31.07.2015 Views

ESE 220/320 - Jungheinrich

ESE 220/320 - Jungheinrich

ESE 220/320 - Jungheinrich

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>ESE</strong> <strong>220</strong>/<strong>320</strong>03.10 -Gebruiksaanwijzing5116370811.14<strong>ESE</strong> <strong>220</strong><strong>ESE</strong> <strong>320</strong>H


Conformiteitsverklaring<strong>Jungheinrich</strong> AG, Am Stadtrand 35, D-<strong>220</strong>47 HamburgFabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordigerType Optie Serienr. Bouwjaar<strong>ESE</strong> <strong>220</strong><strong>ESE</strong> <strong>320</strong>Aanvullende gegevensIn opdrachtDatumH EG-conformiteitsverklaringOndergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven internetransportmiddel voldoet aan de Europese richtingen 2006/42/EG (Machinerichtlijn)en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief dewijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in denationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technischedocumenten op te stellen.11.14 NL1


211.14 NL


VoorwoordAanwijzingen voor de handleidingVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina'szijn doorgaand genummerd.In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddelbeschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamhedenop dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type internetransportmiddel.Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims metbetrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingenDe volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:GEVAAR!Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordtgenomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.WAARSCHUWING!Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordtgenomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.VOORZICHTIG!Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kanlicht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.ZOPMERKINGDuidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordtgenomen, kan materiële schade het gevolg zijn.Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.toDuidt op de standaarduitvoeringDuidt op de optionele uitvoering11.14 NL3


AuteursrechtHet auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.<strong>Jungheinrich</strong> AktiengesellschaftAm Stadtrand 35<strong>220</strong>47 Hamburg - DeutschlandTelefoon: +49 (0) 40/6948-0www.jungheinrich.com11.14 NL4


InhoudsopgaveA Gebruik volgens bestemming.................................................. 91 Algemeen ................................................................................................ 92 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 93 Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... 94 Verplichtingen van de exploitant.............................................................. 105 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren........................... 10B Beschrijving van het voertuig .................................................. 111 Beschrijving van de toepassing ............................................................... 111.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen................................................ 112 Beschrijving van modules en functies ..................................................... 122.1 Overzicht modules................................................................................... 122.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 133 Technische gegevens.............................................................................. 153.1 Vermogensgegevens............................................................................... 153.2 Afmetingen .............................................................................................. 163.3 Gewichten................................................................................................ 173.4 Banden .................................................................................................... 183.5 EN-normen .............................................................................................. 193.6 Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. 203.7 Elektrische eisen ..................................................................................... 204 Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... 214.1 Typeplaatje .............................................................................................. 224.2 Lastplaatje intern transportmiddel ........................................................... 22C Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................ 231 Laden met een kraan............................................................................... 232 Transport ................................................................................................. 243 Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. 25D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ........................... 271 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... 272 Batterijtypen............................................................................................. 283 Batterij vrijmaken ..................................................................................... 294 Batterij laden............................................................................................ 315 Batterij demonteren en monteren ............................................................ 3311.14 NL5


E Bediening ................................................................................ 371 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... 372 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ 392.1 Ladingindicatie......................................................................................... 423 Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. 433.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. 433.2 Bestuurderstoel instellen ......................................................................... 443.3 Instellen van de hoogte van de vloerplaat ............................................... 453.4 Gebruiksklaar maken............................................................................... 463.5 Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... 473.6 Batterijverbruik-bewaker.......................................................................... 474 Werken met het interne transportmiddel ................................................. 484.1 Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. 484.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen .................................................. 504.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. 525 Storingshulp............................................................................................. 545.1 Intern transport-middel rijdt niet............................................................... 545.2 De last kan niet worden geheven ............................................................ 546 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen.................. 557 Extra uitrusting......................................................................................... 567.1 Scherm en bedieningspaneel .................................................................. 567.2 Tijd instellen............................................................................................. 577.3 Bedieningspaneel CanCode.................................................................... 587.4 ISM-toegangsmodule (o)........................................................................ 62F Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 631 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. 632 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... 633 Onderhoud en inspectie .......................................................................... 684 Onderhoudscontrolelijst........................................................................... 694.1 Exploitant................................................................................................. 694.2 Klantenservice ......................................................................................... 705 Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... 745.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... 745.2 Smeerschema ......................................................................................... 765.3 Gebruiksmiddelen.................................................................................... 776 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... 786.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden...................................................................................... 786.2 Wielmoeren vastdraaien.......................................................................... 796.3 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 806.4 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden..............................................................................................817 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 827.1 Maatregelen vóór de stillegging............................................................... 8211.14 NL6


811.14 NL


BijlageGebruiksaanwijzing JH-tractiebatterijZDeze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk <strong>Jungheinrich</strong>toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.0506.NL1


20605.NL


AGebruik volgens bestemming1 AlgemeenHet in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor hetheffen, neerlaten en vervoeren van lasten.Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleidingworden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens debestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het internetransportmiddel of andere materiële schade.2 Gebruik volgens bestemmingOPMERKINGDe maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand isaangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden.De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door defabrikant toegestaan aanbouwdeel.De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen delastvorken liggen.– Heffen en neerlaten van lasten.– Transporteren van neergelaten lasten.– Vervoeren en heffen van personen is verboden.– Duwen of trekken van lasten is verboden.3 Toegestane gebruiksvoorwaarden– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving.– Toegestaan temperatuurbereik 5°C tot 40°C.– Enkel gebruiken op bevestigde en vlakke ondergrond met voldoendedraagvermogen.– Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen.– Oprijden van hellingen tot maximaal 13 %.– Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. Last aan bergzijdetransporteren.– Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.WAARSCHUWING!11.14 NLExtreme omstandighedenVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterkstofhoudende of corrosieveroorzakende omgeving, is voor het internetransportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist.Gebruik in explosiegevaarlijke zones is niet toegestaan.Bij onweer (storm, bliksem) mag het interne transportmiddel niet buiten of inrisicozones worden gebruikt.9


4 Verplichtingen van de exploitantExploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon ofrechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht hetwordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitantde persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruikervan het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moetwaarnemen.De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordtgebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid vande gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van devoorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en degebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnengaranderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.OPMERKINGBij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervaltook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het objectverrichten, zonder toestemming van de fabrikant.5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehorenAanbouwen van toebehorenDe aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het internetransportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, isuitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueelmoet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben.De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van deproducent.11.14 NL10


BBeschrijving van het voertuig1 Beschrijving van de toepassingDe <strong>ESE</strong> <strong>220</strong>/<strong>320</strong> is een elektrische vorkheftruck in vierwieluitvoering met zijwaartsgerichte bestuurdersplaats en een elektrische stuurinrichting met stuurwiel.De <strong>ESE</strong> <strong>220</strong>/<strong>320</strong> is bestemd voor het transport van goederen op een vlakke vloer.Pallets kunnen buiten het bereik van de lastwielen of rolwagens worden opgenomenmet een open bodemsteun of met dwarslatten. In laaghef kunnen lasten over langeretrajecten worden getransporteerd. De hefcapaciteit is aangegeven op lastplaatje bijQmax.1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogenDe nominale hefcapaciteit is afhankelijk van het type. De nominale hefcapaciteit kanworden afgeleid uit de type-aanduiding.<strong>ESE</strong><strong>220</strong><strong>ESE</strong> Type-aanduiding2 Serie20 Nominale hefcapaciteit x 100kgDe nominale hefcapaciteit komt in het algemeen niet overeen met de toegestanehefcapaciteit. De toegestane hefcapaciteit is vermeld op het op het internetransportmiddel aangebrachte lastdiagram.11.14 NL11


2 Beschrijving van modules en functies2.1 Overzicht modules1 2 3 4 3 567891011131214Pos Aanduiding Pos Aanduiding1 t Laadtoestandindicatie 8 t Armsteun2 t Sleutelschakelaar 9 t Hoogteverstelling vloerplaat3 o Bedieningseenheid / scherm 10 t Stuurwiel4 o Codeslot CanCode 11 t Lastwielen5 o ISM-toegangsmodule 12 t Batterij6 t MULTI-PILOT 13 t Dodemansknop7 t NOODSTOP-schakelaar 14 t Stoelklept = standaarduitvoeringo = optie11.14 NL12


2.2 FunctiebeschrijvingVeiligheidsvoorzieningen– Met de gesloten, gladde voertuigcontour en de afgeronde randen kan het internetransportmiddel veilig worden gebruikt.– Met de NOODSTOP-schakelaar worden in gevaarlijke situatie alle elektrischefuncties buiten bedrijf gesteld.Noodstop-veiligheidsconcept– De noodstop wordt geactiveerd door de rijregeling.– De stuurregeling zendt een systeemstatus-signaal uit, dat wordt bewaakt door derijregeling. Als het signaal uitblijft of als er storingen worden vastgesteld wordt hetinterne transportmiddel automatisch afgeremd tot hij tot stilstand komt. Op hetscherm geven controle-indicaties de noodstop aan.– Na het inschakelen voert het systeem van het interne transportmiddel eenzelfdiagnose uit.Bestuurdersplaats– Instelbare bestuurderstoel.– Alle rij- en heffuncties zijn eenvoudig en nauwkeurig te bedienen.– Voor een veilige besturing van het interne transportmiddel staat het stuurwiel in eenergonomische, schuine stand.– Instelbare vloerplaat voor bestuurders met verschillende lichaamslengte.Dodemansknop– Met de dodemansknop wordt voorkomen, dat de voet van de bediener tijdens hetrijden buiten de voertuigcontour steekt.– Hef- en/of rijfuncties worden pas vrijgegeven als de dodemansknop is ingetrapt.Hydraulische installatie– De functies heffen en neerlaten worden bediend met knoppen op de greep van demultifunctionele hendel. Bij het indrukken van de hefknop worden de wielarmenmet een gelijkmatige snelheid opgetild, bij het indrukken van de neerlaatknopworden de wielarmen neergelaten.– Bij het inschakelen van de heffunctie start het pompaggregaat en pompt dehydraulische olie uit de olietank naar de hefcilinder.11.14 NL13


