van de referentie. H<strong>et</strong> benutten van de restwarmte vergroot daarmee h<strong>et</strong>milieukundig voordeel van vergisting voor broeikasgasemissie en fossiel energieverbruik.Tabel 4.12: Relatieve verandering van de broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik tenopzichte van de uitgangsituatie en ten opzichte van de referentie bij restwarmtebenutting uit devergistingBroeikasgasemissieFossiel energieverbruik% verandering % % verandering %VleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) - - - 100Scenario 2 (Sc2V) - - -11 69Scenario 3 (Sc3V) - - -26 49RundveedrijfmestReferentie (RefR) - 100 - 100Scenario 1 (Sc1R) -10 30 -587 -48‘-‘ = verandering < 5%.34


Rapport 4804.3.7 ElektriciteitsbronIn deze studie is aangenomen dat gas de bron vormt van elektriciteitsproductie bij een stijging van devraag naar meer elektriciteit en kolen de bron is die vermeden wordt bij een d<strong>al</strong>ing van diezelfdevraag. Om dit uitgangspunt te to<strong>et</strong>sen zijn de bronnen omgewisseld. Gas is <strong>al</strong>s bron genomen dievermeden wordt bij de levering van elektriciteit en kolen zijn <strong>al</strong>s bron genomen bij een vraag naarelektriciteit.Tabel 4.13: Relatieve verandering van de broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik tenopzichte van de uitgangsituatie en ten opzichte van de referentie bij verandering van deelektriciteitsbronBroeikasgasemissieFossiel energieverbruik% verandering % % verandering %VleesvarkensdrijfmestReferentie (RefV) - 100 6 106Scenario 1 (Sc1V) - - - -Scenario 2 (Sc2V) 5 92 - -Scenario 3 (Sc3V) 9 92 8 71RundveedrijfmestReferentie (RefR) - 100 - 100Scenario 1 (Sc1R) 64 54 413 22‘-‘ = verandering < 5%.De verandering in de bron van elektriciteit had <strong>al</strong>leen effect in de scenario’s m<strong>et</strong> vergisting (tabel4.13). In Sc2V, Sc3V en Sc1R steeg de broeikasgasemissie m<strong>et</strong> respectievelijk 5, 9% en 64% tenopzichte van de uitgangssituatie. H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik steeg m<strong>et</strong> 6% in de referentie, m<strong>et</strong> 8% inSc3V en 413% in Sc1R. De verandering werd veroorzaakt door een hogere emissie vanbroeikasgassen en vraag naar energie per eenheid geproduceerde elektriciteit uit kolen. Voor gas zijndeze lager per eenheid geproduceerde elektriciteit. Zowel voor de broeikasgasemissie <strong>al</strong>s h<strong>et</strong> fossielenergieverbruik bleef h<strong>et</strong> resultaat relatief lager ten opzichte van de referentie en veranderde daarmeede conclusie ni<strong>et</strong>.4.3.8 ConclusiesDe verschillende milieu-indicatoren werden hoofdzakelijk beïnvloed door:- Broeikasgasemissie:o Hoeveelheid drijfmest/ digestaat verwerkto Opslagduur van drijfmesto Restwarmtebenutting uit de vergistingo Bron van elektriciteitsproductie- Ammoniakemissie:o Hoeveelheid drijfmest/ digestaat verwerkto Ammoniakemissie tijdens verwerking- Nitraatuitspoeling:o Toediening op bouwland of grasland- Fijnstofemissie:o Hoeveelheid drijfmest/ digestaat verwerkto Ammoniakemissie tijdens verwerking- Fossiel energieverbruik:o Hoeveelheid drijfmest/ digestaat verwerkto Transportafstandeno Restwarmte benutting vergistingo Bron van elektriciteitsproductieTabel 4.14 geeft een overzicht van de conclusies uit de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse. De verandering inconclusie heeft b<strong>et</strong>rekking op de vergelijking tussen de scenario’s en de referenties.35


Rapport 480Tabel 4.14: Resultaten gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse en de verandering in de conclusieG<strong>et</strong>o<strong>et</strong>ste param<strong>et</strong>er en aannameVerandering in conclusieOpslagduur van <strong>al</strong>le verwerkte drijfmest 3 Hogere broeikasgasemissie in Sc1V.maanden.Verwerken van <strong>al</strong>le drijfmest of digestaat in plaats Hogere broeikasgasemissie, ammoniak- envan <strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschot.fijnstofemissie en fossiel energieverbruik in Sc1V.Hogere ammoniak- en fijnstofemissie in Sc2V enSc3V.Hogere nitraatuitspoeling in Sc1R.Ammoniakemissie tijdens verwerking 10% N. Hogere ammoniak- en fijnstofemissie in Sc1V,Sc2V en Sc3V.Stikstofwerkingscoëfficiënt van h<strong>et</strong>Geen verandering.miner<strong>al</strong>enconcentraat: 60% of 100%.Transportafstanden langer en korter.Geen verandering.Restwarmte benutting uit de vergisting.Geen verandering.Elektriciteitsbron (gas of kolen).Geen verandering.36


Rapport 4805 Fase 4: Interpr<strong>et</strong>atie en discussieDeze studie geeft inzicht in hoe de milieubelasting verandert wanneer mestverwerkingsproductenworden toegepast zo<strong>al</strong>s geproduceerd in de pilots miner<strong>al</strong>enconcentraat, en waarbij h<strong>et</strong>miner<strong>al</strong>enconcentraat boven de norm van dierlijke mest gebruikt wordt. De an<strong>al</strong>yse richt zich daarmeezowel op de productie <strong>al</strong>s op de toepassing van deze producten. Om de resultaten in een brederkader te z<strong>et</strong>ten worden deze besproken in h<strong>et</strong> zicht van mestverwerking en milieu in Nederland, deafbakening en uitgangspunten van de studie en de gevoeligheid van de uitkomsten voor veranderingin een aant<strong>al</strong> param<strong>et</strong>ers en aannames.5.1 Mestverwerking en milieu in NederlandIn de komende jaren worden de fosfaatgebruiksnormen in Nederland aangescherpt waardoor naarverwachting lok<strong>al</strong>e mestoverschotten zullen stijgen (Verdoes <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2008). Daarmee vormen dehuidige en verwachte toekomstige druk op de mestmarkt en h<strong>et</strong> milieu in de Nederlandse landbouween uitdaging om tot nieuwe oplossingen te komen aangaande mestmanagement. Mestverwerkingwordt beschouwd <strong>al</strong>s een oplossingsrichting voor deze problematiek. Deze oplossingsrichting richtzich op h<strong>et</strong> b<strong>et</strong>er verdelen van nutriënten over verschillende afz<strong>et</strong>kan<strong>al</strong>en door bijvoorbeeld scheidingen/ of h<strong>et</strong> maken van gezuiverde bemestingsproducten, zo<strong>al</strong>s miner<strong>al</strong>enconcentraten. Verwacht wordtdat de mestverwerkingsproducten gebruikt kunnen worden <strong>al</strong>s kunstmest of buiten de landbouwkunnen worden afgez<strong>et</strong>. Op deze wijze zou een verlaging van de milieudruk mogelijk zijn.Deze studie laat zien dat de veranderingen in milieubelasting, door de productie en h<strong>et</strong> gebruik van deeindproducten uit vleesvarkens- en rundveedrijfmest van de pilots miner<strong>al</strong>enconcentraat, zichvoornamelijk voordoen in de emissie van broeikasgassen en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik.Veranderingen in ammoniakemissie, nitraatemissie en fijnstofemissie treden ni<strong>et</strong> of nauwelijks opwanneer <strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschot aan drijfmest of digestaat wordt verwerkt. Dit zou b<strong>et</strong>ekenen dat,wanneer dit verwerkingsprincipe op grote scha<strong>al</strong> toegepast zou worden voor h<strong>et</strong> verwerken van h<strong>et</strong>overschot aan mest zonder vergisting, de milieubelasting gelijk blijft. H<strong>et</strong> toevoegen van vergisting vanéén of meerdere fracties zou de emissie van broeikasgassen en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruikterugdringen. Wanneer er een grotere hoeveelheid drijfmest verwerkt wordt dan <strong>al</strong>leen h<strong>et</strong> overschot,stijgt naar verwachting de ammoniak- en fijnstofemissie. H<strong>et</strong> is onzeker of mestverwerking op grotescha<strong>al</strong> toegepast z<strong>al</strong> worden. Factoren die deze opsch<strong>al</strong>ing beïnvloeden zijn onder andere: h<strong>et</strong>centra<strong>al</strong> of decentra<strong>al</strong> verwerken van de drijfmest, daaraan gekoppelde distributie entransportafstanden van de verwerkingsproducten en de kosten van mest- en productafz<strong>et</strong>.Deze studie heeft zich gericht op h<strong>et</strong> centra<strong>al</strong> verwerken van vleesvarkensdrijfmest. De verwachting isdat dit ook de mainstream z<strong>al</strong> vormen, omdat dit lagere kosten m<strong>et</strong> zich meebrengt dan verwerking opindividuele bedrijven (Verdoes <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2008). Distributiegegevens van mestproducten entransportafstanden in deze studie zijn gebaseerd op nation<strong>al</strong>e statistieken en de pilotbedrijven. Daarbijis h<strong>et</strong> de vraag tot in hoeverre deze bedrijven de praktijk representeren van toekomstigemestverwerking. Ervan uitgaande dat dit wel h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> is en afz<strong>et</strong>mogelijkheden zich positiefontwikkelen zou dit kunnen b<strong>et</strong>ekenen dat 39% (gemiddelde overschotfractie bijlage 4) van <strong>al</strong>levleesvarkensdrijfmest in Nederland (7 miljoen ton in 2010) verwerkt zou worden (tota<strong>al</strong> 2,73 miljoenton verwerkt). Uitgaande van Sc3V (incl. vergisting dikke fractie en UFC) zou dan in h<strong>et</strong> meestgunstigste gev<strong>al</strong> ongeveer 190 miljoen kg CO 2 -eq bespaard worden en ongeveer 27 miljoen kg olie-eq(1,15 PJ) minder energie uit fossiele brandstof nodig zijn vergeleken m<strong>et</strong> de RefV waarin geendrijfmest wordt verwerkt. Dit representeert respectievelijk ongeveer 0,10% van de tot<strong>al</strong>ebroeikasgasemissie (198 Mton CO 2 -eq, 2009) en 3,3% van h<strong>et</strong> elektriciteitsverbruik (35,1 PJ in 2009)in Nederland.De verwerking van rundveedrijfmest in deze studie heeft zich gericht op bedrijfsniveau. De resultatenlaten zien dat er in Sc1R een sterke d<strong>al</strong>ing in broeikasgasemissies en h<strong>et</strong> energieverbruik plaatsvindt,maar dat de ammoniak- en fijnstofemissie stijgt. De reductie in broeikasgas en fossiel energieverbruikkan mogelijk een positieve bijdrage leveren op landelijk niveau. Emissie van meer ammoniak enfijnstof zorgt voor een nadelig effect. Daarentegen wordt verwacht dat h<strong>et</strong> voor melkveehouders ni<strong>et</strong>rendabel z<strong>al</strong> zijn om drijfmest te verwerken tot miner<strong>al</strong>enconcentraat in verband m<strong>et</strong> hogeinvesteringskosten (Verdoes <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2008). Daarnaast is de problematiek voor drijfmest anders voorrundveebedrijven vergeleken m<strong>et</strong> varkensbedrijven. De verwachting is dat rundveebedrijven meer m<strong>et</strong>37


