15.01.2019 Views

juni 2009 nummer 3

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Redactioneel<br />

Jan Jaap de Morree<br />

In mei leggen alle vogels een ei, alleen de cactusliefhebber zoals u ziet , die legt<br />

in de meimaand niet…. en daarom groeit het ledental van Succulenta niet overstelpend<br />

aan. Bij de beurzen is de vergrijzingsfactor goed zichtbaar. Dat betekent niet<br />

dat het er niet zeer geanimeerd aan toegaat – laat dat duidelijk zijn - maar elke<br />

leeftijdgroep heeft zijn eigen voorkeuren en pubers, twintigers en dertigers hebben<br />

niet de rust in hun achterwerk om stekjes te ruilen. Zij worden volkomen geabsorbeerd<br />

door tientallen interessen, liefdes, snel geld verdienen, kinderen krijgen,<br />

sportwagens poetsen, voetbal kijken enzovoort. Elke poging tot PR en ledenwerving<br />

van Succulenta strandt in een kolkende kermis van maatschappelijke drukdoenerij,<br />

waarbij de contemplatie van aandachtig volgen van stroperig groeiende cactuszaailingen<br />

en eeuwig wachten op die eerste bloei na 18 jaar naarstig kweken niet direct<br />

tot ieders verbeelding spreekt. Op de TV is de reclame met verdubbelde energie<br />

bezig met aanzetten tot graaien, shoppen en zuipen. We moeten omzet draaien<br />

om de economie weer uit de put te krijgen. Hoewel de recessie alweer een aantal<br />

maanden officieel rondwaart in Nederland (of all places), is er nog genoeg geld om<br />

forse omzetten te draaien in winkelcentra en iedereen gaat toch weer gewoon met<br />

vakantie. Een periode van matiging zoals in de crisistijd van voor de oorlog – met<br />

de Verkade-albums en succulentenplaatjes bij de beschuit – is wellicht een nieuwe<br />

start voor de hernieuwde interesse in de cactushobby. (Mocht u intussen denken dat<br />

ik heimwee heb naar die goede oude vooroorlogse tijd, dan kan ik melden dat ik<br />

toen nog niet geboren was).<br />

Maar even terug naar de recessie en kostenverlaging. Het nationale energieverbruik<br />

kan aanzienlijk verminderen als de overheid propageert dat we alle tropische<br />

en subtropische vakantievluchten vervangen voor een vetplantenhobby thuis,<br />

die door de opwarmende aarde zonder extra stookkosten in de achtertuin kan worden<br />

bedreven. Zet er een paar palmbomen bij voor de sfeer en je hoeft echt niet<br />

meer naar Tenerife of Alanya. Nog even wachten tot het allemaal economisch nog<br />

wat krapper wordt en iedereen blijft lekker thuis en gaat lui stekjes ruilen met de<br />

hele buurt. Dat wordt het moment voor u om een ledenwerfactie te beginnen onder<br />

buurtgenoten die tot dan toe natuurlijk helemaal niets wisten van succulente tuinaanleg.<br />

De kinderen die niet meer in SUV’s naar 8 sportverenigingen en hobby’s<br />

per week worden rondgereden, beginnen ineens belangstelling te krijgen voor tuinieren.<br />

Wat zal het verenigingsleven weer gaan bloeien.<br />

98<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


JONG GELEERD<br />

Planten ruilen in de afdeling<br />

Johanna Smit-Reesink<br />

In april en oktober wordt bij<br />

ons (afd.Wageningen) “grote<br />

ruilavond”gehouden.<br />

In april vullen we de tafels met goed<br />

ogende planten waar we thuis eigenlijk<br />

geen plaats meer voor hebben.<br />

En in oktober ruilen we voornamelijk<br />

zaailingen en stekjes.<br />

Natuurlijk zijn in april al veel etiketten<br />

verloren gegaan. Dom natuurlijk,<br />

maar het zorgt voor veel enthousiaste<br />

discussie!<br />

Komen we er niet uit dan duiken we<br />

later in oude Succulenta’s en de boeken.<br />

De meeste afdelingen hebben een<br />

kleine boekenverzameling, waarvan<br />

de afdelingsleden gebruik kunnen maken.<br />

Verder kunnen we lenen uit de<br />

Landelijke Bibliotheek. Dat is weer heerlijk<br />

winter”werk”.<br />

Je kunt je voorstellen, dat we op die<br />

avonden veel plezier hebben met elkaar<br />

en ook lekker steggelen over namen, de<br />

plaats van herkomst, de verzorging, de<br />

grondsoort, ongedierte-gevoeligheid en<br />

bestrijdingsmiddelen. Van alles komt ter<br />

sprake en je verbaast je over de kennis<br />

van veel leden.<br />

We beginnen<br />

de avonden<br />

met € 2, —<br />

in te leggen voor<br />

een lot<strong>nummer</strong><br />

(opbrengst voor de afdelingskas). We<br />

trekken een lot en daar begint het feest.<br />

We mogen allemaal om de beurt een<br />

plant uitzoeken en zo maar door!<br />

Aan het eind zie je allemaal blije, tevreden<br />

gezichten! Heerlijk, en voor beginners<br />

een heel goedkope en prettige<br />

manier om aan veel gezonde planten te<br />

komen.<br />

Alweer een reden om je aan te sluiten<br />

bij een afdeling!<br />

Tot de volgende keer!<br />

Prins Willem Alexanderlaan 104<br />

6721 AE Bennekom<br />

j.smitreesink@upcmail.nl<br />

Afb. 1: Snuffelen maar<br />

Afb. 2: Een ruim assortiment<br />

Foto’s Chris Geris<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 99


Voor het voetlicht<br />

Bertus Spee<br />

Carnegiea gigantea.<br />

In Arizona, USA en Sonora, Mexico ligt het<br />

moederland van deze enorme cactussen en hier<br />

zijn ze beter bekend als de saguaro cactus. Het<br />

groeigebied omvat zowat de hele Sonora woestijn.<br />

Ze groeien hier van vlak aan de kust tot boven<br />

de 1000 meter.<br />

In cultuur zijn het langzame groeiers. Ze zijn<br />

prima uit zaad op te kweken maar het duurt jaren<br />

om een flinke plant te krijgen. Als ze de 1<br />

meter hoogte voorbij zijn, gaan ze wel sneller<br />

groeien, maar het duurt wel 50 jaar om een<br />

volwassen en bloeibare plant te krijgen.<br />

We kweken ze in een zanderig mineraalrijk<br />

substraat en geven tijdens de groeitijd regelmatig<br />

flink water en een zonnige plaats. In de winter<br />

kunnen we ze droog houden bij een minimum<br />

temperatuur van 10 o C.<br />

Vermeerderen doen we door te zaaien, stekken<br />

is ook mogelijk maar het kan lang duren<br />

eer een kopstek wortels maakt.<br />

Ferocactus townsendianus.<br />

Dit geslacht ontleent zijn naam<br />

aan de woeste bedoorning. In het<br />

zuidelijke deel van Baja California<br />

komen we deze soort in grote<br />

aantallen tegen en exemplaren<br />

van 1 meter hoog zijn hier geen<br />

uitzondering. De bloeitijd valt<br />

eind van de zomer, begin herfst.<br />

Ze groeien het best in een zanderig<br />

substraat met weinig humus,<br />

op een lichte zonnige<br />

plaats. In de zomer geven we regelmatig<br />

flink water en laten de<br />

wortelkluit steeds opdrogen. In de<br />

winter houden we ze goed droog<br />

bij een minimum temperatuur van 10 o C. Op zonnige winterdagen kunnen we dan<br />

wat nevelen met lauw water. In de natuur groeien deze planten tot vlak aan de kust<br />

van de Pacific en zijn hier elke ochtend kletsnat van de dauw. Vermeerderen gaat<br />

prima door zaaien en ze groeien vrij snel op eigen wortel; omdat ze niet spruiten<br />

kan er ook niet van gestekt worden. Bij te hoge luchtvochtigheid kan zich een zwarte<br />

schimmel op de nectarklieren en areolen vormen; deze is moeilijk te verwijderen.<br />

100<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Grusonia invicta.<br />

Deze zwaarbedoornde plant<br />

(invicta betekent onoverwinnelijk)<br />

behoorde vroeger tot Opuntia.<br />

Ze komt voor in het warmste en<br />

droogste deel van Baja California.<br />

Hier kunnen ze uitgroeien tot<br />

clusters van 1 meter Ø. In cultuur<br />

zijn het langzame groeiers<br />

en ook op de bloei moeten we<br />

erg lang wachten. Toch zijn het<br />

zeer decoratieve planten die beslist<br />

opvallen in de verzameling<br />

door hun prachtige bedoorning.<br />

We planten ze bij voorkeur in<br />

een zanderig lemig grondmengsel en geven ze tijdens de groeitijd regelmatig water.<br />

Ook nevelen zal deze planten goed doen. We plaatsen ze op het zonnigste plekje<br />

van de kas. Vermeerderen kan door zaaien al kan het erg lang duren eer de grote<br />

harde zaden kiemen. Stekken is ook mogelijk; deze laten we in het voorjaar wortelen<br />

op vochtig grof zand op een warm plaatsje. In de winter houden we de planten<br />

droog bij een minimum temperatuur van 10 o C. Bij zonnig weer kunnen we wat nevelen<br />

zodat de planten niet te ver indrogen en weer beter aan de groei kunnen komen<br />

in het voorjaar.<br />

Stenocereus gummosus.<br />

Pitaya agria is de naam welke<br />

de bewoners van Sonora en Baja<br />

California aan deze planten geven.<br />

Ook dit is een bewoner van<br />

de Sonora woestijn en ze kunnen<br />

hier enorme groepen vormen die<br />

wild door elkaar groeien. Ze worden<br />

wel 1 meter hoog .<br />

In cultuur komen we ze weinig<br />

tegen. Het zijn langzame groeiers<br />

en ze blijven ook veel kleiner<br />

dan in de natuur. Opvallend<br />

zijn de grote witte bloemen welke<br />

gevolgd worden door 5 cm<br />

grote zaadbessen met vuurrood<br />

vruchtvlees. Deze vruchten zijn eetbaar en worden vaak op de lokale markten aangeboden.<br />

Ze groeien het best in een zanderig substraat met regelmatig een flinke<br />

watergift. Vermeerderen kan door zaaien en stekken. In de winter droog houden bij<br />

een minimum temperatuur van 10 o C. en af en toe wat nevelen.<br />

Deze planten groeien tot vlak aan de kust van de stille oceaan en zijn hier helemaal<br />

begroeid met korstmossen en tillandsia’s mede dankzij de ochtendnevels.<br />

Diepeneestraat 4<br />

4454 BJ Borssele<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 101


OP DE VINDPLAATS VAN<br />

Mammillaria dioica<br />

André van Zuijlen<br />

In het najaar van 2007 bezocht ik met een gezelschap van in totaal zes cactusliefhebbers<br />

Baja California voor de tweede keer. Net als gedurende de eerste reis in 2002 was ik opnieuw<br />

enthousiast over de prachtige landschappen, regelmatig gecombineerd met water<br />

van de Zee van Cortez of de Atlantische Oceaan. Dit landschap wordt vaak gedomineerd<br />

door de vele ferocactussen, de soms gigantische cardons (Pachycereus pringlei) of de<br />

boojum (Idria columnaris). Er is echter maar één cactussoort die bijna over de hele lengte<br />

van het schiereiland voorkomt en dat is Mammillaria dioica. De enorme variabiliteit van<br />

deze soort is de voornaamste reden om hierover eens wat te schrijven, maar vooral om het<br />

verzamelde fotomateriaal te laten zien.<br />

Mammillaria dioica werd voor het eerst<br />

beschreven door Katharine Brandegee<br />

in Erythea (1897), hoewel de naam al<br />

eerder door W. Orcutt in 1894 (Amer.<br />

Sci. 9) als nomen nudum was geïntroduceerd.<br />

Katharine beschreef M. dioica op<br />

basis van de vorm die rond San Diego,<br />

USA groeide. Dit waren 12 tot 20 cm<br />

hoge, enkelvoudige of spruitende stammetjes<br />

die zich soms bovenin vertakten.<br />

De 11 tot 22 randdoorns, die vlak tegen<br />

het lichaam stonden, waren meestal<br />

wit en bedekten de plant. Van de 1<br />

tot 4 centrale doorns stond de bovenste<br />

omhoog en was de onderste, met 8 tot<br />

15 mm, langer en gehaakt. De bloemen<br />

waren 10 tot 22 mm lang, geelwit, soms<br />

roodachtig en onvolledig tweehuizig. De<br />

scharlakenrode vruchten waren ovaal tot<br />

knotsvormig en de zaden waren zwart.<br />

Zij noemt als vindplaatsen rond en ten<br />

noorden van San Diego en in zuidelijke<br />

richting helemaal tot aan Cabo San<br />

Lucas (de zuidelijkste punt van Baja<br />

102<br />

California). Van Baja California heeft ze<br />

alleen plantmateriaal gezien met bruine<br />

randdorens (van San Juanico) en planten<br />

met gekleurde groeiringen (van San<br />

José del Cabo). Deze laatste bleken later<br />

echter niet tot M. dioica te behoren.<br />

Zij beschrijft ook een M. dioica var. insularis<br />

(van San Benito Islands), die meer<br />

spruit, kortere, wittere bedoorning en<br />

rechte centrale doorns heeft.<br />

Craig (1945), in zijn The Mammillaria<br />

Handbook, benadrukt vooral het feit dat<br />

Brandegee voor het eerst duidelijk onderscheid<br />

maakte tussen M. dioica en<br />

M. goodridgei. Tot op dat moment werden<br />

deze twee soorten namelijk steeds<br />

met elkaar verward (K. Schumann, 1903)<br />

hetgeen soms zelfs leidde tot foute illustraties.<br />

Brandegee noemde de vorm van<br />

rond San Diego dus Mammillaria dioica.<br />

De verwarring was vooral ontstaan<br />

omdat Scheer in 1850 een M. goodrichii<br />

had beschreven zonder bloem, vrucht<br />

en zaad. Omdat de planten van beide<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 103