Rijaandrijving– Het aandrijfwiel wordt een via kopse kegelwieloverbrenging aangedreven door eenvaste draaistroommotor.– De elektronische rijregeling zorgt voor traploze toerentalregeling van de rijmotor endaarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig versnellen enelektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning.– Afhankelijk van de lading en de omgeving kan er worden gekozen uit drierijprogramma's: van hoog vermogen tot energiebesparend.Stuurinrichting– De besturing vindt plaats met een ergonomisch, schuinstaand stuurwiel.– De stuurbewegingen worden door de stuurregeling via een stuurmotor directovergebracht op de tandkrans van de draaibaar gelagerde aandrijving.– De aandrijving kan +/- 90° worden gezwenkt.– Als optie is een snelheidsverlaging op basis van de stuurhoek (Curve Control)beschikbaar.Elektrische installatie– 24-volt-installatie.– Een elektronische rij- en stuurregeling zijn standaard.Bedienings- en schermelementen– Met ergonomische bedieningselementen kunnen rij- en hydraulische bewegingennauwkeurig worden gedoseerd.– Op het scherm staat voor de bestuurder belangrijke informatie zoals stuurstand,hef- en rijprogramma, tijd, batterijcapaciteit.– De vloerplaat en de bestuurderstoel kunnen aan de bestuurder worden aangepast.2.2.1 BedrijfsurentellerZIntern transportmiddel bedrijfsklaar maken, (zie "Gebruiksklaar maken" oppagina 46) of (zie "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 58).De bedrijfsuren worden geteld, als het interne transportmiddel bedrijfsklaar en dedodemansknop ingedrukt is.11.14 NL14


3 Technische gegevensZ Technische gegevens volgens VDI 2198.Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.3.1 Vermogensgegevens<strong>ESE</strong> <strong>220</strong> <strong>ESE</strong> <strong>320</strong>Q Nominale hefcapaciteit 2000 kgRijsnelheidmet / zonder nominale last10/ 12,5 km/hHefsnelheidmet / zonder nominale last0,06/0,07 m/sDaalsnelheidmet / zonder nominale last0,06/0,05 m/sMaximale stijgcapaciteitmet / zonder nominale last7 / 13 %Rijmotor,vermogen S2 60 min2,8 AC kWHefmotor,vermogen S3 15%1,5 DC kW11.14 NL15


3.2 Afmetingenl1435h7cQ11.14 NL70h3187l225l1x95h13Wab1eb11b5a/2Asta/216


<strong>ESE</strong> <strong>220</strong> <strong>ESE</strong> <strong>320</strong>c Lastzwaartepuntafstand 600 mmxLastafstandneergelaten / geheven963 / 868 mmy Wielstandneergelaten / geheven1630 / 1535 1636 / 1541 mmh3 Hef 125 mmh7 Zithoogte 1020 mmh13 Hoogte neergelaten 90 mml1 Lengte 2113 2118 mml2 Lastvorklengteinclusief vorkrug854 859 mmTotale breedteb2/b1(aandrijving / lastgedeelte)820 / 930 mmb5 Buitenafstand lastvork 570 mms/e/l Afmetingen lastvork 60 / 185 / 1150 mmm2AstWa3.3 GewichtenBodemvrijheid middenwielstandWerkgangbreedte bijpallet 800x1200 inlengterichtingDraairadiusneergelaten / geheven25mm2197 2215 mm1665 1683 mm<strong>ESE</strong> <strong>220</strong> <strong>ESE</strong> <strong>320</strong>Eigen gewicht zonder batterij 682 694 kgAslast met lastvooraan / achteraan + batterij1896 / 1142 1902 / 1182 kgAslast zonder lastvooraan / achteraan + batterij258 / 808 264 / 816 kgBatterijgewicht 380 kg11.14 NL17


3.4 Banden<strong>ESE</strong> <strong>220</strong> <strong>ESE</strong> <strong>320</strong>Bandenmaat aandrijving 230 X 78 mmBandenmaat lastdeel 85 X 85 mmSteunwiel (dubbel wiel) 140 X 54 mmWielen, aantal vooraan /achteraan(x = aangedreven)2 - 1x / 411.14 NL18


3.5 EN-normenZZZGemiddeld geluidsdrukniveau– <strong>ESE</strong> <strong>220</strong>/<strong>320</strong>: 73 dB(A)conform 12053 in overeenstemming met ISO 4871.Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens enomvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Hetgeluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.Trilling– <strong>ESE</strong> <strong>220</strong>/<strong>320</strong>: 0,42 m/s²conform EN 13059De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkendetrillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineairegeïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Dit resulteert in eenmeting waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Dezemeetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten enmogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. Voor de meting van dezelichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, (zie "Meting vanlichaamstrillingen" op pagina 85).Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezondenelektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle vanontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemdenormatieve verwijzingen.U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen ofverplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.WAARSCHUWING!Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende stralingElektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralenafgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medischeapparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en eenverkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medischeapparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van hetinterne transportmiddel kan worden gebruikt.11.14 NL19


3.6 GebruiksvoorwaardenOmgevingstemperatuur– bij gebruik 5°C tot 40°CZ Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur ofluchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting entoestemming vereist.3.7 Elektrische eisenDe producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en devervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddelvolgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerdetransportwerktuigen - Elektrische eisen".11.14 NL20


4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes15Qmax XXX kg1617181920212322Pos Aanduiding15 Wielarmen heffen / neerlaten16 Lastdiagram intern transportmiddel17 MULTI-PILOT18 Verstelling vloerplaat19 Typeplaatje20 Inspectieplaatje21 Bevestigingspunten voor verladen met een kraan22 Typeaanduiding23 Serienummer11.14 NL21


4.1 Typeplaatje24 25 26 27 2829303132333435ZPos. NaamPos. Naam24 Type 30 Bouwjaar25 Serienummer 31 Lastzwaartepunt-afstand in mm26 Nominaal hefvermogen in kg 32 Aandrijfvermogen27 Batterijspanning in V 33 Batterijgewicht min/max in kg28 Leeg gewicht zonder batterij in kg 34 Fabrikant29 Optie 35 Logo van de fabrikantVermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen vanonderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel isop het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.4.2 Lastplaatje intern transportmiddelQmax XXX kg16Het lastdiagram (16) vermeldt het maximale hefvermogen in Q (in kg) bij gelijkmatigebelasting van het lastopnamemiddel.11.14 NL22


CTransport en eerste inbedrijfstelling1 Laden met een kraanWAARSCHUWING!Gevaar voor ongevallen door ondeskundig laden met kraanBij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing vanhefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naarbeneden vallen.Stoot niet tegen het interne transportmiddel en laat geen ongecontroleerdebewegingen ontstaan. Indien nodig, het interne transportmiddel met behulp vangeleidingstouwen vasthouden.Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen enhefwerktuigen mogen het interne transportmiddel verladen.Bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen dragen.Niet onder zwevende lasten gaan staan.Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan.Uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie typeplaatjevoor gewicht van het interne transportmiddel)De kraanhulpmiddelen bevestigen aan de daarvoor bestemde bevestigingspuntenen tegen slippen borgen.De bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven lastrichting gebruiken.De bevestigingsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het heffen niet in contactkomen met aanbouwdelen.Intern transportmiddel met kraanverladenVoorwaarden– Intern transportmiddel veilig parkeren,(zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal– Hijsgereedschap– Hijsmiddelen21Werkwijze• Hijsmiddelen aan debevestigingspunten (21) bevestigen.Het interne transportmiddel kan nu meteen kraan worden verladen.2111.14 NL23


2 TransportWAARSCHUWING!Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transportEen ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens hettransport kan tot ernstige ongevallen leiden.Het laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens deaanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juistedimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het ladengedetailleerd vast.Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddelvakkundig vastsjorren.De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben.Beveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijkwegrollen.Gebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominalestevigheid.3636Intern transportmiddel voor transport borgenBenodigd werktuig (gereedschap) en materiaal– Spangordels/sjorgordelsWerkwijze• Intern transportmiddel op het transportvoertuig rijden.• Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).• Gordels (36) aan het interne transportmiddel bevestigen en voldoende spannen.Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.11.14 NL24


