12.07.2015 Views

Nagelhout G.E, De Korte J.D., Van der Meer R.M., Zeegers ... - Stivoro

Nagelhout G.E, De Korte J.D., Van der Meer R.M., Zeegers ... - Stivoro

Nagelhout G.E, De Korte J.D., Van der Meer R.M., Zeegers ... - Stivoro

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Percentage rokers naar opleidingsniveau50%40%30%20%10%0%19881989199019911992199319941995199619971998199920002001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogTHEMAPUBLICATIESociaaleconomische verschillenin roken in Ne<strong>der</strong>land1988-2010Drs. Gera <strong>Nagelhout</strong>Drs. Dianne de <strong>Korte</strong>Drs. Regina van <strong>der</strong> <strong>Meer</strong>Drs. Tarquínia <strong>Zeegers</strong>Dr. Boukje van Gel<strong>der</strong> (RIVM)Prof. Dr. Marc Willemsen2011


2011THEMAPUBLICATIESociaaleconomische verschillenin roken in Ne<strong>der</strong>land1988-2010Drs. Gera <strong>Nagelhout</strong>Drs. Dianne de <strong>Korte</strong>Drs. Regina van <strong>der</strong> <strong>Meer</strong>Drs. Tarquínia <strong>Zeegers</strong>Dr. Boukje van Gel<strong>der</strong> (RIVM)Prof. Dr. Marc WillemsenDit rapport is on<strong>der</strong>deel van een serie themapublicaties van STIVORO.Op basis van gegevens uit het Continu On<strong>der</strong>zoek Rookgewoonten analyseertSTIVORO trends in rookgedrag in Ne<strong>der</strong>land. In ie<strong>der</strong> rapport wordt eenan<strong>der</strong> aspect van roken in Ne<strong>der</strong>land on<strong>der</strong> de loep genomen. Kijk voor meerinformatie op: www.stivoro.nl/themapublicatiesSTIVORO – voor een rookvrije toekomst© <strong>De</strong>n Haag, 20112


InhoudsopgaveSamenvatting 4Inleiding 5Methode 8Resultaten 11A. Rokersprevalentie 11B. Stoppogingen 15C. Succes van stoppogingen 18D. Aantal sigaretten of shagjes per dag 21E. Shag roken 25F. Eigen effectiviteit 30G. Stopintentie 33Discussie 36Referenties 42Bijlage 1: Vragenlijst 44Bijlage 2: Tabellen 453


SAMENVATTINGIn de afgelopen decennia is het percentage rokers in Ne<strong>der</strong>land gedaald. On<strong>der</strong> hoogopgeleiden neemt het aantal rokers echter sterker af dan on<strong>der</strong> laag en middelbaaropgeleiden. Hierdoor vormt roken een belangrijke oorzaak van toenemendesociaaleconomische gezondheidsverschillen.Op basis van cijfers uit het Continu On<strong>der</strong>zoek Rookgewoonten (COR) zijnsociaaleconomische verschillen in roken in Ne<strong>der</strong>land van 1988 tot en met 2010 inkaart gebracht. Naar verhouding rookten in 2010 min<strong>der</strong> mensen met een hogeopleiding (22%) dan met een lage (31%) of middelbare opleiding (30%). Ook daaldehet percentage hoog opgeleide rokers in de periode 1988-2010 sterker (met 9%)dan het percentage laag (met 5%) en middelbaar opgeleide rokers (met 2%). <strong>De</strong>sociaaleconomische verschillen in roken zijn in Ne<strong>der</strong>land in de afgelopen 23 jaar dustoegenomen. Naast dat laag opgeleide mensen vaker roker zijn, roken laagopgeleide rokers ook vaker shag dan hoger opgeleide rokers. Dit is onwenselijk,omdat het roken van shag schadelijker is dan het roken van sigaretten. Ook hetsociaaleconomische verschil in shag roken is in de afgelopen jaren toegenomen.Hoogopgeleide rokers deden in 2010 vaker een succesvolle stoppoging danmiddelbaar opgeleide rokers. Het succes van een stoppoging wordt on<strong>der</strong> an<strong>der</strong>ebepaald door de mate van verslaving (waarvan het aantal sigaretten of shagjes perdag een indicatie is) en de eigen effectiviteitsverwachting (het zelfvertrouwen dathet zal lukken om een stoppoging tot een succesvol einde te brengen). In 2010bleken hoogopgeleide rokers in<strong>der</strong>daad gemiddeld min<strong>der</strong> sigaretten of shagjes perdag te roken en bleken ze een hogere eigen effectiviteitsverwachting te hebben.Bovendien namen de sociaaleconomische verschillen in het aantal sigaretten ofshagjes per dag en de eigen effectiviteitsverwachting toe in de periode 2001-2010.<strong>De</strong> sociaaleconomische verschillen in roken kunnen mogelijk verkleind worden doortabaksaccijnzen te verhogen en dan vooral op shag. Hopelijk zal ook de financiëlevergoeding van stopon<strong>der</strong>steuning door zorgverzekeraars die vanaf 2011 isingevoerd, bijdragen aan het verkleinen van sociaaleconomische verschillen in roken.4


met een lagere SES min<strong>der</strong> intentie hebben om te stoppen met roken (Siahpush etal., 2006). In een an<strong>der</strong>e studie is echter gevonden dat rokers met een lage en hogeSES niet verschilden in hun intentie om te stoppen met roken (Reid et al., 2010).Ten slotte zijn er verschillen tussen SES groepen in het soort tabak dat ze roken.Rokers met een lagere opleiding en een lager inkomen roken vaker shag dan rokersmet een hogere opleiding en een hoger inkomen (Young et al., 2006). Dit zoukunnen komen doordat shag veel goedkoper is dan sigaretten. Shag heeft echter eenhoger teerniveau dan sigaretten door het ontbreken van een filter (Rickert et al.,1985). Recent on<strong>der</strong>zoek laat zien dat dit ervoor zorgt dat shag roken gevaarlijker isdan sigaretten roken; het veroorzaakt vaker longkanker (Rolke et al., 2009) en dnaschade(Kocyigit et al., 2011). Daarom is het belangrijk om te on<strong>der</strong>zoeken of hetsociaaleconomische verschil in shag roken ook in Ne<strong>der</strong>land aanwezig is.<strong>De</strong> doelstelling van deze publicatie is het in kaart brengen van desociaaleconomische verschillen in roken in Ne<strong>der</strong>land in de periode 1988-2010.Bovendien worden factoren die deze verschillen kunnen verklaren in kaart gebracht.Specifiek worden de volgende factoren on<strong>der</strong>zocht: aantal stoppogingen, aantalsuccesvolle stoppogingen, aantal sigaretten of shagjes per dag, shag roken, eigeneffectiviteit en de intentie om te stoppen met roken van mensen met een laag,middelbaar en hoog opleidingsniveau.<strong>De</strong> volgende on<strong>der</strong>zoeksvragen werden geformuleerd:A. Verschilt de rokersprevalentie tussen laag, middelbaar en hoog opgeleiden?En hoe verloopt dit door de tijd heen?B. Verschilt het percentage stoppogingen tussen laag, middelbaar en hoogopgeleiden? En hoe verloopt dit door de tijd heen?C. Verschilt het percentage succesvolle stoppogingen tussen laag, middelbaar enhoog opgeleiden? En hoe verloopt dit door de tijd heen?D. Verschillen laag, middelbaar en hoog opgeleiden in het aantal sigaretten datze per dag roken? En hoe verloopt dit door de tijd heen?E. Verschilt het shag roken tussen laag, middelbaar en hoog opgeleiden? En hoeverloopt dit door de tijd heen?F. Verschilt de eigen effectiviteit tussen laag, middelbaar en hoog opgeleiden?En hoe verloopt dit door de tijd heen?6


G. Verschilt de intentie om te stoppen met roken tussen laag, middelbaar enhoog opgeleiden? En hoe verloopt dit door de tijd heen?Per on<strong>der</strong>zoeksvraag werd bekeken hoe de verschillen tussen laag, middelbaar enhoog opgeleiden in 2010 waren en hoe de trends tussen 1988 en 2010 verliepen.Ook werd het jaar 2010 vergeleken met het jaar 1988 (on<strong>der</strong>zoeksvraag A) of 2001(on<strong>der</strong>zoeksvraag B t/m F). Bovendien werd bekeken of deze verschillen en trendsan<strong>der</strong>s zijn voor mannen en vrouwen en voor de leeftijdscategorieën 15-24 jaar, 25-34 jaar, 35-44 jaar, 45-54 jaar en 55 jaar en ou<strong>der</strong>.7


Methode<strong>De</strong> gegevens die ten grondslag liggen aan dit rapport, komen uit het ContinuOn<strong>der</strong>zoek Rookgewoonten (COR) on<strong>der</strong> volwassenen van 15 jaar en ou<strong>der</strong>. Diton<strong>der</strong>zoek wordt uitgevoerd om het tabaksgebruik on<strong>der</strong> de Ne<strong>der</strong>landse bevolkingen de ontwikkeling daarvan in de tijd te meten. TNS NIPO verricht de metingen inopdracht van STIVORO. <strong>Van</strong> 1988 tot en met 2000 werden de vragenlijstenafgenomen door middel van een persoonlijk interview met een enquêteur thuis. <strong>Van</strong>2001 tot en met 2008 werd ie<strong>der</strong>e week een representatieve steekproef van circa200 huishoudens uit een panel van TNS NIPO per e-mail bena<strong>der</strong>d. Maximaal 400gezinsleden vulden de vragenlijst op de eigen computer in en verstuurden deze viainternet. <strong>Van</strong>af 2009 werden de steekproeven op persoonsniveau in plaats vanhuishoudniveau getrokken en werd de vragenlijst geheel ingevuld op het internet. <strong>De</strong>wijzigingen in on<strong>der</strong>zoeksmethode kunnen van invloed zijn op de resultaten. Tot2009 werden de resultaten gewogen naar provincie, gemeentegrootte, sekse,leeftijd, gezinsgrootte, opleiding en werkzaamheid van de hoofdkostwinner. <strong>Van</strong>wegede veran<strong>der</strong>ing naar een personensteekproef werden de resultaten vanaf 2009gewogen naar provincie, sekse, leeftijd, gezinsgrootte, sociale klasse, regio enopleiding van de respondent.Voor deze publicatie zijn jaarcijfers van 1988 tot en met 2010 gebruikt van vragenover rokersprevalentie, stoppogingen, aantal sigaretten per dag, shag roken, eigeneffectiviteit en stopintentie. <strong>De</strong>ze vragen en antwoordmogelijkheden zijn weergevenin bijlage 1.<strong>Van</strong> verschillende indicatoren voor sociaaleconomische status (SES) is de relatie metrookgedrag aangetoond, zoals opleiding, beroepsklasse en inkomen (Schaap &Kunst, 2009). In dit rapport wordt de opleiding van de hoofdkostwinner van hetgezin van de respondent gebruikt als indicator voor SES. Hiervoor is gekozen omdatde respons op deze vraag in het COR goed is 1 en omdat opleiding in binnen- enbuitenlandse literatuur vaak wordt gebruikt in relatie met roken. Dit maakt heteenvoudiger om resultaten te vergelijken.Er worden drie opleidingsniveaus on<strong>der</strong>scheiden, namelijk: laag opgeleiden1 <strong>De</strong> opleiding van de hoofdkostwinner is bekend van 448.904 van de 453.612 respondenten(99%) die van 1988 tot en met 2010 aan het COR hebben deelgenomen.8


