MEMORIE VAN BEZWAREN van de veenlieden van Loosdrecht
tegen het Concept-Reglement op de Veenderijen in de provincie Utrecht, in 1851opgemaakt en ingediend door de Heeren H. A. VAN LAAN, W. G. STORY VAN BLOKLAND, J. C. VAN DER HEYDEN,
P. VAN DE POLL en H. ScHOENMAKER, als Commissie uit de leden der provinciale Staten van Utrecht daartoe benoemd.
c.
-~ v~J tJ.mj~
MEJIORIE VAN BEZWAREN
van de I7 eenlieden van Loo1drec111 ,
tegen het Concept-Reglement op de Veender&'en
in de provincie Utrecht, in 1851
opgemaakt en ingediend door de Heeren
II. A. VAN LAAN' w. G. STORY VAN
BLOKLAND, J. C. YAN DER HEYDEN,
P. VAN DE PoLL en H. ScHOENMAKER,
'als Commissie uit de leden der· provinciale
Staten ran Utrecht dam·toe benoemd.
Bij hct voordragen en uitecnzetten hunncr bezwareu
en bemerkingen op het concept-reglement voor de
veenclerijen in de provincie Utrecht, zullen de ondergeteekende
veenlieden van Loosdrecht zich aileen pepalen
tot datgeen, wat de vcenderij van Loosdrecht
uitsluitend betreft. Zij treden alzoo in geen onderzoek
omtrent de algemeene beginselen op het stuk van veenen,
bij het concessioneren en aanleggen van nieuwe
veenderijen, in het concept-reglement aangenomen.
Bij het aanleggen van nieuwe veenderijen heeft de
wctgevemle magt der provinciale Staten, indicn deze
!
2
bU hen huisvest, een geheel vrij en onbelemmerd torrein,
om, of het veenen zoodanig te bemoeijelijken
zelf als verbod gelUk staande, of wei het veenen te
vergemakkelijken als gunstig en voordeelig voor den
eigenaar en voor de schatkist.
Het verveenen van de hooge en lage veenderijen
heeft dit gemeen met elkander, om onvruchtbaar
land van een grondstof te ontblooten, hetwelk tienyoud
de waarde van het land in circulatie brengt , en
om aan den ontblooten grond eene dubbelde waarde
te geven , meer dan hetgeen het vroeger bezat v66r
de ontblooting. De hooge veenen hebben dit voorregt
hoven de lage, dat deze onder water gebragt daarvan
outlast moeten worden, om in vruchtbaar land te worden
herschapen; gene worden het onmiddelijk door
de ontblooting. Evenwel de · drooggemaakte polders der
lage veenderijen zijn aanzienlijk in getal en getuigen
de weelde en deugdzaamheid en vruchtbaa:rheid des
bodems , ni~tegenstaande zij eerst een waterplas geweest
zijn door de uitveening. vVie zou den wensch
durven uiten , om alle onze drooggemaakte polders
weder te zien teruggebragt tot hunnen vroegeren on
>Tuchtbaren toestand , belast met het veen. De waterplas,
welkc eerst bestond door de veening, was het
middel en geenszins het doel.
Dan omtrent eene sedert den Jarc 1595 geconcessioneerde
veenderij, zoo als die is van Loosdrecht, vermeenen
de ondergeteekenden, behoudens allen e01·bied,
dat de wetgevende magt der provinciale Staten niet
datzelfde vrije en onbelemmerde terrein van reglementeren
en verordenen heeft, als omtrent de nieuw
;j
3
aan te leggen veenderijen. Immers op de hoofdbepalingen
en beginselen der concessie berust de waarde ,
welke aan de ongeveendc en veenbare Ianden gegeven
is bij koop en verkoop, of bij scheiding tusschen
erfgenamen. Die waarde dagteekent van den dag der
concessie. En zou het nu zelfs wel billijk zun van
den wetgever, indien dit al eens wettig konde geschieden,
om, na eene uitoefening van de bepalingen
der oorspronkelijke concessie, gedurende een tijdvak
van ruim derde halve eeuw , nu op eens daarin zoodanige
verandering te brengen, dat de schade voor
sommige actuele bezitters en eigenaars zelfs tot clric
tiende gedeelte in de waarde hunner veenlanden, volgens
het concept-reglement, benadeeld worden of
kunnen worden , zonder dat het voordeel ~aarvan door
anderen genoten wordt. En waartoe zou dit strckkcn
moeten? Om nu quasi het dorp en de gemeente voor
cen' totalen ondergang te behoeden ? Treedt men
evenwel naderbij tot een naauwgezet en hedaard onderzoek,
dan zal het blijken, dat in het geheel er nog slechts
p. m. twintig bunders veenland onder Loosdrecht ter
verveening aanwezig zijn; terwijl er reeds uitgeveend zal
zijn en tot een waterplas gevormd, het ontzettende
cijfer van duizend bunders, of meerder, zoo als dit
naauwkeurig uit de waterbrieven kan worden opgemaakt.
