15.01.2019 Views

april 2009 nummer 2

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Redactioneel<br />

(Natuurlijke) Selectie<br />

Ton Pullen<br />

Overkomt het u ook wel eens? Je staat in een contemplatieve stemming in je<br />

kasje en bekijkt je cactussen en vetplanten zoals een boer zijn koeien. Wat zijn die<br />

mammillaria’s weer gegroeid; ze moeten nodig een grotere pot krijgen! Wat heeft<br />

die fero lelijke bruine vlekken. Weg ermee! Nu heeft die gymno dit jaar weer niet<br />

gebloeid! Wat moet ik met dat ding? Je neemt je voor de verzameling eens grondig<br />

onder handen te nemen. Misschien herkent u dit wel. Mij overkomt het bijna jaarlijks.<br />

Vooral als het jaar op z’n einde loopt. Op het moment, dat het seizoen van het<br />

verpotten voor de deur staat. Ik doe dat altijd in de winter. Een goede periode, vind<br />

ik. Er zijn weinig andere dingen te doen in de tuin en in de kas. Mijn planten zijn in<br />

rust en ik kan ze op mijn gemak schoonmaken en van vers substraat voorzien, zolang<br />

dat maar droog is.<br />

Elk jaar zijn er planten, die dringend aan een grotere pot toe zijn. Dat is geen probleem.<br />

Wat wel een probleem is: mijn kas is niet van elastiek en als ik 100 planten<br />

een grotere pot geef moet ik 10 andere weggooien. Op zo’n moment word ik geconfronteerd<br />

met het fenomeen selectie: Wie krijgt er vers substraat in een grotere<br />

pot en wie moet het veld ruimen?<br />

Sommige beslissingen zijn gemakkelijk. Enkele planten zijn bij nader inzien niet<br />

zo mooi meer; zij verdwijnen direct in de kliko. Andere zijn zo uitgestoeld, dat ze<br />

veel te veel ruimte innemen. Zulke planten kan men, met enig beleid, vaak weer<br />

kleiner maken. Tenslotte is er een categorie planten, waarvan men stekken kan nemen,<br />

die na beworteling de plaats van de oude, te groot gegroeide plant kunnen innemen.<br />

Immers, jonge planten zijn vaak mooier en gaver dan de oudere exemplaren.<br />

Het zijn net mensen. Dit klinkt allemaal erg plausibel en rationeel. In de praktijk<br />

is het nemen van dit soort beslissingen dikwijls lastiger. Want ook met planten kun<br />

je als liefhebber een emotionele band hebben. Toch blijft het noodzakelijk om jaarlijks<br />

een moment van selectie te kiezen.<br />

Soms echter neem je niet zélf de beslissing, maar wordt die voor je genomen. Er<br />

gaan in onze kassen – net als in de natuur – regelmatig planten dood. Soms is de<br />

oorzaak duidelijk: zoals bij aantasting door schimmels of luizen, soms is de oorzaak<br />

niet te achterhalen. Een ogenschijnlijk gezonde plant staat er ineens bij als<br />

een ingezakte kerstpudding en het enige wat u nog kunt doen is hem zo snel mogelijk<br />

verwijderen. Natuurlijke selectie dus! Ha, een term die je als bioloog direct<br />

kunt thuisbrengen: Darwin!<br />

En nu deze naam eenmaal gevallen is kan ik er niet meer omheen: <strong>2009</strong> is uitgeroepen<br />

tot Darwinjaar. Het is 200 jaar geleden, dat de grote bioloog Charles<br />

Darwin (1809-1882) werd geboren en 150 jaar geleden, dat zijn boek “On the origin<br />

of species” verscheen. Een boek dat de wereld zou veranderen. Want niet alleen<br />

in de biologie, ook in tal van andere takken van wetenschap, zelfs in de kunst,<br />

is het gebruik van het begrip evolutie gemeengoed geworden. Er is of wordt dit<br />

jaar een groot aantal evenementen georganiseerd en er verschijnen talloze nieuwe<br />

boeken. Reden genoeg om weer eens even stil te staan bij het genie Darwin, zijn<br />

‘Origin’ , zijn ‘struggle for life’ en zijn ‘survival of the fittest’. Want zonder ‘zijn’ evolutie<br />

was mijn kasje nu misschien wel gevuld met oersoep in plaats van met schitterende<br />

cactussen en vetplanten.<br />

50<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Jong geleerd<br />

Kalanchoe “bella”?<br />

Johanna Smit-Reesink<br />

Kort voor Kerstmis ontdekte ik in het<br />

tuincentrum tafels vol kleine bloeiende<br />

kalanchoë’s, bromelia’s, schlumbergera’s,<br />

euph.pulcherima’s (kerstcactus) en<br />

natuurlijk ook varentjes.<br />

Eigenlijk was ik op zoek naar bijzondere<br />

takken om kerststukjes mee te maken,<br />

maar deze plantjes kon ik ook heel<br />

goed gebruiken om te combineren, zelfs<br />

voor in de vijverbak in de gang.<br />

Maar ik begreep er niets van dat vetplantjes<br />

en bromelia’s van waarschijnlijk<br />

nog geen jaar oud nu al in bloei konden<br />

staan.<br />

Natuurlijk bleef het me intrigeren dat<br />

die piepkleine kalanchoë’s al in bloei<br />

stonden.<br />

Ze hadden verschillende trosjes met<br />

lila/roze klokjes en dikke gekartelde<br />

blaadjes van ongever 3 bij 1,5cm.<br />

Thuis ben ik op zoek gegaan in de boeken.<br />

Daaruit kwam ik te weten, dat kalanchoë’s<br />

in de natuur voorkomen in<br />

Arabië, Socotra, vanaf Oost-Afrika naar<br />

het zuiden en Madagaskar en zelfs in<br />

Thailand. Maar Kalanchoe bella kon ik<br />

nergens vinden, zelfs niet op Google.<br />

Wat voor me overbleef was het vragenuurtje<br />

tijdens onze afdelingsavond. En ja<br />

hoor: daar waren een paar wijsneuzen,<br />

die konden vertellen dat zulke ukkies<br />

gezaaid worden en al naar gelang de<br />

groei en bloei kunnen worden gestimuleerd<br />

of afgeremd om op de gewenste<br />

tijd te bloeien. En nog wat: dat ik namelijk<br />

vooral niet moest verwachten, dat ze<br />

er volgend jaar ook weer zo bij zouden<br />

staan! Ze kunnen zelfs wel, als ze in leven<br />

blijven, een andere kleur krijgen! Nu<br />

dus maar proberen ze in leven te houden<br />

en dan zie ik wel verder.<br />

Bella betekent: mooi, maar voor ons,<br />

de echte liefhebbers, die graag planten<br />

hebben en houden<br />

zoals ze er in de natuur<br />

uitzien zijn dit<br />

natuurlijk geen aanraders.<br />

Het zijn plantjes<br />

die behandeld worden als snijbloemen<br />

van de markt! Uitgebloeid? Weg ermee!<br />

Jammer hè? Dan maar liever zelf zaaien<br />

of kopen bij onze bekende kwekers en<br />

ons houden aan de normale regels.<br />

Aan het eind van het jaar laat ik er<br />

nog wel iets over horen! In ieder geval:<br />

veel plezier met onze hobby!<br />

Prins Willem Alexanderlaan 104<br />

6721 AE Bennekom<br />

j.smitreesink@upcmail.nl<br />

Kalanchoe “Bella”<br />

Foto’s Henk Viscaal<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 51


VOOR HET VOETLICHT<br />

Bertus Spee<br />

Mammillaria formosa<br />

Schoon of welgevormd is de betekenis<br />

van formosa; dit gaat vooral<br />

op in het voorjaar wanneer de<br />

bloeiperiode begint en de knoppen<br />

uit de overvloedig gevormde wol tevoorschijn<br />

komen. We kunnen deze<br />

mooie planten vinden in centraal<br />

Mexico verdeeld over wel 6 deelstaten.<br />

Het zijn langzaam groeiende planten<br />

die op latere leeftijd flinke clusters<br />

kunnen vormen. We kweken ze<br />

het best in een mineraalrijk, goed<br />

doorlatend substraat en bij voorkeur<br />

in een ondiepe terra cotta schaal. Deze laten we dan in de groeiperiode regelmatig<br />

volzuigen met water waarna we de potkluit weer op laten drogen. In de winter kunnen<br />

we ze bij een minimum temperatuur van 5 o C overhouden mits ze goed droog<br />

staan.<br />

Vermeerderen gaat prima door te zaaien of te stekken. Tegenwoordig worden<br />

ook M. microthele en M. chionocephala tot M. formosa gerekend.<br />

Thelocactus nidulans.<br />

Voor deze extreem mooi bedoornde<br />

planten moeten we naar<br />

de Sierra de la Paila in het noorden<br />

van Mexico. Ze groeien hier in een<br />

klein gebied waar het weinig regent.<br />

Door de vaak harde en droge wind<br />

verweren de oudere doorns en vormen<br />

zich de opvallende vezels, hier<br />

komt ook de naam nidulans (nestvormig)<br />

vandaan.<br />

We planten ze in een grof, mineraalrijk<br />

substraat wat goed doorlatend<br />

is; tijdens de groeiperiode om<br />

de paar weken een flinke scheut<br />

water en regelmatig nevelen. Meer hebben ze niet nodig.<br />

Het zijn langzame groeiers en het kan wel 10 jaar duren voordat ze gaan bloeien.<br />

Zaaien van deze planten gaat probleemloos; om ze vlugger te laten groeien worden<br />

ze wel geënt op jusbertii. Omdat ze niet spruiten, is vermeerdering via stek niet mogelijk.<br />

In de winterperiode houden we ze droog bij een mininum temperatuur van 5<br />

graden C.<br />

52<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Hoodia gordonii.<br />

De laatste jaren worden deze<br />

bijzondere planten op grote<br />

schaal in cultuur gekweekt vanwege<br />

de geneeskrachtige eigenschappen,<br />

speciaal voor mensen<br />

die af willen slanken. De werking<br />

berust op het verdringen van het<br />

hongergevoel.<br />

Van nature groeien deze planten<br />

in het Richtersveld, op de grens<br />

van Zuid Afrika en Namibië, en<br />

aan de zuidkant van de Kalahari<br />

woestijn. Ze groeien op de zanderige<br />

vlaktes in een enorm droog<br />

en heet klimaat, waar het af en toe wat motregent.<br />

In cultuur planten we ze in een doorlatend zanderig substraat en geven heel<br />

spaarzaam water. In de winter houden we ze droog bij een minimum temperatuur<br />

van 12 o C, waarbij op zonnige dagen licht geneveld kan worden met lauw water.<br />

Vermeerderen kan door zowel zaaien als stekken. Dat laatste gaat het best als de<br />

planten net aan de groei komen.<br />

Echinocereus pectinatus.<br />

Deze soort dankt zijn naam<br />

aan de kamvormige bedoorning,<br />

welke dicht tegen het vrij zachte<br />

plantenlichaam aan ligt. Ze worden<br />

zo’n 20 cm hoog en spruiten<br />

daarna spaarzaam aan de basis.<br />

Het opvallendst zijn echter de<br />

enorme purperrode bloemen die<br />

wel 8 cm groot kunnen worden<br />

en vroeg in het voorjaar verschijnen.<br />

In de natuur komen we deze<br />

planten in een groot gebied tegen,<br />

van het midden en noorden<br />

van Mexico tot in de USA.<br />

Ze groeien het best in een mineraalrijk, goed doorlatend grondmengsel, in de<br />

winter houden we ze droog bij een minimum temperatuur van 5 o C. In de groeitijd<br />

geven we op zonnige dagen regelmatig water en laten de potkluit dan steeds weer<br />

opdrogen. Vermeerderen gaat prima door te zaaien. Ook stekken is mogelijk, laat<br />

deze wel enkele weken drogen.<br />

Deze planten moet men regelmatig controleren op wolluis; die kunnen onopvallend<br />

tussen de smalle ribben en dichte bedoorning verscholen zitten.<br />

Diepeneestraat 4<br />

4454 BJ Borssele<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 53


Tillandsia bergeri<br />

Ton Pullen<br />

Hoewel de planten uit het geslacht<br />

Tillandsia geen echte succulenten zijn,<br />

hebben veel liefhebbers van cactussen<br />

en andere vetplanten een aantal vertegenwoordigers<br />

van dit geslacht in hun<br />

verzameling. De planten zijn wat betreft<br />

de verzorging goed te combineren met<br />

onze succulenten. De condities in onze<br />

cactuskasjes voldoen ruimschoots aan<br />

de eisen, die de tillandsia’s aan hun omgeving<br />

stellen.<br />

Het geslacht Tillandsia behoort tot<br />

de Bromeliafamilie (Bromeliaceae). Het<br />

is al een oude naam, die teruggaat op<br />

Linnaeus (1753). Linnaeus vernoemde<br />

het geslacht naar E. Tillands<br />

(de naam wordt ook wel gespeld als<br />

Til-Landz), die leefde van 1640-1693 en<br />

hoogleraar in de plantkunde aan de universiteit<br />

van Türku en auteur van boeken<br />

op het gebied van de botanie was.<br />

De soort, die het onderwerp is van<br />

dit artikel, Tillandsia bergeri, is beschreven<br />

in 1916 door C. Mez, hoogleraar in<br />

de botanie aan de universiteit van Halle.<br />

Mez vernoemde de plant naar de ook<br />

in onze kringen bekende Alwin Berger<br />

(1871-1931).<br />

Mijn belangstelling voor deze plant dateert<br />

van 1985. Wij brengen met ons gezin<br />

een deel van de zomervakantie door<br />

in de Picos de Europa, het hoogste deel<br />

van het Cantabrisch gebergte, dat evenwijdig<br />

aan de Spaanse noordkust loopt.<br />

Deze bestemming is natuurlijk niet toevallig<br />

gekozen, want we zoeken meestal<br />

een vakantiedoel, waar ook wat te beleven<br />

valt op het gebied van planten. De<br />

Picos staan bekend om hun schitterende<br />

flora, met een aantal zeldzame, endemische<br />

soorten. Ook wil ik proberen de typevindplaats<br />

van Sempervivum cantabricum<br />

te vinden.<br />

54<br />

Als we vanaf de drukke kustweg naar<br />

het zuiden afslaan komen we door een<br />

aantal dorpjes. Daar valt ons al op, dat<br />

sommige bewoners grijsgroene bolletjes<br />

aan de gevel of aan het dak hebben<br />

hangen. We rijden door naar Potes, waar<br />

we ons kamp opslaan voor de komende<br />

10 dagen. We maken wat autotochtjes in<br />

de omgeving en daarbij raak ik steeds<br />

verder in de ban van de ‘bollen’. Op een<br />

ochtend rijden we langs een soort inrijpoort<br />

van een oprijlaan, die blijkbaar<br />

toegang biedt tot een landhuis of villa.<br />

Aan weerszijden van dit toegangshek<br />

staan 2 gemetselde zuilen. Bovenop elk<br />

van die zuilen ligt een halfbolvormige tillandsia<br />

van naar schatting 40 cm diameter.<br />

Ik stap uit en kijk of er mensen te zien<br />

zijn. Achter het hek spelen een paar kinderen.<br />

In mijn beste Spaans vraag ik of<br />

vader of moeder thuis zijn. Eén van de<br />

kinderen komt enkele minuten later terug<br />

met zijn moeder. Ik wijs naar één<br />

van de tillandsia’s en maak duidelijk, dat<br />

ik er graag eentje zou willen kopen. Zij<br />

kijkt verbaasd en ik zeg, dat ik 1000 peseta’s<br />

wil betalen voor zo’n halve bol.<br />

Ze schudt haar hoofd en ik verhoog het<br />

bod tot 2000 peseta’s. Dan zegt zij, dat<br />

deze niet te koop zijn, maar ik kan wel<br />

een stekje krijgen. Daarop pakt zij een<br />

halve bol van de pilaar, keert hem om<br />

en breekt er 2 stukken af. Of ik die hebben<br />

wil? Natuurlijk wil ik die wel hebben<br />

en ik begin haar hartelijk te bedanken.<br />

Maar zo gemakkelijk komen we er niet<br />

vanaf. Ze vraagt me te wachten, wandelt<br />

helemaal terug naar huis en komt even<br />

later terug met een paar oude kranten.<br />

Elk van beide stekken wordt netjes in<br />

een krant verpakt en die krijg ik plechtig<br />

aangeboden. De dame wordt uitvoerig<br />

bedankt en ik rijd dankbaar verder met<br />

mijn 2 stekken.<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 1: Tillandsia bergeri<br />

