rapportkokkelkweekbijzagerkweekapril2006 - HZ University of ...
rapportkokkelkweekbijzagerkweekapril2006 - HZ University of ...
rapportkokkelkweekbijzagerkweekapril2006 - HZ University of ...
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
Kokkelkweekin combinatie metde kweek van zagersVlissingen, 8 mei 2006Opdrachtgever:Opdrachtnemer:Auteurs:AquabaitsSpring Centrum voor Duurzaamheid en Water, Hogeschool Zeeland,Jouke HeringaJasper van Houcke
VoorwoordDit rapport is geschreven in opdracht van het bedrijf Aquabaits te Tholen en is mede tot standgekomen door een financiële bijdrage van Syntens.
Inhoudsopgave1. Inleiding 11.1 Probleemstelling 11.2 Onderzoeksvragen 12. Werkwijze en opbouw rapport 23. Leefomstandigheden kokkel 33.1 De kokkel 33.2 Condities in natuurlijke systemen 53.2.1 Graafeigenschappen van de kokkel 53.2.2 Predatie en concurrentie 63.2.3 Klimaat 63.2.4 Saliniteit 63.2.5 Temperatuur 63.2.6 Bodemeigenschappen 73.2.7 Overspoelingsduur 73.2.8 Waterbeweging 73.2.9 Sedimenttransport 83.2.10 Bodemhoogtevariaties 83.2.11 Voedselaanbod en energiebudget 83.3 Praktijkvoorbeelden opkweek van kokkels 104. Voorwaarden kokkelkweek 114.1 Algemeen 114.2 Dichtheid 114.3 Voeding 124.4 Zuurst<strong>of</strong> 154.5 Geslachtsrijpheid 155. Stappenplan pilotfase 166. Discussie 187. Conclusies 208. Referenties 21BijlagenBijlage 1: Spreadsheet kokkelkweekBijlage 2: Alternatieven
1. Inleiding1.1 AanleidingDe mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee wordt vanaf 1 januari 2005 niet meertoegestaan. Één van de conclusies van het Evaluatieonderzoek Schelpdiervisserij 2 e Fase(EVA II) is dat de draagkracht van de Oosterschelde en de Waddenzee voor schelpdieren metzo’n 40% lijkt te zijn afgenomen. Naast de afname van nutriëntentoevoer door het schonerwordende water zijn temperatuurstijging en de groei van de wilde Japanse oesterbestandennegatief voor de draagkrachtontwikkeling.Één van de oplossingen om deels in het tekort van kokkels te voorzien is het binnendijkskweken van kokkels.Bij het bedrijf Aquabaits op het eiland Tholen (Maartensdijk) worden zagers gekweekt inondiepe bassins gevuld met opgepompt grondwater. Een neveneffect is dat de bassins ook eengoede habitat voor kokkels lijken te zijn. In het (licht) zoute kweekwater (zoutgehalte 18 g/l)ontstaan in de zomermaanden natuurlijke algenpopulaties, die een voedselbron voor dekokkels vormen. Uitgezette schelpdieren (kokkels van 1 cm grootte) groeiden zichtbaargedurende de zomermaanden. Bij het bedrijf bestaan er plannen om aparte bassins in terichten om de kweek van kokkels te optimaliseren. Onduidelijk is echter wat voor kokkelsbelangrijke stuurfactoren zijn en dus ook de gewenste inrichting van deze bassins.Dit rapport richt zich alleen op de uitgroei van broed en niet op vermeerdering van kokkels(hatchery). Het rapport geeft een overzicht van de kennis over kokkels in natuurlijkeomstandigheden en de mogelijkheden voor de kweek van kokkels in het bestaande systeembij het bedrijf Aquabaits.1.2 OnderzoeksvragenIn dit onderzoek zijn de volgende vragen aan de orde:• Welke dimensies (oppervlakte en waterdiepte) moeten de bassins hebben voor hetopkweken van kokkels?• Welke karakteristieken moet het sediment hebben en hoeveel sediment (laagdikte)moeten de bassins bevatten?• In welke dichtheden kunnen kokkels gekweekt worden?• Hoeveel algen en welke soorten zijn er nodig om kokkels te kweken?• Op welke manieren zijn deze algen te verkrijgen?• Hoe ziet de benodigde waterkwaliteit (zuurst<strong>of</strong>, temperatuur, zoutgehalte) eruit omkokkels te kweken?• Hoe ziet de inrichting van het systeem eruit?Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 1
2. Werkwijze en opbouw rapportDit rapport is samengesteld na raadplegen van bestaande literatuur. Hierbij werd zowelgebruik gemaakt van papieren artikelen als wel van gedigitaliseerde bestanden. De volgendeliteratuurbronnen zijn doorzocht:• Catalogus Hogeschool Zeeland• Catalogus Zeeuwse Bibliotheken• Bibliotheek Wageningen Universiteit en Researchcentrum• Picarta (Nederlandse Centrale Catalogus en Online Contents)Daarnaast is een deskundige op het gebied van schelpdieren en schelpdierteelt (dr. P.Kamermans, RIVO-CSO te Yerseke) als extern adviseur geraadpleegd.Het eerste deel van het rapport bevat een overzicht van de beschikbare kennis over hetvoorkomen en de groei van kokkels (op basis van een bureaustudie).In het tweede deel van het rapport wordt op basis van berekeningen een inschatting gemaaktvan de mogelijke groei en dichtheden van kokkels, de relatie met het voedselaanbod en metde omstandigheden op het bedrijf Aquabaits.In het derde deel wordt een kort stappenplan gegeven waarin voor de eerste testfase(pilotfase) is aangegeven wat voor inrichting er nodig is en welke metingen er dit seizoen(2006) uitgevoerd kunnen worden, om zo een goede indruk te krijgen <strong>of</strong> de berekendeopbrengsten in de praktijk ook werkelijk gehaald kunnen worden.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 2
3. Leefomstandigheden van de kokkelIn dit ho<strong>of</strong>dstuk wordt achtereenvolgend ingegaan op de bouw, leefwijze en de (natuurlijke)omstandigheden waarin de kokkel voorkomt.3.1 De kokkelEr zijn 2 soorten kokkels die voorkomen in Nederland: de gewone kokkel (Cerastodermaedule (L.)) en de brakwaterkokkel (Cerastoderma glaucum (L.)). De kokkel is een weekdierdat behoort tot de klasse Bivalvia (tweekleppigen), familie Cardiidae (hartschelpen). Deschelp is vuilwit, lichtgeel <strong>of</strong> bruin van kleur met een, vooral langs de rand en de groeiringenaanwezig, geel tot groenbruin periostracum (uiteinde schelp, zie figuur 1). Vanuit de toplopen 22-28 ribben, gekruist door meestal duidelijke groeiringen. Elke winter wordt, door hetstoppen van de groei, zo’n ring gevormd, zodat het vrij eenvoudig is om de leeftijd te bepalen.De schelp wordt gevormd door de mantel, een orgaan dat tegen de binnenkant van de schelpaanligt.In de door mantelflappen gevormde mantelholte liggen de overige organen van het dier(figuur 2). Allereerst valt de haakvormige, oranje voet op. Hiermee kan het dier zich ingravenen voortbewegen. Jonge kokkels, welke een naar verhouding zeer grote voet hebben, zijn veelbeweeglijker dan oudere dieren. Naast de voet hangen aan beide zijden een paar kieuwen.Zuurst<strong>of</strong> wordt in de bloedbaan opgenomen, terwijl de in het water aanwezige voedseldeeltjes(plankton en detritus) in het slijm op de kieuwen achterblijven. Deze deeltjes worden samenmet het slijm via een trilhaarsysteem naar de mond gevoerd (Buchsbaum 1969). Na verteringkomt het afval als faeces in de gefilterde waterstroom terecht. Deze verlaat via deuitstroomsiphon het dier. De in- en uitstroomsiphons steken iets uit de bodem en zijn zeer kortomdat de dieren vlak onder het oppervlak leven (Pouwer 1985).Figuur 1: Uiterlijk kokkel (Cerastoderma glaucum) (FAO, FIGIS image gallery).Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 3
Figuur 2: Anatomie van de kokkel (aanpassing van Lander <strong>University</strong>, biodiversity website)Doordat kokkels aan de oppervlakte in het zand en het slib leven (zo’n twee centimeter diep,Zwarts & Wanink 1989) vormen ze een gemakkelijke prooi voor meeuwen, eidereenden,scholeksters, zeesterren, platvissen en kreeftachtigen. Het strand ligt vaak bezaaid metcomplete exemplaren <strong>of</strong> losse schelphelften, die tot 6 cm groot kunnen worden.Kokkellarven worden gegeten door planktoneters. De volwassen exemplaren worden gegetendoor verschillende soorten vogels. Bij laagwater eten scholekster, kanoetstrandloper enzilvermeeuw graag kokkels. Bij hoogwater duiken eidereenden en zee-eenden naar kokkels.De meeste rovers eten alleen de kleine kokkels. Scholeksters en eidereenden kunnen echterook de grotere kokkels verschalken. Platvissen hebben het voorzien op de siphons van dekokkels. Een andere natuurlijke vijand van de kokkel is de mossel. Als mosselbroed zich afzetop een kokkelbank treedt sedimentatie (zandafzetting) op; dit betekent het einde van dekokkelbank.Kokkels komen voor in de kustzone en in het getijdengebied. De maximale diepte waaropkokkels kunnen leven is ongeveer twintig meter. Kokkels kunnen goed graven en zichverplaatsen door de bodem. Enkele tientallen centimeters worden zonder problemen afgelegd.Naarmate het schelpdier ouder wordt gaat dit minder gemakkelijk. De schelp wordt dan tegroot om te verplaatsen.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 4