Afb. 1: De witte tot geelwitte bloemen van Mammillaria dioica met de<br />

typische bruinrode strepen. Locatie ten noorden van La Paz.<br />

soorten veel gelijkenis vertonen, ontstond<br />

de verwarring. Brandegee corrigeerde<br />

dit en maakte het volgende onderscheid:<br />

“De plant (M. goodridgei) is<br />

veel slanker, heeft roze of paarse bloemen<br />

en langere, slanke zijscheuten”. Het<br />

was ook weer Katharine Brandegee die<br />

de ten zuiden van La Paz voorkomende<br />

planten met dezelfde vorm als eigen<br />

soort beschreef. Deze M. armillata is<br />

nog slanker, spruit minder en heeft witte<br />

bloemen.<br />

De naam “dioica” betekent letterlijk<br />

“tweehuizig” en dit houdt in dat<br />

een dergelijke plant alleen mannelijke<br />

of vrouwelijke voortplantingsorganen<br />

voor de bestuiving bevat. Voor de<br />

bevruchting zijn dan twee verschillende<br />

planten nodig. In het kader van dit<br />

artikel wordt hier verder<br />

niet op ingegaan,<br />

maar hierover is al<br />

eens eerder geschreven<br />

in Succulenta.<br />

Theo Neutelings<br />

(Succulenta 1984) en<br />

Jan Jaap de Morree<br />

(Succulenta 1990)<br />

beschrijven dat de<br />

naam “dioica” in elk<br />

geval niet klopt of in<br />

het beste geval dat M.<br />

dioica niet compleet<br />

tweehuizig is.<br />

Vanwege zijn uiterlijk<br />

heeft M. dioica<br />

diverse benamingen<br />

gekregen,<br />

zoals: vishaakcactus<br />

in het Nederlands<br />

en in het Engels<br />

naast deze naam<br />

“fish hook cactus”<br />

ook nog de namen<br />

“Strawberry Cactus”,<br />

Nipple Cactus”en<br />

“Pincushion Cactus”.<br />

Bij Mammillaria dioica<br />

kun je dus<br />

eigenlijk niet spreken over een vindplaats,<br />

want deze soort komt, behalve<br />

rond San Diego in de USA, voor<br />

over een afstand van ongeveer 1000<br />

km tot in het zuiden van Baja California.<br />

Daarnaast is M. dioica te vinden in<br />

Californië, USA en wel vlak bij de<br />

oceaan bij Del Mar en in San Diego<br />

County, ten zuiden en ten westen van<br />

de Coloradowoestijn in de San Jacinto<br />

Mountains (Benson, 1982). Verder<br />

groeit M. dioica in het kustgebied van<br />

de Sonorawoestijn op het Mexicaanse<br />

vasteland.<br />

Gezien deze enorme verspreiding is<br />

het niet verwonderlijk dat deze mammillaria<br />

erg variabel van vorm is. John<br />

Pilbeam schrijft al in 1990 over de variabiliteit<br />

van M. dioica in Succulenta. De<br />

104<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 105


Afb. 2: Ook typisch voor Mammillaria dioica is de altijd vuurrode vrucht. Locatie ten westen van<br />

La Paz.<br />

noordelijke vorm heeft ronde tot langwerpige<br />

zuiltjes die maar weinig spruiten,<br />

met een bruine tot zwarte bedoorning.<br />

De planten in het zuiden zijn<br />

smaller, spruiten meer en zijn duidelijk<br />

witter van kleur. Grote groepen worden<br />

vooral aangetroffen in het gebied rond<br />

San Carlos. De vier afgebeelde foto’s,<br />

evenals de foto op de voorpagina, geven<br />

echter geen beeld van de benoemde variabiliteit<br />

en laten alleen donkergekleurde<br />

planten zien. In Succulenta (1998)<br />

voegt hij nog het volgende toe over de<br />

verschillen binnen M. dioica. De planten<br />

van de noordelijke groeiplaatsen hebben<br />

106<br />

donkerbruine tot zwarte middendoorns,<br />

waarvan er altijd één gehaakt is. In het<br />

eerste artikel had hij al gemeld dat de<br />

zuidelijke planten regelmatig maar één<br />

rechte middendoorn hebben en soms<br />

zelfs helemaal geen. De bloeiwijze en<br />

de mat donkerrode vrucht blijven echter<br />

altijd gelijk. Bij dit artikel plaatst hij drie<br />

foto’s van planten, maar deze hebben<br />

ook weer alle drie een vrij donkere bedoorning<br />

die volgens Pilbeam dus bij de<br />

noordelijke planten hoort. Als je Benson<br />

(1982) erbij haalt, zie je dat hij al de bovengenoemde<br />

verschillen ziet bij de<br />

Amerikaanse planten. De woestijnvorm<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


is hier wat langer en heeft een donkerbruine<br />

bedoorming, terwijl de kustvorm<br />

juist lichter is van bedoorning en<br />

grijswitte groepjes vormt.<br />

Op basis van wat ik tijdens deze reis<br />

heb gezien en vastgelegd, kan ik niet<br />

bevestigen dat planten van M. dioica in<br />

bepaalde gebieden in Baja California<br />

zich onderscheiden van planten in andere<br />

gebieden. In totaal werden op 24<br />

locaties planten gefotografeerd, waarbij<br />

uiteindelijk 70 foto’s werden gebruikt om<br />

de 20 te selecteren die zijn afgebeeld.<br />

Als de locaties te dicht bij elkaar lagen<br />

of het onderscheid tussen twee aangrenzende<br />

locaties gering was, werd slechts<br />

een foto van één van de locaties geselecteerd.<br />

Deze locaties zijn op de kaart<br />

aangegeven met de getallen 1 t/m 20.<br />

Van elk van deze locaties is een foto afgedrukt.<br />

Hopelijk geven deze foto’s,<br />

genomen over een afstand van ongeveer<br />

1000 km, een beetje de variatie in<br />

kleur van M. dioica weer. De kleur verloopt<br />

van bijna wit, via grijs en geel naar<br />

groen en uiteindelijk van roodbruin naar<br />

bruin. Als je de afbeeldingen van boven<br />

naar beneden in ogenschouw neemt komen<br />

de meest donkere planten (afb. 5,<br />

6, 7, 8, 10 en 11) vooral voor in het midden<br />

van Baja California. Opvallend was<br />

dat in het noorden de planten meestal<br />

een lichte, vaak groene kleur hadden<br />

(afb. 2, 3 en 4). Dit werd ongetwijfeld<br />

ook beïnvloed door het feit dat het<br />

hier op het moment dat wij er waren vrij<br />

nat was. Soms zagen de planten er zelfs<br />

volgezogen uit (vooral die op afb. 4),<br />

waardoor natuurlijk het groene plantenlichaam<br />

duidelijker zichtbaar was.<br />

Generaliserend kun je stellen dat de<br />

zuidelijke planten vanaf Santa Rosalia<br />

(afb. 11 en volgende) in elk geval lichter<br />

van kleur zijn dan de planten in het<br />

midden van Baja. Maar de meest witte<br />

planten werden toch echt aangetroffen<br />

in het noorden (afb. 2) en wel langs de<br />

Mex 3 van Ensenada naar San Felipe.<br />

Opvallend groene planten, in een behoorlijk<br />

vochtige omgeving, werden iets<br />

zuidelijker gezien langs de weg naar<br />

het nationale park van San Pedro Martir.<br />

Ook opvallend was dat op de beide bezochte<br />

eilanden, Isla Magdalena en Isla<br />

el Carmen, de planten een groen uiterlijk<br />

hadden. Waar bij de planten op Isla<br />

Magdalena (afb. 18) door de grote hoeveelheid<br />

witte randdoorns het lichaam<br />

nog bijna volledig werd bedekt, daar waren<br />

door het veel kleinere aantal overigens<br />

ook witte middendoorns, de planten<br />

op Isla el Carmen (afb. 14) helemaal<br />

groen.<br />

Een andere bevinding uit de boeken,<br />

namelijk dat zuidelijke planten méér<br />

spruiten dan noordelijke, heb ik ook niet<br />

bevestigd gezien op de bezochte locaties.<br />

Wel is het zo dat in de buurt van<br />

San Carlos grote groepen van M. dioica<br />

kunnen worden gevonden (afb.<br />

17). Maar dat ook in het noorden soms<br />

sterk spruitende planten voorkomen,<br />

bewijst de plant op afb. 1, die op de<br />

meest noordelijke locatie bij La Mision<br />

werd gezien. Zowel in het noorden, in<br />

het midden en in het zuiden van Baja<br />

California werden in meerderheid kleine<br />

groepjes van M. dioica aangetroffen.<br />

Solitaire planten zijn zeker in de minderheid,<br />

vaker zie je twee planten en ook<br />

regelmatig kleine groepjes van drie tot<br />

vijf planten.<br />

Ook in lengte is M. dioica erg variabel.<br />

In het noorden zijn de planten vaak rond<br />

en gedrongen (afb. 4 en 5) en zijn hogere<br />

planten meer een uitzondering dan<br />

regel. Over het algemeen zijn de planten<br />

hier 10 tot 15 cm hoog. Hoe meer zuidelijker<br />

je komt, hoe hoger de planten<br />

lijken te worden. De planten bij Bahia<br />

de Tortugas (afb. 9) en bij Santa Rosalia<br />

(afb. 12) waren tussen de 15 en 20 cm<br />

hoog. De grootste planten werden aangetroffen<br />

op de meest zuidelijke vinplaatsen<br />

in de buurt van La Paz (afb. 19<br />

en 20). De half liggende plant op afb.<br />

20 ten westen van La Paz was zelfs 30<br />

cm lang.<br />

Een ander aspect van de variabiliteit<br />

van M. dioica zou de centrale<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 107


middendoorn zijn. Nu is het onderscheid<br />

tussen rand- en middendoorns niet altijd<br />

even gemakkelijk. Hiermee bedoel ik<br />

dat het verschil soms nauwelijks is waar<br />

te nemen. De tweede, soms wat donkerder<br />

gekleurde middendoorn is vaak nog<br />

wel duidelijk. Wat echter overduidelijk<br />

is, is de aanwezigheid van die ene centrale,<br />

gehaakte middendoorn. Alle door<br />

mij gedurende deze reis gefotografeerde<br />

planten vertonen die donker gekleurde,<br />

gehaakte middendoorn. Het onderste<br />

stuk van deze doorn mag dan soms<br />

grijs tot geel zijn, meestal is de keur<br />

echter rood, roodbruin, donkerbruin tot<br />

bijna zwart. In elk geval de tip van deze<br />

centrale doorn is altijd donker gekleurd.<br />

Opvallend is ook dat de kleur van de<br />

plant in feite wordt bepaald door de<br />

kleur van de middendoorns. Eigenlijk is<br />

het plantenlichaam altijd groen en is de<br />

kleur die je waarneemt die van de middendoorns.<br />

Het meest sprekende is dat<br />

bij de planten uit de Bahia de Tortugas<br />

(afb. 9), die door zijn gele randdorens,<br />

en overigens ook grotendeels gele middendoorn<br />

bijna dezelfde kleur heeft als<br />

het gele zand waarin de planten groeien.<br />

Overigens heb ik geen enkele plant<br />

kunnen fotograferen met een rechte of<br />

zonder middendoorn. Zoals Pilbeam al<br />

opmerkte komen deze planten blijkbaar<br />

maar sporadisch voor.<br />

Voor sommigen valt alles wat haakdoorns<br />

heeft in Baja California onder M.<br />

dioica.<br />

In de tweede editie van CITES (Hunt,<br />

1999), worden de op de eilanden van<br />

Baja voorkomende M. angelensis en<br />

M. estebanensis nu ondergebracht<br />

als subspecies bij M. dioica. Iets wat<br />

Neutelings overigens al in 1984 suggereerde<br />

in zijn reeks artikelen over de<br />

Nedercalifornische gehaaktdoornigen.<br />

Als deze witbloemige planten ook al bij<br />

de groep worden ondergebracht, waarom<br />

dan ook niet M. phitauiana, en M.<br />

hutchinsoniana en misschien ook M.<br />

neopalmeri?. DNA-onderzoek zal in de<br />

toekomst moeten uitwijzen in hoeverre<br />

108<br />

deze planten werkelijk sterk met elkaar<br />

zijn verwant of zelfs tot één en dezelfde<br />

soort behoren.<br />

M. dioica is in cultuur niet gemakkelijk,<br />

evenals de andere soorten binnen<br />

de groep. Vooral bij een teveel aan water<br />

of een onvoldoende drainage van<br />

het substraat willen de planten nogal<br />

eens plotseling in elkaar zakken. Ook in<br />

de natuur kom je regelmatig planten tegen<br />

die dood zijn of gedeeltelijk verdord<br />

(verrot?) zijn. Dat is goed te zien aan<br />

de plant bij San Carlos (afb. 17), waarin<br />

duidelijk ingedroogde kopjes zitten.<br />

Opvallend vaak groeit M. dioica in puur<br />

zand of gewoon in zand tussen kiezelstenen.<br />

Dit is dus goed doorlatende<br />

grond. Maar ook in de natuur staan ze<br />

wel eens met “natte voeten”. Op de locatie<br />

van de volgezogen groene plant bij<br />

San Pedro de Martir (afb. 4) was het op<br />

het moment dat wij daar waren gewoon<br />

nat. Hoewel het geen gemakkelijke planten<br />

zijn, kan ik toch aanbevelen om eens<br />

wat verschillende vindplaatsvormen van<br />

M. dioica te kweken. Mijn ervaring is in<br />

elk geval dat de variabiliteit in kleur ook<br />

bij het kweken in de kas tot uiting komt.<br />

Literatuur:<br />

Craig, R.T. (1945). The Mammillaria<br />

Handbook, Abbey Garden Press,<br />

Pasadena<br />

Benson, L. (1982). The Cacti of the<br />

United States and Canada, Stanford<br />

University Press, Stanford, USA<br />

Brandegee, K. (1897). Erythea, 5, pag.<br />

115<br />

Britton & Rose (2 nd ed. 1920). The<br />

Cactaceae IV, pag. 158, Dover<br />

Publicatiuons, New York<br />

Hunt, D. (1999). CITES Cactaceae<br />

Checklist, second edition<br />

Morree J.J. de (1990). Succulenta<br />

69(9), pag. 197<br />

Neutelings Th. (1984). Succulenta<br />

63(11), pag. 256<br />

Pilbeam J. (1990). Succulenta 69(2),<br />

pag. 40<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Pilbeam J. (1998). Succulenta 77(5),<br />

pag. 195<br />

Pilbeam, J. (1999). Mammillaria, The<br />

Cactus File Handbook (6)<br />

Reppenhagen, W. (1991). Die Gattung<br />

Mammillaria. Band 1, pag. 152,<br />

Druckerei Steinhart, Titisee-Neustadt<br />

Schumann, K. (1899).<br />

Gesamtbeschreibung der Kakteen,<br />

pag. 544, Verlag J. Neumann,<br />

Neudamm<br />

Hoefstraat 9<br />

5345 AM Oss<br />

Foto’s van de schrijver<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 109


