12.07.2015 Views

[PDF] Centraal Economisch Plan 2011

[PDF] Centraal Economisch Plan 2011

[PDF] Centraal Economisch Plan 2011

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

MatigeeconomischegroeiHerstellendeoverheidsfinanciën<strong>Centraal</strong><strong>Economisch</strong><strong>Plan</strong><strong>2011</strong>


MatigeeconomischegroeiHerstellendeoverheidsfinanciën<strong>Centraal</strong><strong>Economisch</strong><strong>Plan</strong><strong>2011</strong>3


InhoudWoord vooraf—71 Economie in <strong>2011</strong>-2012—81.1 Samenvatting en inleiding—91.2 Beschouwing—152 Internationaal—162.1 Inleiding—172.2 De internationale conjunctuur—202.3 De Nederlandse uitvoer—343 De Nederlandse economie—403.1 Inleiding—413.2 De volumeconjunctuur—493.2.1 Gezinsconsumptie—493.2.2 Investeringen—523.3 Financieel-economische ontwikkelingen—573.4 Prijzen en lonen—603.5 Arbeidsmarkt—634 Begroting en koopkracht—684.1 Inleiding—694.2 Beleidsuitgangspunten—734.3 Collectieve uitgaven—754.4 Collectieve lasten—814.5 Overheidsschuld—834.6 Koopkracht—85Bijlagen—91Verklaring van afkortingen—1205


Lijst van kaders in hoofdstukken1 Economie in <strong>2011</strong>-2012Grote onzekerheid door onder andere olie en euro—142 InternationaalAmerikaans overheidspapier: AAA? —23Gevolgen van Basel III—27Voorwaardelijk kapitaal—29Prompt Corrective Action—31Stabiele uitvoeraandelen—373 De Nederlandse economieHuidige herstelfase historisch gezien gematigd—41Duitse les voor Nederlandse economie? —43Grote sectorale verschillen tijdens herstelfase—48Waarom daalt de investeringsquote?—54Overgang op internationale definitie werkloosheid—664 Begroting en koopkrachtBegrotingsregels <strong>2011</strong>-2015 continueren beleid—70Neerwaartse trend lastendruk zet niet door in <strong>2011</strong>-2015—72Aow stijgt én daalt ten opzichte van lonen—78Werkgelegenheid zorg hoger door de recessie—80De zegeningen van een uniform btw-tarief—82Hoe breed of knap is de signaalmarge? —84Statische en dynamische koopkracht vergeleken—866


Woord voorafIn vergelijking met de conceptraming voor <strong>2011</strong>-2012 die op 22 februari werd gepubliceerd, wijkt dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong><strong>Plan</strong> op onderdelen licht af. De definitieve raming is begin maart afgerond en dat betekent dat de meest recenteontwikkelingen in bijvoorbeeld Japan niet zijn meegenomen in de cijfers. Maar zelfs als dit wel mogelijk was geweest,dan waren de gevolgen voor de raming niet gemakkelijk vast te stellen. Het is duidelijk dat de directe fysieke enhumanitaire schade in Japan enorm is, maar er is geen eenduidig antwoord op de vraag naar de gevolgen voor deeconomische ontwikkeling in de rest van de wereld, inclusief Nederland. Ook de ontwikkelingen in het Midden-Oosten,de gevolgen daarvan voor de olieprijs en de Europese schuldencrisis dragen bij aan een instabiele internationaleomgeving. Waarbij opgemerkt moet worden dat dit slechts de nu bekende onzekerheden zijn.Over de Europese schuldencrisis is min of meer gelijk met dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> een CPB Policy Brief uitgegeven. Dit iseen nieuwe publicatievorm waarin het CPB in een relatief beknopt formaat van maximaal vijftien bladzijden een analysegeeft van een bepaald onderwerp. Daarmee beogen wij de leesbaarheid van onze analyses te vergroten voorbeleidsmakers zoals politici en ambtenaren, maar ook voor journalisten en andere geïnteresseerden. Technischeuiteenzettingen worden zoveel mogelijk vermeden. Waar nodig geven links naar de website van het CPB nadereinformatie voor de lezers met een meer specifieke technische belangstelling, zodat de gedegenheid van onze analysesgewaarborgd blijft. Deze nieuwe publicatievorm heeft ook gevolgen voor de inrichting van het <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong>. DePolicy Brief komt namelijk in plaats van het hoofdstuk 5, waarin in voorgaande edities van het <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong>„speciale onderwerpen‟ werden behandeld.De tweede vernieuwing bij dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> is het overzicht van de financiële markten dat is opgenomen inhoofdstuk 3 over de Nederlandse economie. Deze uitbreiding is een reactie op de adviezen van de Commissie-De Wit,naar aanleiding van de kredietcrisis. We zijn voornemens om elk jaar een dergelijk overzicht op te nemen, dat ondermeer bestaat uit een tabel met relevante indicatoren. Opmerkelijke ontwikkelingen van die indicatoren wordengesignaleerd en waar mogelijk nader onderzocht. Ook in hoofdstuk 2 (internationale economie) wordt extra aandachtbesteed aan diverse financiële indicatoren.De laatste vernieuwing is waarschijnlijk als eerste opgevallen, namelijk de nieuwe vormgeving. Net als onze anderepublicaties is ook dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> opgemaakt en vormgegeven volgens de Rijkshuisstijl. Voor de inhoud van depublicatie heeft dat uiteraard geen gevolgen.De directeur,Coen Teulings7


1 Economie in <strong>2011</strong>-2012De economie vertoont dit en volgend jaar gematigde groei. Na een hevige financiële crisis is dat een gebruikelijkpatroon: de economische groei is niet uitbundig en het geleden groeiverlies wordt niet ingehaald. Het begrotingstekortloopt in <strong>2011</strong> en 2012 snel terug, mede dankzij de saldoverbeterende maatregelen van het nieuwe kabinet. Dezemaatregelen dempen het herstel en zijn ook voelbaar in de koopkracht, die dit en volgend jaar in doorsnee met ¾% perjaar daalt. De arbeidsmarkt blijft - positief - verrassen: de werkloosheid daalt verder tot 4% in 2012. Daarmee is alweersprake van evenwicht en zelfs al bijna krapte op arbeidsmarkt, wat opmerkelijk is zo kort na een heftige recessie. Deinternationale omgeving blijft onzeker, zelfs al lijkt de onrust binnen het eurogebied wat af te nemen. De meest recenteontwikkelingen in Japan konden niet meer worden meegenomen in de cijfers.8


1.1 Samenvatting en inleidingDe Nederlandse economie groeit - maar niet uitbundigVanaf de tweede helft van 2009 groeit de Nederlandse economie weer, na de ongekend diepe recessie in de tweede helftvan 2008 en begin 2009. In eerste instantie kwam het herstel met horten en stoten, voor <strong>2011</strong> en 2012 wordt eenvoortdurende groei geraamd - zie figuur 1.1 links. De soms gevreesde dubbele dip zal zich naar verwachting nietvoordoen, maar van sterke inhaalgroei is evenmin sprake. Pas in het eerste kwartaal van 2012 komt het Nederlandse bbpvolumeweer op het niveau van voor de crisis - dat heeft dan vier jaar geduurd. Een traag herstel, zonder inhaalgroei,wordt vaker gezien na financiële crises.De ontwikkeling van de Nederlandse economie hangt voor een groot deel samen met het internationale beeld: zowel dekrimp in 2009 als het herstel in 2010 werden bepaald door de Nederlandse uitvoer. Dit en komend jaar trekken ook deconsumptie en de investeringen weer enigszins aan. Daarbij zijn er grote sectorale verschillen: terwijl de industrieherstelt, blijft de bouw vooralsnog sterk achter. Ten opzichte van vergelijkbare eerdere periodes (in de jaren tachtig,negentig en nul) valt op dat het herstel duidelijk trager verloopt (figuur 1.1 rechts). Dat hangt grotendeels samen met deoverheidsuitgaven. Tijdens de crisis dempten extra overheidsuitgaven en lastenverlichting de neergang, maar tijdens dehuidige opgang dragen de overheidsbestedingen en overdrachten en belastingen duidelijk minder bij aan het herstel dantijdens eerdere perioden van opgaande conjunctuur.Figuur 1.1Gematigde, stabiele groei in <strong>2011</strong>-2012, herstel is minder sterk dan na eerdere crises620mld%24 %61060059058010-13210-1570560-2-2-3550I II III IV I II III IV I II III IV I II III IV I II III IV2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012-3-4-5T-1 T T+1 T+2 T+3bbp-groei (rechteras) bbp-volume prijzen 2010 (linkeras)1981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012Overheidsfinanciën herstellen relatief snelDankzij het economische herstel en de budgettaire maatregelen maken de overheidsfinanciën een deel van de klap vande crisis weer goed in <strong>2011</strong> en 2012. Het begrotingstekort komt naar verwachting in 2012 al onder de „Maastricht‟-grensvan 3% - één jaar eerder dan door „Brussel‟ wordt geëist. Tussen 2008 en 2010 vertoonden de overheidsfinanciën degrootste naoorlogse verslechtering, als gevolg van automatische stabilisatie via lagere belastinginkomsten, hogerewerkloosheidsuitgaven en als gevolg van aanvullende maatregelen uit het stimuleringspakket zoals afgesproken in hetAanvullend Beleidsakkoord. In <strong>2011</strong> en 2012 wordt deze verslechtering nog (lang) niet volledig goedgemaakt, maar hetherstel is in historisch perspectief wel zeer groot: het tekort daalt van 5,2% bbp in 2010 naar 3,7% in <strong>2011</strong> en 2,2% in 2012.De keerzijde van deze zeer sterke saldoverbetering (3%-punt bbp in twee jaar tijd) is dat de begroting in dit en volgendjaar restrictief is: de economische groei wordt gedempt door lagere uitgaven en hogere lasten. Het dempende karakterblijkt ook uit de oploop van de collectieve lasten en de daling van de collectieve uitgaven (als % bbp) en uit de verbeteringvan het structurele saldo. Van frontloading („eerst het zuur, dan het zoet‟) is desalniettemin niet echt sprake, demaatregelen van het nieuwe kabinet zijn relatief gelijkelijk over de periode <strong>2011</strong>-2015 verdeeld.Terwijl de meeste uitgaven een daling laten zien, stijgen de zorguitgaven in <strong>2011</strong> en 2012 verder door. Bovendien is inbeide jaren (nu al) sprake van een overschrijding van de afgelopen november afgesproken uitgavenplafonds voor de zorg.De werkgelegenheid in de zorg stijgt, maar daalt bij de overheid. De overheidsschuld stijgt in <strong>2011</strong> en 2012 verder en blijft9


oven de Maastrichtnorm van 60% bbp. Gemeten in % bbp is de verslechtering volgend jaar overigens beperkt: van 65,5%in <strong>2011</strong> naar 65,9% in 2012 - dat komt grofweg neer op stabilisatie van de schuldquote.Koopkracht daalt, door hogere inflatie en door beleidDe bezuinigingen en lastenverzwaringen zijn duidelijk voelbaar in de koopkracht. Die daalt in <strong>2011</strong> en 2012 in doorsneemet ¾% per jaar. Ook in 2010 was de mediane koopkrachtontwikkeling negatief. Dit betekent dat de koopkracht naarverwachting drie jaar op rij daalt - dat is voor het laatst gebeurd in de jaren tachtig. Overigens steeg de koopkracht incrisisjaar 2009 juist nog sterk, met in doorsnee 1,8%. Per saldo blijft de statische koopkracht (dat wil zeggen zonderwijzigingen in bijvoorbeeld de gezins- of werksituatie) in de periode 2009-2012 nagenoeg ongewijzigd.In <strong>2011</strong> blijft de gemiddelde contractloonstijging van 1¾% iets achter bij de prijzen, die 2% stijgen. Dit betekent eenkleine reële loondaling in <strong>2011</strong>. De inflatie stijgt sterk ten opzichte van 2010 (toen 1,3%) als gevolg van de sterk gestegenvoedsel- en energieprijzen. De koopkracht van 65-plussers daalt met -1¼% sterker dan gemiddeld, doordat zij nadeelondervinden van de beperkte indexatie van pensioenen en de samenloop van verschillende beleidsmaatregelen;werkenden profiteren van de verhoging van de arbeidskorting. Alle huishoudens hebben in <strong>2011</strong> echter nadeel van debevriezing van de algemene heffingskorting en hogere zorgpremies; sommige groepen (onder andere ontvangers vanhuurtoeslag en kinderopvangtoeslag) zien hun koopkracht meer dan gemiddeld dalen. Desalniettemin zijn de verschillenin koopkrachtontwikkeling tussen verschillende soorten huishoudens in <strong>2011</strong> beperkt.In 2012 is de spreiding veel groter. In doorsnee daalt ook dan de koopkracht met ¾%, maar de koopkracht vooralleenverdieners met een laag salaris daalt met 3%. In bepaalde gevallen is de daling nog groter, indien een huishoudente maken krijgt met de negatieve effecten van verschillende beleidsmaatregelen tegelijk. In 2012 is de inflatie naarverwachting 2%, net als in <strong>2011</strong>. De contractlonen stijgen volgend jaar met gemiddeld 2½%, in reactie op de stijging vande inflatie en een geraamde afname van de werkloosheid. Door de hogere contractloonstijging is in 2012 de reëleloonstijging weer positief - wat goed is voor de koopkracht.Spanning keert terug in de arbeidsmarktOndanks de zeer sterke daling van het bbp is de werkloosheid tijdens de crisis maar beperkt opgelopen. En ondanks hetgematigde herstel, daalt de werkloosheid alweer sinds halverwege 2010. Naar verwachting zet deze daling dit en volgendjaar verder door, naar gemiddeld 4¼% in <strong>2011</strong> en 4% in 2012 (internationale definitie, zie paragraaf 3.5 voor eentoelichting). Terwijl de werkgelegenheid bij de overheid relatief fors afneemt (met 2% in <strong>2011</strong> en 1½% in 2012), stijgt dewerkgelegenheid in <strong>2011</strong> en 2012 weer in de marktsector (beide jaren met ¾%), na twee jaren van sterke daling.De positieve ontwikkeling van de Nederlandse arbeidsmarkt is goed nieuws, maar voor economen ook een puzzel. Zowelten opzichte van ervaringen uit het verleden, als ten opzichte van andere landen blijft de werkloosheid opvallend laag. InDuitsland kende het verloop van de werkloosheid een vergelijkbaar patroon (beperkte oploop tijdens de crisis, daarnasnel daling), maar wel op een hoger niveau. Kijkend naar eerdere crises valt op dat de werkloosheid in de loop van de tijdop een steeds lager niveau komt te liggen - zie figuur 1.2. Dit gunstige patroon hangt samen met hervormingen vanarbeidsmarktinstituties (en verdient verder onderzoek). Alhoewel de positieve arbeidsmarktvooruitzichten extraarbeidsaanbod uitlokken in <strong>2011</strong> en 2012, is de arbeidsmarkt dit jaar al niet meer ruim.10


Tabel 1.1Kerngegevens2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012mutaties in % per jaarInternationale conjunctuurRelevante wereldhandel 1,6 -13,7 11,3 6¼ 5Prijspeil goedereninvoer 4,6 -7,5 6,9 4¾ ¼Concurrentenprijs 3,5 -2,9 5,2 3¼ ¾Olieprijs (Brent, niveau in dollars per vat) 96,9 61,5 79,5 97 97Eurokoers (dollar per euro) 1,47 1,39 1,33 1,34 1,34Lange rente (niveau in %) 4,3 3,7 3,0 3½ 4Volume bestedingen en buitenlandse handelBruto binnenlands product (bbp) 1,9 -3,9 1,7 1¾ 1½Consumptie huishoudens 1,1 -2,5 0,4 ¾ 1Overheidsbestedingen 3,0 4,0 0,9 0 -½Bruto investeringen bedrijven (exclusief woningen) 7,1 -18,2 -1,6 4 4¾Uitvoer van goederen (exclusief energie) 1,2 -9,2 12,7 7¼ 5¼w.v. binnenlands geproduceerd -1,4 -10,5 7,2 3¼ 3wederuitvoer 3,8 -7,9 17,7 10¾ 7Invoer van goederen 3,3 -10,3 12,1 6¼ 4½Prijzen, lonen en koopkrachtPrijspeil goederenuitvoer (exclusief energie) 2,1 -5,3 4,1 1½ 0Prijsconcurrentiepositie (a) -0,5 4,3 -0,8 0 1Consumentenprijsindex (cpi) 2,5 1,2 1,3 2 2Contractloon marktsector 3,5 2,7 1,0 1¾ 2½Loonsom per arbeidsjaar marktsector 3,5 2,0 1,7 3¼ 3½Koopkracht, mediaan alle huishoudens 0,1 1,8 -0,4 -¾ -¾Arbeidsmarkt (internationale definitie)Beroepsbevolking 15-74 jaar 1,8 0,7 -0,3 ½ ¾Werkzame beroepsbevolking 15-74 jaar 2,3 0,1 -1,0 1 1Werkloze beroepsbevolking (niveau in % beroepsbevolking) 3,1 3,7 4,5 4¼ 4Werkloze beroepsbevolking (niveau in dzd personen) 267 327 390 365 355Marktsector (b)Productie 1,7 -5,4 1,6 2¼ 1¾Arbeidsproductiviteit 0,5 -3,1 3,5 1½ 1¼Werkgelegenheid in arbeidsjaren 1,2 -2,4 -1,8 ¾ ½Prijs toegevoegde waarde 0,7 2,6 1,6 ¼ ¾Reële arbeidskosten 2,8 -0,6 0,0 3 2¾niveaus in %Arbeidsinkomensquote 79,0 80,9 78,4 79¼ 80¼Winstquote (van productie in Nederland) (c) 13,8 7,7 9,4 10½ 10¼Collectieve financiënEMU-saldo (% bbp) 0,6 -5,4 -5,2 -3,7 -2,2EMU-schuld (% bbp) 58,2 60,8 63,7 65,5 65,9Collectieve lasten (% bbp) 39,1 38,2 38,6 39,0 39,6(a) Concurrentenprijs minus uitvoerprijs binnenslands geproduceerde goederen.(b) Bedrijven exclusief zorg, delfstoffenwinning en onroerendgoedsector.(c) Marktsector exclusief banken en verzekeringen.11


Figuur 1.2De Nederlandse werkloosheid piekt bij elkevolgende cyclus op een lager niveau10%86420T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012Risico’s internationaal, groot en diversDe wereldeconomie herstelt zich van de crisis, maar de economische prestaties lopen van land tot land sterk uiteen. Hetbbp van opkomende economieën in Azië is in 2010 met 9,0% gegroeid, het herstel in de Verenigde Staten en heteurogebied blijft daar ver bij achter (2,8% en 1,7%). In de rijke landen zijn de staatsschulden als percentage van het bbpsterk opgelopen (zie figuur 1.3 links) en staan overheden voor de opdracht om crisismaatregelen ongedaan te maken, watde groei in de komende jaren remt.De wereldhandel maakte met een groei van 15,3% in 2010 de daling van het jaar ervoor goed. 1 Dit was voor een belangrijkdeel te danken aan China, na de Verenigde Staten inmiddels de tweede economie van de wereld. Bovendien groeide hetChinese aandeel in de wereldgoedereninvoer de afgelopen jaren sterk, terwijl het Amerikaanse aandeel juist daalde (ziefiguur 1.3, rechts).Figuur 1.3Amerikaanse staatsschuld voorbij eurogebied als % bbp (links) en China nadert deVerenigde Staten als ’s werelds belangrijkste importeur (rechts - % wereldwijde invoer)95% bbp20%9085801575701065605555095 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 1001995 2000 2005 2010Verenigde StateneurogebiedChinaVerenigde Staten1 Wat betekent dat de wereldhandel na twee jaar weer op grofweg het niveau van voor de crisis was. Daarmee is wel twee jaar groei verloren.12


De internationale onzekerheden zijn groot en divers. De stijgende voedsel- en energieprijzen hebben mede bijgedragenaan de politieke onrust in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Deze onrust heeft vervolgens de afgelopen wekengezorgd voor een stijgende olieprijs. Het is moeilijk precies aan te geven wat deze ontwikkelingen betekenen voor devooruitzichten voor de Nederlandse economie. In de raming is zoals gebruikelijk gerekend met het gemiddelde van deolieprijs over een wat langere periode, wat neerkomt op 97 dollar per vat. In een onzekerheidsvariant (zie kader) isgerekend met een 15 dollar hogere olieprijs om zo de gevolgen van blijvende (maar niet escalerende) onrust in hetMidden-Oosten in beeld te brengen.Alhoewel de onzekerheid over de schulden van de zwakkere eurolanden nog verre van voorbij is (zie ook CPB Policy Brief<strong>2011</strong>/03 Nederland en de Europese schuldencrisis), nemen de zorgen over de overheidsfinanciën van de Verenigde Staten stilaantoe. In combinatie met een normalisering van het monetair beleid van de ECB (waarop door president Trichet werdgehint na afloop van de vergadering van de ECB-raad op 3 maart), kan dit leiden tot een zwakkere dollar en sterkere euro.Alhoewel het relatief grotere vertrouwen in de economie van het eurogebied (en dus de euro) goed nieuws is, verzwaktdit de prijsconcurrentiepositie. In het kader is een variant uitgewerkt met een in 2012 10% duurdere euro.De risico‟s voor de Nederlandse (en wereld-) economie zijn niet alleen neerwaarts. Ondanks de recente onrust in hetMidden-Oosten en blijvende onzekerheid over het verdere verloop van de schuldencrisis in Europa, blijven indicatorenvan het producenten- en consumentenvertrouwen in diverse landen positieve signalen afgeven. Hetzelfde geldt voor demeest recente Amerikaanse indicator voor het producentenvertrouwen. De derde onzekerheidsvariant in het kader laatdaarom zien wat het kan betekenen indien de positieve ontwikkeling in het producentenvertrouwen doorzet.De gevolgen van de aardbeving in Japan zijn niet verwerkt in de voorliggende raming. Het is op dit moment ook nietmogelijk om in te schatten wat die gevolgen zullen zijn.De financiële crisis heeft het belang van financiële ontwikkelingen opnieuw pijnlijk duidelijk gemaakt. Mede naaraanleiding van de aanbevelingen van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Financieel Stelsel (commissie De Wit) van deTweede Kamer, wordt in dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> extra aandacht besteed aan financieel economische ontwikkelingenen risico‟s. Het CPB heeft zich afgevraagd hoe deze aanbevelingen op een zinvolle wijze konden worden ingevuld. Hetheeft daarvoor een aantal deskundigen geraadpleegd. Het is een illusie dat met een simpel rapportagesysteem financiëlecrises kunnen worden voorkomen. In de geschiedenis van het kapitalisme zijn er al vele geweest, en er zullenongetwijfeld nog meer volgen. In het licht van het onderzoeksapparaat dat het IMF en DNB specifiek voor dergelijkonderzoek beschikbaar heeft, is de capaciteit die het CPB hiervoor kan vrijmaken bescheiden. Bovendien beschikt DNBover vertrouwelijke informatie van banken waarover het CPB uiteraard niet kan beschikken. De toegevoegde waarde vanhet CPB ligt in haar onafhankelijkheid en in het feit dat het bureau geen verantwoordelijkheid heeft voor het toezicht opde bankensector. In hoofdstuk 2 wordt uitgebreid ingegaan op de ontwikkeling op de internationale financiële markten(inclusief verschillende tekstkaders over beleidsvoorstellen). In de nieuwe paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de risico‟s inen voor Nederland, aan de hand van een nieuwe tabel met indicatoren waarover vanaf nu in elk geval één keer per jaar zalworden gerapporteerd. Het is niet eenvoudig direct conclusies te trekken, al is wel duidelijk dat Nederlandsehuishoudens relatief kwetsbaar zijn door hoge (hypotheek)schulden. Dit vormt een bron van onzekerheid voor de reëleeconomie en de financiële sector.13


Grote onzekerheid door onder andere olie en euroDe recente ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten hebben de olieprijzen fors verder opgestuwd.In de eerste variant wordt verondersteld dat door aanbodbeperkingen de olieprijs in <strong>2011</strong> en 2012 gemiddeld 15dollar per vat hoger ligt dan in het basispad (de voorliggende raming). De hogere olieprijs resulteert in eenhogere inflatie en koopkrachtverlies, waardoor de gezinsconsumptie minder toeneemt. Dit doet zich ook in hetbuitenland voor, zodat het niveau van de relevante wereldhandel en de uitvoer wat lager komen te liggen. Hetverleden leert dat oliedollars (van de olieproducerende landen) met enige vertraging tot besteding komen,waardoor de gecumuleerde daling van de wereldhandel volgend jaar iets geringer is dan dit jaar. De ten opzichtevan de centrale raming teruggelopen productiemogelijkheden remmen de investeringen van bedrijven. De bbpgroeikomt in zowel <strong>2011</strong> als 2012 0,3 à 0,4%-punt lager uit. De hogere uitgaven aan werkloosheidsuitkeringenen lagere belastingopbrengsten worden niet helemaal gecompenseerd door hogere gasbaten, waardoor hetEMU-saldo iets lager uit komt dan in het centrale pad. Als de oliedollars door de huidige onrust in het Midden-Oosten in mindere mate tot besteding komen, zijn de negatieve effecten van de hogere olieprijs iets sterker.De tweede variant presenteert de gevolgen van een wereldwijde opleving van het vertrouwen van consumentenen producenten. Deze opleving geeft een impuls aan de relevante wereldhandel, de consumptie en debedrijfsinvesteringen. Onder invloed van de extra vraag uit binnen- en buitenland neemt de werkgelegenheidwat sneller toe dan in de centrale projectie. Hogere btw-opbrengsten en een daling van het aantalwerkloosheidsuitkeringen leiden tot een verbetering van het EMU-saldo.De euro staat de laatste tijd onder druk door acute financiële problemen in enkele lidstaten. Maar ook de dollarverzwakt door de tekorten op de begroting en lopende rekening van de Verenigde Staten. In de derde variantwordt verondersteld dat het vertrouwen in de euro langzaam terugkeert, maar het wantrouwen tegenover dedollar juist verder toeneemt. Concreet is verondersteld dat in vergelijking met de centrale raming de euro in <strong>2011</strong>5% sterker is tegenover de dollar en in 2012 10%. De duurdere euro verslechtert de concurrentiepositie vanNederlandse bedrijven ten opzichte van niet-euroconcurrenten. Andere eurolanden hebben daar ook last van enomdat de Nederlandse uitvoer relatief sterk gericht is op dit Europese achterland, vertaalt de hogere eurokoerszich in een lagere groei van de relevante wereldhandel. De gereduceerde vraag uit het buitenland en deverslechterde concurrentiepositie remmen de uitvoer en resulteren daardoor in een geringere bbp-groei en eengeringere toename van de werkgelegenheid. De gezinsconsumptie neemt ten opzichte van het centrale pad ietstoe als gevolg van de lagere inflatie en rente.Effecten van:A: een 15 dollar hogere olieprijsB: gunstiger economische ontwikkeling wereldwijdC: appreciatie van de euro met 10% A B C<strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012cumulatieve afwijkingen in %Relevante wereldhandel, volume -0,8 -0,4 0,3 1,0 -0,4 -1,1Invoerprijs goederen 2,9 3,3 -- -- -1,9 -4,0Lange rente (niveau in %, nominaal) 0,7 0,2 -- -- -0,2 -0,5Olieprijs (dollar per vat) 15 15 -- -- -- --Contractloon marktsector 0,2 0,5 0,0 0,2 -0,1 -0,9Consumentenprijsindex (cpi) 0,5 1,3 0,0 0,1 -0,2 -0,9Bbp, volume -0,4 -0,7 0,1 0,4 -0,2 -0,6Consumptie huishoudens, volume -0,4 -0,9 0,1 0,5 0,1 0,2Investeringen bedrijven, volume -2,3 -3,9 0,7 2,4 -1,0 -1,9Uitvoer goederen (excl. energie), volume -0,8 -0,5 0,3 0,8 -1,1 -2,5Werkgelegenheid, arbeidsjaren -0,2 -0,5 0,0 0,2 -0,1 -0,3EMU-saldo (niveau, % bbp) -0,1 -0,3 0,0 0,2 0,0 -0,114


1.2 BeschouwingTwee-en-een-half jaar na de ondergang van Lehman Brothers lijkt een groot deel van het bbp-verlies van de crisisblijvend. De economie groeit gestaag, maar niet erg hard, met groeicijfers onder de 2%. Dat zijn zeker geen uitbundigecijfers na de uitzonderlijke krimp van bijna 4% in 2009. De groei ligt in 2010 en <strong>2011</strong> lager dan ons land voor de GroteRecessie gewend was. Dit weinig rooskleurige beeld spoort met eerdere analyses van de gevolgen van een financiële crisis(zoals in het CPB-boek De Grote Recessie).Waar de verwachting voor de groei van het bbp redelijk is uitgekomen, is die voor de werkloosheid dat zeker niet.Gelukkig maar. Waar het CPB op grond van de ervaring van eerdere recessies verwachtte dat de werkloosheid snel op zoulopen, steeg hij niet verder dan 4,5% (volgens de internationale definitie). Bovendien is de werkloosheid nu al weer aanhet dalen. Zoals te zien in figuur 1.2 (en beschreven in hoofdstuk 3), is deze meevaller onderdeel van een trend die al sinds1990 zichtbaar is, waarbij de werkloosheid iedere volgende recessie minder sterk oploopt. Diverse factoren zouden aandeze geringe stijging van de werkloosheid ten grondslag kunnen liggen, maar een sluitende verklaring ontbreektvooralsnog. Nederland deelt deze voorspoed op de arbeidsmarkt met Duitsland, waar de werkloosheid tijdens de helerecessie zelfs nauwelijks is opgelopen. Beide landen hebben gemeen dat de arbeidsmarkt de afgelopen decennia ishervormd en dat de woningmarkt niet of nauwelijks overspannen was. Hoe anders is de situatie in de Verenigde Staten,waar de werkloosheid juist sterker is opgelopen dan het bbp gedaald is.Deze combinatie van een bbp dat zich ontwikkelt conform de weinig rooskleurige verwachtingen en forse meevallers ophet terrein van de werkloosheid bepalen mede het beeld voor de overheidsfinanciën. Het EMU-tekort daalt naarverwachting met 1,5%-punt tot 3,7 % bbp in <strong>2011</strong>. Dat is in historisch perspectief nog altijd hoog, maar naar verwachtingduikt Nederland al in 2012 onder de 3%-grens van het Verdrag van Maastricht, een jaar eerder dan verwacht. Tot zo ver hetgoede nieuws met betrekking tot de begroting.De budgettaire zorg betreft de overschrijdingen in de zorgsector, minimaal ¾ mld euro in <strong>2011</strong> en 1¼ mld euro in 2012.Volgens de begrotingsregels mogen die overschrijdingen alleen bij uitzondering buiten de zorgsector wordengecompenseerd. De overschrijdingen in de zorgsector hebben een structureel karakter. De kosten van de zorg alspercentage van het bbp stijgen in snel tempo, van 6 % in 2000 naar bijna 10% in 2010. De werkgelegenheid in de zorghoudt hiermee gelijke tred. Op dit moment werkt 1 op de 7 werknemers in de zorg, 10 jaar geleden was dat nog 1 op 10werknemers. Deze stijging van de zorgkosten is (nog) niet zozeer het gevolg van de vergrijzing, maar vooral van detoegenomen technologische mogelijkheden, zoals ook blijkt uit het feit dat qua onderliggende trend niet de awbz, maarde zvw de snelst stijgende kostenpost is. Deze snelle kostenstijging stelt de politiek voor prangende institutionele vragen.In de met dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> uitgebrachte Policy Brief wordt ingegaan op de schuldencrisis van de nationaleoverheden van Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje. Ook in de komende maanden zal deze schuldencrisis veelaandacht van beleidsmakers opeisen. De crisis in Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje heeft alles te maken met hetontstaan van onevenwichtigheden in de economie in de periode voorafgaande aan de Grote Recessie, in Griekenlanddoordat de overheid de hand niet op de knip hield, en in de drie andere landen vooral door overvloedige privatekredietverlening. Deze onevenwichtigheden hebben zich vertaald in betalingsbalanstekorten en verlies aanconcurrentiekracht. De Policy Brief gaat in op de kortetermijnoplossingen voor de crisis. Een langetermijnoplossingvereist dat de onderliggende onbalans ongedaan gemaakt wordt. Dat vereist onder andere gedurende een reeks van jareneen inflatie van rond de nul in deze landen. Om binnen de eurozone toch op een gemiddelde inflatie van op of vlakonder 2% uit te komen zou de inflatie in de sterkere eurolanden daar duidelijk boven moeten liggen. De consequentievan dit rekenkundig feit is gedurende enige tijd wat hogere inflatie in Nederland - en bijvoorbeeld Oostenrijk, Finland envooral Duitsland.De Policy Brief maakt duidelijk dat de onzekerheid over het verdere verloop van de schuldencrisis in Europa groot is. In dePolicy Brief worden de voor- en nadelen van verschillende beleidsopties gekoppeld aan het specifiek Nederlandse belang.De Nederlandse baten van Europese integratie zijn aanzienlijk. Maar er zijn ook kosten. Welke oplossing ook wordtgekozen (landen redden, banken redden, niet redden), linksom of rechtsom betalen Nederlandse huishoudens een deelvan de rekening. Het is opmerkelijk dat het debat daarover onder economen in bijvoorbeeld Duitsland veel uitgebreiderwordt gevoerd dan in Nederland.15


2 InternationaalHet herstel van de recente economische crisis houdt aan, maar blijft kwetsbaar. De economische prestaties lopen vanland tot land sterk uiteen. In de meeste opkomende economieën is de groei hoger dan in de hoogontwikkeldeeconomieën, in sommige gevallen veel hoger. Maar ook tussen hoogontwikkelde economieën doen zich groteverschillen voor. De werkloosheid in zowel de Verenigde Staten als het eurogebied blijft geruime tijd zeer hoog. In denasleep van de grootste naoorlogse recessie staan veel landen de komende tijd voor de opgave om crisismaatregelenongedaan te maken en zich aan te passen aan het verlies aan inkomen dat in 2009 is opgetreden. Andere vraagstukkendie samenhangen met de crisis, zoals vormgeving van de financiële sector en internationale coördinatie van economischbeleid, zijn nog niet of nauwelijks opgelost. Internationale coördinatie is van bijzonder belang in het door eenschuldcrisis getroffen eurogebied. Ondertussen is de wereld overvallen door een politieke crisis in een aantalArabischsprekende landen en, kort vóór het ter perse gaan van dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong>, een catastrofale aardbeving inJapan. Het vervolg van de gebeurtenissen in de Arabische wereld en de consequenties ervan voor de wereldeconomie zijnzeer onvoorspelbaar. Snel stijgende voedselprijzen hebben een rol gespeeld in de volksopstanden. Niet alleenvoedselprijzen, maar ook de prijzen van olie en andere grondstoffen zijn in de tweede helft van 2010 wereldwijd sterkgestegen. De onrust in de Arabische wereld heeft de olieprijs verder opgedreven. Als de olieprijs langere tijd hoog blijft,kan de inflatie, die in veel landen al betrekkelijk hoog is, verder oplopen. Met de gevolgen van de natuurramp in Japan isin de ramingen geen rekening gehouden.16


2.1 InleidingOngelijkmatig herstel houdt aanAl vroeg in de recente crisis werd duidelijk dat de opkomende economieën zich veel sneller herstellen van deeconomische neergang dan de hoogontwikkelde economieën. In de eerste groep is de recessie ook minder diep geweest.Steeds duidelijker is bovendien dat het matige, maar aanhoudende herstel in het hoogontwikkelde deel van de wereldniet alleen te danken is aan de eigen stimuleringsmaatregelen, maar ook aan de krachtige impuls die uitgaat van delanden in opkomst. Het bbp van opkomende economieën in Azië is in 2010 met 9,0% gegroeid. Het herstel in deVerenigde Staten en vooral het eurogebied is tot nu toe echter matig (2,8% en 1,7%). Gevolg is dat de werkloosheid inzowel de Verenigde Staten als het eurogebied zeer hoog blijft.Niet alleen de verschillen tussen hoogontwikkelde en opkomende economieën zijn opmerkelijk. Ook binnen dehoogontwikkelde economieën lopen de prestaties ver uiteen, als gevolg zowel van verschillen in economischeomstandigheden vóór de crisis als van verschillen in beleidsreacties. De grootste verscheidenheid doet zich voor in heteurogebied. Het werkloosheidpercentage in Spanje is bijna vijf keer zo hoog als in Nederland.Sinds het begin van <strong>2011</strong> is de schuldencrisis in het eurogebied enigszins bedaard. Niettemin blijft beheersing van deoverheidsfinanciën een cruciale opgave in de nasleep van de grootste naoorlogse recessie. Dat geldt overigens niet alleenvoor de landen in het eurogebied, maar ook en in minstens even grote mate voor de Verenigde Staten (zie kader inparagraaf 2.2) en Japan.Naar verwachting zet het herstel wereldwijd door, maar zal de economische groei dit jaar wel afnemen. De bbp-groei inhoogontwikkelde economieën valt terug van 2,6% in 2010 tot 2¼% per jaar in <strong>2011</strong> en 2012. Dit is onder meer het gevolgvan maatregelen die gericht zijn op verkleining van het begrotingstekort. Ook de groei in opkomende economieën zalteruglopen, van 6,9% in 2010 tot 5¾% per jaar in zowel <strong>2011</strong> als 2012, mede als gevolg van diverse beleidsmaatregelen tervoorkoming van oververhitting. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gevolgen van de huidige turbulente politiekeontwikkelingen in noordelijk Afrika en het Midden-Oosten uiterst onvoorspelbaar zijn. In de centrale projectie isdaarmee geen rekening gehouden. Dat geldt eveneens voor de gevolgen van de natuurramp in Japan.Zwaartepunt van de wereldeconomie verschuiftChina heeft niet alleen een cruciale bijdrage geleverd aan het vlottrekken van de wereldhandel na de ongekendeneergang in de laatste maanden van 2008, maar heeft de afgelopen twee jaar ook wereldwijd de goederenvraaggestimuleerd. In 2010 was het uitvoervolume van China 16% hoger dan in 2008. Het invoervolume was echter 26% hoger.China is in veel opzichten een uitzonderlijk land. Maar de huidige conjuncturele ontwikkeling in het land is exemplarischvoor veel andere opkomende landen. In de meeste opkomende economieën benadert de feitelijke productie alweer depotentiële productie. 2 Dat is vooral opvallend omdat het herstel in hoogontwikkelde economieën tot nu toe zwak is. Hetvoorspoedige herstel in de opkomende landen wordt in de eerste plaats gedreven door een opleving van de binnenlandsevraag. De opkomende economieën vormen in toenemende mate een eigenstandige kracht in de wereldeconomie. Hetrijke Westen is niet langer het vanzelfsprekende zwaartepunt. Het aandeel van opkomende economieën in dewereldhandel is de afgelopen twintig jaar met ruim 60% toegenomen (figuur 2.1). Opkomende economieën zijn al langniet meer alleen een bestemming van buitenlandse directe investeringen. In 2010 had een derde van de totale directeinvesteringen in opkomende landen zijn oorsprong in opkomende landen; van de directe investeringen inhoogontwikkelde landen was 13% afkomstig van landen in opkomst. 32 Global Economic Prospects January <strong>2011</strong>, Wereldbank.3 Weekly Global Economic Brief Number 76, 27 januari <strong>2011</strong>, Wereldbank.17