Een gemiddelde kokkel is na twee jaar geslachtsrijp. De broedval ligt in de periode van eindmei tot juli. Soms treedt er een kleinere broedval op in het najaar. De bevruchting van deeitjes vindt plaats in het water. De larven zweven ongeveer een maand vrij rond. Daarnaverdelen de jonge kokkeltjes zich over de bodem. In het eerste jaar groeien ze tot zo'n één àanderhalve centimeter. Het jaar daarop bereiken de toppers de drie centimeter. In de volgendejaren daalt de groei.Juveniele kokkels kunnen nogmaals in de waterkolom terecht komen door waterbewegingendie opwerveling van sediment en juvenielen veroorzaken. Golfwerking en hogestroomsnelheden kunnen ook tot uitspoeling van schelpdieren leiden (Emerson & Grant,1991). Hier zijn de kleinste individuen (kortste sifonen en dus de kleinste ingraafdiepte) hetgevoeligst voor. Naast transport door opwerveling kunnen kokkels ook het substraat actiefverlaten vanwege ongunstige leefomstandigheden, zoals voedselgebrek door de aanwezigheidvan grote aantallen foeragerende juvenielen. Een algemeen verschijnsel bij schelpdieren is devorming van een slijmdraad (Sigurdsson et al., 1976). Met behulp van een dergelijkeslijmdraad kunnen de dieren actief het substraat verlaten en de verblijftijd in de waterkolomverlengen. De slijmdraad vergroot het zweefvermogen, maar het transport blijft afhankelijkvan de stroming. In de Waddenzee migreren kokkels met een schelplengte tot 4 mm in huneerste zomer naar plaatsen met lagere aantallen gevestigde scheldieren, dat is hoger in hetintergetijdengebied (Armonies, 1992; Beukema, 1993).Aanpassing uit het RIKZ rapport2001.036: ‘De handel en wandel van Kokkel en Nonnetje in hun eerste levensjaar: Kennis eninzicht voor herstel, inrichting en beheer op basis van literatuur en veldonderzoek.’ Kornmanet al. 2001.3.2 Condities in natuurlijke systemenDe volgende paragrafen zijn een aanpassing uit het RIKZ rapport 2001.036: ‘De handel enwandel van Kokkel en Nonnetje in hun eerste levensjaar: Kennis en inzicht voor herstel,inrichting en beheer op basis van literatuur en veldonderzoek.’ Kornman et al. 2001.3.2.1 Graafeigenschappen van de kokkelSchelpdieren bezitten een voet. Dat is een spier die tussen de twee schelphelften door naarbuiten wordt gestoken en waarmee de dieren gravende bewegingen kunnen maken. Hierdoorkunnen ze zich ingraven in het sediment. Ingraven gaat het snelst als er water op de plaatstaat. De graafcapaciteit is iets minder in nat sediment en graven in droog sediment is nietmogelijk (C<strong>of</strong>fensmout & Rees, 1999). De kokkel kan zich snel ingraven, maar houdt hetgraven niet lang vol door een hoog waterverbruik en de weerstand die de bolle schelpondervindt bij het graven (Trueman et al., 1996). Kokkels tot 3 jaar oud kunnen zich snelleringraven dan oudere kokkels (Kristensen, 1957). Broed heeft een beperkte graafcapaciteit eneen laag gewicht (Roegner et al., 1995). Hierdoor is het risico op uitspoeling voor deze groepgroter.Schelpdieren blijven hun hele leven doorgroeien. Dit betekent dat de oudere dieren langeresiphonen hebben waardoor ze zich dieper kunnen ingraven dan juvenielen. De ingraafdieptebepaalt de mate van bescherming tegen uitspoeling en tegen predatie door vogels. Kokkelshalen hun voedsel uit het water en vertonen geen seizoenswisseling in ingraafdiepte (Zwarts&Wanink, 1989).Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 5
3.2.2 Predatie en concurrentiePredatie is een belangrijke biologische factor die in vrijwel alle levensfasen van deschelpdieren en op alle locaties op de plaat een rol speelt. Door het bewegende karakter vaneen watermassa is predatie door rovers in de waterkolom, zoals vissen, moeilijk vast testellen. Krabben, garnalen, platvissen en grazende schelpdieren en wormen nemen broed enjuvenielen van de bodem op (Reise, 1985). Ook volwassen schelpdieren zijn niet veilig voorpredatie. Vooral steltlopers kunnen met hun lange snavels diep in het sediment reiken. Deingraafdiepte van de schelp bepaalt de veiligheid. Daarnaast is de grootte van de schelpbelangrijk. Siphonen staan, doordat ze boven de bodem uitsteken, ook bloot aan rovers.Platvissen en garnalen kunnen delen van de siphonen afbijten (De Vlas, 1985). Hoewel deafgebeten delen weer aan kunnen groeien, kan predatie op siphonen tijdelijk leiden tot eenverminderde voedselopname en een kleinere ingraafdiepte (Kamermans & Huitema, 1994).Dit verhoogt het risico op vogelpredatie. Er is sprake van een afweging tussenfoerageermogelijkheden en kans op predatie.Vogelpredatie is intensiever op die delen van de plaat die langer droogvallen, terwijl predatiedoor krabben, garnalen en vissen plaatsvindt als het intergetijdengebied onder water staat endus hoger is op de diepere delen.Concurrentie om voedsel is een factor die in alle levensfasen de groei van schelpdieren kanverminderen. Bij voedselgebrek kan sterfte optreden. Daarnaast zullen schelpdieren zichbeneden een bepaald gewicht niet meer voortplanten (Honkoop et al., 1999). Hoe groter hetaantal dieren dat voedsel van dezelfde bron opneemt, hoe sterker de voedselconcurrentie.Groeisnelheden zijn doorgaans lager in gebieden waar de stand van de eigen soort hoog is. Bijhoge dichtheden filtreerders (meer dan 2000 individuen per m2) kunnen kokkels verminderdegroei laten zien (Jensen, 1992; Kamermans, 1993). Migratie van schelpdieren wordt ook inverband gebracht met verminderde groeimogelijkheden door concurrentie op de primairevestigings locatie (Beukema, 1993).3.2.3 KlimaatDe productie van ééncellige algen is gerelateerd aan temperatuur en licht. Deze variatie in hetvoedselaanbod is een van de oorzaken van de seizoensfluctuaties in biomassa (individueelgewicht). In de Waddenzee is in de zomer een twee maal grotere hoeveelheid bodemdierenaanwezig, dan in de winter (Beukema, 1974). In de winter is er geen aanwas meer, treedtsterfte op door vorst en vindt predatie plaats waardoor de aantallen afnemen. In het voorjaaren zomer vindt over het algemeen groei en reproductie van bodemdieren plaats, terwijl in deherfst en winter gewichtsverlies optreed (Beukema, 1974; Zwarts, 1991).Tijdens koude winters is er vaak veel instraling van zonlicht (weinig bewolking) en komt degroei van ééncellige algen eerder op gang dan tijdens zachte winters met veel bewolking.Daarnaast kan de voorafgaande winter effect hebben op de hoeveelheid predators. Na eenstrenge winter zijn weinig predators (garnalen, krabben) aanwezig en komen zij later op deplaten (Beukema, 1991; 1992). Hierdoor is predatie op net gevestigde schelpdieren lager. Detemperatuur kan ook effect hebben op het gedrag van de dieren. Bij temperaturen onder de 4ºC kan de kokkel slechter graven. Hierdoor zijn kokkels in strenge winters mogelijkgevoeliger voor uitspoeling, maar ook voor dood vriezen. IJsgang kan grote sterfteveroorzaken onder de ondiep ingegraven kokkels (Kristensen, 1957).3.2.4 SaliniteitKokkels kunnen voorkomen bij een range aan saliniteiten. De brakwaterkokkel(Cerastoderma glaucum) komt bij lagere zoutgehaltes dan de gewone kokkel (Cerastodermaedule). Voor de brakwaterkokkel worden gehalten van 7 – 32 ‰ genoemd (Postma et al,2003). Voor de gewone kokkel geldt dat in de zoutgehalte-gradiënt in een estuarium hetKokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 6