(basison<strong>der</strong>wijs, LBO, MAVO, VMBO), middelbaar opgeleiden (MBO, HAVO, VWO) enhoog opgeleiden (HBO of universiteit).<strong>De</strong> cijfers met betrekking tot stoppogingen, mate van verslaving, shag roken, eigeneffectiviteit en stopintentie zijn beschikbaar vanaf eind jaren ’90. Omdat deon<strong>der</strong>zoeksmethode in 2001 veran<strong>der</strong>de van face-to-face naar internet en er eenvermoedelijke trendbreuk optrad bij deze variabelen, is ervoor gekozen om van dezevariabelen alleen cijfers vanaf 2001 te gebruiken. Bij rokersprevalentie lijkt dezetrendbreuk niet te zijn opgetreden.<strong>De</strong> rokersprevalentie naar opleidingsniveau is gemeten vanaf 1988 en geeft weerwelk percentage van de on<strong>der</strong>vraagden aangeeft (wel eens) te roken.Het percentage stoppogingen bestaat uit het percentage (ex-)rokers dat aangeeft inde afgelopen 12 maanden een stoppoging te hebben gedaan.Het percentage succesvolle stoppogingen bestaat uit het percentage ex-rokers dataangeeft in de afgelopen 12 maanden te zijn gestopt met roken. Het aantalsuccesvolle stoppogingen is dus een deelverzameling van het totaal aantalstoppogingen.<strong>De</strong> mate van verslaving is vastgesteld door middel van het gemiddeld aantalgerookte sigaretten of shagjes per dag.Het percentage shagrokers geeft weer welk percentage van de rokers aangeeft weleens shag te roken.<strong>De</strong> mate van eigen effectiviteit is gemeten op een schaal van -2 (lage eigeneffectiviteit) tot +2 (hoge eigen effectiviteit).Het percentage rokers dat de intentie heeft om te stoppen bestaat uit alle rokers diepositief antwoorden op de vraag of ze van plan zijn in de toekomst te stoppen metroken.Voor de statistische analyse is gebruik gemaakt van SPSS 17.0. Ter beantwoordingvan de on<strong>der</strong>zoeksvragen zijn verschillende statistische toetsen gebruikt.Met behulp van logistische regressieanalyse is nagegaan of er in 2010 verschillenwaren in rokersprevalentie, het percentage stoppogingen, het percentagesuccesvolle stoppogingen, het percentage van de rokers dat shag rookt en hetpercentage rokers met stopintentie tussen de opleidingsniveaus. <strong>De</strong> afhankelijkevariabelen waren: rokersprevalentie, percentage stoppogingen, percentagesuccesvolle stoppogingen, het percentage van de rokers dat shag rookt en het9


percentage rokers met stopintentie. <strong>De</strong> onafhankelijke variabelen waren:opleidingsniveau, geslacht en leeftijdscategorie.Met behulp van lineaire regressieanalyse is getoetst of er in 2010 verschillen warenin de mate van verslaving en de eigen effectiviteit tussen de opleidingsniveaus. <strong>De</strong>afhankelijke variabelen waren: aantal sigaretten of shagjes per dag en eigeneffectiviteit. <strong>De</strong> onafhankelijke variabelen waren: opleidingsniveau, geslacht enleeftijdscategorie.Aan de regressieanalyses is de interactie tussen opleidingsniveau en geslacht entussen opleidingsniveau en leeftijdscategorie toegevoegd, om te toetsen of desociaaleconomische gradiënt in 2010 tussen mannen en vrouwen en tussenleeftijdscategorieën verschilde. <strong>De</strong> onafhankelijke variabelen waren:opleidingsniveau, geslacht, leeftijdscategorie, opleiding*geslacht, opleiding*leeftijd.Wanneer de interactie significant was, werd er gestratificeerd naar geslacht en/ofleeftijdscategorie.Met behulp van een Chi-kwadraattoets is on<strong>der</strong>zocht of er tussen 2001 (in het gevalvan rokersprevalentie: tussen 1988) en 2010 een verschil was in rokersprevalentie,percentage stoppogingen, percentage succesvolle stoppogingen, het percentage vande rokers dat shag rookt en het percentage rokers met stopintentie tussen deopleidingsniveaus.Met een t-toets is nagegaan of er tussen 2001 en 2010 een verschil was in het aantalsigaretten per dag en de eigen effectiviteit tussen de opleidingsniveaus.Aan de regressieanalyse is de interactie tussen opleiding en jaar toegevoegd om tetoetsen of er verschillen waren in trends tussen de opleidingsniveaus. <strong>De</strong>onafhankelijke variabelen waren: opleidingsniveau, geslacht, leeftijdscategorie, jaar,jaar*opleiding. Wanneer de interactie significant was, werd er gestratificeerd naaropleidingsniveau.Aan de regressieanalyses is de interactie tussen jaar, opleidingsniveau en geslacht entussen jaar, opleidingsniveau en leeftijdscategorie toegevoegd om te toetsen of ereen verschil in de sociaaleconomische gradiënt van deze trends was tussen mannenen vrouwen en tussen de leeftijdscategorieën. <strong>De</strong> onafhankelijke variabelen waren:opleidingsniveau, geslacht, leeftijdscategorie, jaar, jaar*opleiding, jaar*geslacht,jaar*leeftijd, opleiding*geslacht, opleiding*leeftijd, jaar*opleiding*geslacht enjaar*opleiding*leeftijd. Wanneer de driewegsinteractie significant was, werd ergestratificeerd naar opleidingsniveau en geslacht en/of opleidingsniveau enleeftijdscategorie.10


RESULTATEN<strong>De</strong> resultaten worden hieron<strong>der</strong> per on<strong>der</strong>zoeksvraag weergegeven en toegelicht.Alleen verschillen die significant bevonden zijn, worden hier beschreven. Alle tabellenzijn te vinden in bijlage 2.A. ROKERSPREVALENTIEHet jaar 2010In 2010 rookte 27% van de Ne<strong>der</strong>landse bevolking: 31% van de laag opgeleiden,30% van de middelbaar opgeleiden en 22% van de hoog opgeleiden (zie figuur 1).Laag en middelbaar opgeleiden rookten significant meer dan hoog opgeleiden (ziebijlage 2, tabel 1). Het verschil tussen laag en middelbaar opgeleiden is ooksignificant. Significant betekent dat de verschillen niet toevallig in deze steekproefgemeten zijn, maar dat met minstens 95% zekerheid gesteld kan worden dat deverdeling van rokers over de verschillende opleidingsniveaus werkelijk verschiltbinnen de Ne<strong>der</strong>landse populatie.n = 3.946 n = 6.671 n = 7.80145%40%35%30%25%20%15%10%5%0%31,5%30,5%22,1%Laag Middelbaar HoogFiguur 1: Rokersprevalentie naar opleidingsniveau (2010)11


<strong>De</strong> sociaaleconomische verschillen in rokersprevalentie waren in 2010 groter bijvrouwen dan bij mannen (zie figuur 2 en tabel 2). Bij vrouwen waren geenverschillen tussen laag en middelbaar opgeleiden in rokersprevalentie.n = 9.263 n = 9.52245%40%35%30%25%20%15%10%5%0%33,0% 30,8%Mannen24,2%30,2%30,2%Vrouwen20,0%Laag Middelbaar HoogFiguur 2: Rokersprevalentie naar opleidingsniveau en geslacht (2010)<strong>De</strong> sociaaleoconomische verschillen in rokersprevalentie waren in 2010 groter bij 25-44-jarigen en het kleinst bij de jongste (15-24 jaar) en oudste (55 jaar en ou<strong>der</strong>)leeftijdscategorie (zie figuur 3 en tabel 3).n = 2.289 n = 2.740 n = 3.572 n = 3.389 n = 6.39245%40%35%30%25%20%15%10%5%0%34,7%31,5%23,8%39,4% 38,1% 40,3%38,5%33,9%34,0%25,8%23,3%25,1% 23,0%20,6%16,7%15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55 jaar enou<strong>der</strong>Laag Middelbaar HoogFiguur 3: Rokersprevalentie naar opleidingsniveau en leeftijdscategorie (2010)12


Verschil tussen 1988 en 2010In 1988 rookte 36% van de laag opgeleiden, 32% van de middelbaar opgeleiden en31% van de hoog opgeleiden. In 2010, 23 jaar later, was dit respectievelijk 31%,30% en 22% (zie figuur 4). Het verschil tussen laag en hoog opgeleiden was in 19885% en in 2010 9%. <strong>De</strong> daling in rokersprevalentie tussen 1988 en 2010 was in alleopleidingsniveaus significant (zie tabel 4). <strong>De</strong> daling was het grootst on<strong>der</strong> hoogopgeleiden (9%), gevolgd door een daling van 5% on<strong>der</strong> laag opgeleiden en 2%on<strong>der</strong> middelbaar opgeleiden.*** * ***45%40%35%30%25%20%15%36,4%31,5%32,3%30,5%31,1%22,1%1988201010%5%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 4: Rokersprevalentie naar opleidingsniveau in 1988 en 2010 22 n.s. = niet significant, * p


Trends 1988 – 2010<strong>De</strong> trends in rokersprevalentie waren verschillend voor laag, middelbaar en hoogopgeleiden. On<strong>der</strong> hoog opgeleiden daalde de rokersprevalentie met gemiddeld0,4% per jaar, on<strong>der</strong> middelbaar opgeleiden met gemiddeld 0,1% per jaar en on<strong>der</strong>laag opgeleiden met gemiddeld 0,2% per jaar. <strong>De</strong>ze daling was significant sterkeron<strong>der</strong> hoog opgeleiden dan on<strong>der</strong> laag en middelbaar opgeleiden (zie figuur 5 entabel 5).45%40%35%30%25%20%15%10%5%0%19881989199019911992199319941995199619971998199920002001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 5: Rokersprevalentie naar jaar en opleidingsniveau<strong>De</strong> sociaaleconomische verschillen in rokersprevalentie namen bij vrouwen vanaf1988 sterker toe dan bij mannen. Bij mannen daalde de rokersprevalentie in deafgelopen 23 jaar namelijk significant sterker on<strong>der</strong> laag en hoog opgeleidenvergeleken met middelbaar opgeleiden. Bij vrouwen was die daling alleen on<strong>der</strong>hoog opgeleiden significant sterker (zie tabel 6).Uitgesplitst naar leeftijdscategorie, namen de sociaaleconomische verschillen hetsterkst toe bij 15-24-jarigen. On<strong>der</strong> 15-24-jarigen met een laag en middelbaaropleidingsniveau daalde het percentage rokers niet, terwijl het percentage rokerson<strong>der</strong> 15-24-jarigen met een hoog opleidingsniveau significant daalde (zie tabel 7).14