Figuur 2.1Wereldhandelsvolume (links) en aandelen in wereldgoederenhandel van opkomendeeconomieën (rechts)1702000 = 10050%16015045140401301203511010030902000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010relevante wereldhandel wereldhandel251995 2000 2005invoeruitvoerBron: CPB Wereldhandelsmonitor.Figuur 2.2Aandelen in wereldgoederenuitvoer (links) en -invoer (rechts), China en VerenigdeStaten20%20%151510105501995 2000 2005 201001995 2000 2005 2010ChinaVerenigde StatenChinaVerenigde StatenBron: CPB Wereldhandelsmonitor.De groeiende economische macht van China doet zich op velerlei fronten gelden. China heeft Japan vorig jaar van zijnplaats gestoten als tweede economie van de wereld na die van de Verenigde Staten. 4 Sinds 2007 is het aandeel in dewereldgoederenuitvoer van China hoger dan dat van de Verenigde Staten (figuur 2.2; in 1991 was het aandeel van deVerenigde Staten nog zes keer zo hoog als dat van China). China is de grootste exporteur van industrieproducten in dewereld, heeft van alle landen het grootste overschot op de lopende rekening en ook de grootste internationalevalutareserve. 5 Het land treedt op als financier van de begroting van de Amerikaanse overheid. 6 Ook doet het land groteinvesteringen in Afrika en Zuid-Amerika. Deze zijn vooral gericht op het veiligstellen van de toevoer van brand- en4 Volgens schattingen van het IMF bedroeg het bbp van de Verenigde Staten, China en Japan in 2010 respectievelijk 14½, 5¾ en 5½ biljoendollar in lopende prijzen. Het bbp per hoofd in Japan is nominaal echter nog altijd het tienvoudige van dat in China. Tegen koopkrachtpariteitis het een viervoud.5 In 2010 bedroeg het lopende rekening overschot naar schatting 270 miljard dollar. Dat is 4,7% van het bbp. (In Japan is dat 3,1%; in Duitsland6,1%.) De officiële internationale reserves zijn in 2010 met 450 miljard dollar toegenomen, tot 2850 miljard dollar (2200 dollar per Chinees).6 De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Hillary Clinton over de betrekkingen met China in een gesprek met de toenmalige eersteminister Keven Rudd van Australië: “How do you deal toughly with your banker?”, bron: Wikileaks.18


grondstoffen. Volgens niet-officiële cijfers is de kredietverlening van China aan opkomende economieën in 2009 en 2010omvangrijker geweest dan die van de Wereldbank.Tabel 2.1Internationale kerngegevens2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012mutaties per jaar in %VolumesBbp, mondiaal 2,8 -0,9 4,7 4 4Eurogebied 0,3 -4,0 1,7 1½ 1½Nederland 1,9 -3,9 1,7 1¾ 1½Verenigde Staten 0,0 -2,6 2,8 3 2¾Japan -1,2 -6,3 4,0 1½ 1¼Azië exclusief Japan 6,8 5,6 9,0 7½ 7¼Wereldhandel, goederen 2,2 -13,1 15,3 8 7Relevante wereldhandel, goederen exclusief energie 1,6 -13,7 11,3 6¼ 5mutaties per jaar in %PrijzenConsumentenprijzen Eurogebied (hicp) 3,3 0,3 1,6 2 1½Nederland (hicp) 2,2 1,0 0,9 2 2Consumentenprijzen Verenigde Staten (cpi) 3,8 -0,3 1,6 2 1½Wereldhandel, goederen (euro's) 5,0 -6,5 10,0 5 ½Industrieproducten 0,6 -0,9 6,0 1 ½Grondstoffen exclusief energie (hwwi) 4,9 -17,5 40,6 15½ 0Energie (hwwi) 30,8 -33,5 35,5 21¾ 0niveausOverigEurokoers (dollar per euro) 1,47 1,39 1,33 1,34 1,34Ruwe olieprijs (Brent, dollar per vat) 96,9 61,5 79,5 97 97Lange rente Duitsland (%) 4,0 3,3 2,8 3¼ 3¾Zulke ontwikkelingen brengen nieuwe onzekerheden met zich mee. De wereld wordt complexer. Dat de Verenigde Statenen Brazilië overwegen een pact te vormen om de Chinese autoriteiten ertoe te bewegen de Chinese munt sneller te latenappreciëren komt nogal onverwacht, niet in de laatste plaats vanwege recente kritiek van de Braziliaanse regering op hetAmerikaanse monetaire beleid. Maar beide landen hebben te maken met een toevloed van goedkope Chineseindustrieproducten. Onevenwichtigheden in de wereldeconomie blijven een ernstig, onopgelost probleem.Concurrentieposities en handelsbalansen zullen de komende jaren de internationale beleidsagenda blijven bepalen.Niettemin groeit met de opkomst van een koopkrachtige middenklasse in alle delen van de wereld ook de internationaleafzetmarkt voor Westerse producten. Westerse consumenten hebben profijt van de verschuiving van de productie vanconsumptieartikelen naar landen waar de loonkosten laag zijn. Opkomende economieën worden ook steeds belangrijkerals bestemming van besparingen. En lucratiever. In het eerste decennium van deze eeuw is het gemiddelde rendement opaandelen van bedrijven die hun opbrengsten voornamelijk in opkomende economieën genereren, ruim 13% per jaar19


geweest. Voor bedrijven die hun grootste belang in hoogontwikkelde economieën hebben, lag het gemiddelderendement onder de 1% per jaar. 72.2 De internationale conjunctuurEuropa: onevenwichtig herstel houdt aanIn het eurogebied is de economische groei vorig jaar uitgekomen op 1¾%, na de krimp met 4% in 2009. Dit matigeherstel werd gedragen door de uitvoer, die kon profiteren van de sterke groei van de buitenlandse vraag mede door eengoedkopere euro. De binnenlandse bestedingen bleven echter zwak. De verschillen binnen het eurogebied zijn groot.Duitsland heeft het meeste voordeel van het aantrekken van de internationale vraag: de groei kwam uit op 3½%.Daarentegen is vorig jaar de Griekse economie gekrompen met 4½% en de Ierse met 1%.De economische groei is onvoldoende krachtig voor een verbetering van de arbeidsmarkt in het eurogebied. Dewerkloosheid bedroeg in januari 9,9% van de beroepsbevolking, vrijwel onveranderd ten opzichte van begin 2010. Ookhier zijn de verschillen tussen eurolanden groot, zowel in niveau als in ontwikkeling. Het werkloosheidspercentagevarieert van 4¼% in Nederland en Oostenrijk tot 20½% in Spanje. Vergeleken met een jaar eerder liep de werkloosheid inSpanje met 1¼%-punt op, terwijl zij in Duitsland met ¾%-punt daalde tot 6½%. Ondanks de forse productiedaling tijdensde recessie ligt de Duitse werkloosheid daarmee op het laagste niveau sinds de hereniging in 1990. Dit Duitsearbeidsmarktmirakel valt vooral te verklaren uit arbeidsmarkthervormingen en loonmatiging in de jaren vóór derecessie. 8 Bovendien stimuleerden een grotere mate van werktijdflexibiliteit binnen ondernemingen en collectieveregelingen voor werktijdverkorting het vasthouden van werknemers in afwachting van betere tijden (labour hoarding).Figuur 2.3Bbp-volume (links) en werkloosheid (rechts), eurogebied2% per kwartaal11% beroepsbevolking11009-1-28-395 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10795 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11Voorlopende indicatoren blijven overwegend positieve signalen afgeven voor de nabije toekomst. Hetproducentenvertrouwen blijft gestaag toenemen en nadert het hoogste niveau, dat in de lente van 2007 werd bereikt(figuur 2.4). Nieuwe orders in de verwerkende industrie hebben eind vorig jaar de opwaartse trend hervat. Daarentegen ishet consumentenvertrouwen sinds augustus per saldo niet verbeterd. Een positief effect gaat uit van het ruime monetairebeleid. Daar staat tegenover dat de groei van de uitvoer zal afzwakken in lijn met de geprojecteerde vertraging van dewereldhandel. De particuliere bestedingen blijven onder druk staan door het streven van huishoudens en bedrijven(zowel financiële als niet-financiële) om hun vermogenspositie te herstellen (deleveraging). Dit gaat in enkele landengepaard met een stagnatie of verdere verzwakking van de huizenmarkt. De hoog blijvende werkloosheid belemmerteveneens het herstel van de huishoudconsumptie. De krachtige impuls die vorig jaar uitging van de7 Op basis van de MSCI Emerging Markets Index en de MSCI World Index of developed markets.8 Zie ook The German Labour Market Miracle, J. Boysen-Hogrefe en Dominik Groll, National Institute Economic Review 214, oktober 2010.20


overheidsbestedingen valt weg. In <strong>2011</strong> en 2012 is sprake van budgettaire consolidatie. Verondersteld wordt daarom datde bbp-groei dit jaar en volgend jaar vertraagt tot 1½%, beduidend lager dan het groeitempo dat meestal wordt gehaaldna afloop van een recessie.De matige groeivooruitzichten maken het waarschijnlijk dat de werkloosheid op een hoog niveau zal blijven. Dit drukt degemiddelde loonstijging, maar voor landen met een relatief lage werkloosheid, zoals Duitsland, wordt in deprojectieperiode een aanzienlijke toename voorzien. 9 In het eurogebied leidt de beperkte loonstijging in combinatie metlaag blijvende winstmarges tot een gematigde onderliggende inflatie. Weliswaar liep de prijsstijging tegen het eind van2010 scherp op (tot 2,2% in december ten opzichte van de overeenkomstige maand een jaar eerder en 2,4% in februari),maar dit kwam vooral door fors hogere olie- en andere grondstoffenprijzen. De inflatie zwakt in de projectie af vangemiddeld 2% in <strong>2011</strong> tot 1½% in 2012, onder de technische veronderstelling van stabiele grondstoffenprijzen vanaf begindit jaar.Figuur 2.4Consumentenvertrouwen (links) en producentenvertrouwen (rechts), eurogebied101000-10-10-20-20-30-30-4085 87 89 91 93 95 97 99 01 03 05 07 09 11-4085 87 89 91 93 95 97 99 01 03 05 07 09 11Het begrotingstekort in het eurogebied is sterk opgelopen: van 2% van het bbp in 2008 tot 6½% in 2010. Naarverwachting daalt het tekort dit jaar naar 4¾% bbp en volgend jaar naar circa 4% bbp. Achter het Europese gemiddeldegaan grote verschillen tussen landen schuil. De ernstigste budgettaire problemen doen zich voor in de landen die zich inhet centrum van de Europese schuldencrisis bevinden. In Ierland is het tekort in 2010 uitgekomen op circa 32% bbp,waarvan circa 19% bbp een eenmalige vermogensoverdracht aan de bankensector betreft. In Griekenland is het tekort in2010 teruggedrongen met circa 6%-punt bbp tot 9½% bbp. Een dreigend gebrek aan vertrouwen van beleggers (evenalsdruk vanuit Brussel en Berlijn) heeft ook Portugal en Spanje ertoe gebracht om hun begrotingen versneld te versoberen.Het Stabiliteits- en Groeipact vereist dat de EU-lidstaten het begrotingstekort de komende jaren (voor de meeste landenuiterlijk 2013) terugbrengen tot onder de 3% bbp.Verenigde Staten: stimulerend beleid gecontinueerdNa de zware recessie van 2008-2009 herstelde de Amerikaanse economie zich aanvankelijk sterk, maar in de loop van2010 haperde de opgaande conjunctuur. De bbp-groei (ten opzichte van het voorgaande kwartaal) vertraagde van 1% inhet eerste kwartaal tot ½% in het tweede en derde kwartaal. Deze zwakke ontwikkeling zette de Amerikaanse centralebank begin november aan tot een tweede ronde van kwantitatieve verruiming. En begin december bereikten de regeringen het Congres een akkoord over de voortzetting van het expansieve begrotingsbeleid in <strong>2011</strong>. In het vierde kwartaal trokde groei weer aan tot ¾% bbp, mede gesteund door een hernieuwde opleving van de wereldhandel. Gemiddeld steeg hetbbp-volume in 2010 met 2,8%. Het herstel werd gedragen door de uitvoer, de particuliere consumptie en devoorraadvorming. De investeringen in woningen stabiliseerden nagenoeg, na zeer scherpe dalingen in de voorgaandejaren.9 Economic Outlook 88 (p.92), OESO, november 2010.21


Het herstel van de arbeidsmarkt verloopt traag. Hoewel de werkgelegenheid sinds eind 2009 met 1,4 miljoen istoegenomen (1,0%), is het aantal banen nog altijd 7 miljoen (5%) lager dan het recordniveau van begin 2008. Ondanks demagere werkgelegenheidsgroei daalde de werkloosheid van 10% van de beroepsbevolking eind 2009 tot 9% begin dit jaar.In dezelfde periode liep de arbeidsparticipatie met ¾%-punt terug, doordat opnieuw een deel van de beroepsbevolkingzich terugtrok van de arbeidsmarkt.Figuur 2.5Bbp-volume (links) en werkloosheid (rechts), Verenigde Staten2% per kwartaal11% beroepsbevolking10198076-154-295 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10395 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11De malaise op de Amerikaanse woningmarkt houdt aan: bouwactiviteit, omzet en prijzen lijken te stabiliseren op eenzeer laag niveau (figuur 2.6). De huizenprijzen (Case-Shiller index) lagen in december ruim 30% onder de top in 2006.Hierdoor is circa een kwart van de hypotheken hoger dan de waarde van het onderpand. Het percentage hypotheken meteen betalingsachterstand is licht gedaald, van een recordniveau van 10½% eind 2009 tot 9% aan het eind van het derdekwartaal van 2010. Maar het aantal huisuitzettingen is tot recordhoogte gestegen, ondanks een terughoudende opstellingvan geldverstrekkers. Executieverkopen zullen de komende jaren een negatief effect blijven uitoefenen op dehuizenprijzen, het aantal in aanbouw te nemen woningen en de balansposities van financiële instellingen. Daarbij komtdat de problemen op de huizenmarkt een negatieve invloed uitoefenen op de arbeidsmobiliteit.Figuur 2.6Huizenprijzen (links) (a) en investeringen in woningen (rechts), Verenigde Staten2520151050-5-10-15-20-25%90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10purchase-Only (FHFA) 10 City composite (Case Shiller)6,56,05,55,04,54,03,53,02,52,0% bbp90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10periodegemiddelde(a) Verandering ten opzichte van één jaar eerder.22


Amerikaans overheidspapier: AAA?De kredietcrisis werpt een lange schaduw over de financiën van de publieke sector. Overheden in veel landen inhet Westen zijn de komende jaren genoodzaakt hun begrotingstekorten terug te dringen, nu die recordhoogtenhebben bereikt. De ernst van de problemen loopt van land tot land sterk uiteen. Voor het eurogebied als geheelwas het tekort van 6½% bbp in 2010 kleiner dan voor de VS (10½% bbp), terwijl de schuld zich op eenvergelijkbaar (hoog) niveau bevindt. De overheidsfinanciën van Japan staan er aanzienlijk slechter voor met eenschuld van 200% bbp en zwakke groeivooruitzichten. Dat desondanks in het eurogebied een schuldencrisis isuitgebroken, komt door de structurele zwakte van Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje en deproblematische architectuur van de EMU. In het eurogebied wordt de buikriem aangehaald, maar de Japanse enAmerikaanse overheid zetten in <strong>2011</strong> hun expansieve beleid voort. Recent is de credit rating van Japan verlaagd. IsAmerikaans overheidspapier wel een safe haven? (a)Structureel primair surplus (links) en bruto overheidschuld (rechts), eurogebieden Verenigde Staten4 % bbp20-2-4-6-895 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10Verenigde Staten eurogebied95 % bbp90858075706560555095 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10Verenigde Staten eurogebiedDe houdbaarheid van de overheidsschuld voor de korte termijn wordt vaak beoordeeld op basis van demogelijkheden om de schuld als percentage van het bbp te stabiliseren. De sleutelvariabele hiervoor is hetoverschot op de overheidsbegroting vóór aftrek van te betalen rente – het primaire surplus. Dit overschot moetgemiddeld over een langere periode voldoende hoog zijn om het vertrouwen van financiers te behouden.Om de schuldquote van het ene op het andere jaar stabiel te houden is een primair surplus nodig als percentagevan het bbp dat bij benadering gelijk is aan het product van de schuldquote en het verschil van reële rente en dereële groeivoet van het bbp. Bij een bruto schuld van 100%, een structureel primair tekort van 7%, een reëlegroeivoet van 2½% en een reële rentevoet in dezelfde orde van grootte moeten de Verenigde Staten eenprimair saldo van 0% bbp bereiken, ofwel een budgettaire aanpassing (belastingverhogingen en/ofuitgavenverlagingen) van 7%-punt bbp. Daarbij is overigens nog geen rekening gehouden met de sterke groeivan de overheidsgefinancierde zorg, de gevolgen van een vergrijzende bevolking en het buiten de boekenhouden van de zeer verliesgevende hypotheekportefeuille van Fannie Mae en Freddie Mac.Waarom verlangen financiers geen hogere risicopremie (inflatierisico en default risico) op Amerikaansoverheidspapier en heeft de Verenigde Staten nog steeds de hoogste (AAA) rating? De Amerikaanse rentevoetprofiteert van de positie van de dollar als internationale reservevaluta. Bovendien heeft de Amerikaanseoverheid een reputatie van het nakomen van haar verplichtingen en een belastingbasis (omvang van het bbp)om deze gestand te doen. De positie van de dollar als reservevaluta staat echter onder druk door de opkomstvan de euro en de renminbi. En absoluut veilige beleggingen bestaan niet. Tenzij de Verenigde Staten binnenafzienbare tijd overgaan tot een aanzienlijke budgettaire sanering, zal zij net als het eurogebied en Japan temaken krijgen met de tucht van de markt.(a) Zie <strong>Economisch</strong>e en Monetaire Unie in zwaar weer, hoofdstuk 5 van Macro <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>; W. Buiter,Sovereign debt problems in advanced industial Countries, Citi Economics, april 2010, W. Buiter, The debt of nations, CitiEconomics, januari <strong>2011</strong>; Congressional Budget Office, Federal debt and the risk of a fiscal crisis, juli 2010.23


Voorlopende indicatoren blijven overwegend positieve signalen afgeven voor de nabije toekomst (figuur 2.7). Hetproducentenvertrouwen (de Purchasing Managers Index) wijst op een voortgaand herstel. Het consumentenvertrouwenbevindt zich echter nog steeds op een laag niveau. De groei wordt, net als in veel eurolanden, geremd door deleveraging bijhuishoudens en bedrijven, de stagnatie op de huizenmarkt, de hoge werkloosheid en strenge voorwaarden in dekredietverlening. Bovendien wordt voor 2012 uitgegaan van budgettaire consolidatie. De groei van het bbp komt naarverwachting uit op 3% in <strong>2011</strong> en 2¾% in 2012. Bij deze matige groeivooruitzichten blijft de werkloosheid hoog en staande lonen onder druk. In combinatie met de veronderstelde stabiele grondstoffenprijzen vanaf begin dit jaar kan deinflatie teruglopen van 2% in <strong>2011</strong> tot 1½% in 2012.Figuur 2.7Consumenten- (links) en producentenvertrouwen (rechts), Verenigde Staten1<strong>2011</strong>01009080706070605040305078 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 102078 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 10Het begrotingstekort van de totale overheid in 2010 wordt geschat op 10½% bbp, een toename van 7½%-punt tenopzichte van 2007. De Amerikaanse federale overheid zet in <strong>2011</strong> haar expansieve beleid voort. Het Congressional BudgetOffice heeft de tekorten van de federale overheid in de begrotingsjaren 2010 en <strong>2011</strong> geraamd op respectievelijk 9% en9¾% van het bbp. 10 Daarentegen zijn de lagere overheden wettelijk verplicht hun lopende begrotingen, die momenteelforse tekorten vertonen, op termijn in evenwicht te brengen. Naar verwachting stijgt het begrotingstekort van de totaleoverheid dit jaar naar circa 11% bbp. De bruto overheidsschuld nadert de 100% bbp, grofweg een verdubbeling tenopzichte van de eeuwwisseling. Voor 2012 wordt bij budgettaire consolidatie uitgegaan van een daling van hetbegrotingstekort tot 9% bbp (zie kader Amerikaans overheidspapier: AAA?).Azië: de motor gloeitHet bbp van opkomende economieën in Azië is in 2010 met 9,0% gegroeid; in China is het zelfs met 10,3% gegroeid. Inhet begin van 2010 groeiden de internationale handel en de industriële productie in Azië in recordtempo, maar in deloop van het jaar is de groei sterk teruggelopen (figuur 2.8). Het momentum van de Chinese invoer is zelfs enigemaanden aaneen negatief geweest. 11 In de laatste maanden van het jaar is de economische groei echter krachtigopgeleefd. Verscheidene economieën in Azië vertonen inmiddels tekenen van oververhitting. In China heeft de inflatie innovember een voorlopig hoogtepunt bereikt van 5,1% ten opzichte van een jaar eerder. In januari waren deconsumentenprijzen 4,9% hoger dan een jaar daarvóór. De voedselprijzen waren 10,3% hoger. In geheel 2010 zijn deconsumentenprijzen met 3,3% gestegen, hoewel de monetaire autoriteit, de People‟s Bank of China (PBoC), zich ten doelgesteld hadden om de inflatie te beperken tot 3%. In januari én februari heeft de PBoC de solvabiliteitseis voor algemenebanken verhoogd, de zoveelste stapsgewijze insnoering van het monetaire beleid, dat een jaar geleden nog ongekendruim was. Ook in India loopt de inflatie op. De Reserve Bank of India heeft in januari de beleidsrente verhoogd tot hethoogste niveau sinds begin 2008. In de loop van 2010 is de rente al zes keer verhoogd en het einde lijkt nog niet in zicht.Net als in China is de meest acute zorg in India de voedselinflatie. In India bedraagt die momenteel zo‟n 15% op jaarbasis.10 The Budget and Economic Outlook: Fiscal years <strong>2011</strong> to 2021, Congressional Budget Office, januari <strong>2011</strong>.11 Momentum is de verandering van het driemaandelijkse voortschrijdende gemiddelde ten opzichte van de voorgaande drie maanden.24


Voorlopende indicatoren duiden op aanhoudend hoge productiegroei in opkomend Azië. De groei in opkomend Azië in<strong>2011</strong> en 2012 wordt geraamd op respectievelijk 7½% en 7¼% per jaar. De prognose voor China is 9¼% en 9% per jaar.In juni van het vorige jaar hebben de Chinese autoriteiten aangekondigd grotere flexibiliteit te gaan betrachten in hetwisselkoersbeleid. In januari was de dollarwaarde van de renminbi met 3,3% gestegen. Reële appreciatie van de renminbiis niet alleen in het belang van landen met een hoog tekort op de handelsbalans, maar uiteindelijk ook in het belang vanChina. Het Chinese overschot op de handelsbalans weerspiegelt ernstige macro-economische onevenwichtigheden. Degroei van de buitenlandse vraag compenseert het achterblijven van de binnenlandse vraag. Bovendien is deinvesteringsquote in China extreem hoog en nog steeds stijgende. In 2008 vormde particuliere consumptie slechts 35%van het bbp. De sterke nadruk op investeringen in de stimuleringsprogramma‟s van de afgelopen twee jaar zal descheefgroei alleen maar in de hand gewerkt hebben. Aanhoudende berichten over substantiële loonstijgingen in deindustriële centra in het oosten van het land zijn een aanwijzing dat een aanpassingsproces op handen is, waarininkomensstijging de particuliere consumptie aanwakkert. Maar appreciatie van de munt is de meest voor de handliggende uitweg. Een toename van de externe koopkracht van huishoudens bevordert de huishoudconsumptie en dempthet overschot op de handelsbalans. Daarnaast draagt appreciatie bij aan het terugdringen van de inflatie.Figuur 2.8Industriële productie (links) en inflatie (rechts), Aziatische economieën (a)4030%108%%206100-10-20-30420-2-40-42005 2006 2007 2008 2009 2010opkomend Azië exclusief China China Japan2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong>opkomend Azië exclusief China China Japan(a) Verandering ten opzichte van één jaar eerder.Het economische herstel in Japan heeft in 2010 het hoogste groeicijfer in twee decennia opgeleverd: 4,0%. Desondanksligt het bbp in Japan, net als in de meeste andere hoogontwikkelde economieën, nog steeds onder het niveau van vóór decrisis. In het vierde kwartaal van het jaar trad bovendien weer een daling op, die veroorzaakt werd door een daling van departiculiere consumptie, een daling van de overheidsinvesteringen en een daling van de netto uitvoer, dat laatste medeals gevolg van de duurte van de yen. De groei in <strong>2011</strong> en 2012 wordt geraamd op achtereenvolgens 1½% en 1¼%. In dezeraming is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de aardbeving die plaatsvond op 11 maart.Financiële markten: tijd gewonnen, maar problemen nog niet opgelostDe financiële markten lijken even een adempauze te hebben genomen, maar van een terugkeer naar de verhoudingenvan voor de crisis is nog steeds geen sprake. Medio februari <strong>2011</strong> wijst een aantal indicatoren op een stabilisering van detoestand gedurende de laatste maanden. 12 Het verschil tussen de lange rente en de korte rente ligt zowel in de VS als inhet eurogebied, na een tijdelijke daling in 2010, beduidend boven het niveau van 2008 (figuur 2.9). Deze toename van het12 OESO en IMF vatten de afzonderlijke indicatoren samen in een index waarmee in één cijfer een indicatie wordt gegeven van de toestand opde financiële markten. Guichard, S., D. Haugh and D. Turner (2009), Quantifying the Effect of Financial Conditions in the Euro Area, Japan, UnitedKingdom and United States, OECD Economics Department Working Papers 677, Cardarelli, R., S. Elekdag and S. Lall (2009), Financial Stress,Downturns, and Recoveries, IMF Working Paper, WP/09/100.25


verschil is voor een belangrijk deel het gevolg van het beleid van de centrale banken, dat gericht is op een lage korterente. Hierdoor kunnen banken winst maken en hun kapitaalratio‟s opvijzelen door goedkoop kort geld te lenen en dittegen de hogere lange rente weer uit te zetten. Op het hoogtepunt van de financiële crisis liep het verschil tussen de rentedie de banken elkaar onderling berekenen en de rente op kort overheidspapier (de T-bill eurodollar spread ofwel TED-spread:een maatstaf voor counterparty risk) huizenhoog op. Door het wantrouwen tussen de banken kwam de onderlingekredietverlening tot stilstand. Sindsdien is de TED-spread gedaald naar een niveau dat zelfs lager ligt dan vóór de crisis,maar er is recent wel weer sprake van een kleine toename (figuur 2.9).Figuur 2.9Verschil lange en korte rente (links) en TED-spread (rechts)3,5 %-punt3,02,52,01,51,00,50,0-0,5jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Verenigde Stateneurogebied5,0 %-punt4,54,03,53,02,52,01,51,00,50,0jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Hoewel de verzekeringspremie voor het kredietrisico (Credit Default Swap; CDS) van Griekse overheidsschuld recent elijkgedaald is, schommelt ze nog steeds rond het niveau van de crisis in mei vorig jaar. De CDS-spreads van de andereperifere landen zijn recent elijk gedaald maar zijn ook nog steeds hoog vergeleken met de periode vóór de financiëlecrisis (figuur 2.10). Desondanks hebben Portugal, Spanje en Italië begin dit jaar succesvol overheidsschuld kunnenuitgeven. Bovendien moesten de landen een hoge prijs betalen. Het verschil in rente die bedrijven in het eurogebiedmoeten betalen om geld aan te trekken (BBB-obligaties), en de rente op staatsobligaties is redelijk stabiel, maar ligt nogsteeds ruim boven het niveau van vóór de financiële crisis. In de VS echter is dit verschil bijna weer terug op het niveauvan vóór de crisis (figuur 2.10).Figuur 2.10CDS-spread (looptijd vijf jaar; links) en spread BBB-obligaties (looptijd vijf jaar; rechts)1200 basispunten10008006004002000jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Ierland Griekenland Portugal Spanje Italië10987654321%-punt0jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Verenigde StateneurogebiedDe aandelenmarkten hebben het positieve slot van 2010 kunnen voortzetten en wereldwijd bewegen de koersen zichmedio februari op een niveau dat 75% boven het dieptepunt van maart 2009 ligt (figuur 2.11). De aandelenmarkten in deopkomende economieën hebben de koersen zelfs zien verdubbelen ten opzichte van maart 2009. De Europese beurzenbleven hier met een stijging van „slechts‟ 55% ruimschoots bij achter. Het negatieve vermogenseffect van de crisis ishiermee weer voor een deel ongedaan gemaakt. Ook het lichte herstel van de prijzen op de Europese huizenmarkt sindshet tweede kwartaal van 2009 draagt hier een steentje bij. In de VS liggen de huizenprijzen ruim 30% onder de top in2006.26


Gevolgen van Basel IIIIn antwoord op de financiële crisis hebben internationale banktoezichthouders, verenigd in het Basels Comité,besloten de kapitaaleisen voor banken aan te scherpen. Banken met meer eigen vermogen houden hundebiteuren beter in de gaten en hebben een grotere buffer als problemen zich voordoen. In de nieuwevoorstellen, die bekend staan als Basel III, moeten banken hun eigen vermogen flink ophogen (in technischetermen moet het kernkapitaal in 2019 op 7% van de risicogewogen bezittingen liggen). Ook de liquiditeiteisenworden overigens aangescherpt, met mogelijk gevolgen voor het uitleengedrag van banken.Wegen de baten van een hoger eigen vermogen op tegen de mogelijke kosten? Er zijn twee effecten:langetermijneffecten en tijdelijke aanpassingskosten. Langetermijneffecten zijn de permanente kosten of batendie overblijven als banken hun eigen vermogen aan de nieuwe eisen aangepast hebben. Aanpassingskostentreden alleen op tijdens het aanleggen van de hogere buffers.Op de lange termijn wegen de maatschappelijke baten van meer eigen vermogen waarschijnlijk ruimschoots optegen de maatschappelijke kosten. De financieringskosten van een bank stijgen slechts beperkt. Eigenvermogen is weliswaar duurder dan vreemd vermogen, maar de kosten van dat eigen vermogen dalennaarmate een bank meer eigen vermogen aanhoudt. Door het grotere eigen vermogen lopen de financiersimmers minder risico. Daarom nemen zij genoegen met een lagere vergoeding. Bovendien zijn demaatschappelijke baten van meer eigen vermogen groot. Meer eigen vermogen voor banken betekent datbanken de kwaliteit van hun investeringen beter in de gaten houden, en dat een groter gedeelte van hetneerwaartse risico opgevangen wordt door dat eigen vermogen. Dit verkleint de kans op een financiële crisis.Empirisch onderzoek laat zien dat de kosten van zo‟n crisis aanzienlijk zijn (zie bijvoorbeeld Cerra en Saxena,2008).Belangrijker zijn de aanpassingskosten in de overgang naar het nieuwe kapitaalregime. Banken zullen dieovergang weliswaar deels kunnen opvangen met een beperking van handelsactiviteiten, maar verschillendeonderzoeken laten zien dat een kapitaalschok op de korte termijn ook leidt tot een afname van het aantalleningen dat een bank verstrekt of tot hogere rentetarieven. Dat heeft een negatief effect op de economie. Erzijn daarom maatschappelijke kosten aan verbonden (DNB, 2010, geeft een inschatting van die effecten op hetNederlands bbp). De prominente rol van transitiekosten is een reden te meer om hogere kapitaaleisen te stellen.Een groter eigen vermogen reduceert de last van het aantrekken van nieuw eigen vermogen na eenkapitaalschok. Banken met een betere uitgangspositie kunnen toekomstige kapitaalschokken zo tegengeringere maatschappelijke schade weerstaan. Dit leidt tot een stabielere economische ontwikkeling. Om aande nieuwe kapitaaleisen te voldoen beperken banken liever hun investeringen dan dat zij nieuwe aandelenuitgeven of dividenden verlagen. Die keuze is vanuit maatschappelijk perspectief inefficiënt. De door bankengepercipieerde kosten van het aantrekken van nieuw kapitaal zijn private, maar geen maatschappelijke kosten.Zittende aandeelhouders zijn bang met een nieuwe uitgifte van aandelen een signaal af te geven dat de bank erslecht voorstaat. Bovendien komt een groot deel van de opbrengsten van zo‟n uitgifte ten goede aan deschuldeisers van de bank, die immers minder risico zullen gaan lopen als gevolg van de kapitaalaanvulling.Beleid kan daarom een belangrijke rol spelen bij het verminderen van de tijdelijke aanpassingskosten. Eénmogelijke oplossing is dat de toezichthouder voorschrijft hoe banken hun eigen vermogen moeten ophogen(Admati et al., 2010). Wanneer banken expliciet gedwongen worden hun eigen vermogen aan te vullen via eenaandelenemissie wordt de economische schade beperkt. Wanneer een emissie hoe dan ook moet plaatsvinden,vervalt immers de negatieve signaalwaarde van een dergelijke uitgifte. Ook het inperken vandividenduitkeringen beperkt economische schade, en dit is dan ook onderdeel van het nieuwe Baselsereguleringskader. In de transitie naar de nieuwe kapitaaleisen is gekozen voor een lange implementatietermijnzodat banken door winstinhouden hun buffers aangroeien.LiteratuurAdmati, A.R., P.M. DeMarzo, M.F. Hellwig en P. Pfleiderer, 2010, Fallacies, Irrelevant Facts, and Myths in the Discussion ofCapital Regulation: Why Bank Equity is Not Expensive, Stanford GSB Research Paper 2065.DNB, 2010, Macro-effects of higher capital and liquidity reguirements for banks, DNB, Occasional Study nr 3, 2010.Bijlsma, M.J. en Zwart, G.T.J, Zijn strengere kapitaaleisen kostbaar?, CPB Document 215.Cerra, V. en S. C. Saxena, 2008, Growth Dynamics: The Myth of Economic Recovery, American Economic Review, 98(1):439-457.27


Figuur 2.11Aandelenkoersen (links) en volatiliteit (rechts)120 1 januari 2007 = 100110100908070605040jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Verenigde StatenEuropa1009080706050403020100jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Verenigde StatenEuropaMaatregelen van ECB, IMF en EC hebben eraan bijgedragen dat de financiële markten in Europa in rustiger vaarwaterterecht zijn gekomen, maar daarmee zijn de problemen met de banken en de overheidsfinanciën nog niet de wereld uit.Na Griekenland ligt sinds november vorig jaar ook Ierland aan het infuus. De steunmaatregelen hebben er voor gezorgddat de overheidsfinanciën van Griekenland en Ierland tijdelijk zijn losgekoppeld van de financiële markten, maar dehoogte van de lange rente voor zowel Griekenland als Ierland (medio februari respectievelijk ruim 11% en bijna 9%) duidter op dat de financiële markten nog weinig vertrouwen hebben in de toekomstige ontwikkeling van deoverheidsfinanciën van beide landen. 13 De lange rente van de twee andere probleemlanden, Portugal en Spanje, blijfthoog. Het huidige niveau van de Portugese rente ligt zelfs boven dat van begin mei 2010, toen het steunpakket voorGriekenland werd afgesproken. Ook de renteverschillen met Duitsland zijn erg groot (figuur 2.12).Figuur 2.12Renteverschil overheidsobligaties ten opzichte van Duitsland2,5 %-punt2,01,51,00,50,0jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Italië België Frankrijk Nederland11 %-punt109876543210-1jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Griekenland Ierland Portugal SpanjeDe European Financial Stability Facility (EFSF), het tijdelijke vangnet dat Europa heeft gespannen om landen inbetalingsproblemen bij te staan, zal in 2013 worden vervangen door een permanent noodfonds, het European StabilityMechanism. Dit fonds zal naar verwachting een grotere effectieve leencapaciteit krijgen dan het EFSF. 1413 Zie ook Nederland en de Europese schuldencrisis, CPB Policy Brief <strong>2011</strong>/03.14 De omvang van het EFSF is formeel 440 miljard euro. Het bedrag dat het fonds kan uitlenen zonder de AAA credit rating (en de bijbehorendelage rente) te verliezen is lager, omdat landen die een beroep op het fonds doen, tot de garanten behoren. De waarde van garanties van eenland dat in betalingsproblemen verkeert, is uiteraard gering.28


Voorwaardelijk kapitaalHet Basels Comité, de Financial Stability Board (FSB), en verschillende nationale toezichthouders bestuderenmomenteel of systeembanken een extra buffer zouden moeten aanhouden in de vorm van zogenoemdvoorwaardelijk kapitaal. Voorwaardelijk kapitaal is een nieuw kapitaalinstrument dat bestaat uit obligaties(vreemd vermogen) die verplicht worden omgezet in aandelen (eigen vermogen) of worden afgewaardeerdwanneer de solvabiliteit van een bank onder druk staat. Dit instrument lijkt aantrekkelijk omdat het banken demogelijkheid biedt hun kapitaalpositie te versterken op het moment dat andere opties onder druk staan. Intijden van stress zal een bank immers moeite hebben nieuwe aandelen uit te geven. Financiële markten kunneneen aandelenuitgifte opvatten als negatief signaal, maar ook bestaande aandeelhouders kunnen in dezeomstandigheden weinig prikkels hebben om de solvabiliteit te versterken. Een tweede voordeel is datvoorwaardelijk kapitaal de prikkels voor aandeelhouders en het bankmanagement kan verbeteren (Flannery2009). Vanwege impliciete en goedkope expliciete garanties (zoals het depositogarantiestelsel) op vreemdvermogen nemen banken meer risico dan maatschappelijk gewenst. Door een deel van het vreemde vermogenverplicht om te zetten in aandelen, komen verliezen voor een groter deel bij bestaande aandeelhouders terecht.Zij profiteren immers minder van deze garanties wanneer het eigen vermogen tijdig wordt versterkt. Het is devraag of voorwaardelijk kapitaal deze beloftes in de praktijk kan waarmaken. De vormgeving van een dergelijkcomplex instrument kent verscheidene haken en ogen. Belangrijke ontwerpkwesties zijn de trigger, de indicatordie aangeeft wanneer de obligaties moeten worden omgezet in aandelen, en de conversiekoers waarmee derisicoverdeling tussen aandelen en voorwaardelijk kapitaal wordt bepaald.De conversietrigger moet gebaseerd zijn op een indicator voor de solvabiliteit van een bank. Dit weerspiegeltimmers de noodzaak van een kapitaalinjectie. Een mogelijkheid is de trigger te baseren op het kernkapitaal vande bank. Zodra dat onder een bepaalde grens komt, worden de obligaties omgezet in aandelen. Een voordeelvan deze trigger is dat hij direct aansluit bij de solvabiliteitsmaatstaf waar banken door toezichthouders opworden afgerekend. Daar staat tegenover dat balansinformatie niet frequent beschikbaar is en vaak traagreageert op veranderingen in het onderliggende risico. Flannery (2009) pleit daarom voor triggers op basis vanmarktinformatie, zoals de aandelenkoers. Deze geven een actueler beeld. Nadeel is wel dat markttriggersgevoeliger zijn voor speculatie, bijvoorbeeld omdat marktpartijen profiteren van een koersdaling.Het niveau van de conversietrigger bepaalt hoe hoog het faillissementsrisico kan oplopen voordat conversieplaatsvindt. Snelle conversie heeft als voordelen dat het de overlevingskans van de bank vergroot en dathierdoor de mogelijk negatieve signaalwerking kleiner is. Als conversie door marktpartijen wordt gezien alsteken van zwakte, ondermijnt dit de effectiviteit van het instrument. Snelle conversie betekent wel dat houdersvan voorwaardelijk kapitaal meer risico lopen en dus een hogere premie zullen vragen.De conversiekoers geeft aan hoeveel aandelen de houders van voorwaardelijk kapitaal ontvangen bij conversie.Een mogelijkheid is dat zij de nominale waarde van hun claim in aandelen krijgen uitgekeerd. Deze koersmaximeert het risico voor aandeelhouders, die hierdoor een sterke prikkel hebben om de risico‟s van de bank tebeperken. Dit impliceert wel dat bij het naderen van de conversietrigger de aandelenkoers snel zal dalen.Volgens sommigen maakt dit de bank kwetsbaar voor speculatie (IMF <strong>2011</strong>). Bij een lagere conversiekoers delenhouders van voorwaardelijk kapitaal in het conversierisico. Dit vermindert het risico op speculatie, maarreduceert ook de prikkel voor aandeelhouders om risico‟s te beperken. Aandeelhouders kunnen nu zelfsprofiteren van conversie, aangezien dit de verplichtingen van de bank verkleint.LiteratuurFlannery, M., 2009, Stabilizing Large Financial Institutions with contingent capital certificates, Working paper, University ofFlorida.IMF, <strong>2011</strong>, Contingent capital: economic rationale and design features, IMF-staff discussion note, SDN 11/01.29


Tekorten in regelgeving en toezicht hebben bijgedragen aan het ontstaan van de financiële crisis. Zowel de regelgevingper individuele bank (microprudentieel) als de regelgeving voor het bankensysteem in het geheel (macroprudentieel) is daaromaangescherpt. Begin <strong>2011</strong> zijn in Europa een aantal nieuwe financiële toezichthouders van start gegaan. De EuropeanSystemic Risk Board is in het leven geroepen om potentiële problemen in de financiële markten op te sporen enoplossingen aan te dragen. Daarnaast zijn er op drie deelterreinen toezichthouders gestart: één voor het bankwezen, éénvoor de verzekeringen en pensioenfondsen en één voor de aandelenmarkten. De belangrijkste basis voor de regelgevingper individuele instelling is het Basel III akkoord, al duurt het nog tot 2019 voordat de banken aan alle regels moetenvoldoen (zie kaders Gevolgen van Basel III en Voorwaardelijk kapitaal).Een nieuwe stresstest door de European Banking Authority (EBA) zal moeten uitwijzen hoe de banken in Europa, vooral die inde periferie, er momenteel voor staan. De houdbaarheid van de resultaten van de vorige test bleek achteraf beperkt toende Ierse banken, die op basis van de testresultaten het predicaat „gezond‟ hadden gekregen, toch gered moesten worden.Naar het zich nu laat aanzien zullen ook dit keer de gevolgen van stress op staatsobligaties alleen worden toegepast op destaatsobligaties in het handelsboek en niet op die in de het bankboek of in het available for sale deel van deobligatieportefeuille. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de negatieve effecten van een eventuele herstructurering van deschulden van bijvoorbeeld Griekenland of Ierland op de financiële positie van de Europese banken. Hoe de stress test erprecies uit komt te zien wordt in april bekend gemaakt, de uitkomsten in juni. De EBA onderzoekt in een afzonderlijketest wat de gevolgen zijn van liquiditeitsstress. De uitkomsten van deze test worden niet openbaar gemaakt.Ook in de VS is de financiële crisis nog niet ten einde. In de eerste weken van <strong>2011</strong> zijn weer meer banken failliet gegaandan in dezelfde periode in voorgaande jaren, is het aantal gedwongen huizenverkopen nog steeds hoog terwijl hetaandeel hypotheeknemers met een huizenprijs lager dan de hypotheek ongeveer een kwart bedraagt. Ook komen steedsmeer lokale overheden (staten en steden) in de problemen bij het uitbetalen van salarissen en pensioenbijdragen. De Fedbesloot in november vorig jaar haar beleid van quantitative easing (QE) voort te zetten en in de periode tot en met juni <strong>2011</strong>voor 600 mld extra overheidsobligaties op te kopen. Het doel van de Fed is om door een lagere lange rente de economiete stimuleren en de werkloosheid omlaag te brengen. In juli <strong>2011</strong> zal de Fed dan voor 2600 mld dollar aan waardepapierop haar balans hebben staan, terwijl kort vóór de crisis deze hoeveelheid 790 mld dollar bedroeg. De commerciëlebanken hebben het overgrote deel van het met de verkoop van waardepapier ontvangen geld niet gebruikt voor het gevenvan leningen, maar hebben het op deposito bij de Fed weggezet. 15Figuur 2.13Beleidsrente (links) en wisselkoers (rechts)6%1,70dollar per euro51,60431,501,401,3021,<strong>2011</strong>,100jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11Verenigde Stateneurogebied1,00jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-1115 In de eerste helft van 2008 was de omvang van de overreserves nog nihil, terwijl deze begin <strong>2011</strong> waren gestegen tot 1000 mld dollar.30


