Rapport t.b.v. het Comité van actie tot Bemaling van de Vecht te Muiden, 1929
..
RAPPORT
VAN DE COMMISSIE TOT ONDERZOEK VAN HET
VRAAGSTUK DER HOOGE VECHTWATERSTANDEN,
WAARAAN IS TOEGEVOEGD EENE UITGEBREIDE
KOSTENBEREKENIN G.
MET WARME DANKBETUIGING EN ERKENTELIJK•
HElD AAN DE LEDEN DIER COMMISSIE VOOR
DE DAARAAN VERBONDEN WERKZAAMHEDEN.
Het Hoofdbestuur der V. V. V. B. N. ,De Vechtstreek":
Maarssen,
Breukelen,
Loenen,
Vreeland,
Nigtevecht,
Nederhorst den Berg,
Weesp en Weesperkarspel,
Muiden,
M. OSKAMP.
J. D. BASTERT.
Mr. N. ]. C. M. KAPPEIJNE VAN
DE COPPELLO.
Ir. G. P. ITTMANN.
A. ]. POT.
A. ]. MIDDAG.
Dr. A. A. KNAAP.
H. ]. L. DONKER.
Namens gemeld Hoofdbestuur:
J. D. BASTERT, Voorzitter.
]. MOLENKAMP, Secretaris.
-..,.,
I
A.~cbief/V erz .................... :, •-'" ........... ..
t
........................................................ ~··········-······~············
·e17 nr . . 12.9..0......... Reg.nr . .......... -...-. ,. •
p
Datum .... t~~:.J.L:"J.Q..~ .. ~ ............. ""--.- ~
RAPPORT van de Commissietotonderzoek
van het vraagstuk der
hooge Vechtwaterstanden.
De Commissie, aan welke de Vereeniging de Vechtstreek opge~
dragen heeft te onderzoeken, op welke wijze hooge V echtwater~
standen, als zich in November en December van 1928 hebben
voorgedaan, in de toekomst zouden zijn te voorkomen, meent het
volgende te kunnen adviseeren.
Tijdelijke maatregel.
Er van uitgaande, dat de waterstand van de Vecht, zoodra het
I}meer zal zijn gevormd, afdoende zal kunnen worden geregeld
door de sluis te Muiden, meende de Commissie zich te mogen
bepalen tot het aangeven van maatregelen, waardoor tot aan de
vorming van genoemd meer, derhalve tijdelijk in den toestand zou
kunnen worden voorzien.
De belangen, betrokken bij een geregelden Vechtwaterstand.
Alvorens tot een bespreking over te gaan van de maatregelen,
welke zouden kunnen worden genomen, achtte. de Commissie het
wenschelijk de belangen, welke bij een hernieuwde overstrooming
van de Vecht op het spel staan, aan te geven.
De Commissie wenscht uitdrukkelijk vast te stellen, dat de
volgorde, waarin de belangen hieronder worden opgesomd, geens•
zins een classificatie inhouden.
Daar is allereerst het groote belang van hen, die wonen tusschen
dijk en rivier. Bij een overstrooming als in November j.l. staan
hun huizen, wat de benedenverdieping betreft, onder water. Dit
belang mag niet worden onderschat, immers het grootste deel van
de dorpen aan de Vecht is gebouwd tusschen dijk en rivier.
Daaronder zijn ook industrieen, die gedurende de hoogwater•
periode moesten worden stopgezet. Ook een zeer groot aantal
buitenplaatsen was bij de laatste overstrooming betrokken.
In aansluiting hieraan moet de Commissie wijzen op een groot
hygienisch belang. In geval van overstrooming is het mogelijk,
dat het Vechtwater de dorpen mede door de riolen binnendringt
en aldus met rioolvuil vermengd water gedurende dagen in de
huizen komt te staan. In dit verband werd de Commissie er op
4
attent gemaakt, dat een der laatste cholera•epidemieen in ons land
in de negentiger jaren der vorige eeuw zich in de V echtstreek
aanzienlijk heeft verbreid, onmiddellijk nadat een hooge watertoestand
was voorgekomen.