3 Eerste inbedrijfstellingVOORZICHTIG!Intern transportmiddel uitsluitend op batterijstroom rijden! Gelijkgerichtewisselstroom beschadigd de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar debatterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnedevan minimaal 50 mm² hebben.Werkwijze• Uitrusting op volledigheid controleren• Indien nodig batterij monteren, (zie "Batterij demonteren en monteren" oppagina 33)• Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 31)Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Interntransportmiddel in gebruik nemen" op pagina 43)11.14 NL25


2611.14 NL


DBatterij - onderhouden, opladen,vervangen1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijenOnderhoudspersoneelUitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden envervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en devoorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.BrandpreventiemaatregelenAls er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen openvuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde internetransportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambarestoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerdzijn. Brandblussers klaarzetten.Onderhoud van de batterijHoud de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenenmoeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.VOORZICHTIG!Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordtbeschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.De batterij afvoerenDe batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtnemingen naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leefbeslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.11.14 NL27


WAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijenDe batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contactmet batterijzuur.Voer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af.Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding enoogbescherming worden gedragen.Laat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig,batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen.Waarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) directeen arts.Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water.Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.Neem de wettelijke voorschriften in acht.WAARSCHUWING!Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijenHet gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op destabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van debatterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangeziendoor de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Bij hetvervangen / inbouwen van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in debatterijruimte van het interne transportmiddel.Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddelveilig parkeren ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 47)).2 BatterijtypenAfhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met eenbepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van hetvermogen, welke combinatie als standaard is voorzien:Batterijtype Capaciteit Gewicht24 V - batterij796X210X782 mm (lxbxh)3 PzS 465 Ah 380 kgHet batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met nietgeïsoleerdepolen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.11.14 NL28


3 Batterij vrijmakenVOORZICHTIG!BeknellinggevaarBij het sluiten van de klep/afdekking mag er zich niets tussen klep/afdekking enintern transportmiddel bevinden.WAARSCHUWING!Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddelParkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/ofopgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan.Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzonderegevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen wordengeborgd.Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten.Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelatenvorktanden.Voorwaarden– Intern transportmiddel horizontaalparkeren.– Intern transportmiddel veilig parkeren,(zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).Werkwijze• Armsteun (8) opklappen.Batterijstekker (38) is toegankelijk.Batterijborging (37) bij <strong>ESE</strong> <strong>220</strong> istoegankelijk.3837811.14 NL29


Bij <strong>ESE</strong> <strong>320</strong> bevindt debatterijvergrendeling (39) zich aan derechter voertuigzijde.13911.14 NL30


4 Batterij ladenWAARSCHUWING!Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenBij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. Degasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met debatterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en internetransportmiddel is uitgeschakeld.De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij.Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen.Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddelwordt opgeladen.Batterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moetentijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen.Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geenopen vuur worden gebruikt.In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.Brandblussers klaarzetten.Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen.De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moetenbeslist worden nageleefd.Batterij ladenVoorwaarden– Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).– Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 29).– Lader uitschakelen.– Juist laadprogramma op lader ingesteld.Werkwijze• Batterijstekker uit intern transportvoertuig trekken.• Eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij verwijderen.• Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker verbinden.• Lader inschakelen / het laden start automatisch.Batterij wordt geladen.11.14 NL31


Laden van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsklaar makenOPMERKINGWanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet het volledigebatterijvermogen beschikbaarVoorwaarden– Batterij is volledig geladen.Werkwijze• Lader uitschakelen.• Batterijstekker uit lader trekken.• Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel.Voertuig is weer gebruiksklaar11.14 NL32


5 Batterij demonteren en monterenWAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterijDoor het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterijletsel ontstaan.Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ indit hoofdstuk in acht.Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen.Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerdepoolconnectoren.Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruitglijdt.Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen.Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij(batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.).Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddelis geplaatst.Batterij demonterenVoorwaarden– Intern transportmiddel horizontaalneerzetten.– Intern transportmiddel veilig neerzetten,(zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).– Batterij vrijmaken, (zie "Batterijvrijmaken" op pagina 29).Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal– Batterijwisselstation (o)403841Werkwijze• Batterijstekker (38) uit intern transportvoertuig trekken.• Batterijstekker op batterij leggen.• Batterijvergrendeling (40) omhoog trekken en tegen de klok in draaien tot deaanslag.VOORZICHTIG!Batterij is nu ontgrendeld• Batterij (41) uit het voertuig trekken.Handleiding van het batterijwisselstation in acht nemen.11.14 NL33


Batterij demonteren <strong>ESE</strong> <strong>320</strong>Voorwaarden– Intern transportmiddel horizontaalparkeren.– Intern transportmiddel veilig parkeren,(zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).– Batterij vrijmaken, Siehe “Batterijvrijmaken” auf Seite 29.40Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal– Batterijwisselstation (o)Werkwijze• Batterijstekker (38) uit interntransportmiddel trekken.• Batterijstekker op batterij leggen.• Batterijvergrendeling (39) omklappen ennaar boven toe eruit trekken.• Batterijborging (40) omklappen.41VOORZICHTIG!Batterij is nu ontgrendeld!• Batterij (41) uit het voertuig trekken.Gebruikshandleiding van hetbatterijwisselstation in acht nemen.3911.14 NL34


Controle van het zuurniveau van debatterijVoorwaarden– Intern transportmiddel horizontaalneerzetten.– Intern transportmiddel veilig neerzetten,(zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).– Batterij vrijmaken, (zie "Batterijvrijmaken" op pagina 29).404138Werkwijze• Batterijstekker (38) uit interntransportvoertuig trekken.• Batterijstekker op batterij leggen.• Batterijvergrendeling (40) omhoog trekken.VOORZICHTIG!Batterij is nu ontgrendeld• Batterij (41) uit het voertuig trekken.• Batterijvergrendeling (40) loslaten.• Batterij verder uit het voertuig trekken tot de vergrendeling van de batterij weervastklikt.• Zuurniveau van de batterij controleren.Alle meters moeten voldoende zuurniveau weergeven, indien nodig batterijwaterbijvullen.• Batterijvergrendeling (40) omhoog trekken.VOORZICHTIG!Batterij is nu ontgrendeld• Batterij (41) in het voertuig schuiven.• Batterijvergrendeling (40) loslaten.• Batterij verder in het voertuig schuiven tot de vergrendeling van de batterij weervastklikt.11.14 NL35


Controle van de zuurstand van debatterij <strong>ESE</strong> <strong>320</strong>Voorwaarden– Intern transportmiddel horizontaalparkeren.– Intern transportmiddel veilig parkeren,(zie "Intern transportmiddel veiligparkeren" op pagina 47).– Batterij vrijmaken, (zie "Batterijvrijmaken" op pagina 29).Werkwijze• Batterijstekker (38) uit interntransportmiddel trekken.• Batterijstekker op batterij leggen.• Batterijborging (40) omklappen, zodatde bredere kant zich boven de batterijbevindt.• Batterijvergrendeling (39) omklappen ennaar boven toe eruit trekken.• Batterij (41) uit het voertuig trekken.• Batterij verder uit het voertuig trekkentotdat de batterij tegen de batterijborgingligt.• Zuurstand van de batterij controleren.Alle indicaties moeten een voldoendezuurstand weergeven, indien nodigbatterijwater bijvullen.• Batterij (41) in het voertuig schuiven.• Batterijvergrendeling (39) plaatsen en omklappen.41403911.14 NL36


EBediening1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van hetinterne transportmiddelRijbevoegdheidHet interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijnopgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in hetrijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diensgemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tothet bedienen van het interne transportmiddel.Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurderDe bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van hethet interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van dezehandleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij internetransportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenendragen.Verbod op gebruik door onbevoegdenDe chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het internetransportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel terijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.Beschadigingen en gebrekenBeschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel ofaanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel wordengemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versletenwielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerdvolgens de voorschriften.ReparatiesDe chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties ofveranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van deveiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd ofgeblokkeerd.11.14 NL37


GevarenzoneWAARSCHUWING!Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het internetransportmiddelDe gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- enhefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen(bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook hetbereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnenkomen.Onbevoegde personen uit de gevarenzone sturen.Bij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven.Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten,het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsbordenDe in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 21)) en waarschuwingen beslistin acht nemen.11.14 NL38


2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen1, 3 6 42 43 44 2 45 71094647481311.14 NL39


