FIOE V
FIOE V
FIOE V
- No tags were found...
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
Boekbinderij DrukkerijRUSTENBURGTel.72 17 78 Amsterdam
T W E E D E }<strong>FIOE</strong> V'VANOUDHEID-, TAAL-E NDICHTKUNDE,DOOR HET GENOOTSCHAPDULCES ANTE QMNIA MUSJE.TE U T R E C H T ,By A. VAN P A D D E N B U R G ,en ƒ. M. V A X V L O T E N.M P C C L X ^ X I L
L E Z E R !Sederd de uitgaaf onzer eerfte PROEF,in het jaar i 7 7 5. , j s e rgeene meldensweerdigeverandering in de fchikking ofmmm des genootfehaps voorgevallen;maar wel in de Leden deszelfs, waarvande Lijst, op dit Berigt volgende, U verflagdoet. Alleen hebbenwe U nog temelden, dat een ander dichtlievend genootfehap, VLIJT KWEEKT KUNST , terfpreuke voerende , ook hier ter llede opgerigt,in het laatst des jaars 1779., niethet onze vcrëenïgd is, uit welks dichtflukjesegter in deze PROEVJJ nog geenevoorkomen.* ^ Ver-
iv B E R I G T.Verder zullen we U verzoeken, in onzeeerfte PROEVE , hier en daar Qa), genete lezen , voor geene, volgens het verhandeldein dit Deeltje, bl. 100. e.v.—-Aldaar, op bl. 18. in de aant., het woordvreezen uit te ftryken: bl. 78. r. 11. te lezenhare voor zyne: bl. 79. r. 13. noch, voornog: bl. 132. aant. Pelloutier: bl. 150.aant. (a) by te doen: gedrukt te Antwerpen,1562. 40.: bl. 208. r. 13. 1. egter.Van meer belang zyn de volgende aanteekeningen, ons, door één' onzer Leden,medegedeeld: de eerfte,behoorendetot bl. 173., over SCHOORVOETENDE.„ Dat is, by my," fchrijft hy, „ de yoe-„ tenfchoorende: de zamenftelling is even-„ redig metfchuddebollen, zuifebollen, knik-„ kebollen, trekkebekken, klappertanden,„ knersfetanden, klapwieken , kwispeljlaar-„ ten, /Ö^VOETEN." De andere raakthet woord ontmaken, te onbedagtzaam afgekeurd, bl. 199.Hieromtrend fchrijfthy: „ ONT beteekent niet altijd (1) het„ te-(jz) bl. 9. en 10. laacfte regel: en bl. 244. reg. 11.
B E R I G T. v„ tegendeel, gelyk het doet in vouwen,„ ontvouwen : maar ook (2) vermeerdert„ het fomtijds de beteekenis eenvoudig:„ ontbieden , ontbloot en , ontdooien, ont-„ losfen, ONTSLAKEN. (3) Somtijds ver-„ meerdert het de beteekenis zo, dat er„ eene gehcele affcheiding te kennen ge-„ geven wordt, ontdragen, ontgaan, ont-,, jagen , ontkomen , ontnemen , ontruk-,, ken , ontvallen, ontwyken, en zoo an-„ deren. (4) Somtijds vermindert het„ de beteekenis, en geeft flcchts een be-„ gin te kennen : ontjlapen, beginnen te„ flapen den flaap des doods, fterven;„ ontwaken, beginnen te waken; ontnuch-„ teren, beginnen nuchter te worden;„ ontjlaan voor beginnen, er ontftond een,, oorlog; ontwaar worden, beginnen ge-„ waar te worden; ontbyten, beginnen te„ byten, het eerfte voedfel van den dag„ gebruiken, Eng. io breakfafl; ontfprin-„ gen, by Kil. oriri, beginnen te fprin-„ gen , Mijn neus ontfprong, er ontfprong,, een fontein ; ontbranden , ontvlammen,* 3 »be"
B E R I G T. vu» daarmede fijn beyde ooghe-Ieden dichtetoe: enz."Wy gaan over tot deze tweede Proeve,in welke de fpeMng van y en ij onderfcheidenis, dewijl dit en op reden fteunt,en de Zetter hier aan reeds gewend wasdoor den nieuwen druk van HUYDECOPERSProeve, tot welken hy gebruikt werd.De drukfeilen, die ons onder het ooggekomen zijn, en van het meefte belangwaren, hebbenwe hier onder (c) aangeteekend.— Tot byvoegfels, wetemen,CO BI. 3. r. 9. 1. Dattie Frefen.opaki. r. 4. v. oncf.I. inde port. BI. 6. r. 7. 1. borghe. Bi. 21. r. 4.1. tcghen. ald. r. 15. 1. bo. I Bl. 22. r. 9.manck. !BI. 30: r. 5. I. onnoodig Bl. 21. r. 4. I. ontdekt. —^Bi. 33- r. 2. L vorboech Bl. 35. r, 13. 1. Bertaengicn.Bl. 41. R. 6. v. ond. ï. verdracgheflu Bl.88. r. 15. 1. Pomponius. Bl. 94. r. 5. v. ond. 1. cenfuram.Bl. 101. r. 1. 1. (ie) Bl. 103. r. 3. V.ond. I. in derjenige , dasj'enige , en jener , jene, jenes,ille, iila, illudBI. 105, r. 15. 1. Zo dat dan..—'ald. r. ij. 1. den fchryver van der vrouwen fiedel B!.in. r. 9. I. primitivum. Bl. 183. r. 6. van ond. I.ESSCHE.Bl. 217. moeten de aanteek. (4) en (5) omgeplaatstworden.*4-wv"^ * v - s x. Minst
vin £ E R I G T.op bi, 7., dat over het woord gere enghere , en over dezelfde plaatfen uit hetDoblrinale en WALEWEIN , onlangs, geleerdlijkgehandeld is door den Opftellerder Taalkundige Mengelingen, te Leiden,1781., in 8 V0 , I. Stukje, bl.'13. 28. 29.welk werkje eerst uitkwam na dat dezeaanmerkingen reeds lang opgefteld , enook al gedrukt waren. — Bl. 38. overlyden, voor gaan, zie FORTMAN Taalk.Aanm. bl. 16. 17., en de HollandfchePlakaten op de Jagt, aangehaald in de Verhandelingvan den Heer RENDORP Qd).—Bl. 82. ontbreekt de aanteekening (93),welke zyn moet: „ Van Heurn Hift. v:n„ 's Bosch, ï. D. bl. 520."— Bl. 88.kon men byvoegen, dat de overeenkomst,daar befchreven, in later Latijn focida genoemdwordt (e). — Dan, nog één enan-(ƒ) Verhand, e-er het Recht van de Jagt, AmfT. 1777.8°, bl. 109. ito. in. 123. 125. daar men, kwalijk, doorleidendeleest, enbl. 145.(f) Zie DU CANGE Gïojf. Med. & inf. latin.BEYER. Spec. Jur. Gernt. L. II. C. 22.h. v> en
B E R I G T.ixander voornaam toevoegfel zond ons deHeer ACKERSDIJCK , na 't afdrukken zynerAanteekeningen: het eerfte , behoorcndetot bl. 59. 60., is dit:By nader onderzoek wegens den vijfden artikelvan het Privilegium Trïnitatis; bevind ik,dat de uitlegging van het woord ft ever, doormy opgegeven, geheel buiten het oogmerk is.vanmenStever, 't geen het zelfde is, alsftevel,ftaver,komtStaven, even als ftave of ft af (waar voorook zegt fteve) ftevig , en denklijk ookocrea, daarvan oorfpronglijk zijn.Staven , veurftaven vindt men by Kiliaan inde beteekenis van : concipere verbajuramenti,certam verborum formulam alicui dictare , quamMe iisdem verbis referat, met byvoeging : dictaienim prcstor juranti verba juramenti;waar by deHeer van Hasfelt een voorbeeld geplaatst heeft;endeze beteekenis geeft ook Meijer in zijnWoordenfchat op.Zoo wordt het ook gebruikt in de Kosturnender Had Utrecht (a) : als yemant eedt doen veilt,fal den felven eedt by den Secretaris in forme g(-ftaafdfV) In de X Rubrike, den u. Artikel.* 5
x B E R I G T.ftaafd worden : in de Kostumen der vryheidReufel Qi): de deponenten -worden by den officie*eenfamelijck Jlaende voor \t gerichte den eedt ge.ftaeft: en in verfcheiden andere Kostumen, teveel om hier uit teTchryven (?)• zoo zet ookVondel de woorden van Horatius (d):Qiunn tu, magnorum numen leefura Beorum ,In verba jurabas mea :dus over : toen Ghy willende der Groote Goodenmaght fdienden , op den eet, dien kk U vcorjiaefde,zwoert.Zoo is dan ftever of Jlaver hy, die aan dengenen, die zweert., den eed van woord totwoord voorzegt, gelijk dit tegenwoordig altijddoor den Officier moet gefchieden.DitO) Art. 20. 22. 29. Zie de Costuymen en Ufantien derMeyerye van V Hertogenhoich , te 's Bosch in 1781. inquarto , met fraje aanteekeningen door een ongenoemdperfoon .uitgegeven , bl. JOO. en 101.CO Kostumen van Oorfchot Art. 22. van Bergeik en EerfelArt. 5 in de Meyervfe Kostumen bl. 43. en 84. Lijstvan falarisfen van den Sehouteth enz. onder Santhoven,Land Chaerte van Mcgcn van 16. April 1412. Art. 2. Kostumenvan- Der/me Art. 585., alle ia de generale Kostumenvan Brabant door J. B. Christijn te Antwerp. 1Ó82. info,uitgegeven bl. 698-. 1013. 1313. enz.(V) Epod. XV. vs. 4.
B E R I G T. XIDit woord , hoewel het my nog nergens andersis voorgekomen, vind ik in de Kostumender ftad Grave (e) , welke plaats ik hier geheelzaluitfehryven, met byvoeging der noodigeophelderingen , om dat dezelve zeer tot vcrftandvan den artikel van ons privilegie dient.Dus ftaat er: Als den voorgheng/ur, gedaagde,(reus) (f)ter onfehout, tot den eed van onfchuld,(juramentmn purgatorium') (g) , gh ews.'Jen is, wil hem die Clegher,deeisfeher, athr (h),niet verlaten, niet ontdaan van den eed ,/oofal hyden Richter ghefmnen, verzoeken Q), der Hcylighen,het kruis of misfehien de Euangeliën [ofReliquiën],en eenen f ever, een man die hem den eedvoorzegt, en als hem die Richter den ghegonnenheeft, zulks vergund heeft, Jbo fal dieftcver danden Richter ghefmnen eenen vonnisfe, vonnis verzoeken,woe (h) dat EedfpeulXk) go-> m(h)fal,, I ; hoeCO Cap. VI[. Art. 2. in de BrabTk^.TiTpTa" ~Cf) Zoo ook in de Utrecht. Koft. R>,b. X. Ar. 10. Ki-Haan heeft die beteekenis niet.GO Zie de aanteeken. Van W. van der Muelefi o Pdieplaats bl. 83.C 7 0 Zie KiliMn op alle deze woordenCO Zie van Hasfelts aanteeken. op Kiiiann op het woordgne-jiut.(Ji) Dit heeft Kiliaan niet.
XII B E R I G T.hoe dat doen van den eed gelden zal (vakbit),en woe duck (l) en menighverf die voorgengherfich verhalen (h) fal mogen, hoe dikwijls de gedaagdezig zal mogen herftellen, door de woordenvan den eed op nieuws te zeggen, als hyzig verfproken heeft, naer der ftadt rechten,daer op fullen die Schepenen wyfen (h) naer maeninghe(//) des Richters, na dat zy daar toe, alsnaar gewoonte, door den Officier gemaandzyn (want Richter is hier niet judex, maar pree-,tor) dat de voorghenger neder knielen fal, op beydefijn knyen voor den Heylighen, ende legghen fynetwee voorfte vingher van fijn rechterhandt op tenHeylighen en fweeren , fo wes (h) houden (leeshem den) Clegher betijdt (h), des is hy onfchuUdigh in allingher (m) wyfe, al wat hem de eisfcherte laste legt, da-ar van is hy geheel onfchuldig,fy my Gods hulpe, ende die Heylige,zo waarlijk helpe my God en de Heiligen (n),twe-(/) Zie v. Hasfck op Kiliaan op dick.(tn) Den zeiven op alick.(n~) Zoo vertra ik dit, om dat het gewoon eedsformuliervan ouds' dus luidde: zie ordonn. der Weeskam, v. Loven,Art. 21. 61., Kostum. v. Caïtehe Tit. V. Ar. 7. Tit. XI.Art. 2. Couttunes de Limbourg Ar. 34. 87. in de Genera-Ie Kostum. van Brab. bl. 42. 50. 443. 1375. 1380., Conces-
B E R I G T. XIIIiwedewerf fijn verhasl (h), voor de tweede maalmag hy zig herhalen, zo hy zig mogt verfprokenhebben, en de derde werf te volvaren (leesvolvoeren) fo verre (li) hy fynen Jiever volght,voor de derde maal moet hy den eed volbrengen,zodanig, dat hy den man, die hemdeneed voorzegt, van woord tot woord volge, endefweert die voorghenger dan fo niet, en indien dande gedaagde voor. de derde maal niet zodanigzweert, als hem voorgezegd wordt , fo wordthy den Clegher fijn claghen (h) velligh (li), zowordt hy den eisfcher zynen eisch fchuldig,dat is, zo wordt hy door den Regter veroordeeldtot het geen de eisfcher van hem geëischtheeft (o).Hiercesfion Caroline de Gand de 1540. Art. 7. 76. 77. in deKostum. v. Gend ,doorMr. L.v. Haenen , met fraje aanteekeningen,uitgegev. te Gend, 1765. in 8°. bl. 464. 512.:Hier van verfchillen echter de Kostum. V. Antwerpen Tit.43. Art. 27. in de Br.ib. Kostum. bl. 435.(0) Het verftand van dezen Artikel ben ik grootendcelsverl'chuld aan den den' Wel Edelen Geftrengen Heer en Mr.P. RagaySecretaris der Stad Grave, die my gunstig opmijn verzoek heeft gelieven toe ce zenden een uittrekfelvan de veranderingen, vermeerderingen ,enz.,in 1550. doorCommisfarisfen van zijn Keizerl. Maj. gemaakt op de wettenen ordonnantiën, eertijds geordonneerd 'm zaken van juftitie*
xiv B E R I G T.Hier uit is nu duidelijk te zien, wat de zinVan den vijfden artikel van het privilegium Trimtatüzy; te weten, deze:Wanneer iemand wordt aangefproken overeen geldfchuld, en de ejsfdher zynen eisch nietten vollen heeft bewezen , en de gedaagdedaaröm wordt toegelaten om zig met eede vandie fchuld te zuiveren, en hy dus zweert vangeldelyke zaaken; zo mag hy terftond vervallenvan zijn zaak en dezelve verliezen , wanneerhy kwalijk zweert, en den man, die hemde woorden van den eed voorftaaft, met dezelvena te zeggen niet volgt, zonder dat hy, indat geval, zig mag herftellen, door den ftaverde woorden te doen herhalen, en die op nieuwsna te zeggen.Maar als iemand op dezelfde wijs wegensden eigendom van vaste goederen zal zweeren;zo zal hy, al zweert hy de eerfte maal kwalijk,«de, waar uit dezelve veel opgehelderd wordt, en daar enboven eenige aanteekeningen op dien Tire! , raeereftdeelsuit het handfifhriff zijns Vaders Mr.David Ragay, hetwelkby P. v. Alen in zyne aanteeken. op de befchrvving derStad door D. Paringet in i 7 5 2. i„ +o. bl.4 28. met lof gemeldwordt, welken Heer ik by dezen voor zijn vriendelijkheidnog dank zegge.en
B E R I G T.XVen al volgt hy zynen ftaver niet, zijn zaak nietverliezen (als zijnde erfgoed van meer belang,dan geldfchuld) ; maar andermaal mogen zweerenom zig te herhalen, en zynen ftaver beterte volgen ; en, zweert hy dan nog kwalijk,en volgt hy zynen ftaver niet, zo zal hy nogzijn zaak niet verliezen , maar voor de derdemaal zynen eed mogen ten einde brengen;doch, wanneer hy dan wederom kwalijk zweert,'en zynen ftaver niet volgt, en dus de manieredes eeds niet houdt, dan zal hy eerst zijn zaakverhezen, en het erfgoed, waar over het vcrfchilis, en waar over hy gezworen heeft, zalhem ontwezen , en den eisfcher toegewezenworden , en voor ieder maal, dat hy kwalijkgezworen heeft, zal hy aan den Richter, denSchout, die zijn ftaver was, betalen twee fchelüngenvoor boete.Zie daar dezen moeilyken artikel , zoo ikmeen, zeer duidelijk en verftaanbaar.Het komt wel belachlijk voor, dat iemaJid,om dat hy de woorden van den eed zynen Haverniet naauwkeurig nazeide, zijn zaak verliezenmoest; — m a a r w a s h e t n i e t e v c n Z Q 0met de aEtiones legales formulis ad/lrictw by deoude Romeinen , ita ut caufa caderet, qui forraula
xvi B E R I G T.mula excidiffet (p)?En dat in geval van delatievan eed, de eed by de Romeinen door den gedaagdenook moest worden gedaan van woordtot woord, zo als die gedefereerd was, en voorgeftaafdwierd, leert het Corpus Juris ; zoozeggen Ulpianus en Paulus:. jurari autem oportet,ut delatum eft jusjurandum,detuli,cceterum, fi egout per Deum jurares, tu per caput tuumjurafti yel filiorum tuorum, non erit juratum habendumjusjurandum(q).Het andere byvoegfel behoort tot bl.65, en volg., en luidt dus:InPrivilegiumden veertienden artikel van het zelfdeTrinitatis Haat : onroerende goet ofterftale, en nog : die erftale die daer comen es van's gheens fide die der leeft, ende die helft van dieerve, dat fi ghemeinliken famen ghewonncn hadden; en in den vijftienden: won d''ander goed infinen wedufioel wert Have wert Erftale.Hier uit blijkt wel dat onroerend goed,erve,O) Zie Brisfonius de formulis Lib. V. hum. 40. pag.363. edit. ex recent". F. C. Conradi, Hala; 1731. in fo.(?) L. 3. §. 4. 5. ff. de jurejurando : voeg er by L.33. eod.
B E R 1 G T.xviive, en erftale fomtijds verwisfeld worden; docher/ïafc is eigenlijk van een byzondere beteekenis,naamlijk aftio realis,five in rem, of jus in re.Zoo zet Mr. Gerard van Someren, in zynen Commentariusop de Bosfche Kostumen (r),erftaledoor acïio realis over ; dus ftaat er : fan elckeproceduere van erftale , foo verre egeen Schepenenbrieven ter waerheydt gelefen en werden geeft menMjftMeh ftuyvers drye oirt (s); in de Kostumender ftad Helmond leest mert: infaccken van erfttaele of erfvoorwaerde (t);en in die van Reufel:een erf taele- of erf-boete is voor de GronUheere achthien ftuyvers (v).En dat dit ongetwyfeld de beteekenis zy,blijkt uit een Turbe van ii. Mai 1552., daargezegd wordt; dat als iemand in reekheysfchendêis ennige erffchijnfen oft erfpagten oft aenfpraeckedede van ennige gronden van erven in fulcker vuege,dat daer litis conteftatie gefchiet, dat de Schout etniet meer competeert van deerfftaal dan vijf en veertichfchellingen payements: en uit een Turbe van18. September 1556., alwaar ftaat: zo wanneer* . hveè(V) Ad Tit. II. Art. 11. "(0 In de katfle uitgaaf der Bosfehe Kostumen Tit. IirsArt. 11,CO In 't opfchrift van Tit. IX. zie de Meyeryfche Ko*«tuinen bl. 14.00 Art. 27. zie dezelfde bl. ioï.
XVIII B E R I G T.twee parthyen dingtalig zijn terfaecken van grondenvan erven en alfoe in materie van erftaele parthysfuccombcrende den Heere breuck fchuldich is.En geen wonder: want zoo wordt taal van eenregtsgeding gebruikt; waar van by Kiiiaan, enMeyer , in zyn Woordenfchat, Taalman,Taalfpraek, advocatus: by den eerften,lis, litigium:dinghtaele,en dinghtalig, in de boven aangehaaldewoorden der Turbe, 't geen echter byKiiiaan niet ftaat, en ook aantaal, aanfpraakypoflulatio juridica,attio: aantalen , arcesfere judicio,aaionem inftituere (w),by Kiiiaan, byMeyer, en by Sewel (x); • zoo komt aantaalvoor in een Turbe van 3. Maart 1563.,daar gezegd wordt: als ymand zeekere grondenvan erven eenen anderen per/oen tranfporteert, en inden/elven tranfporte geloeft, dat hy opdraegere allencommer en aentaale int voorf. opdragen erve wefen~de oft comende af fal doen:en de fpreekwyzc: iemand te caveeren voor allen kommer enaantale, is hier nog gebruikelijk.Hier mede , vaar wel, en oordeel be Tfcheiden !Utregt, den laatften van Grasmaand, 1782.O) Welk laatfte ook hier voorkomt, in den 26. Art.O) In zyne Nederduitfche fpraakkunst bl. 108. Uitgavevan 1724. in 8°,NAAM-
N A A M L IJ S TD E RL E D E NV A NHETGENOOTSCHAP.E E R E - L E D E N .Mr. Meinard Tydeman, Jur. Nat. Gent. &PubhRom. Germ. Prof. te Utrecht.Mr. Zacharias Henrik Alewijn, Heer van Mijndenen beide Loosdrechten, Schepen enRaad der Stad Amfterdam.Adriaan Kluit, Antiq. & Hiftor. inpr. Diplom.Foed. Belg. Prof. te Leiden.Herman Adriaan Bruining, Predikant te Veere.Gofuinus 't Hooft, Predikant te Stryen.Jan Smits , Predikant te Amfterdam.Gerardus Johannes Nahuis, Theol. Doel. ejusdemFacult. & Hiftor. Eccl. Prof. te Leiden,overleden.Ahazueer van den Berg, Predikant te Arnhem.Johan Fredrik Reitz , Med. Doft. Hiftor. &Eloq. Prof. te Utrecht, overleden.Gisbertus Bonnet, Theol. Doel. en Prof. teUtrecht.**2 NU
NAAMLIJST DER LEDEN.Nikolaas Hinlópen,Oud-Schepen der Stad Hoorn.Ifacik de Leeuw, Predikant te Rotterdam, overleden.Simon van der Waal, Kostschoolhouder, te Alkmaar,overleden.Mr. Cornelis Antonyvan Wachendorff, Oud-Raad,Secretaris van het gerecht der Stad Utrecht.Ruiger Schutte, Predikant te Amfterdarrf.Carel Boers, Theol. Doel., Prof., en Regentvan het Staten Collegie, te Leiden.Jonkhr. Ulbo van Burmania, Grietman wan Leeuwarderadeel,te Leeuwarden.Mr. Jan Both Hendrik/en, Secretaris der StadAmersfoort.Mr. Hierenymus van Alphen, Procureur Generaalvan den Ed. Hove Provinciaal vanUtrecht.Mr. Pieter Leonard van de Kasteele, Advokaatvoor de Hoven van Justitie in 's Hage.Johannes Kneppelhout, Predikant te Naarden.Mr. Pieter Nikolaas Amtzenius, Secretaris derDiemermeer, te Amfterdam.Theodorus Cloppenburg Perizonius, Predikant teAmfterdam.Mr. Willem Hendrik SeisPieter Booddaert, Med. Doel., Oud-Raad derStad Vlisfmgen, te Utrecht..Da-
NAAMLIJST DER LEDEN.Daniël Albertus Reguleth, Predikant te Haarlem.Mr. Johannes Henricus Mollerus,Raadsheer inden Ed. Hove van Holland, in 's Gravenha-ge.Abraham Rutgers, Predikant te Haarlem.Nikolaas Bruinier , Predikant te Twisk , overleden.Mr. Kornelis van der Hoop, Schepen der StadAmfterdam.I/aak van Nuysfenburg,Predikant te Geertruidenberg,Petrus- Hofftede,overleden.Theol. Antiq. & Hiftor. Eccl.Prof. Honor. te Rotterdam.Mr. Cornelis van Lennep,Mevrouw C. L. Cluizenaar,te Utrecht.Mr. Petrus Bondam,Feud. Prof., te Utrecht.te Amfterdam.gcb 1 '. Cr aey vanger,Jurisciv., Publ. Belg., &Petrus Rietveld, Theol. Doél. en Prof. , teLeiden.Mr. Hermannus Tollius,Hiftor. cum univerftetum Patrke, Eloq. & Ling. Grac. Prof.,te Amfterdam.J. D. Baron van der Capellen, tot den Pol, Befchrevenin dc Ridderfchap van Overijsfel,te Zwolle.** 3 JoL
NAAMLIJST DER LEDEN.Joh. Theodorus Rosftjn, A. L. M., Philofoph.Doel. en Prof., te Utrecht.Mr. Philip Ram, Raad. in de Vroedfchap derStad Utrecht.Mr. Jean Francois van Lelyveld, te Utrecht.Jan de Jongh de Jonge, te Enkhuizen.Mr. Rijnvis Feith, ontvanger der convojenen Licenten, te Zwolle.Martinus Ifaac de Crane, Re&or der LatijnfcheScholen, te Hoorn.Jan Foorduin, Med. Doft. te Schiedam.Floris Jocob Voltelen, Med. Doét. te Utrecht.Johannes Fredericus Reitz, Reclor der LatijnfcheScholen, te Utrecht.Mr. Justus Willem van Cuilenborch, Klerk terkamer der Finantie der Heeren Staten 'sLands van Utrecht.Mr. Jan Karei Godin, Raad in de Vroedfchapder Stad Utrecht.Jonkhr. Gerard Arnoud Taats van Amerongen,Heer van Schalkwijk , beichreven in deRidderfchap'sLandsvanUtrecht,teUtrecht.J. F. Scheffer, Predikant der Lutherfche Ge- 'mcente, te Alkmaar.Petrus Abresch,Th. Doft. en Prof. te Groningen.Everhardus Scheidius,Theol Doel., ejusd. Facult.& L. L. O. O. Prof., te Harderwijk.Mr.
NAAMLIJST DER LEDEN.Mr. Hendrik Arnold Kreet, Advokaat te Rotterdam.Tsbrand van Hamelsveld, Theol. Doel. en Predikant.J. P. Arntzeniüs, Commisfaris van de wisfelbank,te Amfterdam.Johannes Sutter, rustend Predikant te Wijk opZee.Willem de Roo, Predikant te Haastrecht.Stephanus Schutftal, te Amfterdam.Willem van Hamelsveld, Predikant te Westbroeken Achttienhoven.Johannes Cornelis ten Ham, Predikant te Jaarsveld.Mr. Jacobus van Haeften, Advokaat voor denEd. Hove van Utrecht.Mr. Jan Hinlópen, Advokaat voor den Ed.Hove van Utrecht.Mr. Cornelis Willem Ackersdijck, Junior, Advokaatin 's Hertogenbosch.BUITENGEWONELEDEN.Mr. Willem Eliza Grothe, Kanunnik van hetKapittel van St. Jan te Utrecht.Mr. Petrus Paulus, Advokaat voor de Ed. Hovenvan Holland, \x\ 's Gravenhage..* * 4 Bas-
NAAMLIJST DER LEDEN.Rastiaan Moerkerken, Oud-Schepen der ftadGorinchem.Jacob van Loo. Predikant te Ootmarfum.Simon Brand van Someren, Predikant te Maasland.Diederikten Dall, Predikant te IJsfelmonde.Gualtherus Kolff, Predikant te Elburg, over.leden.Jan Justinns Schadd, Predikant te Sparendam.Gerrit van Dijk, Predikant te Oostzan.Cornelis Philippo , Predikant in de Oude-Tonge.Jacobus Pkilippus van Medenbach Wakker, Profesforen Rector te Zwolle,Tonco Modderman, te Groningen,Pi-ter Hendrik -mn Lis, Predikant te Stad aan't Haringvliet.Petrus van Eyk , Praxeptor in 's Hertogen.bosch.Everard van Driel, Reótor te Goes.J. W. de Crane, Reftor te Dokkum,Jan van Eyk, Predikant te Voorthuizen.Johannes Prinfë van Houwer ton , Predikant teOost- en Westerblokker.Mr. Rutger Bondam , Auditeur Militair, teKampen,
NAAMLIJST DER^ LEDEN.Jacobus van Bosv'elt, S: S. Minist. Cand.Mr. Johan Hendrik Swellengrebel, Advokaat in's Gravenhage.Jan Hendrik van. Thiel, S. S. Minift. Cand. .Jan Posthuma, Predikant te Windesheim.• Emmen, Jur. Stud. te Groningen.Abraham Bowier, Theol. Stud.Chriftiaan Nikolaas van Ee, Predikant te Vreeswijk(de Vaart).Arnold Marcel, Predikant te Rijswijk.Jan Pieter Kleyn, J. U. Stud.Hermannus Jacobus Bruins, S. S. Minist. Cand.Willem Antony Ockerfe, Predikant te Baarn enEembrng.Mr. Jan van Bosvelt, Schepen der Stad Schoonhoven.Petrus Chevalier, Theol. Stud.Frans van Gogh, Theol. Stud.Martinus Smit, S. S. Minift. Cand.Jacobus Bellami, Theol. Stud.GEWONELEDEN.Dirk van Wullen, Théol. Stud.Willem Maurits Swellengrebcl, J. U. Stud.Joannes Jmius van Hemert, J. U. Stud.** 5 A-
NAAMLIJST DERLEDEN.'Adriaan Uyttenhoofen, Theol. Stud.Johannes Kiriker, Med. Stud.Hendrik van Hall, Theol. Stud.Adolph Johan Diemont, Theol. Stud.Willem Carpj Theol. Stud.BLAD-
B L A D W Y Z E RD E RS T U K K E N.PROEVE VAN OUDHEID- EN TAALKUNDE.Taalkundige aanmerkingen, by gelegenheidvan fommige aanteekeningenvan den Heer Balthazar Huydecoperop Melis Stoke, door Z. Ii. A. I. Ende. Bl. iII. Gere, geren. . 7III. Beeten. die gone. . . 17IV. Dertiendag, twaalfdag. . . 21V. Begaden. . . . 25VI. Rijm. Gefmyde. Voorboeg. Gereide.Lyden. . . . . 29Taalkundige en andere aanteekeningcn o-ver het zoogenaamde Privilegium Trinitatis,door Hertog Jan, den derden,van Brabant, verleend aan de Hoofdftad's Hertogen-Bosch, door W.C.A.Jun. 43Aanteekeningen over eenige woorden ,welke men in het Woorden-boek vanKiiiaan in het geheel niet, of in anderebcteekenisfen vindt, getrokken uit deTurben op de Kostuimen der Hoofdftad's Hertogen-Bosch, door denzelfden. 87Lijst der Woorden.in de twee voorgaande
BLADWYZERDER STUKKEN.de Verhandelingen uitgelegd, welke byKiiiaan niet, of niet in die beteekenisfen,gevonden worden. . . . 97Onderzoek wegens hetonderfcheid, dat TenKateftelt tusfehen een,ien,en een,ene,tusfehen geen , geene, en de gene die ,deze en gene, enz. door Z. H. A. 100Over den uitgang van den tweeden Perfoonin het enkelvoudige der gebiedendewijs, door I. D. L. . . u
BLADWYZER DER STUKKEN.Ophelderingen van fommige Woorden,welke by Kiiiaan niet gevonden worden,door R. B. . . . 179Vertoog over eenige Middelen ter vorderingin Taal-, Oudheid-, en Dichtkunde,door M. T. . . . 204Gefchiedenis der Rederijkkamers derHoofdftaden Meyerye van'sHertogen-Bosch,door W. C. A. Jun. . . . 213PROEVE VAN WELSPREKENDHEID.Morgengedagtcn , door F. v. G. 254Brief aan Amélia, over de Eeuwigheid,door denzelfden. . . . 259Dublar, door J. P. K. 267PROEVE VAN DICHTOEFENING.Lof van den Winter. . . 273De Verheerlijkte Jefus op den Throonvan God, door F. v. G. . . 279Lofzang, door J. P. K. . . 289De intrede van eene Zalige in den Hemel,door denzelfden. . , . 293Lofzang, door denzelfden. . . 297Parodie van Horatius, door Y. V. H. 300De Engelen Zang by 's Heilands Geboorte,door A. R. . . . . 302's Men-
BLADWYZER DER STUKKEN.'s Menfchen hart, niet minder verrader-Ijjk dan Judas, door J. W. v. C. . 303De ware TroostKlaagzang , ter gedagtenis van mynenvriend Jonkheer David Ferdinand Godin,door J. H. . . . . 30^Aan den nieuwen Bard, of den dichter deizogenaamde Bardietjes, door Z. H. A. 309Montigni aan zyne Huisvrouw , doorJ- w. v. c3 I 3Op een Canarievogel, door J. V. E. . 315Het Heidensch Godendom, door G. J. V. D. 317De grootfte Held, door J. V. B. . . 318Op eenen onbedachtzamèn Zeetogt. . 319Op het zien vangen van een Kikvorsch,doorj. V3 2 0Silvaaus Heldenmoed, door denzelfden. 323Damon aan Leliaan, door denzelfden. 325Nugator, door denzelfden. . . 327Graffchrift vopr Mylords Hond, door denelfden,• 329Aan Kordatus, door denzelfden. . .De dichter en deNagtegaal, eene Fabel,door H. V. A3 3 0Op de Vriendfchap, door J. P. K. . 332Geld-en Eer-Zucht, door J. V. H. . 335DeUtregtfcheAvondftond,door denzelfden. 336PROE-
P R O E V EV A NOUDHEID- EN TAALKUNDE,
T A A L K U N D I G EAANMERKINGEN,BY GELEGENHEID VAN SOMMIGEAANTEEKENINGENVAN DEN HEERBALTHAZARo pHUTDECOPERME L I S - S TOK E.I. ENDE.MELIS STOKE, I. 1276'—1279.Maer van Henegouwen Margriete,Sijnfuster, was Grave Boudijns moeder ;Die wan Margrieten: men vant vroederVrouwe nêghene in haren tiden.In allen, zo gedrukt als gefchreven, ftaat,niet Die wan, maar Ende wan. Evenwel zetde heer Huydecoper Die: om dat namelijk,Azo
2 T A A L K U N D I G Ezo men Ende behoudt, Margriefcë van Hcrrcgouwegezegd wordt moeder geweest te zijn vanBoudijn en van Margriete; daar het echter zekeris, dat de eerfte Margriete geweest is moedervan Boudijn, en deze Boudijn vader van detweede Margriete, Doch, met verlof van dienheer, fchoon de woorden zekerlijk wat duisterderzijn-, evenwel met Ende krygen wy naaidenfchrijfftijl der ouden den zelfden zin :„ Maar Margriete van Henegouwen was graaf„ Boudijns moeder: Ende (hy) wan Margriete."Derhalve zoude ik by Stoke Ende wanbehouden. Zulke uitlatingen vmhy,zy, endiergelyken, zijn by onze oude Schryvers vrygemeen: hetzy, dat het eene zuivere uitlatingis, fpruitende louter uit eene foort van flordigheidin het fchryven, die.men zelfs in fchriftenvan later tijd noch vindt; of wel, dat-de'oudenende , met uitlating als voren, gebruikten in.plaatze van die, dewelke. Beide is hier op deplaats uit Melis Stoke toepasfelijk, hetlaatftenochthands best. Ende wan Margrieten, dat is,welke (Boudijn) Margrieten wan. Van beidezullen wy voorbeelden aanvoeren.• Ende, voor ende hy, ende zy, uit fiordigheid.Melis Stoke, VL 839:Tfolc
AANMERKINGENgTfolc was wel na uten finne.Si hadden tote hem clene minne,Ende wort roepende over luut>Ende wort voor Ende het wort. Doch mogelijkis hier de tweederegel flechts eene tusfehenreden,zo dat het eerfce en laatfte vers zamenhangen.Duidelyker VII. 316:Als hi daer quam, doe dochte hem ,Dat die vrefen niet goet daer waren,Ende hietfe te Woudrichem varen.in ftede van Ende hi hieife. Noch klaardervoorbeeld VIL 518: 'Hem dorste niemant Jlanden vore,Al dat volc ghinc in hant.Ende was ghetretT: in BevelantEnde dede aldaer dat hi woude.Ende voor ende hi, te weten Jonkheer Jan,VIII. 19:Dat Jonchere Willem bleef in de postfTe Middelborch in de veste,Dat dochte [men rade 't beste;Ende voer aldaer —-A %voor
4 T A A L K U N D I G Evoor ende bi voer. IX. 385:Bit liet men echt den Gr ave verftaen,Ende dagheden hem haren noet.hi plaatze van Ende fi dagheden. Ik zoudeer noch meer voorbeelden uit anderen, byzonderuit fchryvers in onrijm, kunnen byvoegen:doch ik vinde het onnoodig. Men kan tot eenftaaitjeo nemen den Clerck vyten laegen landen, bl. 9: ghy fult weeten , enz. : of, wienhet loste, die bladere flechts wat in het charterboekvan Mieris, enhy zal genoegdiergelykeavtxotort* vinden. Zelfs in later tijd heeft diefchrijfwyze noch ftand gehouden. Zie byvoorb. onze bybelvertaling, Exod. IX: 28,Levit. XXVI: 25, 3 5, XXVII: 18, Num. XI*31; en elders.Maar ik zeide, dat ende ook gebruikt werdvoor die, dewelke: iets waar van men ook voorbeeldenin het Grieksch heeft; Z. Wolfii ,cur.philol. ad Luc. XV: 15. Veldenacr, chronijckvan Hollant:: Befe greef Binkhad een hooch gheborenwij ff, ende Met gena, ende was ConinckPuppijns dochter van ItalienEnde hi namten wijf, ende biet Sopkia, ende was Otten desM '9'pais-
A A N M E R K I N G E N , . 5palsgreven dochter. En zo meermaals; Hi nameen wijff, ende Met Ada . Ende hi had eenwijf , ende Met Adelheydis . Ook wel zonderende: Defe greef Dirc had een wijf hiet HiUdegondis . In al deze plaatzen ftaat ende voorwelke. Claes Willemsz., der minnen loep, HS.1485, I, 9:Vnrtijts was een jonghe vorstinneDie had enen vader als ic lyeEnde was een conincg van achayeNyfus was des conincs nameEnde was, dat is, de welke was. In een anderHS., behelzende overdenkingen op Jefuslyden, leze ik fo. 1, b: maria die moeder onsheren die vol lidens ende droefenisfe gheweestheeft. Ende fonderlinghe op den goeden vridachDoefyfach horen ghebenediden foen ihmonfenghefontmaker den iammerliken doot liden Ende Utterlikengheghefelt ende gheflaghen wert van allenmenfchen—. Ende gheflaghen wert, dat is, die gejlagenwerd. In een'en brief van 1415, by Fr. v.Mieris, charterb., d. IV., bl. 344, leest men: —een huys witten hofftede, dairt upftait, gelegen inden gefticht van Utrecht in denkerfpel van Brokeleupter Vecht , ende geheeten is ghunterfieyn, endeA 3fy
5 . T A A L K U N D I G Efy van ons te leen te houden plach. — Dat is, dat geheeten is gunfterftein, het welk zy van ons plag te leente houden. Even zo ook by Melis Stoke zelve:a lsV, 575;• De bilden de waren /graven,Ende maken dede met fiere haven,Dede hi bringhen voer der berghe —.Dat is, die hy maken deed: doch hier is tevensde nominativus hi uitgelaten, VIII. 72;Ic wane, noyt eet noch fintOyt man gheloveren fach$0 menich fcip op enen dachIn fó nauw en onreynen diepe,Ende fo naer te gader liepen,Als daer ter felver wilen deden,Voor die fo naer te g. I,Even op de zelfde wyze vindt men by hemook ende vóór daer, ubi: VIII. 465:Ende de coepmans mochten wonderenMet ghemake, deen onder den anderen:Ende, fonder ballinghe, alle liedeMochten wanderen ,II,
A A N M E R K I N G E N ,fII. GERE, GEREN.D e Heer Huydecoper in zyne aanteekeningenop Melis Stoke, I. 977, haalt aan uit zekerDoclrinale (*), B. II. fo. 26, d. deze woorden:Geleert mans lenen fal we/enPenfen, fiuderen, ende lef en.'Ander ftaf, feilt no fpereEn fal fijn in fijn gere.en zegt, niet te weten , wat hielt gere zy.Ter vergelyking voegt hy er by eene plaats uitWalewein, (HS. 1350.) fo. 34, b:Doe trac M tfwert met tween ringhenEnde vaget fcone aan finen ghere.DochC) Dit is een HS.', geheeten die dietfche dochtrinale,zijnde eene overzetting uit het Latijn. Het is gefchreven1345, of overgezet uit een Latijnsch werk van dat jaar.Gelijk dit, zó zijn de meeste overige HSS., die in ditftukjen aangehaald worden, afkomstig uit de boekery vandeii heer Huydecoper. Men kan van de zelve eene naderebefchryving lezen in de nieuwe uitgave van Huyd. Proevevan tar^- e n dichtkunde.A 4
TAALKUNDIGEDoch deze twee plaatzen fchynen niets gemeente hebben. In de laatst aangetogene dachtHuydecoper om een kleed. Beter mag mendenken aan een deel van een kleed. Geere Iseigenlijk de zoom, of boord, offlippevan eenkleed. Kiiiaan: gheere, gheerene. Lacinia, fi.nus veftis, limbus, et Pars qua largior fit vefiis.Delffche bybel, 1477, Zach. VIII: In dien da.ghen in welken thien mannen van allen tonglien derheidenen fullen aannemen den gheer eens ioden.Hoogd. bybel van Luther , Ezech. XVI: 8.Da breitet ich meinen geren ueber dich, und bedecktedeinefcham. Het is wel wat vreemd, datmen een zwaard aan de flippe van zijn kleed afveegt;doch elke eeuw heeft hare eigene zeden.In den zelfden Walewein leest men fo.21, b. dat die romanfche held met zijn paardgringolet over de rivier zwom. Dit gedaanzijnde,Doe bete walewein die heereEnde droochde zijn pert met zinen ghere.Bete 'is flapte af van het paard : waar vanhierna, Op eene hartejagt, inFerguut, HS. ,fo. 2, b. was een hond te water geweest. Enwat deed de eigenaar, meent gy ?Met
A A N M E R K I N G E N .gMet fire fleppen drogedi finen hemt.Wy leiden de menfchen by de hand: in die tijddeed men het by deflippe. Walewein, fo. 15, b:D en rudder namen fi bi den ghereEnde ghinghen met hem die .Hij. knapenTer cameren der hi foude JlapenEnde leidene up een fcone bedde.Wy fleken de dingen, die wy by ons willenhebben, in den zak, maar de ouden van dieeeuwe in de fiippe. Limburg, HS., fo. 2, c,Daer toe ginc ic ende namEen broet ende fiaect in minen ghereHiermede mag men de fpreekwyze vergely.ken, die, Haggai II. voorkomt, zo in den bybelvan 1477: Vraecht die priester en die wet endefegt of een mensch naem geheilicht vleisch in dengeer fijns cledes: als in den Hoogduitfchen bybel: Wen jemand heilig fleisch truege in feineskleides gehren, und ruehrete darnach mit feinemgebren brodt, gemuefe; en zo voords. Uit welketwee plaatzen tevens klaar blijkt, dat de geerniet het kleed zelve, maar daarvan onderfcheiden,en Hechts een deel van het zelve is.A 5Zie
lo. T A A L K U N D I C EZie daar dan een aantal voorbeelden van gerevoor Jlippe. En dus hebben wy Huydecopersaanhaling uit Walewein verklaard, maarnoch niet die uit het Doótrinale; want daar bangere onmogelijk Jlippe beteekenen. Maar watbeteekent het daar dan ? Dit valt zo gemaklijkniet te zeggen: zelfs komt het in bedenking,of het daar wel een recht Hollandsch woord zy.Ik zal den lezer keuze geven uit twee verklaringen.Eerftelijk; zoude men dit gere ook houdenvoor het Franfche guerre, oorlog, ftrijd?Geleert mans leuen fal wefenPenfen, ftuderen, ende lef en.Ander ftaf, feilt, no fpereEn fal fijn in fijn gere,'„ in zynen ftrijd: hy zal in dien oorlog zich„ van geene andere wapenen bedienen, dan» van peinzen, ftuderen, en lezen." Zekeris het niet onnatuurlijk, dat de bezigheid vaneenen geleerde vergeleken wordt by eenenftrijd; en, daar er van ftaf, fchild, en fpeer,gemeldt wordt, is waarlijk het denkbeeld vanftrijd of oorlog gantsch niet te onpasfe. Hetkomt
A A N M E R K I N G E N ,itkomt er maar op aan, om noch een ander voorbeeldvan dat woord in die beteekenis te vinden.En dat meende ik ontdekt te hebben inWalewein, fo. i, c. Koning Artur zat metverfcheidéne heeren in zijn hof te Carlicen (*).Na de-maaltijd kwam er onverwachts door hetvenster een zeer kostelijk fchaakfpelbord vanelpenbeen, met goud, zilver, en edel gefteente.Straks verdween het weder. De Koningwekte zyne ridders op, om het achter na- teryden. Niemand had er trek toe. Toen fprakde Koning:Ic faire felue achter ridenIk hem die gone diet beghertDat iU weder halen falMine lette ramp ende ongheualEer ik meer te carlicen kereOf ic bliue doot in de ghereWie(*) Carlicen is niet anders dan Carlile in Northumberland,de voornaamfte hofplaats van Koning Artur en vanzyne ridderen van de tafelronde.Deze plaats wordt by deoude fchryvers verfcheidenlijk benoemd; als Cardole,Cardoel,Karidol, Cardeol, Carleol, Carjcile, Caerlel, en,zo ik meene, ook Carlion en Carlioen.Dit alles uit Walewein,Wyrink von Grauenberg, het; chronicon Saxonieumvan
ï2T A A L K U N D I G EWie zoude dit niet voor een duidelijk voorbeeldhouden van ghere voor flrijd? „ Of ik„ blyve dood in den ftrijd." En evenwel, hetis zo niet. Ghere is hier, gelijk elders meermaals,waarvan ftraks nader, niet anders danbegeerte, wil. „ Ik zal het fchaakbord halen;» of ik blyve dood in de begeerte. Ik zal het„ halen, of de dood moeste my verhinderen,„ myne begeerte te volbrengen. In magnis„ voluisfe fat eft." Dat deze verklaring de echteis, zal blyken. Het gene hier in de ghere is,wordt eenige regels verder uitgedrukt door inden wille, fo. i, d. Walewein, een der ridderen,zich nader bedacht hebbende, wapendezich,Endefeide vindiCt in enich lantIc faelt v leueren in uwe hantSo helpe mi God die v ghebootOf ic bliue in den wille doot.En fo. 7, c. daar Walewein dit zijn zeggen aaneen' derden verhaalt, wordt dit in den wille we~dervanGibfon, Ferguut, en de Reliques of ancient Engiishpoetry (Lond. 1767. 3 vol. in 8vo).In het begin vanFergimt heet de hofplaats van Ko. Artur Caradigaen; maardit zal Cardigan in Zuidivalles zijn.
A A N M E R K I N G E N , 13derora verwisfeld met der omme, dat het zelfdeis met om diens wille:Ende [ic]. feide vondibl; in enich lantIc foudt hem leueren metter hantAlfo helpe mi God die mi ghebootOf ic bleue der omme dootMen leere er in het voorbygaan uit, hoe voorzichtigmen ook in dezen zijn moet, om niette licht eene vooronderftelde beteekenis, alsware het de rechte , zo maar terftond vast teHellen.Doch, fchoon ik dus geheel geen voorbeeldkan bybrengen van gere voor ftrijd ; evenwelis er noch al iets, dat,' te dezer plaatze van hetDo&rinale, voor die beteekenis pleit. Niet alleendeftaf,fchild, en fpeer, gelijk wy boven zeiden,maar ook de zamenhang van het gantfchehoofdftuk begunstigt die beteekenis. Het opfchriftis: om hoe meneghe fake men vechten fal endefchuldech es te vechtene. De inhoud komt hieropuit. „ Om vier dingen zal men vechten ;„ om het geloove, om gerechtigheid, om zijn„ lijf, en om zijn land. Hierom zullen lee-,, ken en klerken vechten; en ook om niets„ an-
14 T.AA'LKUKDlGE„ anders zal tpaepfcap vechten: want dat zal de.„ menfchen vermanen en leeren. Dat paep*„ fcap en hoert toe fwert no ftaf. Zy moeten„ vergeven, en een Christelijk leven leiden.„ Seneca zegt, dat clergie den mensch zaliger„ en beter moet maken, maar niemand dee-„ ren. Gheleert mans leuen fal wefen penfen,„ ftuderen, ende lefen. Anderftaf, feilt, nofpe-„ re, en fal fijn in fijn gere." Als of hy zeide:„ Een geleerd man moet ftuderen, maar niet„ vechten."Maar; wil men nader by huis blyven, zoudehet dan wel, ten tweeden, ons'goed Hollandschghere zijn, dat is begeerte? „ Geen an-„ der wapentuig zal in zyne begeerte zijn, van„ hem begeerd .worden." Dit is. althands nietverre gezocht.Ende hi doe ende oerdinereNa finen wille , na finen ghere ',Leest men by Melis Stoke, I. '^fjfi en', hetgene nader komt aan ons in fijn gere, vs. 925;Defen quam in fijn ghepem, 'In finen wille , in finen ghere,Pelegrime te fijn ever mere.IV.