Als we weer op de camping terug zijn<br />

bind ik beide stekken aan een stukje ijzerdraad<br />

en hang die aan het frame van<br />

onze voortent.<br />

Thuisgekomen is het niet moeilijk<br />

uit te zoeken, dat ik hier materiaal van<br />

Tillandsia bergeri in handen heb. Ik verzorg<br />

de beide planten verder op dezelfde<br />

manier. Zij hangen, vastgebonden<br />

aan een stuk ijzerdraad, in een boom.<br />

De hele zomer blijven ze er hangen.<br />

Te hooi en te gras krijgen ze wat water.<br />

‘s Winters hang ik ze boven in de kas.<br />

Intussen zijn we 23 jaar verder. Beide<br />

stekken hebben zich in de loop der jaren<br />

ontwikkeld tot grote bollen met een<br />

diameter tussen 40 - 50 cm. Enkele<br />

malen is er een bol uit elkaar gevallen<br />

en ben ik met een stuk ervan weer verder<br />

gegaan. Momenteel hangen er 3<br />

grote bollen in mijn tuin. Verder is er een<br />

flink aantal stekken weggegeven of verkocht<br />

aan andere gegadigden.<br />

Blijft natuurlijk de vraag hoe deze<br />

planten in Noord-Spanje terechtgekomen<br />

zijn.<br />

Tillandsia bergeri hoort namelijk thuis<br />

in Argentinië, waar de plant op lage rotsen<br />

groeit.<br />

De beste verklaring, die ik kan bedenken<br />

is, dat er in het verleden nogal<br />

veel mannen uit deze streken in Noord<br />

Spanje (Galicia) op Spaanse schepen<br />

gevaren hebben. Het is heel goed mogelijk,<br />

zelfs waarschijnlijk, dat de plant<br />

door zeelieden meegebracht is naar<br />

Spanje.<br />

Blijft de vraag, waarom Spaanse zeelieden<br />

tillandsia’s uit Zuid-Amerika meenemen<br />

naar huis.<br />

Een mogelijke verklaring vond ik in<br />

een artikel van Jan-Jaap de Morree in<br />

Succulenta 80:(2), 2001. Hij beschrijft<br />

daarin een aantal planten, die door<br />

de inheemse bevolking gebruikt worden<br />

ter afwending of bezwering van allerlei<br />

onheil, zoals men vroeger ook<br />

Sempervivum tectorum als beschermer<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 55


Afb. 2: Tillandsia bergeri<br />

tegen blikseminslag op de daken van<br />

boerderijen plantte. Als één van de<br />

daartoe gebruikte planten noemt hij<br />

Tillandsia fasciculata. Het zou heel goed<br />

mogelijk zijn, dat ook T. bergeri een<br />

soortgelijke functie gehad heeft (en misschien<br />

nog wel heeft?).<br />

Bij het artikel is een foto afgedrukt,<br />

waarop te zien is, dat er een aantal tillandsia-bollen<br />

aan een pergola hangt.<br />

Beschrijving<br />

Zoals gezegd groeit deze plant in haar<br />

vaderland op rotsen. De stengels, die<br />

rondom voorzien zijn van harde, stekelige,<br />

grijsgroene blaadjes, kruipen over<br />

de stenen, waarbij het uiteinde zich opricht.<br />

Waar mogelijk wortelen de plantjes<br />

in rotsspleten met fijne, draadvormige<br />

worteltjes. De bloeiwijze draagt een aantal<br />

blauw met witte bloempjes, die oppervlakkig<br />

bezien wel iets aan irisbloemen<br />

doen denken.<br />

In onze situatie hoeven de planten niet<br />

over rotsen te kruipen, maar vormen ze<br />

binnen zeer korte tijd een bol, doordat<br />

de stengels in alle richtingen zijtakken<br />

maken.<br />

De planten bloeien in <strong>april</strong>/mei.<br />

Cultuur<br />

Kweek deze planten<br />

‘s zomers buiten,<br />

hang ze in een<br />

boom, aan een pergola,<br />

desnoods aan<br />

de dakgoot, maar<br />

vermijd een plaats in<br />

de brandende middagzon.<br />

Als het regelmatig<br />

regent krijgt<br />

de plant voldoende<br />

vocht; in langdurig<br />

droge perioden spuit<br />

ik hem nu en dan<br />

nat met de tuinslang<br />

of gieter. De planten<br />

moeten niet voortdurend<br />

kletsnat blijven.<br />

Zolang ze buiten<br />

hangen en de wind<br />

er doorheen kan spelen is de kans op<br />

rotting minimaal. Eind september/ begin<br />

oktober hangt men de plant in de kas,<br />

gewoon aan een stuk touw of ijzerdraad.<br />

Verder niets meer aan doen. Een koele<br />

overwintering schijnt wel essentieel<br />

te zijn voor de bloei. Eenmaal ben ik in<br />

maart tot de ontdekking gekomen, dat<br />

ik er één vergeten was binnen te halen.<br />

Deze had overigens weinig te lijden gehad.<br />

De plant kan dus wel wat hebben.<br />

Als we in het voorjaar in de kas gaan<br />

nevelen kan men de tillandsia’s ook licht<br />

besproeien. Omstreeks begin <strong>april</strong> hangen<br />

we de planten weer buiten. Enkele<br />

malen per jaar dompel ik de planten<br />

even in een emmer water, waaraan een<br />

sterk verdunde kunstmestoplossing is<br />

toegevoegd.<br />

Soms zien we, dat zich in zo’n bol<br />

in de loop van de zomer een heleboel<br />

rommel verzamelt: dor blad, takjes en<br />

twijgjes, lijsterbessen, mos enz. Het beste<br />

kunnen we de ergste rommel verwijderen<br />

voordat we de planten binnen<br />

brengen.<br />

Foto’s van de schrijver<br />

Rinkslag 19<br />

7711 MX Nieuwleusen<br />

56<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Gymnocalycium marianae,<br />

een dubbelbeschrijving van<br />

G. sanguiniflorum<br />

Ludwig Bercht<br />

Elke keer is het weer boeiend te constateren dat de natuur nog steeds nieuws voor ons<br />

cactusliefhebbers heeft. Nieuwe soorten worden dan ook met open armen ontvangen.<br />

Maar helaas is niet alles wat nieuw lijkt, dat ook. Zo ook met de nieuwbeschrijving van<br />

Gymnocalycium marianae Perea, Ferrari, Las Peñas & R.Kiesling in Kakt. and. Sukk. <strong>2009</strong>,<br />

60(2), pag. 35-42.<br />

Het groeigebied van roodbloeiende<br />

gymnocalyciums uit het subgenus<br />

Gymnocalycium (Subgenus<br />

Ovatisemineum Schütz) beperkt zich<br />

op basis van de huidige kennis tot<br />

de Argentijnse provincie Catamarca.<br />

Bekende regio’s waar deze planten<br />

voorkomen, zijn de Sierra de Ancasti,<br />

Cuesta de Chilcas/Andalgala en de<br />

omgeving van Buena Vista/El Alamito.<br />

Over de verschijningsvormen en de<br />

taxonomische plaatsing zijn ten minste<br />

twee uitvoerige artikelen verschenen. In<br />

1994 wijdt Bercht een artikel aan G. baldianum<br />

en zijn synoniemen; tevens beschrijft<br />

hij een witbloeiende variëteit als<br />

G. baldianum var. albiflorum (deze laatste<br />

is volgens de huidige inzichten mogelijk<br />

meer verwant met G. kieslingii dan<br />

met G. baldianum). Enkele jaren later<br />

geven ook Till & Neuhuber hun mening<br />

over deze plantengroep. Alhoewel men<br />

in beide artikelen uitvoerig kan teruglezen<br />

wat bekend is over deze roodbloeiende<br />

gymno’s, toch even een kort overzicht.<br />

In 1905 beschrijft Spegazzini<br />

Echinocactus baldianus en benoemt<br />

hem zelf later om tot Gymnocalycium<br />

baldianum. De vindplaats is<br />

aangegeven: de bergen bij Ancasti. Een<br />

volgende naam is E. sanguiniflorus, beschreven<br />

door Werdermann in 1932 en<br />

eveneens door hemzelf later geplaatst in<br />

Gymnocalycium. Een vindplaats wordt<br />

niet aangegeven en ook latere navorsingen<br />

bij de oorspronkelijke verzamelaar<br />

hebben geen resultaat. De derde soort<br />

wordt in 1934 door Backeberg beschreven<br />

als G. venturianum, onder verwijzing<br />

naar Fric. De aangegeven vindplaats<br />

(Montevideo, Uruguay) kan onmogelijk<br />

kloppen. Bercht toont aan dat planten,<br />

gevonden ten noorden van de Cuesta de<br />

Chilcas bij El Alamito en Buena Vista,<br />

goed overeenkomen met de beschrijving<br />

van G. sanguiniflorum. Zowel Bercht als<br />

Till & Neuhuber zien geen aanleiding<br />

G. venturianum en G. sanguiniflorum op<br />

grond van de toenmalige kennis een<br />

aparte status te verlenen en verwijzen<br />

ze (niet formeel) in de synoniemie van<br />

G. baldianum.<br />

De morfologische beschrijving van<br />

G. marianae past vrijwel naadloos op<br />

die van G. sanguiniflorum. Alhoewel de<br />

typevindplaats van G. marianae zeer<br />

onnauwkeurig wordt aangegeven met<br />

Departement Andalgala, kan men uit<br />

de tekst opmaken dat ze uit het gebied<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 57


Afb. 1: G. baldianum var. sanguiniflorum (LB 1248) op de vindplaats bij El Alamito<br />

58<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


tussen Andalgala en Aconquija komen<br />

en dat is exact waar plaatsen als<br />

Buena Vista en El Alamito liggen. Als<br />

de aanname juist is dat de planten uit<br />

die omgeving overeenkomen met G.<br />

sanguiniflorum, dan is G. marianae een<br />

overbodig synoniem. In elk geval maken<br />

de auteurs van G. marianae geen gewag<br />

van G. sanguiniflorum, noch maken ze<br />

een vergelijking ermee.<br />

Het overgrote deel van het artikel van<br />

Perea et al. omvat een chromosomenanalyse<br />

van G. marianae in vergelijking<br />

tot G. baldianum. Er wordt niet aangegeven<br />

van welke groeiplaats de referentie<br />

G. baldianum komt, maar men mag aannemen<br />

dat het planten zijn uit de Sierra<br />

de Ancasti en wel de vorm van de hoger<br />

gelegen gebieden. De resultaten zouden<br />

een aparte status van de onderzochte<br />

planten ten opzichte van deze G. baldianum<br />

op soortniveau rechtvaardigen.<br />

Evenwel, volgens mijn kennis bestaat er<br />

nog geen wetenschappelijk fundament<br />

om deze verschillen te waarderen voor<br />

een taxonomische opsplitsing op soortsniveau.<br />

Op basis van jarenlange bestudering<br />

van deze plantengroep (een artikel over<br />

de typische kenmerken is in voorbereiding)<br />

beschouw ik de planten groeiende<br />

planten en stijve, stekende doorns en<br />

het resultaat van het chromosomen-onderzoek<br />

rechtvaardigen een status als<br />

subspecies voor G. sanguiniflorum.<br />

Gymnocalycium baldianum subsp. sanguiniflorum<br />

(Werd.) Bercht, comb. nov.<br />

Basioniem: Echinocactus sanguiniflorus<br />

Werd. In Feddes Repert. 30, p. 56 (1932)<br />

Synoniem: Gymnocalycium sanguiniflorum<br />

(Werd.) Werd., Kakteenk. 1936: 183 (1936)<br />

Gymnocalycium marianae Perea et al. in<br />

Kakt and. Sukk. 60(2), p. 35 (<strong>2009</strong>)<br />

Literatuur<br />

Bercht, L. (1994). Gymnocalycium baldianum<br />

– seine Synonyme und eine<br />

neue Varietät. Gymnos 11(nr. 21): 1-9<br />

Perea, M., O. Ferrari, L. Las Peñas &<br />

R. Kiesling (<strong>2009</strong>). Eine neue, rot<br />

blühende Gymnocalycium-Art aus<br />

Catamarca, Kakt. and. Sukk. 60(2):<br />

35-42<br />

Till, H. & G.J.A. Neuhuber (1998).<br />

Gymnocalycium baldianum – seine<br />

Geschichte und seine Synonyme.<br />

Gymnocalycium 11(1): 233-239<br />

Veerweg 18<br />

4024 BP Eck en Wiel<br />

ludwigbercht@hetnet.nl<br />

ten noorden van<br />

de Cuesta de<br />

Chilcas tot aan El<br />

Alamito en Buena<br />

Vista als overeenkomende<br />

met G.<br />

sanguiniflorum<br />

(Werd.)Werd. G.<br />

marianae is voor<br />

mij een dubbelbeschrijving<br />

hiervan<br />

en dus te stellen<br />

in de synoniemie<br />

van G. sanguiniflorum.<br />

De van het<br />

type G. baldianum<br />

afwijkende morfologische<br />

kenmerken,<br />

zoals forsere Afb. 3: De habitat van LB 1250 Foto’s van de schrijver<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 59


In memoriam Jan Essers<br />

Wim Thissen<br />

De afgelopen jaren werd Jan Essers<br />

herhaaldelijk in het ziekenhuis opgenomen.<br />

De jaren dat hij ondergronds in het<br />

mijnbedrijf werkte, eisten hun tol. Vaker<br />

werd voor zijn leven gevreesd, maar telkens<br />

kwam hij er weer bovenop en zagen<br />

wij hem weer op de maandelijkse<br />

verenigingsbijeenkomsten.<br />

In januari was er<br />

echter geen herstel<br />

meer. Jan overleed<br />

in het ziekenhuis te<br />

Heerlen op 28 januari<br />

<strong>2009</strong> op 84 jarige<br />

leeftijd. Jan was<br />

een bevlogen succulentenvriend,<br />

die<br />

zijn halve leven lid<br />

was van Succulenta<br />

en begin tachtigerjaren<br />

drie jaar afdelingssecretaris<br />

van<br />

Zuid-Limburg was.<br />

In 1994 werd hij lid<br />

van verdienste. De<br />

afgelopen 15 jaar<br />

was Jan afdelingsvertegenwoordiger<br />

bij de vergaderingen van het landelijk<br />

bestuur.<br />

Hij was een van de leden die de afdeling<br />

“droeg”. Altijd stond hij klaar om te<br />

adviseren, maar luisterde ook aandachtig<br />

naar andermans succesvolle kweekverhaal.<br />

Wie hem bezocht moest eerst<br />

mee naar de kas achter zijn woning om<br />

zijn verzameling te bekijken. Het was<br />

daarna onmogelijk om zonder plantjes<br />

of stekjes naar huis terug te keren. Jan<br />

was uitermate nauwgezet in het bijhouden<br />

van zijn plantenadministratie. Alle<br />

planten van hem waren voorzien van<br />

een “JES-<strong>nummer</strong>”.<br />

60<br />

Vrijwel niemand van de afdeling heeft<br />

géén plantjes van Jan in de kas staan.<br />

Ofschoon Jan een brede succulentenliefde<br />

had, waren echinocereussen,<br />

thephrocactussen, opuntia’s en stapelia’s<br />

toch wel zijn specialiteit. Zijn kennis<br />

kwam tot uiting in een aantal artikelen<br />

die hij schreef voor<br />

Succulenta onder<br />

de titel “Afwijkend<br />

gedrag” in de periode<br />

2005/2007.<br />

Jan gaf binnen<br />

de afdeling<br />

ook lezingen over<br />

zijn opuntia’s en<br />

toonde daarbij zelfgemaakte<br />

dia’s.<br />

Ook anderen (o.a.<br />

IVN) mochten van<br />

zijn dia’s gebruik<br />

maken. Zo droeg<br />

Jan bij aan het verspreiden<br />

van de<br />

bekendheid van de<br />

vereniging en het<br />

enthousiasmeren<br />

van anderen voor<br />

deze prachtige hobby.<br />

Jan Essers was een bekende verschijning<br />

in Nederland op beurzen en bijeenkomsten,<br />

die hij tot op hoge leeftijd<br />

frequent bezocht, samen met zijn echtgenote<br />

Else.<br />

Met het heengaan van Jan Essers verliest<br />

de afdeling Zuid-Limburg een enthousiaste,<br />

loyale en vooral deskundige<br />

verenigingsman. Met respect zullen wij<br />

aan hem terugdenken.<br />

Namens het bestuur en leden afdeling<br />

Zuid-Limburg,<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Echinocereus pensilis<br />