Rapport 480een kleinsch<strong>al</strong>iger overschot komen te zitten wanneer de normen worden aangescherpt. Dit b<strong>et</strong>ekentdat eenvoudige verwerkingstechnieken mogelijk interessanter zullen zijn in verband m<strong>et</strong> lagere kostenen praktische implementatie. Hoe de milieubelasting van grootsch<strong>al</strong>ige productie en gebruik vanminer<strong>al</strong>enconcentraat uit rundveedrijfmest z<strong>al</strong> veranderen is dan ook ni<strong>et</strong> duidelijk.Economische aspecten van de productie en h<strong>et</strong> gebruik van onder andere miner<strong>al</strong>enconcentraat zijnni<strong>et</strong> in deze studie meegenomen, maar zullen naar verwachting de hoofdfactor vormen in hoe h<strong>et</strong>verwerken van drijfmest zich z<strong>al</strong> ontwikkelen. Hier wordt verder op ingegaan in h<strong>et</strong> deelonderzoekwaarin een economische an<strong>al</strong>yse is gedaan van de productie en afz<strong>et</strong> van de producten uit de pilotsminer<strong>al</strong>enconcentraat.5.2 Afbakening en uitgangspuntenDe afbakening en uitgangspunten in een <strong>LCA</strong>-studie zijn een essentieel onderdeel van de an<strong>al</strong>yse. Indeze studie is gebruik gemaakt van de consequenti<strong>al</strong> benadering van <strong>LCA</strong>. Deze benadering brengtde veranderingen die plaatsvinden <strong>al</strong>s gevolg van mestverwerking in kaart. Dit b<strong>et</strong>ekent verder dat deuitkomsten van de studie ni<strong>et</strong> 1-op-1 te vergelijken zijn m<strong>et</strong> andere <strong>LCA</strong>-studies mits deze uitgevoerdzijn volgens dezelfde benadering. De afbakening van dit onderzoek komt overeen m<strong>et</strong> andere <strong>LCA</strong>studies(Hamelin <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2010; Lopez-Ridaura <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009; Prapaspongsa <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2010; Wesnæs <strong>et</strong> <strong>al</strong>.,2009). Keuzes voor de uitgangspunten zijn gemaakt op basis van discussie in de projectgroep, m<strong>et</strong>behulp van expertkennis en literatuur. Een aant<strong>al</strong> uitgangspunten worden hier nader beschouwd:milieu-indicatoren, miner<strong>al</strong>enconcentraat <strong>al</strong>s kunstmestvervanger en de vergisting.5.2.1 Milieu-indicatorenDe milieu-indicatoren (broeikasgasemissie, ammoniakemissie, nitraatuitspoeling, fijnstofemissie enfossiel energieverbruik) gebruikt in deze studie representeren de voornaamste milieucompartimentendie beïnvloed worden door de productie en h<strong>et</strong> gebruik van mest- en bemestingsproducten. Uit eenrecente studie, over een <strong>LCA</strong> van verschillende mestmanagementsystemen voor varkensmest, blijkendeze indicatoren de meest essentiële te zijn aangaande mestmanagement (Prapaspongsa <strong>et</strong> <strong>al</strong>.,2010). Andere indicatoren die van belang kunnen zijn voor h<strong>et</strong> gebruik van drijfmest en mestproductenzijn onder andere zware m<strong>et</strong><strong>al</strong>en en emissie van componenten uit geneesmiddelen (Radersma,2010). Deze emissies zijn in deze studie buiten beschouwing gelaten.Emissie van fosfaat is ni<strong>et</strong> meegenomen in deze an<strong>al</strong>yse, maar wordt meer en meer <strong>al</strong>s eenbelangrijke milieu-indicator gezien m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> oog op dreigende tekorten (Schröder <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2010). Fosfaatis een belangrijke component voor de groei van gewassen, maar draagt tevens bij aan eutrofieringvan de omgeving wanneer deze uit- of afspoelt van landbouwgronden. De uitspoeling van fosfaat ismoeilijk vast te stellen, omdat h<strong>et</strong> immobiel is in de bodem en sterk afhankelijk is van onder andereh<strong>et</strong> bemestingsverleden en de fosfaattoestand van de bodem. In deze studie is aangenomen dat d<strong>et</strong>ot<strong>al</strong>e fosfaatemissie ni<strong>et</strong> verandert <strong>al</strong>s gevolg van de productie van miner<strong>al</strong>enconcentraten, omdat d<strong>et</strong>ot<strong>al</strong>e input uit dierlijke mest en kunstmest gelijk is in ieder scenario. Wanneer anderebemestingsstrategieën toegepast zouden worden (bijv. evenwichtsbemesting) zou de fosfaatemissiemogelijk kunnen d<strong>al</strong>en. Dit zou ten gunste komen van de tot<strong>al</strong>e fossiele fosfaatbehoefte in h<strong>et</strong>systeem, wat een reductie in fosfaatkunstmest zou b<strong>et</strong>ekenen en een reductie in defosfaataccumulatie in landbouwgronden. In een <strong>LCA</strong>-studie zou dit een reductie in de milieubelastingb<strong>et</strong>ekenen.5.2.2 Miner<strong>al</strong>enconcentraat <strong>al</strong>s ‘kunstmestvervanger’H<strong>et</strong> concept van de productie van een N, K-miner<strong>al</strong>enconcentraat richt zich op h<strong>et</strong> ‘vervangen van Nen K-kunstmest’ door de toepassing bovenop de gebruiksnorm voor dierlijke mest (LNV, 2008). Indeze studie is aangenomen dat de behoefte aan N, P en K gelijk blijft voor <strong>al</strong>le afz<strong>et</strong>kan<strong>al</strong>en in dereferenties zowel <strong>al</strong>s in de scenario’s. Dit b<strong>et</strong>ekent dat ieder verschil ten opzichte van de referentieaangevuld mo<strong>et</strong> worden. Aangenomen is dat dit door kunstmest gebeurt. Wanneer deze afwentelingmeegenomen en berekend wordt, wordt duidelijk dat er geen N-kunstmest vervangen wordt, maar dater een verschuiving van h<strong>et</strong> kunstmestgebruik plaatsvindt (Tabel 4.1). Duidelijk wordt dat mogelijk de38


Rapport 480lok<strong>al</strong>e behoefte aan kunstmest da<strong>al</strong>t en dat de behoefte tegelijk stijgt op een andere plaats buiten deregio of zelfs buiten Nederland. Er kan daarom gesproken worden van een effectievere inz<strong>et</strong> vanbeschikbare nutriënten in de lok<strong>al</strong>e regio <strong>al</strong>s h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat hier wordt toegediend. Dit sluitaan bij Dijk <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2008) die noemen dat mestbewerking ni<strong>et</strong> leidt tot minder miner<strong>al</strong>en, maar ermogelijk wel voor zorgt dat aanbod en behoefte meer in evenwicht komen. De studie geeft daarbijgeen inzicht in veranderende gewasteelt en bemestingspraktijk.Wanneer de milieubelasting uit h<strong>et</strong> gebruik van mestproducten en kunstmest in h<strong>et</strong> buitenland buitenbeschouwing wordt gelaten zou h<strong>et</strong> milieuvoordeel van h<strong>et</strong> gebruik van miner<strong>al</strong>enconcentraat kunnenstijgen. Maar, omdat binnen de grenzen van deze studie h<strong>et</strong> aandeel geëxporteerde drijfmest engebruikte kunstmest in h<strong>et</strong> buitenland klein is, wordt na een verkennende berekening duidelijk dat ditgeen invloed heeft op de eindconclusies.H<strong>et</strong> k<strong>al</strong>iumgeh<strong>al</strong>te in h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat is relatief hoog ten opzichte van drijfmest. In dezestudie is aangenomen dat <strong>al</strong>le miner<strong>al</strong>enconcentraat in de regio wordt toegediend op basis van d<strong>et</strong>ot<strong>al</strong>e N- en P-gebruiksnormen. Uit berekening blijkt dat er hierdoor een overbemesting aan K optreedtin de regio (Sc1V, Sc2V en Sc1R). In de praktijk z<strong>al</strong> de k<strong>al</strong>iumbemesting hierdoor mogelijksuboptima<strong>al</strong> zijn en daarnaast mogelijk onwenselijk in h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> beweiding van melkvee in verbandm<strong>et</strong> onder andere kopziekte. Dit b<strong>et</strong>ekent dat er mogelijk meer transport van miner<strong>al</strong>enconcentraatnaar andere locaties nodig z<strong>al</strong> zijn. Hierdoor zouden hoofdzakelijk h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik en deemissie van broeikasgassen <strong>al</strong>s gevolg van transport kunnen stijgen.5.2.3 VergistingDe scenario’s m<strong>et</strong> vergisting laten een reductie zien in broeikasgasemissie en fossiel energieverbruik.Dit komt overeen m<strong>et</strong> andere studies (<strong>Vries</strong> <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2010; Prapaspongsa <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2010). Vergisting vandrijfmest gaat vaak samen m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> toevoegen van co-substraten (co-vergisting) om de gasproducti<strong>et</strong>e verhogen. Co-substraten die gebruikt worden tijdens de vergisting zijn meest<strong>al</strong> restproducten uit deverwerkende industrie, zo<strong>al</strong>s bi<strong>et</strong>enstaartjes of aardappelz<strong>et</strong>meel en/of producten die specifiekg<strong>et</strong>eeld worden voor de vergisting, zo<strong>al</strong>s maïssilage (Amon <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2007; Thomassen and Zwart, 2008).In deze studie is uitgegaan van mono-vergisting van drijfmest (Sc1R) of dikke fractie (Sc2V)eventueel in combinatie m<strong>et</strong> concentraat uit ultra filtratie (Sc3V). Dit b<strong>et</strong>ekent dat de milieubelastingvan h<strong>et</strong> gebruik van co-substraten ni<strong>et</strong> is meegenomen. Recente studies hebben een indruk gegevenvan de milieubelasting van h<strong>et</strong> gebruik van verschillende co-substraten waaronder maïssilage,bi<strong>et</strong>enpunten (of staartjes), tarwegistconcentraat, glycerine en aardappelrestproducten (<strong>Vries</strong> <strong>et</strong> <strong>al</strong>.,2010; <strong>Vries</strong> en Zwart, 2010; Thomassen en Zwart, 2008). Hieruit blijkt dat glycerine en bi<strong>et</strong>enstaartjeseen grote bijdrage leveren aan de energieproductie en reductie van CO 2 emissie. Hierbij mo<strong>et</strong>aangemerkt worden dat deze studies voornamelijk de broeikasgasemissies berekend hebben van h<strong>et</strong>gebruik van deze producten. Andere milieu-indicatoren zijn onbekend. Daarnaast is de benaderingvan <strong>LCA</strong> op een andere m<strong>et</strong>hode gestoeld waardoor de uitkomsten ni<strong>et</strong> direct toepasbaar zijn in dezestudie. Er wordt bijvoorbeeld ni<strong>et</strong> gekeken naar de afwenteling van h<strong>et</strong> gebruik van bijvoorbeeldveevoerproducten tijdens de vergisting (volgens consequenti<strong>al</strong> <strong>LCA</strong>). H<strong>et</strong> gebruik van reststromen kannamelijk de toepassing in gebruik <strong>al</strong>s veevoer wegnemen waardoor er een ander product <strong>al</strong>s veevoernodig is. Uit een andere recente studie is dit effect wel meegenomen (Vinken <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011). In dezestudie, waar maïssilage, bi<strong>et</strong>enstaartjes, glycerine en tarwegistconcentraat zijn vergeleken, blijkt datmono-vergisten milieukundige voordelen heeft, maar een lage energieproductie levert vergeleken m<strong>et</strong>h<strong>et</strong> toevoegen van co-substraten. Bi<strong>et</strong>enstaartjes, maïssilage en glycerine in combinatie m<strong>et</strong>maïssilage reduceren de emissie van broeikasgassen en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik ten opzichte vanh<strong>et</strong> vergisten van <strong>al</strong>leen mest. Daarentegen stijgen de potentiele verzuring en eutrofiering bij h<strong>et</strong>gebruik van maissilage, glycerine in combinatie m<strong>et</strong> maïssilage en tarwegistconcentraat.Voor de resultaten in deze studie zou dit b<strong>et</strong>ekenen dat voor Sc3V en Sc1R, die co-substratengebruiken waaronder mais en bi<strong>et</strong>enpunten, een verdere reductie in de broeikasgasemissies en h<strong>et</strong>fossiel energieverbruik plaats zou vinden, maar mogelijk een stijging van de ammoniak-, nitraat- enfijnstofemissie.In deze studie is ni<strong>et</strong> meegenomen h<strong>et</strong> effect op de verandering in organische stofgeh<strong>al</strong>te in debodem door h<strong>et</strong> plaatsen van vergiste drijfmest. Uit recent Deens onderzoek blijkt dat deze39