Pos Bedienings-/Functieschermelement1 Laad-/ontlaadindicatie t Geeft de laadtoestand van de batterij aan3 Scherm enbedieningspaneelo Weergave van belangrijke rij- enhefparameters, waarschuwingsindicaties,aanwijzingen bij verkeerde bediening enservice-indicaties vervangt de laad/ontlaadindicatie6 MULTI-PILOT t Bediening van de functies– Rijden vooruit / achteruit– Last heffen / neerlaten42 Claxonknop t Knop voor waarschuwingssignaal43 Knop "wielarmen heffen" o Knop voor het heffen van de wielarmen44 Knop "wielarmen o Knop voor het neerlaten van de wielarmenneerlaten"2 Contactslot met sleutel t – Vrijgave van het interne transportmiddeldoor inschakelen van de stuurspanning– Door de sleutel uit het contactslot tetrekken, beveiligt u het internetransportmiddel tegen inschakelen dooronbevoegdenCodeslot CanCode o Vervangt het contactslot– Vrijgave van het interne transportmiddeldoor het invoeren van de betreffendecode– Keuze van het rijprogramma– Code-instellingISM-toegangsmodule o Vervangt het contactslot– Vrijgave van het interne transportmiddeldoor kaart / transponder– Indicatie voor bedrijfsklare toestand– Registratie bedrijfsgegevens– Gegevensuitwisseling met kaart /transponder45 Schakelaar"stoelverwarming"o– In- en uitschakelen van destoelverwarming– Indicatie voor ingeschakeldestoelverwarming7 NOODSTOP-schakelaar t Onderbreekt de verbinding met de batterij– Alle elektrische functies wordenuitgeschakeld en het internetransportmiddel afgeremd10 Stuurwiel t Sturen van het interne transportmiddel9 Hoogteverstellingvloerplaatt Knop voor het losmaken en aanpassen vande hoogte van de vloerplaat46 Hendel stoelverstelling t Horizontale instelling van debestuurderstoel11.14 NL40


Pos Bedienings-/schermelementFunctie47 Instelwiel "stoelvering" t Instelling van de optimale stoelvering op hetgewicht van de bestuurder48 HendelInstelling van de hoek van de rugleuningrugleuningverstelling13 Dodemansknop Dodemansknop ingetrapt– rij- en heffuncties zijn vrijgegevenDodemansknop niet ingetrapt– rij- en heffuncties zijn uitgeschakeld.– Het interne transportmiddel wordtautomatisch afgeremd totdat hij stilstaat11.14 NL41


2.1 LadingindicatieNadat het interne transportmiddel is vrijgeschakelddoor sleutelschakelaar, codeslot of ISM wordt delaadtoestand van de batterij weergegeven. Delichtkleuren van de LED (49) geven de volgendetoestanden aan:49ZKleur van LED Restcapaciteitgroen 40 - 100 %oranje 30 - 40 %groen/oranjeknippert. 1Hz20 - 30 %rood 0 - 20 %Wanneer de LED rood is, kunt u geen lasten meer heffen. De functie “heffen” wordtpas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% isgeladen.Wanneer de LED rood knippert en het interne transportmiddel niet bedrijfsgereedis, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent. Het roodknipperen is een code van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het typestoring aan.11.14 NL42


3 Intern transportmiddel in gebruik nemen3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstellingWAARSCHUWING!Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel ofaanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden.Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan hetinterne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) wordenvastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correctis gerepareerd.Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat destoring is gevonden en verholpen.Uitvoering van een controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstellingWerkwijze• Volledig intern transportmiddel aan de buitenzijde op zichtbare beschadigingen enlekkages controleren.Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen.• Batterijbevestiging en kabelaansluitingen op beschadiging en stevige bevestigingcontroleren.• Controleren of de batterijstekker goed vastzit.• Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare beschadigingen heeft zoalsscheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken.• Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging.• Markeringen en borden controleren op volledigheid en leesbaarheid ((zie"Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 21)).11.14 NL43


3.2 Bestuurderstoel instellenVOORZICHTIG!Gevaar voor verwonding als bestuurderstoel niet is vastgezetEen bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden envallen.Bestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn.Bestuurderstoel niet instellen tijdens het rijden.Voor het inschakelen van het interne transportmiddel de bestuurderstoel juistinstellen.Werkwijze• Op de bestuurderstoel gaan zitten.• Stoelvergrendeling (46) losmaken en de stoel door voor- of achteruit te schuiven inde juiste positie zetten.• Stoelvergrendeling weer laten vastklikken.• Rugleuningvergrendeling (48) losmaken en rugleuning in de gewenste positiezetten.• Rugleuningvergrendeling weer laten vastklikken.• Stoelvering door het draaien van het instelwiel (47) instellen op de gewenstedemping.De bestuurderstoel is nu in de juiste positie ten opzichte van de bedieningselementeningesteld48464711.14 NL44


3.3 Instellen van de hoogte van de vloerplaatWerkwijze• Op de bestuurderstoel gaan zitten.• Knop verstelling vloerplaat (9) indrukken en ingedrukt houden.Vloerplaat kan nu worden versteld.• Vloerplaat (50) door be-/ontlasten instellen op de gewenste hoogte.• Knop verstelling vloerplaat loslaten.Vloerplaat is nu ingesteld op de juiste hoogte en vergrendeld50 911.14 NL45


3.4 Gebruiksklaar makenIntern transportmiddel inschakelenVoorwaarden– Controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstellinguitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" oppagina 43).Werkwijze• NOODSTOP-schakelaar (7) door trekken inschakelen.• Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor• sleutel in het contactslot (2) steken en tot de aanslag naar rechts draaien.• code in het codeslot (o) invoeren.• kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van deinstelling op de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) drukken.• Knop waarschuwingssignaal (42) op goede werking controleren.• Dodemansknop (13) controleren op goede werking.• Rijregelaar (6) controleren op goede werking.• Controleren of de claxon (6) werkt.• Stuurinrichting controleren op goede werking.Intern transportmiddel is bedrijfsgereed42 6 2 71311.14 NL46


3.5 Intern transportmiddel veilig parkerenWAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen door niet geborgd intern transportmiddelPlaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem ofmet opgeheven last of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en is nooittoegestaan.Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Het internetransportmiddel in bijzondere gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen.Lastvork altijd volledig neerlaten.Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelatenvorktanden.Intern transportmiddel veilig neerzettenWerkwijze• Lastopnamemiddel volledig neerlaten.• Contactslot uitschakelen en sleutel uittrekken.• Bij CanCode, de O-knop indrukken.• Bij ISM de rode knop indrukken.• NOODSTOP-schakelaar indrukken.Intern transportmiddel is uitgeschakeld.3.6 Batterijverbruik-bewakerZDe batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaardingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of specialebatterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewakerworden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld,kan de batterij worden beschadigd door diepontlading.Bij het onderschrijden van de restcapaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld. Ditwordt aangegeven op het scherm (49). De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven,wanneer de aangesloten batterij voor ten minste 70% is geladen.11.14 NL47


4 Werken met het interne transportmiddel4.1 Veiligheidsregels voor het rijdenRijwegen en werkzonesEr mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer.Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitendop de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten.Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waariner voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor hetgebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrustingnodig.GEVAAR!De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet wordenoverschreden.Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven.De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / delaadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.Gedrag bij het rijdenU moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moetlangzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden doorstrokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd eenveilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór ubevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben.Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen opgevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten hetwerk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.Zichtverhoudingen bij het rijdenU moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject datu rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich inrijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden.Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast hetinterne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontactmet de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzondervoorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueelcontact verloren is.Rijden over hellingenU mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld,schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technischevoertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van hetinterne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het internetransportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lagesnelheid, en wees altijd gereed om te remmen.11.14 NL48


In liften en op laadbruggen rijdenU mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben,constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegevenom te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op delaadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden eneen positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen,die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddelveilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. Debestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / delaadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.Toestand van de te transporteren lastDe bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitendveilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat datdelen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelennemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen.11.14 NL49


4.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen4.2.1 NOODSTOPNOODSTOP indrukkenZWerkwijzeVOORZICHTIG!Gevaar op ongevallenVoorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.NOODSTOP-schakelaar (7) niet als bedrijfsrem gebruiken.• NOODSTOP-schakelaar (7) indrukken.Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordtautomatisch afgeremd tot aan stilstand.NOODSTOP ontgrendelenWerkwijze• NOODSTOP-schakelaar (7) door trekken weer ontgrendelen.Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weergebruiksklaar (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van deNOODSTOP gebruiksklaar was).Bij CanCode en ISM is het interne transportmiddel bovendien uitgeschakeld.4.2.2 DodemansknopVoor het heffen, neerlaten en rijden moet de dodemansknop worden ingetrapt.Als de dodemansknop tijdens het rijden wordt losgelaten, wordt het internetransportmiddel met maximale afremming door de motor tot stilstand gebracht.Wanneer de dodemansknop bij het heffen of neerlaten van de lastopname wordtlosgelaten, wordt de functie meteen uitgeschakeld.4.2.3 RijdenWerkwijze• Dodemansknop indrukken.• MULTI-PILOT in de gewenste rijrichting bewegen.De rem wordt gelost en het voertuig begint in de gekozen richting te rijden.Z• De snelheid regelen met de uitslag van de multipilot.Op het scherm wordt de rijrichting aangegeven (o).11.14 NL50


4.2.4 SturenWerkwijze• Stuurwiel naar links of rechts draaien.Z Op het scherm wordt de stand van het wiel aangegeven (o).4.2.5 RemmenHet remgedrag van het interne transportmiddel hangt in belangrijke mate af van detoestand van de rijweg. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening meehouden.U kunt het interne transportmiddel op drie manieren remmen:– met de bedrijfsrem– met de tegenstroomrem (rijregelaar)– met de motorrem (uitrolrem)VOORZICHTIG!Bij gevaar enkel met de bedrijfsrem remmenRemmen met de bedrijfsremWerkwijze• Dodemansknop tijdens het rijden loslatenHet interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd en debedrijfsrem wordt geactiveerd.Remmen met de tegenstroomremWerkwijze• MULTI-PILOT tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting zwenken.Het interne transportmiddel wordt door tegenstroom afgeremd totdat hij in de andererichting begint te rijden.Remmen met de motorremWerkwijze• MULTI-PILOT loslaten tijdens het rijden - nulstandHet interne transportmiddel wordt met de uitrolrem generatorisch afgeremd tot aanstilstand. Daarna wordt de bedrijfsrem geactiveerd.ZDe kracht van de afremming kan door de klantenservice worden ingesteld11.14 NL51