IV, 944:A A N M E R K I N G E N , 15Het en hadde noyt volc fulke ghereTe ftriden ieghen de Vlaminghe.Spiegel hiftoriael, VI, 17, bl. 384:Ende hadde wille ende gereViande te doen grote dere.Zie mede aldaar, V, 8, bl. 316. Ik bckenne,de fpreekwyze, geen ander wapentuig zal in zynebegeerte zijn, is wat vreemd en gedrongen.Maar de ouden fpraken anders, dan wy. Wiezoude nu zeggen, gelijk wy zo even uit MelisStoke opgaven, hem kwam in zyne begeerte, voorhy kreeg begeerte ? of, gelijk wy uit Waleweinaanhaalden, ten zy ik dood blyve in de begeerte?voor, ten zy de dood my verhindere-myne begeertete volvoeren ? • ;Zie daar dan twee verklaringen. Beproefde,en kies wat u best bevalt: of anders geef'eene derde , die beter zy. 1Maar Huydecoper fpreekt van noch anderegeren, op Melis Stoke , II. 621, vragende, wacmen
ïo*T A A L K U N D I G Emen daar door verftaan móet in dit van Strickerus,VIII, 17:Und begundens vaste fchiesfenMit pheilen und mit geren.Ik wil liever zeggen, dat ik het niet wete, danin het wilde «raden, als de blinde naar de kleuren.Dit eene wil ik maar opgemerkt hebben,dat Kiiiaan meldt van zeker visfcherstuig, genaamdgheer, en aldaar omfchreven, fufcina,cufpidibus horrens, quibus pifces capiuntur. Indien nu geren hier gelijk Huyd. dacht, garotsof kwarelen zijn, en indien dat visfcherstuigvan Kiiiaan en de kwareel eenige onderlingegelykenis gehad hebben , het gene ik echtergeenzins bepaledan komt my de befchryvingvan Menage, die aan de kwareel vier puntengeeft, waarfchijnlyker voor, dan die van Daniël,die er maar één aan toekent. Zie Huyd.op Stoke, IX,' 969, d. III, bl. 314.IIL
A A N M E R K I N G E N . 17III. EEETEN. DIE GO NE.In de vorige afdeeling hadden wy:Doe bete walewein die heere,en zeiden, dat het bc'teekende „' Toen flapte„ W. (van zijn paard) af." Vergelijk Kiiiaan'mbeeten: en zie hier eenige voorbeelden. Walewein,fo. 9, h.Walewein die beette ter vaertÉnde feide neimt hier mijn ronfideRonfide en rosfide is paard (*).verder :Een weinigHi quam ghegaen ten feluen tideTen per de dat der die knape lietEnde ghinc der up fitten ende fietOf hettene fonde connen draghenHet ne confte telden no drauenHi beette neder ende liet der ftaenEnde moeste te voet henen ghaen_____Het-(*) Vab zulke uitleggingen, die ik zonder bewijs nederflelle,zie Huyd. op Melis Stoke.'B
18 T A A L K U N D I G SHettene is het hem: en liet is liett, liet 't, liethst. Nochfo. 9, d;Suldi van mi die toolne ontfaenGhi fult ouer uwe voete ftaenEer icfe jou gaue up v paertDie gone beette in corter tideDie gone is alter, de ander. Een voorbeeld oftwee in-het voorbygaan. Waiewein, fo. 9, c:Deer walewein andworde zaenWie fal hier de tolne ontfaenDie gone feide dats ic gereet„ de ander zeide gereedelijk , Dat ben ik."Deer is de heer. En fo. 22, I. b:Walewein namDie wonde ende loocfe metten handenDie gone fprac hinden tandenEdel rudder ic bidde ghenadenOok noch in onze bybelvertaling, Luc. XIV;32. Ander fins fendt hy ghefanten uyt, terwyle degene (d. i. de ander) noch verre is —.Doch,
A A N M E R K I N G E N . 19Doch, om weder te keeren, tot beeten: Limburg,fo. 98, c:Alfe die ridder heeft verjienBeeti van den orsfe mettienBeeti, dat is beetede hi.Fo. 99, ctEnde fach in die zale comen geredenEnen jonchere met behagelhedenDie beete doe hiere binnen quamFerguut, fo. 2, b:fo. 15, b:Ende feide here beet nederEnde rust v wi moeten hier bliuenIc wille dat gi neder beetEnde v ors ouer den tol mi geftWyrink vön Grauenberg, Hs. 1372, fo. 31, b;Vm dem rosfe ir beizte her niderDoe er ook noch by deze navolgende voorbeeldenuit Walewein. Door den uitflap overdie gone vergat ik ze boven.B 2Met'
2oT A A L K U N D I G EMettien beetti vanden perdefo. 10, d:So dediflne doghet grootAne mi. ende beette metter vaertEnde gaf mi zijn goede paertfo. li, c:Hi beete neder ende liet flaenSijn paert ghebonden an enen filefo. 12, d:Wilewein beette uptie aerdeNeder van zijns felfs paerde (a)(a) Andere voorbeelden zijn door Huydecoper aangehaald,op Melis VI.B.vs.458.bl.488.e.v.II.DM.T.IV,
A A N M E R K I N G E N .2 IIV. DERTIENDAG, TWAALFDAG.JLAt het Driekoningen-feest van ouds der.tiendag hiet, is zeer bekend. Veldenaer, chronijkvan Hollant, bl. 40 : Daer na tehen diehoechtijt van Dertiendach fo toech die Coninc totColen totten Heylighen drie Coninghen te verfoeckenmit fijn oferhande. Bonauentura, fintefranciscus lenen, HS., cap. IX: Van dertienendach totter vasten toe; of volgens een ander HS.van het zelfde werk, van den dortiencn daghetotter vasten toe. In die deuoete oefeninghen endeghebeden, HS., vindt men niet alleen opdien dertien dach, maar ook op den dertien auont.Ziewyders, Huyd. op Melis Stoke; van Hasfeltop Kilianus, Wagen. Amft., d. V, 60. I,ftuk X, bl. 105; de Nieuwe by dragen der vaderl.letterk., d. I, bl. 5, aant. i, enChriftian.Gottlob Haltaufii calendarium medii jevi,p. 4°- Maar dc zelfde dag, zo Huydecoperons bericht, heet by de Hoogduitfchen detwaalfde dag, by de Angelfaxen voorheen detwaafde nacht. Zie hem op Melis Stoke, I.1300, bl. 307. Dit zal wel zo zijn , fchoonik het eerfte in geen woordenboek vinde, enHuydecoper het tweede niet bewijst. MaarB 3hier-
22 TAALKUNDIGEhieruit kan men verklaren het achterfchrift vaneen oud handfchrift van Wyrink van Grauenberg,dat aldus luidt, voor zo veel ik de halfuitgefleten letters heb kunnen opfporen:Dit bok is ghefcreuen net godes bortDruteyn hundert iar in deme twe unde• Seuentigefien iare in dem hilghen ausd to twelften. vnde heft ghefcreuenher Jan non brunfwic maneb thounde dit bok hortHertoghen alberte here tho brunftv'Vnminen gut gefete ame.Merk, dat de d, die in den vierden regel vooraanHaat, by aue van den voorgaanden regelbehoort. De zin fchijnt te zijn: „ Dit boek„ is gefchreven na C. geboorte in het jaar„ 1372 op den heiligen avond te Driekonin-„ gen" en zo voords. Twelften is hier denkelijkDriekoningen. Achter het I, deel vanSchilteri ThefauÈus antiq. Teuton. Haat eenoud Kalendarium Alemannicum ; en daarinwordt de 6 Januari genoemd der zwelfte tag.De Engelfchen noemen dien dag noch twelfihiay.En in rechte was van ouds de tijd vanKers-
A A N M E R K I N G E N . 23Kerstijd tot Driekoningen by ons bekend onderden naam van de twaalf nachten: zie Wagen.Amft., ftuk X, bl. 7, en 105. Wat meer is;men vindt in oude ftubken, aangehaald by Haltaufius,in calendario medii aevi, p. 38, 39,nie.t alleen der zwelffte. tag, en diergelyken,maar ook, dat met ons voorbeeld in von Grauenbergzeer overeenkomt, der hillige tag thotwoelfften, am mittwoche nach dem zwelfften, inden hilgen twelften, an dem heiligen tage to twoelften,enz., alles met betrekking op den zesdenvan Louwmaand. Wat nu der Angelfaxentwelfte niht betreft , waar van Huydecoperfpreekt, dat heb ik tot noch toe nergens gevonden(*): maar wel twelftan-deeg, in de Angelfaxir(*) Ik vinde wel in het chronicon Saxonicum , uitgegevendoor Gibfon, op het jaar 1125, bl. 229: Eall thiswas gedon withinnon tha twelf-niht. Doch het is wat duister, wat of hier twelf-niht te kennen geve. Gibfon vértaalthet, als of wy in het Duitsch zeiden : Dit alles wasgedaan binnen de Twaalf nachten. Maar zoude men hetniet natuurlyker kunnen vertalen: Dit alles was gedaanbinnen (dat is, voor het eindigen van) den Twaalfnacht ?De zin komt op ééri uit; maar volgens hem zoude het éénewoord twelf-niht de gantfche tijd van Kerstijd tot Driekoningenaanduiden; volgens myue vooroiiderlrelling de feesttijdvan Driekoningen alleen.B 4
24 T A A L K U N D I G Efaxifche euangelien, die by de GoChifcbe vaftUlphilas gevoegd zijn. Das leest men daar,voor Matth. II, i: Thys fceal on twelftan-deeg;Dit zal (men lezen) op Twaalfdag. VoorMatth. II, 19: Thys fceal dn twelftan af een; Ditzal (men lezen) op Twaalfavond. Voor Matth.III, 13: Thys fceal on wodnees-deeg of er twcelftandeeg. Voor IV, 12: Thys fceal on frige-deeg of er'twelfta deeg. Voor IV, 23: Thys fceal onfrige-'deeg on thcere thryddan wucan of er twelften deeg;Dit zal (men lezen) op Vrydag -in de derdeweek na Twaalfdag. Voor Luc. IV, 33: Thysfceal on thone funnan-deeg betreox midde-wyntresmcesfe-dcég and twelftan deege; Dit zal (men lezen)op den zondag tusfehen Midwinters misdag(het feest van Kerstijd) en Twaalfdag.Vergelijk Thomae Marefchalli obfervationes iaverfionem Anglo-faxonicam , achter die euangelien,bl. 522. Uit wiens aanmerking overMeesfe-csfen, bl. 517, gevoegd by de aanteekeningenvan Huyd. op Melis Stoke, III, 876,en IV, 1369, en het gene Haltauf. heeft, incalcnd. med, aevi, p. 15—17, wy noch meerbyzondcr kunnen leeren, wat dertien AVOND entwaalf AVOND is, of, zo als by Grauenberg,in dem HILGHEN AVEND to twelften: te weten dedag die voor Driekoningen voorafgaat, en dusby
A A N M E R K I N G E N ,von Grauenberg, 's daags voor Driekoningen.Onze Meiavond, de 30 April, en der HoogdiiitfchenSonnabent, d. i. Zaterdag, zijn vanhet zelfde maakfel (a).(V) Schepenboeck der Stadt van Utrecht, by Matth. cteNobil. L. III. pra?f. p. 48. (als men die telt): „ Int jaer„ ons Heeren Diryfent drie hondert drie ende tYeventich op„ den dartienden avont, enz." M. T.B 5 V.
s6TAALKUNDIGEV. B E G A D E N.Spiegel hiftoriael, III, 42, 11, bl. 200:Sirte liede, ende fine cmpen medeDie dreuen grote ferichede,Ende begadene na fine doet;Ende brachtene met rouwen groetTe Brucele binnen •Wat is bier begadene? Le Long zegt, Beweenden,of vercierden hem. Dat verfchilt noch alwat, beweenen, of verneren. Huydecoper,in de byvoegfels op zyne aanteekeningen in hetI. deel van Melis Stoke, bl. 606, verklaart hetniet te weten, en meent, dat begaan hier beterte pas zoude komen, dan begaden. Wat begadenzy, had hy getoond in de aanteek. op II,92, daar dit byvoegfel by behoort. Eenendooden begaan is zyne gedachtenis plechtiglijkvieren: zie hem eop IV, 1151. Dus vatte ikniet, hoe begaan hier te pas zoude* komen.Want, behalve dat begaan in praefenti hier nietvallen kan, maar begingen zoude moeten zijn,wegens het voorafgaande dreuen en volgendebrachten, zo fchijnt het my tevens toe, dat mennim
A A N M E R K I N G E N ; 2*7nimmer eenen dooden beging voor zyne begravenis,gelijk hier begadene voorafgaat voor hetvervoeren van het lijk naar Brusfel. Wat zaldan begadene zijn? In Melis Stoke vindt meneene plaats, die met deze uit den Spiegel veleovereenkomst heeft, t. w. V, 85—'95:Doe fi den Grave vonden doot,Hadden fi alle rouwe groot,Ende namen den doden met zericheden;Si droegene van deer ft edeTere ander ftat, daer fine ontdeden sEnde balfemden ende bereden,Ende leidene in een fcrine,Daer menich mede doghede pine ;Ende fcepeden kortelicke daar naer ,Ende voerdene tote Alcmaer;Daer fettemen in den diore.My dunkt, er komt eenig licht, wat begadenezy. Zoude het wel veel verfchillen van balfemdenen bereidden hem ? Immers begaden metgoud is vergulden, begaden met flijk vuil maken.Begaden is dus een onverfchillig woord, (Huyd.op Stoke , II. 92.) en zo veel als toeftellen.Dit komt hier zeer wel te pas, het zy dan datzy het lijk toeftelden met balfem, dat is balfemden,
t8T A A L K U N D I G Eden, of dat zy het óp eenige andere vvyzc bereidden, of opfchikten met kleederen. Ikwete ef geen beter woord toe te bedenken,dan dat onze bybelvertalers gebruikt hebben,Hand. gj V, 6: Ende de jonghelingen opftaendefchickten. hem toe; — dat is, zy maakten hemgereed ter begravenisfe. Dit enkel, om hetwoord te verklaren; fchoon ik wel geloovcnwil, dat er vry wat meerder omflag gebruiktis, om het lijk van hertog Jan I, van wien deSpiegel fpreekt, dan om dat van Ananias toetoe te fchikken.VL
A A£N M E R K I N G E N . 2')VI. R IJ M.GESMYDE. VOORBOEG. GEREIDE. LYDEN.13y Melis Stoke, VI. 448, leest men:Ende de Grave wonde riden,Ende woude langtier niet onbiden.Huydecoper vond in één der HSS., Ende woudeniet langer beyden. By die gelegenheid ftelthy drie zaken. Eerstelijk, dat riden niet kanrymen op beyden. Ten anderen, dat de oudenzo wel biden als beiden fchreven, daartoe onderanderen aanhalende Der yftorien bloeme, HS.,fo. 17, a:Ende daden te Marchis temple lidenHaers gods, ende MetenJ"onder biden,Dat M haren god met werdenAenbeden foudeDaden is dier deden hem , Meten is Meten hem.Ten derden, dat men in die laatst aangehaaldewoorden, moet lezen leiden en beiden, dewijl lidenhier leiden of brengen beteekent. Van dezedrie
3
AANMERKINGEN,srbezitte, gelezen wordt nie voor neye: doch ditis een misflag, het zy by verzinning, of welmet opzet om het rijm, door den affchryverbegaan. Neien is hinneken ; nyen is geen Duitsch.Of zeiden de ouden beide neien en nyen? Datgeloove ik niet. Zie daar dan één voorbeeld ,dat ei op i rijmt, neye op envie. Men mag erbydoen de regels uit de hiftorie van Carel enElegast (Delft, 1478.), aangehaald door denheer van Wijn in zyne verhandeling over debellen, (in de werken van de maatfchappy derNL. letterk. te Leyden, d. IV, bl. 39 en 40.)die volgens die aanhaling, by verkorting, aldusluidaa:Doen wilde Carel van dane reidenElegast die Het hem beidenHi Joude om enen fadel gaenHi en leeft niet die u ghefeydeDie verweentheid van den ghelèydeEnde 00c an dat voorboechEs te prifene genoechDaer hangen aen hondert fcellen grootDie al fijn 'van gouden rootEnde clincken als Eggeric rijtGhefelle doet wel ende ontbeytenz.
32 T A A L K U N D I G Eenz. Hier, in deze weinige regels, meende ikdrie voorbeelden van het rijm van ei op i of yontkekt te hebben. In den eerlten regel moetmen noodzakelijk riden of ryden lezen, en ditrijmt op beiden. In de twee laatfte regels rijmtrijt op ontbeyt. Doch mogelijk houdt menftaande, dat men ook hier biden of byden en mubyt moet lezen. Intusfchen viel my in, datmen, voor dat herhaalde ghefeyde, in de tweedeplaats moest lezen ghefmyde:Hi en leeft niet die u ghefeydeDie verweentheid van den gefmydedat is, de kostelijkheid van den opfchik, ofvan het tuig, waarvan het voorboech voor hetvoornaamfte deel fchijnt gehouden geweest tezijn. Dus leze ik in de fabelen van Efopet,HS., fo. 6, c, d:Een paert droech een verguit gefmideEen efel fneef an finefideTpaert verbalch hem ende feideSiejlu niet mijn fcoen ghereide 'Sneef is fneef de, ftruikelde: zie Kiiiaan. Maarvervolgens deed men het paard mist dragen inkorven.Dit
AANMERKINGEN.' 33Dit fach die efel ende loechWer is-feidi dijn verboechDoe er, wegens gefmyde, noch by de pelegremaedjevan dat heilighe lant, HS. 1476,fo. 8,- d: welke capelle met haer ghecieringhe endeghefmide ende toebehoren ceste hem wel al/menfeit vijf dufent ducaten. en Somme le Roy ofdes Conincx ibmme, (Delf, 1478.) bl. 133.Je en hebbe nye ghelefen van fijn costëlike(lederen,—- noch van fijnen rikeïiken gefmidevan >g&rdelen-of van grote yuwelen. Deze veranderingvan • ghefeyde in ghefmyde doorgaande ,zoude men zeker een klaar voorbeeld hebbenvan het rijm van y op 'iyt* Maar , de plaatsnader befchouwende, zie ik als nu, dat mennietghefmyde, maai'"ghereyde, moet lezen:Die verweentheid van den ghereydevan den zadel, of van het zadeltuig, van degereedfehap : even als in den vierden der aangehaalderegelen uit Efopet:Sisfiu niet mijn fcoen ghereideen in Ferguut, fo. 11, b:CSi
34 T A A L K U N D I G ESi fat en vaste in haer gereideSi waren goede R. heide.R. is ridders, f. 31, d:En hadde noit man van uwen plumen.Moefti nv tghereide rumen.Zodat ook dit voorbeeld weder uitvalt. Hoevoorzichtig dient men te zijn , om niet te lichtop gisiingen te bouwen ! Intusfchen wete ikechter op de aangetogen verzen uit. Maerlant5waarin nefe op enuie rijmt, geen verzet.Doch het zy met het rijm, zo het wil; dederde of laatfte fteiling van Huydecoper kanik geheel niet toeftemmen, te weten, dat inder yftorien bloeme liden voor leiden zoudeftaan, en men daar leiden en beiden moeten lezen.Waarom -moet daar juist van leiden gefprokenworden ? Waarom zal men liden nieteenvoudig verklaren door gaan? „ En zy dedenhem gaan naar den tempel van Marchis,„ hunnen god ". Als deze verklaring recht is,behoeft men om geene verandering te denken.De eenige vrage blijft maar, of liden ooit genomenwordt voor gaan. Huydecoper , inzyne
A A N M E R K I N G E N , 35zyne fraaie Proeve, van taal- en dichtkunde,bl. 608 , beweert en bewijst, dat het voorby- }over-, of doorgaan, beteekent. Ik zal er nocheen voorbeeld of wat bydoen , niet, om ditnader te bevestigen, maar om zo veel te klaarderte doen -affleken het ondcrfcheid vanfpreekwyze .tusfehen deze voorbeelden en eenvolgend , waarover gefchil vallen zal.' Diegemeene coftumen vander fee, art. 25, inNederlants fee-rechten , uitgegeven door onzentaalkundigen Verwer, bl. 14, 15: Diefcaden fyn opter Coopluden, die fe nemen an dercoste van Betaengien van dat men lidet Vlfle deBas ; en fyn clcine fcaden. desgelijx an der cojievan Noormandien, dat men lidet Habel; van Ingelanden Scotland , datmen lidet Jeremuden;ende van Vlainderen, dat men pasfet Caleis. Opwelk artykel Verwer tevens aan teekent , dathet Lieth van Edenburg, het Lieth van Bergenin Noorwegen, enz., niets anders is, dande voorbyvaart. Limburg, fo. 119, b:Van limborch die hertoge rikeEnde fiin volc ghemeenlikeHebben foe lange geredenD'atfi varen tufcanen ledenEnde alle die lande gekeft mi datDatfi qiuimen taihenen inde ftadC 2Me-
36 T A A L K U N D I G EMelis Stoke, VII, 418:en 430":• Ja, Herl: fprac hi over luutDe.bode doe: men fachfe heden,Dat fi Tiele waren ledenLaeter dan te Vefpertide.Op de noene recht daer naerQuam een bode, ende brochte mare,Dat dat heer leden wareWirkendamme, ende waren comenIn finen lande.In alle deze plaatzen ftaat lyden voor voorbyofdoorgaan. Maar de zelfde Stoke , meeneik, gebruikte ook lyden voor het eenvoudigegaan. Dus VII, 463 :Doe quam een bode derwaart:Daer feide de al openbare,Dat dat heer ghekeert ware,Ende waer leden te Woudrichem.Huydecoper in de breedere aanteekeningen opvs. 473 > bh 79 5 zegt, dat Melis ons hier onder-
38 TAALKUNDIGEdit noch nader bevestigen : en wel zo, dat tvy"eerst noch eenige voorbeelden zullen bybrengenvan het enkele lyden voor gaan , daarnavan lyden. in zamenftelling met fonlmigevoorzetfels, voorbylyden,overlyden, doorlyden.Gaan ftaat over tegen komen.Die nacht ginc: de dach quam,fchrijft Melis Stoke, IX, 69: en de dichter derHift. van Zeghelijn, bl. 46, b, daar aangehaald,Den dach was comen, die nacht ghegaen :maar in Ferguut, fo. 14, d, mede aldaar aangetogen,leest men;Die dach quam, die nacht leet.In het zelfde werk, fo. 15, a, vinde ik:Ferguut die quam daer fciereDie altoes peinst om .i. fakeHi waent wel liden met gemakedat is, „ Ferguut kwam daar fchielijk : want,„ die in gedachten gaat , gaat fchielijk, al„ meent
A A N M E R K I N G E N . $fmeent hy, dat hy op zijn gemak gaat."Delffche bybel, 1477, II Kon. II: Ende alledie gene die leden neven di$-ftat daer afahel geuallenwas : ende doot lach Jij bleuen fiaende, Jef.XLIII: Als du doer die wateren liden fuljle foefal ic mit di wefen: ende die riuieren en fullen dijniet ouerlopen. Ezech. XIV: ende fegge ic denzwaerde: lide ouer dat lant. XVI: Ende ic leetKeuen di ende ic fach di. Doe er by Richt. XI,en I Machab. V, beneden by te brengen. Legendevan St. Germaen , 1478, fo. 135, b,aangeh. in Huyd. Proeve, bl. 608: foetoghenfi aen fmte Germaen ende fine ghefelfcap, die doerhoer lant leden. Lod. van Velthem , Spieg.hiftor., IV, 29, bl. 250:'Si fagen oec ouer die Walen vliegenEen brant, een vogel, fonder liegen.Doe riep Ghi ter feluer Jiont:In wilde niet om ducent pontDat hi ouer ons ware leden 1Wi felen victorie hebben heden:In is Ic en.Dus verre voorbeelden van lyden voor gaan,eenvoudig. Nu gaan wy over tot de zamen-C 4ge-
4© TAALKUNDIGE'gefielde woorden, voorbylyden, overlydcn^door-,lyden. Immers, indien het enkele lyden in allegevallen en overal beteekent voorby gaan, overgaan, doorgaan, dan zal voorbylyden, ovèrlyden ,doorlyden , zo veel moeten zijn als voorbyvoorbygaan, overovergaan , doordoorgaan; iets, datongerijmd is. Of,'indien voorbylyden, ovèrlyden, en doorlyden , enkel voorby-, over- , endoorgaan beteekent, gelijk het zo wezenlijk is,dan blijkt ook uit die zamenflelling, dat lydenniet altijd voorby-, over-, of doorgaan beteekent,maar ook fomtijds, ja dikwils, eenvoudig gaan.Laat ons voorbeelden bybrengen.Voorbylyden, voorbygaan. Handvefte vanGraaf Willem IV., aan die van Amfterdamgegeven, 9 Dec. 1342, in Wagenaars Amft.,d. II, bo. II, bl. 102 van het 2 ftuk in 8°,en in de Handv. v. Amfterdam, bl. 10, 11 :Voorts foo fullen fy tollen vry varen met alle har?goeden voet by 'alle onfen tollen in onfen landen,ende der poorte brieven, daer die poortersmede varen voor by onfen tollen, die fullenfy alle jaren vernieuwen, • • ende tot elcker tollenaen te varen daer fy voor liden zeilen, endeoorlof te -nemen. In het charterboek van Mieris,d, II, bl. 668, daar deze handveste medeftaat.
A A N M E R K I N G E N . 41flaat, leest men zeergebreklijk ; daer fy voorby varen , ende fullen verlof nemen : terwijl erin de randteekening liden ftaat. Ik hale ditlaatfte ten dien einde aan, omdat er eenigszinsuit blijkt de gegrondheid van myne vooronderftejling,dat men voor by liden moet lezenin plaatze van voor liden: gelijk het voorafgaandevoor by varen dit mede uitwijst. Dathoefkijn der rofen in den dal der tranen , FIS.,fo. 2, a: Het is ydelheit te minnen dat mit alrefnelheit voer bi lidet. ende daerwaert niet tehaesten • daer hvighe vroechde bliuet. Der oudervaders collacien, Antvv., T506, fo. 53: Vaderoft mogelic is fo laet defe kelc van mi voerbi liden.Qverlyden, overgaan, overtrekken. Bytel*,1477 , Richt. XII: Ende als daer yemant quamghtulouwen van Ephrayms ghetale. ende hi feide.ic bidde dat ghi mi laet liden ouer : foe feidenhem die van galaad. Biftu ene van ephraym ? Jef.LI: En verdroeghefti die zee niet: dat water vanden anxteliken af gronde ? Die fettes die dicpheitder zee tenen weghe : cm dat die verloste ouerüdenfouden. En zo overlijt, fnbllantivum, voordoorgang, doortocht, Richt. XI: Ende fi fondenboden totien coninc van edom ende. feiden. laetC 5mi
42 T A A L K U N D I G Emi liden doer dijn lant Ende hi en wilde haerbede niet oerlouen. Daer om fant hi totten conincvan moab ende hi veronwaerde hem oec den ouerlijtte gheuen. Kiiiaan: ver-lijd, mer-lijd. Tranfitus,mors. Waarmede overeenkomt het eenvoudigeLieth, dat is voorbyvaart, waarvan boven.Lo. van Velthem, Spieg. hift., IV> 31,bl. 252;Si wisten alle defe gracht wel,Ende warenfe oec wel ouerleden.Doorlyden, doorgaan. Bybel 1477, IMachab.V: Ende iuias fende te hem mit vriendeliken woerdenende feide. Wy fullen doer v lant liden omin ons lant te gaen: ende nyemant en fal v deren:wij fullen alle te voet doer liden.TAAL-
43TAALKUNDIGEENANDEREAANTEEKENINGENOVERHET ZOOGENAAMDEPRIFILEGIUMTRINITATIS,DOOR HERTOG JAN, DEN DERDEN, VAN BRABAJvT,VERLEEND AAN DE HOOFD-STAD'S HERTOGEN-BOSCH.C^)nder verfchciden privilegiën, door de Herlégenvan Brabant, aan de ftad 's Hertogenboschverleend , munt inzonderheid uit hetprivilegium Trinitatis.Het heeft dien naam gekregen, om dat deeerfte woorden luiden In dien mem der Heyligherende der onghefceydenre Drievoudicheyt. amen.Het is gegeven door Jan den derden, Hertogvan Brabant, in den jaare 1329 r s donerdaegsna
44 TAALKUNDIGEna dertiendack, dat is (zoo ik meen) den 12 Januarivan dat jaar. (1)Men kan dit Privilegie vinden in de genetuleCojïuimeh van Braband Limburg en Mechelen,(2) en in alle de uitgaven der Coftüimenvan 's Bosch afzonderlijk. (3)Ik zal in deze myne aanteekeningen delaaste uitgaaf volgen, omdat ik dezelve voorde naaukcurigfte houde , wijl die door denuitmuntenden Mr. Antony van Heurn, weleerPerifionaris dezer ftad, volgens het handfchrift,is bezorgd. (4)Ik laat deze algemeens aanmerkingen vooraf gaan.Voor(1) Volgens de Lij si der gewoonlyke vaste feestdagendoor %Wagenaar.(2) Uitgegeven door J. B. Christinijn Antw. 1682.II. deelen in fol. en daar II. deel bl. 932—934.(3) In die van 16S4. in 12.2 , van 1717. in 12.2 , van1744. in 12.2 , en in het eerfte vervolg van die van 1758.in 4 2,(4) Zie ook over dit Privilegie Oudenhoven Befc-hryv.van s Bosch de uitg. van 1670. bl. 88.
AANTEEKESUÏGEN, ENZ. 4j\Voor aa word -hier altijd ae gebruikt, alsliamaels, daer, voermaels enz.In plaatze van y word de i gefield, als wlii, fi, iiden, vir, live enz,In plaatze van aa en a flaat dikwijls et of e,als weer voor waar, fieet voor yksf, ghebeckvoor geèafc, wer voor maar, enz.: dit is hier terflede nog de, gewoone tongval, want men zegtdreijen voor drayen, plekken voor plakken enz.Voor oo leest men doorgaans oe als goeds3groet, voer, coempt enz.In plaats van ou wordt au, ook «, en dit laasteook voor oe, gebruikt, als j gehande, ouderen,behouden, ghetruwe, ghebruut voor gebrout,duet 'voor doet.Voor m' vindt men altijd u- 3als ttighende,ghebrukere, luie, buten enz.Even als by Kiiiaan in zijn Woordenboekwordt hier ghe voor gegefpeld, als: h.yligher,onghefceydenre, ghene enz. fomtijds echter ge;al$: gehande , ge%V.Over-
46 TAAL-KÜND I G EOveral, waar men thands een z bezigt, ftaatbier een ƒ, als: fi , fijn, falicheiden, anefien,onfe, uitgenomen alleen zeghel.Dikwijls wordt agter de woorden een e by ge-*Voegd , als: ghebrukene, verkefene , backene,doene , gheldene , live , toze, jemenne, eygene,w'w, derre, omme, enne, niet voore??rfe, maarvoor en, zoo ook ave vooraf, ane voor aara,als: avedoen , aneverde, anegam, anefien, ane-Jleerven, ook vindt men by vele woorden ophet eind een r, meest altijd ten tecken vaneenen cafus dativus, als: •Heyligher, jegkenwordiger,wittachtigher, doedliker enz., en op eeneandere wyze, by verplaatzing, als: onghefcheydenre,eyghenre, geenre, fijnre, voor welk laatsteook wel by verkorting fi re ftaat.Vele woorden zijn verkort, als: wi hebvoor hebben; wi vri voor wy vryen , wi foei.voor wy zullen , waer wi voor wwren-wy.Deze algemeene aanmerkingen maken veleduistere woorden in dit Privilegie duidelijk.Met de taal en fpelling van dit Privilegiemoet
A AN T EE K EN I N G Ë N, ENZ. 47moet na overeenkoomen de Spiegel Hiftoriaelof Rijmfpiegel van Lodewijk van Velthem, (5)wijl die ook in Brabant, door een Brabander,maar weinig jaren voor het zelve, te weetenomtrent 13i
%t * TAALKUNDIGEovergezet: fonder het we/en ende fubjlantie tg'fleylen.Cont fi allen , notum fit omnibus, zoo ook valtVelthcm icdoe't v cont. (7)Die namaels we/en fiolen; te regt ftaat na voorpost, fiolen is zullen, zoo komt het hiei dikwijlsvoor (8), en by Klaas Kolijn : wi zolenni licht ficriven. (9)Tughende metten geh ude derre jeghenwordigefCarten; tughende is, ook volgens Kiiiaan, betuigende,gehande vind ik by hem niet, het ishier, zoo veel als inhoud;•'jeghenwordiger is tegenwoordige, zoo gebruikt ook Melis Stoke het.bywoord jeghen-woerden, en Huidekoper haalter verfcheiden voorbeelden van aan. (10)Want wi ons fiat van den Bosch, die een Vesteende een Slot es Ons Lands op dat einde , endedaer Ons ende Onfien Lande ghemeynlike groet orberende macht aneleghet , willen ende begluren00 Cnp. V.(8) Au. 2. 8. en 9.(9) Vs. 864.(10) VI. 13. bl. 869. II. D. bl. 51S.dat
A A N T E E K E N Ï N G E N , ENZ. 4$dat teeneme in dogheden in falicheiden ende in Eren;Wint is hier voor omdat, of naardemaal, zooook by Melis Stoke: want de Coninc goct datdochte, en elders, (12) gelijk ook bij laatereSchryvers, want hy dit raetfel meynde gefprokente zijn van den visfcher en verjïont hy 's niet; (13)Want ghy van die meyninge zijp; (14) Want ikmoet fcheyden van der aarde fo laet my gheen mirechtghelooven aenverden (15.); zoo ftaat er inonze overzetting van den Bybel: ik fal uwen nameverwachten, want hy goet is voor" uwe gunstgenooten(16); nog deze plaats moetik, om derzelverdtiidlijkheid, aanhalen: dit feyde hi daerom, want hem God te kennen gaf, dat God doerhem v.'uiiderwercken foude (17).Ves-(11) III B. vs. 458.O) VI B. vs. 1189.(13) D. V. Coornhert overüeït. van de Odyfea lïomeri,'11 't leven van Hom. bl. 5.(14) C. Fladeracci Profejj'. Sylvaducenfis Sele&if. Lat.ferm. phras. Belg. et gall. redditts wxr. 1586" pag. 17 ennog pag. 67.(15) J. B. Homvaèrt vier Wterfien bl. 13.(16) Pfalm 52. vs. 11.(17) Dat wonderlycke leven der ge feilen van finte Franciscusgheprent Tshertogenbosch in '/ jaer ens heer en 1514.in 12.2 bl. 5.P
$o T A A L K U N D I G EVefte is volgens Kiiiaan munimen, in welkenzin het hier ook ftaat, gelijk mede Jlot voor arx:wanneer nu de Hertog zegt, dat de Stad 's Boscheen veste en flot is, op dat einde, meent hy opde grenzen van Brabant, daar dezelve gelegenis, te weten byzonder tegen de Hollanders enGelderfchen : orber is belang: aeneleghet, beteekentaanligt.Dogheden is deugden, gelijk ook Kiiiaan doghedop het woord doghen heeft: hier van zegt mennog hy dogt voor hy deugde; men kan hier overzien Huydecoper op Melis Stoke (18).Die bequaem dienst onfen anderen onfen vorderenende ons vanhen dicwile ghedaen. Het zal hetzelfde wezen, of men leze alderen of anderen,want beide beteekenen ouderen, waar toe geen bewijsnoodig is; hoewel ik liefst anderen lees, omde bovengemelde aanmerking wegens au voorcu, maar geheel verkeerd hebben vorige drukkengezet anderen'-, vorderen zijn voorouderen; ditkomt veel by Klaas Kolijn (19) Melis Stoke (20)en(18) II D. bl. 364 en III D. bl. 98.(19) Vs. 904 zie van Loon bl. 362. n. 7.(20) III B. vs. 187. Zie Huydecoper II D. bl. 18.
A A N T Ë E K E N I N G E N, ENZ. $ten anderen voor: dit woord is lang daar na indiergelyke privilegiën nog dikwijls gebruikt;zoo vind ik het, en wel, met uitlegging wie erdoor die vorderen verftaan wierden, in de oorfpronglykeuitgifte der gemeente aan de goedelude van den Heertgange van W%elwijck in der Provhienvan Rythoven en van den Heertgange van Schadewijckin de prochien van Eersfel gegeven doorPhilip, den tweeden Hertog van Brabant vandien naam, den 20 december desjaars 1464,alwaar ftaat: brieven, dair mede hen die vroenteende gemeynte by ons oft onfen vorderen wilen hertogenof hertogynnen van brabant verleent oft tervewtgegeven zijn geweest.So heb wi onfen porteren van den Bosch om dieliefde koersende haerewerheydeghegheven die Poentehier na befcreven. In de vorige uitgavenftont in plaats van werheyde , overheyde: ze»ker moet de laatfte uitgever byzondere redenenhebben gehad dit te veranderen: misfchien gafer het handfchrift alleen aanleiding toe: als eroverheyde gelezen wordt, weet ik niet, wie deHertog zou bedoelen, daar hy zelf alleen deoverheid van deze Stad was, ten zy hy in eenftaauwer zin de Regeering dezer Stad, als de lagerOverheid derzei ve, had verftaan, doch ditP 2 kan
52 T A A L K U N D I G Ekan ik niet. denken : als er werheyde gelezenwordt, is dit zeker voor waarheid: ik vind, datwaarheid fomtijds getrouwheid beteekent: zooftaat in de overzetting van den Bybel (21)waerachtige mannen, en op den kant, mannen derwaerheyt, ofte getrouwigheyt; misfchicn heeft de .Hertog dan gemeend , om de liefde voor de getrouwheidder poorters. Poenten is voor puntten,articuli, zoo zegt ook van Velthem in zyne inleidingte poente, het geen le Long door te puntigerverklaart, het komt hier meer voor.In den eerften Artikel worden de Bosfchenaarsverklaard tolvry in alle landen van denHertog; dat dezelve reeds in den jaare 1196tolvryheid op den Rhijn verkregen hebben, enverder in het gemeen van hunne vryheid vantol, kan men zien by Oudenhoven in beidezyne befchryvingen dezer Stad. (21)In den beghinne fo vri wi onfe poneren en willen,dat fi vri ende quite fijn van alle tollen. Deze(21) Exod. XVIII. vs. 21.(22) In die van 1640 bl. 64 en volg., in die van 157»bl. 82. en volg.
AANTEEKENINGENJ ENZ. 53ze aanvang is beter dan het belachlijk beginder koftuimen van de Stadt Eyndhoven: item inden eerjien foo is waerachtigh ; wi vri is wy vrydenof bevryden: quite fijn is het zelfde, als vryzijn, ten zy men vry door liber, en kwijt doorquietus, daer het zeker van afkomt, overzette.In den tweeden Artikel wordt den Poorterenvergund , alleen voor Schepenen van hunneStad te regt te ftaan, het geen ook in de Cofiuymenvan 's Bos is overgebragt (23). Waer datfake dat jemenne iet wenende weer teghen eneghenporter; jemenne is iemand, zo zegt van Velthemin zijn inleiding: hoe yemen yet gedoen mechte;wenende weer is contenderet, twist, hadde..In den derden Artikel ftaat, dat de Schout hetonregt, eenen poorter door eenen van het omlig,gendeland aangedaan, zal afdoen; So wie van denomfeteren eneghen porter onrecht of ghewant dede aanfinen goedeJonder claghe befeten, die fcoutheyt fal daervaren, ende dat onrecht berichten, ende ave doenfinder ons ende der onfier bolgerfchap; omfeteren ishet zelfde, als by Kiiiaan om-faeten, circumhabi-tan-(23) Tit. VII Art. 4,; Ik volg-de laatfte uitgaaf, wantin de telling der titels verfchillen de vorigén.
54 T A A L K U N D I G Etantes, waarom ook in den korten inhoud vandezen artikel ftaat iemand ten platten Lande; ghewantis by Kiiiaan vejiis, of ornamentum navis,maar dit kan het hier niet beteekenen: ik weetechter niet dat gewant een andere beteekenisheeft; men moet hier dus eene andere lezingzoeken : misfchien is er een n voor l gelezen,en dan zou er ftaan ghewalt; dit immers beteekentgeweld, het geen een goeden zin uitlevert:dit woord heeft Kiiiaan in die beteekenis, en het komt by Klaas Kolijn in dien zindikwijls voor (24); maar nog liever denk ik, datin plaats van ween u gelezen moet worden, waarin nog ligter misflag wezen kan, en dan is het ghewaut,en dit volgens vorige aanmerking voorghewout, het geen ook by Kiiiaan voor geweldftaat, en by Klaas Kolijn meermalen voorkomt(25), en waar van ook Huydecoper opMelis Stoke voorbeelden aanhaalt (26): clagheis volgens Kiiiaan qnerela, ook accujatio; dede laatfte beteekenis heeft het hier, ten zy mendoor Jander claghe, net precario, verftaan wilde,(24) Vs, 437. 463, 980, en ÏI14.(25) Vs. 771. 903 en 1134*(26) III, D. bl. 150 en 465°
AANTEEKENINGEN, ENZ. 55dc, gelijk men in regte zegt, nee vi, nee clam,nee precario pofiidere (27): fchoutheü is volgensKiiiaan fpeculator,, Epifcopus, prcsfeÜus, prcetor,doch eigenlijk had hy niet moeten zeggen fipeculator,maar exhortator of monitor, gelijk hy ookfchouwen door exhortari overzet ; want fchoutis venmaner , om dat hij fchepenen maant ,mi regt te doen : zoo zegt van Somereni). zynen gefchreven Commentarius op de'B«sfche koftuimen, fcultetas non habet authoritttemcondemnandi vel abfolvendi, vel cognofcendide neritis caufice, de natura & differentia deliÜorumfed efi monitor fcabinorum, adfinem, ut ipfifaiant jujïitiam, condemnent vel abfolvant £fhabetpoteftatem facinorofos accufandi & poenas, inquas 1 fcabinis damnati funt, exequendi. En watverder : fcultetus autem licet fit monitor, efi tarnenmajor omnibus ficabinis judicantibus, quiaipfie habet executionem; hier van is het, dat- men alhier in het befluit of conclufie van eenengcregtelyken eisch nog deze woorden gebruikt,de eisficher concludeert en contendeert, ten einde byvonnisfie definitief, in dezen ter manisfie des hee-\en regters door U Edele Achtbare te geeven, zal'-'orden verklaard voor regt. Van de fchouten,(27) L. 1 § 1 ff uti pojfidetis.D4weh
156 T A A L K U N D I G Ewelke hier twee perfoonen, een hoogfchout eneen laagfchout, plagten te zijn, doch thandsmaar één te gelijk Hoog en Laagfchout is, teweeten het eerfte over de Stad en Meyery, hetlaatfte flcgts over de Stad en deszelfs vrydom ,(want in ieder kwartier der Meyery is een Laagfchout, dien men kwartierfchout noemt), kanmen zien in de Bosfche koftuimen (28).Berichten is, volgens Kiiiaan, onder anderei»decernere , het welk hier beteekend wordt; Jolgherfichap;hier voor heeft Kiiiaan bolghenfihapojfenfa, cnlpa.; maar dit is de beteekenis riet:het is hier indignatio: fonder ons bolgerfichp ishet zelfde, als er in den 35 artikel ftaat: djs ennefiolen wi ons niet belgen: van dit belghen, balghen,indignari, by Kiiiaan, (op welk woordmen de aanteekening yan den kundigen G. vanHasfelt kan naarzien) komt ook verbolghentheid,ir«, by denzelfden: zoo ftaat er in onze overzettingvan den Bybel: Gy hebt wechgenomen aluwe verbolgentheyt- (29).f ,Inden vierden Artikel wordt van de dagementei(28} Tit. I. art. i. 2 en 3.(29) Efal» 85 vs. 4.! " ! ~
A A N T E E K E N I N G E ' N , ENZ, 57ten gefproken; gheldelike faken , denk ik datgeldzaken zijn , zaken die geld betreffen ,hetwoord gheldelik ftaat niet by Kiiiaan: ocht is of:zoo komt het hier meer voor, men kan daarover zien by Huydecoper op Melis Stoke (30),en over de verandering van ƒ in ch in het gemeenoók aldaar(31): vorster is geregtsbode;Kiiiaan heeft het ook: orcontfcap is by Kiiiaanteftimonium, tejiimonii diftio, doch het fchijnthier flegts by wezen of aanwezendheidte beduiden:dagher is hier en elders accufator; hlne ftaat voorhy hem: ghelden is betalen, zoo ook Kiiiaan envan Hasfelt in zijn aanteekening: ban heeft hiereen beteekenis, die Kiiiaan niet noemt, te wetenboete,muleta: in den zelfden zin worden hierelders gebruikt betemesfe (3 2) en beteringhe (33),welke Kiiiaan ook in dien zin niet heeft,dit wordt elders (34) door deze woorden duidlykergemaakt: dat hi dien broke beteren mach,endaar(30) III. D. bi. 371.(31) Ibid. en I D. bl. 350. II. D. bl. 539, zie ook
5? TAALKUNDIGEdaar beteren, redder e, fiolvere, en broke, breuke,mulüa betekent, van welk £ro£e ook hier ftaat,die broecachtich es , ende finen broke verborghenmach, daar broecachtich niet gelijk by Kiiiaan paludofius,maar delinquens, muleta obnoxius beteekent,waar voor hy brokigh heeft, en breuke isnog in gebruik; zoo zegt J. van Paffenrode: hywon dat fiy daar voorzon breuk betalen moeten. (36)AIn den vijfden artikel wordt gehandeld overbet zweeren wegens geldzaken. Sneren is zweeren,Iurare: dit komt hier meer voor, en dezelfdefpellinginSMflênzês/è (37) voor zwaarnisfie, voorbezwaarnis/e: dit heeft Kiiiaan niet: tuentech (3 8)voor twintig: zoo ftaat ook by van Velthemfuueren (39), maar daar is het beveiligen, of zuiveren: eens wordt het hier /weren gefpeld (40),kort daar na komt fiiere voor, het geen in denzelfden zin eid genoemd wordt, dus zweere isjusjurandum, het geen Kiiiaan niet heeft; ver-val-Czd) In zyne gedichten. Gorinchem 1711 in 8.2 bl 250.(37) Art. 35.(38) In het befluit.(39) 1. B. Cap. 2 bl. 4.(40) Art, 10.
AANTEEKENINGEN, EÏÏZ. 59vallen van dier faken,is hetlatijnfche zeggen eaufacadere.Sweert hiqualike en finen fiever niet enne volght,dat is: zo hy kwalijk zweert, en zynen fiever nietvolgt, de laatfte woorden zijn zeer duister, enhet woord fiever by Kiiiaan en. anderen onbekend; ik denk, dat dit uit het Pausfelyke regtmoet worden uitgelegd.In het zelve vind ik, dat een bisfehop vanSimonie of omkooping in het begeven van eengeestelijk ambt befchuldigd , zig daar van meteede moest zuiveren, en zweeren, dat noch hydoor zig zeiven,noch eenen anderen,noch eenander voor hem geld ontvangen had: dan volgthet voorfchrift, op welke wyze dit moest gefchieden: Idem Epifcopus fiuper fanëta Evangeliaprimumjurabit, dein ver o pur gator es fiuper fanctaEvangelia jurabunt, quod, ficut ipfi credunt, verumjuravit (41),- en elders: fiatuit Gregoriuspapa ut uterque Septima manu propinquorum, ta-£tis facrofanêtis reliquiis, jurando dicat eet. (42):dit(41) Can. 17. caus. 2 queeft. 5.(42) C, .28. c. 37. q, 2.
fjoTAALKUNDIGE'ditfeptima manujurare komt daar meer voor (43},gelijk ook elders quinta vel fexta manu (44);het was dus de gewoonte, dat niet alleen hy,wien de zaak aanging, den eed deed, maar ookeen of meer anderen na hem zwoeren, dat hyzoo veel zy 'Wisten, de waarheid had gefproken:deze wijs van zweren heeft C. F. Hommeliusaartig uitgelegd, en met eene afbeeldingopgehelderd (45).Dan zal fiever zoo veel zijn als fiyver, bevestiger,van fiyven, by Kiiiaan, firmare, en aanduidenden Confacramentalis of conjurator, medezweerder,gelijk zy genoemd worden, en welom dat die de bevestiger is van den eed, dusis de zin deeze: indien hy kwalijk zweert, en defiyver van zynen eed, zijn medezweerder, en bevestigervan zynen eed, hem niet wil volgen, en nietwil zweeren, dat hy , zoo veel hy weet, de waarheidheeft gefpraken (*).De(43) C. 2. C. 33. q. 1. en Cap. 5en7Z.de frig. & malcf,(44) C. 13. X de Simon.(45) In zyne Jurisprudentia tiumhmatièus illuftrats. -Lipfi
AANTESKENINGEN, ENZ. 61De zesde Artikel raakt de gefielde JaargedingenMaendaechs na Dertiendach, dat is maandagna drie Koningen, of na den zesden January:de zesde January word dertiendag genoemdom dat dezelve de dertiende dag na Kersmisis: men kan dit by Kiiiaan op dat woord en inde daar aangehaalde plaatfen door van Hasfeltvinden : /maendaechs na Beloken Paes/chen , ismaandag na het afloopen van het Paaschfeest:men kan hier over ter zelfde plaatfe lezen:/maendaechs na de Gheboerte finte Jans Baptiste,is maandag na den 24 Juny; er wordt gezegd,dat de fchout fchuldig zal zijn aan fchepenen feten te gheven , ende haer Gruyt oec te gheven,wat hier door Gruyt verftaan worde, weet ikniet, gruyt betekent wel een tol, die van hetbier betaald wordt, zoo vindt men gruta in hetgloj/arium van du Cange, en gruyt-geld by Kiiiaan(46) , doch dit kan hier de beteekenis nietwezen, wijl dit geld is , dat aan den Hertog. • .. . en(4Ö} Hier over kan men ook naarzien J. van Hewn. J.U. D. Prof. Sylvad. dijfertatio de regalibus in Belgi»pracipuê in agro fylvadiicenfi ufitatis Trajeét. 1772 pag105 feqq. alvvafiar over dit regt naaukeurig in het kort gehandeldwordt.
6% T A A L K U N D I G Een niet aan Schepenen werd opgebragt: eeneandere beteekenis echter van dit woord vind ikniet: uit den zin zou men' kunnen opmaken,of er een zeker inkomen van Schepenen doorbedoeld wierd,,doch hier ftrijdt tegen, datvan Someren in zynen gemelden Commentariuszegt, dat zy in de eerfte tyden geen of zeerweinig inkomen gehad hebben, en dat, indienzy dit al hadden gehad zulks door den fchoutniet zou betaald zijn geworden (*).In den zevenden Artikel wordt de ftraf ophet toebrengen eener wonde aan iemand bepaald.Hetwoord ghe-touwe is hier, als hetLatijnfchetelum, allerlei werktuig , waar mede men iemandzou kunnen wonden, in dien zin heefthet Kiiiaan niet; met vrittachtigher orconde bedraghen, wittachtig heeft Kiiiaan niet, maar vanHasfelt tekent op het woord wettich aan, dathet(*) Mogelijk is het Cruit, aromata ,fpecies, in 't FranschEfpices, of Epices, dat ook het /i/«r/i(zoutgeld) der Regteren,in eetwaren beftaande, beteekent. Donner vin et efpices,wijn en kruid (fpecery) geven, is een gewoone fpreek*wijs iu het Fransch. Zie Du Cange in fpecies. M. T.
A ANtÈEKENI ÜGEN, ENZ. 6%het daar mede overeenkomt, en zoo is het hierook; orconde is bewijs: bedraghen is, onder anderen, by Kiiiaan accu/are: dit is hier ook de beteekenis,echter fchijnt het fomtijds meer te beteekenen,en wel zoo veel als hier deze zin beduidt, te weten met wettige bewyze te befchuldigen:zoo wordt hier elders (47) gezegd: wordehier iemant af ghewroecht ende met bedrachen,wroegen is acenfare, zoo zou dan bedraghen meermoeten beteekenen, ten zy men onder bedraghenverftond met wittachtigher orconden , het geeneven vooraf gegaan was: zoo ftaat er ook: fowie dat van valfcer mate ghewroecht wert ende daeraf met wittachtigher oremde bedraghen C48): debovengemelde zin komt hier dikwijls voor (49).In den agtften artikel wordt gehandeld overde ftraf van hem , die eenen anderen in zynewooningbeleedigt: overmids is hier en elders (50)door, gelijk pok by Kiiiaan; ondadighe is hielenelders (51) misdadige, waar voor ook voorkomt(45) Art. 10.(48) Art. 13.(49) Art. 8. 9. 10. 13. 18 en 27.(50) Aart. 18 en 19.(51) Art. 9.
(54, TAALKUNDIGEkomtf (52) onver dadighe, het gee.i Kiiiaan n*etheeft; vive is vijf.In den negenden artikel wordt gefprokcn overiemand, die in zijn huis aangevallen zijnde,zig verweert: ver/oenen is reconciliare: over hetverzoenregt is veel gefchreven: in de koftuimenvan 's Bosch vindt men daar van ook ge-* r ag (53)- •De tiende artikel raakt de doodftraffen ophoofdmisdaden in het gemeen. Diefte is volgensKiiiaan furtum: ingaen is hier, als ook byKiiiaan, onder anderen, ondergaan; ingaen in'tleste vonnesfe ende in 't vonnesfe des lijfs is nietsanders dan ten dood veroordeeld worden.De elfde artikel betreft het ftellcn van borgendoor poorters in een twistgeding: wordt eenporter gheaentaelt in den Ghedinghe ende den richteriet rechts ane hem ghevelt.Aentalen is aanbreken:ghevellen is vellen, en, hier, voor adjudicare,het geen Kiiiaan niet heeft, maar wel veldenden twist: zoo moet het woord gheviele ook(52) Art. 25.(53) Tit. III art. 33. 34 & 35 v -K.ver-
A A N T E E K Ê N I N G Ê K ) ENZ. 6$Verftaan worden voor adjudicabat, als er gezegdwordt: (54) weert, dat den richter in den ghedingheiet rechts ane iêmant gheviele, waar voor inVroegere uitgaven verkeerd ftaat gheniele; enwechis flegts weg.'De twaalfde artikel bepaalt de boete , tegenhem die vonnisfen Van Schepenen wederseecht,dat is tegenfprcekt; ende dertiénde, de boetetegen hen, die valfdie maten gebruiken.De veertiende artikel is wel. een der gewigtigfte, vervattende het verfterfregt tusfehen -man en vrouw, wanneer dezelve geen kinderennalaten; witteghe gheboerte, is hier en elders (55}kgitima proles, wettig kroost, Waar Voor ook hieren in den volgenden art. ghebuerte: deze beteekenishceftlviliaan niet, maar men Vindt die in deaanteekening van van Hasfelt: zoo is het ook metde volghende fpreekwijs te live, in leven, blyv'enjfupereJJ'e, vivere; hier wordt gezegd, wanneerman of vrouw fterft, en geene kinderen nalaat,dat dan de langstlevende van hun beiden alle '2ghe*(54) Art. 18.(55) An. 15 en 33.E
66 T A A L K U N D I G Egherede goet of die Have vriliken zal bezitten endoen daer mede finen vrien willen: dit wegens 'Jgherede goet of die Have, het geen volgens dekoltuimen (56) ook plaats heeft, zelfs al laatde eerstftervende kinderen na: maar aangaandehet onroerende Goet oft Erftale of Erve ftaat er,dat de langstlevende dezelve alfo langhe, alfehi leeft, alinglikefalbcfitten; alinglïkeis volgensKiiiaan geheel : er wordt echter by gevoegt,dat hy dit goed niet altemaal op dezelfde wyzebezitten zal , maar dat hy een gedeelte machvriliken vercopen ende becommeren ende altemaelfinen wille daer mede doen, dat is in vollen eigendombezitten, te weeten dat daer comen esvan's gheens fide, die'der leeft, dat is, hetgeengekomen is van de zyde van den langstlevenden,en nog die helft van dien Erve, dat fi ghemeinlikete famen ghewonnen hadden, die den levendenanestrecht. Dat is de helft der goederen,die zy, ftaande huwlijk, hebben aangekogt,welk gedeelte den langstlevenden anestrecht, ditzou moeten beteekenen toebehoort, maar wijl dezezin flaauw, en het woord onbekend is, zouik denken, dat men hier moet lezen anefieerft,voor(56) Tit. VIII. art. 11 en 13. Tit. XV art. 7.