Euphorbia schoenlandii<br />

Rikus van Veldhuisen.<br />

Ruim 300 kilometer noordelijk van Kaapstad langs de kust van de Atlantische Oceaan tussen<br />

Doringbaai en Lutzville groeit Euphorbia schoenlandii Pax. Met in de verte de oceaan en<br />

staande in het mulle zand, beleef ik een geluksmomentje, als ik zie hoe de dikke zuilen van<br />

E. schoenlandii uittorenen boven een dik tapijt van kleinere succulente planten. Deze planten<br />

staan op diverse plaatsen langs de genoemde weg en kunnen vanuit de auto al gespot worden.<br />

Een prachtige plek om te bezoeken en als u niet zozeer in euphorbia’s bent geïnteresseerd, kijk<br />

dan naar de vele soorten stapelia’s, pelargoniums, tylecodons of mesems.<br />

Afb. 1: Euphorbia schoenlandii (J&R295 Papendorp) torent boven de overige vegetatie uit met op de achtergrond<br />

de Atlantische Oceaan<br />

110<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Euphorbia schoenlandii is in 1905<br />

door Pax beschreven en tot aan de<br />

tijd van de uitgave van “The Succulent<br />

Euphorbiae” van White, Dyer en Sloane<br />

(1941) bestond er veel verwarring tussen<br />

deze soort en E. fasciculata. Deze verwarring<br />

vindt zijn oorsprong in de Flora<br />

Capensis (1915) van Dr. N. E. Brown. Er<br />

is nog een derde soort met grote gelijkenis,<br />

namelijk E. restituta. Het zijn alle<br />

al dan niet vertakte zuilen welke voorzien<br />

zijn van grove tuberkels en eveneens<br />

grove houtige stekels of restanten<br />

van oude bloemstelen. Geen wonder dat<br />

zowel White, Dyer and Sloane (1941) als<br />

ook Jacobsen (1970) deze drie soorten<br />

bij elkaar in één groep plaatsten.<br />

E. schoenlandii en E. fasciculata delen<br />

samen een zeer opvallend kenmerk, namelijk<br />

aan de bovenzijde van de tuberkel<br />

zit een groef, van waaruit de stekels<br />

Afb. 2: De kortgesteelde cyathia van E. schoenlandii<br />

verschijnen langs de gehele zijkant<br />

van de plant<br />

en de bloemstelen tevoorschijn komen.<br />

Een dergelijke groef kennen we verder<br />

niet in het geslacht Euphorbia, maar<br />

is bij sommige cactusgeslachten heel<br />

Afb. 3: E. fasciculata J&R492, noordelijk van Vanrhijnsdorp, wordt in de natuur meestal niet groter dan<br />

zo’n 15 centimeter<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 111


Afb. 4: De cyathia van E. fasciculata staan in groepjes op grote bloemstelen.<br />

Er zijn meestal slechts vier honingklieren en de vruchten<br />

staan ook op een steeltje<br />

bekend, zoals bijvoorbeeld Coryphantha.<br />

Het delen van dit gezamenlijke kenmerk<br />

heeft diverse botanici, o.a White, Dyer en<br />

Sloane, tot de conclusie gebracht dat E.<br />

schoenlandii en E. fasciculata nauw met<br />

elkaar verwant zijn. Dit is naar mijn mening<br />

zeer de vraag, want er zijn ook grote<br />

verschillen tussen beide soorten. De<br />

argumenten om dit te ondersteunen wil<br />

ik met u op een rijtje zetten.<br />

- De bloei<br />

Euphorbia schoenlandii bloeit meestal<br />

met één, soms tot drie, kortgesteelde<br />

bloeiwijzen langs de gehele zijkant. Het<br />

cyathium is heel anders dan die van zowel<br />

E. fasciculata als E. restituta. De beide<br />

laatste soorten hebben een lang gesteelde<br />

bloeiwijze met meerdere cyathia.<br />

E. schoenlandii kan herhaaldelijk uit<br />

hetzelfde bloemoog bloeien, beide andere<br />

soorten doen dit niet.<br />

- De vrucht<br />

Bij E. schoenlandii is de vrucht zittend<br />

op de bloembodem, terwijl zowel<br />

E. fasciculata als E. restituta een gesteelde<br />

vrucht hebben welke tot aan rijpheid<br />

onder de bloeiwijze teruggeslagen is.<br />

Opvallend is hierbij dat<br />

de bloeiwijze meestal van<br />

vier in plaats van de normale<br />

vijf honingklieren<br />

voorzien is om op deze<br />

manier ruimte te maken<br />

voor het steeltje van de<br />

vrucht.<br />

- De stekels<br />

Van de drie genoemde<br />

soorten is E. schoenlandii<br />

de enige die stekels<br />

heeft, welke geen verdroogde<br />

houtige bloemstelen<br />

zijn. Steeds wordt<br />

in de literatuur gemeld dat<br />

de houtige stekels omgevormde<br />

bloemstelen zijn.<br />

Meerdere malen heb ik<br />

echter planten gevonden<br />

waarbij tussen de stekels ook zijtakken<br />

stonden. Mijn stelling is daarom dat<br />

deze stekels geen omgevormde bloemstelen<br />

zijn maar zijtakken.<br />

- De bladeren<br />

E. schoenlandii heeft als enige van de<br />

drie soorten vrij grote, goed ontwikkelde<br />

bladeren op de nieuwe groei.<br />

Deze opsomming toont aan dat de<br />

verschillen van E. schoenlandii met zowel<br />

E. fasciculata als E. restituta aanzienlijk<br />

zijn. Het hebben van een uniek<br />

kenmerk in het geslacht Euphorbia, zoals<br />

een groef op de tuberkels, dat voorkomt<br />

bij twee oppervlakkig zeer op elkaar<br />

gelijkende soorten kan op nauwe<br />

verwantschap duiden. Bovendien sluit<br />

het vrij kleine natuurlijke verspreidingsgebied<br />

van beide soorten op elkaar aan.<br />

De bloeiwijze van E. schoenlandii<br />

vertoont een grote gelijkenis met<br />

die van E. multiramosa, die noordelijk<br />

van Steinkopf voorkomt, meer dan 250<br />

Afb. 5: E. restituta R&W388 Groenrivier vormt tot<br />

een halve meter hoge, vertakte struikjes<br />

112<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 113


kilometer naar het noorden. Deze<br />

laatste soort kenmerkt zich bovendien<br />

door een vergelijkbare knotsvormige<br />

groeiwijze die getooid is<br />

door een aantal forse vergelijkbare<br />

stekels. De volgende verwante<br />

soort is E. multiceps, zoals reeds<br />

eerder in het artikel over de betreffende<br />

soort beschreven. Als de<br />

stekels daadwerkelijk takken zijn,<br />

of zoals bij Medusa’s zijarmen,<br />

dan kan men E. schoenlandii tot<br />

één van de soorten van de sectie<br />

Medusa rekenen.<br />

Momenteel is er een wereldwijd<br />

onderzoek naar euphorbia’s,<br />

waarin DNA-analyse een belangrijke<br />

rol speelt. Dit onderzoek kan<br />

uitsluitsel geven of E. schoenlandii<br />

inderdaad tot de Medusa’s<br />

behoort.<br />

Afwijkende groeivormen<br />

In oudere artikelen wordt meermaals<br />

melding gemaakt van het<br />

voorkomen van cristaten (1959,<br />

1968). Deze zijn zeer zeldzaam<br />

en zelf heb ik er nog nooit één<br />

gezien. Het voorkomen van vertakte<br />

exemplaren van E. schoenlandii<br />

komt vaker voor. Zo<br />

Van boven naar beneden<br />

Afb. 6: De bloeiwijze van E. restituta<br />

R&W388 vertoont grote gelijkenis<br />

met die van E. fasciculata, alleen<br />

de honingklieren zijn sterker<br />

getand<br />

Afb. 7: Het cyathium van E. multiramosa<br />

J&R320 lijkt veel op die van E.<br />

schoenlandii en verschijnt eveneens<br />

langs de gehele zijkant van<br />

de plant, tot net boven de grond<br />

Afb. 8: In sommige populaties komen vertakte<br />

planten van E. schoenlandii<br />

veel voor, zoals hier bij Papendorp<br />

114<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 10: Bij deze plant is duidelijk te zien dat er zowel stekels als zijarmen gevormd zijn<br />

beschrijft Harry Hall (1984) een prachtig<br />

vertakt exemplaar met acht stammen.<br />

Nabij Papendorp is een populatie met<br />

meerdere vertakte planten (zie afbeelding<br />

8). De mooiste gedrongen planten<br />

met de zwaarste bestekeling vonden wij<br />

in de, voorzover mij bekend, meest zuidelijk<br />

populatie, bij Strandfontein.<br />

Harry Hall (1984) beschrijft in zijn aantekeningen<br />

over E. schoenlandii hoe de<br />

populatie die het meest in het binnenland<br />

lag, zo’n 10 kilometer westelijk van<br />

Vanrhijnsdorp, is verdwenen. Het betrof<br />

hier een zeer grote populatie bestaande<br />

uit duizenden planten, die ook nog eens<br />

tot meer dan een meter hoog werden.<br />

Begin jaren zestig van de vorige eeuw<br />

is er een uitzonderlijk natte periode geweest,<br />

waarin de boeren geprobeerd<br />

hebben om graan te verbouwen. Nadat<br />

het land was omgeploegd stonden er<br />

alleen in de wegberm nog een paar<br />

planten van E. schoenlandii. Deze verdwenen<br />

ook spoedig nadat de weg opgeknapt<br />

werd. Het verbouwen van graan<br />

op de Knersvlakte mislukte jammerlijk,<br />

waarna het land weer achtergelaten werd<br />

om te herstellen. E. schoenlandii is echter<br />

niet meer teruggekomen. Misschien<br />

stonden er toen ook al berichten in de<br />

krant over klimaatverandering.<br />

E. schoenlandii is een mooie en interessante<br />

soort, groeiend aan de<br />

Zuidafrikaanse westkust. In de natuur is<br />

ze gemakkelijk te vinden en dan meestal<br />

in behoorlijke aantallen. De familiebetrekkingen<br />

zijn minder voor de hand<br />

liggend dan men in de bekende euphorbia-literatuur<br />

veronderstelt.<br />

Literatuur:<br />

Brown, N. E., (1915), Flora Capensis.<br />

Hall, Harry, (1984), Euphorbia<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 115


hallii & Notes on Some South African<br />

Euphorbias, The Euphorbia Journal,<br />

Volume 2, pagina 18 – 26.<br />

Herre, H., (1959), Euphorbia schoenlandii<br />

– Euphorbia fasciculata, K. u. a. S.,<br />

No. 7, Vol. 10.<br />

Herre, H., (1968), Notes on South<br />

African Succulents, Cactus &<br />

Succulent Journal of America, No. 6,<br />

Vol. 40.<br />

Jacobsen, H., 1970, Das Sukkulenten<br />

Lexicon.<br />

White, A., Dyer, R. A., & Sloane, B. L.,<br />

(1941), The Succulent Euphorbiae<br />

(Southern Africa), 2 Vols.<br />

Samuel Gerssenlaan 63<br />

3861 HB Nijkerk.<br />

rikus@u4ba.nl<br />

www.u4ba.nl<br />

Afb. 11: In alle populaties van E. schoenlandii vonden<br />

wij altijd veel jonge planten, maar bij<br />

deze is de bestekeling wel erg fors en prachtig<br />

rood (J&R490 Strandfontein)<br />

Afb. 12: Duidelijk is de groef op de tuberkel te zien van waaruit de stekel en<br />

eronder de bloeiwijze verschijnt<br />

116<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


MELOCACTUS MACRODISCUS<br />

TERUGGEVONDEN<br />

Geert Eerkens<br />

In december 1932 verscheen in Blühende Kakteen und andere sukkulente Pflanzen de<br />

nieuwbeschrijving van Melocactus macrodiscus van de hand van Prof. E. Werdermann.<br />