voorkomen van de schelpdieren beperkt wordt door de stroomopwaarts gevonden lagesaliniteiten. De minimum saliniteit waarbij de gewone kokkel (Cerastoderma edule) nogkunnen voorkomen is 18 tot 20 ‰ (Muus, 1967; Wolff, 1973). Anderen (Tyler-Walters,2005) melden een minimum zoutgehalte van 15 ‰. Een en ander heeft consequenties voor deruimtelijke verspreiding van de schelpdieren. De Westerschelde bijvoorbeeld heeft een zoutdeel in het westen (18 - 29 ‰) en een brak deel in het oosten (8 - 18‰). In het oosten vindtieder jaar wel kokkel vestiging plaats, maar de soort overleeft daar niet vanwege de lagesaliniteit in najaar <strong>of</strong> winter (Craeymeersch, 1999).3.2.5. TemperatuurIn de literatuur (Tyler-Walters, 2005) worden temperatuurranges voor de gewone en debrakwaterkokkel gemeld van 2 tot 38 °C.3.2.6 BodemeigenschappenDe meest gebruikte parameter om sedimentsamenstelling te beschrijven is de korrelgrootte.Dit is een makkelijk te bepalen parameter. Volwassen kokkels komen voor in een brede rangevan sedimentsamenstellingen, variërend van heel slibrijk tot heel zandig (Wolff, 1973).Ruimtelijke patronen van voorkomen van schelpdieren correleren vaak met de korrelgroottevan het sediment, maar er is weinig bewijs dat dit de sturende factor is. Andere factoren diecovariëren met korrelgrootte zijn waarschijnlijk veel belangrijker (Snelgrove & Butman,1994). Dit zijn bijvoorbeeld voedselaanbod <strong>of</strong> stroomsnelheid. In een bepaald gebied kan dewaterbeweging de sedimentsamenstelling bepalen doordat zware deeltjes eerder uitzinken danlichte. Op beschutte plaatsen vind je dan meer slib, terwijl het sediment grover is oponbeschutte plaatsen. De korrelgrootte is over het algemeen een reflectie van de gemiddeldelokale stroming. Het voedselaanbod varieert met de korrelgrootte, omdat op slibbigesedimenten meestal meer eencellige bodemalgen voorkomen dan op zandige.3.2.7 OverspoelingsduurDe overspoelingsduur van het intergetijdengebied heeft gevolgen voor het voorkomen vanschelpdieren. De hoogteligging en de getijamplitude bepalen samen de overspoelingsduur vande plaat. De overspoelingsduur heeft gevolgen voor de groei van schelpdieren. Het in hetwater aanwezige voedsel is natuurlijk alleen beschikbaar als de plaat bedekt is met water.Kokkels kunnen hierdoor alleen voedsel opnemen als de plaat onder water staat. Dit heeftgevolgen voor de ruimtelijke verdeling. In de Waddenzee toonde Jensen (1992) aan dat degroei van volwassen kokkels een positief verband lieten zien met de overspoelingsduur van deplaat.3.2.8 WaterbewegingDe waterbeweging door getij en golfwerking is het sturende proces achter substraatdynamiek,het substraat is meer <strong>of</strong> minder beweeglijk, afhankelijk van sedimentsterkte, stroomsnelheiden aangevoerde golfenergie. Als gevolg van een storm kan een plaat bijvoorbeeld sterk vanvorm veranderen. De bodembeweging die daarbij optreedt kan uitspoeling en begraving vanschelpdieren veroorzaken. Morfologische onregelmatigheden en geultjes, kunnen lokaal hethydrodynamisch milieu sterk beïnvloeden. De hydrodynamische omstandigheden inintergetijdengebieden variëren in ruimte en tijd bv.: spring-doodtijcyclus, de gemiddeldestroomsnelheid neemt met de hoogte af en in het najaar en de winter is, als gevolg vanstormen, de golfinvloed meestal groter dan tijdens het voorjaar en de zomer.Als de schelpdieren zich hebben gevestigd is het van belang die positie in het sediment tebehouden. Tot een grootte van 2 mm zijn kokkels overgeleverd aan eb- en vloedstromen enworden ze regelmatig in grote hoeveelheden getransporteerd. Op deze manier kunnen groteKokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 7
hoeveelheden broed op één plaats terechtkomen, de zogenaamde kokkelbanken (Baggerman,1953). Zware stormen kunnen uitspoeling van volwassen kokkels veroorzaken, wat kanresulteren in sterfte (Clay, 1962; Ratcliffe, 1981). In de Waddenzee vond Schuitema (1970)een afname van 15% in aantallen kokkels per m2 binnen vier dagen als gevolg van een stormmet een gemiddelde windkracht van 8 Beaufort (60 km/u).De waterbeweging speelt een belangrijke rol in de aanvoer van voedsel voor schelpdieren enkan als zodanig de ruimtelijke en temporele patronen in voorkomen beïnvloeden. Een kortereverblijftijd van het water in een estuarium levert een groter voedselaanbod voor filtreerders.Filtreerders hebben een optimale voedselopname bij gemiddelde stroomsnelheden, d.w.z. niette laag, want dan treedt uitputting op, maar ook niet te hoog, want dan wordt het filtrerenbelemmerd door opgewerveld sediment (Wildish et al., 1992). Kamermans (1993) toonde aandat kokkels in de buurt van een mosselbank een lagere groeisnelheid vertoonden en eenminder gevulde maag hadden. Het aangevoerde water bevatte minder voedsel, omdat het eerstover de mosselbank was gestroomd waardoor de mossels al veel voedsel uit het water kondenfilteren. Onder andere hydrodynamische omstandigheden (b.v. geen extreem lage <strong>of</strong> hogestroomsnelheid) kan voedsel juist accumuleren in depressies in het sediment (VonBlaricom,1982).3.2.9 SedimenttransportDoor de waterstandsverschillen gedurende een getij komt vrijwel ieder stukje substraat in eenintergetijdengebied gedurende kortere <strong>of</strong> langere tijd onder invloed te staan van stroming.Sedimenttransport is afhankelijk van de kritische bodemschuifspanning. Dit is de drempelwaarboven het begint te bewegen en/<strong>of</strong> op te wervelen en wordt bepaald door de korrelgroottevan het sediment, de dichtheid van het sediment en de invloed van biota op desedimentsterkte.De invloed van het, dagelijks optredende, sedimenttransport op het voorkomen vanschelpdieren in het intergetijdengebied is afhankelijk van de levenswijze, het levensstadiumvan de dieren en de duur en grootte van het transport. Zo kan de mate van sedimenttransporten het al <strong>of</strong> niet optreden van opwerveling van groot belang zijn voor schelpdieren.Filtreerders raken het ingenomen sediment kwijt door het als zogenaamde pseud<strong>of</strong>aeces viade instroomsiphon weer naar buiten te werken voor het de mond bereikt. Lage gehaltes aangesuspendeerd sediment kunnen dienen als voedsel en zo een positief effect hebben op degroeisnelheid van filtreerders, maar een toename van de opwerveling van sediment leidt totverminderde groei van schelpdieren (Grant & Thorpe, 1991). Vergelijking van wereldwijdverzamelde gegevens over lokale windomstandigheden en het op die plaats voorkomen vanbodemdieren liet een duidelijk negatief verband zien tussen dynamiek en groei, dat werdtoegeschreven aan negatieve effecten van transport van sediment op de groei van debodemdieren (Emerson, 1989). Behalve met energie verlies door productie van pseud<strong>of</strong>eaceskan dit te maken hebben met het feit dat opgewerveld sediment zorgt voor een verminderdehoeveelheid licht wat de groei van de als voedselbron dienende eencellige algen belemmert.3.2.10 BodemhoogtevariatiesBodemhoogtevariaties worden bepaald door de verhouding tussen afvoer (erosie) en aanvoer(sedimentatie) van materiaal.Kokkels zitten op een bepaalde diepte ingegraven en vanuit deze positie wordt voedselverzameld. De schelpdieren zijn in staat hun positie in het sediment te veranderen door zich in<strong>of</strong> uit te graven. Indien de sedimentatie <strong>of</strong> erosie sneller verloopt dan het dier kan bijhouden,door zich respectievelijk uit <strong>of</strong> in te graven, zal deze worden begraven <strong>of</strong> uitgespoeld envervolgens kunnen sterven.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 8
