Memorie van toelichting op het ontwerp-reglement voor een hoogheemraadschap van de Vecht
I
MEMORIE VAN TOELICHTING
OP HET
ONTWERP~REGLPMENT
VOOR EEN
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DE VECHT.
De waterstaatkundige toestand van het stroomgebied van de
Vecht heeft sedert de oudste tijden tot klachten en bezwaren
aanleiding gegeven zonder dat het ooit mocht gelukken, een
regeling te treffen, welke onder de vele daarbij betrokken, veda!
tegenstrijdige belangen de dringend noodzakelijke eenheid bracht,
en een organisatie in het !even te roepen, in staat en bij machte
om de noodige verbeteringen voor te bereiden en tot stand
te brengen.
Aangezien deze belangrijke aangelegenheid ook meermalen in
de Staten van Utrecht een punt van uitvoerige gedachtenwisseling
heeft uitgemaakt en de thans verkregen oplossing het resultaat .
vormt van een reeks van onderhandelingen, is het voor een goed
begrip van zaken onontbeerlijk aan het voorstel tot oprichting
van een Hoogheemraadschap van de Vecht een kort historisch
overzicht te doen voorafgaan.
Oudtijds liep de Nederrijn als algemeene rivier tot aan Wijk bij
Duurstede en vervolgde zijn loop vandaar langs den Krommen
Rijn tot aan Utrecht en vloeide westwaarts van de stad naar
den Ouden Rijn. De Vecht had haar oorsprong ten zuidoosten
van de stad Utrecht, volgens sommigen in den omtrek van het
dorp Vechten, - waarschijnlijk als een tak van den Rijn -
volgens anderen ontstond zij achter de gronden yan Oudwijk
en vloeide van daar ten oosten van de stad noordwaarts langs
de vroegere grenzen der Vrijheid tot op de hoogte van het
convent der Carthuizers.
2
T oen in de 9de eeuw door het verzanden van de Rijnmonding .
bij Katwijk overlast begon te ontstaan van het niet behoorlijk
te loozen water werd reeds een begin gemaakt met de afdam•
ming van den Rijn te Wijk bij Duurstede, welke afdamming
omstreeks 1283 moet zijn voltooid.
Werd daardoor de Vecht bevrijd. van directen overlast van
het Rijnwater, zij bleef de natuurlijke !oozing van het overtollige
regenwater, dat van l e afgedamde landen afstroomde in het bij•
zonder, · nadat Holland, dat door de verzande Rijnmonding bij
Katwijk van het Stichtsche water overlast ondervond, onder
Graaf Floris III in 1165 bij Zwammerdam een dam in den Rijn
had doen leggen. De Bisschop van Utrecht beklaagde zich
hierover . bij den Duitschen Keizer Frederik Barbarossa, die in
hetzelfde jaar op den te Utrecht gehouden Rijksdag de op•
ruiming van dien dam gelastte en tevens beval, dat de dam te
Wijk bij Duurstede zou blijven bestaan, doch dat de Nodam
0f Niedam kon worden doorgestoken, waardoor het Rijnwater
door de Geldersche Vallei en de Eem naar de Zuiderzee kon
worden afgevoerd. Niettemin werd in 1339 door het maken
van den Haanwijkerdam een afsluiting tusschen het Stiehl en
Holland in den Ouden Rijn tot stand gebracht, waarna voor
de westelijke helft van het Stiehl aileen de Vecht als natuurlijke
waterlossing overbleef.
Boven het belang voor de waterlossing groeide intusschen de
beteekenis van de Vecht als scheepvaartkanaal.
De stad Utrecht liet omstreeks 1148 de Vaart van Vreeswijk
naar Utrecht graven en bracht in 1338 een betere verbinding
tusschen den Krommen Rijn en de Vecht tot stand door het
aanleggen van de stadsbuitengracht en het kanaal van de Weerd:=
poort tot voorbij de Roode brug. In 1373 werd, wederom op
stadskosten, de dam, die de Vaart van de Lek afscheidde, door
een sluis vervangen.
Benedenwaarts werden de landen om Utrecht tegen het vloed•
water beschermd door de Otterspoorsluis, gelegen tusschen
Maarssen en Breukelen. In 1437 werd tusschen Holland en
Utrecht een overeenkomst gesloten, krachtens welke deze sluis
meer zeewaarts en wel naar den Hinderdam werd verplaatst.
Wederom werd hierdoor een deel van de Vecht afgesloten en
aileen de landen beneden den Hinderdam bleven voortaan nog
last van het oploopende zeewater behouden. Dit Iaatste gaf nog
..A
3
tot zooveel bezwaren aanleiding, dat reeds in 1579 Holland de
onderhandelingen opende om de sluis van den Hinderdam naar
Muiden te verleggen.
In 1612, 1614 en 1616 werden die pogingen herhaald, welke
echter afstuitten op de bezwaren der Staten van Utrecht, die
ongaarne de afsluiting op Hollandsch gebied, waar zij geen
zeggenschap hadden, zagen overgebracht.
In 1673, toen Utrecht, door de Frans ,hen bezet, zich niet
weren kon, nam Holland met geweld, wat het in der minne
niet had kunnen krijgen en bouwde een nieuwe sluis t~
Muiden,
welke in 1674 gereed was, waarop de sluis te Hinderdam werd
opgeruimd; bij de wederopname in de Unie werd Utrecht ge~
dwongen hierin te berusten.
In het eerst voerden Commissarissen, door de Staten van
Holland aangesteld, het beheer over deze sluis. Omstreeks
1692 werd dit beheer opgedragen aan het Dijkscollege van
den Zeedfjk beoosten Muiden, waaraan het sedert is verbleven.
In het begin der 19de eeuw is deze sluis vernieuwd, in de
kosten waarvan aile Ianden tusschen Muiden en Amerongen,
die geacht kunnen worden bij de Vechtstanden belang te hebben,
hebben bijgedragen.
Deze bijdragen werden gevorderd door eene verhooging op
de grondbelasting van 22~ centimes per franc en zijn betaald van
1811 tot 1830.
Inmiddels was, nadat in 1604 de verdieping van den Vaartschen
Rfjn door de Staten en van de stadsbuitengrachten door de stad
Utrecht was tot stand gebracht, in 1609 door de Vroedschap van
Utrecht de Weerdsluis gebouwd. Deze bouw geschiedde voor~
namelijk met het doe! om ter bevordering van de scheepvaart
het water op het bovenpand op te houden, zooals blijkt uit
eene ordonnantie van 1609 (Groot Utrechtsch Placcaatboek III,
blz. 1039).
In 1631 werd dit peil voor het bovenpand nader vastgesteld
(Rijnpeil = 0.60 M. +A. P. of 0.58 + N. A. P.) De Weerdsluis
had daardoor gunstig kunnen zijn voor den toestand der Vecht~
Ianden, omdat zij de noodzakelijkheid van waterinlating te
Vreeswfjk beperkte. Van een zoodanig gunstig gevolg was
echter aanvankelijk weinig sprake, omdat er andere belangen in
het spel kwamen. Het verval bij de Weerdsluis had n.l. de
oprichting van watermolens ten gevolge, die voor de stadskas
een niet onbelangrijke bate opleverden, doch die om met voldoende
kracht te kunnen werken aan een ruime waterinlating te Vreeswijk
behoefte hadden. Zelfs werd, toen bleek, dat het in 1631 bepaalde
peil in droge zomers niet kon worden gehandhaafd, in 1638 een
inlaatduiker te Vreeswijk aangelegd (Volmolensgat), welke in
1817 van Rijkswege door een hulp• of noodsluis werd vervangen,
welke thans nog voor den waterinlaat gebruikt wordt.
Dit neemt echter niet weg, dat de Weerdsluis den toevoer
van . het van hoven komende water op de Vecht regelt en dus
uit dien hoofde ook voor de V echtlanden niet zonder belang is.
Behalve door de deuren van de Weerdsluis wordt thans
nog water op de Vecht gebracht door de ter weerszijden daarvan
gelegen uitwateringen, genaamd het Ooster• en het Westerstroompje.
Het Oosterstroompje mondt door een schut uit in de kolk,
gelegen tusschen de beide aan het waterschap Maartensdijk
behoorende schutten, waardoor het Zwarte Water met de Vecht
wordt verbonden. Bovendien kan l).Og het water van het Ooster•
stroompje naar de Vecht afvloeien door den nabij de schutten
gelegen molen van den Heer Verloop, welke echter niet meer
wordt gebruikt. Het waterschap Maartensdijk heeft aan de
gemeente Utrecht vergund, 's nachts en des Zondags den
geheelen dag door opening van de schutten in den Oosterstroom
te spuien, doch onder voorbehoud, dat deze spui'ing niet mag
geschieden, als het gemaal moet werken of als de spui'ing
strijdig is met de belangen van het waterschap, dus m. a. w.
als Maartensdijk · Vechtwater in• of boezemwater uit wil laten.
