21.01.2016 Views

Gezondheidszorg Ethiek

TGE201504_72dpi

TGE201504_72dpi

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Tijdschrift voor<br />

<strong>Gezondheidszorg</strong><br />

en <strong>Ethiek</strong> Themanummer<br />

Evidence Based Medicine<br />

Jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

• EBM in crisis?<br />

• Evidence-based policy als<br />

reflexieve praktijk<br />

• EBM vanuit het perspectief van<br />

de patiënt<br />

• Het pluis/niet-pluis gevoel als<br />

onderdeel van EBM<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Colofon<br />

Het Tijdschrift voor <strong>Gezondheidszorg</strong> en <strong>Ethiek</strong> is een forum op het raakvlak<br />

van gezondheidszorg, samenleving en ethiek. TGE is voortgekomen uit de<br />

christelijke traditie en stelt zich ten doel op wetenschappelijk en filosofisch<br />

verantwoorde wijze bij te dragen aan het debat over ethische vragen in de<br />

gezondheidszorg met aandacht voor de levensbeschouwelijke context van<br />

die vraagstukken. TGE wordt uitgegeven onder auspiciën van de Stichting<br />

Geneeskunde en <strong>Ethiek</strong>. De redactie voert een onafhankelijk beleid. Het<br />

TGE verschijnt vier maal per jaar.<br />

Richtlijnen voor auteurs<br />

• Kopij via e-mail opsturen aan:<br />

valesca.hulsman@radboudumc.nl.<br />

• Voor de volledige richtlijnen voor<br />

auteurs, bezoek onze website op:<br />

www.vangorcum.nl/tge.<br />

Redactiesecretariaat<br />

Dr. Gert Olthuis<br />

(hoofdredacteur), Nijmegen<br />

Mevr. drs. Valesca Hulsman<br />

(eindredacteur), Nijmegen<br />

Afd. IQ healthcare 114<br />

Sectie <strong>Ethiek</strong><br />

Radboudumc<br />

Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen<br />

Tel.: 024-3613359<br />

E-mail:<br />

Hoofdredactie.TGE@gmail.com<br />

Internet: www.vangorcum.nl<br />

Redactie<br />

Mevr. dr. Ineke Bolt, Utrecht/<br />

Rotterdam<br />

Prof. dr. Kris Dierickx, Leuven<br />

Mevr. dr. Karin Janssen van Doorn,<br />

Brussel<br />

Mevr. mr. dr. Wendy Kieboom,<br />

Maastricht<br />

Dr. Vincent Kirkels, Oss<br />

Mevr. dr. Elleke Landeweer,<br />

Amsterdam<br />

Prof. dr. Carlo Leget, Utrecht<br />

Mevr. dr. Joke Lemiengre, Leuven<br />

Mevr. dr. Maria van den Muijsenbergh,<br />

Nijmegen<br />

Mevr. dr. Andrea Ruissen,<br />

Amsterdam<br />

Redactieraad<br />

Prof. dr. Martin Buijsen, Rotterdam<br />

Dr. Wim Dekkers, Nijmegen<br />

Mevr. mr. Helma Duijnstee-Bijvoet,<br />

Maastricht<br />

Mevr. dr. Mirjam Houtlosser, Leiden<br />

Dr. Vincent Kirkels (voorzitter), Oss<br />

Prof. dr. Axel Liégeois, Gent<br />

Prof. dr. Hans Reinders,<br />

Amsterdam<br />

Prof. dr. Paul Schotsmans, Leuven<br />

Prof. dr. Cor Spreeuwenberg,<br />

Maastricht<br />

Drs. Hans Stevens, Arnhem<br />

Mevr. dr. Alies Struijs, Den Haag<br />

Dr. Thijs Tromp, Utrecht<br />

Dr. Hugo Verbrugh, Rotterdam<br />

Prof. dr. Hub Zwart, Nijmegen<br />

Uitgave en druk<br />

Koninklijke Van Gorcum BV,<br />

Postbus 43, 9400 AA Assen<br />

Telefoon: 0592-379555,<br />

Fax: 0592-379552<br />

Abonnementsprijs<br />

particulieren € 50,00<br />

instellingen € 86,00<br />

studenten € 31,40<br />

Losse nummers € 14,50<br />

Abonnementsadministratie<br />

Koninklijke Van Gorcum BV,<br />

Postbus 43, 9400 AA Assen<br />

Tel. 0592-379555;<br />

Fax 0592-379552<br />

E-mail: tge@vangorcum.nl<br />

www: vangorcum.nl<br />

©2015, Koninklijke van Gorcum,<br />

Assen<br />

Alle auteursrechten ten aanzien van<br />

de inhoud van deze uitgave worden<br />

uitdrukkelijk voorbehouden.<br />

Abonnementen worden automatisch<br />

verlengd tenzij voor 1 december<br />

voorafgaande aan de nieuwe jaargang<br />

een schriftelijke opzegging is<br />

ontvangen.<br />

ISSN 1572 - 0179<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Evidence based medicine doorgelicht<br />

Redactioneel<br />

“Evidence based medicine: Zóo jaren negentig”<br />

stond er onlangs te lezen op een aankondiging<br />

van een lunchdiscussiebijeenkomst op<br />

een afdeling van de Universiteit Maastricht.<br />

Tja, daar zit je dan met een heel nummer<br />

van het Tijdschrift voor <strong>Gezondheidszorg</strong><br />

en <strong>Ethiek</strong> (TGE) gewijd aan dat fenomeen.<br />

Evidence Based Medicine (EBM) was het<br />

thema van het jaarlijkse congres van de<br />

Vereniging voor Filosofie en Geneeskunde<br />

(VFG), dat in november 2014 plaatsvond. Dat filosofen<br />

zich bezig houden met zaken die allang geen voorpaginanieuws<br />

meer zijn, is algemeen bekend. De uil van<br />

Minerva, zo schreef Hegel, vliegt pas uit in de schemering,<br />

als de waan van de dag voorbij is. Nu EBM zo’n<br />

jaar of 25 bestaat, is dit een prima moment om kritisch<br />

te analyseren wat zij ons gebracht heeft, wat haar tekortkomingen<br />

zijn en wat de uitdagingen voor de toekomst<br />

zijn.<br />

De basis voor dit TGE-nummer wordt gevormd door de<br />

lezingen en discussies die plaatsgevonden hebben op<br />

het VFG jaarcongres. Daarnaast zijn wij op zoek gegaan<br />

naar bijdrages die EBM vanuit een ander perspectief<br />

belichten. Het openingsartikel is verzorgd door de historici<br />

Timo Bolt en Frank Huisman. Hun analyse laat<br />

zien hoe EBM is ontstaan eind jaren tachtig, begin jaren<br />

negentig. Tegenwoordig wordt EBM meestal opgevat als<br />

dé manier waarop geneeskunde bedreven móet worden:<br />

een soort kwaliteitskeurmerk dat allerlei partijen zich<br />

toe-eigenen. Bolt en Huisman laten juist zien dat EBM<br />

ontstaan is als een hervormingsbeweging: kritische dokters<br />

wilden zich bevrijden van authority-based-medicine en<br />

professionals aanmoedigen om zelf kritisch de medische<br />

literatuur te checken in plaats van enkel af te gaan op<br />

hun leermeesters. EBM lijkt nu echter zelf verworden<br />

te zijn tot een nieuw soort authority based medicine. Toch<br />

pleiten Bolt en Huisman niet voor een ‘romantische’<br />

terugkeer naar zogenaamd real EBM, zoals anderen<br />

doen. EBM zou eerder een veel specifiekere invulling<br />

moeten krijgen.<br />

Roland Bal vraagt zich in zijn artikel af hoe gezondheidsbeleid<br />

meer zou kunnen aansluiten bij onderzoek. Evidence<br />

based policy zou zich niet zozeer moeten laten leiden<br />

door de methodologische grondslagen van EBM, maar<br />

zou geïnspireerd moeten worden door haar praktijk. Als<br />

we kijken naar het uitvoeren van trials, het ontwikkelen<br />

en implementeren van richtlijnen, dan zien we dat dit<br />

in de praktijk veel rommeliger verloopt dan beschreven<br />

in de ‘EBM-onderzoeksopzet’. EBM lijkt in de praktijk<br />

alleen succesvol, zo betoogt Bal, als er een reflexieve<br />

ruimte is waarin gezocht kan worden naar pragmatische<br />

oplossingen voor zich telkens voordoende frictie tussen<br />

onderzoek en praktijk. Om beleid beter op praktijk en<br />

onderzoek te laten aansluiten zou er binnen beleidsvorming<br />

ook meer ruimte gemaakt moeten worden voor<br />

reflexieve ruimtes.<br />

Klasien Horstman lijkt voor een andere strategie te<br />

kiezen in haar analyse van EBM-idealen in de publieke<br />

gezondheidszorg. Door de epidemiologisering – algehele<br />

trust in numbers – is het ‘publiek’ in de publieke<br />

gezondheidszorg tot een statistisch fenomeen verworden.<br />

Hierdoor is de afstand tussen zorg en publiek<br />

immens groot geworden en is het gezag van de publieke<br />

gezondheidszorg tanende. Om dit tij te keren zou de<br />

publieke gezondheidszorg zich meer moeten laten leiden<br />

door kentheoretische idealen uit de sociale wetenschappen<br />

en geesteswetenschappen.<br />

Met zijn pleidooi voor het serieus nemen van het pluis/<br />

niet-pluis gevoel lijkt huisarts Erik Stolper zich op het<br />

eerste gezicht af te wenden van het EBM-ideaal. Stolper<br />

meent inderdaad dat de EBM-beweging in Nederland in<br />

sommige opzichten nogal kortzichtig is, omdat velen de<br />

klinische expertise van de dokter en de voorkeuren van<br />

de patiënt niet als onderdeel van EBM zien, terwijl dat<br />

wel het geval zou moeten zijn. Hij legt uit hoe het pluis/<br />

niet-pluis gevoel een vorm van kennis is die toegepast<br />

kan worden binnen diagnostiek, en die bovendien ook<br />

heel goed aan te leren is door beginnende artsen.<br />

Naast deze beschouwende stukken over EBM bevat dit<br />

TGE-nummer een aantal besprekingen van boeken die<br />

(in)direct verwijzen naar de problematiek van EBM. Verder<br />

beschrijft Rob Houtepen hoe EBM verankerd is in<br />

onze beeldcultuur, Wendy Kieboom bespreekt het juridische<br />

kader van EBM, en Lottie van Starkenburg belicht<br />

EBM vanuit het perspectief van de patiënt. We hopen<br />

dat u na het lezen van al deze verschillende bijdrages,<br />

net zoals wij, tot de conclusie komt dat EBM helemaal<br />

niet “zóo jaren negentig is”.<br />

Jenny Slatman (bestuurlid VFG, Universiteit Maastricht) en<br />

Wendy Kieboom (TGE-redactie)<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

101


Caput Selectum<br />

Evidence-based medicine in crisis?<br />

Een historisch commentaar op het actuele debat<br />

Ondanks de vele successen van evidence<br />

based medicine (EBM) verkeert de beweging<br />

momenteel in een crisis. Dit is de boodschap<br />

van een recent, veelvuldig aangehaald artikel<br />

in de British Medical Journal, geschreven<br />

door Trisha Greenhalgh, Jeremy Howick en<br />

Neal Maskrey, drie uitgesproken exponenten<br />

van de EBM-beweging. Als uitweg uit de crisis<br />

bepleiten zij een terugkeer naar het ware,<br />

oorspronkelijke gedachtegoed van EBM. Zij<br />

schetsen daarmee een dubbel beeld – van<br />

zowel het gouden verleden als de toekomst van EBM −<br />

waarbij wij als historici onze bedenkingen hebben.<br />

Het artikel van Greenhalgh en collega’s, dat in juni 2014<br />

uitkwam, is allerminst onopgemerkt gebleven. Zelf hebben<br />

we kunnen waarnemen hoe het nieuws – en de discussies –<br />

over het artikel zich als een lopend vuurtje binnen het UMC<br />

Utrecht verspreidde. In internationale medische kringen ging<br />

het niet anders, zoals alleen al een oppervlakkige zoektocht<br />

op internet duidelijk maakt. Hoewel de auteurs naast bijval<br />

ook kritiek hebben geoogst, valt op dat er brede instemming<br />

is met hun opsomming van ‘negatieve onbedoelde gevolgen’<br />

van EBM, waaronder: het misbruik dat door de industrie<br />

wordt gemaakt van het merk [sic] evidence-based; het onhandelbaar<br />

grote aantal klinische richtlijnen; de geringe klinische<br />

relevantie van veel evidence en een medische praktijk die, als<br />

gevolg van een inflexibele omgang met regels, richtlijnen en<br />

beslisbomen, eerder management driven dan patient-centered<br />

dreigt te worden (Greenhalgh, Howick & Maskrey, 2014).<br />

Dat de crisisstemming tamelijk algemeen aanwezig is binnen<br />

de EBM-beweging, blijkt ook uit andere recente publicaties<br />

waarin exponenten van de beweging zelf het falen van EBM<br />

(Howick & Every-Palmer, 2014) en de verspilling in het<br />

medisch-wetenschappelijke onderzoek (Lancet-serie, 2014)<br />

aan de kaak stelden. 1 Typerend is ook de opiniepeiling die<br />

de British Medical Journal naar aanleiding van het artikel van<br />

Greenhalgh et al. organiseerde over de vraag: ‘Is evidencebased<br />

medicine broken?’ De uitslag van deze peiling – iets<br />

meer dan de helft van de 682 respondenten beantwoordde<br />

de vraag bevestigend – is van weinig betekenis, maar het is<br />

veelzeggend dat de British Medical Journal de vraag überhaupt<br />

opwierp (BMJ, 2014).<br />

Wat ons als historici echter trof was niet zozeer de crisisstemming<br />

op zichzelf als wel de manier waarop de (vermeende)<br />

crisis en de mogelijke uitweg daaruit in een tijdsperspectief<br />

werden geplaatst. Het artikel van Greenhalgh en collega’s is<br />

daarbij in onze ogen exemplarisch voor de (niet geheel juiste)<br />

Dr. Timo Bolt<br />

Universitair docent<br />

Afdeling medische geschiedenis<br />

Erasmus MC Rotterdam<br />

intern postadres Na-2322<br />

Postbus 2040<br />

3000 CA Rotterdam<br />

E-mail: t.bolt@erasmusmc.nl<br />

Prof. dr. Frank Huisman<br />

Hoogleraar medische geschiedenis<br />

UMC Utrecht, div. Julius Centrum<br />

Huispost Str. 6.131<br />

PO Box 85500<br />

3508 GA Utrecht<br />

E-mail: f.g.huisman-3@umcutrecht.nl<br />

wijze waarop meerdere vertegenwoordigers van de beweging<br />

tegen verleden, heden en toekomst van EBM aankijken. 2<br />

Wat is het geval? Greenhalgh en medeauteurs pleiten als<br />

woordvoerders van de zogeheten Evidence Based Medicine<br />

Renaissance Group voor een terugkeer naar ‘the movement’s<br />

founding principles’. Zij spreken daarbij van de noodzaak<br />

van een terugkeer naar real EBM. Vrij vertaald suggereren zij<br />

daarmee dat in den beginne alles goed was, maar dat in de<br />

loop van de tijd iets verloren is gegaan waarop weer zou moeten<br />

worden teruggegrepen teneinde het ‘echte’ evidence-based<br />

medicine in ere te herstellen en zo de huidige geneeskunde en<br />

gezondheidszorg uit de crisis te leiden.<br />

Omdat de visie van Greenhalgh en collega’s dus berust op<br />

een hele specifieke perceptie van de geschiedenis van EBM,<br />

menen wij als historici dat nadere historische analyse en<br />

duiding geboden is. Aan de hand van vier ontwikkelingen<br />

die EBM in de afgelopen kwart eeuw heeft doorgemaakt<br />

trachten we in dit artikel inzicht te bieden in de historische<br />

achtergronden van de huidige crisisstemming binnen de<br />

EBM-beweging. Bovendien plaatsen we kanttekeningen bij<br />

zowel het ‘gouden verleden’ van de beweging als de beoogde<br />

toekomst van real EBM.<br />

1. Van hervormingsbeweging naar gevestigde orde<br />

EBM kan worden beschouwd als een hervormingsbeweging<br />

(Bolt, 2015). Alleen al gezien hun karakters en temperamenten<br />

laten de pioniers van de EBM-beweging zich goed<br />

vergelijken met politieke, religieuze en/of ideologische her-<br />

102<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


vormers (Marks, 1997). Zo is bijvoorbeeld David Sackett door<br />

vriend en vijand omschreven als een ‘apostelachtig figuur’<br />

en een ‘profeet’ die onvermoeibaar stad en land afreisde om<br />

met grote ‘zendingsdrang’ het ‘evangelie’ van evidence-based<br />

medicine te verspreiden. Het is opvallend hoe vaak vertegenwoordigers<br />

van EBM bij het aanduiden van hun helden hun<br />

toevlucht namen tot religieus taalgebruik; hetzelfde geldt voor<br />

het enthousiasme waarmee ze deze ideologie hebben omarmd<br />

(Daly, 2005).<br />

Behalve als evangelisten zijn de pioniers van de EBMbeweging,<br />

Sackett voorop, ook regelmatig omschreven als<br />

iconoclasten; als kritische geesten die de gevestigde orde van<br />

authority-based medicine omver wilden werpen. Hun democratische<br />

en antiautoritaire benadering kwam onder andere<br />

tot uitdrukking in de manier waarop de geneeskunde werd<br />

onderwezen aan McMaster University in Hamilton Canada,<br />

de bakermat van zowel problem-based learning als EBM. Daar<br />

ontwikkelden Sackett en zijn collega’s van de afdeling klinische<br />

epidemiologie en biostatistiek rond 1980 hun onderwijsmethode,<br />

die zij aanduidden als critical appraisal van de<br />

medische literatuur. Studenten werd geleerd niet af te gaan op<br />

de autoriteit van hun leermeesters, maar zelf relevante evidence<br />

op te zoeken in de medische literatuur, zodat ze zelfstandig<br />

klinische vraagstukken konden oplossen. Bovendien leerden<br />

ze dat ze niet alles blind moesten geloven wat er gedrukt<br />

stond, maar dat ze in plaats daarvan de gevonden artikelen<br />

in de medische literatuur<br />

kritisch moesten beoordelen<br />

(Daly, 2005).<br />

Uit deze critical appraisal<br />

ontstond vervolgens evidence-based<br />

medicine. In 1992<br />

lanceerde een werkgroep van<br />

McMaster het nieuwe concept in een artikel in de Journal of<br />

the American Medical Association (JAMA), met als ondertitel<br />

‘A new approach to teaching the practice of medicine’<br />

(Evidence-Based Medicine Working Group, 1992). Dit artikel<br />

vormde de inleiding op een langlopende serie artikelen in<br />

de JAMA met de overkoepelende titel ‘User’s guides to the<br />

medical literature’. Dit onderstreept hoe groot (aanvankelijk)<br />

de overlap tussen critical appraisal en EBM was.<br />

Voor veel van de pioniers en vroege exponenten is dit de kern<br />

van EBM: de (zelf-)kritische en anti-autoritaire attitude die<br />

ten grondslag lag aan critical appraisal. Juist op dit essentiële<br />

punt dreigt het in hun ogen tegenwoordig faliekant mis te<br />

gaan, als gevolg van de geweldige opmars die EBM in de loop<br />

van de tijd heeft gemaakt (Bolt, 2015). De EBM-beweging<br />

bestaat namelijk niet langer uit een kleine gemeenschap van<br />

antiautoritaire, (zelf-)kritische evangelisten. Zij is enorm<br />

gegroeid en bovendien al snel onderdeel gaan uitmaken<br />

van de (nieuwe) gevestigde orde in de geneeskunde en de<br />

gezondheidszorg. Dit succes lijkt een belangrijke schaduwzijde<br />

te hebben gehad. De geschiedenis leert dat oppositionele<br />

of revolutionaire groeperingen die uiteindelijk zelf aan de<br />

macht komen het vaak moeilijk vinden om (volledig) vast te<br />

EBM is al snel onderdeel gaan uitmaken van de<br />

(nieuwe) gevestigde orde in de geneeskunde en<br />

de gezondheidszorg<br />

houden aan hun oorspronkelijke idealen, mede doordat ze<br />

ingekapseld raken in bestaande belangen en structuren (Parker,<br />

2000). In dit licht is het tekenend dat sommige pioniers<br />

van de EBM-beweging moeite hebben met de grootschalige<br />

acceptatie van evidence-based medicine. Geregeld geven zij<br />

uiting aan hun bezorgdheid over de simplistische, dogmatische<br />

en weinig (zelf)kritische wijze waarop hun epigonen<br />

de principes van EBM toepassen (Bolt, 2015). Ross Uphur<br />

bijvoorbeeld, een Canadese arts die aan McMaster University<br />

is opgeleid, stelt:‘(…) it seems a new orthodoxy is emerging,<br />

as resistant to criticism and reflection as the “paradigm” it<br />

sought to replace’ (Upshur, 2005).<br />

2. Van evidence-based practitioners naar evidence users<br />

De hierboven gesignaleerde kloof tussen pioniers en epigonen<br />

is verdiept door een tweede evolutie die EBM heeft<br />

doorgemaakt. Gordon Guyatt – de klinisch epidemioloog<br />

van McMaster die in 1990 de term evidence-based medicine<br />

muntte – heeft deze evolutie aan het begin van de jaren<br />

2000 als volgt bescheven: ‘When I started, I thought we were<br />

going to turn people into evidence-based practitioners, that<br />

they were really going to understand the methodology, that<br />

they were really going to critique the literature and apply the<br />

results to clinical practice. I no longer believe that. What I<br />

believe now is that there will be a minority of people who will<br />

be evidence-based practitioners, and that the other folk will<br />

be evidence users (…) They are<br />

not actually expected to read<br />

and understand the articles<br />

and really be able to dissect<br />

the methodology’ (geciteerd<br />

in: Daly, 2005, p. 91).<br />

Het onderscheid dat Guyatt<br />

hier maakt tussen een minderheid van evidence-based practitioners<br />

en een meerderheid van evidence users hangt samen<br />

met een belangrijke verschuiving binnen EBM. Terwijl het<br />

accent aanvankelijk nog vooral lag op critical appraisal, kwam<br />

dat in de loop van de jaren 1990 steeds sterker te liggen op het<br />

produceren van systematic reviews en richtlijnen. Deze ontwikkeling<br />

had een belangrijke implicatie. Volgens meerdere<br />

commentatoren betekende dit tevens een verschuiving van<br />

individuele naar collectieve empowerment. Terwijl het bij critical<br />

appraisal gaat om een habitus, en om een vaardigheid die<br />

individuele praktiserende artsen zich eigen kunnen maken,<br />

worden systematic reviews en richtlijnen geproduceerd voor<br />

een collectief, bijvoorbeeld voor de leden van een bepaald<br />

specialisme of een specifieke afdeling van een ziekenhuis.<br />

In het laatste geval hoeft een individuele praktiserende arts<br />

niet langer zelf de enorme hoeveelheid aan relevante gepubliceerde<br />

literatuur op te zoeken, door te nemen en kritisch<br />

te evalueren, maar kan hij de benodigde informatie in min of<br />

meer hapklare brokken vinden in een systematic review of een<br />

richtlijn. Volgens critici is op deze manier een nieuwe vorm<br />

van authority-based medicine ontstaan, waarbij de meerderheid<br />

van evidence users zich onderwerpt aan de autoriteit van<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