3.2.11 Voedselaanbod en energiebudgetDe groei van kokkels wordt met name bepaald door de beschikbaarheid van voldoendevoedsel. Kokkels zijn suspensie-eters, d.w.z. dat ze particulair materiaal uit de waterkolom,door hun instroomopening met hun kieuwen affiltreren. De filtratiesnelheid in liters per uur isafhankelijk van de grootte van de kokkel en concentratie aan particulair materiaal. Hetparticulair materiaal kan bestaan uit organisch (levende algen en detritus(dood slib)) materiaalen anorganisch materiaal (klei en zand). Het totaal aan particulair materiaal wordt desestonconcentratie genoemd. Hoe hoger de sestonconcentratie en het organisch deel erin is,hoe minder hard de kokkel moet pompen om aan zijn voedselbehoefte te voldoen (Rueda et al2005). De kokkel gebruikt alleen het organisch deel van het seston. Sommige onderzoekenwijzen ook uit dat kokkels ook opgelost organisch materiaal (bijvoorbeeld aminozuren)kunnen gebruiken (Navarro & Widdows, 1997). Hoe groot het aandeel daarvan is, is nietduidelijk.Verschillende onderzoeken in het veld en in het lab wijzen uit dat bij concentraties van sestonvan 50 mg/l (drooggewicht) er groei van kokkels tot 0,04 mm/dag optreedt (Iglesias &Navarro, 1991). Bij hoge concentraties aan seston (400 mg/l) bereikt een groot gedeelte vanhet voedsel dat wordt gefiltreerd niet het maag-darm kanaal maar wordt ‘ongebruikt’ alszogenaamd pseud<strong>of</strong>aeces uitgescheiden.Van het voedsel dat wel in het maag-darm kanaal komt (ingestie) wordt een gedeelte(energetisch) voor de basisademhaling gebruikt. Deze zogenaamde respiratie is ookafhankelijk van de grootte van de kokkel, maar ook van de temperatuur: hoe hoger detemperatuur hoe hoger de ademhaling is. Verder wijst onderzoek uit dat bij toenemendelengte van de kokkel (meer dan 40 mm) het relatieve aandeel van respiratie in hetenergiebudget van de kokkel toeneemt.Het overblijvende deel van het voedsel is voor groei <strong>of</strong> reproductie beschikbaar. Veelveldonderzoek laat zien dat in de reproductiefase de groei sterk geremd wordt.In het schema in figuur 3 wordt de energiehuishouding van een kokkel weergegevensestonkokkelKlei/zandalgendetritusfiltratie ingestie adsorptiegroeireproductierespiratiepseud<strong>of</strong>aecesfaecesFiguur 3. Energiebudget kokkelKokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 9
In tabel 1 zijn de belangrijkste parameters samengevat voor verschillende grootte klassenkokkels. Weergegeven zijn de clearance rate (filtratiesnelheid), gewichten, groeisnelheden enkarakteristieken van het voedsel.Tabel 1. Indicatieve waarden voor parameters van belang bij kweek van kokkelsSeston gehalte Org. St<strong>of</strong> gehalteVoedsel 50 mg/l 10-25%Broed Zaad Half was ConsumptieGrootte in mm 5 10 20 30-35Groeisnelheid in 0,06 0,05 0,05 0,04mm/dagNatgewicht incl.6 12,5schelp in gClearance Ratein l/u/kokkel0,3 0,6Het moet worden benadrukt dat de groei van kokkels vooral door het voedselaanbod bepaaldwordt. Verminderde groei in de wintermaanden bij kokkels lijkt eerder een gevolg vanverminderd aanbod van voedsel dan van lage temperaturen te zijn. Sommige onderzoekentonen een temperatuur effect op groei aan, anderen (Navarro & Widdows, 1997) meten ookgroei bij lage temperaturen.3.3 Praktijkvoorbeelden opkweek van kokkelsVoor zover we hebben kunnen nagaan zijn er geen schriftelijk vastgelegde gegevensbeschikbaar van voorbeelden van binnendijks gekweekte kokkels.Naast de binnendijkse kweek in bakken met sediment wordt er ook geëxperimenteerd met hetopkweken van kokkels in water (bijvoorbeeld op roosters)De methode om kokkels op roosters te houden heeft als voordeel dat de schelpdierenmakkelijker te oogsten zijn en minder zand bevatten. Toch blijken kokkels aangepast aan dedruk van het zand die het op hun uitoefent, bij kweek zonder sediment wordt de groei geremden treedt verhoogde sterfte op (cockle farming, esp@cenet).Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 10
4. Voorwaarden kokkelkweekIn dit ho<strong>of</strong>dstuk worden de belangrijkste uitkomsten van de literatuurstudie uit ho<strong>of</strong>dstuk 3 ende consequenties voor de kweek van kokkels bij Aquabaits behandeld. Er wordt eenberekening uitgevoerd en gepresenteerd waarin bepaald wordt hoe de groei afhankelijk is vangrootteklasse, dichtheid, voedselaanbod, zuurst<strong>of</strong> en geslachtsrijpheid.4.1 AlgemeenBij de berekening wordt er vanuit gegaan dat kokkelbroed (5 mm) tot consumptieformaat(maximaal 35 mm) wordt opgekweekt. Er wordt vanuit gegaan dat de kokkels wordengekweekt voor de versmarkt. Afhankelijk van de omstandigheden (temperatuur en voedsel)kan dat in ongeveer 16 maanden plaatsvinden. In de zagerkwekerij is in de periode december– begin maart de activiteit van de zagers erg laag, door de lage temperaturen. Dat heeft alsresultaat dat er weinig voer gebruikt wordt in die maanden, daardoor het water helder is enweinig recirculatie plaatsvindt. Deze rustfase op het bedrijf heeft als gevolg dat in dewintermaanden de groei van kokkel zal stilstaan, omdat er nauwelijks natuurlijk voedsel is.Het kokkelbroed van 5 mm is in september voorhanden, groeit 3 maanden (tot december),heeft een rustperiode a.g.v. lage voedseldichtheden van 4 maanden in de winter en kan in hetvolgend seizoen (maart - november) uitgroeien tot consumptieformaat (zie figuur 4).kokkelgroei (1 1/2groeiseizoen)35,0grootte (in mm)30,025,020,015,010,05,0Inzet broedOogst kokkels0,012-6-200610-9-20069-12-20069-3-2007 7-6-2007 5-9-2007 4-12-20073-3-2008datumFiguur 4. Berekende groei van kokkels in kweeksystemen.Aangetekend moet worden dat de groeisnelheden waarmee gerekend is (0,05-0,07 /dag) ietshoger zijn dan die in het veld zijn afgeleid (0,04- 0,07). Indien de groei in deKokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 11
kokkelkweeksystemen achterblijft, kan het nodig zijn om ze nog een derde groeiseizoen in telaten gaan om kokkels van voldoende grootte (>30 mm) te kunnen oogsten.4.2 DichtheidDe maximale dichtheid in het veld is ongeveer 2500 schelpdieren per m2 (Kamermans et al.1992). De maximale dichtheid in aquacultuur-systemen is voornamelijk afhankelijk van dehoeveelheid beschikbaar voedsel. Voedselaanbod en –beschikbaarheid worden bepaald doorfysische en biologische omgevingsfactoren. Bij dichtheden boven 1000 individuen kunnenvolwassen kokkels elkaar in de weg zitten. Voor een filtereerder zoals de kokkel zal hetvoedselaanbod groter worden bij toenemende overstromingsduur.Er wordt in de berekening uitgegaan van een maximale dichtheid van 800 individuen per m 2(grootteklasse consumptiekokkels = 35 mm).Er wordt gerekend met een overleving van broed (5 mm) tot aan consumptieformaat van 56%.Dat betekent dat de aanvangsdichtheid 1420 individuen per m 2 aan kokkelbroed moet zijn.Dit overlevingspercentage is een minimumschatting. In een gecontroleerde kweek vankokkels zijn belangrijke sterftefactoren als predatie (door vogels) <strong>of</strong> wegslaan door storm inveel mindere mate aanwezig. Dat kan betekenen dat het overlevingspercentage hoger dan56% wordt.4.3 VoedingVoeding is de sleutelfactor voor groei van kokkelweefsel en aanmaak van reservevoedsel(glycogeen). De hoeveelheid dagelijkse voeding is afhankelijk van de grootte en van defilteractiviteit van de kokkels. Waarbij grotere kokkels relatief meer voeding nodig hebbendan kleinere exemplaren en er bij lage watertemperaturen (lagere filteractiviteit) relatiefminder voeding nodig is. Vooral in het 2 e groeiseizoen zijn grote hoeveelheden water metvoedsel nodig.In het geval van Aquabaits is onduidelijk wat de samenstelling van het recirculatiewater ophet bedrijf is. Het is cruciaal om inzicht te krijgen in de absolute concentraties aan seston,maar ook in de voedingswaarde (lees organisch st<strong>of</strong> gehalte) van het water op verschillendeplaatsen in de kwekerij. Er wordt in het recirculatiewater van Aquabaits gebruik gemaakt vanverschillende zuiveringen: zandfilter bi<strong>of</strong>ilter, seperator, zandfilters en eiwitafschuimers.Onduidelijk is nu nog waar (op welke plaats) het water uit de zagerkwekerij de bestesamenstelling heeft om als voer voor de kokkels te dienen. De hoeveelheid zwevend materiaalmoet voldoende zijn (>30 mg/l), maar ook niet te veel (