Henk Ruinaard<br />

Ter nagedachtenis aan Jan Essers<br />

Het geslacht Echinocereus staat bekend om zijn kort-zuilvormige planten waarvan de bloemen,<br />

op enkele uitzonderingen na, een groene stamper hebben. Er zijn echter ook een<br />

paar uitzonderingen die niet kort-zuilig zijn, maar toch tot Echinocereus gerekend worden.<br />

Echinocereus pensilis is<br />

zo’n uitzondering net als b.v.<br />

Echinocereus poselgeri. In feite<br />

lijkt E. pensilis helemaal niet<br />

op een echinocereus. De naam<br />

zegt het eigenlijk al: pensilis<br />

betekent zoiets als “hangend”.<br />

Dat slaat op de groeiwijze op<br />

de standplaatsen. Daar hangen<br />

ze namelijk over de rotsen omlaag<br />

terwijl de overige echinocereus-soorten<br />

rechtop groeien.<br />

In de echinocereus “bijbel”<br />

van W. Blum, M. Lange,<br />

W. Rischer en J. Rutow wordt<br />

Echinocereus pensilis beschreven<br />

als de enige soort van de<br />

subgenus Morangaya. De indeling<br />

van dit taxon is erg moeilijk.<br />

K. Brandegee beschreef<br />

deze plant in 1904 als vertegenwoordiger<br />

van het geslacht<br />

Cereus, maar al enkele jaren<br />

later werd hij ingedeeld bij het<br />

geslacht Echinocereus (Purper,<br />

1908). Daarin werd hij zelfs<br />

door auteurs als Backeberg<br />

(1960), welke normaal sterk<br />

naar het ‘splitting concept’ neigen,<br />

zonder commentaar geaccepteerd.<br />

In de zeventiger jaren<br />

werd door Rowley (1974)<br />

Afb. 1: E. pensilis in de kas bij Jan<br />

Essers<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 61


Afb. 2: Bloemen en knoppen van E. pensilis<br />

het monotypische geslacht Morangaya<br />

ingevoerd, maar onderzoek van N.P.<br />

Taylor toonde aan dat de grond hiervoor<br />

ontbrak. In 1985 deelde hij<br />

Morangaya pensilis weer in bij het geslacht<br />

Echinocereus [Echinocereus sect.<br />

Morangaya (Rowley) N.P. Taylor.<br />

“Intussen zijn de eerste resultaten<br />

van DNA studies (Wallace & Forquer,<br />

1995) van deze soorten en geslachten<br />

gepubliceerd. De auteurs komen<br />

tot de conclusie dat Echinocereus pensilis<br />

de primitiefste vertegenwoordiger<br />

van het geslacht is. De auteurs vermoeden<br />

wel een nauwe verwantschap met<br />

Echinocereus maritimus die verder noordelijk<br />

in Baja California voorkomt”.<br />

E. pensilis komt alleen voor in de zuidelijkste<br />

punt van Baja California (Baja<br />

California Sur, Cape region, Sierra de<br />

Laguna). Hij groeit daar omlaaghangend<br />

van rotsen in met humus gevulde spleten.<br />

De lange dunne scheuten kunnen<br />

een lengte van enkele meters bereiken<br />

62<br />

(zie Lit. 2, bld. 208 – 211).<br />

In verzamelingen komt E. pensilis niet<br />

veel voor en bloeiende planten zijn een<br />

zeldzaamheid.<br />

Op internet zijn diverse foto’s van<br />

E. pensilis te vinden. De meeste foto’s<br />

zijn echter van jonge planten in cultuur<br />

waaruit het speciale karakter van<br />

deze soort niet goed te onderscheiden<br />

is. Op www.echinocereus.de (de zéér<br />

mooie website van Martine en Andreas<br />

Ohr) is E. pensilis te zien als volwassen<br />

hangplant op de groeiplaats in Baja<br />

California. E. pensilis bloeit pas op latere<br />

leeftijd en heeft een lengte van meer<br />

dan een meter nodig voordat hij bloeirijp<br />

is. In cultuur moet je dus geduld en<br />

ruimte hebben om deze plant te zien<br />

bloeien.<br />

Eind mei 2008 belde Jan Essers mij<br />

op om aan te kondigen dat zijn meters<br />

lange E. pensilis op het punt stond om<br />

met een 10 tal bloemen te gaan bloeien.<br />

Dat was dus een unieke kans om de<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 3: Bloemen van E. pensilis<br />

bloemen van E. pensilis te fotograferen.<br />

In tegenstelling tot de meeste van deze<br />

planten groeit E. pensilis bij Jan Essers<br />

niet in een hangpot, maar staat hij in de<br />

volle grond. Wellicht daardoor groeit de<br />

plant gemiddeld zo’n 14 cm per jaar. De<br />

lange scheuten klimmen tot in de nok<br />

van de kas en hangen daar weer omlaag<br />

over de steunbuizen van de kas heen.<br />

De plant heeft meerdere scheuten waarvan<br />

er twee een lengte van ca. 3 meter<br />

hebben. Deze plant is in 1987 verkregen<br />

via Cok Grootscholten, afkomstig<br />

uit de collectie van Ed. Gay, uit de Sierra<br />

de Laguna [Cap.B.C.-region] I.S.I./1051.<br />

Bij Jan bloeit deze plant al elk jaar en<br />

doet dat al vele jaren, waarbij de bloemen<br />

zeer verspreid over de lengte voorkomen.<br />

Maar dit jaar was de bloei zéér<br />

geconcentreerd op het horizontale gedeelte<br />

(sterkere beïnvloeding door de<br />

zon?). Op een lengte van ca. 30 cm<br />

zaten, verdeeld over de twee langste<br />

scheuten, wel 11 knoppen. Gezien het<br />

ontwikkelingsstadium van de knoppen<br />

konden ze niet allemaal tegelijk bloeien,<br />

maar het is toch gelukt om er 3 in beeld<br />

te krijgen. Twee bloemen waren op dat<br />

moment al uitgebloeid en zes knoppen<br />

moesten nog gaan bloeien. De bloemen<br />

hebben geen groene stamper en<br />

in vergelijking tot de gebruikelijke echinocereus<br />

bloemen een enigszins afwijkende<br />

bloemvorm, die nog het meest<br />

doet denken aan die van E. sanpedroensis<br />

en E. ortegae. Hoewel deze 11 knoppen<br />

vrijwel aan het einde van de lange<br />

scheuten zaten (op een lengte van ca. 3<br />

meter) waren er ook een paar knoppen<br />

op een lengte van ca. 2 meter ontstaan.<br />

Op die plaats vertoonden zich ook enkele<br />

luchtwortels. Volgens Lit.1 zou E.<br />

pensilis moeilijk te stekken zijn (bld. 46),<br />

maar met zo’n luchtwortel is dat zeker<br />

geen probleem. Ook zonder luchtwortels<br />

is het mij overigens gelukt om een<br />

stek te bewortelen.<br />

Hoewel E. pensilis een beetje een<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 63


uitenbeentje is kan hij toch ook gewoon<br />

uit zaad opgekweekt worden. In 2007<br />

zaaide ik bij Martine Ohr gekochte zaden<br />

(zaad<strong>nummer</strong> MAO-0125) uit. Van de 6 zaden<br />

die ontkiemden heb ik nog 3 zaailingen<br />

over. Ondanks dat ze flink groeien zal<br />

het toch nog wel enkele jaren duren voordat<br />

ze gaan bloeien. Mijn stek van Jan<br />

Essers zal waarschijnlijk al eerder in bloei<br />

staan.<br />

Hierbij bedank ik Jan Essers voor de<br />

stek, voor zijn advies en voor het geven<br />

van de gelegenheid om deze foto’s te nemen.<br />

henk.ruinaard@tiscali.nl<br />

Afb. 4: Luchtwortel in de buurt van knoppen<br />

Literatuur<br />

Blum, W., Lange, M., Rischer, W. & Rutow,<br />

J. (1998). Echinocereus monografie,<br />

Turnhout<br />

Frank, G., Ohr, M & A. & Römer, R. (2001).<br />

Die Echinocereen der Baja California,<br />

Titisee-Neustadt<br />

Afb. 5: Zaailingen, gezaaid op 12.3.2007<br />

64<br />

Foto’s van de schrijver<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


EEN (ON)GEWOON PLEZIERIGE<br />

VERRASSING<br />

Over een Stapelia die Tridentea werd<br />

Henk Damsma<br />

Het is bijna voorspelbaar dat een zelf georganiseerde reis naar Zuid-Afrika wel de één of<br />

andere verrassing met zich meebrengt. Dat was zeker ook het geval toen mijn vrouw en ik<br />

in 2004 onze tweede reis maakten door de drie Kaapprovincies. Ook nu weer zouden we<br />

getweeën per auto rondreizen, genieten van natuur en mens en proberen hier en daar te fotograferen<br />

wat leuk genoeg leek om digitaal vast te leggen.<br />

Thuis hadden we vooraf een reisroute<br />

uitgestippeld en een bijbehorend plan<br />

met enkele locaties voor overnachting.<br />

In beginsel zou de autoreisroute beginnen<br />

in Kaapstad en dan zouden we onder<br />

andere (opnieuw) de Karoo Woestijn<br />

Nasionale Botaniese Tuin in Worcester<br />

bezoeken, die natuurlijk in het Engels<br />

Karoo Desert National Botanical Garden<br />

genoemd wordt (beide namen worden<br />

bij de ingang vermeld). Deze tuin herbergt<br />

veel verrassingen (bijvoorbeeld<br />

openingstijd van 07.00 – 18.00 uur),<br />

maar toch geheel andere dan bedoeld<br />

in de titel van dit verhaal. Misschien een<br />

volgende keer daarover.<br />

We willen eerst echter naar het Tankwa<br />

Karoo National Park en onze eerste<br />

overnachting is in een huisje aan de<br />

rand van dit park, Oudebaaskraal geheten,<br />

aan de Tanqua Rivier. Van die rivier<br />

hebben we niet echt veel gemerkt, maar<br />

het park ligt precies op de grens van<br />

de Westkaap en de Noordkaap. Tanqua<br />

Gastehuis, waar ons huisje onderdeel<br />

van is, is niet moeilijk te bereiken, maar<br />

de weg ernaartoe vanaf de R355, is een<br />

gruisweg, met een harde wasbord-structuur;<br />

1 die hardrijden letterlijk en figuurlijk<br />

1 Sommige reisbureaus hebben het wel over<br />

gravelweg; maar de engelse term “dirt road” beaan<br />

banden legt. We doen er even over.<br />

De omgeving mag zeker woestijnachtig<br />

genoemd worden, maar we vinden onze<br />

eerste hoodia en bij het huisje aangekomen<br />

treffen we een aantal flink grote<br />

Aloe dichotoma en een grote pol van A.<br />

variegata. Prachtig!<br />

Echt avontuur, maar het avonduur<br />

zou wel eens minder kunnen zijn. De<br />

energie wordt namelijk opgewekt met<br />

een klein zonnepaneel en om 22.00<br />

uur gaat het licht uit en moet je het verder<br />

(eventueel) maar zien te redden<br />

met kaarsen. Wel een probleem als je ‘s<br />

nachts bijvoorbeeld je camerabatterijen<br />

denkt te kunnen opladen, hoewel dat<br />

dan toch een luxe-probleem is. We hebben<br />

geen slaapmutsje nodig en slapen<br />

als rozen. Een korte ochtendwandeling<br />

brengt aan het licht dat hier heel lang<br />

geleden een flink bos met grote bomen<br />

moet zijn geweest, want de omgeving<br />

ligt bezaaid met stukken versteend hout.<br />

Voor een deel zelfs nog cirkelvormig gegroepeerd.<br />

schrijft zo’n weg beter: er wordt tijdens het rijden<br />

enorm veel fijn (zand)stof omhoog geslingerd en<br />

bij een tegenligger zie je in de verte vaak eerder<br />

de geproduceerde stofwolk dan de tegenligger<br />

zelf. Het auto-interieur wordt dan ook op een<br />

heel bijzondere manier “gestoffeerd”<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 65


Afb. 1: Prachtig gekleurde rode zandduinen aan de R360, begroeid met kleine struiken en bosjes kort<br />

gras. Met name de onbegroeide toppen worden steeds opnieuw gemodelleerd door de wind<br />

Na ons bezoek aan het Tankwa Karoo<br />

N.P. zijn we via Calvinia (waar we overnachten),<br />

naar Kenhardt gereden, waar<br />

we eveneens de nacht doorbrengen en<br />

waar we voor het eerst een kokerboom<br />

in bloei zien. Mooie gele bloemen en<br />

alweer een verrassing, want de foto is<br />

gemaakt op 1 september; rijkelijk laat<br />

dus voor A. dichotoma, die normaliter<br />

van juni/juli tot augustus bloeit. Kleinere<br />

en grotere avonturen en verrassingen te<br />

over, maar we willen naar het Kgalagadi<br />

Transfrontier Park met z’n enorm rijke<br />

fauna (en flora). Dit zeer grote park<br />

Afb. 2: De in het wild groeiende,<br />

veel voorkomende “Tsamma<br />

meloen”, die veel vocht levert<br />

op dorstige momen<br />

ten voor dier en mens.<br />

De wetenschappelijke naam<br />

is Citrullus lanatus var. citroides<br />

en vroeger werd<br />

de wat bittere vrucht veel<br />

gegeten door de inheemse<br />

bevolking. Er kunnen vele<br />

tientallen meloenen groeien<br />

aan slechts één enkele rank<br />

66<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 3. Zwartkopschapen, die vooral<br />

in Zuid-Afrika gefokt worden.<br />

Ze worden ook wel vetstuitschapen<br />

genoemd omdat ze<br />

het vet opslaan in ‘t achterste<br />

deel van hun lichaam<br />

(3,6 miljoen ha) ligt voor het<br />

grootste deel in Botswana<br />

en het plaatsje Askham, gelegen<br />

aan de R360 hebben<br />

we gekozen als verblijfplaats<br />

voor zowel de heen- als de<br />

terugreis naar en van het<br />

park. De reis ernaar toe is<br />

een waar feest, vanwege de<br />

schitterende rode zandduinen<br />

(zie afb. 1 en 2) en de vele soorten vogels<br />

die soms in hele groepen opstuiven,<br />

wanneer onze auto ze opschrikt.<br />

Aangekomen in het immens kleine dorp<br />

Askham vinden we onderdak in het<br />

Kalahari Sands Guest House. We krijgen<br />

een heel huis tot onze beschikking<br />

met een teveel aan ruimte. Dat is verrassend<br />

(alweer), maar dit belet ons niet<br />

om maar eens buiten te kijken en een<br />

wandeling in het dorp te maken. Meteen<br />

buiten de deur treffen we een kleine<br />

kudde zwartkopschapen. Omdat juist<br />

dit schaap in Zuid-Afrika veel voorkomt<br />

Afb. 4: Buitenpoortse tuin van Jacob en Jettie Toua in Askham<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 67