A A N T Ë E K E N I N G Ë N , ENZ. 6fvoor aanfterft, gelijk aanfterven by Kiiiaan, obveniremorte alicujns, beteekent, en hier ookfteerft voor ft erft gelezen wordt, of misfchienis aneftrecht, het zelfde als aanftrekt, dat is, toekomt.• Wyders, dat de langstlevende eengedeelte en fael moglien vercopen noch becomme*ren, mer, na hem fait comen op de waerachtigheErfgenamen, dat is, flegts in togte of vrugtgebruikbezitten , te weten : dat daer ccmen esvan 's gheins fide, die daer doedt is, en nog d''anderhelft des Ërfs van hen ghemeinlike ghcwonnen,Pit heeft ook volgens de koftuimen (57)plaats, maar niet in geval er kinderen zijn, alsop den volgenden artikel zal blyken. Nu ftaatnog te onderzoeken, wat er door 't gherede Goetoft die Have, en wat er door 't onroerende Goet,oft erftale : of erve verftaan worde, want dezewoorden komen hier dikwijls voor. Menmoet hier toe vooraf weten, dat men hier dagoederen niet flegts in roerende en onroerendeverdeelt, maar dat men een drieërlei onderfcheidmaakt, te weten erflyke, dat zijn onroerendegoederen, erfhaavlyke, dat zijn roe»ren-(5;) Tit. XV. art. 5.E 2
68 T A A L K U N D I G Erende goederen, die voor onroerende gehoudenworden, en havelyke, dat zijn roerendegoederen, en die daar voor ook gehouden worden; het geen hier van onroerende goet van erftaleen van erve gezegd wordt, moet zoo welvan het erfhaavlyke, als erflyke verftaan worden(58), daarom heeft men gedagt, dat doorerftale, erfhaavlyke goederen gemeend worden,doch ik denk, wijl alle de drie gemelde woordendoor elkander gebruikt worden, dat doorallen moeten verftaan worden bona Jive naturafive confuetudine immobilia: erftale ftaat niet byKiiiaan: onder erflyke goederen worden begrepenHuyfen Cijnfen Renten of F'achten (59); metéén woord, alle goederen die uit de natuur onroerendezijn: onder erfhaavlyke zijn vervatHuysraet, Silverwerck, Juweelen, Tennewerck,Coper-yverck , Tferwerck , Bedden , Gardynen,Sargym, Lijnnegewaet, Hout-werck (60), Cleederen,Cleynodien (61), ende voorts generalijckalle 't gene, dat fatfoen heeft (62), off tot fatfoen(58) Ibid. en Tic. VIII. art. 10.(59) Tit. V art. 5.(60) Tit. VIII. art. 10,(61) Tit. XVII. art. 17.(62) Tit. VIII. art. 10.
A A ^ S T T E E K E N I N G E N , ENZ'. 69foen gefneden is (63), het zijn de woorden derkoftuimen: erfhaevlyke goederen ftaat niet by Kiiiaan: deze naam is zeer eigenaartig ; wantwijl deze goederen door het koftumierregt erflyke,uit de natuur havelyke en dus te gelijk erflykeen havelyke goederen zijn, heeft men ook eenfaamgevoegden naam aan dezelven gegeven, enze erf-havelyke genoemd: van deze goederen kanmen ook lezen by den geleerden Petrus Stokmansin het werkje, dat ik in het vervolg naderzal aanhalen (64). Door 'i gherede goetcft die Have vermeen ik, dat men een en het zelfde,te weten havelyke goederen, verftaan moet,ten zy men '£ gherede goed, voor het gereedfte,als geld, nemen wilde; onder het haavlijk goedzijn begrepen: geld, fchul'den, actiën, crediten,leesten, yfere beesten, (welke dezen zijn heb ik eldersuitgelegd) wolle en lynen, laecken, egeenfatfoenhebbende, noch totfatfoen gefneden (65) ook alfulckenegoeden daer men neringe oft coopmanfehappe mededoet, het zy dat 't zelvefatfoen heeft ojfnijet (66),,wel-(63) Tit. VIII. art. 11.(64) In traétatu de jure devolutionis Amftelod. 1667. inI2.°- Cap. III. §. 19. pag. 26.(65) Tit. VIII. art. 11. en Tit. XVI. art. 7.(66) Tit. VIII. art. 13.E 3
7° T A A L K U N D I G ^welke van het erfhaavlyke zijn uitgezonderd:echter de gireétfchap oft Inftrumenten te wetenevyfel , fchaelen, getouw e ojf andere inftrumentendaer yemandt fijn neringe oft ambacht mede doendeis (67) zijn niet haavlyke, maar erfhaavlyke.Wyders ftaat nog in dezen artikel gheloèffamvoor fidedignus, gcloofvveerdig-, den noet floppen,egefiati fubvenire, den nood, of der armoede tehulp komen, welk eerfte Kiiiaan in het geheelniet, en het tweede niet in die beteekenis heeft.De vijftiende artikel vervat het verfterf-regt,wanneer man of vrouw fterft en kinderen nalaat;dat is het Brabantfchc devolutie-regt, overwelk moeilijk regt de kundige Raadsheer PetrusStokmans een naauwkeurige verhandelinggefchreven heeft: ik volg hem in het geven dezerbefchryv-ing van het devolutie-regt: het iseen band, welken het regt der koftuimen, byhet fcheiden van een huwlijk, door den doodvan man of vrouw, legt op alle de erflyke enerfhaavlyke goederen van den langstlevendenvan beiden; opdat hy of zy geene derzelven opeenigerlci wyzc vervreemde, maar in hun geheelbe-(67) ibid.
vA A N T E E K E N I N G E N, ENZ. ?Ibeware voor de kinderen van het eerfte huw-,lijk, op dat dezelve op die kinderen kunnenverfterven, zo zy den langstlevenden hunnerouderen overleven, en wel op hun, of dieuit hun geboren worden, met uitfluiting derkinderen van het tweede of verdere huwlyken(68); dezelfde Stokmans zegt, dat dit devolutie-regtden Franfchcn fchryveren zoodanigonbekend is, dat hunne voorn aarafte Rechtsgeleerdendaar omtrend op verfcheiden wyze misgetasthebben , dat ze daarom beter zoudendoen, datzy zig met zoo een vreemd en onbekendregt niet ophielden (69). Men mag hierook wel by voegen,dat de groote Friefche RechtsgeleerdeUlricus Huber hier omtrend den balmisflaat, als hy zegt, dat op zekere plaatfen,als een der ouders tot een tweede huwlijk overgaat, dezelve niet alleen de goederen, die zyvan de eerfte echtgenoot of de kinderen vanhet eerfte huwlijk verkregen hebben , maarook al de goederen, welke zy ten tyde van hetaangaan van een tweede huwlijk bezitten (wantzoo verfta ik zyne woorden: tempor e fecundaram(68) Cap. I. § 9. pag. 6.(69) Cap. II. § 11. pag. 15.E 4
fi'T A A L K U N D I G Efum nuptiarmri) alleenlijk in togt blyven bazitten,en dat men dit in Brabant en de omliggendeplaatfen het regt van devolutienoemt (70).Dit devolutie-regt heeft in de Stad 'sBosch,doch niet in het algemeen in de ganfehc Meyeryvan die Stad, gelijk de anders zoo naauwkèurigéStokmans min naauwkeurig zegt, in territoria fylvaducenfi(71) :,maa>r in het voornaamfte gedeeltederzeivc , plaats, want vele dorpen zijn er vanuitgezonderd, die of het Antwerpsen koftumiertegtgebruiken, of hun eigen koftuimen hebben.In den poent der noet is in geval van nood. HetWoord Ghehusde, waar voor in de oude drukkenftaat ghehusce, is het zelfde, als by Kiiiaanghehuyfene, conjuges; won d''ander goed in finenwedufioel, wert have wert erftale enz. Op hetwoord fiool heeft Kiiiaan weduwelicken fteel, enzet het uver ffónk, quee viduo vel viducs poft' conjugismortern debentur i doch de beteekenis van We*'-'.^ :n$iocw s li fifi'ii / du-(70) In B:\elemon, Jut: Rom. gp HodUmi P. II. pag.338, ecütiqn, Franeq. iópo. in ^2. ad Tic, ff de uftifruc»& ^nemadmod. num, 4, .' . - •(7O Cap, II,
AANTEEKEN IN GEN, ENZ. 73duftoel is hier wednwlyke fiaat, vidnitas; wert isware het.De zestiende artikel is een aanhangfel vanden vorigen, rakende het zelfde onderwerp,als mede, hoe de voor- en na-kinderen de goederenvan een tweede en verdere huwlyken erven; op het einde ftaat: weert, dat die man d'anderoft meer allinfen wittachtige wive neme: anderis tweede ; wat allinfen eigenlijk beteekene,weet ik niet zeker: in vroegere drukken ftaatalinfen: misfehien is dit woord verbasterd vanaleens het geen H. L. Spieghel voor Similis ofejusmodi gebruikt, als hy zegt: de tijd is al aleens(72) en: van aard zijn wy al een (73), Kiiiaanheeft dit woord niet, en niets diergelijk.De zeventiende artikel vervat dat de kinderenvan hunne ouders ervende, het geen zygenoten hebben moeten inbringhen, waar voorin de koftuimen (74), daar van dat ftuk gefprokenwordt, ftaat innebrengen, dat is conferre, incol-(72) In zijn Hert-Spiegkel II B. vers 249..(73) Vers 273.(74) Tit. XVII. art. 3.E 5
74 T A A L K U N D I G Ecollationem dare, welke beteekenis Kiiiaan nietnoemt.De agttiende artikel bepaalt de ftraf van iemand,die het regt met ghewant (dit moet weerzijn ghewaut en beteekent geweld gelijk elders(75)) ontdroeghe, dat is fwripit; ghevieleis adjudicabat gelijk gezegd is (76), die faels fijnomme vijftien pont den richter, dat is : die zalfchuldig zijn den regter te betalen vijftien pont,deze fpreekwyze heeft Kiiiaan niet.In het tweede gedeelte van dezen artikel ftaatin hoe ver de man aanfprceklijk was over defchulden van de vrouw; overmids is elders verklaard(77), gelijk ook ghebeck en ghebruut (7 8):•weertale is by Kiiiaan, op het woord wedertaele,tegenfpraak, en zoo ook hier, nemmeer is nietmeer; vier pennewaert fcaden liden, in vroegeredrukken ftaat pennowaert, ik vind by Kiiiaanpennewaere, pennnick waere, penninckwaerde, merx,en daar by een voorbeeld door van Hasfelt uitMe-(75) Art. 3.(76) Art. 11. •(77) Art. 8.(78) In de algemeene Aanmerkingen.
AANTEEKENINGEN, ENZ. 75Melis Stoke aangehaald, doch dit kan hier debeteekenis niet wezen, maar elders (79) vindeik penninck weerdt een munt bedragende een oord,dat is twee duiten, en dit wordt hier zeker bedoeld.De negentiende artikel zegt, dat poortersniet te kamp mogen geroepen worden, dat ditmag doen noch vreemt noch ghebuer noch Riddernoch anders wi hi is, ghebuer kan men door ricinusoverzetten, gelijk het Kiiiaan heeft, danftaat het tegen vreemt over, of door landluiden,dan ftaat het tegen Ridder over, gelijkMelis Stoke zegt (80) lettel Ridderen en tie ghebuere.In den twintigften artikel ftaat van een, dieVan doodflag betigt, geen geleide kan krygen:verdeilen is daar volgens Kiiiaan condemnare.De een en twingfte raakt de getuigenisfen tegeneenen poorter: de twee en twintigfte zegt,dat(.79) Schat der Cijnfen Brusfel 1704. bl. 11.(8o)Boek II. vers 613. I. Deel bl. 408. daar men ookde Aanteekeuing van Huydecoper kan lezen.
76 T A A L K U N D I G Edat niemand ongeroepen by fchepenen komenmag: de drie en twintigfte, dat vonnisfen vanfchepenen beftendig moeten blyven, gefiadichtis daar bevestigd, volgens Kiiiaan op het woordftaedighen; in den laatften artikel, en in hetbclluit leest men gheftade in de zelfde beteekenis;ongheftendich is hier irritus, dit heeft Kiiiaanniet: in den vier en twintigften artikelwordt gezegd, dat de poorters niemand dan denHertog hoeven te dienen, Hervaerde is expeditiemilitaris, by Kiiiaan en anderen genoeg bekend(81): paalftaden heeft Kiiiaan niet, maarwel pael-ftecn, lapis terminalis, doch Jlaede zethy over door fulcrum , fuftentaculum, columen,dus is paalftaden uit paal en ftaden , even alspaalfteen uit paal en ft een, faamgefteld, en pael-Jiaden zal. beteekenen , fulcra terminalia , U-mites, zoo vind ik in de bovengemelde uitgiftevan 1464: zy hebben befeten den voiraert ende datmoelenvelt, alfo die aldair zijn gelegen tusfehen diepalen en palenfteden boven vercleert.In den vijf en twintigften artikel wordt deftraf bepaald op het verkragten van vrouwen;ver-(81) Zie liuydccoper op. Melis Stoke II. D. bl. 307en volg.
AANTEEKENINGEN, ENZ. 77yercrachteghen is verkragten, vim inferre pudori;proefnisfe is prohatio, het geen men by Kiiiaanniet vindt; verwinnen is convincere; pineghen metden vonnesfe des lijfs beteekent met het doodvonnisftrajfen: dit pineghen voor punire, het geenKiiiaan in dien zin niet heeft, is van hetLatijnfchewoord genomen, gelijk ook pyne by Kiiiaanpcena beteekent, fchoon peyne hier ookvoor boete gebruikt wordt (82), als er ftaat,die clagher fol gheldene de peyne van dertich ponden.De zes en twintigfte artikel raakt de wyzevan verkryging door lange bezitting, of liever depoffeffio bona fide juftoque titulo; fonder befloirenisfine turbatione, dit befioiren heeft Kiiiaan niet:gheaentaelt is weer aangefproken; andwerden isantwoorden.De zeven en twintigfte betreft de arresten;fo wie befet weert, is zoo wie gearrefieerd wordt,befetten heeft Kiiiaan alleen van goederen, nietvan perfoonen : dit voorbeeld bevestigt de aanteekeningvan Simon van Leeuwen op de verlian-(82) Art. 38.
78 TAALKUNDIGEhandeling van Peckius over de arresten (83),daar hy wil dat men befettinge van perfoonen,handtfluytinge van goederen zegt: arrest en arresteerenwordt zoo wel van perfoonen, als goederengebruikt, zoo ftaat ev.geenpoirter en macheenen anderen poirter doen arresteren (84), en ookeenen vremp denman oft fijn goetarresteeren ("85), enopmeer plaatfen der koftuimen (86): voor arresteerenen arrestement word ook wel rasteren en rastement(zeker by verbastering) gebruikt; zoo ftaater in de meergemelde uitgifte van 1464: alfo als wyonlanx leden hebben doen rasteren eene zeke gemeynte:en wat verder: om des voorf. rastements wille,De agt en twintigfte artikel raakt de vryheidvan Schepenen van cyns te betalen: de negenen twintigfte de vryheid van de poorters: daarftaat worden voor geworden: fone voor zoo en lde dertigfte, den dienst van de poorters, denHertog verfchuld: de een en dertigfte, het halenvan vonnisfe door fchepenen van 's Boschte Leuven: dit foeken oft halen van vonnesfe wordt(83) Uitgegeven te Dordr. 1659 in 4.2 zie bl. 6.(84) Tit. VII. art. 10.(85) Tit. V. art. 4.(S6) In den ganfehen vijfden Titel.in
AANTEEKENINGEN, ENZ. 79in de koftuimen genoemd (87): haelen hennahoofftvaert of hoofftvonnis: hoofftvaert heeft Kiiiaanniet.In den twee en dertigften artikel ftaat, datpapenkinder en de ander die van gheenre witteghergheboerten enne fijn tegen eenen poorter nietmogen getuigen: de bastaarden worden dus inhet gemeen papenkinderen genoemd, papen zijnvolgens Kiiiaan priesters, men kan er ook overzien van Loon op Klaas Kolijn (88), en Huidecoperop Melis Stoke (89).De drie en dertigfte raakt het aanftellen vanfchepenen: verwandelenis daar veranderen;enam*lachte, ampt: beide volgens Kiiiaan: over hetlaaste kan men ook lezen by Huydecoper opMelis Stoke (90).In den vier en dertigften ftaat, dat de fchout denpoorters regt moet doen volgens vonnis van fchepenen, worde dat onrecht niet wederdaen of af-_ghe-(87) Tit. II. art. 10.(88) Vers. 29.(89) III. D. bl. 447.(90) I. D. bl. 104 en UI. D. bl. 323.
3oT A A L K U N D I G Egheleecht: wederdaen is herfield; dit hecfcKiiiöaSniet: de vijf en dertigfte is een aanhangfdvan den voorgaandcn: dezes en dertigfte betreftliet verborgen der misdaden, die niet aan denlyve ftrafbaar zjjn: verborghen is volgens Ki-ïiliaanfidejubere: broecachtig is boven (91) verklaard.De zeven en dertigfte raakt de beftendigheidder vonnisfen van Schepenen.In den agt cn dertigften is bepaald de ftraf vartvan hem, die eenen anderen van eenen doodflagbefchuldigt en niet overtuigen kan; in clagheïegghen en beroepen is accufare provocare ; heteerfte vindt men niet by Kiiiaan; onficout is on*fchuld;fowie indoetsclaghe wordt gheleecht, en hemfempelleken ter waerheid werpt, ende hem die waerheytondreecht- daer af, die fal een quijt man wefen,dat is: zoo wie van doodfiag befchuldigd wordten zig eenvoudiglijk aan de waarheid, zoo ah die byonderzoek blyken zal, onderwerpt, en de waarheidhem daar vanontfchuldigt, die zal een vry manwezen;zoo ik wel gis,zijn hier fpreekwyzen die byKiliaanniet ftaan, als in cloedflaghe leggen, homicidii accu-(91) Art. 4.
A A N T E E KENINGEN, ENZ. 8lcufare, dit is echter nog gebruiklijk: werpen,onderwerpen, fubmittere; en ontdragen, ontfchuUéigen, excufare; dit is ligt op te maken, datdaar bedragen, befchuldigenr, ook ontdragen, ontfchuldigenbeteekent.• De negen en dertigfte artikel vervat de geregtigheden,die zy, die poorters worden, be- 'talenmoeten: Tomoyfen zijn hiergeldftukken, die,naar onderfcheiden plaatfen en tyden, van onderfcheidenwaarde waren: eenen Inghelfcen is een Engelfce;ookeen geldftuk:het eerfte is byKiliaan nietin die beteekenis, maar wel het laatfte, te vinden.In den veertigften artikel word gehandeldvan Stads regt van ingebod: fo wie omfcoude inghebodenwort: fcoude is fchulde: inghebieden ftaatniet by Kiiiaan, ook niet ingeboth en ingebider,welke woorden in de koftuimen (92) voorkomenen nog gebruiklijk zijn; het regt van ingebodis, dat Schepenen dezer Stad hebben de beregtingover alle zaken, waar van de voorwaardenen overgiften voor Schepenen derStad'(92) Tit. XXI. art. 7. Tit. II. art. 11 en elders.F
SiT A A L K U N D I G EStad gemaakt zijn (93): van Someren in zijnenmeergemelden eommentarius noemt dit regtprivilegium tractus feu citationis: Grammaye zegtwegens dit regt: fi quis-in ditione fylvaducenfifeaut fua bom coram fcabinis obligaverit, poteft injus vocari, comprehendi, coarüari (94) : hetregt van ingebod is volgens denzelfden , en volgensOudenhoven (95), die hem gevolgd heeft,byna zoo oud als de Stad zelve, het ftrekt zigdoor de ganfche Meyery uit, maar plag nogwyder uitgeftrekt te zijn, gelijk men uit delijst der plaatfen, Stads ingebod onderworpen,bij Oudenhoven (96) , zien kan : ingebiedenis dan: iemand, op een plaats onder Stads ingebodgehoor ende, woonachtig, die zig of zijnegoederen voor Schepenen van 's Bosch verbondenheeft, voor de zelve dagvaarden: een ingebieder isin het algemeen apparitor, eigenlijk een bediendeder Schepenen, die de dagvaardingen buiten de Stadof ingeboden, éven gelijk de Groenroedens binnen deStad, doet. Grammaye noemt dezelven apparitorese mi-(94) In Taxandria Cap. XII.(95) In beide zyne befchryvingeu in die van 1Ö49. bL75, in die van 1670. bl. 163.(96) Zie de uitg. van 1670. bl. 163 en 164.
AANTEKENINGEN, ENZ. 83e miniftris primes famce: van Someren zegt, dat hyvoor dezelven een voorfchrift of inftru&ie heeftingefteld, het welk door de Regeering den 21augustus 1618 is goedgekeurd en bevestigd,doch er is thands een nadere inftucïic van den8 Mai 1758, volgens welke nog de ingebieder,naar oude gewoonte, om kennelijk te wezen,een wit paard moet beryden, en tot een teekenmet een rode roede voorzien zijn , hetgeen echter nu in onbruik is; het ingebod, waarvoor in dezen artikel ftaat 'ï ghebot, is eene dagvaardingvoor Schepenen door den ingebieder gedaan,aan eenen, die, op een plaats aan Stads ingebodonderworpen woonachtig, zijn perfoon of goederenvoor Schepenen verbonden heeft : hoe men byingebod procedeert kan men in de koftuimen(97) vinden. Van der ihÜen weder endevoert: milen zijn uren: weder ende voert, is hetzelfde met het geen Kiiiaan heeft weder endeweynd, nltro citroque, waar voor Dan. Heinfiusgebruikt her end' weer (98), en waar voor mennu zegt heen en weder: in plaats van dezen zinftaat(97) Tit. II. art. 11. Tit. XXI. art. 6. en volg.(98) In zyne Nedcnlnytfche poëmata Amitcrd. 161$.in 4.2 bl. 85 in de emblemata van minne embl. 5.F 2
84 TAALKUNDIGEftaat er in de bovengemelde inftruófcie van deningebieder: voor yeder mijl of uur gaans, de te rugreyze daaronder gerekent; die depoerte hoedt,dat is, .qui cujiodit portam, anders porti er genoemd: ende verft dat de ghene 't ghebot die inghebodenwordt; dit maakt geen zin uit, dochwanneer men dat in dan verandert, zal het herfteldwezen, en de zin is dan: verzit dan degeene, die ingeboden word, het gebod, enz.; verfittenftaat by Kiiiaan voor cedere loco, doch hetkan ook beteekenen te lang zitten-, als of menzeide overzitten, gelijk: zijn tijd verzitten in degewone wijze van fpreken beteekent over zijntijd zitten, zijn tijd door zitten laten voorby gaan,en daar van zou verfitten dan zoo veel zijn alsverzuimen; er wordt dan gemeend: indien hyna het doen van ingebod niet verfchijnt, of,gelijk de koftuimen zeggen: in gevalle van nietcomparitie: panden is volgens Kiiiaan pignus capere, ute panden ftaat by hem niet, maaiv heefthier dezelfde beteekenis.De een en veertigfte artikel bevat de bevestigingvan alle voorgaande voorregten.Alle Heerbringhen, die fi ghehadt behauden endete heerbracht hebben. Het zelfftandig naamwoord
A ANTEEKENINGENj ENZ. Z$woord heerbringhen, dat men hier vindt, ftaatniet by Kiiiaan, noch het werkwoord heerbrengen, waar van hier te heerbracht : het eerftekomt overeen met her-komen, het geen Kiiiaanonder anderen met deze woorden overzet: resa majoribus recepta ad nos progreffa ,• men zoueven eens heerbrenghen of herbrengen kunnenverklaren: res a majoribus recepta ad nos relata;en gelijk heerbringhen hier worden genoemd, die fite heerbracht hebben, kan men van herkomen zeggen,die te her of heer gekomen zijn, want herof heer beteekent hier, volgens Kiiiaan en volgensHuydecoper in zyne aanteekening op MelisStoke (99); van herbrenghen komt ook hetwoord herbrenger, dat Kiföan niet heeft, maarin de koftuimen (100) voorkomt, voor den laatltenbezitter van een onderpand, of'laatften vergeldervan eenen cijns, in welken zin het noghier zeer gebruiklijk is: in het algemeen is het iemand, door wien iets tot ons overgebragtwordt: het bovengemelde woord herkomen ftaatook meermalen in de koftuimen (101).m(99) I. D. bl. 33. vs.2S6.II. D. bl. 275 en 2;6. vs. 1280.(100) Tit. XXI. art. 8 en elders.(101) In de voorrede tweemaal, Tit. II.art. 11. en elders.F3
86 i T A A L K U N D I G ETFi'gheloven met goeden trouwe, -—- dat wi hendie pocnte tot ewelicken tiden hauden fiolen ende datwi daar en teghen egheen ocfiuyne noch behendicheidefioeken en fiolen, dat deze poente in enigher manierewerden ontvesdt. Gheloven is hier polliceri: ocfiuyneis gelegenheid: behendicheid is dexteritas: ditalles ftaat ook zoo by Kiiiaan, doch behendicheidfchijnt hier in kwaden zin voor fallacia, fraus,gebruikt te w.orden: ontvesten ftaat niet by Kiiiaan;wel vesten, voor confirmare, dit is er hettegenovergeftelde van, te weten infirmnm,irruturn reddere.Eindelijk volgt het befluit, waar in de onderteekeninghet voornaamfte uitmaakt. Biddenis hier verzoeken, gelijk dit Kiiiaan ook heeft;hier van zijn ook de Bede-gelden genoemd, omdat de Hertog die vcrzogt: doch dat dit nietzeer fmcekcnd toeging, kan men uit verfcheidenvoorvallen hier omtrend nagaan; veste is hiervoor bevestiging, het geen Kiiiaan niet heeft indie beteekenis; de dag der onderteekening vandezen voorregtsbrief is boven reeds uitgelegd3en ik heb dus dit ftuk ten einde gebragt.AAN-
AANTEEKENINGENS7OVER EENIGE WOORDEN , WELKE MEN IN HETWOORDEN-BOEK .VANK I L I A A NÏN HET GEHEEL NIET OF IN ANDERE BETEEKENIS SEN VINDT,GETROKKEN UIT DE TuR-BEN OP DE KOSTUIMEN DER HOOFDSTAD 's HERTOGEN-BOSCH.D e Turben op de koftuimen van 's Herteugen-boschzijn beëedigde verklaringen van luiden,der oude gewoonten en regten kundig,van welken men zig bediende voor dat de koftuimenvan 's Bosch in orde gefteld, op hooggezag in gefchrift gebragt, ten Hove overgegevenen goedgekeurd waren, wanneer er verfchillenontftonden, en men de oude gewoonten,waarop men zijn regt grondde, door geenF 4
88 T A A L K U N D I G EPrivilegiën, Placaten, enz. van de Hertogen vanBrabant'bevestigd waren.•§ i. In eene depofitie van den 12 january1508 , leest men yfere beesten , het welk duswordt uitgelegd; dat zy niet anders zijn : dandat men den Laat oft wyner die felve beesten ondergheeft, ende foe wanneer hy weromme aftreet vander hoeve oft wijnninge die felve laat oft wyner dievoorf. beesten, hoewel fy yfere beesten genoemt fijn,foe goet moet maaken oft keveren met beesten oftmet gelden, als hy die in fijn anneemen ontfangenheeft: men kan hier nog by voegen, het geenmen in de koftuimen vindt (1), dat zy op geitzijn geprifeert: zy worden , gelijk N. Burgundusmet dq woprden van Ulpianus en Papinianus(2) bewijst (3), onder de roerende goederengefield, en niet gerekend vast te zijn aanhet land of de hoeve, waar toe zy behooren,en zoo zeggen ook de koftuimen; A. Tiraquellusnoemt dezelven adfcriptitia (4)._^§. In(1) Tit. VIII. art. 11.(2) L. 15 & 16. fi'. de aBi-one empti venditi.(3) Ad c.onfuetiidines Flandria Traft. II. Nmrj. 26. pag.%% & 23 Oper, omn. cdit, IJrujcell. 1700.£4) De Utroq, retra&u § i gl. 7. n, 118 & lip pag,Ï09 & 110. ed. Lügd. 1549,
A A N T E E K E N I . N G E N , ENZ. 80§ 2. In eene depofitie van den 8 augustus1509. ftaat: de wettige naeste erfgenaemen, alsdan in der menfchelicheyt levende: hief wordt menfchelicheytvoor Vitafecularis, of een wareldlijkleven, in tegenoverftelling van den geestelykenStaat,gebruikt, ener worden dus verftaanzulken, die geen geestelyke, maar wareldlyke,perfoonen zijn: want zij, die zig in den geestélykenStaat begeven hebben, als monniken,kloppen, kwezels, en diergelyken, worden gehouden,als der wareld afgeftorven, mundo mortui,te weten, na dat zy hunne proefjarendoor, en dus geheel aan het geestelijk leven gebondenzijn, dan kunnen zy ook geen erfgenamenvan iemand wezen en worden gehouden,als of zy niet meer leefden (5).• 5 3- In eene depofitie van den 2 Juny 1515,wordt getuigd : dat, indien iemand eenige certifica*tie wil leyden, ende die produceeren tegen zynewederparty e, daar tegen hy dingachtig is, dezelvefchuldich is zijnre wederpartye den hehoirlicke wetete doen. Het woord dingachtig ftaat niet by Kiiiaan,(5) Zie hier over Macthajus in manudua. ad jus«ic, Ub. II. Tic. ip. pag. 254-269.F5
9© T A A L K U N D I G Ïliaan, het beteekent, die een twistgeding met eenander heeft.§ 4. In eene depofitie van den 22 Mai 1520vindt men : bynnen jaers nae dien die veste gedaanis: veste ftaat wel by Kiiiaan, maar niet in eenebeteekenis, die hier te pas komt; zoo ftaat erook inde Bosfche koftuimen (6): men fal welmoegen vermeerderen nae den coop, voor die vesteende nae die veste; veste is hier dan het zelfde als.epdragt: Kiiiaan zet dat over , tranfcriptum,tranfcriptio: anders noemtmenhetook tranfport:het is eigenlijk een fchriftelyke overgaaf of opdragtvan vaste goederen voor den bevoegdenRegter der plaats daar dezelve liggen; wanthoewel by den koop terftond na de onderlingetoeftemming de eigendom overgaat, wordt echterzodanige fchriftelyke opdragt in de koftuimen(7) uitdrukkelijk tot bevestiging van deovergave van eigendom vereischt, en daar van•wordt ook dit woord veste, het geen eigenlijkbevestiging beteekent, in dien zin gebruikt.§. 5- I»(6) Tit. XI. art. 2.(7) Tit. XIII. art. 1.
A A H T E E K E N I S G E N ) ENZ. .91§ 5. In dezelfde depofitie komen deze woordenvoor: Ende die vercoeper des erfs hedde eenenbrueder oft neeye naer der van bloede, dan decoeper der erffenisfe ; hier word erffenis duidelijkvoor een ftuk land genomen, want het geenmen eerst erf had genoemd, noemt men naderhanderjfenis; Kiiiaan heeft het niet in dien zin.§ 6 In eene depofitie van den 13 december1526 wordt gezegd: yemant die eenige erffenisfevernaderfcappen wil oft oyck vemaderfchapt heeft.Het woord vernaderfcappen ftaat niet by Kiiiaan,maar het is het zelfde, als by hém vernaederen,retrahere emptionem.. § 7. In eene depofitie van den 24 November1522. wordt getuigd, dat bynnen defer Stad van's Hertogenbosch gelegen zijn verfchcyde conventente weten van den predicaren van den minre-bruederenende van andere religie. Predicaren zijn dezelvedie Kiiiaan prekers enprekheeren heet: voorpredicaren leest men ook prekaeren, zoo noemtzig Jan van Baerll, die in den jaare 1526 alhiermet twee afgevaardigden uit den Hove en anderende inquifitie over de hervormden, toenLutheranen of eigenlijk Lutryanen genoemd ,
TAALKUNDIGEoefende (8), Doctoer ind heyliger fchrifmeren,frekaer cerdde toe Shartoghe-bojfch (9). Religiebeteekent hier orden, welke beteekenis Kiliaart, inzijn aanhangfel,aan dat woord niet geeft: Huydecoperin zyne breederé aanteekeningcn op MelisStoke (10) zegt ook, dat orden en religiebet zelfde waren , en brengt er voorbeeldenvan by.§ 8 In eene depofitie van den 31 Jamiary1524(8) Van de inquiptie in dit jaar alhier geoefend kan menzien P. Bor gelegentheyt van 's Hert. Bosch 1630 bl. 18.J. van Oudenhoven befchryvlnge van 'j Hert. Bosch 164.9.bl. 96., Dezelfde Nieuwe en vermeerderde befchryving van\t Hert. 1670. bl. 133., J. F. Foppens Hifi. Èpifcop. Sylvaduc.i 72i. bl. 7. en J, II.v a n Hcum Hiftor ie van 'sHert. Bosch 1776.1; D. bl. 456. geen van hun noemt de inquifiteursbynamen,danalleen Bor, doch hy fpreekt van JanBaert, daar hy had moeten zeggen Jan Baerl, gelijk ftaatin een gefchreven Cronijk by den Heer van Heum I. D.Voorr. bl. XXVII. aangehaald , waar van ik een oud affchriftbezit, en die verfcheiden zaken naauwkeurig bevat, waaronder fömmjge, die in de aangehaalde boeken niet ftaan.(9) In zijn boeksken Schoenen fpieghcl van eenen deuchdeiyckenleven, 'i Hartogenbofch 1540.(10) III. D. bl. 449.
A A N T E E K E N I N G E N, ENZ. 931524vindt men: Laureys Haeyen Bastionier vande Heeren Deekenen ende collegiael van St. JanEvangelist in 's Hartogenbofche tuicht, dat hy alsBastionier voorf. gedaichtheeft enz. Bastionier ftaatniet in het aanhangfel van Kiiiaan: by du Cangein zijn Glosfarium vindt men Bastionarius ,apparitor, virgarius , bedellus ; en dus van hetwoord toto, baculus, waar voorde Franfchenzeggen baton, eenfiok, is bastionarius, vooreenfiok- of roedrager gebruikt.§ 9. In eene depofitie van den 18 january1529 ftaat: die onderpanden voorf. nyet goed genoechoft wanduegende in den recht bevonden wefende.Dit wanduegend ftaat niet by Kiiiaan,het is het zelfde als niet deugende.§ 10. In eene depofitie van den 18 juny1529. getuigen fommigen : dat fy J t felve gelijkdie voorf. aandr acht e begrijpt ende inheit, daigelicxbynnen deze Stad hebben zien ende weten u/eren.Dit woord aandrachte komt hier dikwijlsvoor, als in een van den 13 december 1536.gedaicht op ter aendrachte: in eene van den 9February 1537. Eerwaerdige Heeren CommisfarisfenU fal gelieven te verhoeren die Heeren endeperfoonen'op zeekere aendracht hier nae volgende;uit
94 T A A L K U N D I G Euit dit alles blijkt, dat aandracht beteekent verklaring.§ II. In eene depofitie van den 17 maart1530 vindt men: Wouter van Turnhout een vanonfendienaren van der gruenderroede: zoo ook ineene van den 5 december 1536": van der groenderroede: in eene van den 6 maart 1555: vanden gruenen royen: en in de koftuimen (11) dienaerenvan der gr oender roedeen er wordt bygevoegd:off van den corien ftocken: in een privilegievan Hertoginne Johanna van Brabant van25 feptember 1403 worden zy genoemd: de driegefworene knapen onfer Stad van 's Hertogenloscl;:zoo ook op meer plaatfen; Grammaye legt kortelijkuit wie dezen zijn, zeggende: funt cf apparitorestres , a viridi , quam circumferunt ,virga diUi', potentes cuivis per fententiam fenatusconvicto , aut etiam fimpliciter debitori cenfuumurbanorum manus injicere, hoe ex privilegie anni1371, illud ex anni 1463 , fed vetitum eosdem nificautione data aut confcio prcetore relaxare (12):by vergist zig, als hy van een privilegie van1463(11) Tit. V. art. 2.(12) In Taxandria cap. 12.
A AN TE EKEN INGEN, ENZ. 951463 fpreekt, daar hy had moeten zeggen van1403. , Oudenhoven heeft hem in zijne eerfte befchryvingvry naauwkeurig uitgefchreven (13),ook in zyne tweede (14), doch daar heeft hyer nog wat by gevoegd, in de eerfte vindt menook den eed der zeiven (15)*, zy worden (gelijkOudenhoven te regt zegt) doorgaands byverkorting groenroeden genoemd; dat zy wel eereen groene roede of ftok droegen, blijkt uit hunneinft.ru6t.ie van den 11 Oótober 1679 ( x
Q6T A A L K U N D I G E§ 12. In dezelfde depofitie ftaat: dat alfukkeperfoon in zoedanige zake egeen getuych en fal moegen;by Kiiiaan beteekent getuych, inftrumentum,en diergelyke: doch hier is het voor testimonium,getuigenis.§ 13. Eindlijk nog in dezelfde depofitie wordtgezegd: aangaande den festen art. verdunêt hen 'tzelve wel foe te beheren. Dat verduncken&aat nietby Kiiiaan, doch het heeft hier dezelfde beteekenisals dunken, videri.LIJST
9?LIJ S TDER WOORDEN IN DE TWEE VOORGAANDEVERHANDELINGENUITGELEGD, WELKE BYK I L I A A NNIET OF NIET IN DIEBETEEKENIS SENGEVONDEN WORDEN.e. beteekent den artikel van de eerfte; § de'afdeeling van de tweede verhandeling..^Vandracht, depojitio teflimonii.§ 10.Allins, Aiins, Sitnilis, e jusmodi,a. 16.Ban, muidia, a. 4.Baftionier, apparitor. § 8.Befetteii, arrcflare a. 27.Beftoiren, turbare a. z6.Bolgherfchap, indignaiio,a. 3.Broeckachtig,a. 36.§ 3-Gdelinquem.Dingachtig , contendens.Beesten , zie Yfere beesten.En-
$8 TAALKUNDIGEEnwech, ab, a, procul, Hooftvaert, fententia fu*a. ii.perioris ff. 31.Erffenis, bonum immobile. Inbringen, conferre, in collationem dare a. 16.§ 5-Erf haeflijke goederen, bonamobiliahereditariaa. 14. 440.Inghebieder , apparitor.Erftale, bona, Jive naturelJive confuetudine immobiIngebot, citatio. a. 40.Inghebieden, citare a. 40.lia a. 14.Legghen in claghe, accu-Gheboerte, legitima proles.a. 14.Ghebot voor Inghebot. a.40.Ghebuerce, legitima poles.a. 14.laris. § 2.Qehmde,argumentttm.Voovredevanhet eerfte ftuk, bl. 48.Gheldelick, quodpecuniam Papenkinderen , Uberi illegitimi.attinet. a. 4.a. 32.Gheloeffaem , fide digmts.a. 14.Ghetouwe , omne 'inflru-ajjismentum. a. 7.Pineghen, punire. a. 26.a. 18.Getuych,teJlimonium. § 12. Predicaer, concionator, § 7.Ghevellen ,judicare. a.11. Proefnisfe , probatio , a.Groene Roede, apparitor.§• 11.Her end weder, nltro citroquea. 40.Herbrengen, vetus confiietudo.a. 41.' Herbrengen , retinere adtempus usque prafens. a. 41. cui. a. 18.Herbrenger, pofejfor novijjimus.41.fare a. 38.Legghen in doedflaghe, liomicidiiaccufare. a. 28.Menfchelicheyt, vitafecu-Paelftaden, fulcra terminalia,limit es. a. 24.Peyne, muleta, a. 38.Pennewaert, quarta pan25-Rastement , arrestamentum.a. 27.Rasteren, arrestare. a. 17.'R.eWgK,geestelyke orde. § 7.Sijn omme een boete aeniemant, debere multïam ali-Stever, confirmator, confacramentalis.a, 5.Stop-
A A N T E Ë K E N I N G E N , E N Z . Of?Stoppen den noz&,fubvenireegeflati a. 14.Verdunken, videri % 13.Vernaderfcappen, retrahereemptionem § 6,Verritten den tijd, negligfi'e,pratermittere tempus,a. 40.Veste, confirmatio, in 'tbefluit van de eerfte verhandel,bl. 86".Veste, tranjlatiodominii.%• 4-Ute panden , capere piguus.a. 40.Wanduegend, quodnon valet.§ 9.Weder en voert, ultro ci*troque. a. 40.Wederdaen, reftitutus. a.Weduftoel, viduitas. a. 15.Werheyde, fides, fidelitas,in de Voorrede van de eerfteverh. bl. 51.Werpen, fubmittere. a. 38.Yfere bee$texi,animalia ad*fciïpfitia. § 1.G 234-ON-
100O N D E R Z O E KWEGENS HET ONDERSCHEID , DATT E NK A T ESTELT TUSSCHEN EEN, IEN, EN EEN,ENE, TUSSCHEN GEEN, GEENE,EN DE GENE DIE, DEZE ENGENE, ENZ.iZonder my in te laten in eene breede voorverhandelingwegens de nuttigheid en noodzakelijkheidvan het wel onderfcheiden der klinkerse en o van de tweeklanken ee en oo, ietsdat elders van anderen geleerd wordt, wil ikrechtftreeks ter zake toetreden. Mijn onderzoekbepaalt zich thands enkel tot de volgendeftellinge van Ten Kate.Wegens een leest men in zijn bekend taalwerk, d. I. bl. 244.EéN , EENE , (ie) , unus; M—G, ains ,Al. ein, A—S, an. Ki. en Ysl. ein, eyn,Germ.
OVER GEENE EN GENE, ENZ. torGerm. ein; h. v. eenig (ie), fiolus ;M—G, ains; en Eenig, éénzaem,folitarius; Wyders ons Eéns, femel;en Néén, non; en géén,' nullus.Voorts onze artic. indefin. EEN,gall. m ; dog dit, vermits altoos zondernadruk, verliest zijn hardigheid vande EE; en h. v. Eenig, Enig", aliquis,ullus; en Eenigen, Enigen, quidam;A—S , enig, eenig.Vergelijk wyders bl. i.ö>. en vooral bl. 357.in het begin. Dit wegens een. Wegens geenfchrijft hy het volgende. Als bl. 245.GééN, nullus; t Eghéén, en f Negéén;germ. kein, A—S, nan, nane. . DogGENE, ifie, ille, heeft de lange E zagt;voor welke, gelijk onze Regel behelst,ook nimmer de IE in de ftraettael komt;dus zegt men nooit het giene, voor HETGENE, quod\ nog ook niet, de giene,voor DE GENE, qui (*); maer wel, daer(*) Dat Ten Kate de beteekenisfen verwart, wanneer hyde gene, het gene, dan eens door ille, a, ud, dan wederomdoor qui, quae, quod, vertaalt, is in het derde deelder Leidfche maatfehappy met de noodige ophelderingen tévinden, bl. 117.isG 3
102 O N D E R Z O E Kis 'er gien, voor , DAER IS 'ER GEEN,nullus eft. ——bl. 256.GENE, ille ijle; w. t. Génder, Ginder,Gindwaerts, Mie, iftic; A—S, geonre,ibi. — Wyders hier toe ons De genedie, ille qui, quicunque, enz.en bl. 316,GENE,GEENE,GEENEN, nullü.GEEN, ijle, ille.GEEN, nullus,Ik wil wel bekennen, dat ik lang genoeg ineen vooroordeel geweest ben, dat deze onderfcheidingenvan één, ien, en een, ene, van géén,gééne, en geen, gene, de geen, de gene, uitvindingenvan latere eeuw, en willekeurige onderfcheidingen, van grond ontbloot, waren,gelijk er meer zijn. Ik fchreef dit alles met ee,meenende, dat dit alleen de rechte fpelling was»Doqh eindelijk, een wezenlijk onderfcheid bemerkendetusfehen de genen, illi, en geene, nulli,Ttond ik nu gereed, om Ten Kate, en diehet met hem eens zijn, blindelings beide in eenen geen te volgen; wanneer een weinig naderonderzoek my dede zien, dat, gelijk ik te vorengedwaald hadde, even zo Ten Kates gevoe^
OVER GEENE EN GENE, ENZ. 103voelen geenszins konde vrygefproken wordenvan alle mistasting.En, dit het onderwerp van ons tegenwoordigonderzoek zijnde, zal ik eerst befchouwen,wat er zy van het onderfcheid tusfehen geeneen gene, daarna, wat men te denken hebbe vande onderfcheiding tusfehen een, ien, en een,ene, met de woorden , daarvan afftammende.Belangende GEEN , GEENE , nullus, en GENE ,DEZE EN GENE , hic et ille, DE GENE DIE , illequi i ik ftelle, dat er in dezen door Ten Katezeer wel en op goede gronden onderfcheid gemaaktwordt in de fpelling.Met de tongvallen der naverwante talen kunnenwy hier niet wel te recht raken, alzo inde zelve de gene, zo ik meene, door hy, enzy , of op eenige andere wyze, vervangenwordt., Dus is het onderfcheid minder baarblijklijkop te maken. Evenwel, in het HD.vinden wy de harde ei in kein voor geen,nullus, in tegenftelling van de zachte e in jener,jene, ille, illa; en van de zagte eo, diemen in het AS. aantreft in geonre, ibi, datG 4ze-
I©4 O N D E R Z O E Kzekerlijk met gene, ille, vermaagfchapt is.Men vergelyke Ten Kates diale®el, d. libi. 165*By de oudfte onzer eigene Schryveren zalmen , noch in geene en gene,noch in anderewoorden, eenig onderfcheid in fpelling vinden.Alles werd toen met enkele vocalen gefchreven,tot niet lange voor het jaar 1600, zoTen Kate zegt, bl. 159: liever zoude ik hetbepalen, tot omtrend het jaar 1550.Immers,ongeveer van dien tijd af, en reeds vroeger,begon het fchryven der diphthongi ee en 00 byfommigenin gebruik te raken, fchoon anderende oude korte fpelling behielden, en wederomanderen alle onderfcheid van fpelling zonderregeldoor een mengden.Intusfchen heeft defchrandere Ten Kate, hl. 157—159. Zeer welgetoond, dat dat onderfcheid van grondklankenook reeds in die vroegfte tyden er geweest,js, hoe zeer de bladfchryvers te lui waren , omhet zelve door teekenen op het papier of pergamentuit te drukken.Doch hierover zie menTen Kate zelve in: wy keeren tot geene en genete rug.Hoe
OVER GEENE EN GENE, ENZ. 105Hoe zeer nu by onze oudfte fchryvers datonderfcheid in fchrift verwaarloosd is, zo zijnnochthands de woorden de gone en tgone, welkemen by Melis Stoke vindt, my opmerkelijkvoorgekomen, als hebbende de zachte 0 vanalle vermaagfchapte talen, welk tgone het zelfdeis met het gene wij noch wel zeggen, hetgunt, of, gelijk ik onlangs las, ik meene, dathet in eene volmagt was, verleden voor eenennotaris te Gend, immers uit die landftreken,het ghonne. By de ouden vindt men ook eeneenkele reize de ghuene: zie een voorbeeld uitder vrouwen Stede, fchoon tot een ander eindebygebracht, by Huydecoper op Melis Stoke,I. 648. I. D. bi 72. Zo dat dat dan ons degene, ille, het gene, illud, ten tyde van MelisStoke cn van den fchryver der vrouw St. zachtmoet geklonken hebben.Tot later eeuw afdalende, ban ik kwalijk allesover hoop halen. Doch zie hier voorbeeldenuit eenigen , die voor het overige ooknaauwkeurig genoeg zijn in fpelling. Die ermeerder begeert, kan zelve andere fchryversnaflaan : de volgende zullen het onderfcheid.genoeg bevestigen.G 5By-
io6 O N D E R Z O E KBybel, Thantwerpen, 1532. Deze is vrynet omtrend de tweeklanken, eene enkele afwijkinguitgezonderd , vooral in het woordHERE. Daar leze ik: Jo. I. DEN GHENEN,die aen finen naem ghelouen. Ook: Ende DIEGHENE die gefonden waren , die waren van denpharizeen. Maar gheen, nullus, heb ik er niet,dan onverbogen, aangetroffen.Daytfche adagia, Tantwerpcn , 1550. (12 0 .)Dit boeiden is zeer net, en heb ik daarin maareene enkele afwyking, die dus zekerlijk eenedrukfout is, in veele voor vele op bl. 3 , gevonden.Daar heeft men telkens de ghene, als, byvoorbeeld, bl. 24. DTE GHENE die naerfiicheytop een dingen doen. Bl. 40. in DEN GHENEN diehem veruaren op een plaetfe te coemen. Bl. 56.DE GKENE die foberlijck' leeft. En zo honderdmaal. Maar in tegendeel geene, nullus , bl.29. GEENEN moet meer hebben.M. Walter Deleen, waerachtige befchriuinge,1558. (groot 8°.) Deze is zeer naauwkeurigin het gebruik der tweeklanken. Bl. 158.DEN GHENEN , die te voren in de Disputacie teBaden niet verfchenen en zijn. Bl. 413.Men heeft 00c een firaffinge DEN GENEN opgeleyt,die
OVER GEENE ÉN GENE, ENZ. 107die den Decreet des Rijcxdaechs te Spiers niet gehoorfaemen zijn. Maar, bl. 158. het en betaemtGHEENEN volcke. bl. 157. Het houwelijck en isGHEENEN Jlaet der menfchen verboden.Thefaurus theutonicóe lingua? by Plantijn ,1573- DE GENE, Iceluy, ou celle. Is, ea, id.Alle DE GENEN. Tous ceulx, 6f celles. Vniuerfis.Maar, GEEN, GEENE. Nul, nulle. Nullus,a, um. Van GEENER weerden. In GEE-NERLEY wyfe.Marnix, heer van St. Aldegonde , in denbyenkorf, 1578. fo. 94. b. dit is het broot datwt den Hemel nederghedaelt is, op dat DE GHENEdie daer van etet niet en fterue. Het warachtighebroot is HET GHENE , dat wt den Hemel af ghecomenis. fo. 96. a. nauolghens HET GHENE, datCyprianus leert. Maar, fo. 95. a. Ergo fo en behoeuende Leecken GEENE wijn. fo. 96. a. dat wyGEENE fchriften en hebben.Tgulden boek, van het leven van MarcusAurelius, uit het Spaansch vertaald 1562. (ziefo. 206.) maar gedrukt te Amfterdam 1589.(12 0 ). F0..78. a. DEN GHENEN diefe verzoecken.-— DEN GHENEN die haer vader voor haerWt'
lo8 O N D E R Z O E K .wtgecoren heeft. DE GHENEN die den dochte*ren verzoecken. fo. 136. b. TGENE ghy nv mouchtbewandelen by dage. fo. 153. b. dat hy wederomgaf TGHENE by hem te bewaren geleyt was. Maar,fo. 57. b. al en verhoopte iel GHEENEN loon vanden Goden.Kiiiaan, 1599. GHENE. Ille, is. DE GHENEdie. • Alle DE GHENE die. Maar , gheen,egheen,, n'egheen .GHEENER-HANDE.LEY. in GHEENERLEY wijfe.GHEENER-Men voege by dc opgenoemde fchriften vande zestiende eeuw noch alleen uit de zeventiendeonze keurige bybelvertaJing. Daar leestmen b. v., Joann. III. 6. HET GENE uyt het vleeschgeboren is, dat is vleesch: ende HET GENE uytden Geest gheboren is, dat is geest. Luc. VI. 28.Zegent DE GENE die u vervloecken, ende bidt voorDE GENE die u gewelt doen. Dan. XII. 2. defe teneeuwighen leven , ende GExNE tot verfmaetheden.Maar, Luc. VII. 45. Ghy en hebt my GEENENkus gegeven. En zo elders.Vele andere fchriften zouden hierby kunnen.gevoegd worden: doch ik achte, dat ik overtolligwerk zoude doen. Dit zy derhalve ge.noeg
OVER EENE EN ENE. 109noeg tot ftaving van het onderfcheid tusfehengene en geene.Laat ons nu zien, of het even zo wel uitkomemet het onderfcheid, dat Ten Kate wil gemaakthebben tusfehen EEN, IEN, unus, enEEN, ENE; met wien de heer Kluit inftemt,fchryvende onder anderen in de vindiciae articuli0,$,; niet verre van het begin, dat onzeartykel een geenszins verward moet wordenmet ons telwoord een, unus, stg, waarvan hetvolgens zijn zeggen niet alleen in beteekenis, maarvooral in klank, nadruk, en oulings in fpelling,verfchilde. Hieraan , denke ik , zal veel ontbreken.Het is waar, wanneer men van een' man, eenvrouw, een kind, fpreekt, zal men dat een zokort uitfpreken, dat men het naauwlijks hoore.De gemeene man, ik gelove het, zal ook nooitien man zeggen , wanneer hy van een' zekerman in het gemeen fpreekt, zonder op het getalte doelen. Het is mede waar, dat onze naburenvan over zee , de Engelfchen , onderfcheidmaken tusfehen a body, an houfe, en onebody, one houfe. Maar dit is ook genoegzaamalles, wat ten voordeele van dat gewaande onder-
ii o O N D E R Z O E Kderfcheid gezegd kan worden. En van hoeweinig gewicht dit zy, zullen wy ftraks zien.Wanneer men Ten Kate, bl. 355., naleest,zal men duidelijk zien , dat hy zich zelve we.derlegt. In de AS. euangelien , fchoon zelden, vond hy echter het pronomen an, unus,gebezigd voor den articulus indefinitus. Vergelijkwederom zynen dialeclregel, bl. 165.By Tatiaan las hy ein zo wel voor aliquis als• voor unus. By Willeramus is ein zo wel de ar.tykel als het pronomen. In zeker fymbolumvond hy ain mede op beiderleie wyze. Indienhet zo met de naverwanten gefield is; wat isdan de grond, mag men vragen, der onderfcheiding,die hy by ons gemaakt wil hebben?Doe by die allen noch het harde AS. eenig, quidam,dat Ten Kate zelve opgeeft, bl. 244.,en het HD. ein.Maar mogelijk zal men in fchriften van dezestiende eeuw by fchryvers die ook. in fchriftop de tweeklanken naauwkeurig acht floegen,onzen articulus met eene enkele e vinden, gelijkde heer Kluit ons fchijnt te verzekeren,wanneer hy zegt, dat de artykel en het telwoordoulings in fpelling verfchüden? Laat onsder-
OVER E E N E ÈN E N E . nrderhalve de zelfde fchriften eens nagaan, diewy omtrend geen hebben ingezien. Want bywat fchryvers zal men waarfchijnlyker het onderfcheidengebruik van een en ene zoeken, danby hen, die zo naauwkeurig bevonden zijn inde onderfcheiding van geene en gene? Dan,hoe naauwkeurig voor het overige, dat onderfcheidvan' een kent geen van hun alle; zo minin het oorfpronkiyke of primitionum , als in deafftammelingen of dcrivativa.Bybel, 1532. Openb. I. ende omgekeert fijnde,fiach ic -— EENEN gelijc den fione des men*fichen gecleet fijnde met EENEN lijnen kele, ende omdie borste gegordet met EENEN gouden gordel.Deut. V. Ghi en fiult v geen beelden maken vanEENIGHERHANDE maecfele.Duytfche adagia, 1550. Daar leze ik nietalleen, bl. 53. wanneer DEENE ongheleerde menfichedandere wil leer en; maar ook, bl. 55. deghene die om EENE clcyne fake fijn leuen derf auentueren.b!. 57. als men met yemant fpeelt ende mengheeft hem EENEN ftoet dattet Moet daer nae volghe.bl. 67. de ghene die ter plaetfen coemen daerfi EENIGHE vreemde dinghen fien. Nöch aldaar:van E ENIGE ommogelicken dingen. Dus bl. 11, EE^NICH
112 O N D E R Z O E KNICH quaet, bl. 33. EENIGEN haet. bl. 87. EENI-GHE dinghen. En zo overal, uitgezonderd bl.29. daar ik ENICH dinghen met eene enkele evinde, zekerlijk door fchuld der letterzetteren.M. Walter Deleen, 1558. bl. 288. Op denfeuenften dach Juni] heeft Coninc Ferdinandus ,van Tsbroek zijnen legaet Iacob Sturtzel, EENENDottoor der Rechten tot de Eedtgenooten gefonden.en — den hlertoch van Sauoyen, EENEN Forstdes Rijcx . bl. 677. Op clejen tijt is in Enghelantvan den ghemeynen Man, EENEN oproerwt twee oorfaken gherefen.Plantijn, 1573. EENER, oft EINER. Jucun,vn quidam. Fllus, quifpiam, aliquis. EENICH,yemant. EENICH goet. Aucunbien. Aliquodbonum.EENICHMAEL, EENICHWERF. Aliquando, vnquam. EENICHSINS. Aliquo modo.EENICH tijt. -—Aliquo tempor e. En elders opde A. Achthebber op EENICH dinck. Qjti prendgarde a quelque chofe.Byenkorf, 1578. fo. 106. a. Maar foo wyfelue EENEN ruymen buydel hebben, om alle de reliquagantfchelick te voldoen, oft dat wy by EENEvan de fanten een goede borghe cónnen crijghen,enz.