En wanneer nu al eens het streven van den veenman
is, zooveel doenlijk het verveenen uit te strekken
, doch daarentegen de aangelegenheid van het
gewest er belang bij heeft om die verveening te
keeren, dan kan voor Loosdrecltt de questie zich
4
aileen dam·toe bepaleJJ, of de reeds bestaande waterplas.
van duizencl bunders vermoerderd zal worden
met nog twintig bunders., dan wei met tien of vijftien
of meerder~ maar altoos minder dan twintig, al naar
gelang dat het reglement den eigenaar van Loosllrechts
veenland het veenen zal bemoeijelijken. En
om dan nu zoogenaamd in het belang van het gewest
eenige enkele bunders te ontwoekeren, zou men er
toe moe ten overga.:'ln, om verkregene regten te krenken,
en geheele huisgezinnen van hmme welvaart te
hero oven, en aanmerkelijke schade en verlies aan
andere toe te brengen, en dit alles zonder dat het
gewest van zijne duizend-bunderige waterplas ontheven
kan worden , zonder dat daardoor het dorp hersteld
kan worden als v66r 1595.
Indien de twintig bunders nog aanwezige veenland
de deugdzaamheid bezat van het overige weiland , wie
zou dan veenen? maar welke landbouwkm1dig eigenaar
zal 't wagen om van zijn moerassig veenland
goede graan en goecl weicle te verwachten. Wie zal
aan die ijdele verwachting zijn tijd en geld verspillen.
W at veenland is , moet ontveend worden , wat geen
yeenland is, moet beweid of bebouwd worden. Zoodanig
te handelen kan aileen voorcleelig voor het gewest
zijn, voordeelig voor den eigenaar, voordeelig voor
de schatkist.
De veenlieden :van Loosdrecht willen alzoo niet
yeenen wat geen veenland is. Maar verlangen te
veenen wat aileen veenland is, dewijl voor de veenlanden
in Loosdrecht de algemeene concessie tot uitveenen
v.ergund is. Indieu .zij wild en m een veen- of
-
~ I
5
, of waterplas bren,gen, landen welke geen veen bevatten,
dan waren zij buiten hun regt. Maar nn zij
aileen will en veenen wat veenland is, nn zijn zij in
hun regt. En al wat hoven en behalven de oorspronke ~
lijke voorwaarden der concessie daartegen wordt bepaald,
door nieuwe ongekende belemmering of oeperking'
kan niets anders zijn dan schending van verkregene
regten.
De nieuwe reglementen kunnen ten opzigten van
oude geconcessioneerde veenderijen aileen bevatten maatregelen
van policie en van orde tot handhaving van
de voorwaarden der concessie-. Maar verder kunnen
zij niet gaan , of men zou den leer moeten huldigen
dat de wetten eene terugwerkende krach t zuilen
hebben. vVaarvan het tegendeel door onze wetgeving
uitdrukkelijk bevolen is.
Meer dan waarschijnlijk is het, dat in eenen onwettigen
geest de bepalingen omtrent Loosdrecht niet ter
neclergesteld zouclen zijn geworden , indien de veenlieden
van Loosdrecht in de Commissie tot het ontwerp niet
gerepresenteerd waren geworden door een lid van hunnen
gerneente raad , wiens erkende overtniging en vast
genornen besluit steeds bekencl en erkend is om het veenen
vijandig te zijn, en om als grondbezitter van weilaud
aileen in Loosdrecht • ook het veenland tot
nadeel der e~genaars in wei te doen behouden. De
voortdurende en volgehoudene geest en beginselen van
het gemeentebestuur zijn dan ook in het concept reglement
volkomen en zelfs systematiesch terug gegeven ,
niettegenstaande regterlijke uitspraken het tegendeel
reeds hebben beslist gehad. vVeshahre het voor de
I
ondergeteekenden te betreuren 1s, dat het lid van hun
gemeenteraad, hoe ook overigens achteuswaardig, in
deze Commissie zitting heeft gehad, Vermits de ondergeteekenden
meerdere onpartijdigheid omtrent het veenen
, en mindere vijandigheid tegen het veenen hadden
gewenscht in hem die hunne belangen anderzints op
eene redelijke wijze zoude hebben moeten voorstaan.
En waardoor de ondergeteekenden buiten de noodzakelijkheid
zouden gebleven zijn, om hunne bemerkingen
optegeven, om trent punten welke anders bij eene onpartijdige
en meer rationele beschouwing nooit zoodanig
zouden opgenomen zijn in het concept reglement. Terwijl
het zich zeer goed laat begrijpen dat de overige
!eden der Commissie aan den mede gecommitteerden
nit Loosdrecht zullen hebben overgelaten al wat Loosdrecht
is betreffende, te bBpalen.