Afb. 5: Ferocactus pilosus (Galeotti ex Salm-<br />

Dyck) Werderm., aan de basis spruitend<br />

toch maar een plaatje gemaakt (afb.3),<br />

omdat ook dit bij de identiteit van het<br />

huidige land(schap) behoort. Onze wandeling<br />

wordt echter daarna pas echt onderbroken<br />

als we op de hoek van de<br />

zandweg een tuin tegenkomen met cactussen.<br />

Ik ben daar redelijk verbaasd<br />

over en maak ook daar dus een plaatje<br />

van (zie afb. 4). Dat gebeurt niet ongestoord<br />

want de waakhonden vinden<br />

mij te dichtbij komen en laten dat dan<br />

ook horen, waarop een boer naar buiten<br />

komt die wil weten wat ik in de zin heb.<br />

Ik vertel hem over mijn hobby (verzamelen,<br />

zaaien en kweken van cactussen) en<br />

zeg erbij dat ik ook wel wat andere succulenten<br />

heb en ook daarin geïnteresseerd<br />

ben. Dat bevalt hem en ik word<br />

uitgenodigd ook “binnenpoorts” foto’s<br />

te maken. Mijn aarzeling ziende en begrijpend<br />

dat ik niet zo gecharmeerd<br />

ben van zijn honden krijg ik te horen:<br />

“Blaffende honde byt nie” (hij heeft kennelijk<br />

andere ervaringen dan ik). Hij<br />

68<br />

heeft veel grote ferocactussen staan (zie<br />

bijvoorbeeld afb. 5). Ons gesprek op het<br />

erf, inmiddels samen met zijn vrouw, is<br />

heel genoeglijk. Plotseling bukt hij zich<br />

en stopt mij een enorme bos “vetplant”<br />

in de handen om mee te nemen. Ik protesteer<br />

nog dat ik zoveel (twee handen<br />

vol) niet ongemerkt mee kan nemen in<br />

het vliegtuig naar Nederland, maar dat<br />

wordt met veel aplomb en bijbehorende<br />

opmerking: “daarteen sal niemand nie<br />

beswaar hê” weggewuifd.<br />

Zoveel denk ik nog wel te weten van<br />

vetplanten dat dit een Stapelia variegata<br />

L. is of iets wat er toch wel veel op<br />

lijkt. S. variegata was m’n eerste vetplant<br />

toen ik in 1956 met m’n hobby<br />

begon. Inmiddels heb ik die niet meer<br />

(hobby wel, plant niet) en juist ook dat<br />

maakt mijn vrouw blij verrast. Ja, de<br />

bos vetplant is wel een beetje slapper<br />

dan S. variegata, maar dat komt misschien<br />

door de hoge temperatuur hier.<br />

Alleen…, zoveel vetplant ga ik toch<br />

maar niet meenemen. Ik slijt (weken later)<br />

ruim de helft aan een geïnteresseerde<br />

huisschilder in Kaapstad, na eerst gevraagd<br />

te hebben of hij een tuin heeft.<br />

En douaneveilig thuisgekomen wordt de<br />

vetplant opgepot met droge, ietwat opgewarmde<br />

grond.<br />

De vetplant blijkt echter in de winter<br />

van 2004/2005 gevoelig te zijn voor<br />

halswortelrot. Dat decimeert de plant<br />

flink en er ontstaat grote twijfel of we<br />

hier eigenlijk wel te maken hebben met<br />

een S. variegata, die immers veel ongevoeliger<br />

is voor halswortelrot. Die twijfel<br />

wordt tevens gevoed door het lezen<br />

van een artikel van P.V. Bruyns op internet.<br />

Echter de zomer geeft uitsluitsel<br />

want de “stapelia” bloeit. Het was<br />

inderdaad een stapelia, namelijk S. marientalensis<br />

Nel, tegenwoordig lijkt de<br />

betere naam Tridentea marientalensis<br />

(Nel) L.C. Leach. Een zeer fraaie foto<br />

van de bloem is te vinden in het uiterst<br />

gedegen tweedelige werk van Peter V.<br />

Bruyns, Stapeliads of Southern Africa<br />

and Madagascar, Volume II, p. 548. Een<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


eigen foto werd uiteraard<br />

ook gemaakt (zie afb. 6).<br />

Zoals op de afbeelding is<br />

te zien, is de bloemsteel<br />

slap en ca. 13 cm lang.<br />

Duidelijk te zien zijn de<br />

4-5 mm lange, grijswitte<br />

trilhaartjes van de vijfpuntige,<br />

stervormige bloem. De<br />

haartjes wapperen heen<br />

en weer bij het geringste<br />

beetje tocht. De geopende<br />

bloem, waarvan de bloembladen<br />

aan het einde van<br />

de bloemstengel ondersteund<br />

worden door 5 kleine<br />

kelkblaadjes, heeft een<br />

diameter van ca. 70 mm.<br />

De bloeitijd in de kas in<br />

Nederland is juni – augustus.<br />

De bloem heeft weinig<br />

of geen geur, hoewel<br />

Doreen Court toch voor<br />

deze soort een “horsemanure”<br />

odour vermeldt.<br />

Tja,… dat is de geur van<br />

paardenmest, en de vraag<br />

is of de europese stadsmens<br />

die nog wel kan of<br />

wil ruiken.<br />

Geïnteresseerde lezers<br />

zullen zich nu direct afvragen<br />

waarom hier een<br />

“nieuwe” geslachtsnaam<br />

gebruikt wordt of moet<br />

worden. In dit specifieke<br />

geval moet ik zonder meer<br />

verwijzen naar de indelingsinzichten<br />

van o.a. A.H. Haworth (1812), L.C. Leach<br />

(1980) en P.V. Bruyns (1995). En die<br />

inzichten staan dan beschreven in het<br />

Latijn of/en Engels ; waarbij ook het zogeheten<br />

“new latin” een rol speelt.<br />

Voor bovengenoemde geslachten<br />

Stapelia en Tridentea worden de verschillen<br />

door Peter Bruyns als volgt beschreven:<br />

Stapelia:<br />

Stems, pedicels, sepals and outside of<br />

Afb. 6: Tridentea marientalensis Nel in bloei<br />

corolla at least finely pubescent (stems<br />

sometimes nearly glabrous), leaf-rudiments<br />

deciduous, erect (except S. engleriana ),<br />

corolla often covered inside with fine slender<br />

hairs<br />

[Vrij vertaald:<br />

Stapelia: Stengels(of stammetjes),<br />

bloemstengels, kelkbladen en buitenzijde<br />

van de (bloem)kroon tenminste licht<br />

behaard (hoewel soms de stengels bijna<br />

kaal zijn),rudimentair blad dat afvalt na<br />

de groei (einde groeiseizoen), omhoog<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 69


Afb. 7 T. marientalensis<br />

staand (uitgezonderd S. engleriana) en<br />

(bloem)kroon aan de binnenzijde vaak<br />

bedekt met ragfijne haren].<br />

Tridentea:<br />

Stems, pedicels, sepals and outside of corolla<br />

glabrous, leaf rudiments spreading<br />

or absent. Inflorescences arising in lower<br />

half of stem, usually only 1 per stem. Leafrudiment<br />

deltoid to subulate, slightly constricted<br />

at base, caducous, with small multicellar<br />

hairs in stipular position and along<br />

margin but lacking stipular denticles, corolla<br />

usually covered with multicellular papillae.<br />

[Vrij vertaald:<br />

Tridentea:<br />

Stengels (of stammetjes), bloemstengels,<br />

kelkbladen en buitenzijde van de<br />

(bloem)kroon kaal( d.w.z. zonder haren),<br />

rudimentaire bladvorming, afstaand dan<br />

wel geheel afwezig.<br />

Het bloeipunt (de bloeiwijze) ontstaat<br />

in het onderste deel van de stam en normaliter<br />

slechts één per stengel ( uit zo’n<br />

bloeipunt kunnen wel meerdere bloemstelen<br />

met bloemen ontstaan; zie bijvoorbeeld<br />

afb. 7 en 8). Het rudimentaire<br />

blad is deltoïde, puntig uitlopend<br />

en daarbij in lichte mate aan de basis<br />

ingesnoerd, snel afvallend (groeiseizoen<br />

gebonden), met zeer kleine haren<br />

70<br />

Afb. 8. T. marientalensis, hier 3 bloeistengels<br />

uit één bloeipunt met één bloem en twee<br />

knoppen in ontwikkeling. (De trilhaartjes<br />

aan de bloem zijn hier minder goed zichtbaar<br />

omdat is scherpgesteld op het<br />

bloeipunt.)<br />

in stipule-positie alsook langs de rand,<br />

echter ontbrekende stipulaire tandjes.<br />

(Bloem)kroon veelal bedekt met meercellige<br />

papillen.]<br />

Tridentea betekent drietandig en heeft<br />

betrekking op de buitenste “corona lobben”.<br />

Een prachtige foto van zulke drietandige<br />

lobben bij een Tridentea gemmiflora<br />

is te vinden op internet en gemaakt<br />

door de beroemde natuurfotograaf<br />

Martin Heigan. Zeer fraaie tekeningen<br />

heeft overigens ook Dr. Peter Bruyns gepubliceerd<br />

in zijn (recente) standaardwerk<br />

“Stapeliads”, waar zelfs op het<br />

schutblad van beide delen deze drietandige<br />

corona lobben te zien zijn.<br />

Volgens Doreen Court wordt T.<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 9: De driedoring (Rhigozum trichotomum)<br />

in bloei<br />

marientalensis vooral gevonden in<br />

Namibië, vanaf de plaatsen Maltahöhe<br />

en Aus in het westen en van Stampriet<br />

in het noorden tot voorbij de grote<br />

Karas bergen in het zuiden en doorlopend<br />

tot in Zuid-Afrika in de omgeving<br />

van Augrabies Falls en zelfs (volgens<br />

Peter Bruyns ) tot aan Olifantshoek in<br />

het oosten. Dat is een heel gebied, echter<br />

leuk om te bereizen en te zoeken.<br />

Vrijwel altijd zijn deze planten te vinden<br />

onder struikgewas of tenminste bij/<br />

naast/in de buurt van iets wat (al dan<br />

niet tijdelijk) schaduw biedt. Een bekend<br />

voorbeeld van deze struiken is volgens<br />

Peter Bruyns Rhigozum trichotomum,<br />

beter bekend als Driedoring, en veelal<br />

te vinden langs rivierbeddingen en wat<br />

vlak bergachtig terrein.<br />

(Cultuur)ervaring:<br />

Inmiddels heb ik nog slechts een drietal<br />

plantjes (stekken van het oorspronkelijk<br />

materiaal). Hebben de plantjes<br />

de winter overleefd en zijn eventuele<br />

stekken zonder probleem beworteld en<br />

bewortelde planten weer gaan groeien,<br />

dan is er tot aan de herfst nauwelijks<br />

een probleem te verwachten. Het<br />

groeit (bijna) als kool. Maar de combinatie<br />

van vooral lagere temperatuur en<br />

vocht (bedoeld is nattige grond) lijkt<br />

toch een slechte combinatie. De soort<br />

is zeker gevoelig voor schimmels, waarvan<br />

dan als meest voor de hand liggend<br />

Botrytis cinerea mag worden genoemd.<br />

Deze “grauwe schimmel” (ook wel halswortelrot<br />

genoemd) is zeker gebaat bij<br />

vochtige omstandigheden<br />

N.B.Het is overigens niet echt verstandig<br />

de schimmel te benoemen aan<br />

de hand van simpele visuele waarneming<br />

(zie hiervoor het recente artikel<br />

van André van Zuijlen in Succulenta,<br />

februari <strong>2009</strong>). De enige reden waarom<br />

ik de schimmel Botrytus cinerea<br />

noem is gelegen in het “eruitzien” als<br />

de schimmel die bijvoorbeeld ook postelein<br />

“zo eruitziend” aantast. Iets wat<br />

ook jonge zaailingen nogal eens overkomt,<br />

zichtbaar als verglazend weefsel.<br />

Wetenschappelijk gezien is op deze<br />

manier benamen echter niet verantwoord.<br />

Eén enkel plantje leek het aanvankelijk<br />

zeer goed te doen op basis van<br />

Seramis, maar het doorwortelen in<br />

Afb 10 Voor een onbewerkte foto zie:<br />

http://anti-matter-3d.com/Stapeliads/Hidden<br />

Treasures of Nature.html<br />

Deze foto (macro-opname van Tridentea gemmiflora<br />

(Masson) Haw.) is gebruikt met toestemming<br />

van Martin Heigan , auteur van de schitterende<br />

fotoboeken:<br />

“Namaqualand and the Richtersveld – Nature’s<br />

Spectacular Canvas” en “South Africa – Hidden<br />

Treasures of Nature” .<br />

[Photo courtesy of Martin Heigan]<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 71


humusrijke grond en/of het halverwege<br />

de zomer plaatsen van een houten<br />

steunstokje naast deze aanvankelijk zeer<br />

goed groeiende plant, hebben mogelijk<br />

“als dragers” deze schimmel weer aangespoord,<br />

met als resultaat nu een aantal<br />

afgesneden stekken.<br />

Er is mogelijk een (in Nederland toegestaan)<br />

bestrijdingsmiddel in de handel,<br />

geheten Teldor van de firma Bayer.<br />

Het middel is toepasbaar op veel gewassen<br />

en ook op bloemisterijgewassen<br />

onder glas. Mocht iemand daar ervaring<br />

mee hebben voor wat betreft succulenten<br />

dan wil ik daar heel graag van horen.<br />

O ja, Stapelia variegata L. heet tegenwoordig<br />

Orbea variegata L.( Haw.).<br />

Waarom? Daarover misschien een volgende<br />

keer.<br />

Literatuur<br />

Court, D. (2000). Succulent Flora<br />

of Southern Africa., Rev.Edition<br />

Rotterdam.<br />

Bruyns, P.V.(2005). Stapeliads of<br />

Southern Africa and Madagascar 2<br />

Vol. Hatfield.<br />

Bruyns, P.V. (2002). The Southern<br />

African genera of the stapeliads. in<br />

ALOE 39:3&4.<br />

Zuijlen, André van (<strong>2009</strong>). Succulenta,<br />

88-1, p. 14-22<br />

http://www.naturalvisions.co.uk/imagedetail.<br />

http://anti-matter-3d.com/Stapeliads/<br />

Hidden Treasures of Nature.html<br />

http://flickr.com/photos/martin_heigan/470207078/<br />

Fig. Verspreidingsgebied van Tridentea marientalensis<br />

ssp. marientalensis, gebaseerd op de afbeelding<br />

in Stapeliads of Southern Africa and<br />

Madagascar, Volume II ,blz. 549 door P.V. Bruyns<br />

(2005) en is gebruikt met gevraagde en vermoedelijke<br />

instemming van de uitgever. [Het boek<br />

is uitgegeven door: UMDAUS PRESS, Hatfield,<br />

South Africa ]. De witte pijlpunt markeert<br />

Askham en ligt dus midden in het vindplaatsgebied.<br />

Kanunnikensven 38<br />

5646 JE Eindhoven<br />

Email: henk.damsma@freeler.nl<br />

72<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


De nooit eindigende<br />

geschiedenis van het<br />

geslacht Ariocarpus (I)<br />

Werner van Heek †<br />

Meer dan 170 jaar geleden, in 1838, verzamelde de directeur van de Botanische Tuinen van<br />

Brussel, de heer Galeotti, in de Mexicaanse provincies San Luis Potosi en Guanajuato tot<br />

dan toe onbekende planten. Hij stuurde ze naar dr. Scheidweiler, directeur van de tuinbouwschool<br />

in Gentbrugge.<br />

Scheidweiler bestudeerde toentertijd<br />

zeer intensief de meelbesboom, Sorbus<br />

aria. Omdat de vruchten van deze boom<br />

enige overeenkomsten vertoonden met<br />

de vruchten van de nieuwe planten uit<br />

Mexico, ontstond in 1838 de gekunstelde<br />

naam voor het nieuwe cactusgeslacht<br />

Ariocarpus Scheidweiler uit de woorden<br />

aria (verwijzing naar Sorbus aria) en<br />

carpus (= vrucht). In het Duitse taalgebied<br />

werd het nieuwe geslacht ook bekend<br />

als “Wollfruchtkaktus” (wolvruchtcactus).<br />

Enige tijd daarna verkreeg ook<br />

Lemaire planten uit dezelfde verzameling.<br />

Hij beschreef ze in 1839 onder de<br />

geslachtsnaam Anhalonium, met als typesoort<br />

de verzamelde planten onder de<br />

zeer kenmerkende naam A. prismaticum.<br />

Om prioritaire redenen verdween deze<br />

naam in de synoniemie.<br />

Later chemisch onderzoek van het<br />

slijm van de penwortels toonde aan<br />

dat dit verschillende alkaloïden bevat.<br />

Vermoedelijk is dit een afweermechanisme<br />

van de planten tegen vraat.<br />

Afb. 1: Ariocarpus retusus<br />

Ariocarpus werd en wordt nog steeds<br />

door Mexicaanse indianen gebruikt als<br />

narcoticum (psychedelicum) en ook als<br />

geneesmiddel tegen koorts.<br />

Tot op de dag van vandaag heeft het<br />

geslacht Ariocarpus voor veel cactusvrienden<br />

haar attractiviteit behouden.<br />

Niet in het minst door het steeds weer<br />

Tijdens het bewerken van dit artikel bereikte ons het droeve bericht van het overlijden<br />

van de heer Werner van Heek.<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 73