OVËR EENE EN ENE. 113enz. fo. 170. b. Daerenhouen , fullen fy hemEENEN bril op den neus willen fetten. fo. 183. a.van EENEN ouden verrotten block. Fo. 130. a. En*de lob heefter oock al EENIGE tijdinghe van ghehoortuTgulden boeck van het leuen van MarcusAurelius , gedrukt 1589. fo. 66. a. Het eenzaembinnens huys blijuen van den vrouwen , isEENEN toom , enz. fo. 77. b. inden ghenen dietot EENEN fpieghel van allen ghefielt zijn. fo. 78.-a. En weet ghy niet dat EENIGE huwelijcken ghefchiedendoor fortuyne ende andere by voorfichticheyt?Kiiiaan, 1599. EENIGHE. Qiiidam.Alicujusmodi.HANDE.EENIGHER.Voeg by deze allen wederom uit de volgendeeeuwe onze keurige bybel ver taling, en ikhoude my verzekerd, dat gy er nooit ene, ener,enes, enen, met eene enkele e zult vinde. Ikfchame my, om plaatzen uit te fchryven wegenseen woord, dat telkens voorkomt in eenboek , dat in elks handen is Zie b. v. Luc.XX. 10. 11. 12.HWat
ii4 O N D E R Z O E KWat zal men nu tegen dit alles inbrengen?Dat de Engelfchen onderfcheid maken tusfehena, of ara, en one? Maar de Angelfaxen, Frankduitfehen,en Hoogduitfchen, mede onze taalverwanten,doen het niet. Of zal men tegenwerpen, dat de ftraattaal onderfcheid maakttusfehen ien en een ? Eerftclijk , indien hetftraattaal is, dan kan de zelve immers niet opwegentegen achtbaar gebruik. Maar, behalvedat, hoe is dan eigenlijk de uitfpraak vanden artykel in ftraattaal ? Die is niet een, zuiveruitgefproken, maar een klank tusfehen enen in in, omtrend zo als de Engelfchen hun anuitfpreken, an houfe. Eindelijk, en vooral ,,is het niet natuurlijk , dat de artykel minder'klem heeft, dan het getal een? Maar, omdathy minder' klem heeft, moet daarom de geheeletweeklank verloren gaan? Hoort men dentweeklank wel zo duidelijk in tóóneel als in tiénen?En evenwel de tweeklank blijft, fchoonde klem op neel valt,.Ik befluite derhalve, dat Ten Kate omtrendde onderfcheiding tusfehen een, ien, en een,ene, verkeerd geredeneerd heeft. Dit onderfcheidte willen invoeren in navolging van eenander onderfcheid tusfehen de en die (zie TenKa-
OVER EENE EN ENE, ii£Kate, bL 357.)» het welk oulings mede geeneplaats had , is ongerijmd. Het eene is doorhet gebruik reeds overlang bevestigd, het an.dere geheel nieuw en willekeurig, zonder gronden zonder noodzaak.Ik voor my zal derhalve, zo lang my geenebetere bewyzen voorkomen, wel gene en geeneonderfcheiden , maar een met deszelfs afstammelingenaltijd met ee fchryven.Voor het overige valle niemand over hetkleine getal fchryveren, dat ik bygebracht hebbe.Die er meerder wil hebben, kan zelvenaflaan: en ik houde my verzekerd, dat hy dezaak- even zo zal bevinden, mids hy zorg drage,van enkel zulke fchryvers in te zien, dievoor het overige ook naauwkeurig genoeg zijnin het gebruiken van ee en 00, of door geenemenigte van drukfouten, die men in latere uitgavenveel vindt, fchoon de fchryvers voorzich zelve naauwkeurig genoeg waren, ontweidzijn.1773- ir.1775- 5-H 2Z. H. A.OVER
ïlü*
OVER DEN — TWEEDEN PERSOON, ENZ. 117Het geen ik wil beweren is, dat men verkeerdelijkin den tweeden perfoon van het enkelvoudigeder gebiedende wyze zegt, b. v.' bemin ,/preek, loop, dat men daar en tegen behoordete zeggen: bemint, fpreekt, loopt, enz.Om van dit geftelde reden te kunnen geven,zal 't nodig zijn deeze dingen vooraf te latengaan,1. Onze perfoneele voornaamwoorden (pronominaperfonalia) waren oudstijds, gelijk bekend is,deezen:Enkelv. IK, DU, HYcn ZY.Mcerv. WY, GY, ZY.2. Naar dit onderfcheid van perfonen wierdende werkwoorden gebogen op deze wijs:-Enkelv.Ik beminne, fpreke, loope.Dubeminnest, fprekest, loopest.Hy beminnet, fpreket, loopct.Meerv.Wy beminnen, fpreken, loopen.H 3Gy
•n8 OVER DEN UITGANG VANGy beminnet, fpreket, loopet.Zy beminnen, fpreken, loopen.3. Dienvolgens was de tweede perfoon dergebiedende wijs dus vervoegd.Enkelv. Beminne, fpreeke, loope — ofbeminne du, fpreke du, loope du.Meerv. Beminnet, fpreket, loopet,of beminnet gy, &c.Ik zal hier byfchryven uit B. HUYDECOPER'SProeve van Taal- en Dichtkunde bl. 288. de eigenewoorden van den Heer van St. Aldegonde,>, die, in de voorrede zyner berijmde Pfalmen, ge->, fchreven in 't jaar 1591., zig aldus uitdrukte„ Als men eenen alleenen wat beveelt of„ biddet [moet men fchryven] Doe du, geef„ du, Laetedu, fpreeck of fpreecke, feg„ of fegge , gae, ftae, enz. Ende tot vee-„ len, Doet ghy, geeft ghy, laat of latet,„ fpreeckt , oft feght, gaet , ftaet, enz.„ Overmids het kennelick is, dat de letter„ T, die men daar by voegt, een teecken„ is, het getal van veelen bediedende: want„ dat is den ouden aert, wyfe ende ghebruyck,» die
DEN TWEEDEN PERSOON, ENZ. 11^,, die onze voorvaders van menige eeuwen„ herwaards, haren kinderen hebben naer-„ gelaten."Na deze drie aanmerkingen vooraf gezondente hebben, zal ik laten volgen, wat de HeerL. TEN KATE , omtrent het gebruik van du engy, en de verbuiging van 't werkwoord dienvolgens,heeft voorgefteld in zyne aanleidingtot de kennisje van H verhevene deel der Nederduytfchefprake.L D. bl. 471 en 472. Waar doorwy allengs als van zelfs tot de zekerheid van 'tbovengeftelde zullen geraken.Kate: „ N. Ik heb al voor eenigenDus fchrijft tentijd bc-„ fpeurd gehad, dat ons GY, 't welk nu voor„ fingul: en plural: te gelijk dient, eertijds al-„ lcenlijk voor plural: verftrekte, en dat DU., voor den fingul: kwam. Waar uit gisje tog„ deeze verandering gefproten te zijn ?,, L. Dit DU in fingul: is nog wel in de later„ tijd, ten minfte in fchrijftael by onze voor-., ouders gebruikt. Men vind het niet alleen„ in 't M-G. F—TH., A-S. en Ysl., maer„ ook bij onzen Melis Stoke. Zelf in daeglijk-„ fche fpreektacl houd het nog ftand onder„ onze gebaren de Vriezen, gelijk ook onderH 4de
120 OVER DEN UITGANG VAN„ de Hoogduitfchers. Maer, belangende uwes, vrage; ik gis, dat onze verandering ontftaen„ is uit een zekere opgevatte beleeftheid, van„ een ander in 't Meervoud aen te fpreken,„ om eerbied te bewijzen, vermits de meerder-„ heid Acnzienlijkheid toebrengt. De Fran-?, fchen, die deze zelfde fpreekwijze van de», Frankduitfchen, wel eer onze gebroeders,„ waerfchijnlijk geleert en behouden hebben,„ bedienen zig, even als wij, alleen van denplural: bij de tweede perfoon , als vous avez„ (GY hebt) en vous aimez (GY bemint.)„ Uit ditaengehaelde blijkt, (dus vervolgt tenKate , en dit vordert ook onze byzondereoplettendheid) „ dat ook 't verbum bij dezetweede perfoon in plural: gefield word; fchoon„ men een enkele perfoon daar mede meent;want eertijds, toen DU nog in zwang ging,„ was ST de terminatie van de 2 pers. in fingul„ als DU HEBBEST, of HEEST; DU BEMINNESTof BEMINST ; zo mede was 't, DU BIST (u„ es); in futur: DU SULST , dog in plural: GH„ ZIJT (vos eftis), en in Futur: GIJ ZULT; waar>» voor men nu flegts GIJ ZIJT, en GIJ ZULT,„ teffens in 't Eenvoud en Meervoud gebruikt,"Pus
DEN TWEEDEN PERSOON, ENZ. 121Dus ver die Groote kenner van den aart onzerNederlandfche fprake. Gelijk ik zijn gezegdegeern onderfchrijf, zo trek ik er ooknog tot mijn oogmerk dit gevolg uit.Dat , terwijl de gebiedende wijs is in dentweeden perfoon , bemin du , voor 't enkelvoud,bemint gy voor 't meervoud; derhalvenzo menigmaal ik zegge, bemin, daar onder vertenmoet dm en zo menigmaal ik zegge: bemint, daar onder verftaan moet gy: terwijl hetfh-ydig is tegen de taal, wanneer men zeggenzou, bemin gy, of bemint du.Verder merk ik daar omtrent aan, dat hetgebruik van het enkelvoud in den tweeden perfoonin onze tegenwoordige gemeene NederlandfcheTaal geheel verloren is. Anders, danhet is by de Franfchen , by welke het meervoudin den tweeden perfoon doorgaande welmaar alleen gebruikt wordt; doch echter zoo,dat er inzonderheid tweederlei gevallen zijn,waar in men zig van 't enkelvoud blijft bedienen,als namelijk iemand den Allerhoogften aanfpreekt,of ook, daarentegen , wanneer iemandzynen minderen aanfpreekt. Maar nochin 't eenp, noch in 't andere geval heeft hetH 5ge-
is.2 OVER DEN UITGANG VANgebruik van het enkelvoud in onze Taal plaats ,en is dus geheel verouderd en buiten gebruik. ;En wat is dan uit dit alles het befluit ?1. Dat men de gebiedende wijs in 't enkelvoudigewillende behouden, als bemin, fpreek,loop, enz., men ten opzicht van dit ééne eenuitzondering maakt, en iets wil vast houden,dat met opzicht tot de geheele taal in alle tydenen wyzen der werkwoorden , ten eenenmaalin onbruik is. En dat zonder daar vooreenige reden te hebben, om dat in de gevallen, waar in de Franfchen zulk een enkelvoudnog blyven gebruiken , en waar in de-gebiedendewijs vooral in aanmerking moet komen,by verzoeken of bevelen; in die zelfde gevallenhet gébruik by ons niet gevonden wordt.2. Dat men, door 't gebruik maken van hetenkelvoud der gebiedende wijs in den tweedenperfoon, zig niet hoeden kan voor eene grooteonregelmatigheid. Hoe menigmaal toch gebeukthet, dat de nadruk van ons zeggen vordert, dat wy in de gebiedende wijs, het voornaamwoordvan den tweeden perfoon er byvoegen, b. v. het geen my flegts invalt: terwijlallen verkeerd zijn, TOONT GY toch, dat gyhe-
DEN TWEEDEN PERSOON, ENZ.12Jheter zijt. Maar hoe zal men 't hier nu maken,indien men gewoonlijk het enkelvoud gebruikttoon ? Een van beiden: men moet of diegewoonte verlaten en 't meervoud gebruiken,zo ras de perfoon wordt uitgedrukt, en zeggentoont gy: maar hoe onregelmatig is dat gehandeld, nu toon dan weer toont, en beiden inden zelfden perfoon van't enkelvoud te gebruiken!Of men moet toon behouden, en zeggentoon gy, en dus by 't meervoudig voornaamwoordzetten het enkelvoudig werkwoord,waar door alle regelmatigheid verdwijnt.3. Het zal der halven allerveiligst zijn om inde gebiedende wijs geen uitzondering van denalgemeenen regel, of liever van 't algemecneoude gebruik te maken; maar altijd zig te bedienen, zo wel in de gebiedende als de toonendewijs, van den tweeden perfoon van 't meervoud, fchoon men maar tot een enkelenfpreekt: bemint, fpreekt, loopt, enz.En dit was het ftuk, dat ik op my had genomenom te ftaven. Ik heb dat te liever willendoen , om dat de Ncderlandfche overzettingvan onzen Bybel gewoonelijk den regelvolgt, dien ik verdedige, en men wel eens doorte-
124 OVER DEN — TWEEDEN PERSOON; ENZ.tegenftrydige bepalingen, niet alleen in dit maarook in andere gevallen , ten onrecht de taaldier Overzetteren in kleinachting brengt; dewelke,al fchoon die in alles niet even regelmatigof te verdedigen is , echter niet moetverkleind worden beneden het geen zy waarlijkis. Ik geef onder tusfehen dit gefchrevene aanUWEd. ter toetfe over, 't zal my aangenaamzijn, wanneer het naauwkeurig overwogen enbeoordeeld worde (*).I. D. L.(*) Men vergelyke, met deze verhandeling, onze eerfteProeve, bl. 94. e. v. T.VER-
125VERHANDELINGO V E RDEVORMING DER ZELFSTANDIGENAAMWOORDENDoor het achtervoeg/el HEID ; en van de af.leiding der woorden MENSCH en GOD.I.De beteekenis van heid was in onze oudetaal, fexns, perfona, qualitas : het wordt gebruiktals een achtervoegfel , gelijk Ten Katezegt, dat achter de adjectiva en partic. prester.gevoegd wordt, om den zin van haar Laschwoordtot een dcnkbeeldelijk of figueriijk perfoon,en alzoo het Hoedanigc tot eene Hoedanigheidovertebrengen: men zie zyne II. Verhand,over den Grondflag van geregelde afleiding§ 69. II. D. bl. 8r. daar Hy nog volgen laat„ Deze uitgang is altijd bij ons en de anderew vermaegfehapten van 't vrouwelijke gedacht;„ en als hij achter dc prester, partic. van de ON-5, GE-
126 VERHANDELING OVER DE„ GELIJKVL. VERBA komt, begeert hij Eupho-„ nk'e de T. tusfehen beiden, als GÉLEGENT-HEID, GENEGENTHEID, enZ." -II.Een en ander heb ik hieromtrent op te merken: Dit is zeker, dat ons heid niet anders danachter adjetliva en participia wordt gevoegd:,zoo zelfs, dat het ons moet fluiten, wanneerwy het met andere woorden op gelyke wyzewillen paren; en dit lijdt geene uitzonderingdan in twee woorden Menschheid en Godheid,waar van wy evenwel de regelmatigheid vervolgendszullen trachten te toonen. Dochwanneer men hier van participia Spreekt, moetmen de preterita niet alleen nemen : ook deprafentia drukken menigmaal het hoedanige uit,en worden tot de hoedanigheid door dit achtervoegfelgebracht, als b. v. toegevendheid, wellevendheid,zeer veel verfchillende in vormingvan overgegevenheid, beleefdheid.I I I.'t Is waar, men zoude dezen van den infinitivuskunnen afleiden; maar wie weet niet, datde
VORMING DER ZELFSTANDIGE NAAMVV. 127de inönitivus veel eer tot de zelfftandige, datt.tot de byvoeglyke naamwoorden moet behooren? en wat reden zoude er toch zijn voor detusfehenvoeging der doft? de welluidendheid'?zo als ten Kate dit opmerkt omtrent de participiapraterita , ter gemelde plaatfe. Doch iederbevroedt ligt, dat de eenige grond van zulkeHelling daar in gelegen is, dat men in deuitfpraak van zommige woorden in heid eened of t daartusfehen hoort, dat in velen een misbruikis, daar uit ontftaan, dat de d vereischtwordt in die genen, welken afkomen van departicipia presfentia , en wel in uitfpraak enfchrijfwyze moeten onderfcheiden worden, enook te onderfcheiden zijn, wanneer men flegtsweet, hoe de preterita uitgaan, in d, t of en 9de prcefentia daar en tegen in end, ende.I V.Doch wat moet men van Menschheid en Godheidzeggen ? twee woorden, die het bovengezegdefchynen om verre te werpen , alzoozy van de zelfftandige naamwoorden Menschën God zijn afgeleid ? wat het eerfte betreft,daar omtrent moet ik zeggen, dat ook dit zelveveel eerder tot bevestiging kan dienen van dezen
128 VERHANDELING OVER DË.zen algemeenen regel; daar toch het woordmensch eigenlijk een byvocgüjk woord is, alsby Ten Kate II. D. II. Proef op man, enz. bl.670. b. en indeplaatfen aldaar gemeld, gelijkook in de aanmerkingen van Kluit op Hoogftr.w. mensch te zien is.V.Wat den oorfprong van God betreft, die iswegens oudheid zeer duister. Ten Kate II.Proef. bl. 737. b. op woed leidt het af van Waden,vanwaar Oden, Goden: daar heen fchijntook Kiiiaan te willen op Goensdag, hoewel anderszijn gedachte was, dat God zo veel zy alsgoed, v. God, en dit laatfte was ook de meeningvan Vondel, zie Huydec. Proeve bl. 32.V I.Indien men dit aannam, zoude Godheid zooveel zeggen als goedheid, en van God gebruiktworden, als zijnde de goedheid by uitnemendheid.En zeker veel kan er worden bygebrachtom dit te ftaven. Immers wat de afleiding van tenKate betreft, hier heeft men op te merken,dat de naam Gade van der Teutonen God nietjuist
VORMING DER ZELFSTANDIGE NAAMW. 129juist dezelfde of van den zelfden oorfprongdient te zijn met Wode, terwijl zy vele Godendienden onder meer dan écnen naam, en dezeook moet de mcening van Kiiiaan geweest zijn,zal hy zig zeiven niet duidelijk tegenfpreken.VII.Ondertusfchcn is het bekend , dat het Heidendomaan zyne Godheden namen gegevenheeft, of van het een of ander fchepfcl, b. v.zon, maan, enz., welken zy dienden; of vaneenige eigenfehap of hoedanigheid, die zy ontdektenin den loop der Godlyke voorzienigheid:Daar nu niets meer van het gene menGod noemt doorftraalt, dan zyne goedheid,wat wonder kan het ons geven, indien onzevoorvaders even deze eigenfehap Gods , terbenoeming voornamelijk van hunnen God gebruikthebben, en die zelfde naam als eene benoemingvan den waren God by ons is overgebleven?VULTe meer zullen wy hier in bevestigd worden, wanneer wy overwegen, dat god en goedvolftrekt van éénen oorfprong, ja als vooreen en het zelfde te houden is. Te weten GodIis
13° VERHANDELING OVER DEis eigenlijk by verfcherping voor Gode , datleert de benaming van den God Wodan, Gode, zelve ; dat leert ook de buiging van ditwoord, Gode, Goden; van daar zeer dikwijls:in den name Goeds, Godes, Goods, Goids enz.in de oude fchriften; men zie dit flegts in deaangehaalde brieven enz. by den Heer K. Burman,Utrechtfche jaarbb. I. D. bl. 5, 8, 11,274J 478, 444 3 enz.IX.Nu bemerkt men ligt, hoe goed, bonus, aandit Gode, Goed, Good, Deus zeer naby kome,terwijl de diphtong oe niets tot de afleidingfchijnt te doen , zijnde het zelfs bedenkelijk,of oe waarlijk een tweeklank in onze oudeDuitfche taal geweest zy, en niet liever overgeblevenen in uitfpraak verbasterd van de oudewyze om de Vocalen te verlengen : althandsvele woorden worden nu door 00 uitgefproken,die eertijds met oe zijn gefchreven, dochook als 00 zekerlijk uitgefproken ; want hoezal men het anders vereffenen, dat in deezenregel b. v. hoer, hoers, enz. maar in den volgendenhoren enz. gevonden wordt, zie gemeldewerk van Burman bl. 8. Daarenboven, velewoorden zijn nog by ons overig, die en alsoe
VORMING DER ZELFSTANDIGE NAAMW. 131oe cnals 00 uitgefproken worden, wegen,woeg enwoog, enz. Vele woorden eindelijk worden vanons als een tweeklank uitgebracht, die echter zonderdien oudstijds mede gevonden worden, zieeen voorbeeld in Alkemades Nederl. displ. uiteen oud gefchreven bock II. D. bl. 29. te nomen,d. i. tc noemen, gelijk ook bl. 33. gheropen,d. i. geroepen. Dus het M. G. woordhropjan by ons roepen, by ten Kate II. D. bh19. van dien aart is mede ons woensdag voorwoensdag van wodensdag. Zoo is ons boek in 'tEng. nu nog book. Zoo is, daar het alles thandsop aankomt, goed in 't Eng. good, goede by Kiiiaanpete, Goed-mocder en God-moeder (commater~) , in 'tEng. Godmother, God-vader, peter, by Kiiiaan engoede vader, in het Engelsch Godfather, en wat kanduidelykcr zijn, dan eene plaats uitBonaventurafol. 6. op een tijt ghinc wtwanderen in een acker omwatGodes van Gode te denken, d. i. Goeds van God.X.Zie daar de merkelyke overeenkomst, dietusfehen god en goed gevonden wordt, er blijftgeen twyfel overig, of dezelven zijn volgendshunnen eerften oorfprong voor een en dezelfdente houden, en God is God, om dat HyGoed is, en deze zyne Goedheid heeft HemI 2dien
*3 2 VERHANDELING OVER DEdien naam gegeven. Zoo i:; dan ook GodheidVan Goedheid naauwlijks verfcheiden, en in ditwoord, zo min als in Menschheid eene zamenftellinguit een zelfftandig naamwoord met heidte vinden. Het blijft een algemeene regel,dat alleen adjettiva en participia, (die niets andersdan adjettiva zijn) en dat wel eenvoudig,heid achter zig ontvangen, om het hoedanigein de hoedanigheid te verkeeren (*).I. D. L.(*) Men kan dus, ik beken het, de regelmatige afleidingvan God-heid en Mensck-heid verdadigen, gelijk de W-Eerw.Hr. de L., volgens zyne loflyke gewoonte, naauwkeurigdoet in dit ftukjen. Verg. onze eerfte Proeve bl. 92. e. v. —Doch , is zulk een verdediging in dit ftuk noodig en nut? —Alle woorden der ouden, in de regelmatige eeuw gebruikt,waren naar de regelmaat gevormd: doch, die van later tijdzijn, hebben dit merk niet altijd: en wie weet, of zy, die't eerst deze woorden hebben gebezigd, wel eens wisten,achter welk flag van woorden zy dit heid alleen mogten voegen.Immers, in het gebruik van Mensch-heid en God-heiddenkt niemand, geloof ik, op eenige by voeglyke eigenfehap,maar alleen op het zelfftandige. En ik tvvyfel niet, ofbeide woorden zijn van later eeuw: althans Kiiiaan heeftgeen van beide, en my valt niet in, ooit in een' ouden fchryverdezelve gevonden te hebben. En mag men ook Godheidgebruiken voor Godgeleerdheid? gelijk in de overzetting vanJof. Hall I. D. bl. 63 3. en in de Gedicht, van Vryhof bl. 4. M. T.OVER
133O V E RD E NU I T G A N GD E RP R E T E R I T A :GELACHEN ,TTGEBAKKEN ; GEWOON in 't meervoud.GEWOONNE.X Xet is een ftandvasnge regel in onze taal,dat ongelijkvloeiende verba het preteritumdoen uitgaan in en, gedronken, gegeven, gedragenenz. gelijkvloeiende in cd, of by zamentrekkingd oft, als gehored of gehoord, geler ed, ofgeleerd, gemaked of gemaakt, 't Is waar, menzoude omtrent dezen regel eenige uitzonderingkunnen maken, hoe komt b. v. hier mede overeenlachen, lachte, gelachen, bakken, bakte, gebakken,en dergelyken, welker imperfectum eengelijkvloeiend verbum vertoont , maar volgendsonzen regel door het preteritum wordt wederfproken? maar het antwoord is hier gereed :alle zulke verba zijn geene zuivere gelijk- of on-13 ge-
134 OVER DEN UITGANGgelijkvloeiende verba, maar uit beiden zamengefteld:lachen b. v. was eertijds ongelijkvloeiend,loeg, gelachen; zoo ook bakken, biek, gelakken: doch dit zelve lachen en bakken is vervolgendsgelijkvloeiend met honderd anderengeworden , zoo nöchthands , dat men voorhet preteritum ftandvastig heeft blyven gebruikendat van het ongelijkvloeiende, gelachen,gebakken ; daar gelacht en gebakt zeldfaam ofnooit gevonden wordt.Doch waar toe behoort gewoon ? dat ook diteen preteritum is, zal niemand ontkennen,het draagt zijn kenmerk met zig, en wordt metgewend niet zelden verwisfeld.Maar wat isdan het preefens daar van ? is het wennen ? dochdit maakt, wende, gewend. Evenwel het zoudeook daar van kunnen zijn volgends de ongelijkvloeiendebuiging woon, gewoon, dergelijkheeft plaats in fchenden, fchand of fchond, gejchonden,waar voor vervolgends ook gezegdis fchendde, gefchend. Liefst zoude ik denken,dat het eenvoudige geweest zy wénen,wan ofwon, gewonen, en dat daar van overig zy woon,gewoon: terwijl dat zelfde 'wenen door de verdubbelingder letter n den oorfprong geeft aanmmen en wennen, onder welken ten Kate onsgc.
DER PRETERITA. I35gewoon plaatst op winn in de i. Pr. doch wathier ook van zy, de vraag blijft over, wat isgewoon? Ik geloof,,dat het van 't oude werkwoordgewonen afkome; alzo men oudtijds zowel in praefenti zeide: ik gewone, als ik gewenne(namelijk my) gelijk ik getrooste my, gedragemy , en dergelyken. In den antwerpfchenfchat der Nederduytfcher fpraken, gedrukt 1573.ftaat het wel viermaal, b. v. van de jeught afgewonen, en word vertaald: adfuefcere a teneris.Insgelijks: het water gewonen , oft gewoon werden,enz. Vervolgens ook gewoont, oft gewent.Zo ook noch in 't Hoogd. gewonen , in praes.infin. Het overblijffcl van 't oude zich gewonen,toont zich ook in gewoonte, waar voor wyniet zeggen de gewente. Men ziet ligt uit hetgezegde, dat ik het niet anders dan voor gewonenhoude , en met reden. Twee gelyke lettersop zulk eene wyze voorkomende aan heteinde eens woords plegen meermaals te wordenals in een gefmolten, neem b. v. de preteritader gelijkvloeiende werkwoorden in denof ten uitgaande, als fchatten, fchattede (fchatte)gefchat voor gefchatted; leiden, leidde, geleidvoor geleided en verfcheidene fubftantivapot voor potte, van waar potten, dus man voormanne van waar mannen. Zoo dan ook hierI 4ge-
•1 36 OVER DEN UITGANGgewonen, by zamentrekking gewoon: dit zal genoegzijn tot bewijs; maar hoe moet deszelfs pluraliszijn? gewonen? Laat ons naar de regelmaatoordeelen : toegewijd maakt het toegewyde oftoegewijdde; man manen of mannen ? zekerlijk hetJaatfte. Zoo ook gewoon, voor gewonen, maaktgewoonne voor gewonen?.I. D. L.AAN-
137A A N M E R K I N G E NO V E RH E TV E R M Y D E NV A NB A S T E R D -EN HET INVOEREN VANVEROUDERDEWOORDEN.Het zeggen van Horatius is my altijd allerzinrijksten fraaist voorgekomen, in zijn ftukover de Dichtkunst: „ gelijk de bosfehen jaar-„ lijks van bladeren veranderen, en de eerfte,, afvallen, zo vergaan ook de woorden der,, oude ecuwe, en die onlangs opkwamen ,„ groeien en bloeien gelijk de jeugd," Dezewoorden door de lotgevallen van de meeste talenbewaarheid, fchynen my nergens meer doorbevestigd te worden, dan door de verbasterdewoorden, die geenszins eertijds aan onze taalI 5ei-
138 AANMERK, OVER HET VERMYDEN VANeigen waren , en de thans in onbruik geraakte,waarmede zy voorheen verrijkt cn verfierd was.Offchoon ik moet bekennen , dat dit algemeenlot der talen niets van de voortreffelijkheidvan de onze, in vergelyking met de andere,vermindert, zal nogtans niemand, vertrouwik, ontkennen, dat zulks onder de voornaamftegebreken van onze hedendaagfche fprake tehouden, en dus elk taalminnaar verpligt zy, omgefchikte middelen te zoeken, en in 'twerkteftel*len,(vooral wanneer de hoop zelve hem prikkelt)die dit gebrek, zo veel doenelijkis, uit den wegkunnen ruimen, ten minften, verminderen.Mijn aandagt thans op dit ftuk gevallen zijnde,zou ik gaarne wenfehen het naar zijn weerdete behandelen ; doch mijn te naauw bepaaldentijd duldt alleen maar, eenige losfc gedagtenhierover op te geven, en noodzaakt my,van UWel Ed. te verzoeken, om nu by my geenfchaaf te willen vinden.Om van onze basterdwoorden het eerst tefpreken:Een ieder, die de Nederlandfche fpraak alsmet de moedermelk heeft ingezogen, en nietgeheel onkundig is in andere, zal gedurig eengroo-
BASTERD- EN HET INV. VAN VEROUD. ENZ. I39grooten overvloed van diergelyke woorden indezelve ontwaren, en wanneer hy ze met eengefchiedkundig oog nafpeurt, zal hy zulks nietal te zeer bewonderen.De geftadige oorlogen toch door de Romeinenin oude tyden hier te Lande gevoerd, deopkomst van den Christen-Godsdienst, de aannemingvan het Roomfche en Pausfelijk regt,de beoefening der Wijsgeerte, Genees- en GeleerdeLetterkunde maakte de zugt voor de Latijnfchetaal niet alleen noodzaaklijk ; maaropende ook eene wyde deur om vele Latijnfchewoorden tot de onze in te laten: de invoeringverders der Franfche fpraak als de Staat- enHoftaal van Europa, de regering dezer Landendoor Graven van het Bourgondifche Huisvan denjaare 1433. tot 1478., de opkomsteindelijk van dien vervalschten fmaak der zogenoemdebefchaafde wellevendheid kon niet anders, dan onze oude zuivere fprake veelzinsverbasteren, en (mag ik zeggen?) verfranfchen.Befchouwcn wy alle deze hedendaagfcheLatijnfche en Franfche basterdwoordenin 't gemeen, we kunnen ze, dunkt my, gevoeglijkstin twee voorname rangen ons voordellen: fommigen bevinden wy toch enkel vanLa~
140 AANMERK, OVER HET VERMYDEN VANLatijnfchen of Franfchen oorfprong te zijn,als abandoneren, confidereren, ark, tempel, kroon,enz. zoo als van dit flag Kiiiaan agter zijn Etymologicum,en anderen, geheele drommen hebbenopgegeven; doch fommigen zijn wel goedNederduitsch van afkomst, maar door een Latijnfchenof Franfchen uitgang ontaard: gelijkonze zelfftandige naamwoorden in y ofye, ande,et, ent, enz.; onze meeste Werkwoordenin eren, etten, eien: als Maatfchappye, offerande,trompet, dreigement, hoereren, trompetten,klappeien; welke genoegfaam alle kunnen gekendworden door dien onfeil baren toetfteen,die gantsch byzondere eigenfehap onzer taleen hare verwanten, dat de klemtoon altijd valtop het worteldeel van het woord, nimmer op de anderedeelen, wat verandering dezelve ook door verfchillendeverbuiging moge aannemen ; van denHeer Ten Kate in zyne Gemeenfchap tusfehende Gottifche fpraak en de Nederduitfche bl.14. het eerfte ter neergefteld, en naderhanddoor Huydecoper en vele anderen geftaafd enverdedigd. Zetten dus diergelyke woordengeen klem op hun zaaklijk deel, zy roepen juistals luidkeels uit, waar zy hunne ontaarting ondergaanhebben.Wat >
BASTERD- EN HET INV. VAN VEROUD. ENZ. I4IWat nu gedaan met al die bastaarden ? geenzinszijn ze den eernaam van regte telgen onzerfchone Moederfprake weerdig; zullen wy danbun allen onze Burgerlyke regten ontnemen ?wy kunnen thans hun dienst in ons Letter-gemeenebestniet ontbeeren.Laat ons dan aan ieder hunner (dat eigenlijkmijn oogmerk was) hun behoorlijk deeltragten toe te wyzen. Onder de basterd-woordenvan den eerften rang ontmoeten wy, vooreerst,zulke, die wy ons volle burgerregt geenzinsbetwisten kunnen, als troon, kroon, kruis, majejleit,kleur, en diergelyke: dezen, door hetalgemeen gebruik, zelfs van onze zindelijkftefchryvers , als Duitfche geworden , fchynenmy toe vryelijk in allerlei gevallen gebruikt temogen worden.Ten tweeden, behooren hier onder, zulke, diewel naar het zelfde regt zouden mogen dingen,doch die by onze naauwkeurigfte fchryvers vanfommigen goedgekeurd, van anderen vermijdwierden, als Poëet, Propheet, Philofooph, orakel,enz. Nadien we zuivere Duitfche woorden hebben, die dezelve doorgaans in beteekenis en kragtvolkomen evenaren, fchijnt hieromtrent delief-
1A2 AANMERK, OVER HET VERMYDEN VANliefde tot de zuiverheid wel wat meer te mogengevoed worden ; offchoon ik het met hemgeenzins zou eens zijn, die hieromtrent zoobedroefd angstvallig te werk ging, dat hy b. v.zeide: David kan ook onder de Godsmannen gere- •kend worden, meenende onder de Pr oplieten; Huidawas een Godsvrouwe, voor Prophetesfe: wantbehalven, dat velen zulks niet verftaan zouden,zouden anderen hem voor een muggenzifter uitkryten:doch wil hy het basterdwoord ontfnappendoor eene omfchryving, zeggende: Davidhad dikwils den geest der voorzegging, dan is zijnfmaak in dezen te pryzen, mits hy zyne naauwkeurigheidover het geheel, en niet by zulkeen enkel geval alleen aan den dag legge.Eindelijk, behooren tot dezen rang zulke basterdwoorden, die elk Nederlander gevoelt uitbeemfchete zijn , als confidereren, pardonnerenenz. woorden, die, van onze beste fchryvers altijdverworpen, niet dan uit noodzaaklijkheidgebruikt, thans uit een gantsch verkeerdenfmaak in taalfieraden, of wat nog erger is, uiteen al te grooten trek tot het uitlandfche, zoöovervloedig in zwang gaan, en van velen onzeringezetenen, die dikwils al zo veel hun taalhebben Icercn befchaven, als zy die dezelvenge-
BASTERD- EN HET INV. VAN VEROUD. ENZ. I43bruiken, naauwlijks verftaan worden. Het iser zoo ver van daan , dat wy deze met onsburgerregt zouden mogen vcreeren, dat wy veeleer verpljgt zijn om ze alzins te vermijden; wyhebben geenzins van noode, (laat mij ook eensproberen, naar den bon-ton te fpreken) , onzefermoenen te larderen met Franfche fleurettcs;onze taal is rijk, kragtig en fierlijk genoegom er ons op allerhande wyzen, zo wel ftatigen kragtig, als fraai en aanminnig in uit te drukken; zijn wy dikwils genoodzaakt ons vanvreemde woorden te bedienen, zy zijn en blyvenby ons nogtans niet anders, dan flaven,die wy niet dan uit nood, of gemakshalvet^ons taalwerk laten verrigten; ik zal my watronder uitdrukken : offchoon ik het volftrektnoodzaaklijk oordeele, dat wy onze taal van alleuitheemfche woorden met alle zorgvuldigheidtragten zuiver te houden; moet ik nogthanstoeftemmen, dat wy in velerlei gevallenhunnen dienst thans geenzins mogen van dehand wyzen; wilde men namelijk in de behandelingvan ftaats- en regtszaken, in de kunstwoordenvan oorlog , vestingbouw , natuurkundeen andere wetenfehappen en kunsten ,in de benoeming van vreemde of eigene amptnamen,in de optooifels onzer Jufferfchap, in denge-
144 AANMERK, OVER HET VERMYDEN VANgewonen trant van onze aanfpraken tot deOverheden, en van onze gemeene briefwisfelingal het onduitfche veranderen , en vertalen ,men zou zig niet alleen een oneindige en vergeeffchemoeite op den hals laden, maar ookby onze Landgenooten onverftaanbaar zijn ,waarom ook Hooft in zyne Nederlantfche Hiftorienzig gedrongen vond , om diergelykewoorden, in het Hollandsch uitgedrukt, opden kant met de uitheemfche te verklaren.Wat nu de basterdwoorden van den tweedenrang betreft, welk oordeel wy over dezelve tevellen, in hoe verre wy ze te behouden, of teverwerpen hebben, denk ik, dat gemakkelijkzy om na te gaan, uit 't geen ik over de basterdwoordenvan de tweede zoort des eerftcnrangs gezegd hebbe, met welke ze my toefchynenniet ongevoeglijk over ééne kam te kunnengefchoren worden.Ik weet wel, dat de Heer Huydecoper opverfcheiden plaatfen zyner Proeve van Taal- enDichtkunde, by voorb. bl. 321, 497 en 641.bewezen heeft, dat verfcheiden onzer fchryversverfcheiden dezer woorden in hunnen resten cnouden uitgang hebben uitgedrukt, fchryvendevoor
BASTERD- EN HET INV. VAN VEROUD. ENZ. I45voor trompet , tromp , voor hoereren , hoeren ,voor banketteren, banken, voor redeneren, redenen, enz. En waarlijk! de zuiverheid, dunktmy, behoorde hier geenzins geheel veronagtzaamdte worden, vooral in zulke woorden,wier egte uitgang door meer dan één' fchryverword gewettigd: ja zelfs, wie zou niet geradenvinden, om, in plaats van diergelyke basterdwoorden,al zoo lief zuivere, van eene gelykebeteekenis, te verkiezen? by voorb. dienstbaarheidvoor flayerny, hoogmoed voor hovaardy, onfchatbaarvoor onwaardeerbaar, offer of offerwerkvoor offerande: doch, aan den anderen kant,zou niemand ligt van laffe gemaaktheid zijnvry te pleiten , die nu overal b. v. maatfchapvoor maatfchappy, hoering of hoerfchap X T oorhoerery , Jlaaffchap voor jlaverny met geweldwilde invoeren; of een ander van ftoute gezagvoeringte verontfchuldigen, die b. v. brouwery,brasfery, van onze beste fchryvers algemeengebillijkt, verwerpen wilde, of op een ouderwetfchenvorm doen uitgaan. Laat het mygegund zijn over dit fhzk in 't algemeen aan temerken, dat elk welmeenend Nederlander alzinsvoor de zuiverheid zyner tale behoore te waken,en het uitheemfche er uit te weeren; maarook de omflandigheden, waarom hy fpreekt,Kof
14Ö AANMERK, OVER HET VERMYDEN VANof fchrijft, zorgvuldig in 't oog te houden,en liever een enkel basterdwoord te gebruiken,dan over onverftaanbaarheid of pcdantery temoeten befchuldigd worden: daar het intusfchenzeker is, dat dit zoort van verbastering al zoomin iets van de weerde en fchoonhcid onzerfprake kan onttrekken , als dit ook het algemeenlotgeval van de meeste anderen is; daaldemenigte van dit onkruid wel enigzins metden tijd kan verminderd Worden, doch de toelegom dit geheel uit te roejen even zoo voorfpoedigzou voordgaan, als het blank wasfchenvan den Moriaan, en de vrugtbeplanting vande ftranden des Oceaans.Dan, hoe zeer ook deze fchier onherftelbareverbastering in een groot gedeelte onzer talete bejammeren zy, eene verbastering, die veeleer aan het lotgeval der tyden, dan aan de zorgeloosheidonzer ingezetenen fchijnt te moetentoegefchreven worden: veel fmertelyker isnogtans het gemis dat onze hedendaagfchefchrijf- en fpreekftijl onderworpen iseen gemis, zoo veel te fmertelyker, als het door waakzamezorg veel meer had kunnen zijn vermijdgeworden: ik bedoel dien rykeri overvloed vancgte , doch thans verouderd genoemde Nederduits
BASTERD- EN HET INV. VAN VEROüD. ENZ.duitfche woorden , die onze tegenswoordigefpraak aan de vergeten heid heeft overgegeven,doch die dagelijks van de lippen onzer voorvadersvloeiden, en in hunne dagen algemeen gebruiktwierden.Ik heb niet noodig hierover breed uit te weiden, of de grootheid van dien ouden, dochnu onder de aarde bedolven fchat uit te meten.Die meer dan hedcndaagfche Nederduitfchefchryvers gelezen heeft, zal hiervan reedsgenoeg overtuigd zijn : hy behoeft zelfs hiertoe niet eens onze alleroudfte fchryvers gelezente hebben ; de moeite , die hy by hetlezen van Poot, Vondel of Hooft heeft moetennemen, om gedurig omtrent de beteekenisveler woorden een Neerduitsch woordenboekraad te plegen , zal hem dikwils deontaarting onzer tale hebben doen veroordelen.Hoe fchandelijk heeft dan onze tegenswoordigeeeuw haren eigen rijkdom met het uitheemfcheverwisfeld! hoe zeer dus elk, wien de opbouwvan de Nederlandfche Taal- en Dichtkundeter harte gaat, verpligt zy, om dien thansK 2.Ver-
148 AANMERK, OVER HET VERMYDEN VANverborgen fchat weer op te graven , agt ikovertollig te betogen.Billijk bad men van verfcheiden fchryversonzer eeuwe mogen verwagten , dat zy dit.werk reeds met wat meer vlijt zouden ingevoerd-hebben.Dan, het is thands nog de tijd om hier aan denoestige hand te flaan ; de hoop van een voorfpoedigenvoordgang ftreelt te. zeer, om onzepoogingen hier van af te wenden.Ik bedoel hier mede geenzins om alle de zegswyzenen woorden der ouden te willen wederinvoeren; dat zou waarlijk tot een fchone eerverftrekken aan den arbeid van onze voorgaandeTaalopbouwers! Dat ftaat vast, dat onzebedendaagfche fpraak in befchaafdheid de oudezeer verre te boven gaat. Ik bedoel alleen maarzulke woorden, of ook wel fpreekwyzen, diein kragt en fmaak van denkbeelden uitmunten ,die aan de ouden gemeen waren, doch ons onbekendzijn geworden, weder op te zoeken.Deze, dunkt my, mogen wy niet langer vertrek-
BASTERD- EN HET INV. VAN VEROUD. ENZ. 149trekken , om ons weer bekender, en van algemeenergebruik te maken: wierd dit langer uitgefteld,de hoop zou mogelijk minder worden.Ik geloof juist niet, dat het zeer geraden zy,om hier mee te voorbarig en te overvloedig tewerk te gaan; hier door zou men toch de gekwetfteooren van onze hedendaagfche Nederlandersdikwijls nog wel van de oudheid doenafwenden, en niet zelden onverftaanbaar worden, of zig te zeer (naer 't voorbeeld van J.Fortman in zyne Dichtl. Mengell.) met verklaringenof aanteekeningen belasten moeten: menbehoeft geen peerien te verkwisten: men kanden tijd iets laten medewerken. 'Laat ons intusfchcn maar yverig voordgaanom uit oude Nederduitfche fchryvers voorraadvan voorbeelden van verouderde woordenen fpreekwyzen op te zamelen, onzen Kiiiaanof Meiers woordenfchat daarmede te verryken,en by gepaste gelegenheden, met vermydingvan duisterheid , daarvan telkens gebruik temaken. Wierd dit algemeen en vlytig genoegvoordgezet, dan durf ik my nu reeds verblydenmet het febopn vooruitzigt , van dekragt en luister, dien zulks aan onze fpraak eer-K 3lang
15° AANMERK, OVER HET VERMYDEN VAN, ENZ.lang, gelijk dit reeds begonnen is, verder zoubyzetten , daar de Nederlandfchc taal , denalles verflindenden en verbasterenden tijd tentrots, van onze Burgers, in hare oude fterktcen rijkdom, gepaard met hare hedendaagfche befchaafdheid,zou gebruikt en verllaan worden.C. N. V. E.Ï779-BE-
BEDENKINGEN151O V E RDEO O R Z A A KV A NH E TO N D E R S C H E I DTusfehen NOG, adhuc, en NOCH, neqiie.Ik kan my, Wel Edele Heeren! niet weerhoudende verwondering en het genoegen te betuigen, welke ik in my ontwaarde , toen ik heteerst de Taalregelen by dit genootfehap terwaarneming aangenomen onder de oogen kreeg.Wel haast kwam ik aan de Vijfde of Laatfte,en, zal ik het zeggen, zo als het by my ligt ?deze regel trok byna geheel mync aandacht totzich. Hoe vele woorden zag ik hier, die clkanderenin klank of uitfpraak geheel gelijkzijn, en hoe vele anderen, die ligtelijk in hetgebruik konden verwarren , den laatften huneigen rechte plaats weder aangewezen , de eerftedoor een gering verfchil in fpelling voorK 4het
152 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHENhet oog den lezenden onderfcheiden, en, zoo welvoor den vreemdeling, als voor den inboorling,kenbaar gemaakt? Het is toch juist geenbewijs voor de rijkheid ecner taal, wanneermen er woorden in vindt, met welke zy bygebrek van andere genoodzaakt is, twee bykansregelrecht tegen elkander aanloopende denkbeeldenuit te drukken; daar dit nu egter dus fchecnte zijn met zoo vele woorden als te gelijk beteekenisfenhadden, welke, zoo al niet recht tegenover gefteld, evenwel van geen de minftegelijkheid of overeenftemming met eikanderenwaren; zo zag ik hier, door deze Vijfde Taalwet, dit verfchil ten minften voor lezenden enfchryvenden enigzins verholpen: enigzins, zegik, zoo lang deze wet niet algemeen wordt opgevolgd.Wat verfchilt, by voorbeeld, meer in beteekenisdan het woordeken noch, daar het der Latynenneqne, zoo wel als derzelven adhuc uitdrukt? nu egter daar het in de eerfte beteekenismet een ch, in de laatfte met een g gefpeldwordt, doet het zich als twee byzondere woordenvoor.Ondertusfchen blijft de uitfpraakdezelfde , en niemand zal ligt onderkennen ,of men de ch, dan wel de g in noch uitfpreekt.Die
NOG, ADHUC, EN NOCH, NEQTJE. 153Dit deed my, Wel Edele Heeren! onderzoekenen vernemen , wat toch wel de reden mogtzijn, dat dit woord zulke geheel verfchillendebeteekenisfen dulde; ziet hier, wat my omtrentdit ftuk is voorgekomen , het geen ik nu U.W. Ed. ter beoordeeling by wyze van bedenkingenga voordragen. «I. Voor eerst dan vertrouwe ik, dat het doorden Heer Kluit reeds genoegzaam betoogdis O), dat, wanneer de g fluit, men om dieverwarring oudtijds ch fpeldde zonder eenig onderfcheid, dat derhalven het naderhand uitgevondeneonderfcheid, om Waarheidshalve (behalvenandere woorden) noch (adhuc en neque)door byzondere fpelling zoo te onderfcheiden,.dat in het eene geval een g, in het andere eench gebruikt worde, in de taal eigenlijk geenengrond heeft. Hier uit moet dan van zelve volgen, dat de reden van de zoo zeer verfchillendebeteekenis van dit woord geenzins op deszelfseinde moet gezogt worden.II.O) Vertoog over de Tegenw. fpelling der N. T., in hetIII. I). der Werken van de Maatfch. der Ne.:erl. Letierk,te Leyden, bl. 22. en volg.H 5
154 OVER HET ONDERSCHEID TUSSOHEN"II. Zou de oorfprong van dit woord, wanneer?dezelve gevonden wierd, ook hier omtrent beterlicht geven? Kiiiaan geeft ons een oudwoord oecken op, en zet het over door vermeerderen.Stellen wy nu, dat dit woord volgenseene oude wyze van het verlengen der klinkletterenmet oe gefpcld is, en dus het zelfdezou zijn als ooken, dan kunnen wy hier van,zoo wel als van loopen loop; van koopen koop ,• vanfooken rook ; enz. afgeleid is, op dezelfde wyzevan ooken, ook -(*) (etiam) afleiden. Maar zou danook(*) Met is merkwaardig, dat het oude Franfche woordauques, 't u-elk in de uitfpraak, veel met ons ook overeenkoomt, en gebezigd wierd voor veel of meer, 'als b. v.in den Roman du Graal, zijnde een dichtftuk van de iseeuwe, by C. Faucket des anc. Poëtes Francais livr. 2 ch10 p. 558. b.Qui petit feme petit cuelt,Et qui auques rccoeullir veltEn tel lqu fa femence efpandeQue fruit a cent doublés luy rende.dat, zeg ik, dit auques daarenboven in den zin van ook,en in dien van nu of tegenwoordig gebruikt plag te worden.Z. la combe DiÜionn. du vieux langage Francais T. 1. p»50. T. 2. b,l. 42. C. A. V. W.