Na deze algemeene inleiding gaan de ondergeteekenden
thans over om uit de artikelen zelve aan te toonen ,
en te bewijzen dat waar is, hetgeen zij als algemeene
grief en bezwaar over het geheel hierboven hebben
uiteengezet.
§ L
Bemerking op art. 10, al. 3 :
,Het bew0's deze1·
aanteekening tevens dz:enende tot consent ter verveening
voo1' -dit jaar, enz."; voege daarbij al. 3 :
De ve1·
veenen - zonder deswege consent te Aebben verkregen ,
enz.
1'V at wonlt er wel bedoeld, ten opzigte van Loosdrecht
met dat woord consent' is de vraag, welke de
ondergeteekendcn hij de lezing van hetartikcl zieh cledcn .
~ v.~
(J
r;
7
In de memorie van toelichting vindt dit geene verduidelijking
noch opheldering. En toch was dit noodig
voor Loosdrecht. Want voor diens veenderijen is geen
consent meer noodig, om rede, dat zij bij algemeen
octrooi van de Staten van Holland, Zeeland en West
Friesland in 1595 is geconsenteerd. De ontwerpers
van het reglement stellen twee categorien van veenderijen
in art. 7 sqq., geoctroijeercle en niet geoctroijeerde.
Geoctroijeerde kunnen geveend worden, krachtens
haar octrooi, en behoeven geene latere of nadere
vergunning of consent, (want vergunning zal wel hetzelve
beteekenen, als het onduitsche woord consent);
ongeoctroijeerde kunnen of mogen niet geveend worden,
clan na vooraf verkregene vergunning. Deze classificatie
is volkomen juist; maar daarvan is nooclwenclig
cleze de gevolgtrekking, dat dan ook in art. 10
het "voord consent niet kan slaan op de bereids geoctroijeercle
veenderijen; hetgeen duidelijkshalve daarin
zou behooren te worden ingelascht. De verpligting
welke onder het vigueur der heerlijke regten bestond,
om aan den ambachtsheer consent te vragen, had een
tweevoudig doel, vooreerst de retributie van gelden en
ten ander hulde aan het heerlijk regt.
Dit vervallen
zijnde, zoo kan noch het veenderijbestuur noch de
gedeputeerde staten aan zi'ch zoodanig consent-vragen
toekennen. Want dan zouden zij treden in de ambachtsheerlijke
prerogativen, welke afgeschaft zijn. De zaak
zelve zal wel huiten allc tegenspraak zijn en daarom
zou ter vermijding van mogelijk andere uitlegging en
daarmede gepaard gaande procedures, dit verduidelijkt
kunnen worden.
8
Of de redactie der vier eerste regels van het artikel
10, al. 4 >vel juist de gedachten en de meening
der opstellers uitdrukken' wordt aan de oplettendheid
der heeren Staten onderworpen.
§ 2.
In art. 10 wordt gemist eene wetsbepaling voor het
geval, dat een veenman de aangifte doet, na aan alles
voldaan te hebben , wat de wet . van hem vordert, en
desniettemin het veenderij-bestuur weigert de aangifte
in de registers aan te teekenen en het bewijs der gedane
aangifte nit te reiken. Hoe vreemd het luiden
mag, dat zoo iets zou kunnengebeuren; zoo heeft dit geval
in den loop van dit jaar evenwel, helaas! plaats gevonden.
Bij gemis eener bepaling deswegens begrepen de veenlieden,
om na behoorlijke aanzeggingen met over leg der
bewijzen van aan aile de voorwaarden te hebben voldaan,
te kunnen voortgaan n}et veenen.
Want den gewonen regter te adieeren en vonnis te
vragen , zoodat bijv. het vonnis zou gelden als aanteekening
in de registers en als bewijs der aanteekening,
daargelaten het vreemdsoortige eener zoodanige procedure
, zou intusschen zoo zij vermeenden, het gemeente
bestuur in zooverre doen triomferen, dat de veentijd
zou verloopen en dus de schade voor hen hoogst aanzienlijk
kunnen worden, en niet terug te krijgen van een
administrerend bestuur.
De Staten worden dus eerbiedig verzocht in deze
leemte te voorzien.
§ 3.
Bemerking op art. 11 juncto art. 48 omtrent het
betalen van consignatie-penningen.
\J
Wat in deze gezegd wordt voor Loosdrecht wenschen,
die der ondergcteekcnclen die eigcnaars zijn in
den polder Loendcrvcen , ook om trent clezen gezegd en
opgemcrkt te hebben.