Westwaarts van de Weerdsluis wordt stadswater op de Vecht
gebracht door twee watergangen, die zich later vereenigen, n.l.
den Westerstroom en den Otterstroom. Het water uit deze
stroompjes komt op de Vecht door den duiker bij de Knollen•
brug, de schutten bij Oostveen en eindelijk door een open
waterloop even beneden de Roodebrug.
Ofschoon bij. de verschillende voorzieningen zoowel door
de Vroedschap als ook door de Staten van Utrecht in de
eerste plaats aan de eischen der scheepvaart werd tegemoet ge•
komen, werden toch aanvankelijk de belangen der waterlossing
niet uit het oog verloren. Daarvan getuigen verschillende
ordonnantien uit de jaren 1470 en 1493 alsook de instelling in
1410 van een Collegie van een W atergraaf en zes, later drie
Deputaten, die over de Vecht, de Nieuwe Grift, den Vaartschen
,.-....
1'1 '!!
'•'I
'~~ '·
i:
5
Rijn en den Krommen Rijn schouw voerdell' en voor de hand•
having der bepalingen op het diephouden, het snijden, enz. der
rivieren ten laste van de gehoefslaagde gemeenten zorgdroegen.
Ook gaven zij vergunning tot het maken en hebben van steigers,
schuitenhuizen, enz. in de Vecht en tot het maken van uit•
waterende sluizen op den boezem. Tijdens de Fransche over•
heersching is het Deputaten•College opgeheven.
In toenemende mate traden inmiddels de belangen van de
scheepvaart op den voorgrond. Bij Koninklijk besluit van 17
December 1819, Nr. 1, werd het beheer en onderhoud van den
Vaartschen Rijn aan de provincie Utrecht opgedragen tegen
het genot eener heffing van het z.g. verdiepgeld ten bate van
de provinciale kas. Ten einde de Keulsche• of Rijnvaart tot
Amsterdam toe te verzekeren, werd bij Koninklijk besluit van
16 April 1821, Nr. 62, bepaald, dat de waterweg tusschen
Vreeswijk en Amsterdam op kosten van het Rijk en van de steden
Amsterdam en Utrecht zou worden verbreed en verdiept, de
Weespervaart, de Vecht en de Vaartsche Rijn tot een diepte
van 2.60 M.--A.P. bij een bodem• breedte van 13 Meter.
Deze werken werden van Rijkswege ten uitvoer gelegd en
daarna werden de bruggen, de sluizen en de Vaartsche Rijn aan
de vroegere beheerders teruggegeven. Met de Vecht schijnt dat
niet het geval geweest te zijn; deze bleef na de voltooii"ng der
Keulsche Vaart in 1824 onbeheerd en geraakte daardoor spoedig
in verval, waardoor wederom klachten van de schipperij werden
vernomen. Opnieuw nam het Rijk de Ieiding en bracht met
subsidien van de provincies en gemeenten in 1854 een verdie•
ping tot stand, nadat bij Koninklijk besluit van 24 December
1853, Nr. 86, o. m. was bepaald, dat de Vaartsche Rijn, voor•
zooveel die krachtens Koninklijk besluit van 1819, Nr. 1, ten
laste der Provincie kwam, met 1 J anuari 1854 in beheer en on•
derhoud door het Rijk zou worden overgenomen en dat de
Vaart tusschen Amsterdam en Vreeswijk, d. i. het gedeelte van
den Amstel, gelegen in de richting dier vaart, de Weespervaart,
de Vecht van Weesp tot Utrecht, en de Vaartsche Rijn, voorU
aan op kosten van het Rijk zal worden beheerd en onder•
houden met dien verstande, dat tot nadere regeling de sluizen
te Vreeswijk, Utrecht, Weesp en Amsterdam bij de drie laatst•
genoemde gemeenten in beheer en onderhoud zouden blijven en
dat de bruggen,. jaagpaden, kaaimuren, beschoei"ingen, rol• en
6
scheidingpalen en andere kunstwerken voor rekening werden
gelaten van hen, die tot dusver tot onderhoud en vernieuwing
verplicht waren. De heffing van het verdiepgeld werd ingetrokken.
Opgemerkt moge worden, dat onder deze regeling niet is be~
grepen het gedeelte van de Vecht tusschen Weesp en Muiden,
dat derhalve onbeheerd bleef.
Door den aanleg van het Merwedekanaal (1882-1892) heeft
de Vecht haar beteekenis voor de scheepvaart voor een groot
deel verloren. Echter niet voor de afwatering. Het belang van
de Vecht voor de waterlossing, zoolau'g bij de scheepvaartbe~
Iangen achtergesteld, kan moeilijk worden overschat. Het gebied,
welks water middellijk of onmiddellijk door de Vecht moet
loozen, wordt begrensd noordwaarts door de dijken langs de
Zuiderzee, ten oosten door de hooge gronden langs Naarden,
Bussum, Hilversum, Maartensdijk, Zeist, Driebergen, Doorn tot
Amerongen, aan de zuidzijde door de dijken langs de Lek, ten
westen door de I]ssellanden en Amstelland en heeft een grootte
van meer dan 57.000 H.A.
Niet aileen de onmiddellijk aangrenzende Ianden, die met de
Vecht in open gemeenschap staan, of de Ianden boven Utrecht
gelegen, die hun overtollig water door de Weerdsluis moeten
loozen, zijn min of meer van het peil op de Vecht afhankelijk;
die waterstand is evenzeer van beteekenis voor de vele water~
schappen, die direct of indirect op de Vecht uitmalen en die,
hetzij aan een maalpeil zijn gebonden en dus bij Vechtstanden
boven dat peil hun bemaling moeten staken, hetzij geen maal·
peil kennen, doch dan bij hooge V echtstanden hooger moeten
opmalen en dus grooter onkosten voor hun bemaling moeten
maken, en eindelijk ook voor de gemeente Utrecht zelve, welker ·
rioleering op een bepaald stadspeil is aangelegd en die voor
de waterverversching in hare stadsgrachten een regelmatigen
waterafvoer door de Vecht niet kan ontberen.
Dat hier allerlei tegenstrijdige belangen in botsing kunnen
komen, is duidelijk. Voor de bevaarbaarheid van den Krommen
Rijn b.v., zoowel als voor de landbouwbelangen. van een uit ~
gestrekt gebied, gelegen langs den Krommen Rijn, Langbroeker
wetering, Cothergrift, Ameronger wetering, enz. is het noodig
water in te Iaten door de Rijksduikersluis en bij lage standen
door de militaire Inundatiesluis te Wijk bij Duurstede, zoodra
7
het peil aan de Statenbrug, gelegen op het snijpunt van Cother•
grift en Langbroeker wetering daalt beneden' 2.25 M.+ N.A.P.
Dit water moet door de Weerdsluis op de Vecht worden af•
gevoerd, hetgeen met de belangen der Vechtlanden strijdig kan
zijn. Hetzelfde geldt voor het water, dat te Vreeswijk wordt in•
gelaten. Bij veelvuldige regens daarentegen kan het voorkomen,
dat het vele van boven komende water door de Weerdsluis
wordt opgehouden in het belang van de Vechtlanden, doch meer
dan voor de bovenlanden wenschelijk is.
In de vorige eeuw zijn reeds een en andermaal pogingen ge•
daan om tot een bevredigende oplossing van dit moeilijke vraag•
stuk te geraken. In een rapport van den fungeerenden Hoofd·
Ingenieur van den Waterstaat in het 8ste District J. Ortt van
Schonauwen, opgenomen in de notulen van de Zomervergadering
der Staten van Utrecht van 1851, blz. 71, worden om meester
te zijn van de waterstanden op den Vaartschen Rijn en de Vecht
reeds de navolgende maatregelen aanbevolen:
1°. afsluiting van den I]ssel bij den Doorslag door punttol•
deuren;
2°. verdeeling van den Krommen Rijn en de Nederlangbroek•
sche wetering in panden door het plaatsen van ophaal•
schutten, welke op bepaalde waterhoogte overstorten ;
3°. strengere voorwaarden voor de watermolens te Utrecht;
4°. vaststellen van een maalpeil voor de polders, die op de
Vecht loozen;
5". zoo de bovengenoemde maatregelen niet afdoende mochten
blijken, stichting van een stoomgemaal te Muiden.
Bij besluit dier Staten van 15 J uli 1851 (notulen blz. 250)
werd aan Gedeputeerde Staten een nader onderzoek van de
Vecht als uitwateringskanaal voor de Ianden, in Utrecht gelegen.,
opgedragen. In de Zomerzitting van 1853, waarin tot het geven
van een ·subsidie voor de verbetering van de Vaart van Amster•
dam naar Vreeswijk werd besloten, werd door de Statencom•
missie tevens voorgesteld, Gedeputeerde Staten uit te noodigen,
de verdere voltooi"ing van de Vecht en het zoo gewichtig punt
van de Muidersluis als uitwatering voor de V echtlanden met
hunne ijverige pogingen bij de Hooge Regeering dringend aan
te bevelen.