Prompt Corrective ActionEen Prompt Corrective Action (PCA) raamwerk verplicht de bankentoezichthouder stapsgewijs verdergaand teinterveniëren bij probleembanken. Aan de hand van drempelwaarden (triggers) die de faillissementskans van debank weerspiegelen, worden dan bepaalde interventies voorgeschreven, variërend van het verbieden vandividenduitkeringen of het verplicht aantrekken van nieuw kapitaal tot een gedwongen fusie of liquidatie.Uitgangspunt bij PCA is dat een toezichthouder uit zichzelf niet altijd op het juiste moment de maatschappelijkmeest wenselijke acties zal nemen. De economische literatuur noemt drie mogelijke oorzaken hiervan. Zo kande dreiging van toezichtinterventies ex ante optimaal zijn omdat ze banken disciplineren, maar ex post juistkostbaar blijken, waardoor een toezichthouder zich niet kan committeren om de interventie ook daadwerkelijkuit te voeren. Ook kan sprake zijn van regulatory capture. Een sterke bankenlobby leidt er dan bijvoorbeeld toe dattoezichthouders onvoldoende streng zijn. Daarnaast hebben toezichthouders conflicterende taken, omdat zezowel verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van problemen bij banken als voor het oplossen ervan,waardoor het risico bestaat dat te laat wordt ingegrepen. Door de toezichthouder te binden tracht PCA dezevorm van overheidsfalen, forbearance, te beperken.PCA werd voor het eerst in 1991 in de Verenigde Staten geïntroduceerd naar aanleiding van de savings and loancrisis in de jaren tachtig en de daaropvolgende bankencrisis begin jaren negentig. Tijdens deze crises steldentoezichthouders zich coulant op jegens banken. Ze pasten toezichtregels niet strikt toe en stelden ingrijpenbewust uit, in de hoop dat probleembanken er vanzelf weer bovenop zouden komen (Benston en Kaufman1997). In reactie hierop introduceerde het Amerikaanse Congres een bindend raamwerk en gaf hettoezichthouders de mogelijkheid banken te sluiten als ze nog een positief eigen vermogen hadden.Belangrijke ontwerpkwesties zijn het definiëren van de juiste triggers en de koppeling aan maatregelen. Naastde voorwaarde dat een trigger de faillissementskans van een bank weerspiegelt, moet deze ook frequentbeschikbaar zijn. Onder meer vanwege de gevoeligheid voor liquiditeitsproblemen kan de solvabiliteit van eenbank snel worden uitgehold.Een trigger kan gebaseerd zijn op marktinformatie. Deze is op dagbasis beschikbaar en geeft onder normaleomstandigheden een goede inschatting van de faillissementskans (Gropp et al. 2006). Bijkomend voordeel isdat marktinformatie moeilijk te manipuleren is door de bank zelf, aangezien dit een oordeel van een grotegroep beleggers betreft. Voorbeelden van marktindicatoren die de faillissementskans van een bank weergeven,zijn aandelenkoersen, CDS-premies (de prijs voor een verzekering die uitkeert als de bank failliet gaat), of derenteopslag van een door de bank uitgegeven obligatie ten opzichte van een risicovrije rentevoet, bijvoorbeeldde rente op Duitse staatsobligaties. Nadelen van marktinformatie zijn dat markten ontwricht kunnen raken,bijvoorbeeld doordat liquiditeit opdroogt, dat overheidsgaranties marktprijzen verstoren en dat niet voor allebanken marktindicatoren beschikbaar zijn.Een trigger kan ook gebaseerd zijn op een balansgrootheid, zoals de kapitaal- of de leverage ratio van een bank.Een voordeel van dit type triggers is dat ze een inschatting geven van de faillissementskans van een bank dieminder gevoelig is voor turbulentie in de markt en ook het effect van toekomstige steunmaatregelen nietverdisconteert. Boekwaarden hebben echter als nadeel dat deze traag beschikbaar komen (in normale tijdeneens per kwartaal) en dat ze gevoelig zijn voor manipulatie door de bank zelf. Onderzoek naar het PCAraamwerkin de VS toont aan dat boekwaarden geen goede eerste indicator zijn van risico‟s (GAO 2007). Dezenadelen kunnen gedeeltelijk worden ondervangen door het publicatieregime aan te scherpen wanneer een bankzich in de interventiefase bevindt.LiteratuurBenston, G.J., G.G. Kaufman, 1997, FDICIA after five years, The Journal of Economic Perspectives, Vol. 11, No 3, pp. 139-158Government Accounting Office, 2007, Assessment of regulators’ use of PCA provisions and FDIC’s new deposit insurancesystem, Report to congressional committees.Gropp, R., J. Vesala, G. Vulpes, 2006, Equity and Bond Market Signals as Leading Indicators of Bank Fragility, Journal ofMoney, Credit, and Banking, Vol. 38, No. 2, pp. 399-428.31


De beleidsrentes zullen naar verwachting nog enige tijd laag blijven (figuur 2.13), al zorgt de recente stijging van deinflatie in zowel het eurogebied als in de VS er voor dat de druk op de centrale banken om de beleidsrentes te verhogengroter wordt. Volgens de ECB behoort een rentestijging tijdens haar vergadering in april tot de mogelijkheden. Ook demarkten verwachten, afgelezen aan de futures, stijgende rentes. De korte rentes zullen dit jaar slechts licht stijgen envolgend jaar wat meer. De lange rente in zowel het eurogebied als in de VS stijgt dit jaar naar verwachting naar gemiddeldcirca 3½% om volgend jaar een gemiddeld niveau van bijna 4% te bereiken. Wanneer de ECB zich genoodzaakt ziet haarruime monetaire beleid (waaronder de lage beleidsrente, de aankoop van staatsobligaties in het kader van het SecuritiesMarket Program (SMP) en het beschikbaar stellen van onbeperkt krediet tegen een lage rente) op korte termijn tebeëindigen kan dit tot fors hogere rentes leiden. Vooral voor de perifere landen, die momenteel zwaar leunen op de ECB,kunnen de gevolgen groot zijn. De omvang van het SMP bedraagt medio februari 77 mld euro. Hoewel de ECB geeninformatie verschaft over de verdeling van de aankopen over landen, bestaat waarschijnlijk het overgrote deel van deaankopen uit overheidsobligaties van perifere landen. Commerciële banken in meerdere landen zijn, bij gebrek aanmarktfinanciering, via de langer lopende herfinancieringtransacties afhankelijk van de ECB. Het verschil tussen de renteop bedrijfs- en overheidsobligaties neemt naar verwachting af, maar eind 2012 ligt deze opslag nog steeds boven hetniveau van vóór de crisis. In de projectie is gerekend met constante wisselkoersen vanaf januari. Dit impliceert eenwisselkoers van 1,34 dollar per euro voor <strong>2011</strong> en 2012.Wereldhandel terug op niveau en groeit door; grondstoffenprijzen lopen snel opDe wereldhandelsgroei in 2010 is uitgekomen op 15,3%, volgend op de dramatische inzinking (-13,1%) die zich in 2009heeft voorgedaan. De groei is het hoogst geweest in opkomende economieën in Azië en Latijns Amerika. In de VerenigdeStaten lag de groei van in- en uitvoer dicht bij het wereldwijde gemiddelde, terwijl die in het eurogebied aanzienlijk lagerwas. Tegen het eind van 2010 is het wereldhandelsvolume teruggekeerd op het hoogste niveau van vóór de crisis (figuur2.1). Tussen mei en september kwam het krachtige herstel van de wereldhandel plotseling tot staan. In het laatstekwartaal leefde het echter weer sterk op. De groei van het wereldhandelsvolume in <strong>2011</strong> wordt geraamd op 8%. Voor 2012is gerekend met een trendmatige groei van 7%. Naar verwachting zal de relevante wereldhandel in <strong>2011</strong> met 6¼%toenemen en in 2012 met 5%.Figuur 2.14Voedselprijzen (links) en olieprijs (rechts) (a)200180160140120100801990 1995 2000 2005 2010140120100806040200dollar per vat00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11(a) Voedselprijsstijging: monthly real food price index (2002-2004=100), Food and Agricultural Organisation.Sinds enkele maanden zijn de prijzen van grondstoffen en energie snel aan het stijgen. De prijs van olie is vanaf augustusonophoudelijk gestegen. Zeer recent is de stijging aanzienlijk versneld als gevolg van de toenemende politiekeopschudding in noordelijk Afrika en het Midden-Oosten. In de centrale projectie is, onder de technische veronderstellingvan stabiele grondstoffenprijzen vanaf begin dit jaar, gerekend met een olieprijs van 97 dollar per vat in <strong>2011</strong> en 2012. Dehuidige, snelle stijging van voedselprijzen heeft een rol gespeeld in de recente uitbarsting van al lang levende,wijdverbreide onvrede in de Arabische wereld. Eind januari bereikte de prijs van tarwe zijn hoogste niveau intweeëneenhalf jaar. Ook de prijs van rijst is stijgende, zij het vanaf een betrekkelijk laag niveau. Haperend aanbod is demeest directe oorzaak van de prijsstijgingen. In grote delen van Pakistan zijn vorig jaar oogsten verloren gegaan door32


overstromingen. In Rusland en Oekraïne hebben droogte en branden de afgelopen zomer de graanoogst grote schadetoegebracht. In het begin van <strong>2011</strong> is Australië zwaar getroffen door overvloedige regenval. Noodmaatregelen vanoverheden drijven de prijzen verder op. Aanvankelijk waren dat exportbeperkende maatregelen. Recent zijn veel landenovergegaan tot noodaankopen op internationale markten. Op de langere termijn spelen structurele factoren een rol. Devoornaamste zijn inkomensgroei in opkomende landen en het toenemende gebruik van landbouwproducten voor deproductie van biobrandstoffen. Volgens de Food and Agricultural Organisation van de Verenigde Naties overstijgen devoedselprijzen in reële termen nu het voormalige recordniveau dat in 2008 bereikt werd (figuur 2.14). De scherpeprijsstijging van 2008 werd gevolgd door een even scherpe daling. De piek vormt een oprisping in de stijgende trend dievanaf 2000 zichtbaar is. De vraag is of de huidige stijging ook van tijdelijke aard zal blijken te zijn.Politieke onrust vergroot economische onzekerheidDe vooruitzichten voor de korte termijn blijven uitermate onzeker. Dat blijkt wel uit verrassingen die zich in afgelopenmaanden hebben voorgedaan. De stagnatie van de wereldhandelsgroei in de loop van 2010 kwam onverwacht. Dekrachtige opleving in de laatste maanden van het jaar kwam eerder dan voorzien. De recente, sterke stijging vangrondstoffenprijzen was eveneens een verrassing.Maar de meest ingrijpende gebeurtenis van de afgelopen tijd − afgezien van de ramp in Japan − is de politiekeopschudding in de Arabische wereld. Die heeft sinds het begin van het jaar in twee landen revoluties teweeggebracht, inTunesië en Egypte. Op het moment van schrijven heerst in een derde Arabischsprekend land, Libië, grote chaos. Deuitkomst in wijdere zin staat allerminst vast. Ook in Jemen, Bahrein en Iran hebben zich gewelddadige confrontatiesvoorgedaan tussen tegenstanders van de huidige regimes en (gevestigde) ordehandhavers. Mede als gevolg van de zichgestaag uitbreidende onrust ligt de olieprijs sinds eind januari boven de 100 dollar per vat, het hoogste niveau in ruimtwee jaar. Het grootste gevaar dat de politieke gebeurtenissen met zich meebrengen voor de wereldeconomie, is dat detroebelen zich uitbreiden naar grote olieproducerende landen in het Midden-Oosten. Om recht te doen aan het risico datde olieprijs langere tijd hoger zal zijn dan aangenomen in de centrale projectie, zijn de gevolgen daarvan doorgerekendin een variant (zie kader in hoofdstuk 1).Afgezien van de huidige politieke onzekerheid blijft onrust op financiële markten en de negatieve doorwerking daarvanop de reële economie het belangrijkste neerwaartse risico. Banken blijven uiterst kwetsbaar voor eventuele negatieveontwikkelingen op het gebied van onroerend goed en de overheidsfinanciën. Daarbij moet opgemerkt worden datrecente budgettaire stimuleringsmaatregelen in de Verenigde Staten en Japan de beleidsopgave voor de middellangetermijn aanzienlijk vergroten. In de hoogontwikkelde economieën is de resterende beleidsruimte om neerwaartseschokken het hoofd te bieden gering.Het monetaire regime is al twee jaar lang ongekend ruim. De rentes zijn laag en in de economie is een massalehoeveelheid liquiditeit aanwezig (nog altijd staat een belangrijk deel daarvan opgeslagen bij de algemene banken). Ditkan het ontstaan van nieuwe zeepbellen in financiële activa en onroerend goed in de hand werken. Mede als gevolg vande geldschepping in hoogontwikkelde economieën is de kapitaalinstroom in opkomende economieën vorig jaar sterktoegenomen. Sommige van die landen hebben daardoor te kampen met sterke appreciatie van de eigen munt. Ook kanomvangrijke kapitaalinstroom een boom-bust cyclus in gang zetten.In enkele opkomende economieën is de inflatie tamelijk hoog opgelopen. Voor een deel is dat het gevolg van de recenteprijsstijging van voedingsmiddelen. In veel landen wordt het monetaire beleid al in toenemende mate restrictief. Eenconjuncturele inzinking in China zou het trage herstel in de hoogontwikkelde economieën geen goed doen. Maar dat deChinese economie ernstig oververhit zal raken lijkt niet waarschijnlijk, gezien de verregaande bevoegdheden van deChinese overheid. In de Verenigde Staten en het eurogebied is de onderliggende inflatie momenteel laag. Het risico vaneen sterke toename wordt de komende jaren beperkt door de hoge werkloosheid, efficiëntieverhogende hervormingenen budgettaire consolidatie.33


De substantiële depreciatie van de euro in 2010 houdt direct verband met de schuldencrisis in het eurogebied. 16 Dedepreciatie heeft de concurrentiepositie van de eurolanden verbeterd en de volumeconjunctuur in het eurogebiedgestimuleerd. Als de schuldencrisis bedwongen wordt, zal de euro weer in waarde stijgen; de conjunctuur wordt dan −enigszins paradoxaal − negatief beïnvloed. Daar komt bij dat naar verwachting de Amerikaanse dollar op langere termijnzal verzwakken. 17 Het chronische tekort op de lopende rekening en de huidige onhoudbaarheid van het begrotingstekortmaken dat welhaast onvermijdelijk.Een opwaarts risico is de mogelijkheid van een onvoorzien sterk herstel van de bedrijfsinvesteringen in dehoogontwikkelde economieën, ondersteund door het herstel van de bedrijfswinsten. Dat laatste zou ook het herstel vande aandelenmarkten kunnen versterken met als gevolg een spoedige verbetering van de vermogenspositie vanhuishoudens en bedrijven.2.3 De Nederlandse uitvoerNaar verwachting schakelt de uitvoer naar een lagere versnelling. Het volume van de uitvoer van goederen exclusiefenergie neemt dit jaar met 7¼% en volgend jaar met 5¼% toe. Dit is bijna een halvering vergeleken met het groeicijfervan vorig jaar. De lagere groei is vooral toe te schrijven aan een terugval van de relevante wereldhandel. De leading indicatorvan het CPB wijst ook op een lagere groei van de Nederlandse uitvoer van goederen in de komende maanden. InDuitsland, een belangrijke afzetmarkt van de Nederlandse export, gaat het weliswaar erg goed, maar daar staat tegenoverdat verschillende andere Europese landen zwaar zijn getroffen door de crisis. De leading indicator van de OESO van deeconomische groei van Europa is gedaald. Weliswaar ligt de waarde van de euro ten opzichte van de dollar iets lager daneen aantal maanden geleden, wat een gunstig effect heeft op de prijsconcurrentiepositie van Nederlandse producten,maar dit biedt onvoldoende soelaas.Figuur 2.15Uitvoer neemt minder toe door afvlakkende groei wereldhandelCPB-conjunctuurindicator uitvoergroeiRelevante wereldhandel en uitvoer goederen15%1402008=100101205100080-560-10-1574 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 10realisatieindicator4020 binnenslands geproduceerde uitvoerwederuitvoerrelevante wereldhandel000 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12Wederuitvoer blijft sterk groeienOpvallend is dat de Nederlandse wederuitvoer nauwelijks lijkt te zijn geraakt door de economische crisis. Natuurlijk waser sprake van een flinke volumedaling in 2009, maar dit is meer dan goedgemaakt door de forse stijging in 2010. Denieuwste ICT- en elektronicaproducten zijn nog steeds ongemeen populair. Vorig jaar kon bovendien geprofiteerd16 Op basis van de concurrentengewichten voor Nederland is de euro in 2010 met 7,4% gedeprecieerd (Nederland ten opzichte van zijnconcurrenten buiten het eurogebied).17 Why the dollar‟s reign is near an end, B. Eichengreen, Wall Street Journal, 2 maart <strong>2011</strong>.34


worden van een opleving van de markt voor personenwagens. Voor een deel kon de wederuitvoer ook profiteren vanbedrijven die hun voorraden weer wilden aanvullen. Daarnaast lijkt de Rotterdamse haven de afgelopen jaren zijn positiete hebben versterkt ten opzichte van de Europese concurrenten. In de projectie ligt wel besloten dat de voorraadeffectendit en volgend jaar minder positief zijn en de ICT-markt wereldwijd minder onstuimig zal groeien. De groei van dewederuitvoer ligt met 10¾% en 7% dan ook lager dan vorig jaar.Figuur 2.16Volume goederenuitvoer herstelt redelijk van de meest recente crisisBinnenslands geproduceerde uitvoerWederuitvoer10 %86420-2-4-6-8-10-12T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-201225 %20151050-5-10T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012Bij het geweld van de wederuitvoer steekt de ontwikkeling van de binnenslands geproduceerde uitvoer wat mager af.Vorig jaar bleef de volumegroei van de binnenslands geproduceerde uitvoer van goederen (ongerekend energie) met7,2% duidelijk achter bij die van de relevante wereldhandel. De toename werd vooral gedrukt door tegenvallendeontwikkelingen in de chemie en bij de land- en tuinbouwproducten. De groei neemt verder af naar 3¾% dit jaar en 3%volgend jaar.Uitvoervolume herstelt goed van crisis...Uit het bovenstaande volgt dat de uitvoer van goederen zich redelijk lijkt te hebben hersteld van de sterke terugval doorde kredietcrisis. Hoe verhoudt zich dit herstel in historisch perspectief? In figuur 2.16 wordt de volumeontwikkeling vande binnenslands geproduceerde uitvoer en de wederuitvoer voor en na de economische recessies van 1982, 1993, 2002 en2009 weergegeven. De ontwikkeling van de binnenslands geproduceerde uitvoer dit en volgend jaar is ongeveer in lijnmet de groeicijfers die twee jaar na een crisis gebruikelijk zijn. De groei van de wederuitvoer ligt dit jaar en volgend jaar invergelijking met voorgaande periodes wel lager, maar dit komt vooral door de uitzonderlijk sterke groei in 2010. Dezeheeft dit en volgend jaar naar verwachting een negatief echo-effect wat de groeicijfers drukt. De ontwikkeling in 92-95 iseen vreemde eend in de bijt. De patronen zijn sterk beïnvloed door het wegvallen van de binnengrenzen in de eurozonein 1993. Dit heeft vooral de wederuitvoer sterk gestimuleerd.Vooralsnog is niet zichtbaar in de cijfers dat de kredietcrisis heeft geleid tot een lagere structurele groei van dewederuitvoer. Aangezien internationale handel gepaard gaat met risico, zijn financiële instrumenten onontbeerlijk omdeze risico‟s af te dekken. Toegenomen onzekerheid op financiële markten heeft in theorie een negatief effect op derelevante wereldhandel en daarmee op de wederuitvoer. 18 Kennelijk wordt dit negatieve effect vooralsnoggecompenseerd door de positieve impulsen die voortkomen uit de nog altijd voortschrijdende globalisering enpopulariteit van ICT-producten. De gevolgen van de financiële crisis voor de binnenslands geproduceerde uitvoer zoudenernstiger kunnen zijn. Op lange termijn hangt de ontwikkeling van de binnenslands geproduceerde uitvoer samen met18 Jürgen Anthony en Peter Broer, 2010, Linkages between the financial and the real sector of the economy, CPB Document 216, Den Haag.35


de kapitaalgoederenvoorraad. 19 De economische crisis heeft geleid tot een sterke terugval van de investeringen en tot eenminder sterke groei van de kapitaalgoederenvoorraad. Op lange termijn zal dit waarschijnlijk een drukkend effect hebbenop de volumegroei van de binnenslands geproduceerde uitvoer. Ondanks dat de uitvoer, mede door de sterke groei vande wederuitvoer in volume over het algemeen harder groeit dan het Nederlandse bruto binnenslands product, wordt hetbelang van de uitvoer niet echt groter. Een kader gaat dieper in op de oorzaken.Tabel 2.2 Invoer en uitvoer van goederen (exclusief energie), 2008-20122010 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012mld euro mutaties per jaar in %Invoer (volume) 268,7 2,9 -11,4 12,8 6¼ 4¾Invoer (prijs) 2,0 -3,7 3,7 1¾ ¼Uitvoer (volume) 317,7 1,2 -9,2 12,7 7¼ 5¼w.v. binnenslands geproduceerde uitvoer 147,1 -1,4 -10,5 7,2 3¼ 3wederuitvoer 170,6 3,8 -7,9 17,7 10¾ 7Relevant wereldhandelsvolume 1,5 -13,4 11,2 6¼ 5Handelsprestatie (a) -0.3 4,2 1,5 ¾ ¼Marktprestatie (b) -2.9 2.9 -4.0 -3¼ -2¼Prijs binnenslands geproduceerde uitvoer 4,0 -7,2 6,0 3¼ -¼Concurrentenprijs 3,8 -3,1 5,3 3¼ ¾Prijsconcurrentiepositie (c) -0,2 4,1 -0,8 0 1(a) Totale goederenuitvoer minus relevant wereldhandelsvolume.(b) Binnenslands geproduceerde goederenuitvoer minus relevant wereldhandelsvolume.(c) Concurrentenprijs minus uitvoerprijs binnenslands geproduceerde goederen....maar winstmarge exporteurs nog nietIn de projectie ligt besloten dat de prijsconcurrentiepositie van Nederlandse exporteurs dit jaar ongeveer gelijk blijft envolgend jaar licht verbetert. Een belangrijke indicator voor de prijsconcurrentiepositie is de ontwikkeling van dearbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie ten opzichte van die van haar concurrenten. Door dewaardedaling van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar en het Britse pond zijn de arbeidskosten voor deNederlandse verwerkende industrie in euro‟s veel minder hard gestegen dan die van de concurrenten uit nieteurolanden.Ook volgend jaar nemen de arbeidskosten per eenheid product bij de niet-euroconcurrenten iets meer toedan bij de niet-euroconcurrenten, vooral omdat de loonvoet meer stijgt. Met de euroconcurrenten is er nauwelijksverschil. De arbeidskosten per eenheid product stijgen in de Nederlandse verwerkende industrie iets meer door eensterkere loonvoetontwikkeling. In Nederland is de werkloosheid lager dan in andere eurolanden, wat een opwaarts effectheeft op de loonvoetontwikkeling.19 CPB, 2010, SAFFIER II, 1 model voor de Nederlandse economie, 2 hoedanigheden, 3 toepassingen, CPB Document 217, Den Haag.36


Stabiele uitvoeraandelenDe ontwikkeling van de internationale conjunctuur is heel belangrijk voor de Nederlandse economie. In dehuidige prognose is bijna de hele toename van het bbp-volume in de jaren 2010-2012 toe te schrijven aan deuitvoer van goederen en diensten naar het buitenland: 4%-punt van de 4½%. Ook over een langere periodebezien (1988-2009) is het aandeel van de uitvoer in de economische groei groot: gemiddeld de helft van de 2,5%groei per jaar. Is de Nederlandse economie tegenwoordig veel afhankelijker is van het buitenland dan twintig ofdertig jaar geleden? Dat blijkt niet het geval te zijn. Het aandeel van de bruto toegevoegde waarde van deuitvoer in de productie van Nederland, gemeten in nominale euro‟s, schommelt al sinds 1970 rond de 30%. Bijhet bepalen van dit aandeel is de intermediaire invoer ten behoeve van de uitvoer op de uitvoer in minderinggebracht (zie CPB memorandum 203). De linkerfiguur geeft het aandeel van de totale uitvoer weer in het brutobinnenlands product. Voor de jaren 1988-2009 is het mogelijk een uitsplitsing te maken van het nominaleaandeel naar veranderingen van het volume en van de prijs.(a) Als alle (internationale en binnenlandse) prijzenonveranderd zouden zijn gebleven, dan was het aandeel van de uitvoer gestegen van krap 30% in 1987 naar 36%in 2009. De uitvoercomponent van de productie steeg gemiddeld 4% per jaar tegen 2½% voor de totaleproductie. Deze toename komt geheel voor rekening van de wederuitvoer en de uitvoer van diensten, want hetaandeel van de uitvoer uit binnenlands product is in de afgelopen jaren blijven schommelen rond de 20%.Uitvoeraandelen in nominaal bbp (links) en werkgelegenheid (rechts) blijven stabiel40%40%3535303025aandeel in nominaal bbpontwikkeling aandeel via volumegroeiontwikkeling aandeel via relatieve prijzen201988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 200825aandeel in werkgelegenheid werknemersontwikkeling aandeel via volumegroeiontwikkeling aandeel via arbeidsproductiviteit201988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008De rechterfiguur geeft weer dat ook het aandeel van de uitvoer in de werkgelegenheid van werknemers vrijstabiel is. Van de toename van 1½ miljoen banen van werknemers tussen 1987 en 2009 is, gemeten inarbeidsjaren, ongeveer ½ miljoen direct of indirect te danken aan de handel met het buitenland. Gelet op derelatief sterke groei van de uitvoer van diensten en de wederuitvoer zou het aandeel ook tot boven de 35%hebben kunnen toenemen. Dankzij de relatief sterke toename van de arbeidsproductiviteit in deuitvoergeoriënteerde sectoren (o.a. industrie, handel, transport) is dat echter niet gebeurd. De stijging van dearbeidsproductiviteit bij de uitvoer van binnenslands geproduceerde goederen was ongeveer het dubbele vande gemiddelde toename van de arbeidsproductiviteit ( 2½% tegen 1¼%).Deze arbeidsproductiviteitstijging maakte het mogelijk om de uitvoerprijzen concurrerend te houden. Deuitvoerprijzen stegen daardoor in de afgelopen twintig jaar beduidend minder dan de binnenlandse prijzen.(b)Dit compenseert de sterke reële groei, waardoor in nominale termen het belang van de uitvoer nog steeds zo‟n30% bedraagt.(a) Deze decompositie kan worden gemaakt op basis van input-outputtabellen die het CBS maakt in zowel lopende prijzenals prijzen van voorafgaand jaar. In een achtergronddocument zal een nadere toelichting gegeven worden op deze analyse.(b) Daarnaast stijgen de binnenlandse prijzen relatief meer door het grote(re) gewicht van (gestegen) kostprijsverhogendebelastingen en huren.37


Figuur 2.17Arbeidskosten en grondstofprijzen drukken winstmargeArbeidskosten p.e.p. verwerkende industrieBijdragen prijs binnenslands geproduceerdeuitvoer1301996=1008%6120421100100901996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012Nederland euroconcurrenten niet-euroconcurrenten-2-4-6-8arbeidskostengrondstoffen en energiewinstmargebinnenlandse uitvoerprijs02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12De prijzen van in Nederland geproduceerde exportproducten worden echter niet alleen bepaald door de arbeidskostenper eenheid product. Nog belangrijker is de afgelopen jaren de prijsontwikkeling van ingevoerde grondstoffen enhalffabrikaten en energie geweest. Net als vorig jaar hebben duurdere grondstoffen dit en volgend jaar een opwaartseffect op de uitvoerprijzen. De arbeidskostenontwikkeling zorgt volgend jaar eveneens voor hogere uitvoerprijzen.Daarom kan de prijsconcurrentiepositie volgend jaar alleen verbeteren als exporteurs ervoor kiezen de winstmarge teverlagen. In de projectie wordt verondersteld dat zij dit zullen doen, wat een drukkend effect heeft op de uitvoerprijzen.Naar verwachting blijft de binnenslands geproduceerde uitvoer fors achter bij de relevante wereldhandel. Als niet wordtingeteerd op de winstmarge zou nog meer marktaandeel verloren gaan.De ontwikkeling van de winstmarge van exporteurs in de afgelopen jaren geeft een veel somberder beeld dan devolumeontwikkeling. In volume bereikt de binnenslands geproduceerde uitvoer naar verwachting in 2012 weer ongeveerhet niveau van voor de kredietcrisis. De winstmarge ligt echter in de projectie van 2012 ruim 4% lager dan in 2007, aan devooravond van de crisis. Exporteurs voelen de crisis dan ook nog steeds in hun portemonnee.38


3 De NederlandseeconomieDe Nederlandse economie groeit dit jaar naar verwachting met 1¾%. De bbp-toename komt grotendeels voor rekeningvan de uitvoer, al dragen ook de gezinsconsumptie en de bedrijfsinvesteringen een steentje bij. Voor komend jaar,wanneer de relevante wereldhandelsgroei licht afzwakt, wordt een economische groei van 1½% voorzien. Daardoor wordtvolgens de raming halverwege komend jaar de productiepiek van begin 2008 bereikt. Hoewel het productieherstelgematigd is, daalt de werkloosheid naar verwachting tot 4% in 2012. De inflatie loopt op tot 2% in beide ramingsjaren.Door de lage werkloosheid en hogere inflatie versnelt de contractloonstijging in de marktsector tot 1¾% dit jaar en 2½%komend jaar. Financieel-economische indicatoren geven aan dat de grootste financiële risico‟s voor de reële sectorgevormd worden door de ontwikkelingen in het buitenland en de door de Nederlandse overheid afgegeven garanties.40


3.1 InleidingNa een ongekend sterke krimp van het bbp-volume in 2009 van 3,9% heeft de Nederlandse economie zich vorig jaarenigszins hersteld. In 2010 bedroeg de economische groei 1,7%, dus minder dan de helft van de krimp in het jaar ervoor.Het is een gematigd herstel, dat zich ook de komende jaren lijkt voort te zetten. Naar verwachting neemt het bbp dit jaarmet 1¾% toe en volgend jaar een tandje minder, met 1½%. Daarmee zou de Nederlandse economie zich in <strong>2011</strong> en 2012iets gunstiger ontwikkelen dan de gemiddelde groei van 1¼% per jaar zoals geraamd in de Actualisatie van de<strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>-2015. 20Huidige herstelfase historisch gezien gematigdHet dieptepunt van de kredietcrisis ligt inmiddels al weer meer dan anderhalf jaar achter ons. (a) Met ingang vanhet derde kwartaal van 2009 is de Nederlandse economie weer gaan groeien met zo‟n 1½ à 2% op jaarbasis. Inde huidige raming ligt besloten dat dit groeitempo ook de komende periode zal aanhouden. In onderstaandetabel vergelijken we e huidige periode van opgang met eerdere perioden dat de economie weer herstelde naeen neergang. Als de huidige raming zich gaat realiseren en de top in 2012-IV zou komen te liggen, hebben weeind 2012 veertien kwartalen van gestage groei achter de rug. Zo‟n lange periode is sinds het midden van dejaren zeventig vrij gebruikelijk voor een opgaande fase. De groei bedraagt naar verwachting echter gemiddeldslechts 1,6% op jaarbasis, substantieel lager dan de gemiddelde groei van 4,5% die in vergelijkbare perioden inhet verleden werd gerealiseerd. Gecumuleerd is de productie in de loop van volgend jaar daardoor pas weerterug op het niveau van voor de crisis. Het kost in dat geval circa drie jaar voordat de krimp van de economie inde vijf kwartalen voorafgaand aan het dal in 2009-II weer is weggewerkt (zie ook figuur 3.1, links).Dal Top Duur in kwartalen Groeitempo (1)1967-I 1969-III 10 7,7%1972-III 1974-I 6 5,0%1975-II 1979-III 17 3,4%1983-I 1986-II 13 3,6%1987-I 1990-III 14 4,1%1996-I 2000-I 17 4,3%2003-III 2008-I 18 3,1%2009-II na 2012 >14 1,6% (t/m 2012-IV)(1) Kwartaal-op-kwartaalgroei van het bbp-volume op jaarbasis, driekwartaals voortschrijdend gemiddelde.(a) Voor deze analyse zijn de omslagmomenten berekend op basis van een statistische trendcorrectie met het Christiano-Fitzgerald filter. Volgens deze methode op kwartaalbasis bedraagt de huidige trendgroei circa 1%. Deze trendschattingverschilt van de methodiek waarmee de potentiële groei en de output gap worden berekend.20 Zie CPB, 2010, Actualisatie <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>-2015 (verwerking regeerakkoord), CPB Document 213, november.41


Na ‘kort maar krachtig’ volgt ‘langdurig maar traag’Eind vorig jaar maakte de economie een flinke eindspurt door - volgens voorlopige cijfers van het CBS - van kwartaal opkwartaal met 0,6% te groeien. In de raming gaan we ervan uit dat dit groeitempo de komende kwartalen niet kan wordenvoortgezet. Naar verwachting bedraagt de kwartaal-op-kwartaalgroei van het bbp-volume in de ramingsperiodegemiddeld ongeveer 0,4%. Dat impliceert dat pas in het tweede kwartaal van 2012 het volume van het bbp weer deomvang heeft van het niveau van vlak voor het uitbreken van de kredietcrisis (zie figuur 3.1, links). Anders gezegd, hetduurt naar verwachting ruim vier jaar voordat de omvang van de Nederlandse economie weer de top bereikt uit het eerstekwartaal van 2008. Dit wordt niet alleen veroorzaakt door de relatief forse krimp, maar ook door het gematigde herstel inde opgaande fase van de conjunctuur na het dal in het tweede kwartaal van 2009. Een kader vergelijkt de lengte en hetgroeitempo van de huidige fase van conjuncturele opgang met die van de zeven voorafgaande fasen. Wat opvalt is hetrelatief lage groeitempo dat in de raming besloten ligt, wat spoort met diverse internationaal vergelijkende analyses dieerop duiden dat het economische herstel na een financiële crisis langer op zich laat wachten en gematigder is dan bijniet-financiële crises. 21 Kon de conjuncturele neergang worden gekenmerkt als „kort maar krachtig‟, bij de huidigeconjuncturele opgang past meer de omschrijving „langdurig maar traag‟.Het geraamde kwartaalpatroon komt redelijk overeen met wat de CPB-conjunctuurindicator aangeeft (zie figuur 3.1,rechts). Volgens deze indicator loopt de bbp-groei (ten opzichte van de overeenkomstige periode in voorgaand jaar) in deafgelopen periode gestaag op en bereikt een hoogtepunt rond de jaarwisseling van 2010 op <strong>2011</strong>. Daarna valt de groei watterug, wat ook in de raming besloten ligt.Figuur 3.1Gematigde economische groei, ook volgens CPB-Conjunctuurindicator (a)620mld%26%6106005901042580-10570560550I II III IV I II III IV I II III IV I II III IV I II III IV2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012-2-3-2-4-674 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 10bbp-groei (rechteras) bbp-volume prijzen 2010 (linkeras)realisatieindicator(a) Voor een toelichting op de gebruikte methodiek, zie Muns en Kranendonk (2010), CPB Document 219.Uit figuur 3.2 volgt dat de (geraamde) economische groei in Nederland in de periode 2009-2012 sterk lijkt op die van heteurogebied. Zoals vermeld in het vorige hoofdstuk zijn de verschillen tussen landen in het eurogebied echter groot. Datbetekent dat in termen van bbp-groei de Nederlandse economie zich naar verwachting wat minder gunstig ontwikkeltdan de huidige koplopers, zoals Duitsland en Finland, die overigens in 2009 een grotere economische terugval kendendan Nederland. Een kader gaat dieper in op de achtergronden van het groeiverschil met Duitsland.21 Zie onder meer C. Reinhart en K. Rogoff, 2009, The aftermath of financial crises, American Economic Review, Vol. 99, no. 2, blz. 466-472 en IMF,2008, hoofdstuk 4 van World Economic Outlook.42


Duitse les voor Nederlandse economie?Momenteel groeit de Duitse economie harder dan de Nederlandse. Vorig jaar verschilde het groeicijfer bijna 2%-punt. Ook dit en volgend jaar groeit de Duitse productie sneller, zodat voor de jaren 2009-2012 de Duitseeconomische groei bijna 2%-punt groter is, ondanks een sterke krimp in 2009. Hoe komt dit?De linkerfiguur toont de bijdragen van de investeringen en de uitvoer aan de economische groei in de jaren2009-2012 in Nederland en Duitsland. a Een groot deel van het verschil is op het conto te schrijven van deuitvoerontwikkeling. De Duitse economie heeft een relatief grote sector industrie (zie figuur rechts), diebovendien meer gespecialiseerd is in het maken van investeringsgoederen dan de Nederlandse. Nu de markt voordeze goederen weer aantrekt, kan de Duitse export daar meer van profiteren. Voor Nederland is de wederuitvoerveel belangrijker dan voor Duitsland. Een groot deel van een uitvoertoename leidt in Nederland daarom tot eenstijging van de invoer in plaats van het bruto binnenlands product. De groei van de Duitse uitvoer vorig jaar van15% heeft voor 3%-punt bijgedragen aan de bbp-groei. Eenzelfde stijging bij het Nederlandse uitvoerpakket zoutot circa 2¼%-punt groei hebben geleid. Mogelijk speelt ook de ontwikkeling van de prijsconcurrentiepositie eenrol. In de periode 2000-2007 stegen de arbeidskosten per eenheid product in de Nederlandse verwerkendeindustrie cumulatief 11,7% meer dan in de Duitse. Duitsland heeft het afgelopen decenniumarbeidsmarkthervormingen doorgevoerd die in Nederland al in de negentiger jaren zijn beslag kregen. Dit heeftzich in de periode 2000-2007 onder andere vertaald in een gunstiger ontwikkeling van de arbeidskosten pereenheid product aldaar. Het is aannemelijk dat Duitsland ook daar nu de vruchten van plukt.Naast de uitvoer dragen ook de investeringen bij aan het verschil in groeitempo tussen Duitsland en Nederland.Dit lijkt vooral toe te schrijven aan ontwikkelingen in de bouw, die zich in Duitsland momenteel gunstigerontwikkelt dan in Nederland. In 2009 en 2010 krompen de investeringen in woningen en bedrijfsgebouwen inNederland sterk, na een vrij stevige groei in de tien jaar ervoor. Duitsland kende in de periode 1997-2006 een veelminder grote jaarlijkse toename van bouwgerelateerde investeringen.Bijdrage uitvoer en investeringen aan bbp-groei (links) en sectorstructuur (rechts) inDuitsland en Nederland43210-1-2-3-4-5-6%-punt3,52 1/41,71 1/2-3,9-4,72009 D 2009 NL 2010 D 2010 NL <strong>2011</strong>/12 D <strong>2011</strong>/12 NLuitvoer investeringen reële groei bbpOverigPublieke sectorOnroerend goedBanken en verzekeringenHandel, transportBouwnijverheidIndustrieDelfstoffenLandbouw%0 5 10 15 20 25 30aandeel in Nederlandse economie aandeel in Duitse economieIn de afgelopen twee decennia groeide de Nederlandse economie in verreweg de meeste jaren sneller dan deDuitse, onder andere door een relatief sterke toename van het arbeidsaanbod en een gunstiger ontwikkeling vanhet huizenvermogen. De in de jaren negentig in Nederland doorgevoerde hervormingen spelen hierbijongetwijfeld een rol. Mogelijk dat Duitsland nu profiteert van de later doorgevoerde arbeidsmarkthervormingen.Daarnaast wordt het groeiverschil tussen Duitsland en Nederland in de periode 2010-2012 voor een grootdeel veroorzaakt door een andere economische structuur. De wereldwijde scherpe opleving van de vraag naarinvesteringsgoederen, waar de Duitse economie door haar structuur sterk van profiteert, is echter tijdelijk vanaard. Een echte Duitse les voor Nederland is uit de huidige ontwikkelingen daarom nog niet te trekken.(a) In deze analyse zijn de finale en gecumuleerde intermediaire invoer in mindering gebracht op de betreffendeafzetcategorieën. Zie H.C. Kranendonk en J.P. Verbruggen, 2008, Decomposition of GDP growth in some Europeancountries and the United States, De Economist, Vol. 156, No. 3. De ramingen voor Duitsland zijn gebaseerd op de EconomicOutlook van de OESO uit november 2010.43


Figuur 3.2Bbp-groei in Nederland en het eurogebied gaangelijk op6%543210-1-2-3-4-51992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012verschil Nederland-eurogebied Nederland eurogebiedBinnenlandse bestedingen komen niet op stoomDe Nederlandse conjunctuur wordt gedomineerd door de internationale ontwikkeling. Zowel de krimp in 2009 als hetherstel in 2010 kunnen voornamelijk op het conto van de uitvoer worden geschreven. Normaal gesproken nemen debinnenlandse bestedingen met enige vertraging het stokje over van de export en dat lijkt ook nu zo te zijn. Drukten debinnenlandse bestedingen vorig jaar de economische groei nog met per saldo 0,4%-punt, voor dit en komend jaar wordteen positieve groeibijdrage voorzien van ½%-punt per jaar (zie tabel 3.1). In historisch perspectief gezien is de bijdragevanuit de binnenlandse bestedingen in de ramingsjaren echter gering.Tabel 3.1Bijdragen aan bbp-groei, 2008-2012 (a)2010aandeelin %2008bijdragen in%-punten2009 2010 <strong>2011</strong> 2012Consumptie huishoudens 32 0,2 -0,6 -0,2 ¼ ¼Investeringen in woningen 4 0,0 -0,7 -0,6 0 ¼Bedrijfsinvesteringen 5 0,4 -1,2 0,1 ¼ 0Overheidsbestedingen 28 0,7 1,2 0,2 0 0Uitvoer 33 0,6 -2,5 2,1 1¼ 1w.v. binnenslands geproduceerd 15 -0,3 -1,6 0,9 ½ ½wederuitvoer 3 0,1 -0,2 0,4 ¼ ¼diensten en energie 15 0,8 -0,7 0,8 ¼ ¼mutaties per jaar in %Totaal (bbp-groei) 1,9 -3,9 1,7 1¾ 1½(a) De finale en gecumuleerde intermediaire invoer zijn in mindering gebracht op de desbetreffende afzetcategorieën.44


Figuur 3.3Bbp-volumeHuidige conjuncturele op- en neergang anders dan voorheen (a)Werkloosheidspercentage (niveau, internationaledefinitie)4 %3210-1-2-3-4-5T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-201210 %86420T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012Volume relevante wereldhandelVolume particuliere consumptie15%5%10543201-5-100-1-2-15T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012-3T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012Volume bedrijfsinvesteringenVolume overheidsbestedingen10%6%554032-51-100-1-15T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012-2T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-2012(a) T heeft betrekking op het crisisjaar, respectievelijk 1982, 1993, 2002 en 2009.45