· De Commissie is van meening, dat eveneens een zeer groot
land· en tuinbouwbelang bij het voorkomen van een herhaling
der jongste overstrooming is b.etrokken. Dit belang blijft niet
beperkt tot de, aan de Vecht, grenzende Ianden. Een der commissie•
leden wist uit eigen ervaring mede te . deelen, dat de kweekerijen
te N aarden door de zich telkens met kortere tusschenpoozen her•
halende hooge waterstanden door de gestremde !oozing onnoemelijk
veel schade lijden. De verschillende gewassen zijn bij lange na niet
te
vergelijken bij die, welke in vorige jaren konden worden
gekweekt.
Het spreekt vanzelf, dat tevens de waterschappen langs de Vecht
en in het algemeen zij, die verantwoordelijk zijn voor het instand•
houden van de betreffende waterkeeringen langs de V echt, er groot
belang bij hebben, dat zij niet plotseling door een overstrooming
op hooge kosten worden gejaagd. In dit verband merkt de Com•
missie op, dat de waterschappen langs de Vecht in de provincie
Utrecht ten tijde van de jongste overstrooming circa f 30.000.
hebben moeten uitgeven en . die in de provincie Noord•Holland
f 20.000.-.
W aar ook de woningen der economisc,h zwakkeren door het
water worden aangetast en het hun niet wei mogelijk is de daar•
door ontstane schade zelf te dragen, zoo kwam het der Commissie
allerminst denkbeeldig voor, dat ook de besturen der aan de Vecht
grenzende gemeenten er belang bij hebben, dat de armlastigheid
in hun gemeenten niet door de overstrooming worde vergroot.
Ophooging der dijken. Oplossing I.
Gelijk bekend, zijn de hoofdingenieurs van den Provincialen
Waterstaat in Utrecht en Noord•Holland van meening, dat het
vraagstuk der hooge Vechtwaterstanden door ophooging der
waterkeeringen moet worden opgelost. Ofschoon de Commissie
van oordeel is, dat een dergelijke ophooging kwalijk een oplossing
van het vraagstuk kan worden genoemd, zoo meende zij toch goed
te doen, enkele beschouwingen aan het aldus voorgestelde te wijden.
Ophooging der waterkeering is, naar het oordeel der Commissie,
al daarom geen oplossing, omdat aan de bezwaren van hen, die
tusschen rivier en dijk wonen, niet in het minst wordt tegemoet
gekomen, ja deze bezwaren integendeel nog veel grootere vormen
5
gaan aannemen. De hoogste waterstand van de Vecht gedurende
de November•overstrooming was gemiddeld 90 c.M. plus N.A.P.
H et voorstel van de heeren hoofdingenieurs, om de waterkeeringen
tot 1.10 M. plus N.A.P. op te hoogen zou het waterbezwaar voor
het grootste dee! der Vechtbewoners dus nog met een hoogte van
bijna 20 c.M. kunnen vergrooten.
Het wekte zeer groote bevreemding, dat de heer hoofdingenieur
van den U trechtschen Provincialen W aterstaat volgens een der
meest vooraanstaande nieuwsbladen in dit verband heeft meenen
te moeten opmerken, dat deze menschen (dat zijn zij, die buiten
de dijken wonen) de schade, welke zij bij overstrooming lijden,
grootendeels door eigen schuld loopen en dat zij zich dan maar
niet daar had den moeten vestigen. W aar de V echt sinds menschen•
heugenis niet buiten hare oevers is getreden op een wijze, als in
November j.l. is geschied en dorpen en buitenplaatsen sinds eeuwen
lang al tusschen dijk en rivier werden gebouwd, daar meende de
Commissie zich met bezorgdheid te moeten afvragen, of de ge•
noemde deskundige zich wel voldoende rekenschap heeft willen
geven van de uiting, die hem door dat nieuwsblad in den mond
wordt gelegd.