Afb. 2: Ariocarpus retusus<br />

ontdekken van nieuwe soorten en vormen.<br />

De nomenclatorische aanpassingen<br />

van de verschillende beschreven<br />

soorten zijn voor de meeste liefhebbers<br />

van ondergeschikt belang; zij zijn<br />

in de eerste plaats gericht op de uiterlijke<br />

schoonheid van de planten. Geheel<br />

ten onrechte wordt de cultuur van ariocarpussen<br />

vaak als moeilijk aangeduid.<br />

Juist de bloeiperiode van deze planten<br />

is - in de herfst als vrijwel alle andere<br />

cactussen zijn uitgebloeid en zich in<br />

de winterrust begeven - een meer dan<br />

welkom hoogtepunt in de collectie. Met<br />

vele bloemen per plant met hun prachtige<br />

bloemkleuren zorgen ze voor een<br />

waar vuurwerk in de kas. Deze bloemenpracht<br />

kan men zich bijna niet voorstellen<br />

als men de rest van het jaar de<br />

schijnbaar levenloze planten ziet staan.<br />

Alhoewel de cultuur op eigen wortel tot<br />

aan de bloei vele jaren in beslag kan<br />

nemen, kan men door een goede entmethode<br />

en overenten al naar drie jaar<br />

74<br />

de eerste bloemen verwachten. Deze<br />

kweekmethoden maken het overbodig<br />

dure (illegale) importen te kopen en dragen<br />

daarmee mede bij tot het behoud<br />

van de soorten op de natuurlijke groeiplaatsen.<br />

Ariocarpus retusus Scheidweiler<br />

(retusus = stomp, afgestompt, gedrukt;<br />

in het Verkade album Cactussen door<br />

A.J. van Laren in het Nederlands de<br />

puntige rozetcactus genoemd)<br />

Deze planten komen voor in de omgeving<br />

van San Luis Potosi op een hoogte<br />

van ongeveer 2300 m. Door alle auteurs<br />

werden ze indertijd beschreven als<br />

“scherp driehoekig, prismavormig of pyramidaal”.<br />

Een zeer goede afbeelding<br />

vindt men bij Backeberg, Die Cactaceae,<br />

Bd. 5 op pagina 3089. Latere bewerkingen<br />

en afbeeldingen hadden steeds betrekking<br />

op de later beschreven A. furfuraceus.<br />

Deze planten bezitten geen<br />

prismavormige knobbels, zoals duidelijk<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 3: Wolvorming<br />

Afb. 5: Ariocarpus retusus op de vindplaats<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 75


Afb. 6: Ariocarpus retusus in cultuur<br />

in de originele nieuwbeschrijving wordt<br />

vermeld. Typische retusus-vormen, die<br />

overeenkomen met de beschrijving, zijn<br />

relatief zelden gepubliceerd. Een afstudeerscriptie<br />

van J. Hecht (1984),<br />

“Beschreibung natürlicher Standort<br />

und Kulturansprüche der Gattung<br />

Ariocarpus”, Technische Universität<br />

München Freising, behandelt zeer uitvoerig<br />

de vormengroep rond A. retusus.<br />

Typische vertegenwoordigers van de<br />

oorspronkelijk prismavormige A. retusus<br />

vindt men ten westen van de stad San<br />

Luis Potosi, groeiend op relatief vlakke,<br />

rotsige heuvels. De planten bereiken hier<br />

een diameter van 10 tot 20 cm. Andere<br />

cactussen die hier voorkomen, zijn<br />

Echinocereus pectinatus en Thelocactus<br />

hexaedrophorus. De bloemkleur van A.<br />

retusus is zeer variabel. Op deze vindplaats<br />

kan men dicht naast elkaar crèmewitte,<br />

gelige en roodachtige bloemen<br />

vinden.<br />

Ten oosten van San Luis Potosi, bij<br />

het dorp Rio Verde, groeien soortgelijke<br />

planten met een duidelijk kleinere<br />

diameter maar wel met bijna dezelfde<br />

knobbelvorm als bij A. retusus. Deze<br />

vorm bereikt met 7 cm diameter haar<br />

maximale grootte. De crèmewitte bloemen<br />

zijn vrijwel hetzelfde als van de<br />

typevorm ten westen<br />

van San Luis<br />

Potosi. De planten<br />

van Rio Verde werden<br />

in 1997 door<br />

Halda en Horaček<br />

beschreven als A. retusus<br />

ssp. scapharostroides.<br />

Wie zich<br />

intensief met het geslacht<br />

Ariocarpus<br />

bezig houdt en kennis<br />

heeft van de<br />

grote variabiliteit<br />

van de verschillende<br />

soorten op hun natuurlijke<br />

vindplaatsen,<br />

is niet bepaald<br />

gelukkig met deze<br />

nieuwbeschrijving. Dikwijls onderkent<br />

men al kleine verschillen bij groeiplaatsen<br />

die maar een paar kilometer uit elkaar<br />

liggen. Door voor al die vormen<br />

van de vele vindplaatsen nieuwe namen<br />

te verzinnen en ze te beschrijven, vergroot<br />

men vermoedelijk alleen maar de<br />

onzekerheid van de liefhebber.<br />

Alle soorten van het geslacht<br />

Ariocarpus worden in de Bijlage I van de<br />

Bedreigde dier- en plantensoorten als<br />

zeer bedreigd aangegeven. Dit is principieel<br />

volkomen juist, om daarmee de<br />

planten in hun land van herkomst te beschermen.<br />

Anderzijds vindt men op de<br />

vele vindplaatsen een overvloed aan<br />

planten. Een bedreiging van de planten<br />

lijkt dan ook onwaarschijnlijk. Natuurlijk<br />

hebben vindplaatsen dicht bij een straat<br />

– ook door activiteiten van cactusliefhebbers<br />

– in de loop der jaren zichtbaar<br />

geleden. Maar wat verder van de weg af<br />

vindt men steeds weer onaangeroerde<br />

populaties met een verbluffende hoeveelheid<br />

planten.<br />

(wordt vervolgd)<br />

Foto’s van de schrijver<br />

Vert.: Ludwig Bercht<br />

Am Scherfenbrand 165<br />

51375 Leverkusen Duitsland<br />

76<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Boekbespreking<br />

Ton Pullen<br />

A checklist of Brachystelma, Ceropegia and<br />

the genera of the Stapeliads,<br />

Door Dennis de Kock en Ulrich Meve.<br />

Uitgegeven door de International Asclepiad<br />

Society, 2007. Taal: Engels. Paperback 127<br />

pp., 210 x 295 mm. Prijs: € 20.<br />

Deze uitgave bevat een opsomming<br />

van alle namen, die met betrekking tot<br />

de in de titel genoemde planten in omloop<br />

zijn of geweest zijn. Van alle namen<br />

(ook van de synoniemen) wordt aangegeven<br />

waar, wanneer en door wie ze gepubliceerd<br />

zijn. Ook de vindplaats wordt<br />

vermeld, hoewel niet gedetailleerd.<br />

Het grootste deel van de publicatie<br />

wordt ingevuld met de namen van de<br />

stapelia-achtigen. Dit deel is geschreven<br />

door de Zuid-Afrikaan Dennis de Kock,<br />

evenals het deel over Ceropegia. De<br />

Brachystelma-lijst is samengesteld door<br />

de Duitser Ullrich Meve.<br />

Hoewel niet alle genoemde soorten<br />

zijn afgebeeld is er op vrijwel elke pagina<br />

wel een foto afgedrukt. Deze foto’s<br />

zijn van goede kwaliteit.<br />

Voor liefhebbers van dit soort vetplanten<br />

lijkt mij deze publicatie een handig<br />

hulpmiddel, goed om bij de hand te<br />

hebben.<br />

Het boek is verkrijgbaar via Wim<br />

Alsemgeest,<br />

zijn adres<br />

staat in elke<br />

Succulenta.<br />

Rinkslag 19<br />

7711MX<br />

Nieuwleusen<br />

Chihuahua, Kakteenreise<br />

durchs<br />

Tarahumaraland,<br />

door Werner Rischer.<br />

Uitgegeven als<br />

Sonderausgabe<br />

2007 van Der<br />

Echinocereenfreund<br />

door Arbeitsgruppe Echinocereus der<br />

Deutsche Kakteen-Gesellschaft e.V.,<br />

Rhauderfehn. ISBN-10:3-00-020603-5. 415<br />

pp., 176 x 240 mm. Gebonden. Prijs € 45.<br />

Chihuahua is één van de noordelijke<br />

deelstaten van Mexico. De auteur van dit<br />

boek heeft een aantal reizen gemaakt<br />

door Chihuahua, op zoek naar cactussen.<br />

In dit boek vertelt hij over zijn reizen<br />

en over de door hem gevonden<br />

planten. Bovendien is hij geïnteresseerd<br />

in het Tarahumara-volk, dat hier leeft.<br />

Behalve aan de door hem gevonden<br />

planten besteedt hij ook veel aandacht<br />

aan de landschappen, de mensen, de<br />

architectuur en allerlei culturele zaken.<br />

Natuurlijk is er veel ruimte en tijd ingeruimd<br />

voor de studie van de gevonden<br />

cactussen, maar ook de dierenwereld en<br />

de andere planten komen uitvoerig aan<br />

bod.<br />

Het boek is tweetalig. In een tweekoloms<br />

opmaak vinden we steeds links de<br />

Duitse tekst en rechts de Engelse tekst.<br />

De tekst is verhalend van karakter en<br />

prettig leesbaar. Er staan veel foto’s in<br />

dit boek, die van goede kwaliteit zijn.<br />

Een goed boek voor de liefhebbers<br />

van Mexicaanse cactussen, waarbij vooral<br />

het geslacht Echinocereus goed vertegenwoordigd<br />

is. Maar ook de liefhebbers<br />

van reisverhalen komen goed aan<br />

hun trekken.<br />

Het boek is verkrijgbaar via de beheerder<br />

van de boekenbeurs van<br />

Succulenta, Wim Alsemgeest.<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 77


Succulentennieuwtjes<br />

Ton Pullen<br />

In het Duitstalige Kakteen und andere<br />

Sukkulenten [59 – 11, nov. 2008]<br />

vinden we een bijdrage van Van Heek<br />

over Espostoopsis dybowskii. Knebel<br />

schrijft over winterharde cactussen.<br />

Stützel behandelt Dracaena draco van<br />

Tererife. Schmied bespreekt Aloe parvula<br />

en andere kleinblijvende aloes.<br />

Rudzinski stelt een onbekende mammillaria<br />

in woord en beeld voor.<br />

Het volgende <strong>nummer</strong> van dit periodiek<br />

[K.u.a.S. 59 – 12, dec. 2008]<br />

opent met een verslag van een reis<br />

door Noord-Mexico van het echtpaar<br />

Breckwoldt. Boeue, Weisbeck & Horn<br />

wijden een uitvoerig artikel aan de<br />

bloeiwijze van yucca’s. Sedum hintonii<br />

is het onderwerp van een bijdrage door<br />

Schmied. Dezelfde auteur bespreekt<br />

Huernia clavigera.<br />

Het Amerikaanse Cactus & Succulent<br />

Journal [80 – 5, sept./oct. 2008]<br />

brengt een artikel van Pino, waarin hij<br />

3 nieuwe peperomia’s uit Peru voorstelt:<br />

Peperomia dolabriformis var. multicaulis,<br />

P. dolabriformis var. lombardii en<br />

P. chutanka. Ribbens & Giesler vonden<br />

Opuntia fragilis in Michigan. Braun &<br />

Esteves publiceren Melocactus alex-bragei<br />

als nieuwe soort. Roberts behandelt<br />

Echinofossulocactus (bij ons tegenwoordig<br />

beter bekend onder de geslachtsnaam<br />

Stenocactus). Burleigh, Roberts<br />

& Wagner schrijven een lezenswaardig<br />

artikel over de pH van ons gietwater.<br />

Janeba bespreekt Sclerocactus nyensis.<br />

In Novon [18 – 2, 2008] brengen<br />

Machado & Larocca de nieuwbeschrijving<br />

van Parodia gaucha. De auteurs<br />

Henssen & Gerloff laten er geen gras<br />

over groeien: zij combineren deze soort<br />

onmiddellijk om tot Notocactus gaucha<br />

[Internoto 29 – 4, nov. 2008].<br />

78<br />

Euphorbia World [4 – 2, sept.2008]<br />

opent met een bijdrage van Susan<br />

Carter over de euphorbia’s van Tanzania.<br />

Euphorbia multiceps vormt het onderwerp<br />

van een artikel van Rikus van<br />

Veldhuisen. Euphorbia bergii wordt besproken<br />

door Hargreaves.<br />

Cactus & Co. [12 – 3, sept. 2008]<br />

opent met een uitgebreid artikel over<br />

Agave victoriae-reginae, door Gonzalez.<br />

Ettelt behandelt Oroya borchersii.<br />

Williamson wijdt een bijdrage aan Aloe<br />

pillansii. Aloe acutissima ssp. itampolensis<br />

wordt als nieuwe subspecies gepubliceerd<br />

door Rebmann. Sherrah bezocht<br />

Grao Mogol in de Braziliaanse deelstaat<br />

Minas Gerais en bericht over zijn vondsten<br />

daar.<br />

Het Italiaanse Piante Grasse [28 –<br />

3, 2008] opent met een uitgebreid artikel<br />

over Mexico van Speranza &<br />

Centa. Afferni houdt zich bezig met<br />

Stenocereus eruca. Stocco schrijft over<br />

mesems: Lithops en Glottiphyllum. Het<br />

blad brengt tevens een ‘special’ over<br />

Gymnocalycium. De tekst van Wolfgang<br />

Papsch is geheel in het Duits.<br />

In het Franstalige Succulentes [No.4,<br />

nov. 2008] opent Castillon met een<br />

bijdrage over Aloe ibitiensis en verwante<br />

soorten. Delange schrijft over<br />

Australische succulenten. Bonnefand<br />

houdt zich bezig met Echinocactus<br />

texensis. Welwitschia mirabilis vormt<br />

het onderwerp van een bijdrage van<br />

Fontaine.<br />

Dit tijdschrift brengt ook een ‘special’<br />

uit, die geheel gewijd is aan zuilvormige<br />

cactussen.<br />

Cactus Adventures [No.80, okt.<br />

2008] bevat de nieuwbeschrijving van<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Aloe johannis-bernardii, afkomstig van<br />

Madagaskar. De auteur is J.P. Castillon.<br />

Veliz Perez houdt zich bezig met de weinig<br />

bekende Myrtillocactus eichlamii,<br />

een endemische soort uit Guatemala.<br />

Cactus World, Journal of the British<br />

Cactus & Succulent Society [ 26 – 3,<br />

sept. 2008] opent met een artikel van<br />

Janeba over Echinomastus johnsonii.<br />

Kapitany schrijft over Australische<br />

Succulenten. Hochstätter houdt zich bezig<br />

met het genus Pediocactus. Plowes<br />

behandelt de stapelia-achtigen van<br />

Senegal.<br />

In Cactaceae Systematics Initiatives<br />

24 stelt Ostolaza Austrocylindropuntia<br />

floccosa ssp. yanganucensis als nieuwe<br />

naam van Tephrocactus yanganucensis<br />

voor. Charles houdt zich bezig met<br />

Gymnocalycium. Hij publiceert de nieuwe<br />

naamscombinaties G. hyptiacanthum<br />

ssp. netrelianum. G. hyptiacanthum ssp.<br />

uruquayense en G. mostii ssp. valnicekianum.<br />

mogelijke bedreigingen wordt in een<br />

apart kadertje gesproken.<br />

Van Heek & Strecker erkennen 13 verschillende<br />

taxa: 10 soorten, 1 ondersoort<br />

en 2 variëteiten. Ter vergelijking: In<br />

het New Cactus Lexicon erkennen Hunt<br />

c.s. 7 soorten en 1 subspecies. Over<br />

de foto’s kan gezegd worden, dat het er<br />

veel zijn (139) en dat zij van prima kwaliteit<br />

zijn. Dat is dan ook de grootste<br />

verdienste van dit boek. Een hoofdstuk<br />

over de cultuur, waarin veel aandacht<br />

besteed wordt aan het enten van zaailingen<br />

op Pereskiopsis, sluit het boekwerk<br />

af.<br />

Tenslotte volgt nog een literatuuroverzicht.<br />

Dit boek kan zeker aanbevolen worden<br />

voor alle liefhebbers van Mexicaanse<br />

cactussen. Voor de prijs (€ 12) hoeft u<br />

het niet te laten. Het boek is te bestellen<br />

door overmaken van dit bedrag op de<br />

rekening van de DKG. Voor meer bijzonderheden<br />

kunt u de KuaS van december<br />

2008 raadplegen. U dient wel uw lidmaatschaps<strong>nummer</strong><br />

te vermelden.<br />

Avonia [26 – 4, 2008] brengt een<br />

artikel over bontbladige yucca’s van<br />

Boeuf, Heim & Weissbeck. Heiss houdt<br />

zich bezig met winterharde soorten<br />

uit het geslacht Delosperma. Versteeg<br />

schrijft over Jovibarba heuffelii, terwijl<br />

Szabo & Mohacsi een bijdrage wijden<br />

aan winterharde agaven.<br />

Onder auspiciën van onze Duitse zustervereniging<br />

(DKG) is een boekje verschenen<br />

over het geslacht Ariocarpus.<br />

De auteurs zijn Werner van Heek & Willi<br />

Strecker. Het telt 128 pagina’s, formaat<br />

17 x 24 cm.<br />

Na een inleiding volgt een kort hoofdstukje<br />

over de verbreiding van de soorten<br />

uit dit genus, compleet met een<br />

overzichtskaart. Het grootste deel van<br />

het boek is gewijd aan de bespreking<br />

van de soorten. Naast een beschrijving<br />

zijn er bijzonderheden vermeld over de<br />

ontdekking, de naamgeving etc. Over<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 79