B. StoppogingenHet jaar 2010Het percentage stoppogingen was 25% in 2010, dit was iets lager on<strong>der</strong> laagopgeleide rokers (24%) dan on<strong>der</strong> middelbaar (26%) en hoog opgeleide rokers(26%) (zie figuur 6). <strong>De</strong>ze verschillen waren echter niet significant (tabel 8).n = 1.316 n = 2.121 n = 1.83440%30%23,8%25,7%26,2%20%10%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 6: Percentage stoppogingen naar opleidingsniveau (2010)15


Verschil tussen 2001 en 2010In 2001 deed 25% van de laag opgeleiden, 27% van de middelbaar opgeleiden en28% van de hoog opgeleiden een stoppoging. In 2010 was dat respectievelijk 24%,26% en 26% (zie figuur 7). <strong>De</strong> verschillen tussen 2001 en 2010 per opleidingsniveauwaren niet significant (zie tabel 9).n.s. n.s. n.s.40%30%25,0%23,8%26,7% 25,7%28,1% 26,2%20%2001201010%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 7: Percentage stoppogingen naar opleidingsniveau in 2001 en 2010 33 n.s. = niet significant, * p


Trends 2001-2010<strong>De</strong> trends van stoppogingen voor laag, middelbaar en hoog opgeleiden zijnweergegeven in figuur 8. Ze verschilden niet significant van elkaar. Het percentagestoppogingen is stabiel gebleven tussen 2001 en 2010 (zie tabel 10).40%30%20%10%0%2001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 8: Percentage stoppogingen naar jaar en opleidingsniveau17


C. SUCCES VAN STOPPOGINGENHet jaar 2010In 2010 gaf 5% van de ex-rokers aan in de afgelopen 12 maanden te zijn gestoptmet roken. Middelbaar opgeleide rokers deden significant min<strong>der</strong> succesvollestoppogingen dan hoog opgeleide rokers (zie figuur 9 en tabel 11). Het percentagesuccesvolle stoppogingen van laag en hoog opgeleide rokers verschilde echter nietsignificant van elkaar (zie tabel 11).n = 1.316 n = 2.121 n = 1.83412%10%8%6%4%5,2%4,1%6,0%2%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 9: Percentage succesvolle stoppogingen naar opleidingsniveau (2010)<strong>De</strong> sociaaleconomische verschillen in het percentage succesvolle stoppogingen warenin 2010 alleen significant bij 15-24-jarigen (middelbaar ten opzichte van hoogopgeleide rokers) en 35-44-jarigen (laag en middelbaar ten opzichte van hoogopgeleide rokers) (zie tabel 12).18


Verschil tussen 2001 en 2010In 2001 deed 6% van de laag opgeleiden een succesvolle stoppoging, 7% van demiddelbaar opgeleiden en 8% van de hoog opgeleiden. In 2010 was ditrespectievelijk 5%, 4% en 6% (zie figuur 10). Dit is een significante daling tussen2001 en 2010 on<strong>der</strong> zowel middelbaar als hoog opgeleiden (zie tabel 13).n.s. *** *12%10%8%6%4%5,8% 5,2%6,7%4,1%7,8%6,0%200120102%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 10: Percentage succesvolle stoppogingen naar opleidingsniveau in 2001 en 2010 44 n.s. = niet significant, * p


Trends 2001-2010<strong>De</strong> trends van succesvolle stoppogingen voor laag, middelbaar en hoog opgeleidenzijn weergegeven in figuur 11. Ze verschilden niet significant van elkaar. Hetpercentage succesvolle stoppogingen is significant gedaald tussen 2001 en 2010 (zietabel 14).12%10%8%6%4%2%0%2001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 11: Percentage succesvolle stoppogingen naar jaar en opleidingsniveau20


D. AANTAL SIGARETTEN OF SHAGJES PER DAGHet jaar 2010In 2010 rookten rokers gemiddeld 14 sigaretten of shagjes per dag. Laag opgelei<strong>der</strong>okers rookten gemiddeld de meeste sigaretten of shagjes per dag (15), gevolgddoor middelbaar (gemiddeld 14) en hoog opgeleide rokers (gemiddeld 13) (zie figuur12). Laag en middelbaar opgeleide rokers rookten significant meer sigaretten ofshagjes per dag dan hoog opgeleide rokers (zie tabel 15).n = 1.114 n = 1.801 n = 1.299201515,214,412,81050Laag Middelbaar HoogFiguur 12: Gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag naar opleidingsniveau (2010)<strong>De</strong> verschillen tussen opleidingsniveaus in het gemiddeld aantal sigaretten of shagjesper dag waren in 2010 het grootst bij 25-44-jarigen (zie tabel 16). Bij rokers van 55jaar en ou<strong>der</strong> waren de opleidingsverschillen niet significant.21


Verschil tussen 2001 en 2010In 2001 rookten laag opgeleiden gemiddeld 16 sigaretten of shagjes per dag,middelbaar opgeleiden 15 en hoog opgeleiden 14. In 2010 was dit respectievelijk 15,14 en 13 sigaretten of shagjes per dag (zie figuur 13). <strong>De</strong> gemiddelden van 2001 en2010 verschilden significant on<strong>der</strong> laag, middelbaar en hoog opgeleiden (zie tabel17).*** *** ***201516,415,215,414,414,412,8102001201050Laag Middelbaar HoogFiguur 13: Gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag naar opleidingsniveau in 2001en 2010 55 n.s. = niet significant, * p


Trends 2001-2010<strong>De</strong> trends van 2001 tot en met 2010 in het gemiddeld aantal sigaretten of shagjesper dag naar opleidingsniveau zijn weergegeven in figuur 14. Er was een significantedaling in het aantal sigaretten of shagjes per dag in alle opleidingsniveaus. <strong>De</strong>zedaling was het sterkst on<strong>der</strong> hoog opgeleiden (zie tabel 18).201510502001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 14: Gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag naar jaar en opleidingsniveauBij mannen daalde het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag significanton<strong>der</strong> alle opleidingsniveaus en het sterkst on<strong>der</strong> hoogopgeleiden (zie tabel 19). Bijvrouwen is er geen significante daling on<strong>der</strong> laag opgeleiden, maar wel on<strong>der</strong>middelbaar en hoog opgeleiden.Uitgesplitst naar leeftijdscategorie, namen de sociaaleconomische verschillen hetsterkst toe bij 15-24-jarigen (zie tabel 20). On<strong>der</strong> 15-24-jarigen met een laagopleidingsniveau daalde het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag nietsignificant, terwijl on<strong>der</strong> 15-24-jarigen met een middelbaar opleidingsniveau hetgemiddelde iets daalde en het on<strong>der</strong> 15-24-jarigen met een hoog opleidingsniveauhet sterkst daalde.23


Zware rokersIn de hierboven beschreven analyses is gekeken naar het gemiddelde aantalsigaretten of shagjes per dag. Daarnaast is het interessant om te kijken naar hetpercentage zware rokers (20 sigaretten of meer per dag).Laag opgeleide rokers waren vaker zware roker dan middelbaar en hoog opgelei<strong>der</strong>okers. <strong>De</strong>ze opleidingsverschillen zijn sinds 2001 toegenomen doordat hetpercentage zware rokers sterker is afgenomen on<strong>der</strong> hoog opgeleiden dan on<strong>der</strong>laag en middelbaar opgeleiden (zie figuur 15). On<strong>der</strong> laag opgeleiden daalde hetpercentage zware rokers van 46% in 2001 naar 37% in 2010, on<strong>der</strong> middelbaaropgeleiden van 39% naar 34% en on<strong>der</strong> hoog opgeleiden van 37% naar 27%.50%40%30%20%10%0%2001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 15: Percentage zware rokers naar jaar en opleidingsniveau24


E. SHAG ROKENHet jaar 2010In 2010 rookte 46% van alle rokers shag. Het al dan niet roken van shag hangt zeersterk samen met opleidingsniveau. In 2010 rookte 63% van de laag opgeleide rokersshag, terwijl 49% van de middelbaar opgeleide rokers shag rookte en slechts 31%van de hoog opgeleide rokers (zie figuur 16). Laag en middelbaar opgeleide rokersrookten significant vaker shag dan hoog opgeleide rokers (zie tabel 21).n = 1.248 n = 2.034 n = 1.724100%75%62,5%50%25%49,2%30,9%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 16: Percentage van de rokers dat shag rookt naar opleidingsniveau (2010)Bij mannen is het verschil in het roken van shag tussen de opleidingsniveaus groterdan bij vrouwen (zie tabel 22). Bij rokers van 55 jaar en ou<strong>der</strong> is hetopleidingsverschil het grootste en bij rokers van 15-24 jaar het kleinst (zie tabel 23).25


Verschil tussen 2001 en 2010In figuur 17 is het percentage van de rokers dat shag rookt naar opleidingsniveau in2001 en 2010 weergegeven. Het percentage van de rokers dat shag rookt, issignificant gedaald on<strong>der</strong> alle opleidingsniveaus (zie tabel 24).*** ** ***100%75%50%70,0%62,5%53,9%49,2%36,9%30,9%2001201025%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 17: Percentage van de rokers dat shag rookt naar opleidingsniveau in 2001 en2010 66 n.s. = niet significant, * p


Trends 2001-2010<strong>De</strong> trends van het percentage van de rokers dat shag rookt naar opleidingsniveauvan 2001 tot en met 2010 zijn weergegeven in figuur 18. Bij alle opleidingsniveauswas er een significante daling in het percentage van de rokers dat shag rookt, maardeze daling was sterker on<strong>der</strong> hoog opgeleiden (zie tabel 25).100%75%50%25%0%2001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 18: Percentage van de rokers dat shag rookt naar jaar en opleidingsniveau27


Uitgesplitst naar leeftijdscategorie, namen de sociaaleconomische verschillen hetsterkst toe bij 15-24-jarigen, doordat er on<strong>der</strong> hoogopgeleide 15-24-jarigen eenhalvering was van het percentage dat shag rookt tussen 2001 en 2010 en hetpercentage on<strong>der</strong> laag en middelbaar opgeleide 15-24-jarige rokers veel min<strong>der</strong>daalde (zie tabel 26 en figuur 19). On<strong>der</strong> rokers van 45-54 jaar is er helemaal geendaling van het percentage dat shag rookt tussen 2001 en 2010 en zelfs een lichtestijging on<strong>der</strong> laag opgeleiden. On<strong>der</strong> rokers van 55 jaar en ou<strong>der</strong> stijgt hetpercentage dat shag rookt licht bij alle opleidingsniveaus.100%75%50%25%0%2001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 19: Percentage van de 15-24-jarige rokers dat shag rookt naar jaar enopleidingsniveau28


Alleen shag roken of ook sigarettenIn de hierboven beschreven analyses is alleen gekeken of rokers wel eens shagroken. Sommige rokers die wel eens shag roken, roken ook wel eens sigaretten. Infiguur 20 is te zien dat on<strong>der</strong> laag opgeleiden de meeste shagrokers alleen shagroken. On<strong>der</strong> middelbaar en hoog opgeleide rokers rookt ongeveer de helft van deshagrokers alleen shag en de an<strong>der</strong>e helft rookt ook wel eens sigaretten.Figuur 20: Percentage van de rokers dat alleen sigaretten rookt, alleen shag rookt of bei<strong>der</strong>ookt naar opleidingsniveau (2010) 77 <strong>De</strong> percentages in figuur 15 en 19 komen niet perfect met elkaar overeen doordatniet alle respondenten beide vragen over shaggebruik en sigarettengebruikbeantwoord hebben.29