Tabel 2. Benodigde hoeveelheden algen nodig voor groei van verschillende grootte klassen kokkels(berekeningen gebaseerd op de spreadsheet in Kamermans et al 2006).dagen mm maandaantalkokkels/m2* 1 liters algen perdag per m2ruimtevooralgen (l)per m2kokkels0 5,0 1-sep 1422 11 5750 8,5 21-okt 40 19890 11,3 30-nov 1067 53 264185 11,3 5-mrt 960 0 0200 12,4 20-mrt 960 52 259* 2 liters waterper m2 per dag* 3 liters algen perdag per m2300 19,4 28-jun 933 6720 263 1313450 29,9 25-nov 800 11520 450 2250* 2 gebaseerd opfiltratiesnelheid* 1 afgeleid vanalgenbenodighedenvoor mosselbroed/-zaad vanvergelijkbare grootte* 3 gebaseerd opbenodigdsestongehalte(volledig gedekt dooralgen)*filtratiesnelheidAfgeleid kan worden uit tabel 2 dat er enorme hoeveelheden algen nodig zijn in met name delaatste stadia van de kweek. Als de natuurlijke groei van algen onvoldoende is moet het tekortaan voedsel aangevuld worden met gekweekte algen.De volgende algensoorten zijn geschikt om op grote schaal te kweken:• Tertraselmiso T. chuiio T. tetraheleo T. suecica• Isochrysis galbana• Pavlova lutherii• Chaetoceros muelleri• Thalassiosirao T. pseudonanao T. weisfloggii• Skeletonema costatum• Phaeodactylum spec.• Nitzschia spec.Sommige van deze algensoorten (de kleinere, zoals Pavlova) zijn vooral geschikt om larvenen jong broed te voeren, anderen grotere soorten zoals Skeletonema, Phaeodactylum enNitzchia kunnen worden gebruikt voor het opkweken van broed en zaad. Met name de drieKokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 13
laatstgenoemde soorten lijken de meest geschikte soorten in deze situatie mede omdat soorteninheems zijn waardoor lozing op de Oosterschelde mogelijk is..Als men natuurlijke algen uit algenvijvers en/<strong>of</strong> waterbassins gebruikt dient men er rekeningmee te houden dat er verschillende soorten aanwezig kunnen zijn. De aantallen algen en devoedingswaarde per dag kan verschillen. Algenkweek kan plaatsvinden in allerlei typebassins. De maximale waterdiepte (i.v.m. lichtintensiteit) van de bassins is 1 meter. Verdermoeten de bassins van voldoende voedingst<strong>of</strong>fen (medium) en zuurst<strong>of</strong> (voor de ademhaling‘s nachts) worden voorzien.Een andere mogelijkheid om voedseltekort aan te vullen is het gebruik van zogenaamdealgenpasta. Algen pasta is verkrijgbaar in verschillende soorten en is gemakkelijk in gebruik.De leverancier en/<strong>of</strong> verpakking beschikt over informatie over het aantal cellen per ml. Veelvan deze producten gaan zelfs een stap verder en geven informatie over kwantitatieve waardevan de belangrijke voedingscomponenten op de verpakking. Het product heeft een relatieflange bewaarperiode als de bewaarprocedure in acht wordt genomen, zelfs eenmaal geopend.De kostprijs van deze pasta’s is relatief hoog en door de grote hoeveelheden algen die nodigzijn is deze oplossing minder geschikt.Het is belangrijk om een gedeelte van het water in de kwekerij af te koppelen van hetzagersysteem en langs bassins te leiden waar algen de tijd krijgen om te groeien (minimaal 5dagen). Deze verblijftijd van 5 dagen is afgeleid van de ervaringen op het RIVO te Yersekemet kweek van algen.Er dient nog te worden vermeld dat Aquabaits relatief ver (4 km) van het buitenwater(Oosterschelde) is gelegen. Indien het bedrijf aan de Oosterschelde had gelegen was de besteen goedkoopste oplossing om in voldoende algen te voorzien de inlaat van buitenwatergeweest.In figuur 5 staat aangegeven hoe de kokkelbassins aangekoppeld kunnen worden aan hetzagerkweeksysteem. Een sleutelfactor hierbij is de verblijftijd van het water. Algen hebbentijd nodig om te groeien. Momenteel zijn er 10 vijvers van 200 m 2 in gebruik bij Aquabaits.Niet helemaal duidelijk is wat het gerecirculeerde debiet is, maar het maximale debiet (in dezomermaanden) is in iedere geval meer dan 10 m 3 /uur (mond. med. Aquabaits).Dat betekent dat per dag meer dan 240 m 3 wordt rondgepompt. Een gedeelte van dewaterstroom ( * 1) zal dan afgeleid worden naar de kokkelbassins. De samenstelling van ditwater is een combinatie van algen en overig organische st<strong>of</strong>. Waarschijnlijk is er eenaanvulling nodig van apart gekweekte algen. Het water van de filters met vooralvoedingst<strong>of</strong>fen (nutriënten) ( * 3) kan een goed medium zijn voor de kweek van algen. Dewaterstoom van deze algenkweek ( * 4) bestaat voornamelijk uit algen en wordt (ook) naar dekokkelbassins geleid.Onduidelijk is vooralsnog hoe groot de verschillende debieten moeten zijn om optimaleomstandigheden voor algen- en kokkelgroei te realiseren. Niet alleen ontbreekt het aan kennisover debieten in de huidige situatie, maar ook moet proefondervindelijk worden vastgesteldwat in een nieuwe situatie aan groei gerealiseerd kan worden in de plaatselijkeomstandigheden.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 14
Figuur 5 Schematische weergave waterstromen van de combinatiekweek van zagers en kokkels. Denummers in het figuur worden in de tekst uitgelegd.4.4 Zuurst<strong>of</strong>Zuurst<strong>of</strong> is een essentiële st<strong>of</strong> voor alle dieren. Naar alle waarschijnlijkheid zal dezuurst<strong>of</strong>concentratie in het recirculatiewater van Aquabaits geen probleem zijn. Immers voorde kweek van zagers wordt ook zuurst<strong>of</strong> (<strong>of</strong> lucht) aan het kweekwater toegevoegd. Deconcentratie aan zuurst<strong>of</strong> zal dus voldoende zijn. Er moet echter wel rekening wordengehouden met het feit dat de kweek van kokkels een extra zuurst<strong>of</strong>vraag in het systeem totgevolg heeft. De zuurst<strong>of</strong>vraag is mede afhankelijk van de grootte van de kokkels.Zuurst<strong>of</strong>gehaltes kunnen laag worden bij het opwarmen van het water (verminderdeoplosbaarheid van zuurst<strong>of</strong> in water bij hogere temperaturen).Een volwassen kokkel uit de Oosterschelde heeft ongeveer een versgewicht van 12 gHet omrekenen van vers- naar vleesgewicht gebeurt met een omrekenfactor van 15 % (Bult &Kesteloo, 2002). 15 % van 12 g = 1.8 g vleesgewicht. Maximale zuurst<strong>of</strong>verbruik van eenkokkel is 3.6 ul/mg/u. Dus iedere volwassen kokkel verbruikt 3.6 ul/mg/u x 1.8 g = 6.48 ml/u800 individuen per m 2 geeft 6.5 x 800 = 5200 ml/u. Er wordt m.a.w. 5 liter zuurst<strong>of</strong> per uurper m 2 gebruikt.4.5 GeslachtsrijpheidEerder is reeds vermeld dat de aanmaak van eicellen en zaadcellen in mei/juni optreedt. Dezegonadenontwikkeling gaat ten koste van de groei (opbouw van overig weefsel) van kokkels.De ontwikkeling van gonaden treedt op vanaf het tweede <strong>of</strong> derde groeiseizoen. Indien dekokkels in het tweede groeiseizoen gonaden ontwikkelen kan de in tabel 2 berekende groeiachterblijven, met als gevolg dan de kokkels aan het einde van het tweede groeiseizoen (eindoktober) niet het gewenste formaat van 30 mm bereiken. Een gevolg hiervan kan zijn dat ernog een derde groeiseizoen (wellicht tot medio juni) nodig is. Onduidelijk is vooralsnogwelke factoren bepalen <strong>of</strong> een kokkel in het tweede <strong>of</strong> derde groeiseizoen geslachtsrijp wordt.Wellicht kunnen deze factoren ook gestuurd worden om er voor te zorgen datgonadenontwikkeling in het tweede groeiseizoen onderdrukt wordt.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 15