Daargelaten nu de ongeregeldc maatstaf in hot tarief
voorkomende, zoo bemerken de ondergeteekenden, dat
bij hun octrooi van 1595 te vinden in het groot placaatboek
voor Holland, Zeeland en West-Friesland,
deel I, bl. 1240 het opbrcngen en hot bctalen van aldus
genoemde consignatie-penningen niet voorkomt. Het is
alzoo de vraag, of later op de veenlanden eene zoodanige
buitengewone belasting kan gelegd worden tot
speciale aanwending of bestemmil]g voor den polder ,
waarin men Yeent. Het is hier alzoo de vraag niet over
algemeene landelijke belastingen of opbrengst, waaromtrent
cene rcgcring niet gebonden is zich te houden aan
vroeger bestaande bepalingen. Maar er is hier de vraag
of nu na gedurencle ruim twee ceuwen gevestigd en bestendigd
te hebben de onverpligtheid tot het opbrengen
van consignatie-penningen, ten fine van eventueele droogmaking
, thans 'eene zoodanigc vcrpligting regtens kan
worden opgelegd.
De invoering eener zoodanige verpligting
bij het veen-reglement van 1835 stelt het regt
niet daar. \Vat nu in 1851 onwettig zou zijn, dit
was het ook in 1835. De onwettigheid om die consignatie-penningen
Yan veroudercle geoctroijeerde Yeenderijen
tegen hun octrooi aan , thans te heffen , volgt
daaruit, dat de opbrengst van consignatie-penningen is
eene totale schacle voor clen opbrcnger, een bezwaar
ten laste cler vcenlanden, 't welk op hunne waarde invloecl
heeft en op hoeclanig eon bezwaar bij den aankoop
10
of aanerving niet is kunnen gedacht worden. Dewiji
vooreerst onder de voorwaarden van het octrooi eene
voorwaarde van consignatic-penningen niet is opgenomen
en ten andere dewijl het denkbeeld van eventueel
droogmaken bij den toenmalige wetgever in het algemeen
niet bestond, als het eenigzins dwaas zullende
hebben geoordeeld, om twee tt drie eeuwen vooruit
reeds van droogmaken te spreken en daarvoor te laten
opbrengen, daar het ook, menschelijkerwijze te oordeelen,
zoodanige gel den om te gebruiken eerst na drie
eeuwen, aan hoogst wisselvallige kansen zoude zijn
blootstellen. De wetgevcr lweft het alzoo in 1595 niet
gewild, om consignatie-opbrengst onder zijne voorwaarden
te bevelen. Heeft hij dit niet gewild, omtrent de
1000 bereids geveen de lmnders; dan heeft hij ook dit
nict gewild, om trent de nog resterende twintig. Gelijkheicl
van regt moet ten minste voor allen bestaan.
En ook die gelijkheid wordt door het concept reglement
geschonden.
Maar nog meer, de opbrengst van die twintig bunders
zou strekken , zelfs ten nutte ·van de duizend,
waarvoor geen droogmakens's geld en opgebragt zijn.
Zij zouden dus moeten in hal en of vergoeden, wat door
de vroegere niet is betaald. De commissie heeft ook
het onbillijke daarvan voor Loosdrecht gevoeld , zoo
als nit de voorrede . blijkt. Jammer, dat men overeenkomstig
de aldaar uitgedrukte meening dan ook Loosdrecht
en Loenderveen van de verpligting tot opbrengst
van consignatie-penningen niet heeft uitgesloten.
Tot hiertoe strekte de bemerking der ondergeteekenden
omtrent de consignaticpenningen, als ten doel hebbencle
7
11
het droogmaken. Dan dit wil het rcglement eigenlijk niet
zoo uitsluitend, ncen, maar wil die gelden verzamelen
voor het geval (si umquam!) buitengewone kosten zouden
moe ten worden gemaakt voor ringkaden, clijken of wegen.
Voor een oogenblik nu eons het wettige eener zoodanige
stelling tocgevendc, zoo mogen de ondergeteekenden
wel vragen of de provincialc wetgever ook de gaaf van
vooruitzicning zal bezitten van te wetcn, hoc hoog de kosten
buitengewoon zouden kunnen oploopen. En indien de
bijgebragte consignatiepenningen niet toereikencle zullen
zijn voor de buitengewone kosten, waaruit zoude het
tc kort komendc dan gevonden moeten worden? Verder,
wie zcgt dat ooit die buitengewone kosten gemaakt zullen
moeten worden. En wie bepa.
Wijders de distinctie van gewone c11 buitellgewonc kosten
in dezc is ook nietjuist. De landerijen in den polder
Loosdrecht , hetzij wei-, bouw- of veenland, moeten de
]asten dragen, hetzij gewone, welke jaarlijks gebeuren,
hetzij buitengewone, welke niet alle jaren gebeuren. Die
Ianden moeten ze onderling verdeelen en voor het uitgeveende
land treden de renten der waterbrieven op. Deze
renten zijn het provenu van het kapitaal door den veenman
gestort, om eerst daaruit de lasten te vinden voor
het gedeelte der uitgeveende landen welke het representeert.
W at overschiet, ontvangt de eigenaar van den
waterbrief. Die waterbrieven zijn meest in andere
handen dan in die van den veenman overgegaan. Zoo
zou hetgeen eigenlijk uit de renten der verwaarborgingspenningen
behoorde betaald te worden, uit de consignatiegelden
gevonden worden. Zeer ten onregte. En
wel omdat de verwaarborggelden strekken zoowel tot
gewone als buitengewone kosten , en waaromtrent bij
oetrooi daarin ook geen onderscheid gemaakt is.