F. EIGEN EFFECTIVITEITEigen effectiviteit is het zelfvertrouwen dat het lukt om een stoppoging tot eensuccesvol einde te brengen. <strong>De</strong> eigen effectiviteit wordt aangeduid met een scoretussen -2 (lage eigen effectiviteit) en +2 (hoge eigen effectiviteit).Het jaar 2010Gemiddeld scoorden rokers in 2010 0,3 op de eigeneffectiviteitsschaal. Hoogopgeleide rokers scoorden het hoogst op eigen effectiviteit, gevolgd door middelbaaren laag opgeleide rokers. <strong>De</strong>ze verschillen zijn klein, maar laag en middelbaaropgeleide rokers hebben toch een significant lagere eigen effectiviteit dan hoogopgeleide rokers (zie figuur 21 en tabel 27).n = 1.248 n = 2.034 n = 1.7242,01,00,00,10,30,6-1,0Laag Middelbaar Hoog-2,0Figuur 21: Score op eigen effectiviteit naar opleidingsniveau (2010)Bij mannen was het verschil in eigen effectiviteit tussen opleidingsniveaus groter danbij vrouwen (zie tabel 28). Bovendien was bij 25-44-jarigen het verschil in eigeneffectiviteit tussen opleidingsniveaus het grootst (zie tabel 29).30


Verschil tussen 2001 en 2010In figuur 22 is de eigen effectiviteit naar opleiding in 2001 en 2010 weergegeven. <strong>De</strong>eigen effectiviteit is significant gestegen tussen 2001 en 2010 on<strong>der</strong> alleopleidingsniveaus (zie tabel 30).*** * ***2,01,00,0-1,00,60,40,1 0,2 0,3-0,1Laag Middelbaar Hoog20012010-2,0Figuur 22: Score op eigen effectiviteit naar opleidingsniveau in 2001 en 2010 88 n.s. = niet significant, * p


Trends 2001-2010<strong>De</strong> trends van eigen effectiviteit naar opleidingsniveau van 2001 tot en met 2010 zijnweergegeven in figuur 23. <strong>De</strong> eigen effectiviteit vertoonde een significant stijgendetrend voor alle opleidingsniveaus, maar vertoonde de sterkste stijging on<strong>der</strong> hoogopgeleide rokers (zie tabel 31). Ondanks het feit dat het bij eigen effectiviteit steedsom slechts kleine verschillen tussen opleidingsniveaus gaat, is in figuur 23 welzichtbaar dat de verschillen tussen laag, middelbaar en hoog opgeleiden over de heleperiode consequent aanwezig zijn.2,01,00,02001200220032004200520062007200820092010-1,0-2,0Laag Middelbaar HoogFiguur 23: Score op eigen effectiviteit naar jaar en opleidingsniveauBij mannen nam de eigen effectiviteit het sterkst toe on<strong>der</strong> hoog opgeleiden, terwijlbij vrouwen de eigen effectiviteit het sterkst toenam on<strong>der</strong> laag opgeleiden (zie tabel32).<strong>De</strong> sociaaleconomische verschillen in eigen effectiviteit namen alleen toe on<strong>der</strong> 25-54-jarigen (zie tabel 33). On<strong>der</strong> 15-24-jarigen nam de eigen effectiviteit toe on<strong>der</strong>laag opgeleiden en on<strong>der</strong> rokers van 55 jaar en ou<strong>der</strong> nam de eigen effectiviteit nietsignificant toe bij alle opleidingsniveaus.32


G. STOPINTENTIE<strong>De</strong> intentie om te stoppen met roken is vastgesteld bij 59% van de respondenten.<strong>De</strong> overige 41% antwoordde “weet niet” op de vraag of ze van plan zijn om in detoekomst te stoppen met roken. Het percentage respondenten dat “weet niet”antwoordde, is hoger on<strong>der</strong> laag opgeleide rokers en is door de tijd heen kleinergeworden. Respondenten die “weet niet” hebben geantwoord, zijn niet meegenomenin on<strong>der</strong>staande analyses.Het jaar 2010<strong>Van</strong> alle rokers had 78% in 2010 de intentie om ooit te stoppen met roken. <strong>Meer</strong>middelbaar opgeleide rokers dan hoog opgeleide rokers hadden de intentie om ooitte stoppen met roken (zie figuur 24). Dit verschil is significant (zie tabel 34). Laag enhoog opgeleide rokers verschilden niet significant in hun intentie om ooit te stoppenmet roken.n = 738 n = 1.337 n = 1.248100%75%74,1%81,8%76,8%50%25%0%Laag Middelbaar HoogFiguur 24: Intentie om ooit te stoppen met roken naar opleidingsniveau (2010)Bij mannen is de intentie om ooit te stoppen met roken van middelbaar opgelei<strong>der</strong>okers significant hoger dan van hoogopgeleide rokers en bij vrouwen is de intentieom ooit te stoppen met roken van laag opgeleide rokers significant lager dan vanhoogopgeleide rokers (zie tabel 35).33


Verschil tussen 2001 en 2010In figuur 25 is de intentie om ooit te stoppen met roken naar opleiding in 2001 en2010 weergegeven. <strong>De</strong> intentie om ooit te stoppen met roken is on<strong>der</strong> laag enmiddelbaar opgeleide rokers significant gestegen en on<strong>der</strong> hoog opgeleide rokersniet significant (zie tabel 36).** ** n.s.100%75%74,1%67,1%81,8%76,8%76,8%75,0%50%25%200120100%Laag Middelbaar HoogFiguur 25: Intentie om ooit te stoppen met roken naar opleidingsniveau in 2001 en 2010 99 n.s. = niet significant, * p


Trends 2001-2010<strong>De</strong> trends van de intentie om ooit te stoppen met roken naar opleidingsniveau van2001 tot en met 2010 zijn weergegeven in figuur 26. On<strong>der</strong> laag en middelbaaropgeleide rokers was er sprake van een significant stijgende trend, on<strong>der</strong> hoogopgeleide rokers niet (zie tabel 37).100%75%50%25%0%2001200220032004200520062007200820092010Laag Middelbaar HoogFiguur 26: Intentie om ooit te stoppen met roken naar jaar en opleidingsniveauBij 15-24-jarigen was er een significante daling van de intentie om ooit te stoppenmet roken bij hoog opgeleiden (zie tabel 38). Bij 45-54-jarigen was er een relatiefgrote stijging van de intentie om ooit te stoppen met roken bij laag opgeleide rokers.35


DISCUSSIEIn deze publicatie zijn sociaaleconomische verschillen in roken tussen 1988 en 2010in Ne<strong>der</strong>land in kaart gebracht. Er is in deze periode sprake van toenemendeverschillen in roken tussen opleidingsniveaus. Dit geldt zowel voor het percentagerokers als voor hoeveel men dagelijks rookt.Toenemende sociaaleconomische verschillenHet verloop van de prevalentie en mortaliteit van roken wordt in de literatuursamengevat met het zogenaamde “Smoking Epidemic” model (Lopez et al., 1994).Dit model bestaat uit vier fasen en wordt ook in verband gebracht metsociaaleconomische verschillen in roken (Huisman et al., 2005; Kunst et al., 2004).In fase 1 roken meer personen met een hoge sociaaleconomische status (SES) danpersonen met een lage SES. In fase 2 en 3 draait die verhouding geleidelijk om. Infase 4 roken meer personen met een lage SES dan personen met een hoge SES enwordt dat verschil steeds groter. Volgens Kunst et al. (2004) bevinden Noord-Europese landen (waaron<strong>der</strong> Ne<strong>der</strong>land) zich in het meest vergevor<strong>der</strong>de stadium:de prevalentie van roken daalt, maar de sociaaleconomische verschillen nemen toe.<strong>De</strong> resultaten van deze studie bevestigen dat dit ook voor Ne<strong>der</strong>land geldt: in 2010werd er on<strong>der</strong> laag opgeleiden het meest gerookt (31%), gevolgd door middelbaaropgeleiden (30%) en hoog opgeleiden (22%). Dit kenmerkende patroon voorsociaaleconomische verschillen was in 2010 vooral zichtbaar bij vrouwen en 25-44-jarigen. Ook in 1988 waren er al relatief meer rokers on<strong>der</strong> laag opgeleiden. Tussen1988 en 2010 is het percentage rokers in alle opleidingsniveaus significant gedaald.<strong>De</strong> sterkste daling vond in deze periode plaats on<strong>der</strong> hoogopgeleiden, waardoor desociaaleconomische verschillen in de loop <strong>der</strong> tijd groter zijn geworden.Naast dat laag opgeleide mensen vaker roken, roken laag opgeleide rokers ook veelvaker shag dan hoog opgeleide rokers en roken ze vaker alleen shag en geensigaretten. Dit is onwenselijk, omdat het roken van shag schadelijker is dan hetroken van sigaretten (Rolke et al., 2009; Kocyigit et al., 2011). Hetsociaaleconomische verschil in shag roken is in de afgelopen jaren toegenomen.In vergelijking met an<strong>der</strong>e landen wordt in Ne<strong>der</strong>land relatief veel shag gerookt:meer dan de helft van de Ne<strong>der</strong>landse rokers rookt wel eens shag in vergelijking metmin<strong>der</strong> dan een <strong>der</strong>de van de rokers in de meeste an<strong>der</strong>e landen (ITC Project,36