5. Stappenplan pilotfase1. Inzicht in waterstromen en watersamenstelling Zagerkweek AquabaitsOm inzicht te krijgen in de waterhoeveelheden en samenstelling van het gerecirculeerde wateris het nodig dat er op verscheidene plaatsen in het kweeksysteem (in ieder geval maandelijks)metingen plaatsvinden. Van de volgende plaatsen in het systeem moet de waterkwaliteit en –kwantiteit worden vastgesteld: inlaat bassins, zagerkweekbassins, uitlaat bassins,eiwitafschuimers, bi<strong>of</strong>ilter en opslagbassin.Om een goed beeld van de waterkwaliteit te krijgen moeten de volgende parameters bepaaldworden: nutriëntenconcentraties (stikst<strong>of</strong> en fosfaat), het totale seston gehalte (TS), hetparticulair organische gehalte (POM) en het chlor<strong>of</strong>ylgehalte (als maat voor de hoeveelheidalgen). Verder is het van belang om inzicht te krijgen in de algensamenstelling(soortensamenstelling en dichtheden) van het kweekwater.Bovenstaande gegevens zijn belangrijk om zo te weten <strong>of</strong> er voldoende voedsel (en voorhoeveel kokkels) beschikbaar is.2. Kleinschalige experimenten met algenkweek en kokkelkweekHet is gewenst om voordat met grootschalige kweek van kokkels wordt begonnen, het jaar2006 als een testfase te gebruiken om over een aantal zaken meer duidelijkheid te krijgen:Daarbij gaat het om de werkelijk optredende groei van kokkels (in vergelijking mettheoretisch berekende groei) voor:• verschillende grootteklassen• verschillende dichtheden in relatie tot debiet en voedselbeschikbaarheid• bij verschillende concentraties / samenstelling aan voedsel in:o water rechtstreeks afkomstig van zagerbakkeno water uit algenkweeko combinatie van 2 bovenstaande voerbronnenDaarnaast is het nodig om ervaring op te doen met het kweken van algen en inzicht te krijgenin de te bereiken dichtheden aan algen.Gezien het bovenstaande wordt voorgesteld om de volgende proefopstellingen te realiseren:4 bakken van 1 m 2 met kokkels (beginnend bij broed van 5 mm) in een laag zand. Waarbij:• Bak 1/2: dichtheid 2000 broed/ m 2• Bak 3/4: dichtheid 1000 broed/ m 2• Bak 1/3: gevoed met water rechtstreeks van zagerbassins met een debiet van 0,3m 3 /dag.bak• Bak 2: gevoed met water uit algenkweek met een debiet oplopend van 10 – 160liter/dag (van mei – oktober)• Bak 4: gevoed met water uit algenkweek gecombineerd met dat van zagerbassinVoor een gedegen statistische test zal de proef in triplo worden uitgevoerd (3 replica’s). Omvoldoende algen voor deze pilotfase te hebben, moeten er een 10-tal algenbassins gerealiseerdworden van een totale volume van 3 * 1,6 = 4,8 m 3 . Met 10 bassins kunnen iedere dag van 2nieuwe batches geoogst worden (groei in 5 dagen). In het voorjaar en vroege zomer is hetvoldoende om met 5 bassins te werken (totaal volume 3 * 0,8 = 2,4 m 3 ) omdat de kleinerekokkels nog minder voeding nodig hebben.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 16
In deze pilotfase is het van belang om de volgende metingen bij de kokkelbakken uit tevoeren:1. Groei monitoring (lengte meting) maandelijks2. Metingen aan watersamenstelling(concentratie aan deeltjes) in inkomende water (uitalgenkweek en zagerkweek) en de werkelijke debietenDit stappenplan zou nog moeten worden uitgewerkt tot een preciezer meetprogramma, waarinook de analyses die moeten worden gedaan nader omschreven zijn.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 17
6. DiscussieT.a.v. literatuur- bureaustudieNaar alle waarschijnlijkheid is de meeste relevante literatuur gevonden. Er zijn veelliteratuurreferenties gebruikt waarin onderzoek is gedaan naar de relatie tussen filtratie,opname, groei en de voedselconcentratie in natuurlijke systemen. Er was vrijwel geenliteratuur beschikbaar over kokkelkweek in kunstmatige systemen.T.a.v. berekeningDe beschikbaarheid van kokkelbroed (Cerastoderma edule) is waarschijnlijk geen probleem.Het oostelijk deel van de Westerschelde (en waarschijnlijk ook Oosterschelde) bevatvoldoende kokkelbroed (pers. med. kokkelvissers).Processen als filtratiesnelheid en respiratie zijn afhankelijk van de grootte van de kokkel. Inde geraadpleegde literatuur zijn waarden maar beperkt beschikbaar (vaak voor grootteklasse25 mm). In een aantal gevallen zijn waarden geëxtrapoleerd (voor andere grootte klassen) <strong>of</strong>afgeleid van andere soorten. Met name bestaat er onzekerheid over het benodigdevoedselaanbod (sestonconcentratie) voor kokkelzaad. Het is echter wel duidelijk (ook uit deberekening) dat de grootste kokkels het meest voedsel nodig hebben en dat voedselaanbodvoor de klasse tot 35 mm (consumptiegrootte) sturend is voor de benodigdesestonconcentratie.Verder is het zo dat er in de berekening vanuit gegaan wordt dat binnen 15 maanden(september jaar 1 – november jaar 2) kokkelbroed tot aan consumptieformaat kan wordenopgekweekt. De gebruikte groeisnelheden in het model zijn iets hoger als die in het veldgevonden worden. Bij optimale geconditioneerde omstandigheden lijkt dat een realistischeaanname te zijn. Mochten de werkelijke groeisnelheden lager uitvallen dan duurt de kweek inieder geval 3-4 maanden langer, omdat dan de winterperiode (december –februari) eerstoverbrugt moet worden.Er zijn aanwijzingen dat snelle groei tot dunnere schelpen kan leiden.Een ander belangrijke punt is de reproductieleeftijd van kokkels. In de literatuurreferentiewordt een leeftijd van 2 jaar genoemd. Kokkelvissers spreken over ervaringen dat al na 1 jaarde kokkel reproduceert. Reproductie resulteert in afnemende vleesgewichten en is dusongewenst. Reproductie op een leeftijd van 2 jaar zou in het geval van kweek bij Aquabaitsideaal zijn omdat de verwachting is dat binnen 16-18 maanden voldoende groot zijn. Als dereproductie normaliter eerder dan 24 maanden inzet, moet worden verkend <strong>of</strong> en hoe dereproductie uitgesteld kan worden. Een bekende methode om reproductie bij schelpdieren tevoorkomen kan de productie van triploïde kokkels zijn. Hierbij moet echter wel dekanttekening gemaakt worden dat hiervoor een hatchery nodig is en zo ver uit de literatuurblijkt is dit nog nooit gedaan.Het voedselaanbod bij kokkelkweek is de sleutelfactor. Het voedsel bestaat voornamelijk uitorganische deeltjes (algen en detritus). Er bestaat in het geval van Aquabaits nogonduidelijkheid over de concentraties aan deeltjes die zich in het recirculatiewatervoorkomen. De concentratie en samenstelling (algen/ander materiaal) fluctueerthoogstwaarschijnlijk, omdat temperatuur en zonlicht in de bakken niet gereguleerd worden.Dat betekent waarschijnlijk dat het aandeel en concentratie algen van mei – september (hogeinstraling en temperatuur) hoog is. Wil het lichaamsgewicht van de kokkels op peil gehoudenworden dan zal er ook in de maanden november - maart voldoende voedsel beschikbaarmoeten zijn. Onduidelijk is nog wat de concentraties van deeltjes (gedurende het jaar) zijn. Dezagers bij Aquabaits wordt gevoerd met pellets. De zagers verteren het voedsel en scheidenhet gedeeltelijk weer uit. Het water in het systeem wordt gerecirculeerd, gereinigd doorverschillende filters en gedeeltelijk ververst (maximaal 800 l/uur). In deze hele keten vanKokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 18
waterverdeling is het belangrijk om inzicht te krijgen in hoe de verdeling voedingsst<strong>of</strong>fen(o.a. nutriënten), algen, opgelost zagervoedsel en ander particulair materiaal in het systeem is.Op basis daarvan kunnen waterstromen geoptimaliseerd worden, kan bepaald worden <strong>of</strong> enhoeveel algen <strong>of</strong> kokkels moeten worden bijgevoerd en wat de mogelijke maximale dichtheidaan kokkels is.Om juist over bovenstaande zaken duidelijkheid te krijgen is een pilotfase uitgewerkt. Eenbelangrijke component hierin is het doen van gerichte metingen.Een andere vraag die beantwoord moet worden is de in hoeverre kokkelkweek economischrendabel kan zijn met deze opzet. Aan de hand van de benodigde investeringen, de lopendekosten en de te verwachten opbrengst zouden mogelijke bedrijfsresultaten berekend moetenworden.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 19