NOG, ADHUC, EN NOCH, NEQUE. 15$ook van dit woord ooken of oken niet op eeneregelmatige wyze het woord oge kunnen afftaramen?ik onderftel het nu als bekend, dat onzetaal een groot vyand plag te zijn van woordenuit maar eenen lettergreep beftaande. Wanneerdan dit woord oge, volgens den regel by de oudenin flandvastig gebruik, ingekort wierd, cndus de achterfte letter e (volgens de leer vanden Heer Kluit Qa) ) afgebroken en de g verfcherptdoor die in ch te veranderen , kwamhier van het woord och. Niet dat ik het enigzintsin bedenking zou geven of nemen, datoch de Interj. exclam. hier haren oorfprongvond. Neen! het is hetzelfde wat dit och beteekendhebbe,ja zelfs of het weiimmer in gebruikgeweest zy, zo maar de regelmaat der taal dezeafleiding duldt. En dit laatfte, dat namelijkvan oken , oge zou kunnen afdammen ,fchijnt tegengefproken te worden door het gebruik, volgens het welk de afgeleide woordende wortelletters van derzelven ftamwoordenplegen te behouden. Doch zou men hier opniet kunnen antwoorden ? voor eerst: dat het inalle talen een vastgaande regel is, dat letterenvan(a) Ia het gemeld^ Vertoog bl. 22.
1$6 OVER HET ONDERSCHEID TÜSSCHENvan één en het zelfde organum met eikanderenverwisfelen, en dus de g de plaats van dek, zo wel als de k die van de g, wanneer hetnoodig is, kan innemen; verder, is de k eenelitera tenuis, en de g eene litera media: gelijk tedezen opzichte de p met de k, en de b met deg gelijk ftaat, en zien wy dat de b haarplaatsaan dep inruimt in vele gevallen; b. v. in preutschen prat, waar van de oorfprong breed is («);waarom zullen wy deze (mag ik deze verwisfelingzoonoemen,) onderlinge infchikkelijkhcidvan de k en g ontkennen? en eindelijk: vindtmen van dit laatfte zelfs geene voorbeelden inde byzondere tongvallen ? waarom anders fieldenzich onze bybelvertaalers voor (b) omte fpellen ,, lanck, jonck, ginck, ranck (tenuis)„ per ck, non g vel gh ?" er by voegende „ mu-„ tatur ck in g, lange, jonge, gingen." enz.,gelijk zy ook bepaalden (c) , „ hing ab hanwgen fcribendum, non hinck." Dan waartoe al die omflag om enigzins oge van oken alsaf([a) Proeve van oudheid- Taal- en Dichtkunde door hetGenootfchap D. A. O. M. bl. 151 en 155.(£) N. Hinlópen Hiftorie van de Nederl. overzettingdes Bybels, in de bylagen bl. 52.(É) Ibid. bl. 94,.
NOG, ADHUC, EN NOCH, NEQUE. I57af te dwingen, daar my, zedert ik dit gefchrevenhad,voorgekomen is, of dit oken mogelijkzelfs reeds een afgeleide ware van onze o of ooin vro, nu vroeg (mane), zamengefteld uit ver eno of oo ; gelijk ook in vrolijk, vroom; des danoom, olijk of óólijk met een harde óó, ons leidenkonden tot óóën , o-ën , en zo weder totoken; en gelijk vroeg hier mede van zou afftammen,waarom zouden wy dan ook hier van nietdoor tusfchenkomst van oen, ogen, (het welkdan met oken of óóken (vermeerderen) eenigermatein beteekenis, als hier mede verwant, zouovereenkomen) het reeds gemelde oge, vervolgensoch, mogen afleiden. Dan zou er njetsmeer overig zijn, danIII. Te onderzoeken naar de herkomst vande eerfte letter in noch (adhuc en neque,) ofhier in mogelijk te ontdekken ware de redenvan de onderfcheiden beduidenis des woords. —Wat aangaat den oorfprong van de n in noch,wanneer het voor neque gebruikt wordt, dezeis niet zeer duister. Kiiiaan fpreekt van neals een ontkennend woordjen , en zegt, dathier mede zamen gefield zijn de ontkennendewoorden tfieman , nergent, n'iet, noyt enz.welken alle hy naderhand zonder afkappingstee-
158 OVER HET ONDERSCHEID TUSSdHËNteeken fchrijft (a): voegen wy nu dit ne by ochuit oge van ogen, en geven wy aan dit och debeteekenis van ook of eene dergelyke uit dievan vermeerderen vloeiende of hier mede verwant,dan krygen wy terftond noch in den zinvan niet meer, ook niet, welken zin het ookbeeft, wanneer het voor neque fcheep komt.Er fchijnt dus geene reden te zijn, om met denberoemden Ten Kate Q) dit noch, neque vanbet 'Angelfaxisch no (*) af te leiden, daar dit, naO) Men zie ook Ten Kate II. D. bl. 63.• (b~) Ibid. bl. 676.(*_) Ten Kate, op de aangetogen plaatze, als men dezelvewel inziet, zegt niet alleen , dat no in 't Angelfaxischen Engelsch gevonden wordt, maar dat het ook oudstijdsby ons gebruikelijk was. En, in de daad, zoo is 't.Kiiiaan heeft het ook in dien zin. En men treft het, onderanderen, meermalen by onze oude Dichters aan, als b. v.Zod. van Felthem Spiegel Iiiftoriaal, Boek 2 e. 12. bl. 163*Noch vorwerd minnen , no achter crommen.4 Boek c. 26. bl. 245.No dor vrefe, no dor noet.6 Boek c. 23. bl. 392.No werheit, no gerechtichede.Zie
NOG, ADIIUC, EN NOCH, NEQUE. 159no waarfchynelijktot den zelfden wortel 0 of éibehoort.Doch zo gemakkelijk fchijnt het niet te vinden, waar van daan de n in noch (adhuc) komt,Immers het is niet gemeen, dat deze letter,wanneer ze als geen wezenlijk deel van hetwoord van buiten aankomt, geene ontkenningaanduidt. Kiiiaan fpreekt van Nerve van hetleder (grana in coriis) en fielt het gelijk meterve (*). Zo ook het woord Nuveren, dathy met nveren, Flagitare, appetere vertaalt;welk uveren hy naderhand op oever en, en methet zelve door ar ere, cupere, concupifcere overzet.Bchalven deze geeft hy op, het geennog in gebruik is Nevend, neffend , neven ,dat zekerlijk uit even, effen, en deze n by malkandergekomen is. Zou deze n misfehien komenuit na, naar, het voorzetzel, en dus uitWeven, neven zaamgetrokken zijn ? klaarderfchijnt dit enigzins in het woord Naarstig, datKi-Zie ook een voort», by Huydecoper op M. Stoke I. Heelhl. 140. C. A. V. W.(*) Erve beduide de opperhuid van 't Ieder. Zie Kiiiaanop dat woord.
IfjöOVER HET ONDERSCHEID TUSSCHENKiiiaan Neernftigh (*). en Neerfiich fchrijft ;die middelfte n kan hier zeker in Neernftighniet uit de lucht gevallen zijn. Is het danook mogelijk Voor Na-ernftigh, waarvan danzaamgetrokken Naerftigh , en volgens de hedendaagfchefpellingNaarftig: te meer, daar Kiiiaanook opgeeft 'Neernst (Sedulitas, Studium)Neerst, op de zelfde wyze mogelijk voorNA-EERNST (immers Kiiiaan geeft ook op hetwoord eernst als een adj., zonder », en vertaalthet ferms) gelijk men deze zamenftelling,en hier door den zelfden aandrang in beteekenisheeft in de werkwoorden naoogen , nadenken ,nagaan, en andere meer. En, indien dit zo J is,waarom zouden wy ons niet op de zelfde wyze(*) In drie byzondere drukken van Kiiiaan, welke ikvoor my heb, namelijk die van 1613, 1623. en den onlangsuitgegeven door den Heer van Hasfelt, welke naar den bestenvan 1599. naaukeurig gevolgd is, vind ik na neernst,dat zonderling is, nernftigk met ééne é gefpeld, en zoovind ik 't onder anderen ook in dat leven mis liefs HeerenIhefu Cristi (Antw. 1488) Fo!. a. 1. § 10. in 4x0.alle kerstene menfehen fullen te rechte nernftichin Kiliaansfijn. Dochuitgave te Alkmaer 1605 , welke de eerfte isdoor Lud. Potterus bezorgd, vindt men neernftigh met eeC. A. V. w.
NOG, ADHUC , 1» NOCH, NEQUE. l6lze kunnen voorftcllen, dat noch, wanneer hetde plaats van der Latynen adhuc vervult, zamengcfteldis uit het vo.orzctfclna,naar, en hetgemelde och, cn in één getrokken in noch ? >Het is waar, Ten Kate (a) geeft eenige voorbeeldenop van dc n zonder zinsverandcring ,onder anderen aers, nacrs; yver, nyver; benevensdeze gedachte, dat men mag gisfen, datdie n ontleend is uit een, den, daar hy dan ooktoe brengt noch (adhuc); dan fchoon het welkan zijn , dat de n van den fomtijds aan hetvolgende woord is blyven hangen, wanneerdat van een klinker begon, gelijk men hier toekan brengen de Naemjloot, die oulings aemftootgeheten heeft;kan men hier egter wel toebrengeneen woord, dat geen articulus voor zich ontvangt'? immers dit kan door den zeiven aan den voorop niet gekomen zijn. By voorbeeld:nyver het adjeclivum, ontvangt geen' articulus,die n moet dan van elders komen: dus kan ookby geene mogelijkheid noch (adhuc) daar uit komen.Wat fchiet er dan over, dan deze n uithet voorzetfel na , gelijk in de boven reedsgemelde voorbeelden, te hulp te roepen, diezijn(V) II. D. bl. 63 en 676".L
1Ó2OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHENzijn a, of êé (gelijk onder anderen de Hoornfchennéé zeggen),aanjde inhaligheid van den volgendenklinker heeft moeten opofferen, zo alsreeds gezegd 'is? een ieder zal ondertusfchendan ook wel, zonder verdere uitpluizing, deninvloed gevoelen van deze koppeling op ditwoord,gelijk ook, dat,zoo het waar is, dat noch(adhuc en neque; dezen oorfprong heeft, hetdan zoo veel te klarer blijkt een loutere pleonasmuste zijn, het zelve met ook zamen te voegen,zoo als men dit anders wel in gefchriftenaantreft.1778.J- P-AAN.
A A N M E R K I N Gïó"3O V E RSLAAK EN SLAKEN; ONTSLAKEN;BESPIEREN.X_Jit onze uitgegevene Proeve (V) heeftden Lezer kunnen blyken , dat de fchryvexder Aanmerkingen over flaak en Jlaken , weliets gegist, doch met geene genoegzame zekerheidgeweten heeft, aangaande de beteekenisvan het Naamwoord flaak , voor eene effeneoppervlakte , en de overeenkomst met flegten,glad en effen maken. Thans is men in ftaat,hier omtrend volkomener licht te geven. Kortna onze Proeve , zond de kundige, menschenvaderland-lievende Heer, Frans van Lely-Veld, zyne Berichten en Prijsvragen in de weereld,ov.er het forten van olie, traan, teer, enz.in zee-gevaren (p) : uit welke, overtuigend ,blijkt, dat het Naamwoord flaak, voor eene(a~) Bladz. 195, 196, 198.(b) Tc Leiden, 1775., 8vo.L 2ef-
ió4OVER SLAAK EN SLAKEN;effene, gladde oppervlakte van water nog zeerwel bekend is by onze fchippers, visfehers, enzeelieden ; als ook Jlaken, voor kalm, effen,en vlak worden; waar van weer flaking, vooreffen-wording, afdaalt. Immers, men leestdaar (r): „ Haringvisfcbers — vertelden my,„ dat zy in zee wel Jlaken zien, dat zijn vak-„ ken of ftreken effen of flccht water: "en (V):,, mits de tweede blyve achter de eerfte, in„ de Jlaak der olie, dat is te zeggen , op de„ plaats, alwaar de olie de zeebranding geëf-„ fent heeft, en noch houdt:" en (e): „ dan„ verfpreidt zich de vettigheid over de,, zee, — en, in die Jlaak, zeggen zy, komen,., wy altijd veilig aan land:" en , nog tweemaalop de zelfde bladz.: „ Eenigenmeenden,„ dat men , met een vierendeel traan, eeneeffene Jlaak in zee zoude kunnen maken ,„ van Noortwijk af tot Engeland toe:" en:„ dat de traan een flaak in zee maakte, wel een„ paar mylen ver." Verder (ƒ) „ zoo lang„ zy in de flaak van 't vet waren:". en, opCO Bl. 34-00 Bl. 44.(O Bl. 47-(ƒ) B>dz. 62.de-
ONTSLAKEN; BESPIEREN. 165dezelfde bladz. „ de Jlaak weg zijnde." Nogeens: „ eenige vette deelen , die een grooteJlaak op het water maken:" en wederom tweemaalop de zelfde bladz. : „ het vaartuigvooruitgaande , zoo gaat die Jlaak dan ach-„ ter uit, en gelijk de golven fnelder voortgaandan een vaartuig, eerst by de Jlaak ko-„ mende, enz." Eindelijk Qi) : „ dat als dan„ tcrftond de brewing op het water doet Jla-„ ken, >—• en de visfcher gaat deze Jlaking achterna." Men ziet ook, uit de opgegevenevoorbeelden, dat niet het Jlaak, maar de Jlaak,in het vrouwelijk geflagt , gebruikt worde.De aanteekening van Winfchooten (i), hoewelhy de beteekenis van het gemeen zelfftandigJlaak niet aanroert, verdient egter hier bygcfchrevente worden. Hyzegt: „ SLAAKEN,,, beteekend in het gemeen losmaaken, loslaaten,foo gebruikt het Hoofd op veele plaat-„ fen (er ftaat plaatfes) in fijn NederlandfcheHiftorien : als, de gevangens wier den geflaakt:,, en in een oneigendlyken fin: het gefehut flaaken,(fo) Bladz. 72.(li) Bl. 83.(?) Secman, bl. 255.L 3
166 OVER SLAAK-EN SLAKEN;„ ken: dat is, losfen, affchieten, de feilen flaa-„ ken: de feilen losmaaken: nu is ligt af te ne-„ men, wat het Jlaak in Seeland beteekend:„ men feid, van die vermaarde flag: de Jlag op,, 't flaak : te wceten een diepte, en kil, of„ fpui, tusfen de plaaten , en kreeken heen„ vlietende." Doch het blijkt genoeg , dathet laatfte dezer aanmerking niet naauwkeurigis, en weinig licht geeft.Het gebruik van het werkwoord ontJlaken is,in onze Proeve (k), zekerlijk te onbedagtzaam,afgekeurd, en door den Heer Alewijn elderszeer wel verdedigd. De zin- en zaakryke dichterM. L. gebruikt het ook (0, zingende, vanden heerlyken kerkftaat:Het weggezondigd Paradijs„ Schijnt op onze aarde weêr te keeren,„ Om Jezus bruid op vaster wijz'„ De nooten van Godts roem te lecren.u Zy09 Bl. 199-(/) Tijdwinst in ledige uuren , bl. 83. ook Vrouwe C. P,Befpiegel. over Gods kerk- en waeréldbeftier, bl.20,.—. uit jJayerny ontflaakt.
ONTSLAKEN; BESPIEREN. 167„ Zy mag, van 's Vyands magt ontflaakt,„ En wat haar trouw hier wil!' befpieren,„ Het uur van 't huwlijksfluiten vieren,„ Terwijl haar Bruiloftsdach genaakt."1Om deze regels te verftaan, moet men opmerken,Ci) dat, in Groningen en elders, de huwlijksjluüingalleen het vastftellen van het huwelijk, en de overeenkomst omtrend de voorwaarden,of, gelijk men daar zegt, voorwoorden, beteekene : welke tijd dus dien van devoltrekking des huwelijks, en van de bruiloftvoorafgaat. C 2 ) Dat men in Groningen enVriesland zegt de trouw — of de huwlijksgeboden— te /pieren — of te befpieren — waar voormen elders zegt de geboden fchutten offluiten.De welbekende Deductie van Jr. O. Z. van Harenleert dit, op vele plaatfen.over een , by Plantijn, „ ^efyeren.Er komt medeEmpe-„ fcher. Impedire, occupare, interchdere. 2t5t=»„ fyeret. Empefche. Impeditus , occupatus :"en, by Kiiiaan: „ ©erfyerren. Ger. Sax. Si-„ camb. obferare , clathrare." Infpieringe ,voor infpraak, tegenfpraak, of wederzeggen,komt voor by Dumbar (m) : „zeker voor-„ recht,0») Kerkel. en wereldl. Deventer, IV. B., Hoofdlt.23., bl. 563.L 4
i68OVER SLAAK EN SLAKEN;?, recht, dat ons Deventer reets voor langen„ tijt zonder infpieringe van jemant hadde ge-) }noten."My ftaat voor, dat ik, in den zin van beletten, te loor ftellcn , ook wel ver/pieren hebhooren gebruiken. De afleiding maak ik vanfperre, fparre , jïanghe , by Kiiiaan, een ftok,dien men ergens tusfen ftcekt, tot een beletfel,gelijk men dus zegt eene fpaak in 't wiel fteken(ji). Beide woorden toch worden doorpertica, een lat, of ftok, by Kiiiaan, en heteerfte ook by Plantijn, die 't woord fpaak nietheeft, verklaard. Met fperre of fparre, komtover een, of er komt van af fparreboom, eenfpigtig en lang- opfchietende boom; fpier, mufculus;fpeer, een fpies, of lance, by de Latynenook fparus (o) ,• fperren, uitrekken, fpannen,van één verwyderen (j>); waar van fperremuilenby A. de Hubert Qq) , en fparrebskken(van koude) en klappertanden,by Schrasfert(r).MetO) Wagenaar Vadcrl. Hifi, VII. D. bl. 84.(0) Drakenb. ad Sil. Iral. L. III. vs. 388.Qf) Tuinman Fakkel, bl. 340.Q) Pfalm 22, vs. 14.fV) Befchryv. van liardcrw. II. D. bl. .pp.
ONTSLAKEN; BESPIEREN. 169Met de beteekenis van befpieren komt overéén,hoewel van een tegenftrydig denkbeeld ontleend, de fpreekwijs van het huwlijks ContraSéte beknuppen, dat is tegen te inreken; te beletten; te maken, dat het niet doorga ^ of ftandgrype; zirade zöo veel als een knup. bf knoop,in een' band flaan (f).M. T.(j) Zie Laman Anlciding tot de Groninger Regtskenais,bl. 27. en 28. in de aant.VER-
170VERHANDELINGO V E RDEW O O R D E NB A RN, BERN, B O R N.D c geleerde Ten Kate, in zijn II. Proeve vangeregelde Afleiding (a), denkt, dat de grondbeteekenisvan de woorden barn , bern, born,en derzelvcr infinitiven barnen, bernen, bornen,te vinden is in het opzieden van vogtigeof van vurige doffen. Dit gaf my gelegenheid,om de afgedamde woorden van ons barn, enz.te toetfen aan deze beteekenis , waar by ikgewaar werd, dat beide beteekenisfen, van opziedenVan vogtige en vurige doffen , te gelijkaan deeze woorden eigen zijn , het geen ik numet weinigen zal zoeken aan te toonen,in deezewoorden zeiven , en in eenigen hier uitontfproten.Doch00 bl. 597-
OVER BARN, BERN, BORN. 171Doch ik moet vooraf aanmerken , fchoonTen Kate deze woorden voor eenvoudigewortelwoorden houdt, ten minften hier niet geheelafkeerig van fchijnt te wezen, (gelijk uit deaangeh. pi. blijkt), dat ik echter dezelve voorde zoodanige niet erkennen kan, en wel, vooreerst, om dat de beteekenis, aan deze woordengegeven , te uitgeftrekt fchijnt te wezen, en niet eenvoudig genoeg, om dezelvevoor wortelwoorden of grondzaden te erkennen.Maar daarenboven , om dat in een wortelwoord, geen twee medeklinkers achter éénenklinker komen moeten. Dit vereischt toch deaart der talen, dat de allerëerfte grondzaden,woorden zijn, die op éénen klinker of éénenmedeklinker eindigen.Hier mee komt over een het gene ik vin dein dehydrag. II. D. bl. 296". 1. p. (17Ö1, 1762.),, Tot zodanige uitfpruitfels (zegt de fchryver)„ behooren mijns bedunkens ver de meeste klan-„ ken van ééne greep, die twee medeklinkers„ voor of achter op hebben."En wanneer men dierhalven woorden vindt,waar
Ï72VERHANDELING OVER DE WOORDENWaar in twee medeklinkers eikanderen onafgebrokenvolgen, kan men gevoegelijk denken,dat er één klinker tusfehen uitgelaten is; welkeingevuld zijnde , kan men gemakkelijk degrondzaden en eerfte beteckenisfen van didwoorden vinden (ff).Deze manier van afleiding is in andere talenook gansch niet vreemd, in tegendeelheeft zy een voortreffelijk nut in de Grickfchetaal. Dus hebben de woorden
B A R N , B E R N , BORN. 173den, maar liever afgeleid moeten worden vanbaren, beren, boren (a).Welke woorden infinitiven zijn van het pra>fens bar, beer en bor, waar van de eerfte beteekenis,volgens Ten Kate, gelegen is in dragen,voordbrengen, aan het licht ftellen. Deze beteekenisis aan dit woord in alle Dialecten vanonze taal eigen , gelijk dit Ten Kate aanduidt,II. Proeve van geregelde Afleiding, bl. 584.,en Huydecoper, Proeve, bl. 435. 449. 450.Dit denkbeeld heeft gemakkelijk een ruimebeteekenis aan dit woord kunnen geven. Namelijkvan opdragen, opheffen, opwerpen,welke wy ook gebezigd vinden in bare, feretrum, beuren of beren, attollerc, en bare, ofgolf, flucius.Uit dit denkbeeld van opwerpen, is waar-*fchy-Qi) Dit gedacht aangaande de afleiding der woorden barn,bern, bom , van baren, beren, boren, fchijnt gefiaafd tckunnen worden door de beteekenis , welke die woordenhadden by de Gothen, Kimbren , Friefen, Saxen, die doorbarn , bern , baruo, een Zom verfionden; mogelijk ookwel allerlei geboren wezens. K,
174 VERHANDELING OVER DE WOORDENfchynelijk de beteekenis ontleend van opwerpingof opzwelling door een inwendigen aandrang, welke toegeëigend is aan vurige envogtige ftoffen.t En het is deze beteekenis , die zich duidelijkopenbaart in de woorden bamen , bernen cntornen.-Dit woord barnen wordt aan de wateren toegefchreven,wanneer of door de hitte van hetzand het water opwelt en kookt, of wanneerhet door de ftormwinden zoo beroerd wordt,dat de-golven breken en onder elkandercn kookenen' opftuiven.De zee wordt ook gezegd te hamen, wanneerde golven breken op een rots of klip, en nederftortendeandere golven ook doen bersten,zoo dat die'hier worstelende onder een, gedurigeen opkooking en opftuiving veroorzaken ,dit noemt men eigenlijk het barnen , of eenbarning der zee.Deze barning fchijnt meest plaats te hebbenby een klip, of het hoogeftrand.Ten
BARN,; BERN, BORN. 175Ten minften de Dichters fpreken meest vaneen barnen aan ftrand of klip.Dus heeft Antonides, Yftróofn, bl. 10.„ En blinde fteenen, daar de golf op barnde aan ftrand."De Heer Schutte, in zyne Geest. Gez. I. D.bl. 105. gebruikt het ook in dezen zin :r. Zo fchokt op woeste en ongetemde baaren„ By 't hooge ftrand een aangefchonnen -wrak,„ En krijgt in 't felst der barning krak op krak."Van de barning by een klip fpreekt Hy, in deGeestel. zeet. III. D, bl. 164.,, Gods licht toont 's waerelds banken,„ 'k Hou klip en barning in 't gezicht."Van zulk eene barning fpreekt Hoogvliet ook,op eene onëigenlyke en overdrachtelyke wyze,in zijn X. Boek, daar hy Abrahams geloof engehoorzaamheid aan God, in het opofferen vanIzak, zullende befchryven, onder anderen duszegt:ö Goede Hemel, ftaa mijn bybelpoëzyIn deze barning met uw geest en yver by.On-
176 VERHANDELING OVER DE WOORDENOnderzoeken wy nu het woord bomen, en hetzelfftandige bom. .In deze woorden ligt duidelijk de beteekenisvan opzieden, opwellen, aan vogtige ftoffeneigen.Zoo beteekent het H—D. bom, Angl. burne,A—S. bom en terra, een fontein, als waaruit geidurig levendig water opwelt.Ons Nederduits bom heeft beide de beteekenisfen,zoovan een fontein, die het water opgeeft,als van het water, dat uit den grond opwelt.Dat ons bom een fontein beteekent, kan ligtbewezen worden, als, Voor eerst, uit de zo evenopgenoemde Dialecten (a).Kiiiaan ,. en Plantijn , hebben beiden hetwoord bom vertaald door Puteus, Rivus, Fons.Dus(a) Het bomen, of opveilen van het water, eigent ookVoet op een cigenaartige wyze aan een fontein in zijnStichtel. Gedicht. II. D. bl. 200.„ En, of de Hemel zelf my niet genoeg kon geevcn ,„ Word een fontein, ik weet niet, hoe, 'om hoog gedrerc:?,„ Die op dêJMfe krj;n, in 't dorre zand ontfpHngh '
BARN, BERN, BORN. 177Dus gebruikt men ook nog het woord bom-, ofbomeerwater. Doch bom beteekent ook hetWater dat van zelve opwelt: dus vertaalt Kiiiaanook dit woord aqiia fontana, aqua nafiens: duswordt het gebruikt voor gemeen water, in denNederd. Bybel, 1477. in Spreuk. 25: 21. ïstdat hem dorst, ghif hem- bom te drinken.' Hetopzieden van vogtige of vurige ftoffen is aanhet woord hemen niet zeer eigen. Doch dezebeteekenis wordt gevonden in het woordberning , dat het zelfde is als barning in zee,daar ik zoo even van fprak. Uit deze beteekenisvan het opzieden der vurige ftoffen iseen andere ontleend, die in 't gemeen branden,of verbranden, urere, te kennen geeft,en in dezen zin word barnen en bomen gevondenby Klaas Kolijn en Melis Stoke, Dus.fchrijft Klaas Kolijn bl. 450.En te barnede Allekemare.En, op dezelfde bladz.Ente bomde als men /iet.Melis Stoke gebruikt ook beide deze woordenin dien zin, bl. 44. vs. 32.MEn
ï78VERHANDELING OVER DE WOORDENEn ti martt barnde dat fi ftoef.6h 3bh 6g.Dat bomden fi al in den grond.De Heer van Loon, in de aanteeken. op Kolijn,bl. 469., haalt een plaats aan uit een met dehand gefchreven Chronijk, daar dus ftaat: Endetoech myt huer hulpeende verbernde Alcmaer.Dus hebben wy de beteekenis van barn, bern,en bom kortelijk nagegaan. Uit deze woordennu is door letterverfchuiving gekomen onsbranden, en bron, waar in de grondbeteekenisvan ons barn, enz. nog duidelijk overgeblevenis.OP-
OPHELDERINGEN179V A NSOMMIGEWOORDEN,W E L K EBy KILIAANniet gevonden worden.^Oegffjex. Dit woord vind ik by Kiiiaan niet.Dezelve heeft maar alleen te deghe , en zethet over, integre , probe , reÜe : in dien zinwordt het nog hedendaagsch gebezigd, als menzegt, iets ter deghe doen.Weleer wierd dit woord degher dikwijls gebruiktvan eenen fchuldenaar, welke, als hyzynen fchuldeisfcher ten vollen voldaan had,gezegd wierd degher betaald te hebben. In zodanigenzin komt het zelve voor, in een'gcrigtelyken opdragtsbrief van een jaarrenteuit een huis binnen Oldenzaal, van den jare1442., waarin de eigenaar die rente betuigt verkogtte hebben, umbe ene fumma van ghelde, dieem DEGHER all ende well tot oeren wille betaeltweren.M 2 , In
J3O OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,In een' anderen brief van 1447. » insgelijksdoor het Gerigt van Oldenzaal opgegeven, komendezelfde woorden voor.In een' foortgelyken van 1437. bekent deVerkooper van eene jaarrente uit zijn goed,dat de kooper hem dairvoir heft ghegeuen eneJumma gheldes, die ons DEGHER ende alirickto onfen willen wal betaelt is. In verfcheidenedergelyke opdragtsbrieven is my deze fpreekwijsvoorgekomen. Edoch deze drie bygebragtevoorbeelden zullen denkelijk genoeg zijnter bevestiging van 't gebruik dezes woords.®u$§t-Mt. In een ouden verpagtingsbrief,waarby de Prior, en 't gemeene Convent dei-Regulieren des Kloosters te Albergen in denjare 1463. verpagt hebben een erve en goed, onderAlmelo gelegen, vind ik , onder anderevoorwaarden, deze, dat de Meijer of Pagtenaar,noch nemant van zijnre weghen eyken holt opden erue zonder orlof der eigenaaren of verpagters,houwen fal, ende dat hy dat.eruenijcht onredelikevan DUYSTHOLTE bloten en fal. In deneerften opflag, fchijnt het eenigzins onzeker,wat men bier door Duystholt verftaan moet;indien men aanmerkt, dat hier Eyken holten
WELKE 15 Y KILIAANNIET GEV. WORDEN. iSlen Duystlwlt, als 't ware, tegen-malkanderenover gefteld worden, en zoo men door Eykenholt hier verftaat opgaande eiken ftamboomen,of zoogenaamd groot hout, zal men mogelijkdoor Duystholt moeten verftaan , 't geen andersAkkermaalshout , of Heggehout, 'genoemdwordt, en dat om de zeven, negen of tien jaartot klein brandhout gehouwen en gebruiktwordt; indien men nu in dezen zin dit woordneemt, zoude het beteekenen Duizendhout, ofdergelijk, 't geen by 't getal van 1000 verkogtwordt; zijnde dan het eerfte gedeelte van ditSamengetelde woord , het oude Duyst, hetgeen Kiiiaan vertaalt door mille ,• en waarvande nieuwe Uitgever van Kiiiaan in zyne aanmerkingeneenige voorbeelden heeft bygebragt.
182 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,van die , de beteekenis kan gevonden worden.In een' brief van den jare 1451. wordt gemeldeen ftuk boulandes belegen op ten grotenESSCHE tot Oldenzaal. In een anderen opdragtsbriefvan 1461. wordt gewag gemaakt van eenerue ende guet belegen by der Stat van Enfchedeby den ESSCHE. In een anderen brief, door denRigter van Schuttorpe in de Graaffchap Benthemin 1447. afgegeven, wordt eene jaarrenteverkogt van dree Auerlendesfche Rijnfche Guldenenwt eenen Jlucke Landes ghelegen optenHurunghes ESSCHE tusfehen lande der kerkenvan den Ghildehuus ende Heeren Wesfels.Nog in een' brief van den Rigter te Hardenbergvan den jare 1452. vind ik gewag gemaaktvan twe mudde pachtroggen jaarliker renthewt enen Jlucke landes ghelegen in Vadeler ESSCHE.In eene Erfverdeeling of Maagfcheiding van'tjaar 1482. worden aan één'der Medeërfgenamentoegedeeld twee mudden erffiyken roggen,gerichtelyke ghevestighet wt enen ftucke landes belegenop Vadeler ESSCHE. In een oud Registerder goederen van 't Klooster te Albergen, inTwenthe gelegen, gefchreven in het laatst dervijftiende eeuw, wordt, onder andere goederen,
WELKE BY KILIAAN NIET GEV.WORDEN. l8
184 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,Het komt my voor, dat men in Twenthe,en mogelijk elders, door ESSCHE dat gene verftaat,'t geen men nog hedendaags op Veluwe,en meer plaatfen van Gelderland, noemt eene
WELKE BV/ KILIAAN NIET GEV.WORDEN. 185vonden, maar hy geeft maar twee beteekenisfenvan het zelve op. Eene derde beteekenisis by hem geheel onbekend, namenlyk, wanneerhet koorn op 't veld gemaaid en aan bosfchenzaamgebonden zijnde , welke men gemeenlijknoemt fchooven , gerwen , of gerven,aan hoopen op 't veld by één gezet wordt, omdaardoor 't zelve des te beter en gemakkelykerte kunnen doen droogen, en welke byeengezettehoopen, doorgaands uit zes, agf,of tien garven beftaande, door de Landliedeneen gast genoemd worden. In deze beteekenisis dit woord heden by de Landlieden, vooralin Gelderland, gebruikelijk; immers dagelijksin den oogst hoort men de boeren zeggen , datzy hun koorn reeds gegast, of aan gasten gezethebben. In dien zelfden zin heb ik dit woordgebruikt gevonden in een' Erfvvinningsbriefvan den jare 1432., alwaar, onder meer anderevoorwaarden, de Grondheer bedingt, dat zynePachtenaren , hem ende zyne nakomelingenzullen geven jaerlix den tienden gast op ten lande.Dus wordt ook het zelfde woord gebruikt ineen' koopbrief van den jare 1453. waarby deverkoopers aan zig voorbehouden om voeraftenemenjaerlix erflike den tienden GAST zades opden lande ende den te voeren, waert hm ghenoght.
186" OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN yïfonbt.Dit woord is by Kiiiaan gansch onbekendin de beteekenis van een fr.uk lands,'t geen in zijn omtrek een honderd vierkanteroeden groot is , makende dus zes hondt eenmorgen., doorgaands in zig bevattende en beftaandeuit zes honderd vierkante roeden.Zekeris 't, dat by verkorting een hondt lands dusgenoemd is voor een honderd lands, met uitlatingvan 't zelfftandig woord roeden , 't welk temeer blijkt, dewijl dit woord in 't meervoudigegetal met gebogen wordt, zijnde men gewoonte zeggen , twee hondt , drie hondt, tienhondt , enz. en niet twee honden, drie honden,tien honden. In deze beteekenis komt het myvoor in een' brief van den jare 1439- ? waarbyverkogt werden, twe molder guedes winter rogghenjaerliker erf renten wt achtehalfHONT landesgelegen opter Wyer Mersch in de Kerfpel ende inder huerfcap van Wye.'T zal onnoodig zijn,meer voorbeelden aantehalen, dewijl 't genoegbekend is, dat op vele plaatfen van Nederland't zelfde woord in dusdanige beteekenis nog hedendaagsgebruikt wordt.Liever zal ik een oftwee voorbeelden melden, waar in het zelvewoord niet by verkorting, maar in zijn geheelgebezigd wordt. In een' Schepensbrief 'van Hoorn,van den jare 1436. vind ik, onder anderen, ditvol-
WELKE BY KILIAAN NIET GEV. WORDEN. 187volgende ; voert foe heeft hi hem noch gheghevenende ghift hem tot fynen vrien eyghendoem TIENHONDERT lants die gheleghen fijn enz. In een'anderen brief van den jare 1473. bekent deVerkooper , dat' hy vercoft hevet vijrden halvenmorghen lants ende een HONDERT , ghelegen indie Vryheit van Hoem , ende in die ban- vanZwaech enz. Welke twee plaatfen genoeg aantoonende verkorting, waarmede men thandsdit woord üitfpreekt.3|n.ijïjcbnm wordt by Kiiiaan overgezet dooritijjljetoant/ inteftina, vifcera. In een geheelandere beteekenis komt het voor in een' uiterftenwil, ten o verftaan van Schepenen in Zwolgemaakt in den jare 1490., waarby de makerovergeeft nae fijnre doet ter erfilyker bcfittinghealle fijn guet rede ende onrede, roerende ende onroerende, huns , hoff , erve , eyghen, renthen,reyfchap, INGHEDOEMTE, golt, filver, ghemont,ende onghemoni, gheen guet wt befcheyden , als hynae fijnre doet in der fiat ende bijnnen der Statvryheytvan Zwolle achterlatet. Lichtelijk zietieder een uit den zamenhang, waar in dit woordonder anderen voorkomt, dat het zelve hiergebezigd wordt yoor allerhande huisraad. Dusvind men in 't dagelijksch boek van den Raad derStad
188 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,Stad Utrecht 1432. Fol. 81. vfo. (MS.) alzulcgoet cleynoet huysraet ende INGEDOEMT. Daar ikin deze Proeven voorgenomen hebbe uit onuitgegcveneBrieven, woorden en beteekenisfen,die aan Kiiiaan onbekend fchynen geweestte zijn, by een te zamelen, zal ik thands uitandere ftukken geen meer voorbeelden vandeze beteekenis bybrengen. Trouwens zulksis onnoodig , dewijl Haltaufius in zijn GlosfariumMedii Aevi pag. 1015. reeds voorbeeldengenoeg daarvan heeft aangevoerd.mttfamf ïtee^tenbom/ Chriftianismus; ChriftiamimDominium. Dus leest men by Kiiiaan.Edoch dit woord wordt dikwijls ook gebezigdvoor een Bisdom , Stigt,• dus 't geen in veleftukken genoemd word H Stigt van Utrecht, of,in Latijnfche brieven , Dicecefis Trajettina,wordt nu en dan ook genoemd Het Kerstdomvan Utrecht. Dus vind ik het zelve woord ineenen brief van den jare 1482., welke aldusbegint , Wy Broeder Herbertus van BuederickPrior ende gemeyne Broeders des Convents onferLiever Vrouwen van der Reguliers oir de toe Marienbornby Arnhem geleghen in der Veluwen inden CREESDOM van Utrecht bekennen enz. In een'anderen brief van den jare 1420. wordt melding
WELKE BY KILIAAN NIET GEV. WORDEN. I 89ding gemaakt des Cloesters van Sinte Agathen vander oerden des hüighen Cruces gheleghen in denLande ende Kerfpel van Kuyk in den KREESDOMvan Ludic. Dezelve benaming komt voor ineen' derden brief van 't jaar 1481., waarby aaniemand volmagt wordt gegeven in te manen, opte boeren, quytfcheldmge te doene, ende Qjtitanciete gheven van allen fchulden, die men onsfchuldich is in den lande ende CREESDOM van Ludiekbuten ofte bynnen Steden.ïfïoriie. Vcrfcheidenc beteekenisfen van diüwoord levert ons Kiiiaan op. Maar ik vindniet, dat het zelve beteekent het Regtsgebied ofGerecht, Territorium: egter in dien zin komt hetmy voorin een' brief, afgegeven door den Gogreveof Richter to Emnunchem in den jare 1495.,waarby verkogt en opgedragen wordt eynZwolsch mudde claren winter roggen wt den Tendentho Rotgerinck belegen vnder der KLOCKE toEmnunchem in der Burfchop tho Kinghen, dat is,in 'i gerichte, Gograaffchap, of Richterampt vanEmnunchem. Misfchien is ïtïatöe ook territoriumgenoemd geworden, omdat het een uitwerkfelvan het regtsgebied, of van het Territoriaalregt is, de Citatie by klokluiding tedoen.Hu
190 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,Xegïjcuaer. Door dit woord, by Kiiiaan onbekend,verftond men eertijds zodanig iemand,welke, uit hoofde van zyne belofte, verplichtwas, op de eerfte aanmaning van den fchuldeisfcher,in Leifting te komen, en op zyne eigenekosten in eene , hem aangewezene, herberg, zoo lang te liggen en verteering te doen,tot dat de fchuld of belofte, waarvoor hy zigverbonden had , voldaan was. Het is mynvoornemen niet, om thands breedvoerig tezijn over dat foort van verbintenis, het geende middeleeuw in 't Latijn noemde paüum obftagiale,en in ons Nederduitsch Leyjling, Gy."felfchap, inryding, inleger, of inlegging. Metopzet heeft over den oorfprong van deze verbintenis, en dcrzelver menigvuldig gebruikonder de Duitfchers in oude tyden, JOACHIMPOTGIESSER een geleerde Verhandeling gefchre-Ven, welke ten opfchrift voert Commentatio deobftagio five pignore perfonali, en gevoegd is agterdeszelfs Tractatus de indole 6f natura pignoris,uitgegeven te Marpurg in den jare 1722.,in 4to. Dat de Leyjling ook in onze Nederlandeneen byna dagelijks gebruik gehad heeft,is ontegenzeggelijk en overvloedig genoeg aangetoondin eene Oudheidkundige en RechtsgeleerdeVerhandeling de PaÜo objlagii, cum genera*
WELKE BYKILIAAN NIET GEV. WORDEN. 191ratim, turn fpeciatem apud vcteres Batavos, aande Utrechtfche Hoogefchool, in den jare 1762.,ter bekoming der meesterlyke weerdigbeid uitgegevendoor den Heer JOACHIMUS JENS , enwaarin de geest van den grooten OudheidskundigenJOANNES HENRICUS JUNGIUS gemakkelijkte befpeuren is, al ware het, dat ons zulks nietgeleerd wierd in PUTTERS Gefchichte vonder Univerfitdtzu Göttingen, §. 59. bladz. 107. Uitdeze twee gefcbriften, om geen meer aantehalen,zal men de natuur en uitwerking van dusdanigverdrag van Leyjling of Inlegging tenvollen leeren kennen. Het zy tot mijn oogmerkgenoeg , aantetoonen , dat dit woorddaaruit ook zynen oorfprong heeft genomen,terwijl by , die zig daarby verbonden had3om in eene herberg te komen liggen, en aldaarop zyne kosten zoo lang te vertoeven, tot datde fchuld, waar voor hy zig als Leyst-Borghad ingelaten, ten volle voldaan was, Leghebaergenoemd wierd, zoo ras de plegtige aanmaningom te komen inryden, inleggen, of Leyften,aan hem gedaan was. In dien zin is my ditwoord voorgekoment in een' brief van den jare1473., alwaar onder anderen gezegd wordt:Wert zake dat wy daer omme ghemaent wordenan ft eden onfer wonijnghe —— foe fullen wyvan
192 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN jvanfionden an inryden, ijtlick mijt tween peerdenende enen knechte bijnnen Aldenzaele oft bijnnenOetmerfen in ene herberghe, daer wy werden inghewijstdaer in to ligghende ende toe leefienenae gneder manne plechzede —— Weer zake dat wyLEGHEBAER worden, oft nicht en helden, foe moegenfy — op onfe ere fpreken. Wanneer nudeze zogenaamde verbindtenisfen op Leyfiingen,oudtijds zeer gebruikelijk, in Holland en Gelderlandop Lijfftraf verboden zijn geworden,heeft mijn Vader aangetoond in zyne Animadverf.ad Speculum Franconico -Belgicum L. II.Cap. 82. pag. 201.UjÜenbe. Dit woord wordt by Kiiiaan overgezetdoor Litmbus, en in deze beteekenis is het teover bekend ; edoch eene andere beteekenisfchijnt dit woord eertijds nog te hebben gehad, welke, minder bekend , door denzelvengeheel is overgcflagen. Namelijk die gene,welke naaste buren en aangelanden van eensanders land waren, wierden eertijds ook deszelfsLenden genaamd. In eenen brief van den jare1473. worden gezegd, verkogt te zijn Vijrdenhalven morghen lants • dair mi ter tijt LENDENojf fijn Dirck jfohansz. an die Oestfyde, ende dieRegulieren van Amfielredam an die Westfyde.Even
WELKE BY KILIAAN NIET GEV.WORDEN I93Even eens in eenen Schepensbrief der StedeHoorn van 't jaar 1436. worden overgegeventot eenen vrien eygendom twe itiorgheiï lants -—.die ghelegen fijn binnen der vriheden van Hoorn .dair LENDEN of fijn Heyn Florijsz.an die Oestfide,ende die Kerke lant van Zwaech an die Westfide—-. Uit welke twee voorbeelden , omgeene anderen meer aantevoeren , genoegblijkt, dat een Lende van eens anders land eigenlijkdie geen is, welke in 't Landrecht vanDrenthe 3de boek art. 70. gezegd word an datgoet gezwettet of gelandet te zijn, of, gelijk Kiiiaanhet woord Zwetten te recht overzet, Quiconterminus Jive confinis efi.afêaesöc-beïtaBen/by Kilianus onbekend, fchynenmedeërfgenamen, Coheredes, te zijn, welkeonder zig eene erfenis verdeeld hebben. Indien zin is het my voorgekomen in eenen opdragtsbriefvan 't jaar 1491., waar by overgegevenworden zekere jaarrenten uit een huis,gelijck oen die felve in denMAEGHEGHESCHEIT'des ver fier ffs zijns Vader ende Moiders, ghegaentusfehen oen, fynen bruederen, fusteren,unde anderenoeren MAEGHEDELINGHEN , toe becleiltfijn.Welke woorden ons te gelijk ook ook oplevereneen ander woord, namenlijk 4ifêaegïjcgrje~Nfeïjeit/
1194 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,-fcïjdt/ of 4lfêaa3fdjettrins/ waarmede insgelijkshet Woordenboek van Kilianus zoude kunnenaangevuld worden, en 't geen, zelfs nochhedendaags in gemeen gebruik is, voornaamlijkin Overysfel en Gelderland; en derhalvenonnoodig, om ook dit laatfte woord met meerderevoorbeelden te ftaven.Men zie alleenmaar het Landrecht van Overysfel i. deel 8.Tit. Art. 3.Jjtïjiet. Als een adverbium is dit woord bekendby Kiiiaan; edoch als een adjetlvum ishet zelve ook gebruikt geworden, in de beteekenisvan zuiver, klaar, en gereinigd. Indie beteekenis komt het my voor in een' opdragtsbriefvan den jare 1459., waarby uiteen erve en goed jaerliks verkocht worden feyenmudden guedes SCHIREN Winterrogge. Welkebenaming van Schiren Winterrogge het zelfdete kennen geeft, het geen in een' anderenopdragtsbrief van dat zelfde jaar genoemdwordt clare Winterrogge, dat is zuivere en weigewanderogge ,• frumentum , ab omnibus paleisvanno purgatum, rif eventilatum , of gelijk Ifudorus Etymol. Lib. 17. Cap. 3. het noemt, purijfimumfrumentum.Wit
WELKE BY KILIAAN NIET GEV. WORDEN. 195"üt530C'rjt wordt by Kiiiaan als een oud VlaamfchWoord opgegeven, en overgezet door timor.In Gelderland en Overysfel is dit woord, voornaamlijkonder de Landlieden , van een dagelijksgebruik, hoewel geenzins in de beteekenisvan Vrees , Timor. Aldaar namelijkwordt het gebezigd voor eene beheining enaffchutting van hof of land, ten einde geenebeesten of fchapen in het zelve zouden kunnenkomen ; en wel voor zoodanig eene affchutting,welke met in den grond geflagenftaken en daar tusfehen door gevlogten rijsgaardengefchiedt. Dus zegt men een Vrocht voorxijti land zetten ,• en is overzulks een Vrochthet zelfde, 't geen men op andere plaatfennoemt een tuin, fepimentum. Gelijk de fpreekwijszijn land af vrachten, het zelfde is, 't geenmen anders zegt, zijn land af tuinen , of bevre*éigen, fepimento agrum munire. Om geene anderevoorbeelden aan te halen , zal ik alleenuit een ouden onuitgegeven brief eenigeweinige woorden bybrengen, welke tenvollen en duidelijkften bewyzen zullen, datVrocht en Tuin onder malkanderen verwisfeldworden , en eene en dezelfde beteekenis hebben.Dezelve luiden aldus : In den Jaren onsHeren MCCCC ende XXXII op Junte PetersN 2avent
ÏQ6 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,avent ai Cathedram overdroghen die Broders vanAïberghen (weleer een vermaard klooster inTwenthe) ende die Meijer op Smedincdat die Broders van Alberghen die WROCHTEtusfehen Smedincsgaerden ende Nyenhufincgaerdenwaren ende holden folden in aldusdanen verwerden datmen noch van Smedinc noch van den Nyenhuyswilghen rioch bomen noch busfche an ghener fidebeneven den TUEN wasfen fal laten. • Voertfin verwarde, dat die Broders voersz. ghenen gravenmaken fullen lancs die voersz. WROCHTE.Sarmeet. Zeer bekend is dit woord in debeteekenis , waar in de Latynen hun Ouandogebruiken. Edoch oudtijds had dit woord tegelijk nog eene andere beteekenis, by Kiiiaanniet te vinden. Het geen men nu gewoonlijkzegt, weleer en eertijds, olim, quondam, wierdook oudtijds gezegd wanneer. In zodanige beteekenisheb ik dit woord gebruikt gevondenin een' brief gegeven op finte Iheronimus dach-Confefforis van den jare 1448., waarby JohannesCork Canoniek to Steenwijck, en anderen,bekennen ende betueghen dat zy als rechtehandghetruwen Zelighen Heeren Johans BonijngherhovesWANNEER Canonieks to Oldenzaal, believethebben ende believen dat, enz. Hier uitblijkt
WELKE BY KILIAAN NIET GEV. WORDEN. I97blijk enoeg, dat in die zelfde beteekenis ditwoord hier gebruikt wordt, waarin oudtijdsook gobruikt wierd het woord WmbmM/door Kiiiaan te recht overgezet door olim,antehac, antea. Een voorbeeld van het gebruikvan dit woord wordt door den Hr. van Hasfeltin zyne aanteekening op het zelve bygebragt:doch zie hier nog twee andere voorbeelden, bevestigende het gebruik van 't zelfdewoord in dien zin. In een' brief vanden jare 1492. worden Johan van Twickeloe entwee anderen, genoemd gefatte hantghetrowwenHeren Hnricks Hulfcher, WANDAGES kerchereto Almeloe Zaliger godachten. In een' anderenbrief, gegeven Anno DominiMCCCCXLFII1ipfo die Remigii Epifcopi, worden dezelfden,welken in den voorgaanden door my aangebaaldenbrief gezegd worden, geweest te zijnrechte hantghstruwen Johans BonijngherhovesWANNEER Canonieks to Oldenzaal,genoemd,rechte hantgetrmven Zelighen Johans BonijngherlovesWANDAGHES Canoniek to Oldenzeel, tenduidelyken blyke, dat deze twee woorden onderlingmet malkanderen eertijds verwisfeldwierden, en het zelfde beteekenden.Ik heb gemeend, deze drie voorbeelden vanN 3de
I98 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,de woorden Wanneer en Wandaeghs te moetenaanhalen, om dat dezelve ons te gelijk oplevereneen ander woord, by Kiiiaan insgelijks onbekend, namelijk het woord Sanöflrtroutoe.Ik verfta door dit woord zodanig eenen, aanwelken de uitvoering van iemands uiterftcn wilis aanbevolen. Dit kan blyken uit een' transfixbrief,gegeven op funte Agneten dag inden jare 1490., waarby Derck van Sculenborch,en drieoanderen , als ghefatte HANTGHETRUWEHeren Dercks Aeltsfoen van der Elborch , •bekennen ende betughen zementlicke mijt dien transfixe,dat die Prior ende Convent des Cloesters vanGalilea in Zybekeloe ende oeren nacomelingenfullen wefen nae den WTERSTEN WILLE ZelighenHeren Dercks vursz. rechte bolders des brieffs,daer dat yegenwoerdicli transfix doer (leken is, enderechte wtmaeners ende opboerers ende befitters derrenthen in den felven begrepen gelijckerwijsals zelighe Here Derck doen mochte in zynen levende.Verfcheidene andere brieven zoude ikkunnen bybrengen ter {laving en beveftigingdier beteekenis, indien deze voorbeelden nietgenoeg waren , waarin het woord HANDGE-TROUWEN in dien zin voorkomt. In foortgelykebrieven, welke in het middeleeuwige Latijnzijn opgefteld, worden dezelve genoemdMA-
WELKE BY KILIAAN NIET GEV.WORDEN. I99MANUFIDELES, 't geen woordelijk uit ons Duitfchewoord dus is overgenomen, of overgebragt.Dus wordt in een Notariële handeling,afgegeven in den jare 1413., een zekere HenrikusFabri presbiter Trajectenfis Diocefis genoemdMANUFIDELIS £*? TESTAMENTI feu ultime voluntatisEXECUTOR domini Menfonis Berchoern,Vicarii in Almeloe, dum vixit. Wie meerderevoorbeelden van dit middeleeuwige Latijnfchewoord MANUFIDELIS begeert, kan dezelve vindenby Du Cange in zijn Gloffarium Media &infima Latinitatis Tom. IV. p. 455.3&uï]c. Te vergeefs zoekt men dit woordby Kiiiaan. Ik vinde het zelve egter gebruiktin een' onuitgegevenen brief van Grave Joanvan Nasfau , Stadhouder van Gelderland, gefchrevenden 21. Septemb. 1579., want danwy niet fonder veel MUHE ende arbeit by den ChurfurstenPalsgraven , den wy dit geit wederom teerleggen fchuldich zijn, foo veel erholden hebben,dat, enz. Uit den zamenhang, waarin ditwoord alhier gebruikt wordt, blijkt genoegdeszelfs beteekenis, zijnde muhe ende arbeit hetzelfde, het geen men nu zoude zeggen, enuitfpreken, moeite en arbeid. Te regt derhalvenheeft Haltaufius in zijn Glosfarium pag.N 4 1368./
200 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN ,1368. MUHE overgezet door labor, Moleftia,Vexatio.HMbariclj. Dit woord is my voorgekomenin eene onuitgegevene volmagt, of zogenaamdenCredentiebrief des Magiftraats van Deventer,aan een' mederaadsvriend van bun, gegevenden 14. September 1579., om eenigevoorftellingen van wegen die Stad te doen inde Vergadering der Ridderfchap en Steden desVeluwfchen Qiiartiers, waarin zy van gemeldeRidderfchap en Steden Vruntlicken begeren, defelvewillen obgemelten onfen mederaelsvrient fynesaenbrengens goeden ende volcomen,wie ons felfs, geloventoeflellen , ende in fynen wervingen (*) nae-kuer-(*) Ook dit woord ^ecfjinSe/ i n d c n z m v a n V o o r "ftellitig , aanfpraak, onderhandeling, eenigszins overeenkomendemet het Neerduitsch gijeruttf / Aüio , negotiatio, by Kiiiaan , en meer met het Hoogduitfche3©et'6un(j/ ftaat niet by Kiiiaan, maar wel, éénenandermaal, in de Onuitgegeven Stukken van de jaren1578., en 1579., nu nitgegeven in de Verzameling vanden Heer BONDAM, den Vader; alwaar, in het IV. D. bl.278., op het einde, gelezen wordt: „ Ende woe wel wy,, gemeint eygener perfoen aen UE. W. de wervinge te„ te doen:" en in het V. D. bl. 17. „ heeft voorts fijn G.[Graaf Jan, van Nasfau] „ aengeheven met cierlike rede-„ nen
WELKE BY KILIAAN NIET GEV. WORDEN. 20Ïbuerlijc, fruntlijc , ende WIL-VARICH erzeygen.Kiiiaan heeft dit woord niet, maar wel Mdüizhceririttj/ het geen hy overzet promptus animo,en dat van het onze niet dan in klank fchijnt teverfchillen; gelijk ook, wat de beteekenis, enmanier van zamenftelling betreft, met het onzevergeleken kan worden het woord tuiïïe-mae*trigij/ te regt by Kiiiaan overgezet door Volens,Lubens (*_).^ÖEurangt. Dit woord is insgelijks by Kiiiaanniet te vinden. Dezelve zet het zelf-ftan-„ nen in Hoochduytfche tale in de lengde fijn wervinge te„ doen:" en bl. 05. „ Wir haben ausf den Welgeboren„ Graven ende Heeren , .«Heeren Johansfen , Graven zn„ Nasfou etc. fchriftlike inltruction , ende muntlich IVcr-„ binge verfianden." M. T.(*) Dit woord tOIÏÏEUIOEtlig/is, omgekeerd,mDCiJOJIÏÏlfl/en dit heeft thans meest een kwaden zin, van Mout, kwaadwillig,euvelmoedig: zoo is het niet volgens deszelfs oorfprong,noch volgens het oud gebruik des woords gcniaca/dat in deze zamenftelling plaats heeft. 4i3s5 lltfjiöXÏÏ hadoudtijds in het Hoogduitsch geen kwade beteekenis:FREINSH. ad JUSTIN. II, 7. pr, en bi minen vrien moetwille,beteekent niet anders, dan vrywiliig, by MATTH.Anal. T. III. p. 428. (of T. II. p. "300. ed. in 4to).Zie R51TZ. disf. de Ambig. p. 18. Zoo ook mjt vryenvtei'twyllen, in een' brief van 1530., by POTGIESSER deN 5Sta.'»