2010). Bijna 80% van de shagrokers geeft aan shag te roken omdat het goedkoperis. Het verhogen van accijnzen op shag voorkomt dat sigarettenrokers op shagoverstappen na een accijnsverhoging in plaats van dat ze stoppen met roken(Mindell & Whynes, 2000). Met de gegevens uit dit rapport kan niet worden bepaaldof het overstappen van sigaretten naar shag heeft plaatsgevonden in Ne<strong>der</strong>land naaccijnsverhogingen. In het Continu On<strong>der</strong>zoek Rookgewoonten hebben we namelijkalleen gegevens over welke tabakssoort iemand op dit moment rookt en niet ofdiegene is overgestapt van de ene naar de an<strong>der</strong>e tabakssoort.Stoppogingen en succesIn buitenlandse studies werd geen sociaaleconomische gradiënt in het aantalstoppogingen gevonden (Hyland et al., 2006; Kotz & West, 2009; West et al., 2001).Wel werd in twee van deze studies (Kotz & West, 2009; West et al., 2001) eenlagere succeskans voor personen met een lage SES gevonden. In onze studie vindenwe in Ne<strong>der</strong>land in 2010 ook geen verschil in het percentage stoppogingen tussenlaag, middelbaar en hoog opgeleide rokers. Wel vinden we dat hoog opgelei<strong>der</strong>okers in 2010 iets meer succesvolle stoppogingen doen dan middelbaar opgelei<strong>der</strong>okers.In voorgaande jaren (2003, 2005, 2007, 2008 en 2009) vinden we wel dat hoogopgeleide rokers significant meer stoppogingen doen dan middelbaar en laagopgeleide rokers (zie figuur 7). In 2008 is de sociaaleconomische gradiënt in hetdoen van stoppogingen het grootst, wat suggereert dat dit een effect van <strong>der</strong>ookvrije horeca (juli 2008) zou kunnen zijn. Uit een onlangs verschenen studie blijktechter dat het verschil in de sociaaleconomische gradiënt in het doen vanstoppogingen tussen 2007 en 2008 niet significant is (<strong>Nagelhout</strong> et al., 2010a). Hetgrotere verschil in 2008 zou dus op toeval kunnen berusten.<strong>De</strong>terminanten van stopsucces<strong>De</strong> cijfers uit deze publicatie laten zien dat bepaalde factoren die het succes vanstoppogingen mede bepalen, een sociaaleconomische gradiënt vertonen die door detijd heen groter wordt. Laag opgeleide rokers zijn gemiddeld meer verslaafd aanroken (zij roken meer sigaretten of shagjes per dag). Het aantal sigaretten ofshagjes dat per dag gerookt wordt, daalt on<strong>der</strong> alle opleidingsniveaus, maar hetsterkst on<strong>der</strong> hoog opgeleiden.Laag opgeleiden hebben ook een iets lagere eigen effectiviteitsverwachting (d.w.z.37


zij hebben een lager zelfvertrouwen dat het hen zal lukken om een stoppoging toteen succesvol einde te brengen). Door de tijd heen stijgt de eigen effectiviteit vanhoog opgeleiden meer dan die van laag en middelbaar opgeleiden.Wat betreft verslaving en eigen effectiviteit nemen de sociaaleconomische verschillentussen opleidingsniveaus in Ne<strong>der</strong>land dus toe. Dit is ten nadele van de laagopgeleide roker die wil stoppen met roken: zijn/haar slagingskans is gemiddeldkleiner dan die van een hoog opgeleide roker.Overzicht van de resultatenIn deze themapublicatie hebben we gevonden dat er in 2010 een sociaaleconomischverschil was in het percentage rokers, het aantal sigaretten of shagjes per dag, inshag roken en in eigen effectiviteit. On<strong>der</strong> hoog opgeleide rokers werd in 2010min<strong>der</strong> gerookt dan on<strong>der</strong> laag opgeleide rokers, hoog opgeleide rokers rooktengemiddeld min<strong>der</strong> sigaretten of shagjes per dag, ze rookten min<strong>der</strong> vaak shag en zehadden een hogere eigen effectiviteit dan lager opgeleide rokers. Al dezesociaaleconomische verschillen in roken zijn ook nog eens toegenomen door de tijdheen.Overzichtstabel van de resultaten van deze themapublicatieSES-verschil in 2010?Rokersprevalentie Ja JaStoppogingen Nee NeeSucces van stoppogingen Nee NeeAantal sigaretten ofshagjes per dagShag roken Ja JaEigen effectiviteit Ja JaJaStopintentie Nee 10 Nee 10Toenemende SES-verschillen door de tijd?Ja10 Er was wel een significant verschil, maar niet in de verwachte richting. Middelbaar opgeleide rokers waren vakervan plan om ooit te stoppen met roken dan laag en hoog opgeleide rokers. On<strong>der</strong> laag en middelbaar opgelei<strong>der</strong>okers was er sprake van een significant stijgende trend door de tijd heen en on<strong>der</strong> hoog opgeleide rokers niet.38


Beperkingen van de studieHet aantal respondenten in deze studie is erg hoog, waardoor hier betrouwbare envoor Ne<strong>der</strong>land representatieve cijfers gepresenteerd worden. <strong>De</strong> keerzijde van eengroot aantal respondenten is echter dat ook zeer kleine verschillen snel significantworden. <strong>De</strong> relevantie van <strong>der</strong>gelijke kleine verschillen is natuurlijk beperkt. Zo zijnde verschillen tussen opleidingsniveaus in het percentage succesvolle stoppogingenen in gemiddelde eigen effectiviteit significant, maar wel erg klein.Stopintentie is in deze studie meegenomen als wel of niet van plan om ooit testoppen met roken. <strong>De</strong> gevonden verschillen zijn niet in de verwachte richting,omdat middelbaar opgeleide rokers vaker van plan waren om ooit te stoppen metroken dan laag en hoog opgeleide rokers. Laag en hoog opgeleide rokers verschildenniet significant in hun intentie om ooit te stoppen met roken. Als een ver<strong>der</strong>eon<strong>der</strong>verdeling gemaakt wordt in de intentie om ooit te stoppen met roken, blijvende verschillen tussen SES groepen klein. Er zijn geen significante verschillen tussenSES groepen in de intentie om binnen een maand te stoppen met roken. Lageropgeleide rokers zijn wel min<strong>der</strong> vaak van plan om binnen een half jaar of een jaarte stoppen met roken dan hoog opgeleide rokers.Ver<strong>der</strong> hebben we in deze publicatie opleidingsniveau van de hoofdkostwinnergebruikt als indicator van sociaaleconomische status. Opleidingsniveau isinternationaal de meest gebruikte indicator van SES in on<strong>der</strong>zoek naar roken(Schaap & Kunst, 2009). Een an<strong>der</strong>e veelgebruikte indicator is inkomen. In hetContinu On<strong>der</strong>zoek Rookgewoonten is het inkomen helaas onbekend van 22% vande respondenten (in vergelijking met slechts 1% van de respondenten van wie hetopleidingsniveau van de hoofdkostwinner onbekend is). Bovendien wordt hetpercentage respondenten dat geen informatie wil geven over het inkomen door detijd heen groter. Aanvullende analyses van het effect van het inkomensniveau van <strong>der</strong>espondenten van wie dat bekend is op de belangrijkste indicator vansociaaleconomische verschillen in roken, namelijk het percentage rokers, laten ziendat respondenten met lagere inkomensniveaus vaker roken dan mensen met hogereinkomensniveaus. Ook de verschillen in het percentage rokers tussen lage en hogeinkomensniveaus nemen toe door de tijd heen. Als we inkomensniveau in plaats vanopleidingsniveau gebruiken, krijgen we dus zeer vergelijkbare resultaten.39


Sociaaleconomische verschillen: de toekomstWanneer de huidige trend doorzet, worden de sociaaleconomische verschillen inroken in Ne<strong>der</strong>land in de toekomst nog groter. Het percentage rokers zal on<strong>der</strong> hoogopgeleiden sterker afnemen, hoog opgeleiden zullen gemiddeld min<strong>der</strong> sigarettenper dag gaan roken, ze zullen naar verhouding min<strong>der</strong> shag dan sigaretten gaanroken en gemiddeld een hogere eigen effectiviteitsverwachting krijgen in vergelijkingmet lager opgeleide rokers. <strong>De</strong>ze sociaaleconomische trend kan wellicht doorbrokenworden door het invoeren van tabaksontmoedigingsmaatregelen.<strong>De</strong> Wereldgezondheidsorganisatie heeft een pakket aan effectieve maatregelensamengesteld dat ervoor kan zorgen dat tabaksgebruik teruggedrongen wordt(World Health Organization, 2008). Dit pakket bestaat uit de implementatie vanrookverboden, on<strong>der</strong>steuning bij stoppen met roken, massamediale campagnes,gezondheidswaarschuwingen op sigarettenpakjes, tabakspromotieverboden enaccijnsverhogingen.Rookverboden en gezondheidswaarschuwingen op sigarettenpakjes hebbenwaarschijnlijk evenveel effect op mensen met een hoge als een lage SES (Thomas etal., 2008). Over de differentiële effecten van tabakspromotieverboden op hoge enlage SES is nog weinig on<strong>der</strong>zoek gedaan (Thomas et al., 2008).Uit internationaal on<strong>der</strong>zoek blijkt dat massamediale stoppen-met-rokencampagnesmeestal meer effect hebben bij rokers met een hoge SES (Nie<strong>der</strong>deppe et al., 2008).Bij rokers met een lage SES kunnen campagnes effectief zijn als ze on<strong>der</strong>deel zijnvan een bre<strong>der</strong> beleid waarin lage SES rokers bijvoorbeeld individuele hulp krijgen bijhet stoppen met roken. In Ne<strong>der</strong>land weten campagnemakers steeds beter hoe zijmensen met een lage SES kunnen bereiken (Wiebing et al., 2010). <strong>Meer</strong> on<strong>der</strong>zoekis echter nog wel nodig om erachter te komen welke campagne-insteek werkt omook daadwerkelijk meer effect te sorteren bij rokers met een lage SES.Accijnsverhogingen kunnen zowel voorkomen dat jongeren beginnen met roken alsmensen stimuleren om min<strong>der</strong> te roken of om te stoppen met roken. Dit maaktaccijnsverhogingen de meest effectieve maatregel om tabaksgebruik terug tedringen (World Health Organization, 2008). Accijnsverhogingen zijn bovendien deenige maatregel waarvan met voldoende zekerheid kan worden gezegd dat ze meereffect hebben bij mensen met een lage SES (Chaloupka et al., 2010; Thomas et al.,2008). In Ne<strong>der</strong>land zouden daarnaast vooral de accijnzen op shag verhoogd moetenworden, zodat shag niet langer goedkoper is dan sigaretten.40


In twee Ne<strong>der</strong>landse studies is aangetoond dat het financieel vergoeden vanstopon<strong>der</strong>steuning het gebruik en de succeskans van de stoppoging kan verhogen(Kaper et al., 2005; <strong>Van</strong> den Berg & Soethout, 2009). Hoewel in deze studies relatiefveel rokers met een lage SES bereikt werden, blijft het onduidelijk of deze personenbij een landelijke invoering ook de mogelijkheid aangrijpen om te stoppen met rokenmet on<strong>der</strong>steuning. In het Verenigd Koninkrijk maken personen uit de laagste socialeklasse namelijk alleen meer gebruik van de hulpmiddelen waarvoor geen eigenbijdrage is verschuldigd (Kotz et al., 2009). Een punt van zorg is dat mensen meteen lage SES de stoppen-met-rokenbehandeling min<strong>der</strong> vaak blijken af te maken,waardoor de behandeling min<strong>der</strong> kans van slagen heeft (Hiscock et al., 2010). Weweten uit een an<strong>der</strong>e themapublicatie dat het hulpmiddelengebruik bij stoppen metroken in Ne<strong>der</strong>land achterblijft, maar ook dat steeds meer mensen met een lage SEShulpmiddelen gebruiken bij het stoppen met roken (<strong>Nagelhout</strong> et al., 2010b). <strong>Van</strong>afjanuari 2011 is financiële vergoeding van stopon<strong>der</strong>steuning door zorgverzekeraarsingevoerd. Hopelijk zorgt dit ervoor dat de sociaaleconomische verschillen in roken inNe<strong>der</strong>land weer kleiner worden.41