103


systematic reviews en richtlijnen, opgesteld door een elite van<br />

evidence-based practitioners. Opnieuw is een opmerking van<br />

Upshur hier illustratief: ‘The vast majority of clinicians and<br />

trainees are not interested in EBM at all! What they want is to<br />

be told where to go and what to look for, and they want others<br />

to do this work for them … Practitioners are to access trusted<br />

sources of pre-appraised, predigested, and for the most part,<br />

EBM-sponsored information. How this is empowering in any<br />

way is unclear. How this fosters independence of thought in<br />

medical controversies is even less clear.’<br />

Tot zover is onze historische analyse in overeenstemming met<br />

de opvatting van Greenhalgh en collega’s dat de EBM-beweging<br />

is afgedreven van haar oorspronkelijke uitgangspunten<br />

en principes, en daar weer<br />

meer op terug zal moeten<br />

grijpen. Inderdaad lijkt een<br />

aantal van de oorspronkelijke<br />

kenmerken van de beweging −<br />

zoals een antiautoritaire, (zelf)<br />

kritische basishouding en een<br />

gerichtheid op individuele empowerment van (aankomende)<br />

dokters − overschaduwd te zijn geraakt door de algemene<br />

acceptatie van EBM en een nadruk op systematic reviews en<br />

(vooral) richtlijnen. Toch kunnen we ons niet vinden in het<br />

beeld dat Greenhalgh et al. schetsen van zowel het (verondersteld)<br />

gouden verleden van de beweging als van de toekomst<br />

van real EBM. Dit willen we toelichten aan de hand van de<br />

derde en vierde ontwikkeling die EBM heeft doorgemaakt.<br />

3. Van radicaal naar gematigd<br />

Toen EBM in 1992 internationaal werd gelanceerd, werd<br />

het gepresenteerd als niet minder dan een nieuw paradigma<br />

(Evidence Based Medicine Working Group, 1992). Zowel het<br />

medisch onderwijs als de medische praktijk zou een radicale<br />

transformatie (moeten) doormaken, waarbij het geneeskundig<br />

handelen niet langer − zoals voorheen − gebaseerd zou<br />

moeten zijn op intuïtie, pathofysiologisch redeneren en<br />

onsystematische klinische ervaring, maar op empirische<br />

evidence afkomstig uit klinisch-wetenschappelijk onderzoek.<br />

Deze oproep werd vertaald in het bekende concept van levels<br />

of evidence, waarbij vooral (meta-analyses van) randomized<br />

controlled trials een hoge plaats in de hiërarchie van bewijs<br />

kregen toebedeeld.<br />

De EBM-boodschap werd aanvankelijk op tamelijk rabiate<br />

wijze verkondigd door de pioniers van de beweging, zoals<br />

met behulp van twee onverdachte bronnen kan worden geïllustreerd.<br />

Walter Spitzer, de toenmalige redacteur van de<br />

Journal of Clincial Epidemiology, schreef dat hij zich in 1996<br />

tijdens zijn bezoek aan de jaarlijkse internationale bijeenkomst<br />

van de Cochrane Collaboration had gestoord aan de<br />

daar heersende ‘doctrinaire unthinking rigidity’. Iedere suggestie<br />

om ook aandacht te besteden aan de ontwikkeling van<br />

systematic reviews van observationele studies werd direct van<br />

tafel geveegd met de redenering: ‘Meta-analysis is for randomized<br />

trials only. Discussion of aggregrating observational<br />

studies is irrelevant’ (Spitzer, 1996). Op vergelijkbare wijze<br />

blikt Pim Assendelft, de voormalig directeur van de Dutch<br />

Cochrane Centre, terug op de begintijd van de Cochrane<br />

Collaboration; ‘Dat was echt een inner-crowd van mensen die<br />

er heilig in geloofden. De Cochrane Collaboration had zeker<br />

sektarische tendensen. Wij dachten echt op dat moment – ik<br />

heb dat zelf ook gedacht – dat dit het was! Je moest alles in<br />

een trial doen en daarna kon je pas zeggen of iets echt werkte.<br />

En als het niet in een trial onderzocht was, ja, dan was het ook<br />

niet goed’ (geciteerd in: Bolt, 2015).<br />

Het aanvankelijke radicalisme van de EBM-beweging was<br />

onvermijdelijk: wie ingrijpende veranderingen wil realiseren<br />

en zaken echt in beweging wil zetten doet er goed aan niet al<br />

te genuanceerd te zijn. Maar<br />

het was waarschijnlijk even<br />

Het was onvermijdelijk dat de toon en de onvermijdelijk dat de toon en<br />

inhoud van de beweging gematigder werden de inhoud van de beweging<br />

naarmate het gedachtegoed breder ingang vond gematigder werden naarmate<br />

het gedachtegoed breder<br />

ingang vond. Het belangrijkste<br />

en meest invloedrijke voorbeeld daarvan is een artikel van<br />

Sackett en collega’s uit 1996, getiteld: ‘Evidence-based medicine:<br />

what it is and what it isn’t’. Het artikel bevat de sindsdien<br />

meest gebruikte definitie van EBM: ‘the conscientious,<br />

explicit and judicious use of current best evidence in making<br />

decisions about individual patients’. Sackett et al. schreven<br />

het in reactie op externe kritiek, in het bijzonder op de kritiek<br />

dat EBM zou neerkomen op kookboekgeneeskunde en<br />

werd misbruikt voor het doorvoeren van bezuinigingen in<br />

de gezondheidszorg. Ze betoogden expliciet dat EBM geen<br />

kookboekgeneeskunde kon zijn, ‘because it requires a bottom<br />

up approach that integrates the best external evidence with<br />

individual clinical expertise and patients’ choice’. Daarnaast<br />

stelden ze dat EBM de kosten van de gezondheidszorg wellicht<br />

eerder zou doen stijgen dan dalen (Sackett et al., 1996).<br />

Hoewel de storm van externe kritiek op EBM een aantal<br />

jaren later ging liggen, ging het interne debat door. Verschillende<br />

initiatieven werden ontplooid tot verdere verfijning<br />

en nuancering van EBM. Leidende figuren binnen de<br />

Cochrane Collaboration concentreerden zich daarbij op de<br />

verbetering van de evidence base. Zij wezen op de ‘scandal of<br />

poor medical research’ (Altman, 1994) en de verspilling van<br />

astrononomische geldbedragen in het biomedische wetenschappelijke<br />

onderzoek (Lancet serie, 2014). Cochranites en<br />

EBM-ers besteedden geleidelijk aan ook meer aandacht aan<br />

de moeilijkheden rond de implementatie van richtlijnen in<br />

concrete, specifieke praktijksituaties. In toenemende mate<br />

kwam de nadruk daarbij te liggen op de klinische beslissing<br />

die moest worden genomen, en die vaak niet vanzelfsprekend<br />

en rechtlijnig volgde uit de beschikbare evidence (Cochrane<br />

Collaboration; GRADE; Tovey, 2014). Tevens groeide de<br />

belangstelling voor waarden, in het bijzonder die van patiënten<br />

(Guyatt, Cook, & Haynes, 2004; Fulford, Peile, & Caroll,<br />

2012). Sommige vertegenwoordigers van de EBM-beweging<br />

104<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


gaven tegen deze achtergrond de voorkeur aan de term evidence<br />

informed boven evidence-based medicine (Dawes et al.,<br />

2005; Glasziou 2005).<br />

Het artikel van Greenhalgh en collega’s past naadloos binnen<br />

deze trend van zelfreflectie, matiging en nuancering. Het is<br />

daarom ironisch dat ze tegelijk oproepen tot een terugkeer<br />

naar het − veel minder genuanceerde − verleden. Ze pleiten<br />

voor een terugkeer naar de oorspronkelijke principes van<br />

EBM, die ze omschrijven als ‘to individualise evidence and<br />

share decisions through meaningful conversations in the<br />

context of a humanistic and professional clinician-patient<br />

relationship’. Dit komt niet eens in de buurt van het oorspronkelijke<br />

programma van de beweging, waarin de nadruk lag op<br />

‘objectief ’ statistisch-epidemiologisch bewijs en dat daarnaast<br />

geheel doctor-centered was (Bensing, 2000). Veel van de zaken<br />

die Greenhalgh et al. scharen onder real EBM − ethical care,<br />

expert judgment, shared decisions with patients en evidencebased<br />

public health – zijn zelfs geheel tegengesteld aan de<br />

ideeën van de pioniers van de beweging (Bolt, 2015).<br />

De conclusie is onontkoombaar: de door Greenhalgh et al.<br />

gepropageerde real EBM weerspiegelt eerder de huidige,<br />

meer gematigde ideeën over EBM dan de oorspronkelijke<br />

uitgangspunten van de beweging. Dit is een belangrijke conclusie.<br />

Zolang namelijk het positieve beeld van het gouden<br />

verleden van EBM in stand wordt gehouden, worden de negatieve<br />

onbedoelde gevolgen<br />

die Greenhalgh en collega’s<br />

in hun artikel signaleren volledig<br />

toegeschreven aan factoren<br />

die buiten EBM liggen.<br />

De geconstateerde misstanden<br />

worden dan uitsluitend<br />

verklaard door een verkeerde<br />

interpretatie of onjuist gebruik van EBM door sommige<br />

medici en (vooral) niet-medische partijen. Vaak wordt daar<br />

de opmerking aan toegevoegd dat Sackett ‘het nooit zo heeft<br />

bedoeld’, onder verwijzing naar het artikel uit 1996 (zie bijvoorbeeld:<br />

Smulders et al., 2010). Men vergeet dan echter dat<br />

Sackett en collega’s zich in 1996, in reactie op externe kritiek,<br />

heel wat gematigder uitlieten dan in 1992, bij de lancering<br />

van EBM, en in de jaren 1980, toen ze critical appraisal op de<br />

kaart zetten.<br />

EBM is, mede door de steeds bredere toepassing<br />

ervan, kwetsbaar gebleken voor retorische<br />

exploitatie en misbruik door belanghebbende<br />

partijen<br />

– sterk aan belang. EBM was niet langer iets voor dokters<br />

en de (vooral curatieve) klinische geneeskunde alleen, maar<br />

werd door vele partijen in de gezondheidszorg – beleidsmakers,<br />

politici, managers en talloze niet-medische disciplines<br />

– omarmd. Al deze verschillende partijen deden dat echter<br />

niet met dezelfde motieven en oogmerken, waardoor ze vaak<br />

ook heel verschillende betekenissen gaven aan EBM (of EBP,<br />

of EBHC) (Kristiansen & Mooney, 2004). Volgens medisch<br />

historicus Weisz is daarom het neveneffect van de steeds ruimere<br />

toepassing van EBM – los van de vraag hoe wenselijk of<br />

onwenselijk deze ontwikkeling is – dat het begrip als zodanig<br />

tamelijk betekenisloos geworden is. In 2005 typeerde hij EBM<br />

als ‘such a protean concept that anyone can appropriate it’ en<br />

‘little more than a popular catchphrase’ (Weisz, 2005).<br />

Volgens een andere medisch historicus, Martin Edwards, ligt<br />

dit voor een deel aan de term EBM zelf. Hoewel evidence op<br />

het eerste gezicht een krachtige werking heeft, is het toch ‘a<br />

hazier concept than some proponents of EBM would suggest’.<br />

Edwards verklaart het succes van EBM mede doordat<br />

de term vanaf het begin veel meer aansprak dan bijvoorbeeld<br />

de meer technisch klinkende term ‘klinische besliskunde’<br />

of de negatief klinkende term critical appraisal. Vanwege<br />

deze combinatie van retorische kracht en onbepaaldheid is<br />

EBM volgens Edwards kwetsbaar voor retorische exploitatie<br />

(Edwards, 2007).<br />

Greenhalgh en collega’s lijken in hun analyse het gelijk<br />

van Edwards te bevestigen. Zo<br />

stellen ze bijvoorbeeld dat de<br />

indus trie, overheden en managers<br />

zich het ‘kwaliteitskeurmerk’<br />

van EBM hebben toegeëigend.<br />

Het is echter zeer de<br />

vraag of de door hen bepleite<br />

terugkeer naar real EBM selectief<br />

gebruik van EBM voor politieke, bestuurlijke of commerciële<br />

doeleinden kan voorkomen. Hun omschrijving van<br />

real EBM is bijna allesomvattend. Doordat zij allerlei zaken<br />

− variërend van shared decision making tot ethiek en van<br />

expert judgement tot public health − scharen onder de noemer<br />

van EBM, wordt het nog lastiger om te bepalen wat nu het<br />

eigene of kenmerkende van EBM is. Het concept wordt nog<br />

onduidelijker, en daardoor nog kwetsbaarder voor exploitatie<br />

en misbruik.<br />

4. Van specifiek naar veelvormig<br />

Aanvankelijk was het tamelijk duidelijk waar EBM voor<br />

stond: een radicaal programma voor de rationalisering van<br />

het medisch handelen, gebaseerd op hard bewijs uit klinische<br />

trials. Na verloop van tijd werd het echter steeds moeilijker<br />

om de vinger te leggen op wat nu eigen en onderscheidend<br />

is aan de EBM-beweging. Niet alleen werd het gedachtegoed<br />

geleidelijk aan genuanceerd en gematigd, ook werd de toepassing<br />

ervan steeds ruimer en breder. Zo won de macrodimensie<br />

van EBM – uitgedrukt in concepten als evidence-based health<br />

policy en evidence-based health care (EHBC) (zie: Gray, 1997)<br />

Conclusie<br />

We hebben in dit artikel betoogd dat de huidige crisisstemming<br />

binnen de EBM-beweging verband houdt met vier<br />

ontwikkelingen: (1) EBM is van een (zelf-)kritische hervormingsbeweging<br />

uitgegroeid tot onderdeel van de gevestigde<br />

orde; (2) het aanvankelijke streven naar de empowerment<br />

van individuele artsen tot evidence-based pracitioners heeft<br />

plaatsgemaakt voor de productie van collectieve hulpmiddelen<br />

(zoals systematic reviews en richtlijnen) ten behoeve van<br />

evidence users; (3) de oorspronkelijk tamelijk radicale boodschap<br />

van EBM is in de loop van de tijd sterk gematigd en<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

105


genuanceerd; (4) EBM is getransformeerd van een specifiek<br />

tot een breed en veelvormig concept dat door allerlei belanghebbenden<br />

kan worden toegeëigend.<br />

Uit onze analyse volgt dat er een kern van waarheid zit in het<br />

betoog van Greenhalgh et al. dat er iets verloren is gegaan<br />

binnen EBM dat zou moeten worden hersteld. De (zelf)kritische<br />

en antiautoritaire houding die kenmerkend was voor de<br />

pioniers van EBM lijkt tegenwoordig minder prominent aanwezig.<br />

Toch is het beeld dat Greenhalgh en collega’s schetsen<br />

van het gouden verleden van EBM historisch gezien onjuist.<br />

Ze projecteren hun eigen ideeën – die aansluiten bij de huidige,<br />

meer genuanceerde EBM-beweging – ten onrechte op<br />

het veel radicalere verleden. Een dergelijke weergave van het<br />

verleden is problematisch, omdat daarmee de suggestie wordt<br />

gewekt dat de huidige ‘crisis’ is<br />

hebben gehouden. Zie daarvoor (de handelseditie van) het<br />

proefschrift van Timo Bolt (Bolt, 2015).<br />

Literatuur<br />

Altman DG. The scandal of poor medical research. British Medical<br />

Journal 1994; 308: 283-4.<br />

Bensing J. Bridging the gap: the separate worlds of evidence-based<br />

medicine and patient-centered medicine. Patient Education<br />

and Counseling 2000; 39: 17-25.<br />

BMJ website, poll archive, 2014. http://www.bmj.com/about-bmj/<br />

poll-archive.<br />

Bolt TC. A Doctor’s Order. The Dutch Case of Evidence-Based<br />

Medicine (1970-2015). Antwerpen & Apeldoorn: Garant, 2015.<br />

Cochrane Collaboration website. http://www.cochrane.org<br />

Daly J. Evidence-Based Medicine<br />

veroorzaakt door groepen en<br />

personen die EBM verkeerd Wij pleiten niet voor real EBM, maar voor<br />

and the Search for a Science<br />

of Clinical Care. Berkeley, Los<br />

hebben geïnterpreteerd of<br />

realistic EBM<br />

Angeles & London: University of<br />

gebruikt. De mogelijke tekortkomingen<br />

en beperkingen van<br />

het EBM-gedachtegoed zelf blijven daardoor buiten beschouwing.<br />

Ook vallen er kanttekeningen te plaatsen bij de toekomstvisie<br />

van Greenhalgh et al. Gedurende de afgelopen decennia<br />

is EBM, mede door de steeds bredere toepassing ervan,<br />

kwetsbaar gebleken voor retorische exploitatie en misbruik<br />

door belanghebbende partijen. Dit probleem zal niet worden<br />

opgelost met behulp van het bijna allesomvattende – maar<br />

daardoor tevens bijna betekenisloos geworden − concept van<br />

real EBM. Daarbij hebben Greenhalgh et al. allerlei zaken aan<br />

real EBM toegeschreven die historisch gezien niet bepaald tot<br />

het DNA van de EBM-beweging behoorden. Wij vragen ons<br />

daarom af of het niet verstandiger zou zijn om EBM een meer<br />

specifieke inhoud te geven. Daarmee doelen we niet op een<br />

terugkeer naar het radicale programma van de vroege EBMbeweging,<br />

maar op een meer bescheiden benadering die zich<br />

beperkt tot die zaken waar EBM historisch gezien altijd goed<br />

in is geweest. Daarbij denken we aan de (zelf)kritische mentaliteit<br />

van de pioniers, en aan de grote betekenis die EBM heeft<br />

gehad voor de ‘afschafgeneeskunde’. Deze elimination of bad<br />

medicine (Sir Iain Chalmers, aangehaald in: Bolt, 2015) is echter<br />

iets heel anders dan zorgen voor good medicine. Voor dat<br />

laatste zijn heel andere zaken nodig, zoals kwalitatief onderzoek,<br />

shared decision making, klinische ervaring en expertise,<br />

ethiek en oog voor de waarden van patiënten; zaken die we,<br />

anders dan Greenhalgh en collega’s, eerder beschouwen als<br />

complementair aan dan als onderdeel van EBM. Kortom: wij<br />

pleiten niet voor real EBM, maar voor realistic EBM.<br />

California Press; 2005.<br />

Dawes M et al. Sicily statement on<br />

evidence-based practice. BMC Medical Education 2005; 5: 1.<br />

Edwards M. Control and the Therapeutic Trial. Rhetoric and<br />

Experimentation in Britain, 1914-1948. Amsterdam & New<br />

York: Rodopi; 2007.<br />

Evidence-Based Medicine Working Group. Evidence-based medicine:<br />

a new approach to teaching the practice of medicine.<br />

Journal of the American Medical Association 1992; 268; 2420-5.<br />

Fulford KWM, Peile E & Caroll H. Essential Values-Based Practice:<br />

Clinical Stories Linking Science with People. Cambridge: Cambridge<br />

University Press; 2012.<br />

Glasziou P. Evidence-based medicine: does it make a difference?<br />

Make it evidence informed practice with a little wisdom. British<br />

Medical Journal 2005; 330: 92.<br />

GRADE Working Group website. http://www.gradeworkinggroup.<br />

org/<br />

Gray M. Evidence-Based Healthcare: How to Make Health Policy<br />

and Management Decisions. New York: Churchill Livingstone;<br />

1997.<br />

Greenhalgh T, Howick J, & Maskrey N. Evidence-based medicine: a<br />

movement in crisis? British Medical Journal 2014; 348: g3725.<br />

Guyatt G, Cook D & Haynes B. Evidence-based medicine has come<br />

a long way. British Medical Journal 2004; 329: 990-1.<br />

Hordijk M, Klinische trial krijgt concurrentie. Medisch Contact<br />

2011; 66(35): 2045-7.<br />

Howick J & Every-Palmer S. How evidence-based medicine is failing<br />

due to biased trials and Selective publication. Journal of Evaluation<br />

in Clinical Practice 2014; doi:10.1111/jep.12147.<br />

Kristiansen IS & Mooney G, editors. Evidence-Based Medicine: in<br />

its Place. London & New York: Routledge; 2004.<br />

Noten<br />

Lancet-series ‘Research: increasing value, reducing waste’, published<br />

1 Gemakshalve rekenen we in dit artikel ook de Cochrane Collaboration<br />

tot de EBM-beweging.<br />

January 8, 2014, beschikbaar via: http://www.thelancet.<br />

com/series/research.<br />

2 Wij baseren dat op onze ervaringen, ontmoetingen en interviews<br />

in het kader van ons onderzoeksproject over de geschiedenis<br />

van EBM, waar wij ons de afgelopen jaren mee bezig<br />

Marks H. The Progress of Experiment: Science and Therapeutic<br />

Reform in the United States, 1900-1990. Cambridge: Cambridge<br />

University Press, 1997.<br />

106<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Parker D (ed.) Revolutions and the Revolutionary Tradition in the<br />

West 1560-1991. London & New York: Roudledge; 2000.<br />

Sackett DL, Rosenberg WMC, Gray JAM, Haynes RB & Richardson<br />

WS. Evidence-based medicine: what it is and what it isn’t. BMJ<br />

1996; 312: 71-2.<br />

Smulders, YM, et al. De rol van epidemiologisch bewijs in de<br />

zorg voor individuele patiënten. Nederlands Tijdschrift voor<br />

Geneeskunde 2010; 154; A 1910.<br />

Spitzer WO. The future of epidemiology. Journal of Clinical Epidemiology<br />

1996; 49: 705-9.<br />

Tovey D, Churchill R. Evidence-based medicine: looking forward<br />

and building on what we have learnt. British Medical Journal<br />

2014; 349: g4508.<br />

Upshur REG. Looking for rules in a world of exceptions. Perspectives<br />

in Biology and Medicine 2005; 48: 477-89.<br />

Weisz G. From clinical counting to evidence-based medicine. In:<br />

Jorland G, Opinel A, Weisz G, editors. Body counts. Medical<br />

Quantification in Historical and Sociological Perspective.<br />

Montreal &Kingston: McGill-Queen’s University Press; 2005:<br />

377-93.<br />

Samenvatting<br />

Evidence-based medicine (EBM) verkeert in een crisis. Dat is althans een breed gedragen gevoel binnen de EBM-beweging zelf. Exemplarisch<br />

voor het huidige debat hierover is een recent en veel bediscussieerd BMJ-artikel waarin een terugkeer naar het oorspronkelijke,<br />

‘echte’ EBM wordt bepleit als uitweg uit de crisis. Hieraan ligt echter een beeld van verleden, heden en toekomst van EBM ten<br />

grondslag, waar in dit artikel de nodige kanttekeningen bij worden geplaatst, aan de hand van een historische beschrijving en analyse<br />

van vier ontwikkelingen die EBM in de loop van de tijd heeft doorgemaakt.<br />

Trefwoorden: Evidence-based medicine, crisis, geschiedenis<br />

Summary<br />

Evidence based medicine (EBM) is in a state of crisis. This message was brought forward in a recent, widely discussed BMJ-paper. We aim to inform<br />

the current debate about the crisis of EBM from a historical perspective. Our analysis leads us to two conclusions. First: it looks like the spirit of<br />

antiauthoritarianism and empowerment of individual physicians of the early days has gone. Second: the invoked image of ‘real EBM’ is distorted,<br />

as it reflects contemporary nuanced ideas rather than the initial programme of the movement. We argue that we should forget about any idealized<br />

image of ‘real EBM’ and embrace realistic EBM instead.<br />

Leestafel<br />

Holtzer L. De 7 privileges van de zorg. Leuven:<br />

ACCO Uitgeverij, 2015. 160 blz. ISBN:<br />

9789033498213. Prijs: € 22,50.<br />

Dit boek is geschreven door een door de Vlaamse<br />

overheid aangestelde zorgambassadeur en<br />

bevat citaten van (ervarings)deskundigen.<br />

Het bevat sympathieke opinies van een ervaren<br />

zorgprofessional met hart voor zorgvragers.<br />

Deze opvattingen worden deels onderbouwd<br />

met mooie citaten die, ondanks de soms ontbrekende<br />

duiding, bijdragen aan de zeggingskracht<br />

van het boek. Een te groot deel van<br />

de verkondigde meningen wordt echter niet<br />

onderbouwd met literatuur, onderzoek of rationele<br />

argumenten. Hierdoor ontbreekt het dit<br />

boek als geheel aan overtuigingskracht.<br />

De auteur probeert zich duidelijk in te leven<br />

in zorgvragers en het was mooi geweest als ze<br />

Berichten<br />

De auteur haalt enkele belangrijke onderwerpen<br />

aan die ‘leven’ in de gezondheidszorg. Het<br />

is jammer dat deze soms op een wat belerende<br />

wijze worden toegelicht. De privileges en de<br />

uitwerkingen daarvan roepen vele vragen bij<br />

me op en in die zin slaagt de auteur erin om<br />

de lezer uit te nodigen tot een gesprek over de<br />

onderwerpen die ze beschrijft.<br />

Er komen interessante goede voorbeelden voor-<br />

dat inlevingsvermogen ook had ingezet om de bij die de auteur is tegengekomen en met het<br />

lezer wat meer ‘bij de hand’ te nemen. Zo gaat boek draagt ze bij aan erkenning en waardering<br />

de auteur soms van het ene naar het andere van het verplegende en verzorgende beroep. Ik<br />

onderwerp zonder logisch bruggetje.<br />

waardeer het dat de auteur in het boek hardop<br />

De link met de zeven werken van barmhartigheid<br />

is in eerste instantie niet altijd even had geholpen om haar gedachtegang te volgen<br />

durft te denken, alhoewel het de lezer mogelijk<br />

duidelijk en ik ben blij met de stukjes ‘om te als er minder ‘open eindjes’ waren geweest.<br />

onthouden’ aan het einde van ieder hoofdstuk<br />

en de epiloog, omdat deze helpen om de kerngedachtes<br />

die ze aan de lezer wil overbrengen zoeker en docent aan de Hogeschool Arnhem<br />