Rapport 480verandering klein is en daardoor geen grote bijdrage heeft aan de tot<strong>al</strong>e emissie van CO 2 (Hamelin <strong>et</strong><strong>al</strong>., 2010).De ammoniakemissie bij de toediening van digestaat wordt mogelijk hoger door een hoger geh<strong>al</strong>teaan Nmin ten opzichte van drijfmest. Andere studies tonen aan dat dit ni<strong>et</strong> h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> is, doordat dedigestaat sneller infiltreert in de bodem (Amon <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2006). In de praktijk z<strong>al</strong> naar verwachting dezeemissie dan ook variëren. Voor dit onderzoek b<strong>et</strong>ekent dit dat de ammoniakemissie in Sc1R mogelijkoverschat is. Naar verwachting z<strong>al</strong> deze d<strong>al</strong>en wanneer een gelijke absolute emissie <strong>al</strong>s drijfmestgebruikt zou worden. Van de grootte van deze mogelijke d<strong>al</strong>ing wordt geen effect op deeindconclusies verwacht.5.3 Gevoeligheid van de resultatenDe invloed van verandering in een zevent<strong>al</strong> param<strong>et</strong>ers en onderliggende aannames op deeindresultaten zijn onderzocht in de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse. Uit de an<strong>al</strong>yse blijkt dat de hoeveelheidverwerkte drijfmest veel invloed heeft op de milieubelasting. Wanneer in de praktijk meer mestverwerkt wordt, zullen de ammoniakemissie en fijnstofemissie naar verwachting stijgen. Dit is onderandere afhankelijk van de tot<strong>al</strong>e emissie die optreedt tijdens verwerking en bij de toediening van deeindproducten. In deze studie is gebruik gemaakt van de meest recente gegevens over de emissievan broeikasgassen en ammoniak. Wanneer toedieningsm<strong>et</strong>hoden en/ of de m<strong>et</strong>hode van verwerkingveranderen, z<strong>al</strong> ook de ammoniakemissie veranderen. Door de ontwikkelingen van nieuw<strong>et</strong>echnologie, of toepassen van bestaande technologie (bijv. luchtwassers) kan de emissie vanammoniak mogelijk d<strong>al</strong>en bij h<strong>et</strong> verwerken en toedienen van mestproducten.Transportafstanden beïnvloeden voornamelijk h<strong>et</strong> energieverbruik en de emissie van broeikasgassen.Een andere mogelijk factor die invloed kan hebben is h<strong>et</strong> transportmaterieel. Als h<strong>et</strong> transport m<strong>et</strong>tractor en aanhanger wordt gedaan in plaats van m<strong>et</strong> een truck m<strong>et</strong> oplegger, zorgt dit mogelijk vooreen stijging in h<strong>et</strong> energieverbruik en de broeikasgasemissie, omdat tractoren een relatief hogerverbruik hebben per gereden kilom<strong>et</strong>er (EcoinventCentre, 2007). Naast dit aspect kan loka<strong>al</strong> transportmogelijk zorgen voor overlast door files en lawaai. Deze aspecten zijn ni<strong>et</strong> inbegrepen in deze studie.Afhankelijk van de situatie kunnen er meerdere veranderingen tegelijk optreden van de param<strong>et</strong>ers enaannames die in de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse gebruikt zijn. Deze mogelijkheden zijn ni<strong>et</strong> onderzocht.Verwacht wordt dat de tot<strong>al</strong>e hoeveelheid verwerkte drijfmest de overige resultaten ook sterkbeïnvloedt. Dit wordt deels verder onderzocht in <strong>Vries</strong> <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2011).De nitraatuitspoeling in deze studie verandert ni<strong>et</strong> tot weinig. Doordat de uitspoeling onder andereafhankelijk is van de NWC van de producten, zou de NWC van h<strong>et</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraat mogelijk eenbelangrijk effect kunnen hebben. Na berekeningen voor 60% en 100% werking van h<strong>et</strong>miner<strong>al</strong>enconcentraat wordt duidelijk dat dit weinig effect heeft op h<strong>et</strong> eindresultaat (


Rapport 480energieverbruik d<strong>al</strong>en (respectievelijk ongeveer 16-18% en 29-40%), maar dat er geen veranderingenin de vergelijking tussen de referenties en scenario’s optreden.41


Rapport 4806 ConclusiesH<strong>et</strong> doel van dit <strong>LCA</strong>-onderzoek was h<strong>et</strong> beantwoorden van de onderzoeksvraag: ‘Wat is deverandering in de milieubelasting (broeikasgasemissie, ammoniakemissie, nitraatuitspoeling,fijnstofemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik) van de productie en h<strong>et</strong> gebruik van de eindproductenuit de pilotbedrijven miner<strong>al</strong>enconcentraat in combinatie m<strong>et</strong> drijfmest en kunstmest ten opzichte vanh<strong>et</strong> gebruik van drijfmest en kunstmest?’Dit onderzoek toont aan dat door de productie en h<strong>et</strong> gebruik van miner<strong>al</strong>enconcentraat uit drijfmestten opzichte van h<strong>et</strong> gebruik van ruwe drijfmest:- Er geen of nauwelijks kunstmest wordt vervangen binnen de systeemgrenzen van ditonderzoek, omdat h<strong>et</strong> kunstmestgebruik verschuift (afwentelt) van de ene locatie naar deandere (tabel 4.1).- De milieubelasting ni<strong>et</strong> of nauwelijks verandert wanneer <strong>al</strong>leen een overschot aanvleesvarkensdrijfmest verwerkt wordt (tabel 4.2 en figuur 4.1).- Afhankelijk van of er vergist wordt, kan bij verwerken van vleesvarkensdrijfmest de emissievan broeikasgassen en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik m<strong>et</strong> respectievelijk 15% en 34%gereduceerd worden. Bij vergisten van <strong>al</strong>le rundveedrijfmest en verwerken van h<strong>et</strong> overschotdigestaat kan dit oplopen tot een reductie van 67% voor broeikasgasemissie en 107% voorfossiel energieverbruik, wat een n<strong>et</strong>to energieproductie b<strong>et</strong>ekent (figuur 4.2). Dit effect wordtversterkt wanneer restwarmte uit de vergisting benut wordt.- Bij gecombineerd vergisten van de dikke fractie en h<strong>et</strong> UFC uit vleesvarkensdrijfmest, deemissie van broeikasgassen en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik verder verminderen (respectievelijk5% en 16%) vergeleken m<strong>et</strong> vergisten van <strong>al</strong>leen dikke fractie.- De emissie van ammoniak, fijnstof en de nitraatuitspoeling door verwerken vanvleesvarkensdrijfmest ni<strong>et</strong> of weinig (maxima<strong>al</strong> 3%) verandert bij de g<strong>et</strong>este scenario’swanneer <strong>al</strong>leen een overschot aan drijfmest verwerkt wordt.Aanvullend wordt voor vleesvarkensdrijfmest op basis van de gevoeligheidsan<strong>al</strong>yse geconcludeerddat:- Bij verwerking van <strong>al</strong>le drijfmest (1 ton):o De broeikasgasemissie in h<strong>et</strong> scenario zonder vergisting (Sc1V) stijgt m<strong>et</strong> 13% en inde scenario’s m<strong>et</strong> vergisting da<strong>al</strong>t m<strong>et</strong> 4% (Sc2V) en 11% (Sc3V). Daarbij wordt debroeikasgasemissie in Sc1V 11% hoger ten opzichte van de referentie.o H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in h<strong>et</strong> scenario zonder vergisting stijgt m<strong>et</strong> 35% en in h<strong>et</strong>scenario m<strong>et</strong> vergisting van <strong>al</strong>leen dikke fractie stijgt m<strong>et</strong> 7%. Daarnaast da<strong>al</strong>t h<strong>et</strong>fossiel energieverbruik m<strong>et</strong> 32% in h<strong>et</strong> scenario m<strong>et</strong> vergisting van dikke fractie enUFC. Daarbij wordt h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in Sc1V 34% hoger ten opzichte vande referentie.o De ammoniakemissie in de verwerkingsscenario’s stijgt m<strong>et</strong> 13 - 20%. Omdatammoniak gedefinieerd is <strong>al</strong>s een precursor van fijnstof, stijgt hiermee defijnstofemissie m<strong>et</strong> 11 - 22%. Daarbij wordt de ammoniakemissie in de scenario’s 12 -23% hoger en de fijnstofemissie 9 - 25% hoger ten opzichte van de referentie.o De ammoniakemissie en fijnstofemissie in de verwerkingsscenario’s, bij h<strong>et</strong>verwerken van <strong>al</strong>leen een overschot aan drijfmest, stijgen m<strong>et</strong> respectievelijk 11% en10% wanneer de ammoniakemissie tijdens verwerking 10% is. Daarbij wordt deammoniakemissie in de scenario’s 11 - 13% hoger en de fijnstofemissie 8 - 13%hoger ten opzichte van de referentie.o De broeikasgasemissie in de verwerkingsscenario’s m<strong>et</strong> 6 - 7% stijgt wanneer deopslagduur van h<strong>et</strong> verwerkte deel drijfmest ni<strong>et</strong> korter wordt. Daarbij wordt debroeikasgasemissie van h<strong>et</strong> verwerkingsscenario zonder vergisting (Sc1V) 3% hogerten opzichte van de referentie.o H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in de referentie en de scenario’s da<strong>al</strong>t m<strong>et</strong> 10 - 19% bijkortere transportafstanden en stijgt m<strong>et</strong> 13 - 22% bij langere transportafstanden.o H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in de scenario’s m<strong>et</strong> vergisting da<strong>al</strong>t m<strong>et</strong> 11% (Sc2V) en26% (Sc3V) wanneer de restwarmte uit vergisting benut wordt.Aanvullend wordt voor rundveedrijfmest geconcludeerd dat:- Bij verwerking van <strong>al</strong>le digestaat (1 ton):o De broeikasgasemissie in h<strong>et</strong> scenario stijgt m<strong>et</strong> 47%.42