Naast een duidelijke vermelding van de typevindplaats vermeldt hij dat deze soort tamelijk<br />

zeldzaam is.<br />

In 2003 maakte Mr. Gérard Delanoy<br />

een reis door Brazilië. Een van zijn doelen<br />

was het opzoeken van de typevindplaats<br />

van M. macrodiscus, die zoals<br />

door Werdermann aangegeven in de<br />

buurt van Brejinhos bij Caitité in de staat<br />

Bahia moet liggen. Hij had succes. De<br />

genoemde soort werd gevonden en van<br />

deze type-habitat verkreeg ik 10 zaden.<br />

De zaden kiemden voor 100 %.<br />

Hierbij geef ik de beschrijving van<br />

deze zeer interessante soort, gekweekt<br />

in mijn verzameling hier in Suriname.<br />

Deze planten komen exact overeen met<br />

de nieuwbeschrijving en met de aldaar<br />

gegeven afbeelding.<br />

Afb. 1: Melocactus macrodiscus<br />

Foto van de schrijver<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 117


Plant: Op het midden van de plant ca.<br />

18 cm breed (de bedoorning niet meegemeten)<br />

bij een hoogte van ca.13 cm,<br />

duidelijk platrond. Kleur groen (R.H.S.<br />

137B-137C), jonge planten lichter<br />

groen. Aantal ribben 12 tot 13, 4 tot 4,5<br />

cm van elkaar, aan de basis van de plant<br />

9 tot 10 ribben, bij jonge planten goed<br />

te zien, maar dan wel 7 cm van elkaar.<br />

Areolen iets ovaal, ca. 6 mm breed<br />

en ca. 8 mm lang, iets in de rib verzonken;<br />

tussen de areolen is de rib iets<br />

verhoogd.<br />

Bedoorning: 5 onderste randdoorns<br />

17 tot 20 mm lang, aan de basis wel 1,5<br />

mm dik, zeer hard, tevens aan de bovenkant<br />

nog 2 tot 3 bijdoorns. Een echte<br />

middendoorn komt vrijwel niet voor. De<br />

iets naar beneden gebogen middelste<br />

randdoorn is de langste, 20 tot 22 mm<br />

lang met op het eind een scherp haakje.<br />

De doorns zijn bruiniggrauw gekleurd<br />

met een donkere, scherpe punt van 2 tot<br />

3 mm.<br />

Cephalium: 7 tot 10 cm in diameter,<br />

blijft voorlopig nog steeds laag. Hart van<br />

het cephalium iets ingezonken. Dichte<br />

gelige wol en dicht begroeid met oranje-lichtbruin-roestkleurige<br />

borstels (RHS<br />

169A-169B), die een 5 mm uit het cephalium<br />

groeien, vooral rondom langs<br />

de rand.<br />

Bloem: bloemen in het cephalium.<br />

Ze bezitten 2 ringen van bloemblaadjes<br />

en zijn in de late namiddag volledig<br />

geopend; diameter 8 mm. Kleur karmozijnrood<br />

(RHS 52A) naar beneden toe<br />

iets lichter van kleur wordend, maar niet<br />

wit. Lengte van het bloemetje 20 tot 22<br />

mm en, dikte van de bloembuis 4mm.<br />

Kleinste bloemblaadjes ca. 1 mm, de<br />

langste 5 mm lang; alle enigszins spits<br />

eindigend. Meeldraden en stamper uiterst<br />

dun.<br />

Vrucht: Lichtgrijzigrose gekleurd (RHS<br />

78D), naar beneden iets lichter en rondom<br />

het dekseltje iets donkerder, glanzend.<br />

Lengte 12 tot 15 mm; op dwarsdoorsnede<br />

8 à 9 mm bij 6 à 7 mm, iets<br />

ovaal dus, een tikkeltje buikig. Aantal<br />

118<br />

zaadjes per vruchtje 16 tot 24.<br />

Zaad: 1 mm, zwart, niet glanzend.<br />

Deze soort is zelffertiel.<br />

Het is een indrukwekkende en opvallende<br />

soort in de verzameling, die<br />

nu eindelijk zijn plaats kan gaan innemen<br />

in de verzamelingen van de<br />

Meloliefhebbers. In 2008 zijn er nu wat<br />

zaden via het Clichéfonds te verkrijgen.<br />

De cultuur is niet moeilijk. Zanderige<br />

mineraalrijke aarde, maar zeker ook<br />

veel goed verteerde compost van beukenboomblad<br />

met nog wat houtskoolgruis<br />

erbij. Wintertemperatuur minimaal<br />

12 à 15 o C in de nacht en maar hopen<br />

op veel zonnige dagen. Een grote “containerpot”<br />

van een 30 cm Ø gebruiken<br />

voor een volwassen plant.<br />

Doordat nu de echte M. macrodiscus<br />

Werd. (veld<strong>nummer</strong> GD 59) is teruggevonden<br />

door Gérard Delanoy hebben<br />

we nog een puzzle. Want wat is nu de<br />

correcte naam van de planten, die reeds<br />

tientallen jaren onder de naam M. macrodiscus<br />

bekend zijn en ook zo in mijn<br />

verzameling stonden. Ook het materiaal<br />

dat Albert Buining in 1972 meebracht en<br />

dat bekend is onder het veld<strong>nummer</strong> HU<br />

269 is niet de juiste soort.<br />

Literatuur:<br />

E. Werdermann (1932), Blühende Kakt.<br />

u.a. Sukk.Pfl XII Tafel 47.<br />

C. Backeberg: Die Cactaceae IV 1960, p.<br />

2005-7<br />

Krainz: Die Kakteen 1.III.1964- CVId<br />

Kleurenkaart v.d. Royal HorticuIturaI<br />

Society (R.H.S.)<br />

Tamanredjo km 17,5<br />

District Commewijne<br />

Suriname<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Aanvulling en nawoord van de redactie (LB en RB)<br />

Beschrijving van de zaden van M. macrodiscus GV 59<br />

Zaden: buidelvormig, matzwart, ca. 1,4 mm lang, 1,2 mm breed, 1,0 mm dik,<br />

aan de rugzijde voorzien van een zwak ontwikkelde kam. Testacellen van de rugkam<br />

iets langwerpig tot isodiametrisch (= even lang als breed), tamelijk sterk convex<br />

(papilvormig uitgestulpt). Testacellen van de laterale zijde langwerpig, iets<br />

convex. Testacellen rondom de hilum/micropylaire zone kleiner, isodiametrisch,<br />

min of meer vlak. Hilum/micropylaire zone ellipsvormig, donkerbruin, iets verdiept.<br />

Ter hoogte van de funiculusrest en de micropyle zijn gaten in het hilumweefsel.<br />

Embryo breed-peervormig. Perisperm afwezig.<br />

In de collectie van de zaden van Albert Buining zijn zowel de zaden van H 269<br />

als van H 270 aanwezig. Ze zijn vergeleken met die van GV 59. De zaden van H<br />

269 en 270 glimmen iets sterker en hebben een okerkleurig hilum. De testacellen<br />

van de rugkam zijn iets minder papilvormig.<br />

De beschrijvingen passen evenwel op veel zaden van melocactussen en de hier<br />

geconstateerde onderlinge verschillen tussen GV 59, H 269 en H 270 zijn gering.<br />

De conclusie zou wel kunnen zijn dat GV 59 en H 269 niet van dezelfde populatie<br />

afkomstig zijn.<br />

Bij het doorsnuffelen van de veldnotitieboekjes van Buining is ook zijn bezoek<br />

aan het dorpje Brejinho gevonden. In de ochtend van maandag 15 juli 1968, na<br />

een overnachting in Caitité, reist hij richting Brejinho. Vlak voor Brejinho vindt<br />

hij Melo 269 en 270. De hier geplaatste afbeeldingen zijn originele dia’s van<br />

Buining met zijn eigen opschriften.<br />

Het is aan de deskundige lezer te oordelen of Buining’s HU 269 overeenkomt<br />

met de planten gevonden door Delanoy, of dat Eerkens gelijk heeft en het verschillende<br />

planten zijn.<br />

Afb. 1: M. macrodicus H 269 bij Brejinho,<br />

15.7.68, nr. dia XVII:28<br />

Afb. 2: M. H 270 bij Brejinho da Amathista,<br />

15.7.68, nr. dia XVII:27<br />

Foto’s A.F.H. Buining<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 119


HET GESLACHT GYMNOCALYCIUM,<br />

EEN OVERZICHT (II)<br />

Ludwig Bercht<br />

In het eerste, inleidende artikel, werd de ontstaansgeschiedenis van het geslacht<br />

Gymnocalycium in het kort geschetst. Tevens is met foto’s aanschouwelijk gemaakt dat zaden<br />

zich lenen tot het indelen van de vele soorten in een aantal groepen met min of meer<br />

gelijke zaden. Deze aflevering gaat over de soorten met grote of relatief grote zaden.<br />

Groep 1. Macrosemineum<br />

Het is een speling der historie dat misschien<br />

wel de meest bekende en geliefde<br />

Gymnocalycium ook één van de<br />

langst bekende soorten is. In 1828 beschreven<br />

Link en Otto een plant die zij<br />

in 1825 hadden ontvangen van Sellow,<br />

als Echinocactus denudatus. In 1844<br />

vond door Mittler de plaatsing in het geslacht<br />

Gymnocalycium plaats. Waarom<br />

juist deze soort uit het zuiden van<br />

Brazilië werd ingestuurd en niet andere<br />

Gymno’s uit Rio Grande do Sul, blijft<br />

in nevelen gehuld. De nieuwbeschrijving<br />

was geïllustreerd met een goede tekening<br />

van de plant, hetgeen misidentificatie<br />

uitsluit. Het groeigebied van G. denudatum<br />

beslaat een deel van de staat Rio<br />

Grande do Sul en gaat op één plek over<br />

de grens naar Uruguay en een subspecies<br />

is te vinden in Argentinië. De habitats<br />

zelf zijn meestal vlakke terreinen<br />

met steenplaten en/of steenslag, soms<br />

ook wat meer in het gras eromheen. De<br />

planten hebben een open, aanliggende<br />

bedoorning; de witte, slanke bloemen<br />

(soms met een vleugje roze) verschijnen<br />

al op jonge planten.<br />

Verschillende veldonderzoekers hebben<br />

natuurlijk G. denudatum in al zijn<br />

vormen op de vindplaatsen bestudeerd.<br />

De kennis omtrent de vormenrijkdom<br />

wordt in 2004 door Prestlé in een<br />

120<br />

uitvoerig artikel samengevat. Naast de<br />

al bestaande G. denudatum ssp. denudatum<br />

var. roseiflorum (Hildmann) Borg<br />

beschrijft hij G. denudatum ssp. angulatum<br />

en ssp. necopinum en benoemt hij<br />

G. angelae Meregalli om tot subspecies<br />

van G. denudatum. Aan u om het artikel<br />

te lezen en te beoordelen of de subspecies<br />

angulatum en necopinum gerechtvaardigd<br />

zijn. G. denudatum ssp. angelae<br />

heeft een klein groeigebied op één<br />

van de heuvels van de Tres Cerros in de<br />

Argentijnse provincie Corrientes. De witte<br />

bloemen hebben een lichtrode keel.<br />

De naam G. megalothelon betekent<br />

met grote tepels (knobbels). De nieuwbeschrijving<br />

door Schumann in 1898<br />

geeft aan dat het grote planten zijn (tot<br />

16 cm doorsnee); een bloem was hem<br />

onbekend. Bekend werden deze planten<br />

als “alter deutscher Denudatus”. In<br />

het jeugdstadium lijken ze erg veel op G.<br />

denudatum, maar al snel worden ze veel<br />

groter. Zeer typerend is de bloem door<br />

het vrij dikke vruchtbeginsel; de kleur is<br />

wit. Ook hier moesten twee nieuwe beschrijvingen<br />

(Till 2005) aan de literatuur<br />

worden toegevoegd: G. megalothelon<br />

ssp. megalothelon var. susannae (een<br />

rozerood bloeiende plant uit de omgeving<br />

van het Uruguayaanse Catalan,<br />

vernoemd naar de schoondochter van<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 1: G. denudatum (LB 888) Cerro de Ouro<br />

Afb. 2: G. denudatum (LB 891) Cerro de Ouro<br />

Afb. 3: G. denudatum ssp. angulatum (PR 780) Afb. 4: G. denudatum ssp. necopinum (PR 919)<br />