Dr. Linda Dauwerse, verpleegkundige, onder-<br />

te begrijpen.<br />

Nijmegen<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

107


Caput Selectum<br />

Evidence-based policy als reflexieve praktijk<br />

Wat kunnen we leren van evidence-based medicine?<br />

In een van de eerste weken op mijn toen<br />

net nieuwe werkplek, het instituut Beleid en<br />

Management <strong>Gezondheidszorg</strong>, besloot de<br />

toenmalig minister van VWS Viagra uit het<br />

basispakket te houden. De economen op het<br />

instituut, die net hadden uitgerekend dat<br />

Viagra een zeer kosteneffectief middel was,<br />

waren verbolgen. Hoe kon de minister dit<br />

kosteneffectieve middel uit het pakket weren<br />

en wel bijvoorbeeld longtransplantaties, in<br />

elk lijstje de minst kosteneffectieve interventie<br />

ooit, wel in het pakket houden (Stolk, Brouwer &<br />

Busschbach, 2002)? Ik was destijds een beetje verbijsterd<br />

door de naïviteit van mijn collega’s. Hoe had de minister<br />

immers een middel dat weliswaar ook voor zorg, maar toch<br />

vooral voor plezier wordt gebruikt kunnen vergoeden?<br />

Toch is het fenomeen mij inmiddels ook lang niet meer<br />

onbekend. Ik geef twee voorbeelden.<br />

De afgelopen tijd ligt er in het beleid steeds meer nadruk op<br />

concentratie van zorg. Ministerie en verzekeraars staan in de<br />

rij om allerlei zorgprocessen − complexe kankerzorg, de SEH,<br />

de IC, CVA-zorg − te concentreren op een paar plekken. Ik<br />

ben betrokken geweest bij verschillende onderzoeken naar<br />

die concentraties. Zo lieten we bijvoorbeeld zien dat de evidentie<br />

voor concentratie maar voor een paar aandoeningen<br />

aanwezig is, dat ook daar geen causaal verband is aangetoond,<br />

maar dat in de tussentijd iedereen aan het concentreren<br />

is vanwege vooral bedrijfseconomische redenen. Door de<br />

concentratiebeweging ontstaan daarnaast ook allerlei nieuwe<br />

problemen rond continuïteit van zorg, waarvoor in het beleid<br />

geen aandacht is (Bal, 2013;<br />

Oldenhof, Postma & Bal,<br />

2015). Ondanks deze onderzoeken<br />

gaat het concentratiebeleid<br />

echter vrolijk door.<br />

Tweede voorbeeld: ik heb de<br />

afgelopen jaren veel onderzoek<br />

gedaan naar ‘transparantie’ in de zorg en met name<br />

naar de kwantificering van kwaliteit via prestatie-indicatoren,<br />

bench marking en ranglijsten (Bal, 2008; Quartz, Wallenburg<br />

& Bal, 2013). Die onderzoeken laten steevast zien dat het<br />

transparantiebeleid van het afgelopen decennium − naast<br />

sommige positieve − heel veel perverse effecten heeft gehad<br />

waarvoor in het beleid echter geen aandacht is. Beleidsmakers<br />

trekken zich ook van dit onderzoek weinig aan; de minister<br />

heeft net het ‘jaar van de transparantie’ uitgeroepen zonder<br />

ook maar een woord vuil te maken aan mogelijk nadelige<br />

Trials zijn in de praktijk een stuk rommeliger<br />

dan wordt voorgesteld in de methodeparagrafen<br />

van artikelen<br />

Prof. dr. Roland Bal<br />

Professor of Healthcare Governance<br />

Institute of Health Policy & Management<br />

Erasmus University Rotterdam<br />

Postbus 1738<br />

3000 DR Rotterdam<br />

E-mail: r.bal@bmg.eur.nl<br />

effecten van dat beleid (Schippers, 2015).<br />

Nu ben ik niet zo naïef te denken dat mijn onderzoek het<br />

beleid zou moeten veranderen; of dat de beïnvloeding van<br />

beleid door wetenschap een eenduidige of rechtlijnige is.<br />

Onderzoek naar de relatie tussen wetenschap en beleid heeft<br />

genoegzaam laten zien hoe complex die relatie is (Jasanoff,<br />

2005; Bijker, Bal & Hendriks, 2009). En toch. Systematisch<br />

negeren van al het onwelgevallige onderzoek is weer het<br />

andere uiterste. Een beetje evidentie in het beleid zou toch<br />

niet zo slecht zijn, zou je denken. Maar hoe zou dat dan vorm<br />

moeten krijgen?<br />

Het voorbeeld van Evidence-Based Medicine<br />

In de zorg wordt dan al snel verwezen naar evidence-based<br />

medicine (EBM). De EBM beweging, zo wordt vrij algemeen<br />

beweerd, is immers in staat geweest een radicale verandering<br />

teweeg te brengen in de manier waarop de geneeskunde<br />

wordt onderwezen en beoefend. Net als bij evidence-based<br />

policy (EBP) heeft dat overigens zowel lof als kritiek opgeroepen.<br />

Critici wijzen er bijvoorbeeld op dat EBM heeft geleid<br />

tot gestandaardiseerde zorg,<br />

waarin de individuele patiënt<br />

ondergesneeuwd is in het<br />

geweld van de via randomized<br />

control trials geproduceerde<br />

evidentie en waarin de autonomie<br />

van individuele behandelaars<br />

sterk wordt ingeperkt (Armstrong, 2002). Voorstanders<br />

wijzen er juist op dat EBM heeft geleid tot het terugdringen<br />

van slechte zorg en dat juist die standaardisering de professie<br />

heeft versterkt. Beiden beroepen zich daarbij echter op een<br />

nogal formalistische versie van EBM die weinig recht doet aan<br />

de praktijk ervan (Timmermans & Mauck, 2005).<br />

Eenzelfde nadruk op de formalistische, uiterlijke kenmerken<br />

van EBM zien we bij de pleidooien om EBM te vertalen<br />

naar de wereld van beleid en management (Chalmers, 2005;<br />

Walshe & Rundall, 2001) Daarmee gaan deze auteurs voorbij<br />

108<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


aan het − vooral door wetenschapssociologen beschreven −<br />

gesitueerde en emergente karakter van EBM. Ondanks alle<br />

claims is EBM zeker geen universeel opererende machine en<br />

is er veel lokale variatie.<br />

Nadruk op en overbrengen van de formalistische kenmerken<br />

van EBM naar beleidscontexten levert bovendien in de<br />

praktijk weinig op. Ook Chalmers moet in het zojuist aangehaalde<br />

artikel constateren dat ondanks alle pogingen daartoe<br />

een werkelijk evidence-based beleid nauwelijks tot stand is<br />

gekomen. Pogingen om bijvoorbeeld in de publieke gezondheidszorg<br />

een directe vertaling van EBM te hanteren zijn<br />

weinig succesvol. Zo leidt de<br />

praktijk van het Centrum van<br />

Gezond Leven om een lijst van<br />

evidence-based interventies in<br />

de publieke gezondheidszorg<br />

te maken niet tot toepasbare<br />

interventies (Kok et al., 2012). Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld<br />

dat de complexiteit en dynamiek van beleidscontexten<br />

in deze vertalingen meestal worden ontkend en dat politieke<br />

realiteiten worden genegeerd.<br />

In dit essay wil ik het andere, pragmatische, beeld van EBM<br />

gebruiken om iets te zeggen over de (on)mogelijkheden en<br />

voorwaarden voor evidence-based policy. Daarin neem ik,<br />

anders dan sommige andere bijdragen in dit themanummer,<br />

een insiders perspectief in, waarin ik vooral geïnteresseerd<br />

ben in de vraag hoe het kan dat EBM (en, in het kielzog, EBP)<br />

succesvol kan zijn. 1 Ik doe dat door in te gaan op drie ‘episoden’<br />

in de praktijk van EBM. Die drie momenten kunnen<br />

ook worden gezien als drie opeenvolgende fasen van EBM:<br />

het produceren van ‘evidentie’ door het doen van medischwetenschappelijk<br />

onderzoek (met name de clinical trial), het<br />

bijeenbrengen van de ‘evidentie’ over een bepaald onderwerp<br />

bij het ontwikkelen van richtlijnen, en het gebruik van die<br />

evidentie in de praktijk van het zorghandelen bij de implementatie<br />

van richtlijnen.<br />

De clinical trial als reflexieve ruimte tussen onderzoek<br />

en praktijk<br />

De randomized clinical trial (RCT) is zo ongeveer het summum<br />

van de evidence-based medicine beweging. Niet voor<br />

niets verwijzen Timmermans en Berg er in hun boek over<br />

EBM naar als de ‘gold standard’ (Timmermans & Berg, 2003).<br />

RCTs zijn in de loop van de twintigste eeuw ontstaan als<br />

een reactie op de nadelen van de op de praktijk gebaseerde<br />

geneeskunde, waarbij allerlei methodische voorschriften uit<br />

de natuurwetenschappen zijn vertaald naar de praktijk van<br />

de gezondheidszorg en zich ook een ethiek van medisch<br />

wetenschappelijk onderzoek heeft ontwikkeld (bijvoorbeeld<br />

ten aanzien van informed consent). Wetenschapshistorici en<br />

–sociologen hebben de ontwikkeling hiervan mooi gedocumenteerd<br />

(Dehue, 1999; Horstman & De Vries, 1989).<br />

De RCT kent ook vele critici. Met name de standaardisering<br />

die eigen is aan RCTs moet het ontgelden. Om een clinical<br />

trial uit te kunnen voeren is het noodzakelijk om tot een standaardisering<br />

te komen van de groep die onderzocht wordt, de<br />

behandeling (of diagnostiek) die wordt gedaan en de context<br />

waarin die wordt gegeven. Die noodzaak tot standaardisering<br />

leidt tot allerlei fricties. Zo leidt de standaardisering van<br />

groepen er toe dat kinderen, ouderen of patiënten met multimorbiditeit<br />

worden uitgesloten uit onderzoek. Ook wordt<br />

onderzoek veelal gedaan naar ‘kleine’ interventies, waardoor<br />

juist meer complexe problemen vaak onderbelicht blijven.<br />

Tenslotte wordt ook de complexiteit en dynamiek van toepassingspraktijken<br />

meestal onderbelicht, waardoor RCTs wel<br />

kennis opleveren voor ‘ideale’ situaties, maar die blijken in de<br />

praktijk weinig voor te komen.<br />

In het kielzog van de RCT zijn<br />

Er is inmiddels een richtlijn-industrie ontstaan daardoor wel andere vormen<br />

die zelf door tal van richtlijnen wordt gestuurd van experimenteel onderzoek<br />

ontstaan, zoals de ‘pragmatische<br />

trial’, maar die lijden<br />

meestal toch aan dezelfde euvels (Jansen, 2012).<br />

Die kritiek op de RCT is enerzijds terecht, maar mist anderzijds<br />

ook een belangrijk punt, namelijk dat de praktijk van<br />

medisch-wetenschappelijk onderzoek meestal een andere is<br />

dan welke wordt voorgeschreven in de methodische handboeken,<br />

of wordt beschreven in de methodeparagrafen van<br />

artikelen. Trials zijn in de praktijk een stuk rommeliger dan<br />

daar wordt voorgesteld − bijvoorbeeld door problemen rond<br />

de inclusie van proefpersonen, de mogelijkheden om interventies<br />

daadwerkelijk gestandaardiseerd toe te passen of het<br />

beheersbaar houden van de toepassingspraktijk. Etnografisch<br />

onderzoek naar klinische trials laat daardoor vaak een ander<br />

beeld zien.<br />

Een voorbeeld hiervan is een onderzoek dat wij uitvoerden<br />

naar de zogeheten Voorzorg trial, een onderzoek in de<br />

jeugdzorg waarbij een in de Verenigde Staten ontwikkelde<br />

interventie rond ‘problematische tienermoeders’ werd vertaald<br />

naar de Nederlandse situatie (Wehrens & Bal, 2012).<br />

In de ‘interventie’ die in deze trial werd onderzocht moesten<br />

jeugdwerkers in totaal 18 bezoeken afleggen aan moeders in<br />

de onderzoeksgroep, waarbij zij een gestandaardiseerd protocol<br />

moesten doorwerken. In de praktijk bleek dit echter nauwelijks<br />

mogelijk, door no show van de moeders of door hun<br />

thuissituatie. Bovendien waren de jeugdwerkers ontevreden<br />

omdat zij een interventie waarvan zij het vermoeden hadden<br />

dat die goed zou werken niet ook mochten toepassen bij de<br />

controlegroep.<br />

Om met deze problemen om te gaan werden in de trial<br />

groepen opgericht waarin jeugdwerkers, hun managers en<br />

onderzoekers zitting hadden. Deze groepen hadden als taak<br />

te mediëren tussen het onderzoek en de praktijk en op die<br />

manier gesitueerde, praktische oplossingen te verzinnen<br />

die conflicten zouden kunnen oplossen. Niet alle conflicten<br />

konden daarin overigens worden opgelost − zo bleven de<br />

jeugdwerkers het vervelend vinden dat ze interventies bij de<br />

controlegroep moesten uitstellen tot na de afloop van de trial<br />

− maar voor veel praktische problemen werden wel oplossingen<br />

gevonden. Dat de trial daarmee ging afwijken van het<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

109


gestandaardiseerde protocol werd voor lief genomen.<br />

Trials, zo lijkt uit dit voorbeeld, zijn geen gestandaardiseerde<br />

machines die tot uniforme toepassing van interventies in de<br />

praktijk leiden, maar behoeven om te kunnen worden uitgevoerd<br />

juist flexibiliteit. De trial fungeert in het voorbeeld van<br />

Voorzorg juist als een reflexieve ruimte waarin steeds gezocht<br />

kan worden naar gesitueerde, pragmatische oplossingen voor<br />

fricties tussen het onderzoek en de zorgpraktijk. Juist door die<br />

reflexieve ruimte ontstaat de mogelijkheid om EBM werkend<br />

te maken.<br />

Richtlijnen en de omgang met onzekerheid<br />

Nadat vanaf de jaren 80 met name door klinisch epidemiologen<br />

in de Verenigde Staten werd gerapporteerd over de<br />

variatie van medisch handelen en van de uitkomsten van<br />

zorg zijn klinische richtlijnen opgekomen als middelen om<br />

artsen ondersteuning te bieden<br />

Wetenschappelijke evidentie kan nooit gezien<br />

worden als de basis van beleid − het vormt<br />

daarin slechts één van de ingrediënten<br />

bij praktische keuzen in diagnostiek<br />

en behandeling. De<br />

ontwikkeling van richtlijnen is<br />

daarbij door een ontwikkeling<br />

gegaan waarbij zij in toenemende<br />

mate gebaseerd werden<br />

op evidence voortkomend uit RCTs en meta-analyses. Inmiddels<br />

is een richtlijn-industrie ontstaan die zelf door tal van<br />

richtlijnen wordt gestuurd. In Nederland is de methode van<br />

evidence-based richtlijn ontwikkeling (EBRO) populair, die tal<br />

van methodologische handvatten biedt en ondermeer toeziet<br />

op het wegen van bewijs uit de literatuur, waarbij systematisch,<br />

experimenteel vergaard bewijs als beste geldt. De<br />

nieuwste richtlijn, Grading of Assessment, Development and<br />

Evaluation (GRADE) kent overigens meer vrijheidsgraden<br />

en baseert zich ondermeer op de evaluatie van de relevantie<br />

van bewijs.<br />

Op richtlijnen is soortgelijke kritiek gekomen als op RCTs<br />

in de zin dat ze de standaardisering van zorg bevorderen en<br />

daarmee voorbijgaan aan de complexiteit van individuele<br />

patiënten. Richtlijnen hebben daarnaast de neiging steeds uitgebreider<br />

te worden en mede daardoor juist minder richting<br />

te geven. Daarnaast wordt er op gewezen dat in de ontwikkeling<br />

van richtlijnen patiënten te weinig invloed hebben en de<br />

stem van practitioners te weinig wordt gehoord (Zuiderent-<br />

Jerak, Forland & Macbeth, 2012).<br />

Ook hier geldt echter dat de praktijk van richtlijnontwikkeling<br />

een ander beeld geeft dan dat van de methodische<br />

handleidingen. Wetenschapsonderzoeker Tiago Moreira heeft<br />

bijvoorbeeld laten zien dat in de praktijk van de ontwikkeling<br />

van richtlijnen door het Britse National Institute of Clinical<br />

Excellence (NICE) tenminste vier repertoires tegelijkertijd<br />

gehanteerd worden, waarvan het methodologische repertoire<br />

er slechts één is (Moreira, 2005). Richtlijnen blijken internationaal<br />

ook grote verschillen te vertonen, waarbij de verschillende<br />

omgang met ontbrekend of tegenstrijdig bewijs een<br />

mogelijke verklaring is (Knaapen, 2013).<br />

Om inzicht te krijgen in de praktijk van richtlijnontwikkeling<br />

hebben wij ondermeer onderzoek gedaan naar de wijze<br />

waarop richtlijnontwikkelaars omgaan met onzekerheid.<br />

Waar richtlijnen zelf als instrument worden ontwikkeld om<br />

onzekerheid in de klinische praktijk te reduceren worden ontwikkelaars<br />

van richtlijnen zelf ook geconfronteerd met allerlei<br />

onzekerheden, bijvoorbeeld door ontbrekende studies. Uit de<br />

interviews met richtlijnontwikkelaars in verschillende sectoren<br />

bleek dat richtlijnontwikkelaars allerlei mechanismen<br />

hebben ontwikkeld om met onzekerheid om te gaan (Van<br />

Loon & Bal, 2014). De eerder genoemde methodologische<br />

handvatten spelen daar zeker een rol in, maar daarnaast is er<br />

met name een op de praktijk gerichte strategie waarin kennis<br />

en ervaring van practitioners wordt gebruikt. Het meest ver<br />

ontwikkeld bleek dit in de praktijk van richtlijnontwikkelaars<br />

bij infectieziekten, waar vaak op basis van schaars bewijs tot<br />

praktische handreikingen moet worden gekomen. De richtlijnontwikkelaars<br />

onderhielden<br />

daarvoor nauwe banden<br />

met hun contactpersonen bij<br />

de GGDen om op die manier<br />

in te kunnen spelen op nieuwe<br />

ontwikkelingen en de effecten<br />

van de richtlijnen konden<br />

monitoren.<br />

Ook bij de ontwikkeling van richtlijnen zien we dus een veel<br />

reflexievere praktijk dan we op basis van de methodische<br />

handvatten zouden kunnen verwachten en waarin allerlei<br />

typen kennis − naast die van experimenteel onderzoek − een<br />

rol spelen. In navolging van May & Finch zouden we kunnen<br />

spreken van een praktijk van reflexive monitoring (May<br />

& Finch, 2009). De mediatie tussen evidentie en praktijk die<br />

hierin ontstaat maakt het mogelijk tot productieve praktijken<br />

van richtlijnontwikkeling te komen, dat wil zeggen: tot richtlijnen<br />

te komen die een zo goed mogelijke weerspiegeling<br />

geven van de evidentie en praktisch hanteerbaar zijn.<br />

Het gebruik van richtlijnen<br />

Binnen de EBM beweging bestaan er al lange tijd zorgen over<br />

het gebruik van richtlijnen in de praktijk. Waar richtlijnen tot<br />

doel hadden praktijkvariatie terug te dringen en de resultaten<br />

van experimenteel onderzoek snel te dissemineren in de zorgpraktijk<br />

blijken de resultaten tegen te vallen. Praktijkvariatie<br />

is de afgelopen decennia eigenlijk niet veel minder geworden,<br />

zo blijkt uit de immer aanhoudende stroom van publicaties<br />

hierover (White, 2011). En met het gebruik van richtlijnen<br />

blijk het ook al tegen te vallen. Onderzoek naar de implementatie<br />

van richtlijnen laat steevast zien dat die voor ongeveer<br />

50% van de gevallen worden gebruikt (Grol & Buchan, 2006).<br />

Deze ontdekking heeft voeding gegeven aan een hele reeks<br />

van flankerende praktijken die het gebruik van richtlijnen<br />

moeten bevorderen. Zo spelen ze in toenemende mate een<br />

rol in het toezicht van de inspectie en in het inkoopbeleid<br />

van zorgverzekeraars. Ook zijn tal van grootschalige kwaliteitsverbeteringsprogramma’s<br />

ingericht die voor de ‘uitrol’<br />

van richtlijnen moeten zorgen (zie programma’s als Sneller<br />

110<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Beter, Zorg voor Beter, etc.). Tenslotte is ook de wetenschap<br />