Rapport 480o H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in h<strong>et</strong> scenario stijgt m<strong>et</strong> 946%. H<strong>et</strong> verbruik blijft lager tenopzichte van de referentie.o De ammoniakemissie en fijnstofemissie in h<strong>et</strong> scenario ni<strong>et</strong> verandert.- De ammoniakemissie en fijnstofemissie in h<strong>et</strong> scenario, bij h<strong>et</strong> verwerken van <strong>al</strong>leen eenoverschot aan digestaat, ni<strong>et</strong> veranderen wanneer de ammoniakemissie tijdens verwerking10% is.- De broeikasgasemissie in h<strong>et</strong> scenario stijgt m<strong>et</strong> 167% wanneer de opslagduur van h<strong>et</strong>verwerkte deel drijfmest ni<strong>et</strong> korter wordt. De emissie blijft lager ten opzichte van dereferentie.- H<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in de referentie en h<strong>et</strong> scenario d<strong>al</strong>en m<strong>et</strong> respectievelijk 1% en27% bij kortere transportafstanden en stijgen m<strong>et</strong> respectievelijk 12% en 271% bij langer<strong>et</strong>ransportafstanden.- De broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in h<strong>et</strong> scenario d<strong>al</strong>en m<strong>et</strong> respectievelijk10% en 587% wanneer de restwarmte uit vergisting benut wordt.- De broeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik in h<strong>et</strong> scenario stijgen m<strong>et</strong>respectievelijk 64% en 413% wanneer de bron voor elektriciteitsproductie verandert. Debroeikasgasemissie en h<strong>et</strong> fossiel energieverbruik blijven lager ten opzichte van de referentie.43


Rapport 480LiteratuurAarts, H.F.M., Daatselaar, C.H.G., Holshof, G., 2008. Bemesting, meststofbenutting en opbrengst vanproductiegrasland en snijmaïs op melkveebedrijven. Plant Research Internation<strong>al</strong>, Wageningen, TheN<strong>et</strong>herlands.Amon, B., Kryvoruchko, V., Amon, T., Zechmeister-Boltenstern, S., 2006. M<strong>et</strong>hane, nitrous oxide andammonia emissions during storage and after application of dairy cattle slurry and influence of slurrytreatment. Agriculture, Ecosystems & Environment 112, 153-162.Amon, T., Amon, B., Kryvoruchko, V., Zollitsch, W., Mayer, K., Gruber, L., 2007. Biogas productionfrom maize and dairy cattle manure - Influence of biomass composition on the m<strong>et</strong>hane yield.Agriculture, Ecosystems & Environment 118, 173-182.Berglund, M., Börjesson, P., 2006. Assessment of energy performance in the life-cycle of biogasproduction. Biomass and Bioenergy 30, 254-266.Brentrup, F., P<strong>al</strong>lière, C., 2008. GHG emissions and energy efficiency in European nitrogen fertiliserproduction and use. Proceedings 639. The Internation<strong>al</strong> Fertiliser Soci<strong>et</strong>y (IFS).Boheemen, L.M. van, 2006. Ha<strong>al</strong>baarheidstudie van biomassavergisting in de glastuinbouw.Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, Business Unit Glastuinbouw, Na<strong>al</strong>dwijk.CBS, 2008a. Huisvesting landbouwhuisdieren 2008. Centra<strong>al</strong> Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen.CBS, 2008b. Person<strong>al</strong> Communication with Centra<strong>al</strong> Bureau voor de Statistiek, In: <strong>Vries</strong>, J.W. de(Ed.), Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.CBS, <strong>2011.</strong> Dierlijke mest en miner<strong>al</strong>en; productie, transport en gebruik per regio. Centra<strong>al</strong> Bureauvoor de Statistiek, Heerlen.D<strong>al</strong>gaard, T., H<strong>al</strong>berg, N., Porter, J.R., 2001. A model for fossil energy use in Danish agriculture usedto compare organic and convention<strong>al</strong> farming. Agriculture,Ecosystems & Environment 87, 51-65.De Boer, H.C., 2008. Co-digestion of Anim<strong>al</strong> Slurry Can Increase Short-Term Nitrogen Recovery byCrops. J. Environ. Qu<strong>al</strong>. 37, 1968-1973.Dekker, P.H.M., Stilma, E.S.C., van Geel, W.C.A., Kool, A., 2009. Levenscyclusan<strong>al</strong>yse meststoffenbij gebruik in de biologische en gangbare landbouw. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving,Wageningen University & Research Centre, Lelystad, The N<strong>et</strong>herlands.Dijk, W. van, Dekker, P.H.M., De Haan, J., 2008. Mestacceptatie in de akkerbouw: welke rek zit er nogin? Notitie in h<strong>et</strong> kader van de CDM themamiddag "Naar evenwicht op de mestmarkt" op 24 juni 2008.Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, Wageningen UR, Lelystad.Dijk, W. van, Prins, H., de Haan, M.H.A., Evers, A.G., Smit, A.L., Bos, J.F.F.P., van der Schoot, J.R.,Schreuder, R., van der Wekken, J.W., van Dam, A.M., van Reuler, H., van der Maas, R., 2007.Economische consequenties op bedrijfsniveau van h<strong>et</strong> gebruiksnormenstelsel 2006 - 2009 voor demelkveehouderij en akker- en tuinbouw. Studie i.k.v. ev<strong>al</strong>uatie meststoffenw<strong>et</strong> 2007, PPO nr. 365.Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, Landbouw Economisch Instituut, Anim<strong>al</strong> Sciences Group enPlant Research Internation<strong>al</strong> van Wageningen Universiteit en Research Centre, Lelystad, Nederland.DR, 2009. Mestbeleid 2008 - 2009 tabellen. Dienst Regelingen van h<strong>et</strong> Ministerie van Landbouw,Natuur en Voedselkw<strong>al</strong>iteit, Den Haag.DR, 2010. Gegevens aangeleverd ten behoeve van h<strong>et</strong> onderzoek <strong>LCA</strong> miner<strong>al</strong>enconcentraten.Transportdata 2009 van de pilotbedrijven miner<strong>al</strong>enconcentraten. Dienst Regeleningen, Assen.EC, <strong>2011.</strong> ELCD core database version II. DG Joint Research Centre of the European Commission.44


Rapport 480EcoinventCentre, 2007. Ecoinvent data v2.0 Fin<strong>al</strong> reports econinvent 2007. Swiss Centre for LifeCycle Inventories, Dübendorf, Switserland.Ekv<strong>al</strong>l, T., Weidema, B., 2004. System boundaries and input data in consequenti<strong>al</strong> life cycle inventoryan<strong>al</strong>ysis. The Internation<strong>al</strong> Journ<strong>al</strong> of Life Cycle Assessment 9, 161-171.Fraters, B., Bouwmans, L.J.M., van Leeuwen, T.C., Reijs, J.W., 2007. De uitspoeling van h<strong>et</strong>stikstofoverschot naar grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven, Rapport 680716002.Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Bilthoven.Goedkoop, M., Heijungs, R., Huijbregts, M.A.J., de Schryver, A., Struijs, J., van Zelm, R., 2009.ReCiPe 2008. A life cycle impact assessment m<strong>et</strong>hod which comprises harmonised categoryindicators at the midpoint and endpoint level. First edition. Ministry of Spati<strong>al</strong> Planning andEnvironment (VROM), The Hague.Groenestein, C.M., Huijsmans, J.F.M., Velthof, G.L., Van Bruggen, C., <strong>2011.</strong> Ammonia emissionfactors for livestock housing and manure storages in the N<strong>et</strong>herlands based on tot<strong>al</strong> ammoniac<strong>al</strong>nitrogen. Submitted to Atmospheric Environment.Hamelin, L., Wesnæs, M., Wenzel, H., P<strong>et</strong>ersen, B.M., 2010. Life cycle assessment of biogas fromseparated slurry. University of Southern Denmark, Odense, Denmark.Hoeksma, P., Buisonjé, F.E.d., 2010. Persoonlijke mededeling omtrent de situatie van Bedrijf A in depilots miner<strong>al</strong>enconcentraten, In: <strong>Vries</strong>, J.W. de (Ed.), Wageningen.Hoeksma, P., Buisonjé, F.E.d., Ehlert, P.H.I., Horrevorts, J.H., <strong>2011.</strong> Miner<strong>al</strong>enconcentraten uitdierlijke mest. Monitoring van pilot bedrijven. Wageningen UR Livestock Research, Wageningen.Huijsmans, J.F.M., Bussink, D.W., Groenestein, C.M., Velthof, G.L., Vermeulen, G.J., <strong>2011.</strong> Ammoniaemission factors for field applied manure, fertilizers and grazing in the N<strong>et</strong>herlands. Submitted toAtmospheric Environment.Huijsmans, J.F.M., Hol, J.M.G., 2010. Ammoniakemissie bij toediening van concentraat op b<strong>et</strong>eeldbouwland en grasland. Concept rapport. Plant Research Internation<strong>al</strong>, Wageningen.IPCC, 1997. Revised 1996 IPCC guidelines for nation<strong>al</strong> greenhouse gas emission inventories. IPCC,Geneva, Switzerland.IPCC, 2006a. Emissions from livestock and manure management, Guidelines for Nation<strong>al</strong>Greenhouse Gas Inventories. IPCC, Geneva, Switzerland.IPCC, 2006b. Good Practice Guidance and Uncertainty Management in Nation<strong>al</strong> Greenhouse GasInventories. Intergovernment<strong>al</strong> Panel on Climate Change, Geneva, Switzerland.ISO-14040, 2006. Environment<strong>al</strong> Management - Life Cycle Assessment - Principles and Framework.Internation<strong>al</strong> Organisation for Standardisation (ISO), Geneva.JRC, 2009. Gener<strong>al</strong> guidance document for Life Cycle Assessment (<strong>LCA</strong>). Draft for publicconsultation, In: Wolf, M.A., Chomkhamsri, K. (Eds.), Internation<strong>al</strong> Reference Life Cycle Data System(ILCD) Handbook, Brussels.Kipon, 2009. Overbelading: overschreiding van de aslast. W<strong>et</strong>geving in Duitsland. KippervervoerdersOrganisatie Nederland.KWIN, 2009-2010. Kwantitatieve Informatie Veehouderij 2009-2010. Wageningen UR LiverstockResearch, Lelystad, The N<strong>et</strong>herlands.45