4.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lastenZWAARSCHUWING!Gevaar voor ongevallen door niet volgens de voorschriften geborgde ofgeplaatste lastenVoordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze in / oppallets is geplaatst en dat het toegelaten hefvermogen van het internetransportmiddel niet wordt overschreden.Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Allewerkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen degevarenzone niet verlaten.Alleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren.Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moetu geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.Beschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd.Nooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden.Nooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan en eronder blijven staan.Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.Er mogen geen personen worden opgetild.Vorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.Lasten opnemenVoorwaarden– Last staat op de voorgeschreven wijze op pallets.– Gewicht van de last komt overeen met de hefcapaciteit van het internetransportmiddel.– Bij zware lasten zijn de vorktanden gelijkmatig belast.– Dodemansknop ingetrapt.Werkwijze• Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden.• Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt.De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken.• Knop "heffen" indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt.Last wordt geheven.Lasten transporterenVoorwaarden– Last staat op de voorgeschreven wijze opgenomen.– Bodemgesteldheid is goed.Werkwijze• Intern transportmiddel fijngevoelig acceleren en afremmen.• Rijsnelheid aanpassen aan de toestand van de rijwegen en de te transporterenlast.• Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden.• Op kruisingen en doorritten op het overige verkeer letten.11.14 NL52


• Op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend rijden met een hulppersoon die instructiesgeeft.• Op hellingen de last altijd aan de hellingzijde transporteren, nooit dwars overhellingen rijden of keren.Lasten neerzettenOPMERKINGLasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóórveiligheidsvoorzieningen en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijkmoeten zijn.Voorwaarden– Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last.– Dodemansknop ingetrapt.Werkwijze• Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden.• Knop "neerlaten" indrukken.• Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last.• Vorktand voorzichtig uit de pallet rijden.Last is neergezet.11.14 NL53


5 StoringshulpZDit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgenvan een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliserenvan de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingenaanhouden.Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende„Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defectin de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode,moet u contact opnemen met de service van de producent.Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingenverhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschooldeklantenservice.De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel endoelgericht te kunnen reageren op de storing:- Serienummer van het interne transportmiddel- Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar)- Beschrijving van de storing- Huidige plaats van het interne transportmiddel.5.1 Intern transport-middel rijdt nietMogelijke oorzaakBatterijstekker niet ingestokenNOODSTOP ingedruktContactsleutel in de stand OBatterijlading te laagZekering defectOplossingenBatterijstekker controleren en indiennodig insteken.NOODSTOP-schakelaar ontgrendelenContactsleutel in de stand I schakelenBatterijlading controleren en indien nodigbatterij laden.Zekeringen controleren5.2 De last kan niet worden gehevenMogelijke oorzaakIntern transportmiddel niet bedrijfsklaarPeil hydraulische olie te laagBatterij-laadindicatie is uitgeschakeld.Zekering defectTe hoge lastOplossingenAlle onder de storing "Interntransportmiddel rijdt niet" genoemdeoplossingen uitvoerenPeil hydraulische olie controlerenBatterij opladenZekeringen controlerenRekening houden met maximalehefcapaciteit, zie typeplaatje.11.14 NL54


6 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijvingverplaatsenWAARSCHUWING!51Ongecontroleerde beweging van hetinterne transportmiddelBij het uitschakelen van de remmen moetu het interne transportmiddel op eenvlakke vloer plaatsen, omdat geenremwerking meer aanwezig is.Zet de rem niet los op hellingen.Onlucht de rem weer op de plaats vanbestemming.Parkeer het interne transportmiddel nietmet losgezette rem.52Rem ontluchtenBenodigd werktuig (gereedschap) en materiaal– Twee M5x45 bouten– Schroevendraaier53Werkwijze• Contactslot, CanCode of ISM uitschakelen.• Schakelaar NOODSTOP uitschakelen.• Batterijstekker uittrekken.• Intern transportmiddel tegen wegrollenbeveiligen.• Schroeven (52) van de afdekking (51)verwijderen en afdekking afnemen.• Twee M5x45 bouten (53) helemaal inschroeven en de ankerplaat omhoog trekken.De rem is ontlucht, het voertuig kan worden verplaatst.Rem ontluchtenWerkwijze• Twee M5x45 schroeven (53) weer uitdraaien.• Afdekking (52) weer monteren.De remtoestand is weer gerealiseerd.11.14 NL55


7 Extra uitrusting7.1 Scherm en bedieningspaneel54 55 56 57 58 59 49 606261636466656768 6970 71Pos. Aanduiding54 STOP55 Parkeerrem geactiveerd56 WAARSCHUWING57 Indicatie van de actuele stuurhoek (richting van het aandrijfwiel)58 Stuurmodus, indicatie van de mogelijke rijrichting59 Tijd (uren:minuten)49 Laadtoestand van de batterij60 Ontlaadindicatie61 Ingestelde rijsnelheid van het actuele profiel (max = 5 balkjes)62 Langzaam rijden geactiveerd (lagere rijsnelheid)63 Profielnummer (rijprofiel 1, 2 of 3)64 Dodemansknop niet ingedrukt65 Informatieweergave66 Servicemodus actief (Symbool brandt),service-interval verstreken (symbool knippert)67 Overtemperatuur68 Wanneer knop voor langzaam rijden is ingeschakeld brandt symbool 6269 Knop parkeerrem (geen functie)70 Shift-knop voor het instellen van de tijd71 Profiel-knop voor het kiezen van het rijprofiel11.14 NL56


7.2 Tijd instellenTijd (59) instellen68 927071Werkwijze• Shift-knop (70) 8 seconden lang indrukken tot het menu "Tijd instellen" wordtweergegeven.• Uren instellen met de knoppen Up (68) en Down (92).• Met shift-knop (70) bevestigen.• Minuten instellen met de knoppen Up (68) en Down (92).• Shift-knop (70) of de profielknop (71) indrukken, om terug te keren naar de normalemodus.Tijd ingesteld.5968 6970 7111.14 NL57


7.3 Bedieningspaneel CanCodeBeschrijving bedieningspaneel CanCodeHet bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, eenSET-knop en een o-knop.De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via eenrode/groene LED.– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het internetransportmiddel).– Instelling van het rijprogramma afhankelijk van deinstelling van het interne transportmiddel.– Instellen en wijzigen van parameters.1 2 34 5 67 8 9Set 07.3.1 CodeslotNa invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aanieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep eenindividuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op eenopgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!ZVoor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moetenverschillende codes worden ingesteld.Inbedrijfstelling72 73 74Werkwijze• NOODSTOP inschakelen.LED (77) brandt rood.1 2 3• Code invoeren.Indien de code correct is brandt de LED(77) groen. Wanneer de LED (77) roodknippert, is er een verkeerde codeingevoerd. Invoeren herhalen.764 5 67 8 9Set 075Intern transportmiddel is ingeschakeld77ZDe Set-knop (76) heeft geen functie in de bedieningsmodus.UitschakelenWerkwijze• O-knop indrukken.Intern transportmiddel is uitgeschakeld.ZDe uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd.Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie"Parameterinstellingen" op pagina 59).11.14 NL58


7.3.2 ParametersIn de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel.ParametergroepenHet parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is deparametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummervan 00 tot 99.Nr.0XXParametergroepenCodeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatischeuitschakeling etc)7.3.3 ParameterinstellingenVoor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet demastercode worden ingevoerd.ZZZDe fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eersteinbedrijfstelling veranderen!Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moetenverschillende codes worden ingesteld.Instellingen intern transportmiddelen wijzigenWerkwijze• O-knop (75) indrukken.• Mastercode invoeren.• Invoer van het driecijferige parameternummer.• Invoer met de SET-knop (76) bevestigen.• Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren.Bij verkeerde invoer knippert de LED (77) van de O-knop (75) rood.• Parameternummer opnieuw invoeren.• Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen.• Invoer met de SET-knop (76) bevestigen.• Stappen voor volgende parameters herhalen.• Vervolgens op de O-knop (75) indrukken.De instellingen zijn opgeslagen.11.14 NL59


ParameterlijstNr. functie Bereikinstelwaarde000 Mastercodeveranderen: De lengte(4- tot 6-cijferig) van demastercode bepaalt ookde lengte (4- tot 6-cijferig) van de code.Zolang de codes zijngeprogrammeerd, kuntu slechts een nieuwecode van gelijke lengteinvoeren. Wanneer u decodelengte wiltveranderen, moet ueerst alle codes wissen.001 Code toevoegen(maximaal 250)0000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 9999990000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 999999002 Code wijzigen 0000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 999999LED 72-74 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.StandaardinstelwaardeOpmerkingen overwerkprocedure7295 – (LED 72 knippert)invoer van deactuele code– bevestigen(Set 76)– (LED 73 knippert)Invoer nieuwecode– bevestigen(Set 76)– (LED 74 knippert)herhalen nieuwecode– bevestigen(Set 76)2580 – (LED 73 knippert)Voer een code in– bevestigen(Set 76)– (LED 74 knippert)herhalen invoercode– bevestigen(Set 76)– (LED 72 knippert)Invoer actuelecode– bevestigen(Set 76)– (LED 73 knippert)Invoer nieuwecode– bevestigen(Set 76)– (LED 74 knippert)code opnieuwinvoeren– bevestigen(Set 76)11.14 NL60