Dit brengt ons bij de vraag hoe de economische ontwikkeling gedurende de huidige opgaande conjunctuur zich verhoudttot die in vergelijkbare eerdere periodes. In figuur 3.3 wordt de (geraamde) ontwikkeling van het bbp-volume, derelevante wereldhandel, de particuliere consumptie, de bedrijfsinvesteringen, de overheidsbestedingen en hetwerkloosheidspercentage (nationale definitie) in de periode 2008-2012 vergeleken met die in drie eerdereovereenkomstige perioden.Wat opvalt, is dat de (voorziene) bbp-groei in de periode 2008-2012 meer lijkt op een wortelteken dan op een V. Deeconomische groei in de jaren <strong>2011</strong> en 2012 blijft naar verwachting achter bij de groei in vergelijkbare jaren gedurendeeerdere conjuncturele opgangen, vooral bij die uit de jaren tachtig en negentig. Dit laatste lijkt niet te liggen aan eenminder gunstige ontwikkeling van de relevante wereldhandel (en daarmee van de uitvoer) of de particuliere consumptie.Het zijn vooral de overheidsbestedingen en bedrijfsinvesteringen die destijds een grotere groeibijdrage leverden.In historisch opzicht is er iets bijzonders aan de hand met de overheidsbestedingen. Gemiddeld bedroeg de groeibijdragevan de overheidsbestedingen in de periode 1970-2009 0,6%-punt per jaar. In de periode 2010-2012 bedraagt degecumuleerde bijdrage aan de bbp-groei van de overheidsbestedingen naar verwachting 0,1%-punt, oftewel gemiddeld0% per jaar. Sinds het begin van deze analyse in 1970 is er geen periode van 3 jaar geweest waarin deze groeibijdrage zogering was. De kleinste gecumuleerde bijdrage in een driejaarsperiode tot nu toe was 0,8%-punt, te weten in 1983-1985,1995-1997 en 2003-2005. Hierbij moet wel worden aangetekend dat het in 2009 juist de overheidsbestedingen zijngeweest die met een groeibijdrage van 1,2%-punt hebben voorkomen dat de krimp van het bbp-volume nog groter zouzijn. Die conjuncturele schraging vanuit de overheidsbestedingen was aanzienlijk groter dan tijdens de recessiejaren 1982en 1993 en ook wat groter dan in 2002. Het volume van de overheidsbestedingen is inclusief zorguitgaven, die gestaagdoorgroeien.De relatief lage groeibijdrage van de overheidsbestedingen kan worden toegeschreven aan de negatievevolumeontwikkeling van de materiële overheidsbestedingen (consumptie en investeringen) en de krimp van dewerkgelegenheid bij de overheid. De kredietcrisis heeft een zodanig groot gat geslagen in de overheidsfinanciën, dat ervoor gekozen is relatief sterk op de overheidsuitgaven te bezuinigen. In bovenstaande analyse wordt overigens slechtseen deel hiervan zichtbaar in de relatief geringe groeibijdrage van de overheidsbestedingen. Een ander deel van hetbeleid om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen komt tot uitdrukking in overdrachten (waaronder dezorgtoeslag) en lastenverzwaringen. De gevolgen daarvan voor de bbp-groei worden zichtbaar in de bijdrage van departiculiere consumptie aan de economische groei.Bedrijven komen het sterkst uit de strijdHet reële inkomen van een land, oftewel de nationale koek, hangt niet alleen af van de hoeveelheid goederen endiensten die binnenslands worden geproduceerd, maar ook van het verschil tussen de in- en de uitvoerprijs en vanhoeveel inkomsten naar het buitenland vloeien en hoeveel inkomsten het land binnenstromen. Anders gezegd, de groeivan het reële netto nationaal inkomen (nni) wordt bepaald door de bbp-groei, de verandering van de externe ruilvoet endoor de verandering van het saldo primair. 22 De twee laatstgenoemde factoren verklaren waarom in 2009 het reëelnationaal inkomen met 6,3% afnam, terwijl het productievolume met 3,9% kromp. De uitvoerprijs daalde in dat jaar nogharder dan de invoerprijs, terwijl de uit het buitenland ontvangen primaire inkomsten harder terugliepen dan de doorNederlandse ondernemingen aan het buitenland betaalde primaire inkomsten. De forse verbetering van datzelfde saldoprimaire inkomens zorgde ervoor dat in 2010 de reële inkomensgroei (4,6%) juist hoger uitkomt dan de productiegroei(1,7%). In de ramingsjaren ontlopen de ontwikkelingen van het inkomens- en productievolume elkaar naar verwachtingniet veel.22 In de analyse van de „nationale koek‟ wordt de zogenoemde individualiseerbare overheidsconsumptie, die vooral bestaat uit uitgaven voorzorg en onderwijs, toegerekend aan gezinnen, omdat die daarvan rechtstreeks profiteren. Daarnaast wordt het winstinkomen toegerekendaan bedrijven. Voor een nadere toelichting op deze analyse, zie blz. 92 van het <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> 2006.46


In het crisisjaar 2009 leverde de overheid verreweg het meest in, wat tot uitdrukking kwam in een scherpe verslechteringvan het EMU-saldo, van +0,6% bbp in 2008 naar -5,4% bbp in 2009 (zie figuur 3.4, links). Ook het bedrijfsleven moestinkomensverlies incasseren, wat gepaard ging met een afname van de winsten. Opmerkelijk is dat gezinnen hun aandeelin de nationale koek juist wisten te vergroten. De werkgelegenheid nam weliswaar af, maar dit werd ruimschootsgecompenseerd door een stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden, van de individualiseerbare (en aan gezinnentoegerekende) overheidsconsumptie en van de gemiddelde koopkracht voor gezinnen.Vorig jaar kwam de vergroting van de nationale koek meer dan volledig terecht bij het bedrijfsleven, doordat deverbetering van het saldo primaire inkomens (met ruim 14 mld euro) vooral bij bedrijven neersloeg en hunwinstgevendheid een sterk herstel vertoonde. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat bedrijven niet alleen in 2009maar ook in 2008 een grote veer hebben moeten laten. Wat bedrijven in die jaren verloren maakten ze in 2010 in één klapgoed. De overheid en gezinnen maakten pas op de plaats, waardoor hun aandeel in de (grotere) nationale koek wel watafnam.Figuur 3.4Verdeling groei netto nationaal inkomen (links) en arbeidsinkomensquote in demarktsector (rechts)Dit jaar lijkt de verdeling van de extra koek wat evenwichtiger te worden dan in de afgelopen jaren het geval was en gaanalle drie de groepen er enigszins op vooruit. De overheid profiteert het meest, maar weet slechts een fractie van hetverlies uit 2009 goed te maken. Ook komend jaar krijgt de overheid naar verwachting een groter deel van de nationalekoek, maar weten gezinnen nog iets meer te profiteren. Aangezien globaal gesproken 75% van de nationale koek bijgezinnen neerslaat, is hun aandeel in de vergroting van de koek - voor een belangrijk deel veroorzaakt door meerindividualiseerbare overheidsconsumptie - vrijwel evenredig. Bedrijven leveren komend jaar naar verwachting iets in, watspoort met de enigszins lagere winstquote en hogere arbeidsinkomensquote (zie figuur 3.4, rechts).Al met al lijken zo beschouwd bedrijven in de periode 2009-2012 het sterkst uit de strijd te gaan komen en is decollectieve sector de grote verliezer. De relatief gunstige gemiddelde ontwikkeling voor de bedrijvensector in totaalmaskeert dat er tussen sectoren grote verschillen bestaan, waarbij met name de bouwnijverheid het zwaar te verdurenheeft. Een kader gaat hier wat dieper op in.47


Grote sectorale verschillen tijdens herstelfaseNiet alleen bij de start van de crisis in het najaar van 2008, maar ook bij de huidige herstelfase zien we grotesectorale verschillen. De industriële productie daalde op jaarbasis al in 2008 en kreeg in de periode 2008-2009gecumuleerd te maken met een krimp van zo‟n 10%. Het herstel van de productie in 2010 was met 7%onverwacht snel en sterk. Door de lichte verdere groei zal de productie van de industrie volgend jaar weerterugkeren op het niveau van voor de crisis. De bouwnijverheid daarentegen zag pas vorig jaar de productie hetsterkst inzakken. Van het gecumuleerde productieverlies van 10 à 15% in de bouw (ten opzichte van 2008) wordtde komende jaren nauwelijks nog iets ingehaald. Bij de overheid is de remweg het langst. De dienstensectorvertoonde, na een krimp in 2009, in 2010 al weer enig herstel en haalt naar verwachting gedurende de huidigeramingsperiode het geleden productieverlies weer in. De zorgsector is de enige sector waar de crisis geen vat oplijkt te hebben gehad; daar is groei de afgelopen jaren 4 à 5% gebleven, terwijl ook dit en komend jaar een groeivan ten minste 3% wordt geraamd. (a)Verloop van productievolume (links) en werkgelegenheid (rechts) per sector1252007=1001252007=1001201<strong>2011</strong>511511011010510510010095959090852007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012industrie bouw diensten zorg overheid852007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012industrie bouw diensten zorg overheidDe gevolgen van de crisis voor de werkgelegenheid lopen gemiddeld iets achter bij de beschreven effecten op deproductie. Herstel of verdere toename van de werkgelegenheid ligt voor de ramingsperiode vooral in hetverschiet voor de dienstensector en de zorg. Bij de industrie en de bouwnijverheid zal de werkgelegenheid ookvolgend jaar hoogstens stabiliseren op het lage niveau dat in de loop van dit jaar wordt bereikt. Bij de overheidzal de werkgelegenheid gaan afnemen onder invloed van de aangekondigde beleidsmaatregelen.(a) In deze analyse zijn voor de periode 2007-2010 CBS-data gebruikt. De prognoses voor <strong>2011</strong>-2012 zijn gebaseerd opeen eenvoudig verdeelmodel (zie CPB Memorandum 222), dat de productie in de marktsector verdeelt over debelangrijkste drie onderdelen (industrie, bouwnijverheid en commerciële dienstverlening).48


3.2 De volumeconjunctuur3.2.1 GezinsconsumptieIn <strong>2011</strong> komt de consumptiegroei naar verwachting uit op ¾%. Volgend jaar loopt de geraamde groei op tot 1%. Dezecijfers liggen in lijn met de gemiddelde jaarlijkse toename van de gezinsconsumptie in de afgelopen tien jaar. Van 2001tot 2010 nam het volume van de consumptieve bestedingen van huishoudens gemiddeld met 0,8% per jaar toe, 23aanzienlijk minder dan de 3,1% in de jaren 1991-2000. Maar in de jaren negentig was de economie dan ook booming,traden veel vrouwen toe tot de arbeidsmarkt en stegen huizenprijzen en aandelenkoersen stormachtig. Het afgelopendecennium werd in economisch opzicht gekenmerkt door het klappen van de dotcom-zeepbel en de kredietcrisis, die zelfsleidde tot een grotere productiedaling binnen een jaar dan tijdens enig jaar in de grote depressie van de jaren dertig. Hetis daarom vooral interessant de huidige feitelijke en geraamde consumptieontwikkeling af te zetten tegen die na deeconomische neergang van 2002-2003.Figuur 3.5 (links) toont de volumegroei van de gezinsconsumptie tussen 2001 en 2005 en tussen 2007 en 2012. „T‟ duidthet jaar met de laagste economische groei in elke deelperiode aan, te weten 2002 en 2009. Voorafgaand aan dekredietcrisis nam de consumptie iets minder snel toe dan vlak voor de economische neergang van 2002-2003, maar in deherstelfase zijn de groeitempo‟s volgens de huidige raming vergelijkbaar.Figuur 3.5consumptie (links) en ontwikkeling werkgelegenheid (rechts)2%2%1100-1-2-1-3T-1 T T+1 T+2 T+32001-2005 2007-2012-2T-1 T T+1 T+2 T+32001-2005 2007-2012Reëel beschikbaar inkomen uit arbeid neemt afDe werkgelegenheid (in arbeidsjaren) begon in de loop van 2010 weer te groeien en doet dat naar verwachting ook in deramingsjaren. Daarmee zou de werkgelegenheid zich twee jaar na het dieptepunt van de economische neergangaanmerkelijk gunstiger ontwikkelen dan in 2004 en 2005 (figuur 3.5, rechts). Toch zien gezinnen het reëel beschikbaarinkomen uit arbeid in <strong>2011</strong> niet toenemen, vooral doordat de gemiddelde contractloonstijging in de marktsector netonder het niveau van de inflatie blijft. In combinatie met geplande beleidsmaatregelen is er in 2010, <strong>2011</strong> en 2012 zelfs -voor het eerst sinds de jaren tachtig - drie jaar op rij sprake van een (statische) koopkrachtdaling (figuur 3.6, links). In2012 stabiliseert mede als gevolg van de reële contractloonstijging en de werkgelegenheidsgroei het reëel beschikbaarinkomen uit arbeid van alle gezinnen samen waarschijnlijk nagenoeg.Het reëel beschikbaar uitkeringsinkomen neemt naar het zich laat aanzien zowel in <strong>2011</strong> als in 2012 af. Een belangrijkeoorzaak is de dalende werkloosheid, waardoor het aantal ontvangers van een ww-uitkering afneemt. Daarnaast holt de23 Daarbij is gecorrigeerd voor wijzigingen in het zorgstelsel in 2006. Zonder correctie zou de gemiddelde volumegroei van de consumptie inde jaren 2001-2010 uitkomen op 0,5% per jaar.49


oplopende inflatie met name in <strong>2011</strong> de waarde van uitkeringen uit. De relatief sterke toename in de ramingsjaren vanhet aantal 65-plussers en daarmee van het aantal aow- en pensioenuitkeringen weegt daar niet tegenop.Tabel 3.2 Consumptie, inkomen en vermogen van huishoudens, 2008-20122010 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012waarde inmld eurovolumemutaties in %ConsumptieVaste lasten (a) 66 3,7 0,9 3,7 ¼ 1¾Overige consumptie 201 0,4 -3,5 -0,6 ¾ ¾Totale consumptie 263 1,1 -2,5 0,4 ¾ 1Reëel beschikbaar gezinsinkomenArbeidsinkomen 143 -1,7 5,6 -0,3 -¾ -¼Uitkeringsinkomen 70 3,7 6,1 2,2 -1¼ -1Overig (b) 53 -0,4 -17,3 -1,1 7½ 6¾% beschikbaar gezinsinkomen (c)BesparingenIndividueel 0 -2,3 0,2 0,0 0 ¼Collectief (d) 16 7,9 6,6 5,9 7 8Vermogens en schulden (e)Aandelenbezit 137 33 43 48Eigen woningbezit 1277 454 457 450Overige bezittingen (f) 658 215 224 232Hypotheekschulden (g) 660 214 227 233Overige schulden (g) 91 33 33 32Totaal bezittingen minus schulden 1321 454 464 466(a) Aardgas, woningdiensten en niet-verzekerde zorg.(b) Rente- en dividendbaten, toegerekend inkomen uit eigen woning en niet-uitgekeerd beleggingsinkomen vanlevensverzekeringsmaatschappijen.(c) Inclusief collectieve besparingen.(d) Saldo pensioenpremies en pensioenuitkeringen.(e) Ultimo jaar.(f) Spaargelden, chartaal geld, girale deposito's, obligaties, aandelen aanmerkelijk belang, ondernemingsvermogen zelfstandigen,grond en ander onroerend goed.(g) Cijfers voor schulden zijn aangepast ten opzichte van de Macro <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong> vanwege de overgang op Nationalerekeningen data.50


Ontwikkeling netto huizenvermogen maakt gezinnen terughoudendDe prijs van bestaande koopwoningen daalde in 2009 en 2010 met in totaal ongeveer 5% en de totale hypotheekschuldvan huishoudens nam in die jaren met ongeveer 8% toe. In de raming wordt gerekend met een min of meer stabiele reëlehuizenprijs in <strong>2011</strong>. Het directe effect van het vermogensverlies in de afgelopen jaren - gezinnen zijn armer geworden enpassen hun consumptieve bestedingen daarom aan - drukt de consumptiegroei in beide ramingsjaren. Daarnaast leidende recente (prijs)ontwikkelingen op de huizenmarkt tot de nodige onzekerheid. Voor veel huishoudens is het huis hetgrootste financiële bezit en kleine waardestijgingen- of dalingen hebben dan ook grote invloed op hunvermogenspositie. Het is denkbaar dat huishoudens door de onzekerheid wat terughoudender zijn bij het doen vanconsumptieve uitgaven. 24 Voor komend jaar wordt overigens aangenomen dat de huizenprijs een kleine reële stijgingvertoont, maar dit beïnvloedt de consumptieraming voor 2012 nauwelijks.Het aandelenvermogen van huishoudens is het afgelopen jaar gegroeid. De stand van de AEX-index is sinds hetdieptepunt in maart 2009 bijna verdubbeld. Dat geeft de consumptie van huishoudens dit jaar een steuntje in de rug.Voor de ramingsperiode wordt wat betreft de aandelenkoersen een technische ramingsregel gehanteerd. 25Figuur 3.6 Mediane koopkrachtmutatie (links) en reëel netto huizenvermogen, in prijzen 2010(rechts)4%800mld euro3270016000-1500-2T-2 T-1 T T+1 T+2 T+32000-2005 2007-2012400T-2 T-1 T T+1 T+2 T+32000-2005 2007-2010Individuele spaarquote blijft min of meer vlakDe individuele spaarquote meet welk percentage van hun beschikbaar inkomen huishoudens sparen. De laatste jaren isde individuele spaarquote vaak negatief geweest, met andere woorden, gezinnen gaven meer uit dan ze aan beschikbaarinkomen ontvingen. Dat kan bijvoorbeeld door in te teren op financieel vermogen, zoals spaargeld of aandelen.Mogelijke motieven voor consumenten om meer te gaan sparen zijn onzekerheid, bijvoorbeeld over hun baan, envermogensverliezen. Vermoedelijk leefde om die redenen zowel in 2001 als in 2009 de consumptiegroei niet op, ondankseen forse koopkrachtverbetering. In 2001 verbeterde de koopkracht in doorsnee als gevolg van de lastenverlichting dievoortvloeide uit de belastingstelselherziening van dat jaar, in 2009 doordat olie- en grondstoffenprijzen tijdens de crisisonverwacht snel daalden, terwijl de lonen volgens eerdere afspraken nog stegen (figuur 3.6, links). In beide gevallenleidde de meevaller voor consumenten, die kwam op of vlak voor het moment dat het economische tij keerde, vooral totmeer besparingen (figuur 3.7, rechts). In zowel 2001 als in 2009 had de AEX-index namelijk een scherpe daling ingezet. Dewerkloosheid begon op te lopen of stond op het punt dat te gaan doen en ook de huizenprijsstijgingen werden kleiner ofzelfs negatief.24 De huizenprijs van bestaande woningen en het huizenvermogen kunnen langs diverse kanalen van invloed zijn op de particuliereconsumptie. Zie bijvoorbeeld W.H. Buiter, 2008, Housing wealth isn‟t wealth, NBER Working Paper 14204.25 De gebruikte technische ramingsregel luidt dat de gemiddelde groei van de aandelenkoersen overeenkomt met het niveau van de langerente vermeerderd met een risicopremie en verminderd met een gemiddeld dividendrendement.51


Dit en komend jaar blijft de individuele spaarquote naar verwachting nagenoeg onveranderd. Weliswaar daalt dewerkloosheid en zijn de aandelenkoersen de laatste maanden vooral gestegen, de onzekerheid over de situatie op dehuizenmarkt is nog niet verdwenen. De reële huizenprijs stijgt momenteel nog niet, er staan veel woningen te koop envan diverse kanten klinken geluiden die doen vermoeden dat het in de nabije toekomst lastiger en duurder wordt om eenhypotheeklening te krijgen. 26 Zoals eerder gemeld is de eigen woning voor veel huishoudens de belangrijkstevermogenscomponent. De vermogensverliezen van de laatste jaren en de onzekerheid over de waardeontwikkeling vanhet eigen huis leiden ertoe dat huishoudens volgens de raming in <strong>2011</strong> en 2012 niet méér consumeren dan ze aaninkomen ontvangen.De geprojecteerde ontwikkeling van de spaarquote wijkt af van het geobserveerde patroon in 2002 en latere jaren,hoewel de verwachtingen van consumenten over de economische situatie in de komende twaalf maanden inmiddelsredelijk gelijk opgaan (figuur 3.7, links). Destijds begon de individuele spaarquote na de stijging in 2001 gestaag te dalen.Een belangrijk verschil met nu is de situatie op de huizenmarkt. Aan het begin van deze eeuw vlakte dehuizenprijsstijging weliswaar af, maar na de spectaculaire prijsstijgingen in de jaren negentig was het nettohuizenvermogen nog altijd fors hoger dan in voorgaande jaren. Bovendien zagen huizenbezitters hun reële nettohuizenvermogen na 2002 nog jaar op jaar verder toenemen (figuur 3.6, rechts).Figuur 3.7Verwachting consument economische situatie komende 12 maanden (links) enindividuele spaarquote (rechts)40saldo % positieve en negatieve antwoorden3%20201-200-40-1-60-2-80T-2 T-1 T T+1 T+2 T+32000-2005 2007-2012-3T-2 T-1 T T+1 T+2 T+32000-2005 2007-20123.2.2 InvesteringenBedrijfsinvesteringen trekken aanNa twee jaren van krimp nemen de bedrijfsinvesteringen dit jaar naar verwachting toe met 4%. Volgend jaar trekken deinvesteringen nog verder aan tot een volumegroei van 4¾%. Daarmee ontwikkelen de bedrijfsinvesteringen zichweliswaar gunstiger dan tijdens de voorgaande conjuncturele opleving, maar blijft de ontwikkeling achter bij die uit dejaren tachtig en negentig. Daar staat tegenover dat de neergang scherper en dieper was dan voorgaande perioden. Datwordt duidelijk zichtbaar in figuur 3.8 (links) waarin de volumegroei van de bedrijfsinvesteringen voor de verschillendeconjuncturele neer- en opgangen is weergegeven. Daarbij duidt „T‟ wederom op het jaar met de laagste economischegroei in elke deelperiode, te weten 1982, 1993, 2002 en 2009. De forse krimp en het verwachte herstel van deinvesteringen komen ook duidelijk tot uitdrukking in de investeringsquote. Die kwam in 2010 uit op het lage niveau van12,6%, ongeveer 2%-punt onder het trendmatig gemiddelde (figuur 3.9, links). Afgaande op de beschikbare tijdreeksvanaf 1970 is een dergelijk lage investeringsquote niet eerder voorgekomen. Door de aantrekkende economie, en de26 De AFM stelde onlangs voor tophypotheken te maximeren op 112% van de aankoopwaarde van een huis, waarbij de hypotheekschuldbinnen zeven jaar moet worden teruggebracht tot maximaal 100% van de aankoopwaarde. Hogere kapitaaleisen aan banken alsmede eisenaan de financiering van langlopende leningen zoals hypotheken, zoals voorgesteld in „Basel III‟, zou het lastiger kunnen maken eenhypotheeklening te verkrijgen of zou de lening duurder kunnen maken.52


daarmee gepaard gaande toename van de investeringen, neemt de investeringsquote toe tot 12¾% in <strong>2011</strong> en 13¼% in2012. In een kader wordt ingegaan op de achtergronden bij de trendmatig dalende investeringsquote.Figuur 3.8Volumegroei bedrijfsinvesteringen (links) en bbp en bedrijfsinvesteringen (rechts)20 %151050-5-10-15-20T-3 T-2 T-1 T T+1 T+2 T+31979-1985 1990-1996 1999-2005 2006-20125 %% 254203152101500-1-5-2-10-3-15-4-20-5-251990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012bbp (linkeras) bedrijfsinvesteringen (rechteras)Tijdens de herstelfase laten de bedrijfsinvesteringen pas weer positieve groeicijfers zien nadat de productie enigszins ishersteld (zie figuur 3.8, rechts). Dat was vorig jaar voor de totale bedrijfsinvesteringen niet anders, zij het dat er wel groteverschillen zijn tussen de verschillende typen investeringen. Investeringen in machines, computers en vervoermiddelennamen vorig jaar alweer toe, wat historisch gezien snel is. Bedrijfsgebouwen zaten daarentegen vorig jaar nog in de min,net als in overeenkomstige perioden in het verleden.Figuur 3.9Winst en investeringsquote (links), bezettingsgraad en producentenvertrouwenindustrie (rechts)25%88%10208684825015105807876747270-5-10-15-20070 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 10 12investeringsquote winstquote trendlijn investeringsquote6889 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10bezettingsgraad (linkeras) producentenvertrouwen (rechteras)-25De stijging van de investeringen dit jaar doet zich niet over de gehele linie voor. Het zijn voornamelijk de investeringen inmachines en computers die de kar trekken, maar ook de transportmiddelen zitten alweer in de lift. Dat de voor deexportsector benodigde investeringen al in 2010 een verbetering lieten zien, komt doordat conjuncturele opleving inhoge mate bepaald wordt door de opverende wereldhandel. De investeringen in bedrijfsgebouwen krimpen naarverwachting dit jaar met 3¼%. De vastgoedsector heeft nog altijd te kampen met leegstand van kantoor- enbedrijfsruimten die resulteerde na forse investeringen voorafgaand aan de crisis. Tevens worden beslissingen om teinvesteren in nieuwe bedrijfsgebouwen doorgaans pas genomen wanneer alle seinen op groen staan en dat is bepaaldnog niet het geval. Bovendien duurt het geruime tijd voordat bouwprojecten gerealiseerd kunnen worden. Om die redenlopen bedrijfsinvesteringen in gebouwen doorgaans achter op andere bedrijfsinvesteringen en reageren ze vertraagd opveranderingen van de bezettingsgraad. Verder is de interne benutting van de kantoor- en bedrijfsruimten binnenorganisaties gedurende de economische crisis teruggelopen. Ten slotte zal het “nieuwe werken” tot minder vraag naarkantoren leiden en een neerwaarts effect hebben op de uitbreidingsvraag van kantoren. Dit is een trend die nog eenaantal jaren kan aanhouden. De vraag naar nieuwe kantoren zal dan ook naar verwachting nog niet toenemen. Maar de53


vraag naar productieruimten en logistieke gebouwen zal als gevolg van de aantrekkende conjunctuur volgend jaar weltoenemen. Daardoor nemen de totale investeringen in bedrijfsgebouwen volgend jaar naar verwachting toe met 2¼%.Waarom daalt de investeringsquote?De investeringsquote van de sector bedrijven lag in nominale termen het afgelopen decennium onder hetlangjarig gemiddelde.(a) Dit verschijnsel doet zich niet alleen in Nederland voor; ook in veel andere landen is datde laatste tien jaar vaak waargenomen. (b)Een dalende investeringsquote kan duiden op achterblijvendeinvesteringen met mogelijk negatieve gevolgen voor het innovatie- en concurrentievermogen van bedrijven. Opbasis van een decompositie is nagegaan welke factoren hebben bijgedragen aan de daling van deinvesteringsquote. Gecorrigeerd voor de stand van de conjunctuur blijkt dat de daling vrijwel volledig is toe tewijzen aan de relatieve daling van de investeringsprijzen. Dat investeringsprijzen minder sterk stijgen dan deprijs van de toegevoegde waarde van de sector bedrijven is op zich niet zo verwonderlijk. Investeringsgoederenworden veelal door kapitaalintensieve sectoren met een relatief hoge arbeidsproductiviteitsontwikkelingvoortgebracht. Dat is vooral zichtbaar bij de investeringen in computers die, gecorrigeerd voor kwaliteit, al jarenin prijs dalen. Sinds 1988 is ongeveer driekwart van de prijsdaling van de investeringsgoederen het gevolg vandalende prijzen van computers.Investeringsquote bedrijven daalt vooral door relatief lageinvesteringsprijzen0,300,250,200,150,101969 1974 1979 1984 1989 1994 1999 2004 2009investeringsquote investeringsquote in constante prijzenIn volumetermen wordt al jaren meer geïnvesteerd in computers dan in overige investeringsgoederen. Zoneemt het investeringsvolume van computers al sinds 1988 met gemiddeld 20% per jaar toe, terwijl het volumevan de overige investeringsgoederen maar met ongeveer 1,5% per jaar is gestegen. Gezien de „verdienstelijking‟van de economie is dat niet vreemd. In de dienstensector wordt, in tegenstelling tot in de industrie, over hetalgemeen veel meer gebruik gemaakt van computers dan van machines. Al met al neemt hetinvesteringsvolume, afgezien van conjuncturele schommelingen, ongeveer net zoveel toe als het volume van detoegevoegde waarde. Daarmee komt de investeringsquote in constante prijzen de laatste jaren vrijwel overeenmet het langjarige gemiddelde.(a) De investeringsquote betreft investeringen exclusief woningen gedaan door de sector bedrijven als aandeel van dedaarmee corresponderende toegevoegde waarde.(b) OECD Economic Outlook 82, december 2007.54


Het herstel van de investeringen in machines, computers en vervoermiddelen zet volgend jaar naar verwachting stevigdoor. Het verbeterde economische klimaat komt ook tot uitdrukking in de conjunctuurenquêtes van het CBS. Zo vindteen toenemend aantal ondernemers dat er geen productiebelemmeringen zijn door onvoldoende vraag. Verder achten zein toenemende mate de productiecapaciteit niet te groot en zijn ze van oordeel dat de orderpositie verder verbetert.Tevens neemt het producentenvertrouwen al twee jaar lang toe en lijkt de financiële situatie (rentabiliteit en solvabiliteit)gemiddeld genomen redelijk op orde (zie ook paragraaf 3.3). Ook de bezettingsgraad is door de toename van de export enproductie alweer behoorlijk toegenomen van het buitengewoon lage niveau van 74% begin 2009 naar ongeveer 80% nu.Desondanks duidt dit gemiddeld genomen nog steeds op onderbezetting van de productiecapaciteit. Dat zet met nameeen rem op de uitbreidingsinvesteringen. Door een verder aantrekkende conjunctuur en herstel van de winsten trekkende investeringen dit jaar en volgend jaar aan. Maar naar verwachting zijn het voornamelijk vervangingsinvesteringen,aangezien het productieniveau pas halverwege 2012 in reële termen weer ongeveer gelijk is aan dat van 2008.Tabel 3.3Investeringen en rendement bedrijvensector2009 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012waarde mld euro volumemutaties per jaar in %Bedrijfsinvesteringenw.v. machines en computers 21,1 2,8 -21,9 8,9 9¼ 7¼bedrijfsgebouwen 11,0 16,9 -10,6 -16,7 -3¼ 2¼vervoermiddelen 7,0 7,3 -32,2 1,1 5½ 4¼overige materiële en immateriële activa 13,7 7,2 -9,7 -2,1 ½ 1¼Totaal 52,8 7,1 -18,2 -1,6 4 4¾w.v. conjunctuurgevoelig (a) 36,2 2,5 -19,5 -1,5 4¾ 5½Investeringen in woningen 30,9 0,9 -13,6 -10,7 1½ 4niveau in %Investeringsquote overige vaste activa (b) 15,3 13,2 12,6 12¾ 13¼RendementKapitaalinkomensquote 20,8 16,3 17,6 18¼ 18Winstquote (van productie in Nederland) (c) 13,8 7,7 9,3 10 9¾(a) Exclusief overige vervoermiddelen, energie en immateriële activa.(b) In procenten van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (sector bedrijven exclusief onroerend goed).(c) Bedrijven exclusief delfstoffenwinning, onroerend goed, zorg en banken en verzekeringen.Woningbouw kruipt uit diepe putDe investeringen in woningen daalden in 2010 met ruim 10% in volume, iets minder dan in 2009 maar nog altijd zeerfors. In de databestanden van het CPB, die teruggaan tot 1969, is een tweecijferige daling van de investeringen inwoningen in twee achtereenvolgende jaren niet eerder voorgekomen. De woningbouw zat in 2010 dan ook diep in deput. Dit komt duidelijk tot uiting als gekeken wordt naar het verloop van het volumeaandeel van de investeringen inwoningen in het bbp. Dit aandeel (in constante prijzen van 2010) daalde na 2008 in rap tempo en bereikte vorig jaar eenabsoluut dieptepunt (zie figuur 3.10).55


Figuur 3.10Aandeel van investeringen in woningen in bbp(in prijzen 2010) naar historisch dieptepuntHet aantal afgegeven bouwvergunningen komt in 2010 naar verwachting uit op een historisch laag niveau van ongeveer61.000 (het vierde kwartaal is nog een raming). In de naoorlogse periode waren er alleen in 1954 en 2001 vergelijkbaarlage cijfers. Hoewel daardoor de nieuwbouw dit jaar nog in mineur is, resulteren de verwachte groei van de herstel- enverbouw en een toenemend aantal woningtransacties dit jaar naar verwachting in een toename van de investeringen inwoningen van 1½%. Door de voorziene stijging van de bouwvergunningen vanaf <strong>2011</strong> kan in 2012 ook denieuwbouwproductie weer toenemen, zodat het herstel in de woningbouw wat robuuster wordt (4%).Tabel 3.4Investeringen in woningen2009 2010 <strong>2011</strong> 2012Bouwvergunningen (x 1000) 73 61 73 79volumegroei in %Investeringen in woningen -13,6 -10,7 1½ 4waarvan:groeibijdragen in %-puntenNieuwbouw -5,9 -8,5 -1¼ 2½Herstel en verbouw -1,9 -2,1 1¾ 1¼Overdrachtskosten -5,7 -0,1 1 ¼De verwachting is dat de markt voor bestaande woningen zich wat eerder (in <strong>2011</strong>) zal herstellen dan denieuwbouwmarkt. In grafiek 3.11 is te zien dat het aantal (seizoengecorrigeerde) verkooptransacties van bestaandewoningen eind 2010 een duidelijk opwaartse beweging vertoont. Elke transactie leidt op termijn tot meerderevervolgtransacties, zodat deze opleving zichzelf versterkt. Oplopende (hypotheek)rentes en aanscherping vanhypotheekeisen door banken kunnen nog wel een dempend effect hebben. Daar staat tegenover dat er nog altijd een56


grote latente vraag aanwezig is, die zich al een aantal jaren heeft opgehoopt. 27 Gezien het lage niveau van de transactiesin 2010 ligt een toename in dit en komend jaar voor de hand. Daarmee zou ook de huizenprijs zich weer iets kunnenherstellen van de terugloop in het afgelopen jaar. In de raming wordt ervan uitgegaan dat de prijsstijging van bestaandewoningen dit jaar iets achterblijft bij de inflatie en dat volgend jaar sprake is van een kleine reële stijging (zie ookparagraaf 3.3).Figuur 3.11Prijs (links) en transacties (rechts) van bestaande woningen (seizoengecorrigeerd)1022008=1001302008=1001001209811096100909480927090602006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong>2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong>Bron: CPB-seizoencorrectie op basis van CBS/Kadaster-data.3.3 Financieel-economische ontwikkelingenHuishoudens: huizenprijsontwikkeling belangrijke bron onzekerheidHet netto vermogen van gezinnen (als percentage van het beschikbaar inkomen) is eind 2010 ongeveer gelijk aan hetniveau een jaar eerder. Dit is vooral toe te schrijven aan een toename van het aandelenvermogen, die werd gestimuleerddoor een stijging van de beurskoersen in het laatste kwartaal. Door een daling van de huizenprijzen is het nettoeigenwoningbezit afgenomen. De verhouding tussen de hypotheekschuld en de waarde van de eigen woning ligt eind2010 op 52%. Sinds begonnen is met de meting in 1970 is dit percentage nog nooit zo hoog geweest. De verhoudingtussen de schulden en het financiële bezit daalt iets, maar is met 128% ultimo 2010 nog altijd hoog. Al met al blijven deschulden relatief hoog en zijn gezinnen kwetsbaar voor dalingen van vooral de huizenprijzen en aandelenkoersen.Een daling van de aandelenkoersen met 20% zou een drukkend effect hebben op de consumptieve bestedingen van0,3%. 28 Een permanente onmiddellijke daling van de huizenprijs met 10% heeft na twee jaar een neerwaarts effect van0,5% op het volume van de particuliere consumptie. Een dergelijke afname van de huizenprijzen is gezien deontwikkeling van de werkgelegenheid en de al gerealiseerde dalingen van de afgelopen jaren fors. In januari was dehuizenprijs 0,2% lager dan een jaar eerder. Als deze daling zou doorzetten zou de huizenprijs eind volgend jaar ongeveer5% lager liggen. De effecten van schommelingen van aandelenkoersen op de gezinsconsumptie liggen lager dan rond deeeuwwisseling, omdat het aandelenbezit van gezinnen kleiner is geworden. In 2000 bezat ongeveer 30% van de gezinnenaandelen. Tien jaar later was dit percentage gedaald naar ruim 12%. Daarentegen is het belang van de ontwikkeling van dehuizenprijzen groter geworden doordat het aandeel van het huizenvermogen zo groot is.27 Circa 1,3 miljoen Nederlanders wachten op een geschikt moment om een huis te kopen (NVB en OTB, 2010, Huizenkopers in profiel).28 Deze effecten zijn gebaseerd op varianten die gedraaid zijn met SAFFIER II. Door niet-lineaire verbanden zijn deze effecten niet rechtstreeksaf te leiden uit de standaardvarianten zoals beschreven in: CPB, 2010, SAFFIER II, 1 model voor de Nederlandse economie, in 2hoedanigheden, voor 3 toepassingen, CPB Document 217, Den Haag.57


Figuur 3.12Schulden gezinnen lopen op160%55%1401205010045806040402001990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010totale schulden (% liquide financieel vermogen)35301990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010hypotheekschulden (% eigen woningbezit)Financiële instellingen: risico’s in het buitenlandDe omvang van de Nederlandse financiële sector als percentage van het bbp is sinds de overname van ABN AMROafgenomen. In internationaal opzicht is de financiële sector in Nederland echter nog altijd relatief groot. Het percentageleningen met onvoldoende rendement (niet-presterende leningen) neemt af, terwijl Nederlandse banken hun winstenhebben zien toenemen. Dit betekent dat kapitaalratio‟s stijgen. De Nederlandse banken zijn relatief goed gekapitaliseerdvergeleken met banken in andere Europese landen. De financiële steun van de Nederlandse overheid aan de Nederlandsefinanciële sector is echter nog steeds substantieel, terwijl het eigen vermogen van banken ondanks een toename vorigjaar nog niet voldoet aan de eisen die uiteindelijk onder Basel III zullen gelden. De strengere eisen van Basel III zullen pasin 2019 volledig ingefaseerd zijn. Door Basel III worden spaargelden waardevoller voor banken. Dit is minder gunstigvoor Nederlandse banken, mede omdat veel Nederlanders sparen via hun pensioenfondsen.De directe blootstelling van Nederlandse banken aan het risico van wanbetaling door de perifere landen in Europa dielast hebben van de schuldencrisis is beperkt, zo blijkt uit gegevens van de BIS en de gegevens die in het kader van destresstesten van juli 2010 openbaar zijn gemaakt. Daarbij zijn de grensoverschrijdende vorderingen gedaald. Dit neemtniet weg dat instabiliteit in deze landen een risico blijft voor de Nederlandse financiële sector. Risico‟s komen dus vooraluit de internationale omgeving. Denk hierbij niet alleen aan de perifere eurolanden, maar ook aan oplopendestaatschulden in de Verenigde Staten en andere landen. Hernieuwde onrust op financiële markten kan minder goedworden opgevangen door overheden. De groei van de kredietverlening aan het bedrijfsleven is sinds eind 2009 sterkgedaald. Onduidelijk blijft of dit een vraag- dan wel een aanbodeffect is.De financiële situatie van de Nederlandse pensioenfondsen is nog steeds zorgelijk. In de afgelopen drie jaar is dedekkingsgraad sterk gedaald door de lagere aandelenkoersen, de daling van de rente en de stijging van delevensverwachting. De gemiddelde dekkingsgraad, de verhouding tussen het aanwezige financiële vermogen en deaangegane pensioenverplichtingen, bedroeg ultimo 2010 naar verwachting 105%. Dat is lager dan het niveau een jaareerder toen de dekkingsgraad op 109% stond, maar hoger dan de stand aan het einde van het derde kwartaal toen dedekkingsgraad slechts 99% bedroeg. De verbetering van de financiële situatie in de laatste maanden houdt verband metde opkrabbelende langetermijnrentes. Voor pensioenfondsen betekent een hogere rente namelijk dat nu minder geldgereserveerd hoeft te worden om de toekomstige pensioenen te kunnen uitbetalen. Dat neemt niet weg dat de fondsennog te weinig vermogen in kas hebben om de pensioenen dit jaar te kunnen indexeren. De verwachting is dat er ook in2012 nog nauwelijks geïndexeerd zal gaan worden. Op lange termijn is het onzeker of het huidige stelsel met nominalepensioentoezeggingen houdbaar is. Het bieden van nominale zekerheid is duur gezien de lage rentestand op dit58