Anacampseros vanthielii<br />

Henk Ruinaard<br />

Het gebeurt niet vaak dat een nieuw beschreven succulent wordt vernoemd<br />

naar een landgenoot. Anacampseros vanthielii kreeg zijn naam<br />

op grond van de verdiensten van Jacques van Thiel voor de geslachten<br />

Anacampseros en Avonia. Graham Williamson was de naamgever en<br />

hij beschreef de plant in 2006 in ALOE, het blad van de Zuid-Afrikaanse<br />

Succulenten Vereniging.<br />

Anacampseros hoort thuis in de<br />

Anacampseros groep in de familie van<br />

de Portulacaceae. Het is een geslacht<br />

van compacte dwergstruikjes met korte,<br />

dikke, vertakte stammetjes en groen<br />

of rood verkleurd blad. Onder de grond<br />

bevinden zich verdikte wortels. De succulente<br />

blaadjes groeien in rozetten of<br />

korte zuiltjes. De plantjes groeien en<br />

bloeien met gemak in een 5½- of 6½cm<br />

potje. De bloemen zijn relatief groot<br />

(zie foto 1). Elke bloem is slechts één<br />

keer een paar uur geopend aan het einde<br />

van de middag, bloemkleur wit tot<br />

violet. De planten kunnen in de kas<br />

goed overwinteren, mits de potgrond<br />

droog gehouden wordt en het vorstvrij<br />

blijft. De naam Anacampseros komt uit<br />

het Grieks en betekent vrij vertaald “wat<br />

aan de liefde voorafgaat”. Hiermee wordt<br />

het bier bedoeld dat met behulp van<br />

deze plantjes door de inheemse bevolking<br />

werd gebrouwen!<br />

Anacampseros vanthielii behoort tot<br />

de Telephiastrum groep binnen het geslacht<br />

Anacampseros. Deze groep is<br />

uniek gekenmerkt door zaden die in een<br />

papierachtig omhulsel zitten. Dat papier<br />

bevordert de verspreiding met<br />

de wind en het aantrekken en<br />

vasthouden van vocht uit dauw.<br />

Een ander kenmerk is het relatief<br />

grote, gladde en groene<br />

blad. Tot de groep behoren<br />

ook de bekende soorten A.<br />

telephiastrum, A. rufescens, A.<br />

marlothii, A. lanceolata en nog<br />

een viertal onbeschreven soorten.<br />

Binnen de groep heeft A.<br />

vanthielii de kleinste blaadjes;<br />

Afb. 1: Anacampseros vanthielii in cultuur<br />

Foto van de schrijver<br />

80<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 2: Anacampseros vanthielii op de groeiplaats<br />

de plant is op de groeiplaats een miniatuurtje.<br />

Vandaar dat de plant aanvankelijk<br />

van de toepasselijke voorlopige<br />

naam A. miniatura werd voorzien.<br />

A. vanthielii is al sinds omstreeks 1980<br />

bekend. Desmond Cole vond de plant<br />

(CM236) ten zuiden van Steinkopf,<br />

evenals John Lavranos op een later<br />

tijdstip. Derek Tribble zag planten<br />

(DT2466) bij Anenous Pass. Lavranos<br />

vond ook nog planten op de Komaggas<br />

Pass en Van Thiel vond in 2006 een<br />

nieuwe groeiplaats vlakbij Springbok. Al<br />

deze plaatsen bevinden zich centraal in<br />

Namaqualand, Zuid-Afrika, en bestaan<br />

in de meeste gevallen uit grote granieten<br />

heuvels op ±1000 m hoogte. De planten<br />

groeien daar in rotsspleten (zie foto<br />

2), in zanderige pannen of onder struiken,<br />

vaak goed beschermd tegen vraat<br />

door dieren. De temperaturen op de<br />

Foto J. van Thiel<br />

groeiplaatsen kunnen ’s zomers tot rond<br />

de 40 o C oplopen en ’s winters dalen<br />

tot rond het vriespunt.<br />

Maike Gerbaulet (Universiteit<br />

Hamburg) publiceerde als proefschrift<br />

in 1992 een nieuwe taxonomie voor<br />

de Anacampseros groep, gebaseerd op<br />

een uitgebreide analyse van plantkarakteristieken.<br />

Het was een verantwoorde<br />

taxonomie, helaas echter ook onvoldoende<br />

praktisch en rigoreus, want<br />

zij handhaafde bijvoorbeeld de namen<br />

Anacampseros en Avonia als subgenus<br />

en niet als geslacht. Daarnaast schreef<br />

zij in het Duits, wat internationaal<br />

niet veel gelezen werd. Rowley voerde<br />

een paar jaren later alsnog de zelfstandige<br />

geslachten Anacampseros en<br />

Avonia in, maar bracht ook een onwetenschappelijke<br />

samenvoeging teweeg<br />

van totaal verschillende Australische<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 81


Anacampseros groep (praktische indeling)<br />

geslacht eventuele groep soort verspreiding<br />

Anacampseros Telephiastrum groep A. lanceolata zuidelijk Afrika<br />

A. marlothii<br />

A. rufescens<br />

A. telephiastrum<br />

A. vanthielii<br />

± 4 nieuwe soorten<br />

Filamentosa groep A. arachnoides<br />

enz.<br />

andere groepen enz.<br />

Avonia Quinariagroep enz. Avonia quinaria<br />

enz.<br />

(nieuwe naam nodig)<br />

monotypische<br />

geslachten<br />

Anacampseros<br />

australiana<br />

zuidelijk Afrika,<br />

Somalië<br />

Australië<br />

Grahamia G. bracteata Argentinië<br />

Talinaria T. palmeri Mexico<br />

Talinopsis<br />

T. frutescens<br />

Xenia X. vulcanensis Argentinië, Bolivia<br />

(nieuwe naam nodig)<br />

Anacampseros<br />

kurtzii<br />

Argentinië<br />

en Amerikaanse geslachten onder de<br />

naam Grahamia. Rowley’s taxonomie<br />

werd door Gerbaulet in 1995 verworpen.<br />

Het uiteindelijke resultaat van<br />

deze tegengestelde bewerkingen ziet er<br />

nu wat rommelig uit, maar er valt mee<br />

te werken (zie kader). De geslachten<br />

Anacampseros en Avonia ex Rowley zijn<br />

gehandhaafd en het “gelumpte” kunstmatige<br />

geslacht Grahamia is opgedeeld<br />

in de correcte monotypische geslachten.<br />

Twee planten zijn nu “wees” en moeten<br />

nog heringedeeld worden. Het wordt tijd<br />

dat een botanicus zich weer eens gedegen<br />

met de Anacampseros-groep bezig<br />

houdt.<br />

De bloemen van de soorten in de<br />

Anacampseros groep hebben altijd 5<br />

kroonbladeren, die afhankelijk van de<br />

soort, afgerond of spits kunnen toelopen<br />

82<br />

en in kleur variëren van wit tot licht roze<br />

tot donker violet (zie foto 3). De bloemen<br />

gaan slechts één maal open, van<br />

ongeveer 4 uur ’s middags tot 7 uur ’s<br />

avonds, vaak aan het einde van zonnige<br />

of warme dagen. Ze zijn meestal zelffertiel<br />

en produceren erg makkelijk zaden.<br />

Soms worden zelfs levensvatbare zaden<br />

geproduceerd zonder dat de bloemen<br />

open zijn gegaan (cleistogamie = zelfbevruchting<br />

in gesloten bloem). Dit maakt<br />

het vermenigvuldigen van cultuurplanten<br />

eenvoudig, maar heeft ook het risico<br />

van het uitzaaien van planten in naburige<br />

potjes of zelfs verder als het in<br />

de kas flink waait. Zo heeft bijvoorbeeld<br />

mijn exemplaar van Anacampseros vanthielii<br />

(afkomstig van J. van Thiel) me<br />

het afgelopen jaar verrast met 155 zaden.<br />

Zaden van Anacampseros, Avonia en<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 3: Anacampseros vanthielii<br />

foto van de schrijver<br />

Afb. 4: Anacampseros vanthielii<br />

foto J. van Thiel<br />

Grahamia worden al jaren in de zaadlijst<br />

van het Clichéfonds aangeboden.<br />

Anacampseros vanthielii is zelfs al in<br />

1985 (helaas foutief) aangeboden als A.<br />

retusa (afkomstig van Steven Hammer).<br />

Vanaf 1994 zijn deze zaden aangeboden<br />

als A. rufescens var. nova en vanaf 1997<br />

als A. miniatura n.p.<br />

De verzorging van Anacampseros is<br />

gelijk aan die van allerlei andere kleine<br />

succulenten uit zuidelijk Afrika. Ze passen<br />

zich goed aan de seizoenen van het<br />

noordelijk halfrond aan, dus water geven<br />

in de zomer en ‘s winters droog houden.<br />

In de winter kunnen ze temperaturen<br />

van even boven het vriespunt verdragen.<br />

Oppotten in een goed doorlatend<br />

substraat en in een potje dat net groot<br />

genoeg is voor de plant. ’s Zomers is<br />

het aan te raden om ze warm en in het<br />

volle licht te zetten, bijvoorbeeld boven<br />

in de kas. In dat geval moet er wel goed<br />

geventileerd worden om verbranding te<br />

voorkomen. Te grote potten en te weinig<br />

licht leiden tot lelijk uitgegroeide, geëtioleerde<br />

(langgerekte) planten. Ongeveer<br />

8 keer water geven van <strong>april</strong> tot september,<br />

bij voorkeur door de hele pot goed<br />

te doordrenken. Tenslotte is het sterk<br />

aan te raden om de planten minstens<br />

elke 2 jaar te verpotten of anders regelmatig<br />

bij te voeden met kunstmest.<br />

Met dank aan Jacques van Thiel voor<br />

zijn waardevolle suggesties en aanvullingen.<br />

Literatuur<br />

Gerbaulet, M. (1992). Die Gattung<br />

Anacampseros L. (Portulacaceae).<br />

Untersuchungen zur Systematik. Bot.<br />

Jahrb. Syst. 113:477-564<br />

Rowley, G.D. (1995). Anacampseros,<br />

Avonia, Grahamia, A Growers<br />

Handbook. The Britisch Cactus and<br />

Succulent Society, UK<br />

Gerbaulet, M. & Struck, M (1995).<br />

Anacampseros and allied genera – A<br />

reply. Bot. Jahrb. Syst. 117:359-364<br />

Williamson, G. (2006). A new<br />

Anacampseros L and two new Avonia<br />

(Mey. ex Fenzl) G.D.Rowley species<br />

(Portulacaceae) from Northern<br />

Naquamaland, South Africa. Aloe<br />

43:1:2006, 12-16<br />

Henk Ruinaard<br />

henk.ruinaard@tiscali.nl<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 83


Het geslacht Gymnocalycium,<br />

een overzicht (I)<br />

Ludwig Bercht<br />

De enquête die is uitgevoerd onder het ledenbestand van Succulenta, wees uit dat de interesse<br />

voor het geslacht Gymnocalycium op een eervolle tweede plaats staat. Enerzijds niet<br />

verwonderlijk voor een geslacht van een dergelijke omvang en met soorten die zich mogen<br />

verheugen in een zeer brede belangstelling; anderzijds heel opmerkelijk omdat ik er in de<br />

dagelijkse beslommeringen weinig van merk. Redenen te over om u weer eens bij te praten<br />

over het geslacht.<br />

Er is veel gebeurd en nog meer<br />

geschreven over het geslacht<br />

Gymnocalycium sinds ik in het februari<strong>nummer</strong><br />

van 1983 begon met een serie<br />

over het geslacht dat uiteindelijk veertien<br />

afleveringen zou gaan beslaan. Met<br />

veel genoegen ga ik weer beginnen aan<br />

een overzicht en u op de hoogte brengen<br />

van de huidige stand van zaken. Bij<br />

sommige onderwerpen zal ik mij misschien<br />

onthouden van commentaar,<br />

maar bij andere zult u kunnen lezen hoe<br />

ik erover denk. U zult mij niet betrappen<br />

op volledigheid en er zullen zeker foutjes<br />

gemaakt worden. Een aanleiding te<br />

meer voor u als lezer om te reageren.<br />

De reacties zullen de basis vormen om<br />

tussentijds en aan het einde van de serie<br />

aanvullingen, correcties en zo meer<br />

te presenteren.<br />

De kennis over het geslacht<br />

Gymnocalycium heeft een enorme stimulans<br />

gekregen in de beginjaren tachtig<br />

van de vorige eeuw. Natuurlijk waren<br />

daarvoor al groepen gevormd, zoals<br />

in Oostenrijk, die studies wijdden aan<br />

het geslacht, maar die na een paar jaar<br />

om verschillende redenen weer uitdoofden.<br />

Rond de jaren tachtig stimuleerde<br />

de Deutsche Kakteen Gesellschaft het<br />

ontstaan van Ringbriefe. Een daarvan<br />

84<br />

was gewijd aan Gymnocalycium. Uit<br />

een behoefte om elkaar ook eens te<br />

ontmoeten, was er een bijeenkomst<br />

georganiseerd tijdens de Beurs van<br />

Osnabrück. Dit initiatief groeide uit<br />

tot een jaarlijks treffen en tot het oprichten<br />

van het tijdschrift Gymnos. De<br />

jaarlijkse weekendbijeenkomsten bestaan<br />

nog steeds en zullen dit jaar<br />

voor de 25 e keer plaatsvinden; het tijdschrift<br />

verschijnt niet meer. Enkele jaren<br />

na de start van dit initiatief werd ook<br />

in Oostenrijk een Arbeitsgruppe gevormd.<br />

Deze zeer actieve groep geeft<br />

een losbladig, uitstekend verzorgd tijdschrift<br />

“Gymnocalycium” uit en organiseert<br />

jaarlijks een weekendbijeenkomst<br />

in Eugendorf. De contacten tussen beide<br />

groepen is zeer intensief en omdat<br />

de inzichten niet altijd parallel lopen<br />

gaan de discussies er soms stevig aan<br />

toe. Aan elkaars jaarlijkse weekendbijeenkomsten<br />

wordt natuurlijk deelgenomen;<br />

de afspraak is dat de bijeenkomst<br />

in Eugendorf normaliter plaatsvindt in<br />

het weekend voorafgaande aan Pasen<br />

en de andere, de laatste jaren in Niftrik,<br />

normaliter in het eerste weekend van<br />

september. Achter beide activiteiten<br />

staat dus een werkgroep die enerzijds<br />

hand- en spandiensten levert voor het<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 1: Gymnocalycium mihanovichii met alle typische Gynmno-kenmerken<br />

van knop via bloem tot vrucht.<br />

welslagen van de bijeenkomsten, maar<br />

ook zorgt voor een goede basis voor de<br />

voordrachten en discussies.<br />

De twee genoemde zijn gelukkig niet<br />

de enige groepen die zich bezig houden<br />

met gymnocalyciums. Op dit moment is<br />

in Tsjechië ook al vele jaren een groep<br />

actief bezig met gymnocalyciums en in<br />

Italië begint een groep langzaam vaste<br />

vormen aan te nemen. Plaatselijke initiatieven<br />

in verschillende landen, zoals<br />

in Nederland<br />

en België, hebben<br />

het slechts<br />

een aantal jaren<br />

volgehouden.<br />

Het tijdschrift<br />

The Chileans,<br />

dat zich richt op<br />

alle geslachten<br />

in Zuid-Amerika,<br />

besteedt ook regelmatig<br />

aandacht<br />

aan onze<br />

planten.<br />

Botanici, of het<br />

nu wetenschappelijk<br />

gevormde<br />

beroepsmensen<br />

waren of door<br />

zelfstudie gevormde<br />

liefhebbers,<br />

hebben<br />

altijd behoefte<br />

gehad planten<br />

te voorzien van<br />

een wetenschappelijke<br />

naam. Al<br />

voor de tijd van<br />

Linneaus waren<br />

cactussen en<br />

vetplanten bekend<br />

en deze<br />

werden toen beschreven<br />

met<br />

lange namen,<br />

waarin vaak<br />

een bepaald<br />

kenmerk werd<br />

aangeduid. Met de invoering van het<br />

binaire stelsel veranderde dit radicaal.<br />

Er ontstond steeds meer behoefte aan<br />

een systematiek van indeling van soorten<br />

en de namen werden teruggebracht<br />

tot twee woorden (al snel weer uitgebreid<br />

met subsoort, variëteit, subvariëteit<br />

en forma). Toen de eerste Gymno naar<br />

Europa kwam en in 1812 werd beschreven<br />

als Cactus gibbosus Haw. was de<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 85