Rapport 480Leeden, R.H.C. van der, van Roovert, P.P.M.J., van de Wassenberg, A.H.M., 2003. Mestvergisting opboerderijniveau. Vergunninglevering en ha<strong>al</strong>baarheid van vergisting van mest en biomassa. HASKennis Transfer, 's-Hertogenbosch.LNV, 2008. Start <strong>Pilots</strong> Inzake Kunstmestvervangers. Ministerie van landbouw, natuur envoedselkw<strong>al</strong>iteit, Den Haag.Lopez-Ridaura, S., Werf, H.v.d., Paillat, J.M., Le Bris, B., 2009. Environment<strong>al</strong> ev<strong>al</strong>uation of transferand treatment of excess pig slurry by life cycle assessment. Journ<strong>al</strong> of Environment<strong>al</strong> Management90, 1296-1304.Luesink, H., 2009. Persoonlijke mededeling aangaande de mestmarkt en kunstmestproducten, In:<strong>Vries</strong>, J.W. de (Ed.), Den Haag.Melse, R.W., Buisonjé, F.E.d., Verdoes, N., Willers, H.C., 2004. Quick scan be- enverwerkingstechnieken voor dierlijke mest. Anim<strong>al</strong> Sciences Group onderdeel van WageningenUniversiteit en Research Centre, Wageningen.Mol, R. de, Hilhorst, M.A., 2004. Emissiereductie voor m<strong>et</strong>haan uit mestopslagen. Agrotechnology &Food Innovations, Wageningen.Mol, R.M. de, Hilhorst, M.A., 2003. M<strong>et</strong>haan-, lachgas- en ammoniakemissie bij productie, opslag entransport van mest. IMAG, Instituut voor Milieu- en Agritechniek, Wageningen.Mosquera, J., Schils, R.L.M., Groenestein, C.M., Hoeksma, P., Velthof, G.L., Hummelink, E., 2010.Emissies van lachgas, m<strong>et</strong>haan en ammoniak uit mest na scheiding. Wageningen UR LivestockResearch. Rapport 427, Lelystad.Oenema, O., Velthof, G.L., Kuikman, P.J., 2001. Beperking van emissie van m<strong>et</strong>haan en lachgas uitde landbouw: identificatie van kennishiaten. Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte,Wageningen.Ovinge, J., 2008. Biogas Flevoland. Agro Milieu Coöperatie voor boer & bodem (AMCBB), Lelystad.PPO, 2009..Prapaspongsa, T., Christensen, P., Schmidt, J.H., Thrane, M., 2010. <strong>LCA</strong> of comprehensive pigmanure management incorporating integrated technology systems. Journ<strong>al</strong> of Cleaner Production 18,1413-1422.Radersma, S., 2010. Brede inventarisatie milieu effecten van veehouderij en landbouw. WageningenUR Livestock Research, Lelystad.RIVM, 2009. Fijn stof. Effecten op de gezondheid. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu(RIVM), Bilthoven.Schils, R.L.M., Oudendag, D.A., Van der Hoek, K.W., de Boer, J.A., Evers, A.G., De Haan, M.H.,2006. Broeikasgasmodule BBPR, Praktijkrapport Rundvee 90. Anim<strong>al</strong> Sciences Group/ Alterra part ofWageningen University and Research Centre & Rijksinsituut voor Volksgezondheid en Milieu,Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.Schröder, J.J., 2005. Manure as a suitable component of precise nitrogen nutrition, The Internation<strong>al</strong>Fertiliser Soci<strong>et</strong>y Conference, Cambridge, UK.Schröder, J.J., Uenk, D., Hilhorst, G., 2007. Long-term nitrogen fertilizer replacement v<strong>al</strong>ue of cattlemanures applied to cut grassland. Plant and Soil 299, 83-99.Schröder, J.J., Aarts, H.F.M., van Middelkoop, J.C., Velthof, G.L., Reijs, J.W., Fraters, B., 2009.Nitrates directive requires limited inputs of manure and miner<strong>al</strong> fertilizer in dairy farming systems.Plant Research Internation<strong>al</strong>, Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.46


Rapport 480Schröder, J.J., Cordell, D., Smit, A.L., Rosemarin, A., 2010. Sustainable use of phosphorus. EUTender ENV.B.1/ ETU/ 2009/ 0025. Wageningen University and Research Centre (Report 357),Stockholm Environment Institute (SEI), Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.Schröder, J.J., van Middelkoop, J.C., van Dijk, W., Velthof, G.L., 2008. Quick scan stikstofwerking vandierlijke mest. Actu<strong>al</strong>isering van kennis en de mogelijke gevolgen van aangepaste forfaits. W<strong>et</strong>telijkeOnderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport 85. Wageningen Universiteit, Wageningen.Smolders, M., 2010. Person<strong>al</strong> Communication, In: <strong>Vries</strong>, J.W. de (Ed.), Wageningen.Stehfest, E., Bouwman, L., 2006. N 2 O and NO emission from agricultur<strong>al</strong> fields and soils under natur<strong>al</strong>veg<strong>et</strong>ation: summarizing available measurement data and modeling of glob<strong>al</strong> annu<strong>al</strong> emissions.Nutrient Cycling in Agroecosystems 74, 207-228.Thomassen, M., D<strong>al</strong>gaard, R., Heijungs, R., de Boer, I., 2008. Attribution<strong>al</strong> and consequenti<strong>al</strong> <strong>LCA</strong> ofmilk production. The Internation<strong>al</strong> Journ<strong>al</strong> of Life Cycle Assessment 13, 339-349.Thomassen, M., Zwart, K., 2008. Ontwikkeling Duurzaamheidsmaatlat Covergisting van Dierlijke mestm<strong>et</strong> Bijproducten. Anim<strong>al</strong> Sciences Group, Wageningen Universiteit en ResearchCentre, Wageningen,The N<strong>et</strong>herlands.Timmerman, M., Van Dooren, H.J.C., Biewinga, G., 2005. Mestvergisting op boerderijscha<strong>al</strong>. Anim<strong>al</strong>Sciences Group part of Wageningen University and Research Centre, Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.Timmerman, M., van Riel, J.W., Bisschops, I., van Eekert, M., 2009. Optim<strong>al</strong>iseren van mestvergisting.Anim<strong>al</strong> Sciences Group, Lelystad.Velthof, G.L., 2009. Kunstmestvervangers onderzocht. Tussentijds rapport van h<strong>et</strong> onderzoek in h<strong>et</strong>kader van de pilots Miner<strong>al</strong>enconcentraten. Alterra, Wageningen UR, Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.Velthof, G.L., 2010. Persoonlijke mededeling vanuit h<strong>et</strong> project miner<strong>al</strong>enconcentraten, In: <strong>Vries</strong>, J.W.de (Ed.), Wageningen.Velthof, G.L., Hummelink, E., <strong>2011.</strong> Ammoniak- en lachgasemissie bij toediening vanminer<strong>al</strong>enconcentraten. Resultaten van labaratoriumproeven in h<strong>et</strong> kader van de PilotMiner<strong>al</strong>enconcentraten. Alterra, Wageningen.Velthof, G.L., Mosquera, J., 2010. C<strong>al</strong>culation of nitrous oxide emission from agriculture in theN<strong>et</strong>herlands; update of emission factors and leaching fraction. Alterra, Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.Velthof, G.L., van Bruggen, C., Groenestein, C.M., de Haan, B.J., Hoogeveen, M.J., Huijsmans,J.F.M., 2009. M<strong>et</strong>hodiek voor berekeningen van ammoniakemissie uit de landbouw in Nederland,Rapport 70 W<strong>et</strong>telijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. Wageningen Universiteit en ResearchCentre, Wageningen, Nederland.Verdoes, N., Meijer, G., Uenk, J., Verkerk, H., 2008. Mestbewerking en -verwerking: meer waarde uitmest. Notitie in h<strong>et</strong> kader van de CDM themamiddag "Naar evenwicht op de mestmarkt" op 24 juni2008. Anim<strong>al</strong> Sciences Group & Cumela Nederland, Lelystad.Vinken, T.M.W.J., <strong>Vries</strong>, J.W. de, De Boer, I.J.M., <strong>2011.</strong> Environment<strong>al</strong> impact of anaerobic codigestionof pig manure. MSc. Thesis report APS-80430. Anim<strong>al</strong> Production Systems Group,Wageningen.<strong>Vries</strong>, J.W. de, Corré, W.J., Van Dooren, H.J.C., 2010. Environment<strong>al</strong> assessment of untreatedmanure use, manure digestion and co-digestion with silage maize. Wageningen UR LivestockResearch. Report 372, Lelystad, the N<strong>et</strong>herlands.<strong>Vries</strong>, J.W. de, Groenestein, C.M., de Boer, I.J.M., <strong>2011.</strong> Environment<strong>al</strong> consequences of processingmanure to produce miner<strong>al</strong> fertilizer and bio-energy. Manuscript in preparation.47


Rapport 480<strong>Vries</strong>, J.W. de, Zwart, K.B., 2010. Development sustainability index Part 2. Co-digestion of anim<strong>al</strong>manure with by-products. Wageningen UR Livestock Research, Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.VROM, 2010. Besluit emissie-eisen middelgrote stookinst<strong>al</strong>laties milieubeheer. Ministerie vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag.Weidema, B., Frees, N., Nielsen, A.-M., 1999. Margin<strong>al</strong> production technologies for life cycleinventories. The Internation<strong>al</strong> Journ<strong>al</strong> of Life Cycle Assessment 4, 48-56.Wesnæs, M., Wenzel, H., P<strong>et</strong>ersen, B.M., 2009. Life Cycle Assessment of Slurry ManagementTechnologies. Department of Agroecology and Environment, Faculty of Agricultur<strong>al</strong> Sciences, AarhusUniversity, Aarhus, Denmark.Zeeman, G., 1994. M<strong>et</strong>hane production/emission in storages for anim<strong>al</strong> manure. Nutrient Cycling inAgroecosystems 37, 207-211.Zwart, K.B., Oudendag, D.A., Ehlert, P.A.I., Kuikman, P.J., 2006. Duurzaamheid co-vergisting vandierlijke mest. Alterra Report: 1437, Wageningen University, Wageningen, The N<strong>et</strong>herlands.48


Rapport 480BijlagenBijlage 1: Pilotbedrijven en dataIn deze bijlage de resultaten van de massascheiding gepresenteerd zo<strong>al</strong>s gebruikt in de an<strong>al</strong>yse(Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2011) (tabel B1.1).Voor Bedrijf A is van de situatie uitgegaan dat er vergisting van UFC en dikke fractie plaatsvindt. Degegevens in tabel B1.1 voor bedrijf A zijn vastgesteld op 10-9-2010 in samenspraak m<strong>et</strong> Hoeksma enBuisonjé (2010). De scheidingsresultaten zijn berekend op basis van de tot<strong>al</strong>e tonnages input enoutput per dag. H<strong>et</strong> ontbrekende deel (4%) b<strong>et</strong>reft biogas. De output is gecorrigeerd voor de fractieco-substraat in de input. Dit is gedaan door de output per eindproduct te vermenigvuldigen m<strong>et</strong> defractie drijfmest in de input. Er is aangenomen dat deze fractie drijfmest in de input gelijk is in deeindproducten. De gebruikte samenstellingen van de processtromen staan in tabel B1.2.Tabel B1.1: Massascheiding van de input naar de eindproducten per pilotbedrijf uit Hoeksma <strong>et</strong> <strong>al</strong>.(2011)Miner<strong>al</strong>enconcentraatPermeaat Digestaat Bedrijf Input Dikke fractieUFCton ton % ton % ton % ton % ton %A 190 - - 32 17% 55 29% 95 50% - -H 100 24% 7% 25% - 44%ClusterB 100 21% 43% 36% - - - -C 100 20% 30% 50% - - - -D 100 12% 32% 56% - - - -E 100 25% 50% 25% - - - -F 100 18% 40% 42% - - - -Gemiddelde(B t/m F) 100 19% 39% 42% - - - -DF = dikke fractie, MC = miner<strong>al</strong>enconcentraat en UFC = concentraat uit ultra filtratie.Tabel B1.2: Samenstellingen van de stromen voor bedrijf A waarmee is gerekend in de an<strong>al</strong>yse(datum 8-10-2010) (Hoeksma and Buisonjé, 2010)RuwStroom N P K Na NH 4 N DS as OSdigestaat 8.13 1.98 5.47 1.38 5.28 97.2 29.6 67.6dikke fractie 11.1 8.40 3.47 0.76 5.45 318 73.6 244concentraat UF 5.30 0.39 2.87 0.73 3.18 38.2 11.2 27.1concentraat OO 6.36 0.12 6.07 1.62 6.03 26.0 16.3 9.63permeaat OO 0.38 0.01 0.16 0.04 0.36 0.62 0.46 0.16DS = droge stof, OS = organische stof49