Buitendien worden de bezwaren van land• en tuinbouw door
ophooging der waterkeeringen geenszins weggenomen; de last van
kwelwater en gestremde waterloozing, door die heiden, bij hooge
waterstanden ondervonden, zal eveneens zeker toenemen.
Is dus ophooging der waterkeeringen op zichzelf al volkomen
verwerpelijk, zulks geldt in nog hooger mate van de wijze, waarop
dit in Utrecht, mocht het plan van het Utrechtsch Provinciaal
Bestuur worden ten uitvoer gelegd, zou geschieden.
In de aanschrijving van het genoemd Bestuur aan de betreffende
waterschappen wordt een aan wijzing, hoe de W estelijke Vechtdijk
zou zijn op te hoogen, gemist. Men treft daarin te dien aanzien
uitsluitend een zinsnede aan, waarin wordt geconstateerd, dat bij
een eventueele doorbraak van den Westelijken Vechtdijk de overstrooming
waarschfjnlfjk wordt gelocaliseerd door de Oostelijke
kade van het Merwedekanaal. Het was mede deze zinsnede, die
de commissie met groote zorg vervulde.
Immers het z.g. localiseeren van een eventueele overstrooming,
gelijk de genoemde aanschrijving op het oog heeft, houdt rekening
met de mogelijkheid, dat de dorpen Maarssen, Breukelen, Nieuwer•
sluis en Loenen alsmede alle tusschenliggende buitenplaatsen en
de straatweg Amsterdam-Utrecht,. de hartader van het verkeer
6
langs de V echt, worden overstroomd, zonder dat ook maar eenigs•
zins maatregelen worden overwogen, welke een afdoend tegengaan
van een dergelijke ramp beoogen.
De Commissie meent de tolk te zijn van heel de Vechtstreek,
wanneer zij een zoodanige overstrooming qualificeert als een
calamiteit, die het bestaan van de geheele streek. ondermijnt.
Ten aanzien van de bescherming van den Oostelijken V echtdijk,
gelijk deze door het Provinciaal Bestuur wordt voorgesteld, stuitte
de Commissie eveneens op onoverkomelijke bezwaren.
De aanschrijving van genoemd Bestuur constateert, dat de water•
keering in het waterschap Mijnden zoo smal en de taluds zoo steil
zijn, dat ook door de voorgestelde ophooging nog geen veilige
waterkeering zal worden verkregen. T och zal daarmede moeten
worden volstaan, omdat het maken van een afdoende verbetering
te kostbaar zou zijn met het oog op het korte tijdvak, waarvoor
zij noodig zal zijn. Het is dan ook daarom, dat de aanschrijving
daarnaast in overweging geeft, om dit gedeelte van de waterkeering
in den bestaanden toestand te laten en voor de aanwezigheid van
het noodige noodmateriaal daarop te zorgen,
Van de grens van Mijnden tot de Loenderveensche sluis, dus in
de buurtschap Oud•Over, is door de aanwezigheid van bebouwing,
ophooging van de waterkeering te bezwaarlijk, zoo constateert de
aanschrijving. Hier zal men dan maar met zandzakken moeten
volstaan.
Overwegende, dat gedurende de jongste overstrooming is gebleken,
dat schier bovenmenschelijke inspanning noodig was, om den Mijn•
denschen dijk voor doorbraak te behoeden en dat de verdediging
met zandzakken in Oud•Over volkomen onvoldoende is gebleken
en het water aanhoudend vanaf den dijk door de laag•binnendijks
gelegen huizen den Loenderveenschen polder instroomde, terwijl
ook in Qud•Over ernstig voor dijkbreuk werd gevreesd, is de
Commissie van meening, dat de aanschrijving van het Provinciaal
Bestuur ten aanzien van den Oostelijken Vechtdijk, juist waar het
de zwakke plekken in de waterkeering betreft, de noodige ver•
betering niet heeft weten aan te geven. Zij acht ook den Oostelijken
Vechtoever aldus niet voldoende tegen dijkbreuk beschermd.