Nr. functie Bereikinstelwaarde003 Code wissen 0000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 999999004 Codegeheugen wissen(wist alle codes)010 AutomatischetijduitschakelingLED 72-74 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.StandaardinstelwaardeOpmerkingen overwerkprocedure– (LED 73 knippert)Invoer van eennieuwe code– bevestigen(Set 76)– (LED 74 knippert)herhalen invoercode– bevestigen(Set 76)3265 – 3265 = wissen– andere invoer =niet wissen00-31 00 – 00 = geenuitschakeling– 01 - 30 =uitschakeltijd inminuten– 31 = uitschakelingna 10 secondenStart-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel)De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen derijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan eenstart-rijprogramma worden toegewezen.Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’svrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2.De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 wordengewijzigd.Nr. functie BereikinstelwaardeStandaardinstelwaarde024 Configuratie code 11121. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)Opmerkingen overwerkprocedure11.14 NL61


Configuratie rijprogramma's voor code instellenWerkwijze• O-knop (75) indrukken.• Mastercode invoeren.• Driecijferig parameternummer 024 invoeren.• Invoer met de SET-knop (76) bevestigen.• Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen.• Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen.• Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen.• Stappen voor volgende codes herhalen.• Vervolgens op de O-knop indrukken.Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codesStoringsmeldingen van het bedieningspaneelDe volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED(77).– Nieuwe mastercode is reeds code– Nieuwe code is reeds mastercode– Code die gewijzigd moet worden bestaat niet– Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code– Code die gewist moet worden bestaat niet– Codegeheugen is vol.7.4 ISM-toegangsmodule (o)ZBij uitrusting met ISM-toegangsmodule of CanCode, zie handleiding „ISMtoegangsmodule“.11.14 NL62


FOnderhoud van het internetransportmiddel1 Bedrijfsveiligheid en milieubeschermingDe in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moetenworden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud.WAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelenIedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen)is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen gevalveranderen in grotere werksnelheden.OPMERKINGUitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruikuitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijfte garanderen.Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en deIG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel wordeningebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijnafgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogendus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere internetransportmiddelen uit dezelfde serie.2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoudPersoneel voor het onderhoudHet onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voordeze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daaromadviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffendeverkoopafdeling van de producent.11.14 NL63


Optillen en op de bok plaatsenWAARSCHUWING!Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddelBij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend opde daarvoor bestemde punten bevestigen.U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabineuitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door deborgbouten.Om het interne transportmiddel op te tillen en op de bok te plaatsen neemt u devolgende stappen:Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegenonbedoelde bewegingen.Uitsluitend een krik met voldoende hefvermogen gebruiken. Bij het op de bokplaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken) wordenuigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelenuitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, (zie "Transport en eersteinbedrijfstelling" op pagina 23).Bij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken)worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.ReinigingswerkzaamhedenVOORZICHTIG!BrandgevaarU mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.Verbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met debatterij (batterijstekker eruit trekken).Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alleveiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld doorkortsluiting) uit te sluiten.VOORZICHTIG!Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatieHet reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leidentot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatiemet water is verboden.Reinig de elektrische installatie niet met water.Reinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor metwaterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.11.14 NL64


ZVOORZICHTIG!Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het internetransportmiddelWanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal ofhogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldigafdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niettoegestaan.Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf"Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- enonderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddelna onderhoudswerkzaamheden" op pagina 81)).Werkzaamheden aan de elektrische installatieWAARSCHUWING!Gevaar op ongevallenUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamhedenuitvoeren aan de elektrische installatie.Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen dienodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten.Verbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij(batterijstekker eruit trekken).WAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen door elektrische stroomAan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:Intern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren"op pagina 47)).Druk op de NOODSTOP-schakelaar. Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).Doe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamhedenverricht aan elektrische onderdelen.Verbruiksmaterialen en oude onderdelenVOORZICHTIG!Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieuOude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens degeldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voordeze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.11.14 NL65


LaswerkzaamhedenVerwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordatu laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.InstelwaardenBij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronischeonderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijkeinstelwaarden.WielenZWAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan despecificaties van de producentDe kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het internetransportmiddel.Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddelminder en wordt de remweg langer.Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddelniet scheef gaat staan.Vervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts.Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelenvan de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in achtworden genomen.Hydraulische slangleidingenWAARSCHUWING!Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installatiesUit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen.Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden.Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen.Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden enverholpen.Uitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen.Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldendevoorschriften afvoeren.11.14 NL66


3 Onderhoud en inspectieEen grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkstevoorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim vanregelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormtbovendien een gevaar voor personen en bedrijf.WAARSCHUWING!De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijkeinvloed op de slijtage van de serviceonderdelen.We adviseren u dat de <strong>Jungheinrich</strong> klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyseverricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade doorslijtage te vermijden.De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst ennormale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterketemperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallenovereenkomstig verkorten.De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moetenworden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Alsonderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:ZW = Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per weekA = Om de 500 bedrijfsurenB = Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaarC = Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaart = Onderhoudsinterval standaardk =Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsintervalstandaard)De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet deexploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vasterdraaien.11.14 NL68


4 Onderhoudscontrolelijst4.1 Exploitant4.1.1 StandaarduitvoeringRemmen W A B C1 Controleren of de remmen werken. tElektrische installatie W A B C1Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van degebruikshandleiding controleren.t2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. tVoeding W A B C1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t2Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten,indien nodig polen invetten.t3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. tRijden W A B C1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. tFrame en opbouw W A B C1 Deuren en/of afdekkingen controleren. t2 Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. tHyd. bewegingen W A B C1Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage enbeschadigingen.k t2 Controleren of hydraulische installatie werkt. t3 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t11.14 NL69


4.2 Klantenservice4.2.1 StandaarduitvoeringRemmen W A B C1 Controleren of de remmen werken. t2 Luchtspleet van de magneetrem controleren. tElektrische installatie W A B C1 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t2Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van degebruikshandleiding controleren.t3 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t4Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie,aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van detkabels vastzitten.5 Framesluiting controleren. t6 Kabel- en motorbevestiging controleren. t7Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij hetvervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen.t8 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. tVoeding W A B C1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t2Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten,indien nodig polen invetten.t3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t4Werking van de batterijvergrendeling / batterijbevestigingcontroleren.t5 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. tRijden W A B C1 Drijfwerk controleren op geluiden en lekkages t2 Wiellagers en wielbevestiging controleren. t3 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t4 Controleren of de dodemansschakelaar werkt. t5 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. t6 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen.11.14 NL70


Frame en opbouw W A B C1 Deuren en/of afdekkingen controleren. t2 Toestand bestuurdersstoel controleren. t3 Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. t4 Frame en boutverbindingen controleren op beschadigingen. t5 Bevestiging en instelfunctie van bestuurdersstoel controleren. t6 Bevestiging bestuurdersplaats controleren. t7 Werking en bevestiging van de verstelbare bodemplaat controleren. t8 Sta- en treedvlakken op slipvastheid en beschadiging controleren. tHyd. bewegingen W A B C1Instelling en slijtage van de glijblokken en bevestigingen controleren,indien nodig glijblokken instellen.t2Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakkencontroleren.t3 Controleren of hydraulische installatie werkt. t4Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- enbuisleidingen vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn.t5Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkagesen bevestiging.t6 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t7 Trek-/drukstangen controleren. t8Controleren of de hefinstallatie werkt, goed is ingesteld en niet isversleten of beschadigd.t9Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulischsysteem" werken en of de plaatjes ervan volledig en goed leesbaar tzijn.10 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. t11 Hydraulische olie verversen. t12 Filter hydraulische olie, be- en ontluchtingsfilter vervangen. k t13Controleren of de hefeinduitschakeling / hefuitschakeling werkt, isbevestigd en niet is beschadigd.tOvereengekomen diensten W A B C1 Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren. t2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. t3Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifiekelading.t11.14 NL71


Sturen W A B C1Controleren of de elektrische stuurinrichting en de componentenervan werken.t2Stuurlagers, stuurspeling en stuurvertanding of stuurkettingcontroleren. Stuurvertanding of stuurketting invetten.t3 Mechanische onderdelen van stuurkolom controleren. t4.2.2 Optionele uitvoeringAquamatiekVoeding W A B C1Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotterwerken en niet lekken.t2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en niet lekt. tBatterijnavulsysteemVoeding W A B C1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is. tDatarecorderElektrische installatie W A B C1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd. tElektrolytcirculatieVoeding W A B C1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. t2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt. tLastrekHyd. bewegingen W A B CBevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel1ten dragende elementen controleren.SchoksensorElektrische installatie W A B C1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd. t11.14 NL72