REFERENTIESChaloupka, F. J., Straif, K., & Leon, M. E. (2010). Effectiveness of tax and pricepolicies in tobacco control. Tobacco Control. Published Online First: 29November 2010.Fidler, J. A., Jarvis, M. J., Mindell, J., & West, R. (2008). Nicotine intake in cigarettesmokers in England: distribution and demographic correlates. CancerEpidemiology, Biomarkers & Prevention, 17, 3331-6.Hiscock, R., Judge, K., & Bauld, L. (2010). Social inequalities in quitting smoking:What factors mediate the relationship between socioeconomic position andsmoking cessation? Journal of Public Health, Published Online First: 22<strong>De</strong>cember 2010.Huisman, M., Kunst, A. E., & Mackenbach, J. P. (2005). Educational inequalities insmoking among men and women aged 16 years and ol<strong>der</strong> in 11 Europeancountries. Tobacco Control, 14, 106-13.Hyland, A., Borland, R., Li, Q., Yong, H. H., McNeill, A., Fong, G. T., O'Connor, R. J.,& Cummings, K. M. (2006). Individual-level predictors of cessation behavioursamong participants in the International Tobacco Control (ITC) Four CountrySurvey. Tobacco Control, 15 Suppl 3, iii83-94.ITC Project (2010). ITC Netherlands National Report. University of Waterloo,Ontario, Canada; STIVORO, <strong>De</strong>n Haag, Ne<strong>der</strong>land.Jarvis, M. J., & Wardle, J. (2005). Social patterning of behaviours: the case ofcigarette smoking. In M. Marmot & R. Wilkinson (Eds.), Social <strong>De</strong>terminants ofHealth (2nd ed.). Oxford: Oxford University Press.Kaper, J., Wagena, E. J., Willemsen, M. C., & van Schayck, C. P. (2005).Reimbursement for smoking cessation treatment may double the abstinencerate: results of a randomized trial. Addiction, 100, 1012-20.Kocyigit, A., Selek, S., Celik, H., & Dikilitas, M. (2011). Mononuclear leukocyte DNAdamage and oxidative stress: The association with smoking of hand-rolled andfilter cigarettes. Mutation Research, Published Online First: 2 February 2011.Kotz, D., Fidler, J., & West, R. (2009). Factors associated with the use of aids tocessation in English smokers. Addiction, 104, 1403-10.Kotz, D., & West, R. (2009). Explaining the social gradient in smoking cessation: it'snot in the trying, but in the succeeding. Tobacco Control, 18, 43-6.Kunst, A., Giskes, K., & Mackenbach, J. P. (2004). Socio-economic inequalities insmoking in the European Union. Applying an equity lens to tobacco controlpolicies. Rotterdam: <strong>De</strong>partment of Public Health, Erasmus MC.Lopez, A. D., Collishaw, N. E., & Piha, T. (1994). A descriptive model of the cigaretteepidemic in developed countries. Tobacco Control, 3, 242-7.Mackenbach, J. P. (2005). Health Inequalities: Europe in Profile. Rotterdam:<strong>De</strong>partment of Public Health, Erasmus MC.Mackenbach, J. P., Stirbu, I., Roskam, A. J., Schaap, M. M., Menvielle, G., Leinsalu,M., & Kunst, A. E. (2008). Socioeconomic inequalities in health in 22 Europeancountries. New England Journal of Medicine, 358, 2468-81.Mindell, J. S. & Whynes, D. K. Cigarette consumption in the Netherlands 1970-1995.Does tax policy encourage the use of hand-rolling tobacco? European Journalof Public Health, 10, 214-219.<strong>Nagelhout</strong>, G. E., Willemsen, M. C., <strong>De</strong> Vries, H. (2010a). The population impact ofsmoke-free workplace and hospitality industry legislation on smokingbehaviour. Findings from a national population survey. Addiction, Published42


Online First: 23 <strong>De</strong>cember 2010.<strong>Nagelhout</strong>, G. E., <strong>De</strong> <strong>Korte</strong>, J. D., <strong>Zeegers</strong>, M. C. E., <strong>Van</strong> <strong>der</strong> <strong>Meer</strong>, R., & Willemsen,M. C. (2010b). Themapublicatie Hulpmiddelen voor stoppen met roken 2001-2009. <strong>De</strong>n Haag: STIVORO.Reid, J. L., Hammond, D., Driezen, P. (2010).Socio-economic status and smoking in Canada, 1999-2006: Has there been anyprogress in disparities in tobacco use? Canadian Journal of Public Health, 101,73-78.Nie<strong>der</strong>deppe, J., Kuang, X., Crock, B., & Skelton, A. (2008). Media campaigns topromote smoking cessation among socioeconomically disadvantagedpopulations: What do we know, what do we need to learn, and what should wedo know? Social Science & Medicine, 67, 1341-1355.Rolke, H. B., Bakke, P. S., & Gallefoss, F. (2009). Relationships between hand-rolledcigarettes and primary lung cancer: A Norwegian experience. The ClinicalRespiratory Journal, 3, 152-160.Rickert, W. S., Robinson, J. C., Bray, D. F., Rogers, B., & Collishaw, N. E. (1985).Characterizatin of tobacco products: A comparative study of the tar, nicotine,and carbon monoxide yields of cigars, manufactured cigarettes, and cigarettesmade from fine-cut tobacco. Preventive Medicine, 14, 226-233.RIVM. (2008). Ziektelast in DALY's. Wat is de bijdrage van risicofactoren? NationaalKompas Volksgezondheid. RIVM. Opgehaald 27 november, 2008, van:http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2879n18840.htmlSchaap, M. M. & Kunst, A. E. (2009). Monitoring of socio-economic inequalities insmoking: Learning from the experiences of recent scientific studies. PublicHealth, 123, 103-109.Siahpush, M., McNeill, A., Borland, R., & Fong, G. T. (2006). Socioeconomicvariations in nicotine dependence, self-efficacy, and intention to quit acrossfour countries: findings from the International Tobacco Control (ITC) FourCountry Survey. Tobacco Control, 15 Suppl 3, iii71-5.STIVORO (2011). Percentage rokers Ne<strong>der</strong>landse bevolking 1958-2010. <strong>De</strong>n Haag:STIVORO.Thomas, S., Fayter, D., Misso, K., Ogilvie, D., Petticrew, M., Sowden, A., Whitehead,M., & Worthy, G. (2008). Population tobacco control interventions and theireffect on social inequalities in smoking: Systematic review. Tobacco Control,17, 230-237.<strong>Van</strong> den Berg, B., & Soethout, J. (2009). Proefimplementatie 'Stoppen met roken'.Resultaten begeleidend on<strong>der</strong>zoek, eindrapport. Amsterdam: Regioplan en AgisZorgverzekeringen.West, R., McEwen, A., Bolling, K., & Owen, L. (2001). Smoking cessation andsmoking patterns in the general population: a 1-year follow-up. Addiction, 96,891-902.Wiebing, M. A., Bot, S. M., & Willemsen, M. C. (2010). 'Rokers verdienen 'nbeloning', de 24-uur-niet-rokenactie. Tijdschrift voorGezondheidswetenschappen, 88, 435-441.World Health Organization (2008). WHO Report on the global tobacco epidemic: TheMPOWER package. Geneva: World Health Organization.Young, D., Borland, R., Hammond, D., Cummings, K. M., <strong>De</strong>vlin, E., Yong, H.-H., &O'Connor, R. J. (2006). Prevalence and attributes of roll-your-own smokers inthe International Tobacco Control (ITC) Four Country Survey. Tobacco Control,15(Suppl 3), 76-82.43


BIJLAGE 1 VragenlijstRokersprevalentieRookt u wel eens of helemaal niet?(1) Rookt (wel eens)(2) Rookt helemaal niet(3) Weet niet/geen opgaveStoppogingenEx-rokers: Hoe lang geleden bent u gestopt met roken?(1) In laatste maand(2) 1 t/m 3 maanden geleden(3) 4 t/m 6 maanden geleden(4) 7 t/m 12 maanden geleden(5) 1 t/m 2 jaar geleden(6) 3 t/m 4 jaar geleden(7) 5 t/m 9 jaar geleden(8) 10 jaar of langer geleden(9) weet niet/geen opgaveRokers: Hoe lang geleden was uw meest recente poging om met roken te stoppen?(1) In laatste maand(2) 1 t/m 3 maanden geleden(3) 4 t/m 6 maanden geleden(4) 7 t/m 12 maanden geleden(5) 1 t/m 2 jaar geleden(6) 3 t/m 4 jaar geleden(7) 5 t/m 9 jaar geleden(8) 10 jaar of langer geleden(9) weet niet/geen opgaveAantal sigaretten of shagjes per dagRokers: Hoeveel sigaretten en/of shagjes rookt u gemiddeld TOTAAL per dag?Eigen effectiviteitRokers: Stelt u zich eens voor dat u op eigen houtje een stoppoging doet. In sommige situaties is hetgemakkelijker om niet-roken vol te houden dan in an<strong>der</strong>e situaties. Verwacht u dat het u lukt om niet teroken in elke situatie die zich kan voordoen?(1) Zeker wel (+2)(2) Waarschijnlijk wel (+1)(3) Neutraal (0)(4) Waarschijnlijk niet (-1)(5) Zeker niet (-2)(6) Weet nietIntentie om te stoppen met rokenRokers: Bent u van plan om in de toekomst te stoppen met roken?(1) Ja, binnen nu en 1 maand(2) Ja, binnen de 1-6 maanden(3) Ja, binnen 6 maanden en 1 jaar(4) Ja, maar niet binnen 1 jaar(5) Nee, nooit(6) Weet nietShag rokenRookt u shag?(1) Wel shag(2) Geen shag44


BIJLAGE 2 TabellenA. ROKERSPREVALENTIETabel 1: Relatie van rokersprevalentie met opleidingsniveau in 2010 11Rokersprevalentie (n = 18.436) OR (95% BI) 12OpleidingLaag 31,5% 1,77 (1,62-1,93)***Middelbaar 30,5% 1,56 (1,45-1,69)***Hoog (ref.) 22,1% 1,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en geslacht significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naargeslacht.Tabel 2: Relatie van rokersprevalentie met opleidingsniveau, naar geslacht in 2010OpleidingMannen (n = 9.155) Vrouwen (n = 9.227)OR (95% BI)OR (95% BI)Laag 1,71 (1,51-1,94)*** 1,83 (1,62-2,07)***Middelbaar 1,41 (1,27-1,57)*** 1,74 (1,56-1,94)***Hoog (ref.) 1,00 1,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar leeftijdscategorie.Tabel 3: Relatie van rokersprevalentie met opleidingsniveau, naar leeftijdscategorie in 2010Opleiding15-24 jaar(n = 2.289)25-34 jaar(n = 2.740)35-44 jaar(n = 3.572)45-54 jaar(n = 3.389)55 jaar en ou<strong>der</strong>(n = 6.392)OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI)Laag 1,48 (1,19-1,84)*** 1,92 (1,51-2,44)*** 2,27 (1,86-2,77)*** 1,88 (1,55-2,29)*** 1,50 (1,28-1,75)***Middelbaar 1,69 (1,40-2,05)*** 1,75 (1,47-2,09)*** 1,68 (1,43-1,98)*** 1,55 (1,30-1,83)*** 1,29 (1,11-1,50)***Hoog (ref.) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00Tabel 4: Verschil in de relatie van rokersprevalentie met opleidingsniveau tussen 1988 en 20101988 2010 Verschil Chi-kwadraat 13OpleidingLaag 36,4% 31,5% -4,9% 28,15***Middelbaar 32,3% 30,5% -1,8% 5,12*Hoog 31,1% 22,1% -9,0% 131,40***11 * p