7. ConclusiesDe conclusies van deze literatuurstudie, worden gepresenteerd aan de hand van de gesteldeonderzoeksvragen.• Welke dimensies (oppervlakte en waterdiepte) moeten de bassins hebben voor hetopkweken van kokkels?o De dichtheid is afhankelijk van de grootte van kokkels. . Diepte is van belangvanwege het tegengaan van opwarming (>50 cm water). De hoeveelheidwater die ververst wordt (debiet) is meer van belang i.v.m. voedselaanbod.Opwarming i.r.t waterdiepte is ook afhankelijk van de verversingssnelheid.• Welke karakteristieken moet het sediment hebben en hoeveel sediment (laagdikte)moet de bassins bevatten?o Zandige bodem met een diepte van 5-15 cm• In welke dichtheden kunnen kokkels gekweekt worden?o Bij voorkeur in dichtheden van 1450 (broed) en 800 (consumptieformaat)individuen per m2• Hoeveel algen en welke soorten zijn er nodig om kokkels te kweken?o Toenemende hoeveelheden bij grotere kokkels. Kokkelbroed zal slechtskleinere algensoorten kunnen filtreren. Grotere kokkels kunnen ook groterealgensoorten aan.• Op welke manieren zijn deze algen te verkrijgen?o Op natuurlijke wijze in zagerbassins <strong>of</strong> via kunstmatige kweek• Hoe ziet de benodigde waterkwaliteit (zuurst<strong>of</strong>, temperatuur, zoutgehalte) eruit omkokkels te kweken?o Kokkels groeien van brakke tot zoute omstandigheden. Het grondwater datvoor de zagerkweek wordt gebruikt heeft een zoutgehalte waarbij kokkels vannature voorkomen. In natuurlijke omstandigheden is zuurst<strong>of</strong> vrijwel nooit eenprobleem. In de kweekbakken kan voor de zekerheid (bij hoge temperaturen)extra beluchting worden toegepast.• Hoe ziet de inrichting van het systeem eruit?o Zie het rapport.Belangrijk om nog te vermelden is dat veel voedsel (algen) nodig is om kokkels totconsumptieformaat op te kweken. Hierbij is het de vraag <strong>of</strong> de natuurlijke groei van algen inde zagerkweekbassins voldoende is om aan de kokkelvraag te voldoen <strong>of</strong> dat er algen bijgekweekt moeten worden. Kleinschalige testen in 2006 zouden op deze vraag antwoordmoeten geven.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 20
8. ReferentiesArmonies, W. (1992). Migratory rhythms <strong>of</strong> drifting juvenile mollusks in tidal waters <strong>of</strong> theWadden Sea. Marne Ecology Progress Series 83: 197-206.Baggerman, B. (1953). Spatfall and transport <strong>of</strong> Cardium edule (L.). Archives NeerlandaiseZoologique 10: 315-342.Buchsbaum, R. (1969). De ongewervelde dieren, deel 2. Het Spectrum.Beukema, J.J. (1974). Seasonal changes in the biomass <strong>of</strong> the macro-benthos <strong>of</strong> a tidal flat inthe Dutch Wadden Sea. Netherlands Journal <strong>of</strong> Sea Research 8: 94-107.Beukema, J.J. (1991). The abundance <strong>of</strong> shore crabs Carcinus meanas (L.) on a tidal flat inthe Wadden Sea after cold and mild winters. Journal <strong>of</strong> Experimental Marine Biologyand Ecology 153: 97-113.Beukema, J.J. (1992). Dynamics <strong>of</strong> juvenile shrimp Crangon crangon in a tidalflat nursery <strong>of</strong>the Wadden Sea after mild and cold winters. Marine Ecology Progress Series 83: 157-165.Beukema, J.J. (1993). Successive changes in distribution patterns as an adaptive strategy inthe bivalve Macoma balthica (L.) In the Wadden Sea. HelgoländerMeeresuntersuchungen 47: 287-304.Bult, T. P.& Kesteloo, J. J. (2002). Het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren in 2002.RIVO rapport nr. C038/02, 44 pp.Butman, C.A. (1986). Larval settlement <strong>of</strong> s<strong>of</strong>t-sediment invertebrates: some predictionsbased on an analysis <strong>of</strong> near-bottom velocity pr<strong>of</strong>iles. In: Marine InterfaceEcohydrodynamics (ed J. C. J. Nilhoul). Pp. 487-513. Elsevier Press, Oxford.Butman, C. A., Grassle J. P. & Webb, C. M. (1988). Substrate choice made by marine larvaein still water and in a flume. Nature 333: 771-773.Carey, D.A. (1983). Particle resuspension in the benthic boundary layer induced by flowaround polychaete tubes. Canadian Journal <strong>of</strong> Fisheries and Aquatic Sciences 40supplement: 301-308.Clay, E. (1962). Literature survey <strong>of</strong> the common fauna <strong>of</strong> estuaries. No. 13, Cardium eduleL. Cole, H.A. (1956). A preliminary study <strong>of</strong> growth-rate in cockles ( Cardium eduleL.) in relation to commercial exploitation. Journal du Conseil 22: 77-90.Craeymeersch, J.A. (1999). Ruimtelijke verschillen en temporele fluctuaties in het voorkomenvan bodemdieren in het Deltagebied: een verkennende studie. Rapport CO56/99,RIVO.C<strong>of</strong>fensmout, S.S. & E.I.S. Rees (1999). Burrowing behaviour and dispersion <strong>of</strong> cocklesCerastoderma edule L. following simulated fishing disturbance. Fisheries Research40: 65-72.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 21
Eckman, J. E. (1983). Hydrodynamic processes affecting benthic recruitment. Limnology andOceanography 28: 241-257.Eckman, J.E. & A.R.M. Nowell (1984). Boundary skin friction and sediment transport aboutan animal-tube mimic. Sedimentology 31: 851-862.Emerson, C.W. (1989). Wind stress limitation <strong>of</strong> benthic secondary production in shallow,s<strong>of</strong>t-sediment communities. Marine Ecology Progress Series 53: 65-77.Ens, B. J., de Jong, M. L. & Ter Braak, C. J. F. (2004a). EVA II: deelproject C4: resultatenkokkelvisexperiment Ameland. Alterra rapport 945. Alterra, Wageningen.Ens, B. J., Smaal, A. C. & de Vlas, J. (2004b) The effects <strong>of</strong> shellfish fishery on theecosystems <strong>of</strong> the Dutch Wadden Sea and Oosterschelde: Final report on the secondphase <strong>of</strong> the scientific evaluation <strong>of</strong> the Dutch shellfish fishery policy (EVA II).Alterra rapport 1011. Alterra, Wageningen.Fréchette, M. & E. Bourget (1985). Energy flow between the pelagic and benthic zones:factors controlling particulate organic matter available to an intertidal mussel bed.Canadian Journal <strong>of</strong> Fisheries and Aquatic Sciences 42: 1158-1165.Gallagher, E. D., Jumars, P. A. & Trueblood, D. D. (1983). Facilitation <strong>of</strong> s<strong>of</strong>t-bottom benthicsuccession by tubebuilders. Ecology 64: 1200-1216.Grant, J. & B. Thorpe (1991). Effects <strong>of</strong> suspended sediment on growth, respiration, andexcretion <strong>of</strong> the s<strong>of</strong>t-shell clam ( Mya arenaria). Canadian Journal <strong>of</strong> Fisheries andAquatic Sciences 48: 1285-1292.Honkoop, P.J.C., J. van der Meer, J.J. Beukema & D. Kwast (1999). Reproductive investmentin the intertidal bivalve Macoma balthica. Journal <strong>of</strong> Sea Research 41: 203-212.Iglesias J.I.P. & E. Navarro, P. Alvarz Jorna and I. Armentia (1992). Feeding, paricleselection and absorption in cockles Cerastoderma edule (L.) exposed to variableconditions <strong>of</strong> food concentration and quality. J. Exp. Mar. Biol. Ecol, 172: 177-198Jensen, K.T. (1992). Dynamics and growth <strong>of</strong> the cockle, Cerastoderma edule, on anintertidal mud-flat in the Danish Wadden Sea: effects <strong>of</strong> submersion time and density.Netherlands Journal <strong>of</strong> Sea Research 28: 335-345.Jonge, V.N. de & J. van den Bergs (1987). Experiments on the resuspension <strong>of</strong> estuarinesediments containing benthic diatoms. Estuarine and Coastal Shelf Science 24: 725-740.Kamermans, P. et al. (1992). Competition in deposit- and suspension-feeding bivalves:experiments in controlled outdoor environments. J. Exp. Mar. Biol. Ecol., 162: 113-135.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 22