van implementatie steeds verder ontwikkeld en mag zich dat<br />

inmiddels een heus vakgebied noemen, met eigen tijdschriften<br />

en een professionele vereniging (Wensing, Bal & Friele,<br />

2012).<br />

Onderzoek naar het gebruik van richtlijnen in de praktijk van<br />

de zorg hanteert echter meestal een nogal onproblematische<br />

definitie van gebruik, dat vaak gewoon wordt gezien als de<br />

toepassing van de richtlijn. In enquêtes of dossieronderzoek<br />

wordt dan geturfd bij hoeveel procent van de patiënten de<br />

richtlijn is toegepast. Etnografisch onderzoek naar zorgpraktijken<br />

laat vaak een geheel andere werkelijkheid zien, waarin<br />

gebruik van richtlijnen een andere betekenis krijgt. Zorg is<br />

dan niet de simpele toepassing van regels uit richtlijnen maar<br />

veeleer een zoekproces waarin verschillende opties worden<br />

afgewogen, gegeven de vaak complexe situatie waarin patiënten<br />

zich bevinden (Mol, 2009).<br />

In een studie naar het gebruik van een richtlijn voor hartfalen<br />

door cardiologen deden wij in eerste instantie een dossieronderzoek<br />

om te kijken in welke en in hoeveel van de gevallen<br />

de richtlijn werd gevolgd (Oertle & Bal, 2010). Vergelijkbaar<br />

met veel van de implementatieliteratuur bleek dat in ongeveer<br />

50% van de patiënten het geval te zijn. Vervolgens interviewden<br />

wij alle betrokken cardiologen − met de dossiers in de<br />

hand − om te achterhalen hoe zij tot hun keuze waren gekomen<br />

om de richtlijn wel of niet te volgen. Uit deze interviews<br />

bleek dat de cardiologen in de overgrote meerderheid van<br />

de gevallen goede redenen hadden om van de richtlijn af te<br />

wijken. Deze redenen betroffen bijvoorbeeld de gevoeligheid<br />

van de patiënt voor bepaalde medicatie of het gegeven dat de<br />

patiënt naast hartfalen ook andere aandoeningen had, waardoor<br />

de in de richtlijn gesuggereerde<br />

behandeling niet<br />

toepasbaar was. Uiteindelijk<br />

bleek slechts in 10% van de<br />

gevallen onduidelijk waarom<br />

de richtlijn niet was gevolgd<br />

− een geheel ander beeld dan<br />

uit veel van de literatuur over<br />

richtlijngebruik naar voren komt.<br />

Zorgwerkers lijken zich in de praktijk veel meer aan richtlijnen<br />

gelegen te laten liggen dan soms verondersteld wordt.<br />

Richtlijnen geven wel degelijk richting aan hun handelen. Dat<br />

betekent echter niet dat ze richtlijnen klakkeloos volgen. Juist<br />

de confrontatie tussen richtlijn en patiënt (naast mogelijk<br />

andere factoren) wordt door hen gewogen in dat handelen.<br />

Opnieuw ontstaat hier het beeld van een reflexieve praktijk<br />

waarin de richtlijn samen met de zorgpraktijk zorgt voor het<br />

inzetten van een behandeling. Richtlijnen vormen hierbij<br />

een essentieel onderdeel, maar anders dan dat ze handelen<br />

voorschrijven bieden ze eerder ‘reflexive guidance’. Net als het<br />

klinisch onderzoek en de ontwikkeling van richtlijnen laat het<br />

gebruik van die richtlijnen met andere woorden ruimte voor<br />

de mediatie van evidentie en praktijk.<br />

Het succes van EBM is gebaseerd op het creëren<br />

van reflexieve ruimten waarin evidentie en<br />

praktijk op een productieve manier kunnen<br />

worden gecombineerd<br />

Conclusies<br />

Ik begon dit artikel met de vraag wat we kunnen leren van de<br />

praktijk van evidence-based medicine voor evidence-based<br />

beleid. Anders dan vaak in de literatuur gebeurt heb ik me<br />

daarbij niet willen baseren op prescriptieve beschrijvingen<br />

van EBM maar juist op de praktijk daarvan. Door drie<br />

‘momenten’ van die praktijk van EBM te beschrijven bleken<br />

voor het succes van EBM geheel andere mechanismen te<br />

gelden dan vaak wordt verondersteld. Drie elementen bleken<br />

daarin cruciaal: het creëren van reflexieve ruimten voor het<br />

afstemmen van onderzoek en praktijk, het waarderen van<br />

onderzoek in het licht van die praktijk en het hanteren van<br />

bewijs als vorm van reflexieve sturing. Wat betekenen deze<br />

conclusies nu voor de praktijk van evidence-based beleid? En<br />

wat zijn de vooruitzichten dat dit soort conclusies − zelf weer<br />

een product van wetenschappelijk onderzoek − ook naar de<br />

beleidscontext kunnen worden vertaald?<br />

Om met die eerste vraag te beginnen: ze betekenen in ieder<br />

geval dat veel van de formalistisch ingestoken arrangementen<br />

voor de organisatie van wetenschappelijk advies onproductief<br />

zijn. Een al te grote scheiding tussen beleid en onderzoek is<br />

bijvoorbeeld niet gewenst, want voorkomt de noodzakelijke<br />

reflexieve afstemming tussen beide. Het betekent ook dat<br />

praktijken van reflexieve monitoring veel serieuzer zouden<br />

moeten worden genomen en tot wederzijdse sense-making<br />

en aanpassing van beleid zouden moeten leiden. Maar ook<br />

dat wetenschappelijke evidentie nooit gezien kan worden<br />

als de basis van beleid − het vormt daarin slechts één van de<br />

ingrediënten.<br />

Wat zijn dan de vooruitzichten hiervoor? Die zijn enerzijds<br />

slecht. Door de bezuinigingen op zorg en op onderzoek is<br />

er vooral veel aandacht voor<br />

‘quick wins’ en voor implementatie.<br />

De ruimte voor incrementeel<br />

beleid met vormen<br />

van reflexieve sturing lijkt<br />

daardoor gering. Daar komt<br />

bij dat het wetenschapsbeleid<br />

sterk gericht is op valorisatie<br />

− zie de investeringen in de topsectoren en de inrichting van<br />

de tweede geldstroom. Ook het kwaliteitssysteem van de universiteiten,<br />

dat nog steeds sterk gericht is op zoveel mogelijk<br />

publicaties in internationale tijdschriften, lijkt weinig ruimte<br />

te bieden voor het experiment dat noodzakelijk is om tot productieve<br />

relaties met beleidspraktijken te komen.<br />

Anderzijds zijn er ook positieve ontwikkelingen. De discussie<br />

over de positie van de universiteiten en het onderzoek in het<br />

algemeen is met de bezetting van het Maagdenhuis weer in<br />

volle hevigheid losgebrand en ook de poging van het ministerie<br />

van OC&W om tot een nationale wetenschapsagenda te<br />

komen kan hier een bijdrage aan leveren (ondanks alle kritiek<br />

die er ook op mogelijk is). Paradoxaal genoeg lijkt ook het<br />

falen van veel beleidsinitiatieven ruimte te geven; zo leidt de<br />

algeheel gevoelde crisis in het transparantie-denken tot allerlei<br />

nieuwe initiatieven in het ‘veld’ van de gezondheidszorg,<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

111


waar met nieuwe praktijken kan worden geëxperimenteerd<br />

(zie bijvoorbeeld het werk van ActiZ met betrekking tot ‘narratieve<br />

verantwoording’). De ‘gepaste zorg’ discussie biedt<br />

ingangen om op een andere wijze over de verhouding tussen<br />

evidence en zorg na te denken dan tot nu toe gebruikelijk in<br />

het pakketbeheer. Zo zijn er op tal van beleidsterreinen ontwikkelingen<br />

die ruimte bieden om tot nieuwe verhoudingen<br />

tussen onderzoek en beleidspraktijken te komen. Een laatste<br />

ontwikkeling die daar wel ook in institutionele zin invulling<br />

aan lijkt te geven is de ontwikkeling van academische werkplaatsen<br />

− samenwerkingsverbanden tussen beleidsmakers,<br />

onderzoekers en practitioners. Ooit begonnen in de publieke<br />

gezondheidszorg (Wehrens, 2013) hebben de werkplaatsen<br />

zich inmiddels verbreid naar allerlei andere beleidsterreinen,<br />

zoals de jeugdzorg, het toezicht en het pakketbeheer. Werkplaatsen,<br />

mits goed ingebed, bieden reflexieve ruimtes waarin<br />

beleid, onderzoek en praktijk op elkaar betrokken kunnen<br />

worden. Hun succes − of falen − hangt echter wel af van de<br />

mate waarin actoren vanuit deze verschillende werelden ook<br />

de ruimte krijgen om te experimenteren.<br />

Noot<br />

1 Dat een externe kritiek op EBM en EBP mogelijk is en<br />

interessante analyses en gezichtspunten op kan leveren<br />

wil ik daarmee overigens geenszins ontkennen.<br />

Literatuur<br />

Armstrong D. Clinical autonomy, individual and collective: the<br />

problem of changing doctors’ behaviour. Social Science &<br />

Medicine 2002; 55:1771-1777.<br />

Bal R. De nieuwe zichtbaarheid. Sturing in tijden van marktwerking,<br />

Oratiereeks Erasmus MC. Rotterdam: Erasmus MC, 2008.<br />

Bal R. Met common sense komen we er niet. Zorgvisie (27 Januari<br />

2013): http://www.zorgvisie.nl/Kwaliteit/Verdieping/2013/1/<br />

Met-common-sense-komen-we-er-niet-1157655W/.<br />

Bijker WE, Bal R & Hendriks R. Paradox of Scientific Authority.<br />

The role of scientific advice in democracies. Boston: MIT Press,<br />

2009.<br />

Chalmers I. If evidence-informed policy works in practice, does it<br />

matter if it doesn’t work in theory? Evidence & Policy 2005; 1<br />

(2):227-242.<br />

Dehue T.Testing Treatments, Managing Life: on the history of randomized<br />

clinical trials. History of the Human Sciences 1999;<br />

12 (1):115-124.<br />

Grol R & Buchan H. Clinical guidelines: what can we do to increase<br />

their use? Medical Journal of Australia 2006; 185 (6):301-302.<br />

Horstman K & Vries G de. Experimenteren met mensen. Kennis &<br />

Methode 1989; 13 (1):62-83.<br />

Jansen Y. Pragmatic trials; the mutual shaping of research and<br />

primary health care practice. An ethnographic analysis of the<br />

role the pragmatic trial methodology fulfils in bridging the<br />

science-practice gap. PhD thesis. Rotterdam: iBMG, Erasmus<br />

University, 2012.<br />

Jasanoff S. Designs on Nature. Science and democracy in Europe<br />

and the United States. Princeton: Princeton University Press,<br />

2005.<br />

Knaapen L. Being ‘evidence-based’ in the absence of evidence:<br />

The management of non-evidence in guideline development.<br />

Social Studies of Science 2013; 43 (5):681-706. doi:<br />

10.1177/0306312713483679.<br />

Kok MO, Vaandrager L, Bal R & Schuit J. Practitioner opinions on<br />

health promotion interventions that work: opening the ‘black<br />

box’ of a linear Evidence Based approach. Social Science &<br />

Medicine 2012; 74:715-723.<br />

Loon E van & Bal R. Uncertainty and the Development of Evidence-Based<br />

Guidelines. Valuation Studies 2014; 2 (1):43-64. doi:<br />

DOI 10.3384/vs.2001-5992.142143.<br />

May C & Finch T. Implementing, embedding, and integrating<br />

practices: an outline of normalization process theory. Sociology<br />

2009; 43 (3):535-554.<br />

Mol A. Living with diabetes: care beyond choice and control. The<br />

Lancet 2009; 373 (9677):1756-1757.<br />

Moreira T. Diversity in clinical guidelines: the role of repertoires of<br />

evaluation. Social Science & Medicine 2005; 60 (9):1975-1985.<br />

Oertle M & Bal R.Understanding non-adherence in chronic heart<br />

failure: a mixed-method case study.Quality and Safety in Health<br />

Care 2010; 19 (6):1-5. doi: doi:10.1136/qshc.2009.033563<br />

Oldenhof L, Postma J & Bal R. Re-placing care: governing<br />

healthcare through spatial arrangements. In: Handbook of<br />

Healthcare Management, edited by E. Ferlie, K. Montgomery<br />

and A. Reff Pedersen, accepted for publication. Oxford:<br />

Oxford University Press, 2015.<br />

Quartz J, Wallenburg I & Bal R.The performativity of rankings. On<br />

the organizational effects of hospital league tables. Rotterdam:<br />

iBMG, Erasmus University, 2013.<br />

Schippers E. Het jaar van de transparantie. Den Haag: Ministerie<br />

van VWS, 2015.<br />

Stolk EA, Brouwer WBF & Busschbach JJV. Rationalising rationing:<br />

economic and other considerations in the debate about funding<br />

of Viagra. Health Policy 2002; 59 (1):53-63.<br />

Timmermans S & Berg M. The Gold Standard. The challenge of<br />

evidence-based medicine and standardization in health care.<br />

Philadelphia: Temple University Press, 2003.<br />

Timmermans S & Mauck A. The promises and pitfalls of evidencebased<br />

medicine. Health Affairs 2005; 24 (1):18-28.<br />

Walshe K & Rundall TG. Evidence-based Management: From<br />

theory to practice in health care. Milbank Quarterly 2001; 79<br />

(3):429-457.<br />

Wehrens R. Beyond Two Communities. PhD thesis. Rotterdam:<br />

iBMG, Erasmus University, 2013.<br />

Wehrens R & Bal R. Health programs struggling with complexity.<br />

A case study of the Dutch ‘precare’ project. Social Science &<br />

Medicine 2012; 75:274-282.<br />

Wensing M, Bal R, & Friele R. Knowledge implementation in<br />

healthcare practice: a view from the Netherlands. BMJ Quality<br />

and Safety 2012; 21:439-442.<br />

112<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


White J. Prices, Volume, and the Perverse Effects of the Variations<br />

Crusade. Journal of Health Politics, Policy and Law 2011; 36<br />

(4):775-790. doi: 10.1215/03616878-1334731.<br />

Zuiderent-Jerak T, Forland F & Macbeth F. Guidelines should reflect<br />

all knowledge, not just clinical trials. BMJ 2012; 345:10.1136/<br />

bmj.e6702.<br />

Samenvatting<br />

De roep om evidence-based policy gaat vaak gepaard met onkritische verwijzingen naar het succes van evidence-based medicine, hetgeen vaak<br />

leidt tot onsuccesvolle vertaalpogingen. In deze bijdrage reflecteer ik op de praktijk van EBM, om tot een meer productieve vertaling<br />

te komen. Ik bespreek drie ‘momenten’ van EBM: klinische trials, het maken van richtlijnen en het gebruik daarvan. Ik concludeer<br />

dat het succes van EBM is gebaseerd op het creëren van reflexieve ruimten waarin evidentie en praktijk op een productieve manier<br />

kunnen worden gecombineerd. In de conclusie bespreek ik de mogelijkheden voor het inrichten van dit soort ruimten voor evidencebased<br />

policy.<br />

Trefwoorden: evidence-based policy, evidence-based medicine, reflexiviteit.<br />

Summary<br />

The call for evidence-based policy is often accompanied by rather uncritical references to the success of evidence-based medicine (EBM), leading<br />

to often unsuccessful attempts at translation. In this paper I reflect on the practice of EBM in order to sketch a more productive image. Discussing<br />

three ‘moments’ of EBM − clinical trials, the production and use of clinical guidelines − I conclude that the success of EBM has been based on the<br />

creation of reflexive practices in which evidence and practice can be productively combined. In the conclusion I discuss the prospects of such a<br />

practice for evidence-based policy.<br />

Leestafel<br />

Vanlaere L. & Burggraeve R. Gekkenwerk.<br />

Kleine ondeugden voor zorgdragers. Leuven:<br />

Lannoo Campus, 2014. 136 blz. ISBN: 978-<br />

94-014-0943-8. Prijs: € 19,99.<br />

Wie in de zorg werkt, kent het wel. Op sommige<br />

dagen hol je jezelf voorbij. Er moet veel gedaan<br />

worden, maar er gaat slechts een beperkt aantal<br />

uren in een dag. Druk, druk, druk. Wassen,<br />

medicatie delen, helpen mobiliseren, een<br />

familiegesprek, een training. Of opereren, poli<br />

draaien, spreekuur houden, visites lopen of<br />

rijden, vergaderingen, nascholing. En niet te<br />

vergeten: de administratie. Tijd is schaars,<br />

de dienst vliegt voorbij. Voortdurend overvraagd<br />

worden en tegen grenzen aan lopen<br />

leidt gemakkelijk tot onverschilligheid of – in<br />

modern Nederlands − tot compassiemoeheid.<br />

Je wordt regelmatig ontmoedigd: hoe kan ik in<br />

Berichten<br />

de betekenis van lusteloos of vermoeid, maar<br />

als ‘even terugdeinzen om aan de slag te gaan’.<br />

Het is de wekker op snooze, een kalme laatste<br />

slok koffie, een klein verzet tegen de tikkende<br />

wijzers van de klok. Dergelijke luiheid brengt<br />

een vertraging met zich mee die kan bijdragen<br />

aan deugdelijke zorg. Het is een luiheid die<br />

meehelpt in het langzamere ritme van patiënten<br />

te komen. Het is een luiheid die zorgt voor aan-<br />

deze drukte nog goede zorg verlenen? Tegen dacht. Voor het helemaal ‘daar’ zijn wanneer je<br />

die achtergrond bespreken zorgethicus Linus zorg draagt voor iemand anders of voor jezelf.<br />

Vanlaere en Levinas-kenner Roger Burggraeve Een luiheid die bedachtzaam maakt en snelle<br />

in hun recente boekje Gekkenwerk enkele kleine oordelen uit de weg gaat. Zo bezien, is luiheid<br />

ondeugden voor zorgdragers. Ze benoemen best productief. Het moge duidelijk zijn: deze<br />

lastige gevoelens als antipathie, hypocrisie, Vlaamse ethici doen aan omdenken. Origineel,<br />

middelmatigheid, woede en ongehoorzaamheid<br />

en laten zien hoe deze ondeugden als<br />

leerzaam en erg leesbaar.<br />

hefboom voor goede zorg kunnen fungeren. Dr. Gert Olthuis<br />

Ook de ondeugd luiheid – toch een van de Universitair docent medische ethiek,<br />

zeven hoofdzonden – wordt besproken. Niet in Radboudumc Nijmegen<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