Tabel 3.5Financieel-economische kerngegevens (a)1997-20062007 2008 2009 2010GezinnenAandelenbezit % besch. inkomen 75 56 33 43 48Eigen woningbezit % besch. inkomen 338 437 454 457 450Hypotheekschuld % besch. inkomen 145 205 214 227 233Netto vermogen % besch. inkomen 425 466 454 464 466Hypotheekrente % 5,04 5,29 5,53 4,91 4,37Financiële InstellingenOmvang financiële sector (b) % bbp 580,3 502,3 463,0 476,6Buitenlandse vorderingen (b) % bbp 151,8 112,6 100,5 81,9Spaartegoeden Eurogebied (b) % bbp 128,5 130,9 140,2 137,4Niet-presterende leningen (b) % bruto leningen 0,5 1,7 3,2 2,6Solvabiliteit Nederlandse banken (b) % 3,3 3,2 4,3 4,3CDS Nederlandse banken basispunten 13,9 117,7 175,8 128,0CDS Nederlands verzekeringswezen basispunten 17,6 162,5 203,4 169,7Dekkingsgraad pensioenfondsen % 150 144 95 109 105Niet-financiële bedrijvenWinstquote niet-financiële marktsector % 10,8 15,9 13,8 7,7 9,3Solvabiliteit niet-financiële marktsector % 45,8 47,9 47,0 46,7 48,4Rentabiliteit niet-financiële marktsector % 8,0 14,3 12,0 6,6 7,1Eigen vermogen woningcorporaties (c) % bbp 31,4OverheidEMU-saldo % bbp -0,7 0,2 0,6 -5,4 -5,2EMU-schuld % bbp 55,4 45,3 58,2 60,8 63,7Lange rente % 4,5 4,3 4,3 3,7 3,0CDS overheidsschuld basispunten 21,6 55,7 44,6Internationale positieSaldo lopende rekening % bbp 6,1 8,5 4,8 3,4 6,7Netto vermogenspositie Nederland % bbp -5,3 3,0 -5,8 1,9 16,8Overige financiële indicatorenPrijsindex bestaande koopwoningen % 9,1 4,2 2,9 -3,3 -2,0Groei AEX-beurskoersen % 1,0 4,1 -52,3 36,3 5,7Groei kredietverlening aan niet-financiële % 14,1 11,9 3,2 3,0bedrijvenKoers-winstverhouding aandelen % 11,4 7,5 13,2 18,6(a) Bronnen: DNB, CBS en Datastream.(b) Cijfers voor 2010 hebben betrekking op de stand in het derde kwartaal.(c) Het woningbezit is gewaardeerd tegen marktprijzen in verhuurde staat. Bron: <strong>Centraal</strong> Fonds Volkshuisvesting.59


moment. Bij een herziening van het contract kan beter rekening worden gehouden met het beleggingsrisico en kan dezeoptimaler over de verschillende generaties worden verdeeld. 29Niet-financiële bedrijven: solvabiliteit en winstquote op peilBij de niet-financiële bedrijven zijn de risico‟s beperkt. De solvabiliteit is hoog in 2010, terwijl de winstquote in dat jaarna een sterke terugval in 2009 weer steeg naar een niveau dat historisch gezien vrij gebruikelijk is. Ongunstigewisselkoerseffecten of dalingen van de beurskoersen zouden negatieve herwaarderingen tot gevolg kunnen hebben, dieleiden tot een lagere solvabiliteit. Zelfs als uitgegaan wordt van vrij forse negatieve herwaarderingen, blijft de solvabiliteitop een acceptabel niveau.Overheid: sterke schuldstijging loopt ten einde maar afgegeven garanties blijven grootDe neerwaartse trend in de overheidsschuld is door de kredietcrisis omgebogen. De overheidsschuld heeft als buffergediend bij het opvangen van de crisis, zowel door het dempen van de recessie via het laten werken van de automatischestabilisatoren als door het overnemen van particuliere schuld. Ondanks de hogere overheidsschuld zijn de rentelastenuitgedrukt in procenten bbp nauwelijks opgelopen doordat tegelijkertijd rentes op een historisch laag niveau zijnbeland. De toename van de overheidsschuld is gepaard gegaan met het oplopen van de cds-verzekeringspremies opNederlandse overheidsobligaties. Overigens zijn deze premies verwaarloosbaar ten opzichte van die van deprobleemlanden in het eurogebied. De overheid loopt niet alleen financiële risico‟s door de omvang van de brutooverheidsschuld en onzekerheid over de waarde van overheidsbezittingen, maar ook door afgegeven garanties. Bij hetuitbreken van de kredietcrisis zijn de overheidsgaranties explosief gestegen. Vorig jaar zijn deze garanties per saldoteruggelopen, maar zijn nog altijd zeer omvangrijk in historisch perspectief.OnzekerhedenDe Nederlandse financiële indicatoren in tabel 3.5 wijzen vooralsnog niet op het ontstaan van nieuwe zeepbellen enduiden erop dat Nederland er internationaal gezien goed voor staat. De financiële kwetsbaarheid van gezinnen is echtereen bron van onzekerheid voor de reële economie en de financiële sector. Belangrijker zijn echter de ontwikkelingen inhet buitenland en vooral de eurolanden. Een verdere verdieping van de schuldencrisis van Zuid-Europese landen zou devermogenspositie van banken en pensioenfondsen kunnen schaden. Dit zou een nieuwe ronde van verkorting van debalansen en terughoudendheid bij de kredietverlening kunnen inluiden, met een drukkend effect op zowel deinvesteringen als de consumptieve bestedingen tot gevolg.3.4 Prijzen en lonenInflatie neemt toe bij economisch herstelOndanks de sterke stijging van de prijzen voor energie en grondstoffen was de inflatie in 2010 met 1,3% nauwelijks hogerdan in 2009. De inflatie bleef gematigd dankzij de daling van de arbeidskosten per eenheid product en de afname van debrutomarge. De energie- en invoerprijzen stijgen met name in <strong>2011</strong> verder. De arbeidskosten per eenheid product nemendit en volgend jaar waarschijnlijk weer toe. De brutomarge neemt in <strong>2011</strong> nog af, maar stabiliseert in 2012. De inflatie is injanuari <strong>2011</strong> gestegen naar 2%. Naar verwachting stabiliseert de inflatie rond dit niveau, zowel in <strong>2011</strong> als in 2012.De prijzen van voedsel, zoals graan, cacao, koffie, suiker, oliën en vetten zijn afgelopen half jaar sterk gestegen. De vraagnaar voedsel neemt structureel toe door hogere inkomens in opkomende landen en door het gebruik van voedsel alsbiobrandstof. Bovendien staat het aanbod tijdelijk onder druk door misoogsten vanwege droogte in Rusland, Oekraïneen Argentinië en overvloedige regenval in Australië. De forse prijsstijgingen op de wereldmarkt zijn nog niet zichtbaar inde ontwikkeling van de Nederlandse voedselprijzen.29 C. van Ewijk en C. Teulings, <strong>2011</strong>, Nieuw Pensioencontract onvermijdelijk, CPB Policy Brief, <strong>2011</strong>/1.60


Figuur 3.13 Contractloonmutatie marktsector en inflatie, 2002-<strong>2011</strong>5%5%44332211002002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong>2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong>cao-lonen marktsectorcpi alle huishoudenscpi alle huishoudenscpi onderliggendDe onderliggende inflatie, die onder meer geschoond is voor veranderingen in energieprijzen en belastingen, loopt naarverwachting op van 1,1% in 2010 naar 1½% in <strong>2011</strong> en 2% in 2012. De oploop van onderliggende inflatie weerspiegelt hetconjuncturele herstel, waarin de feitelijke productie de potentiële productie nadert.Tabel 3.6 Prijzen en lonen, 2008- 20122008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012bijdragen in %-puntenOpbouw consumptieprijsInvoer 2,4 -1,1 3,0 1½ ¼Indirecte belastingen en niet-marktsector 1,3 0,3 0,3 ¾ 1Arbeidskosten 1,2 2,5 -1,2 ¾ 1Brutomargeverbetering ( a) -3,5 -2,3 -0,9 -1 0Consumptieprijs (mutaties per jaar in %) (b) 1,4 -0,6 1,2 2 2¼Consumentenprijsindex (mutaties per jaar in %) (b) 2,5 1,2 1,3 2 2Opbouw loonvoet marktsectorContractloon (inclusief overloop) 3,5 2,7 1,0 1¾ 2½Incidenteel -0,5 -0,7 0,6 ½ ¾Brutoloon 3,0 2,0 1,6 2¼ 3¼Sociale lasten werkgevers 0,5 0,0 0,1 1 ¼Loonvoet marktsector (mutaties per jaar in %) 3,5 2,0 1,7 3¼ 3½(a) Inclusief afschrijvingen en rente.(b) De consumptieprijs (Nationale rekeningen) en de consumentenprijsindex (maatstaf voor maandelijkse inflatiecijfers) hebben nietprecies dezelfde dekking en weging. De consumentenprijsindex omvat niet de rentemarge van banken, maar wel consumptiegebondenbelastingen; bij de consumptieprijs is het andersom.61


De geharmoniseerde inflatie ligt in de eerste helft van <strong>2011</strong> waarschijnlijk nog onder het gemiddelde van de eurozone. Ditkomt doordat de lage olieprijs in Nederland met meer vertraging doorwerkt in de inflatie dan in andere landen in heteurogebied. In de tweede helft van <strong>2011</strong> en in 2012 ligt de inflatie in Nederland naar verwachting boven die in deeurozone.Loonstijging versnelt door hogere inflatie en dalende werkloosheidDe contractloonstijging in de marktsector neemt naar verwachting toe van 1,0% in 2010 naar 1¾% in <strong>2011</strong> en 2½% in 2012.De ontwikkeling van het contractloon reageert met enige vertraging op de stijging van de inflatie en de afname van dewerkloosheid. De toename van de contractloonstijging is nog niet zichtbaar in recente realisatiecijfers. In de marktsectorstegen de contractlonen in januari <strong>2011</strong> volgens voorlopige cijfers van het CBS met 1,0%. De raming impliceert eenstijging in de nog af te sluiten cao‟s voor <strong>2011</strong> rond het niveau van de inflatie.De incidentele loonontwikkeling in de marktsector was in 2008 en 2009 negatief als gevolg van de sterke conjunctureleterugval. De afgelopen decennia was de incidentele loonontwikkeling meestal positief, maar ook in 1972 en in 1979 wasdeze behoorlijk negatief (-0,9%). De sterke economische krimp leidt tot minder winstdelingen, bonussen envergoedingen voor overwerk. De incidentele loonstijging in de marktsector was afgelopen jaar weer licht positief; voordit en volgend jaar wordt een verdere stijging voorzien. De incidentele loonstijging is mede te danken aan devoortgaande stijging van de leeftijd en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en aan het herstel vanwinstdelingen en vergoedingen voor overwerk.De sociale lasten voor werkgevers nemen dit jaar naar verwachting toe door de stijging van de inkomensafhankelijkebijdrage zvw van 7,05 naar 7,75% en van de pensioenpremie. Volgend jaar stijgt de geraamde inkomensafhankelijkebijdrage zvw verder naar 8,05%. Ook de pensioenpremie loopt vermoedelijk verder op. De mutatie van de loonvoet in demarktsector wordt geraamd op 3¼% in <strong>2011</strong> en 3½% in 2012.In de conjuncturele neergangen van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw was de reële loonstijging in hettweede jaar na het dieptepunt op zijn laagst; in het derde jaar begon het herstel. Na de huidige conjuncturele neergangverliep de aanpassing relatief snel. De reële loonstijging ligt in het tweede en derde jaar na de neergang nu op een wathoger niveau dan in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw (zie figuur 3.14). Dit verschil is goed te verklaren,want toen lag de werkloosheid op een veel hoger niveau dan nu.Figuur 3.14Reële loonstijging is meestal het laagst in hettweede jaar na de crisis3%210-1-2-3T-1 T T+1 T+2 T+31981-1985 1992-1996 2001-2005 2008-201262


3.5 ArbeidsmarktHerstel op de arbeidsmarktHet gematigde herstel van de productie geeft een verdere impuls aan het aantrekken van de arbeidsmarkt. Hoewel dewerkloosheid volgens de internationale definitie toenam naar 4,5% in 2010 is de toename gematigd in het licht van deongunstige productieontwikkeling in de afgelopen jaren. Het aantal ontslagaanvragen en faillissementen is afgenomenen de daling van de vacatures en uitzenduren is tot stilstand gekomen. Vanaf de tweede helft van 2010 is er weer eenkleine stijging van het aantal vacatures en uitzenduren zichtbaar. Deze ontwikkelingen zijn gunstige voortekenen vooreen verder herstel van de werkgelegenheid. Naar verwachting neemt de werkgelegenheid in arbeidsjaren in <strong>2011</strong> en 2012toe met ¾%, terwijl de werkloosheid afneemt naar gemiddeld 4¼% van de beroepsbevolking in <strong>2011</strong> en 4% in 2012.Tabel 3.7Kerngegevens arbeidsmarkt 2008-2012 (a)2010 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012niveau in dzdmutaties per jaar in dzd personenArbeidsaanbod (b) 8977 86 -41 20 50 70w.v. demografie -6 8 9 0 -5participatie 81 70 72 65 60conjunctureel 12 -119 -61 -15 15mutaties per jaar in %Werkgelegenheid (arbeidsjaren) 6683 1,2 -1,2 -0,7 ¾ ¾w.v. marktsector 4868 1,2 -2,4 -1,8 ¾ ½zorgsector 919 1,9 2,9 3,3 2½ 3½overheid 816 0,5 1,9 1,8 -1½ -1½Beroepsbevolking, internationale definitie 8748 1,8 0,7 -0,3 ½ ¾Werkzame beroepsbevolking, internationaledefinitie 8358 2,3 0,1 -1,0 1 1niveausWerkloosheid, internationale definitie (x 1000) 267 327 390 365 355Werkloosheid, internationale definitie (%) 3,1 3,7 4,5 4¼ 4Werkloosheid, nationale definitie (x 1000) 300 377 426 390 380Werkloosheid, nationale definitie (%) 3,8 4,8 5,4 5 4¾(a) In de prognosejaren afgerond op hele kwarten of hele vijfduizenden.(b) Het arbeidsaanbod is gedefinieerd als de som van werkzame personen (Nationale rekeningen) en de werkloze beroepsbevolkingvolgens de internationale definitie.63


Toename arbeidsaanbod ...Het aantrekken van de economie heeft een gunstige uitwerking op het arbeidsaanbod. Tijdens een economische crisiswagen minder mensen zich op de arbeidsmarkt omdat de kans op een baan lager is, het zogenoemdeontmoedigingseffect. Dit geldt bijvoorbeeld voor jongeren. Tijdens de crisis nam de onderwijsdeelname toe en jongerengingen later de arbeidsmarkt op. Recent onderzoek laat zien dat de stijging van de jeugdwerkloosheid tijdens de crisisgepaard zou kunnen gaan met een toename in de onderwijsdeelname van circa 30.000 personen. 30 Naar verwachtingmelden zich in de ramingsjaren weer meer mensen op de arbeidsmarkt dan in de afgelopen twee jaar. Een groot deel vande toename komt door de stijgende participatie van ouderen, een trend die al langer zichtbaar is. Het arbeidsaanbodneemt naar verwachting in totaal in <strong>2011</strong> met 50.000 personen en in 2012 met 70.000 personen toe (tabel 3.7).... en gematigde opleving werkgelegenheid ...De werkgelegenheid in arbeidsjaren laat in <strong>2011</strong> en 2012 een lichte toename zien, na een daling van 0,7% in 2010. Vorigjaar zijn er per saldo in de marktsector banen verdwenen, terwijl er dit en komend jaar naar verwachting banenbijkomen, zij het in een bescheiden tempo. Anders dan bij de marktsector is de werkgelegenheid bij de overheid en dezorg de afgelopen jaren blijven stijgen. Bij de overheid nam de werkgelegenheid vorig jaar nog met 1,8% toe. In deraming slaat dit om in een afname van 1½% in <strong>2011</strong> en 2012, mede onder invloed van de ombuigingen. Dewerkgelegenheid in de zorg blijft stijgen. De vraag naar zorg groeit en er is ook genoeg arbeidsaanbod dat in de zorg wilwerken (zie kader in hoofdstuk 4). Evenals werknemers in de marktsector lijken vooral zelfstandigen tijdens de crisisminder werk te hebben gekregen. De werkgelegenheid van zelfstandigen is in 2009 met 2,4% gedaald (zie bijlage 8). Integenstelling tot de marktsector, herstelt de werkgelegenheid bij zelfstandigen zich snel. Het aantal zelfstandigengemeten in arbeidsjaren ligt naar verwachting in 2012 net onder het niveau van voor de crisis.... leiden tot beperkte verdere afname werkloosheidMet ingang van dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> gaat het CPB bij het beschrijven van de arbeidsmarkt over op de internationaledefinitie van werkgelegenheid en werkloosheid (zie kader). In de bijlagen bij ramingen zal het CPB nog geruime tijd eenaantal arbeidsmarktcijfers volgens zowel de internationale als de nationale definitie blijven publiceren.Volgens de internationale definitie neemt de werkloosheid naar verwachting af tot gemiddeld 4% (355.000 personen) in2012. De oploop van de werkloosheid tijdens de crisis is daarmee voor een deel weer teruggedrongen, maar hetwerkloosheidspercentage is in 2012 waarschijnlijk nog altijd hoger dan voor de crisis. Het verschil met de werkloosheidvolgens de nationale definitie schommelt in recente jaren tussen de ¾%-punt en de 1¼%-punt. De werkloosheid is in2010 uitgekomen op 4,5% van de beroepsbevolking. In het licht van de forse krimp van de productie in de afgelopenjaren, valt de oploop van de werkloosheid erg mee. Tijdens eerdere crises waren de gevolgen van een terugval in deproductie voor de arbeidsmarkt aanzienlijk groter. In vergelijking met eerdere conjuncturele neergangen is dearbeidsproductiviteit per uur in 2009 sterk gedaald, wat duidt op een relatief sterke mate van labour hoarding.De UV-curve, de ontwikkeling van de samenhang tussen het werkloosheidspercentage en de vacaturegraad, beweegt zichnormaal gesproken tegen de wijzers van de klok in. Een vergelijking van de huidige laagconjunctuur tot enmet 2009 met de vorige laagconjunctuur laat eenzelfde ontwikkeling zien (zie figuur 3.15). Bij ongeveer eenzelfde afnamevan de vacaturegraad, neemt de werkloosheid evenveel toe. Opvallend is dat in 2010 het werkloosheidspercentage daaltzonder een noemenswaardige voorafgaande stijging van de vacaturegraad. Ook is de oploop van zowelwerkloosheidspercentage als vacaturegraad gering. De komende jaren zullen duidelijk maken of de curve zich meerrichting de oorsprong beweegt, wat een signaal is voor een betere aansluiting tussen vraag en aanbod op dearbeidsmarkt. Er zijn geen aanwijzingen dat de aansluiting tussen vraag en aanbod slechter is geworden. In dat gevalzouden zowel de werkloosheid als het aantal vacatures hoger moeten zijn.30 Zie M.W. van der Steeg en S. Gerritsen, <strong>2011</strong>, De relatie tussen conjunctuur en onderwijsdeelname, CPB Notitie, nog te verschijnen.64


Figuur 3.15Aan oploop werkloosheid komt relatief snel een einde(a) De vacaturegraad is gedefinieerd als het aantal vacatures als percentage van de arbeidsvraag (aantal banen van werknemers + aantal vacatures). Hetwerkloosheidspercentage is conform de internationale definitie.De krapte-indicator laat zien dat de arbeidsmarkt voor de crisis zeer krap was. Ondanks de tegenvallende vraag hebbenveel bedrijven hun personeel aangehouden en is de arbeidsmarkt niet ruim geweest. Voorafgaand aan de crisis hebbenveel ondernemers ervaren dat het lastig is om aan gekwalificeerd personeel te komen. Tegelijkertijd voorzien ze dat zemet het oog op de vergrijzing binnen afzienbare tijd wel nieuw personeel nodig zullen hebben. Dit is waarschijnlijk eenvan de verklaringen waarom tijdens de afgelopen jaren de relatie tussen productie en werkgelegenheid anders was danvoorheen. Momenteel doet het CPB onderzoek naar de gewijzigde relatie op macroniveau tussen productie enwerkgelegenheid. De meest recente realisaties laten zien dat de arbeidsmarkt nog altijd niet als ruim kan wordengekwalificeerd en dat de krapte geleidelijk aan al weer toeneemt.Figuur 3.16Krapte op de arbeidsmarkt begint weer toe te nemen (a)(a) De indicator voor de krapte op de arbeidsmarkt is gedefinieerd als het aantal vacatures gedeeld door de werkloosheid (internationale definitie). Degrenzen van de vijf categorieën worden bepaald door het gemiddelde plus of min een halve of hele standaarddeviatie, berekend over de periode 1973-2010. De werkloosheid tot 1983 is gebaseerd op nieuwe teruggelegde cijfers van het CBS.65


Overgang op internationale definitie werkloosheidHet CPB hanteert vanaf de Macro <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong> in haar publicaties naast de nationale definitie ookde internationaal gangbare definitie van werkloosheid en werkgelegenheid. De internationale definitie wijkt opeen aantal onderdelen af van de nationale definitie. Het belangrijkste verschil is dat de internationale definitieuitgaat van de één-uurgrens: iedereen die minstens één uur per week werkt of wil werken telt mee voor deberoepsbevolking. In de nationale definitie ligt deze grens op minstens twaalf uur. De overgang naar deinternationale definitie leidt er dus toe dat mensen in kleine baantjes voortaan meetellen in deberoepsbevolking. Mede hierdoor komt het werkloosheidspercentage lager uit dan de nationale definitie (ziefiguur). Overigens verandert deze definitiewijziging natuurlijk niets aan de feitelijke situatie op de arbeidsmarkt.Een uitvoerige beschrijving van de verschillen en de gevolgen staat beschreven in de Macro <strong>Economisch</strong>e Verkenning<strong>2011</strong> (blz. 63).Werkloosheidspercentage volgens nationale en internationaledefinitie12% van de beroepsbevolking10864201970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010nationale definitieinternationale definitieMet ingang vanaf dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> zullen de beschrijving van de arbeidsmarkt in de hoofdtekst en decijfers in de bijlage 8 „Kerngegevens arbeidsmarkt‟ gebaseerd zijn op de internationale definitie. Het CPB blijftnog geruime tijd de werkloosheidscijfers volgens beide definities in deze bijlage publiceren.66


4 Begroting en koopkrachtDoor restrictief begrotingsbeleid en economisch herstel neemt het overheidstekort in de projectieperiode duidelijk af,van 5,2% bbp in 2010 tot naar verwachting 2,2% bbp in 2012. Daarmee ligt in 2012 het tekort voor het eerst sinds 2008onder het „Maastricht‟-plafond van 3% bbp. In 2012 is sprake van een aanzienlijke lastenverzwaring. Hetoverheidstekort vermindert ondanks een beduidende stijging van de zorguitgaven in 2012. Bij de zorg is verder zowelin <strong>2011</strong> als in 2012 sprake van een markante kaderoverschrijding. In de zorg neemt de werkgelegenheid duidelijk toe,terwijl het restrictieve begrotingsbeleid tot een daling van de werkgelegenheid bij de overheid leidt. Zoals beschrevenin hoofdstuk 3 dempt het restrictieve begrotingsbeleid het economische herstel in de projectieperiode. Dekoopkrachtdaling in 2010 wordt naar verwachting gevolgd door verdere dalingen in <strong>2011</strong> en 2012. Daarmee wordt dekoopkrachtstijging in recessiejaar 2009 tenietgedaan.68


4.1 InleidingHet nieuwe kabinet start met een overheidsbegroting die sterk uit het lood is. Door de krachtigste naoorlogse recessie, enhet begrotingsbeleid dat in reactie daarop is gevoerd, was de toename van het overheidstekort tussen 2008 en 2010 degrootste na de Tweede Wereldoorlog. De overheidsschuld liep in de afgelopen jaren niet alleen zeer fors op dooromvangrijke tekorten, maar ook doordat financiële instellingen te hulp moesten worden geschoten.Figuur 4.1De overheidsbegroting is sterk uit het lood, maar verbetert in <strong>2011</strong> en 2012 (a)3 % bbp210-1-2-3-4-5-6-71960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010EMU-saldo90 % bbp807060504030201001960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010EMU-schuld(a) In de linkerfiguur is het EMU-saldo in 1995 gecorrigeerd voor de afkoop van subsidies aan woningcorporaties (4,9% bbp).Tabel 4.1 Kerngegevens collectieve financiën en koopkracht, 2008-20122008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012% bbpBruto collectieve uitgaven 46,1 51,0 50,4 49,7 49,2Collectieve lasten 39,1 38,2 38,6 39,0 39,6Niet-belastingmiddelen 7,6 7,4 6,7 7,0 7,4EMU-saldo 0,6 -5,4 -5,2 -3,7 -2,2EMU-saldo structureel (EC-methode) -0,8 -3,9 -3,9 -2,9 -1,8Idem, CPB-methode -0,9 -6,3 -4,1 -3,0 -1,8Robuust EMU-saldo (a) -2,4 -7,5 -5,1 -3,7 -2,5EMU-schuld 58,2 60,8 63,7 65,5 65,9Microlastenontwikkeling (mld euro) 5 -1¼ ¾ 2 4¾Koopkracht, mediaan alle huishoudens (% mutatie) 0,1 1,8 -0,4 -¾ -¾(a) Het robuuste EMU-saldo is het structurele EMU-saldo exclusief aardgasbaten, rentebetalingen, rente- en dividendontvangsten opbasis van de output gap volgens de CPB-methode.69


Begrotingsregels <strong>2011</strong>-2015 continueren beleidHet nieuwe kabinet continueert in grote lijnen het sinds 1994 gevoerde trendmatige begrotingsbeleid (a). Deinkomstenkant van de begroting ademt in principe mee met de conjuncturele cyclus, waardoor mee- entegenvallers aan de inkomstenkant neerslaan in het begrotingstekort. De omvang van de te nemen belastingenpremiemaatregelen is vastgelegd in het inkomstenkader. Het inkomstenkader gaat over de totalekabinetsperiode; het kabinet kan per jaar beslissen over de verdeling over de afzonderlijke jaren. De uitgavenzijn voor ieder apart begrotingsjaar reëel vastgelegd in het meerjarige uitgavenkader. Eventueleoverschrijdingen van het uitgavenkader moeten direct worden gecompenseerd door bezuinigingen. Deuitgavenkaders en het inkomstenkader betekenen een strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Extrauitgaven ten opzichte van het uitgavenkader kunnen dus niet worden gefinancierd door inkomstenmeevallersof een additionele belastingverhoging.Op basis van het pakket tekortreducerende maatregelen wordt in de Startnota het EMU-tekort in 2015 op 0,9%bbp geraamd. Om meer zekerheid hierover te hebben, heeft het nieuwe kabinet de signaalmarge ingevoerd. Designaalmarge wordt overschreden wanneer de raming van het feitelijk EMU-saldo op basis van het <strong>Centraal</strong><strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> een neerwaartse afwijking van meer dan 1%-punt ten opzichte van het beoogde saldopad laatzien. Dan dienen maatregelen te worden genomen om het beoogde saldo aan het einde van de kabinetsperiodeweer in zicht te krijgen. Strikt genomen past deze signaalmarge niet binnen het idee van trendmatigbegrotingsbeleid (b). Trendmatig begrotingsbeleid is immers gestoeld op het feit dat gedurende dekabinetsperiode het beleid niet aangepast wordt aan de conjunctuur (zie verder het kader „hoe breed of krap isde signaalmarge?‟).De signaalmarge is de belangrijkste wijziging in de begrotingsregels. Verder zijn de rentelasten terug onder hetuitgavenkader gebracht. Daarbij is het wel zo dat rentetegenvallers leiden tot minder ruimte voor andereuitgaven, terwijl meevallers geen ruimte voor andere uitgaven veroorzaken. Van belang is verder dat hetgarantiebeleid wordt aangescherpt en dat de werkloosheidsuitkeringen en de ruilvoetontwikkeling weer onderde uitgavenkaders zijn gebracht, na in 2009 vanwege de diepe recessie buiten de kaders te zijn geplaatst.Tegenvallers bij de werkloosheids- en bijstandsuitkeringen moeten dus gecompenseerd worden door lagereandere uitgaven. De ruilvoet onder het kader betekent bijvoorbeeld dat een lagere relatieve prijsstijging vanoverheidsbestedingen leidt tot ruimte voor een hoger uitgavenvolume. Overigens blijkt uit het verleden eensterke samenhang tussen deze twee factoren: hogere (lagere) werkloosheidsuitkeringen worden veelalgecompenseerd door een ruilvoetwinst (verlies).(a) De budgettaire spelregels van het nieuwe kabinet zijn vastgelegd in de Startnota. Zie ministerie van Financiën,Startnota, 9 november 2010.(b) Dit geldt ook voor de ingevoerde ‘meevaller-formule’. In de kabinetsperiode zullen extra lastenverlichtingen plaatsvindenzodra voldaan wordt aan de middellangetermijndoelstelling van het Stabiliteits- en Groeipact (een structureel EMU-saldotussen -0,5% bbp en +0,5% bbp) en het feitelijk EMU-saldo een meerjarig overschot laat zien.Om het tekort tijdens deze kabinetperiode stevig te verminderen, en zicht te hebben op een houdbare begroting op langetermijn, heeft het kabinet een pakket van 18 mld euro tekortreducerende maatregelen geformuleerd. 31 De maatregelenbestaan zowel uit netto ombuigingen als uit netto lastenverhogingen. Het kabinet wil met deze maatregelen het feitelijk31 De 18 mld euro is de omvang van de tekortreducerende maatregelen in de jaren <strong>2011</strong>-2015 zoals gemeld in het Financieel Kader van hetRegeer- en Gedoogakkoord. Het totaal is opgebouwd uit 14,83 mld euro additionele maatregelen en 3,14 mld euro maatregelen die hetnieuwe kabinet uitvoert op basis van de Miljoenennota <strong>2011</strong>. Het CPB komt tot een effect van 14¾ mld euro voor de additionelemaatregelen (zie Analyse economische effecten financieel kader, CPB Notitie van 27 september 2010).70


EMU-tekort verminderen tot 0,9% bbp in 2015. Om deze doelstelling te halen zijn, net als door vorige kabinetten,begrotingsregels opgesteld (zie tekstkader hierboven).Figuur 4.2Geen frontloading tekortreducerende maatregelentijdens kabinetsperiode (a)1816mld euro(cumulatief)141210864202010 <strong>2011</strong> 2012 2013 2014 2015tekortreducerende maatregelen(a) Boven de stippellijn is sprake van frontloading van de tekortreducerende maatregelenover de jaren <strong>2011</strong>-2015: er worden relatief veel maatregelen genomen in de eerstejaren. Onder de stippellijn is er backloading (relatief veel maatregelen aan het eindevan de kabinetsperiode). De tekortreducerende maatregelen zijn inclusief demaatregelen die al in de Miljoenennota <strong>2011</strong> zijn opgenomen.Bron: CPB-berekening op basis van Financieel Kader, bijlage bij Regeer- enGedoogakkoord, oktober 2010.Het EMU-tekort vermindert naar verwachting van 5,2% bbp in 2010 32 tot 2,2% bbp in 2012, onder de tijdpadwaarde van2,7% bbp van het kabinet en onder het Maastricht-plafond van 3%, maar nog ver verwijderd van de Europesemiddellangetermijndoelstelling van een structureel saldo tussen -0,5% bbp en +0,5% bbp. Realisatie van deze projectiezou betekenen dat aan het Maastricht-criterium voor het tekort een jaar eerder wordt voldaan dan aangegeven in hetjongste Stabiliteitsprogramma. 33 De tekortvermindering in <strong>2011</strong> en 2012 hangt zowel samen met het voortgaandeeconomische herstel als met het restrictieve begrotingsbeleid (het aflopen van het stimuleringspakket en detekortreducerende maatregelen van zowel het vorige als het huidige kabinet). De maatregelen zwakken de economischegroei af (zie ook hoofdstuk 3), wat de tekortverbetering door de genomen maatregelen op korte termijn beperkt(uitverdieneffecten). 34Bij de tekortreducerende maatregelen (exclusief het aflopen van het stimuleringspakket) is geen sprake van frontloading.In <strong>2011</strong> en 2012 wordt een net iets minder dan proportioneel deel van de voorgenomen maatregelen genomen (zie32 Dit is een inschatting op basis van de nu beschikbare informatie. Het CBS publiceert eind maart een eerste voorlopig cijfer voor 2010.33 Ministerie van Financiën, Actualisatie Stabilisatieprogramma Nederland, 29 januari 2010.34 Er is een brede en stabiele consensus over de negatieve gevolgen op de economische groei op korte termijn van bezuinigingen. Zie IMF, Willit hurt? Macroeconomics effects of fiscal consolidation, hoofdstuk 3 in World Economic Outlook, oktober 2010; OESO, Fiscal consolidation:requirements, timing, instruments and institutional arrangement, hoofdstuk 4 in OECD Economic Outlook, november 2010. ; EuropeseCommissie, The impact of fiscal consolidation on Europe‟s economic outlook, hoofdstuk 2 in European Commission, European EconomicForecast, november 2010; R. Beetsma and M. Giuliodori, The effects of government purchases shocks: review and estimates for the EU, TheEconomic Journal, februari <strong>2011</strong>, no. 121, p. 4–32.71


Neerwaartse trend lastendruk zet niet door in <strong>2011</strong>-15De lastendruk, het totaal van belastingen en sociale premies in procenten bbp, kent een licht neerwaartse trendsinds het recordniveau in 1993 (zie figuur 4.3). Deze neerwaartse trend zet echter niet door in de huidigekabinetsperiode. De komende stijging komt voornamelijk door beleidsmaatregelen, zoals verhoging van delastendekkende zorgverzekeringspremies en de beperking van aftrekbaarheid van premies voor aanvullendepensioenen. Daarnaast stijgt de lastendruk door het verdere herstel van de vennootschapsbelasting en doorhogere ontvangsten van de inkomstenbelasting. Dit laatste komt doordat heffingskortingen en schijflengtes vande inkomstenbelasting geïndexeerd worden met de prijsontwikkeling, terwijl de gemiddelde loonstijging hogerligt.Terugkijkend op de afgelopen zes decennia blijkt de lastendruk sterk te zijn gestegen tussen 1955 en 1983 (a). Indeze periode werd de Nederlandse verzorgingsstaat opgebouwd, wat vooral gepaard ging met de invoering vanvolks- en werknemersverzekeringen (b). Deze sociale premies vertonen een stijging van maar liefst 15,7%-puntbbp in de periode 1955-1983. In dezelfde periode stegen de overige belastingen met 4,1%-punt bbp.Daarentegen droeg de invoering van de milieubelastingen in de jaren zeventig nauwelijks bij aan delastendrukstijging. In 1980 was deze slechts opgelopen tot 0,6% bbp.Belastinghervormingen beïnvloeden de collectieve lasten en de verdeling van die lasten overinkomenscategorieën. Het effect op de lastendruk op lange termijn kan daarbij verschillen van dat op kortetermijn. De twee meest recente belastinghervormingen zijn de Operatie-Oort en de Wet Inkomstenbelasting2001 (IB2001). In 1990 werden de aangepaste Oort-voorstellen ingevoerd. Hierdoor werden voortaanbelastingen en premies geheven over één grondslag, het heffingsloon. Daarnaast daalde het aantaltariefschijven van negen naar drie, werd de belastingvrije voet verlaagd en daalde het toptarief van 72% naar60%. De IB2001 betekende de invoering van het boxenstelsel. Inkomens uit arbeid, winsten en inkomsten uitbesparingen en beleggingen worden in eigen boxen belast tegen een daarbij behorend tarief. Het toptarief vande loon- en inkomstenbelasting daalde naar 52% en de grondslag werd verbreed. In figuur 4.3 komt geendirecte invloed van de Oort-hervorming op de lastendruk naar voren, maar wel van de IB2001.De conjunctuur heeft invloed op de jaarlijkse verandering in de lastendruk. Zo vielen in 2009 de lasten alspercentage van het bbp sterk terug door de recessie. Dit kwam vooral door de vennootschapsbelasting. Verderkunnen er sluimerende veranderingen in de lastendruk optreden, bijvoorbeeld wanneer de grondslag waaropeen belasting wordt berekend, zich anders ontwikkelt dan het bbp. Zo bleef in 2003-2005 de ontwikkeling vande loonsom achter bij die van het bbp. Hierdoor daalden de ontvangsten van de loon- en inkomstenheffing met0,7%-punt bbp. Daarnaast heeft aantasting van de belastingbasis invloed op de lastendruk. Zo stonden deafgelopen decennia de ontvangsten van de inkomstenbelasting onder druk door de stijgende aftrek vanpensioenpremies en hypotheekrentes.De lastendruk wordt ook beïnvloed door de keuze voor direct of later betalen voor collectieve uitgaven. Bij eengegeven omvang van de collectieve uitgaven betekent direct betalen een hogere lastendruk nu. En later betalenbetekent nu een hogere overheidsschuld en ceteris paribus pas later hogere lasten, deels voor de financieringvan de hogere rentelasten. Overigens viel de vermindering van de lastendruk na 1993 samen met eenvermindering van het overheidstekort.Hervormingen, conjunctuur, grondslagontwikkelingen en schuldfinanciering hebben allemaal invloed op delastendruk. Uiteindelijk hangt de lastendrukontwikkeling op langere termijn echter af van de voorkeur van hetprivaat of collectief financieren van bestedingen en van de gewenste inkomensverdeling.(a) 1983 is het jaar waarin de collectieve uitgaven het hoogst waren. Zie F. Bos, 2006, De Nederlandse collectieve uitgavenin historisch perspectief, CPB Document 109.(b) De sociale premies zijn collectieve lasten, omdat de relatie tussen premie en tegenprestatie nooit één op één is.72


Figuur 4.3Lastendruk steeg sterk in jaren zestig en zeventig via hogere sociale premies5045403530252015105% bbp01950 1960 1970 1980 1990 2000 2010Bron: 2010-2015: op basis van Actualisatie <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>-2015, CPB Document 213; 1969-2009: op basis van CBS, Nationale rekeningen2009; 1950-1968: diverse Nationale rekeningen, waarbij trendbreuken zijn weggewerkt.figuur 4.2). 35 Daarbij is nog geen rekening gehouden met eventuele vertragingen in de uitvoering van geplandemaatregelen. De geschiedenis leert dat zulke vertragingen zich vaak voordoen. Hetzelfde geldt voor uitgaventegenvallers.De geprojecteerde tekortvermindering van 3,0%-punt bbp in <strong>2011</strong> en 2012 tezamen is fors, maar niet uniek. In 1999 en2000 liep het tekort vrijwel even scherp terug (2,9%-punt bbp). Hetzelfde geldt voor de tekortvermindering (2,8%-puntbbp) in 2004 en 2005 tezamen en in 1996 en 1997. Internationaal gezien is de tekortvermindering van 3,0%-puntomvangrijk. Uit de jongste ramingen van de Europese Commissie, die echter al afgerond zijn in oktober 2010, blijkt dathet tekort in Nederland in die twee jaar sterker daalt dan gemiddeld in het eurogebied (2,4%-punt bbp) en dat alleen intwee europrobleemlanden (Ierland, Spanje) en in Slowakije de verwachte tekortvermindering forser is.4.2 BeleidsuitgangspuntenNauwelijks bijstellingen in de beleidsuitgangspunten <strong>2011</strong>Bij de geldende beleidsuitgangspunten is de begroting in het lopend jaar restrictief. De beleidsuitgangspunten voor <strong>2011</strong>zijn nauwelijks gewijzigd sinds de Actualisatie <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>-2015, waarin het financieel kader van hetregeer- en gedoogakkoord zijn verwerkt. Er zijn geen bijstellingen van de beleidsuitgangspunten voor de socialezekerheid en in de zorg. Wel valt de raming voor de uitgaven aan kinderopvangtoeslag 0,2 mld euro hoger uit. Deziektekostenverzekeraars hebben in november de nominale premie voor <strong>2011</strong> vastgesteld. Deze kwam uit op gemiddeld1211 euro per verzekerde. Dat is gelijk aan de raming bij het regeerakkoord. De microlasten (mlo) zijn onveranderd tenopzichte van de Actualisatie <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>-2015. Dit impliceert een lastenstijging van 2 mld euro (zietabel 4.2).Beleidsuitgangspunten 2012 betekenen verdere budgettaire verkrappingBij de geldende beleidsuitgangspunten is de begroting ook volgend jaar restrictief. Op de rijksbegroting in enge zin dalende uitgaven met 2 mld euro door de oploop in de netto bezuinigingen als gevolg van het regeerakkoord. Deze oploopvindt onder meer plaats bij ontwikkelingssamenwerking (½ mld euro) en defensie (¼ mld euro).2520151050% bbpindirecte belastingen directe belastingen premies1950 1960 1970 1983 1990 2000 2009 201535 In de Actualisatie <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>-2015 (CPB Document 213) neemt het structurele EMU-saldo (EC-methode) meer danproportioneel toe in de eerste jaren. Dit wordt bevestigd door de huidige raming voor <strong>2011</strong> en 2012. Deze snelle verbetering van hetstructurele saldo kan echter niet uitsluitend worden toegeschreven aan de maatregelen van het nieuwe kabinet (inclusief de maatregelendie het nieuwe kabinet invoert op basis van de Miljoenennota <strong>2011</strong>). Daarnaast spelen de beëindiging van de stimuleringsmaatregelen eenrol en de normalisatie van de vennootschapsbelastingen na de zware recessie. Nog belangrijker is dat de onzekerheden over de schattingvan het structurele EMU-saldo groot zijn. Dit komt niet alleen door onzekerheid over de schatting van de output gap, maar ook dooronzekerheid over de begrotingselasticiteiten. De onzekerheid over het structurele EMU-saldo is op dit moment extra groot doordat tijdensde jongste recessie het structurele saldo een niet eenvoudig te plaatsen verslechtering liet zien.73