Resumeerende komt de Commissie tot de conclusie, dat met
klem moet worden geageerd tegen elke poging tot verhooging van
de waterkeeringen en dat de door het Utrechtsch Provinciaal
Bestuur voorgestelde maatregelen zouden leiden tot een . zoodanige
verergering van waterbezwaar in de Vechtstreek, dat daardoor de
bestaanszekerheid van die streek wordt ondermijnd.
7
Bemaling te 1J muiden. Oplossing II.
In de tweede plaats is nagegaan een mogelijkheid, waarop de
aandacht van de Commissie werd gevestigd in verband met den
voorgenomen bouw van een electrische centrale te IJmuiden.
Bekend was, dat deze centrale voor haar bedrijf een groote hoe~
veelheid koelwater noodig zou hebben, welke uit het Noordzeekanaal
zou worden opgepompt en na verbruik weder daarin teruggevoerd
zou worden. Ook is het bekend, dat het meest voor de hand liggend
mid del tot ontlasting van de V echt, nl. het aflaten vari water op
Amstellandsboezem, bijna nimmer door het beheerend Hoogheem•
raadschap zou kunnen worden toegestaan, onidat die boezem bij
gestremde !oozing op de Zuiderzee gewoonlijk zelf reeds overbelast
is, aangezien in zulke tijden de bemaling te Schellingwoude zeer
vaak niet in staat is op het N oordzeekanaal een voor de afvloeiing
van Amstellandsboezem voldoend laag peil te onderhouden.
Gedacht was nu aan de mogelijkheid van het treffen van een
overeenkomst, waarbij het koelwater niet op hetzelfde niveau terug•
gestort, maar door een buisleiding op het buitenwater, nl. in de
haven van het Hoogovenbedrijf, zou worden gebracht. Waar het
waterverzet van de bedoelde pompinstallatie volgens de verkregen
inlichtingen ruim 400 M 3 per minuut zal bedragen, zou op deze
wijze een hulpbemaling kunnen worden verkregen, die, hoewel van
belangrijk kleinere capaciteit dan het gemaal te Schellingwoude,
voor dit laatste een niet te verwaarloozen versterking zou beteekenen.
Hoe aantrekkelijk dit plan, al zou het dan slechts een zeer gedeeltelijke
oplossing kunnen brengen, in het begin ook toescheen, bij
de nadere bestudeering bleken de kosten voor de buisleiding en
de noodige wijzigingen in den bouw der circulatiepompen zoo hoog
te zullen loopen, dat men zeer waarschijnlijk duurder, althans in
geen geval belangrijk goedkooper zou uitkomen dan bij andere
oplossingen, waarvan een veel meer afdoende verbetering is te
verwachten.
III. Boezemvergrooting. Oplossing III.
Als derde middel om bevrijd te worden van den overlast van
het water in de V echtstreek is, evenals bij vorige gelegenheden
(zie het verslag der staatscommissie, inzake de droogmaking van
de plassen beoosten de Vecht, biz. 80 e.v.) genoemd, boezem•
vergrooting, waarbij dan gedacht is aan het uitgestrekte plassen•
gebied ten Oosten van de Vecht. Dit gebied is te onderscheiden
in een N oordelijk en een Zuidelijk gebied.
•
Het Noordelijk omvat de plassen om de Horstermeer tot en met
de Naardermeer.
Het Zuidelijk gebied omvat de polders Kortenhoef, Loenderveen,
Loosdrecht en Breukelerveen•Tienhoven.
Het Noordelijk gebied, ofschoon het gemakkelijkst weer te ont•
wateren, durft de commissie niet als reservoir aan te bevelen,
a. om het kwelgevaar voor de Horstermeer,
b. om de spoorverbinding die door het N aardermeer loopt.