113


Cast aan het woord<br />

“Hier klopt iets niet”: het pluis/niet-pluis gevoel<br />

als onderdeel van EBM?<br />

Gesprek met Erik Stolper<br />

Zo’n tien jaar geleden begon Erik Stolper,<br />

huisarts, samen met anderen een onderzoek<br />

naar het pluis/niet-pluisgevoel in de huisartsenpraktijk.<br />

Dat onderzoek werd met de<br />

nodige scepsis verwelkomd, omdat een dergelijke<br />

feelings-based aanpak toch wel in schril<br />

contrast stond met het ideaal van evidence<br />

based medicine. In 2010 verdedigde hij zijn<br />

proefschrift Gut Feelings in General Practice,<br />

en ondertussen wordt het pluis/niet-pluisgevoel<br />

steeds meer erkend als een belangrijke<br />

bron van kennis binnen de medische praktijk.<br />

Een gesprek met een pionier.<br />

Wat wordt er eigenlijk verstaan onder een niet-pluisgevoel?<br />

Dat is een gevoel dat een arts kan bekruipen. Dat kan bijvoorbeeld<br />

al in de wachtkamer zijn, of aan het eind van het consult,<br />

maar dat gevoel kan hem ook pas bekruipen als hij naar<br />

huis rijdt; er klopt iets niet. Je kunt het dan vaak niet precies<br />

benoemen, maar je moet er nog eens goed over nadenken<br />

wat er precies aan de hand kan zijn. Niet-analytisch denken<br />

gaat dan in feite vooraf aan het analytisch denken. Het wil<br />

overigens niet zeggen dat een huisarts altijd gelijk heeft met<br />

zijn niet-pluis gevoel. Maar een huisarts kan bijvoorbeeld het<br />

verslag van een waarnemer over zijn patiënt lezen en dan al<br />

het gevoel krijgen dat er ergens iets niet klopt, ook al staat er<br />

een vermoedelijke diagnose bij. We hebben inmiddels consensus<br />

over een lijst met definities van het niet-pluis gevoel.<br />

Om die consensus te bereiken hebben we eerst focusgroepen<br />

met huisartsen georganiseerd die ons omschrijvingen van<br />

het pluis/niet-pluis gevoel opleverden. Deze omschrijvingen<br />

hebben we in statements verwoord en ter beoordeling naar<br />

29 Nederlandse en Vlaamse huisartsonderzoekers gestuurd.<br />

Naar aanleiding van hun commentaar werden de statements<br />

aangepast en opnieuw aan hen voorgelegd. Sommige statements<br />

hebben we laten vallen, omdat we geen consensus<br />

konden bereiken. Uiteindelijk hebben we zeven definities<br />

kunnen vaststellen. Toen we begonnen met het onderzoek<br />

ging het alleen over een “niet-pluisgevoel” , maar we ontdekten<br />

al gauw dat we het óók over het pluisgevoel moesten<br />

hebben. Pluis is het gevoel dat een huisarts heeft als hij zich<br />

zeker voelt over de aanpak van een probleem, zelfs als hij nog<br />

geen diagnose heeft. Het heeft veel te maken met een gevoel<br />

van zekerheid of onzekerheid.<br />

Erik Stolper, MD, PhD<br />

Huisarts en onderzoeker<br />

Universiteit van Maastricht<br />

Universiteit van Antwerpen<br />

E-mail: cf.stolper@maastrichtuniversity.nl<br />

www.gutfeelingsingeneralpractice.eu<br />

Maar is dat niet gevaarlijk, dat pluisgevoel? Stel dat je denkt<br />

dat het pluis is en achteraf blijk je daar ongelijk in te hebben.<br />

Ja, onze boodschap is uitdrukkelijk dat niet-analytisch redeneren<br />

altijd gevolgd moet worden door een analytische fase.<br />

Hoe meer ervaring je hebt, hoe meer je op je niet-pluisgevoel<br />

kunt vertrouwen, zeggen de huisartsen, ook in situaties waar<br />

je geen verklaring kan vinden voor dat onbestemde gevoel.<br />

Toen we tien jaar geleden begonnen met het onderzoek kwam<br />

het veel mensen als erg onwetenschappelijk over. Het was ook<br />

niet evidence based… Toen ik belde met een huisartsenopleiding<br />

voor overleg zei men dat het echt taboe bij hen was, zo’n<br />

niet-pluisgevoel. Dat is nu gelukkig niet meer zo, ook al blijft<br />

het een lastig begrip. Als ik tijdens nascholingen naar aanleiding<br />

van een bepaalde casus de stelling uit een uitspraak van<br />

een medisch tuchtcollege voorleg dat “de arts in kwestie beter<br />

naar zijn niet-pluisgevoel had moeten luisteren” dan wordt<br />

er vaak heftig gereageerd. Maar als ik die stelling verander<br />

in “hij had eerder het gevoel moeten krijgen dat in die specifieke<br />

situatie en met zijn kennis en ervaring er ergens iets niet<br />

klopte”, dan is iedereen het er meestal mee eens. In feite is het<br />

pluis/niet-pluis gevoel gebaseerd op kennis.<br />

Is dat pluis/niet-pluis gevoel nu typisch een vaardigheid voor<br />

huisartsen?<br />

Je zou denken dat het voor specialisten anders zou zijn,<br />

omdat ze een selectie van patiënten door ons huisartsen<br />

doorgestuurd krijgen en veel technische hulpmiddelen ter<br />

beschikking hebben, maar ziekenhuisspecialisten zeggen zelf<br />

dat zij ook soms naar hun pluis/niet-pluisgevoel luisteren.<br />

We hebben daarna een projectgroep gevormd met een aantal<br />

Nederlandse en Belgische specialisten, een protocol opgesteld<br />

en onderzoek opgestart in verschillende ziekenhuizen<br />

door middel van focusgroepen met specialisten uit allerlei<br />

domeinen. Sommige specialisten vonden dat ze vanwege hun<br />

academische opleiding alleen analytisch denken. Er waren<br />

ook anderen, zoals enkele neurologen en internisten die<br />

114<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


eflecterend op hun diagnostische denken aangaven dat zij<br />

ook niet-analytisch denken.<br />

Maakt het nog uit of je een langdurige relatie hebt met je<br />

patiënt?<br />

Er zijn drie soorten kennis waar de arts uit put: medische kennis,<br />

ervaringskennis en contextuele kennis. Die laatste is heel<br />

belangrijk in de huisartsgeneeskunde: je kent de patiënt, kent<br />

zijn familie. Door die kennis kan het pluis/niet-pluisgevoel<br />

getriggerd worden. De huisarts kent de patiënt meestal beter<br />

dan de specialist, maar als een specialist zijn patiënt vaak ziet,<br />

leert hij hem ook beter kennen.<br />

Hoe zie jij de verhouding tussen EBM en het pluis/niet-pluis<br />

gevoel?<br />

EBM heeft zeker goede dingen voortgebracht, maar ik vind<br />

dat de EBM-beweging in Nederland wat aan het ontsporen<br />

is. Het lijkt soms wel een orthodoxe religie, waaraan je trouw<br />

moet belijden. In de cursus die ik soms geef aan huisartsen<br />

vraag ik of de volgende stelling klopt: ‘evidence based medicine<br />

is het gebruik van de best mogelijke evidence voor dit<br />

specifieke probleem’. En dan stemmen veel huisartsen daarmee<br />

in. Toch klopt die omschrijving niet, want al bijna 20<br />

jaar geleden is de definitie aangepast. Aanvankelijk was het<br />

inderdaad: geen intuïtie, geen pathofysiologisch redeneren,<br />

alleen maar epidemiologische bewijzen. Vervolgens is de<br />

definitie uitgebreid tot: het gaat om de integratie van de best<br />

mogelijke evidence, de klinische expertise van de dokter, en<br />

de voorkeuren en ideeën van de patiënt. Deze laatste definitie<br />

is bijzonder interessant, omdat het onderstreept dat klinische<br />

expertise een volwaardig onderdeel is van EBM. Maar het<br />

wringt wel, want zoals we allemaal weten wordt het bewijs<br />

dat verkregen wordt door klinische studies (RCTs) en systematische<br />

reviews altijd als belangrijkste gezien. Helemaal<br />

onderaan de ladder van bewijskracht staat de expertise van<br />

de arts. Terwijl je evidence juist moet integreren met die twee<br />

andere elementen. Ik ben het daarin eens met Dick Willems,<br />

die zegt dat niet de evidence centraal moet staan, maar de<br />

patiënt. 1 Wanneer je gaat zoeken in de literatuur hoe we die<br />

integratie voor elkaar moeten krijgen, dan ontdek je dat er<br />

geen onderzoek over dit onderwerp te vinden is. Er zijn alleen<br />

een paar filosofen die er iets over zeggen. We kunnen ook<br />

niets vinden over hoe we dit integratieproces moeten leren<br />

aan onze studenten.<br />

Hoe zie je het dan voor je om studenten dat pluis/niet-pluisgevoel<br />

te laten leren?<br />

Er zijn vier onderdelen in dat leerproces. Het eerste is een<br />

soort awareness, dat studenten zich er bewust van worden<br />

dat het bestaat. Het tweede is dat je leert gestructureerd<br />

te reflecteren: ik ga als ik een niet-pluis gevoel heb beter<br />

observeren, meer uitvragen en werkhypotheses ontwikkelen<br />

die mogelijk een bedreiging zijn voor de gezondheid van de<br />

patiënt. Het derde is dat je snel feedback zoekt: je stuurt zo’n<br />

‘PNP-patiënt’ in en diezelfde dag nog bel je op om de afloop<br />

te horen. Het vierde is dat studenten diagnostische probleemsituaties<br />

aangeboden krijgen, waarin het niet-pluisgevoel een<br />

rol kan spelen en die situaties worden dan steeds een beetje<br />

ingewikkelder.<br />

Als je kijkt naar zaken weten en begrijpen, dan neigt dat meer<br />

naar wijsheid, terwijl je je al heel snel aan bewijzen kunt vasthouden.<br />

Hoe is dat voor jonge dokters? Klampen zij zich niet<br />

veel meer vast aan dat wat bewezen is?<br />

Onzekerheid is karakteristiek voor de geneeskunde, dat hoort<br />

er gewoon bij. Daardoor gaf EBM natuurlijk een gevoel van<br />

meer zekerheid. De een vindt die zekerheid heel prettig, terwijl<br />

de ander het een schijnzekerheid vindt.<br />

Ook studenten die nog niet zoveel medische ervaring hebben<br />

kunnen een pluis/niet-pluisgevoel hebben. Het heeft te<br />

maken met het hebben van medische kennis en ervaringskennis,<br />

maar ik kan niet zeggen hoeveel medische ervaring je nu<br />

precies moet hebben. Huisartsen die vijf jaar werkervaring<br />

hebben maken regelmatig gebruik van PNP. Het is natuurlijk<br />

niet alleen maar de ervaring die je hebt met zieke mensen,<br />

maar ook met niet-zieke mensen. Dan is er nog contextuele<br />

kennis, en al die soorten kennis beïnvloeden elkaar.<br />

EBM is gebaseerd op populatieonderzoek, op gemiddelden. Er is<br />

nu sprake van een overgang van EMB naar personalized medicine.<br />

Welke rol kan het pluis/niet-pluisgevoel daar bij spelen?<br />

Bij personalized medicine weegt de contextuele kennis van<br />

de patiënt mee. Psychiater en filosoof Gerrit Glas schreef<br />

ooit een artikel over het gebruik van kennis in het diagnostische<br />

proces in de huisartsgeneeskunde. Als een huisarts een<br />

diagnose wil stellen, selecteert hij bepaalde symptomen in<br />

het verhaal op basis van zijn referentiekader, met name zijn<br />

biomedische kennis. Iemand komt bijvoorbeeld met pijn op<br />

de borst en uitstraling naar linker- of rechterarm. De arts<br />

denkt aan een infarct, maar gaat vervolgens ook de sterkte van<br />

de argumenten (pijn op de borst, uitstraling) wegen tegen de<br />

achtergrondkennis die hij heeft over die patiënt. Er zijn dus<br />

generaliserende én contextualiserende denkbewegingen. Die<br />

twee bewegingen interacteren en bepalen uiteindelijk welke<br />

beslissing de arts neemt. Generaliseren hebben we geleerd op<br />

de universiteit; het contextualiseren is iets wat we in de praktijk<br />

hebben geleerd. Het is niet zo dat het ene wetenschappelijk<br />

is en het andere niet: je gebruikt wetenschappelijke kennis<br />

en contextuele kennis in een ingewikkeld proces van diagnostisch<br />

denken, waarin je generaliseert én individualiseert. Deze<br />

manier van omgaan met kennisbronnen is kenmerkend voor<br />

de huisartsgeneeskunde.<br />

Hoe kijkt men nu tegen het pluis/niet-pluis gevoel aan?<br />

Het pluis/niet-pluisgevoel wordt inmiddels meer geaccepteerd<br />

als een bekend en bruikbaar diagnostisch instrument.<br />

Er is een Europees netwerk van onderzoekers over dit<br />

onderwerp opgezet, Cogita genaamd (zie ook: http://www.<br />

gutfeelingsingeneralpractice.eu/). Er is ook een gevalideerde<br />

vragenlijst ontwikkeld waarmee na een consult kan worden<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

115


vastgesteld of een pluis/niet-pluisgevoel een rol gespeeld heeft<br />

in het denken van de dokter. Deze vragenlijst is beschikbaar<br />

in het Duits, Frans, Engels en Pools. De groep organiseert elk<br />

jaar een dag waarop ideeën worden uitgewisseld en resultaten<br />

worden gepresenteerd. Er zijn inmiddels twee buitenlandse<br />

promovendi met dit onderwerp bezig.<br />

Zijn er ook cultuurverschillen merkbaar met de buitenlandse<br />

onderzoekers?<br />

Bij het zoeken naar een geschikte naam voor ons netwerk zeiden<br />

de Duitse collega’s dat zij in hun land nooit subsidie zouden<br />

kunnen krijgen als we onze netwerkgroep Gut Feelings in<br />

General Practice zouden noemen. Duitse artsen zijn huiverig<br />

voor zoiets als intuïtie en kennen ook geen specifieke term<br />

ervoor, zoals wij met ons pluis/niet-pluisgevoel. Erover praten<br />

is in Duitsland ook minder makkelijk dan in Nederland, waar<br />

het begrip al meer dan 100 jaar bekend is. Iedere Nederlandse<br />

huisarts kent op een impliciete manier het begrip en kan daarover<br />

communiceren met collega’s en dat maakt onderzoek<br />

ernaar ook makkelijker. Bij de start van ons onderzoek vroegen<br />

we ons samen met Belgische onderzoekers af of PNP niet<br />

een typisch Nederlands-Belgisch begrip was. We hebben dat<br />

bij collega’s uit 18 Europese landen nagevraagd, en steeds was<br />

er uitdrukkelijk herkenning, soms weergegeven in een voor<br />

die taal typische uitdrukking. Het was echter nog nergens<br />

onderzocht. Onze Nederlands-Belgische onderzoeksgroep<br />

kon dus gaan pionieren.<br />

Noot<br />

1 Zie Willems D. Bewijzen, weten en begrijpen. Drie vormen<br />

van kennis in de zorg. In: Schermer M, Boenink M & Meynen<br />

G (red.). Komt een filosoof bij de dokter. Amsterdam:<br />

Boom, 2013: 189-202.<br />

Interview: Jenny Slatman en Wendy Kieboom, uitwerking:<br />

Valesca Hulsman<br />

Leestafel<br />

Hees M van, Nys T & Robeyns I (red). Basisboek<br />

<strong>Ethiek</strong>. Amsterdam: Boom uitgeverij,<br />

2014. 376 blz. ISBN: 9789461089321.<br />

Het Basisboek <strong>Ethiek</strong> klinkt stoffig, en dat het<br />

een flink dik boek is, helpt niet mee aan het<br />

imago dat de ethiek ook een beetje stoffig is.<br />

Het lag al een tijdje op onze leestafel, en was<br />

daardoor daadwerkelijk wat stoffig geworden.<br />

Maar schijn bedriegt. Het betreft hier een heel<br />

helder en bruikbaar werk. Het Basisboek <strong>Ethiek</strong><br />

is een thematisch ingedeeld leerboek dat aansluiting<br />

zoekt bij de stand van zaken in de internationale<br />

wijsgerig-ethische theorievorming.<br />

Zo’n 21 ethici geven een inleiding over even<br />

zoveel thema’s. Het geheel is opgedeeld in vier<br />

secties: waarden, normen, morele psychologie<br />

en meta-ethiek. De toegepaste ethiek wordt<br />

daarbij buiten beschouwing gelaten. Voor de<br />

Berichten<br />

realisme en het cognitivisme worden in een<br />

paar zinnen helder en duidelijk gedefinieerd,<br />

om vervolgens tot een uitvoeriger uiteenzetting<br />

over te gaan. Eerder in het boek worden ook de<br />

zogenaamde ‘verplichte nummers’, zoals Aristoteles,<br />

Kant en Mill en Bentham, besproken; niet<br />

in een historisch overzicht, maar respectievelijk<br />

in hoofdstukken over deugdethiek, hedendaagse<br />

deontologie en klassiek utilitarisme en<br />

professionals in de gezondheidszorg is dat jammer.<br />

Hen raad ik een pocketformaat inleidend In de hoofdstukken wordt regelmatig heel<br />

consequentialisme.<br />

werk in de klinische ethiek aan. Dit basisboek recent en zelfs empirisch onderzoek aangehaald,<br />

ook uit aanpalende vakgebieden, waar-<br />

ethiek is niet praktisch in de (poli)kliniek,<br />

zowel vanwege het lijvige formaat als vanwege door discussies en stromingen duidelijk gepositioneerd<br />

worden. Twee heldere registers en<br />

de theoretisch gerichte inhoud.<br />

Opvallend is de frisse schijfstijl. De meeste een fijne lay-out completeren het geheel. Niks<br />

hoofdstukken zijn vlot en goed geschreven, stoffigs aan dus.<br />

wat zeker voor de ingewikkelder materie uit de<br />

vierde sectie heel prettig is. Het moreel nonnaturalisme,<br />

het non-reductionistisch moreel tot psychiater,<br />

Dr. Andrea Ruissen, filosofe en arts in opleiding<br />

Amedea.nl<br />

116<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Into the wild – een nieuw avontuur voor de<br />

publieke gezondheidszorg<br />

‘Why do so apparently well-planned public<br />

health programs fail? Why are others ignored,<br />

rejected or hotly resisted by the community<br />

they are designed to serve? Health educational<br />

technics often seem highly refined<br />

yet, in the end, when the results are faced,<br />

one is often forced to inquire, “Who Listened?”<br />

(Prince 1958, 903). Deze hartenkreet<br />

over de mismatch tussen een technocratische<br />

publieke gezondheidszorg en het alledaagse<br />

leven dateert van ver voor de introductie van<br />

idealen van evidence based medicine. In 1958<br />

pleitte Julius Prince, een pionier in de internationale<br />

public health, in het American Journal of Public<br />

Health voor een ‘public philosophy of public health’, opdat<br />

de publieke gezondheidszorg contact maakt met de sociale<br />

gemeenschappen waar ze zich op richt.<br />

Actualiteit<br />

Het is interessant dat hij het − klaarblijkelijke − gebrek aan succes<br />

van de publieke gezondheidszorg niet toeschreef aan een<br />

ongemotiveerde of ongeletterde doelgroep. “Discussion of such<br />

failures among public health workers tends to bring out the feeling<br />

that the public itself is to blame by reason of its penurious or<br />

anti-intellectual attitudes, apathy, inadequate education, what<br />

not” (idem). Volgens Prince moet de publieke gezondheidszorg<br />

veel meer aansluiting zoeken bij de sociale wetenschappen, om<br />

inzicht te krijgen in de manier waarop gemeenschappen functioneren.<br />

“What is needed, however, is a close working relationship<br />

between the social sciences and public health rather than<br />

the lip service which public health administrators have so often<br />

accorded this relationship in the past” (idem). Het antwoord<br />

ligt niet in ‘increased authoritarianism’,want dat is een ondermijning<br />

van de vrijheid, maar in een goed begrip van wat in<br />

gemeenschappen leeft: ‘Know your community’.<br />

Ik citeer Prince zo uitgebreid omdat hij meer dan een halve<br />

eeuw geleden al de vinger legde op het fenomeen dat de<br />

publieke gezondheidszorg, die gezien haar naam en missie<br />

goed verweven moet zijn met de maatschappij, de band met<br />

‘het publiek’ is kwijtgeraakt. Met de verwetenschappelijking<br />

van de publieke gezondheidszorg vanaf 1960 is de publieke<br />

gezondheidszorg eerder meer dan minder technocratisch<br />

geworden. Terwijl ze het ouderwetse paternalisme van de<br />

wijkverpleegkundige en de schoolarts afschudde, groeide de<br />

afstand tot ‘het publiek’. Dat heeft te maken met de specifieke<br />

vorm waarin deze verwetenschappelijking zich voltrok<br />

(Horstman, 2014). In het voetspoor van de groeiende populariteit<br />

van het concept gezondheidsrisico vanaf de jaren zestig<br />

werd de publieke gezondheidszorg steeds meer epidemiologisch<br />

en interventionistisch. Een conceptueel betrekkelijk leeg,<br />

Prof.dr. Klasien Horstman<br />

Prof. Philosophy of Public Health<br />

Dept. Health, Ethics and Society<br />

Research school Public Health and Primary<br />

Care (Caphri)<br />

Faculty Health, Medicine and Life Sciences<br />

Maastricht University<br />

E-mail: k.horstman@maastrichtuniversity.nl<br />

Website: www.klasienhorstman.nl<br />

statistisch kennisideaal werd leidend voor de aanpakken in<br />

dit veld. Deze aanpakken kregen steeds meer het karakter van<br />

een ‘interventie’, een poging volksgezondheidsproblemen op<br />

te lossen door een magische ingreep in ‘ vijandelijk gebied’, in<br />

‘de risicogroep’ (zie: Buchanan, 2000). Voor zover er een brug<br />

werd geslagen met het alledaagse leven van mensen, gebeurde<br />

dat door de opkomende discipline van gezondheidsbevordering,<br />

met een sterke focus op individuele gedragsverandering<br />

– stoppen met roken en minder vet eten. Deze vorm van<br />

verwetenschappelijking van de naoorlogse publieke gezondheidszorg<br />

leidde er toe dat ‘het publiek’ primair een statistisch<br />

fenomeen werd en wetenschappelijke kennis over de gezondheid<br />

van dat collectief werd geïdentificeerd met statistische<br />

expertise over risico’s en effectiviteit van interventies. Alleen<br />

in sommige kritische onderstromen had men, geïnspireerd<br />

door filosofen zoals Feyerabend, aandacht voor de ‘community’<br />

als een concreet fenomeen en besefte men het belang van<br />

alledaagse kennis van mensen (Wallerstein & Minkler, 2008).<br />

Omdat de publieke gezondheidszorg zichzelf modelleerde<br />

naar de geneeskunde, zien we in de slipstream van de<br />

opkomst van evidence based medicine vanaf de jaren 1990<br />

pleidooien voor een evidence based public health: kennis<br />

verkregen via de methode van de randomized controlled trial<br />

(RCT) zou de basis moeten zijn van zowel beleid als praktijk.<br />

Epidemiologische studies moeten niet alleen bepalen welke<br />

risico’s geadresseerd worden, maar ook de effecten van interventies<br />

moeten door middel van een RCT worden geëvalueerd.<br />

En hoewel sommige auteurs heus wel zien dat een RCT<br />

niet zaligmakend is en er vragen zijn over externe en interne<br />

validiteit, neemt de publieke gezondheidszorg de kennisidealen<br />

van de geneeskunde eenvoudig over. Daardoor wordt de<br />

afstand tot the public nog groter dan ze al was. Pleidooien om<br />

communities een plek te geven in evidence based public health<br />

zetten niet veel zoden aan de dijk: als de notie van evidence<br />

onveranderd blijft, heeft de community immers niet veel in de<br />

melk te brokkelen. Veel alledaagse betekenissen van gezondheid,<br />

voeding, bewegen, roken of seks worden als irrationeel<br />

van tafel geveegd, omdat ze niet corresponderen met de resultaten<br />

van statistische risicoanalyses of effectevaluaties.<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

117


Vertrouwen in cijfers<br />

Om de opkomst van evidence based publieke gezondheidszorg<br />

te begrijpen, is het werk van de historicus Porter (1994)<br />

behulpzaam. Porter laat aan de hand van voorbeelden, zoals de<br />

opkomst van de kosten-baten analyse in de Verenigde Staten,<br />

zien hoe de ontwikkeling van statistische kennisidealen een<br />

antwoord is op de toenemende roep om publieke verantwoording,<br />

die op haar beurt samenhangt met processen van toenemende<br />

democratisering. In een steeds pluriformere wereld<br />

met schaarse middelen moeten beleidsmakers hun beleid en<br />

de resultaten ervan steeds meer ‘publiek tonen‘ en statistiek<br />

gaat in die context − onbedoeld en gepland − de rol vervullen<br />

van objectief bewijsmiddel. Terwijl vertrouwen in de politiek<br />

minder vanzelfsprekend wordt, ontstaat er trust in numbers.<br />

De wetenschappelijke disciplines die nauw verbonden raken<br />

met processen van verstatelijking en met de interventionistische<br />

ideologie van maakbaarheid en controle die de uitdijende<br />

beleidsterreinen kenmerkte − sociologie, psychologie, economie<br />

en publieke gezondheidszorg − ontwikkelen door die verbindingen<br />

onbedoeld een kwantificerende, statistische stijl (Dehue,<br />

1990). De dominantie van bepaalde methodieken heeft dus niet<br />

te maken met de inherente kwaliteit van die technieken, maar<br />

met de sociale functie die ze in een bepaalde context vervullen.<br />

Cijfers boden vertrouwen in een wereld die allengs pluralistischer<br />

werd en waar de publieke verantwoordingsdruk toenam.<br />

Het paradoxale van de trend zoals Porter die schetst, is dat meer<br />

democratie en publieke legitimatiedruk dus geleid heeft tot een<br />

methodische stijl die zich moeizaam verhoudt tot ‘the public’.<br />

De cijfers raken losgezongen van verhalen, ervaringen, waarden<br />

en kennis zoals die in het publieke domein worden gearticuleerd,<br />

of er juist te gemakzuchtig mee verbonden. Daardoor<br />

komt de legitimiteit van statistische kennis op haar beurt onder<br />

druk te staan. Hoe hard de cijfers ook mogen zijn, ze worden<br />

betwist en er ontstaan opnieuw publieke verantwoordingsvragen.<br />

De vele wetenschappelijke adviezen over allerhande<br />

gezondheidsrisico’s − vet eten, vaccinatie, straling – zijn dan<br />

ook geen vanzelfsprekende bron van vertrouwen meer, maar<br />

creëren nieuwe controverses (Dijstelbloem & Hagendijk, 2011).<br />

Dat zien we ook in de publieke gezondheidszorg: experts zien<br />

steeds weer nieuwe risico’s – ‘zitten is het nieuwe roken’ − maar<br />

niet-experts pikken dit op als het hen past en geven er een eigen<br />

draai aan (Horstman & Houtepen, 2005; Horstman, 2012).<br />

Verwetenschappelijking van politiek en beleid gaat kennelijk<br />

samen met democratisering van kennis. De publieke gezondheidszorg<br />

moet dus noodgedwongen een nieuwe epistemische<br />

stijl ontwikkelen.<br />

In veel Europese landen ontwikkelen zich varianten van de<br />

participatiemaatschappij, waarbij een groter beroep wordt<br />

gedaan op burgerparticipatie en gemeenschapszin. In die context<br />

komen de betekenis van statistische risico-informatie en het<br />

RCT-model als evaluatiemethode in een nieuw licht te staan.<br />

Expertkennis is niet meer gezaghebbend op voorhand maar<br />

moet zich verbinden met lokale praktijken – met praktijken in<br />

het wild (zie Mol, 2011). Niet de epidemiologie vertelt wat het<br />

probleem is, maar burgers maken een agenda voor een gezonde<br />

wijk. Er worden geen wetenschappelijke interventies gedaan,<br />

maar burgers gaan aan de slag met hun prioriteiten. Er wordt<br />

geen RCT uitgevoerd om effecten in kaart te brengen maar burgers<br />

bepalen gaandeweg wat ze wel en niet bevalt en stellen bij.<br />

Decennia van epidemiologische en statelijke dressuur maken<br />

het voor de publieke gezondheidszorg moeilijk om afscheid te<br />

nemen van het interventiedenken en van de verabsolutering<br />

van gecontroleerde, kwantitatieve kennistechnieken, maar er<br />

zit niets anders op. In gedemocratiseerde maatschappijen is<br />

gezondheid een gedemocratiseerde praktijk en de publieke<br />

gezondheidszorg kan daar alleen met kennis aan bijdragen<br />

als ze een wetenschappelijke stijl ontwikkelt die verbindingen<br />

mogelijk maakt met the public. Ze moet haar gezag opnieuw<br />

verdienen.<br />

Een avontuur<br />

Het pleidooi van Prince om een wending te maken naar de<br />

sociale wetenschappen is, hoewel gedateerd, een goede reminder.<br />

Ik wil daar geesteswetenschappen aan toevoegen, want de<br />

eerlijkheid gebiedt te zeggen dat een deel van de sociale wetenschappen<br />

als gevolg van de verwevenheid met de verzorgingsstaat<br />

ook is overspoeld door interventiedenken en statistische<br />

kennisidealen. Om in de huidige, nogal onvoorspelbare wereld<br />

van betekenis te zijn, moet de publieke gezondheidszorg epistemische<br />

idealen en praktijken ontwikkelen die recht doen aan de<br />

meervoudigheid van gezondheid in het wild.<br />

Literatuur<br />

Buchanan DR. An ethic for health promotion: rethinking the sources of<br />

human wellbeing. Oxford: Oxford University Press, 2000.<br />

Dehue T. Changing the rules. Psychology in the Netherlands 1900-1985.<br />

Cambridge: Cambridge University Press, 1995.<br />

Dijstelbloem H, Hagendijk R (red.) Onzekerheid troef. Het betwiste gezag<br />

van de wetenschap. Amsterdam: Van Gennep, 2011.<br />

Horstman K, Houtepen R. Worstelen met gezond leven. <strong>Ethiek</strong> in de preventie<br />

van hart- en vaatziekten. Amsterdam: Het Spinhuis, 2005.<br />

Horstman K. De eetarena. Verschillende ervaringen met eten en strijd om<br />

geloofwaardigheid. In: B. Penders & F. van Dam (red.) Ingrediënten<br />

van geloofwaardigheid. Goed eten onder de loep. Amsterdam: Boom/<br />

Lemma, p. 139-149.<br />

Horstman K. Struggling with science and democracy. Citizenship and<br />

public health in the Netherlands. In: F. Huisman, H. Oosterhuis<br />

(Eds.), Health and Citizenship. Political Cultures of Health in Modern<br />

Europe. London: Pickering and Chattoo Publ., 2014, p.191-208.<br />

Minkler M, Wallerstein N (Eds). Community-based participatory research<br />

for health. From process to outcomes. San Fransisco: Jossey-Bass, John<br />

Wiley and Sons, 2008.<br />

Mol A. De tragiek van de kilocalorie. Over wetenschap in de publieke<br />

ruimte. In: H. Dijstelbloem, R. Hagendijk (Red.) Onzekerheid troef.<br />

Het betwiste gezag van de wetenschap. Amsterdam: Van Gennep, 2011,<br />

p. 137-156.<br />

Prince JS, A public Philosophy in Public Health. In: American Journal of<br />

Public Health, 1958 July 48 (7), 903–912.<br />

Porter T. Trust in numbers. The pursuit of objectivity in science and public<br />

life. Princeton: Princeton University Press, 1995.<br />

118<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Over richtlijnen, protocollen en goed<br />