Op het terrein van sociale zekerheid wordt in 2012 voor 1½ mld euro bezuinigd. De norm- en afbouwpercentages in dezorgtoeslag worden verhoogd (¾ mld euro). De verlaging van het budget voor re-integratie en bemiddeling leidt tot eennetto bezuiniging van ¼ mld euro. Verder wordt de oploop in het kindgebonden budget vanaf het derde kind afgeschaften worden de bedragen per kind niet geïndexeerd (¼ mld euro). Overige maatregelen zijn hogere boetes vooruitkeringsfraude, afschaffing van de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (wwik), invoering van een toets ophuishoudinkomen in de bijstand en geleidelijke afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstandsnorm.Ook is er minder geld beschikbaar voor schuldhulpsanering en wordt nieuwe instroom in de wajong beperkt tot volledigen duurzaam arbeidsongeschikten. De aow-uitkering gaat pas in vanaf de 65e verjaardag in plaats van aan het begin vande maand waarin men 65 jaar wordt. Deze overige maatregelen verlagen de uitgaven met ¼ mld euro. De raming van dekinderopvangtoeslag valt 0,3 mld euro hoger uit dan bij de Actualisatie <strong>Economisch</strong>e Verkenning <strong>2011</strong>-2015 en bij deStartnota.Voor de zorg zijn na het sluiten van het regeerakkoord de beleidsuitgangspunten voor 2012 niet wezenlijk veranderd. Er iswel een overeenkomst gesloten tussen specialisten, ziekenhuizen en het ministerie van Volksgezond, Welzijn en Sport(VWS) over de bekostiging van de vrijgevestigde specialisten voor de jaren 2012-2014, maar deze maatregel vervangt deeerder aangekondigde tariefmaatregel bij de specialisten. Ook kleinere aanpassingen, zoals het besluit de rollator in hetbasispakket te houden zijn door kortingen elders in de zorguitgaven opgevangen.Het netto effect van de beleidsmaatregelen in het regeerakkoord op de collectief gefinancierde zorguitgaven bedraagt in2012 +½ mld euro. Hiervan is ¾ mld euro het gevolg van de inzet van extra financiële middelen voor de ouderenzorg.Verder wordt in 2012 het eigen risico in de zvw verhoogd met 40 euro per volwassene per jaar. De opbrengst hiervan is¼ mld euro.Tabel 4.2 Microlastenontwikkeling, 2008-2012: forse lastenverzwaring in 20122008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012mld euroTotaal microlastendruk 5 -1¼ ¾ 2 4¾w.v. bedrijven 1¾ -2 -½ ¾ 1½gezinnen 3 1 1 1¼ 3overheid ¼ 0 0 0 ¼De microlasten worden bij de huidige technische uitgangspunten in 2012 per saldo verzwaard met 4¾ mld euro. Dit komtvooral door stijgende zvw-premies en eigen betalingen bij de zvw (2 mld euro), het deels aflopen van de maatregelen totvervroegde afschrijvingen (1¼ mld euro) en hogere aof-premies voor werkgevers (1 mld euro).In de zvw nemen de zorguitgaven in 2012 toe met 2 mld euro. Daarnaast moet het vermogenstekort van hetzorgverzekeringsfonds (zvf) voor een deel aangezuiverd worden. Eind <strong>2011</strong> bedraagt het vermogenstekort van het zvf3 mld euro. Hiervan zal 1 mld euro aangezuiverd worden in 2013. Het gewenste exploitatiesaldo 2012 bedraagt 2 mld euro.Ten opzichte van <strong>2011</strong> neemt het exploitatiesaldo 2012 toe met ½ mld euro. Om de stijging van de zorguitgaven en degewenste verbetering van het exploitatiesaldo te financieren moeten de totale premieopbrengsten in 2012 met 2½ mldeuro 36 stijgen. Een deel van de hogere premieopbrengsten wordt gerealiseerd door grondslagstijgingen; de rest wordtaangevuld door tariefsverhogingen. De procentuele inkomensafhankelijke bijdrage stijgt met 0,30%-punt van 7,75% naar8,05%. De nominale premie gaat in 2012 naar verwachting met 65 euro omhoog van 1211 euro naar 1274 euro.36 Hierbij is vooralsnog geen rekening gehouden met een eventuele verhoging van de solvabiliteitseisen voor zorgverzekeraars vanwege hetbeëindigen van de macronacalculatie in 2012.74


De microlastenverzwaring door zvw-premies en eigen betalingen bedraagt 2 mld euro. Daarvan komt ½ mld euro voorrekening van werkgevers, omdat zij in de meeste gevallen de procentuele zvw-premie betalen. De resterende 1½ mld eurokomt voor rekening van gezinnen. Een deel van die lastenverzwaring ( ¼ mld euro) loopt via de procentuele premie diesommige gezinnen zelf betalen. Een ander deel (½ mld euro) komt door de stijging van de nominale premie. De stijgingvan de inkomensafhankelijke bijdrage door werkgevers betekent een stijging van de grondslag waarover loon- eninkomstenheffing wordt geheven. Dit leidt tot een additionele stijging van de lasten (¼ mld euro). Ten slotte zorgt ook detoename van de eigen betalingen nog voor een lastenverzwaring (½ mld euro). Hierbij komt de grootste bijdrage van deeenmalige extra verhoging van het eigen risico in de zvw met 40 euro per volwassene per jaar. Daardoor, en door detrendmatige verhoging, gaat het eigen risico omhoog van 170 euro in <strong>2011</strong> naar 225 euro in 2012.De microlasten worden in 2012 daarnaast met 1¼ mld euro verzwaard door de maatregelen tot vervroegd of willekeurigafschrijven voor investeringen in 2009, 2010 en <strong>2011</strong>. Bedrijven mochten bepaalde investeringen die in het kalenderjaar2010 plaatsvonden in twee jaar afschrijven; de lastenverzwaring geeft weer dat dit voordeel afloopt en dat bedrijven vanaf2012 enkele jaren minder kunnen afschrijven. Voorts stijgen de microlasten in 2012 als gevolg van het wegvallen van detijdelijke verlaging van de aof-werkgeverspremie in <strong>2011</strong> (1 mld euro), verhoging van het tarief 1e schijf met 0,1%-punt(¼ mld euro), beperking van de alleenstaande ouderkorting (¼ mld euro), beperking van uitzonderingen bij afschaffenvan de overdraagbaarheid algemene heffingskorting (¼ mld euro) en verlaging van de leeftijdsgrens voor fiscaleaftrekbaarheid levensonderhoud van kinderen van 30 jaar tot 21 jaar (¼ mld eur0). Diverse andere maatregelen,waaronder de afloop van het tijdelijk verlaagd btw-tarief voor renovatie van woningen, verlaging van de algemeneheffingskorting met 13 euro en verhoging van de beginleeftijd van de doorwerkbonus, verzwaren de lasten met½ mld euro.De lasten worden verlicht door lagere ww-premies voor werkgevers (¾ mld euro) en door een lastenverlichtinggereserveerd voor het bedrijfsleven (¼ mld euro) die vooralsnog technisch is ingevuld als verlaging van het algemenetarief vennootschapsbelasting.4.3 Collectieve uitgavenDe lichte daling van de collectieve-uitgavenquote van 51,0% bbp in 2009 naar 50,4% bbp in 2010 zet zich naarverwachting voort in <strong>2011</strong> (naar 49,7% bbp) en 2012 (naar 49,2% bbp; nog steeds fors hoger dan de 46,1% bbp in 2008 voorde recessie).De overheidsuitgaven buiten de sociale zekerheid en zorg nemen in <strong>2011</strong> af door het grotendeels wegvallen van hetstimuleringspakket. Daarnaast dalen de overheidsuitgaven in <strong>2011</strong> door de tekortreducerende maatregelen die bij hetAanvullend Beleidsakkoord zijn afgesproken en bij de Voorjaarsnota 2009 zijn ingevuld (1¾ mld euro) en door deombuigingen (1¾ mld euro) als gevolg van de invulling van de motie Koolmees/Weekers 37 bij de Miljoenennota <strong>2011</strong>.Verder nemen de overheidsuitgaven af door de aanvullende bezuinigingen van het huidige kabinet (1 mld euro). Debeoogde nullijn in <strong>2011</strong> voor de ambtenarensalarissen drukt de collectieve uitgaven als percentage van het bbp. Denullijn voor <strong>2011</strong> heeft slechts een tijdelijk drukkend effect op de loonstijging van de overheid en daarmee deoverheidsuitgaven. Door een inhaaleffect in latere jaren wordt de achterstand op de lonen in de marktsector naarverwachting op middellange termijn weer ingelopen. 38 Voor 2012 wordt dit inhaaleffect echter nog niet verwacht.37 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2009-2010, 32 395, nr. 8.38 Dit inhaaleffect treedt op, omdat de arbeidsmarkt een markt is, waar lonen als gevolg van vraag en aanbod tot stand komen. Er zijn geenaanwijzingen dat ambtenarensalarissen op dit moment structureel hoger zijn dan die in de markt. Ervaringen uit het verleden leren dat heteenzijdig verlagen van ambtenarensalarissen ten opzichte van de markt, zoals de huidige nullijn voor <strong>2011</strong>, na verloop van enkele jarenvolledig ongedaan wordt gemaakt. Hierdoor blijven ambtenarensalarissen niet structureel achter bij de loonontwikkeling in de marktsector.Zie verder Analyse economische effecten financieel kader, CPB Notitie van 27 september 2010.75


De daling van de overheidsuitgaven (uitgedrukt in procenten bbp) in <strong>2011</strong> zet zich voort in 2012, met name door eenoploop in de bezuinigingen van het huidige kabinet, waardoor de uitgaven ten opzichte van <strong>2011</strong> afnemen met2 mld euro. Cumulatief dalen de uitgaven in <strong>2011</strong>-2012 als gevolg van het regeerakkoord met 3 mld euro.De bovenstaande bezuinigingen en het wegvallen van het stimuleringspakket temperen de groei van de collectieveuitgaven en dragen bij aan de volumereducties bij openbaar bestuur en overdrachten aan bedrijven. Bij defensie zijn er inzowel <strong>2011</strong> als 2012 volumereducties als gevolg van efficiencykortingen uit de vorige kabinetsperiode en de bezuinigingenvan het huidige kabinet. Doordat de intensiveringen van het huidige kabinet op het gebied van veiligheid al in <strong>2011</strong>ingaan en de ombuigingen een meer geleidelijke oploop kennen, zwakt de volumemutatie bij veiligheid in 2012 af tenopzichte van <strong>2011</strong>. De rente-uitgaven stijgen naar verwachting in <strong>2011</strong> en 2012 door de toename van de schuld en hogerelange en korte rentevoeten.De werkgelegenheid bij de overheid neemt naar verwachting af als gevolg van het aflopen van het stimuleringspakket ende ombuigingen van het vorige en huidige kabinet. De verwachte daling is 1% in <strong>2011</strong> en 1¼% in 2012. Dewerkgelegenheid bij de zorg blijft naar verwachting toenemen in <strong>2011</strong> en 2012.Tabel 4.3 Collectieve uitgaven, 2010-20122010 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012% bbp volumemutatiein %prijsmutatiein %Openbaar bestuur 11,3 11,0 10,6 -2¼ -2¾ 2¼ 2¾Veiligheid 2,0 2,1 2,1 5 ½ 1½ 3Defensie 1,2 1,1 1,1 -5 -5¾ 1¾ 3Infrastructuur 1,8 1,8 1,7 2¼ -2¾ 1½ 2Onderwijs 5,6 5,4 5,4 -1 ¼ 1½ 3Collectieve zorg 9,9 9,9 10,1 2¼ 3½ ½ 2¾w.v. awbz 3,7 3,7 3,8 2 4½ 1¼ 2¾zvw 5,7 5,7 5,8 3 2¾ 0 2¾overig (o.a. wmo) 0,5 0,5 0,5 -3¼ 6¼ ½ 2¾Sociale zekerheid 12,5 12,4 12,2 ¼ 0 2½ 2w.v. aow/anw 5,0 5,1 5,2 2¾ 3¼ 1¾ 2ww en bijstand 2,1 2,0 1,9 -5 -2 1¾ 2¼arbeidsongeschiktheid 1,8 1,8 1,8 -1¼ -¼ 2½ 1¾overig (o.a. zorgtoeslag) 3,5 3,5 3,3 ½ -4 4¼ 1¾Overdrachten aan bedrijven 2,1 1,8 1,7 -9¼ -8¼ 1½ 2¼Internationale samenwerking 2,1 2,1 2,1 ¾ 2½ 1½ 2¼Rente 2,0 2,2 2,3 7¼ 5¼ 5½ 4¾Bruto collectieve uitgaven 50,4 49,7 49,2 0 0 1¾ 2¾Reële bruto collectieve uitgaven ¼ ½Bruto binnenlands product 1¾ 1½ 1½ 2¼% totale werkgelegenheid volumemutatie in %Werkgelegenheid sector overheid 16,3 16,0 15,8 -1 -1¼Werkgelegenheid bedrijfstak zorg 13,8 14,0 14,4 2½ 3½76


Uitgaven voor sociale zekerheidDe uitgaven voor sociale zekerheid groeien in <strong>2011</strong> en 2012 minder hard dan het bbp. Als percentage van het bbpbedragen deze uitgaven 12,5% in 2010, 12,4% in <strong>2011</strong> en 12,2% in 2012. Deze daling ontstaat door relatief dalende uitgavenaan arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en overige uitgaven. Daarentegen stijgen de uitgaven aan aow- en anwuitkeringenals percentage van het bbp zowel in <strong>2011</strong> als in 2012. Het percentage uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen(ww en bijstand) neemt in de projectie met 0,2%-punt af naar 1,9% in <strong>2011</strong> en 2012. In beide jaren neemt het volume vande werkloosheidsuitkeringen af. De volumedaling is het gevolg van de lagere werkloosheid.De verhouding tussen het aantal inactieven en actieven neemt in de periode 2010-2012 toe van ruim 67% tot bijna 69%.Dit komt vooral door het hogere aantal aow-uitkeringen. Door de toenemende vergrijzing stijgt het aantal aowuitkeringenin de periode 2010-2012 van 2,6 miljoen tot 2,8 miljoen, een stijging van ruim 7% (zie figuur 4.4).Het aantal ww-uitkeringen (exclusief deeltijd-ww) daalt van 234.000 in 2010 naar 199.000 in 2012. Dit is voornamelijk hetgevolg van de dalende werkloosheid in <strong>2011</strong> en 2012. Het aantal bijstandsuitkeringen neemt in dezelfde periode af vaneen kleine 300.000 naar ruim 280.000. Deze daling vindt vooral in <strong>2011</strong> plaats, omdat in 2012 het aantalbijstandsontvangers opwaarts wordt beïnvloed door een korting op re-integratiemiddelen voor gemeenten (7500uitkeringen) en een beperking van de instroom in de wajong (2500 uitkeringen). Het aantal bijstandsuitkeringenwaarvoor de gemeenten een budget krijgen uitgekeerd is in 2010 met ruim 280.000 fors lager dan het werkelijke aantaluitkeringen. In <strong>2011</strong> is dit budgetvolume (ruim 285.000) juist hoger dan het werkelijke aantal uitkeringen.Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitgedrukt in volledige uitkeringen, stijgt in de periode 2010-2012 van705.000 naar 715.000. Hoewel het wao/wia-volume daalt, wordt dit vrijwel volledig gecompenseerd door een groteraantal wajong-uitkeringen. Als percentage van het bbp blijven de uitgaven aan arbeidsongeschiktheid ongeveer constant,omdat wajong-uitkeringen (meestal 75% van het wettelijk minimumloon) lager zijn dan wao/wia-uitkeringen(afhankelijk van het laatstverdiende loon).Het aantal huishoudens dat zorgtoeslag ontvangt, neemt in <strong>2011</strong> naar verwachting met ruim 350.000 toe ten opzichte van2010 tot 6,4 miljoen. Dit is ongeveer 70% van het totale aantal Nederlandse huishoudens. Door de verhoging van denorm- en afbouwpercentages daalt het aantal ontvangers van zorgtoeslag in 2012 voor het eerst sinds 2007, met ongeveer200.000 tot 6,2 miljoen. In de periode 2010-2012 stijgt de gemiddeld uitgekeerde zorgtoeslag met 18% tot ongeveer775 euro. Het overgrote deel van deze stijging vindt plaats in <strong>2011</strong> (zie figuur 4.4).Figuur 4.4Jaarlijkse groei aow-uitkeringen versnelt (links) en groei zorgtoeslag in 2012 komt totstilstand (rechts)4,0%1000euromln6,53,53,02,52,01,51,00,50,02002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 20129006,08007005,56005,05004,54003004,02006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012gemiddelde zorgtoeslag (linkeras) huishoudens met zorgtoeslag (rechteras)77


Aow stijgt én daalt ten opzichte van lonenIn dit kader gaan we na hoe de hoogte van de aow-uitkering zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. Is deaow - zoals regelmatig wordt beweerd - achtergebleven bij de lonen? Hoe verhoudt de huidige aow zich tot deoorspronkelijke aow die in 1957 in werking trad?De hoogte van de aow-uitkering is sinds de introductie in 1957 behoorlijk gestegen. De aow-uitkering wasoorspronkelijk bedoeld als basisvoorziening voor 65-plussers. Bij aanvang bedroeg de uitkering vooralleenstaanden 60% van die voor een echtpaar. In de eerste 7 jaar steeg de aow met gemiddeld 10% per jaar enin 1965 werd de aow voor echtparen verhoogd met ruim 30% en voor alleenstaanden met ruim 40%. Gedurendede eerste 20 jaar is de reële AOW-uitkering – dat wil zeggen gecorrigeerd voor prijsstijgingen – dan ookverviervoudigd (linkerfiguur). Voorts is te zien dat behoudens een korte periode in het begin van de jaren tachtigen de gevolgen van de stelherziening ziektekostenverzekering in 2006, de netto aow sneller steeg dan deprijzen. Vanaf 1977 is de reële aow-uitkering per saldo licht gestegen. Een eerste algemene conclusie is daaromdat de aow sneller stijgt dan de prijzen.Interessant is ook een vergelijking van de aow met de ontwikkeling van de verdiende lonen (rechterfiguur).Gedurende de eerste twintig jaar is de aow-uitkering gestegen ten opzichte van de lonen. Rond 1980 was deaow-uitkering 50 tot 100% harder gestegen dan de verdiende lonen. Sinds halverwege de jaren tachtig is voorgehuwden evenwel sprake van een dalende trend; voor ongehuwden geldt dit slechts in beperkte mate. Dehuidige verhouding tussen aow en verdiende lonen is vergelijkbaar met die van het begin van de jaren zeventig.Het antwoord op de vraag of de aow gestegen of gedaald is ten opzichte van de verdiende lonen hangt dus afvan het gekozen referentiepunt. Ten opzichte van de beginperiode van de aow is de uitkering harder gestegendan de lonen; ten opzichte van de jaren tachtig is sprake van een lichte daling; en vanaf 1990 is de aow grossomodo meegestegen met de verdiende lonen.De ontwikkeling van reële aow-bedragen (links) en de aow ten opzichte van lonen (rechts) 1450400350300250200150index (gehuwd 1957 = 100)100bruto aow ongehuwdbruto aow gehuwd50netto aow ongehuwdnetto aow gehuwd01957 1967 1977 1987 1997 200720018016014012010080index (gehuwd 1960 = 100)60bruto aow ongehuwd40bruto aow gehuwd20netto aow ongehuwdnetto aow gehuwd01957 1967 1977 1987 1997 2007(1) Bij de berekening van de netto aow-bedragen is rekening gehouden met enkele elementen die niet in de netto-nettokoppeling zijnverwerkt. Dit betreft nominale ziektekostenpremies, zorgtoeslag, ouderenaftrek, ouderenkorting, tegemoetkoming aow’ers en detegemoetkoming buitengewone uitgaven (op basis van standaardziektekosten).78


ZorguitgavenNa enige matiging in <strong>2011</strong>, als gevolg van een pakket ingrijpende beleidsmaatregelen, zullen de collectieve zorguitgavenin 2012 weer het trendmatige hoge groeipad hernemen. Dat is een ander patroon dan na eerdere recessies. Hetgebruikelijke patroon is, niet alleen in Nederland maar ook in andere landen, dat de uitgavengroei tijdens de recessieongemoeid wordt gelaten om de recessie niet dieper te maken dan ze al is. Maar ook dat de groei na afloop van derecessie alsnog stevig wordt afgeremd om het niveau van de uitgaven weer enigszins in lijn te brengen met het lagereniveau van het nationaal inkomen. 39 Dat gebeurt nu niet. Nadat de collectieve zorguitgaven zijn gestegen van 8,8% bbp in2008 naar 9,9% bbp in 2010, blijven ze in <strong>2011</strong> op dat verhoogde niveau en gaan ze in 2012 zelfs weer stijgen, naar 10,1%bbp. De matiging in <strong>2011</strong> vindt zowel plaats bij het volume van de geleverde diensten als bij de prijs.In <strong>2011</strong> is de volumegroei van de collectieve zorguitgaven naar verwachting 2¼%. Dat is onder de ontwikkeling van delaatste jaren. De afzwakking komt vooral door het uitgebreide pakket van maatregelen dat de vorige regering nog heeftvoorgesteld bij de begroting <strong>2011</strong>. Binnen de awbz wordt bij het volume een kleine ½ mld euro bespaard door debeperking van de pgb‟s. Het volume van de awbz groeit daardoor met niet meer dan 2%. Binnen de zvw wordt bij hetvolume eveneens een kleine ½ mld euro bespaard door pakketmaatregelen, bij anticonceptie, tandheelkunde, enhulpmiddelen, en door eigen betalingen bij de paramedische zorg en de GGZ. De volumegroei van de zvw komt daardooruit op 3%. Het volume van de overige zorguitgaven daalt 3¼% door de beperking van het wmo-budget met een kleine¼ mld euro.De prijzen van de collectieve zorguitgaven stijgen in <strong>2011</strong> naar verwachting slechts met ½%. Dit is vooral het gevolg vaneen aantal maatregelen dat de regering heeft overgenomen uit de ontwerpbegroting van het vorige kabinet met het doelde productiekosten van de zorg te verlagen. Het effect van deze maatregelen is door het CPB op sommige punten lageringeschat, maar is toch nog omvangrijk. Binnen de awbz zijn deze maatregelen in het regeerakkoord weer teruggedraaid.De prijsmutatie van de awbz komt daarom nog uit op 1¼%. Binnen de zvw zijn deze ombuigingen in het regeerakkoordovergenomen. Hier worden de ziekenhuisbudgetten gekort, het uurtarief van de specialisten verlaagd, functionelebekostiging van de eerstelijnszorg ingevoerd en onnodig gebruik van de tweedelijnszorg in plaats van eerstelijnszorgbeperkt. In totaal gaat het daarbij om een besparing van ½ mld euro. De prijsmutatie van de zvw is mede daardoor slechts0%.In 2012 is de volumegroei van de collectieve zorguitgaven met 3½% weer in lijn met de trendmatige ontwikkeling.Daarbinnen groeit het volume van de awbz met 4½% beduidend harder. Dit is het gevolg van de extra gelden die voor deouderenzorg zijn uitgetrokken in het regeerakkoord. Het volume van de zvw groeit met 2¾% wat minder snel. Dit komtmet name door de extra verhoging van het eigen risico met 40 euro per verzekerde. Dit geeft een besparing op de zvwuitgaven van ruim ¼ mld euro. De overige zorguitgaven nemen toe met 6¼% als gevolg van een aantal kleineoverhevelingen van de awbz naar de VWS-begroting.De belangrijkste bijdrage in de ontwikkeling van de prijzen in de zorg komt van de stijging van de loonkosten met 3½%.Door de lagere groei van de materiaalprijzen met 2½% en de arbeidsproductiviteitsverbetering met ½% komt deprijsontwikkeling in de zorg uit op 2¾% in 2012.39 E. Mot, R van Elk, P.H. Franses, 2009, Modelling health care expenditures; overview of the literature and evidence from a panel time seriesmodel, CPB Discussion Paper 121.79


Werkgelegenheid zorg hoger door de recessieTerwijl de werkgelegenheid in de marktsector vanaf 2008 met 2% is gedaald, is die van de zorgsector gestegenmet 7%. Dat is een hogere groei dan gebruikelijk. Het blijkt dat in tijden van ongunstige economischeontwikkeling de aantrekkingskracht van de zorgsector op de arbeidsmarkt groter wordt. Dit geldt vooral voorhet verplegend en verzorgend personeel in de zorginstellingen. Het relatief zware werk wordt dangecompenseerd door de zekerheid van een baan. Deze zekerheid komt voort uit het feit dat de vraag naar zorgvoor het overgrote deel collectief gefinancierd wordt. De overheid wil het aanbod van zorgproducten tijdens eenrecessie juist niet beperken door de budgetten of tarieven te verlagen. Bovendien is elke burger verplichtverzekerd zodat er geen financiële reden is voor de gebruikers om geen of minder zorg te vragen. De vraag naararbeid in de zorg is blijkbaar licht anticyclisch, vanaf 2008 is het aantal vacatures in de zorg met 40%afgenomen. Ook opmerkelijk is dat de stijging van de loonkosten per persoon juist heel gematigd was. Bij devaststelling van de tarieven voor zorginstellingen voor 2010 is op basis van de standaard systematiek gerekendmet een stijging van de loonkosten met 1,7%, maar voorlopige cijfers van het CBS laten een feitelijke stijging vande lonen in de zorg zien van niet meer dan 1%. Het kan er op duiden dat vooral het aantal werkenden in delagere loonschalen is toegenomen. Hoe dan ook heeft het de zorginstellingen de financiële ruimte gegeven omextra personeel aan te trekken en zo de werkdruk in de zorg te verminderen. In zo‟n jaar daalt dearbeidsproductiviteit dan ook vaak.Uitgavenkader: overschrijdingen in <strong>2011</strong> en 2012 door de zorguitgavenIn de Startnota zijn voor elk van de jaren <strong>2011</strong>-2015 reële uitgavenkaders vastgesteld voor de driebegrotingsdisciplinesectoren: voor de rijksbegroting in enge zin, voor de sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid envoor de zorg. Tegenvallers moeten binnen de kaders worden gecompenseerd. De budgettaire kaders (uitgavenplafonds)worden jaarlijks nominaal aangepast (opgehoogd) voor de actuele prijsontwikkeling op basis van de ontwikkeling van de„prijs nationale bestedingen‟. Deze globale prijsaanpassing wijkt in de praktijk af van de precieze onderliggendeaanpassing van de loon- en prijsontwikkeling van de collectieve uitgaven. De loonkosten kunnen zich bijvoorbeeldanders ontwikkelen dan de prijs nationale bestedingen. Een dergelijk verschil tussen de nominale aanpassing van hetuitgavenplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling 40 van de onder het plafond vallende uitgaven wordt weluitgedrukt als budgettaire ruilvoetwinst of -verlies voor de collectieve sector: zonder dat het volume van bestedingen isaangepast kan het uitgavenplafond dan toch worden over- of onderschreden. Voor <strong>2011</strong> wordt geen ruilvoetwinst of -verlies verwacht, terwijl voor 2012 een gering ruilvoetverlies wordt verwacht van in totaal ruim ¼ mld euro doorruilvoetverliezen bij de sociale zekerheid en de zorg. Het ruilvoetverlies in 2012 treedt op bij de sociale zekerheid en zorgdoordat de lonen (relatief ten opzichte van de prijsontwikkeling van de nationale bestedingen) in de huidige projectiemeer stijgen dan werd geraamd bij de Startnota. Bij de rijksbegroting in enge zin wordt het ruilvoetverlies bij deloongevoelige uitgaven in 2012 meer dan gecompenseerd door ruilvoetwinst bij de prijsgevoelige uitgaven.Bij de Startnota zijn de rente-uitgaven onder het kader rijksbegroting in enge zin geplaatst. Hogere rente-uitgavenmoeten dus binnen dit kader worden gecompenseerd. Lagere rente-uitgaven leiden echter niet tot meer ruimte onderhet kader. Wanneer de rente-uitgaven lager zijn dan werd verwacht in de Startnota, wordt de mutatie gecorrigeerd op dehoogte van de ijklijn. Deze neerwaartse aanpassing wordt in de huidige raming in zowel <strong>2011</strong> als in 2012 toegepast.Volgens de huidige inzichten overschrijden de collectieve uitgaven in <strong>2011</strong> en 2012 het uitgavenkader dat pas afgelopenseptember is opgesteld (zie tabel 4.4). Het kader zorg wordt in <strong>2011</strong> overschreden met ¾ mld euro en in 2012 met 1¼ mldeuro. In de berekeningen van het CPB was er in het najaar al sprake van overschrijdingen van respectievelijk ½ mld euro40 Het gaat hierbij om niet beleidsmatige loon- en prijsontwikkelingen. Meer precies gaat het om die ontwikkelingen die voor de collectievesector als werkgever exogeen zijn.80


en ¾ mld euro, omdat het CPB de effectiviteit van een aantal ombuigingsmaatregel lager had ingeschat. Sindsdien zijn deverwachte loon- en prijsstijgingen in de zorg naar boven bijgesteld; dat veroorzaakt ¼ mld hogere uitgaven in 2012.Daarnaast wijzen de realisatiecijfers van 2010 erop dat het niveau van de uitgaven hoger lagen, wat gevolgen heeft voor deraming <strong>2011</strong>-2012. Hoeveel hoger is nu nog moeilijk te zeggen omdat gegevens met veel vertraging beschikbaar komen.Gerekend is met een ¼ mld euro hoger uitgavenniveau, maar het is niet uitgesloten dat het om een aanmerkelijk groterbedrag gaat. De overschrijdingen bij de zorg worden slechts ten dele gecompenseerd door onderschrijdingen bij hetkader sociale zekerheid en de rijksbegroting in enge zin. Overigens heeft het nieuwe kabinet de begrotingsregelgecontinueerd dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden compensatie tussen de drie uitgavenkaders magplaatsvinden.Tabel 4.4 Overschrijding uitgavenkader, <strong>2011</strong>-2012<strong>2011</strong> 2012mld euroOverschrijding ten opzichte van Startnota ¾ ¾w.v. rijksbegroting in enge zin 0 - ½sociale zekerheid en arbeidsmarkt 0 0budgettair kader zorg ¾ 1¼4.4 Collectieve lastenDe collectieve lasten nemen in de projectieperiode toe, van 38,6% bbp in 2010 tot 39,6% in 2012. Deze stijging komtvolledig door het beleid. 41 De endogene ontwikkeling 42 van de belasting- en premieontvangsten is over deze periode inlijn met de ontwikkeling van het bbp.In <strong>2011</strong> is de endogene groei van de loon- en inkomstenheffing sterker dan die van het bbp. Dit komt door de stijgendearbeidsinkomensquote als gevolg van de toenemende werkgelegenheid, door de achterblijvende ontwikkeling vanaftrekbare hypotheeklasten als gevolg van de lage rente en door progressiewerking doordat de loonontwikkeling hogeruitkomt dan de gebruikte inflatiecorrectie. Dit wordt ten dele gecompenseerd door afname van belastinginkomsten overwerkloosheids- en bijstandsuitkeringen, hogere aftrek van pensioenpremies, en een geringere groei van depensioenuitkeringen. In 2012 is de endogene ontwikkeling van de loon- en inkomstenheffing ongeveer in lijn met hetbbp. De stijgende arbeidsinkomensquote en de progressiewerking worden gecompenseerd door achterblijvendewinstgevendheid van zelfstandigen, snellere ontwikkeling van aftrekbare hypotheeklasten, hogere aftrek vanpensioenpremies en lagere groei van pensioenuitkeringen.De endogene ontwikkeling van de premies werknemersverzekeringen is dit en volgend jaar in lijn met die van het bbp.De endogene ontwikkeling van de zvw-premies is in <strong>2011</strong> in lijn met de ontwikkeling van het bbp en blijft in 2012 achterbij het bbp.41 De beleidsmatige mutatie van de belasting- en premieontvangsten wijkt op enkele punten af van de microlastenontwikkeling(gepresenteerd in paragraaf 4.2). In <strong>2011</strong> is de beleidsmatige mutatie per saldo vrijwel gelijk aan de microlastenontwikkeling. In 2012 is debeleidsmatige mutatie ½ mld euro kleiner, doordat de verhoging van de eigen betalingen zvw wel tot hogere microlasten leidt maar geenbelasting- of premieontvangst is .42 De endogene ontwikkeling is de ontwikkeling van belastingen en premies voor zover niet veroorzaakt door beleid. Dit betreft vooralgrondslagontwikkeling, maar bijvoorbeeld ook progressiewerking bij de loon- en inkomstenheffing.81


De zegeningen van een uniform btw-tariefDe btw-grondslag in ruime zin bedraagt ongeveer 450 mld euro in <strong>2011</strong> (a). Hiervan valt de helft onder hetalgemene tarief van 19%, een zesde valt onder het lage tarief van 6% en de rest is vrijgesteld van btw. Btw wordtgeïnd door het belasten van de verkoop van goederen en diensten, waarbij bedrijven de btw over hun aankopenkunnen verrekenen. Vrijgesteld van btw-heffing is een aantal sectoren, zoals woninghuur, gezondheidszorg,onderwijs, bank- en verzekeringsdiensten, post en de luchtvaart. Vrijgestelde bedrijven en organisaties kunnende btw over hun aankopen niet verrekenen en worden op deze manier toch deels belast voor de btw. Afschaffenvan vrijstellingen zorgt voor grondslagverbreding en minder economische verstoring (b). Belangrijke beperkingis echter dat vrijwel alle vrijstellingen alleen in Europees verband kunnen worden afgeschaft. Ook is btw-heffinglastig te operationaliseren voor bijvoorbeeld de financiële sector.Voor eerste levensbehoeften geldt het lage btw-tarief, bijvoorbeeld voor voedingsmiddelen, kraanwater engenees- en verbandmiddelen. Daarnaast vallen onder andere boeken, kranten, tijdschriften, arbeidsintensievediensten zoals kappers en fietsenmakers, openbaar vervoer, taxi‟s, sierteelt, hotelovernachtingen,voedingsmiddelen in de horeca, campings, musea, sportwedstrijden, attractieparken, peepshows (tot 2008),circussen, bioscopen en tot juli <strong>2011</strong> ook theaters en concerten onder het lage tarief (c). Verder geldt van 1oktober 2010 tot 1 juli <strong>2011</strong> het lage tarief ook voor renovatie en herstel van woningen. De afbakening van hetlage tarief is niet altijd logisch. Voor konijnenvoer geldt het lage tarief, terwijl caviavoer onder het hoge tariefvalt. Het digitale boek (ebook) valt sinds 2010 onder het lage tarief als deze op een cd of memorystick wordtgekocht, voor gedownloade ebooks blijft het algemene tarief gelden. Het is begrijpelijk dat in dit soort gevallenhevig gelobbied wordt. Dat geldt ook voor tijdelijke steunmaatregelen voor sectoren.Een uniform tarief voor een brede belasting op consumptie is economisch gezien het minst verstorend, omdatverstoringen in relatieve prijzen worden weggenomen. Ook worden uitvoeringskosten voor de belastingdiensten de administratieve lastendruk voor bedrijven kleiner. In de recente Mirrlees Review worden drie mogelijkeargumenten ontkracht die verschillende btw-tarieven kunnen rechtvaardigen: herverdelingsmotieven,arbeidsmarkteffecten en het beprijzen van externe effecten (d). Als de overheid wil herverdelen kan zij dat beterdoen via bijvoorbeeld de loon- en inkomstenheffing of uitkeringen en toeslagen. Bovendien is de nivellerendewerking van het lage tarief beperkt; hogere inkomensgroepen kopen duurdere variëteiten voedsel, gaan vakeruit eten en gooien meer voedsel weg. Mogelijke arbeidsmarkteffecten, zoals stimulering van arbeidsintensievediensten, kunnen beter met gerichte subsidies worden bereikt en beprijzen van externe effecten kan viaspecifieke belastingen zoals accijnzen en milieuheffingen.Invoering van een uniform btw-tarief van 19% voor goederen die nu onder het lage tarief vallen zou ex-ante tot8¼ mld euro hogere opbrengsten leiden in <strong>2011</strong> (e). Dit geld kan gebruikt worden voor gerichte lastenverlichtingvia bijvoorbeeld de inkomstenbelasting om koopkrachteffecten te compenseren. Een andere optie is invoerenvan een ex-ante budgettair neutraal uniform btw-tarief van 15,2%. De prijsverhogingen van onder meervoedingsmiddelen kunnen tijdens de invoering wel tot een forse „gevoelsinflatie‟ leiden. Sommige producentenen consumenten hebben nadeel en anderen hebben voordeel van een budgetneutrale uniformering. Iedereenheeft echter baat bij minder verstoringen en lagere uitvoeringskosten.(a) Dit betreft consumptie huishoudens, lopende aankopen en investeringen van de overheid en intermediair verbruik eninvesteringen door van btw vrijgestelde bedrijven. Door vrijstellingen zitten hier enkele dubbelingen in.(b) Three VAT studies, Sijbren Cnossen, 2010, CPB Bijzondere Publicatie 90.(c) Zie ook Miljoenennota <strong>2011</strong>, bijlage 5, p.29. Voor meer detail zie p.371-390 van de Wolters BTW-gids <strong>2011</strong>.(d) Crawford, Keen and Smith, 2010, hoofdstuk 4 van de Mirrlees Review; zie ook Studiecommissie Belastingstelsel:Continuïteit en vernieuwing, 2010 en CPB Notitie aan de Studiecommissie Belastingstelsel, 31 maart 2010.(e) Rekeninghoudend met de hogere btw over overheidaankopen. Vrijstellingen zijn buiten beschouwing gelaten.<strong>Economisch</strong>e doorwerking van een dergelijke variant staat beschreven in de CPB Notitie aan StudiecommissieBelastingstelsel, 31 maart 2010.82


Tabel 4.5 Belasting- en premieontvangsten, 2010-20122010 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012beleidendogeenniveau in % bbpmutaties in % bbp per jaarLoon- en inkomstenheffing 14,0 14,0 14,3 -0,2 0,2 0,2 0,0Premies werknemersverzekeringen 3,0 2,9 2,9 -0,1 0,0 0,0 0,0Zvw-premies 5,2 5,7 5,9 0,5 0,2 0,0 -0,1Vennootschapsbelasting (excl. gas) 1,9 2,1 2,2 0,0 0,2 0,2 0,0Belastingen op productie en invoer 12,4 12,2 12,2 0,1 0,1 -0,3 -0,1Overige belastingen 2,1 2,1 2,1 0,0 0,0 0,0 0,0Totaal 38,6 39,0 39,6 0,3 0,7 0,1 -0,1De endogene ontwikkeling van de vennootschapsbelasting is in <strong>2011</strong> sterker dan die van het bbp. In 2012 is deontwikkeling van de vennootschapsbelasting in lijn met de bbp-ontwikkeling. De toename komt door de verminderingvan effecten van de economische crisis (boekverliezen op financiële titels en vastgoed en de mogelijkheid totverliesverrekening door bedrijven). In 2012 wordt dit herstel gedempt door verslechtering van de winstquote. De ramingvan de ontvangsten vennootschapsbelasting blijft met grote onzekerheden omgeven.De endogene ontwikkeling van de belasting op productie en invoer, zoals btw, accijnzen en bpm, blijft dit en volgendjaar achter bij de ontwikkeling van het bbp. De btw-ontvangsten blijven dit jaar achter door de beperkte consumptiegroeien een incidentele belastingmeevaller in 2010. 43 Volgend jaar is de ontwikkeling van de btw-ontvangsten in lijn met bbp.De ontwikkeling van de bpm-ontvangsten blijft dit en volgend jaar achter bij bbp, mede door de toenemendepopulariteit van zeer zuinige van bpm-vrijgestelde auto‟s. 44 Ook de endogene ontwikkeling van accijnzen zal dit envolgend jaar achterblijven bij het bbp. De endogene ontwikkeling van de overige belastingen is dit en volgend jaar in lijnmet de bbp-ontwikkeling.4.5 OverheidsschuldDe overheidsschuld stijgt naar verwachting ten opzichte van het bbp en blijft daarmee ook in <strong>2011</strong> en 2012 boven deMaastrichtnorm van 60% bbp. Behalve door het overheidstekort wordt de overheidsschuld beïnvloed door financiëletransacties. In 2008 was er een zeer sterk opwaarts effect door interventies in de financiële sector. Door aflossingen in2009 en 2010 is dit opwaartse effect op de overheidsschuld gedeeltelijk tenietgedaan. Financiële transacties hebben naarverwachting dit en komend jaar een beperkt drukkend effect op de overheidsschuld. Enerzijds daalt de schuld doorverdere aflossing van het overbruggingskrediet aan Fortis (¾ mld euro in <strong>2011</strong>) en vermindering van de ING back-upfacility (naar verwachting 2¼ mld euro in <strong>2011</strong> en 1 mld euro in 2012). Anderzijds neemt de schuld toe door de EFSF-leningaan Ierland (¾ mld euro in <strong>2011</strong> en ½ mld euro in 2012). Eventuele aflossing door Aegon 45 en ING is in deze prognose van43 De ontwikkeling van de btw-ontvangsten in 2010 was uitzonderlijk sterk gezien de beperkte grondslagontwikkeling. Deze hogereontvangsten in 2010 zijn waarschijnlijk deels incidenteel. Het niet doortrekken van deze incidentele meevaller naar <strong>2011</strong> draagt bij aan eenachterblijvende btw-ontvangst ten opzichte van bbp in <strong>2011</strong>.44 In 2010 zijn ongeveer evenveel auto‟s verkocht als voor de crisis, terwijl de bpm-ontvangsten in 2010 aanzienlijk lager zijn dan in 2008. Ditzal mede door de bpm-vrijstelling komen; het gedragseffect van de bpm-vrijstelling wordt in de gebruikte systematiek niet als beleidgezien.45 De aflossing van 750 mln euro door Aegon op 15 maart kon niet meer in deze CEP-projectie worden meegenomen. Aegon heeft hetvoornemen uitgesproken om in juni de rest van de staatssteun af te lossen. De ING heeft het voornemen kenbaar gemaakt om 2 mld eurote willen aflossen op 13 mei <strong>2011</strong>, maar moet de finale beslissing hierover nog nemen. Deze beslissing is mede afhankelijk van de externemarktomstandigheden, zie persbericht ING van 7 maart <strong>2011</strong>, „ING to repurchase EUR 2 bn core Tier 1 securities from Dutch State on 13 May’.83