Reden waarom de Ondergeteekenden vermecnen aanspraak
te mogen maken dat van de belasting van de
consignatiepenningen Loosdrccht en Loendervccn uitgesloten
worden.
§ 4.
De bepaling in Art. 12. , om m eens de waarborgpenningen
te betalen, indien het perceel tot een vierde
is uitgeveend, bevat iets onbillijks, voor het geval dat
men het laatste vierde instekende, begrijpt niet verder
te moeten veenen uit hoofde van mindere qualiteit.
Men wil niet eens bemerken dat over zoodanig een
13
vierde altoos ligt zes jaren gevecnd wordt. En te
zeggcn dat men toch van zijnen waterbricf rente trekt,
is goed gezegd voor den vermogende veenman , maar
niet voor hem die ze te een of andere tijd met schade
verkoopen moet. De ondergeteekenclen verzoeken alzoo
die bepaling in te trekken.
§ 5.
In art. 16 al. 1 worden de legakkers onder de berekening.
der waarborg-penningen niet uitgesloten zoo
als met de voorlanden het geval is. De ondergcteekenclen
vragen , waarom deze onderscheiding plaats
vindt voor de legakkers van veen.
In art. 16 al. 2 is het verboden, om op de voorlanden
het slik te droogen. W aarom dit verboden zou
worden, begrijpen de ondergeteekenden niet. V roeger
heeft dit verbod niet bestaan, en men weet niet, of
er ooit eenige aanleiding tot zoodanig een verbod
gegeven is. Het is den veenman te gemakkelijk, en
het gebruik voor het voorland niet schadelijk, dan
dat hij niet zou verzoeken, om dit verbod intetrekken.
§ 6.
Bemerking tegen de bepaling in art. 18, dat Loosdrecht
geen afzonderlijk polderbestuur zal hebben, en
het veenderijbestuur zal worden waargcnomen door het
gemeentebestuur. Alzoo zal hetzelfde personeel van
het gemeentebestuur drie verantwoordclijke ook wel
tegenstrijdige administratic en gezag uitocfenen. Dat
ecn en hetzelfde personeel zal uitmaken.
}o. Gemeente-bcstuur.
20. Polder-bestuur.
30. V eenderij-bestuur.
Als algemeen beginsel voor aile andere over1ge
veenderijen is aangenomen, dat het gemeente-bestuur
zal hebben zijn bijzonder personeel, dat het polderbestuur
ook zal hebben zijn bijzoncler personeel, en
dat het personeel van het gemeente-bestuur met dat
van het polder-bestuur vereenigcl zal zamen stellen het
veenclerij-bestuur. \Vie zal op de juistheid van clit
beginsel iets te bemerken hebben? En wanneer nu
dit zoo ook begrepcn is door de Commissie, en te
regt, waarom moet dan Loosdrecht daarvan uitgesloten
worden. De ondergeteekenden weten geene eene
verdedigbare reden voor die uitzondering uit te denken.
Ook de commissie wist geene ordentelijke reclcn, want
anders moest dit in de memorie van toelichting te
vinden zijn. Int0gendeel men gaat zooverre daarbij
te voorspellen, dat er te een of anderen tijd cen afzonclerlijk
polcler-bestuur wel zal komen. Hier komt clan
ook de vraag te pas, of in eli en eens te een of ancleren
tijd een afzonclerlijk personeel tot polcler-bestuur gekozen
zal worden, of dan dit personeel in het veenderij-bestuur
zal optreclen.
Vele der ondergeteekenden hebben zich bereids herhaalclelijk
gewend gehad tot diverse autoriteiten, om een
polcler-bestuur afgescheiden van het gemeente-bestuur.
Tot heclen is men daarin niet geslaagcl. En nu zal
in een algemeen reglement op de veenclerijen in de
provincie Utrecht gedrukt worden, clat aan Loosclrecht
het prerogatief van een afzonderlijk polder-bestuur niet
worclt toegestaan.
De reden kan toch niet zijn clat
hct gemecnte-bcstuur Yan Loosclrccht er Yoor bcducht
15
zoude zijn als of in het polder-bestuur veenlieden zitting
zullen nemen , en daardoor zijn overwigt belemmeren.