Afb. 2: G. saglionis kan uitgroeien tot een magistrale plant<br />

opsplitsing nog niet zo ver gevorderd,<br />

maar al gauw werd de behoefte hieraan<br />

gevoeld en kwam C. gibbosus terecht<br />

in het geslacht Echinocactus, dat<br />

was opgesteld door Link en Otto. Het<br />

ontdekken en naar Europa brengen van<br />

cactussen nam zo’n vlucht dat het noodzakelijk<br />

bleek het geslacht Echinocactus<br />

op te delen in zeven groepen: Theloidei,<br />

Hybogoni, Microgoni, Stenogoni,<br />

Macrogoni, Asterioidei en Gymnocarpi.<br />

De tot dan toe bekende, later onder<br />

Gymnocalycium vallende, soorten kwamen<br />

terecht onder Hybogoni, wat bultig<br />

kantige betekent.<br />

Het ontstaan van de geslachtsnaam<br />

Gymnocalycium is op zich een leuke<br />

geschiedenis. In 1845 vermeldt<br />

Ludwig Pfeiffer, dat hij deze naam voor<br />

het eerst heeft gebruikt in de catalogus<br />

van Schelhas in 1843. Deze catalogus<br />

is niet terug te vinden en kan<br />

derhalve niet als oorsprong voor de<br />

naam aangewend worden. In 1844<br />

86<br />

verschijnt het “Taschenbuch für den<br />

Cacteenliebhaber” van Ludwig Mittler,<br />

waarin Gymnocalicium wordt opgevoerd,<br />

evenwel met duidelijke verwijzing naar<br />

Pfeiffer. Dit moet als offciële geboorte<br />

van de geslachtsnaam worden aangemerkt.<br />

Omdat de naam in latere jaren<br />

steeds als Gymnocalycium geschreven<br />

werd, wat terug gaat op Pfeiffer, is<br />

in 1994 op voorstel van Metzing deze<br />

schrijfwijze geconserveerd. De formele<br />

geslachtsnaam is dan Gymnocalycium<br />

Pfeiffer ex Mittler 1844. De naam is gevormd<br />

uit de Griekse woorden gymnos<br />

(= naakt) en calyx (= buis), dus planten<br />

met een naakte, onbehaarde bloembuis.<br />

Bij de opstelling van het geslacht werden<br />

drie bekende soorten, E. gibbosus,<br />

E. reductus en E. denudatus onder<br />

Gymnocalycium opgenomen, twee andere<br />

soorten niet. Van deze drie is E.<br />

gibbosus de oudste en daarmee de typesoort<br />

van het geslacht.<br />

De geslachtsnaam moest nog lang<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Afb. 3: G. mesopotamicum, een dwerg in het geslacht<br />

wachten op volledige erkenning. Het<br />

waren vooral de Duitse cactologen die<br />

zich hiertegen verzetten. Tot en met<br />

Schumann – en ook Backeberg was in<br />

zijn beginjaren nog niet door de bocht<br />

- bleef men het oude systeem omarmen.<br />

Het waren Britton en Rose die de<br />

geslachtsnaam Gymnocalycium eindelijk<br />

een stevige plaats gaven. Dat ze een<br />

misser maakten met de aanwijzing van<br />

E. denudatus als typesoort zij hun vergeven.<br />

Het aantal soorten dat tot<br />

Gymnocalycium gerekend wordt, steeg<br />

snel. In 1959 vermeldt Backeberg 65<br />

soorten, Ito onderscheidt 6 jaar later<br />

ruim 80 soorten. Met de activiteiten<br />

van vele veldonderzoekers in de laatste<br />

40 jaar is het aantal geldig beschreven<br />

soorten tot over de 160 gestegen, alle<br />

subspecies en variëteiten nog buiten beschouwing<br />

latend. Hunt erkent in 2006<br />

43 soorten definitief en 17 provisorisch.<br />

Het grote aantal soorten gaf al<br />

spoedig aanleiding tot het zoeken naar<br />

een mogelijkheid tot onderverdeling.<br />

Het viel al snel op dat verschillende zaden<br />

overeenkomsten vertonen, maar<br />

ook dat de zaden samen te vatten zijn<br />

tot een aantal groepen. Deels zijn de<br />

voorgestelde systemen geldig beschreven,<br />

deels alleen maar als een hulpmiddel<br />

voorgesteld. Het eerste belangrijke<br />

systeem op basis van zaadvormen werd<br />

ontwikkeld door Fric (gepubliceerd door<br />

Kreuzinger in 1935), dat in 1969 de basis<br />

vormde voor het formele systeem<br />

volgens Schütz. Enkele formele correcties<br />

hierop zijn later verschenen. In 1968<br />

publiceerde Buxbaum zijn onderverdeling<br />

op basis van zaadvormen. Beide<br />

systemen hebben hun overlappingen en<br />

hun tekortkomingen. In 2001 verschijnt<br />

de onderverdeling van het geslacht volgens<br />

Hans Till. Hij geeft een verdeling<br />

niet alleen op zaadkenmerken, maar betrekt<br />

ook andere aspecten van de soorten<br />

erbij. Het geheel is voor hem ook<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 87


een basis om in te gaan op de fylogenetische<br />

samenhang van de zaadgroepen.<br />

Ter volledigheid zij vermeld dat er<br />

ook systemen zijn ontwikkeld op basis<br />

van alleen plantkenmerken. Ik ga hier<br />

niet verder op in. Een zeer goed overzicht<br />

van de verschillende onderverdelingen<br />

geeft Wolfgang Papsch (2008)<br />

in een supplement-uitgave van Piante<br />

Grasse, geheel gewijd aan het geslacht<br />

Gymnocalycium.<br />

In mijn in de inleiding genoemde serie<br />

heb ik het systeem volgens Buxbaum<br />

gevolgd. Dat bestaat uit 12 series met bij<br />

twee series nog een opsplitsing in twee<br />

onderseries. Min of meer zal dat ook<br />

het uitgangssysteem zijn voor de rest<br />

van deze publicatieserie, maar vooral<br />

de opvattingen van Till zullen ruimschoots<br />

erbij worden betrokken. Het zij<br />

duidelijk gezegd dat met de groepsindeling<br />

en –benamingen die ik zal gebruiken,<br />

geen officiële indeling van het<br />

geslacht wordt nagestreefd.<br />

Vooralsnog ga ik uit van de volgende<br />

indeling. Of in de loop van de artikelenserie<br />

een fijnere onderverdeling gewenst<br />

zal zijn, zal dan wel blijken.<br />

G. uruguayense (LB 655) G. fleischerianum (LB 20) G. baldianum (LB 1227)<br />

G. calochlorum (LB 1356) G. riojense (LB 1326) G. pflanzii (LB 2497)<br />

G. paediophilum (LB 2187) G. bozsingianum (LB 399) G. monvillei (LB 1400)<br />

De afbeeldingen zijn zaadopnamen. De afstand tussen twee streepjes op de afbeeldingen is 1 mm<br />

88<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Groep 1<br />

Macrosemineum<br />

Groep 2<br />

In deze groep zullen de grootzadige<br />

soorten, zoals G. denudatum en<br />

G. uruguayense, worden besproken.<br />

Ook soorten met relatief grote zaden,<br />

die niet in andere groepen kunnen<br />

worden ingedeeld, zoals G. fleischerianum<br />

en G. horstii, zullen in<br />

deze groep aan de orde komen.<br />

Ovatisemineum<br />

Deze verreweg soortenrijkste groep<br />

draagt in de bestaande systemen<br />

verschillende namen. Populair gezegd<br />

zijn het ronde, zwarte zaden<br />

met vaak een arillushuid. Zeer bekende<br />

vertegenwoordigers van deze<br />

groep zijn G. baldianum, G. andreae,<br />

G. berchtii en G. bruchii.<br />

Groep 3<br />

Trichomosemineum<br />

Groep 4<br />

Een interessante zaadgroep, die qua<br />

zaadstructuur geen overgangen laat<br />

zien naar andere zaadvormen. Het<br />

zijn glanzend (donker)roodbruine zaden<br />

met een dikke weefselrand rond<br />

het hilum. Bekende soorten zijn G.<br />

stellatum, G. vatteri en G. riojense.<br />

Pirisemineum<br />

Dit zijn de kleinste zaden van het geslacht.<br />

Bekende namen zijn G. pflanzii<br />

en G. zegarrae. Mogelijk sluit ook<br />

G. saglionis zich in deze groep aan.<br />

G. schickendantzii (LB 463) G. mihanovichii (LB 2165) G. mostii (LB 1078)<br />

G. coloradense (STO 11) G. spegazzinii (JL 23) G. saglionis (LB 1280)<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 89


Groep 5<br />

Chiquitana<br />

Groep 6<br />

Een kleine groep met slechts drie<br />

soorten: G. chiquitanum, G. paediophilum<br />

en G. chacoense<br />

Castellanosia<br />

De zaden van deze groep kenmerken<br />

zich door een vaak, gladde,<br />

glanzende testa, vaak met kleine<br />

knobbeltjes erop. G. castellanosii en<br />

G. bozsingianum zijn namen die hier<br />

thuishoren.<br />

Groep 7<br />

Horridispina<br />

Groep 8<br />

Een groep van planten waarvan bijna<br />

elke liefhebber wel een vertegenwoordiger<br />

in zijn collectie heeft, zoals<br />

G. horridispinum, G. monvillei en<br />

G. achirasense.<br />

Muscosemineum<br />

De zaden zijn zeer kenmerkend met<br />

hun bruine tot lichtgele kleur en een<br />

testa die bestaat uit een soort van<br />

blaasjes. Bekende namen zijn G.<br />

schickendantzii, G. megatae en G.<br />

mihanovichii.<br />

Groep 9<br />

Microsemineum<br />

Een vergaarbak van soortengroepen<br />

die alle relatief kleine, meestal zwarte<br />

zaden hebben. Een verdere opsplitsing<br />

zal hier zeker noodzakelijk zijn.<br />

Bekeken moet worden of de taxa<br />

rond G. spegazzinii/cardenasianum<br />

een eigen groepsstatus verdienen<br />

of dat ze bij deze zaadgroep zullen<br />

worden behandeld.<br />

(wordt vervolgd)<br />

Afb. 4: G. melanocarpum (PR 1022)<br />

Foto’s van de schrijver<br />

Veerweg 18<br />

4024 BP Eck en Wiel<br />

90<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


EEN PETROLEUMKACHELTJE; EEN<br />

ZEGEN OF EEN ONGELUK?<br />

Myriam Desender-Bruneel<br />

Het gebeurde in 2006 en het was bij andere liefhebbers al verschillende keren gebeurd,<br />

maar die willen er meestal niet over praten: De ontploffing van een petroleumkacheltje. In<br />

de cactusclub had men mij verzekerd dat Zibrokamin de beste petroleumkachels zijn en<br />

aangezien het moest dienen om mijn cactussen wat warmte te geven in de winter was alleen<br />

het beste goed genoeg.<br />

Je leeft dan ook altijd met de gedachte:<br />

“Bij mij gebeurt zo’n ontploffing niet,<br />

ik zal voorzichtig zijn en steeds goed<br />

opletten of alles wel goed in orde is.”<br />

Maar deze gedachte was niet voldoende<br />

en met wat ik nu weet, zou ik durven<br />

zeggen: ”Gebruik geen petroleumkacheltje<br />

of controleer na een half uur<br />

branden tenminste of alles naar wens<br />

verloopt.” Je bent altijd wel snel met<br />

aansteken, ziet het vervolgens ook branden,<br />

maar wat er daarna ongemerkt gebeurt,<br />

daar zijn geen woorden voor.<br />

Waarom schrijf ik dit nu? Wel, heel<br />

eenvoudig omdat het vaker gebeurt dan<br />

je denkt. Ik kom nu nog cactusliefhebbers<br />

tegen die mij durven bekennen dat<br />

het bij hen ook gebeurd is, maar niemand<br />

durft er over te schrijven. Ik wil<br />

met mijn verhaal iedereen waarschuwen<br />

dat ze toch heel voorzichtig moeten zijn<br />

als ze zo’n verwarming gebruiken. Hier<br />

begint mijn verhaal.<br />

Ik stookte met gas en dat leverde weinig<br />

problemen op. De gasleiding is vanuit<br />

mijn huis naar de serre doorgetrokken<br />

en dat ging uitstekend. Het nadeel<br />

was dat mijn nieuwe serre een beetje<br />

groter was dan mijn vorige serre.<br />

De verwarming was ontoereikend voor<br />

mijn Braziliaanse cactussen, die toch<br />

een minimum temperatuur van 13 o C<br />

verlangen. Bij een temperatuur van<br />

–5 o C buiten kon ik al extra verwarming<br />

aanleggen want ik had niet de gewenste<br />

warmte die ik mijn cactussen wilde geven.<br />

Je hebt dan zeker verliezen en het<br />

doet mij altijd iets als ik planten in de<br />

winter kwijt raak. Je probeert de cactussen<br />

toch altijd goed te verzorgen. Als<br />

het aan mij ligt, dan mogen ze ook veel<br />

langer leven dan ikzelf.<br />

Het zou weer eens –5 o C worden buiten,<br />

dus werd het petroleumkacheltje<br />

aangestoken. Mijn man die ’s morgens<br />

altijd zijn wandeling in de tuin maakt,<br />

merkte op dat mijn serre zo’n rare kleur<br />

had. Toen hij binnen kwam, vroeg ik of<br />

het koud was buiten. “Ja zeker”, zei hij,<br />

” maar dat is niet het belangrijkste. In<br />

je serre heeft je petroleumkachel waarschijnlijk<br />

rook gegeven in plaats van<br />

warmte”. Ik kon niet snel genoeg naar<br />

mijn serre rennen en verschoot van wat<br />

er was gebeurd. Het kacheltje was gedeeltelijk<br />

gesmolten. De potten die er<br />

dicht bij stonden en alle planten en alle<br />

ruiten waren zwart. Je zou kunnen zeggen:<br />

het was in de kas al avond, zo donker<br />

was het. Ik dacht alles kwijt te zijn.<br />

Nu ben ik iemand die niet lang bij de<br />

pakken blijft neer zitten en ik begon direct<br />

mijn ruiten schoon te maken om<br />

toch wat licht binnen te krijgen. Hebben<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 91