Afb. 5: G. denudatum ssp. angelae<br />

Afb. 6: G. paraguayense (LB 2266) ten zuiden van<br />

Piribebuy<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 121


Hans Till) en G. megalothelon ssp. prestleanum,<br />

een meerkoppige vorm.<br />

Tot de verwantschap van G. denudatum<br />

behoort volgens mij ook G. paraguayense.<br />

Deze planten groeien (of groeiden,<br />

want volgens mijn kennis zijn ze<br />

de laatste jaren niet meer in de natuur<br />

aangetroffen) in het oostelijk deel van<br />

Paraguay in een lemig-zanderige bodem,<br />

soms met wat steenslag. De witte<br />

bloemen hebben een rozerode keel.<br />

Opvallend is dat de knobbels in de zomer<br />

in de volle zon op het plantenlichaam<br />

wat rood verkleuren.<br />

In de literatuur wordt er veel gesteggeld<br />

over verwantschappen tussen G.<br />

paraguayense en G. fleischerianum.<br />

Ondanks het feit dat de bloemen vrijwel<br />

identiek zijn, is de rest totaal verschillend.<br />

Het plantenlichaam is opgebouwd<br />

uit brede platte ribben en niet zo<br />

onderverdeeld in knobbels als bij G. paraguayense.<br />

De zaden zijn duidelijk anders<br />

en kleiner. Volkomen verschillend<br />

is de groeiwijze. G. fleischerianum zoekt<br />

relatief vochtige plekken op in de buurt<br />

van steenplaten bij beken of in rotspartijen<br />

waar water langere tijd blijft staan.<br />

De planten zijn hiervan afhankelijk want<br />

het wortelstelsel ligt eigenlijk meer op<br />

de rotsbodem dan erin. De bekende<br />

vindplaatsen, zoals bij de waterval van<br />

Pirareta, zijn door de dagjesmensen uit<br />

Asuncion uitgeruimd. Gelukkig kan men<br />

nog veel planten vinden in niet normaal<br />

toegankelijke, particuliere gebieden.<br />

Verspreid over het gehele land<br />

Uruguay met zelfs wat grensoverschrijdingen<br />

naar het zuiden van de<br />

Braziliaanse staat Rio Grande do Sul<br />

vindt men populaties van planten die in<br />

de wandelgangen allemaal G. uruguayense<br />

worden genoemd. Vele uren praten<br />

en vele pagina’s papier zijn gewijd aan<br />

de discussie wat de juiste naam voor<br />

deze soort is. Dat hangt af van de visie<br />

wat onder G. hyptiacanthum verstaan<br />

moet worden. Een van de problemen is<br />

dat in de nieuwbeschrijving van (toen<br />

nog) Echinocactus hyptiacanthus geen<br />

122<br />

bloem en zaadvorm wordt beschreven<br />

en ook de herkomst onbekend is. In<br />

Krainz, Die Kakteen, wordt de zienswijze<br />

aangehangen dat deze plant in de verwantschap<br />

van G. gibbosum thuishoort.<br />

Papsch (2001) is bij uitstek de kenner<br />

van de Argentijnse gymnocalyciums uit<br />

het gebied ten zuiden van Buenos Aires.<br />

Hij is van mening dat G. hyptiacanthum<br />

de oudste naam is van wat we thans<br />

kennen als G. schroederianum ssp. bayense.<br />

Deze twee zienswijzen passen<br />

goed op elkaar; deze opvatting ben ook<br />

ik toegedaan.<br />

Een geheel andere mening (zie<br />

Charles en Meregalli 2008) is, dat G.<br />

hyptiacanthum uit Uruguay komt. Met<br />

een plant van de Cerro Pelado in het departement<br />

Florida legt Kiesling daarvoor<br />

het neoytype vast. Een nadere onderverdeling<br />

wordt door Meregalli vastgelegd.<br />

G. hyptiacanthum ssp. hyptiacanthum<br />

zijn de planten met veel dorens<br />

en een typische rode basis aan de dorens,<br />

G. hyptiacanthum ssp. uruguayense<br />

zijn de planten uit het centrale en noordwestelijke<br />

deel van Uruguay, die 3 tot 5<br />

harde dorens hebben (hierbij hoort ook<br />

de roze bloeiende var. roseiflorum) en<br />

G. hyptiacanthum ssp. netrelianum met<br />

7-9 gele dorens en voorkomende in het<br />

westen en zuidoosten van Uruguay. Ik<br />

ben het niet eens met Kiesling’s neotypificering<br />

maar met de onderverdeling<br />

op zich kan ik instemmen. Het is nog interessant<br />

te vermelden dat deze groep<br />

van planten – voor mij blijft het G. uruguayense<br />

– tweehuizig is, dat wil zeggen<br />

een plant heeft of alleen mannelijke<br />

of alleen vrouwelijke bloemen ( de andere<br />

geslachtsdelen zijn wel rudimentair<br />

aanwezig).<br />

Vanwege zijn zeer donkergroene lichaam<br />

en vrucht beschreef Arechavaleta<br />

in 1905 een Echinocactus melanocarpus,<br />

in 1922 door Britton & Rose ombenoemd<br />

tot Gymnocalycium. Na vele<br />

jaren zijn deze planten in de natuur teruggevonden<br />

(Prestlé 2001).<br />

G. rauschii is een soort beschreven<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 7: G. megalothelon (LB 923a) bij Mina de<br />

Camaqua<br />

Afb. 8: G. paraguayense (LB 106)<br />

Hierboven<br />

Afb. 9: G. fleischerianum bij de waterval van<br />

Pirareta, genomen op 16.10.1968.<br />

Foto Buining<br />

Hiernaast<br />

Afb. 10: G. fleischerianum. Plant ex Fric in BG<br />

Linz<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 123


Afb. 11: G. hyptiacanthum (LB 2624), neotype vol-<br />

gens Kiesling<br />

Afb. 13: G. hyptiacanthum ssp. uruguayense<br />

(LB 705)<br />

Afb. 12: G. hyptiacanthum ssp. hyptiacanthum<br />

124<br />

(LB 2660 = WD 1)<br />

aan de hand van planten die door Walter<br />

Rausch waren meegebracht uit Zuid-<br />

Amerika. Op de aangegeven groeiplaats<br />

zijn de planten tot nu toe niet teruggevonden<br />

en thans wordt sterk getwijfeld<br />

aan de juistheid ervan. Ook Rausch<br />

Afb. 14: G. hyptiacanthum ssp. uruguayense var.<br />

roseiflorum (LB 651)<br />

zelf kon hier geen uitsluitsel geven; foto’s<br />

in de natuur zijn er niet. Het zijn wel<br />

mooie, sterk spruitende planten met een<br />

kleine roze bloem.<br />

Een buitenbeentje met zijn kleine<br />

lichaam en grote bloemen is G.<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 15: G. hyptiacanthum ssp. netrelianum<br />

(LB 839)<br />

Afb. 16: G. spec. LB 2700, volgens mij G.<br />

melanocarpum<br />

Afb. 18: G. mesopotamicum var. (HU 414).<br />

Foto Buining<br />

Afb. 17: G. rauschii (HK 922)<br />

mesopotamicum. De planten werden gevonden<br />

en beschreven door Roberto<br />

Kiesling; de vindplaats ligt bij Mercedes<br />

in de Argentijnse provincie Corrientes.<br />

De planten groeien in een stenig, grazig<br />

terrein en vormen groepen door<br />

Afb. 19: G. horstii (FA 22). Foto Fahr<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 125


Afb. 20: G. buenekeri (LB 586) bij Sao Francisco de Assis<br />

onderaardse uitlopers. In de jaren zestig<br />

van de vorige eeuw had Buining al een<br />

vorm/variëteit hiervan gevonden (HU<br />

414), maar er verder geen aandacht aan<br />

geschonken.<br />

In de Braziliaanse provincie Rio<br />

Grande do Sul zijn ondertussen vele<br />

vindplaatsen bekend van G. horstii.<br />

Steeds weer wordt gemeld dat het aantal<br />

planten per populatie niet groot is. Het<br />

zijn opvallende planten: fors, meestal<br />

met een glanzend groene epidermis en<br />

open bedoorning, vooral pas op latere<br />

leeftijd wat spruitend, bloemen bleekroze.<br />

Buining beschreef de soort in 1970<br />

ter ere van Leopoldo Horst. Op grond<br />

van een meer bolvormig blijvend lichaam,<br />

minder glanzende epidermis, de<br />

zeer lange bloemen zonder roze keel en<br />

de lange vruchten beschrijft Amerhauser<br />

(2008) een subspecies megalanthum;<br />

het lijkt me een overbodige naam.<br />

In het artikel met de nieuwbeschrijving<br />

van G. horstii beschrijft Buining ook een<br />

variëteit buenekeri. Het is onbegrijpelijk<br />

dat Buining, die eigenlijk vrij weinig<br />

126<br />

gebruik maakte van de onderverdeling<br />

subspecies of variëteit en vrijwel alles op<br />

soortrang beschreef, hier de variëteitsrang<br />

koos en dan nog onterecht. Swales<br />

toonde later aan dat dit taxon om vele<br />

redenen een soortrang verdient.<br />

Tenslotte een al heel oude naam,<br />

Echinocactus multiflorus, door Hooker<br />

in 1845 beschreven en door Britton &<br />

Rose bij Gymnocalycium ingedeeld.<br />

Alhoewel vermoed wordt dat de planten<br />

uit het aan Paraguay grenzende deel van<br />

Argentinië komen, is dit nog steeds niet<br />

met zekerheid vastgesteld. Materiaal met<br />

de juiste herkomst onder deze naam is<br />

niet in onze verzamelingen aanwezig.<br />

Toch denk ik dat planten die in de collecties<br />

voorkomen onder de benaming<br />

G. rosanthemum, hiermee in verband<br />

staan.<br />

De hier besproken soorten hebben<br />

één ding gemeen; relatief grote zaden.<br />

Daarom zijn ze ook hier bij elkaar gezet.<br />

Ze hebben echter nog iets gezamenlijks;<br />

ze komen voor in een aaneengesloten<br />

gebied, bestaande uit het zuiden<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 21: G. rosanthemum n.n.<br />

Tenzij anders vermeldt, foto’s van de schrijver<br />

van de Braziliaanse staat Rio Grande<br />

do Sul, Uruguay, het oostelijke deel<br />

van Paraguay en het ertussen liggende,<br />

noordoostelijke deel van Argentinië.<br />

Een ander opvallend kenmerk van de<br />

meeste soorten uit deze kunstmatige<br />

groep is het vormen van ondergrondse<br />

uitlopers; spruitvorming uit bovengrondse<br />

areolen treedt alleen op als het oorspronkelijke<br />

groeipunt is vernietigd.<br />

Literatuur<br />

Amerhauser, H. (2008) Die beiden<br />

Taxa G. horstii Buining und G. buenekeri<br />

Swales, Gymnocalycium 21(3),<br />

791-802<br />

Buining, A.F.H. (1970) Gymnocalycium<br />

horstii Buining spec. nov., Kakt. and.<br />

Sukk. 21(9), 162-5<br />

Charles, G. & M. Meregalli (2008) Our<br />

latest thoughts on Gymnocalycium,<br />

Cact. Syst. Init. 24, p. 21-25<br />

Krainz, Die Kakteen, Aflevering C VI f<br />

van 3.XII.1973<br />

Papsch, W. (2001) Die pampinen<br />

Gymnocalycien 3. Gymnocalycium<br />

hyptiacanthum (Lemaire) Britton &<br />

Rose, Gymnocalycium 14(1), 385-392<br />

Prestlé, K.-H. (2001) Gymnocalycium<br />

melanocarpum, ein verschollen geglaubtes<br />

taxon wurde wiedergefunden,<br />

Gymnocalycium 14(3), 413-416<br />

Prestlé, K.-H. (2004), Gymnocalycium<br />

denudatum (Link & Otto) Pfeiffer<br />

ex Mittler, Gymnocalycium 17(2),<br />

569-578<br />

Schumann, K. (1898),<br />

Gesamtbeschreibung der Kakteen,<br />

Neudamm<br />

Swales, G.J. (1978) Gymnocalycium<br />

buenekeri sp. nov., Cact. Succ. J. (GB)<br />

40(4), 97-100<br />

Till, H. (2005) Beitrag zur Klärung<br />

des rosa blühenden Gymnocalycium<br />

denudatum (Link & Otto) Pfeiff.<br />

Ex Mittler und seine Zugehörigkeit<br />

zu Gymnocalycium megalothelon<br />

(Sencke ex K. Schum.) Britton & Rose,<br />

Gymnocalycium 18(2), 617-626<br />

(Wordt vervolgd)<br />

Veerweg 18<br />

Eck en Wiel<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 127


De nooit eindigende geschiedenis<br />

van het geslacht<br />

Ariocarpus (2)<br />

Ariocarpus kotschoubeyanus (Lem.) K. Sch.<br />

Werner van Heek †<br />

Slechts twee jaar na de ontdekking en de beschrijving van Ariocarpus retusus Scheidweiler<br />

waren er berichten over weer een nieuwe vondst. Drie exemplaren van deze planten kwamen<br />

via baron Karwinsky in het bezit van vorst Kotschoubey, die op zijn beurt één exemplaar<br />

daarvan verkocht aan Cels in Parijs. De bedongen verkoopprijs van 200 dollar was in<br />

die tijd hoger dan de tegenwaarde van het gewicht in goud.<br />

Ook nu nog zie je voor volwassen ariocarpussen<br />

– als ze al worden aangeboden<br />

– vaak verhoudingsgewijs onvoorstelbaar<br />

hoge prijzen gevraagd worden.<br />

Natuurlijk is de zeer langzame groei op<br />

eigen wortel hier mede debet aan. Het<br />

is geen uitzondering dat het vele jaren<br />

duurt voordat een zaailing voor het eerst<br />

Afb. 1: De vindplaats van Ariocarpus kotschoubeyanus bij Cadereyta<br />

128<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 2: Ariocarpus kotschoubeyanus var. elephantidens bij<br />

Cadereyta<br />

gaat bloeien. Wie echter minder geduld<br />

heeft, kan kiezen voor een cultuur via<br />

het enten van zaailingen. Dan bereikt<br />

men vaak al na 2 à 3 jaar een bloeibaar<br />

stadium en als men het op een juiste<br />

manier aanpakt zijn de planten nauwelijks<br />

van wortelechte dan wel natuurplanten<br />

te onderscheiden. Zaailingen van<br />

echinopsis-hybriden zijn een uitstekende<br />

onderstam, ook vanwege<br />

het feit dat deze onderstammen<br />

cultuurfoutjes<br />

vaak probleemloos opvangen.<br />

Een bijkomend voordeel<br />

is dat deze onderstam<br />

ook de bloeiwilligheid van<br />

de geënte plant zeer positief<br />

beïnvloedt.<br />

Maar nu terug naar onze A.<br />

kotschoubeyanus. De nieuwe<br />

vondst werd in 1842 door<br />

Lemaire als Anhalonium kotschoubeyanus<br />

beschreven.<br />

In de loop van de jaren heeft<br />

dit kleine juweeltje een rij<br />

van nieuwe namen zonder<br />

klagen overleefd. Om er een paar te<br />

noemen: Anhalonium fissepedum Lem.<br />

(1846), Anhalonium sulcatum Salm-<br />

Dyck (1858), Stromatocarpus kotschoubeyi<br />

Karw. (1869) en tenslotte in 1897<br />

Ariocarpus kotschoubeyanus (Lem.) K.<br />

Sch. Maar daarmee was de nomenclatorische<br />

discussie rond deze soort nog<br />

niet ten einde. In 1925 richtte Berger het<br />

Afb. 3: De vindplaats van Ariocarpus kotschoubeyanus ssp. macdowellii bij Dr Arroyo<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 129