Maar het is nog niet eens zoo zeker , dat
veenlieden polder-meesters zullen worden , dcwijl de
polder Loosdrecht ook nog wel 1000 bunders onveenbaar
weiland bevat, gro'otendeels toebehoorende aan
die geen veenlieden zijn. Maar indien men het gemeente-bestuur
van Loosdrecht voor eene zoodanige
vrees wilde vrijwaren , indien 't eene aannemelijke
vrees is , waarom dan hetzelfde beginsel niet bepaald
voor al de anderen veenderijen in de provincie Utrecht.
vVant indien 't eens beter wordt geoordeeld dat veenlieden
geene zitting in het veenderij-bestunr hebben,
dan moest wat nn uitzondering is voor Loosdrecht ,
regcl zijn voor alle veenderijen. Maar integendeel
en de opstellers van het reglement van 1848 en de
ontwerpers van dit reglement hebben beter geoordeeld,
dat ook veenlieden als poldermeesters gekozen, in het
veenderij-bestuur zitting kunnen hebben, ten cindc daardoor
de onpartijdigheid te bevorderen. W aarom dan
vragen de ondergeteekenden, wenscht het gemeentebestnur
de veenlieden zooveel mogelijk er buiten te houden.
Misschien zal men zeggen, omdat op heden bij het
opstellen van het concept-reglement er geen polderbestuur
bestaat. "\:Vel nu een woord van de Staten is genoeg,
om binnen veertien dagen, althans v66r de nitvaardiging
van het nieuwe veen-reglement een polder-reglement
en een polder-bestuur te hebben. vV aarom dan
die volhardende drift, die hartstogt tot het afweren
van een afzonderlijk polder-bestuur zoo lang men het
kan volhouden, hoewcl men Yolgens cigene verklaring
16
m de memone van toelichting_ het voorziet, dat het
toch eens zal gebeuren. Ja eens zal het gebeuren,
en zullen de ondergeteekenden niet aflaten, bierop te
blijven aandringen tot bij de hoogste Autoriteit in den
Lande. De ondergeteekenden willen zicb zelven ontslagen
zien van de gissingen waarin ziX zicb verdiepen
omtrent dien voortgezetten tegenstand van bet Gemeentebestuur.
Dan eens vermoeden de ondergeteekenden,
of de tegenstand daarin bestaat, ten einde de eigenlijke
polderlasten over de gemeente te blijven omslaan en niet
over de Iandbezitters, dat is, _om die ingezetenen van
Loosdrecht, die geen duim gronds bezitten , evenwel
te doen blijven dragen en deelen in de sluis-onkosten
en dergelijken. Dan weder vermoeden de ondergeteekenden
iets anders, docb bij dat alles zullen zij niet
langer stilstaan , maar zij blijven eerbiedig verzoeken
eene gelijke organisatie als over bet geheele Rijk aan
de polders gegeven is: en "voor hoedanige eene organisatie
bet juiste oogenblik nu daar Is.
§ 7.
Bemerking tegen de bepaling m art. 21 voor de
veenlieden van Loosclrecbt , volgens welke bepaling de
zoogenaamdc voorlanclen wel kunnen gm·eend worden
tot 11 ellen 3 palmen afstand van den weg , maar
dat deze
ajstand alleen , op verzoek van t·eenlieden
toegestaan wordt, - welk vet•zoek niet zal htnnen
worden toegestaan' dan nadat aan het veende1·fj-bestuur
zal zijn gebleken, dat genoernde aanv1·agen zonder benadeeling
van d0"7cen, het dorp of derden kan l~crden
verleend I
Tegen deze bepaling kunncn de ondergeteekenden niet
17
genoeg de bescherming der Staten inroepen. V oor
diegene der ondergeteekenden die eigenaars zijn van
veenland aan wegen of clijken aangrenzencle , is de
schade ontzaggelijk groot , inclien zij verpligt worden
om 33 ellen 7 palmen verder van de dijken en wegen
afteblijven met veenen, dan hetgeen het octrooi
bij placaat van 1595, aa~{ die van Loosdrecht vergunde
en hetwelk het reglement van den toemaligen
ambachtsheer J. H. ALEWIJN in April 1777
heeft bevestigd, behoudens eene uitbetaling aan de
armen, als mede hetgeen het reglement van 1848 in
art. 21 al 2 heeft geeerbiedigd en ook nog is bevestigd
bij arrest van 't Provinciaal geregtshofvan Utrecht
van 19 Maart 1850. Dit nu wordt hun ontnomen
bij het concept-reglement. Het is waar, het wordt
eerst dan geweigerd, wanneer benadeeling plaats zal
vinden, maar het woord benadeeling is van een zoodanige
rekkelijken aard, clat hoe ook de plaatselijke
ligging moge wczen, men immcr met vrees of gemoedsbezwaar
voor benadeeling zal bejegend worden, en dus
die bijvoeging vaagt de bepaling van tot 11 ellen
3 palmen te mogen veenen, geheel weg.
Aan den eigendunk van het gemeentebestuur, wicns
geest men kent, zal men dus het oordeel over al of
niet gevreesde benadeeling onderwerpen, zonder beroep
aan gedeputeerde Staten, zonder beslissing van onpartijdige
deskundigen, zonder dat in hct veenderijbestuur
een afzonderlijk pcrsoneel van het polder-bestuur
zijne stem zon kunnen doen hooren ten gunste van don
veeneigenaar, die op zulk cen schrikbaren wijze bcnadeelcl
worclt. De ondergcteekenden tot voorbeeld nomen-
18
de een zekeren kamp' zoo zal daarop voor een vijfdc
schade geleden worden door deze bepaling.