8
Het Zuidelijk deel te rekenen op plus minus 2500 H.A. kwam
de commissie inderdaad niet ongeschikt voor. Bij maximalen water•
aanvoer, volgens het verslag der commissie inzake wijziging der
afsluiting van het IJ, blz. 11, te stellen op 4000000 M 3 per etmaal
zou dit plassengebied bij een peilverhooging van 30 c.M. ruimte
bieden voor berging van den afvoer gedurende 1 i a 2 dagen.
Hierdoor zouden dus topstanden als van Januari 1926 en November
1928 voorkomen kunnen worden.
Gevraagd is, of bij afvloeiing van het water op de plassen, de
aanvoer van hoven niet boYen het tegenwoordig maximum zou uit•
gaan, waardoor het verkregen voordeel voor het benedenpand weer
geheel of gedeeltelijk te niet zou worden gedaan. Deze vraag die
inderdaad van beteekenis is, is onbeantwoord gelaten omdat intusschen
later te noemen zeer ernstige bezwaren tegen het plan gerezen waren 1
Het middel is genoemd een verleggen van de kwestie, daar het
water later weer uit het plassengebied diende uitgeslagen te worden.
Dit bezwaar was echter niet z66 groot, dat de commissie dit plan
niet in overweging had durven geven, immers van de vier polders
welker voorzitters evenmin tegen het plan waren, hebben er twee
een windbemaling, (Kortenhoef 2, en Loenderveen 1 molen), welke
bemaling voor onzen tijd toch reeds voor die polders zelf, zeker
onvoldoende moet worden genoemd, zoodat een gemaal bijv. op
den Loenderveenschen polder met duikerverbindingen naar de
andere polders voor deze vier zeker een groote verbetering zou
gebracht hebben. Met het oog op het uitgestrekte boezemgebied
zou dit gemaal van niet zoo groote capaciteit behoeven te zijn en
konden bovendien gunstige V echtstanden worden afgewacht. Door
voormalen in het najaar zou het mogelijk zijn de capaciteit van
het plassengebied nog op te voeren.
Zelfs was de mogelijkheid niet uitgesloten, dat door deze be•
maling ook het gebied van de 's-Gravelandsche 'vaart, dat nu reeds
bij Vechtstanden gelijk N.A.P. overlast krijgt van het water, gebaat
zou zijn geweest.
9
T egen het plan verzet zich echter het waterleidingsplan van de
stad Amsterdam. Dit plan om vat:
1. Het stichten van een winplaats van water in Loenderveen.
2. Het vormen van een bezinkingsreservoir in Loosdrecht en
Breukelerveen• Tienhoven.
3. Het onttrekken van een eventueel noodige aanvulling uit
de Bethune.
Het belang van Amsterdam verzet zich tegen het inlaten van
Vechtwater op de plassen, daar dit het water van de laatste voor
Iangen tijd onbruikbaar zou maken.
Een en ander tezamen genolflen maakt dat de commissie ook tot
dit plan niet kan adviseeren.
.
IV. Maalpeil. Oplossing IV .
Ten vierde werd ~ogmaals,
in het licht der tegenwoordige om•
standigheden, bezien de vraag, of het stellen van een maalpeil zou
zijn aan te bevelen. Van verschillende zijden worden uit dit gebied
stemmen ten gunste daarvan vernomen.
Hoe onwenschelijk het ook in het algemeen is een maatregel te
nemen, die de ontwatering belemmert, zoo kunnen zich gevallen
voordoen, waarin het stellen van een maalpeil verdedigbaar is ter
voorkoming van ernstige rampen. Natuurlijk is het bedenkelijk aan
die waterschappen, die zich met opoffering van groote kosten hebben
voorzien van een bemaling, die bij iederen boezemstand nog kan
werken, een deel van dat voordeer te ontnemen, voornamelijk ten
bate van de polders, die een te zwakke of in 't geheel geen bemaling
hebben; dit algemeen geldende, inderdaad ernstige bezwaar zou hier
echter misschien moeten worden aanvaard bij het van jaar tot jaar
vermeerderen van het gevaar. In dit geval voegen zich daarbij
echter eenige bijzondere omstandigheden, die van het stellen van
een maalpeil weinig heil doen verwachten.