T oen op deze wijze geen resultaat scheen te kunnen worden
bereikt, deden in 1861 een vijftal Statenleden, onder Ieiding van
8
den Heer J. N. Bastert, het voorstel een Statencommissie van
zeven leden aan te wijzen. Aan deze Commissie, welke in dezelfde
zitting werd benoemd, werd opgedragen te onderzoeken: in
hoeverre zij de wenschelijkheid van de oprichting van een
heemraadschap van de Vecht erkent; indien zij van die wen•
schelijkheid overtuigd is, in hoeverre zij de uitvoering mogelijk
acht en op welke grondslagen deze oprichting casu quo zou
behooren te berusten.
Deze Commissie vatte haar taak breed op en hood twee
jaren later aan de Staten •een uitvoerig en voor de geschiedenis
van het onderwerp belangrijk rapport aan (bijlage 7 notulen
Winterzitting 1863), welks conclusies in de Zomerzitting van
1864 door de Staten werden aangenomen. De strekking van het
rapport was voor de oprichting van een Hoogheemraadschap
en de daarmede gepaard gaande stichting eener kunstbemaling
te Muiden ongunstig. Men meende, dat, alvorens tot dezen
kostbaren maatregel mocht worden besloten, alle andere middelen
beproefd en onvoldoende bevonden moesten zijn. Op eenvoudiger
wijze was, naar men meende, het doel te bereiken door het
vaststellen, gemeenschappelijk met de Staten van Noordholland,
van eene verordening op het gebruik van de verschillende
kunstwerken, die op het peil van de Vecht invloed konden
heb ben, van welke verordeningtevens een model door de Commissie
werd overgelegd. Intusschen heeft ook deze poging, welke
trouwens geen afdoend resultaat beloofde, schipbreuk geleden,
daar Noordholland bezwaar maakte aan de totstandkoming
dezer verordening mede te werken. ·
Een dezer bezwaren betrof het artikel der verordening,
waarbij een maalpeil voor de Vecht werd vastgesteld en het
werken der molens, die water op de Vecht uitslaan, werd
verboden, zoodra de Vecht dit peil zou hebben bereikt. Hier•
door toch zou wei het peil van de Vecht zelve worden gebaat,
doch ten koste van de uitgestrekte waterschappen links en
rechts van de Vecht, die nu immers bij hooge Vechtstanden
in het geheel niet meer zouden kunnen loozen en dus in
slechter in plaats van in beter toestand zouden komen.
Na deze weinig bemoedigende uitkomst bleef de Vechtkwestie
voorloopig rusten. Zij kwam eerst weder ter sprake toen in 1870
de polders Stiehl en Holland zich bij de Sta,ten van Utrecht
over de hooge Vechtstanden beklaagden. Een gevolg hiervan
9
was een rapport van den Hoofd~Ingenieur van den Waterstaaf
van Utrec;ht, die als middelen ter verbetering aanbeval :
1 o. een stoomgemaal te Muiden ;
2°. verlaging van den benedendorpel der Weerdsluis;
3°. regeling van de overbrenging van het stadswater te Utrecht
op de Vecht;
4°. verbreeding van de Vecht op enkele plaatsen en afsnijding
van bochten;
5°. oprichting van een _Hoogheemraadschap.
Een nader rapport van dezen Hoofdambtenaar wees op de
wenschelijkheid om het Vechtpeil tot 0.40 M. onder A.P. te
verlag en.
Nieuwe onderhandelingen waren hiervan het gevolg, doch
zonder practisch resultaat, en toen in het Voorloopig Verslag
der Eerste Kamer over de Staatsbegrooting van 1882 opnieuw
de Vechtkwestie werd ter sprake gebracht, kon de Regeering
slechts de toezegging doen, dat opnieuw door den Rijhwaterstaat
een onderzoek zou worden ingesteld. De uitkomsten van dit
onderzoek zijn te zamen met die, welke 10 jaren later werden
verkregen, toen de Staten van Utrecht zich met een verzoek om
tusschenkomst door het Rijk tot de Kroon hadden gewend, in
een bundel verzameld en afgedrukt als · bijlage 8 van de notulen
der Winterzitting van Utrecht van 1894. Zij bevat de rapporten
van de Rijksingenieurs Bleckmann, du Celliee Muller, Gockinga
en Blom en werd aan de Staten toegezonden bij een brief van
den toenmaligen Minister van W aterstaat, Handel en Nijverheid;
C. Lely, waarin deze als zijn meening te kennen gaf, dat
verbetering van den toestand zal zijn te verkrijgen door ver~
grooting van den V echtboezem of stoombemaling van dien
boezem of door vergrooting en stoombemaling beide, doch dat
in ieder geval de oprichting van een waterschap, zich uitstreh
kende over aile gronden in Noordholland en Utrecht, welke bij
de verbetering van den Vechtboezem betrokken zijn, vooraf
diende te gaan.
Op verzoek van den Minister namen nu de Staten van Utrecht
opnieuw het initiatief om tot de oprichting van dit waterschap te
geraken, doch hun pogingen faalden andermaal, omdat de Staten
vari Noordholland hunne medewerking weigerden, daar, voor~
zooveel Noordholland betrof, aan maatregelen tot regeling van
den V echtboezem geacht werd geen be11.oefte te bestaan. De Staten
10
beriepen zich daarbij nog bovendien op het verschil van inzicht,
dat zich om trent de noodzakelijkheid dezer maatregelen bij de inge•
nieurs van den Rijkswaterstaat had geopenbaard, in het bijzonder
op dat van den Hoofd•lngenieur Blom, die van oordeel was,
dat de toestand niet z66 bezwarend zou zijn gebleken, dat de
aanwending van hoogst kostbare middelen, als boezemverg.rooting
en stoombemaling, gevorderd en gebillijkt zou zijn.
Intusschen verloren de Utrechtsche Staten den moed niet.
N u op de medewerking van Noordholland niet viel te rekenen,
bleef in elk geval nog over het ook door den Minister aanbe•
volen plan van boezemvergrooting, hetwelk zonder medewerking
dier provincie zou kunnen tot stand komen.
Door den Hoofd·Ingenieur van den Provincialen W aterstaat
werd dit denkbeeld nader uitgewerkt en een kostenbegrooting
gemaakt van de werken, noodig om den V echtboezem door
bijtrekking van den Loenderveenschen plas te vergrooten.
De kosten bleken echter zeer aanzienlijk, terwijl bovendien
nog een vergrooting van den V echtboezem met een opper=
vlakte van slechts 390 H.A. allerminst afdoende was te achten.
Daarom adviseerde de commissie uit de Staten bij haar rapport
van 22 Maart 1898 ook dit plan terzijde te leggen, met welk
voorstel de Staten zich den 16den Juli 1898 vereenigden.
Thans was de Vechtkwestie opnieuw op het doode punt ge•
komen. Zij bleef dat, totdat in 1903 een aantal besturen van ge•
me en ten en waterschappen aan de Vecht gelegen, zich tot de Staten
wendden met het verzoek, adhaesie te willen schenken aan een
door hen tot H. M. de Koningin gericht adres, waarin werd
verzocht, de noodige maatregelen te hera men om de V echtstreek
te verlossen van den overlast van water.
Opnieuw werd mede op aandrang der Regeering met Gedepu•
teerde Staten van N oordholland onderhandeld met het gevolg, dat
thans voorloopige overeenstemming werd verkregen omtrent
een bemalingsplan en omtrent de wijze, waarop dit plan tot
stand zoude moeten komen.
In overeenstemming met de vroeger geuite zienswijze der
Regeering bleek men van oordeel, dat v66r alles de oprichting
van een Hoogheemraadschap moest worden bevorderd, om•
vattende alle Ianden, welke direct of indirect bij de waterlossing
door de Vecht betrokken zijn.
N adat van de Regeering de toezegging was ontvangen van
11
een Rijkssubsidie in de stichtingskosten van de bemalingsinrich•
ting, werd in November 1910 bij eene gemeenschappelijke circu•
laire van beide Gedeputeerde Colleges over de wenschelijkheid
van de plannen het advies gevraagd .van de besturen der ge•
meenten en waterschappen.
De uitslag van het onderzoek was, dat van de rond 550 H.A.
boezemlanden, die de voornaamste belanghebbenden zijn, de
vertegenwoordigers van ± 430 H.A. zich v66r de oprichting
van het Hoogheemraadschap uitspraken, terwijl een niet onaan•
zienlijk deel van de overige gemeente• en waterschapsbesturen
zich eveneens met de oprichting konden vereenigen.
Met het oog op de g,roote belangen, welke bij de voorge•
nomen regeling zijn betrokken, was men eenstemmig van meening,
dat de uitslag van het onderzoek ook al was deze, wat de niet•
boezemlanden betreft, niet onverdeeld gunstig, aanleiding behoorde
te geven om de oprichting van het Hoogheemraadschap verder
voor te bereiden.
Verschillende moeilijkheden deden zich daarbij voor, welke
herhaalde onderhandelingen noodig maakten, doch ten slotte is
over het ontwerp•reglement, gelijk het hiernevens is gevoegd,
tusschen de beide Gedeputeerde Colleges volkomen overeen•
stemming verkregen.