Hoe gemakkelijk is het, om het bestaande en sedert
derde halve eeuw geeerbiedigde om ver te werpen.
Van eene andere zijde of classe van utopisten zou men
iets zoodanigs kunnen verwachten. Maar in deze had
men zoodanig eene afbreking en vernietiging van eigendom
niet mogen verwachten. Ret is immers in de
voorrede der Commissie gezegd, dat Loosdrecht vroeger
tot Holland heeft behoord , waarvoor 't algemeen octrooi
toestond te veenen tot op 11 ellen 3 palm en. W aarom
dan niet aan Loosdrecht gegund de voortdurende
naleving van haar oorspronkelijk octrooi. Moet dan
hare inlijving bij de provincie Utrecht aan haar het
offer kosten, om eenige eigenaars zoo zwaar in hunne
verwachting te zien tuchtigen , en zoo zwaar door een
dadelijk verlies wegens vermindering van waarde van
htm wenland te kastijden. Van onregt willen de ondergeteekende~
niet eens gewagen , maar zij roepen de
voorspraak van regtvaardigheid, van onpartijdigheid ,
van billijkheid en van ordentelijkheid in. W aar is de
dijk of het gedeelte van dien , waar het gedeelte van
het dorp en waar de derden , die door eene veening tot
11 ellen 3 palmen nu benadeeld zouden kunnen worden.
De ondergeteekenden wenschen te provoceren een
neutraal onderzoek van met de localiteit en de geschicdenis
der veenderij bekende deskundigen, en geen plek
zal of kan worden aangewezen , waar veenende tot 11
ellen 3 palmen , cen eenige dijk of gedeclte van dicu,
of het dorp of denlen tlwns benadeeld zoudcn kunucn
worden.
19
En om zich in het mogelijke eener ongekende toekomst
te verdiepen, zou te verre heen lei den. vV eshalve
men zich tot het waarschijnlijke aileen kan bepalen.
En dan zal het bij een ingesteld onderzock
blijken, dat de voorlanden van 11 ellen 3 palmen
zelfs in het dorp Loosdrecht voor 40 a 50 jarcn gcsteld,
nog heden ten dagen zijn in een gaven toestand.
En dan bij die wetenschap stelt men toch eene restrictie,
dat is een ingekleed verbod daar.
De ondergeteekenden verzoeken alzoo eerbiedig de intrekking
der restrictie.
§ 8.
lndien het octrooi het uitveenen van al 't veenland
in 't algemeen in Loosdrecht verleent, 1vaarom Jan
werven, tuinen en hofsteden nu eerst in 1851 daarvan
uit te sluiten. Men zou gaarne Loosdrecht in
cen vast land zonder water herschapen zien. Dit is
te begrijpen. Maar wat baat het nu, daar toch duizend
bunders water u omringt, om eenige roeden aan
de uitbreiding daarvan te onthouden, terwijl welligt
na ettelijke jaren het toch zal worden gevcend. Beter
is 't, de uitveening van Loosdrecht te bespoedigen en
zijne eerzucht des te eerder aan cene droogmaking tc
koste te gcven. Hierdoor kan men zich bij het nageslacht
een standbeeld van dankbaarheicl en hulcle verwerven,
maar geenszints door aan den kleinc eigenaar
thans eenigc roeden tot verveening te beknibbelen. vVant
het meeste drukkende zal het zijn voor den kleinen eigenaar.
Onder het vigueur van dit reglcment zal hU
zijn wcrf voor luttele prijs eindelijk veil mocten geven
nan hrm die toch eenmaal het znl Ycencn.
20
Dit artikel wenschen dus de ondergeteekenden geroijeerd
te zien.
§ 9.
Bemerking tegen art. 23, omtrent bet doen blijven
leggen van twee of mee?·de?·e legakkers op eenen kamp'
naar goeddunken van het Gemeente-bestuur.
Wanneer deze bepaling wordt aangenomen, dan zal van
dat oogenblik niemand meer Yeenland aankoopen. De
ontwerpers hebben het zwaarwigtige en het onzekere
voor den veenman en het onbestemde dezer bepaling zelve
gevoeld, en dam·om waarschijnlijk het beroep aan gedeputeerde
Staten toegelaten. Dan men stelle zich eens den
onzekere toestand voor , waarin een eigenaar zal moeten
verkeeren , hoeveel akkers men hem zal gelieven to
bepa1en ' om in een kamp te laten leggen' en men voege
dan nog daarbij, de bepaling van art. 16 dat van de legakkers
toch alles betaald moet worden , even als of het geveend
wordt, dan toch mag men vragen, of het reglement
moet worden een reglement tegen het veenen dan wei op het
veenen. 'V elke veenman zal zijne berekening kum1en
makcn, en in die onzekerheicl land koopen zonder
vooraf te weten , hoeveel akkers hij moet laten leggen.