Rapport 480Bijlage 2: M<strong>et</strong>haanemissie uit de mestopslagVoor h<strong>et</strong> bep<strong>al</strong>en van de m<strong>et</strong>haanemissiefactoren uit mestopslagen is gebruikt gemaakt van eenmodel aanwezig bij Wageningen UR Livestock Research (Mol en Hilhorst, 2003). H<strong>et</strong> model isgebaseerd op m<strong>et</strong>ingen uit (Zeeman, 1994). Dit model is onder andere gebruikt voor dem<strong>et</strong>haanemissieberekeningen voor verschillende bedrijfsomstandigheden (Mol en Hilhorst, 2004).De m<strong>et</strong>haanemissiefactoren uit de opslag zijn gecorrigeerd voor h<strong>et</strong> verschil in organische stof inhoudvan de mest. Dit is gedaan op basis van de lineaire verhouding zo<strong>al</strong>s beschreven in de IPCC-normen(IPCC, 2006).M<strong>et</strong>haanemissie uit mestopslagen van vleesvarkensdrijfmestVoor de m<strong>et</strong>haanemissieberekening van vleesvarkensdrijfmest is uitgegaan van de referentie zo<strong>al</strong>sbeschreven in h<strong>et</strong> rapport. De drijfmest wordt in de mestkelder opgeslagen en daarna naar eenbuitenopslag overgepompt. Gedurende de winterperiode (september - maart) wordt <strong>al</strong>le drijfmest inopslag gehouden (kelder of silo). In h<strong>et</strong> groeiseizoen wordt de drijfmest regelmatig afgevoerd en/ ofuitgereden. H<strong>et</strong> overpompen en afvoeren van drijfmest uit de mestkelder en mestopslag wordt opverschillende momenten gesimuleerd (Tabel B2.1 en B2.2). Hierbij is rekening gehouden m<strong>et</strong> eengemiddelde opslagduur van ongeveer 3 maanden (Smolders, 2010). Deze data zijn gebruikt <strong>al</strong>s inputvoor h<strong>et</strong> model.Tabel B2.1: Simulatiedata van overpompen en afvoer/ toediening van drijfmest uit de mestkelder voorvleesvarkensdrijfmest in de referentiesituatieDag (#) Hoeveelheid (m 3 ) Silo of afvoer255 200 Afvoer345 300 Silo75 300 Silo135 200 Afvoer195 200 SiloTabel B2.2: Simulatiedata van afvoer/ toediening van drijfmest uit de buitenopslag voorvleesvarkensdrijfmest in de referentieDag (#) Af voer (m 3 )90 400120 100150 100Figuur B2.1 toont de vulling van de mestkelder en de buitenopslag gedurende h<strong>et</strong> jaar m<strong>et</strong> op de x-ash<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> dagen en op de y-as de vulling in m 3 . Hierbij mo<strong>et</strong> benadrukt worden dat de data op de x-asni<strong>et</strong> overeenkomen m<strong>et</strong> de data in de tabellen (h<strong>et</strong> starttijdstip is 250, dit is 0 in de grafiek. Debijbehorende m<strong>et</strong>haanemissiefactoren zijn 1,78 en 0,23 kg CH 4 ton -1 drijfmest uit de mestkelder en silorespectievelijk (2,01 kg CH 4 ton -1 tota<strong>al</strong>). Na correctie ten aanzien van h<strong>et</strong> organische stof geh<strong>al</strong>tebedraagt dit respectievelijk 1,33 en 0,29 kg CH 4 ton -1 drijfmest (tota<strong>al</strong> 1.62 kg CH 4 ton -1 ).Figuur B2.1: Vulling van de mestkelder (links) en mestopslag (rechts) gedurende h<strong>et</strong> jaar m<strong>et</strong> op dex-as h<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> dagen en op de y-as de vulling in m 3 .50


Rapport 480Uit de praktijk blijkt dat door h<strong>et</strong> verwerken van de drijfmest deze gemiddeld korter is opgeslagen. Ditis geschat op 1 maand. Tabel B2.3 presenteert de input voor h<strong>et</strong> simuleren van de afvoer vandrijfmest uit de mestkelder in de mestverwerkingsscenario’s. In deze scenario’s vindt geenbuitenopslag plaats.Tabel B2.3: Simulatiedata van overpompen en afvoer/ toediening van drijfmest uit de mestkelder voorvleesvarkensdrijfmest in de mestverwerkingsscenario’sDag (#) Hoeveelheid (m 3 )225 100255 100285 100315 100345 10015 10045 10075 100105 100135 100165 100195 100Figuur B2.2 toont de vulling van de mestkelder en de buitenopslag gedurende h<strong>et</strong> jaar voor demestverwerkingsscenario’s m<strong>et</strong> op de x-as h<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> dagen en op de y-as de vulling in m 3 . Nogma<strong>al</strong>smo<strong>et</strong> benadrukt worden dat de data op de x-as ni<strong>et</strong> overeenkomen m<strong>et</strong> de data in de tabellen (h<strong>et</strong>starttijdstip is 250, dit is 0 in de grafiek. De bijbehorende m<strong>et</strong>haanemissiefactor is 0,39 kg CH 4 ton -1drijfmest uit de mestkelder. Na correctie ten aanzien van h<strong>et</strong> organische stof geh<strong>al</strong>te bedraagt dit 0.29kg CH 4 ton -1 mest.Figuur B2.2: Vulling van de mestkelder gedurende h<strong>et</strong> jaar in de mestverwerkingsscenario’s m<strong>et</strong> opde x-as h<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> dagen en op de y-as de vulling in m 3 .M<strong>et</strong>haanemissie uit mestopslagen van rundveedrijfmestOm de m<strong>et</strong>haanemissiefactoren voor rundveedrijfmest te bep<strong>al</strong>en is een gelijksoortige berekeninggemaakt <strong>al</strong>s voor vleesvarkensdrijfmest. Hierbij is aangesloten bij de beschreven referentie voormelkvee. Bij rundveedrijfmest is gebruikt gemaakt van <strong>al</strong>leen een mestkelder waar de drijfmestgedurende de gehele winterperiode wordt opgeslagen en in h<strong>et</strong> groeiseizoen wordt uitgereden.Beweiding vindt plaats van mei t/m oktober. In deze periode wordt een derde van de drijfmest in deweide uitgescheiden. Deze situatie is gesimuleerd aan de hand van de data in tabel B2.4.Figuur B2.3 toont de keldervulling in de referentie gedurende h<strong>et</strong> jaar vanaf starttijdstip 245 (is 0 in degrafiek). Deze resultaten leveren een m<strong>et</strong>haanemissiefactor op van 3,36 kg CH 4 ton -1 drijfmest en 3,33kg CH 4 ton -1 na correctie voor h<strong>et</strong> organische stofgeh<strong>al</strong>te in de mest.Tabel B2.4: Simulatiedata van afvoer/ toediening van drijfmest uit de mestkelder voorrundveedrijfmest in de referentiesiuatieDag (#) Afvoer (m 3 )90 630180 230240 14051


Rapport 480Figuur B2.3: Vulling van de mestkelder voor rundveedrijfmest in de referentie gedurende h<strong>et</strong> jaar m<strong>et</strong>op de x-as h<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> dagen en op de y-as de vulling in m 3 .Tabel B2.5 toont de gegevens die gebruikt zijn voor de simulatie in h<strong>et</strong> gev<strong>al</strong> van h<strong>et</strong>mestverwerkingsscenario. Hierin wordt de drijfmest ongeveer maandelijks afgevoerd.Figuur B2.4 toont de keldervulling in h<strong>et</strong> mestverwerkingsscenario gedurende h<strong>et</strong> jaar vanafstarttijdstip 245 (is 0 in de grafiek). Deze resultaten leveren een m<strong>et</strong>haanemissiefactor op van 0,21 kgCH 4 ton -1 wat gelijk blijft na correctie voor h<strong>et</strong> organische stofgeh<strong>al</strong>te in de mest.Tabel B2.5: Simulatiedata van afvoer/ toediening van drijfmest uit de mestkelder voorrundveedrijfmest in h<strong>et</strong> mestverwerkingsscenarioDag (#) Afvoer (m 3 )270 66300 66330 100360 10025 10055 10085 100115 100145 68175 66205 66235 68Figuur B2.4: Vulling van de mestkelder voor rundveedrijfmest in h<strong>et</strong> mestverwerkingsscenariogedurende h<strong>et</strong> jaar m<strong>et</strong> op de x-as h<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> dagen en op de y-as de vulling in m 3 .52


Rapport 480Bijlage 3: Verdeling van drijfmestTabel B3.1 presenteert de productie, h<strong>et</strong> gebruik en de fracties van vleesvarkensdrijfmest die binnende regio of buiten de regio worden afgez<strong>et</strong> voor de provincies m<strong>et</strong> een overschot.Tabel B3.1: Productie en gebruik van vleesvarkensdrijfmest en de fractie drijfmest die binnen enbuiten de regio wordt gebruik in de overschotprovincies (CBS, 2011). De gegevens b<strong>et</strong>reffengemiddelden over h<strong>et</strong> jaar 2004 t/m 2008Provincie m<strong>et</strong> Productie (1000 kg) Gebruik (1000 kg) % regio % buiten regiooverschotOverijssel 920946 466032 51 49Gelderland 1291099 686914 53 47Utrecht 186474 126923 68 32Noord Brabant 2874012 1453638 51 49Limburg 872372 734549 84 16Gemiddelde - - 61 39Minimum - - 51 -Maximum - - 84 -53


Rapport 480Bijlage 4: Data transportafstandenIn tabel B4.1 worden de gegevens weergegeven die gebruikt zijn bij h<strong>et</strong> bep<strong>al</strong>en van d<strong>et</strong>ransportafstanden. Er is gebruik gemaakt van een steekproef uit h<strong>et</strong> originele bestand van DienstRegelingen. De resultaten zijn berekend en gebruikt <strong>al</strong>s gewogen gemiddeldes.Tabel B4.1: Transportafstanden van de aanvoer en afvoer van de producten naar de pilotinst<strong>al</strong>laties(DR, 2010)Bedrijf Aanvoer km (n) Afvoer MC (regio) km (n) Afvoer dikke (buiten deregio) km (n)A 10,6 (719) 66 (248) -B 8,3 (1426) 24 (462) 120 (413)C 9,9 (949) 4 (202) 142 (206)D - 40 (9) 184 (2)E - 3 (4) 51 (10)F 25,2 (1235) 27 (136) 106 (277)Gewogen gemiddelde 13,9 31 120Minim<strong>al</strong>e waarde 8,3 3 51Maxim<strong>al</strong>e waarde 25,2 66 184‘-‘ = geen gegevens.54