Enkele hoofdbeginselen van het ontwerp mogen hier vooraf
nader worden toegelicht.
Het gebied van het Hoogheemraadschap, in artikel1 nader aan•
geduid door omschrijving van de grenslijn, strekt zich uit van
Muiden tot den Lekdjjk en van · de hooge gronden in het oosten
dezer provincie tot den I]ssel en Amstelland.
Voor hun aandeel in de lasten van het Hoogheemraadschap
zijn deze Ianden verdeeld in 4 klassen.
De 1 ste klasse, omvattende de langs de Vecht gelegen
boezemlanJen, beslaat een oppervlakte van ± 555 H.A. Deze
Ianden liggen geheel onbeschermd tegen de hooge V echtstanden
en kunnen derhalve geacht worden van die standen het grootste
nadeel te ondervinden. ·
De 2de klasse, de vrij op de Vecht afwaterende, omdijkte
Ianden benevens de aan een maalpeil gebonden waterschappen
hebben een grootte van ± 7075 H.A.
Aangenomen kan worden, dat beide categorieen ongeveer gelijk
12
belang bij het voorkomen van hooge V echtstanden hebben.
Immers, wanneer de Vecht begint op te loopen, zal de water•
loozing van bedoelde Ianden niet meer plaats kunnen hebben
en tevens de bemaling van de aan een maalpeil gebonden
waterschappen wegens het bereiken van den vastgestelden
V echtstand gestaakt moeten worden.
De Jde klasse omvat de op de Vecht afwaterende, niet aan
een maalpeil gebonden waterschappen en landen ter grootte
van ± 23295 H.A.
Deze waterschappen mogen ook bij hoogen V echtstand blijven
malen. T och hebben zij bij lageren waterstand op de Vecht
belang, omdat zij dan minder kwel zullen hebben en minder
hoog behoeven op te malen, hetgeen aan het kolenverbruik ten
goede komt. De Vecht zoude voorts zoo hoog km;men komen,
dat de opvoerhoogte van hunne bemalingswerktuigen onvol•
doende is.
Tot de 4de klasse eindelijk behooren vooreerst alle land en,
die, ofschoon niet op de Vecht uitmalende, niettemin hun water
daarop loozen en dus mede in de hooge Vechtstanden aandeel
hebben. Dit zijn in hoofdzaak de landen boven de Weerdsluis.
Te zamen hebben zij eene grootte van ± 25550 H.A. Het is
billijk, deze landen, wier overtollig water op den boezem moet
worden ontvangen, 66k wanneer de Vecht zelf niet op zee
kan afloopen, in het waterschap te betrekken. Voorts is tot deze
klasse gebracht de Aetsveldsche polder, groot 1163 H.A., die
lager is gel~gen dan de Vecht en dus bij hoogen Vechtstand
meer last van kwel ondervindt.
Het uiteenloopend belang, dat elk dezer klassen bij de Vecht•
standen heeft, moest worden uitgedrukt in een percentage, dat
elke klasse in de lasten heeft te dragen.
Het belang, dat de boezemlanden, welke voor een groot ge•
deelte bestaan uit bebouwde perceelen (woningen) en uit tuinen
en parken, bij lagen Vechtstand heeft, is van anderen aard dan
dat van de perceelen in de overige klassen, welke laatste in
hoofdzaak in het landbouw=belang hun water op de Vecht loozen.
Bovendien hebben de perceelen in de boezemlanden, in het
bijzonder de bebouwde eigendommen, veelal een geringe opper•
vlakte, zoodat, indien de omslag over deze landen naar den
kadastralen maat werd geheven, een bevredigende oplossing niet
zoude worden verkregen. Om die reden wordt voor de perceelen
13
der 1ste klasse, in tegenstelling tot de perceelen der overige
klassen, voor welke heffing naar de kadastrale oppervlakte werd
aangehouden, voorgesteld eene heffing naar de belastbare op•
brengst, zooals die voor het heffen van de grondbelasting is
geschat.
V oor de verdere verdeeling der lasten moge worden verwezen
naar de toelichting op artikel 136.
De taak van het Hoogheemraadschap, in artikel 2 omschreven,
is in het algemeen het op peil houden van de Vecht.
Op welke wijze dit zal moeten geschieden, zal het Bestuur
hebben uit te maken. Het reglement behoort niet verder te
gaan dan de verschillende belangen tot een goed geordende
eenheid te vereenigen en aan die eenheid een taak voor te
schrijven.
De voorbereiding der middelen, waardoor die taak het best
kan worden volvoerd, moet voorshands aan het Hoogheem•
raadschap worden overgelaten. ·
Tot die taak behoort mede het houden van toezicht op het
inlaten en loozen van vreemd water op het gebied van bet
Hoogheemraadscbap en het bouden van toezicht op den water•
toevoer naar de Vecht.
Intusscben kan wat deze punten betreft aan bet Hoogheem•
raadschap geen volledige vrijheid worden gelaten. lmmers, er
bestaat bier een conflict van belangen, die, indien het reglement
daaromtrent geen nadere regelen stelde, tot onderlinge verdeeld•
heid zou leiden. Voor de bevaarbaarheid van den Krommen
Rijn, voor de landbouwbelangen van bet daarlangs gelegen
gebied, voor de handhaving van bet peil van bet stadswater of
voor de waterververscbing in de stadsgrachten van Utrecht
moet somtijds water worden ingelaten te Wijk bij Duurstede
en te Vreeswijk, terwijl dit water, door de Weerdsluis op de Vecht
gebracbt, aldaar bezwaren kan opleveren of extra bemalings•
kosten kan veroorzaken. Ook kan zonder waterinlating het
stadswater een zoo hoog peil bereiken, dat aan de Weerdsluis
gespuid moet worden 'op oogenblikken, dat de booge Vecht•
standen dit voor de boezemlanden langs de Vecht zeer onge•
wenscbt maken.
In de artikelen 3 en 4 van het ontwerp is daarom een regeling
getroffen, welke de bevoegdheid en het toezicbt van het Hoog•
heemraadschapsbestuur aan enkele vaste regels bindt, die zooveel
14
mogelijk met de belangen van beide deelen van het Hoogheem~
raadschap rekening houden.
V ooreerst is het inlaten van water anders dan voor het
schutten van schepen aan een vergunning verbonden, welke
vergunning intusschen voor de sluizen te Wijk bij Duurstede
en Vreeswijk moet worden verleend. Het bevaarbaar houden
van den Krommen Rijn, zoowel als de handhaving van ·het
stadspeil alsook de doorspoeling der stadsgrachten zijn dus
verzekerd.
Intusschen kan aan deze vergunning als voorwaarde worden
verbonden de verplichting tot betaling eener geldsom tot ten
hoogste de kosten verbonden aan de loozing van het ingelaten
water. Moet dus bij sluiting van de sluizen te Muiden het in~
gelaten water kunstmatig worden weggepompt dan betaalt de
vergunninghouder de aan de uitmaling van dit water verbonden
extra kosten.
Dit laatste schijnt tegenover de Vechtlanden niet meer dan
billijk, daar die waterinlating hun wel last doch in geen enkel
opzicht voordeel aanbrengt.
Het beheer over de Weerdsluis blijft voorts aan de gemeente
Utrecht. Worden omtrent het gebruik dier sluis door Dijkgraaf
en Hoogheemraden regelen vastgesteld, dan zal daarbij moeten
worden inachtgenomen, dat in het algemeen de loozing door de
Weerdsluis niet mag worden verboden, tenzij de Vecht beneden
de Weerdsluis een te hoog peil bereikt. Is dit peil tot 0.40 M.
+ N.A.P. gestegen dan mag de spuii"ng worden verboden,
echter niet langer dan totdat ook het stadswater het noodpeil
heeft bereikt (0.63 M. + N.A.P.) in welk geval de spuii"ng
we~r moet worden toegelaten en wei in die mate, dat de be~
Iangen hoven en beneden de Weerdsluis gelijkelijk worden in
het oog gehouden.
Bij abnormaal hooge standen van het stadswater zullen Dijb
graaf en Hoogheemraden bevoegd zijn de scheepvaart voorzooveel
noodig te beperken, ten einde de sluizen geheel aan de spuii"ng
dienstbaar te maken.
Met betrekking tot het Ooster- en Westerstroompje bepaalt
het reglement zich tot handhaving van den bestaanden toestand.
Aileen met vergunning van Dijkgraaf en Hoogheemraden mag
het vermogen der middelen tot waterdoorlaat van deze water~
gangen worden verminderd of vergroot.
15
Op bovenstaande wijze wordt een zoo billijk mogelijke
regeling ten opzichte van de Weerdsluis gewaarborgd.