Afb. 4: Ariocarpus kotschoubeyanus ssp. macdowellii<br />

op de vindplaats<br />

nieuwe geslacht Roseocactus op, gebaseerd<br />

op de met wol begroeide groeven<br />

van A. kotschoubeyanus en de in 1856<br />

ontdekte A. fissuratus. In deze wolgroei,<br />

als typerend kenmerk voor zijn nieuwe<br />

geslacht Roseocactus, zag Berger een<br />

nauwe verwantschap met het geslacht<br />

Coryphantha; de andere overblijvende<br />

Ariocarpussen zag hij meer verwant<br />

met Mammillaria. Door omvangrijk onderzoek<br />

bewees Anderson in 1962 dat<br />

de afsplitsing van Roseocactus niet overeind<br />

gehouden kon worden.<br />

A. kotschoubeyanus komt voor in<br />

het midden en noorden van Mexico.<br />

Verstrooid over dit gebied vindt men<br />

Afb.5: Ariocarpus kotchoubeyanus ssp. tulensis bij Tula<br />

talrijke kleine groeiplaatsen met een wisselende<br />

bodemgesteldheid. Beginnend<br />

ten noorden van Mexico stad, ongeveer<br />

vanaf Queretaro, vindt men, groeiend<br />

in een stenige bodem, planten tot een<br />

grootte van ca. 10 cm diameter. Deze<br />

planten waren en zijn bekend onder de<br />

ongeldig gebleven benaming A. kotschoubeyanus<br />

var. elephantidens; pas in<br />

1998 werd deze vorm geldig vastgelegd<br />

door Halda als A. kotschoubeyanus ssp.<br />

elephanditens. Of echter de wat grotere<br />

diameter als onderscheidingskenmerk<br />

voor het opstellen van een subspecies<br />

voldoende is, moet elke betrokken<br />

cactusliefhebber maar voor zichzelf<br />

uitmaken.<br />

Andere groeigebieden met een lemigzanderige<br />

bodem vindt men verspreid<br />

in het noorden van Mexico. Bijzonder<br />

bekend is de omvangrijke habitat bij<br />

Doctor Arroyo. In een vlak terrein vindt<br />

men talrijke planten, die lange perioden<br />

van het jaar vrijwel onzichtbaar zijn onder<br />

de zanderige bovenlaag, maar zichtbaar<br />

worden als in de bloeitijd de bloemen<br />

uit de bodem te voorschijn komen.<br />

Wie in de herfst meemaakt hoe deze<br />

terreinen dagenlang onder water kunnen<br />

staan, is verbijsterd over de levensomstandigheden<br />

van deze kleine planten.<br />

De planten van deze<br />

populatie blijven duidelijk<br />

kleiner dan die bij<br />

Queretaro. Backeberg<br />

beschreef deze kleinere<br />

vorm van Doctor<br />

Arroyo in 1949 als<br />

Roseocactus kotschoubeyanus<br />

ssp. macdowellii;<br />

Halda benoemde<br />

hem in 1998 om tot A.<br />

kotschoubeyanus ssp.<br />

macdowellii. Talrijke andere<br />

populaties, vanaf<br />

Las Tablas via Saltillo<br />

tot voorbij Torreón, omvatten<br />

planten met een<br />

vergelijkbaar uiterlijk.<br />

Alhoewel het<br />

130<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 6: Ariocarpus kotschoubeyanus ssp. tulensis in cultuur<br />

plantenuiterlijk hetzelfde is, wijken de<br />

bloemen van de planten die bij Tula in<br />

het Jaumave-dal voorkomen, af. Ze zijn<br />

overwegend wit tot lichtrose. Backeberg<br />

beschreef deze vorm in 1951 als R. kotschoubeyanus<br />

var. albiflorus. Het was<br />

weer Halda, die hem in 1998 overhevelde<br />

naar Ariocarpus, maar dan onder<br />

de naam A. kotschoubeyanus ssp. tulensis.<br />

Naar mijn mening is echter hier<br />

de afwijkende bloemkleur ten enenmale<br />

onvoldoende om hierop een taxonomische<br />

afscheiding te maken. De vormen<br />

uit het oostelijke deel van San Luis<br />

Potosi (Las Tablas, San Francisco) waren<br />

voor Halda de basis voor zijn A. kotschoubeyanus<br />

ssp. sladkowskyi. Ik laat<br />

het aan het inzicht van de lezer over of<br />

de verschillen tussen al deze vormen zoveel<br />

namen rechtvaardigen en of dit eerder<br />

verwarrend dan wel verhelderend<br />

uitwerkt. Gewoon de plant A. kotschoubeyanus<br />

noemen in combinatie met de<br />

vindplaats lijkt me zinvoller. Het al dan<br />

niet hebben van verschillen doet dan<br />

niet ter zake.<br />

Door de “ondergrondse” levenswijze<br />

en de daaruit resulterende camouflage<br />

is A. kotschoubeyanus in de droge<br />

tijd nauwelijks te vinden. Gezien de<br />

grote aantallen planten op de vele verschillende<br />

groeiplaatsen is de soort momenteel<br />

niet in haar voortbestaan bedreigd.<br />

Evenwel, de “albiflora”-vorm<br />

die uitsluitend bij Tula voorkomt, wordt<br />

wel bedreigd; niet alleen door het beperkte<br />

groeigebied maar ook door<br />

wegenaanleg.<br />

(wordt vervolgd)<br />

(vert. Ludwig Bercht)<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 131


SLEUTEL VOOR PLANTEN VAN<br />

HET GESLACHT WEINGARTIA<br />

(SULCOREBUTIA)<br />

Johan Pot<br />

Het is geen eenvoudige opgave soortbepalende morfologische kenmerken voor planten<br />

van het geslacht Weingartia te vinden. Of is de laatste jaren het soortbegrip nogal flexibel<br />

gehanteerd?<br />

Hoe herken ik een cactus?<br />

Begin jaren 80 werd door de toenmalige<br />

voorzitter van Succulenta, Herman<br />

Rubingh, een studiegroep in het leven<br />

geroepen die zich onder meer zou verdiepen<br />

in de nomenclatuur. Dat kwam<br />

goed uit, want ik had net een aantal<br />

prachtige rebutia’s zonder etiket<br />

opgedaan.<br />

Vol verwachting begaf ik me naar<br />

Soest. In de kas van Rubingh trof ik een<br />

Afb. 1: Randdoorns gebogen + iets onregelmatig<br />

132<br />

aantal studiegenoten aan, die ik onmiddellijk<br />

onder de groten der aarde schaarde.<br />

Zij zouden mij ongetwijfeld kunnen<br />

helpen. Ik legde aan hun een map met<br />

kleurenfoto’s voor. Mijn ontgoocheling<br />

was nauwelijks te schetsen toen de deskundigen<br />

ietwat schoorvoetend toegaven,<br />

dat ze de plant met behulp van de<br />

foto’s niet konden benoemen. Volgens<br />

hen lag het niet zo eenvoudig.<br />

In de loop van de jaren ontdekte ik dat<br />

ze gelijk hadden. Ik stortte<br />

me op sulcorebutia’s<br />

en maakte kennis met Nol<br />

Brederoo. Deze citeerde<br />

graag een coryfee, van wie<br />

me de naam is ontschoten.<br />

Nol vroeg: “Waarom is een<br />

steinbachii een steinbachii?”<br />

Ik wist het antwoord<br />

niet. Nol ook niet. En langzamerhand<br />

ontdekte ik dat<br />

eigenlijk niemand het wist.<br />

(Afb 7, 8 en 9)<br />

Ik ben geen taxonoom.<br />

Maar het stoort mij toch als<br />

bij mijn planten evident verkeerde<br />

etiketten staan. Ik<br />

vroeg me af of dit te voorkomen<br />

was. Het antwoord<br />

bleek bevestigend.<br />

Het is mogelijk om bij<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 2: Ruwheid door uitstulpsels<br />

(Foto: Wim Vanmaele)<br />

sommige verzamelaars stekken van originele<br />

planten op te doen, soms ook<br />

van de beschreven typeplanten. In kringen<br />

van sulcoverzamelaars is het tegenwoordig<br />

“in” om de planten in de eerste<br />

plaats te benoemen met behulp van<br />

het veld<strong>nummer</strong>. Sommige cactusjagers<br />

voorzien hun vindplaatsen (velden) van<br />

<strong>nummer</strong>s. Gemakshalve krijgen de planten<br />

van zo’n vindplaats dezelfde codering<br />

en zelfs nakomelingen van deze<br />

planten worden op die manier aangeduid.<br />

Natuurlijk kan men vraagtekens<br />

plaatsen bij deze gang van zaken, maar<br />

het biedt wel een zekere garantie om<br />

betrouwbaar materiaal te verkrijgen,<br />

voorzien van een “veld<strong>nummer</strong>”. Op die<br />

manier moeten alle etiketten dus in orde<br />

zijn.<br />

Wie het weet, mag het zeggen<br />

Daarmee is de kous echter niet af. Op<br />

een of andere manier willen we toch<br />

deze ge<strong>nummer</strong>de planten een naam<br />

geven die in de boeken terug te vinden<br />

is. En plotseling bevinden we ons in een<br />

doolhof, ogenschijnlijk zonder uitgang.<br />

De beoogde boeken werden geschreven<br />

door deskundigen. Zij beschikten over<br />

de kennis die nodig is om al die planten<br />

uit elkaar te houden. Zij waren in<br />

staat om te beoordelen of een bepaalde<br />

groep planten als taxon erkend kon worden.<br />

Zij konden dit taxon een naam geven.<br />

Zij waren taxonoom.<br />

Afb 3: Ruwheid door epidermiskrullen<br />

(Foto: Wim Vanmaele)<br />

Maar gek genoeg voeren dezelfde<br />

deskundigen geregeld bittere strijd om<br />

hun gelijk te halen. Want de ene deskundige<br />

heeft heel andere opvattingen<br />

dan de andere. En toch bestuderen zij<br />

dezelfde planten. Komt dat omdat niet<br />

alle taxonomische eenheden eenduidig<br />

gedefinieerd zijn of ontstaat het verschil<br />

in opvatting misschien door de kenmerken<br />

die bestudeerd werden?<br />

Ik heb niet kunnen vaststellen dat door<br />

deskundigen andere dan morfologische<br />

kenmerken werden gebruikt. Dan moet<br />

het toch mogelijk zijn om een soort te<br />

herkennen aan zijn specifieke eigenschappen?<br />

Een soort (c.q. ondersoort of<br />

variëteit) wordt immers beschreven aan<br />

de hand van een “type”-plant uit de populatie<br />

die als taxon erkend gaat worden.<br />

Natuurlijk kunnen soortgenoten wel<br />

wat afwijken, maar binnen aanvaardbare<br />

grenzen. Als temidden van een groep<br />

kortdoornige, roodbloeiende planten<br />

een langdoornige, geelbloeiende gevonden<br />

wordt, zal de eerste gedachte toch<br />

zijn, dat hier sprake is van twee taxa.<br />

Toch blijft het lastig. Volgens Hunt<br />

(2006) hoeft de type-plant niet “typisch”<br />

te zijn. Het is dus niet uit te sluiten<br />

dat toevallig een plant wordt beschreven<br />

die nogal van het gemiddelde<br />

afwijkt. In zo’n geval zal het ondanks<br />

de gegevens in de eerstbeschrijving<br />

niet meevallen om het taxon te herkennen.<br />

Deskundigen lijken er evenwel toch<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 133