Omdat de interactie tussen jaar en opleidingsniveau significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naaropleidingsniveau.Tabel 5: Relatie van rokersprevalentie met jaar (1988-2010), naar opleidingsniveauLaag opleidingsniveau(n = 140.189)Middelbaar opleidingsniveau(n = 163.142)Hoog opleidingsniveau(n = 144.867)OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI)Jaar 14 0,99 (0,99-0,99)*** 0,99 (0,99-0,99)*** 0,98 (0,97-0,98)***Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en geslacht significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerdnaar opleidingsniveau en geslacht.Tabel 6: Relatie van rokersprevalentie met jaar (1988-2010), naar opleidingsniveau en geslachtLaag opleidingsniveauOR (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauOR (95% BI)Hoog opleidingsniveauOR (95% BI)Mannen n = 69.283 n = 80.825 n = 73.027Jaar 0,98 (0,98-0,98)*** 0,99 (0,99-0,99)*** 0,98 (0,97-0,98)***Vrouwen n = 70.906 n = 82.317 n = 71.840Jaar 0,99 (0,99-1,00)*** 1,00 (0,99-1,00)*** 0,98 (0,97-0,98)***Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar opleidingsniveau en leeftijdscategorie.Tabel 7: Relatie van rokersprevalentie met jaar (1988-2010), naar opleidingsniveau enleeftijdscategorieLaag opleidingsniveauOR (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauOR (95% BI)Hoog opleidingsniveauOR (95% BI)15-24 jaar n = 20.590 n = 23.677 n = 22.001Jaar 1,00 (1,00-1,01) 1,01 (1,01-1,01)*** 0,99 (0,98-1,00)***25-34 jaar n = 20.460 n = 32.488 n = 33.378Jaar 0,99 (0,99-1,00)*** 0,99 (0,99-1,00)*** 0,98 (0,97-0,98)***35-44 jaar n = 27.765 n = 36.957 n = 33.644Jaar 0,98 (0,98-0,98)*** 0,99 (0,98-0,99)*** 0,97 (0,96-0,97)***45-54 jaar n = 24.237 n = 27.319 n = 22.728Jaar 0,99 (0,99-1,00)*** 1,00 (0,99-1,00) 0,98 (0,98-0,99)***55 jaar en ou<strong>der</strong> n = 47.317 n = 42.701 n = 33.116Jaar 0,98 (0,97-0,98)*** 0,98 (0,97-0,98)*** 0,97 (0,96-0,97)***14 <strong>De</strong> regressiecoëfficiënt van 'jaar' kan als volgt geïnterpreteerd worden. Significante Odds Ratio's lagerdan 1,00 geven aan dat er een daling heeft plaatsgevonden over de jaren in de waarde van deuitkomstmaat (bijvoorbeeld het percentage rokers is gedaald tussen 1988 en 2010). Significante OddsRatio hoger dan 1,00 geeft aan dat er een stijging heeft plaatsgevonden over de jaren in de waarde vande uitkomstmaat. Een niet-significante Odds Ratio geeft aan dat de waarde van de uitkomstmaat stabielis gebleven over de jaren.46


B. STOPPOGINGENTabel 8: Relatie van het percentage stoppogingen met opleidingsniveau in 2010OpleidingPercentage stoppogingen(n = 5.270)OR (95% BI)Laag 23,8% 0,94 (0,79-1,11)Middelbaar 25,7% 0,99 (0,86-1,15)Hoog (ref.) 26,2% 1,00Omdat de interacties tussen opleidingsniveau en geslacht en tussen opleidingsniveau en leeftijdscategorie nietsignificant waren, zijn er geen gestratificeerde analyses uitgevoerd.Tabel 9: Verschil in de relatie van het percentage stoppogingen met opleidingsniveau tussen 2001 en2010Opleiding2001 2010 Verschil Chi-kwadraatLaag 25,0% 23,8% -1,2% 0,61Middelbaar 26,7% 25,7% -1,0% 0,57Hoog 28,1% 26,2% -1,9% 1,54Omdat de interactie tussen jaar en opleidingsniveau niet significant was, zijn er geen gestratificeerde analysesuitgevoerd.Tabel 10: Relatie van het percentage stoppogingen met jaar (1988-2010)Totale groep(n = 11.083)OR (95% BI)Jaar 0,99 (0,99-1,00)47


C. SUCCES VAN STOPPOGINGENTabel 11: Relatie van het percentage succesvolle stoppogingen met opleidingsniveau in 2010OpleidingPercentage succesvollestoppogingen(n = 5.271)OR (95% BI)Laag 5,2% 0,87 (0,64-1,20)Middelbaar 4,1% 0,68 (0,51-0,91)**Hoog (ref.) 6,0% 1,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar leeftijdscategorie.Tabel 12: Relatie van het percentage succesvolle stoppogingen met opleidingsniveau, naarleeftijdscategorie in 2010Opleiding15-24 jaar(n = 749)25-34 jaar(n = 947)35-44 jaar(n = 1.149)45-54 jaar(n = 1.138)55 jaar en ou<strong>der</strong>(n = 1.332)OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI)Laag 0,83 (0,45-1,52) 0,79 (0,36-1,76) 0,31 (0,12-0,80)* 1,20 (0,57-2,54) 1,38 (0,70-2,73)Middelbaar 0,36 (0,19-0,70)** 0,92 (0,51-1,63) 0,52 (0,28-0,99)* 0,63 (0,29-1,36) 1,28 (0,65-2,50)Hoog (ref.) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00Tabel 13: Verschil in de relatie van het percentage succesvolle stoppogingen met opleidingsniveautussen 2001 en 2010Opleiding2001 2010 Verschil Chi-kwadraatLaag 5,8% 5,2% -0,6% 0,54Middelbaar 6,7% 4,1% -2,6% 14,82***Hoog 7,8% 6,0% -1,8% 4,53*Omdat de interactie tussen jaar en opleidingsniveau niet significant was, zijn er geen gestratificeerde analysesuitgevoerd.Tabel 14: Relatie van het percentage succesvolle stoppogingen met jaar (1988-2010)Totale groep(n = 11.083)OR (95% BI)Jaar 0,97 (0,95-0,98)***48


D. AANTAL SIGARETTEN OF SHAGJES PER DAGTabel 15: Relatie van het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag met opleidingsniveau in 2010OpleidingGemiddeld aantal sigaretten ofshagjes per dag(n = 4.214)Bèta (95% BI)Laag 15,2 0,11 (0,08-0,16)***Middelbaar 14,4 0,08 (0,05-0,12)***Hoog (ref.) 12,8 0,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar leeftijdscategorie.Tabel 16: Relatie van het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag met opleidingsniveau, naarleeftijdscategorie in 2010Opleiding15-24 jaar(n = 672)25-34 jaar(n = 726)35-44 jaar(n = 951)45-54 jaar(n = 909)55 jaar en ou<strong>der</strong>(n = 956)Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI)Laag 0,14 (0,06-0,21)*** 0,22 (0,13-0,31)*** 0,19 (0,11-0,27)*** 0,10 (0,01-0,20)* -0,01 (-0,09-0,07)Middelbaar 0,07 (0,00-0,13)* 0,17 (0,10-0,24)*** 0,17 (0,10-0,24)*** 0,05 (-0,04-0,13) -0,05 (-0,13-0,03)Hoog (ref.) 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00Tabel 17: Verschil in de relatie van het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag metopleidingsniveau tussen 2001 en 2010Opleiding2001 2010 Verschil T-toetsLaag 16,4 15,2 -1,2 3,47***Middelbaar 15,4 14,4 -1,0 3,60***Hoog 14,4 12,8 -1,6 4,40***Omdat de interactie tussen jaar en opleidingsniveau significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naaropleidingsniveau.Tabel 18: Relatie van het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag met jaar (2001-2010), naaropleidingsniveauLaag opleidingsniveau(n = 15.569)Middelbaar opleidingsniveau(n = 16.699)Hoog opleidingsniveau(n = 11.015)Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI)Jaar 15 -0,08 (-0,11--0,04)*** -0,08 (-0,12--0,05)*** -0,17 (-0,21--0,13)***15 <strong>De</strong> regressiecoëfficiënt van 'jaar' kan als volgt geïnterpreteerd worden. Significante Bèta's lager dan1,00 geven aan dat er een daling heeft plaatsgevonden over de jaren in de waarde van deuitkomstmaat (bijvoorbeeld het percentage rokers is gedaald tussen 1988 en 2010). Significante Bèta'shoger dan 1,00 geeft aan dat er een stijging heeft plaatsgevonden over de jaren in de waarde van deuitkomstmaat. Een niet-significante Bèta geeft aan dat de waarde van de uitkomstmaat stabiel isgebleven over de jaren.49


Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en geslacht significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerdnaar opleidingsniveau en geslacht.Tabel 19: Relatie van het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag met jaar (2001-2010), naaropleidingsniveau en geslachtLaag opleidingsniveauBèta (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauBèta (95% BI)Mannen n = 8.506 n = 8.158 n = 5.539Hoog opleidingsniveauBèta (95% BI)Jaar -0,13 (-0,18--0,08)*** -0,09 (-0,14--0,05)*** -0,21 (-0,27--0,15)***Vrouwen n = 7.062 n = 8.541 n = 5.476Jaar -0,02 (-0,07-0,03) -0,08 (-0,12--0,03)*** -0,15 (-0,20--0,10)***Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar opleidingsniveau en leeftijdscategorie.Tabel 20: Relatie van het gemiddeld aantal sigaretten of shagjes per dag met jaar (2001-2010), naaropleidingsniveau en leeftijdscategorieLaag opleidingsniveauBèta (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauBèta (95% BI)15-24 jaar n = 2.046 n = 2.391 n = 1.742Hoog opleidingsniveauBèta (95% BI)Jaar -0,08 (-0,16-0,01) -0,08 (-0,16--0,01)* -0,22 (-0,31--0,14)***25-34 jaar n = 2.525 n = 4.041 n = 2.961Jaar -0,12 (-0,21--0,03)** -0,10 (-0,17--0,04)** -0,25 (-0,32--0,18)***35-44 jaar n = 3.870 n = 3.882 n = 2.245Jaar -0,10 (-0,17--0,03)** -0,10 (-0,17--0,03)** -0,28 (-0,37--0,19)***45-54 jaar n = 3.845 n = 3.335 n = 1.999Jaar -0,03 (-0,11-0,05) -0,03 (-0,11-0,05) -0,13 (-0,23--0,03)*55 jaar en ou<strong>der</strong> n = 3.283 n = 3.050 n = 2.068Jaar -0,07 (-0,15-0,01) -0,11 (-0,19--0,03)** 0,01 (-0,09-0,12)50