Voorts zal, blijkens artikel 2 de groote Zeesluis bij Muiden
met bijbehoorende werken in beheer en onderhoud bij het Hoog=
heemraadschap worden gebracht, terwijl in het gewoon onder•
houd van de Buitenvecht, dat aan de gemeente Muiden wordt
opgedragen, door het Hoogheemraadschap een bijdrage zal
worden verleend tot 1 / 3 der kosten tot een maximum van
/100.-. Voor de kosten van buitengewone onderhoudswerken,
herstellingen of vernieuwingen van de Buitenvecht zal naar
eene regeling worden gestreefd, waarbij het Rijk, de provincie
Noordholland, de gemeente Muiden en het Hoogheemraadschap
van de Vecht elk 1 / 4 deel dier kosten zullen dragen.
De zeesluis te Muiden, thans in eigendom en beheer bij het
Hoogheemraadschap van den Zeedfjk beoosten Muiden, zal
aan het Hoogheemraadschap van de Vecht worden overgedragen
met de daarbij behoorende brug, tolhuis en erf, benevens een
op het Grootboek der N ationale Schuld ingeschreven kapitaal,
waarvan de rente, indien nog eenige jaren met de tolheffing
daar ter plaatse wordt voortgegaan en de opbrengst wordt
gekapitaliseerd, voldoende zal zijn om de gewone onderhouds•
kosten te bestrijden.
De bestuursinrichting is als volgt ontworpen:
De hoogste macht in het Hoogheemraadschap wordt bekleed
door de V ereenigde V ergadering samengesteld uit een Dijkgraaf
en 18 Hoofd•lngelanden, welke laatsten districtsgewij:z:e worden
verkozen door de stemgerechtigde ingelanden. Het dagelijksch
bestuur wordt gevormd door een College van Dijkgraaf en 8
Hoogheemraden.
T er nadere toelichting van de verschillende artikelen van het
ontwerp kan voorts nog het navolgende worden medegedeeld.
Artikel 1. Binnen de grens zijn getrokken alle perceelen,
welke middellijk of onmiddellijk op zichtbare wijze hun water
op de Vecht .loozen.
Van, het punt van uitgang, dat gelegen is op de aansluiting
van de Papenlaan met de Vaart van Amsterdam naar Muiden,
is tot de vestinggracht van Muiden de noordgrens van den
Bloemendalerpolder gevolgd. .
De bebouwde kom van Muiden is- evenals die van Naarden
16
eri ,Weesp - buiten de grens gehouden. Het perceel, waarop
het gemaal zal worden gesticht, zal later eventueel binnen de
grens moeten worden getrokken:
Van Muiden af loopt de grens langs de binnenzijde van den
Zuiderzeedijk en achter Muiderberg om, daarna weder langs
de binnenzijde van den Zuiderzeedijk en vervolgens achter
de vesting Naarden om.
Verder omsluit de grens oost• en zuidwaarts de zichtbaar
op het gebied van de Vecht afwaterende gronden en volgt ten
Westen .van de bebouwde kommen van Bussum en Hilversum
als het ware den rand van de hooge gronden van het Gooi
tot aan het Tienhovensche Kanaal.
Van het Tienhovensche kanaal tot den Groenekanschen dijk
is in hoofdzaak aangehouden de grens van het waterschap
Maartensdijk met eene kleine wijziging nabij het station Bilthoven,
welke wijziging in verband met de stichting van een villapark
aldaar wenschelijk bleek.
Van den Groenekanschen dijk tot den Rijksstraatweg Utrechtde
Grebbe is in hoofdzaak gevolgd de grens van het waterschap
De Biltsche en Zeisler Grift; aangezien echter uit een onder•
zoek ter plaatse bleek, dat de grens van dit waterschap niet juist
het gebied aangeeft, dat daarop afwatert, is ook deze grens niet
geheel gevolgd.
Van den Rijksstraatweg Utrecht-de Grebbe tot den Lekdijk
Bovendams in de gemeente Amerongen is de grens aangenomen
na verschillende plaats gehad hebbende opnemingen.
Als zuidelijke grens van het Hoogheemraadschap is aange•
houden de binnenteen van den Lekdijk, welke gedeeltelijk
samenvalt m'et de grens der waterschappen De Ameronger
wetering, Leuterveld en Melkweg, Het Gemeeneland van Wijk
bij Duurstede en van het waterschap Houten.
Binnen de grens van het Hoogheemraadschap zijn opgenomen
de verschillende werken tot inlating van water te Wijk bij
Duurstede, nabij het fort Honswijk en te Vreeswijk. Langs den
Geindijk en den Wiersdijk is de grens van het waterschap
Zandveld, hetwelk op het Merwedekanaal of Vaartsche Rijn•
pand afwatert, aangehouden, evenwel met een kleine afwijking,
waardoor de beide zooeven genoemde waterkeeringen, die in geen
waterschap liggen, in het Hoogheemraadschap zijn opgenomen. ·
V erder is de grens zoodanig getrokken, dat het gedeelte
17
tusschen den Vaartschen Rijn en de sluis bij den Doorslag
binnen het Hoogheemraadschap valt; het gedeelte vari den
Doorslag beneden die sluis is niet binnen de grens van het
Hoogheemraadschap gebracht, omdat dit gedeelte tot den
Gekanaliseerden Hollandschen I]ssel behoort.
Van den Doorslag tot den Leidschen Rijn is in lioofdzaak
gevolgd de grens van het Grootwaterschap Heycop, genaamd
de Lange Vliet, met deze wijziging evenwel, dat ook de z.g.
Rijpikerwaard, die volgens contract op evengenoemd Groot~
waterschap loost, in het Hoogheemraadschap is opgenomen.
Van den Meerndijk tot de schutsluis aan den Heldam behoort
de Leidsche Rijn, uitmakende een deel van den boezem van
Heijcop, tot het Hoogheemraadschap. Van genoemde sluis tot
den Kantonnalen weg is gevolgd de grensomschrijving van
het Grootwaterschap Bijleveld en den Meerndijk, omdat bij de
laatste vaststelling van het Reglement voor dat Grootwaterschap
deze grens als de scheiding tusschen Amstellands boezem en
den boezem van de Vecht is aangenomen. Verderop tot ]oostendam
is weder de grens van het Grootwaterschap Heijcop
c.a. gevolgd. Van Joostendam tot de Aa is gevolgd de gren~>~
omschrijving van het waterschap Groot en Klein Oud=Aa, met
een kleine wijziging tusschen den Oud=Aaschen dijk en de Aa,
alwaar de tegenwoordige kadastrale aanduiding is aangehouden.
Van laatstbedoeld punt tot den z.g. dam ( weg Nieuwersluis
Ter Aa) is de Aa binnen de grens getrokken, omdat tot dien
dam deze watergang Heycopper water is.
Van bedoelden dam tot aan de Velterslaan is gevolgd de
grens der waterschappen Het Honderd, Holland, Sticht en
Voorburg, Hoeker en Garsten.
Wei ligt het waterschap Het Honderd binnen den ring van
Amstelland, maar aangezien dit waterschap bemalen wordt door
het stoomgemaal van het waterschap Holland c.a., welk stoom•
gemaal zijn water uitslaat op de Vecht, behoort Het Honderd
binnen de grens van het nieuwe Hoogheemraadschap gebracht
te worden.
Eenige perceelen bezuiden den Ter Aaschen weg, doch niet
gelegen in het waterschap Het Honderd, zijn binnen de grens
getrokken, omdat zij afwateren op de Aa. T egen de Velters{aan
sluit het waterschap Aetsveld aan, van welk waterschap de
grens gevolgd is tot aan de vestinggracht van Weesp.
18
De grens loopt daarna langs de Noordzijde van die gracht
tot a~m de Vecht, noordwaarts en oostwaarts om de vesting
Weesp tot aan de Papenlaan en volgt verder de oostzijde van
deze laan tot aan het punt van uitgang.
Artikel 6. Met het oog op de uitgestrektheid van het Hoog•
heemraadschap is het gewenscht, den zetel van het bestuur aan
te geven. Aangezien de belangrijkste oppervlakte in de provincie
Utrecht is gelegen, is in het artikel de hoofdplaats van die
provincie als zoodanig aangewezen.
Artikel 8. Aangezien het Hoogheemraadschap mede belast
zal zijn met de verdediging tegen zeewater te Muiden, zullen
de leden van het dagelijksch bestuur ingevolge artikel 15 der
wet van 10 November 1900 (Staatsblad Nr. 176) door de
Kroon moeten worden benoemd.
Het belang, dat de gemeente Utrecht bij het Hoogheemraad•
schap heeft, maakt het wenschelijk, dat deze gemeente in het
dagelijksch bestuur vertegenwoordigd is.
In verband daarmede bepaalt het 2de lid van artikel 8, dat
de aanbevelingslijst voor een der Hoogheemraden door den
Raad van Utrecht wordt opgemaakt.
De tabel der kiesdistricten, bedoeld in het 6de lid van het
artikel is opgenomen op biz. 83 van het antwerp. Daarin is het
gebied van het Hoogheemraadschap in dier voege verdeeld, dat
4 districten zullen liggen boven, en 5 districten beneden de
Weerdsluis, zoodat in verband met het 5de lid van artikel 8,
de Vereenigde Vergadering · behoudens de I eden van het College
van Dijkgraaf en Hoogheemraden zal zijn samengesteld uit 8
Hoofd•lngelanden, die geacht kunnen worden meer bijzonder
belang te hebben bij de Ianden boven de Weerdsluis, en 10
Hoofd·Ingelanden, die door de Ianden beneden genoemde sluis
zijn afgevaardigd.