toe in staat, hoewel ook zij moeite hebben<br />

met de vraag van Nol Brederoo:<br />

“Waarom is een steinbachii een<br />

steinbachii?”<br />

Opzet van de sleutel<br />

Een Duitse cactusvriend daagde mij<br />

uit een herkenningssleutel te ontwerpen.<br />

Na enige aarzeling nam ik de handschoen<br />

op. Ik zal hier proberen uit te<br />

leggen hoe ik, nauwelijks gehinderd<br />

door enige kennis van taxonomie, deze<br />

sleutel samenstelde.<br />

De sleutel kan niet worden gebaseerd<br />

op de gegevens van de eerstbeschrijvingen,<br />

want:<br />

- ik wil zoveel mogelijk voorkomen,<br />

dat ik toevallig uit ga van een<br />

uitzonderingsplant,<br />

- het merendeel van de planten stamt<br />

niet uit een populatie met een beschreven<br />

type-plant,<br />

- van alle te vergelijken taxa moeten<br />

dezelfde kenmerken bekend zijn,<br />

- de auteur van een soort kan waarnemingen<br />

anders interpreteren dan ik.<br />

Dat geldt met name voor kleuren. Maar<br />

ook raak ik in verlegenheid als in de beschrijving<br />

als eigenschap “niet spruitend”<br />

wordt genoemd, terwijl op de begeleidende<br />

foto een redelijk spruitende<br />

plant te zien is.<br />

In de afgelopen paar jaar heb ik van<br />

zo’n 1350 planten gegevens opgenomen<br />

in een database. Van vrijwel al deze<br />

planten is de vindplaats bekend. Ik baseer<br />

daarom mijn sleutel op planten van<br />

hetzelfde veld. Populair gezegd: ik ga uit<br />

van “veld<strong>nummer</strong>s”. Men moet zich bewust<br />

zijn dat hieraan verbonden soortnamen<br />

provisorisch zijn.<br />

Met een programma worden de eigenschappen<br />

per veld<strong>nummer</strong> gebundeld.<br />

Het resultaat vindt u in het derde deel<br />

van de sleutel. Hier wordt duidelijk, welke<br />

eigenschappen per populatie constant<br />

zijn, natuurlijk afgemeten aan mijn<br />

verzameling. Maar ook worden soms<br />

134<br />

planten gevonden die sterk afwijken van<br />

het gemiddelde.<br />

Daarna kan ik een veld<strong>nummer</strong> selecteren<br />

en uitzoeken bij welke planten in<br />

de totale database de gevonden constante<br />

eigenschappen aanwezig zijn. Het<br />

volgende is mogelijk:<br />

1. Alleen de planten met het gekozen<br />

veld<strong>nummer</strong> worden gevonden.<br />

Men kan denken aan een populatie,<br />

die als taxon erkend zou kunnen worden.<br />

Als een plant uit de populatie al<br />

beschreven is, dan heeft dit taxon een<br />

naam. In dit geval meen ik de vraag van<br />

Nol Brederoo in bredere zin beantwoord<br />

te hebben.<br />

2. Een enkele plant met een ander<br />

veld<strong>nummer</strong> wordt tevens gevonden. Ik<br />

spreek voor het gemak van “vervuilende”<br />

planten. Misschien is zo’n plant een<br />

uitzondering binnen zijn eigen populatie.<br />

Of de beide populaties zijn op grond<br />

van de door mij gebruikte kenmerken<br />

niet te scheiden. Ik heb de “vervuilende”<br />

planten in de oplossing laten staan.<br />

3. Er worden meerdere planten met<br />

andere veld<strong>nummer</strong>s gevonden.<br />

Deze populatie is met de door mij gebruikte<br />

kenmerken niet te onderscheiden<br />

van andere populaties. Het lijkt me<br />

moeilijk deze populatie als taxon te erkennen.<br />

Dit geldt bijvoorbeeld voor S.<br />

pampagrandensis en S. santiaginiensis.<br />

Deze populaties heb ik na een aantal<br />

experimenten geblokkeerd, maar een<br />

enkele keer duiken ze toch nog op in de<br />

sleutel. Ook deze “vervuiling” heb ik laten<br />

staan, omdat het me niet storend<br />

leek.<br />

De volgende kenmerken werden<br />

gebruikt.<br />

1. Vorm randdoorns<br />

2. Bloemkleur<br />

3. Ruwheid randdoorns<br />

4. Kleur randdoorns<br />

5. Kleur meeldraad<br />

6. Aantal ribben<br />

7. Stand randdoorns<br />

8. Aantal randdoorns<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


9. Lengte randdoorns<br />

10. Middendoorn<br />

11. Al dan niet afstaan<br />

randdoorns<br />

12. Vorm perianth<br />

13. Spruiten<br />

14. Hoek 1 (afbeelding 4)<br />

15. Positie stempel<br />

16. Vorm schubben op het<br />

receptaculum<br />

17. Kleur van de stamper<br />

18. Kleur van de epidermis<br />

19. Aantal schubben<br />

receptaculum<br />

20. Verhouding hoogte/<br />

breedte<br />

21. Kleur bloemknop<br />

22. Hoek 2 (afbeelding 5)<br />

Vorm randdoorns:<br />

Geregeld vinden we een paar doorntjes,<br />

die in de verkeerde richting lijken te<br />

wijzen. Ik heb lang gedacht, dat dit door<br />

een beschadiging ontstaan was, maar<br />

dat blijkt niet het geval. (Afb. 1)<br />

Ruwheid randdorens:<br />

Wim Vanmaele (1983) publiceerde<br />

over verschillende vormen van ruwheid.<br />

Hij sprak van “lobben” en “schijnlobben”.<br />

Ik gebruik in de sleutel de begrippen<br />

“uitstulpsels” en “epidermiskrul”.<br />

(Afb. 2 en 3)<br />

Bloemdoorsnede:<br />

Het is niet nodig om met een gradenboog<br />

de hoek te meten. Ik heb deze eigenschap<br />

alleen gebruikt in evidente gevallen.<br />

Een scherpe hoek is hier kleiner<br />

dan 40 o , een stompe hoek groter dan<br />

90 o .(Afb. 4 en 5)<br />

Vorm schubben receptaculum:<br />

Twee in het oog springende vormen<br />

worden gebruikt: “schoppen”-vormig,<br />

zoals afgebeeld op een speelkaart en<br />

“rond”; de andere vormen worden aangeduid<br />

als “niet benoemd”.<br />

Kleur van de stamper, kleur van de<br />

bloemknop:<br />

Deze wordt alleen gebruikt in het geval<br />

“groen”.<br />

Afb. 4: Hoek 1, in de sleutel aangeduid met<br />

meeldraad-vruchtbeginsel-meeldraad<br />

Afb 5: Hoek 2, in de sleutel aangeduid met<br />

meeldraad-stamper-meeldraad<br />

In de hoop een min of meer dichotome<br />

sleutel te krijgen heb ik de resultaten<br />

gesorteerd op de gebruikte kenmerken<br />

in de hier bovenstaande volgorde. In<br />

die zin is het resultaat naar mijn smaak<br />

niet geheel bevredigend geworden. Toch<br />

neem ik aan, dat de sleutel behulpzaam<br />

kan zijn bij het vinden van een mogelijke<br />

naam en wel op de volgende manier:<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 135


Gebruik van de sleutel<br />

1 Vorm randdoorns: recht<br />

↓116 Bloemkleur: violet<br />

↓ 4 Ruwheid randdoorn: glad<br />

Kleur randdoorns: wit met bruine spits<br />

Aantal randdoorns: 13 tot en met 25<br />

Lengte randdoorns: van 5 t/m 12 mm<br />

Positie stempel: onder hoogste helmknoppen<br />

Aantal schubben receptaculum: minder dan 5<br />

S.sp.Khara Pusta ref. JK118<br />

2 Kleur randdoorns: bruin<br />

Lengte randdorns: van 7 t/m 11 mm<br />

Middendoorn: meer midd.d > 5 mm<br />

RD sterk afstaand: hoek < 150 o<br />

S.renatae ref. G109, HE113<br />

3 Aantal randdoorns: 8 t/m 12<br />

Lengte randdoorns: van 8 t/m 16 mm<br />

S.sp.Laguna ref. HS118<br />

4 Bloemkleur: donkerrood/purper<br />

↓ 15 Ruwheid randdoorn: glad<br />

Kleur randdoorns: donkerbruin of zwart<br />

Middendoorn:<br />

5 Kleur meeldraad: donkerrood<br />

Aantal ribben: minder dan 13<br />

Aantal randdoorns: 10 t/m 11<br />

Lengte randdoorns:<br />

Kleur stamper:<br />

meer midd.d > 5 mm<br />

S.frankiana ref. FK086, G047a<br />

S.spMolinero ref. HS067<br />

S.jolantana ref. HS068a<br />

S.totorensis ref. HS149, JK022<br />

van 3 t/m 6 mm<br />

groen<br />

S.sp.Sillani ref. LHSIL<br />

Afb 6: Het begin van de sleutel<br />

136<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Afb. 7 + Afb. 8 + Afb. 9: Wil de echte steinbachii opstaan?<br />

De eerste vraag die beantwoord moet<br />

worden is de vorm van de randdoorn.<br />

Als de randdoorns niet alle recht zijn,<br />

gaat u door in dezelfde eerste kolom op<br />

regel 116.<br />

Als alle randdoorns wel recht zijn,<br />

gaat u één positie naar rechts, dus naar<br />

bloemkleur.<br />

Als de bloemkleur niet violet is, gaat u<br />

door in dezelfde kolom naar regel 4. Als<br />

de bloemkleur ook niet donkerrood of<br />

purper is, gaat u door in dezelfde kolom<br />

naar regel 15.<br />

Als de bloemkleur wel violet is, gaat u<br />

één positie naar rechts. Nu vindt u zes<br />

voorwaarden in dezelfde kolom. Als aan<br />

al deze voorwaarden voldaan wordt, zou<br />

uw plant moeten lijken op planten met<br />

veld<strong>nummer</strong> “JK118”. Is dat niet het geval,<br />

dan biedt de sleutel geen oplossing.<br />

Dat laatste is mogelijk in het geval dat:<br />

- de onbekende plant komt uit een niet<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 137


in de database opgenomen populatie.<br />

- de onbekende plant een uitzondering<br />

is binnen de populatie<br />

- de door mij gebruikte planten uitzonderingen<br />

zijn binnen de populatie<br />

- de onbekende plant komt uit een<br />

niet onderscheidbaar taxon als S.<br />

pampagrandensis.<br />

In het geval dat de zoekactie succes<br />

heeft, mag u aannemen, dat uw plant<br />

lijkt op planten van het veld<strong>nummer</strong><br />

waaraan de sleutel refereert; achter een<br />

naam of plaatsaanduiding vindt u “ref.”.<br />

De gebruikte naam is redelijk<br />

gangbaar.<br />

Evaluatie van de gevonden naam<br />

Nu is het mogelijk, dat sommige specialisten<br />

een geheel andere opvatting<br />

hebben over de betrouwbaarheid<br />

of de status van de gevonden naam.<br />

Men hanteert tegenwoordig samengestelde<br />

namen en strooit met het begrip<br />

“ondersoort” dat het een lieve lust is.<br />

Aanwijzingen voor zulke, vaak moeilijk<br />

te achterhalen verwantschappen vallen<br />

buiten het bestek van dit werkstuk. Toch<br />

vermoed ik, dat wanneer een soortnaam<br />

meer dan eens gekoppeld is aan combinaties<br />

van verschillende eigenschappen,<br />

men zich ernstig zorgen moet maken<br />

over de taxonomische betrouwbaarheid.<br />

Daarnaast vraag ik me af, wat de<br />

zin is om planten met heel verschillende<br />

eigenschappen in één taxon onder te<br />

brengen. Het taxon zal daardoor immers<br />

onherkenbaar geworden zijn.<br />

De keerzijde kan natuurlijk zijn, dat<br />

er talloze populaties beschreven worden.<br />

Ik hoor de deskundigen al zeggen:<br />

“Je gaat toch niet vanwege één doorntje<br />

meer of minder een nieuwe soort beschrijven?”<br />

Dat lijkt mij inderdaad niet<br />

verstandig. Maar ik was zelf verrast hoe<br />

gemakkelijk allerlei populaties te isoleren<br />

waren van alle andere planten in<br />

het project. Dat was niet het gevolg van<br />

het ene doorntje meer of minder, maar<br />

van een combinatie van eigenschappen.<br />

Overigens blijken nogal wat op<br />

138<br />

verschillende populaties gepostuleerde<br />

soorten onherkenbaar.<br />

Misschien is het voor de liefhebber<br />

nog niet zo gek allerlei minitaxa te accepteren.<br />

De professionele taxonoom<br />

kan tegelijkertijd op een heel ander niveau<br />

groot denken en zich ijveren het<br />

aantal wetenschappelijk te erkennen<br />

taxa te reduceren, gebruik makend van<br />

allerlei mij nog steeds onbekende methodes<br />

en technieken. Intussen blijf ik<br />

benieuwd op welke manier zij de vraag<br />

van Nol Brederoo zullen beantwoorden.<br />

Mijn dank gaat uit naar Wim Vanmaele<br />

voor het ter beschikking stellen van de<br />

REM-opnames van het doornoppervlak.<br />

Wie belangstelling voor de sleutel<br />

heeft, kan op internet terecht bij www.<br />

sulcopassion.be van Claude Bourleau of<br />

contact met mij opnemen. De sleutel is<br />

in vier talen uitgebracht.<br />

Literatuur:<br />

Hunt, D. (2006). The New Cactus<br />

Lexicon, Dh books: 2,3,4<br />

Vanmaele, W. (1983). Vergelijkende morfologie<br />

en taxonomische bruikbaarheid van<br />

doornen van enkele cactacaea-genera, samenbundeling<br />

van de teksten uit Cactus.<br />

Gagarinstraat 17<br />

1562 TA Krommenie<br />

E-mail: j.pot@tip.nl<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Bij het overlijden van<br />

Werner van Heek<br />

Ludwig Bercht<br />

Op 20 februari overleed vrij plotseling<br />

Werner van Heek op de leeftijd van 67<br />

jaar.<br />

Van Heek was toch al langer dan 50<br />

jaar cactushobbyist en vooral na zijn<br />

vervroegde pensionering op 55-jarige<br />

leeftijd werd deze hobby een ware<br />

passie.<br />

In de loop van zijn leven bezocht<br />

Werner van Heek vele natuurlijke groeiplaatsen<br />

van cactussen in Brazilië, Chili,<br />

Peru, de Verenigde Staten, Mexico,<br />

Cuba, Argentinië. Daarbij interesseerde<br />

hij zich ook steeds voor de mensen<br />

in de landen die hij bezocht. Hij ontdekte<br />

verschillende cactussoorten en<br />

Pilosocereus fulvilanatus subsp. vanheekianus<br />

werd naar hem genoemd.<br />

Het meest bekend werd Werner<br />

van Heek door zijn vele artikelen in<br />

Kakteen und andere Sukkulenten en<br />

in de laatste jaren ook door zijn artikelen<br />

in Succulenta. Hij hield talloze<br />

voordrachten aan<br />

de hand van zijn uiterst<br />

fraaie dia’s.<br />

Ook in Nederland<br />

hebben in de laatste<br />

jaren vele liefhebbers<br />

daarvan kunnen<br />

genieten.<br />

Het meest treffend<br />

aan Werner<br />

van Heek was zijn<br />

warme, respectvolle<br />

omgang met<br />

zijn publiek. Hij<br />

slaagde erin zijn<br />

enthousiasme voor zijn hobby op vele<br />

anderen over te dragen. Zijn gevoel voor<br />

humor, zijn enthousiasme en zijn gemakkelijke<br />

wijze van spreken maakten<br />

hem tot een ideale propagandist voor de<br />

hobby.<br />

Men kon op Werner van Heek rekenen.<br />

Zelfs toen hij al in het ziekenhuis<br />

lag, verliet hij dat om een voordracht te<br />

gaan houden, die was toegezegd! En<br />

voor de Algemene ledenvergadering van<br />

Succulenta in de herfst van 2005 hield<br />

Werner van Heek een voordracht, na<br />

een nacht op de autobaan. Hij had namelijk<br />

de avond tevoren een voordracht<br />

gehad in Dresden. Maar de afspraak<br />

moest toch doorgaan!<br />

In Nederland laat Werner van Heek<br />

een leemte achter bij de vele afdelingen,<br />

waar hij regelmatig een voordracht hield.<br />

We betuigen ons medeleven aan zijn<br />

familie en wensen hen de kracht om<br />

deze zware slag te boven te komen.<br />

Werner van Heek op<br />

de vindplaats van<br />

Uebelmannia pectinifera<br />

ssp. horrida<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 139


DE CACTUSTRIBUNE<br />

Ton Pullen<br />

Vrijwel elke cactusliefhebber krijgt vroeg of laat te maken met ruimtegebrek. Meestal<br />

wordt dat veroorzaakt doordat de hobbyist(e) steeds meer planten in zijn of haar verzameling<br />

opneemt. Maar de factor groei speelt natuurlijk ook een belangrijke rol. Kleine zaailingen<br />