202 OPHELDERINGEN VAN SOMMIGE WOORDEN,Handig woord oranglj en seotancfj over doorpresfura. Van irangh is oorfprongelijk hetwerkwoord bedrangen, ook in een' anderentongval uitgefproken bedringen , voor onderdrukken, opprimere ,• en hier van ons woordÖeiïcangt / oppresfus , afflittus, male habitus. Inzoodanige beteekenis komt my dit woord voorin de gefchrevene handelingen van 't Quartiervan Veluwe, of het zogenaamde Quartiers Recesvan den 30. Decembr. 1579., waar in voorgefteldwordt, dat met gemeynen rade, hulp endetoedoen een goede ende beftendige ordening gefteltworden mochte, waarmede de veelvoudige dachten,iamer en ver derf nis, die nu een tijdslangh foo welde borger, als onderdanen op den platten landen,adel en onedel, infonderheit de arme BEDRANGTEhuyslieden overcomen fijn, foeveel immers moegeltje, GELINDERT en geremedieert mochte worden.Welke woorden des te aanmerkelyker zyn, omdatStdtii ferv. p. 273. Zie ook GORIS ad SAND. de Ejfefiue.p. 98. VAN HASSELT op KILIAAN, op het W. 4330etj-n3ÏlÏE :en BONDAM Vcrzam. van Onuitg. Stukk. III. D.bl. 290. •Zoo fchrijft HOOFT Nederl. Hifi. I. B. bl. 1. niet te kragenmet gefnoede : en VI. B. bl. 215. V en waar zijneisch met gemoe vierde toegéfiaan: en bl. 334. met ge-'moede oft uit dwang : en X. B. bl, 398. met gemocdegang te fpoeijen. M. T. '
WELKE BY KIKIAAN NIET GEV. WORDEN. 203dat daar in ook gebezigd wordt het woordïmoeten/ het welk Kiliaan te regt wel doorLenire, mitigare overzet, doch te onregt hetzelve ons als een Vetus of verouderd, en inzynen tijd reeds in onbruik geraakt woord,opgeeft; terwijl uit deze plaats zonneklaarblijkt, dat het zelve in zynen tijd, ten minftenin Gelderland, nog niet buiten gebruikwas geraakt, en Huygens gebruikte dit woordook nog in zijn kostelick Mal, bladz. 81. vanhet I. D. zyner Korenbloemen, daar hyzegt:Leent, laeft, falft, huyst, verlost, breekt„fuchten, LINDERT klachten."2778. R. B.VER:
V E R T O O GOVEREENIGEMIDDELEN TER VORDERINGI NTAAL-, OUDHEID-, EN DICHTKUNDE.'t I^ust my , den jongen liefhebber eenige'middelen aan de hand te geven, welken hem,indien hy vlijt en oordeel genoeg heeft, kunnenin ftaat ftellen, en alleen gefchikt zijn, omhem, in de kennis zyner taal, der oudheid,en dichtkunst, zulke vorderingen te doen maken,welken hem, te eenigen tijd, nuttig enaangenaam zijn, en den lande tot voordeel enluister ftrekken kunnen.De Taalkunde, 't noodzaaklijk verëischte totelk draaglijk gefchrift en opftel, veel meer totelk meesterftuk, wordt, zekerlijk, nog veel teligt behandeld by de meesten, of, tot grootnadeel onzer landgenooten zelve, by anderengansch verwaarloosd. En wie toch, behalvezeer weinigen, van allen, die zig bemoejen,daag-
OVER EENIGE MIDDELEN, ENZ. 205daaglijks de drukpers te doenzweetcn,bezit eenegrondige taalkennis? Wie leest, wie befludeertTEN KATE? den eenigenijsbreker, entaalkundigen wijsgeer, en wijsgeerigen Taalkenner, die nog over onze taal gedagt en gefchrevenheeft ? Die dezen niet doorendoor-gelezen, die voor dezen geene uitmuntendehoogagting heeft, verbeelde zig nimmer,dat hy zyne taal grondig en regelmatigverftaat, kent, en gebruiken kan. Men geloovede getuigenis van éénen onzer beste 'wijsgeeren,die onzer eeuw en natie eer aandeed,den voortreflyken JAN LULOFS, welke, in zyneaanteekeningen op REIMARUS voornaamfteWaarheden van den Natuurlyken Godsdienst, I.Verh. §. 14. bl. 56. dus fchrijft: „ Alles, wat„ tot de verwantfchap der Europifche taaien,, behoort, en daar omtrent moet in acht ge*„ nomen worden , is op eene keurige wyze„ behandeld door den Heer ten Kate in zyne„ Aanleidinge tot de kennisje van het verhevene„ deel der Nederduitfche Jpraak, bl. 20—60. >,,, van het Ifte Deel; welk werk voor eenige„ jaaren als een onnut boek op eene onver-„ geefiyke wyze door onkundigen, die te zeer„ met vreemde taaien en zeden zijn ingeno-„ men,agter de bank geworpen, tot blijdfchap,, van
20ÖOVER EENIGE MIDDELEN TER VORDERINGvan alle Taalkundigen in zyne rechte waardebegint gekend te worden by onze Land-„ genooten, die hunne oogen niet langer ilui-„ ten voor de kracht , rijkdom en cierlijkhcidvan onze Moedertaal" — Niemand latezig affchrikken door den grooten omflag vantwee boekdeelen in groot Quarto: de gêwigtigeinhoud vergoedt rykelijk den tijd, welketot het doorlezen derzelve gevorderd wordt :en het is ook voor den jongen oefenaar nietvolftrekt noodig, om terftond het ganl'chewerk , van voren tot agteren, te doorlezen.Neen! hier voor heeft de Maker gezorgd, die,•om zynen arbeid volledig te maken, genoodzaaktis geweest, er vele lijsten van werk- ennaamwoorden in te voegen; en 't grootfte vakzijns tweeden deels by wyze van een woorden-•boek te Tchikken; waar door de verhandelingenzelve merkelijk ingekort worden. En ookdezen is het niet eens noodig, om allen geheel,in het begin der taaloefening, door te lezen.Ten Kate zelf waarfchuwt den lezer,voor het begin zijns werks, dat hij toch nietverzuimc, vooral zoo zijn tijd wat kostelijkis , zyne Voorrede vooraf te doorlezen. Uitdezelve ziet men; dat het alleen vooraf envooral noodig is, de vijf laatfte verhandelin-1gen
IN TAAL-, OUDHEID-, EN DICHTKUNDE. 207gen des eerften Deels wel te lezen, en zig eigente maken ; en dat de overige redewisfelingen,met de omftandige Bylagen, ten deele terinleiding gefchikt zijn, welke men niet zoo zeernoodig heeft tot verftand der Nederduitfchefpraakkonst; ten deele by tijd en wyle eerstte pas komen, om de byzondere naam- enwerkwoorden in hunnen eigen aart regt te leerenkennen. Inmiddels, als men dieper doordringen, denken, en werken wil, dan verzuimemen ook geenszins de overige Redewisfelingen.By voorbeeld: de regel, door Ten Kateopgegeven, in zyne derde Redewisf. bl. 13.en volg. „ dat men de Taalwetten moet vin-„ den, en niet maken:" is van uitgebreid nut. —Hadden zekere nieuwbakken zuiveraars dezelvegeweten en betragt, zy zouden nimmer totde dwaasheid vervallen zijn, om alle onze verkleinwoordenmet een onnatuurlyke letter,•die, welluidendheidshalven, in fommige plaatsheeft, te verlammen en te doen wanklinken:door die allen in tje te doen eindigen; om tefchryven korstje, zakt je, lapt je, en veelvuldigeanderen, even onfierlijk en onnatuurlijkvoor den zagten en bevalligen Nederduitfcheamond. Niet min dwalen zy, welken, ziende,dat de t niet in allen kan plaats hebben, diein
208 OVER EENIGE MIDDELEN TER VORDERINGin geenen in 't geheel gebruiken, en fehryvenJlaalje, Jleenje, deur je. Wat doet hier een opmerkzaamTaalkenner? Hy pleegt de taal zelveraad; houdt den middenweg; dwaalt niet;en ftelt vast: I. „ dat alleen de naamwoorden,„ welken in een' klinker of in een N . en R.„ eindigen, de T vcrëifchen, om ze tot ver»„ kleinwoorden te vormen:" zoo, dat menfehryven moet zeetje, eitje, Jlrootje, leeuwtje ,bijtje, wagentje, boertje, fleertje. II. „ dat de,, woorden, die in L. N . en R. eindigen, en„ fommigen, die in M. uitgaan, de verklein-„ woorden willen gevormd hebben, niet naar„ den thans verkorten; maar naar den eer-„ tijds langeren en op een klinker eindigen-„ den uitgang:" als kammetje, elletje, fchellet*je , pennetje , ftarretje. III. „ dat de overigenaamwoorden, die op M . eindigen, een P. ver-„ kiezen, tot overgang op het verkleindeel:"als pruimpje, priempje, fchelmpje, helmpje. —•'t Blijkt hier uit, i. dat de regel, door den HeerREITZ opgegeven, in zijn' Belga Gracisfaus,p.89.,ongenoegzaam is. 2. datmen,in dezen,vryver van de oudheid is afgeweken, die de meesteverkleinwoorden in ken, offken (dit laatflc, namelijk,agter een genk) deed eindigen, en, hierdoor, vaster regelmaat had. 3.dat het niet noodigis,
m TAAL-, OUDHEID-, EN DICHTKUNDE. 20$>is, den verkleinwoorden een N agter te zetten,'t welk men wel, in navolging der oudheid,doen; maar ook, zonder fchade laten kan :—dus ben ik er voor, om de N te gebruiken,als er een klinker-, maar weg te laten, als ereen medeklinker volgt: om dus den ftijl zagteren vloejender te maken. Dan, om tot TenKate, en tot ons oogmerk weer te keeren: degroote man was nederig genoeg, om zijn werkgeenszins als een volledig ftuk, maar veel eerals eene proeve op te geven; bekende zelf,in zyne Voorrede, bl. 16., dat er zeer veelaan ontbrak; en noemde 't flegts eene Aanleidingtot de kennis van het verheven deel der'Nederduitfche fpraak. Dat men dan op zynenvoet volge; de oude en hedendaagfche Europifchctalen leere en vergelyke; de regelmaatder woorden, taalgebruiken, en afleiding, opfpore;de oude Neerduitfche fchryvers vlytigen opmerkzaam leze; de Woorden-, Charter-,en Wetboeken opfla en vergelyke ; en niet,dan na vlytig onderzoek, en bedaard overleg,iets vastftelle. Daar toe gebruike men,behalve Kiliaan, en Plantijn, ook de Woordenboekenvan du Cange , Carpentier , Spelman,Menage, Befoldus, Wachter, Haltaus,Adelung, Ihre , Lije , Skinner , Schilter,
210 OVER EENIGE MIDDELEN TER VORDERINGcn Hickes. Men bedenke, dat de voortreflykeJOHAN CHRISTOFFEL ADELUNG zijn rijkHoogduitsch Woordenboek, te Leipzig, 1774..en volg., in vierdeelen, in Quarto, uitgegeven,ook flegts als eene Proeve van een volledigwoordenboek opgaf. Men vergelyke 't keurigwerkje van JOHAN GEORG ECCARD , HiftoriaJludii Etymologici Linguce Getmanicce hactanusimpenji, te Hanover uitgegeven, in 1711.in 8vo, en de Opufcula van JOH. HEUMANN,van p. 405—707., en men zal ligtelijk bemerkenen toeftaan , dat er in onze Taalkundenog veel te doen , ja, nog weinig gedaan is.Dan , het zoude niet te raden, en weinignut zijn, all zijn tijd en vlijt alleen der Taalkundete wyden. Zy zy ten fleutel; niet tenfchat. Zy diene flegts tot een middel, om zaaklykekundighedenop te doen. En dezen zal men,ten deele, vinden, en dus, tevens, gewenschtevorderingen maken in de kennis der zeden engewoonten onzer voorouderen , als men alledie hulpmiddelen gebruikt, welken wy reedsopgenoemd hebben. Egter , om hier in welte flagen , ftrekke men den onderzoeklust alverder uit , en leze, behalven onze eigeneoude wet- en Charterboeken, ook die der nabu-
IN TAAL-, OUDHEID-, ËN DICHEKÜNDÈ.2IÏburige en eertijds naamver met ons verbondeneVolken. De wetten, in het Corpus ^uritGermanici antiqui van GEORGISCH , en in datvan SENCKENBERG voorkomende; de Leges Salicce,door ECCARDUS de Lex Frifionum, doorSICCAMA ; 't Oostfriesch Landregt, door VANWICHT bewerkt, de Veter-es Leges Scotiae, doorJ. SKENAEUS uitgegeven, de Samcnftellen vande oude Duitfche regtsgeleerdheid en oudheden, door HEINECCIUS en POLAC verveer-,digd, kunnen ons aanleiding tot kennis en vorderinggeven, en moeften ons opwekken, omook in dezen onzen naburen niet toe te geven,maar hun te evenaren en hen eens voorbyte ftreven.Maar, nog is geen einde: 't is geenszins nüfrtig of noodig, dat men zig begrave in de oudheid, en vergete, in welken tijd, en onderwelke menfchen men zelf leeft. Hierom moeter nog meer gedaan; de fierlijkheid der taaienRederijkkunst beoefend ; de beste voordbrengfelsder oude en latere gefchiedfchryvcren,Redenaren, en dichteren, in alle talensgekend , gelezen , en genuttigd worden. Diemanlyken, vasten, fmaak wil hebben, leze dekeurige voordbrengfelen der oudfte Grieken enO ider
212 OVER EENIGE MIDDELEN, ENZ.der Romeinen, in derzelver goudene en zilvereneeuwen. Hy leze ARISTOTELES , QUINCTT-LIANUS , en de later fmaakrigters by de Engelfchen, Franfchen, en Hoogduitfchers. Hyleze de treflyke dichtwerken dier drie volken,in onzen leeftijd te voorfchijn gekomen ; hybewondere hunne vorderingen , en ftrevezena, en voorby! Vooral, hy hebbe eeneen goed hart; en kennis van meer dan éénekunst en wetenfchap.Ziet daar, jonge Kunstminnaars, een wijdveld, een ruime zee ! Dat u deze uitgeftrektheidniet verfchrikkn , niet wanhopig,niet traag make ! Zy make u, ja, wel,nederig , als gy bedenkt, hoe veel er nog teweten valt, en hoe weinig gy weet: maar ookyverig en werkzaam , om toch geen oogenbliktijds te „verzuimen of te verbeuzelen.Kunt gy nief alles doen, wat ik aanprees, doetzoo veel als gy kunt, en gy zult u zeiven enanderen voldoen.April, 1780.M. T.GE-
GESCHIED ENISD E R213REDERIJKKAMERSD E RHOOFDSTAD EN MEYERYEV A N'5 HER TOGEN-BOSCH.D e gefchiedenis der Rederykeren in het algemeenis in eene gefchikte orde en naauwkeurig,zoo veel het de onvolkomen berichten toelieten, door den Heere Willem Kops behandeld(i).Mijn voornemen is dus niet, iets van deRcderykers , of derzelver gefchiedenis, inhet algemeen, te melden; maar alleen tehan-(i) Deze Verhandeling vindt men in het II. Deel dei-Werken van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkundete Leiden, bl. 215—351.O3
ai'4GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERShandelen over de Rederijkkamers , die in's Hertogen-Boscb en' deszelfs Meyerye bekendzijn geweest.De aanteekeningen over dezelve, fchoonzeer onvolkomen, zijn meerendeels aan dengemelden Schryver onbekend geweest , enfommigen min naauwkeurig medegedeeld; zeker, wijl zijn beftek te uitgeftrekt was, omzig in zoo vele bezonderheden in te laaten.Ik bragt deze aanteekeningen, tot welkerverzameling een natuurlyke zugt voor de Hadmyner geboorte en inwooning my niet weinigaanzette , te liever by een , om dat de HeerJ. H. van Heurn, in zyne zoo naauwkeurigeHiftorie der Stad en Meyery van 's Hertogen.Bosch,van de Rederykers nog niets gemeld heeft.In 's Hertogen-Bosch, een oude BrabantfcheStad, omtrent den jare 1184., door Godfriedden derden, Hertog van Brabant, gebouwd, enkort daar na tot een der vier Hoofdfteden vandat Gewest verheven, welken luister zy metden naam en de daad genoten heeft tot denjare 1629., toen de onweerftaanbare wapenenvan den Grooten Frederik Henrik, Prinfe vanOran-
DER STAD EN MEYERYE VAN'SÏÏERT.-BOSCH. 215Oranje en Nasfau w, haar dwongen, onder hetgebied van het gemeenebest der VereenigdeNederlanden te bukken, echter onder dat beding, dat zy den naarn , en het regt eenerHoofdftad van Brabant zou blyven genieten,gelijk haar ook het eerfte vergund is te behouden; in dit 's Hertogen-Bosch waren weleer drie Rederijkkamers bekend.De eerfte had tot Blazoen : „ de vierighen„ doem" of ,, Moizesbosch," en tot Zinfprcuk:„ in vierichcyt groeijende : " ik vind dezelveook onder den naam van Moyfes doom; dezeis denkelijk de oudfte geweest , ten minftevan deze wordt de eerfte melding gemaakt, teweten in 1561.; zy hadden dit blazoen ontleendvan het brandend Bosch, het welk Mofeszag; en zeker alleen door eene woordenfpelingop het woord „ Bosch;" en dit was tochde fmaak dier tyden: zelfs ecuwen later wasdeze fmaak nog niet verbeterd , want toenDaniël Souterius, Predikant te Haarlem, eenboek over de verovering der Stad 's Bosch, inhet jaar 1630., uitgaf, noemde hy dit: „ BrandendeBosch, uit welkers vonken de overgroote„ victorie van de fterkeftad 's Bosch ontftaan is;"waarlijk een zoutelooze tytel.O 4Het
Zl6GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSHet Blazoen der tweede was: „ de Catharu„ nisten," hunne fpreuk: ,, wilt trou oorboren;"deeze fchijnt de tweede in ouderdom te zijngeweest, ten minften ik vind van dezelve laterdan van de vorige, en vroeger dan van devolgende, gewaagd, te weten in het jaar 1613.De derde voerde tot Blazoen : de jonge,, Laurieren," en tot Zinfpreuk: „ jeugd maakt,, vreugd;" deze was waarfchijnlijk de jongfteder drie: dit fchijnt uit haar Blazoen en Spreukteblyken; ook vind ik van deze later, dan vande twee vorige, gewag gemaakt, te weten ia1620., maar toen fchijnt zy ook reeds in vollenbloei te zijn geweest, ten minften, dit magmen opmaken uit de menigte der werken ,die zy toen in eens zond, gelijk wy naderhandzien zullen.Wat den oorfprong en eerfte inftelling vandeze drie kamers betreft, deze heb ik nergenskunnen ontdekken: alleenlijk kan ik zeggen,dat de eerfte en tweede den 18. Augustus1613. reeds vrye kamers waren ; want diendag zonden of bragten zy beiden haar werkaan de Haarlemfche kamer de Wijngaertrancxkens,die niet dan vrye kamers genoodigd had.De
DER STAD EN MEYERYE VAN 'SHERT.-BOSCH. 21/De Meyery, van welke 's Hertogen-Boschde Hoofdftad is, is in vier kwartieren verdeeld,Peelland, Kempeland, Oosterwijk en Maasland: in de drie laatfte kwartieren weet ik niet,dat eene plaats is, daar een Rederijkkamer bekendis geweest; alleen in het eerfte, in Peelland, is my flegts ééne plaats bekend, die eenRederijkkamer heeft voortgebragt; deze isHelmond, wel eer een verfterkt, doch thandseen open fteedje, van wallen en poorten beroofd,uitgezonderd de ovcrblijffels, die er nogvan te zien zijn, de eenigfte en egter nietde hoofdftad in dat kwartier: zy ligt aan deRivier de Aa, omtrend zes uur van 's Bosch:ik laat my in derzelver befchryving niet in;Grammay (2), Oudenhoven (3),Foppens (4),Janicon (5), de fchryver van den tegenwoordigenftaat van alle volken (ó~), en de Heervan(2) In Antiquk. Brabant, in Taxandria, pag. iS.(3) Befchryv. der Meyery van 's Bosch 1670. bl, 15.& 16.(4) Republ. d. Vereen. Nederland. III, D. bl. 204. & 205.(5) Histor. Epifcop. Sylvad. p. 283—287.(6) II. D. over de Vereen. Nederl. bl. 102—105. Voeghier alleen by , dat het klooster Binderen , het geen defchryver zegt, nog bewoond te worden, thands geheel isO 5 $
218 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSvan Heurn (7) hebben verfcheiden dingen vanhare historie en befchryving, de een meer ,de andere min naauwkeurig, verhaald.In dit fèeedje is eene Rederijkkamer geweest,die tot blazoen had: „ de Vlasbloem," en totfpreuk: „ in fchoonheid bloeijende:" ik heb vanderzelver oorfprong geen het minfte berigt,fchoon ik er in die Stad zelf onderzoek naargedaan heb, kunnen bekomen; dit weet ik,dat zy in het jaar 1620. in wezen was.Ik ga over tot de gefchiedenis dezer vierRederijkkamers in het algemeen.1481.In 's Bosch vergaderde een algemeen kapittelder Ridderorde van het Gulden Vlies, byWelafgebroken, zo dat daar niet meer, dan een boerewooningte vinden zy, die egter aan dat klooster fchijnt gehoordte hebben, en reeds oud te zijn: want in derzelver voorgevelheb ik, nog onlangs te Helmond zijnde, een fteen gevonden, op denwelken ftaat Anno XFc, LHII.: misfchienis zy in dat jaar, na den aftogt van Van Rosfum, herfteld.(7) Historie d. Stad en Meyery van 's Bosch I. D. b.218. en 555. II. D. b. 137., 145. en 491. Voegby dit alles,dat
DER STAD EN MEYERYE VAN SHERT.-BOSCH. 2IQwelke gelegenheid vele vreugdevieringen ,fteekfpelen en andere Ridderlyke oefeningengehouden werden (8): of toen de Rcderykersalhier reeds in bloei waren, en of zy, by dezegelegenheid, mede hunne fpelen vertoond hebben, kan ik niet verzekeren: maar dit is egterzeker, dat er omtrend dien tijd een Rijm vanzestien regels , het geen naar den fmaak derRederykers gefchoeid is, gemaakt wierd, hetgeen nog in het koor der hoofdkerk alhier tevinden is: men kan het by Oudenhoven (9}en van Heurn (10) lezen.1504.In dit jaar fchynen ten minfte de Rederykersdat Foppens in zyne Biblioth, Belg. drie geleerde mannen,uit dit fteedjen geboren, noemt, zie pag. 1178. col. 2. tilfine , en dat de vermaarde Historiefchryver, Mr. GerlofSuikers, aldaar den 6. Mai 1669. geboren was: zie het kortberigt van zijn leven, in het eerfte deel van zyne Algemeenekerklyke en waareldlyke gefchiedenisfen, Amfterd. 1721.in fo. lett. d.(8) Bor befchryvjng van 's Bosch bl. 17. Oudenhovenbefchr. v. 's Bosch, 1670. bl. 170., Foppens Hift. Epifcop.Sylvad. pag. 4-6, Van Heurn befchr. v. 's Bosch I. D. bl.374-381.(9) Op de aangehaalde plaats.(10) Op de aangehaalde plaats.
S20GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSkers in wezen te zijn geweest: want toenHertog Philip de derde, by gelegenheid vaneenen aanftaanden oorlog met Gelderland, zignaar 's Bosch begaf, en in het Predikheerenklooster alhier, nevens verfcheiden grooten, denwinter doorbragt , werden hier vele Ridderlykeoefeningen gehouden, welke ik dus opgenoemdvinde: „ fteeckfpelen, batementfpelen,„ kat/en, dans/en en fprijngen" (n): de batementfpelennu waren het werk der Redery-.kers.Misfchien hebben de menigvuldige ongelukken, die der Stad in de volgende jaren bejegenden,den voordgang der Rederijkkamersgefluit; oorlog met de Gelderfchen, twist bin,nen de Stad, eerst tusfehen de Geestelyken enRegeering, naderhand tusfehen de Regeeringen burgery, hooge watervloed, en pest kweldenhaar op bezondere tyden.Ï532-(II) Zie Oudenhoven bladz. 173. doch veel breedervind ik dit in eene gefchreven „ Kronijk van de funda-„ He en begin der Stad 's Hertogenbosck ", van welke delieer van Heurn, in zyne voorrede bl. xxvn., fpreekt, en'van welke ik een oud handfehrift bezit.
DER STAD EN MEïERYE VAN 's HERT.-BOSCH, 2211532.In dit jaar is weer de eerfte melding van deRederykers; in eene gefchreven kronijk vind ikop dit jaar eene aanteekening, die ik te vergeefsin de gedrukte befchryvingen gezogt heb;te weten deze: „ anno 1532. fijn binnen den„ Bosfche fioo van der barbaeren gulden als ande*„ re omtrent bosfche ommeganck verfcheyden fpe-„ len gefpeelt te weeten van de negen besten envan de negen quaesten, te peerdemet 18 banie-„ ren al noch op funt Janskerhojf die legende van„ funt Jan. Item van de feventhien Lants-„ heeren te peerde." Of men dit verhaalvan een Landjuweel, of plegtige intrede, verftaanmoet, weet ik niet, gelijk ook niet wieer door der barbaeren gulde" (a) gemeendworden , het zy Bosfche, het zy vreemde Rederykers,alleen is zeker, dat de Rederykersvan Aalst, en die van Kortrijk funt Barbara,en die van Asfche de Barbarisfchen tot Blazoenhadden; Bosfche omgang was op den eerfteoZondag in de Maand July.In(a) Gulde is het zelfde als gilde, Broederfchap, genootfchap,by Kiliaan. T.
222 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSIn het zelfde jaar werd er te Brusfel, den i ó \Jnly. een Landjuweel gehouden, waar van Kopsop dat jaar ook fpreekt (12), maar meldt niet,dat Moifes Bosch van 's Hertogenbosch mededaar verfcheen , en pryzen trok, het geen Oudenhovenin weinig woorden verhaalt (13),doch in gemelde Kronijk vindt men daar vandeze vry breedere opgaaf: „ anno 1532. voers.3, op ten 28. July fijn gecomen binnen die ft at„ van den bosfche die Rhetoryecyers (14) , enhebben meden gebracht drye fylleverenpryfenen fijn ingehaelt tfavonts omtrent te fevenuren want die bergers van den bosfche had-„ de gefchoten en aert heym in den naem van3, de Gr ave van Bueren hadde den paepegay35 a f gefchoten wefende tot Vucht om fijn huysvrouop te haelen en fittende op eenen waghen,5 fijn daer mede binnen der fiad gecomen en beneffensden felven wagen fijn gegaen die deec-.,, kens van de jonge fcutten foo te peerde als tevoet(12) Bl. 242.(13) Bl. 40. in de uitgave yan 1670.(14) In het handfchrift, dat de Heer A. Martini, Penfionarisdezer Stad, bezit, ftaat hier nog tusfehen beiden:,, Zeer triomphantelijck van bruesfeL ah'aer zy geweest„ hadden om feeckere pryzen te winnen met retorica"
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 223voet en comende in de pyckepoort die nu genaemt„ is de Vuchterpoort en hebben met hen mede ge-„ bracht die voers. Retorycyers met ontrent twijn-„ tich perde en bemende loert/en feer tryumphan-„ teliicke."De Graaf van Buren, van welken hier gefprokenwordt , was denkelijk dezelfde, diein het jaar 1528., metGeorge Schenk, als Brabantfchebevelhebber tegen de Gelderfchen,werd aangefteld (15).Er zijn hier agt onderfcheiden luiden metden naam van Aert Heym bekend geweest,doch ik oordeel, dat hy die hier bedoeld wordt,dezelfde is, die, een edelman zijnde, van hetjaar 1539. t o t I 54 2 « m de Regeering, en in1542. bevelhebber over eenen hoop krijgsvolkwas, en wiens kasteel, heer heymshuize, (nunog in wezen, en Mourik genoemd) te Vucht,toen dat dorp, het geen omtrend drie vierendeclcnuurs van deeze Stad ligt, verbrandde,onbefchadigd bleef (16).1535.(15) Zie van Heurn I. D. bl. 464.(16) Van Heurn I. D. bl. 504.
2 24 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERS1535.Op dit jaar vind ik in de meergemelde kronijkhet volgende aangeteekend: „ anno 1535.)i voers. op palleme fondach is binnen den bosfche ge-3, fpelt die pasfye ons heeren metten fyguer en due-3, rende 4 uren lanck."I536-Op dit jaar ftaan in dezelfde kronijk dezeWoorden : „ anno 1536. nae paesfen des fwoen-„ dachs is alhier ge/pelt op S. Jans kerckhof die5, verryfenis ons heeren en op S. Jacop dach daernae ter felver platfche ge/pelt die hemelvaert van3 Jmarye de moeder godts."1539-Het was in dezen tijd hier reeds een oudegewoonte, in de Vasten, fpelen te vertoonen,want ik lees in de gemelde kronijk: „ anno55 I So9' i n den vaesten heeft men ge/peelt een fpelvan den Wijnter en de Soemer nae ouder ge-5, woonte."1546.In dit jaar zegt dezelfde kronijkfchyver: „ yntyersien van de vasten worde gefpelt die pasfyons heere;" dit gefchiedde ter gelegenheidvan
IDER STAD EN T MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 225van het jaarlijkze hanengevcgt, het welk Oudenhovenbefchrijft (17).Alle dceze verhalen ftaan niet in de gedruktebefchryvingen, en zijn dus alleen in de gezegdegefchreven Kronijk te'vinden.I55I-In dit jaar zijn er te Brusfel pryzen uitgegeven;want Oudenhoven verhaalt (i8), datop St. Laurens, zijnde den 10. Augustus, omtrentvier uren na middag in 's Bosch ingehaaldis de prijs van den meester der dwazen,die te Brusfel uitgegeven was, en dat deRederykers zijn ingekomen met veertien burgerste paard, en nog drie wagens "met groenlaken bedekt: dat op den eerften wagen deprijs hong, zijnde twee of drie zilveren fchildekensen tien tinnen fchotels, en dit verhaalheeft hy woordelijk uit de gemelde Kronijkuitgefchreven.1561,Op den derden Augustus -van dit jaar waste(17) Bl. 40. uitg. 1670.(18) Bl. 50 en volg.P
226 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSte Antwerpen een Landjuweel (19): denkelijkwas deze intrede de pragtigfte , die ooitgezien is: Kops handelt over dezelve in hetbreede (20), daarom laat ik my in derzelver befchryvingniet verder in.De yierighe doemof Moyfes bosch verfchecn er ook; Bor verhaaltdit kort (21), Oudenhoven breeder (22),die het uit onze Kronijk geheel heeft uitgefchreven;en eindelijk vindt men berigt van derzelverinkomst in de werken van de kamers opdit Landjuweel overgegeven, onder den tytelvan: „ fpelen van finne vol fconemoralifacien,3, enz." te Antwerpen by Willem Sylvius inhet jaar 1562. uitgegeven (23); ik zal de gefchiedenisuit deze vier zamentrekken.In Augustus trokken de Rederykers van denVurigen doorn of Moifes Bosch uit 's Boschnaar Antwerpen, en kwamen daar, den derdenderzelfde maand, binnen, 125 te paard, gekleedin(19) Zie van Meteren op het eind van het eerfte bockfol. 27, die dit egter verkeerd tot het jaar isfo brengt.(20) Bl. 254-259.(21) Bl. 26".(22) Bl. 40 en 41. uitg. 1670.(23) Letter B. 3. omg.
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 227in groene rokken met een rood hangend mouwken(24) , roode wambasfen en roode kousfen:hunne hoeden waren ook rood, met witte pluimaadjenverfierd: zy hadden zwarte laarskensaan; by hen was een antieke gefchilderde wagen,op welken verfcheiden perfonaadjen waren,vcrtoonende , ,, hoe men uit jonste zal verfaamen,, en vriendelijk fcheiden;" buiten dien nog tienandere wagens, overdekt met rood en groenlaken: op eiken wagen waren twee gildebroedersen vier toortfen, en de zot, zeggende:„ fait foo fijn."De Antwerpfche Violierc verwelkomde allede kamers, die verfchenen waren, met een fpel,in het welk de nymphe, in het wit, onder anderenzeide:„ We{-(24) Oudenhoven heeft dezen zin geheel verkeerd opgevaten uitgefchreven; in de Kronijk ftaat: „ met een,, rood hangend mouken daer in haer wambasfen kousfen,, en hoeden waren" enz. hy heeft de zinfeheiding, in plaatsvan tusfehen in en haer, tusfehen mouken en daer gezet,en toen de woorden niet begrypende maakte hy er dezenbelachlyken zin van: ,, daer acn eenen rooden hangende„ mouwe , daer in dat jlaccken hare wambasfen covfen„ ende andere ghereetfehap," hy dagt er niet op , dat hundit vry zwaar aan den arm zou hebben gehangen.P 2
228 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERS„ Wellecom Tfertogken Bosfche, elck vruecht,, oorboortDoor Moyfes doren in viericheyt groeyen-„ de" (25).De werken, die zy daar bragten, waren devolgende; ten eerften, hun blazoen, verbeeldendeMofes, zittende voor het brandend bosch,en zig ontfchoeiende, met de prefentatie vanviermaal dertien regels, in welke zy den zinvan hun blazoen ontvouwen (26); ten tweeden,hun poëtelijk punt, zijnde een olmboom,om den welken een wijnftok bloeit, en opwelks takken een duif zit,'met deszelfs uitleggingin viermaal veertien regels (27) ; tenderden; hun fpel van finnen (28), waar inzes perfoonaadjen voorkomen, en de vrage:,, dwelck den mensch allermeest tot consten ver-„ weel" wordt opgelost; het antwoord is:,, de,, gheest Gods der wijsheyt, die door de liefde,, werct;" zy kwamen hier in vry naauw overeen. (25) Dit vindt men in de gemelde [pelen van finnenLetter D. 2. omg.(26) Letter R. 3.(27) Letter S. 1. en S. 2.(28) Letter S. 2. omg. tot V. 4.
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 229een met de kamer van Zoutleeuwen, welkersantwoord was: „ tis Gods gheest, die den men-,, fche tot conste verweet f en met die van Vilvoorden, welke zeide : „ Natuerlijck verftant,, door gheests infpiratie,•" De zaken, in dit fpelvervat, zijn beter, dan het voorftel en de uitdrukkingen; geene bezondere gedagten vindik er in, dan dat zy van gevoelen fchynente zijn, dat de mensch een voortreflyker fchepfelis, dan de engelen , want zy drukken zig dusuit: ,, dat Godt den mensch heel triumphant ver-„ coren heeft boven d'Engelfche natie;'' ten vierdenvolgt de prologe, waar in bewezen word:„ hoe oirboirlijck ons fijn die cloecke engienen ?,, Cooplieden, die rechtveerdigh handelen'" (29)3met deze werken hebben zy geen pryzen gewonnen;ten vijfden, de facïie en het liedeken(30) ; in deze factie, of klugt, komen tienperfoonen voor; de hoofdperfoonaadjen zijnde patroon van den Alvcn , dat is van dedwazen , en Alvinne zijn wijf; op raad vanzijn vrouw zalft de patroon van de Alvenagt zyner geburen, en geneest hen van hunne(29) Lett. X. tot X. 4.(30) Lett. X. 4. tot Y. 3.P 3
230 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSne zotheid: na welke verrigting één , genaamdPeerken van Tuyl, uit naam van hunallen, ter eere van den Patroon een liedekenzingt, om hem te bedanken (31).Dit wierd voor het best cbatement van allen, die de veertien kamers gefpeeld hadden,gehouden, waarom die van 's Hertogen-Boschden opperften prijs van het best ebatement,Zijnde zeven zilveren fchalen, elk van zes oneen,behaalden (32).De Violiere van Antwerpen bedankte allede(3 O Op deze faftie fchijnt J. Westerbaen, in zyne Gedichten, eenigzins gedoeld te hebben , als hy bl. 42. zigomtrent het blanketfel der meisjes dus uitdrukt::„ Al dat wasfen, al dat falvcrt„ Dat den alver niet en fagh„ In zijn vryen in zijn kalven,„ Hoe het op haer wangen lagh,„ Sal jkh noch wel na beklappen"[Ik verfla Westerbaan zeer wel, zonder aan deze factiete denken : hy fpreekt, namelijk, van het zalven, of befmeerender wangen met blanketfel, en den alver noemthy den jongen lafbek van een vryer. T.](32) Lett. c. en Lett. b.
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 231de kamers met een „ Oerlof oft Adieu" inwelk fpel Mufa onder anderen zeide:Wy dancken Moyfes doren vol consten lustichj, In Shertoghenbosfche in viricheyt groeyende (33).In de maand September kwamen zy met denbehaalden prijs weer in 's Bosch; op dendag van hunne terugkomst wierden alhierdes avonds verfcheiden ebatementfpelen gefpeeld,en vele pektonnen gebrand: men lietvuurballen in de -lugt en onder het volk fpringen,en bedreef meer andere vermaaklyke oefeningen(34).Huidekoper merkt aan, dat door de haglyketyden deze kunstyver uitgebluscht werd '(35):dit zal ook de reden zijn, waarom ik in tweeen(33) Lett. pppp. 2. omg. zie ook het Antwerpsch Chronijkje,Leiden 1743., bl. 53.(34) Hunne werken worden dikwijls aangehaald doorHuidekoper in zijn Proave van Taal- en Dicht-kunde.(35) Zie denzelven aldaar bl. 130. en 151. [Menmag ook aanmerken, dat de weelde en blijdfchap door benaauwdetyden agtervolgd wordt: en , dat die vrolijkheidin zulke tyden niet te pas kome. T.]P 4
232 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSen vijftig jaren niets van Bosfche Rederykersvindc aangeteekend; vervolgingom den Godsdienst, pest , oneenigheid binnen de Stad,vrees voor een overrompeling der Spanjaarden,voor dat de Stad de zyde der vereenigdeStaten verlaten had, en naderhand vooreene verrasfing van de Staatfche zyde, gedurigeverwoestingen door de Staatfchen in deMeyery aangerigt, twee belegeringen doorPrins Mauritz in i6or. en 1603., onaangenaamheden,haar van de Hertogen Aalbrechten Ifabella aangedaan, waren de onheilen, diede Stad tot het jaar 1609., toen het twaalfjarig beltand getroffen werd, kwelden. Schoonik niet vinde , dat de Rederykers dezer Staden Meyery in dezen tusfehentijd iets aanmerkelijksverrigt hebben, wierd echter de dichtkunstvolgens den fmaak dier tyden hier noggeoefend; want Mr. Aert Swaens, anders genaamdArnoldus Olorinus, of Cygneeus, geborente Goirle in het kwartier van Oosterwijkin de Meyery van 's Bosch, voor het innemenvan Geertruiden-berg door de Staatfchenin het jaar 1573., aldaar Deken, en van daarnaar het Begynen klooster te 's Hertogen-Bosch geweken, gaf aldaar een boekje metgebeden, in het jaar 1574., en een diergelijkin
DER STAD EN MEYERYE VAN 'S HERT.-BOSCH. 233in 1575., uit, van welken de meesten in rijmzijn (36).1613.Na dat het beftand gefloten was, begon hieralles eenigzins te herleven: de Rederykers dezerStad en Meyery hebben zig in deze meergunstige tyden zeker weer opgerigt, want inhet jaar 1613. lieten zy zig meer dan eens zien.De Brabantfche kamer te Amfterdam: '£wit Lavender, uit Levenjonst, had tegen den7 July 1613. een baart uitgezonden; MófesBosch verfcheen daar, en wel op het fehryvenvan den Prins van het wit Lavender, alsblijkt uit het eerfte referein op de vraag, daarde maker zegt, dat „ de Prince van deesfees-» te(36) Zie over Hem Foppens Bibliotheca Belgica, pag.100. en 101., die egter in de lijst zyner werkjes dezeboekjes overdaat, en ook verkeerd zegt, dat alle zynewerkjes by Jan van Turnhout alhier zijn gedrukt, wijldezen by Jan Schefer in die kerekflrate int misfael geprentzijn. Ik moet hier by aanteekenéh", dat in het jaar1541. reeds aldaar gedrukt wierd, en dat er nog tot hedentoe in dat zelfde huis by Petrus Scheffers een boekdrukkeryis, en dus nu reeds zedert 240. jaren, in hetzelfde huis, by het zelfde geflagt.P 5
234 GESCHIEDENIS DER REDERIJLKAMERSte feer minrielijck oen Moyfes Bosch ghefchre-„ ven " had. Zy bragt er de volgende werken,drieërlei refereinen, ieder van viermaal 17 regelstot oplosfmg der voorgeftelde vraag:Wats d'oorfaeck meest waerom 't verkeerde,, werelts rond,, Sich waenwijs fo hedrieght en bloeyd in alle„ fond?"De maker van het eerfte onder de fpreuk:„ al doende leert men" antwoordt:,, Om dat fy op God noch haer uyterst niet endincken."De opfteller van het tweede, onder de fpreuk:„ het mijn om een beter" antwoordt:3, Om de daet ,, quaet „ van nijdt en haet oft„ eyghen baei."Die van het derde onder de fpreuk: „ concordiamonte fortior"antwoordt:,, d'Oorfaeck meest comt door gitrighe eyghenlaetquaet."De
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 235De verfen zijn vry liegt, en er is geen maatin agt genomen; voorts drie refereinen vaneven zoo veel regels op den Regel:,, De fulcke die zijn dwaes en d'werelt achtfe„ wijs "De eerfte past dit toe op hoogmoedige mcnfchen,die naar eenen hoogen ftaat ftaan, enzig op allerlei wyzen zoeken te verryken: detweede en derde zijn het met den eerften eens,maar de laatfte voegt er nog by, dat de wereldhen wijs agt , die in de regten geleerdzijn, om dat zij het regt tot flim verkeeren, enonder de waarheid valschheid vlegten konnen,dat zy heel dwaas zijn, die zulke wijsheid leeren;eindelijk bragt zy er drie liedekeris;de maker van het eerfte bevestigt myne vorigeaanmerking, zeggende, dat ,, Rethorica,, aen 's droefheyts Püaer gheleghen. heeft voor„ doot (37) ; deze Bosfche kamer heeft hierin het geheel geen pryzen getrokken.De(37) Alle deze werken vindt men in het: „ Antwaort„ op de vragke van de Brabantfche kamer te Amfter-„ dam." Amft. 1613. in. 4 0 . Lett. B. 4. omg. C. 3., K.2. omg. tot L., en R. 3. tot S.
236 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSDe Haarlemfche kamer: „ de Wïpigaertrancx-M kens onder 't woord Liefd boven al," fchreefin dit zelfde jaar tegen den 18. Augustus ookeene kaart uit aan alle vrye kamers uit Holland,Zeeland, Braband, Vlaanderen en Henegouwen;uit 's Hertogen-Bosch bragten ofzonden (want dit was by de kaart in de keusgelaten) hunne werken Moyfes Bosch, de Catharinisten(dit is de eerfte melding die ik vanhen vinde) , en twee particulieren : de één onderde fpreuk, „ naer reghen fonne fchijn" : deander onder de fpreuk: „ al doende leert men ,"deze was een lid van Moifes Bosch, en had inde vorige maand mede zijn werk te Amfterdamgebragt; hunne werken zijn dezen:ieder een referein, meest van vier maal 17.regels, tot oplosfing van de vraag, door dievan Haarlem opgegeven:j, Of Gods 'genade door Christi lyden en '5„ gheests kracht„ Ons falicheid ten deel „ of geheel „ heeft„ gewrocht"Hunner aller antwoord kwam hier in overeen, dat Christus niet ten deele, maar geheelonze zaligheid heeft te weeg gebragt; egterver-
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 237• de tweede particulier denkt, datverfchillen zy eenigzins van maniere van denkenomtrent dit ftuk: Moifes Bosch zegt, datChristus betaald heeft voor alle menfehen,die zijn verdiensten waardig zijn; evenwel, watverder, leggen zy hunne woorden dus uit, datChristus ons zijn bloed fchenkt niet door onzeverdiensten, maar uit zuivere genade;de Catharinisten drukken zig omtrent onzeverdiensten niet uit, zeggende flegts, dat Christusvoor het menfchelijk geflacht heeft geleden, niet om dat men vry zou zondigen ,maar dat Hy ons daar door leert, altijd dczonde te fchouwen: de eerfte particulier zegt,dat het eene leering van het fchijnheilig volk,neuswyze Sophisten, en Pharifeefche gezindenis, dat Christus ons alleen van de erfzondezou hebben verlost, maar dat onze werkenzouden ftaan voor de dagelijkfche zonden, hydrukt zig fterk uit over het onvermogen dermenfehen, om goede werken te doen, en oordeelt,dat God de goede werken uit het gelooffpruitende alleen met tydelyken voorfpoedwil beloonen, maar dat die tot verkrygingonzer zaligheid niets doen, wijl men onzezaligheid Christus alleen moet toefchryven;Chris-
238 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSChristus de zaligheid geheel heeft verworvenvoor hun, die hun betrouwen daar op ftellen,zijn voetpaden volgen met een devoothart, en alle zonde verlaten.Men ziet uit deze antwoorden, dat er onder deBosfchenaren in dien tijd zulken gevonden wierden, die van de Roomfche leer afweken, hoewelde Geestlijkheid in het jaar 1610 aan deRegering verklaarde, dat hun niet bewust was,dat zig eenige hervormden binnen de Stad onthielden, en dat alle inwooners zuivere Roomsgezindenwaren, en het bleek ook, toen menden 17 November 1615 genoodzaakt was, teverbieden, dat niemand, op zon- of feest-dagen,te Engelen, een dorp in Holland omtrent eenhalf uur van deze Stad, en op de Schans Crevecceur,die toen aan de vereenigde Saten behoorde,de leerredenen der hervormden mogtgaan hooren, het geen velen deels uit nieuwsgierigheid, deels om aalmoesfen te krygen ,en,zeker, fommigen uit goede inzigten, deden.Het twede hunner werken was van iedereen referein op den regel:„ Want
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 239„ Want reden leert deucht ook fich felfs verwinnen"(38).Het derde, van ieder een liedeken; zy trokkenhier geene pryzen.Eindelijk zond nog de Leidfche kamer :„ de witte accoleyen, onder 't woort liefd' est''„fondament," in dit zelfde jaar 1613. eenekaart uit tegen den 6. October aan de „ Ca-„ mers vry ghefet hy hunne ovricheyt;" MoyfesBosch zond of bragt daar ook hare werken ,welker maker tot zinfpreuk had: „ concordia„ monte fortior" die op den 7. July te Amfterdamzijn maakfel vertoond had, en dien wyzagen, dat een doorftryker der Regtsgeleerdenwas. De werken van Moifes Bosch waren , eenreferein op de vraag:„ W%er door ter werelt meest en aldcrflercxtGods wet„ Van waerheid ende vree, den voortgang wertbelet."f > Ei-Cs 8) Deze ftukken vindt men in „ derRedeurijeka.„ fpringh ader, Haerlem 1614." Lett. C. 2. omg., C. 2.omg., D. 2. omg., E. 2. omg, II. 5. omg., I. 5. omg.,K. 5- omg., L. 4. omg., O. 3., O. 7., p. 3. en P. -.omg.