De onclergeteekenden hebben wei eens hooren zeggen ,
dat de beste wet die is , welke het minst aan willckeur
en onzekerheid overlaat. En hiernaar beoordeelcncle
deze bepaling, zoo zou zij zeker niet onder de
voorbeelden van eene goede wet gerangschikt kunnen
worden. N u komt Loosdrecht op met zijne concessie ,
met zijn octrooi, met zijne bunr-ordonnantie, met zijne
gewoonte van derde halve eeuw, met de regter1ijke
nitspraak van het provinciale hof, en vra ::~: t ,.f rlit
21
alles in 1851 opgeofferd zal worden aan eene niet wel
doordachte wetsbepaling, waardoor eig~nlijk hunne bezittingen
geheel en al tot ze1•o teruggeleid kunnen worden.
Een akker op iederen kamp , is steeds de wetsbepaling
geweest en daaraan verzoeken die van
Loosdrecht en van Loenderveen nn ook omtrent hunne
overige bunders veenland gehouden te blijven.
§ 10.
De bemerking tegen de bepalingen van art. 24 en 28
al. 2, is, dat deze letterlijk niet zijn uit te voeren.
Reeds spreekt het van zelve, dat het belang van den
veenman vordert, om zijne legakkers in stand te houden,
dewijl hij anderzints er niets van kan trekken.
Maar nu te will en bevel en, dat hij verantwoordelijk
is tegen elke wegspoeling hoe dan ook en hoe dikwerf
en dus door eigene middelen die wegspoeling moet
voorkomen, dit is van dien aard, dat de schatten
van Croesus daarvoor niet toereikende zouden kunnen
zijn. Eenig weinig nadenken zal ieder overtuigen
van de juistheid der bemerking.
De Commissie heeft nu wel in hare voorrede verklaard,
dat zonder oogluiking het reglement voor
Loosdrecht eene onmogelijkheid zal kunnen zijn (zie
bl. 7). Maar van welken aard die oogluiking zal
zijn, en welke de grenzen daarvan zijn , wordt niet
aldaar gezegd. Intusschen zouden de ondergeteekenden
zich door eene voorgespiegelde oogluiking niet
gaarne in den slaap laten wiegen; maar zij vragen
eerbiedig, welk vertrouwen een wetgever om trent
zijnc cigene wetten zal kunnen inboezemen, die, zelfs
22
v66r hare aanncming en uitvaardiging, reeds van
oogluiking spre~kt. De ondergeteekendcn zullen dan
ook gerust dit punt aan het grondig oordeel der Staten
overlaten. Het voegt den ondergeteekenden niet,
a1 datgcne te zeggen , wat zij stellig zouden kunnen
in 't midden brengen , indien zij een' gelijken rang
als de commissie in de provincie bekleedden.
De ondergeteekenden verzoeken ernstig de bepaling
van art. 24 en 28, al. 2, te roijeren of althans zoodanig
te wijzigen , dat aan den veenman niet het
onuitvoerbare wordt opgelegd uit te voeren en te
bekostigen.
En hiermede zijn de voornaamste bemerkingen van
de veenlieden en eigenaars van veenlanden in Loos
(h·echt, alsmede in den daaraan grenzenden polder
van Loenderveen, zoo beknopt mogelijk verklaard en
uitecngezet. Zij hebben teruggehouden aile andere
hemerkingen, welke van minder gewigt, zij nog zouden
kunnen aanvoeren. vVant zij hebben begrepen
niet te zijn geroepen om zich als leden der wetgevende
magt op te werpen , en in dien geest de artikelen
van het concept-reglement in hunnen omvang,
bedoeling en bijzonderheid , zoo wat den inhoud als
de redactie betreft, te onclerzoeken en te beoordeelen.
1\Iaar zij hebben zich aileen in gemoecle afgevraagd,
waar buitengewone , vroeger niet gekende , bezwaren,
tot hunne benadeeling en schade in de artikelen gevonden
worden , om bij het nieuwe reglement te
worden ingevoerd. En het is aileen tegen dat vroeger
niet gekende, hetgeen men nu voor het eerst wil
23
invoeren, d.at de ondergeteekenden hunne stem vcrheffen,
en zij hopen zich duidelijk en verstaanbaat·
te hebben uitgedrukt; zij hopen de Staten van het
belang hunner bezwaren voldoende te overtuigen, dat
hunne bemerkingen wezenlijk en waarachtig strekken
tot voorkoming van groote schade en nadeel , tot
behoud hunner huisgezinnen en tot instandhouding
hnnner brood winning, door al hetwelk ook de overige
ingezetenen en het dorp van Loosdrecht niet anders
dan kunnen welvaren.
V oor Co pie conform :
N. POS,
EGB. DE VRIES.
;;:: ;I:::;::----
•