Artikel 10. Bij het opmaken van bovenbedoelde aanbevelings•
lijst zal de Raad der gemeente Utrecht in zijne keuze vrij be ~
hooren te zijn. Een zeker belang in grondbezit als vereischte van
benoembaarheid is derhalve slechts gesteld voor de overige Hoog•
heemraden, die op aanbeveling van de Vereenigde Vergadering
worden benoemd.
19
Het bezit, in het 2de _lid aangegeven, schijnt voldoende. Het
vertegenwoordigt voor de verschillende klassen ongeveer een
gelijk belang.
Door de bepaling van het 3de lid wordt er voor gewaakt,
dat de belangen van de landen beneden de Weerdsluis in het
dagelijksch bestuur voldoende tot hun recht komen. Een vol•
strekt overwicht aan die belangen te geven schijnt niet gewenscht,
in het bijzonder niet met het oog op de gemeente Utrecht, die
in verband met hare afwatering door de Weerdsluis geacht
moet worden bij den toestand beneden genoemde sluis geen
overwegend belang te hebben.
Artikel 11. Zie omtrent het slot van het 1ste lid de
aan den penningmeester bij artikel 131, 2de lid, toegekende
bevoegdheid.
De bepaling van het 5de lid is opgenomen, omdat ook
vrouwen tot bestuursfuncties of tot beambte of bediende van
het Hoogheemraadschap zullen kunnen worden benoemd.
Indien eene betrekking van bloedverwantschap of zwager•
schap wordt verboden, moet 66k de verhouding van echtgenoot
zijn uitgesloten.
Artikel 16. De mededeeling van het verlies van een der
vereischten voor de plaatsing op de aanbevelingslijst aan de
Vereenigde Vergadering is voorgeschreven, omdat de Vereenigde
Vergadering de aanbevelingslijst ter vervulling van de open•
vallende vacature zal moeten opmaken (artikel 8, 2de lid).
Artikel 22. Op voorbeeld van het door de Staten van Noord•
holland in de buitengewone zitting van Mei 1919 vastgesteld
Reglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap Noord•
hollands Noorderkwartier is bepaald, dat de verkiezing van
Hoofd•Ingelanden zal geschieden bij candidaatstelling, zoo noodig
gevolgd door eene stemming. Bij de uitgestrektheid van het
Hoogheemraadschap is het aantal personen, die verkiesbaar zijn,
te groat, dan dat het wenschelijk moet worden geacht, de stem•
bevoegden bij het uitbrengen van hun stem geheel vrij te laten
in de keuze van den door hen te kiezen persoon.
De candidaatstelling is geregeld in § 2 van dit hoofdstuk
(artt. 33 v.), de stemming in § 3 (artt. 40 v.).
20
Artikel 23. Als grondslag voor de bepaling der stembevoegd•
heid is aangenomen een bezit in de lste klasse met een belast•
bare opbrengst van f 50. Daarmede is dan naar den in artikel 10,
2de lid aangenomen maatstaf gelijk te stellen een: bezit in de 2de,
3de of 4de klasse van onderscheidenlijk 4, 6 of 8 hectaren.
De bepaling van het 2de lid strekt tot vermijding van breed•
voerige om!!chrijvingen.
Niet slechts elk vol bezit, als in het lste lid bedoeld, doch
ook gedeelten daarv an, dienen voor de bepaling van de stem•
bevoegdheid in aanmerking te komen, indien zij te zamen meer
dan een stemeenheid kunnen opleveren. Hierin wordt door de
bepaling van het 3de lid voorzien.
Ingelanden, die niet een geheele stemeenheid bezitten, zullen
zich er verkrijging van stembevoegdheid onderling kunnen ver•
staan; zij zijn ingevolge artikel24 bevoegd een vertegenwoordiger
aan te wijzen, die dan voor hen het aantal stemmen uitbrengt,
waartoe hun gezarrienlijk bezit recht geeft.
Beide bepalingen beoogen bij de regeling van de kiesbevoegd•
heid ook het grondbezit van geringer omvang zooveel mogelijk
tot zijn recht te doen komen.
Ten einde een zoo zuiver mogelijke districtsvertegenwoordiging
te verkrijgen, hetgeen met het oog op het verschillend belang
van de hoven en van de beneden de Weerdsluis gelegen Ianden
gewenscht schijnt, is de mogelijkheid vermeden, dat het bezit v~n
een ingeland in verschillende districten wordt samengevoegd.
Door de bepaling van het 4de lid van artikel 23 wordt een
overwicht van grooter bezit in eene hand voorkomen.
Artikel 24. Zie hierboven op artikel 23.
Artikel 25 wijst nader aan, welke personen hier bevoegd
zijn ( vgl. artikel 32).
Artikel 26-32. In deze artikelen worden de noodige · be•
palingen gegeven omtrent de samenstelling van de lijsten van
stemgerechtigden.
Artikel 33- 39. De bepalingen omtrent de candidaatstelling
zijn in hoofdzaak overgenomen uit het bovengenoemd Regie•
ment van Bestuur voor het Hoogheemraadschap Noordhollands
Noorderkwartier.
21
Artikel 40~60. In deze artikelen, handelende over de stemming
en over het onderzoek van de geloofsbrieven van de Hoofd•
lngelanden, is gevolgd het Algemeen Reglement voor de \'{! ater•
schappen in de provincie Utrecht.
Zij behoeven geen afzonderlijke toelichting.
Artikel 62. Het bezit, ingevolge dit artikel voor de verkies•
baarheid tot Hoofd·lngeland gevorderd, is gelijk aan dat, hetwelk
bij artikel 10, 2de lid, voor de benoembaarheid tot Hoogheem•
raad als vereischte iii gesteld.
Artikel 70. Evenals de Hoogheemraden (artikel 20, 1ste lid)
hebben ook de Hoofd.Ingelanden gedurende zes jaren zitting.
lngevolge het 2de lid zullen om de twee jaren zes hoofd•
ingelanden aftreden, zoodat · periodiek telkens in 3 van de 9
districten verkiezingen zijn te houden.
Artikel 72. Het schijnt niet wenschelijk, het bedrag van het
presentiegeld in het reglement vast te leggen.
Bij verandering van dat bedrag zoude telkens een wijziging
van het reglement noodig zijn.
Artikel 73- 80 bevatten de bepalingen omtrent vergaderingen,
voor zoover die van toepassing zijn zoowel op de vergaderingen
van het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden als op
bijeenkomsten der V ereenigde V ergadering.
Zie voor de voorschriften, welke voor elk van deze afzonder•
lijk gelden, de artikelen 81 v. en 85 v.
Artikel 73. Zie artikel 6.
Artikel 87. lngevolge het lste lid van dit artikel worden de
bijeenkomsten van de V ereenigde V ergadering in het openbaar
gehouden. De belangen, die aan de zorg van dit Hoogheem•
raadschap zullen worden toevertrouwd, zijn van dien aard, dat
het gewenscht is te .achten, dat de vergaderingen voor het
publiek toegankelijk zij~.
De sluiting der deuren is geregeld in het 2e en 3e lid, terwijl
artikel 88 bepaalt, dat omtrent de daarin genoemde onderwerpen,
welker belang in elk geval openbare behandeling vordert, niet
in besloten vergadering mag worden beraadslaagd of beslist.
22
Artikel 91 v. Omtrent de verplichtingen van den secretaris
en die van den penningmeester wordt nadet gehandeld in de
artikelen 130 v. De bepalingen van dit Hoofdstuk behoeven
geen afzonderlijke toelichting.
Artikel 101. Zie de toelichting op artikel 72.
Artikel 102 en 103. Deze bepalingen zijn ontleend aan het
Algemeen Reglement voor de W aterschappen in de provincie
Utrecht.
Artikel 104. Het artikel beoogt, de mogelijkheid van con•
flicten omtrent bestuursbevoegdheid uit te sluiten. Evenals in
artikel 104 is ook in de artikelen 105-119 en in de artikelen
122- 128 meergenoemd Algemeen Reglement gevolgd.
Artikel 134. Het schijnt gewenscht, dat de vertegenwoordiging
der ingelanden rechtstreeks invloed heeft op de samenstelling
der politieverordeningen van het Hoogheemraadschap. Op dien
grond is het maken der keuren bij artikel 134, 1°, opgedragen
aan de V ereenigde V ergadering.
Artikel 135. Op den grondslag aangegeven in het bovenge•
noemd rondschrijven van November 1910 aan de belanghebbende
gemeente• en waterschapsbesturen werden gebracht:
in de eerste klasse:
de langs de Vecht gelegen boezemlanden.
Daartoe behooren in de gemeenten :
Utrecht ...
Achttienhoven
Zuilen . ..
Maarssen ..
Maarsseveen .