240 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSEr wordt geantwoord: „ door eygen laet „„ quaet,, die men altijts fchouwen „ moet „: eenreferein op den regel:j, Door yver Hint, veel twist men vint in plaetsvan vrede."En eindelijk een liedeken op den regel:„ D'ervarentheyt die is de Meestersfe van de„ wam" (39)Zy trokken hier wederom geen pryzen.Das vonden wy de Rederykers dezer Stadin dit jaar onledig.Er is nog overig, dat ik het verhaal van denHeer Kops op dit jaar onderzoeke; hyzegt (40): „ ln 't jaar 1613. fchijnt er eeneintrede in 's Hertogen-losch geweest te zijn,dewijl ik vind aangetekend, dat den Rederyke-„ ren(39) Deze werken vindt men in het „ conftrijck be-„ roep tot Leyden 1614." Lett. F. omg. L. 3. omg. en2. 2. omg.(40) In zyne verhandeling bl. 292.
DER STAD EN MEYËRYE VAN 's HERT.-BOSCtf. 24I„ ren van Gouda, door de ma giftraat, zes gulden*,, werden toegevoegd indien zy derwaarts begeer*„ den te reizen, om de vraag te beantwoorden."Van deze intrede melden Bor, Oudenhoven,noch de Heer van Heurn, gelijk de laatstenergens van dit onderwerp fpreekt. Mijn gefchrevenKronijk ftrekt flegts tot het einde vanhet jaar 1579. Nergens wist ik dus naar dewaarheid of onwaarheid dezer gisfing onderzoekte doen, dan in Stads rekening van St.Remiesdag den i. Oftober 16*12.-ingefloten,tot St. Remiesdag 1613. uitgefloten: het geluktemy dezelve te kunnen doorzoeken : iklas het hoofdftuk, dat tot opfchrift heeft dezewoorden : „ andere vuytgeven van allerhande„faecken inne diverfche -manieren binen den PyL„ de defer Rekeningen by den Rentmren betaelt:'*geheel door, en vond daar,"in uitgaaf gebragtgiften door de Regering aan de fchutteryen,om hunne buitengewone onkosten, gedaan: hetwas dus meer dan waarfchijniijk, dat, indiende Rederykers in dit jaar ongewone kosten vaneen intrede hadden gemaakt, diergelyke postenvan geld , aan hun te dier zake gefchonken,in dit hoofdftuk ook zouden te vindenzijn; doch hier van ftaat daar in niets. AlleenQ. vind
2-4.2 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSvind ik aldaar dezen post omtrent de Rederykersaangeteekend: „ 26. j'aauary.Item de per-„ fonagien van Rethorica tot hairen vastelavont by,, den Heeren Scepen. gefconcken ƒ5-10-0.", dochdit was zeker voor het vertoonen van ipelenin de Vaste , dat by hun in den jare 153.9.reeds een oude gewoonte was.Indien mendoor Stads Speelluiden , de Rederykers verftaanmoet, vind ik van hun nog,deze twee posten:,, 19. January. Item de ftadt fpeeluyden voor hairernyeuwen jaer te fpeelen bet. ƒ 12-0-0."en wat verder:Item betaelt air den van muirsj, goudfmit ter caufe van te vemyeuwen en ver-5, maicen den filveren busfe en voor den ftadt fpeehfi-3,. den metten banden en letteren f XX. gl." (a) ;doch dit alles bewijst niet, dat in 's Bosch eenintrede is geweest, en dit blijft dus onzeker.Ik vind verder in eenige jaren niets van deRederykers gemeld.1618.In dit jaar gaf Jan van Gorcum, die van het- her-(a) Door de Stads, Speellieden moeten, waarfchijniijk, muficanteuverftaan worden , gelijk men te Ut regt ook plag'te hebben ftads trompers, of trompetters. Zie Utr. Plak.35.' III. D. bl. 504. T.
DER STAD EN MEYERYE' VAN'SHERT.-BOSCH. 243hervormde tot het Roomfche geloof overgegaan, en in dien tijd priester te 's Hertogenboschwas (41), een boeksken uit „ den fpie-,, ghd der volmaecter kennis/en," agter hetwelk (42) een referein van vijfmaal 17 regelsftaat tot oplosfing der vrage: „ welcke de drismeeste miferien, Christus met ootmoet, voor,, ons heeft gheleden in fijn bitter pasfie" Zijnantwoord is:,, Tfweet- bloedich root „fijn mecktheyt bloot ,j3, en 't cruycen doot>" • - T -En een referein van viermaal'^ regels opden regel: „ Eet het broot-des'herous verrijst van,, fonden"; of men dat tot de ftukken der Rederykersbrengen mag, weet ik niet, maar dathet naar hunnen fmaak ingerigt is, is zeker.I6"20.De Mechelfche kamer, de Peoene, met defpreuk:',, in principio er at verbum"fchreef iadit jaar eene kaart uit aan alle kamers en bezon-• de-(41) Zie Foppens J3ibl. Belg. pag. 648. en 649.(42) Bh 137-141.Q_2
244 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSdere kunstminnaars tegen den 3. April, de gelegenheiddaar toe geven zy dus op:Terwylen dat noch duert ons twelj jarich Be-„ fiantEn dat Pax nog refideert in 't Nederlant."Zy noodigde dezelven, om vier regels dichtzonder letters op een tafereel met olyverw temalen, een referein van veertien maal 17 regels, en een lied op de gewone zangwyze temaken.Drie Bosfche kamers, Moifes Bosch, de Catharinisten,en de jonge Lauwrieren, en eenMeyeryfche, de Vlasbloem , van Helmond,bragten daar hare werken: van de twee laatftenvind ik hier de eerfte melding.Zy werden allen in het „ meyliedeken ge-}, Jongen tot eene wilkom" dus aangefproken:Wïllecom ghy Landtjuweeljche Violier,Ghy Moyjes bosch, metten jonghen Lauwerier,Catrinisten die const bedryven.Mol, Gheel, Helmont, en ghy Hasjelfche roofeVvrheught u nu met ons een corte poofe.Mol
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 245Moifes Bosch bragt tien refereinen en tienliedekens, alle met verfcheiden zinfpreuken,onder één van die ftaat des makers naam:„ Hans Reymer Rogghen gefworen gulde broeder„ by die van Moyfes Bosch;" wie deze Rogghenwas, heb ik nergens gevonden; de Catharinistenbragten een referein en een lied, deJonge Lauwrieren zestien refereinen en zestienliedekens. De maker van een der liedekensonder de fpreuk: „ liefde vooral " zegt:De vrede compt nu feer triumphant„ Lang moet hy dueren in Nederlant."Onder het laatste liedeken ftaat de naam vanden maker Jan Peters, wie hy zy, weet ik niet,hy zegt, dat hy „ fijn leven noyt fag jueweel„foo net"; de Helmondfche Vlasbloem bragttwee refereinen , en twee liedekens, onder heteerfte ftaat: „ Bewaert den Penning" en nog:„ Sudore 6f labore Pennings," hier uit fchijntmen te moeten opmaken, dat des makers naamis Pennings , maar er ftaat nog by: „ Nicolas,, Beriott of Tergowe," of dit den naam vanden dichter aanduide, of dat het iets anders beteekene,weet ik niet, wijl my geene vandie namen bekend zijn.Q. 3 Geea"1
24tfGESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSGeen van alle vier deze kamers fchijnt eenblazoen gemaakt te hebben (43).De Helmondfche Vlasbloem en wel de makeronder de fpreuk: „ bewaert den penninghkreeg den hoogften prijs van den kloekftcn regel,zijnde vier pond tin.Moifes Bosch den derden prijs van het besteliedeken , en wel door het vers onder defpreuk: „ betrout in Godt," de prijs was driepond tin.De Jonge Laurieren trokken den hoogftenprijs, gefteld voor de kamer die de meeste werkenbragt of zond, zijnde vier pond tin.Catharinisten hebben geen prijs gekreDegen,Inhet volgend jaar 1621. was het twaalfjarig beftandten einde , en alles raakte dasweer in rep en roer, en dezelfde onheilen,1 i''3 • • < met(43) Deze werken vindt men in de „ fchatkist derPhibfephen en Poëten Mechele 1Ö20." in fo. bl. 103-181.Ca 214—219.
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 247met welken de Stad en Meyery voor het heilandte worstelen had, kwelden haar wederom,tot het laatst van het jaar 1629., toen zyzig, door Frederik Hendrik, Prins van Oranjeen Nasfau, overwonnen, aan hetgemeenebestder verecnigde Nederlanden overgaf; in all dientijd vind ik ook niets van de Rederykers.Na de verovering der Stad zetten vele liedenalle kragten by, om deze gebeurtenis methunne gedichten te vereeuwigen; Kasper Barheus,die vermaarde dichter, zegt, dat hy alleboekwinkels vervuld zag met zegenzangen,by fchriften, lofdichten, zoo in het Latijn, alsNederduitsch (44).Huidekoper haalt drie Ncderduitfche gedichten, op deze omftandigheid gemaakt, aan :„ N. Fontani Triumphstrompet op 'ï veroveren„ van -s Hertogenbosch," dit is een Amfterdamschftuk, „ J. van Feen beleg van 's Bosch,"" en„ P. Geestdorp 'i Bosch overweldigt;" ik vinder elders nog een gemeld; „ P. Nootmans ver-„ thoningen over 'de de heerlijke viStorie van 's„ Har-Cu) Epifïóla 123. pag. 297.Q4
248 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMER^fy Hartogenbosch," te Delft gedrukt, denkelijkmoet men daar toe ook brengen: W. van deFeldes Bazuine over Hendrik Frederik, in 'sHage1630., en nog een zegezang ter eere van denzelfden Vorst, te Amfterdam 1629. gedrukt; -of er onder dezen zijn, die tot de werken derBosfche Rederykers moeten gebragt worden,weet ik niet, wijl ik wel het eerfte, maar nietde laatsten bezit,In eenige jaren wordt er van de Bosfche Rederykersnog niets gemeld.1641.In dit jaar noodigde de Vlisfingfche kamer„ de Blaeuw acoleye, den Geest onderfoecket al,"alle vrye en toegelaten Rederijkkamers tegenden eerften July; Moifes Bosch bragt of zonder haar werken, dewelke waren vier refereinenop de vraag: „ vat oefning is dek best en,, nodighst voor 't gemeen" in het eerfte, antwoordtGielis van den Schrick: „ dat Landt„ wel is playfant, daer vreed' is jlerck geplanthy noemt zig een „fcholier van Mo/es Bos, die„ in vyerigheydt groeyt" en zegt dat hy „ foe-„ te daghen" beleeft, wat voor het overigezijn
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 249zijn perfoon betreft, dien ken ik niet, misfchicnwas hy van het zelfde geflacht, alsHendrick Schrieck, die in 1659. en volgendejaren hier in de Regering was. In het tweedeis het antwoord: „ de wijsheyt, die daer ftreckt„ tot nut vanyder een," in het derde: „ geleert-„ heyt met verftant oock arbeydt fijnder handt "in het vierde antwoordt Wouter Noelen, lid dezerkamer: „ komt, wetentheydtplayfant, goey„ Regenten in 't handt." Voorts waren dbwerken dier kamer vier refereinen op denregel:„ Gheluckigk is het 'Landt, daer fulcke volck'-„ ren woonen."De maker van het derde referein, onder defpreuk: „ Bedwinckt u gemoedt," klaagt aanGod over den droevigen toeftand „ van ons„ arm Nederlandt", en bidt, dat hy het zelvewil bewaren, en in vrede brengen: of hy dezelfdezy , die mede onder die zinfpreuk, alseen lid der Jonge Laurieren, den 3. April 1620.zijn werk te Mechelen zond, weet ik niet.Eindelijk waren hunne werken vier liedekens: in het tweede derzelven is vry wel maat
1$0 GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERSgehouden: onder het vierde fchreef WouterNoelcn deze belaglyke regels:„ Door my Wouter • Noden U. L. Dienaerverheven"„ Schryvende voor advijs, fterven doet levtn"Wie deze Wouter Noelen was, kan ik nietzeggen , alleenlijk kan ik gisfen, dat hy misifchieneen man van den borgerftand geweestzy, ten minften in den jare 1627. vind ik, dateen Andries Noelen deken van de Smeden alhierwas.Zy trokken hier geene pryzen, maar werdenegter in het bedanckliet door de Vlisfingfchekamer met deze woorden bedankt:Den Bosch die brant,,, Boot ons de hant,„ Danck Broeders uyt Brabant." (45)Dit zijn de laatste werken (46) der BosfchtfRe-(45) Lect. YY. omg.(46) Men vindtze in „ Flhfitigs Rcchnlmthof, Vlhfingen„ 1642^' in 4°. Lett.-E. 2., T. GG. omg. en GG. 3.
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 251Rederykers, die ik vinde , denkelijk zijn zylangzamer hand vervallen.1679.Evenwel in dit jaar was de kamer' der Catharinistennog in wezen , want ik heb eenexemplaar van: „ de fchatkist der Philofophn„ en Poëten te Mechelen 1621." gezien, waarin met de hand gefchreven ftond: „ defen boeck„ hoort de Catharinisten hoeders In hertogenboschtoe, gecocht den 18. September 1679.,-" entot deze kamer fchijnt in dien tijd gehoord tehebben Go ver t van Cromvort, want in hetzelfde expmpjaar onder het referein der Catharinistenwas gefchreeven: 18 : -jber: Govertvan Cromvort 1679."i722.De Rederijkkamers waren in dien tijd vanhunne oude gedaante reeds ontbloot, egterwas de naam der Rederijkkers hier nog bekend,want ik vinde in het ,, Register der Re*folutien van Schepenen Gezworens en Radenj, der Hoofdftad 's Hertogenbosch " het volgende:„ op maandag den i'6.'Janüary 1722. is,3 goedgevonden en verftaan aan de Rethorykerstoe
iS 2GESCHIEDENIS DER REDERIJKKAMERStoe] te leggen twintig ducatons en ordonnantie,, tot laste dezer fiad te pasferen.Oude lieden, die van dien tijd geheugen hadden, bebben my gezegd, dat dit door de Regeeringaan eenige burgers, die zig Rethorykersnoemden, gefchonken wierd, om dat zyaan de Regeering een fpel voor niet vertoondhadden, op eene kamer die nog de Rederijkkamergenoemd wordt; deze kamer ftaat in deKerkftraat, men heet ze doorgaans de Retoóriekamer,zy hoort aan een bezonder burgertoe, en ftrekt thans voor een fchouwburg, ophet welk de Tooneelisten , indien by kermisof andere gelegenheid een bende zig in dezeStad onthoudt, hunne tooneelftukken vertoonen.Oude lieden verzekeren my, dat dit weleerde vergaderplaats var) die van Mofes Boschwas: egter heb ik all de oude Cijnsboeken (47)na-(47) Dit zijn boeken , in welken de namen der eigenaarsvan de huizen in deze Stad, die grondcijnzen, weleeraan den Hertog van Braband; thans, aan de Staten dervereenigde Nederlanden, als zyne plaats bekleedende, moetenopbrengen, zijn aangeteekend.Deze boekeu berustenten comptoire van den Raad en Rentmeester Generaal derDomeinen van Braband over de Stad en Meyery van 's Hertogea-Bosch,wiens comptoir ik waarnemeV
DER STAD EN MEYERYE VAN 's HERT.-BOSCH. 253,nagezien,en bevonden, dat deze banier nimmeraan de Rederykers , maar altijd aan bezonderelieden, en, in het jaar 1646., aan het grootGasthuis , heeft toebehoord. Het zy, hoe hetzy , de naam dezer kamer is het eenig gedenkteekender Rederykers, dat in deze Stadis overgebleven (a).(a)Al heeft deze kamer altijd aan particulieren in eigendombehoord; zo doen my egter de naam, de overlevering,en het gebruik derzelve, denken , dat waarlijk op dezelvede byeenkomst der Rederykers gehouden zy: ,en wel van Mozes Bosch, als de voornaamite.De eigenaarkan eertijds zelf lid geweest zijn, en zyne kamer totdeze vergadering verleend, of verhuurd hebben. T.Mei, 1781.PROE-
F R O E V EV A NWELSPREKENDHEID.MORGENGEDAGTEN.M oe is de verduisterde Natuur weer opgeloken! hoe heerlijk is zy uit de bruine fchaduwenvan den eerbied-vollen nagt met luisterverrezen! Stil was de nagt, zoo ftil als dewooningen der dooden. Toen de'zon verdwenenwas, begon - de maan aan den hemel telichten, om de bewooners der aarde over hetvrolyke, maar verlorene, licht van de zon tevertroosten. Ja, zagt-en zwaarmoedig verlichttezy den hemel , en boezemde haren aanfehouwerende ftille verhevene gedagten des doodsis. Zy fchilderde de zagt ruifchende boomenmet waggelende fchaduwen op het eenzameveld. Hoe eenzaam was alles! 't veld weergalmdenu niet van 't loejende vee, of zagtzingendevogels. De vervrolykende vogel des, nagtsj
M O R G E N G E D A G T E N . 253*nagts, de nagtegaal alleen, hief hare klinkendeverhevene tonen in het eenzaam bosch aan.Het land rustte, 't Geheele gefchapendomwas diep als in eene eeuwige rust gezonken.Maar zagt ontwond zig de aarde uit den bruinenfluier van de fchaduwen des nagts. Metverrukkenden eerbied zag men aan den hemelhet vrolijk licht ontluiken, dat den dageraadaankondigt. Langzaam verfcheen het aan deuiterfte grenzen des hemels. De zon bereiddezig op den wenk Van den Almagtigen omharen loop aan onzen hemel te beginnen; daarzy der andere zyde van den aardkloot hareverkwikkende ftralen onttrok. De ganfche na*tuur herleefde. De tintelende zilveren daauw*droppen verdwenen langzaam van het rookendveld. Langzaam verdwenen de uitwaasfemin.gen van het.bedaauwde veld, om het aardrijkfrisfeher uit de ftille rust te doen ontwaken!Gy ontneemt my uwe tonen , o vogel desnagts' maar, dank zy den Schepper! .Gy heft het morgenlied weer aan, zoetbwe.-»lende vogels, die by het vrolijk licht zweeftVerheft u, o vogelen! heft uwe tonen aan,dieren des velds! vergadert u, menfehen! verheftde Godheid met my. Zingt den Almagtigen,alle gy beweldadigde fchepfelen. Van1den
25?^ M O R G E N G ï D A S T E JJ.den goedertierenen God, die u het leven, abby de fchcpping, weer fchonk. Eerbiedig groetde Olifant de opkomende zon. De moedigeLeeuw ontwaakt in het bosch, en brult zynenfchepper den weergalmenden lof toe: dedieren ontwaken; zy hooren hunnen koning.De wouden herleven. De velden ontwaken,en galmen de tonen, in bosfchen en velden,naar het pragtig paleis van den albeheerfchendenfchepper. Nu is alles weer dadig. Devoedende aarde vereischt nu de vlijt van harenieuwe bewooners. De noeste landman begeeftzig aan 't werk. Hy bearbeidt de bereideaarde, nu hy met de aarde gerust heeft.Hoe vrolijk herneemt hy de zorg voor zynebeloovende akkers. Zijn nieuw ontvangenkragt is voor het aardrijk. Hy zoekt voedfelvoor zig en de zynen. De tedere zorg derherders voor de bleetende gemeenzame kuddenherleeft weer. Zy Waaren by het vrolijklicht met langzamen tred door de grazige velden, en hoeden het hongerig vee. Hoe liefderijkvoedt gindsch de zagte moeder hare tederelammeren. Aangenaam gezigt! — en zooteder draagt God ook zorg voor de zynen. —Verrukkende landtooneelen ! alles tiert weelig.De boomen, de kruiden des velds — alles
M O R G E N G E D A G T E N . 257les bloeit, als of 't het eerfte leven ontving.Hoe zoet, hoe ftil is de vrolyke morgen! Allesis bezig. Alle de raderen van de grootenatuur zijn weer werkzaam. . ! Hoe fehoon isde morgen ! zoo fehoon, ja veel fchooner zalook de de eerfte morgen na de opftandingzijn.! zoo zullen wy ook den morgen zien aanblinkenop den eerften dag na onze verryzenis.De nieuwe natuur zal dan nog veel pragtiger,nog luisterryker zijn. Dan zal ik by hetzien van den morgen veel verhevener gedagtenaan God hebben. Dan zal de morgen veelfchooner zijn, dan die ik op aardè*zag aankomen.Met Jefus en de heiligen zal ik dan ontwaken, en het hemelsch morgenlied met deEngelen aanheffen. Hoe zoet zal my dan degedagte van dezen vrolyken morgen zijn! Danontwaak ik onfterflijk; dan is mijn loop teneinde. Dan heb ik geen zorg alle mynezorg is dan Gode gewijd. Geene gedagten desdoods omringen mij dan; dan omringen myde gedagten der onfterflijkheid. O wanneerzult gy ontwaken, blyde morgen, dien ik alshemelling zien zal? . ! Wanneer zal my dezagt klagende ftem Van myne geliefde beweenen?Wanneer zal ik in het donker dal gaan,om eeuwig te leeven? Myne ziel verlangt naarRuwe
Z$$ M O R G E N G E D A G T E N .uwe zaligheden, ö eeuwig verlosten ! eeuwiggezaligde heiligen. . . . ! Maar nu ben ik opaarde, om grooter in den hgmel te zijn. Bezielmy dan altijd met uwe gedagten, o groote verbonds-God! vervul myne ziel met betragtingen des hemels, o godlyke geest! Leer myalle morgen aan u denken , o leevende Heiland! Leid my zagt door de wooningen derfterflijkheid ! breng my langzaam over in dewooningen des lichts! Laat op eiken aardfchenmorgen de gedagten der onfterflijkheid by mywezen. Laat my ontwakende altijd byu zijn,Drieëenigè! tot dat ik eens veel heerlyker byu in den Hemel ontwaak! — daar ik nimmermeer flapen of fluimeren zal: daar geennagt is!tvF. v. G;rcBRIEF
B R I E F259A A NA M É L I A,OVERD ÈÉÉUWIGHEID.Ik leef nog ik leef —- ja ben zeer op*gehelderd. Alle myne kragten voel ik wonderlijkzamenkomen (o misfchien is het de aangenamevoorbode des doods!) om u voor delaatfte maal te fehryven. Gy ontvangt dannog een' brief van mijn trillende hand, diengy mogelijk niet gewagt had. Ach mijn lievevriendin! laat hy u des te dierbarer zijn, enbewaar hem, zoo lang gy op de weereld zijt,om aan my te gedenken. Het zal, denkelijk,de laatfte zijn. Mijn ligchaam is al zwakker enzwakker geworden door de hevige folteringender pijn: het laatst van mijn lyden is my eenigzinsbitter; maar als ik daar aan denk, mijniieve Amélia! wat mijn Heiland wel onfchuldiggeleden heeft, en dat dat lyden veel zwa-R 2rer
•2Ö0 BRIEF AAN AMELIA ,rer was, dan bewonder ik zyne liefde, en vergeet,in die heilige verrukking, my zeiven enall myne rampen, ö Wat leer ik dan duizenddingen, die gy in voorfpoed niet leeren kunt.Wat krijg ik dan veel kundigheden, die ik inden Hemel uitbreiden zal: en als ik dan denk,dat het haast gedaan is , dat het zagte grafmijn rustend gebeente haast dekken zal, en datmyne vrienden my op aarde gelukkig zullennoemen, als ik daar boven verheven ben, enby den Heiland hun het goede toebid omyne Amélia! dan voel ik all de kragt van }efusgodsdienst eerst volkomen in myne ziel —dan hijg ik al wagtend naar eene zalige ontbinding,o Wat zal die verandering aangenaam zijn,Amélia! die ingang in den Hemel! o wat zal datheerlijk zijn, als ik voor het eerst voel, dat ikniet meer zondig, dat ik zonder ligchaam ben,en een geheel nieuw en verhevener gezelfchapkrijg — o wat zal dat een verrukkende vreemdheidzijn! Als ik dan all die oude heiligen, en,dat oneindig verhevener is —, als ik dan denmiddelaar zeiven leer kennen, en met hem omga, en enkele onafgebrokene eeuwige godsdienstigeaandoening ben. . . . Ach. . ik verliesmy zeiven, Amélia;... maar ach, ik voelook, dat ik nog op aarde ben! Maar ik zaltog
OVER DE EEUWIGHEID.2ÓTtog wel eer in den hemel zijn, dan gy, Amélia,en als gy dan ook fterft en in ons hemelschgezelfchap komt als de Engelen uw zieldan zagtjes in den hemel voeren, en wy elkanderkennen o myne vriendin ! wat zullenwy dan volkomene volmaakte eeuwigdurendevreugde hebben. Ach! verrukkende eeuwigheid! gy neemt myne geheele ziel in, gyvervoert my op vlugge wieken van heilige verbeeldingenby den eeuwig levenden gyvoert my reeds op in de wooningen des lichts,gy vervult my met heilige verrukkingen, gydoet my reeds inftemmen in de harmonifchelofgezangen der Engelen. Uwe eerweerdigheidneemt myne geheele ziel in , o eeuwigheid! :—- Niets is ontzaglijk voor den Christen, Amélia ! de ongodist voelt zijn geheelhart ontroerd, alle zyne aandoeningen liaan aanhet woeden, zyne geheele ziel wordt met fchrikbareadeijslyke wanhopende gedagten vervuld;hy knerst op zijn tanden, hy brult en vliegtverwoed , als hy denkt, dat de duivelen hemkluisteren, hem in eeuwige banden fluiten, enaltoos, met all de verdoemden, plagen zullen,en hy zoo de eeuwigheid in moet. Maar zagter, tederer, en aandoenlyker, verwagt deChristen zyne eeuwigheid. Hare gedagte ont-R 3zet
26"ê BRIEF AAN AMELIA ,zet hem, maar vervrolijkt hem; hy vloeit inzagte befpiegelingcn weg. Als hy voelt, dathy, in 't eeuwig verbond verkoren, van Jefusverlost, en van Jefus in den hemel geleidzal worden; dan verheugd hy zig, dan is hyfterk, en verheft zig boven de woede des ongevals.In de laatste oogenblikken doet de duivelnog eene poging om ons te beangstigen —maar Christus geeft een wenk de duivelfiddert, de Engelen zijn by ons wy triumpheren!wy gaan den hemel in, O heerlykeoverwinning van alle de heiligen! o zalige intredein die groote verzamelplaats van alle dedoor Jefus bloed gekogte verlosten!Ik ben er haast, Amélia, ik voel het, dat Jefusmy haast wenken, my tot zig nemen zal;ja, zonder zonde zal ik haast by God zijn: ikzal haast het werk der hemellingen doen. Diepryzen God eeuwiglijk : die verheerlyken hemzonder ophouden; die pryzen geduriglijk dengroote volbrenger van het -verlosfingswerk ,die vervrolyken de heiligen altijd, door denlof van hunnen veiiosfer te zingen, en dan zingende heiligen mede. Dan dringen ze diepertot de verhorgenheden der Godheid in.Elk oogenblik is voor de hemellingen een ftapin vordering, De natuur van den eeuwigenlee*
OVER DE EEUWIGHEID. 263leeren ze meer kennen; de godlyke eigenfchappenzien zy dieper in , en, onder die eigenfchappen,de groote liefde van het verlosiingswerk.Zy hooren altijd het voorgebed vanJefus, zy zien gedurig de nieuwe heiligen, dealtijd bezige Engelen in het brengen van deverkorenen. Haast zullen ze my zien; en ikhen. Wy zullen elkandercn kennen. Wy zullenelkander geluk wenfchcn, en altijd het oogop Jefus houden. Ik zal myne vriendinnen enheilige vrienden in den hemel vinden , en alsde overigen, die nog in de wooningen vanhet ftof zijn, dan ook komen, dan zullen zymy zien. Dan zullen wy te zamen op nieuwGodloven, volmaakt, volkomen, als heiligen,als uitverkorenen Gods. O wondere omgangder geesten! gy zult elkander verftaan, o hemelfchezielen , wat zal uw fpraak zyn ? Nuis 't my verborgen, maar dan zal mij die volzinnigetaal bekend zijn, als ik by de geestenben Nog verhevener voorregt! onzeziel niet alleen, maar ook ons ligchaam zalvatbaar voor gelukzaligheden zyn. Ons ligchaamzal ook verheerlijkt worden; dat zelfdeligchaam, dat eeuwen agter één in het fombergraf woonde, van de geflagten der levendenmet eene heilige eerbied befchouwd. Ja!R 4als
204 BRIEF AAN AMÉLIA,als de zon by 'c vallen van den dag een zagten flaauw fchijnfel, van agter de hooge befchaduwendeboomen des kerkshofs,op onzen grafzerkgeeft, als de ganfche natuur in eene heiligeeerbied fidderen zal; dan zal er fchielijk eengeruisch, een fchelle ftem van den Engel desverderfs gehoord worden. De weerelden zullener van beeven : de grondflagen der aardeworden omgeworpen ; de elementen vermengd; cn alles vergaat. Het hoofd der Engelenzal de ligchamen der dooden uit de gravenroepen. All wat een ligchaam gehad heeft,zal het het weer krygen. Dan varen de uitverkorenener mee op tot God, en krygenhun eeuwig oordeel, dat de eeuwige beftemmingtot altoosdurende gelukzaligheden is.Aanftonds vcrfchynen zy aan Jefus regtehandop de wolken. Zy oordeelen met hem de geflagtender weereld. O heilig opflaan der boeken.. . . ; uw naam wordt gezogt, overigeftervelingen ! dat zal uwe eeuwigheid beflemmcn.IJslyke gedagte ! uw naam wordt nietgevonden gy zijt voor ecuwig van Godgefcheiden naar de duivelen verwezen.Maar wy hëerfchèn op Gods troon. Allede gezaligden zijn binnen. Wy regtveerdigenGod, De tijd is vervlogen: de weerelden zijnver-
OVER DE EEUWIGHEID. 2,6$vergaan: er is niets, dan eeuwigheid. O on-'eindige uitzigten! het oog der fterflyken' is nietvatbaar voor deze heerlijkheid. De zaligenzullen het zien; zy zullen het ondervinden:voor hun is eene eeuwigheid, om God te lo-^ven: nu zijn zy als de oneindige. Niéts kanhen van God, niets van Jefus fcheiden. Nuwordt hunne kennis gevolmaakt. De Engeleneeren hen. Zy leeren onafgebroken: Nupryzen zy den Middelaar in de oneindigheid.Alles ademt liefde, grootheid, heiligheid. Nuhouden zy zig op in de nieuwe aarde : danvliegen zy tot God. Alle de gedagten derwecreld pryzen nu God gezamenlyk als dengrooten Schepper der natuur allen, Jefus,als den eeuwig lievenden middelaar. Allen zit. n.het verlosfingswerk, met eerbiedigheid , dieperen dieper in. En loven den Mesfias, metalle de Engelen. Den Geest, die hen geleidheeft, verheerlyken zy eeuwig, en alle de hemellingenheffen den drieëenigen God een vrolijklofrijk concert aan. Maar groote verfchcidenheidin de eenftemmigheid der Godverheerlykingen! ieder prijst op zyne wijs, ieder leertGod in byzondere onderwerpen verheerlyken.De grond is in den tijd gelegd. De toen opgedanekundigheden zijn nu reeds oneindigR 5ver-
2.66 BRIEF AANAMELIA, OVER DE EEUWIGH.vergroot, en van eeuwigheid tot eeuwigheidworden zy uitgebreid. Een algemeene bezigheidheerscht.in den hemel. Ieder doet zijntaak af, en alles vloeit tot het groote werkby een. Allen verheerlyken zy God, en dattot in de oneindigheid. Duizenden, tien duizenden,millioenen van eeuwen by elkander gedagtkunnen het denkbeeld niet vormen. Obegin zonder einde! ach! alles fchemert om myheen. Ik zink weg in verrukkingen. Vaarwel, myne lieve Amélia! wy zien elkander byJefus in de eeuwigheid.F. v. G.DU-
D U B L A R.267J\»cer weder, o fombere ziel van den wakkerenDublar , den eerften der jagers! Keerweder zwaarmoedig in de velden uwer jongheid!vervul myne ziel met de grievende gedagtender treurige dagen!De nagt was in 't weste. De vloed was ftü.De kletfende visfchcn rimpelden de blaauwevlakte. Het wilgenbosch gaf reeds zyne fchaduwen.Smeltende nagtnevels bedroppeldenden hangenden oever.De huilende honden wekten het rustendeWoda. De vlugge jagers fprongen droomendeop , en grepen naar het hangende jagttuig.Dublar alleen kwam reeds met zijn bootjenuit de haven van Woda, Dublar, de eerfteder jagers. -—Eens kwam hy vermoeid van de jagt. Zijnarm was beladen met bloedende vogels. Dedag was aan 't dalen. Hy ging langs den mosagtigenoever. Daar Honden Litor en Barla,Barla de dappere fchutter.,, Ik heb eene fierlyke jagtmuts, o Dublar!"fprak de moedlooze Barla: „ Ik heb ze be-,, kleed met het dons van een fneeuwwitte„ zwaan, Daar, aan de biezen van het rui-„ fchen-
268 D U B L A R .„ fchende Marra, daar zonk mijn trillende pijl,„ diep in de donzige borst. Lang, o eerfte,, der jagers! lang hebben wy u gewagt. Drie-„ maal fchoot ik op de duikelende meirkol:„ driemaal verfchool zy zig in den vloed.„ Schiet gy my de duikelende meirkol, en de„ fierlykejagtmuts zal voor u zijn." Zoo fprakde dappere Barla , en de gitzwarte meirkoldreef naar den oever. Dublar had haar duikelendgeveld.Nu gaf Barla de fierlyke jagtmuts, en Dublargaf hem de meirkol. —-De zon was reeds zigtbaar. Geen windjeberoerde de vlakte. Eenzaam gleed Dublarover de onmeetbare zee. Alles was ftü. Alleenhet gepiep van Dublars klotzende riemengalmde tegen den zugtenden oever. Nu hoordehy wijd van verre het gekakel der ganzen.Hy hoorde ze by Moken, het rietagtige Moken.Fluks draaide hy zijn bootjen en voermet een verdubbeld geklots naar het naderenderiet. Nu gleed hy tusfehen de biezen. De vloedwas op zijn hoogst. De ftroomende ebbe voerdede zee weg. De vermoeide Dublar zat in zijnbootje te rusten, en rustende fchoot hy menigentuimelenden vogel in zijn fteigerende vlugt.Reeds laag was het water gevallen. De witte
D U B L A R . 26*9te vlakten der flikkige platen ftaken hare, metriet en biezen bewasfene, kruinen uit den vlugtigenftroom. Dublar voer uit de biezen, entrok zijn eenzaam bootjen op het gladde flijk.Nu begaf hy zig op de plaat. Het woelen derriettoppen toonde zyne treden.Het gebrom van de fnorrende pees, op Dublarsgefpannenen boog, fchalde over de vlaktenen de fluitende pylen ftegen als rook uithet wemelende riet.Uren verdwenen, eer de vurige Dublarop zijn bootjen dagt. Reeds fteeg de vloed,en met hem fteeg de bulderende wind uit hetNoorde. De biezen zweepten door eikanderenen het krakend riet knapte.Dublar keerde te rug. Het glydende watervulde eiken voetitap. Eenzaam dwaalde Dublardoor de biezen. Zoo dwaalt de fnuivendewandelaar door 't verdikkende woud.Gedurig tusfehen het riet kykende, zogt dehygende Dublar zijn bootje. Helaas! te vergeefsch.Ledig dreef het bootje ver van deruifchende plaat. Daar ftond Dublar verlaten,in het zakkend riet. De bruifchendevloed fJoeg tegen zyne heupen. Weemoedigzag hy naar den droevigen hemel. De bruinewolken fchenen in zyne betraande Harende00-
ifo D Ü B L A R.oogeil. Zyne zagtklagende ftem fluisterde onmagtig.Zoo klaagde de ftem van de fterven-;de Dela; zy had haren Morlan, Morlan denfchutter uit duizend, zy had haren lievendertMorlan verloren.Dublars gebrokene ftem klaagde al zügtend ii, ach! myne Colla!" en de verflaauwende ftem-ruischte zwaarmoedig over de lispende biezen,3, ach! Colla!"De wind veranderde, — fchuimende golvenrolden uit het weste. Nu klotste het naderendbootjen al kantelend voorby de toppenVan het verdronken riet. Dublar, de onmag-' tige Dublar, ftiet zyne wankelende knieën tegeneikanderen. Op 't laatst vereenigde hyZyne magtlooze kragten, en wierp zig op debulderende golven. Hy naderde plonzend hetledige bootje, en nu ftak hy begeerig zynenbevenden arm uit.De ftormen verdubbelen: en ach! Dublarwordt in een vallenden golf al drajend bedolven.De golf zngt nog „ Colla!" en Dublarzonk in de bruifchende ltroomen.Rust zagt, o Dublar! gy eerfte der jagers!rust zagt in den vloed! Colla , uwe tedereColla j ontmoet u reeds ftervende aan den hangendenoever van het boschryke Woda.J.P.K.^
P R O E V EVANDICHTOEFENING.
L Ö F273VAN DENW I N T ER i W, die op den barren winter, ais te loom, (laag fchrolten wou)Hem der bladen, kruiden vyand noemde, door zijn ftrenge kou,Waande, dat hy nimmer keerde, dan tot fchaê van mensch-' en vee,Dat zijn komst nóóit voordeel aaribragt, alles enkel hinder deê,Wou hy om dit Jaargetyde flechts eenmaal in honderd jaarWenfchén, of Wel liefst begeeren, dat het nimmer winter waar',Och! hy is gewis bedrogen, onbewust, wat ramp, wat leedHem zijn drift, al te onbezonnen-, van 'de goón verzoeken deed.Hy gebruik', op mijn vermaning, zulke dwaze taal niet meer;Dat mijn zang hem 't winter-voordeel kennen en genieten leer'.Laten vry van gras de weiden,'t woud van bladen ftaan ontbloot,Laat geen akker goudgeel koren kweèken uit den vrugtbren fchoot;Noch de takken thans zig krommen door den last van fmaaklijk ooft,Niemand egter fcheld' den winter, dat hy oris ons heil ontrooft!Want gebeurt dit niet, o Bouman! werp dan vry in uwe hutZeis en kouter, fchup en fpade neder, als Voordaan onnut.Dat uw ploeg (vergeefs!) geen vooren in gemesta gronden trekk'.Noch de fcherpe tand der egge weêr met aarde uw' zaad bedekk'.Laat uwe akkers niet meer rusten,braak( vergeefs!)geen braakland meer,Om met dubblen winst uwe oogsten in te zaamlen, als weleer:Snoei niet meer, (vergeefs!) de loten van te weel'ge boomen af,Op dat zulk een kleine fchade naderhand groot voordeel gaf.0») Gevolgd naar iet Latijn van dta Htert P. D'ORVILLE Elegiar.-tii. UI. Eltg, I. •SGy
2?4 Ï.Ö F VAN DEN WÏNTÊR.'Gy zult nu niet meer uw' velden zien bedekt met golvend graai*Uw'geboomt'geen vjugt meer dragen, maar onnut zijn plaats beilaao,Met verbazing zultge aanfchouwen, hoe door ftagen arrebeid,All wat vrugtbaar was te voren, uitgemergeld, nederleit.Maar de winter fcheïikt aan boomen, velden.aangename rust,En herftelt geknakte kragten, geeft aan alles nieuwen lust.Dus, indien de flaap aan 't menschdom weigerde .zijn dienst te biên,;Ach! van duizend duizend volken zou men niemand levend zien;Zonder hem, de matte leden vrugteloos ter rust gezet,Vrugteloos 't vermoeide lichaam neêrgeleid op 't zagte bed.Zonder zyne hulp kan 't leven van geen fchepfel ooit beftaan,'t Moet, ten zy .'t de (laap vernieuwe, door een wisfen dood vergaan 1 .Ziilken dienst dan, ais het flapen aan het veege menschdom doet,Dien bewijst aan veld en kruiden winter op denzclfden voet.Dat ook niemand aan den winter zyne ftormen fchamper wijt':Felle koude , fnceuw of hagel, eigen aan den wintertijd.Want dit alles brengt het Aardrijk, elk byzonder, voordcel aan,Of men moest de naakte waarheid loognen willen, ftout verfmaón.Koude, wie zou zulks niet weten? zuivert de aangefteken Iugt,ft Helder Oosten drijft de dampen, door zijn frisheid op de vlugr.Koude doet de veldmuis fterven, kou vernielt het ongediert,Dat het geen gewas befchadig', als het Zomers weelig tiert.Dan, op dat te ftrenge koude niet te zeer den weeken grondHinder', daalt de fneeuwvlok neder en bekleedt het all in 't rondMet een zuiver dons, dat de aarde tot een warmend vloertapijtStrekt, waaronder 't teder fpnütje zig verfchuilt, den vorst ten fpijt.•Ja de koude, zelfs hoe nypend, hardt de vrngten, hardt het ooft,Daar de Landman zig niet ydel alle voordcel uit belooft.Hier van ziet gy, wen de Winter foms wat zagter heerfchappyOefTen', en de fcherpe koude fomtijds meer gematigd zy;Hoe dan zelfs het kleinfte windje kan de zomervrugten fchaên,En 't gewas de minfle guurheid van het weêr niet wederihian. 'Zoo veel heils en zegeningen aantevoeren op zijn togtKan den Winter niet vernoegen,fehoon het ons vernoegenmogt;Als hy zyne milde gaven niet verdeel' door 't heele jaar,En zijn hulp en trouwen byftand ieder jaarty niet ervaar'.
LOF VAN DEN WINTER. 275Hy", Hy maakt, dat men de hitte, 's Zomers, onbelet verduur',En aêmeckig niet bezwyme door het Zomerzonnevuur.Zonder koude was 't onmooglijk, dat de weéreld wierd bewoond,En niets zou in wezen blyven, wat zig nu aan 't oog vertoont.Stel nogthans, dat eens de Winter uit het jaar gebannen wierd,Met zijn Hagel, Sneeuw en Storrem,die inNoordfche buijen giert;Waar bleef dan de lieve Lente, Lente,die ons heil belooft? (hoofd?Waar bleef dan de vrugtb're Herrefst, met den wijngaardkrans om'tDan zou 't altijd Zomer wezen, altijd heete Zonnefchijri,Daar zou dan geen plaats meer ovrig voor den Herfst of Lente zijn.Beiden zijn haar tijden fchuldig aan den Winter ftreng eh flraf,Die aan beiden al hcur fchoonheïd en aanloklijkheden gaf.Waant niet enkel te bezuren het verlies van deze twee,Ncen;gy hebt nog meer te dugten, U toeft nog veel zwaarder wee.Welk een heir van kwade ziekten, door geen magt te wederftaan,\Vaart al dreigend over't Aardrijk, randt het bevend menschdom aan!Want de dampkring, thans ontfteken, door die hitte, door dien brand,Stort uit zynen fchoot en omtrek boos vergif op Land by Land.Hier uit fpruiten heete Koortfen, hier uit neemt dé Pest begin,Ieder a'êmt befmette lugten, ongemerkt, ten longen in.Ongemerkt vcrfpreidt in 't ligchaam zig 't vergif al verder heen,En dringt door tot in 't gebeente, knagende door all de leen. (heerd,*kZie reeds, dunkt my, mensch en beesten, door die Pestplaag ovcrï>lotfling't broze leven k.orten, of door langzaam gif verteerd.Hier baat fap noch kruid, hoe kragtig, och! geené Artzeny hier baat,Maar de kunst ligt zelfs ter neder, overwonnen door het kwaadiCharon voert alleen de fchimmen naauwlijks over naar zijn zin;Zoo verdringen zy elkander; eene veerfchuit is te min.Nu verdrogen alle ftroomen, door 't verfchroejende geweldVan de hitte; zy verandren in een dor, onvrugtbaar veld:Rijn, en Eridaaii^ en Indus, Nijl en Ifter droogen uit;Alle Vlidt-Najaden kermen met een fchor én heesch geluid.Ja de Zeegod, zelfverlegen, klaagt, dat hy zijn RijksgebiedDoor 't verdroogen der Rivieren thans te zeer verminderd ziet*Let hier tegen, hoe, met 's menfehen lot begaan, een eedlen fchatVan de rijkiïe gunstbewyzen, Winter in zijn' fchoot bevat.S 2Scherts
27"6 LOF V A N D E N W I N T E R .Scherts en boert, die Levenwekfter, lachjens, jokjens, even My,'Zijn te zinnen hun geboorte fchuldig aan dit jaargety.By het warmend vuur, te weten,kwam het ruwe menschdom eerstBy elkaér zig zamenvoegen; en verlieten elk om 't zeerstHunne fchuilplaats': hier, hier leiden zy, voorhenen woest en ftraf,Hunne vorige onbefchaafdheid, hunne wilde zeden af.Hier begonden zy met heuschheid zaam te kouten by den haard;Hier werd elks byzonder voordeel aan't gemeen belang gepaard;En de naam van zoet gezelfchap, min en liefde, waard geroemd,Werd by aangefteken vuren, zegt men,voor het eerst genoemd.Hoogeerwaardig Bondgenootfchap, zuivere en opregte trouwWerd, geloof my, eerst gefloten in de barre winterkou.Gulden vrede, die op aarde boven alle aanminnigheênUitmunt, wordt van haar beminnaars thans gevierd en aangebeën.Oorlogsrazerny en woede, wat den vrede weêrftand biedt,Bant de Winter uit zijn' ftaten, duld dat in zijn ryken niet.Forsfe Mars ontgespt het harnas, werpt het doodlijk ftaalterneêr.Denkt om minnefnoeperyen met de fchoone Venus weêr.Nu, nu beukt met ijz'ren kogels geen foldaat der fteden muur,Nu, nu dond'ren geen kartouwen , blikfemesid met ijslijk vuur.Nergens hoort men trommels razen, 't fteken van de krijgstrompet.Nergens ziet men legerbenden, nergens wapens, fcherp gewet.Nu is alle vrees verdwenen: Nu bezit gy 't overfchotNyvre boer! dat in den Zomer u niet door het oorlogs-lotWerd ontdragen, vry en veilig; nu gevoelt men onbedeesdRust in oorlog; en geen vyand is voor vyand zelfs bevreesd.Met het Aardrijk fmaakt de Hemel thans ook zoete vrede-vrugt;Geene fchorre doncters raatlen, romlen door het ruim der Iugt :"Geene blikfemftralen blikkren , treffen grootsch of laag geftigt,Jagen het bedeesde menschdom doodsheid in het aangezigt.Jupiter fchijnt thans van gramfchap en van ftraffen af te ftaan:En zit met de Hemellingen liefst vernoegd ten feestdisch aan.Zal ik van den tijd nu zingen, dien men veilig geven magAan den flaap', niet afgebroken door den al te Vroegen dag,Daar Auroor' ons zoo veel later de oosterhemelpoort omfluit;En ons later tot den arbeid wekt de logge bedden uit.Die
Ii•LOF VAN DEN WINTER. Zfj.23it behaagt ü, Arbeidslieden, door üw dagwerk afgeflaafd,Die 'gy om het fober kostje werkt en wroet én fpit en graaft.lange nagten kweeken minnaars in htm liefstens armen vreugd;En het meisjen toont zig hierom ook aan 's minnaars zy verheugd.Cy vindt zelf, o blonde Phebus! in een langen nagt uw lust,Omdat gy dmi zoo veel langer in' den fchoot van Thetis rust.Aan het licht, uw' eigen gaven, toont ge een weerzin: Ik voor my:Ik geloof, dat gy wel wenschtet, dat het altijd Winter zy.Dit is ook, wie zou 't vermoeden? de allerbeste tijd der min:Daar fteekt voor Cupido's fakkel ligt-ontvonkbre tonder in.O hoe vaak ontftak de Liefde vlammen in verkleumde Ieên!Daar een op de gladde banen fnclt op Iigte fchaatfen heen.Hy gevoelt dit vreemde gloejen van zijn borst, waant onbedagt,Dat te fterke iijfsbeweging dezen gloed te wege bragt:Dat de fcherpe koude mindert: Hy intusfchcn toont zijn kunst,En bejaagt door vlugger zwieren, onbewust, eens meisjens gunst.Dan, van 't ijs nu thuis gekomen, merkt hy zyne wonden ligt;En het fmart hem, dat de Winter voor den Minneftoker zwigt.'k Zwijg, hoe men den Winteravond met een bal of feestmaal flijt',Daar het licht van lamp en toortfen met het helderst daglicht ftrijdt:'k Zwijg, hoe vader Libers beker by den warmen Winterhaard,Beter fmaakt, en aan zijn' dienaars meerder vergenoeging baart.Wie ftrijkt nu niet alle zorgen, allen kommer van het hart?Wie raapt nu geen volle vreugde, vry van moeite, vry van fmart ?Thans voelt ieder zig bewogen door gezang en fpel en feest,Om zig by den rei te voegen, tot verkwikking van den geest.Schouwburg, die in zomermaanden toefde , en digtgeflotenGalmt nu weder van hot juichend handenklappen in het rond.1ftond,Men bezoekt de fchouwplaats weder, oud en jong en vrouwenman;En het oog heeft weêr een voorwerp, daar 't zig in verlusten kan.Ziet eens, wat al heil de Winter uit zijn vollen fchoot u baart,Hoe dit jaargety ons voordeel met vermaak te zamen paart.Blijft gy nu nog, na dit alles, wat mijn zang u heeft vermeld,Wie gy zijn moogt, onbewogen, dat gy nog den Winter fcheldt fPhalaris, hoe ftreng hy ware, geen Bufiris was zo wreed,Dat de kragt der klare waarheid op hun hart geen werking deed.S 3Keen;
2?8 LO? VAN DEN WINTER^Neen; ik meen, dat gy den Winter, zoo onfchuldig niet meer fmaadt,Gy zult tog zoo wreed niet wezen, dat gy weldoen loont met haat*Zoo moet gy fteeds koele windjens hebben, daar gy dan naar haakt,Wen des Zomers met zijn hitte 't brandend Hondsgeftarnte blaakt.Zoo moet' u de Winter gunstig keeren, telkens als hy keert,Zoo zy door des Winters zegen Uwer velden heil vermeerdïOnder de fpreukE. H. *. E. ELPE
279DEVERHEERLIJKTE JESUSOPDENTHR 0 O N VAN GOD,Hef u uit het ftof naar boven,Hef u op tot God, mijn ziel!Dring nu door tot in Gods wooning,Dring nu tot den Throon van God.Vlieg met Cherubynen fchagtenIn de wooningen des Lichts,Vlieg tot Jefus, dén Verlosfer,Vlieg, vlieg tot den Midd'laar Gods... 1ó Wat fchoone hemelzalen!Pragtig, heerlijk hemelhof!Wooning van den All er hoogften!Wooning van den grooten God!Zaal'ge geesten! Hemellingen!Schitt'rend Scraphynendom!Boden van het Rijk des Heeren!. Knegten van den Zoon van God!Wit gekleede Cherubynen !Dienaars van den Throon van God!S 4Viug-
28pDE VERHEERLIJKTE JESUSViugge Geesten, die de wooningVan den Eeuwigen bewoont -—Dat ik in den hemel woonde!Dat ik by den Midd'laar was!Dat mijn ziel als de Eng'len zweefde?Dat ik by den Midd'laar was!' .Ruimt my plaats, o Eng'len-orden!Gunt mijn ziel een' vryën togt,Gunt my door togt, Eng'len fcharen !Toegang tot den Throon van God.Ja, gy ruimt my...... maar,..! o Eng'len 5Ach! hier wordt mijn oog te zwak...O..! wat heerlyke vertooning!„ Jefus op den Throon van God!"Ja, gy zijt eens opgevaren,Luisterrijk den hemel in.Opgevaren tot uw' Vader,En nu aan Gods regtehand.Voor de nooit begonnen eeuwenWaart gy God van eeuwigheid.Met den Geest en met den VaderZijt gy God in eeuwigheid;In den fchoot des grooten VadersHadt gy alle zaligheid;Algenoegzaam voor zig zeivenWas de Vader, Zoon en Geest:Maar gy wilde uw' luister toonenGod van eenw'ge heerlijkheid!Gy
OP DEN THROON VAN GOD.28lGy geboodt: —- en de Eng'len vlogen,De aarde ftond, en Adam was.Adam en de Seraphs loofdenGod die hen gefchapen had.Adam en de Seraphs zagenGod in all zijn heerlijkheid;Zy bewonderden, zy prezenGod in all zijn heerlijkheid.Maar... helaas! voor zig begeerdenZy Gods groote heerlijkheid.Sommigen van de Englen wildenWilden zijn als God in magt:Adam, en wat mensch zou worden,Viel door hoogmoed af van God:Adam en de Seraphs vielen;Seraphs vielen voor altijd.Maar voor menfehen fprak mijn Jefus:Voor ons fprak de Midd'laar Gods:„ 'k Zal uw heiligheid, gefchonden,, Door den mensch, voldoen, 0 God!„ 'k Zal voor fommigen der menfehen„ Lyden en verzoening doen."Jefus heeft voldaan voor menfehen,.Jefus werd. op aard gekruist,Jefus was op aard voor menfehen,En nu aan Gods regtehand.Jefus ftierf op aard voor menfehen;Maar hy werd weer opgewekt:S 5Je-
£S2 DE VERHEERLIJKTE JESÜÏJJefus- is uit de aard verrezen,En nu op. den Throon van God!Jefus vloog van de aard naar boven,Vergezeld van 't Englenheir,Jefus werd geleid van de Englen,Hy beklom den Throon van God.Op dien Feestdag van den hemel,Toen Gods zoon van de aarde kwam,Bragt gy in uw witte kleedingJefus by den Throon van God.Gy hebt de aanfpraak' van den VaderTot den Zoon van God gehoord,Gy, o Englen! hebt den zegenOp mijns Heilands werk gehoord :'s Vaders ftem klonk door den hemel;„ Engelen! ziet hier mijn Zoon,„ Jefus is van de aard' gekomen !„ Engelen! verheerlijkt hem!"Allen hebben 't hoofd gebogen,Allen op Gods wenk gepast,Allen vrolijk opgezongen:,, Nu is Jefus weer by God."Ja! Hy zal nu by U blyven,Tot dat hy ten oordeel komt,En met u de weereld oordeelt,En weer in den hemel komt.Zegt nu juichende Englenfcharen!Wat gy tog by Jefus doet?Zegt
G? DEN THROON VAN GOD. 283Zegt my, zielen! wat mijn HeilandVoor my hy den Vader doet?'k Zal, o Geesten! naaf U hooren;Letten op uw hemelzang,'k Zal.... maar 'k hoor reeds.. welke toonen}Zwijg mijn ziel; De Archangel fpreekt :(De Archangel.')Verheft u o reiën!In juichenden toon:En Zingt den verlosfer.Den eeuwigen Zoon!(_De Engelen)Wy hooren u, o Engel!Wy loven u, o God!Wy loven in uw wooning,Wy loven u, o God!O Middelaar der waereld !Gy verliet uwen troon,En daalde naar het aardrijk,Dat u zugtend ontvong.Wy hebben u zien lydenVoor het menfchlijk geflagt:Wy treurden om uw rampenOp het aardrijk geleên ;Nu juichen wy weer blyde:De voldoening is daar.Wy
2 84 DE VERHEERLIJKTE JESUS, :Wy hebben u zien ftervenNu is alles voldaan.Gy zwaait nu uwen fcepterZegevierend o Held !Gy zegent nu als Midd'laar, -En regeert als Gods Zoon.Nu dienen wy de menfehenDoor den Heiland verlost,Wy dienen de verkoornen,En met hun hunnen God.Wy helpen en vertroostenDe verlosten op de aard,De kinderen van Adam,Die nog woonen in 't ftof.Gy koning der koningen,Gy geeft ons uw bevel.Dan vliegen wy daar henen ,En wy doen uw bevel:Dan brengen wy de geestenDer verlosten tot U:Gy kent dan uw' kinderenDan verheerlijkt gy hen.Dan pryzen u de zielen,En verheffen uw lof:Dan zingen zy den Heiland,. En aanbidden hun God.Verheft hem, o gy heem'len,De Mesfias is groot:Ver-
OP DEN THROON VAN GOD.2S5Verheft Jefus, verlosten!Verheft gy hem nu ook!(De Verlosten)Ja wy, die nu geesten,Maar eerst in het ftofHet aardrijk bewoonden,Wy zingen Gods eer.Wy volgen u, Englen!Wy volgen u na.Wy zingen nu Jefus,Wy loven Gods Zoon.Eeuwig-gezegende! •Gy gaaft ons het heil!Ontvang nu ons offerEn hoor onzen lof.Wy zijn uw geliefden,Wy waren 't op aard:Gy gaaft ons verlosfing,Gy bragt ons tot God.Wy kennen geen zonde:Geen onregt is hier: • -Op 't aardrijk is zonde:Geen onregt is hier.Wy loven uw Godheid,Wy zingen uw' lof,Wy zingen u eeuwig,Wy zingen uwe eer.En
£Ü6 DE VËRHEERLIJKTE JE SUSEn gy, o verlosten!Die nu zijt op aard,Maar ook in den hemelUw vaderland hebt,Gy zijt nog afwezig,Nu zondigt gy nog:Haast zijt gy by JefusrDan zondigt gy niet.Nu bidt de verlosfer,Hy bidt nu tot God:Hy bidt voor uw' nooden #Hy bidt nu tot God.De Priester des hemelsVolbrengt het gebed:Wy zeggen het AmenOp 's Priesters gcbecLHoe groot is de koning!Verhef hem o mensch!Hoe groot is Mesnas!Hoe groot onze God!Juicht nu ook, gy ftervelingen!Heft nu hemeltoonen aan!Zingt nu Jefus, zingt nu Jefus,Jefus op den Throon van God.Jefus bidt voor ons den Vader,Voor ons bidt de Midd'laar Gods:'k Voel het. ... ja! hy zendt ons Englen,Englen van den Throon van God.Eidt
OP DEN THROON VAN GOD.Bidt nu Jefus in uw nooden,Hy verhoort u, bidt voor u:Bidt nu Jefus, bidt den Heiland,Jefus op den Throon van God.Leeft tot eer van uwen koning,Leeft naar zijn gebod en wil,Leeft naar Jefus zagte wetten,Van hem op den Throon verhoogd.Strijdt in 't ftrijdperk van dit levenMoedig, fiere Christenheld!Strijdt tot eer van uwen koningJefus op den Throon van God.Zend, verleider, all. uw pylen: .Jefus zendt ons Englen toe.Jefus zal ons gansch verlosfen,Jefus op den Throon van God.Jefus overwon dien HerkenHy benam de magt der hel:Hy kwam zegevierend wederWeder op den Throon van God.Looft nu Jefus, looft Mesfias!Looft den overwinnaar Gods!Looft den koning, looft den Heiland,Jefus op den Throon van God!Haast verlaat gy 't aardfche leven,Haast zijt gy by uwen vriend,Haast by de Englen, by uw' Heiland,Jefus op den Throon van God.AI-gg$
288 DE VERH. JESUS OP DEN THROON VAN GOD,Allen zullen wy eens komenIn de groote hemelftad,Engelen en menfehen komenBy hem voor den Throon van GodMaar mijn ziel keer'tot u zeiven,Leef op aarde tot zijn eer:Haast zijt gy by den Mesfias,By hem voor den Throon van God.F. v. G.LOF-
ü8§L O F Z A N G .{Naarhet Hoogduitsch van den HeerE. C. VON KLEIST.)CjTroot is der Heeren Heer! de ontelb're HemelenZijn zyne wooningen;2ijn glorie-wagens-, ftorm en 't dond'rend wolken-heirjEn blikfems, zijn geipan.Het gloeiend morgen-róód is flegts een wederfchijaDer Zoomen van zijn kleed;En by zyn gulden glans, is 't vlammend licht der Zon ,Een flaauwe fchemering.•Zijn mededoogend oog ziet van den Hemel neêrOp de aard: zy bloeit en lagcht.Hy fcheldt: — 't verteerend vuur fchiet van de klippen af #En de as des aardbols beeft»Looft God, die 't all beheerscht, looft zyne magt,én gunst»Gy lichten van zijn Troon!Gy glansrijk Zonnen-heir! ontvlam tot zynen roem!Gy Aarde! zing zijne eer!TVer-
590 t 6 F Z A N e.Verhef den Heer, ó zee! gy golven, bruischt zijn lof!Gy ftroomen ruischt zijn roem!De hooge Ceder buig'," met ieder bosch, zijn kruin ,Eerbiedig, voor hem neêr!Gy Leeuwen, huilt in 't woud, al brullend, tot zijne eerSZingt hem, gy voog'leu, zingt!Uw fpitfe zy 't altaar, gy klippen! die hy trof,Uw damp zy wierookgeur!De weergalm loove hem! de vrolyke natuurZing' hem een bly concert!En Gy, de Heer der Aarde! ö mensch! vloei dankbaar wegIn heil'ge Harmonie!U fchonk hy meer geluk, dan alles wat er leeft:Hy gaf u eenen geest,Die, door het gansch heelal, verftandig, dringt en kentDe raad'ren der Natuur.Verhef uw dankbaar hart, tot uwe Zaligheid!Zijn ftaat behoeft geen' lof,Laat de aardfche neigingen, en lagen laster vlién,Als ge u tot hem verheft.Nooit ftyge 't Zonnelicht uit 't purper-verwig oost,Het dale nooit in 't west,Ten zy ge uw dankbre ftem veréénigt mee de ftemDer vrolyke Natuur.Loof
L O F Z A N G . 2QÏLoof hem in regen, eh in dorrèii wintertijd, 'In zounefchijn en fiorm!Wanneer het fneeuwt-, de .vorst op 't water bruggen bouwt,'En wen het aardrijk bloeit»Vertrouw, geftndg op Hem, in overftroömingen,In oorlog, en in pe;t:Loof hem! Hy zorgt voor u; Hy féhiep, tot zynen roeoi,Het menfchelijk geflagt.En ó! Hoe liefderijk Zorgt God ook fteeds voor my!Hy gaf, voor goud en.roem,My, het vermogen om de'waarhjld-inle zien,Een vriend, en fnaren-fpel.Bewaar voor my, wat gy my fchonkt, o Heer! 'k behoefNiet meer tot myn geluk.£)oor heil'ge fiddering, wil ik onmagtigeU pryzen eeuwiglijk!Ik wil, in 't duist're bosch, me alleen tot uwen roem,met u verlustigen,Ën zugten om uw' gunst, en naar den Hemel zien,Die door de takken fchijnt.'k Wil dwalen langs het ftrand der donderende zee,In ieder baar u zien,En hooren u in ftorm, en in het veld-tapijtU fteeds bewonderen.T 2 ïfe
t$Z L O F Z A N G ,Ik wil verrukt op klippen klimmen, en u doorGefcheurde wolken zien,Eu zoeken u, des daags, tot dat de ftille nagtMe in heil'ge droomen wiegt.J. P. K.