Rapport 480Bijlage 5: Berekening van de nitraatuitspoelingsfracties (EN)The fraction of N-input, which leaches to groundwater (f MNL ) is c<strong>al</strong>culated by multiplying the N-leachingfactors (f SNL ) given by Fraters <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2007) (= the fraction of N-surplus which leaches) by the fraction oftot<strong>al</strong> soil-N-input which is soil-N-surplus (f INS ).f MNL = f SNL * f INSFractions of N-leaching from N-surplus (f SNL ) are taken or derived from Fraters <strong>et</strong> <strong>al</strong>. (2007) for the fivesituations: sand x crop, sand x grass, clay x crop, clay x grass and peat x grass. These are the mainsituations for the N<strong>et</strong>herlands. For clay and peat soils f SNL is fairly constant, for sandy soils f SNL differsstrongly with groundwater table. Therefore we have c<strong>al</strong>culated a weighed mean fraction for sand xgrass and sand x crop, by taking the sum of <strong>al</strong>l multiplications of the f SNL of each groundwater tableclass with the fraction area (f A ) of that groundwater table class of <strong>al</strong>l sampled farms on sandy soils inthe N<strong>et</strong>herlands (Fraters <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2007).f SNLi = Σ f SNLj x f Aji = sand x grass or sand x cropj = Gt I - Gt VIII (Gt = groundwater table)The fraction N-surplus from N-input (f INS ) for sand x grass is derived from (Schröder <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2009). Thef INS for sand x crop are derived from c<strong>al</strong>culations by Dijk (unpublished data), N-input contains only theN-inputs to soil from outside: manure-N + fertilizer-N + w<strong>et</strong>-N-deposition. N-fixation by legumes wasnegligible for average convention<strong>al</strong> grassland or crop-land in the N<strong>et</strong>herlands. The N-outputs areexported crop-N and ammonia volatilization upon anim<strong>al</strong> manure application. The inputs and outputsof nitrogen cycling within the soil are supposed to be the same (with average inputs in a year being theaverage outputs from the former year), and are not included in the N-surplus : N-input factor. This f INSfactor (Table B5.1) clearly differs b<strong>et</strong>ween grass and crops (including maize and grass seed), but weassume the difference b<strong>et</strong>ween soils to be negligible, because farms on <strong>al</strong>l soils have to comply to thesame Dutch normative rules and farmers gener<strong>al</strong>ly fill up their manure-use space.Table B5.1: Fractions of manure-N which leaches (f MNL ) in different crop/grass x soil situations, asc<strong>al</strong>culated by f MNL = f SNL * f INS . With f SNL as the fraction of N-surplus which leaches and with f INS as thefraction of the N-input which ends up as N-surplusN-leaching fraction oftot<strong>al</strong> N inputSoil crop combination f SNL f INS() () ()sand x crop land 0.43 a 0.428 0.184sand x grass land 0.19 a 0.232 0.044clay x crop land 0.36 0.428 0.154clay x grass land 0.12 0.232 0.028peat x grass land 0.04 0.232 0.009Weighted average cropbland0.39 0.43 0.17Weighted averagebgrassland0.15 0.23 0.03a weighted average for groundwater depths.b weighted average for soil type (weighing factors reported in Table 3.7).55


Rapport 480Bijlage 6: Beschrijving van de standaardbedrijvenProductie en afvoer van stikstof en fosfaat uit dierlijke mest op drie rundveebedrijvenAannamesVoor de veehouderijsector zijn drie standaardbedrijven gekozen: een op zand, een op klei en een opveen. H<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> hectares en de melkproductie per hectare en de melkproductie per koe zijn h<strong>et</strong>hoogst op klei. Daarom is h<strong>et</strong> melkquotum h<strong>et</strong> hoogst op h<strong>et</strong> kleibedrijf (tabel B6.1). Op h<strong>et</strong> kleibedrijfwordt h<strong>et</strong> jongvee ni<strong>et</strong> geweid. Op veengrond is h<strong>et</strong> percentage snijmaïs laag. De drie bedrijven opzand, klei en veen hebben in Nederland een aandeel van respectievelijk 59%, 27% en 14%. Voor deberekening tot een ‘gemiddeld veehouderijbedrijf voor grasland weiden’ zijn deze percentages <strong>al</strong>sbasis genomen (Aarts <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2008).Tabel B6.1: Keng<strong>et</strong><strong>al</strong>len voor h<strong>et</strong> basisveehouderijbedrijf waarbij geweid wordt op zand, klei en veenen h<strong>et</strong> gemiddeld veehouderijbedrijf waarbij geweid wordt (bron: Dijk <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2007)Gewogenbasiszand15 basisklei16 basisveen11 gemiddeldegrondsoort zand klei Veenquotum (kg melk) 600000 700000 500000 613630melkproductie (kg per ha) 15000 16000 11000 14727melkproductie (kg per koe) 7500 8000 7500 7636beweidingssysteem 1 B+6 B+8 O+4 B+6weidegang jongvee ja nee Ja jaaant<strong>al</strong> koeien 80 87.5 66.7 80aant<strong>al</strong> pinken (= 40% vanjongvee) 24 26 23 24aant<strong>al</strong> k<strong>al</strong>veren (= 60% vanjongvee) 36 39 34 37oppervlakte (ha) 40 43.75 45.5 41.8aandeel maïs 25% 25% 5% 22%oppervlakte maïs (ha) 10 10.9 2.3 9.2oppervlakte gras (ha) 30 32.8 43.2 33gebruiksnorm 2009 2009 2009 2009Plaatsing dierlijke mest (kg Nper ha) 250 250 250 250Stikstofgeh<strong>al</strong>te (kg N per m 3mest) 4,4 4,4 4,4 4,4Fosfaatgeh<strong>al</strong>te (kg fosfaat perm 3 mest) 1,6 1,6 1,6 1,61 B =<strong>al</strong>leen overdag weiden, Sumf = volledig opst<strong>al</strong>len m<strong>et</strong> geconserveerd ruwvoer, O = dag en nachtweiden; h<strong>et</strong> g<strong>et</strong><strong>al</strong> ‘6’ of ‘4’ geeft de hoeveelheid bijgevoerd ruwvoer (kg ds per koe) weer.Berekening mestplaatsingsruimte dierlijke mestDe drie bedrijven hebben een aandeel gras van 75% of meer, zodat derogatie (meer dan 70%grasarea<strong>al</strong>) kan worden toegepast. Dit b<strong>et</strong>ekent dat h<strong>et</strong> zand-, klei- en veenbedrijf respectievelijk 40 x250 kg N, 43,75 x 250 kg N en 45,5 x 250 kg N ofwel 10.000 kg N, 10.938 kg N en 11.375 kg N uitdierlijke mest mogen plaatsen.Berekening forfaitaire productie stikstof en fosfaat uit dierlijke mestVoor de berekening wordt <strong>al</strong>s voorbeeld h<strong>et</strong> zandbedrijf genomen (KWIN, 2009-2010). H<strong>et</strong> bedrijfheeft 80 koeien die gemiddeld per koe 7500 kg melk produceren m<strong>et</strong> een ureumgeh<strong>al</strong>te van 25mg/100 ml. Uit de tabel excr<strong>et</strong>ie melkvee is af te lezen dat een koe 111 kg stikstof en 39,8 kg fosfaatproduceert. Uit de tabel m<strong>et</strong> de excr<strong>et</strong>ies van de overige diersoorten (Tabel over 2010 – 2013) is af telezen dat een pink 66,7 kg stikstof en 22,3 kg fosfaat uitscheidt en een k<strong>al</strong>f 35,1 kg stikstof en 9,7 kgfosfaat.56


Rapport 480Dit resulteert in een stikstof- en fosfaatproductie uit dierlijke mest op bedrijfsniveau zo<strong>al</strong>s <strong>al</strong>s volgtweergegeven:80 x 111 = 8880 kg N24 x 66,7 = 1601 kg N36 x 35,1 = 1264 kg NTota<strong>al</strong> bedrijf 11744 kg NDe fosfaatproductie uit dierlijke mest op bedrijfsniveau is:80 x 39,8 = 3184 kg P 2 O 524 x 22,3 = 535 kg P 2 O 536 x 9,7 = 349 kg P 2 O 5Tota<strong>al</strong> bedrijf 4068 kg P 2 O 5Berekening verplichte mestafvoerDe verplichte mestafvoer wordt berekend op basis van de te veel geproduceerde stikstof of fosfaat.H<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> tonnen drijfmest dat mo<strong>et</strong> worden afgevoerd op basis van fosfaat en stikstof mo<strong>et</strong> voorfosfaat en stikstof worden berekend. De hoogste hoeveelheid mestafvoer die uit de berekeningenkomt, mo<strong>et</strong> worden afgevoerd.Op basis van stikstof produceert h<strong>et</strong> bedrijf 11744 kg N. Men mag slechts 10000 kg N plaatsen. H<strong>et</strong>bedrijf produceert dus 11744 - 10000 = 1744 kg N teveel. Dit mo<strong>et</strong> verplicht worden afgevoerd. Bij eenstikstofgeh<strong>al</strong>te van 4,4 kg N ton -1 mo<strong>et</strong> er dus 396 ton drijfmest worden afgevoerd.Op basis van fosfaat produceert h<strong>et</strong> bedrijf 4068 kg P 2 O 5 . Men mag slechts 3850 kg P 2 O 5 plaatsen(bij een norm van 85 kg P 2 O 5 op bouwland en 100 kg P 2 O 5 op grasland). H<strong>et</strong> bedrijf produceert dus4068 - 3850 = 218 kg P 2 O 5 teveel. Dit mo<strong>et</strong> verplicht worden afgevoerd. Bij een fosfaatgeh<strong>al</strong>te van 1,6kg P 2 O 5 ton -1 mo<strong>et</strong> er dus 218/ 1,6 = 136 ton drijfmest worden afgevoerd.Op basis van stikstof mo<strong>et</strong> 396 ton drijfmest worden afgevoerd en op basis van fosfaat 136 ton mest.Op h<strong>et</strong> bedrijf mo<strong>et</strong> dus uiteindelijk 396 ton drijfmest worden afgevoerd. Dit b<strong>et</strong>ekent een afvoer van1744 kg N en van 396 x 1,6 = 634 kg P 2 O 5 . Voor fosfaat is dit 634 – 218 = 416 kg meer dan verplichtis op basis van de gebruiksnorm, omdat stikstof limiterend is. Dit ‘gat’ wordt gedeeltelijk weer opgevuldm<strong>et</strong> kunstmest wanneer de gebruiksnorm werkzame N wordt gehanteerd.Berekening gebruiksnormen werkzame stikstof en fosfaat uit dierlijke mest en kunstmestH<strong>et</strong> bedrijf uit dit voorbeeld mag 10000 kg N uit dierlijke mest op h<strong>et</strong> eigen land plaatsen. Naastdierlijke mest mag h<strong>et</strong> bedrijf ook kunstmest aanvoeren. Om de maxim<strong>al</strong>e hoeveelheid aan te wendenstikstof uit kunstmest te berekenen, mo<strong>et</strong> de tot<strong>al</strong>e gebruiksnorm van werkzame stikstof opbedrijfsniveau worden bepa<strong>al</strong>d in combinatie m<strong>et</strong> de hoeveelheid werkzame stikstof uit drijfmest.Op grasland van zandgrond m<strong>et</strong> beweiden mag 260 kg werkzame stikstof worden aangewend, opmaïsland mag bij bedrijven m<strong>et</strong> derogatie 160 kg werkzame N worden toegediend. Op bedrijfsniveaumag 30 x 260 + 10 x 150 = 9300 kg werkzame N worden toegediend. Van de 10000 kg stikstof uitdierlijke mest is 45% werkzaam (DR, 2009), dit is dus 4500 kg wat leidt tot 112,5 kg werkzame stikstofper hectare, oftewel 56,8 ton ha -1 . De ruimte die op bedrijfsniveau overblijft om stikstofkunstmest aante voeren is 9300 - 4500 = 4800 kg N. Dit is gemiddeld 120 kg N ha -1 of bedrijfsniveau.Voor fosfaatkunstmest is een zelfde soort berekening te maken. Op grasland mag 100 kg werkzameP 2 O 5 ha -1 toegediend worden en op maïsland 85 kg P 2 O 5 ha -1 (DR, 2009). In tota<strong>al</strong> is dit 30 x 100 + 10x 85 = 3850 kg P 2 O 5 . Door afvoer van fosfaat kan uiteindelijk 3434 kg P 2 O 5 geplaatst worden wat leidttot 85 kg ha -1 .Berekening behoefte aan k<strong>al</strong>iumBedrijven m<strong>et</strong> beweidingOp h<strong>et</strong> bedrijf m<strong>et</strong> zandgrond wordt 57 ton dierlijke mest per ha toegediend. H<strong>et</strong> k<strong>al</strong>iumgeh<strong>al</strong>te in dedrijfmest is 6,2 kg ton -1 mest. Dit b<strong>et</strong>ekent dat 353,4 kg k<strong>al</strong>ium op bedrijfsniveau wordt toegediend. H<strong>et</strong>bedrijfsadvies op basis van de behoefte aan k<strong>al</strong>ium van gras en maïs bij een k<strong>al</strong>i-g<strong>et</strong><strong>al</strong> voldoende voorde bodem is 299 kg k<strong>al</strong>ium. Dit is berekend op basis van BBPR (Schils <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2006). Op h<strong>et</strong>57