Breukelen St. Pieters
Breukelen Nijenrode .
Loenen ...
.·
-i H.A. 54.68.18
2.53.47
" 259.51.12
40.30.93
25.75.54
3.62.86
"
21.46.57
35.47.51
"
Over te brengen ± H.A. 443.36.18
23
()vergebracht ± H.A. 443.36.18
Loosdrecht .
9.93.66
Vreeland . .
60.98.71
Nigtevecht .
14.07.37
Nederhorst den Berg.
11.58.07a
Weespercarspel .
9.99.37b
Weesp.
4.55.44c
Muiden .. ..
9.20d
Totaal ± H.A. 554.58.00
a
waarvan:
H.A. 0.72.27 te rekenen is tot den Meeruiterdijkschen
polder;
., 0.85.59 te rekenen is tot den Bliikpolder;
, 0.89.04 behoort tot den Spiegelpolder;
, 5.31.97 , , , Horn~ en Kuijerpolder;
, 3.79.20 boezemland, niet tot eenig waterschap be~
hoorende.
b
waarvan:
H.A. 1.25.80 behoort tot den Nieuwen Keverdijkschen
polder;
2.36.04 te rekenen is tot den Heintjesrak~ en
Broekerpolder;
, 6.37.53 gelegen is buiten den V echtdijksteen langs
den Aetsveldschen polder en niet tot dien
polder behoort.
c waarvan:
H.A. 0.63.60 gelegen is buiten den Vechtdijksteen langs
den Aetsveldschen polder en niet tot dien
polder behoort;
, 3.91.84: behoort tot den Bloemendalerpolder.
d behoorende tot den Nieuwen Keverdijkschen polder.
24
in de tweede klasse :
de vrij op de Vecht afwaterende omdijkte landen benevens de
aan een maalpeil gebonden waterschappen.
Tot de vrij afwaterende, omdijkte landen behooren :
a. m de gemeenten:
Utrecht .
Zuilen
Maarssen
Breukelen St. Pieters
Breukelen Nijenrode
b. m de waterschappen :
Achttienhoven . . . . . . . .
De Hooge en Lage Weide (ged.) 1 ).
Vleuten (ged.) 2) . • • • • •
De aan een maalpeil gebonden waterschappen,
welke op de Vecht afwateren, zijn:
Het
Lange
Grootwaterschap Heycop, genaamd
Vliet 3), voor de waterschapperi:
Oudenrijn
± H.A.
Heycop . ,
Rosweide
de
423
343
64
± H.A.
"
"
13
232
82
9
36
817
544
1486
830
Portengen-Zuideinde 4 )
Kortrijk en Gieltjesdorp 4 )
Otterspoorbroek 4 ) • • •
Groot en Klein Oud-Aa
Themaat ...
De Haar 6 ) • •
Laagnieuwkoop
292
"
435
553
799
"
468
254
224
Totaal ± H.A. 7074
1) Dit waterschap is groot 1022 H .A. waarvan 5H H .A . niet worden bemalen .
2) Het waterschap.' VIeuten is groot 1510 H.A. waarvan 24 H.A gelegen zij n onder bet Groot•
waterschap Bijleve/d en de Meemdijk. welke dus afwateren op Amstelland.
3) Hot maalpeil voor stoomgemaol II is vastgesteld op 0.15 M. -t- N .A.P. van den voorboezem
bij de machine.
4 ) H et maalpeil voor de molens van deze waterschappen bedraagt 0.10 a 0.13 M. + N.A.P. op
de Heycop.
5) Deze waterschappen hebben een maalpeil van 0.3) M. + N.A.P. op den Haarrijn.
6) Het waterschap De Haar is groot 242 H .A ., waarop 12 H .A. behoorende tot het kasteel .,de
Haar' ', afwateren.
25
in de derde klasse :
de op de Vecht afwaterende, niet aan een maalpeil gebonden
waterschappen en Ianden :
a. waterschappen links van de Vecht :
De Hooge en Lage Weide (ged.) 1 )
Maarssenbroek . . . . .
De Hooge en Neermaten 2 )
Breukelerwaard . . . . .
Het Honderd 3 ) . ....
Holland, Stiehl en Voorburg
Hoeker ...... .
Garsten ... . . .
Bloemendaler polder 4 )
± H.A.
"
"
431
480
201
337
201
891
214
210
434
b. waterschappen rechts van de Vecht:
Maartensdijk
Roosendaal
Buitenweg
"
"
3535
262
287
Het Grootwaterschap Beoosten de Vecht voor
de waterschappen:
Westbroek ± H .A. 1249
M aarsseveen
778
" "
Bethune . .
541
" "
Breukeleveqn en Tienhoven
1282
" "
Breukelfln Proostdij
298
" "
Mijnden .....
311
" "
Loenderveen ...
614
" "
(Gem.) Loosdrecht
.. 1867
"
± H .A. 6940
Over te brengen ± H.A. 14423
1) H et overige gedeelte van dit waterschap, in zijn geheel groot 1022 H .A. behoort tot de 2de
en tot de 4de klasse.
2) Dit waterschap wordt bemalen door het stoomgemaal van Maarssenbroek.
3) Dit waterschap word! bemalen door het stoomgemaal van Holland, Sticht en Voorburg.
4) Loost op de Vecht. (Voor de tot den polder behoorende boezemlanden, zie onder de le klasse).
26
Overgebracht ±
Dorssewaard .
Kortenhoef'l) .
De Horstermeerpolder
De M eeruiterdijksche polder 2 ) ,
De Blijkpolder
De Spiegelpolder
De Heintjesrak• en Broekerpolder 3 )
De Horn• en Kuijerpolder 4 )
De Stichtsch-Ankeveensche polder 4 )
De Nieuwe Keverdijksche polder 4 ) •
De Naardermeerpolder 5 ) •
De Noordpolder beoosten Muiden 6 )
"
De Zuidpolder beoosten Muiden 6 )
De Binnendijksche- Overscheensche
Berger en Meentpolder 6 ) • • •
De Keverdijksche Overscheensche
polder 6 ) •
De Hilversumsche Meent 7 )
De Hollandsch-Ankeveensche polder 8 )
De 's-Gravelandsche polder 9 )
H.A. 14423
127
1517
608
111
162
268
250
248
479
830
"
707
361
"
216
304
240
418
379
485
c. Landen tot geen waterschapsverband be•
hoorende in de gemeenten :
Huizen
Loosdrecht
Hilversum 10 )
Naarden 11 )
Russum
20
285
337
409
110
Totaal ± H.A. 23294
1) Het waterschap Kortenhoef is voor 30 H. A. gelegen onder de provincie Utrecht en voor 1487
onder Noordhol/and.
2) De Meeruiterdijksche polder en de Blijkpolder worden bemalen door het stoomgemaal van den
Horstermeerpolder.
3) Voor de boezemlanden, zie onder de lste klasse. De polder Joost op de 's"Gravelandsche vaart.
4) Voor de boezemlanden, zie onder de lste kJasse.
5) De Naardermeer kan ook op de Naardertrekvaart afwateren door een duiker met schuif tusschen
de afwatering van de Naardermeer en het einde van de trekvaart bij de Keetpoortsluis te Muiden.
6) Slaat uit op de Naardertrekvaart.
1) Slaat uit op de 's Gravelandsche vaart.
8) De polder Joost op de 's Gravelandsche vaart.
9) Heeft geen bemalingswerktuigen en geen waterkeeringen ; het water ligt gemeen met dat van
den boezem van de Naardervaart
10) De Ianden in de gemeente Hilversum vormen waterstaatkundig een geheel met de gronden
onder Loosdrecht.
11) De Ianden in de gemeenten Naarden en Bussum wateren af op den boezem van de Naardervaart.
27
In de vierde klasse :
de op den Vaartschen Rijn, den Krommen Rijn c.a., de Biltsche
en Zeisler Grift en het stadswater van Utrecht afwaterende
waterschappen en landen.
a waterschappen :
De Ameronger Wetering . . . . . ± H.·A.
Langbroek .
Driebergen .
Het Gemeeneland van Wijk bij Duurstede ,
Leuterveld en Melkweg . . . . . . . ,
Het Gemeeneland van Cothen .
Rijn en Dijk .
Houten
Klein• Vuijlcop .
Tull en 't Waal 1 )
Schalkwijk z) . .
De Wiers en de Geer 3 ) •
Zandveld ... . .. .
Het Overeind . . .
Laagraven met den kleinen Koppel 4 )
Hoograven .
Zeist ....... . .. .
.,
De Bisschopswetering 5 ) •
,
De Biltsche en Zeisler Grift 6 )
575
2387
857
1147
315
1210
3564
3343
86
510
1734
271
143
482
134
140
774
32
1422
Het Grootwaterschap Heycop, genaamd de
Lange Vliet, voor perceelen onder:
Catharijne en Lijnpad . ± H.A. 78
het waterschap Westraven , , 5
het waterschap Oudenrijn , , 29
112
Over te brengen ± H.A. 19238
1) Het waterschap Tull en 't Waal is groot 747 H.A. waarvan ± 237 H.A. buitendijks zijn gelegen.