V ooreerst is het voor sommige waterschappen, zooals voor den
Horstermeerpolder, een levensbelang, dat steeds onbelemmerd moet
kunnen worden gemalen; in de tweede plaats zijn reeds verschillende
bemalingen, waaronder de zeer belangrijke van het Grootwaterschap
beoosten de Vecht, ook zonder maalpeil bij standen van 0.50 a
0.60 M. + N. A. P., hetzij door te lagc bekading van den voor•
boezem, hetzij door te geringe opvoerhoogte, practisch toch reeds
uitgeschakeld. Het voornaamste bezwaar lijkt ons echter de waar•
schijnlijkheid, dat bij beperking van de loozing van de op het
benedenpand uitwaterende polders de van het bovenpand afstroo•
mende hoeveelheid in evenredige mate zou toenemen, zoodat, althans
10
bij de nu ten aanzien van de W eerdsluis gel den de regeling, geen
peilverlaging van eenige beteekenis op het benedenpand zou worden
bereikt en de maatregel dus wei ten voordeele van het hoogere
bovengebied, maar zeer ten nadeele van het meest bezwaarde
benedenland zou strekken.
V. Bemaling te Muiden. Oplossing V.
Als vijfde en laatste middel heeft de commissie onder oogen
gezien een bemaling te Muiden. Door verschillende deskundigen
is dit, zeker eenig afdoende, middel verworpen met het oog op de
groote kosten in verhouding tot den betrekkelijk korten tijd, waar•
voor het zou moeten dienen. Aanv~nkelijk was ook in deze Com•
missie een groot deel der leden deze meening toegedaan. Intusschen
is de Commissie bij haar besprekingen tot een geheel andere con•
clusie gekomen, zoo zelfs, dat vele tegenstanders van het bemalings•
plan in haar midden tot voorstanders geworden zijn. Een der meest
deskundigen in deze materie liet zich ongeveer als volgt uit:
Bij uitvoering van het bemalingsplan zou wel eens kunnen blijken,
dat bemaling bij Muiden niet slechts het eenig afdoende middel, maar
ook op den duur het minst kostbare middel zou blijken te zijn.
De Commissie denkt zich dit bemalingsplan als volgt:
Over de z.g. Stille Sluis te Muiden wordt een bemalingsinrichting
gebouwd met een capaciteit van 1600 kub. M. per minuut. Zoowel
aan• als afvoerbuis worden tot buiten de sluiskom geleid, zoodat
de fundeering der sluiswerken geen gevaar loopt. De sluis zelf
blijft intact. De Commissie meent reden te hebben om aan te nemen,
dat het betreffende Hoogheemraadschap daartoe medewerking wil
verleenen. Een ruwe berekening van een waterbouwkundig ingenieurs•
bureau noemde als begrootingscijfer een bedrag van 250.000 gulden.
Door anderen wordt dit cijfer veel te laag genoemd, terwijl weer
andere deskundigen een aanmerkelijk lager bedrag calculeeren. W an•
neer we daarnaast leggen de begrooting voor het groote gemaal
voor den boezem Oldambt, zoo juist gepubliceerd, en beloopende
350.000 gulden, dan lijkt ons het bedrag voor Muiden genoemd
nog niet zoo onmogelijk.
Inderdaad hebben zich in vergelijking met vroegere jaren toen
een bemaling bij meerdere gelegenheden als te kostbaar werd ver•
worpen verschillende omstandigheden ten gunste van zulk een
bemaling gewijzigd.