worden groot.<br />

Planten hebben elk jaar, of om de<br />

paar jaar, een grotere pot nodig. Dat<br />

heeft tot gevolg, dat er steeds minder<br />

potten in een tablet passen. Natuurlijk<br />

gaan er ook wel eens planten dood of<br />

we gooien planten weg, omdat ze niet<br />

mooi meer zijn, maar meestal zien we,<br />

dat in een verzameling de planten groter<br />

worden en het aantal planten kleiner.<br />

Natuurlijk probeer je als liefhebber toch<br />

steeds om je ruimte maximaal te benutten<br />

en dat maakt vindingrijk.<br />

In mijn verzameling staan nogal<br />

wat planten met een zodevormende<br />

groeiwijze. Als zulke planten ouder worden<br />

zet ik deze in platte, ronde schalen,<br />

zodat ze hun natuurlijke groeiwijze zoveel<br />

mogelijk kunnen volgen. Dit neemt<br />

echter veel ruimte in en daarom ben<br />

ik een aantal jaren geleden begonnen<br />

om deze planten - voor zover ze daarvoor<br />

in aanmerking komen - in de zomer<br />

buiten te plaatsen. Maar ook buiten<br />

kan men gebrek aan ruimte hebben<br />

en daarom bedacht ik de volgende opstelling<br />

(zie foto): Van aluminium maakte<br />

ik een soort tribune-achtig meubelstuk,<br />

met drie “verdiepingen”. Het materiaal<br />

140<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


kreeg ik gratis, het was afkomstig van afgedankte<br />

garderobekasten. Het is zodanig<br />

geconstrueerd, dat er slechts 12 aluminium<br />

(roest niet!) boutjes en moertjes<br />

nodig zijn om het geheel in elkaar te<br />

zetten. Dat maakt, dat het in april maar<br />

een kwartiertje kost om mijn “tribune”<br />

op te bouwen en in het najaar even weinig<br />

tijd om hem uit elkaar te nemen en<br />

voor de winter op te bergen. De tribune<br />

staat tegen een muur op het zuidwesten<br />

en heeft het grootste deel van de dag<br />

zonlicht.<br />

Welke planten kunnen we nu op zo’n<br />

bouwsel kweken? Bij mij zijn dat de<br />

groene, weinig bedoornde echinocereus-soorten,<br />

zodevormige opuntia’s<br />

(tephrocactus-soorten), in het algemeen<br />

wat stevige en robuuste soorten. Het<br />

moeten planten zijn die niet schrikken<br />

van een flinke regenbui in de zomer en<br />

van wat nachtelijke afkoeling in voor- en<br />

najaar. Behaarde en witbedoornde planten<br />

kan men beter in de kas houden,<br />

evenals zaailingen en kwetsbare of voor<br />

te veel water gevoelige soorten.<br />

Ook andere succulenten, zoals<br />

sommige echeveria’s en andere crassulaceae<br />

en kleine agaves staan hier tijdens<br />

de zomer. Afhankelijk van het weer<br />

breng ik de planten rond half april naar<br />

hun standplaats buiten en haal ze omstreeks<br />

half september weer naar binnen.<br />

De rest van het jaar staan de planten<br />

onder het tablet in de kas, immers,<br />

als je ze op de tabletten zet, zou je nog<br />

geen ruimte sparen. De planten zijn dan<br />

in rust en kunnen wat minder licht goed<br />

verdragen. Bij het naar buiten brengen in<br />

het voorjaar kiest men het beste een bewolkte<br />

dag uit. De planten hebben enkele<br />

dagen nodig om weer aan het vele<br />

licht te wennen. Eventueel legt men wat<br />

kranten over de planten heen voor de<br />

eerste paar dagen.<br />

Ik gebruik deze opstelling nu ongeveer<br />

vier jaar, tot mijn volle tevredenheid. De<br />

planten bloeien uitstekend en voor zover<br />

ik kan nagaan zijn er geen planten<br />

gesneuveld door deze behandeling.<br />

Misschien ook een idee voor u?<br />

Rinkslag 19<br />

7711 MX Nieuwleusen<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> Foto’s van de schrijver.<br />

141


Succulentennieuwtjes<br />

Ton Pullen en Ludwig Bercht<br />

CactusWorld [26 – 4, dec. 2008] is<br />

grotendeels gewijd aan leven en werk<br />

van Gordon Rowley. Geheel in lijn daarmee<br />

is een artikel over cactushumor<br />

van Mottram. Bailey & Miller schrijven<br />

over natuurhybriden binnen het geslacht<br />

Ariocarpus. Hochstätter beschrijft<br />

een nieuwe ‘serie’ Gracilifoliae in het geslacht<br />

Yucca, waarin hij Y. linearifolia en<br />

Y. querataroensis onderbrengt. Aloe<br />

ifanadianae is een nieuwe soort van<br />

Madagaskar, beschreven door Castillon.<br />

Walker combineert Sarcocaulon lavrani<br />

om tot Monsonia lavrani.<br />

Brachycereus nesioticus is een<br />

soort, die endemisch voorkomt op<br />

de Galapagos-eilanden. Deze soort<br />

wordt zelden in verzamelingen gezien<br />

en schijnt moeilijk in cultuur te zijn.<br />

Voldoende redenen om hier te vermelden,<br />

dat Kaktusy [44 – 4, 2008] een<br />

artikel bevat van Riha, waarin bloei en<br />

zaadvorming beschreven en afgebeeld<br />

wordt. De bloeiende plant werd bestoven<br />

met pollen van een Pygmaeocereus,<br />

waarna goede zaden gevormd werden.<br />

De auteur veronderstelt dan ook, dat<br />

deze soort in de verwantschapsgroep<br />

van Pygmaeocereus/Haageocereus<br />

thuishoort.<br />

Het Italiaanse Piante Grasse [28 –<br />

4, 2008] opent met een artikel over<br />

Dasylirion van de hand van Ivana<br />

Richter. Del Valli & D’Annibale wijden<br />

een bijdrage aan het genus Hoya.<br />

Afferni & Tavormina schrijven over<br />

Phedimus stellatus.<br />

Het Amerikaanse Cactus & Succulent<br />

Journal [80 – 6, 2008] bevat een artikel<br />

van Kapitany over over de zogenaamde<br />

‘mierenplanten’. Houston,<br />

142<br />

James & Stead houden zich bezig<br />

met de kweek van de weinig bekende<br />

Begonia goudotii, een rotsbewonende<br />

soort van Madagaskar.<br />

Janeba schrijft over Agave utahensis.<br />

Roberts geeft een aardig overzicht<br />

van de astrophytums en hun cultuur.<br />

Terry behandelt de wilde populaties van<br />

Lophophora williamsi en de bedreiging<br />

daarvan. Braun & Esteves beschrijven 2<br />

nieuwe Dyckia’s uit Brazilië: Dyckia richardii<br />

en D. grandidentata.<br />

In het Duitstalige Kakteen und andere<br />

Sukkulenten [60 – 2, febr. <strong>2009</strong>]<br />

wordt een nieuwe gymnocalycium voorgesteld<br />

door Perea, Ferrari, Las Peñas<br />

& Kiesling: Gymnocalycium marianae.<br />

Bollinger bericht over de cactusflora van<br />

de Serra Escura, in de Braziliaanse provincie<br />

Bahia. Momberger was in Cuatro<br />

Cienegas en bericht over de astrophytums<br />

die daar groeien.<br />

De Karteikarten zijn deze keer gewijd<br />

aan Discocactus catingicola en Bromelia<br />

araujoi; de laatste heeft prachtige blauwe<br />

bloemen<br />

De voorplaat van Cactus & Co (12-<br />

4, dec. 2008), een bilinguaal Italiaans-<br />

Engels tijdschrift, verwijst naar het uitvoerige<br />

artikel van Gertel en De Vries<br />

over de soorten en vormen rond<br />

Weingartia mentosa en W. purpurea, eertijds<br />

beter bekend als Sulcorebutia’s; alle<br />

daartoe gerekende veld<strong>nummer</strong>s passeren<br />

de revue.<br />

Het echtpaar Cole informeert over hun<br />

recente veldstudies, aansluitend op hun<br />

eerdere publicaties. Wat dit tijdschrift zo<br />

interessant maakt, zijn – zoals ook weer<br />

bij dit artikel – de overvloed aan prachtige<br />

foto’s.<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>


Summary<br />

Rob Bregman<br />

In his editorial, Jan Jaap de Morree fantasizes about an even worse outcome of<br />

the economic crisis, so that we all have to go back to the relative simplicity of prewar<br />

life, and that more people will have time to visit meetings of succulent plant<br />

clubs.<br />

Johanna Smit-Reesink tells our young members what it is like to visit a regional<br />

club meeting.<br />

Bertus Spee puts another four nice succulents in the spotlight, viz. Carnegiea gigantea,<br />

Ferocactus townsendianus, Grusonia invicta and Stenocereus gummosus.<br />

André van Zuijlen went to Baja California to look for Mammillaria dioica. This<br />

cactus occurs all along this 1000 km long peninsula and, as a result of that, many<br />

different forms can be found. André visited 24 populations and outlines the differences<br />

of the plants at 20 growing sites. Plants from the south are smaller, produce<br />

more offsets and are of whiter color.<br />

Euphorbia schoenlandii is the subject of a contribution by Rikus van Veldhuisen.<br />

This plant grows along the coast of South Africa north of Cape Town, together with<br />

many other interesting succulents. Rikus presents some very nice pictures of these<br />

plants in a beautiful landscape.<br />

Geert Eerkens reports the rediscovery of Melocactus macrodiscus at the type locality<br />

in the state of Bahia, Brazil. The question remains whether the plants in cultivation<br />

under this name are also M. macrodiscus. In 1968 Albert Buining collected material<br />

at the same spot but according to Eerkens this is not the true M. macrodiscus.<br />

For comparison, photo’s of the Buining plants (HU 269) are included. The seeds<br />

differ in the color of the hilum, so they probably come from different populations.<br />

Ludwig Bercht presents part 2 of his overview of the genus Gymnocalycium.<br />

The plants in the section Macrosemineum (large-seeded) are being described and<br />

depicted.<br />

Werner van Heek deals with the history of the genus Ariocarpus. In part 2 A. kotschoubeyanus<br />

is briefly discussed. Fortunately, most populations still consist of<br />

many individuals. However, only the white-flowering form from Tula (ssp. tulensis) is<br />

threatened in nature due to road construction activities.<br />

Johan Pot dislikes the taxonomic problems in the genus Sulcorebutia. So he puts<br />

22 characteristics of 1350 plants (mainly labeled as field numbers) into a database.<br />

With this, one can determine the field number of an unknown plant, just by answering<br />

the questions. The database can be found at www.sulcopassion.be.<br />

Ludwig Bercht remembers Werner van Heek, German specialist on Brazilian cacti<br />

and one of our authors, who passed away quite suddenly on 20 February, at the<br />

age of 67.<br />

Because of lack of space in his greenhouse, Ton Pullen built an aluminum table<br />

for outdoor cultivation of some of his plants.<br />

This edition of Succulenta is closed by the usual reviews of other journals on succulent<br />

plants by Ton Pullen and Ludwig Bercht.<br />

Hector Petersenstraat 7<br />

1112 LJ Diemen<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong> 143


Inlichtingen over het lidmaatschap en ontvangst van <strong>nummer</strong>s; adreswijzigingen<br />

aan:<br />

Inquiries about membership and receipt of issues; address changes to:<br />

D.H. Roozegaarde<br />

Banninkstraat 5<br />

7255 AT Hengelo (Gld)<br />

Tel.: +31(0)575 465270<br />

E-mail: h.roozegaarde@planet.nl<br />

COLOFON<br />

Http://www.succulenta.nl<br />

E-mail:info@succulenta.nl<br />

Auteursrecht:<br />

Gehele of gedeeltelijke overname<br />

van artikelen is alleen toegestaan<br />

na verkregen toestemming van de<br />

auteur/illustrator en met een duidelijke<br />

bronvermelding<br />

Jan Jaap de Morree Redactioneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98<br />

Johanna Smit- Jong geleerd<br />

Reesink Planten ruilen in de afdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99<br />

Bertus Spee Voor het voetlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100<br />

André van Zuijlen Op de vindplaats van Mammillaria dioica . . . . . . . .102<br />

Rikus van Veldhuisen Euphorbia schoenlandii. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110<br />

Geert Eerkens Melocactus macrodiscus teruggevonden . . . . . . . . . 117<br />

Ludwig Bercht Het geslacht Gymnocalycium, een overzicht (II) . . .120<br />

Werner van Heek† De nooit eindigende geschiedenis van het<br />

geslacht Ariocarpus (II) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128<br />

Johan Pot<br />

Sleutel voor planten van het geslacht<br />

Weingartia (Sulcorebutia) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .132<br />

Ludwig Bercht Bij het overlijden van Werner van Heek . . . . . . . . . .139<br />

Ton Pullen De cactustribune . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .140<br />

Ton Pullen en<br />

Ludwig Bercht Succulentennieuwtjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142<br />

Rob Bregman Summary. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .143<br />

Redactieseretariaat:<br />

Mevr. R. Maessen<br />

Weezenhof 1232<br />

65 EZ Nijmegen.<br />

E-mail: rietmaessen@xs4all.nl<br />

Hoofdredactie:<br />

C.A.L. Bercht<br />

E-mail: ludwigbercht@hetnet.nl<br />

H.W. Viscaal<br />

E-mail: hviscaal@hetnet.nl<br />

Redactie:<br />

R. Bregman<br />

E-mail: R.Bregman@uva.nl<br />

J.J. de Morree<br />

E-mail: Morree@ziggo.nl<br />

A.B. Pullen<br />

E-mail: abpullen@home.nl<br />

B.J.M. Zonneveld<br />

E-mail: B.J.M.Zonneveld@biology.<br />

leidenuniv.nl<br />

Vormgeving: H. W. Viscaal<br />

Druk: Senefelder Misset<br />

Doetinchem<br />

Bij de voorplaat:<br />

Afbeelding 9<br />

Net als bij E. multiramosa komen<br />

bij E. schoenlandii planten voor<br />

met rode of zoals hier met groene<br />

bestekeling. Let ook op de vrij<br />

forse bladeren in de nieuwgroei bij<br />

deze plant.<br />

Foto: Rikus van Veldhuisen<br />

144<br />

©Succulenta jaargang 88 (3) <strong>2009</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!