Rapport 480zandbedrijf wordt dus voldoende k<strong>al</strong>ium m<strong>et</strong> de drijfmest toegediend. Dit geldt ook voor h<strong>et</strong>veenbedrijf. Bij h<strong>et</strong> kleibedrijf is dat anders: er wordt 352,3 kg k<strong>al</strong>ium m<strong>et</strong> drijfmest op bedrijfsniveautoegediend, terwijl er 399,8 kg nodig is om aan de k<strong>al</strong>iumbehoefte van gras en maïs te voldoen. Ermo<strong>et</strong> dus nog 47,5 kg k<strong>al</strong>ium m<strong>et</strong> kunstmest worden gegeven.Gebruik van stikstof en fosfaat uit dierlijke mest op twee standaardakkerbouwbedrijven inNederlandVoor de akkerbouwsector in Nederland zijn twee standaardbedrijven gekozen: een op zand en een opklei. Voor h<strong>et</strong> noordoostelijk zand- en d<strong>al</strong>grondgebied is uitgegaan van een bedrijf m<strong>et</strong> een 1:3 teeltvan z<strong>et</strong>meelaardappelen (NON1), voor h<strong>et</strong> zuidwestelijk kleigebied b<strong>et</strong>reft h<strong>et</strong> eenconsumptieaardappelbedrijf (ZWK). De bouwplannen voor beide bedrijven zijn weergegeven in tabelB6.2. De grootte van de twee bedrijven is 90 ha voor NON1 en 60 ha voor ZWK. H<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> bedrijvenNON1 en ZWK is respectievelijk 4266 en 2124. Combinatie van h<strong>et</strong> aant<strong>al</strong> bedrijven en h<strong>et</strong> gemiddeldaant<strong>al</strong> hectares per bedrijf levert een implementatiegraad van respectievelijk 0,43 en 0,57. M<strong>et</strong> dezeimplementatiegraden is voor h<strong>et</strong> gemiddeld akkerbouwbedrijf in Nederland berekend hoeveel drijfmesten welke samenstelling van de drijfmest (N, P2O5 en K2O) toegediend wordt (tabel B6.6) (CBS,2008b).Tabel B6.2: Aandeel gewassen in de bouwplannen van een standaardakkerbouwbedrijf in h<strong>et</strong>noordoostelijk zand- en d<strong>al</strong>grondgebied (NON1) m<strong>et</strong> 90 ha en een standaardakkerbouwbedrijf in h<strong>et</strong>zuidwestelijk kleigebied m<strong>et</strong> 60 haGewassenAandeel gewassenin bouwplan (in %)klei zandZWK NON1consumptieaardappelen20z<strong>et</strong>meelaardappelen 30Pootaardappelen 3suikerbi<strong>et</strong>en 20 20wintertarwe 30zomertarwe 6zomergerst 5 27korrelmaïs 4graszaad 10koolzaad 3zaaiui 3plantui 3waspeen 6erwt/stamslaboon 5groene braak 4tota<strong>al</strong> (%) 100 100Groenbemester 20 4Om voor de bemesting de gewasbedrijfsnorm voor de standaardbedrijven te kunnen berekenen, is pergewas de gewasnorm voor stikstof weergegeven (tabel B6.3).58


Rapport 480Tabel B6.3: Gewasnormen voor stikstof 2009 voor een aant<strong>al</strong> akkerbouwgewassen van tweestandaardbedrijven (ZWK en NON1)gewassen Gewasnormen 2009klei zandZWK NON1consumptieaardappelen250z<strong>et</strong>meelaardappelen 230Pootaardappelen 120suikerbi<strong>et</strong>en 150 145wintertarwe 220zomertarwe 140zomergerst 80 80korrelmaïs 150graszaad 200koolzaad 158Zaaiui 120plantui 170waspeen 110erwt/stamslaboon 150groene braak 60groenbemester 60 0Door h<strong>et</strong> aandeel van de gewassen in de bouwplannen (tabel B6.2) te vermenigvuldigen m<strong>et</strong> degewasnorm voor stikstof per gewas (tabel B6.3) is de bijdrage en h<strong>et</strong> aandeel (in %) van h<strong>et</strong> gewas inde gewasbedrijfsnorm berekend en per bouwplan ook de gewasbedrijfsnorm (tabel B6.4).Tabel B6.4: Bijdrage (kg N) en aandeel (in %) akkerbouwgewas in bedrijfsgewasnorm stikstof (N)2009 van twee standaardbedrijven (ZWK en NON1)gewassenBijdrage gewas inbedrijfsgewasnorm2009Aandeel (%) gewas inbedrijfsgewasnorm2009Klei zand Klei zandZWK NON1 ZWK NON1consumptieaardappelen50 24.9z<strong>et</strong>meelaardappelen 69 46.3pootaardappelen 3.6 2.4suikerbi<strong>et</strong>en 30 29 15.0 19.5wintertarwe 66 32.9zomertarwe 8.4 5.6zomergerst 4 21.6 2.0 14.5korrelmaïs 6 4.0graszaad 20 10.0koolzaad 4.74 3.2zaaiui 3.6 1.8plantui 5.1 2.5waspeen 6.6 4.4erwt/stamslaboon 7.5 3.7groene braak 2.4 1.2groenbemester 12 6.0gewasbedrijfsnorm 200.6 148.9 100 100De bedrijfsgewasnormen 2009 voor stikstof (N) en fosfaat (P 2 O 5 ) omvatten de gebruiksnormen N enP 2 O 5 uit dierlijke mest en de N en P 2 O 5 uit kunstmest.59


Rapport 480De bedrijfsgewasnorm 2009 voor N is berekend (tabel B6.4). De gewasnormen voor P 2 O 5 zijn voor<strong>al</strong>le akkerbouwgewassen gelijk, namelijk 85 kg ha -1 , zodat de bedrijfsgewasnorm voor P 2 O 5 ook 85 kgha -1 is. Voor k<strong>al</strong>ium geldt geen gewasnorm, maar wel een adviesnorm gebaseerd op h<strong>et</strong> k<strong>al</strong>i-g<strong>et</strong><strong>al</strong> inde bodem en de k<strong>al</strong>ibehoefte van h<strong>et</strong> gewas. Een en ander is weergegeven in tabel B6.5.Tabel B6.5: Bedrijfsgewasnormen voor N, P 2 O 5 en bedrijfsadviesnorm voor Kmeststof Bedrijfsgewasnormen2009 1 (kg/ha)Klei ZandZWK NON1N 200.6 148.9P 2 O 5 85 85K 2 O 2 150 2001 Gebruiksnormen gelden <strong>al</strong>leen voor N en P 2O 5.2Voor k<strong>al</strong>ium gelden adviesnormen voor bemesting, die zijn gebaseerd op h<strong>et</strong> k<strong>al</strong>i-g<strong>et</strong><strong>al</strong> van de bodem (incl. devoorspelling voor uitspoeling) en de gewasbehoefte (PPO, 2009).De gebruiksnormen die gelden voor dierlijke mest zijn m<strong>et</strong> derogatie 250 kg N ha -1 en zonderderogatie 170 kg N ha -1 . De gebruiksnormen zonder derogatie zijn weergegeven in tabel B6.6.Eveneens zijn de gebruiksnormen dierlijke mest voor P 2 O 5 in tabel B6.6 vermeld. Voor k<strong>al</strong>ium (K 2 O)gelden geen gebruiksnormen.Tabel B6.6: Gebruiksnormen dierlijke mest voor N en P 2 O 5 . Voor K 2 O zijn er geen gebruiksnormendierlijke mestmeststof Gebruiksnormen dierlijkemest 2009 1 (kg/ha)klei ZandZWK NON1N 170 170P 2 O 5 85 85K 2 O geen GeenDe hoeveelheden toegediende varkensmest (vleesvarkens) die op de beide akkerbouwbedrijven inwerkelijkheid en in deze studie worden toegediend zijn vermeld in tabel B6.7 (100 en 120 kg N ha -1 ).In deze studie is aangenomen dat een akkerbouwer zijn volledige ruimte om drijfmest te plaatsenbenut. Daarbij worden de waarden in tabel B6.7 gebruikt.Tabel B6.7: Hoeveelheden toegediende vleesvarkensmest (ton/ha) en toegediende N (kg/ha), P 2 O 5(kg/ha) en K 2 O (kg ha)Klei zand Gemiddeld akkerbouw- Gemiddeld akkerbouwbedrijfZWK NON1 bedrijf Nederlandin deze studieHoeveelheid 1(ton/ha) 13,9 16,7 15,1 20,2N 1 (kg/ha) 100 120 108,6 145,7P 2 O 1 5 (kg/ha) 58,4 70,0 63,3 85K 2 O 1 (kg/ha) 100 120 108,6 145,71 zie voor verklaring hoeveelheid (ton/ha) en geh<strong>al</strong>ten (kg/ha).Op h<strong>et</strong> ZWK- en NON1-bedrijf wordt respectievelijk 100 en 120kg N ha -1 toegediend in de praktijk(Tabel 28 (Dijk <strong>et</strong> <strong>al</strong>., 2007)). Dit is duidelijk onder de limi<strong>et</strong> van de gebruiksnorm (tabel B6.6) en doorde vaste verhouding m<strong>et</strong> fosfaat, blijft de fosfaatgift onder gebruiksnorm van 85 kg P 2 O 5 ha -1 . Dehoeveelheid K is berekend door de mestgift te vermenigvuldigen m<strong>et</strong> h<strong>et</strong> K 2 O-geh<strong>al</strong>te (7,2 kg K 2 O ton -1 vleesvarkensmest).De kunstmestgift voor stikstof op beide akkerbouwbedrijven is te berekenen uit de bedrijfsgewasnorm(tabel B6.5, waarbij de stikstof uitgedrukt is in werkzame stikstof) minus de N-gift uit dierlijke mestvermenigvuldigd m<strong>et</strong> de N-werkingscoëfficiënt (voor kleigrond 0,6 en voor zandgrond 0,65)). Dekunstmestgift voor fosfaat wordt berekend uit de gebruiksnorm voor fosfaat (85 kg P 2 O 5 ha -1 ) minus defosfaatgift uit mest. De kunstmestgift voor K 2 O wordt berekend uit de adviesnorm voor K<strong>al</strong>ium minusde K 2 O-gift uit dierlijke mest. H<strong>et</strong> geheel is weergegeven in tabel B6.8.60


Rapport 480Tabel B6.8: Kunstmestgiften voor de beide akkerbouwbedrijvenKlei zandZWK NON1N 1 (kg/ha) 113,2 55,3P 2 O 1 5 (kg/ha) 0 0K 2 O 1 (kg/ha) 4,3 54,361

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!