hulpverlenerschap<br />

Evidence Based Medicine in het gezondheidsrecht<br />

Actualiteit<br />

Evidence based medicine, oftewel geneeskunde<br />

op basis van bewijs, is het expliciet,<br />

oordeelkundig en consciëntieus gebruikmaken<br />

van het beste beschikbare bewijs bij het<br />

maken van een keuze voor de behandeling<br />

van een patiënt. Hierbij dient de hulpverlener<br />

de stand van de medische wetenschap van dat<br />

moment te betrekken. De evidence-basedbenadering<br />

is leidend in de geneeskunde.<br />

Maar past deze benadering binnen de eisen<br />

die het gezondheidsrecht aan hulpverleners<br />

stelt? Handelt een hulpverlener niet vakbekwaam als de<br />

behandeling niet evidence-based is? Is de keuze altijd juist<br />

als de arts gebruik maakt van het best beschikbare bewijs?<br />

De juridische norm<br />

Het medisch-professionele handelen van een hulpverlener<br />

moet aan twee juridische eisen voldoen. De handeling moet<br />

geïndiceerd en lege artis zijn, dat wil zeggen volgens de<br />

regelen der kunst, dus vakbekwaam worden uitgevoerd. 1 Dit<br />

brengt met zich mee dat wanneer er evidence-based richtlijnen<br />

binnen de beroepsgroep zijn ontwikkeld, deze onderdeel<br />

uitmaken van de geldende medisch-professionele standaard.<br />

Deze standaard is omschreven als “zorgvuldig volgens de<br />

inzichten van de medische wetenschap en ervaring, handelen<br />

als een redelijk bekwaam arts van gelijke medische categorie<br />

in gelijke omstandigheden met middelen die in redelijke verhouding<br />

staan tot het concrete behandelingsdoel”. 2<br />

Normen uit het veld in de vorm van richtlijnen dienen dus<br />

gevolgd te worden als onderdeel van de medisch-professionele<br />

standaard van een hulpverlener. Wanneer een hulpverlener<br />

hiervan afwijkt, dient hij of zij dit gemotiveerd te doen en<br />

moet hij of zij dit kunnen verantwoorden. De medisch-professionele<br />

standaard is onderdeel van het goed hulpverlenerschap:<br />

de hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden de zorg<br />

van een goed hulpverlener in acht nemen en handelt daarbij<br />

in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid,<br />

voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende<br />

professionele standaard. 3<br />

De uitzonderingen<br />

Mag, of zelfs, moet een goed hulpverlener in de praktijk<br />

soms afwijken van een protocol? In welke gevallen handelt<br />

men toch als goed hulpverlener wanneer men afwijkt van<br />

een protocol? De Hoge Raad stelde in een arrest uit 2005 dat<br />

een protocol een richtlijn is die in beginsel gevolgd dient te<br />

worden, tenzij daarmee niet de zorg wordt verleend die in het<br />

Mr. dr. Wendy Kieboom<br />

Stafjurist<br />

Maastricht Universitair Medisch Centrum<br />

Postbus 5800<br />

6202 AZ Maastricht<br />

E-mail: wendykieboom@hotmail.com<br />

specifieke geval van een redelijk bekwaam arts mag worden<br />

verlangd. 4 In de praktijk hoeven richtlijnen en protocollen<br />

dus niet zonder meer te worden gevolgd, maar dient bekeken<br />

te worden of er omstandigheden zijn die een afwijking rechtvaardigen.<br />

In de betreffende casus was er conform het geldende<br />

protocol het geneesmiddel Augmentin toegediend, terwijl<br />

de patiënt overgevoelig was voor het bestanddeel penicilline<br />

en had er dus afgeweken moeten worden van het protocol. In<br />

een andere casus week een verpleegkundige terecht af van een<br />

protocol. De verpleegkundige controleerde na het inbrengen<br />

van een maagsonde de positie van de sonde met de zogeheten<br />

luchtmethode in plaats van de protocollair voorgeschreven<br />

watermethode. Haar verweer luidde dat de in het protocol been<br />

voorgeschreven watermethode gedateerd was en dat haar<br />

de luchtmethode als te hanteren methode was aangeleerd. 5 6<br />

In 2010 stelden Stolper, Legemaate en Dinant dat de medische<br />

tuchtcolleges het zogeheten niet-pluis-gevoel (gut feelings)<br />

beschouwen als onderdeel van de professionele standaard. 7<br />

Een analyse van de uitspraken van de medische tuchtcolleges<br />

liet zien dat wanneer er voldoende feitelijke aanwijzingen<br />

waren die rechtvaardigen dat een hulpverlener een nietpluisgevoel<br />

zou moeten krijgen, het hem tuchtrechtrechtelijk<br />

verweten wordt wanneer hij dit gevoel negeert, of niet tijdig<br />

ontwikkelt. In zo’n geval is er niet gehandeld zoals verwacht<br />

had mogen worden op grond van de professionele standaard<br />

van de hulpverlener door verder onderzoek achterwege te<br />

laten. Er is te lang aangenomen dat er niets aan de hand was.<br />

Deze casuïstiek laat zien dat het goed hulpverlenerschap een<br />

bredere inhoud heeft dan handelen conform de laatste stand<br />

van de wetenschap, in de vorm van het volgen van een protocol<br />

en/of richtlijn. Hetgeen gebruikelijk en aanvaard is binnen<br />

een beroepsgroep, al dan niet op basis van een protocol,<br />

klinische ervaring en hetgeen in een specifiek geval voor een<br />

specifieke patiënt geïndiceerd is, bepalen de inhoud van het<br />

begrip.<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

119


Evidence Based Medicine en de professionele standaard<br />

De dominantie van evidence based medicine in de geneeskunde<br />

is groot en ook doorgedrongen in het recht, zoals<br />

hiervoor aangegeven. Richtlijnen en protocollen zijn een<br />

onderdeel van de professionele standaard. Een arts handelt in<br />

principe niet lege artis wanneer hij zich hier niet aan houdt.<br />

De vraag is of de genoemde uitzonderingen, het in bepaalde<br />

situaties afwijken van protocollen en het erkennen van het<br />

niet-pluis-gevoel, wel afwijkingen zijn van de evidence based<br />

benadering in de geneeskunde. Met andere woorden, is lege<br />

artis handelen hetzelfde als handelen conform evidence based<br />

medicine?<br />

De term evidence based medicine werd omstreeks de eerste<br />

helft van de jaren negentig geïntroduceerd. 8 De grondleggers<br />

hanteren de volgende definitie: “Evidence-based medicine is<br />

the integration of best research evidence with clinical expertise<br />

and patient values”. 9 De interpretatie en invulling van de<br />

professionele standaard in de jurisprudentie is hier niet mee<br />

in strijd. De definitie duidt op een genuanceerde medische<br />

besluitvorming, waarbij het medische bewijs een van de<br />

elementen is, naast klinische ervaringskennis en de wensen<br />

en behoeften van de patiënt. Ook de KNMG hanteert deze<br />

definitie. Artsen moeten zich in hun diagnostiek en behandeling<br />

richten op het best beschikbare wetenschappelijke<br />

bewijs, gecombineerd met hun klinische expertise en rekening<br />

houdend met de wensen, verwachtingen en ervaringen<br />

van de patiënt. 10 Deze ‘EBM-definitie’ is echter het resultaat<br />

van zogeheten voortschrijdend inzicht. In de beginjaren van<br />

de ‘EBM-beweging’ werd de nadruk gelegd op het element<br />

van de bewezen kennis met het gerandomiseerde klinische<br />

onderzoek als meest betrouwbare methode om kennis te vergaren.<br />

11 Evidence based medicine wordt dan geneeskunde op<br />

basis van kwantificeerbaar/statistisch bewijs. Behandelingen<br />

mogen alleen worden toegepast wanneer door middel van<br />

wetenschappelijk onderzoek is bewezen dat deze werken dan<br />

wel beter werken dan andere behandelingen. Hanteert men<br />

deze laatste, smallere, definitie, dan kan geconcludeerd worden<br />

dat de professionele standaard vereist dat hulpverleners<br />

bij de keuze voor een medische behandeling of het nalaten<br />

daarvan breder kijken dan alleen naar het best beschikbare<br />

bewijs. Ook de ervaring en de specifieke omstandigheden van<br />

het geval, waaronder ook de wensen van de patiënt, bepalen<br />

de inhoud van de professionele standaard. In het laatste geval<br />

vervult evidence based medicine een grote rol bij de invulling<br />

van de professionele standaard en daarmee het goed hulpverlenerschap,<br />

maar kan de professionele standaard hierdoor<br />

nooit helemaal vastgesteld worden.<br />

Slot<br />

Voor de beoordeling of een hulpverlener in casu heeft gehandeld<br />

als een goed hulpverlener, hoeft vanuit een juridisch<br />

gezichtspunt echter niet de vraag gesteld te worden of hij<br />

zogenaamd evidence-based heeft gehandeld. De vraag luidt<br />

of een hulpverlener in overeenstemming met de professionele<br />

standaard en uiteindelijk als een goed hulpverlener heeft<br />

gehandeld. Het is aan de verschillende beroepsgroepen om de<br />

noodzaak en de inhoud te bepalen van richtlijnen die invulling<br />

geven aan de geldende professionele standaard, alsmede<br />

in hoeverre deze evidence-based zijn. De mate van invloed<br />

van de evidence-based benadering in het gezondheidsrecht is<br />

dus aan de hulpverleners zelf.<br />

Noten<br />

1 Leenen HJJ, Dute J, Kastelein WR. Handboek Gezondheidsrecht<br />

Deel III. 5 e druk. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum,<br />

2008.<br />

2 idem<br />

3 Artikel 7:453 van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst.<br />

4 HR 1 april 2005, NJ 2006/377 (met noot HJ Snijders en FCB<br />

van Wijmen).<br />

5 CTG 2007/328, zie www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl.<br />

6 Zie ook deze uitspraak over het mogen afwijken van een richtlijn:<br />

RTG Zwolle 236/2014 www.tuchtrecht.overheid.nl.<br />

7 “Niet-pluis-gevoel tuchtrechtelijk gewogen”, Stolper E, Legemaate<br />

J en Dinant GJ. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde,<br />

2010. 154, A2720.<br />

8 “A philosophical analysis of the evidence-based medicine<br />

debate”, Scott R. Sehon and Donald E. Stanley, BMC Health<br />

Services Research 2003, 3:14.<br />

9 Sackett DL, Strauss SE, Richardson WS et al, Evidence-Based<br />

Medicine: How to Practice and Teach EBM. 2nd edition. Edinburgh:<br />

Churchill Livingstone, 2000, p.1.<br />

10 Gedragsregel KNMG “De arts en niet-reguliere behandelwijzen”.<br />

11 Zie hiervoor de bijdrage van Bolt en Huisman elders in dit<br />

themanummer.<br />

120<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Evidence based medicine en autonomie vanuit het<br />

perspectief van een (chronische) patiënt<br />

Op het eerste gezicht lijken patiënten alleen<br />

maar voordeel van evidence based medicine<br />

(EBM) te hebben. Wie wil nu geen zekerheid<br />

over de beste zorg? En bij gelijkwaardige<br />

behandelopties bepalen arts en patiënt via<br />

shared decision making (SDM) samen de persoonlijk<br />

beste keuze. Wat gelijkwaardige keuzes<br />

zijn, daarover heeft de patiënt echter nog<br />

weinig te vertellen. Als patiënten de voorkeur<br />

geven aan een andere optie, die tweede keus<br />

is volgens de richtlijn of zelfs aan een niet<br />

onderzochte behandeling 1 , dan kan er spanning<br />

ontstaan tussen patiënt en zorgverlener.<br />

In dit artikel wil ik deze spanning beschrijven aan de hand<br />

van mijn eigen ervaringen.<br />

Actualiteit<br />

Persoonlijke ervaringen<br />

Vijftien jaar geleden was ik gediagnosticeerd met een chronische<br />

aandoening. Volgens mijn arts was er een uiterst effectieve<br />

en veilige behandeling waar ik zonder problemen tachtig<br />

mee kon worden. De effectiviteit viel mij echter erg tegen. Ik<br />

was bij lange na niet in staat mijn dagelijkse activiteiten op<br />

te pakken, en er zat geen verbetering in. Ik begon mij af te<br />

vragen of ik op die manier wel tachtig wilde worden. Andere<br />

opties waren er echter volgens mijn dokter niet.<br />

Als universitair student had ik toegang tot internet, en zo<br />

werd ik deel van de eerste generatie patiënten die zijn aandoening<br />

googelde. Toen bleek dat ik niet de enige ontevreden<br />

patiënt was én dat er wel degelijk andere opties waren. Naast<br />

aanbod uit alle hoeken van de alternatieve geneeskunde was<br />

er één mogelijkheid die volkomen onder reguliere geneeskunde<br />

viel maar in richtlijnen niet genoemd werd. “Niet<br />

evidence based,” antwoordde mijn dokter en daarmee was de<br />

zaak voor hem afgedaan.<br />

Voor mij was het aanleiding om uit te zoeken wat dan precies<br />

de evidence was voor beide behandelingen. De uitkomst van<br />

die zoektocht: de behandeling die ik kreeg was vooral gebaseerd<br />

op een theorie, maar marginaal evidence based onderbouwd.<br />

Een vergelijking met de andere behandeling was nooit<br />

gemaakt. Een andere theorie pleitte voor de andere behandeling,<br />

net zo plausibel en net zo min evidence based. Toen ik<br />

dit besprak met mijn dokter, gaf hij enigszins besmuikt toe dat<br />

ik gelijk had. “Maar” zei hij, “we hebben met deze behandeling<br />

tientallen jaren uitstekende ervaring, en bovendien: het<br />

alternatief is helemaal niet onderzocht.”<br />

Ik ging me richten op andere bronnen van kennis. Ik las<br />

honderden verhalen van patiënten over hun ervaringen met<br />

deze ziekte en de effecten van verschillende behandelingen op<br />

hun leven. Daarnaast bestelde ik boeken uit het buitenland,<br />

Dr. Lottie van Starkenburg<br />

Gespreksleider, publicist en adviseur visie<br />

E-mail: lottie@lottievanstarkenburg.nl<br />

Website: www.lottievanstarkenburg.nl<br />

geschreven door artsen met ervaring met de verschillende<br />

behandelingen en gericht op patiënten. Zij schreven wel over<br />

de restklachten waarover ik in de wetenschappelijke literatuur<br />

nauwelijks iets had kunnen vinden. Deze artsen schreven<br />

over nieuwe inzichten, over verklarende mechanismes,<br />

over zelf ‘uitgedokterde’ behandelprotocollen en wat dit hun<br />

patiënten had opgeleverd.<br />

Na lang wikken en wegen besloot ik dat ik de andere behandeling<br />

wilde proberen. De verhalen van andere patiënten<br />

speelden daarbij een belangrijke rol. Ze maakten abstracte<br />

begrippen over kwaliteit van leven concreet. En hoewel ik<br />

alle onzekerheden en statistieken als bèta-student uitstekend<br />

begreep, maakten deze verhalen de onzekerheden tastbaar. Ik<br />

wist dus heel goed wat ik misschien op het spel zette om mijn<br />

oude leven terug te krijgen. Ik was bereid om dat te doen.<br />

Mijn dokter was hier – natuurlijk – niet (direct) toe bereid.<br />

Aan verhalen had hij geen boodschap. De hiaten in de<br />

beschikbare evidence erkende hij, maar hij was met name<br />

beducht voor mogelijk schadelijke effecten van het alternatief.<br />

Hier was – natuurlijk – ook geen enkele harde evidence over<br />

maar hij was liever voorzichtig. Maar de mogelijke prijs op<br />

lange termijn die hij schetste, was een prijs die ik bereid was<br />

te betalen. En vooral: ik vond dat deze keuze uiteindelijk aan<br />

mij was: “Het is mijn lijf, het gaat over mijn leven en ik vind<br />

dat ik uiteindelijk degene ben die daarover mag beslissen.”<br />

Reflectie<br />

Vijftien jaar terug was ik bezig mijn leven weer op de rails te<br />

krijgen, niet met reflecteren. Veel van onderstaande inzichten<br />

zijn later ontstaan, mede dankzij gesprekken met honderden<br />

lotgenoten, met dezelfde of andere chronische aandoeningen.<br />

Mijn verhaal is niet representatief en tegelijk verre van uniek.<br />

Mijn dokter en ik waardeerden het effect van de behandeling<br />

totaal anders. Hij keek naar overleving en het voorkomen<br />

van langetermijncomplicaties. Zolang ik niet bij benadering<br />

in staat was mijn gewone leven weer op te pakken en mij<br />

beroofd voelde van mijn identiteit, waren die voor mij ondergeschikt.<br />

De noodzaak die ik daardoor voelde voor verandering,<br />

deelde hij in het geheel niet. We praatten vaak langs<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

121


elkaar heen. Mijn vragen en onvrede leverden weerstand op.<br />

Omgekeerd voelde ik mij niet altijd gehoord en gezien.<br />

Dankzij internet (en opleiding) kreeg ik toegang tot enerzijds<br />

wetenschappelijke publicaties en anderzijds tot de verhalen<br />

van honderden medepatiënten. Ik had beide bronnen nodig<br />

om tot een eigenzinnige keuze te komen. Precies inzicht<br />

krijgen in wat nu de beschikbare evidence was, en wat een<br />

theorie of paradigma, was soms een ontluisterende ervaring.<br />

Ik heb me meer dan eens bedonderd gevoeld. Minder zekerheden<br />

hebben was lang niet altijd prettig. Maar het gaf wel de<br />

mogelijkheid om te midden van alle onzekerheden zelf een<br />

afweging te maken tussen de voor- en nadelen. Uiteindelijk<br />

waren het ook niet de feiten en onzekerheden waarover mijn<br />

dokter en ik van mening verschilden, maar over de waardering<br />

daarvan.<br />

Maar de beperkte focus van EBM op eenvoudig en eenduidig<br />

meetbare grootheden was te smal om tot deze keuze te<br />

komen. Wat voor mij belangrijke zaken waren, zoals geheugen<br />

en concentratie, waren vaak in onderzoek niet meegenomen,<br />

of verwerkt in een score op een vragenlijst waar ik niets<br />

mee kon. Als wetenschapper kon ik mij verplaatsen in het<br />

perspectief en de werkwijzen van EBM-onderzoekers, maar<br />

als patiënt was het een onbegrijpelijk en onacceptabel hiaat<br />

in essentiële kennis voor een goede behandeling. De verhalen<br />

van patiënten waren in dit opzicht wel betekenisvol. En niet<br />

in de laatste plaats fungeerden sommige van deze patiënten<br />

als rolmodellen voor (nog) meer empowerment. Maar ook de<br />

boeken van artsen waren belangrijk. Hun inzicht in zowel de<br />

biochemische processen als in de betekenis voor het leven van<br />

patiënten gaf mij vertrouwen in hun protocollen. Voor mijn<br />

dokter waren deze bronnen echter irrelevant 2 .<br />

Voor mij was (en is) het vanzelfsprekend dat ik zelf keuzes<br />

maak en zelf verantwoordelijk ben voor wat ik slik. Ik waardeerde<br />

de intentie van mijn dokter om mijn gezondheid<br />

niet te schaden en zijn oprechte bezorgdheid, maar stond<br />

verbaasd over de mate waarin ik mijn eigen keuzes moest<br />

verantwoorden (en bevechten), terwijl er geen beter geïnformeerde<br />

patiënt in het hele ziekenhuis te vinden was. Ik<br />

heb hem (in gedachten) meer dan eens een dubbele moraal<br />

verweten: waarom mag ik (bij wijze van spreken) wel twee<br />

pakjes per dag roken, maar niet kiezen voor een behandeling<br />

met mogelijk enige nadelige gevolgen op de lange termijn?<br />

En: alle evidence based behandelingen zijn toch ooit niet<br />

evidence based geweest?<br />

Tot besluit<br />

Mijn eigenzinnige keuzes zijn goed uitgepakt. Dit geldt<br />

natuurlijk − en helaas − niet voor iedereen. Hoewel allerminst<br />

van harte stemde mijn dokter uiteindelijk in met een<br />

proefbehandeling. De uitkomst was zeer positief: ik kon mijn<br />

leven weer oppakken. Dit maakt mij nog steeds bereid om<br />

eventueel de prijs van het zwartste langetermijnscenario van<br />

mijn dokter te betalen.<br />

Het proces naar die keuze toe ervaar ik als dubbel: aan de ene<br />

kant heb ik de ultieme eigen verantwoordelijkheid voor mijn<br />

gezondheid genomen en ervaar ik daardoor een grote kracht.<br />

Aan de andere kant voel ik mij niet in veilige handen bij artsen.<br />

Dat iets evidence based is, wekt geen vertrouwen meer.<br />

En mijn eerste vraag aan nieuwe artsen is: “Kun je overweg<br />

met eigenzinnige patiënten?”<br />

Noten<br />

1 Ik doel uitdrukkelijk niet op behandelingen afkomstig uit de<br />

alternatieve geneeskunde.<br />

2 Dit gold ook voor veel andere artsen/onderzoekers. Latere<br />

onderzoeken die beide behandelingen vergeleken maakten<br />

gebruik van theoretisch beste protocollen, niet van de protocollen<br />

die in de praktijk waren ontwikkeld.<br />

Mededeling<br />

Oud en autonoom. Werkt autonomie in de ouderenzorg?<br />

Oud en autonoom. Op het eerste gezicht lijkt het alsof het hier gaat om twee begrippen die maar matig bij elkaar passen. Om begrippen<br />

die misschien wel tegengesteld zijn aan elkaar. Ouderdom komt immers altijd met gebreken? En dat maakt iemand toch minder<br />

zelfredzaam en daardoor minder autonoom? Heel kort door de bocht kun je zelfs de vraag stellen of een begrip als autonomie eigenlijk<br />

wel werkt in de ouderenzorg.<br />

Bij deze nascholing stellen we die vraag hardop. Er staan vier invalshoeken nadrukkelijk op de agenda van de dag: de inzet van technologie<br />

in de ouderenzorg, vraagstukken rond kwaliteit van leven,<br />

euthanasie en dementie, en de lastige combinatie van autonomie en een multiculturele patiëntenpopulatie. Voor meer informatie en<br />

inschrijven zie: http://www.paoheyendael.nl/oudenautonoom.<br />

Datum: donderdag 4 februari 2016. Locatie: Soeterbeeck, Ravenstein.<br />

122<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Boekbespreking<br />

Een alternatief voor de DSM methodiek<br />

Bespreking van De DSM-5 voorbij; persoonlijke<br />

Het inmiddels spraakmakende boek van Jim<br />

van Os, De DSM-5 voorbij; persoonlijke diagnostiek<br />

in een nieuwe GGZ, is geschreven om<br />

tegemoet te komen aan de dringende behoefte<br />

om een richting te vinden naar oplossingen<br />

voor diagnostiek in de psychiatrie. Die<br />

behoefte wordt des te klemmender ervaren<br />

nu de vijfde versie van de Diagnostic and<br />

Statistic Manual of Mental Disorders (DSM-5)<br />

het licht heeft gezien. Volgens Jim van Os kan<br />

de DSM-5 eerder als een cultureel fenomeen op zijn laatste<br />

benen worden beschouwd, dan als een functioneel diagnostisch<br />

systeem voor de GGZ. In een tijd van wildgroei aan<br />

psychische hulpverlening, harde bezuinigingen, megafusies<br />

van instellingen en de opkomst van een afrekencultuur<br />

aan de kant van de verzekeraars en inspecties neemt de<br />

verwarring die wordt ervaren binnen en buiten de kaders<br />

van de GGZ schrikbarend toe.<br />

Als dan ook de wetenschappelijke fundering van de psychiatrische<br />

diagnostiek op haar voetstuk wankelt, is de chaos<br />

niet meer te overzien. Patienten, hulpverleners en ook wetenschappers<br />

hebben behoefte aan een alternatief voor de DSM<br />

methodiek. Van Os stelt dat daartoe wel de mogelijkheden wel<br />

zijn, maar zowel de systematiek van de DSM als de inrichting<br />

van de huidige GGZ in Nederland nieuwe oplossingen in de<br />

weg staan. En omdat zowel patiënten als de hulpverleners<br />

worden belemmerd in hun persoonlijke en professionele vrijheid<br />

binnen het systeem van de DSM/GGZ is er een breder<br />

maatschappelijk belang dat gediend wordt met nieuwe oplossingen.<br />

Geen antipsychiatrisch betoog<br />

Mensen die last hebben van ernstige psychische syndromen<br />

hebben deskundige hulp nodig. Van Os wil zeker geen betoog<br />

opzetten in de trant van de antipsychiatrie, waarin impliciet<br />

ontkenning van het bestaan van psychische problemen en de<br />

noodzaak tot hulpverlening doorwerkt. Ook het wijzen met<br />

de vinger naar een mogelijke ‘hoofdschuldige’ voor de huidige<br />

problematiek wordt van de hand gewezen. Het idee van een<br />

samenzwering van Big Pharma, die ons ziektes aan wil smeren<br />

of verwijzingen naar commerciële media en academici<br />

die hun grand design boeken willen slijten, gaan patiënten<br />

niet helpen. Ook wil Van Os niet de schuld in de schoenen<br />

van overheid, verzekeraars of grote instellingen schuiven. De<br />

werkelijkheid is genuanceerder en we zijn allemaal acteurs in<br />

hetzelfde drama. Van Os geeft als oefening om onze neiging<br />

diagnostiek in een nieuwe GGZ<br />

Drs. Wilma Göttgens<br />

Apotheker en onderzoeker in opleiding<br />

IQ healthcare<br />

Radboudumc<br />

Postbus 9101<br />

6500 HB Nijmegen<br />

E-mail: wilma.gottgens@radboudumc.nl<br />

tot stereotypering te beteugelen de lezer vanaf het begin de<br />

volgende stelling mee: alle honden zijn dieren, maar niet alle<br />

dieren zijn honden. De intentie is om een aanzet te geven tot<br />

het denken over alternatieven, gebaseerd op actueel wetenschappelijk<br />

onderzoek in de psychologie en de psychiatrie.<br />

Luisteren naar en spreken in de taal van mensen<br />

Het belang van luisteren naar de mensen die de DSM (en<br />

ICD) labels met zich meedragen neemt een centrale plaats in.<br />

Hij verwijst naar een resolutie van het Europese Parlement uit<br />

2006, die een impuls wilde geven aan een meer humane diagnostiek<br />

in de psychiatrie en het belang van sociale factoren<br />

als alternatief voor het dominante hersenreductionistische<br />

perspectief. Belangrijke verklaringen betroffen de noodzaak<br />

van participatie van degenen die lijden onder mentale klachten<br />

en aandacht voor het vocabulaire en de diagnostische<br />

terminologie die stereotypering en exclusie van mensen met<br />

een psychiatrische diagnose in de hand werkt. Om relevante<br />

stappen te zetten in de aangegeven richting en tegelijkertijd<br />

te voldoen aan de geformuleerde wens de wetenschappelijke<br />

grondslagen te willen respecteren worden achtereenvolgens<br />

de DSM, de GGZ en de rol van wetenschap en commercie in<br />

kaart gebracht en onderzocht vanuit de relatie met de DSM.<br />

De hoofdlijn van het boek in vier delen is duidelijk neergezet,<br />

maar de systematiek die gevolgd is bij de keuze van de<br />

onderwerpen die in de paragafen nader uitgewerkt worden,<br />

is minder helder.<br />

Geschiedenis en zin van de DSM<br />

In het eerste deel staan de geschiedenis van DSM en de<br />

onderliggende principes van de psychiatrische diagnostiek<br />

centraal. Vanaf de zestiger jaren is vanuit de behoefte tot<br />

standaardisatie van psychiatrische diagnoses, de verzameling<br />

steeds exacter geformuleerd in criteria voor elke stoornis. Zo<br />

werd in 1980 het psychoanalytische gedachtegoed achterwege<br />

gelaten ten faveure van de exactheid van de criteria in de<br />

vorm van een algoritme. DSM-5 staat voor de vijfde editie<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