Wij noemen:
1. Land• en tuinbouw stellen veel hooger eischen aan den water•
stand dan voorheen, waarom voor de land• en tuinbouwstreken
11
geregelde loozingsmogelijkheid eisch van den tijd is. Het vervullen
van dezen eisch kan geen tien jaren uitgesteld worden, zonder dat
men de kans loopt deze twee belangrijke bronnen van inkomsten
zoo niet te vernietigen dan toch ten zeerste te benadeelen.
Bij deze zeer groote belangen, die door een bemaling gediend
zouden zijn, komt, dat
2. de machinerieen enz. voor bemaling den laatsten tijd aan•
merkelijk in prijs zijn gedaald;
3. de bedrijfskracht, electriciteit, tegen zeer lagen prijs kan wor•
den geleverd ;
4:. dat de machinerieen na een tienjarig gebruik, door het be•
trekkelijk gering aantal arbeidsuren bij goed onderhoud, lang niet
waardeloos behoeven te zij n geworden.
Op vorige ontwerpen heeft dit plan voor, dat geen kostbare
fundeeringswerken behoeven te worden aangebracht.
Kostenverdeeling der bemaling te Muiden.
W at betreft de l
12
algemeen provinciaal belang daarbij is betrokken (in het bij•
zonder het belang van een geregelde waterloozing voor de
stad Utrecht en de hoven Utrecht gelegen Ianden);
3. de gemeenten, voorzoover betreft vermeerdering der armlas•
tigheid, in een der grootste dorpen moest tengevolge van de
watersnood aan 65 gezinnen onderstand worden verleend, en
. verminderde aantrekkelijkheid van de Vechtstreek als woonoord;
4. de gemeente Amsterdam in het bijzonder, voorzoover het plan
om boezemvergrooting in de richting van het plassengebied
te zoeken definitief wordt losgelaten en dit gebied dus vrij•
komt voor drinkwatervoorziening der voornoemde gemeente;
5. de waterschappen met het oog op het instandhouden der
waterkeeringen;
6. de eigenaren van buitendijks gelegen huizen;
7. de land• en tuinbouwers in de omliggende streken, speciaal
ook de kweekers te Naarden.
In de Commissie werd de hoop •uitgesproken, dat de Staat zou
zijn te bewegen het benoodigde kapitaal voor een tiental jaren
renteloos voor te schieten.
Daarnaast zou een flinke subsidie van beide provincies mogen
worden verwacht, speciaal van de provincie Utrecht met het oog
op de groote belangen van de in en hoven de stad Utrecht wonen•
den; indien deze subsidies niet toereikend zouden blijken, zouden
zoowel de gemeenten als de waterschappen in de Vechtstreek tege•
moet kunnen komen in de kosten van het gemaal, waartoe ver•
schillende zich reeds bereid hebben verklaard, waarna een even1ueeel
restant zou kunnen worden gevonden in een extra•belasting op de
buitendijksgelegen behuizingen. Voor verwezenlijking van de bemaling
te Muiden zal echter noodig zijn, dat deze extra•belasting tot een
minimum worde beperkt, omdat deze huiseigenaren tenslotte ook
al hun deel hebben in de kosten, welke provincie en gemeente op
zich nemen.
Gevraagd werd, of het niet mogelijk zou zijn een bemalings•
be lasting te heffen, gelijk deze is vervat in de wet van 22 J uni
1914, S. 264, houdende heffing van eene bijzondere belasting ten
behoeve van de provincie Friesland. Zulks kwam de commissie
daarom niet mogelijk voor, omdat genoemde belasting zich baseert ..
op art. 126 septies der Provinciale Wet en dit artikel het oog heeft
op een bijzondere belasting, die op de gansche provincie drukt,
doch niet op een gedeelte daarvan.
Het heeft de Commissie aangenaam getroffen, dat zij uit de aan•
schrijving van het Provinciaal Bestuur aan de betreffende water•
13
schappen, hierboven meerdere malen aangehaald, heeft mogen lezen,
dat het in het voornemen van genoemd Bestuur ligt een V echt•
waterschap in het Ieven te roepen voor het onderhoud van de
Oostelijke Vechtdijk van Utrecht tot de Noord•Hollandsche grens.