DEI N T R E D E293VANEENEZ A L I G EIND E NH E M E L .Hoe treurig trilt de ZephirDoor 't lange gras al zugtendVoorby dit aaklig graf!De ftille Maan fchijnt bleeker;En de avond -ftar ftaat bwynend;Hoe is Natuur zoo doodsch?Of heeft een teedrë MinnaarZijn tweede ziel verloren?O onverbidb're dood!Of zijn twee EchtgenootenHier van elkaar gefcheiden?Is dit misfchien zijn graf? —-T 3 Maar —
S-94 INTREDE VAN EENE. ZALIGEMaar — wat voor eenzaam fchijnfelZie 'k daar op gindfchen heuvel? -'t Stijgt hooger naar de lugt;'t Schijnt als een flaauwe nevel; —•Nu. — dunkt my, zie ik wolken; —Wat wordt de nagt verlicht! ——Voorzeker voert een EngelGezaligde Eed'le ZielenNaar 't Hemelsch Paradijs. .O ja! zie gindsch! — i hoe heerlijk!De wolk wordt langzaam tleinrr ! —O Goddelyke glans! —•O Heilig, heilig , heilig!Daar opent zig de Hemel; ,Majestueus gezicht! •—-Hoe fchemeren myne oogen! •—-Zie, welke Hemellingen!Hoe fchitt'ren ze om Gods Troon! —Daar
IN DEN HEMEL. 295Daar vliegt reeds de Engel binnen!Hoe plegtig ruischt de Hemel!Nu wijkt de wolk van een!O wat een drom van Eng'len! ....Gods Troon! . . . . Daar valt ootmoedigEen ziel voor Jefus neêr! —•'t Eenftemmig HallelujahWeergalmt nu door den Hemel! . .Wat is het eensklaps Uil! !'k Aanbid — 'k hoor Jefus fpreken:)5Sta op! aanbid uw' Vader!„ En leef in eeuwigheid!"Boe juichen alle Geesten!Het plegtig driemaal HeiligR.olt galmend door de lugt!De Feestzang wordt gezongen! -—•Sn de Engelen begroetenHun nieuwen Hemelling.T 4Do
VQ6 INTREDE VAN EENE ZALIGE IN DEN HEMEL»De ziel zweeft opgetogenRondom den ruimen Hemel,En voelt reeds de Eeuwigheid.!Zy zoekt en kent, o blijdfchapNu by de Zaal'ge geesten,Haar teedren Echtgenoot.lZie, boe ze zig omhelzen!Hoor, hoe ze Jefus danken!O Zalig wederzien!O tederüjk ontmoeten!Ach! 's Hemels wolken fluiten!Hoe? ben ik nog op aard'?J. P. K.LOF-
?97L O F Z A N G ._/\_lmagtig, Eeuwig God, o Schepper van 't heelal!Door 't onafmeetbaar zwerk aan 't eindig oog onttrokken!O Vader der Natuur!. Mijn God!. Mijn Opperheer!Zie van uw' Glorie-Troon! leer my mijn fnaren fpannen.O Goddelyke gloed!... 'k voel meer dan't menschlijk vuur!i. 'k Gevoel den Eeuwigen den algemeenen Vader,In all wat my omringt! Ik val eerbiedig neêr!En ach! was myne harp voor eeuwig hem geheiligd!Verkwiklyke eenzaamheid! Mijn teérgevoelig kirtGevoelt in u zijn God! 't aanwezen van een Wezen,Dat nimmer een begin, dat nooit een einde heeft!Maar eeuwig, eeuwig is; en my en u deed worden!Gy fpart'lend visfchen-rijk! gy dankt hem die u fchiep!En flaat, tot zynen lof, uw' dartelende vinnenHet kabb'lend golfjen toe zie,hoe het baarsjen fchiet,En 't rillend ftaartjen buigt —'t verheugt zig in zijn wezen.De ontrolde blaadjens, 't groen, dat 't fcheemrend oog verkwikt,Het pas uitbottend zaad, dat met zijn geele topjensDe taaije zwarte korst des vrugtb'ren gronds doorboort,Zijn bezig in zijn lof, en ademen hun Schepper!T 5Reeds
L O F Z A N G .Reeds ftemt de Nagtegaal zijn lieve en fchelle keel,En 't lomm'rig bosch weergalmt zijne orgelende toonen;Hy fteekt zijn kopjen op — ziet dankbaar naar de Iugt;En tragt nog fcbeller toon tot eer van God te zingen.Het kleinte vogeltjen volgt hem al piepend na,En wil zijn vrolijk lied ook aan zijn Schepper wyen —Het tortelduifjen kirt en zoekt haar teedren gaêOm met hem 's wcerelds God, door hun gekir, te danken.!En ik.... o dille rust! — van 't ftadsgewoel bevrijd! —tk zit hier aan een beek, om mynen God te loven ! —'k Zie in 't ontluikend groen, 'k zie in het teder gras,Het liefderijk beftuur, de zórg des eeuwigen!Des eeuwigen! —0ja! - de liefde van dien God,•Die fteeds het eeuwig heil, 't geluk der ftervelingen,Van eeuwigheid betragt — die, voor zijn zondig volk,Zijn' Zoon aan de Aarde gaf, om in hun plaats te lyden!Mesfias werd een Mensch! — volbragt het groote werk —Van 't Goddelijk verbond — fteeg weder naar den Hemel —Om op zijn Glorietroon , aan 's Vaders regtehand,Als Priester voor zijn volk, voor Adams kroost te bidden! —O Jefus! God! en Mensch! o teedre Menfchenvriertd!Mijn geest is veel te zwak, om u mijn hart te toonen; —Maar neen!... gy hoort mijn hart, gy hoort mijn kloppend hart,In 't binnenst van mijn borst voor uw verzoening danken.Aan-
L O F Z A N G , StQ9Aanbiddelijk verbond! — het Menschdom is verlost! -.O heilig weerdig bloed! — o! bloedig Golgotha! •—Mesfias! ach! mijn God! ik werp my voor u neêr,En dankend zal ik u om mijn verlosfing fmeeken •l ? 7 9'J.P.K.
PARODIE VAN HORATIUS.%OÏJa, ftel my, daar geen zonneftralenOp 't droevig aardrijk nederdalen;Daar bleeke en doodfche fchimmen dwalenLangs berg en dal;Ja, ftel my vry in woeste landen,In nare wouden, dorre ftranden,Ook daar van JESUS min ik brandenEn zingen zal.Y. V. H.DE
DËENGELENZANGtml;- B V 4 • • • ' J1
30$->s MENSCHEN HART,NIETMINDERV E R R A D E R L I J KD A NJ U D A S .K L I N K D I C H T .Iscarioth, te fnood door geldzugt aangedreven,Berispt een vroome Vrouw, door eed'ler drift bezield:Daar ze , uit opregt-geloof, den Heer van dood en leven,Met nardus-olie zalft, oodmoedig neêrgeknield.Straks van zijn' Heer beftraft ziet men hem ijlings dreven .Naar 'tjoodfche Sanhedrin; daar de onfchuld werd vernield.Na dat, op eene keuze aan 't wufte volk gegeven,Een fhoode Barabbas 't onzalig leven hield.Verraadt gy 's Hemels Heer om flegts een handvol fchyven,ó Judas! deze blaam zal fteeds op u beklyven;Daar vast u veege ziel rampzalig henen gaat.Maar zagt, mijn Geest! waar toe zoo fchamper uitgevaren?Laat toch deez' Jehuus drift, om eigen fchuld, bedaren,Daar gy om 's fchepfels wil den Schepper fteeds verraadt.J. W. v. C.DE
304D EWARETROOST.T T_LXet beste goed voor ftervelingenIs ware troost voor hun gemoed.Een troost, die hen doet vrolijk zingenIn ftaats- en tijdsveranderingen ,En hoop geeft op een duurzaam goed.Geen pragt of rijkdom in dit leven,Geen aanzien, hoe zy 't oog ook vleit,Kan dezen troost, die vreugde geven,Wijl op hun voorhoofd ftaat gefchreevenGEDURIGE ONBESTENDIGHEID.Maar zoekt men bovenmaandfche dingen;Is Godt de keuze van het hart;Kan niets dan Jefus liefde ons dringen;Dan mag men vry van vreugde zingen,Van troost, die alle droefheid tart.Dan kan men vry in tegenhedenZijn hope vestigen op God.En, wordt men door den dood beftreden,Daar heeft ook Jefïis voor geleden!Die dood geeft dan een zalig lot.AAN
v / s O A A .- :i &0$K . L A A G Z A N G.T E RG E, D A G T E N I SVAN MYNEN VRIEND,J O N K H E E RDAVID FERDINAND GODIN,AAN DE KINDERZIEKTE , DEN J A N. 1779.,.OVERLEDEN.JY^ijil Öavid leeft niet meer. — Ik heb mijn Vriend zien derven. —Ik weende by 2ijn fponde — en wierp my weeneiïd neêf,Of ik van zijnen God zijn leven mogt verwerven. —Ik weende by zijn fpondeën Diivid Was niet meer.Aandoenlijk oogenblik! Gy' hebt mijn vreugd verflonden.De dood van mijnen Vriend baart daaglijks nieuw verdriet.De tijd, 't is 'waar, verzagt ook de allerdiepfle wonden, 'Maar 't hart van eenen Vriend begeert-dien balfcm niet.Ik fchrei, zoo lang ik leeff — Zoo lang ik leef, te fchreieri ,'Heeft voor de vriendfehap iets, dat, zelfs, genoegen geeft.Ik fchrei, zoo lang ik leef! Mijn hartvriend is verfcheien. —Maar — zag ik, dat hy iiierf; — ik weet ook, dat hy leeft.VHy
30Ö K L A A G Z A N G ,Hy is geen fterfiing meer. — Hy, met de hemellingen,Onfterflijk, voor Gods troon, hy hoort reeds Jefus eer,Om zijn behoudenis, door duizend Eng'len, zingen.En zoii ik treuren ? — Neen. — Hy is geen ffeVfling meer.Maar — waar ik henen ga, waar zig mijn oog mag keeren,7. 3 3 II Vi 0 ft Herinnert alles my 't gemis van mijnen Vrind;Dan voel ik zijn waardy, en kan hem niet ontbeeren,! 'Daar 'k overal zijn-plaats, maar nergens David, vinei,Gy digtbewasfen woud! Gy aangename drevenVan Drakeftein en Vuerïche! O welgelukkig oord!Gy hebt zoo menigmaal ons 't best vermaak gegeven,Zoo menigmaal 't gefprek der Vriendfehap aangehoord.Maar daar zal ik hem nooit, gelijk voorheen, aanfchonwen.Die dagen waren eens, die dagen zijn voorby:Hoe fehoon gy wezen moogt, beminlijke landouwen!Ach! zonder David is uw fehoon geqn fehoon voor my.Dezelfde ziekte trof den bloeifem van ons leven ,En dreigde ons neêr te flaan. — Eerst trof zy mijne jeugci.Hoe wierd de Vriendfehap toen, door hoop en vrees gedrevenGods gunst herftelde my — en David weende uit vreugd.Hoebly, by mijn herftel, hoe bly vloog hy my tegen!Och had ik ook die vreugd! — O onderfcheiden lot!Ik leef, en David ftierf; — O onderfcheiden zegen!Ik, van den dood gered, en.David leeft by God! —
K L A A G Z A N G . 307O Vriendfehap, ccdlc togt! die onze ziel en zinnenZoo wel vereenigd hadt, nog proeve ik al uw zoet;Ik had mijn hartvriend lief, — maar, hoe 'k hem mogt beminnen,Hy is my meerder waard, nu ik hem derven moet.Hoe fehoon was Davids ziel!Beminnelijk zijn zeden!Zijn omgang vriendelijk, geheel infchiklijkheid.Niet fchittrend, maar verfierd met nutte kundigheden!Aandoenlijk en bedaard! Vol vuur en vol beleid! —Zijn hart, in de eerfte drift, nog onbefmêt geblevenVan 's werelds loos bederf, lag voor zijn vrienden blootr >-iZoo fehoon, maar, ach, hoe kort! was de aanblik van zijn' leven!Een morgen — en niet meer! — éen morgen --- wréede dood!Zijn ziel, zoo jong reeds rijp, behoefde U' niet te 1 vrééZéh ;Gereed', op 't eerst ontbod, in veel volmaakterftand,'t Gezelfehap van God zelf, — door de .eeuwen heente wezen,Liet zy wat flofs op aard en vloog-naar 't Vaderland. •Zy vloog naar 't Vaderland, om nimmer weer te keeren.Gy hadt de zegekroon zoo vroeg alreeds verdiend:Maar ik, zoo lang ik leef,'moet ik U hier ontbeeren ;Uw vriend doolt eenzaam om, mijn David, ach, mijn'-'vrlend!Dit Lijk, die koude romp ,• door 't onmeedogend woedenDer ziekte zoo misvormd, is dat-het overfchotVan mijn geliefden Vriend ? — Moet hy 't gewormte voeden ? —Keen, — 't is de romp alleen, mijn David is by God,V 2Haast
308 K L A A G Z A N G .Haast zal de graffpelonk dat ovcrfchot ontvangen.Reeds is het tijdftip daar. — En onder 't bang geweenZoo heft men zijne baar, met aaklig zwart omhangen;' De zware Lijkkoets rolt op trage raad'rcn heen.Ik volg haar. — Ach, mijn vriend! 'k moet Uw verblijf befchouwca,'k Moet, aan den mónd van 't graf, gevoelen dat Gy laeft. —Daar zinkt de doodkist heen; — daar fnort zy langs de toiiwenTot op den bodem, — die een doffen weerklank geeft.Ik hoor dien doffen galm door 't ftü gewelf nog zugten. —Hoe aaklig gaapt uw hol, o alverflindend graf!Eens wordt ge ook mijn verblijf. — Wie kan u ooit ontvlugten?; • Daar zelfs Gods eigen Zoon aan u zijn lichaam gaf.Heeft.qns. de Zonde dan dien eindpaal voorgefchreven?De'menseh, helaas! zig zelf de onfterflijkhcid ontroofd? —Maar neen: — Ook fchonk Gods Zoo.n ons door zijn graf het leven.Hy zal den dood niet zien; die.in zijn dood gelooft.Ontzaggelyke ftilte ! — Ook even ftil zal 't wezen,Als Jefus 't "menschdom rigt. — Wanneer die ftond genaakt;Dan zien wy Davids ftof uit dezen zerk verrezen, . .! Niet meer verderf lijk, — neen, — onfterfelijk — volmaakt!Ach, Vrienden! fchreit niet meer. Gy kunt — gy moet hem derven.Volgt Davids voorbeeld na en deelt in Davids lot.De dood. vermag niet veel; Als hy, zult ge ook eensftcrveii.Dan vindt gy David weêr — uw David — by uw God.1779-herzien, J. K>J78s.
3°S>A A ND E NN I E U W E NB A R D ,OF DEN DICHTER DER ZO GENAAMDEB A R D I E T J E S (*).T-Liieve Bard, uw BardeliedjensKlinken recht Anakreontiesch;Ruifchen als de bruine pynen,Wen de jonge West er in fpeelt;Ruifchen als de watervallenIn de Klarenbeekfche bosfchcn.O! hoe ftreelen me uwe roosjens!O! hoe blinkt uw fterrenhemel!Ja, wie kan er ongevoeligTusfehen al die godheid wand'len?O! hoe fehoon Anakreontiesch!Neen:(*) Uitgegeven te Amfl. by HoJtrop , 1779. Had dcdichter eenen anderen naam gegeven aan zyne iiedjens idie van Barclietjes is, wel nagedacht, niet wel goed temaken.Va
31© AAN DEN NIEUWEN BARD, OE DENNeen: gy overtreft den Griek noch.Driften zingt gy. Driften zijn onsNiet vergeefs van God gefchonken.Maar gy zingt, als eertijds Orpheus.Of is Orpheus kunst een fabel ?Zyne lier bedwong de tygers.Uw gezang beleest de driften.Driften, wel beftierd, zijn edel.Uwe kunst zy geene fabel!Nu bedankt de fchoone jong'ling,Nu bedankt u 't burgermeisjen,Nu bedanken u, met fchaamte,Eedle fchaamte op oog en wangen,De arme wijdverdoolde fehapen ,U, o menfehenvriend in 't fpeelhuis,O! hoe wenfehen ze u te kennen,U te ontmoeten, u te kusfen;U te onthalen: als den engel,Die ze redde uit deze barning.Brave Daphne , burgbewoonfter,Edel in haar landvermaken ,Krijgt een kleurtjen, als de roosjens,Op het lezen van uw' Landlust:Schudt het hoofd, gelijk de roosjensBy het kusfen van de windjens.Wat befpieder, zegt ze geemlijk,Durft mijn ftille landbedryvenAan
DICHTER DER Z/0 GENAAMDE BARDIETJES. 311Aan de wereld dus vertellen?Zie, ei zie, hoe 't Neêrlandsch meisjen,Fierder nu, dan ooit te voren,Door uw zingen, gloeit van liefde •Tot het lieve vadcrlandjen.;Zulk een liefde is waarlijk edel.-Bard, ik pryze uw kunstvermogen.Maar uw zoete, liefdetonen,Vreeze ik, zullen 't doel niet treffen.Ach, ons hart is zo verbijsterd.Zing natuur en deugd en liefde;En ge wekt natuur en zonde.Zo bedorven is ons harte,'t Zuigt venijn uit rozenknopjens.(En is alles enkel rozen,Wat uw rozengaardjen levert? )Ach! ik vrees,, gy kent den mensch niet.Maar gy bromt ook barfcher tonenVan den ouden norfchen Qrcus,Vreeslijk is 't, den dood te vreezen.Lierpoëet, ei, leen meuwfnaren,Leen me uw ving'ren, leen me uwe ooren:'k Zal u dan in liergezangen,Lieflijk als het fluist'rend windjen,Vloeiend als het ruifchend beekjen,Leeren voor geen' dood te vreezen.Neen! de dood is niet verfchriklijk:V 4 Neen 1
312 ' AAN DEN NIEUWEN BARD, ENZ.Neen! de dood 'is recht begeerlijk;Streelende, als een zomeravond,Lieflijk als de lentemorgen ,Zoeter dan het lieve leven:Maaralleen voor ware Christ'nen.Leen me uw- maren , leen me uw ving'rem'k Zal van Christus liefde zingen.Die doetijsren harten Tm el ten.Die doet yzen harten gloeien,Die doet valfche lusten vlieden.Die maakt Daphne meer dan Daphne.Die kweekt ware patriotten. -Die —
M8*8O N T I G N IA A NZ Y N EII U I S V R O U W.Ontvang, mijn dierbre Gade,uit Spanjes Rijksgebied ,Waarde onfchuld wordt vertrapt, en trouwen deugdgefchon-'t Gezantfehap wordt veragt,gel'maadt,alöm verfpied, (den,Deez' brief van Montigni, voor 't laatst U toegezonden.Ten oorbaar van den Staat, trok ik als Afgezant,Wen Bergen's ongeval my deed zijn byzijn derven,Voor uit met mijn gevolg: in 't Spaanfche Rijk geland,Mogt ik,zoo 't fcheen,aan 't Hof een heuseh onthaal verwerven.De Markgraaf, my gevolgd, begeeft zich tot den Vorsr;Wy fmeeken matiging der ftrenge bloed-plakaten ,Onthef van zielendwang, die meer naar fchatten dorst,Dan wel het heil beoogt van Neêrlands onderzaten.Maar ach! 't is al vergeefs; hier geldt geen rede of kfagt.Ja, Neêrlands Edelen zien zig by Spaanfche Grooten,Als die van Napels en Sicilië geagt;En, 't geen ondraaglijk valt, zelfs uit den Raad gefiooten.Dit fprak ik- onbefchroomd in Neêrlands ronde taal,Die geen verwaten hart eens Spanjaards kon behagen,Maar klonk vry ongewoon in 's Konings achtbre zaal:Hoewel ik fteeds den Vorst hebbe eerbied toegedragen.Dan Vaderlandfche trouw wordt zelden hier beloond:Ik zag des Konings gunst allengs te mywaard mindren,Die zig, door nieuw gerugt uit Neerland , vond gehoond:Mijn Bergen was niet meer; 'k zag mijn vertrek verhindven:V 5 . O
314 MONTIGNI AAN ZYNE HUIS VROUWE.O maar'! die my ontzette in al mijn zielsverdriet!Mijn Hoorhe en Egmond beide in Nederland gevangen!...Helaas! mijn dierbre Gaê, ook dit is mij gefchied;'k Voel op een aaklig fort my thans in boejen prangen.'t Was avond, en ik zogt mijn droevig hartenleed,WljVt fchuldeloos gemoed my geen gevaar deed vreezen,Te lenigen doorrast; toen 'k, op een' naren kreetVan mijn' getrouwen knegt, ben uit het bed gerezen:'k Hoor een verward gefchreeuw; men ffijift ter flaapzaal in;'k Zie yiings my omringd door Spaanfche foudenieren;Ik zag 't verbleekt gelaat van 't zvvygend huisgezin;Eö 't krijgsvolk aan 't geweld den vryen teugel vieren ;'k Werd naar Sego via, thans mijn verblijf, gevoerd:Een aaklig torenfpits moet my ter Hofzaal ftrekken.Hoe wordt ge, o hartsvriendin, opdeeze maar'ontroerd!Vergeef my, zoo deez' brief uw droefheid op moog wekken.-Tot overmaat van ramp, word ik nog fteeds gehoondDoor een' gevloekten hoop baldadige foldaaten:Slegts een van hun heeft blijk van menschlijkheid getoond,Op wien 'k my, in 't ontwerp ter redding, dorst verlaten.'k Heb Iangnaarrechtgehoopt; om recht verzogt, geweend;Dan 't recht is uit het Hof des trotfehen Phlips geweken ;'Zijn Raadslien ftoken 't kwaad; hun hart is gantsch verfteend.Ach mogt ik in een kamp of fterven, of my wreeken!O gadelooze fmert, als de onfchuld wordt verdrukt;Ter zelfs verdadiging noch tijd noch plaats gegeven;Der fnoode veinzery haar helsch ontwerp gelukt;De veege vryheid zugt en onverhoord moet fneven!...Toen ilc aan Frankrijks Hof, van Spanjes Afgezant,Des Konings dolle woede om 'tfmeekfehrift had vernomen,Was ik toen weêrgekeerd naar 't lieve Vnderland,'k Waarnooit in 't wreed geweld van dezen burg gekomen.!Ver-
MONTIGNI AAN ZYNE HUISVROUW. 315Vertrapte onnozelheid nam. eindlijk list te baat:Een krijgsknegt, door gefchenk in mijn belang gekregen,Werd met mijn Hofgezin mijn eenig toeverlaat;Dit zond my brief op brief langs ongewone wegen :Men voegde ze in het brood, op Neêrlands wyz' bereid,En 't werd met eenig tuig naar mijn verblijf gezonden.Ik heb met flMIe hoop den laatlten brief verbeid,Doch my in deeze hoop , helaas! misleid gevonden.'t Bedrog lekte eindlijk uit; mijn Dienaars zijn gevat;De Spanjaard heeft in 't eind den ftrop ten loon ontvangen.Mijn ziel bezwijkt van rouw, mijn lijf is afgemat.Dan't lukte mijn gezin hun b'ijd ontflag te erlangen;Zy brengen U deez' brief: Beloon hun trouwe deugd;Verfchaf hun onderhoud voor de uitgedane ellende:Mijn dank-erkennend hart deelt in dier braaven vreugd.Denk aan uw' Echtgenoot, zijn leven loopt ten ende;Uw Montigni denkt fteeds aan zijn' beminde Vrouw;Zelfs in den fchaarfen fiaap zweeft my uw beeld voor de oogen:Mijn hart, U toegewijd, blijft tot den dood getrouw,Schoon ik, o droeve fmert! uw byzijn ben onttogen.O korte huwlijks vreugd ! Niet lang door trouw vereendDeed my het Staatsbelang van U, mijn Egaê, fcheiden:'k Heb vaak mijn eenig kroost en U, mijn lief, beweend;Gehoopt,dat'sHemels magt my weêrmogtte uwaard leiden:'t Is uit met deze hoop; 'k wagt nu een wreed bevel,Dat mijn onfchuldig bloed misfchien zal doen vergieten:Vaarwel dan, dierbre Gaê, vaarwel, vaar eeuwig wel!De Hemel fta U by; en doe my rust genieten !J. W. V. c.OP
3,i ö( . v OP E E NVVCANARIEVOGELrohjk zangertje, orgelkeeltje! doet gy dus uw hemelwijsOp 't geluid van myne fnaren wedergalmen ? welk een'prijsZal ik zetten op uw toontjes,die de kunst befchaamd doen liaan?Wie toch leerde u, deze klankjes uit uw teder keeltje flaan?Dit doet gy me ontwakend vragen, als de vroegfte morgengloedAan 't azuur begint te bloozen, wijl gy 't ryzend licht begroet;Dan vermeldt gy reeds uw Makers wondremagt enMajefteit,Die u dezen vroegen lofzang zelfheeft in den mond geleid.Mogt ik ook uw voorbeeld volgen, en, gelijk een dankbaar kindDe eer van mynen grooten Schepper roemen,eer de dag begint}J. v. E.HET
Si7rH E TH E I D E N S C HG O D E N D O M ."\^Vac was het godendom van ouds zo zeer geprezenBy 't wuft en dom gemeen?Een troep voor 't grootfte deel van zulk een drift beftreen,Dat zelfs geen eerlijk man hun god zou willen wezen.G. J. v. D.DE
3*8D EGROOTSTEH E L ÜdL/ie t harnas aantrekt en geen oorlogsrampen telt,.Maar zig in 't hevigst vuur,, kloekmoedig, durft begeven,Die zynen' vyand voor zijn donderen doet beven ,Een oogst van lyken maait op 't bloedig oorlogsveld,Verdient een zuil, waar op zyn heldennaam gefchrevenBy 't late nageflagt in eeuwigheid moet leeven:Maar die zigzelf verwint, is de allergrootfte held.J, v. B.OP
31,9OP E E N E NON B E D A C H T Z A M E NZ E E T O G Tc*>Hoe dwaalt de mensch in zijn verftand,Die onbedachtzaam fteekt van land;En , met zijn welvaart niet te vreê ,Een ydle welvaart zoekt ter zee •Daar niemand wel of beter vaart,Als, die, gerust, by éigen haart,Met zijn beroep en ftaat vernoegd,Zich naar den wil des hemels voegt;En denkt: Vaar vry, o dwaas gezel;Al vaar ik niet, 'k vaar echter wel.OP(*) Dit gedichtjen, dat, zo veel wy weten, nergens eldersgedrukt is, heeft, volgens overlevering, tot MakerMr.ABRAHAM .ALEWIJN, wiens zede-.eii harpgezangen iiahet begin dezer eeuw zijn uitgegeven.
OP HET ZIENVANGENV A N É É N " ' "K ï K V O R : S C IIt'- -i 1 -' •:*>r >n •' H [•'•' -"f/lr •> £ 1Onlangs der Had ontweken,Bcfpiegelde ik Natuur in groene en malfcbe ftreken;Daar ik, door't wandlen afgemat, ,Op eene zode zat.'t Geruisch der'zilvren ftroomen;'t Gezang van ? t pfuimgediert m hooggetakte boomen;Da Nagtegaal wel 't allermeest,Verrukten mynen geest, i. Ik dagt ,, wat .zaligheden„ Verfchttft het .frisfche land ver boven muffe ftcdeii?„ Och! waar mijn levensloop altijd„ Aan dezen 1 'oord gewijd !"Dus zittende te peinzen,Befchouwde ik iets van verr', 't geen ik niet kan ontveinzen,Dat andren ligt geen aandagt wekt;Doch my tot leering ftrekt.( ' !i
OP HET ZIEN VANGEN VANEEN KIKVORSCH. 321'k Zag een der boeren knapen(Terwijl een ander fpel zijn makkers deed ftaan'gapen)Langs eene floot, bezijden 't pad,Die vol van Kikkers zat.Hier kon het hem vermaken,De onnoosle diertjes flegts, doormiddel van rood laken,Waar mé zijn haak omwonden was,Te rukken uit den plas.De fchijn had hen bedrogen,3k Zag hier een fchildery met juiste verw voor de oogen :Van 't hedendaagfche Jufferfchap,Op loze vonden knap.Dus ziet men vaak gebeuren;Dat menig Jongeling verblind door fchone kleuren :En weidfche pragt en valsch vernis,O ipijt! gehuvvlykt is.Had Laura niet met (brikken,En een gehuurd gewaad Dameets onnoosle blikken;Beguicheld ; zy was wis nog maagd,En had nooit mensch behaagd.Vergeefsch klouwt hy zijn ooren;Nu hy een kale, voor een ryke, heeft verkoren ;Want met zijn goed, voeg dit hier by,Verdwijnt zijn heerfchappy.XDit Di;
322 OP HET ZIEN VANGEN VAN EENKIKvORSCH.Dit baart ftaag huiskrakelen.Hy eischt alleen 't bewind: zijn vrouw wil daar in deelen;Doch welk gevaar voor bank of klipLoopt een tweeroerig fchip ?Veel zagterhuwlijksdagen,Slijt Damon, wien het fehoon der ziel meer kon behagen ,Dan de overvloed en al de magtVan goud of ftatiepragt.Geen geld deed hem beminnen,Geen opgefmukt gewaad betoverde zijn zinnen;De liefde, op blanke deugd gegrond,Bragt hem in 't Egtverbond.Men volge des zijn treden;Daar hy dezelve drukt in 't fpoor der eedle reden;Op dat men niet, door fehijn verrast,De wolk voor Juno tast'.J. V.SYL-
323SILVAANSHELDENMOED.Duke S? decorum efi pro Patria mort. HORAT.Ik voel een edel vuur ontvonken al mijn aren4Om op de fikfe fharenVan mijn gefpannen lier, een heldren toon te flaan,Ter eere van Silvaan:Hem voegt een gloriekrans van eeuwig groene blaren,Geflingerd om de hairen,Een krans van zonnegoud (zijn heldenmoed ten loon)Hem past een Elpen troon.De Aloudheid dreune vry van Cezars dappre daden,Van Helden, rijk beladenMet voor hun Vaderland zoo duur verkregen lof:Mijn zang heeft grootfcher ftof.Doch wie vermag Silvaan te malen naar het leven!'k Heb my te Hout begeven,In deze zee van roem met myne poëzy.Apollo! fta my by!Daalt ijlings naar beneen van Pindus hooge tinnen,Beminde zanggodinnen!Geeft myne zangeres, die hier verlegen ftaat,Nu vinding, zttfer en maat.Uw gunst verleen' my een der fchugfte Feniksfchagten,En vuur aan mijn gedagten;Dap &ak uw opzet liefst, mijn Nimf! my fchrikt deflrafVan Dedals zoon hier af.x 3Ligt
324 SILVAANS HELDENMOED.Ligt mogt u zwaarder lot dan hem nog overkomen,Al wierden al de boomenIn pennen zaam hervormd, in inkt zelfs de Oceaan,Arkadiè'n in blaan;Offchoon het ftarrenheir veranderd wierd in tongen,Nooit wierd zijn roem volzongen,Van wien de lofbazuin der Faam nog verder klinkt.Dan Febus fakkel blinkt,'k Zal des, om niet van't fpoor door zoo veel lofs te dwalen,Eén wonder flegts verhalen.Hy fchoot een gantfchen zwerm van fpreeuwen met zijn boog,Den boom uit, dat hy vloog.J. V.1774-DA-
3^5D A M O NA A NL E L I A A N.ï ïoe dus vcrftoord, puikfchoone Leliaan?Hoe lang zult gy mijn zuivre min verfmaan,En, fehoon de fmart my kwynend doet vergaan,Mijn bee niet hooren ?Kan, daar 't verdriet ons leven ras verkort:Be minlust op den duur ook minder wordt:Geen klagt, of traan, om uw gemis geflort,Uw hart doorboren ?Gewis nooit ftond een klip, of marmren rotsMeer pal voor 't wöen van 't buldrend zee-geklots;Dan gy , verhard, uwe ooren fluit, ten trotsVan all mijn klagten.Ach Leliaan! leg uwe ftrengheid af,Ligt vloekt ge eerlang, wen all uw fehoon, ais kaf,Vervliegt, die keus, die u leerde al te iirafDe min veragten.Wie zal, mijn lief! u dan beminnen? kom!Wil Damon toch, eer firuiklende ouderdom'T vel rimplig make, uw frisfche leden kromm',liet jawoord geven.Ontvang, zie daar, dees ruiker tot een pand,Met tranendauw befproeid , vol liefdebrandGeftrengeld, ai! ontvang mijn regtehand,Mijn ziel, mijn leven!X 3Hoe
326 DAMON AAN LEL.IAAN.Hoe blijft gy nog halftarrig by uw zin?Nog dus ontaard van reine wedermin,Dat ik uw hart, wat of ik ooit begin,Toch niet kan raken',?Heb dank, dat gy uw ftuurfchen aart aan my,Niet hebt ontveinsd: vaar, ftijfkop ! trotfche pry!Vaar eeuwig wel! dat andren om u vryIn liefde blaken.1775-J- v.NU
3^7N U G A T O R !hitaminatis fulget 'konoribus.HORAT.J^Jugator, die den tijd van driemaal twintig jaren,Tot nut van 't Vaderland, in moeite en zorg verfleet,Heeft zyne vroegfie jeugd met fpeelgoed optegarenEn met geen minder roem zijn jonglingfchap belteed.Nooit vond hy zijns gelijk in 't net patrijzen fchieten :Hy had zijn weerga niet in 't yisfóhen op 't gevoel:Hy trouwde een rijke vrouw: zijn dervende ouders lietenHem eene fraje fom tót derking van zijn boel:Het goud bedekte ruim een hand breed zyne kleeren:Hy vulde, waar hy kwam, de beste en eerde dee:Vaak zag men hem op Bals, fchaars in de Kerkverkeeren:Hy fprak regt fmaaklijk van een welbereid foupé:Hy werd in 's Vaders plaats tot Burgerheer verheven,Waar naar 't heerschzugtig hart van jongs op had gehaakt,En hier op had hy regt, fints wy den tijd beleven,Waar in 't Regeeringsampt meest erflijk is gemaakt.Zijn net bewerkte koets, door*tygerbonte rosfenGetrokken naar 't Stadhuis, gaf hem niet weinige eer:Waar hy op zynen doel, vermoeid door 't rennen , hosfen ,Zoo zagt diep, of hy lag in 't zwanendons ter neer :Hy fnoof zeer flerk ; ja wist met d' opflag van zyne oogenDen regten prijs reeds van Duinkerker of Rappé :Nooit werd hy op de reis door eenen waard bedrogen:My kende de waardy van brandewijn, en mee,X 4Of
3a? N U G A T O R.Of wat men verder, ter ververfching van zyn leden,Door kouw bevrozen, of verzwakt door zomergloed,Met nut gebruikt: hy fcheen alleen tot flapen, kleeden,Tot eten, drinken en plaizieren opgevoed:Hy flierf op 't laast, en liet, o droefheid! byzijn fterven ,Een tonne gouds drie, vier, zijn naastbeftaanden erven.J. V.*77S-GRAF-
GRAFSCHRIFT329V O O RMYLORDSHOND.I ïier ligt een fchoone Dog begraven,Die, door Mylords liefkozingen en gaven,Zoo vet, als een kapoen , en tevens ook zoo tam,Zoo leenig was, gelijk een lam:En (op dat we all zijn lof flegts met één woord gewagen)Hy kon Mylord veel meer dan 't fraaiste boek behagen.J- v.1775-A A NK O R D A T U SjK^ordatus, afgerigt op jok en ernftig gispen,Ontziende groot, noch klein in 't openlijk berispen ,Voer onlangs, daar hy juist een Jonker, vol van waan,Verkoren tot Regent zag naar het raadhuis gaan ,In fchampre woorden uit op hen, die 't Land beheeren:Bedaar, Kordaat, (dus fprak zijn buurman) en zwijg (Hl.Bedil nooit Gods beftuur; foms mogt het zynen wilBehagen onzen (Iaat door dwazen te regeeren.'. . J- v.1775-X 5DE
33°D ED I G T E RE N D EN A G T E G A A L .E E N E F A B E L .f~Cen digter, die fchier dag en nagtVerfleet met likken en befchaven,Maar met zijn ingebeelde gaven,Nog nooit iets fchoons had voordgebragt,Hoorde eens bij manefchijn den flaanden nagtegaal.Wat is het tog, dus fprak hij, dat de taalVan dezen zanger doetbehagen;Hy kent de regels niet van harmonie en maat;Al 't fraai van zijn gezang beftaatIn kunstelooze flagen.En ik, die op mijn nagels bijt,En alles doe om meer dan fehoon te wezen,Ik word van niemand fchier gelezen! . . . ! ...Hier voelde mijn poëet een vonkje van den nijd;Ja hij begon, om zig te wreken,Met dezen nagtegaal luidkeels den gek te (leken.Bedaar tog, heer poëet! zei toen de nagtegaal;Dat ik u thans zoo gul op mijn gezang onthaal,Gefchiedt tot uw vermaak: weest daarom niet boosaartig!De vogel is de fcheut niet waardig.Wy gaan geen éénen weg; gij pogt op uwe kunst,En zoekt door angst en zweet de gunstTe
DE DIGTER EN DE NAGTEGAAL. 331Te koopen , ja te dwingen.Ik zie, mijn goede man, het zingen valt u zuur.Ik folter nooit mij zelf om door de kunst te zingen,Maar all mijn toonen zijn natuur.De eenvoudige natuur heeft dikwijls 't hart geraakt.Terwijl de kunst alleen een flegten digter maakt.H. v. A.O?
33*OP DEVRIENDSCHAP.^W^at worden er al rijmpjesTot lof der Eed'le vriendfehapVol y ver opgezongen!Een dronkaart zingt dé vriendfehap. •De onkuifche min haar zoetheid;6 Welk veragtlyk hoonen!Gy zoekt, ö Menfch, 't genoegen,Daarom zoekt gy de vriendfehap.Maar hoe ? zoudt gy ze vindenBy waggelende dronkaarts,Of by onkuifche driften ?ö Neen! gy zoekt dan vrugtloos.De vriendfehap is zoo zeldenIn dikbevolkte zalen,Of aan de volle tafels.Men zoekt haar daar te pryzen;Men drinkt daar volle bekers,Ter eere van de vriendfehap. —-6 Ja! dan is men vrolijk,Dan danst, dan fpringt men lustig; —.Dan is men alle vrienden.En morgen —• Ja, dan dankt menNog
OP DE VRIENDSCHAP. 333Nog voor het zoet gezelfchap:En overmorgen groet men,Eikanderen als vreemden.ö! Dat heet regte vriendfehap !Maar wilt gy eens de vriendfehap,De ware vriendfehap vinden ?Ga dan , in 't daauwig grasje,Den frisfehen morgen tegen,Misfchien vindt gy daar fehaapjes.Sluip dan by gindfehen heuvel:Beluister daar de herders —-Daar zult ge vriendfehap vinden.Of zoek een groen prieeltje,Op 't eind van 't eenzaam boschje,Daar hoort gy vast twee menfehen —Twee vergenoegde menfehen,Van teedre vriendfehap fpreken:Of luifter aan het venster,Van 't fombere vertrekje:Daar ziet ge een flikkrend kaarsje,Met ongefnoten pitje,De vriendfehap flaauw verlichten.De Godsdienst is het fteunfel,'t Gevoelig hart de zetelDer hemelfche genoegens,Die vriendfehap fchenkt aan menfehenAan eedle zagte menfehen,iDie
33+ OP DE VRIENDSCHAP.Die, by 't genot der vriendfehap,Hun God eenparig loven.'t Gevoelig hart en GodsdienstGaf Jonathan zijn David. ——'t Gevoelig hart en GodsdienstBindt alle vrienden zamen:Zy bidden voor elkanderHun God om 't waar genoegen;Zy leven voor den Godsdienst,Zy leven voor de vriendfehap,Zy fterven En hun zielen! —-Zy ftygen vastgeftrengeld,Vol blydfchap, naar den Hemel,Nu zijnze by hun Jezus,By de Eng'len by hun vrienden.Volmaakte zuivre vriendfehapGenieten zy voor eeuwig.ö Zaligend vooruitzigt!Een eeuwig vergenoegenIs 't loon der ware vriendfehap. —1779.J. P. K.GELD
335G E L D-ENE E R - Z U C H T .Daar werd my door een vriend eens naar der een gevraagd,Waarom een fchipper ftiert zijn kiel door woeste baren?Waarom een koopman zoekt zijn fchuren vol te garen?Waarom een boer reeds maait eer nog de morgen daagtWaarom een krijgsman zig in de oorlogsvlammen waagt?Waarom een Marfijas (peelt op geleende fnaren?Waarom men in den egt ziet Jonker Kaalöor parenMet Juffrouw Goudrijk? die, fehoon- lelijk, hem behaagt.Waarom een boerenknaap zig gaat voor knegt verhnren ?Waarom een arlekijn het volk bedriegt met kuren?Waarom een kippendief (laat op den naam van Heer?Waarom een Jongman moet op Pallas fchool ftudeeren,En met geleerde lien, fehoon ongeleerd, verkeeren ?Ik antwoordpe op dit all': 't is ZUCHT rot GELD of EER.J. v. H.E E
33 6 D EÜTREGTSCHEAVONDSTOND.2^iet men een vledermuis langs hooge linden dwalen,Of knarst een uil; men zegt: de dag begint te dalen:De fchemeravond naakt: en Floor, van 't werken moe,Sluit met vermoeide leen zijn deur en vensters toe.Een burger, die den dag in zijn beroep gefletenHeeft, en begeerig is om nieuws te mogen weten,Gaat naar den Atlas, waar zijn goede vrienden zijn,En rookt een pyp tabak, of drinkt een flesje wijn.Een tweede foort zingt luid met half verroeste kelenIn 't Nagtegaaltje, en zit met kaart of dam te fpelen,Of op het tiktakbord, terwijl dat PalingmanZijn vette paling vent, by 't kleppen van de kan :Dees roept, „ heete alikruik," en „ warreme garnaten!"En weet by 't Uitersch bruin die fmaaklijk aan te praten., „ Heete oliekoeken!" hoort men roepen op de flraat:Terwijl dat besje fchreeuwt, „ braje appelen, gebraad !"De jongens, die van 'tfchool, of van den winkel loopen,Ziet men van dit banket met open monden koopen.En Jan, die in de buurt zijn Heerfchaps komst verbeidt,Staat aan de deur ter fluik te praten met de meid.Zy zoenen beurteling, en Jan die moet vertrekken ,Want binnen wordt gebeld, Kaat moet de tafel dekken.De boefklok heeft geluid, men hoonden klepper flaan,En 't is een burger uur om dan naar bed te gaan.J. v. II.