123


van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders,<br />

ofwel de bijbel van de psychiatrie, zowel qua omvang als<br />

gezag. Van Os slecht direct het wijdverbreide misverstand dat<br />

diagnostiek in de psychiatrie bedoeld is om te bepalen wat<br />

wel of niet normaal is of wie wel of niet ziek is. Hier maakt<br />

Van Os een hele grote stap naar de vraag of diagnostiek dan<br />

überhaupt wel zinvol is. Kunnen we niet beter luisteren naar<br />

het verhaal van de patiënt als drager van ervaringen? Ook de<br />

harde kritiek van experts als Allen Frances en de gebrekkige<br />

wetenschappeliijke onderbouwing van bepaalde diagnostische<br />

labels en het risico op vals-positieve diagnoses maakte<br />

de introductie van DSM-5 nog controversiëler.<br />

DSM-isatie van de GGZ<br />

In het tweede deel wordt de wereld van de Nederlandse GGZ<br />

verkend als DSM-gestuurde instutitionalisering van zowel de<br />

zorgvraag als de hulpverlening zelf. In ongemeen kritische<br />

bewoordingen schetst Van Os zijn observaties van het wel<br />

en wee van de GGZ in de afgelopen 10 jaar. Ad hoc beslissingen<br />

van ideologisch geïnspireerde systeemdenkers, naar<br />

structuur zoekende hulpverleners en ongebreidelde zucht<br />

naar schaalvergroting van bestuurders en managers creëerden<br />

een ‘gedrocht’, waarin zowel hulpverleners als patiënten inzet<br />

werden van een bureaucratisch machtsspel. Geleidelijk veranderen<br />

de waarden en de taal van de instelling. De identiteit<br />

van de hulpverlener en de waarden die samenhangen met de<br />

betrokkenheid op het primatie proces en het welzijn van de<br />

patiënt raken in conflict met de impliciete waarden van het<br />

management, gericht op controle op afstand. Het basale werk<br />

tussen hulpverlener en cliënt wordt geleidelijk secundair aan<br />

de financiële en sociale controle, omzet en branding gericht<br />

op nieuwe acquisities. De bijdrage van de wetenschap aan<br />

deze ontwikkelingen is schraal. Zowel de besluitvorming voor<br />

de megafusies als, even later, de introductie van de marktwerking<br />

in de GGZ ontberen wetenschappelijke onderbouwing.<br />

Iets wat in de werkwijze en keuzes van de professionele<br />

zorgverlener hoog in het vaandel staat. Waar beleidsmakers<br />

tevreden zijn met de controlemanagementcultuur voelt de<br />

praktische hulpverlener zich tekort gedaan, met als conclusie<br />

dat de ziel uit de GGZ dreigt te verdwijnen. Niet alleen GGZ<br />

hulpverleners zullen zich herkennen in deze weergave van de<br />

ontwikkelingen in de gezondheidszorg van de laatste jaren.<br />

De ‘Wow’-factor van breinwetenschap<br />

Het derde deel is gewijd aan de wereld van de commercie<br />

en de wetenschap en het web van belangen rond de DSM-5.<br />

Dat aandeelhouderswinst van de farmaciereuzen doorslaggevender<br />

is dan de intrinsieke waarde van het geproduceerde<br />

geneesmiddel behoeft nauwelijks meer toelichting. Minder<br />

bekend is dat ook uitgevers groot belang hebben bij een DSMverkokering<br />

in de psychiatrie. De toepassing van nieuwe<br />

beeldvormende technologieën heeft in de neurowetenschappen<br />

in belangrijke mate bijgedragen aan nieuwe kennis over<br />

neurologische aandoeningen in relatie tot functionele beperkingen.<br />

Onder invloed van deze vooruitgang heeft de academische<br />

psychiatrie informeel te maken met een conceptuele<br />

verandering van de eigen positionering; als medisch specialisme<br />

van ‘hogere’ hersenziekten. Angst, autisme en depressie<br />

zijn uitingen van hersenpathologische veranderingen. De case<br />

control studies uit de biologische psychiatrie leken geschikt<br />

om het technologisch vernuft te incorporeren in de psychiatrie.<br />

Een nieuwe stroom van publicaties was het gevolg.<br />

De diagnose van de vragende wijs<br />

In het vierde en laatste deel schetst Van Os een richting naar<br />

een andere oplossing voor diagnostiek. Aan de hand van<br />

een deconstructie van DSM-schyzodiagnosen illustreert hij<br />

wat er mis kan gaan bij het hanteren van een ziektebegrip in<br />

de psychiatrie. Intrinsiek aan het stigmatiserend label is de<br />

terugslag die het label heeft op de zelfervaring van de drager.<br />

Het denken in dimensionele variaties lost dat probleem niet<br />

op. Een rigoreuze versobering verlaat de categorisering naar<br />

400 diagnoses en begint met het stellen van vier vragen. Wat<br />

is er met je gebeurd? Wat is je kwetsbaarheid en je weerbaarheid?<br />

Waar wil je naar toe? Wat heb je nodig?<br />

Een nieuwe GGZ?<br />

In het laatste hoofdstuk ontvouwt Van Os zijn ideeën over hoe<br />

aan de reële zorgbehoefte, die het gevolg is van psychische<br />

klachten, tegemoet kan worden gekomen. Het initiatief voor<br />

vernieuwing ligt bij voorkeur bij de inhoudsdeskundigen, in<br />

samenspraak met de direct betrokkenen. Constructiefouten<br />

in de huidige systematiek van kostenbeheersing via volumeafspraken<br />

worden niet opgelost binnen een opgelegd controleen<br />

afrekenklimaat dat op wantrouwen is gebaseerd. Liever<br />

wetenschap en het principe van epidemiologisch gezond<br />

verstand toepassen met een open mind en bottom up.<br />

Jim van Os: De DSM-5 voorbij. Persoonlijke Diagnostiek in<br />

een nieuwe GGZ. Leusden: Diagnosis Uitgevers, 2014. 224 blz.<br />

ISBN: 978-94-919-6900-3. Prijs: € 30.<br />

124<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Een pilletje tegen de liefde<br />

Efter door Hanna Bervoets<br />

Boekbespreking<br />

‘Zoveel verliefden, zoveel zieken. Zoveel mensen<br />

om beter te maken’. Met deze woorden<br />

maakt pr-medewerker Pete van farmaceutisch<br />

bedrijf Fizzler zijn ambitie in een klap<br />

duidelijk: zoveel mogelijk mensen moeten<br />

aan de ‘Efter’, een nieuw geneesmiddel dat<br />

zijn bedrijf in de markt zet. In haar vorig<br />

jaar verschenen roman Efter werkt schrijfster<br />

Hanna Bervoets (1984) deze ambitie op<br />

knappe wijze uit. De roman draait om de (fictieve)<br />

ziekte Love Affection Disorder (LAD)<br />

– een verslaving aan liefde. In Efter wordt LAD neergezet<br />

als een aandoening die officieel is opgenomen in de DSM V<br />

(‘appendix-II’), en daarmee een stoornis is.<br />

Bervoets studeerde media, cultuur en journalistiek en heeft<br />

dus zelf geen medische achtergrond. Om dit boek te schrijven,<br />

verdiepte ze zich in de wereld van de psychiatrie, neurologie<br />

en farmacie. Met grote precisie beschrijft ze bijvoorbeeld<br />

waarom het medicijn Efter de hunkering naar liefde wegneemt<br />

(dopamines, prefrontale cortex, enzovoorts), en de criteria<br />

waaraan potentiële cliënten van LAD moeten voldoen.<br />

‘Obsessieve fixatie op subject, compulsief bijhouden van zijn<br />

bezigheden, geplande activiteiten opschorten wanneer die<br />

zich niet met die van het subject laten verenigen, gevoelens<br />

van depressie, onrust, of wanhoop, roekeloos gedrag dat niet<br />

bij persoonlijkheid past’. Ook actuele onderwerpen als de<br />

opkomst van particuliere verslavingsklinieken, belangenverstrengeling<br />

bij toetsende instanties en marktwerking passeren<br />

de revue.<br />

Liefdeskliniek<br />

Bervoets zet dit verhaal neer door negen karakters te volgen<br />

die met de introductie van het ogenschijnlijke wondermiddel<br />

Efter te maken krijgen: de al genoemde marketingman, een<br />

onderzoeker, zijn vijftienjarige dochter, een groep jongeren<br />

in verslavingskliniek Jagthof en een journaliste die de onderliggende<br />

verhoudingen tussen fabrikant, kliniek, personages<br />

en instanties onthult. Negen personages, die allemaal een<br />

connectie hebben met elkaar en met het medicijn. Hiermee<br />

speelt het boek zich af in de toekomst, maar wél een toekomst<br />

die dichtbij is. Het fictieve plot is soms akelig geloofwaardig,<br />

inclusief de moderne communicatiemiddelen die de negen<br />

hoofdpersonen gebruiken. Vooral de jongeren leven met<br />

hun ‘seos’ (een soort smartwatch), ‘toads’ (een soort tablet)<br />

en ‘realms’ (blogs), waarmee het boek soms een beetje doet<br />

denken aan De Cirkel van Dave Eggers.<br />

Gonny ten Haaft<br />

Freelance journalist<br />

en schrijfster van het boek ‘Dokter is ziek’<br />

Redacteur ZonMw<br />

E-mail:ghaaft@xs4all.nl<br />

Blauwe pilletjes<br />

Efter leest vlot, omdat het thema – liefde als verslaving – aansprekend<br />

is en Bervoets prachtig kan schrijven. Het is zelfs<br />

gedurfd hoe ze een zó vaak bezongen thema als de liefde door<br />

al haar personages laat beschrijven. “Ben je verliefd, dan zet<br />

je elkaar op een voetstuk”, verwoordt bijvoorbeeld Sjoerd, een<br />

jongen die tussen een oude en nieuwe liefde moet kiezen.<br />

“Vanaf dat voetstuk kun je elkaar bewonderen en begeren,<br />

maar écht samenzijn is onmogelijk, want je staat op een plek<br />

die een ander voor je heeft gekozen en kunt daar dus niet<br />

zomaar weg. Pas wanneer de verliefdheid voorbij is, stappen<br />

beide partijen van hun voetstuk af. Dan kunnen ze naar elkaar<br />

toe lopen, elkaar eens van dichtbij bekijken. En beslissen of ze,<br />

na wat ze hebben gezien, nog samen willen blijven.”<br />

Een minpunt is soms Bervoets keuze om de hoofdstukken uit<br />

het perspectief van verschillende personages te schrijven. Bij<br />

een eerste lezing leidt dit eerder af, dan dat dit de lezer meeneemt.<br />

Toch blijft de lezer geboeid, omdat de vondst van die<br />

blauwe Efterpilletjes zo intrigerend is. Stel dat een fabrikant<br />

echt aan zoiets werkt?<br />

Toeval of niet: ook de Amerikaanse auteur Lauren Oliver<br />

schreef een boek waarin liefde een ziekte is. In 2011 publiceerde<br />

zij de young adult roman Delirium amoris, waarin de<br />

17-jarige hoofdpersoon Laura te jong is om van het besmettelijke<br />

delirium amoris te kunnen genezen. Bij Oliver kunnen<br />

alleen 18-plussers beter worden, bij Bervoets mogen jongeren<br />

vanaf zestien in de particuliere kliniek Jagthof worden<br />

opgenomen. Zou zelfs zo’n leeftijdscriterium geloofwaardig<br />

kunnen zijn?<br />

Bervoets H. Efter. Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact, 2014.<br />

320 blz. ISBN: 9789025443429.<br />

Prijs: € 19,99.<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

125


De uniciteit van de patiënt<br />

De kwetsbare patiënt van Paul Goderis<br />

Boekbespreking<br />

Naar aanleiding van mijn boek Beter is mij<br />

gevraagd een recensie te schrijven van het<br />

boek De kwetsbare patiënt van Paul Goderis.<br />

Een gelijksoortig thema, een andersoortig<br />

boek. Goderis heeft een bestuursfunctie<br />

bekleed in de zorg en nu is hij patiënt. Hij<br />

heeft een zeldzame schildkliertumor waarvan<br />

hij niet meer zal genezen. Hij behoeft zorg.<br />

Dat die zorg vaak tekort schiet, heeft hij aan<br />

den lijve ondervonden en hij zoekt naar verduidelijking.<br />

In zijn boek beschrijft hij zijn ervaringen en aanvaringen<br />

binnen de gezondheidszorg, die zich voornamelijk afspelen<br />

binnen de context van een academisch ziekenhuis maar ook<br />

daarbuiten. Daar schrijft hij genuanceerd over − ook goede<br />

ervaringen worden beschreven − maar er valt veel te verbeteren.<br />

Wat Goderis vooral ervaren heeft, is gebrek aan empathie<br />

ofwel inlevingsvermogen, maar ook gebrek aan begrip. Hij<br />

maakt een wezenlijk onderscheid tussen het intuïtief invoelen<br />

en het bewuste denken, en stelt dat een goede bejegening<br />

door de hulpverlener een balans vergt tussen beide invalshoeken.<br />

Hij geeft aan ‘dat het belangrijk is om in complexe en<br />

emotionele situaties welbewust te toetsen of ons invoelen van<br />

de ander terecht is’ (p. 49).<br />

Deze visie komt ook tot uiting in de vorm van zijn boek: hij<br />

zet zijn intuïtieve, emotionele indrukken in een breed sociaalpsychologisch<br />

kader en dat doet hij met inzicht en kennis<br />

van zaken. Goderis pleit voor meer systematische aandacht<br />

voor menselijke zorg, waarbinnen de patiënt centraal wordt<br />

gesteld en niet de organisatie. Zijn ervaring is dat dat veelal<br />

niet het geval is, want ‘de zorg wordt niet gerealiseerd rond<br />

de patiënt maar rond diverse afdelingen en specialismen. Er<br />

wordt te weinig gefocust op de individuele, unieke situatie van<br />

de patiënt’ (p. 87).<br />

Er is gebrek aan aandacht voor de zieke mens: er moet niet<br />

alleen aandacht zijn voor het zieke lichaamsdeel maar ook<br />

voor de zieke zelf, die zo goed en zo kwaad als dat kan zijn<br />

leven verder leeft.<br />

‘De zieke mens is immers veel meer dan zijn ziekte, hij is een<br />

uniek mens die een unieke benadering verdient’ (p. 163).<br />

Goede zorg houdt in dat de benadering door de zorgverlener<br />

bijdraagt aan de vooruitgang van herstel of tenminste aan<br />

vooruitgang van de kwaliteit van leven. Daartoe is het belangrijk<br />

dat er geluisterd wordt naar de patiënt. De hulpverlener<br />

moet naast de dossierkennis ook het verhaal van de patiënt<br />

Drs. Mary Biezeman-Roest<br />

Filosoof en agoog<br />

E-mail: Mary@Biezeman.com<br />

kennen; goede zorg begint immers met luisteren. Verder<br />

moet er sprake zijn van overleg, en afspraken moeten worden<br />

nagekomen. ‘Het doel van geneeskunde is niet enkel het<br />

leven van de patiënt te verlengen, maar bij te dragen aan een<br />

relatief gezond leven met voldoende kwaliteit. Dit kan slechts<br />

gerealiseerd worden in goed overleg met de patiënt’ (p. 168).<br />

Patiëntgerichte zorg<br />

Goderis mist empathie en erkenning voor de uniciteit van<br />

de patiënt en hij zoekt naar hoe het dan wel zou moeten of<br />

beter zou kunnen. Zijn boek bestrijkt meerdere posities en is<br />

zowel geschikt voor patiënten alsook voor zorgverleners en<br />

bestuurders in de zorg.<br />

Hij pleit voor een meer patiëntgerichte zorg, voor een geneeskunde<br />

die de patiënt onderzoekt en behandelt, maar die ook<br />

aandacht geeft aan de zieke mens. Hij stelt dat er een professionele<br />

standaard zou moeten komen over de omgang met die<br />

zieke mens. Zijn boek geeft meerdere aanzetten die gebruikt<br />

kunnen worden om een dergelijke standaard te ontwikkelen<br />

of te verfijnen.<br />

‘De patiënt is kwetsbaar en voor zijn genezing is hij in grote<br />

mate afhankelijk van de hulpverlener’ (p. 111). Hij verkeert in<br />

een bedreigende situatie, direct levensbedreigend soms, en de<br />

wijze waarop hij tegemoet getreden wordt, is belangrijk voor<br />

zijn welbevinden.<br />

Paul Goderis heeft een waardevol boek geschreven, zijn persoonlijke<br />

ervaringen nodigen uit tot empathie, zijn beschouwingen<br />

richten zich op begrip en nodigen uit tot verder<br />

denken.<br />

Goderis P. De kwetsbare patiënt. Patiëntgerichtheid in het<br />

ziekenhuis: ervaringen en beschouwingen. Soest: Uitgeverij<br />

Boekscout.nl, 2014. 186 blz. ISBN: 978-94-022-1316-4. Prijs:<br />

€ 18,15.<br />

126<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Beelden van de moraal<br />

Van veel kleurige poppetjes naar één fel schermpje<br />

Personalized Evidence Based Medicine in beeld<br />

Ooit waarschuwde de bloedbank dat mijn<br />

donorschap in gevaar kwam wegens blijvend<br />

te hoge bloeddruk, dus op naar mijn huisarts.<br />

Die moest al snel de diagnose ‘essentiële<br />

hypertensie’ stellen. Maar hem werd ook<br />

duidelijk dat mijn farmacocalvinisme een<br />

voortvarende behandeling in de weg dreigde<br />

te staan. Subiet haalde hij een kleurenschema<br />

uit de bovenste la tevoorschijn. Tegenwoordig<br />

zou hij het scherm naar mij gedraaid hebben,<br />

die symbolische handeling om de patiënt met<br />

de ‘evidence’ te engageren.<br />

In elk geval bracht hij mij al snel aan het verstand<br />

dat mijn lot zonder pillen niet met de<br />

groene of zelfs maar met de gele vakjes verbonden<br />

was. Ik bevond mij al in de oranje zone<br />

en rood lag om de hoek. De moraal van deze<br />

kleurstelling miste zijn doel niet: op grond van de overtuigende<br />

verbeelding van de statistiek heb ik mij met levenslang<br />

slikken verzoend.<br />

Dr. Rob Houtepen<br />

Metamedica (Health Ethics and Society)<br />

Faculty of Health Medicine and Life Sciences<br />

Maastricht University<br />

Postbus (PO Box) 616<br />

6200 MD Maastricht<br />

E-mail: r.houtepen@maastrichtuniversity.nl<br />

De statistieken kunnen nog zo betekenisvol zijn, maar hoe<br />

maak je ze aansprekend en motiverend? Het klassieke probleem<br />

voor dokters is de vertaling van kennis over groepen<br />

naar de individuele patiënt. Evidence Based Medicine maakte<br />

daar bepaald geen einde aan, omdat het de geneeskunde<br />

meer dan ooit deed voortdrijven door de statistisch bewerkte<br />

onderzoeksresultaten bij gerandomiseerde groepen. De andere<br />

primaire bron van medische kennis is mechanistisch: hoe<br />

werkt proces X of Y? En, o ja, ook het onderzoek, het verhaal<br />

en de context van de patiënt leveren kennis.<br />

Een arts probeert chocola te maken van deze drieslag en het<br />

meest veelbelovende voor de patiënt te adviseren. Maar hoe<br />

personaliseer je statistiek? En het evangelie luidt nu dat ook de<br />

patiënt zelf inschattingen van kansen en risico’s moet maken,<br />

om op basis daarvan te kiezen voor screening, diagnostiek of<br />

behandeling. Dan geldt: hoe populariseer je getallen?<br />

In richtlijnen, publieksbrochures en keuzehulpen zijn geleidelijk<br />

de gekleurde vlakjes en poppetjes boven komen drijven<br />

als helderste verbeelding van de ‘evidence’ voor leken.<br />

Percentages, ‘numbers needed to treat’, risicoschattingen en<br />

slaagkansen krijgen de vorm van poppetjes op een rijtje: de<br />

ene kleur voor groep A, de andere voor groep B. De kleurstelling<br />

doet er veel toe bij dit soort schema’s, dus het spectrum<br />

gaat meestal van groen naar rood. En dan mag de patiënt zelf<br />

bedenken welke kleur z/hij zich toebedeelt.<br />

Maar de kleurige poppetjes en vlakken kunnen niet verhullen<br />

dat het om een statisch en collectivistisch beeld van risico’s en<br />

kansen gaat. Maar wat zeggen ze nu echt over mij? Terwijl de<br />

bedoeling toch is dat ik de juiste en gezonde keuzes ga maken.<br />

Het idee dat het ‘allemaal slechts om statistiek gaat’ maakt de<br />

moraal niet dwingend genoeg: als de cijfers te veel op afstand<br />

blijven, raakt de patiënt misschien toch niet ontvankelijk voor<br />

de in de kleurstelling ingeschreven boodschap.<br />

Ondertussen is duidelijk dat deze vorm van statistische kennis<br />

in de geneeskunde niet de toekomst heeft. Daarmee zullen<br />

ook de strategisch gekleurde poppetjes en vlakken hun wer-<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