Zij acht deze poging' om belanghebbenden te zamen te brengen
echter niet voldoende, nu in een dergelijk orgaan de Noord•
Hollandsche Vechtbewoners en die aan den Westelijken Vechtdijk
worden gemist. Aan den anderen kant is de Commissie van meening,
dat de oprichting van een Groot•Waterschap: De Vecht dusdanige
beslommeringen met zich zou brengen, als ten aanzien van een
tijdelijken maatregel niet mag worden gevergd. Indien dit water•
schap echter zou kunnen worden beperkt tot de eigenlijke Vecht•
streek, hetgeen na verleening van aanzienlijke provinciale subsidies
voor de stichting van het gemaal, zeer wei mogelijk zou zijn, en
de omslag in dit waterschap dus naar een maatstaf zou kunnen
plaats vinden, dan acht de Commissie, wanneer dit waterschap zich
tenminste tevens zou kunnen beperken tot het beheer van het gemaal
en het vastellen van den omslag, noodig voor het bovengenoemde
restant der aan de stichting en exploitatie van het gemaal verbonden
kosten, de werkzaamheden van dit waterschap betrekkelijk zoo
eenvoudig, dat de oprichting van zulk een waterschap wel past in
het kader van een tijdelijken maatregel. Paragraaf 16 van de
W aterstaatswet 1900 zou dan in het oprichten van zulk een water•
schap kunnen voorzien.
Tijdelijke aard der voorziening.
Als laatste punt wenscht de Commissie de aandacht op het
volgende te vestigen.
Het voomaamste bezwaar tegen het stichten van een bemaling
te Muiden is wei de tijdelijke aard daarvan in verband met den
voortgang der Zuiderzeewerken. Hieromtrent is echter naar onze
meening nog weinig met zekerheid te zeggen.
Vooreerst moet worden aangenomen, dat, zooals in het bekende
verslag der Commissie•Lovink (blz. 57 en 58) is uiteengezet, bij
de afsluiting van het IJ sselmeer als zoodanig op geen bepaalde
voordeelen voor de afwatering dezer Ianden mag worden gerekend,
deze uitspraak, gedaan op een tijdstip, dat men vasthield aan een
peil van 0.40 M.-, aileen in den zomer wellicht op te zetten tot
0.20 M.-, doet vreezen, dat bij handhaving van het sindsdien bij
de Wet van 29 Juni 1925 vereischte minimum•peil van 0.13 M.
zeer besliste nadeelen voor die afwatering zullen intreden.
Volgens de deskundigen is de verbetering eerst te wachten van
15
dat nu nog slechts als eenige oplossing met voldoende resultaat
moet worden aangemerkt het stichten van een gemaal te Muiden;
dat er genoegzaam nieuwe omstandigheden zijn ontstaan, die
het wenschelijk maken, dat de noodzakelijkheid van de stichting
van een zoodanig gemaal nogmaals en wel ten spoedigste door
de betrokken autoriteiten onder het oog wordt gezien.
De Commissie:
MR. N. ]. C. M. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO,
Voorzitter.
I
H. KINGMA,
J. G. SURING,
JOH. TIMMERMAN, Leden.
T. 0. DE VRIES,
A. J. MIDDAG, Secretaris
•
Vergadering van het Comite van Actie tot het
verkrijgen van:
Bemaling der Vecht te Muiden,
op VRIJDAG 14 JUNI 1929, 's avonds ten half 8 ure,
in het Hotel ,De Kampioen" te Nieuwersluis.
Opening door den Voorzitter der V.V.V.B.N.
,DE VECHTSTR_EEK" J. D. BASTERT.
Bespreking plan van Actie, door Mr. N. J. C.
M. KAPPEIJNE VAN DE COPPELLO.
Uitnoodiging tevens bewijs van toegang.