2 ) Van het waterschap Schalkwij'k, groot 1764 H.A. liggen ± 30 H.A. buitendijks.
3) Van het waterschap De Wiers en de Geer, groot 3H H.A. liggen ± 60 H.A., zijnde de afdce'
linJi de Geer, in het waterschap Schalkwijk en 4 H.A. in het waterschap Tull en 't Waal.
) Van dit waterschap, groot 184 H.A., liggcn de zoogenaamde Koppellanden, groot ± 50 H.A.
onder het waterschap Houten.
5) Van dit waterschap, groot 257 H.A. liggen ± 225 H.A. in het waterschap Zeist.
6) Van dit waterschap, groot 1444 H.A., liggen ± 22 H.A. in het waterschap Zeist.
28
en voor:
Rijpikerwaard
/Jsselveld . .
Nedereind.
Papendorp
Westraven
Lijnpad.
Galekop ..
Overgebracht ± H.A. 19238
± H.A.
"
"
"
58
252
1253
201
258
16
452
2490
De Hooge en Lage Weide (ged.) 1 )
De Aetsveldsche polder . . . ~ . .
47
1163
b. Ianden tot geen waterschapsverband be•
hoorende in de gemeenten :
Leersum
Doorn
(de Stad) Wijk bij Duurstede
Vreeswijk (Dijkveld)
Jutphaas
Driebergen
Rijsenburg
Zeist
Bunnik
De Bildt
Utrecht
"·
"
"
"
"
"
"
,
977
964
15
60
32
230
60
184
143
216
893
Totaal ±
H.A. 26712
V oor zoover de bovengegeven cijfers afwijken van die, ge•
noemd in den staat, behoorende bij het rondschrijven van
November 1910 zijn die afwijkingen het gevolgvan nadere onder•
zoekingen of van wijziging in de afwatering van perceelen,
welke sindsdien hebben p!aats gehad.
1) (Zie ook de 2de en 3de klasse).
29
Volgens het voorgestelde artikel 135 zullen mitsdien in totaal
behooren:
tot de
, ,
1ste klasse
2de
3de ,
4de
totaal voor het geheele Hoogheemraadschap ±
± 555
7075
23295
" 26710
H.A.
"
57635 H.A.
Artikel 136
Bij de berekening van het percentage, dat door
elke klasse in den totaalomslag van het H oogheemraadschap
zoude zijn te dragen, is, behoudens een kleine nader wenschelijk
gebleken wijziging. als basis genomen eene in 1910 naar de
destijds geldende prijzen opgemaakte exploitatiebegrooting.
Bij eene heffing van 3 % over een belastbare opbrengst aan
gebouwde eigendommen van totaal f 198.650, van 5Yz % over
een belastbare opbrengst aan ongebouwde, groot f 37.880, beide
in de 1ste klasse, en bij eene heffing in de 2de, 3de en 4de
klas~e van onderscheidenlijk f 0.45 over 7075 H.A., f 0.30
over 23.295 H.A. en f 0.17 5 over 26.710 H.A. wordt door de
1ste klasse dus opgebracht rond f 8000.- door de 2de klasse
f3200, door de 3de klasse f7000 en door de 4de klasse f 4600,
vormende onderscheidenlijk de in artikel 136, 1ste lid genoemde
percentages in het totaal van rond f 23000.-, dat volgens de
in 1910 gemaakte berekening ongeveer per jaar noodig zou zijn.
De omstandigheid, dat een thans op te maken exploitatie•
begrooting ongetwijfeld een hooger totaal zou aangeven, heeft
geen invloed op de bovengenoemde verhoudingen.
De zooeven genoemde wijziging, welke in de berekening van
1910 nader is aangebracht, bestaat hierin, dat de norm voor
den omslag der ongebouwde eigendommen in de lste klasse
door ons op 5 1 / 2 Ofo is gehandhaafd, terwijl die voor de ge•
bouwde eigendommen nader is gebracht van 2 1 / 2 pCt. op 3 pCt.
Deze verhooging vindt haren grond in de overweging, dat
het belang, dat de gebouwde in vergelijking tot de ongebouwde
eigendommen bij het op peil houden van de Vecht hebben, in
de verhouding 2 1 / 2 : 5 1 / 2 wellicht niet geheel tot zijn recht
werd gebracht.
30
Omtrent de thans in het 3de lid voorgestelde verhouding
van 3:5 1 / 1 mogen worden opgemerkt, dat, ook al kan worden
toegegeven, dat de gebouwde eigendommen op zich zelf meer
schade van te hoogen Vechtstand ondervinden dan de onge•
bouwde, dit geen aanleiding mocht zijn om de gebouwde
eigendommen percentsgewijze zwaarder dan de ongebouwde te
belasten of zelfs, om de percentages voor beide gelijk te stellen.
Afgezien van de omstandigheid, dat de belastbare opbrengst
bij de gebouwde eigendommen de werkelijke waarde veelal
beter nadert dan bij de ongebouwde, heeft niet in de laatste
plaats gewogen, dat een ongebouwd eigendom voor den belang•
hebbende van aanmerkelijk grooter oeconomische beteekenis is,
dan een gebouwd van overigens gelijke belastbare opbrengst.
Artikel 137. Op voorbeeld van het meergenoemd Regie•
ment van Bestuur voor het Hoogheemraadschap Noordhollands
Noorderkwartier is in artikel 137 eene regeling opgenomen,
welke voorziet in het geval, dat de kadastrale leggers de be•
lastbare opbrengst van een in de 1ste klasse gelegen perced
niet vermelden.
Artikel 138. In het 1ste lid is bepaald, dat van de landen
der 4de klasse, welker belang bij de Vechtstanden zeer beperkt
is, geen hoogere omslag mag worden geheven dan f 0.20.
Het tekortkomende zal door de andere klassen moeten wor•
den gedragen in de verhouding, in het 2de lid aangegeven,
welke overeenstemt met de in artikel 136, 1ste lid genoemde
percentages.
"' Artikel 139. Aangezien de omslag in de 4de klasse niet boven
f 0,20 per H.A. zal kunnen stijgen, bestaat geen bezwaar voor
die klasse den omslag afkoopbaar te stellen op basis van den
maximum aanslag.
Bij de bepaling van den penning, waartegen de afkoop zal
kunnen geschieden, is rekening gehouden met de mogelijkheid
van eenige daling van den rentevoet.
De afkoopsommen zijn als kapitaal aan te merken en dienen
dus te worden belegd. In het 2de lid wordt daaromtrent de
noodige regeling getroffen.
31
Artikel 140. Door de vrijstelling onder 1 wordt voorkomen,
dat door het hestuur zelf voor de eigendommen van bet Hoog•
beemraadscbap aan de verkiezingen wordt deelgenomen.
De vrijstelling van hegraafplaatsen en die van de openhare
verkeerswegen zijn in de waterschapswetgeving in de provincie
Utrecht gehruikelijk.
V oorts wordt voorgesteld, de militaire landsgronden vrij te
stellen, terwijl ten slotte onder 5 zijn genoemd de perceelen,
voor welke de scbuldplicbtigheid is afgekocbt.
Artikel 14:1. T er voorkoming van aanslagen van zoo gering
hedrag, dat de kosten van inning wellicbt grooter zijn dan de
ophrengst, wordt voorgesteld, dat een aanslag in de lasten van
bet Hoogbeemraadscbap, niet lager kan zijn danf0,20. De overige
hepalingen van dit Hoofdstuk hehoeven geen afzonderlijke
toelichting.
Artikel 153-~ 160. In deze artikelen is gevolgd bet Algemeen
Reglement voor de Waterscbappen in de provincie Utrecht.
Artikel 161- 165. De hepalingen omtrent keuren of politie•
verordeningen scbijnen voldoende duidelijk.
Artikel 166-170 hevatten de in de Utrecbtscbe waterscbaps•
wetgeving gehruikelijke hepalingen omtrent het toezicht van
Gedeputeerde Staten.
Artikel 173 houdt de strafbepaling in op de overtreding
van het in artikel 3, 1ste lid, en in 4, 2de lid, gesteld verbod.
Artikel 17 4-183. In deze artikelen zijn de he paling en opge•
nomen, welke voor de invoering van bet reglement noodig wor•
den geacbt.
Tabel van omschrijving der Kiesdistricten .
Gelijk hoven werd opgemerkt, zijn vier districten gevormd,
die gebeel of hehoudens een onhelangrijk gedeelte hoven de
Weerdsluis zijn gelegen, terwijl bet overig gehied in vijf dis•
tricten is verdeeld.
I
32 1
I
Indien in bedoelde districten uitsluitend werden opgenomen de
landen, wel!u: onderscheidenlijk hoven en beneden de Weerdsluis
afwateren, zoude de grens van enkele gedeeltelijk moeten zijn
getrokken langs waterstaatswerken en kadastrale perceelen.
In plaats daarvan zijn ter vereenvoudiging van administratie
oak voor deze districten de gemeentegrenzen aangehouden.