127


king verliezen. In het digitale tijdperk is informatie niet langer<br />

statisch, maar steeds dynamischer geworden. De ideale App is<br />

interactief, de output verandert met de input mee. Het beeld<br />

van de toekomst is het felle schermpje van de Smart Phone,<br />

waarop de Health App draait. Ook de betere Health App is<br />

Evidence Based, maar je kunt zelf de uitkomst mee bepalen<br />

naargelang de data die je invoert en de zoekopdracht die je<br />

geeft. En in de meest ambitieuze Health Apps zit al een ‘personal<br />

coach’ ingebouwd: de App geeft niet alleen meetwaarden,<br />

maar ook advies op maat.<br />

Wat lonkt is de ‘personalised medicine’. De Health App zal<br />

in de toekomst gevuld worden met persoonlijke genetische<br />

en diagnostische informatie. Bewegings-, bloed- en ademfuncties<br />

worden ingebouwd. Ik stuur een nanotechnologisch<br />

moleculair laboratorium door mijn lichaam en de uitkomsten<br />

worden door de App verzameld en geïnterpreteerd. Niemand<br />

zal nog genoegen nemen met de dominantie van de statistiek.<br />

En ieder die wil weten hoe het met haar gezondheid gaat<br />

zal op de koop toe (moeten?) nemen dat de moraal met de<br />

informatie wordt meegeleverd. Wie zal terugverlangen naar<br />

het tijdperk van statische ‘evidence’ en moraal ‘op afstand’?<br />

De toekomst is aan het schermpje dat fel oplicht met de verwerking<br />

van de door mij zelf ingevoerde gezondheidsdata.<br />

De ‘evidence’ dient niet langer primair de adviserende arts,<br />

maar de mobiel zelfbeherende patiënt, pardon, datamanager.<br />

En zo wordt de moraal van de geïnformeerde en daarmee<br />

rationele gezonde keuze per saldo indringender. Want wie<br />

kan nu de lokroep van het fel oplichtende schermpje nog<br />

weerstaan? Veel boodschappen kun je uitzetten, maar die van<br />

het bewezen (on)gezonde gedrag niet echt meer.<br />

De kennisdriehoek van statistische, mechanistische en<br />

patiëntinformatie, die eerder door de arts productief moest<br />

worden gemaakt, wordt nu kortgesloten in de App. De arts<br />

is niet meer het middelpunt, maar het verlengstuk, als het<br />

App-advies was om naar de dokter te gaan. Daarmee is de<br />

ingeschreven moraal ook veel directer geworden: met de cijfers<br />

komt de boodschap meteen mee. Het programma achter<br />

de database weet al wat voor jou het beste is om te doen en zal<br />

daar op het scherm geen doekjes om winden.<br />

128<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


Leestafel<br />

Hoven M van den & Kole J (red.). Even stilstaan.<br />

Beroepsethiek in de jeugdzorg. Amsterdam:<br />

Uitgeverij SWP, 2015. 136 blz. ISBN:<br />

9789088505058. Prijs: € 19.90.<br />

Wat is dit boek niet? Het is geen boek voor<br />

iemand die graag zou willen weten hoe de<br />

beroepsethiek van jeugdzorgprofessionals door<br />

de tijd heen is geëvolueerd. Het is geen boek<br />

waarin verslag wordt gedaan van onderzoek<br />

naar hoe jeugdzorgprofessionals omgaan met<br />

ethische dilemma’s of waarin wordt getheoretiseerd<br />

over de verschillen tussen jeugdzorgprofessionals<br />

en andere hele of halve professionals.<br />

Het is geen boek dat aanknopingspunten biedt<br />

voor reflectie op de nieuwe positie van jeugdzorgmedewerkers<br />

onder het regime van de<br />

nieuwe Jeugdwet en de participatiemaatschappij.<br />

Dat had ik allemaal wel een beetje gehoopt<br />

toen ik beloofde deze bundel te recenseren.<br />

Dat viel dus een beetje tegen. Gelukkig bevat<br />

het boek wel een flink aantal verwijzingen<br />

Berichten<br />

plaatsen van een kind als ouders onmachtig<br />

zijn maar niet evident kwalijk bezig zijn; wel<br />

of geen behandeling starten bij een kind als<br />

de gescheiden ouders het daar niet over eens<br />

zijn; wel of niet meegaan met de voorkeur van<br />

ouders om hun uit huis geplaatste tienerdochter<br />

vroom islamitisch onderricht te geven. Het<br />

biedt interviews met mensen die met ethiek<br />

of met ethische dilemma’s in de jeugdzorg te<br />

naar publicaties die mogelijk wel ingaan op de maken hebben.<br />

onderwerpen waar ik benieuwd naar was. En het leest als een website: met categorieën,<br />

Wat is het boek wel? Het is een werkboek. icoontjes waar je op kunt klikken en met<br />

Het biedt basale uitleg voor medewerkers in hyperlinks voor mensen zoals ik, die eigenlijk<br />

de jeugdzorg (gedragswetenschappers, groepsleiders,<br />

gezinsvoogden enzovoort) die aan de voor mensen in de jeugdzorg die snel aan de<br />

een ander boek hadden willen lezen. Leuk dus,<br />

slag willen met ethiek. Basale uitleg van ethische<br />

benaderingen (deontologie versus gevol-<br />

slag willen met ethiek.<br />

gen ethiek, zorgethiek), manieren om ethiek Prof. dr. Margo Trappenburg, bijzonder hoogleraar<br />

‘Grondslagen van het Maatschappelijk<br />

te bedrijven: moreel beraad, de Socratische<br />

methode, stappenplannen en ‘gereedschap Werk’ aan de Universiteit voor Humanistiek en<br />

voor kleine klussen’ (lunch met een ethisch universitair hoofddocent Bestuurs- en Organisatiewetenschappen<br />

aan de Universiteit Utrecht.<br />

dilemma, eigen broodjes meenemen). Het biedt<br />

interessante casuïstiek: wel of niet uit huis<br />

Leestafel<br />

O’Keefe Aptowicz I. Dokter Mütters Medische<br />

Mirakels. Amsterdam: Arbeiderspers,<br />

2015. 387 blz. ISBN: 9789029539333. Prijs:<br />

€ 21,99<br />

Thomas Dent Mütter was in het begin van<br />

de 19 e eeuw een bijzonder arts. Hij was<br />

vriendelijk, toegankelijk voor zijn patiënten<br />

en hij behandelde hen als medemens<br />

en niet, zoals de meeste van zijn collegae,<br />

als een interessant ziektegeval. Hij had<br />

aandacht voor hun leed en pijn, gebruikte<br />

sinds 1846 etherverdoving, en opereerde<br />

patiënten om hun kwaliteit van leven te<br />

verbeteren (bijvoorbeeld door de vrouw te<br />

opereren die door huidcontracturen haar<br />

hoofd niet meer kon draaien). Voorafgaand<br />

aan een college groette de vriendelijke<br />

arts zijn studenten, iets wat zijn meeste<br />

collegae met grote ego’s absurd vonden.<br />

Hij kleedde zich excentriek. Deze reputatie<br />

bracht vele patiënten ertoe ver te reizen<br />

om door de arts behandeld te worden.<br />

Toch is dit allemaal niet waarmee Mütter,<br />

Berichten<br />

waarin het leven van Mütter in de tijdgeest<br />

is geplaatst. Een goede Nederlandse vertaling<br />

van het boek verscheen in 2015 bij de<br />

Arbeiderspers. Ik vond het een page-turner.<br />

Een vraag die lang bij mij bleef hangen<br />

was: ‘Wat had Mütter nog allemaal meer<br />

kunnen doen als hij niet zo jong was overleden?’.<br />

Het boek is een terecht en eerlijk<br />

eerbetoon aan een van de opmerkelijkste<br />

die al op 47-jarige leeftijd overleed, herinnerd<br />

wordt. Thomas Mütter heeft vooral kaanse chirurgie.<br />

figuren uit de geschiedenis van de Ameri-<br />

bekendheid gekregen om zijn fantastische Bij een verblijf in Philadelphia is een bezoek<br />

collectie zeer bijzondere medische en anatomische<br />

preparaten, die tot op de dag van buiten de collectie van Thomas Mütter, nog<br />

aan het museum eigenlijk verplicht. Er is,<br />

vandaag te bewonderen is in het Mütter een andere reden om het Mütter Museum<br />

Museum in Philadelphia. Verder wisten we te bezoeken. Het is het enige museum ter<br />

niet heel veel van de excentrieke arts. Een wereld waar het publiek stukjes van de<br />

alomvattende biografie van de bijzondere hersenen van Albert Einstein kan bekijken.<br />

arts bestond nog niet, vooral om reden<br />

dat er weinig primaire bronnen bewaard Dr Erwin J.O. Kompanje, klinisch ethicus, Erasmus<br />

MC Universitair Medische Centrum Rot-<br />

zijn gebleven. Verrassend was het daarom<br />

dat in september 2014 een lijvige biografie terdam, Afdeling Intensive Care Volwassenen en<br />

verscheen van de Amerikaanse schrijfster Afdeling <strong>Ethiek</strong> en filosofie van de geneeskunde<br />

en poëet Cristin O’Keef Aptowicz (geboren<br />

1978). Een zeer lezenswaardig document<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

129


Goed dat Nederland het Biogeneeskundeverdrag<br />

niet ratificeert<br />

Reactie<br />

Een kanttekening bij het commentaar<br />

van Martin Buijsen<br />

Het commentaar van Martin Buijsen op het besluit van<br />

de Nederlandse kabinet om definitief af te zien van<br />

ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag, en de bijval<br />

die hij daarvoor van Henk ten Have kreeg (TGE 2015;<br />

25 (3)), vragen om een korte reactie. Ik ben het met<br />

beide heren eens dat er, in de zorgsector niet minder<br />

dan in het maatschappelijk leven als geheel, sprake is<br />

van een zorgwekkende afname van solidariteit.<br />

Pijnlijke voorbeelden daarvan zijn het recente besluit<br />

om het recht op zorg van asielzoekers met een tijdelijke<br />

verblijfsstatus te beperken en de, naar het zich<br />

laat aanzien, blijvende onwil om over te gaan op het<br />

zogenoemde Actieve Donorregistratie Systeem voor<br />

postmortale orgaandonatie. Dat de minister van VWS<br />

in de brief waarin zij het regeringsbesluit toelicht, problemen<br />

heeft met artikel 3 van het verdrag dat voorziet<br />

in gelijke toegangsmogelijkheden voor ieder tot zorg<br />

van passende kwaliteit, zou inderdaad in dit algemene<br />

beeld kunnen passen. Maar misschien geeft zij aan dat<br />

artikel alleen een onnodig restrictieve invulling.<br />

Niet uit gebrek aan solidariteit<br />

Als we het lijstje bekijken van regelingen in het Biogeneeskundeverdrag<br />

die niet, of niet volledig, met<br />

de Nederlandse regelgeving overeenstemmen, is het<br />

volstrekt onduidelijk dat de afwijkende Nederlandse<br />

regels voortkomen uit gebrek aan solidariteit. Het<br />

gaat om het verbod op het tot stand brengen van<br />

embryo’s, het algehele verbod op wijziging van het<br />

menselijk genoom, het verbod op genetisch onderzoek<br />

voor andere dan medische doelen, de beperking van<br />

orgaandonatie bij leven door wilsonbekwame personen<br />

tot broer en zuster van de donor, en de beperkingen<br />

op het medisch-wetenschappelijk onderzoek met<br />

wilsonbekwamen en minderjarigen. Over de laatste<br />

thema’s valt te twisten, maar in de andere gevallen lijkt<br />

niet de bescherming van het welzijn van individuen<br />

tegen aanspraken van de groep in het geding te zijn.<br />

Zelfs al zou dat wel het geval zijn, dan ligt het niet in<br />

de idee van mensenrechten als zodanig besloten dat<br />

zo’n afweging niet gemaakt mag worden. Als de belangen<br />

van de groep waarom het gaat maar herleid kunnen<br />

worden op de belangen van individuen, die soms,<br />

zoals bij wetenschappelijk onderzoek, alleen collectief<br />

behartigd kunnen worden. Het gevolg van de uitsluiting<br />

van minderjarigen van wetenschappelijk onderzoek<br />

is bijvoorbeeld dat wij van veel geneesmiddelen<br />

en medische behandelingen niet weten of de positieve<br />

resultaten die zij bij toepassing bij volwassenen hebben<br />

ook bij kinderen verwacht mogen worden. Dat schaadt<br />

het belang van alle individuele kinderen die, uit onwetendheid,<br />

zulke geneesmiddelen en behandelingen<br />

ten onrechte voorgeschreven, of juist ten onrechte<br />

niet voorgeschreven krijgen. Het gaat niet aan om het<br />

belang dat door onderzoek wordt gediend en dat door<br />

zulke overwegingen gemotiveerd wordt, te vergelijken<br />

met het belang van het Germaanse ras. Hier moet een<br />

zorgvuldige afweging worden gemaakt.<br />

Waardigheid die is losgezongen van individuele belangen<br />

Dat het Biogeneeskundeverdrag in zulke gevallen<br />

geen afwegingen toelaat maar absolute verboden uitvaardigt,<br />

komt dan ook niet voort uit bekommernis<br />

om het welzijn van het individu. Dat is nog evidenter<br />

bij de andere verboden. Inderdaad, zoals Buijsen<br />

aangeeft, het Biogeneeskundeverdrag gaat in al deze<br />

gevallen uit van de fundamentele betekenis van de<br />

menselijke waardigheid. Maar het geeft aan dat veelduidige<br />

begrip een invulling die losgezongen is van de<br />

bescherming van individuele belangen. Het gaat om<br />

de opvatting dat entiteiten van de menselijk soort als<br />

zodanig een morele status hebben die hen een bijzondere<br />

aanspraak op respect geeft, een respect dat ook<br />

op allerlei symbolische wijzen tot uitdrukking moet<br />

worden gebracht.<br />

Ik heb geen bezwaar tegen deze opvatting op zichzelf.<br />

Wij moeten bijvoorbeeld ook met lijken netjes<br />

omgaan. Het is echter allerminst vanzelfsprekend dat<br />

dit nu de hoogste norm zou zijn in een hiërarchie van<br />

normen, waarin zelfs de mensenrechten slechts een<br />

afgeleide en daarom secundaire plaats innemen, zodat<br />

bij een mogelijk conflict het respecteren van de menselijke<br />

waardigheid in deze speciale zin automatisch<br />

voorgaat. Kleine mensen mogen zich dan niet in het<br />

130<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


circus laten rondwerpen, ook niet als zij dat zelf dringend<br />

wensen omdat het voor hen de enige mogelijkheid<br />

is om volwaardig deel te kunnen nemen aan het<br />

maatschappelijk verkeer.<br />

Ik ben er persoonlijk gelukkig mee dat in de Nederlandse<br />

wetgeving de mensenrechten, juist als bescherming<br />

van individuele belangen, met inbegrip van het<br />

belang bij zelfbeschikking, in zulke gevallen doorgaans<br />

voorgaan. De Sabbath is er voor de mens, niet de mens<br />

voor de Sabbath. Daarom ben ik ook blij dat het Biogeneeskundeverdrag<br />

niet geratificeerd wordt. 1<br />

Prof. dr. Govert den Hartogh<br />

Emeritus hoogleraar <strong>Ethiek</strong><br />

Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam<br />

Herengracht 286, 1016 BX Amsterdam<br />

E-mail: G.A.denHartogh@uva.nl<br />

Noten<br />

1 Voor wie het interesseert: ik bespreek de relatie tussen<br />

menselijke waardigheid en de mensenrechten in: Is Human<br />

Dignity the Ground of Human Rights? In: Marcus Düwell,<br />

Jens Braarvig, Roger Brownsword, Dietmar Mieth eds.The<br />

Cambridge Handbook of Human Dignity: Interdisciplinary<br />

Perspectives. Cambridge: Cambridge University Press<br />

2014, 200-207. Maar wie aan een funderingsrelatie vast<br />

wil houden zonder de conclusies te trekken die het Biogeneeskundeverdrag<br />

daaraan verbindt, vindt in deze bundel<br />

diverse alternatieve manieren om het begrip te interpreteren.<br />

Naschrift<br />

Van de kanttekening van Govert den<br />

Hartogh heb ik met interesse kennisgenomen.<br />

Hierbij wil ik op mijn beurt een<br />

aantal kritische opmerkingen maken. Ik<br />

laat het verder aan de lezer over om uit<br />

te maken wat er nog overblijft van Den<br />

Hartoghs argumenten. Want waartoe voeren<br />

deze?<br />

Het Germaanse ras<br />

Om te beginnen zou ik de lezer op het<br />

hart willen drukken om toch vooral zorgvuldig<br />

te lezen. Den Hartoghs kanttekening zou aanleiding<br />

kunnen geven tot de gedachte dat ik er een nogal<br />

beperkt idee van mensenrechten op na houd, volgens<br />

welke deze rechten slechts de belangen van individuen<br />

tegen aanspraken van collectiviteiten beschermen. Of,<br />

nog erger, dat ik de voorstanders van uitbreiding van de<br />

mogelijkheid van medisch-wetenschappelijk onderzoek<br />

met kinderen heimelijk beticht van rassenwaan…<br />

Mijn verwijzing naar het belang van het Germaanse ras<br />

is gemaakt in een passage waarin ik heb willen verduidelijken<br />

dat waardigheid in het mensenrechtenrecht een<br />

attribuut is van menselijke individuen, en uitsluitend<br />

van menselijke individuen. ‘Belangen als die van de<br />

menselijke soort, van het Westen, van het Germaanse<br />

ras, van de arbeidersklasse (…) gaan die van individuele<br />

mensen nimmer te boven’. En: ‘Wanneer gezegd wordt<br />

dat groepen van mensen of collectiviteiten geen subject<br />

van waardigheid in mensenrechtelijke zin kunnen zijn,<br />

is natuurlijk niet gezegd dat de belangen van individuele<br />

mensen niet tegen elkaar zijn af te wegen’ (TGE 2015;<br />

25 (3), 82). Als ik de verwijzing zou hebben weggelaten,<br />

en na lezing van Den Hartoghs commentaar spijt het<br />

mij dat ik dat niet gedaan heb, had dat op geen enkele<br />

manier afbreuk gedaan aan het argument. Maar, belangrijker,<br />

ik zie niet in waarin mijn conclusie nu verschilt<br />

van de zijne, namelijk dat bij menselijke waardigheid<br />

de bescherming van individuele belangen voorop staat.<br />

Losgezongen van individuele belangen?<br />

Over het ‘veelduidige’ mensenrechtelijke waardigheidsbegrip<br />

valt toch nog verrassend veel te zeggen. Om te<br />

beginnen is het zo rijk en veranderlijk van inhoud dat<br />

definiëren onmogelijk is. Theologen, filosofen en ethici<br />

geven veel en graag definities van menselijke waardigheid,<br />

maar een goede jurist − een die het positieve mensenrechtenrecht<br />

overziet − beseft de onmogelijkheid en<br />

ziet ook in hoe gevaarlijk het vangen van de betekenis in<br />

een korte begripsomschrijving is. Verder kent het mensenrechtenrecht<br />

geen fundamenteler begrip. Respect<br />

voor menselijke waardigheid is het beginsel dat handen<br />

en voeten gegeven wordt door middel van mensenrechtenbepalingen.<br />

En ja, daarnaast komt het menselijke<br />

individuen toe, niet collectiviteiten, en alle individuen<br />

in gelijke mate, en alle individuen tussen geboorte en<br />

dood. Volledige mensenrechtenbescherming is er niet<br />

vóór de geboorte en evenmin na de dood. Er is sprake<br />

van enige mensenrechtenbescherming van embryo’s,<br />

foetussen en stoffelijke overschotten, maar niet van volledige<br />

mensenrechtenbescherming, dat wil zeggen: van<br />

respect voor waardigheid in eigenlijke zin. Zeker, met<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum<br />

131


lijken moeten wij netjes omgaan. Maar een entiteit die<br />

aanspraak maakt op respect voor waardigheid in speciale<br />

zin, zodanig dat dit respect in geval van conflict automatisch<br />

prevaleert? Ik zou het niet durven beweren. Niet op<br />

basis van het mensenrechtenrecht…<br />

Met de ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag wordt<br />

het begrip van menselijke waardigheid niet opgerekt<br />

naar andere entiteiten van de menselijke soort. Een<br />

embryo of foetus zal geen aanspraak op respect voor<br />

waardigheid krijgen. En van kinderen zal deze aanspraak<br />

niet worden afgenomen.<br />

Individuele belangenafweging<br />

Wat verstaat Den Hartogh nu eigenlijk onder ‘afweging<br />

van individuele belangen’? Het mensenrechtenrecht<br />

belichaamt per definitie individuele belangenafwegingen:<br />

tussen de belangen van patiënten en die van proefpersonen,<br />

tussen de belangen van orgaandonoren en<br />

die van orgaanbehoeftige patiënten, etc.. Maar uiteraard<br />

gaat het bij verdragen altijd wel om afwegingen<br />

waarvan de uitkomsten in regels zijn neergelegd. Ook<br />

met betrekking tot medisch-wetenschappelijk onderzoek<br />

met kinderen is in het Biogeneeskundeverdrag een<br />

individuele belangenafweging gemaakt. Misschien geen<br />

afweging die een door Den Hartogh gewenste uitkomst<br />

oplevert, maar dat is wat anders. En ja, als respect voor<br />

menselijke waardigheid de fundamentele norm van het<br />

mensenrechtenrecht is, dan is respect voor zelfbeschikking<br />

dat niet. ‘Waardigheid’ is niet synoniem met ‘zelfbeschikking’.<br />

Welke betekenis (in termen van mensenrechten)<br />

men aan ook aan ‘zelfbeschikking’ zou willen<br />

toedichten, waardigheid is en blijft het fundamentele<br />

begrip. En inderdaad, volgens het mensenrechtenrecht<br />

kan het dan voorkomen dat de waardigheid van een<br />

individu gerespecteerd wordt, maar diens zelfbeschikking<br />

niet.<br />

Als Den Hartogh zó tegen mensenrechten aankijkt,<br />

heeft hij welbeschouwd weinig redenen om ooit warm te<br />

lopen voor een mensenrechtenverdrag.<br />

Prof. mr. dr. Martin Buijsen<br />

Hoogleraar Recht & gezondheidszorg<br />

Erasmus Universiteit Rotterdam<br />

E-mail: buijsen@bmg.eur.nl<br />

132<br />

TGE jaargang 25 - nr. 4 - 2015<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


NU voor slechts 15 euro per stuk:<br />

Ze zeggen dat we het niet kunnen<br />

Kinderwens en ouderschap van mensen met een<br />

verstandelijke beperking<br />

Ineke Verdonk | ISBN 978 90 232 4700 5 | 1e druk 2011<br />

252 pag. | normale prijs: 34,95 euro - NU: 15,- euro<br />

Huisarts tussen individu en familie<br />

Morele dilemma’s in de huisartsenpraktijk<br />

Wouter de Ruijter, Aart Hendriks, Marian Verkerk<br />

ISBN 978 90 232 4925 2 | 1e druk 2012<br />

152 pag. | normale prijs: 26,50 euro - NU: 15,- euro<br />

Postbus 43 | 9400 AA Assen | (0592) 379 555 | klantenservice@vangorcum.nl<br />

Meer informatie & bestellen: webwinkel.vangorcum.nl<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum


TGE 25, 4, 2015<br />

Themanummer Evidence Based Medicine<br />

Redactioneel<br />

Evidence Based Medicine doorgelicht 101<br />

Jenny Slatman en Wendy Kieboom<br />

Capita Selecta<br />

Evidence-based medicine in crisis?<br />

Een historisch commentaar op het actuele debat 102<br />

Timo Bolt en Frank Huisman<br />

Evidence-based policy als reflexieve praktijk<br />

Wat kunnen we leren van evidence-based medicine? 108<br />

Roland Bal<br />

T<br />

Gast aan het woord<br />

“Hier klopt iets niet”: het pluis/niet-pluis gevoel als onderdeel<br />

van EBM? 114<br />

Gesprek met Erik Stolper<br />

Actualiteit<br />

Into the wild – een nieuw avontuur voor de publieke<br />

gezondheidszorg 117<br />

Klasien Horstman<br />

Over richtlijnen, protocollen en goed hulpverlenerschap<br />

Evidence Based Medicine in het gezondheidsrecht 119<br />

Wendy Kieboom<br />

Evidence based medicine en autonomie vanuit het<br />

perspectief van een (chronische) patiënt 121<br />

Lottie van Starkenburg<br />

Boekbespreking<br />

Een alternatief voor de DSM methodiek<br />

Bespreking van De DSM-5 voorbij: persoonlijke diagnostiek<br />

in een nieuwe GGZ 123<br />

Wilma Göttgens<br />

Een pilletje tegen de liefde<br />

Efter door Hanna Bervoets 125<br />

Gonny ten Haaft<br />

De uniciteit van de patiënt<br />

De kwetsbare patiënt van Paul Goderis 126<br />

Mary Biezeman-Roest<br />

Beelden van de moraal<br />

Van veel kleurige poppetjes naar één fel schermpje<br />

Personalized Evidence Based Medicine in beeld 127<br />

Rob Houtepen<br />

Reactie<br />

Goed dat Nederland het Biogeneeskundeverdrag niet ratificeert 130<br />

Govert den Hartogh<br />

Naschrift 131<br />

Martin Buijsen<br />

Leestafels 107, 113, 116, 129<br />

Mededeling 122<br />

© 2015 Koninklijke Van Gorcum

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!