E. SHAG ROKENTabel 21: Relatie van shag roken met opleidingsniveau in 2010Opleidingshag roken(n = 5.067)OR (95% BI)Laag 62,5% 4,00 (3,40-4,69)***Middelbaar 49,2% 2,25 (1,96-2,59)***Hoog (ref.) 30,9% 0,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en geslacht significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naargeslacht.Tabel 22: Relatie van shag roken met opleidingsniveau, naar geslacht in 2010OpleidingMannen (n = 2.639) Vrouwen (n = 2.428)OR (95% BI)OR (95% BI)Laag 4,99 (3,98-6,26)*** 3,01 (2,39-3,78)***Middelbaar 2,73 (2,27-3,28)*** 1,70 (1,38-2,10)Hoog (ref.) 0,00 0,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar leeftijdscategorie.Tabel 23: Relatie van shag roken met opleidingsniveau, naar leeftijdscategorie in 2010Opleiding15-24 jaar(n = 700)25-34 jaar(n = 892)35-44 jaar(n = 1.105)45-54 jaar(n = 1.096)55 jaar en ou<strong>der</strong>(n = 1.274)OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI)Laag 3,19 (2,09-4,89)*** 4,67 (3,06-7,14)*** 3,24 (2,31-4,54)*** 3,76 (2,63-5,38)*** 5,10 (3,74-6,94)***Middelbaar 2,44 (1,66-3,60)*** 2,68 (1,93-3,73)*** 1.93 (1,45-2,58)*** 1,75 (1,30-2,35)*** 2,65 (1,99-3,54)***Hoog (ref.) 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00Tabel 24: Verschil in de relatie van shag roken met opleidingsniveau tussen 2001 en 20102001 2010 Verschil Chi-kwadraatOpleidingLaag 70,0% 62,5% -7,5% 18,18***Middelbaar 53,9% 49,2% -4,7% 9,11***Hoog 36,9% 30,9% -6,0% 13,47***Omdat de interactie tussen jaar en opleidingsniveau significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naaropleidingsniveau.Tabel 25: Relatie van shag roken met jaar (2001-2010), naar opleidingsniveauLaag opleidingsniveau(n = 14.950)Middelbaar opleidingsniveau(n = 20.209)Hoog opleidingsniveau(n = 15.107)OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI)Jaar 0,98 (0,97-0,99)** 0,97 (0,96-0,98)*** 0,96 (0,95-0,98)***51


Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar opleidingsniveau en leeftijdscategorie.Tabel 26: Relatie van shag roken met jaar (2001-2010), naar opleidingsniveau en leeftijdscategorieLaag opleidingsniveauOR (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauOR (95% BI)15-24 jaar n = 1.457 n = 1.946 n = 1.568Hoog opleidingsniveauOR (95% BI)Jaar 0,93 (0,90-0,96)*** 0,94 (0,92-0,97)*** 0,88 (0,85-0,91)***25-34 jaar n = 2.148 n = 4.278 n = 3.809Jaar 0,94 (0,91-0,96)*** 0,96 (0,94-0,98)*** 0,93 (0,91-0,95)***35-44 jaar n = 4.277 n = 5.392 n = 3.509Jaar 0,94 (0,92-0,96)*** 0,93 (0,91-0,95)*** 0,95 (0,92-0,97)***45-54 jaar n = 3.528 n = 4.049 n = 2.731Jaar 1,03 (1,01-1,06)* 1,00 (0,97-1,02) 1,01 (0,99-1,04)55 jaar en ou<strong>der</strong> n = 3.540 n = 4.544 n = 3.490Jaar 1,05 (1,02-1,07)*** 1,03 (1,01-1,06)** 1,04 (1,01-1,07)**52


F. EIGEN EFFECTIVITEITTabel 27: Relatie van het de score op de eigen effectiviteitsschaal met opleidingsniveau in 2010OpleidingEigen effectiviteit(n = 5.006)Bèta (95% BI)Laag 0,1 -0,18 (-0,21--0,15)***Middelbaar 0,3 -0,12 (-0,15--0,09)***Hoog (ref.) 0,6 0,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en geslacht significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naargeslacht.Tabel 28: Relatie van de score op de eigen effectiviteitsschaal met opleidingsniveau, naar geslacht in2010OpleidingMannen (n = 2.603) Vrouwen (n = 2.403)Bèta (95% BI)Bèta (95% BI)Laag -0,24 (-0,28--0,19)*** -0,12 (-0,17--0,08)***Middelbaar -0,14 (-0,18--0,10)*** -0,10 (-0,14--0,06)***Hoog (ref.) 0,00 0,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar leeftijdscategorie.Tabel 29: Relatie van de score op de eigen effectiviteitsschaal met opleidingsniveau, naarleeftijdscategorie in 2010Opleiding15-24 jaar(n = 792)25-34 jaar(n = 883)35-44 jaar(n = 1.090)45-54 jaar(n = 1.045)55 jaar en ou<strong>der</strong>(n = 1.197)Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI)Laag -0,16 (-0,24--0,08)*** -0,25 (-0,33--0,16)*** -0,21 (-0,28--0,13)*** -0,16 (-0,23--0,08)*** -0,15 (-0,22--0,09)***Middelbaar -0,15 (-0,23--0,08)*** -0,15 (-0,22--0,09)*** -0,15 (-0,21--0,08)*** -0,11 (-0,18--0,04)** -0,06 (-0,12-0,00)Hoog (ref.) 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00Tabel 30: Verschil in de relatie van de score op de eigen effectiviteitsschaal met opleidingsniveautussen 2001 en 2010Opleiding2001 2010 Verschil Chi-kwadraatLaag -0,1 0,1 +0,2 -3,44***Middelbaar 0,2 0,3 +0,1 -2,28*Hoog 0,4 0,6 +0,2 -4,01***53


Omdat de interactie tussen jaar en opleidingsniveau significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naaropleidingsniveau.Tabel 31: Relatie van de score op de eigen effectiviteitsschaal met jaar (2001-2010), naaropleidingsniveauLaag opleidingsniveau(n = 14.804)Middelbaar opleidingsniveau(n = 16.950)Hoog opleidingsniveau(n = 12.857)Bèta (95% BI) Bèta (95% BI) Bèta (95% BI)Jaar 0,07 (0,03-0,11)*** 0,05 (0,01-0,08)** 0,12 (0,09-0,16)***Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en geslacht significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerdnaar opleidingsniveau en geslacht.Tabel 32: Relatie van de score op de eigen effectiviteitsschaal met jaar (2001-2010), naaropleidingsniveau en geslachtLaag opleidingsniveauBèta (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauBèta (95% BI)Mannen n = 7.940 n = 8.488 n = 7.034Hoog opleidingsniveauBèta (95% BI)Jaar -0,01 (-0,06-0,04) 0,05 (0,01-0,10)* 0,11 (0,06-0,16)***Vrouwen n = 6.864 n = 8.462 n = 5.823Jaar 0,16 (0,11-0,0,22)*** 0,04 (0,00-0,09) 0,14 (0,09-0,20)***Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar opleidingsniveau en leeftijdscategorie.Tabel 33: Relatie van de score op de eigen effectiviteitsschaal met jaar (2001-2010), naaropleidingsniveau en leeftijdscategorieLaag opleidingsniveauBèta (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauBèta (95% BI)15-24 jaar n = 1.599 n = 2.156 n = 1.808Hoog opleidingsniveauBèta (95% BI)Jaar 0,11 (0,01-0,21)* 0,04 (-0,04-0,13) -0,01 (-0,11-0,08)25-34 jaar n = 2.436 n = 4.027 n = 3.608Jaar 0,11 (0,01-0,20)* -0,01 (-0,08-0,06) 0,19 (0,12-0,26)***35-44 jaar n = 3.726 n = 4.042 n = 2.563Jaar 0,09 (0,01-0,16)* 0,10 (0,04-0,17)** 0,19 (0,11-0,27)***45-54 jaar n = 3.710 n = 3.393 n = 2.268Jaar 0,05 (-0,03-0,12) 0,05 (-0,03-0,12) 0,12 (0,03-0,20)**55 jaar en ou<strong>der</strong> n = 3.334 n = 3.332 n = 2.611Jaar 0,03 (-0,05-0,12) 0,05 (-0,03-0,12) 0,08 (0,00-0,16)54


G. STOPINTENTIETabel 34: Relatie van de stopintentie met opleidingsniveau in 2010OpleidingStopintentie(n = 3.339)OR (95% BI)Laag 74,1% 0,91 (0,74-1,14)Middelbaar 81,8% 1,34 (1,10-1,62)**Hoog (ref.) 67,8% 1,00Omdat de interactie tussen opleidingsniveau en geslacht significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naargeslacht.Tabel 35: Relatie van de stopintentie met opleidingsniveau, naar geslacht in 2010OpleidingMannen (n = 1.739) Vrouwen (n = 1.600)OR (95% BI)OR (95% BI)Laag 1,23 (0,92-1,65) 0,61 (0,44-0,86)**Middelbaar 1,53 (1,19-1,95)*** 1,07 (0,78-1,48)Hoog (ref.) 1,00 1,00Tabel 36: Verschil in de relatie van de stopintentie met opleidingsniveau tussen 2001 en 20102001 2010 Verschil Chi-kwadraatOpleidingLaag 67,1% 74,1% +7,0% 7,19**Middelbaar 76,8% 81,8% +5,0% 7,67**Hoog 75,0% 76,8% +1,8% 0,76Omdat de interactie tussen jaar en opleidingsniveau significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabel gestratificeerd naaropleidingsniveau.Tabel 37: Relatie van de stopintentie met jaar (2001-2010), naar opleidingsniveauLaag opleidingsniveau(n = 7.850)Middelbaar opleidingsniveau(n = 11.599)Hoog opleidingsniveau(n = 9.563)OR (95% BI) OR (95% BI) OR (95% BI)Jaar 1,03 (1,01-1,05)** 1,03 (1,01-1,05)*** 1,01 (0,99-1,02)55


Omdat de interactie tusen jaar, opleidingsniveau en leeftijdscategorie significant was, is in on<strong>der</strong>staande tabelgestratificeerd naar opleidingsniveau en leeftijdscategorie.Tabel 38: Relatie van de stopintentie met jaar (2001-2010), naar opleidingsniveau enleeftijdscategorieLaag opleidingsniveauOR (95% BI)Middelbaar opleidingsniveauOR (95% BI)15-24 jaar n = 602 n = 1.036 n = 957Hoog opleidingsniveauOR (95% BI)Jaar 0,98 (0,92-1,03) 0,99 (0,94-1,04) 0,93 (0,88-0,98)**25-34 jaar n = 1.188 n = 2.676 n = 2.672Jaar 1,00 (0,95-1,04) 1,03 (0,99-1,06) 1,01 (0,97-1,04)35-44 jaar n = 2.264 n = 3.183 n = 2.251Jaar 1,03 (0,99-1,06) 1,04 (1,00-1,07)* 1,02 (0,98-1,06)45-54 jaar n = 1.813 n = 2.249 n = 1.659Jaar 1,07 (1,03-1,11)*** 1,02 (0,99-1,06) 0,99 (0,95-1,03)55 jaar en ou<strong>der</strong> n = 1.983 n = 2.455 n = 2.024Jaar 1,03 (1,00-1,07) 1,05 (1,01-1,08)** 1,04 (1,01-1,08)*56

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!