Eindevaluatie Kraaijenbergse Plassen - Provincie Noord-Brabant

Het meten van de grondwaterstand in peilbuizen.identiek aan elkaar zijn. Het meten van deoppervlakte en diepte van de ontgrondingenvolstond. Zie daarvoor ook de hoofdstukken‘Zandwinning’ en ‘Het plassen -gebied anno 2009’.Blijven relevante effecten over diemet onzekerheden zijn omgeven. Het zijnde milieueffecten waarvan de omvangvooraf niet met zekerheid kon wordenvoorspeld en die in de omgeving van deplas optreden. Juist omdat het de milieueffectenbetreft, is het belang om dezegroep goed in kaart te brengen groot.De nadruk van het evaluatieonderzoek ligtdan ook op deze groep. Soms was hetonderzoek relatief eenvoudig. Voor deomgeving van de plassen werd in deMilieueffectrapporten een verlaging van degrondwaterstand voorspeld bijvoorbeeld.Door de ‘peilbuizen’ her en der in hetgebied regelmatig te bemonsteren, kon destand van het grondwater worden gemeten.En door dat voor, tijdens en na de zandwinningte doen, konden de gevondenwaarden ook nog eens worden gerelateerdaan het ontgronden. Aan het eind van derit kon de daadwerkelijke grondwaterstand,uitgedrukt in centimeters, worden vergelekenmet de voor spelling. Veel vakerbleek het lastig, zo niet onmogelijk, omeen effect te relateren aan een oorzaak.De Milieueffectrapporten gingen erbijvoorbeeld van uit dat er weidevogelszouden verdwijnen, omdat er met dekomst van de plassen weilanden en bouwgrondverdween. Het totale effect laat zichrelatief eenvoudig meten: via biotoopverlies,uit te drukken in hectaren, en viajaarlijkse vogeltellingen. Nauwelijks mogelijkbleek het te bepalen welk deel ervanhet gevolg was van biotoopverlies, welkdeel het gevolg van recreatie en welk deelvan de daling van het grondwater. Andersgesteld: causale verbanden waren niet ofnauwelijks aan te geven.Dit laatste punt beperkt de mogelijkhedenvan bijsturing met extra maatregelen.Tegelijkertijd is het goed in elkgeval het totale effect te kennen.38Eindevaluatie Kraaijenbergse Plassen De evaluatie