Hoe breed of krap is de signaalmarge?Het kabinet heeft een signaalmarge voor het EMU-saldo ingevoerd. Deze signaalmarge wordt overschredenwanneer de voorspelling van het EMU-saldo in het CEP voor het volgend jaar meer dan 1%-punt lager is dan inhet saldopad van de Startnota. Het kabinet heeft zich verplicht bij overschrijding van de signaalmargemaatregelen te nemen waardoor het beoogde saldo aan het eind van de kabinetsperiode weer in zicht komt. Inde huidige projectie zou het EMU-saldo in 2012 met 1,5%-punt moeten verslechteren om de signaalmarge tebereiken. In dit kader bepalen we voor twee scenario‟s hoe snel (of langzaam) deze signaalmarge wordtoverschreden voor 2012 op basis van het huidige <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> (a).In het eerste scenario (A) leidt een wereldwijde daling in <strong>2011</strong> en 2012 van het vertrouwen van producenten enconsumenten tot een wereldwijde verslechtering van de economische ontwikkeling. Door de vertrouwensdalingnemen de Nederlandse consumptie en investeringen en de relevante wereldhandel af ten opzichte van hetbasispad. Dit resulteert in een lagere werkgelegenheid en een lagere economische groei. Het EMU-saldo van deoverheid verslechtert door hogere uitgaven aan bijstands- en werkloosheidsuitkeringen, en door de lagerebelastingopbrengsten als gevolg van de lagere economische groei (en door het noemereffect van het lagerebbp).In het tweede scenario (B) leiden hogere rentes in het eurogebied in <strong>2011</strong> en 2012 tot een hogere eurokoerswaardoor de bestedingen in het eurogebied onder druk komen te staan. Mede door de hogere rentes dalen deinvesteringen, stijgt de werkloosheid, daalt de arbeidsproductiviteit en daarmee de loonvoet en daalt met enigevertraging de consumptie. Het EMU-saldo van de overheid verslechtert door hogere uitgaven aan bijstands- enwerkloosheidsuitkeringen, hogere rentelasten en lagere belastingopbrengsten (en door het noemereffect vanhet lagere bbp). Verondersteld wordt dat, in tegenstelling tot de geldende begrotingsregels, de toename van derentelasten niet kan worden opgevangen door ombuigingen binnen het kader.Het EMU-saldo raakt de signaalmarge bij een gecumuleerde afname van de relevante wereldhandel van 6,4% in2012 (in scenario A) of een gecumuleerde koersstijging van de euro van 8% in combinatie met rentestijgingen (inscenario B). In beide gevallen ligt de bbp-groei aanzienlijk lager. Uitgaande van de huidige raming zal dus slechtsbij een fors negatieve macro-economische schok de signaalwaarde worden geraakt. Daarmee is de kans opadditionele ombuigingen vanwege deze nieuwe signaalmarge-regel momenteel beperkt.Effecten van: A: Tegenvallende economische ontwikkeling wereldwijd A BB: Hogere rentes eurogebied <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012cumulatieve afwijkingen in %Relevante wereldhandel, volume -3,5 -6,4 -2,3 -3,3Invoerprijs goederen 0,0 0,0 -3,7 -4,6Lange rente (niveau in % nominaal) 0,0 0,0 1,2 1,2Bruto binnenlandsproduct (bbp), volume -1,4 -2,9 -0,9 -1,9EMU-saldo (niveau % bbp) -0,5 -1,5 -0,5 -1,5(a) Het eerste scenario is vergelijkbaar met scenario B uit het kader met de onzekerheidsvarianten, maar dan met een(opgeschaalde) afname in plaats van toename van het vertrouwen. Het tweede scenario is een opschaling van het scenarioin tabel 5.4 uit SAFFIER II; 1 model voor de Nederlandse economie, in 2 hoedanigheden, voor 3 toepassingen,’ CPBDocument 217, 2010.84


de overheidsschuld nog niet opgenomen. Hetzelfde geldt voor mogelijke additionele EFSF-leningen. Verder wordt eeneventuele vermindering van het aandelenbelang in ABN AMRO pas na 2013 verwacht. 464.6 KoopkrachtKoopkracht verslechtert in <strong>2011</strong>In <strong>2011</strong> verslechtert de statische koopkracht in doorsnee met ¾% (zie tabel 4.6). De helft van de huishoudens ervaart eengrotere koopkrachtdaling en de andere helft ervaart een kleinere koopkrachtdaling. 65-plussers (-1%) enuitkeringsgerechtigden (-1%) gaan er duidelijk veel meer op achteruit dan werknemers (-0,5%). De contractloonmutatievan 1¾% ligt onder de inflatie van 2%. Dit geeft een reële loondaling van ¼%. De koopkracht van 65-plussers verslechtertfors doordat de pensioenen niet of zeer beperkt geïndexeerd worden en bij een paar pensioenfondsen zelfs verlaagdworden. De aow-tegemoetkoming wordt bevroren en vervolgens met 14 euro verlaagd. De toeslag voor 65-plussers meteen partner onder de 65 jaar gaat per 1 juli met 10% omlaag, tenzij het verzamelinkomen onder 162% van het wettelijkminimumloon ligt. Deze maatregel slaat neer bij de 65-plus alleenverdiener-huishoudens (ruim 160.000 huishoudens):voor deze huishoudens daalt de koopkracht met 1¾%. De aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten voor 65-plusserswordt beperkt door een verlaging van de vermenigvuldigingsfactor van 77% naar 40%. Voor 65-plussers geboren na 1945wordt een aow-heffing ingevoerd. In <strong>2011</strong> gaat het om maximaal 7 euro. De verhoging van de ouderenkorting met 50euro is gunstig voor de koopkracht van 65-plussers.Tabel 4.6Zowel in <strong>2011</strong> als in 2012 daalt de koopkrachtTweeverdiener (c) Alleenstaande Alleenverdiener Alle huishoudtypen(ouder)Bruto huishoudinkomen (b) <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012mediaan koopkrachtmutatie in % (a)Werknemers< 175% wml -½ -1 -¼ -½ -½ -3175-350% wml -½ -¾ -½ -¼ -½ -1¾> 350% wml -¾ -¼ -½ 0 -¾ -½} -½ } -½Uitkeringsgerechtigden< 120% wml-¾ -1¼ -1¼ -1¼} -1 } -1> 120% wml -1 -¾ -1 -1} -1 } -1¼65-plussers< 120% aow -1 -1 -¾ -¾> 120% aow -1¼ -1¼ -1½ -1¼} -1¾ } -1½ } -1 } -1Totaal -¾ -¾(a) Statische koopkrachtmutaties exclusief incidentele inkomensmutaties.(b) Bruto inkomen uit arbeid of uitkering; bruto minimumloon (wml) en bruto 100% aow-uitkering zijn in <strong>2011</strong> ongeveer 18 500 euro.(c) De indeling van tweeverdieners naar inkomensbron is op basis van de meest verdienende partner.46 Zie de brief van minister De Jager over het deelnemingen beleid van de overheid (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010-<strong>2011</strong>, 28 165, nr. 117).85


Statische en dynamische koopkracht vergelekenIn de statische koopkrachtmutaties die het CPB publiceert zijn de gevolgen van overgangen zoals promotie,baanverlies, samenwonen, scheiden en het krijgen van kinderen niet meegenomen. Ook incidentele beloningen,zoals periodieken en bonussen worden niet meegenomen. In dynamische koopkrachtcijfers worden deze zakenwel meegenomen. Het CBS berekent over het verleden de gerealiseerde dynamische koopkrachtmutatie. Zijdoet dit op basis van realisatiecijfers uit het Inkomenspanelonderzoek. In de figuur zijn de cijfers voor demediane statische koopkrachtmutatie en de mediane dynamische koopkrachtmutatie over de periode 1997-2009 naast elkaar gezet. Het verloop van de koopkracht door de tijd heen is goed vergelijkbaar, maar dedynamische koopkrachtcijfers liggen gemiddeld 1%-punt boven de statische koopkrachtcijfers. Dat komtdoordat overgangen die de koopkracht verbeteren, zoals promotie en incidentele beloningen, vakervoorkomen dan overgangen die de koopkracht beperken zoals baanverlies. Alleen in 2009, midden in de crisis,ligt de dynamische koopkrachtmutatie (dit cijfer is nog “nader voorlopig” en kan dus nog wijzigen) onder destatische koopkrachtmutatie. Dit komt doordat er in 2009 veel bonussen geschrapt zijn en doordat een relatiefgroot aantal huishoudens toen te maken kreeg met baanverlies. Bij vergelijking van de dynamische en statischekoopkracht voor werkenden en voor 65-plussers is het verloop nog steeds goed vergelijkbaar. Bij 65-plusserszijn de verschillen heel klein, doordat in deze groep weinig dynamische overgangen voorkomen. Voorwerkenden is het verschil met 1,5%-punt wat groter dan voor alle huishoudens. De dynamiek die ontbreekt inde statische koopkrachtmutatie is, in economisch rustige tijden, redelijk stabiel. Dat maakt dat op macroniveaude mediane statische koopkrachtmutatie een goede indicator is van de mediane dynamischekoopkrachtmutatie, tenzij er hevige economische schommelingen zijn. De spreiding rondom de dynamischekoopkracht is veel groter dan de spreiding rondom de statische koopkracht die in de puntenwolken wordtweergegeven.Verschil tussen statische en dynamische koopkrachtmutatiesredelijk stabiel6%543210-1-21997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong>statische koopkracht (CPB)dynamische koopkracht (CBS)86


Vrijwel alle huishoudens profiteren van de verlenging van de eerste drie belastingschijven met respectievelijk 300, 250 en450 euro en de verlaging van het tarief in de eerste schijf met 0,45%-punt. Daarentegen hebben alle huishoudens nadeelvan de bevriezing van de algemene heffingskorting. De zorgpremies stijgen sterk. De nominale premie stijgt met 10% ende inkomensafhankelijke bijdrage stijgt met 0,7%-punt. Lagere en middeninkomens worden hiervoor deelsgecompenseerd via de zorgtoeslag, maar deze wordt in <strong>2011</strong> beperkt. Het percentage van het minimumloon dathuishoudens zelf aan zorg moeten betalen gaat met 0,015%-punt (3 euro) omhoog. De afbouw die geldt voor inkomensboven het minimumloon gaat met 0,03%-punt omhoog, waardoor over iedere 1000 euro boven het minimumloon 30eurocent minder zorgtoeslag wordt uitgekeerd. Werkenden ondervinden voordeel van de verhoging van dearbeidskorting. Huishoudens met huurtoeslag krijgen 10 euro minder huurtoeslag. De heffingskortingen in box 3 voormaatschappelijke beleggingen en voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen worden vanaf <strong>2011</strong> in4 jaar afgebouwd. De lagere en midden inkomens met twee of meer kinderen profiteren van de verhoging van hetkindgebonden budget. De kinderopvangtoeslag gaat gemiddeld met 5% omlaag en de kinderbijslag is bevroren. Vooralleenstaande ouders wordt de alleenstaande ouderkorting verlaagd met 20 euro. De spreiding van de koopkracht isbeperkt (zie figuur 4.6). De verschillen bij een zelfde bruto inkomen ontstaan vooral door aanpassingen vankindregelingen: het voordeel van de verhoging van het kindgebonden budget neemt toe met het aantal kinderen en demate waarin de verlaging van de kinderopvangtoeslag de koopkracht verslechtert, is afhankelijk van het gebruik van dezeregeling.Drie achtereenvolgende jaren met koopkrachtdalingIn 2012 daalt de mediane koopkracht met ¾%. De daling voor werknemers (-½%) is kleiner dan die vooruitkeringsgerechtigden (-1¼%) en 65-plussers (-1%). Met een mediane koopkracht van -½% in 2010 en -¾% in <strong>2011</strong> zijn ernu drie achtereenvolgende jaren met een koopkrachtdaling. De koopkrachtstijging uit 2009 wordt door dezeopeenvolgende koopkrachtdalingen teniet gedaan. De mediane statische koopkracht is sinds 1997, het eerste jaarwaarvoor deze door het CPB berekend is, zelfs niet eerder in twee achtereenvolgende jaren gedaald. Het CBS berekendeover de periode 1978-2002 de statische koopkracht. Deze was alleen begin jaren tachtig meerdere jaren op rij negatief (ziefiguur 4.5). De dynamische koopkrachtcijfers, waarin tevens de effecten van periodieken en overgangen tussen werk enuitkering en dergelijke zijn meegenomen, zijn veelal gunstiger dan de statische koopkrachtcijfers (zie kader).Figuur 4.5Statische koopkracht sinds begin jaren tachtig nietmeerdere jaren op rij gedaald4%3210-1-2-3-4-51978 1982 1986 1990 1994 1998 2002 2006 2010 2012statische koopkracht CBSstatische koopkracht CPB87


Bij een contractloonstijging van 2½% en een inflatie van 2% stijgen de reële lonen in 2012 met een ½%-punt. Hogerezorgpremies en een beperking van de zorgtoeslag doen deze reële loonstijging meer dan teniet, vooral voor de laagsteinkomens. Het percentage van het minimuminkomen dat huishoudens bij de zorgtoeslag zelf moeten betalen gaat vooralleenstaanden met 0,2%-punt (40 euro) en voor paren met 0,5%-punt (100 euro) omhoog. De afbouw over hetverzamelinkomen boven het minimuminkomen wordt verhoogd met 0,4%-punt (4 euro minder zorgtoeslag voor iedere1000 euro boven het minimumloon). Deze maatregel verslechtert de koopkracht van de lagere en middeninkomens. Denominale zorgpremie stijgt in 2012 met 5% en de inkomensafhankelijke bijdrage met 0,3%-punt. Alle huishoudensondervinden nadeel van de verlaging van de algemene heffingskorting met 13 euro en van de verhoging van het tarief inde eerste schijf met 0,1%-punt.De koopkracht van de alleenverdiener-huishoudens daalt het meest. Belangrijkste oorzaak is de aanpassing in debeperking van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. In de huidige beleidsuitgangspunten vervalt in2012 de uitzondering op deze maatregel voor huishoudens met kinderen tot 6 jaar en voor niet-werkende partnersgeboren tussen 1963 en 1972. De beperking van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting werkt vanaf 2012ook door in de bijstand. De netto bijstand stijgt hierdoor met 70 euro (voor alleenstaanden) à 100 euro (voor paren)minder per jaar.Het kindgebonden budget wordt beperkt. De bedragen per kind en de inkomensgrens voor afbouw worden nietgeïndexeerd. Daarnaast vervalt de verhoging uit <strong>2011</strong> voor het tweede kind en wordt het kindgebonden budget beperkttot maximaal twee kinderen. Hierdoor verslechtert de koopkracht van de lage en middeninkomens met kinderen. Bij dehuidige beleidsuitgangspunten gaat de maximale leeftijdsgrens voor het jongste kind die geldt voor de alleenstaandeouderkorting van 27 jaar naar 12 jaar. Bij de aanvullende alleenstaande-ouderkorting gaat deze maximale leeftijdsgrensvan 16 jaar naar 12 jaar. Een alleenstaande ouder waarvan alle kinderen ouder zijn dan 12 jaar heeft dus geen recht (meer)op (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting. De kinderopvangtoeslag wordt in 2012 verder versoberd.De huurtoeslag valt lager uit, doordat huishoudens een hoger huurbedrag zelf moeten betalen. Minder ouderewerknemers ontvangen de doorwerkbonus door de verhoging van de aanvangsleeftijd van 62 naar 63 jaar; bovendiendaalt het hoogste doorwerkbonuspercentage van 10% naar 7%. Voor 65-plussers met een onvolledige aow vervalt de aowtegemoetkoming.De verlaging van de aow-partnertoeslag met 10% voor huishoudens met een verzamelinkomen vanaf162% van het wettelijk minimumloon werkt door in de koopkracht van 2012, omdat deze maatregel halverwege <strong>2011</strong>wordt uitgevoerd.Een aantal beleidsmaatregelen werkt via de inflatie door in de koopkracht. Dit is onder meer de verhoging van deassurantiebelastingen en de verhoging van de btw op de podiumkunsten. Er is een aantal beleidsmaatregelen dat nietmeegenomen is in de berekening van de mediane koopkracht, onder meer omdat de betreffende groepen niet goed teonderscheiden zijn in het databestand dat ten grondslag ligt aan de koopkrachtberekeningen. Dit is bijvoorbeeld hetgeval bij de verhoging van het collegegeld voor langstudeerders.88


Figuur 4.6Beperkte spreiding van de koopkrachtmutaties in <strong>2011</strong> (a)Werkenden alleenverdienersWerkenden tweeverdieners6%6%442200-2-2-4-4-60 25000 50000 75000 100000 125000Bruto jaarloon huishouden in 2010 (euro)-60 25000 50000 75000 100000 125000Bruto jaarloon huishouden in 2010 (euro)Werkenden alleenstaandenUitkeringsgerechtigden alleenstaanden6%6%442200-2-2-4-4-60 25000 50000 75000 100000 125000Bruto jaarloon huishouden in 2010 (euro)-60 25000 50000 75000 100000 125000Bruto jaarloon huishouden in 2010 (euro)65-plussers alleenstaanden65-plussers tweeverdieners6%6%442200-2-2-4-4-60 25000 50000 75000 100000 125000Bruto jaarloon huishouden in 2010 (euro)-60 25000 50000 75000 100000 125000Bruto jaarloon huishouden in 2010 (euro)(a) Koopkracht naar huishoudtype, inkomensbron en huishoudinkomen, mutaties in %, <strong>2011</strong>.89


BijlagenDe cijfers in de hierna volgende tabellen sluiten aan bij de Nationale rekeningen 2009.Alle hier opgenomen bijlagen zijn in een digitale versie beschikbaar op de website van het CPB (www.cpb.nl).Daarnaast wordt een aantal overzichten alleen op de website gepubliceerd en niet in de bijlagen van het <strong>Centraal</strong><strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> en de Macro <strong>Economisch</strong>e Verkenning. Dit zijn:E1: Middelen en bestedingen, 1969-2012, niveaus in lopende prijzen;E2: Middelen en bestedingen, 1970-2012, volume- (en prijs-)mutaties;E3: Halfjaarcijfers, % groei t.o.v. overeenkomstige periode;E4: Bbp-volume naar regio's en landen, 1980-2012;E5: Collectieve uitgaven naar functie, volume- en prijsmutaties, 1970-2012;E6: Collectieve uitgaven naar economische categorie, 1970-2012;E7: Kerngegevens Arbeidsmarkt, 1969-2012, niveaus.91


Bijlage 1.1 Middelen en bestedingen 2010 (mld euro, mutaties per jaar in %)2009 inprijzen20092010 inprijzen2009VolumemutatiePrijsmutatie2010 inprijzen2010Beloning werknemers 298,1 -0,8 295,7 1,6 300,5Bedrijvensector 241,0 -1,3 237,9 1,5 241,5Overheidssector 57,1 1,1 57,8 2,1 59,0Exploitatieoverschot (netto) 125,8 136,7Afschrijvingen 87,9 1,5 89,2 0,6 89,7Bedrijvensector 72,2 1,1 73,0 0,3 73,2Overheidssector 15,7 3,0 16,2 1,9 16,5Belastingen 69,9 73,2Subsidies 9,7 10,0Bruto binnenlands product marktprijzen 572,0 1,7 581,8 1,4 590,1Invoer 354,6 10,5 391,8 5,9 415,0Goederen 267,7 12,1 300,3 6,9 321,1Diensten 86,8 5,4 91,5 2,5 93,8Totale middelen 926,6 5,1 973,6 3,2 1005,0Betaalde primaire inkomens 168,6 151,0Betaalde inkomensoverdrachten 14,3 16,1Saldo lopende transacties met het buitenland 19,4 39,6Totaal 202,4 206,792


2009 inprijzen20092010 inprijzen2009VolumemutatiePrijsmutatie2010 inprijzen2010Consumptieve bestedingen 425,2 0,8 428,8 1,4 434,7Huishoudens 262,6 0,4 263,7 1,2 266,9Overheid 162,7 1,5 165,1 1,6 167,8Uitkeringen in natura 63,2 3,0 65,1 1,0 65,7Lonen 57,1 0,9 57,6 2,3 59,0Overig 42,3 0,1 42,3 1,7 43,1Investeringen vaste activa 108,9 -4,9 103,6 1,2 104,8Bedrijvensector 86,8 -5,2 82,3 1,4 83,5Woningen 33,8 -10,7 30,2 2,5 30,9Overige vaste activa 53,0 -1,6 52,2 0,8 52,6Overheidssector 22,1 -3,8 21,3 0,4 21,3Veranderingen voorraden -3,5 2,4 2,2Nationale Bestedingen 530,6 0,8 534,8 1,3 541,7Uitvoer 395,9 10,8 438,9 5,6 463,3Goederen 306,1 12,4 344,1 6,4 366,1Diensten 89,8 5,4 94,7 2,6 97,2Totale bestedingen 926,6 5,1 973,6 3,2 1005,0Uitvoersaldo 41,4 48,4Ontvangen primaire inkomens 153,2 150,0Ontvangen inkomensoverdrachten 7,9 8,3Totaal 202,4 206,793


Bijlage 1.2 Middelen en bestedingen <strong>2011</strong> (mld euro, mutaties per jaar in %)2010 inprijzen2010<strong>2011</strong> inprijzen2010VolumemutatiePrijsmutatie<strong>2011</strong> inprijzen<strong>2011</strong>Beloning werknemers 300,5 ½ 302,3 2¾ 310,6Bedrijvensector 241,5 1 244,0 3¼ 251,6Overheidssector 59,0 -1¼ 58,3 1¼ 59,0Exploitatieoverschot (netto) 136,7 142,3Afschrijvingen 89,7 1 90,5 1¼ 91,7Bedrijvensector 73,2 ½ 73,5 1¼ 74,5Overheidssector 16,5 3 17,0 1½ 17,2Belastingen 73,2 74,6Subsidies 10,0 9,6Bruto binnenlands product marktprijzen 590,1 1¾ 600,0 1½ 609,5Invoer 415,0 5 435,7 4 453,0Goederen 321,1 6¼ 340,8 4¾ 357,1Diensten 93,8 1 94,8 1 95,9Totale middelen 1005,0 3 1035,7 2½ 1062,6Betaalde primaire inkomens 151,0 154,0Betaalde inkomensoverdrachten 16,1 16,9Saldo lopende transacties met het buitenland 39,6 45,9Totaal 206,7 216,994


2010 inprijzen2010<strong>2011</strong> inprijzen2010VolumemutatiePrijsmutatie<strong>2011</strong> inprijzen<strong>2011</strong>Consumptieve bestedingen 434,7 ¼ 436,3 2 444,5Huishoudens 266,9 ¾ 268,6 2 274,3Overheid 167,8 0 167,7 1½ 170,2Uitkeringen in natura 65,7 1½ 66,7 ¾ 67,2Lonen 59,0 -¾ 58,5 ¾ 59,0Overig 43,1 -1¼ 42,5 3½ 44,1Investeringen vaste activa 104,8 2½ 107,6 1½ 109,2Bedrijvensector 83,5 3 86,0 1½ 87,4Woningen 30,9 1½ 31,4 1¾ 32,0Overige vaste activa 52,6 4 54,6 1½ 55,4Overheidssector 21,3 1 21,5 1½ 21,9Veranderingen voorraden 2,2 2,7 2,8Nationale Bestedingen 541,7 1 546,5 1¾ 556,5Uitvoer 463,3 5½ 489,1 3½ 506,1Goederen 366,1 6¼ 389,2 4 404,7Diensten 97,2 2¾ 99,9 1½ 101,4Totale bestedingen 1005,0 3 1035,7 2½ 1062,6Uitvoersaldo 48,4 53,0Ontvangen primaire inkomens 150,0 155,0Ontvangen inkomensoverdrachten 8,3 8,9Totaal 206,7 216,995


Bijlage 1.3 Middelen en bestedingen 2012 (mld euro, mutaties per jaar in %)<strong>2011</strong> inprijzen<strong>2011</strong>2012 inprijzen<strong>2011</strong>VolumemutatiePrijsmutatie2012 inprijzen2012Beloning werknemers 310,6 ½ 312,4 3½ 323,0Bedrijvensector 251,6 1 254,1 3½ 262,9Overheidssector 59,0 -1¼ 58,3 3¼ 60,1Exploitatieoverschot (netto) 142,3 146,3Afschrijvingen 91,7 1½ 93,0 1¾ 94,6Bedrijvensector 74,5 1 75,2 1¾ 76,5Overheidssector 17,2 3 17,7 2 18,1Belastingen 74,6 77,2Subsidies 9,6 9,3Bruto binnenlands product marktprijzen 609,5 1½ 618,4 2¼ 631,7Invoer 453,0 3¾ 469,8 ½ 472,0Goederen 357,1 4½ 373,3 ¼ 374,3Diensten 95,9 ½ 96,5 1¼ 97,8Totale middelen 1062,6 2½ 1088,2 1½ 1103,8Betaalde primaire inkomens 154,0 157,0Betaalde inkomensoverdrachten 16,9 17,9Saldo lopende transacties met het buitenland 45,9 51,1Totaal 216,9 226,096


<strong>2011</strong> inprijzen<strong>2011</strong>2012 inprijzen<strong>2011</strong>VolumemutatiePrijsmutatie2012 inprijzen2012Consumptieve bestedingen 444,5 ½ 447,0 2½ 458,3Huishoudens 274,3 1 276,9 2¼ 283,2Overheid 170,2 0 170,0 3 175,1Uitkeringen in natura 67,2 2¼ 68,6 2¾ 70,6Lonen 59,0 -1 58,4 3 60,1Overig 44,1 -2½ 43,0 3¼ 44,4Investeringen vaste activa 109,2 3 112,5 1¾ 114,6Bedrijvensector 87,4 4½ 91,3 1¾ 92,9Woningen 32,0 4 33,3 1¾ 33,9Overige vaste activa 55,4 4¾ 58,0 1¾ 59,0Overheidssector 21,9 -3 21,2 2 21,7Veranderingen voorraden 2,8 2,1 2,1Nationale Bestedingen 556,5 1 561,5 2½ 575,0Uitvoer 506,1 4 526,7 ½ 528,7Goederen 404,7 4½ 423,2 ¼ 423,8Diensten 101,4 2 103,4 1½ 105,0Totale bestedingen 1062,6 2½ 1088,2 1½ 1103,8Uitvoersaldo 53,0 56,7Ontvangen primaire inkomens 155,0 160,0Ontvangen inkomensoverdrachten 8,9 9,4Totaal 216,9 226,097


Bijlage 2 Kerngegevens voor Nederland, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002mutaties per jaar in %Internationale conjunctuurRelevante wereldhandel 8,3 4,1 10,8 0,6 1,8Prijspeil goedereninvoer -3,5 -1,8 6,6 -1,5 -4,6Concurrentenprijs -2,2 -1,5 8,6 2,7 -1,5Ruwe-olieprijs (Brent, niveau in dollars per vat) 12,8 17,8 28,4 24,4 25,0Eurokoers (dollar per euro) 1,11 1,07 0,92 0,90 0,94Lange rente (niveau in %) 4,6 4,6 5,4 5,0 4,9Volume bestedingen en buitenlandse handelBruto binnenlands product (bbp, economische groei) 3,9 4,7 3,9 1,9 0,1Consumptie huishoudens 5,1 5,3 3,7 1,8 0,9Overheidsbestedingen 3,0 3,5 3,0 4,9 4,1Bruto investeringen bedrijven (exclusief woningen) 8,3 11,3 -2,0 -3,0 -7,6Uitvoer van goederen (exclusief energie) 7,5 9,0 15,7 1,3 1,4w.v. binnenslands geproduceerd 3,8 4,1 6,5 -2,0 2,8wederuitvoer 13,7 16,7 28,7 5,5 -0,4Invoer van goederen 9,1 9,3 14,1 2,1 0,4Prijzen, lonen en koopkrachtPrijspeil goederenuitvoer (exclusief energie) -1,9 -2,7 3,7 0,1 -2,6Prijsconcurrentiepositie (a) -1,9 0,3 2,1 0,9 -0,9Consumentenprijsindex (cpi) 2,0 2,2 2,6 4,5 3,4Contractloon marktsector 3,1 2,9 3,2 4,2 3,5Loonsom per arbeidsjaar marktsector 4,1 3,9 5,3 5,4 5,5Koopkracht, mediaan alle huishoudens 1,9 0,3 1,1 3,3 0,5Arbeidsmarkt (internationale definitie)Beroepsbevolking 15-74 jaar 1,6 1,6 1,9 0,7 1,8Werkzame beroepsbevolking 15-74 jaar 2,9 2,4 2,4 1,2 1,3Werkloze beroepsbevolking (niveau in % beroepsbevolking) 4,3 3,5 3,1 2,5 3,1Werkloze beroepsbevolking (in dzd personen) 334 279 246 206 254Marktsector (b)Productie 4,9 5,8 5,1 1,6 -0,8Arbeidsproductiviteit in arbeidsjaren 2,2 3,1 3,1 0,6 1,0Werkgelegenheid in arbeidsjaren 2,7 2,6 1,9 0,9 -1,7Prijs toegevoegde waarde 1,4 1,0 2,7 4,0 4,7Reële arbeidskosten 2,7 2,9 2,6 1,4 0,7niveau in %Arbeidsinkomensquote 80,0 80,1 80,0 80,6 80,4Winstquote (van productie in Nederland) (c) 9,1 10,3 11,8 10,1 11,2Collectieve sectorniveau in % bbpEMU-saldo collectieve sector -0,9 0,4 2,0 -0,2 -2,1EMU-schuld collectieve sector (ultimo jaar) 65,7 61,1 53,8 50,7 50,5Collectieve lasten 39,4 40,4 39,9 38,3 37,7(a) Concurrentenprijs minus uitvoerprijs binnenslands geproduceerde goederen.(b) Bedrijven exclusief zorg, delfstoffenwinning en onroerendgoedsector.(c) Marktsector exclusief banken en verzekeringen.98


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 20124,1 7,6 5,5 8,7 7,2 1,6 -13,7 11,3 6¼ 5-2,4 1,0 3,2 3,5 1,7 4,6 -7,5 6,9 4¾ ¼-3,0 1,8 3,1 4,4 1,3 3,5 -2,9 5,2 3¼ ¾28,8 38,2 54,4 65,2 72,5 96,9 61,5 79,5 97 971,13 1,24 1,24 1,26 1,37 1,47 1,39 1,33 1,34 1,344,1 4,1 3,4 3,8 4,3 4,3 3,7 3,0 3½ 40,3 2,2 2,0 3,4 3,9 1,9 -3,9 1,7 1¾ 1½-0,2 1,0 1,0 -0,3 1,8 1,1 -2,5 0,4 ¾ 12,6 -1,0 1,1 8,9 3,6 3,0 4,0 0,9 0 -½-1,0 -2,7 2,2 9,7 6,4 7,1 -18,2 -1,6 4 4¾2,4 9,1 6,7 9,3 7,4 1,2 -9,2 12,7 7¼ 5¼-2,7 4,1 1,2 4,7 5,2 -1,4 -10,5 7,2 3¼ 39,0 15,2 12,9 14,1 9,5 3,8 -7,9 17,7 10¾ 73,1 8,1 5,9 10,0 6,8 3,3 -10,3 12,1 6¼ 4½-2,0 -0,2 0,9 1,2 1,8 2,1 -5,3 4,1 1½ 0-2,6 0,8 -0,2 1,0 -2,0 -0,5 4,3 -0,8 0 12,1 1,2 1,7 1,1 1,6 2,5 1,2 1,3 2 22,7 1,5 0,7 2,0 1,8 3,5 2,7 1,0 1¾ 2½4,5 3,5 1,4 2,6 3,3 3,5 2,0 1,7 3¼ 3½-1,2 0,3 -1,5 2,0 1,7 0,1 1,8 -0,4 -¾ -¾-0,5 0,6 1,0 0,6 2,0 1,8 0,7 -0,3 ½ ¾-1,6 -0,3 0,7 1,6 2,9 2,3 0,1 -1,0 1 14,2 5,1 5,3 4,4 3,6 3,1 3,7 4,5 4¼ 4341 419 441 366 306 267 327 390 365 3550,0 2,6 3,4 4,6 5,3 1,7 -5,4 1,6 2¼ 1¾2,5 4,0 3,4 2,7 2,6 0,5 -3,1 3,5 1½ 1¼-2,5 -1,3 0,0 1,9 2,6 1,2 -2,4 -1,8 ¾ ½2,1 -0,5 1,3 -0,5 0,7 0,7 2,6 1,6 ¼ ¾2,3 4,0 0,2 3,2 2,6 2,8 -0,6 0,0 3 2¾80,3 80,2 77,4 77,6 77,5 79,0 80,9 78,4 79¼ 80¼10,8 10,7 11,7 14,1 15,9 13,8 7,7 9,4 10½ 10¼-3,1 -1,7 -0,3 0,5 0,2 0,6 -5,4 -5,2 -3,7 -2,252,0 52,4 51,8 47,4 45,3 58,2 60,8 63,7 65,5 65,937,4 37,5 37,6 39,0 38,7 39,1 38,2 38,6 39,0 39,699


Bijlage 3 Kerngegevens wereldeconomie en externe data voor Nederland, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002mutaties per jaar in %Kerngegevens wereldeconomieBBP volumeEurogebied 2,8 2,9 3,9 1,9 0,9Verenigde Staten 4,4 4,9 4,2 1,1 1,8Japan -2,0 -0,1 2,9 0,2 0,3Azië exclusief Japan 1,8 6,4 7,1 4,8 6,6Wereld 2,4 3,5 4,8 2,2 2,8Wereldhandelsvolume goederen 4,7 6,3 13,2 -0,8 3,6Invoervolume EU-15 (goederen) 10,6 5,6 12,7 1,2 0,7Consumentenprijsindex eurogebied (HICP) 1,1 1,1 2,1 2,3 2,2Consumentenprijsindex Verenigde Staten (CPI) 1,5 2,2 3,4 2,8 1,6Wereldhandelsprijs (euro’s) -4,1 1,1 15,6 0,1 -4,9Industrieproducten (euro’s) -1,8 0,9 10,3 0,0 -4,8Grondstoffen excl. energie (euro’s, HWWI) -13,9 -5,5 19,8 -7,1 -2,6Voedings- en genotmiddelen -14,9 -15,7 7,2 -4,3 6,1Industriële grondstoffen van agrarische oorsprong -12,7 1,5 22,2 -11,5 -5,8Metalen -13,9 0,0 29,7 -5,8 -7,2Energie (euro’s, HWWI) -27,9 33,6 73,1 -7,6 -5,5Externe data voor NederlandRelevant wereldhandelsvolume, goederen excl. energie 8,3 4,1 10,8 0,6 1,8Invoerprijs Nederland (gulden/euro)Goederen -3,5 -1,8 6,6 -1,5 -4,6Goederen exclusief energie -1,8 -3,5 2,5 -0,8 -4,3Consumptiegoederen 0,8 -0,2 0,4 0,1 0,0Investeringsgoederen -5,5 -4,7 -1,9 -4,0 -4,4Overige grondstoffen en halffabrikaten -0,2 -3,4 5,5 1,2 -2,8Wederuitvoer -3,0 -4,2 1,4 -1,7 -6,4Energie -26,8 31,3 69,6 -7,4 -6,9Concurrentenprijs, goederen excl. energie -2,2 -1,5 8,6 2,7 -1,5Relatieve arbeidskosten pep Nederland tov concurrenten (a) 3,2 0,2 -6,5 1,9 4,9niveausEurokoers (dollar per euro, niveau) 1,11 1,07 0,92 0,90 0,94Ruwe olieprijs (Brent, dollar per vat) 12,8 17,8 28,4 24,4 25,0Ruwe olieprijs (Brent, euro per vat) 11,5 16,7 30,7 27,2 26,4Lange rente Duitsland 4,6 4,5 5,3 4,8 4,8Lange rente Verenigde Staten 5,3 5,6 6,0 5,0 4,6Korte rente eurogebied 3,5 3,0 4,4 4,3 3,3Korte rente Verenigde Staten 5,5 5,3 6,5 3,7 1,7(a) Verwerkende industrie.100


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 20120,8 1,9 1,8 3,2 2,8 0,3 -4,0 1,7 1½ 1½2,5 3,6 3,1 2,7 1,9 0,0 -2,6 2,8 3 2¾2,5 2,7 1,9 2,0 2,3 -1,2 -6,3 4,0 1½ 1¼7,5 8,4 8,9 9,8 10,6 6,8 5,6 9,0 7½ 7¼3,9 5,2 4,9 5,4 5,5 2,8 -0,9 4,7 4 46,2 10,6 8,0 8,9 7,4 2,2 -13,1 15,3 8 74,0 7,1 4,8 8,4 4,9 -2,7 -14,4 8,9 5½ 42,1 2,1 2,2 2,2 2,1 3,3 0,3 1,6 2 1½2,3 2,7 3,4 3,2 2,9 3,8 -0,3 1,6 2 1½-8,2 -0,2 5,6 5,0 -1,9 5,0 -6,5 10,0 5 ½-9,1 -3,4 2,4 1,1 -3,1 0,6 -0,9 6,0 1 ½-4,6 9,7 10,0 25,6 7,8 4,9 -17,5 40,6 15½ 0-9,5 1,6 -0,1 9,9 14,4 24,5 -8,1 17,0 23¾ 01,7 -0,2 1,2 10,8 10,9 -10,3 -12,0 52,6 12 0-4,9 24,9 23,1 42,7 3,5 2,1 -25,4 43,9 12 0-4,4 23,0 36,4 18,1 2,6 30,8 -33,5 35,5 21¾ 04,1 7,6 5,5 8,7 7,2 1,6 -13,7 11,3 6¼ 5-2,4 1,0 3,2 3,5 1,7 4,6 -7,5 6,9 4¾ ¼-2,7 -0,5 -0,4 0,9 1,8 1,9 -3,7 3,7 1¾ ¼-1,8 -1,3 -1,2 1,3 1,1 2,2 0,6 2,6 2¼ ¾-2,2 -1,8 -2,1 -1,0 -0,4 -0,3 1,3 0,5 1 ½-2,5 1,0 1,8 3,7 5,1 5,1 -5,3 5,5 3½ ¼-3,3 -1,1 -1,2 -0,4 0,4 0,4 -4,1 3,2 ¾ ¼0,9 15,7 34,0 21,3 3,0 19,7 -25,3 27,4 20¾ 0-3,0 1,8 3,1 4,4 1,3 3,5 -2,9 5,2 3¼ ¾8,4 1,2 -4,2 -1,7 -1,2 3,0 2,8 -8,4 -2¾ -½1,13 1,24 1,24 1,26 1,37 1,47 1,39 1,33 1,34 1,3428,8 38,2 54,4 65,2 72,5 96,9 61,5 79,5 97 9725,5 30,7 43,7 51,9 52,9 65,9 44,1 59,9 73 734,1 4,1 3,4 3,8 4,2 4,0 3,3 2,8 3¼ 3¾4,0 4,3 4,3 4,8 4,6 3,6 3,2 3,2 3½ 42,3 2,1 2,2 3,1 4,3 4,6 1,2 0,8 1¼ 21,2 1,6 3,5 5,2 5,3 3,0 0,6 0,3 ½ 1¼101


Bijlage 4 Nederlandse invoer en uitvoer, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002mutaties per jaar in %InvoervolumeGoederen (inclusief energie) 9,1 9,3 14,1 2,1 0,4Energie -0,5 -0,2 10,4 6,6 0,3Goederen (exclusief energie) 9,9 9,8 14,4 1,6 0,4Consumptiegoederen (exclusief energie) 7,1 8,7 9,0 0,9 1,7Investeringsgoederen 13,9 15,9 0,5 -0,6 -4,0Grondstoffen en halffabrikaten (exclusief energie) 9,8 9,1 17,3 1,9 0,6Diensten 8,7 9,4 6,2 3,8 -0,1UitvoervolumeGoederen 6,9 8,4 15,3 1,8 1,3Energie -2,1 -3,2 9,1 7,1 0,3Goederen (exclusief energie) 7,5 9,0 15,7 1,3 1,4w.v. binnenslands geproduceerde uitvoer 3,8 4,1 6,5 -2,0 2,8wederuitvoer 13,7 16,7 28,7 5,5 -0,4Diensten 6,3 9,8 7,0 2,6 -0,4Relevante wereldhandel 8,3 4,1 10,8 0,6 1,8Handelsprestatie (a) -0,7 4,9 4,9 0,7 -0,4Marktprestatie (b) -4,5 0,0 -4,2 -2,6 1,0PrijsontwikkelingInvoer goederen -3,5 -1,8 6,6 -1,5 -4,6Uitvoer goederen (inclusief energie) -2,8 -2,0 6,8 0,1 -3,2Uitvoer energie -16,9 11,6 65,7 -0,1 -9,4Uitvoer goederen (exclusief energie) -1,9 -2,7 3,7 0,1 -2,6w.v. binnenslands geproduceerde uitvoer -0,3 -1,8 6,5 1,7 -0,5wederuitvoer -4,3 -4,0 0,3 -1,7 -5,2Concurrentenprijs -2,2 -1,5 8,6 2,7 -1,5Prijsconcurrentiepositie (c) -1,9 0,3 2,1 0,9 -0,9102Arbeidskosten per eenheid product in euro’s in de verwerkende industrieNederlandLoonvoet (d) 3,9 3,3 4,9 4,3 5,3Arbeidsproductiviteit 2,6 3,8 7,0 0,3 2,6Arbeidskosten per eenheid product 1,3 -0,5 -2,0 4,1 2,6EuroconcurrentenLoonvoet (d) 1,8 3,0 4,4 3,6 4,0Arbeidsproductiviteit 2,3 3,6 6,0 1,9 2,5Arbeidskosten per eenheid product -0,7 -0,8 -1,5 1,7 1,5Niet-euroconcurrentenLoonvoet (d) 7,3 7,0 7,6 6,4 7,0Arbeidsproductiviteit 3,0 6,3 6,1 1,0 6,9Effectieve wisselkoers euro 7,5 1,4 -9,5 2,8 5,8Arbeidskosten per eenheid product -3,1 -0,8 12,1 2,5 -5,4(a) Totale uitvoer minus relevant wereldhandelsvolume.(b) Binnenslands geproduceerde uitvoer minus relevant wereldhandelsvolume.(c) Concurrentenprijs minus uitvoerprijs binnenslands geproduceerde goederen (exclusief energie).(d) In lokale valuta.