ToegangsmoduleElektrische installatie W A B CControleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is1tbeschadigd.11.14 NL73


5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelenWerken met gebruiksmiddelenBedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met deaanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.WAARSCHUWING!Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaarBedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn.Breng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur.Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften.Vul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten.Meng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U maguitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordtvoorgeschreven in deze handleiding.VOORZICHTIG!Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffenDoor gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordtin combinatie met water versterkt.Mors niet met vloeistof.Verwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel.Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldendevoorschriften op.11.14 NL74


WAARSCHUWING!Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.Verwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aanverwijdering volgens voorschriftenMors niet met olie.Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel wordenverwijderd.Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldendevoorschriften op.Neem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht.Draag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt.Zorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt.Rook niet als u met olie werkt.Vermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct eenarts raadplegen.Na idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren.Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen.Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelenen direct een arts raadplegen.Vervang doordrenkte kleding en schoenen direct.Verbruiksmaterialen en oude onderdelenVOORZICHTIG!Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieuOude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens degeldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voordeze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.11.14 NL75


5.3 GebruiksmiddelenCode Bestelnumm Aantal Aanduiding ToepassingerA 50 449 669 5,0 l H-LP 46,Hydraulische installatieDIN 5152451 132 827* 5,0 l <strong>Jungheinrich</strong>hydraulische olieB 29 200 810 5,0 l H-LP 10,Hydraulische installatieDIN 51524C 50 380 904 5,0 l HSY 75W-90 DrijfwerkD 29 201 430 1,0 kg Vet, DIN 51825 SmeerserviceE 29 200 100 1,0 kg Vet, TTF52 SmeerserviceVet-richtwaardenCode VerzeeptypeDruppelpunt°CWalkpenetratie bij 25 °CNLG1-klasseBedrijfstemperatuur °CD Lithium 185 265 - 295 2 -35/+120E -- -- 310 - 340 1 -52/+100*De interne transportmiddelen worden vanaf de fabriek geleverd met een specialehydraulische olie (de <strong>Jungheinrich</strong> hydraulische olie, herkenbaar aan de blauwekleur) of de hydraulische olie voor koelhuizen (rode kleur). De hydraulische olie van<strong>Jungheinrich</strong> kan uitsluitend via de serviceorganisatie van <strong>Jungheinrich</strong> wordenverkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydraulische olie istoegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan eenmengsel te gebruiken van de hydraulische olie van <strong>Jungheinrich</strong> met een van degenoemde alternatieve hydraulische oliën.11.14 NL77


6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van deonderhoudwerkzaamheden.Om ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden te voorkomen moeten allenoodzakelijke veiligheidsmaatregels worden getroffen. De volgende voorwaardenmoeten worden gerealiseerd:Werkwijze• Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten.• Lastopnamemiddel volledig neerlaten.• Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren"op pagina 47).• Batterijstekker eruit trekken en het interne transportmiddel op deze manier tegenonbedoeld in gebruik nemen beveiligen.• Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet hettransportmiddel zodanig worden geborgd, dat neerlaten, kantelen of wegglijden isuitgesloten.WAARSCHUWING!Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel,bestuurderscabine en intern transportmiddelBij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine ofintern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen ofwegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten.Bij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingenworden nageleefd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 23). Interntransportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen),wanneer u aan de parkeerrem werkt.11.14 NL78


6.2 Wielmoeren vastdraaienZ De wielmoeren aan het aandrijfwiel vastdraaien volgens de in deonderhoudscontrolelijst aangegeven onderhoudsintervallen, (zie "Onderhoud eninspectie" op pagina 68)Wielmoeren vastdraaienVoorwaarden– Intern transportmiddel voorbereiden op de onderhouds- enrevisiewerkzaamheden, (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoevevan de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 78)Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal– MomentsleutelWerkwijze• Aandrijfwiel (85) zo positioneren dat de wielmoeren (84) door het gat (83) kunnenworden vastgedraaid.• Alle wielmoeren (84) met de momentsleutel door het gat (83) in de bumpervastdraaien.Daarvoor wielmoeren in aangegeven volgorde• eerst met 10 Nm vastdraaien• vervolgens met 150 Nm vastdraaien.Wielmoeren zijn vastgedraaid8384851432511.14 NL79


6.3 Controleer elektrische zekeringenZekeringen controlerenVoorwaarden– Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en reparatiewerkzaamheden.Werkwijze• Armsteun opklappen.• Zekeringen controleren op de juiste waarde volgens de tabel en indien nodigvervangen.• Armsteun sluiten.Zekeringen zijn gecontroleerd.F15 F1 6F1 9F22 3F1 F17Aanduiding Afzekering van Waarde (A)F 15 Hoofdzekering 300F1 Hoofdregelzekering 106F1 EA/BT 29F22 elektromechanische componenten 103F1 Stuurmotor 30F17 Niet in gebruik 1011.14 NL80


6.4 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel naonderhoudswerkzaamhedenZZWerkwijze• Intern transportmiddel grondig reinigen.• Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" oppagina 76).• Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen.• Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 31).• Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolieverversen.• Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olieverversen.De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.WAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen door defecte remmenOnmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om dewerking van de remmen te controleren.Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat destoring is gevonden en verholpen.• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruiknemen" op pagina 43).Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacteninspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van debedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.11.14 NL81


7 Het interne transportmiddel stilleggenZWanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd(bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in eenvorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en nastillegging uit, zoals hierna beschreven.WAARSCHUWING!Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddelBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelenuitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen.U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabineuitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door deborgbouten.Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken:Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegenongewenste bewegingen.Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij hetopbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen,houten klossen) te gebruiken.Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelenuitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen entypeplaatjes" op pagina 21).Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschiktemiddelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geencontact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielenen wiellagers niet worden beschadigd.Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet uverdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.7.1 Maatregelen vóór de stilleggingWerkwijze• Intern transportmiddel grondig reinigen.WAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen door defecte remmenOnmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om dewerking van de remmen te controleren.Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat destoring is gevonden en verholpen.• Werking van de rem controleren.• Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie"Gebruiksmiddelen" op pagina 77).11.14 NL82


Z• Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische componenten van demachine, die niet zijn voorzien van een verflaag.• Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" oppagina 76).• Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 31).• Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet.Bovendien de aanwijzingen van de producent van de batterij in acht nemen.• Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.7.2 Maatregelen tijdens de stilleggingOPMERKINGBeschadiging van de batterij door diepontladingDoor zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Doordiepontlading gaat de batterij minder lang mee.Batterij minimaal om de 2 maanden opladen.Z batterij opladen Batterij laden (zie "Batterij laden" op pagina 31).11.14 NL83


7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel nastilleggingZZWerkwijze• Intern transportmiddel grondig reinigen.• Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" oppagina 76).• Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen.• Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 31).• Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolieverversen.• Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olieverversen.De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.WAARSCHUWING!Gevaar op ongevallen door defecte remmenOnmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om dewerking van de remmen te controleren.Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat destoring is gevonden en verholpen.• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruiknemen" op pagina 43).Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacteninspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van debedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.11.14 NL84


8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewonegebeurtenissenZZEr moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften wordenuitgevoerd. <strong>Jungheinrich</strong> adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.<strong>Jungheinrich</strong> biedt voor deze controles een speciale garantieservice metovereenkomstig opgeleide medewerkers.Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel nabijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften inacht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend gevenvanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige ofeconomische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis enervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteitvan de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principesvoor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzienvan veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddelook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt dooreventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar deresultaten van de controle minstens twee volgende controles.De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controlevoorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maandvan welk jaar de volgende controle plaatsvindt.9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoerenZBij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundigbuiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriftenvan uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, deverbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold engekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschrevenwerkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschrevenveiligheidsaanwijzingen in acht nemen.10 Meting van lichaamstrillingenZTrillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, wordenomschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij dechauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van dechauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" vankracht geworden.Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt defabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.11.14 NL85


ABijlage tractiebatterijInhoudsopgaveA Bijlage tractiebatterij................................................................ 11 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 22 Typeplaatje .............................................................................................. 23 Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... 34 Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. 44.1 Beschrijving ............................................................................................. 44.2 Gebruik .................................................................................................... 54.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... 85 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ 95.1 Beschrijving ............................................................................................. 95.2 Gebruik .................................................................................................... 105.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............................................................................................................ 136 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 146.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 146.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 156.3 Vullen....................................................................................................... 156.4 Waterdruk ................................................................................................ 156.5 Vulduur .................................................................................................... 166.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 166.7 Batterijslangen......................................................................................... 166.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 166.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 176.10 Servicewagen .......................................................................................... 177 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 187.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 188 Batterijen reinigen.................................................................................... 209 Batterij opslaan........................................................................................ 2210 Storingshulp............................................................................................. 2211 Afdanking................................................................................................. <strong>220</strong>3.13 NL1


1 Gebruik volgens bestemmingAls de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geenoriginele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepenplaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt degarantie.Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van debatterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).2 Typeplaatje1,246810111235791513141 Batterij-aanduiding2 Batterijtype3 Productieweek / bouwjaar4 Serienummer5 Leveranciersnummer6 Nominale spanning7 Nominale capaciteit9 Batterijgewicht in kg8 Aantal cellen15 Eletrolytvolume in liter10 Batterijnummer11 Producent13 Logo van de producent12 CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V14 Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen03.13 NL2