Afb. 1: Het bewuste kacheltje<br />

jullie als eens roet verwijderd? Hebben<br />

jullie al eens espostoa’s gezien met van<br />

nature prachtige witte wol, die er nu helemaal<br />

zwart uitzagen alsof ze er een<br />

zwarte mantel over getrokken hadden.<br />

Mijn schoonzoon, die ook een kijkje<br />

kwam nemen, stelde mij voor om met<br />

de drukreiniger de planten af te sproeien.<br />

Dat durfde ik toch niet. Ik wilde mijn<br />

plantjes ook nog behouden en dat afspuiten<br />

zou wel een heel drastische methode<br />

zijn geweest. Vooral in de winterperiode.<br />

Het zou kunnen lukken, maar<br />

ik heb het heel eenvoudig niet durven<br />

proberen. Het schoonmaken moest gedaan<br />

worden, dat was zeker, maar hoe?<br />

Ik bleef maar ruiten kuisen en in sommige<br />

gevallen moest ik wel driemaal<br />

op dezelfde plaats poetsen om al het<br />

vuil eraf te halen. Mijn dochter stelde<br />

voor om de schade op te geven aan de<br />

brandverzekering. Dat was een goed<br />

idee, alhoewel de eerste €200 toch niet<br />

terugbetaald zouden worden. We moesten<br />

foto’s maken en opschrijven wat er<br />

allemaal beschadigd was. Ze stelde voor<br />

om er ook een schoonmaakploeg voor<br />

op te bellen die mij kon helpen, maar<br />

dat zag ik helemaal niet zitten. Ze blijven<br />

aan de ene plant haken, prikken zich<br />

92<br />

aan de andere en je<br />

hebt uiteindelijk meer<br />

werk met die mensen<br />

dan dat je er hulp van<br />

hebt. Ik moest wel alle<br />

uren dat we er aan gewerkt<br />

hadden opgeven<br />

aan de verzekering.<br />

Achteraf gezien<br />

had ik nog geluk. Er<br />

was die avond cactusclub<br />

en teneinde raad<br />

vroeg ik aan de andere<br />

cactusliefhebbers<br />

wat ik ermee zou doen.<br />

Er was er zelfs één bij<br />

met heel goede raadgevingen.<br />

Waarvoor<br />

een cactusclub al niet<br />

goed is. Als je in de<br />

problemen zit, is alle hulp een zegen.<br />

Hij zei: ”Je moet zo vlug mogelijk je<br />

planten afspoelen met warm water en<br />

reinigingsmiddel”. Je kunt ze benevelen.<br />

“Ja en dan?”, vroeg ik hem, “Het is<br />

midden in de winter en erg onlogisch<br />

om er met water tegen aan te gaan”. “Je<br />

zult het moeten doen, ik zie geen andere<br />

oplossing”, zei hij nog, “Hoe langer<br />

je wacht, hoe slechter je het vuil er af<br />

krijgt. Het dringt namelijk de plant binnen”.<br />

Hij was duidelijk op de hoogte en<br />

bood mij nog een andere oplossing<br />

aan: eerst alles bestrooien met kalk en<br />

dan afspoelen. Dat leek mij te ingewikkeld,<br />

maar ik heb de proef genomen<br />

met twee dezelfde planten. De ene behandelde<br />

ik met kalk en de andere met<br />

schoonmaakmiddel. Het verschil was<br />

niet erg groot, het ging wel iets beter<br />

met kalk, maar ik besloot het niet te<br />

doen. Een andere cactusliefhebber gaf<br />

mij al direkt goeie moed, want hij had<br />

dat ook gedaan en driekwart van zijn<br />

planten was kapotgegaan. Zelfs in de<br />

zomer moest hij er nog een aantal weggooien.<br />

De moed zonk toen wel in mijn<br />

schoenen. Was het nog de moeite waard<br />

om aan zo’n karwei te beginnen? Later<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


hoorde ik van de voorzitter dat hij dit<br />

ook meegemaakt had en van een ander<br />

lid kon ik planten kopen en ik herkende<br />

ook de kleur van zwart en wit, je vergeet<br />

dat nooit meer.<br />

Ik raapte al mijn moed bijeen en de<br />

morgen na de vergadering was ik al<br />

vroeg aan de slag, want het moest zo<br />

snel mogelijk gebeuren. Gelukkig kreeg<br />

ik een dag lang hulp van mijn dochter.<br />

Die wilde de ruiten wel schoonmaken.<br />

Ik kreeg alweer wat meer licht in de kas,<br />

zodat ik kon zien of mijn schoonmaakwerk<br />

ook lukte. Het werkte goed dat<br />

sterk benevelen met warm water en detergent,<br />

je zag het vuile water er zo afstromen.<br />

Het schuimde wel een beetje<br />

maar de planten veranderden zienderogen<br />

en dat gaf mij de moed om door<br />

te gaan.<br />

Na de eerste spoelbeurt was ik er<br />

van overtuigd dat alles, de tabletten, de<br />

zijvensters en de potten gereinigd moesten<br />

worden, anders werden de planten<br />

weer besmeurd. Het zwarte stof vliegt<br />

overal rond en met een blazer die de<br />

warme lucht verdeelt kon ik zo weer opnieuw<br />

beginnen. Ik was eerst en vooral<br />

begonnen met mijn collectie schoon te<br />

krijgen. Daarna haalde ik alles van de<br />

tabletten weg om de rest van het zwarte<br />

roet te verwijderen. Alle planten die toen<br />

op de grond stonden, werden nog twee<br />

maal afgespoten. Alles werd uiteindelijk<br />

weer netjes op zijn plaats gezet.<br />

Mijn man, die anders niet veel in de<br />

serre te zien is, werd nu ook ingeschakeld.<br />

Planten afspuiten, dat kan iedereen.<br />

Omdat ik ze toch een tweede maal<br />

moest afspuiten, kon ik zelf zien als hij<br />

maar één plant of plekje vergeten was.<br />

Samen deden wij er drie en een halve<br />

dag over van ’s morgens vroeg tot<br />

‘s avonds laat en dit alleen al om alles af<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 93


te spuiten. Ik ga jullie niet vertellen hoeveel<br />

dagen en uren werk ik gehad heb<br />

om alles schoon te krijgen. Sommige<br />

cactussen heb ik driemaal beneveld en<br />

nog wilde het vuil er niet af. Van sommige<br />

ben ik ook met watten en water en<br />

een stokje tussen de doornen geweest<br />

om toch dat vuil er maar af te krijgen.<br />

De cactusliefhebber uit de club vertelde<br />

mij: “Je krijgt dat er toch niet af”. Hij<br />

had echter niet gewerkt met warm water<br />

en een detergent. 90% van mijn planten<br />

was uiteindelijk schoon en vaak schoner<br />

dan voordien. Al het stof van de planten<br />

was nu namelijk ook verdwenen.<br />

Vervolgens werd het nog bang afwachten<br />

met welke verliezen ik zou hebben<br />

af te rekenen.<br />

De resultaten<br />

Geloof me of niet, ik heb dat jaar niet<br />

meer planten verloren dan in andere jaren.<br />

Het stortbad waarvoor ik vreesde<br />

had hen goed gedaan en hun voortbestaan<br />

kwam niet in het gedrang. Ik moet<br />

zeggen, ik had geluk. De volgende dagen<br />

was het niet meer zo koud en ik<br />

kon de verwarming hoger zetten zodat<br />

ze sneller konden opdrogen.<br />

Minder geluk had ik met de bovenramen.<br />

Het jaar daarvoor had ik in plaats<br />

van glas, het dak vernieuwd met polycarbonaat<br />

dat ze gebruiken voor veranda’s<br />

om goed te isoleren en dit was niet<br />

meer schoon te krijgen. Het was alsof<br />

de rook overal binnengedrongen was<br />

en we merkten op dat de vensters die<br />

naar boven open konden het meest te<br />

lijden hadden. Ik heb het dak niet helemaal<br />

laten vervangen, wel de vensters<br />

die open konden. De serrebouwer heeft<br />

de serre bovenop goed afgespoten en<br />

dat hielp ook. Ondanks mijn tegenslag<br />

mag ik toch nog van geluk spreken dat<br />

alles niet in brand stond en dat er in feite<br />

geen brandbaar materiaal in de buurt<br />

was.<br />

Nog een voordeel was dat ik er zeker<br />

van kan zijn dat er in mijn serre geen<br />

enkel insect meer aanwezig was. Wij<br />

94<br />

moesten ook deuren en vensters openzetten<br />

als we de eerste dagen na de ontploffing<br />

naar binnen wilden. De planten<br />

die juist voor de blazer stonden die de<br />

warme lucht verspreidt, waren het meest<br />

bevuild en die heb ik driemaal moeten<br />

behandelen.<br />

De vetplanten hebben het meest onder<br />

het roet geleden. Enkele heb ik weggedaan.<br />

Ik zag het niet meer zitten om ze<br />

verder te kweken. De cephaliumwol van<br />

de melocactussen en discocactussen<br />

was witter dan voorheen. Ik hoefde geen<br />

nieuw petroleumkacheltje bij de brandverzekering<br />

in rekening brengen, want je<br />

zult mij wel geloven dat ik deze ellende<br />

nooit meer wil meemaken.<br />

Een paar jaar later is er nog weinig te<br />

zien van de rouw die ze droegen bij het<br />

ontploffen van mijn petroleumkachel. De<br />

zon heeft in de zomer ook zeker geholpen<br />

om de planten schoner te maken.<br />

Ik moest dus niet panikeren bij het zien<br />

van zoveel schade en ik wil vermijden<br />

dat andere cactusliefhebbers dat doen.<br />

Daarom mijn verhaal hier en wat je kunt<br />

doen.<br />

Het enige positieve aan een dergelijke<br />

ervaring is dat anderen ervan kunnen leren<br />

en als het om het redden van onze<br />

planten gaat, komt dat toch op de eerste<br />

plaats. Zeg nooit, nooit en toch dacht ik<br />

vroeger: bij mij zal zo’n kachelbrand niet<br />

gebeuren. Ik had die spreuk van “zeg<br />

nooit, nooit” zelf wel vergeten” .<br />

Mechelsesteenweg 235<br />

B-2860 Sint-Katelijne-Waver<br />

jomy@telenet.be<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>


Summary<br />

Rob Bregman<br />

In this Darwin year, Ton Pullen outlines the (natural) selection processes that take<br />

place in his greenhouse: some plants die and some plants have to be removed because<br />

others require larger pots and thus more space.<br />

In her column for youngsters, Johanna Smit-Reesink deals with a kalanchoe sold<br />

under the name “bella”. Bertus Spee shows us another four nice plants, this time<br />

photographed in nature, viz. Mammillaria formosa, Thelocactus nidulans, Hoodia<br />

gordonii and Echinocereus pectinatus.<br />

A second contribution by Ton Pullen is about Tillandsia bergeri, a bromeliad he<br />

came across in northern Spain. Since this species is native to Argentina, he assumes<br />

that Spanish sailors introduced the plant in Europe because some people believe<br />

that it protects houses from being hit by lightning strikes.<br />

According to Ludwig Bercht, the recently described Gymnocalycium marianae is<br />

a synonym of G. sanguiniflorum. Due to some minor differences with G. baldianum,<br />

he transfers G. sanguiniflorum to the rank of subspecies under G. baldianum.<br />

Wim Thissen remembers Jan Essers who passed away last January. Jan was a<br />

prominent Succulenta member from the south of the province Limburg.<br />

In Jan Essers’s greenhouse Henk Ruinaard photographed a flowering<br />

Echinocereus pensilis. This species from the south of the Baja California peninsula<br />

is considered a primitive echinocereus for its slender and pending stems and the<br />

lack of a green stigma.<br />

During his vacation in the Cape Province, South Africa, Henk Damsma got a<br />

bunch of what he thought was Stapelia variegata from a local farmer. Later, when<br />

the plant flowered, it proved to be Tridentea marientalensis. Unfortunately, the plant<br />

is very susceptable to the Botrytis fungus. In addition, the differences between<br />

Stapelia (Orbea) and Tridentea are compared.<br />

A series of articles on the genus Ariocarpus is started by Werner van Heek. The<br />

first species to be discussed is A. retusus.<br />

Ton Pullen reviews two new books. The first is a checklist of Brachystelma,<br />

Ceropegia and the genera of the stapeliads, written by Dennis de Kock and Ulrich<br />

Meve. The second book is the report of a cactus trip to Mexico by Werner Rischer,<br />

with emphasis on the genus Echinocereus. Both books are of good quality.<br />

Furthermore, Ton Pullen reviews the new editions of other journals on succulent<br />

plants. He mentions a special edition by the German Cactus Society, which is a<br />

book on the genus Ariocarpus by Werner van Heek and Willi Strecker. Price only 12<br />

euros; strongly recommended.<br />

Henk Ruinaard deals with Anacampseros vanthielii (Portulacaceae), a recently<br />

described new species from Namaqualand, South Africa. The article is illustrated by<br />

nice habitat pictures by Jacques van Thiel, the man who the plant was named after.<br />

After his 1983 publication on the genus Gymnocalycium, Ludwig Bercht finds that<br />

it is time for a new up-to-date version. He begins with describing the taxonomic history<br />

of the genus, followed by listing the 9 species groups based on seed morphology.<br />

The final article is by Myriam Desender-Bruneel, who had an accident with her<br />

petroleum heater in the greenhouse.<br />

Hector Petersenstraat 7, 1112 LJ Diemen.<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong> 95


Inlichtingen over het lidmaatschap en ontvangst van <strong>nummer</strong>s; adreswijzigingen<br />

aan:<br />

Inquiries about membership and receipt of issues; adress changes to:<br />

D.H. Roozegaarde<br />

Banninkstraat 5<br />

7255 AT Hengelo (Gld)<br />

Tel.: +31(0)575 465270<br />

E-mail: h.roozegaarde@planet.nlv<br />

COLOFON<br />

Http://www.succulenta.nl<br />

E-mail:info@succulenta.nl<br />

Auteursrecht:<br />

Gehele of gedeeltelijke overname<br />

van artikelen is alleen toegestaan<br />

na verkregen toesteming van de<br />

auteur/illustrator en met een duidelijke<br />

bronvermelding<br />

Ton Pullen (Natuurlijke) selectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50<br />

Johanna Smit- Jong geleerd<br />

Reesink Kalanchoe “bella”? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51<br />

Bertus Spee Voor het voetlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52<br />

Ton Pullen Tillandsia bergeri . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54<br />

Ludwig Bercht Gymnocalycium marianae, een dubbelbeschrijving .<br />

van G. sanguiniflorum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57<br />

Wim Thissen In memoriam Jan Essers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60<br />

Henk Ruinaard Echinocereus pensilis — Ter nagedachtenis aan<br />

Jan Essers— . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61<br />

Henk Damsma Een (on)gewoon plezierige verrassing . . . . . . . . . . 65<br />

Werner van Heek † De nooit eindigende geschiedenis van het<br />

geslacht Ariocarpus (1) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .73<br />

Ton Pullen Boekbespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .77<br />

Ton Pullen Succulentennieuwtjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78<br />

Henk Ruinaard Anacampseros vanthielii . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80<br />

Ludwig Bercht Het geslacht Gymnocalycium, een overzicht (1) . . . 84<br />

Myriam Desender- Een petroleumkacheltje; een zegen of<br />

Bruneel een ongeluk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91<br />

Rob Bregman Summary. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95<br />

Redactiesecretariaat:<br />

Mevr. R. Maessen<br />

Weezenhof 1232<br />

6536 EZ Nijmegen.<br />

E-mail: rietmaessen@xs4all.nl<br />

Hoofdredactie:<br />

C.A.L. Bercht<br />

E-mail: ludwigbercht@hetnet.nl<br />

H.W. Viscaal<br />

E-mail: hviscaal@hetnet.nl<br />

Redactie:<br />

R. Bregman<br />

E-mail: R.Bregman@uva.nl<br />

J.J. de Morree<br />

E-mail: Morree@wanadoo.nl<br />

A.B. Pullen<br />

E-mail: abpullen@home.nl<br />

B.J.M. Zonnenveld<br />

E-mail: B.J.M.Zonnenveld@biologie.leiden.univ.nl<br />

Vormgeving: H. W. Viscaal<br />

Druk: Senefelder Misset<br />

Doetinchem<br />

Bij de voorplaat:<br />

Echinocereus pectinatus<br />

Foto: Bertus Spee<br />

96<br />

©Succulenta jaargang 88 (2) <strong>2009</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!