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 20123,1 8,1 5,9 10,0 6,8 3,3 -10,3 12,1 6¼ 4½1,2 3,9 4,4 5,6 0,9 5,3 -5,0 8,0 6 43,4 8,5 6,1 10,7 7,9 2,9 -11,4 12,8 6¼ 4¾-3,4 0,4 -1,1 4,0 3,3 3,6 -6,0 4,0 0 -16,7 -3,8 1,8 15,6 7,7 5,8 -23,8 4,8 8 74,1 11,1 7,5 11,1 8,4 2,6 -10,9 14,6 6¾ 5-2,1 -1,4 3,7 4,8 1,3 3,9 -1,7 5,4 1 ½2,2 9,2 6,1 8,7 6,5 2,4 -8,9 12,4 6¼ 4½-0,3 10,3 0,2 3,9 0,3 11,9 -7,4 10,3 ½ 1¼2,4 9,1 6,7 9,3 7,4 1,2 -9,2 12,7 7¼ 5¼-2,7 4,1 1,2 4,7 5,2 -1,4 -10,5 7,2 3¼ 39,0 15,2 12,9 14,1 9,5 3,8 -7,9 17,7 10¾ 7-0,6 3,3 5,5 1,9 5,8 4,5 -3,9 5,4 2¾ 24,1 7,6 5,5 8,7 7,2 1,6 -13,7 11,3 6¼ 5-1,8 1,5 1,2 0,6 0,2 -0,4 4,6 1,5 ¾ ¼-6,9 -3,5 -4,3 -4,0 -2,0 -3,0 3,3 -4,0 -3¼ -2¼-2,4 1,0 3,2 3,5 1,7 4,6 -7,5 6,9 4¾ ¼-1,6 0,5 3,7 3,2 1,6 4,5 -8,3 6,4 4 ¼3,4 8,3 34,7 20,7 -0,4 22,6 -25,8 24,3 20¾ ½-2,0 -0,2 0,9 1,2 1,8 2,1 -5,3 4,1 1½ 0-0,3 1,1 3,3 3,4 3,3 4,0 -7,2 6,0 3¼ -¼-4,0 -1,5 -1,5 -0,8 0,4 0,2 -3,5 2,5 ¼ ¼-3,0 1,8 3,1 4,4 1,3 3,5 -2,9 5,2 3¼ ¾-2,6 0,8 -0,2 1,0 -2,0 -0,5 4,3 -0,8 0 14,3 4,1 1,4 3,0 3,2 3,6 1,7 1,7 3¼ 3½2,4 6,7 4,5 3,9 5,3 -2,5 -5,7 10,4 3½ 3¼1,9 -2,5 -2,9 -0,9 -2,0 6,3 7,9 -7,8 -¼ ¼3,2 2,7 3,0 3,8 3,2 3,5 3,0 2,1 2½ 2½2,6 3,9 3,8 4,6 4,0 -1,9 -5,3 8,3 3 3¼0,6 -1,1 -0,7 -0,7 -0,7 5,6 8,8 -5,7 -½ -½6,2 5,5 6,7 6,6 8,0 7,3 4,7 5,6 7¾ 7¼6,3 7,4 5,1 4,6 5,6 2,6 0,4 7,1 4¼ 4¾13,2 4,6 -1,8 -0,3 3,3 3,5 2,4 -7,4 -2 0-11,7 -6,1 3,5 2,2 -0,9 1,0 1,8 6,5 5½ 2½103


Bijlage 5 Consumptie, inkomen en vermogen van huishoudens, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002volumemutaties per jaar in %ConsumptieVaste lasten (a) 1,9 2,0 1,4 4,7 1,6overige consumptie 6,1 6,2 4,4 1,0 0,7w.v. voedings- en genotmiddelen 1,1 1,8 1,3 1,0 0,7duurzame consumptiegoederen 10,2 9,1 5,2 0,1 0,9overige goederen en diensten 5,8 6,2 5,0 1,5 0,6Totale consumptie 5,1 5,3 3,7 1,8 0,9Reëel beschikbaar gezinsinkomenArbeidsinkomen 4,9 0,3 1,4 6,8 -2,5Uitkeringsinkomen -0,3 2,9 0,4 4,7 4,7Overig 3,9 6,2 6,2 3,4 -1,3Arbeids- en uitkeringsinkomen (b) 3,3 1,0 1,1 6,2 -0,4Totaal inkomen 3,5 2,1 2,2 5,6 -0,6% beschikbaar gezinsinkomen (b)BesparingenIndividueel 3,1 0,4 -1,0 2,3 1,0Collectief (c) 9,2 8,7 7,9 7,4 7,7Totaal 12,3 9,1 6,9 9,7 8,7Vermogens en schulden (d)Aandelenbezit 85 112 115 81 51Spaargelden 57 59 58 60 64Eigen woningbezit 244 282 326 338 359Overige bezittingen (e) 122 121 125 115 118Hypotheekschulden 106 122 132 135 144Overige schulden 26 27 29 26 30Totaal bezittingen minus schulden 375 425 463 432 418(a) Aardgas, woningdiensten en niet-verzekerde zorg.(b) Inclusief collectieve besparingen.(c) Saldo pensioenpremies en pensioenuitkeringen.(d) Ultimo jaar, cijfers voor 2010 betreffen de standen ultimo juni 2010 in % van het beschikbaar inkomen in 2010 en <strong>2011</strong>.(e) Chartaal geld, girale deposito’s, obligaties, aandelen aanmerkelijk belang, ondernemingsvermogen zelfstandigen, grond en anderonroerend goed.104


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 20122,7 2,5 1,7 -11,6 -1,2 3,7 0,9 3,7 ¼ 1¾-1,0 0,5 0,8 3,4 2,8 0,4 -3,5 -0,6 ¾ ¾0,3 1,0 -0,1 2,5 2,5 -0,1 -1,8 1,0 -¼ 0-1,7 0,4 1,2 6,2 5,2 1,3 -7,0 1,6 1 0-1,1 0,4 0,9 2,4 1,7 0,2 -2,4 -2,1 1 1¼-0,2 1,0 1,0 -0,3 1,8 1,1 -2,5 0,4 ¾ 1-0,5 -0,5 -2,9 -1,0 0,7 -1,7 5,6 -0,3 -¾ -¼-1,7 1,8 -1,6 2,6 0,2 3,7 6,1 2,2 -1¼ -1-8,3 2,1 8,1 2,0 9,8 -0,4 -17,3 -1,1 7½ 6¾-0,9 0,2 -2,5 0,1 0,5 0,0 5,8 0,5 -1 -½-2,5 0,6 -0,3 0,5 2,7 -0,1 0,1 0,2 ¾ 1¼-1,2 -1,5 -2,7 -1,9 -1,1 -2,3 0,2 0,0 0 ¼9,0 8,9 9,1 8,0 8,1 7,9 6,6 5,9 6¾ 7¾7,8 7,4 6,4 6,1 6,9 5,7 6,8 5,9 7 855 55 55 58 56 33 43 48 . .71 75 79 82 84 90 99 102 . .374 393 409 429 437 454 457 450 . .116 118 123 126 128 125 125 130 . .159 170 186 200 205 214 227 233 . .32 32 33 35 33 33 33 32 . .426 440 447 460 466 454 464 466 . .105


Bijlage 6 Investeringen en rendement, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002niveaus in dzdWoningbouwGereedgekomen nieuwbouwwoningen 90,5 78,6 70,7 73,0 66,7w.v. koopwoningen 69,1 61,0 55,4 58,9 54,1mutaties per jaar in %Investeringen bedrijven in woningen 3,0 2,8 1,6 3,2 -6,5Investeringen bedrijven in overige vaste activaMachines en computers 4,4 12,3 -3,3 -0,5 -6,5Bedrijfsgebouwen 10,1 12,0 2,5 -3,3 -10,6Vervoermiddelen 16,0 11,0 0,7 -4,7 -13,4Overige materiële en immateriële activa 11,1 9,2 -4,6 -5,9 -2,9Totaal overige vaste activa 8,3 11,3 -2,0 -3,0 -7,6w.v. conjunctuurgevoelig (a) 13,5 15,0 1,1 -4,0 -11,3niveaus in %Investeringsquote (b) 19,2 20,0 18,4 17,0 15,2Rendement marktsector (c)Kapitaalinkomensquote 19,1 19,1 19,6 18,9 18,8Winstquote (van productie in Nederland) 9,1 10,3 11,8 10,1 11,2Rentabiliteit eigen vermogen 7,4 8,7 8,7 6,7 7,7Solvabiliteit 46,5 46,9 45,5 44,4 43,3Netto rentelastenquote 3,7 3,2 2,3 2,9 3,2Belastingquote 6,3 5,7 5,6 6,1 4,6in %-puntArbeidsinkomenquote marktsectorMutatie arbeidsinkomenquote 0,2 0,2 -0,2 0,6 -0,2Groeibijdragenloonvoet 3,3 3,1 4,3 4,3 4,4arbeidsproductiviteit -1,5 -2,3 -2,2 0,0 -0,3marge binnenlandse afzetprijs -1,2 -1,0 -2,2 -2,8 -3,2externe ruilvoet -0,4 0,2 0,0 -0,8 -1,2(a) Exclusief overige vervoermiddelen, energie en immateriële activa.(b) In procenten van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (excl. onroerendgoedsector).(c) Exclusief banken en verzekeringen.106


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 201259,6 65,3 67,0 72,4 80,2 78,9 82,946,7 51,2 50,1 52,2 57,4 55,1 57,5-3,7 4,1 5,0 5,8 4,7 0,9 -13,6 -10,7 1½ 4-0,7 -2,7 4,1 12,2 12,2 2,8 -21,9 8,9 9¼ 7¼-4,7 -5,2 -9,4 4,4 20,1 16,9 -10,6 -16,7 -3¼ 2¼13,8 -4,3 -4,7 14,3 -2,9 7,3 -32,2 1,1 5½ 4¼-7,6 -1,8 13,4 8,6 -5,4 7,2 -9,7 -2,1 ½ 1¼-1,0 -2,7 2,2 9,7 6,4 7,1 -18,2 -1,6 4 4¾-3,2 -1,4 2,2 5,2 9,7 2,5 -19,5 -1,5 4¾ 5½14,6 13,9 13,6 14,4 14,7 15,3 13,2 12,6 12¾ 13¼17,6 17,6 20,0 21,0 22,4 20,8 16,3 17,6 18¼ 1810,8 10,7 11,7 14,1 15,9 13,8 7,7 9,3 10 9¾8,4 10,5 11,4 12,5 14,3 12,0 6,6 7,1 7 6¼44,8 45,2 46,8 47,2 47,9 47,0 46,7 48,4 47½ 46¼3,5 3,4 3,9 2,7 2,0 2,3 6,0 5,4 5 4¾3,3 3,6 4,2 4,3 4,5 4,8 2,6 2,9 3¼ 3½-0,1 -0,1 -2,8 0,2 -0,1 1,5 1,9 -2,5 ¾ 13,6 2,8 1,2 2,0 2,5 2,7 1,6 1,3 2½ 2¾-1,8 -3,5 -3,1 -2,5 -2,5 -0,3 3,1 -2.9 -1½ -1-1,9 -0,1 -0,4 0,0 0,0 -0,8 -4,0 -0.9 -1 00,1 0,7 -0,5 0,7 -0,2 0,1 0,8 -0,2 ¾ 0107


Bijlage 7 Prijzen en lonen, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002bijdragen per jaar in %Opbouw consumptieprijs (a)Finale invoer 0,1 0,1 0,6 0,2 0,2Invoer grondstoffen en diensten 0,3 -0,1 0,7 0,2 0,1Invoer energie -0,8 0,4 1,3 -0,1 -0,2Indirecte belastingen 0,2 0,3 0,2 1,3 -0,1Huur 0,6 0,5 0,5 0,5 0,4Aardgas -0,1 -0,3 0,5 0,4 0,0Kwartaire diensten 0,1 0,2 0,2 0,3 0,4Arbeidskosten 0,6 0,5 0,9 1,9 1,6Bruto margeverbetering 0,9 0,3 -1,0 -0,3 0,5mutaties per jaar in %Consumptieprijs 2,0 1,9 3,8 4,5 3,0PrijsindicesConsumentenprijsindex 2,0 2,2 2,6 4,5 3,4Afgeleide index (laag t/m 2002) 1,7 1,7 2,1 3,6 3,4Onderliggende inflatie 2,1 1,8 1,9 3,5 3,4Geharmoniseerde inflatie (hicp) 1,8 2,0 2,3 5,1 3,9Loonvoet marktsectorContractloon (incl. overloop) 3,1 2,9 3,2 4,2 3,5Incidenteel 0,6 0,9 1,7 2,7 0,5Brutoloon 3,7 3,7 5,0 6,9 4,0Sociale lasten werkgevers 0,4 0,1 0,3 -1,5 1,5Loonvoet marktsector 4,1 3,9 5,3 5,4 5,5Loonvoet bedrijven 4,0 3,8 5,1 5,4 5,3mutaties per jaar in %De koppelingContractloon (b) 2,8 2,7 3,2 4,3 3,7Bruto minimumloon 2,7 3,0 2,8 6,0 4,4Netto minimumuitkering 3,3 3,1 3,1 6,9 4,4(a) Door een aanpassing van het model SAFFIER is de opbouw van de consumptieprijs gewijzigd ten opzichte van het <strong>Centraal</strong><strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> 2010. De aanpassing leidt met name tot verschuivingen tussen de bijdrage van de invoerprijzen en de bruto marge.(b) Tot en met 1991: contractloon particuliere bedrijven: daarna gewogen contractloon bedrijven en overheid volgens WKA.108


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 20120,0 0,0 -0,1 0,5 0,3 0,7 -0,2 0,6 ½ ¼-0,1 0,2 0,2 0,4 0,2 0,8 -0,3 1,2 ¼ 00,1 0,5 0,9 0,7 0,0 0,9 -0,6 1,2 ¾ 00,2 0,3 0,3 0,0 0,0 0,2 0,2 0,0 ¼ 00,5 0,5 0,4 0,4 0,4 0,3 0,4 0,4 ½ ½0,2 -0,1 0,4 0,5 0,2 0,8 -0,2 -0,1 ¼ ¼0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,0 0,1 0 01,1 -0,1 -0,3 0,0 0,8 1,2 2,5 -1,1 ¾ 10,2 -0,5 0,2 -0,5 -0,1 -3,5 -2,3 -0,9 -1 02,4 1,0 2,1 2,2 1,8 1,4 -0,6 1,2 2 2¼2,1 1,2 1,7 1,1 1,6 2,5 1,2 1,3 2 21,9 0,9 1,4 1,5 1,5 2,2 0,9 1,1 2 21,7 0,6 0,5 0,8 1,2 1,9 1,6 1,1 1½ 22,2 1,4 1,5 1,7 1,6 2,2 1,0 0,9 2 22,7 1,5 0,7 2,0 1,8 3,5 2,7 1,0 1¾ 2½0,9 1,1 1,4 0,6 1,8 -0,5 -0,7 0,6 ½ ¾3,6 2,6 2,1 2,6 3,6 3,0 2,0 1,6 2¼ 3¼0,9 0,9 -0,7 0,0 -0,3 0,5 0,0 0,1 1 ¼4,5 3,5 1,4 2,6 3,3 3,5 2,0 1,7 3¼ 3½4,4 3,5 1,5 2,6 3,4 3,6 2,0 1,8 3¼ 3½2,8 1,2 0,7 2,1 2,0 3,5 2,7 1,3 1½ 2½3,1 0,6 0,0 1,1 2,4 2,8 3,3 1,5 1¼ 2¼2,8 1,4 -0,1 4,5 3,1 2,0 1,8 1,0 1¼ 1¾109


Bijlage 8 Kerngegevens arbeidsmarkt (a) (b) 1998-20121998 1999 2000 2001 2002mutaties per jaar in dzd personen(Beroeps)bevolking en arbeidsaanbodBevolking 97 105 113 121 103w.v.15-74 jaar en niet-institutioneel 47 58 73 80 73Beroepsbevolking 123 124 152 54 149w.v. werkzame beroepsbevolking 207 179 185 94 101werkloze beroepsbevolking -83 -56 -33 -40 48Arbeidsaanbod (c) 113 143 146 127 90w.v. demografie 22 23 29 32 20participatie 86 72 81 91 95conjunctureel 6 49 36 4 -26niveausParticipatiegraad 15-74 jaar (in %) 66 67 67 68 68w.v. mannen 76 76 76 76 77vrouwen 56 57 59 59 60(Beroeps)bevolking en arbeidsvolume mutaties per jaar in %Bevolking 0,6 0,7 0,7 0,8 0,6w.v.15-74 jaar en niet-institutioneel 0,4 0,5 0,6 0,7 0,6Beroepsbevolking 1,6 1,6 1,9 0,7 1,8Werkzame beroepsbevolking 2,9 2,4 2,4 1,2 1,3Werkzame personen 2,6 2,6 2,2 2,1 0,5Arbeidsvolume werkzame personen (arbeidsjaren) 2,9 2,4 1,9 1,6 -0,3w.v. marktsector 2,7 2,6 1,9 0,9 -1,7zorgsector 5,6 2,4 2,1 5,3 6,3overheid 1,9 1,3 1,4 2,7 2,9Arbeidsvolume zelfstandigen -1,3 -2,8 -0,4 -0,7 -1,1niveausDeeltijdfactor (arbeidsjaren per werkzaam persoon) 0,810 0,808 0,805 0,801 0,795Werkloosheid en vacaturesWerkloosheid (dzd) 334 279 246 206 254Werkloosheidspercentage (%) 4,3 3,5 3,1 2,5 3,1Vacatures (in dzd) 136 172 204 198 150Vacaturegraad (in %) (d) 1,9 2,3 2,7 2,6 1,9Nationale definitie (e)Werkloze beroepsbevolking (dzd personen) 354 301 270 252 302Idem in % van de beroepsbevolking 5,1 4,3 3,8 3,5 4,1(a) Cijfers over beroepsbevolking zijn conform de internationale (ILO) definities, tenzij anders vermeld. Bron voor alle cijfers volgensinternationale definitie: CBS. Die komen overeen met door Eurostat gepubliceerde cijfers (labour force survey, adjusted series), metuitzondering van de werkzame beroepsbevolking.(b) In de prognosejaren zijn de mutaties en het niveau van de werkloosheid afgerond op hele kwarten of hele vijfduizenden.Er is een reeksbreuk in de werkzame beroepsbevolking van 2000 naar 2001. Dit heeft gevolgen voor alle afgeleide variabelen:beroepsbevolking, participatiegraden, en werkloosheidspercentage.(c) Het arbeidsaanbod is gedefinieerd als de som van werkzame personen (bron: Nationale Rekeningen) en de werklozeberoepsbevolking (internationale definitie).(d) Vacatures als percentage van de arbeidsvraag (banen werknemers + vacatures).(e) De mutatie in de prognosejaren is gebaseerd op de mutatie volgens de internationale definitie.110


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 201276 56 38 26 36 64 85 84 80 7553 39 34 31 37 58 56 41 65 65-38 52 80 47 170 152 64 -24 50 70-125 -26 58 123 230 190 5 -87 75 8087 78 22 -76 -60 -38 59 63 -25 -1046 7 62 65 154 86 -41 20 50 703 -9 -12 -23 -27 -6 8 9 0 -587 99 95 93 91 81 70 72 65 60-44 -84 -40 -24 91 12 -119 -61 -15 1568 68 68 69 70 71 71 70 71 7176 76 76 76 77 77 77 76 76 7660 60 61 62 63 64 65 65 65 660,5 0,3 0,2 0,2 0,2 0,4 0,5 0,5 ½ ½0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,5 0,5 0,3 ½ ½-0,5 0,6 1,0 0,6 2,0 1,8 0,7 -0,3 ½ ¾-1,6 -0,3 0,7 1,6 2,9 2,3 0,1 -1,0 1 1-0,5 -0,9 0,5 1,7 2,6 1,4 -1,1 -0,5 1 1-1,1 -1,0 0,0 1,6 2,2 1,2 -1,2 -0,7 ¾ ¾-2,5 -1,3 0,0 1,9 2,6 1,2 -2,4 -1,8 ¾ ½4,8 1,4 1,6 2,4 1,4 1,9 2,9 3,3 2½ 3½2,0 -1,9 -1,9 -0,8 0,4 0,5 1,9 1,8 -1½ -1½0,2 1,3 1,9 1,9 1,6 -0,5 -2,4 0,8 ¾ ½0,790 0,789 0,785 0,784 0,782 0,780 0,780 0,778 0,777 0,774341 419 441 366 306 267 327 390 365 3554,2 5,1 5,3 4,4 3,6 3,1 3,7 4,5 4¼ 4110 119 150 206 240 240 143 122 . .1,4 1,6 2,0 2,6 3,0 2,9 1,8 1,5 . .396 476 482 410 344 300 377 426 390 3805,4 6,4 6,5 5,5 4,5 3,8 4,8 5,4 5 4¾111


Bijlage 9 Kerngegevens collectieve financiën, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002% bbpCollectieve uitgavenOpenbaar bestuur 10,4 10,3 10,3 10,5 10,8Veiligheid 1,4 1,4 1,3 1,5 1,7Defensie 1,4 1,5 1,3 1,3 1,3Infrastructuur 1,5 1,5 1,6 1,7 1,8Onderwijs 4,8 4,8 4,8 4,9 5Collectieve zorg 6 6 6 6,2 6,8w.v. awbz 3,1 3 3,1 3,2 3,6zvw 3 2,9 2,9 3 3,2overig (o.a. wmo) 0 0 0 0 0Sociale zekerheid 12,2 11,6 11,2 11,1 11,3w.v. aow/anw 5,3 5,2 4,9 4,9 4,9ww en bijstand 2,5 2,1 1,8 1,8 1,9arbeidsongeschiktheid 2,6 2,6 2,4 2,4 2,4overig (o.a. zorgtoeslag) 1,8 1,8 2 2,1 2,2Overdrachten aan bedrijven 2,4 2,3 2,3 2,4 2,3Internationale samenwerking 2,5 2,5 2,4 2,3 2,2Rente 4,7 4,3 3,7 3,2 2,8Bruto collectieve uitgaven (a) 47,2 46,3 45 45,2 45,9Niet-belastingmiddelen 6,9 6,3 7,1 6,6 6,2w.v. materiële verkopen 3,2 3,2 3,2 3,1 3,1gasbaten 0,6 0,4 0,7 0,9 0,9overige inkomsten 3,1 2,7 3,2 2,6 2,1Netto collectieve uitgaven (a) 40,3 39,9 38 38,6 39.8Collectieve lasten (a) 39,4 40,4 39,9 38,3 37,7w.v. belastingen 24,5 24,8 24,5 24,7 24,5premies wettelijke sociale verzekering 15 15,5 15,4 13,7 13,3EMU-saldo en schuldEMU-saldo collectieve sector (b) -0,9 0,4 2 -0,2 -2,1w.v. centrale overheid (b) -1,1 -0,9 0,4 -0,2 -1,2lokale overheid 0 0,1 0 -0,1 -0,5wettelijke sociale verzekering 0,3 1,2 1,6 0,1 -0,4EMU-schuld collectieve sector 65,7 61,1 53,8 50,7 50,5mutaties per jaar in %DiversenLoonvoet sector overheid 3,1 4,4 5 5,2 4,3Prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers 1,1 4,2 4 4,9 4,1Prijs netto materiële overheidsconsumptie (imoc) 6 1,6 6,1 4,3 3,7Prijs bruto overheidsinvesteringen (iboi) -0,3 0,4 1,9 3,4 2,4Werkgelegenheid overheid (% totaal) 15,9 15,8 15,6 15,8 16,1Werkgelegenheid zorg (% totaal) 10,3 10,3 10,4 10,7 11,4(a) In 2006 komen zowel de collectieve uitgaven als de collectieve lasten 1,5% bbp hoger uit als gevolg van de invoering van de zvw.(b) In 2000 inclusief opbrengst UMTS-veiling van 0,7% bbp.112


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 201211,1 10,7 10,5 10,4 10,2 10,4 11,6 11,3 11,0 10,61,8 1,8 1,7 1,8 1,8 1,8 2,0 2,0 2,1 2,11,3 1,3 1,2 1,2 1,2 1,1 1,3 1,2 1,1 1,11,8 1,7 1,7 1,6 1,6 1,7 1,9 1,8 1,8 1,75,2 5,1 5,1 5 5 5,1 5,5 5,6 5,4 5,47,2 7,2 7,1 8,5 8,7 8,8 9,7 9,9 9,9 10,13,8 3,9 3,8 3,8 3,7 3,4 3,8 3,7 3,7 3,83,4 3,3 3,3 4,7 4,7 5,0 5,6 5,7 5,7 5,80 0 0 0 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5 0,511,7 11,5 11 11,1 10,8 11,1 12,5 12,5 12,4 12,25 5 4,8 4,7 4,6 4,6 5,0 5,0 5,1 5,22,2 2,2 2,1 1,9 1,6 1,5 1,9 2,1 2,0 1,92,4 2,3 2.1 1,9 1,8 1,8 1,9 1,8 1,8 1,82,1 2,1 2 2,6 2,7 3,2 3,7 3,5 3,5 3,32,2 2,1 1,8 1,7 1,7 1,6 2,4 2,1 1,8 1,72,1 2,2 2,4 2,3 2,3 2,3 1,9 2,1 2,1 2,12,6 2,5 2,4 2,2 2,2 2,2 2,2 2,0 2,2 2,346,9 46,1 44,8 45,9 45,4 46,1 51,0 50,4 49,7 49,26,3 6,8 7 7,4 6,9 7,6 7,4 6,7 7,0 7,43,3 3,3 3,4 3,2 3,2 3,2 3,4 3,4 3,3 3,30,9 1 1,1 1,6 1,4 2,1 1,5 1,5 1,8 1,82,2 2,5 2,5 2,6 2,4 2,3 2,5 1,8 1,9 2,340,6 39,3 37,8 38,5 38,5 38,5 43,6 43,7 42,7 41,837,4 37,5 37,6 39 38,7 39,1 38,2 38,6 39,0 39,623,6 23,6 24,6 25 25,2 24,6 24,4 24,5 24,2 24,213,8 13,9 12,9 14 13,5 14,5 13,8 14,0 14,8 15,4-3,1 -1,7 -0,3 0,5 0,2 0,6 -5,4 -5,2 -3,7 -2,2-2,8 -1,7 0,1 0,9 0,5 0,5 -3,4 -3,2 -2,2 -1,2-0,3 -0,2 -0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 -0,8 -0,7 -0,70 0,1 -0,1 -0,3 -0,1 0,6 -1,4 -1,2 -0,7 -0,352 52,4 51,8 47,4 45,3 58,2 60,8 63,7 65,5 65,95,1 3,7 1,7 1,7 2,7 4,1 3,0 2,1 1¼ 3¼2,8 2,9 2,6 1,3 2,9 3,3 2,6 2,3 ¾ 32 1,2 1,4 1,7 1,6 3,2 1,1 1,0 2½ 2¼2,6 0,5 0,7 1,5 2,1 2,5 0,5 0,4 1½ 216,4 16,2 16,2 15,9 15,7 15,6 16,0 16,3 16,0 15,812,1 12,4 12,6 12,7 12,6 12,7 13,2 13,8 14,0 14,4113


Bijlage 10 Sociale zekerheid, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002Inactieven/actievenInactieven (dzd uitkeringsjaren) 4074 4049 4031 4033 4064w.v. aow 2150 2171 2192 2213 2236anw 147 143 138 134 130ziekteverzuim 334 363 381 389 388arbeidsongeschiktheid totaal 757 766 788 798 806werkloosheidsuitkering 261 221 184 172 185bijstand (wwb) (dzd personen) 427 384 348 328 319Arbeidsvolume (dzd mensjaren, excl. ziekteverzuim) 5932 6051 6152 6247 6232i/a-ratio (%) 68,7 66,9 65,5 64,6 65,2mld euroVermogenspositie werknemersfondsen (a) -1¾ ¼ 3¾ 7¼ 8¼w.v. ao -½ 0 1¼ 2¼ 3¾awf/ufo -1¼ ¼ 2½ 5 4½mld euroVermogenspositie awbz en zvw -2 -½ ½ ½ -3Awbz -½ ¼ 0 -1 -4Zvw -1½ -¾ ½ 1½ 1(a) De vermogenspositie meet het verschil tussen het feitelijke vermogen en het normvermogen per ultimo van het jaar.114


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 20124100 4137 4166 4132 4069 4046 4153 4266 4320 44052264 2300 2340 2380 2427 2480 2544 2605 2690 2790125 120 114 110 103 97 90 83 75 70335 304 319 356 355 350 346 330 350 350811 796 773 725 710 701 696 700 705 710238 280 286 243 185 150 208 251 220 205328 337 335 318 288 267 269 297 280 2806213 6176 6159 6227 6373 6460 6384 6352 6380 642066,0 67,0 67,6 66,3 63,8 62,6 65,1 67,2 67¾ 68¾8½ 8¼ 7¼ 6¾ 7½ 9 6½ 3¼ -¼ -14¼ 4 2¾ 2¼ 1¾ 1¼ 1¾ 2½ 2¾ 4¼4¼ 4¼ 4½ 4½ 5¾ 7¾ 4¾ ¾ -3 -5¼-3¼ -2¼ -2½ -2 -3 -3 -8½ -13 -13½ -14¼-4 -2 -¾ -¾ -¼ -1¾ -5¼ -8 -10 -12¾¾ -¼ -1¾ -1¼ -2¾ -1¼ -3¼ -5 -3½ -1½115


Bijlage 11 Belasting- en premietarieven, 2008-20122008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012in %Tarieven loon- en inkomstenheffingAow-premie eerste en tweede schijf (niet voor 65-plussers) 17,90 17,90 17,90 17,90 17,90Anw-premie eerste en tweede schijf 1,10 1,10 1,10 1,10 1,10Awbz-premie eerste en tweede schijf 12.15 12,15 12,15 12,15 12,15Belastingtarief eerste schijf 2,45 2,35 2,30 1,85 1,95Belastingtarief tweede schijf 10,70 10,85 10,80 10,80 10,80Belastingtarief derde schijf 42 42 42 42 42Belastingtarief vierde schijf 52 52 52 52 52Overige tarievenAof-basispremie werkgever 5,65 5,70 5,70 5,10 5,60Aok gedifferentieerde premie werkgever 0,15 0,15 0,05 0 0Whk-premie UWV werkgever 0,55 0,45 0,60 0,60 0,60Ww-gemiddelde wachtgeldpremie werkgever 1,35 1,40 1,80 2,25 1,80Ww-marginale awf-premie werkgever 4,75 4,15 4,20 4,20 4,10Ww-marginale awf-premie werknemer 3,50 0 0 0 0Inkomensafhankelijke zvw-premie 7,20 6,90 7,05 7,75 8,05in euroSchijven en kortingen loon- en inkomstenheffingLengte eerste belastingschijf 17579 17878 18218 18628 18945Lengte tweede belastingschijf 14010 14249 14520 14808 14918Lengte derde belastingschijf 22271 22649 21629 22258 22778Algemene heffingskorting 2074 2007 1987 1987 2008Algemene heffingskorting 65-plus 970 935 925 910 923Arbeidskorting 1443 1468 1496 1505 1531Alleenstaande-ouderkorting 1459 902 945 931 947Combinatiekorting 112 0 0 0 0Aanvullende combinatiekorting 746 770 775 780 794Inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting 0 995 1084 1091 1110Ouderenkorting 486 661 684 739 752Alleenstaande ouderenkorting 555 410 418 421 429Aanvullende ouderenkorting 0 0 0 0 0Overige inkomensgrenzen en nominale zorgpremieFranchise awf 15921 16443 16704 16965 17308Maximum premie-inkomensgrens wnvz 46205 47802 48716 49297 50293Maximum premie-inkomensgrens zvw 31231 32369 33189 33427 33886Nominale zorgpremie per volwassene (a) 1049 1059 1098 1211 1274Standaardpremie zvw t.b.v. zorgtoeslag 1200 1209 1262 1375 1459(a) Exclusief de gemiddelde no-claimteruggave en de gemiddelde eigen betalingen.116


Bijlage 12 Nominaal beschikbare inkomens, <strong>2011</strong>Tweeverdiener (a)Alleenstaande(ouders)AlleenverdienerAlle huishoudtypenmediaan nominaal beschikbaar inkomenWerknemers< 175% wml 27400 18800 23500175-350% wml 36400 26000 32300 } 36100> 350% wml 53100 45400 54300Uitkeringsgerechtigden< 120% wml14400 19000} 23800> 120% wml 19400 23900} 1790065-plussers< 120% aow 21700 16500> 120% aow 28800 25400} 26900 } 22200Alle huishoudtypen 28900(a) De indeling van tweeverdieners naar inkomensbron is op basis van de meest verdienende partner.117


Bijlage 13 Koopkracht, wig, lonen en sociale lasten, 1998-20121998 1999 2000 2001 2002mutaties per jaar in %Koopkracht (exclusief incidenteel) (a)Mediaan alle huishoudens 1,9 0,3 1,1 3,3 0,5Koopkracht standaardhuishoudens (b)Tweeverdieners met kinderen, modaal + ½ x modaal 1,7 0,0 1,0 5,7 0,3Tweeverdieners met kinderen, 2x modaal + ½ x modaal 1,2 -0,3 1,1 6,2 -0,1Tweeverdieners zonder kinderen, modaal + modaal 0,7 -0,2 0,2 4,4 -0,1Tweeverdieners zonder kinderen, 2x modaal + modaal 0,5 -0,1 0,4 5,2 -0,2Alleenstaande, minimumloon 1,3 0,4 1,6 7,0 0,8Alleenstaande, modaal 0,8 -0,2 0,5 4,4 -0,1Alleenstaande, 2x modaal 0,5 0,0 0,7 5,7 -0,3Alleenstaande ouder, minimumloon 2,1 0,7 1,5 9,0 2,3Alleenstaande ouder, modaal 1,7 0,4 1,2 5,4 0,7Alleenverdiener met kinderen, modaal 1,7 -0,2 0,9 5,9 0,8Alleenverdiener met kinderen, 2x modaal 1,5 -1,0 1,0 4,2 -0,4Minimumuitkeringsgerechtigden, paar met kinderen 2,0 0,1 1,4 4,3 2,2Minimumuitkeringsgerechtigden, alleenstaande 2,0 0,3 1,2 2,9 0,8Minimumuitkeringsgerechtigden, alleenstaande ouder 2,0 0,8 1,5 4,1 2,5Aow alleenstaande, alleen aow 5,0 0,6 0,8 3,4 1,3Aow alleenstaande, aow + 10.000 2,4 -0,1 0,5 0,8 0,8Aow paar, alleen aow 4,0 0,4 0,8 2,8 1,3Aow paar, aow + 10.000 3,2 -0,2 0,7 0,8 0,8Bruto modaal inkomen (euro per jaar) 23597 24050 24958 27000 28000niveaus in %Gemiddelde wig en replacement rate (markt)Werkgeverswig 16,5 16,6 17,3 16,9 18Werknemerswig 25,5 26,0 25,7 23,5 23,1Replacement rate 70,9 70,6 70,2 68,7 68,7mld euroLonen en sociale lasten bedrijvenBrutoloon 126,8 136,5 146,3 156,5 161,5Loonkosten 155,3 166,8 179,5 192,3 201,2% brutoloonSociale lasten totaal werkgevers: 24,2 24,5 24,8 22,9 24,6w.v. premies wettelijke sociale verzekering 13,1 13,3 13,3 10,9 10,9pensioenpremies (incl. vut) 6,5 6,5 7,1 8,0 9,7rechtstreeks betaalde sociale lasten 4,4 4,5 4,1 3,8 3,8Sociale lasten totaal werknemers: 20,6 21,7 21,4 20,4 19,5w.v. premies wettelijke sociale verzekering 17,9 18,8 18,8 17,0 16,1pensioenpremies (incl. vut) 2,6 2,8 2,5 3,3 3,3(a) In 2001 wel inclusief het bruteringspercentage van de overhevelingstoeslag.(b) De mogelijkheid om de algemene heffingskorting te verzilveren tegen de heffing van de partner is in 2010 met 260 euro beperkt voorpartners die geboren zijn in 1972 of later zonder kinderen tot 6 jaar. De koopkracht van de betreffende alleenverdieners valt hierdoor 0,3tot 0,5%-punt lager uit dan hier vermeld. Vanaf <strong>2011</strong> is de beperking van de overdraagbaarheid wel meegenomen in de koopkrachtcijfers.118


2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 <strong>2011</strong> 2012-1,2 0,3 -1,5 2,0 1,7 0,1 1,8 -0,4 -¾ -¾-1,5 1,8 -2,3 1,0 2,1 -0,6 2,3 -1,0 -¾ -¾-0,9 0,7 -2,5 4,1 2,1 -0,2 2,3 -1,1 -1 -¼-1,4 0,4 -3,0 1,4 1,9 -0,4 2,4 -0,8 -1 -½-0,8 0,2 -2,8 0,9 2,0 -0,1 2,4 -0,9 -1 -¼-0,3 0,3 -2,3 1,7 1,6 -0,3 2,3 -0,4 -¾ -¾-1,4 0,4 -3,1 1,5 1,9 -0,4 2,4 -0,8 -½ -½-0,5 0,1 -2,7 0,7 2,1 0,0 2,3 -1,0 -¾ -¼-0,3 0,1 -2,6 1,4 1,6 5,5 4,2 -0,3 -½ -1¼-1,1 2,0 -1,0 2,2 2,0 -0,5 4,1 -0,9 -½ -1¼-1,4 0,7 -1,9 1,7 1,6 -0,6 1,9 -1,3 -1 -2¼-0,5 -0,6 -3,0 6,4 1,9 -0,5 1,6 -1,2 -1½ -¾-0,9 0,2 -1,0 3,5 1,1 -0,8 2,1 -0,4 -½ -2½-1,1 -0,1 -2,2 1,7 1,1 -0,7 1,9 -0,3 -1¼ -1½0,2 0,4 -1,0 2,6 1,2 -0,4 3,3 -0,5 -½ -2¼-0,8 0,6 -0,7 3,6 1,3 -0,4 2,8 -0,3 -1 -½0,4 -0,6 -1,5 2,6 1,3 -0,4 1,1 -0,5 -1½ -1½-1,0 0,4 0,3 2,2 1,4 -0,7 2,4 -0,4 -1½ -10,5 -0,4 -1,2 6,5 1,5 -0,5 1,1 -0,5 -1½ -1½28500 29000 28500 29500 30000 31500 32500 32500 32500 3300018,7 20,2 19,8 19,3 19,3 19,8 19,8 20,1 20,6 20,823,9 23,1 23,4 23,0 22,2 22,8 22,2 22,6 22,6 23,368,4 67,6 67,8 67,5 66,7 66,5 66,0 65,9 65,7 65,2164,2 166,2 169,7 177,4 188,7 197,7 198,7 199,2 205,7 214,4206,1 210,6 213,5 223,3 236,8 249,3 250,4 251,2 261,6 273,325,5 26,7 25,8 25,9 25,5 26,1 26,0 26,1 27,2 27,511,0 11,2 10,6 11,6 11,5 12,1 11,7 12,2 12,6 12,810,9 11,8 11,3 11,0 10,9 10,8 11,1 11,0 11,5 11,63,4 3,4 3,6 3,3 3,1 3,2 3,2 2,9 3,1 3,121,8 21,7 22,2 21,8 19,8 21,1 18,3 19,0 20,6 21,317,7 17,9 17,3 17,5 16,6 18,0 15,1 15,6 16,8 17,54,0 3,7 4,8 4,3 3,2 3,1 3,3 3,4 3,7 3,8119


Verklaring van afkortingen120advAEX-indexAFMaiqakpepanwaoaofaokaowawbzawfBBB-ratingbbpbpmbtwbucaoCBSCDSCEBSCEPCEPRCPBcpiDNBEAecofinECECBEFSFeiaEMUEUEU-15EVFedfesfisimG3ggzhicpGIPSIHWWIi/a-ratioiboiictArbeidsduurverkortingAmsterdam Exchange IndexAutoriteit Financiële MarktenArbeidsinkomensquoteArbeidskosten per eenheid productAlgemene nabestaandenwetArbeidsongeschiktheidArbeidsongeschiktheidsfondsArbeidsongeschiktheidskasAlgemene ouderdomswetAlgemene wet bijzondere ziektekostenAlgemeen werkloosheidsfondsBeoordeling van een gematigde kredietwaardigheid door krediet-ratingbureauStandard & Poor'sBruto binnenlands productBelasting van personenauto‟s en motorrijwielenBelasting op de toegevoegde waardeBuitengewone-uitgavenaftrekCollectieve arbeidsovereenkomst<strong>Centraal</strong> Bureau voor de StatistiekCredit default swapCommittee of European Banking Supervisors<strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong>Center for Economic and Policy Research<strong>Centraal</strong> <strong>Plan</strong>bureauConsumentenprijsindexDe Nederlandsche BankEuro AreaRaad <strong>Economisch</strong>e en Financiële Zaken van de Europese UnieEuropese CommissieEuropese Centrale BankEuropean Financial Stability FacilityEnergie-investeringsaftrek<strong>Economisch</strong>e en Monetaire UnieEuropese UnieDe landen die vóór 1 mei 2004 lid waren van de EU<strong>Economisch</strong>e verkenningFederale centrale bank van de Verenigde StatenFonds economische structuurversterkingFinancial intermediation services indirectly measured (toegerekende vergoeding voor geleverdebankdiensten)Verenigde Staten, eurogebied en JapanGeestelijke gezondheidszorgEuropean harmonized indices of consumer pricesGriekenland, Italië, Portugal, Spanje en IerlandHamburgisches WeltwirtschaftsinstitutInactieven/actieven-ratioPrijsmutatie bruto overheidsinvesteringenInformatie- en communicatietechnologie


IFOIMFimocivaLFSLPGMEVMKBmlomrbMSCINAFTANEPROMnniNVBOECDOESOOPECOTBPBoCPCApeppgbQES&P 500SGPSMPTED spreadufoUMTSUWVvpbVSvutwajongwaowiawmlwmowswwtcgWTOwtoswvlzwwwwbwwikzvwzzp‟ersInstitute for economic research at the University of MünchenInternationaal Monetair FondsPrijsmutatie netto materiële overheidsconsumptieInkomensvoorziening volledig arbeidsongeschiktenLabour force surveyLiquified petroleum gasMacro <strong>Economisch</strong>e VerkenningMidden- en kleinbedrijfMicrolastenontwikkelingMotorrijtuigenbelastingMorgan Stanley Capital International: onafhankelijk Amerikaans beleggingsinstituut dat van allebelangrijke beleggingsgebieden in de wereld een index berekentNorth American Free Trade AgreementVereniging van Nederlandse Projectontwikkeling MaatschappijenNetto nationaal inkomenVereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemersOrganisation for Economic Co-operation and DevelopmentOrganisatie voor <strong>Economisch</strong>e Samenwerking en OntwikkelingOrganization of the Petroleum Exporting CountriesOnderzoeksinstituut van de TU DelftPeople's bank of ChinaPrompt Corrective ActionPer eenheid productPersoonsgebonden budgetQuantative easingStandard and Poor‟s index (beursindex van de Verenigde Staten)Stabiliteits- en groeipactSecurities Markets ProgrammeT-bill eurodollar spread: een maatstaf voor counterparty riskUitvoeringsfonds voor de overheidUniversal Mobile Telecommunications SystemsUitvoeringsorganisatie WerknemersverzekeringenVennootschapsbelastingVerenigde StatenVervroegde uittredingWet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicaptenWet arbeidsongeschiktheidWet werk en inkomen naar arbeidsvermogenWettelijk minimumloon voor volwassenenWet maatschappelijke ondersteuningWet sociale werkvoorzieningWet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicaptenWorld Trade OrganisationWet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkostenWet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekteWerkloosheidswetWet werk en bijstandWet werk en inkomen kunstenaarsZorgverzekeringswetZelfstandigen zonder personeel121


122


Deze publicatie is een uitgave van:Sdu UitgeversPostbus 20025 | 2500 EA Den Haagt (070) 378 9911April <strong>2011</strong> | ISBN 978-90-12573-30-6

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!