3 Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andereaanwijzingenGebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moetworden gerecycled.Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en eendoorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuilworden gegooid.De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van deDuitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met deproducent van de batterij.Roken verboden!Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Erbestaat explosie- en brandgevaar!Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijkebeschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril enveiligheidshandschoenen)worden gedragen.Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerdgereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken,stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of anderemodificaties aanbrengen.Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellenstaan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemdevoorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd.Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen.Veiligheidshandschoenen dragen.Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaatsaanbrengen!Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie doorvakpersoneel uitvoeren!03.13 NL3


4 Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaarelektrolyt4.1 BeschrijvingTractiebatterijen van <strong>Jungheinrich</strong> zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen envloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Liben PzM.ElektrolytDe nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominaleelektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen,lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorendecorrectiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.4.1.1 Nominale gegevens batterij1. Product Tractiebatterij2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje4. Ontlaadstroom C5/5h5. Nominale dichtheid van het 1,29 kg/lelektrolyt 16. Nominale temperatuur 230 °C7. Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"Grenstemperatuur 355 °C1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt.2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturenverkorten de beschikbare capaciteit.3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.03.13 NL4


4.2 Gebruik4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemenZDe vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van deproducent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemenControles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstellingZWerkwijze• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert.• Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min opmin) en goed contact maakt.• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders enverbinders controleren.• Batterij bijladen.• Elektrolytstand controleren.De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van deseparator liggen.• Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.Controle uitgevoerd.4.2.3 Ontladen van de batterijZVoor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komtovereen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van deontlading. Lege batterijen meteen opladen.03.13 NL5


4.2.4 Batterij opladenWAARSCHUWING!Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenBij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. Degasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld interntransportmiddel aan- of loskoppelen.Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologievan de batterij.Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen.Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddelwordt opgeladen.Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, omvoldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van interntransportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuurworden gebruikt.In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moetenbeslist worden nageleefd.AANWIJZINGBatterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethodenop basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.03.13 NL6


ZTijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom magpas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45°C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het ladenminimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt.Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen.ZZBatterij opladenVoorwaarden– Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °CWerkwijze• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het internetransportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten.• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakeldelader aansluiten.• Lader inschakelen.Batterij geladenHet opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanninggedurende 2 uur constant blijft.CompensatieladenCompensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor hetbehoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoendelading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit vanmax. 5 A/100 Ah hebben.Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.TussenladenZTussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduurverlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die delevensduur van de batterijen kunnen verkorten.Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaatsvan regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.03.13 NL7


4.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellenZWaterkwaliteitDe waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die vangezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater doordestillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor hetmaken van elektrolyt.4.3.1 Dagelijks– Batterij na iedere ontlading opladen.– Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd.– Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot denominale stand.ZDe hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant vande separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden ende "Max"-markering niet overschrijden.4.3.2 Wekelijks– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen.– Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatieladinguitvoeren.4.3.3 Maandelijks– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bijingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd.– Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuurvan alle cellen worden gemeten en geregistreerd.– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.ZAls er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillentussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.4.3.4 Jaarlijks– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN1175-1.– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.ZDe bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 nietlager zijn dan 50 per volt nominale spanning.03.13 NL8


5 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV enPzV-BS5.1 BeschrijvingPzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurendede volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppenworden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdenshet gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld alsaan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie vande elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van decelbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.Z PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.ElektrolytDe elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolytkan niet worden gemeten.5.1.1 Nominale gegevens batterij1. Product Tractiebatterij2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje4. Ontlaadstroom C5/5h5. Nominale temperatuur 30 °CGrenstemperatuur 145 °C niet als bedrijfstemperatuurtoegestaan6. Nominale dichtheid van de Niet meetbaarelektrolyt7. Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturenverkorten de beschikbare capaciteit.03.13 NL9


5.2 Gebruik5.2.1 InbedrijfstellingControles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstellingWerkwijze• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert.• Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min opmin) en goed contact maakt.• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders enverbinders controleren.• Batterij bijladen.• Batterij opladen.Controle uitgevoerd.5.2.2 Ontladen van de batterijZZVoor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan60% van de nominale capaciteit worden vermeden.Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteitverlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladenbatterijen meteen opladen en niet laten staan.03.13 NL10


5.2.3 Batterij opladenWAARSCHUWING!Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenBij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. Degasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld interntransportmiddel aan- of loskoppelen.Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologievan de batterij.Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen.Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddelwordt opgeladen.Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, omvoldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van interntransportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuurworden gebruikt.In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moetenbeslist worden nageleefd.AANWIJZINGMateriële schade door onjuist opladen van de batterijOnjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrischeleidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uitde cellen.Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden.Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producentvrijgegeven uitvoering toegestaan.Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte enhet batterijtype.Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de ladergeschikt is.Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.03.13 NL11


ZZBatterij opladenVoorwaarden– Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °CWerkwijze• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakeldelader aansluiten.• Lader inschakelen.Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als detemperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is eentemperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbijmoet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.Batterij geladenHet opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanninggedurende 2 uur constant blijft.CompensatieladenCompensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor hetbehoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoendelading.Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.TussenladenZZTussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduurverlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die delevensduur van de batterijen kunnen verkorten.Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaatsvan regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.03.13 NL12


5.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV enPzV-BSZ Geen water bijvullen!5.3.1 Dagelijks– Batterij na iedere ontlading opladen.5.3.2 Wekelijks– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.5.3.3 Per kwartaal– Totaalspanning meten en registreren.– Afzonderlijke spanningen meten en registreren.– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.Z De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5uur uitvoeren.ZAls er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillentussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.5.3.4 Jaarlijks– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN1175-1.– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.ZDe bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 nietlager zijn dan 50 per volt nominale spanning.03.13 NL13


6 Waterbijvulsysteem Aquamatik6.1 Opbouw waterbijvulsysteem151617> 3 m1819+ -2015 Watertank16 Tappunt met kogelkraan17 Stromingsindicator18 Afsluitkraan19 Afsluitkoppeling20 Afsluitstekker op batterij03.13 NL14


6.2 FunctiebeschrijvingHet waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen vande nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met eensteekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Nahet openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstopregelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaaldewaterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordtgesloten.De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voorde meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.6.3 VullenDe batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige opladingvan de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat hetbijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.6.4 WaterdrukHet waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken defunctionele betrouwbaarheid van de systemen.WaterkrachtOpstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeenmet 0,1 barWaterdrukDe instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 -1,8 bar liggen.03.13 NL15


6.5 VulduurDe vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, deomgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. Dewatertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij wordenlosgekoppeld.6.6 WaterkwaliteitZDe waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die vangezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater doordestillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor hetmaken van elektrolyt.6.7 BatterijslangenDe slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakelingworden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.6.8 BedrijfstemperatuurBatterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes wordenopgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.03.13 NL16


6.9 ReinigingsmethodenDe stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudendestoffen of zepen in aanraking komen.6.10 ServicewagenMobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijkecellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereistevuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagenen die van de batterij.03.13 NL17


7 Elektrolytcirculatie7.1 FunctiebeschrijvingDe elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor eenvermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd(laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moetvoor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via eenslangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolytvindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte wordendezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.PompBij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moetende filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.Batterij-aansluitingEr is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingenuit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerdekoppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleidnaar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken inde slang komen.DrukbewakingsmoduleDe elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. Dedrukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Opdeze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden metelektrolytcirculatie beschikbaar is.Bij eventuele storingen, zoals– luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling)of defect,– lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of– aanzuigfilter vuilis er een storingsmelding op de lader te zien.03.13 NL18


AANWIJZINGAls een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordtgebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen,kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem.Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem,bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aanluchttoevoerzijde.Schematische weergaveElektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.03.13 NL19


8 Batterijen reinigenHet is nodig om de batterijen en troggen te reinigen– Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externegeleidende delen moet blijven bestaan– Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden– Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen ofblokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden– Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermedenBij het reinigen van de batterijen erop letten, dat– de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudendespoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid.– bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften vooreen veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voorhet afvoeren van afval in acht nemen.– veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen.– celstoppen niet worden verwijderd of geopend.– de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen,uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven wordengereinigd.– na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd,bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken.– Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en metinachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.03.13 NL20


ZZBatterij met hogedrukreiniger reinigenVoorwaarden– Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn– Celstoppen geslotenWerkwijze• Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen.• Geen reinigingsadditieven gebruiken.• Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140°aanhouden.Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter deuitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden.• Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden.• Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden.• Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting tevermijden.Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om deoppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden.• Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeldperslucht of poetsdoeken.Batterij gereinigd.03.13 NL21


9 Batterij opslaanAANWIJZINGDe batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, andersis hij op lange termijn niet meer functioneel.Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledigopgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteitvan de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen wordengekozen:– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledigeoplading voor PzV-batterijen.– Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMenPzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten dezevoor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.10 StoringshulpZAls er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contactworden opgenomen met de klantenservice van de producent.De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van deproducent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.11 AfdankingBatterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbakmogen niet bij het huisvuil worden gegooid.De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitsebatterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van debatterij.03.13 NL22

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!