Kamermans, P. (1993). Food limitation in cockles ( Cerastoderma edule (L.)): influences <strong>of</strong>location on tidal flat and <strong>of</strong> nearby mussel beds. Netherlands Journal <strong>of</strong> Sea Research31: 71-81.Kamermans, P. & H.J. Huitema (1994). Shrimp ( Crangon crangon L.) browsing upon siphontips inhibits feeding and growth in the bivalve Macoma balthica (L.). Journal <strong>of</strong>Experimental Marine Biology and Ecology 175: 59-75.Kamermans, P., A. Blanco, N. Nevejan & P. Geijsen (2006). OperationaliserenSchelpdierhatchery/nursery bij de Roem van Yerseke. RIVO Rapport C021/06)Kornman, B.,P. Kamermans, P Tydeman(2001). De handel en wandel van Kokkel enNonnetje in hun eerste levensjaar: Rapport RIKZ/2001.036Kristensen, I. (1957). Differences in density and growth in a cockle population in the DutchWadden Sea. Archs. Neerl. Zool. 12: 351-453.Luckenbach, M.W. (1986). Sediment stability around animal tubes: The roles <strong>of</strong>hydrodynamic processes and biotic activity. Limnology and Oceanography 31: 779-787.Mann, R. & Ryther, J. H. (1977). Growth <strong>of</strong> six species <strong>of</strong> bivalve molluscs in a wasterecycling-aquaculture system. Aquaculture 11: 231-245.McMahon, R. F & Wilson, J. G. (1981). Effects <strong>of</strong> temperature and hypoxia on the oxygenconsumption <strong>of</strong> three species <strong>of</strong> intertidal bivalve molluscs from Dublin Bay, Ireland.Journal <strong>of</strong> Thermal Biology 6: 267-277.Muus, B.J. (1967). The fauna <strong>of</strong> the Danish estuaries and lagoons. Distribution and ecology <strong>of</strong>dominating species in the shallow reaches <strong>of</strong> the mesohaline zone. Meddl. DanmarksFisk. Havundersog. 5: 1-316.Navarro & Widdows (1997). Feeding physiology <strong>of</strong> Cerastoderma edule in response to awide range <strong>of</strong> seston concentrations. Marine Ecology Prog. Ser. 152, 175-186.Pouwer, R. (1985). De verspreiding, populatie-opbouw en groei van de kokkel (Cerastodermaedule) op enkele platen in de Oosterschelde. Delta Instituut voor HydrobiologischOnderzoek, Studentenverslagen D4-1985.Postma J., A.Derksen, M. van den Heuvel-Greve and D.Vethaak (2003). Het ontwikkelen vanchronische in vivo bioassays voor brakke en mariene sedimenten. Rapport RIKZ/2003.002.Prins T.C., A.C. Smaal and A.J. Pouwer (1991). Selective ingestion <strong>of</strong> phytoplankton by thebivalves Mytilus edulis L. and Cerastoderma edule L. Hydorbiological Bulletin 25 (1),93-100Raffaelli, D.G. and H. Milne (1987). An experimental investigation <strong>of</strong> the effects <strong>of</strong> shorebirdand flatfish predation on estuarine invertebrates. Est. Coast. Shelf Sci. 24: 1-13.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 23
Ratcliffe, P.J., N.V. Jones & N.J. Walters (1981). The survival <strong>of</strong> Macoma balthica (L.) inmobile sediments. In: Feeding and survival strategies <strong>of</strong> estuarine organisms. Ed. N.V.Jones & W.J. Wolff. Plenum Press New York: 91-108.Reise, K. (1985). Tidal flat ecology. An experimental approach to species interactions.Springer-Verlag.Roegner, C., C. André, M. Lindegarth, J.E. Eckman & J. Grant (1995). Transport <strong>of</strong> recentlysettled s<strong>of</strong>t-shell clams ( Mya arenaria L.) in laboratory flume flow. Journal <strong>of</strong>Experimental Marine Biology and Ecology 187: 13-26.Rueda, Jose L, Aad.C. Smaal & Huub Scholten (2005). A growth model <strong>of</strong> the cockle(Cerastoderma edule) tested in the Oosterschelde estuary. Journal <strong>of</strong> Sea Research 54:276 – 298.Schuitema, K.A. (1970). Verspreiding en verplaatsing van Cardium edule L. binnen eenpopulatie. NIOZ verslag 1970-7.Sigurdsson, J.B., C.W. Titman & P.A. Davies (1976). The dispersal <strong>of</strong> young post-larvalbivalve molluscs by byssus threads. Nature, Lond. 262: 386-387.Snelgrove, P.V.R. & C.A. Butman (1994). Animal-sediment relationships revisited: causeversus effect. Oceanography and Marine Biology: an annual review 32: 111-177.Spencer, B. E., Kaiser, M. J. & Edwards D. B. (1997). Ecological Effects <strong>of</strong> Intertidal ManilaClam Cultivation: Observations at the End <strong>of</strong> the Cultivation Phase. Journal <strong>of</strong>Applied Ecology 34: 444-452.Tyler-Walters, H. (2005). Cerastoderma edule and glaucum. Marine Life InformationNetworkTrueman, E.R., A.R. Brand & P. Davis (1966). The dynamics <strong>of</strong> burrowing <strong>of</strong> some commonlittoral bivalves. Journal <strong>of</strong> Experimental Biology 44: 469-492.Vlas, J. de (1985). Secondary production by siphon regeneration in a tidal flat population <strong>of</strong>Macoma balthica. Netherlands Journal <strong>of</strong> Sea Research 19: 147-164.VonBlaricom, R.G. (1982). Experimental analyses <strong>of</strong> structural regulation in marine sandcommunity exposed to oceanic swell. Ecological Monographs 52: 283-305.Wildish, D.J., D.D. Kristmanson & A.M. Saulnier (1992). Interactive effect <strong>of</strong> velocity andseston concentration on giant scallop feeding inhibition. Journal <strong>of</strong> ExperimentalMarine Biology and Ecology 155: 161-168.Wilson, W. H. (1991). Competion and predation in marine s<strong>of</strong>t-sediment communities.Annual Review <strong>of</strong> Ecology and Systematics 21: 221-241.Wilson, J. G. & Elkaim, B. (1997).Seasonal and Geographical Differences in OxygenConsumption with Temperature <strong>of</strong> Cerastoderma glaucum (Poiret) and a Comparisonwith C. edule (L). Estuarine, Coastal and Shelf Science 45: 571-577.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 24
Wolff, W.J. (1973). The estuary as a habitat. Zoologische verhandelingen 126: 1-242.Rijksmuseum voor Natuurlijke historie, Leiden.Xavier de Montaudouin (1996). Factors involved in growth plasticity <strong>of</strong> cocklesCerastoderma edule (L.), identified by field survey and transplant experiments.Journal <strong>of</strong> Sea Research 36: 251-265Zwarts, L. (1991). Seasonal variation in bodyweight <strong>of</strong> the bivalves Macoma balthica,Scrobicularia plana, Mya arenaria and Cerastoderma edule in the Dutch WaddenSea. Netherlands Journal <strong>of</strong> sea Research 28: 231-245.Zwarts, L. & J. Wanink (1989). Siphon size and burying depth in deposit- and suspensionfeedingbenthic bivalves. Marine Biology 100: 227-240.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 25
Bijlage 1: Spreadsheet kokkelkweekKokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 1
Gebaseerd op Kamermans et al. 2006Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 2
kunstmest (NH 4 Cl en NaH 2 PO 4 H 2 O) tot concentraties van 200 ug/l N en 40 ug/l P. De algenwerden geoogst door middel van een overloop naar de bassins met schelpdieren.Het water (met algen) van de algenbassins werd verdund met gefilterd zeewater in een ratio van1:5 (een deel algen en 4 delen zeewater). De algen werden in suspensie gehouden met behulp vaneen luchtslang over de bodem van de schelpdierbassins. Om een optimale verspreiding van algente verkrijgen kan het nodig zijn het water afkomstig uit de algenbassins over verschillende inlaten(naar de schelpdierbassins) te vedelen. Het effluent van de schelpdierbassins werd in deze studienog over macroscopische algen (wieren) geleid alvorens het werd geloosd. Het is echter ookmogelijk het effluent van de schelpdierbassins terug te leiden naar de algenbassins, hierdoorwordt de totale behoefte om het water te verijken verminderd.Gedurende de proefperiode werd een verminderde groei van algen waargenomen in de winter. Ditkan een gevolg zijn van te lage temperaturen <strong>of</strong> te weinig zonlicht. De voedselbehoefte vanschelpdieren is echter bij lage temperaturen ook minder. Soorten zoals Tapes japonica enMercenaria mercenaria (vertonen veel gelijkenis met Cerastoderma edule) vertoonden eentoename in gewicht, respectievelijk 656 en 200 procent gedurende de proefperiode. Hoewel detoename bij Tapes japonica groter was en de mortaliteit lager, deze soort is waarschijnlijkgeschikter om in een zelfde systeem als hierboven beschreven te kweken.Kokkelkweek in combinatie met teelt van zagers 14/07/2006 blz. 2