155155 Thema nr 5 BLADER
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
WWW.THEMAHOGERONDERWIJS.ORG
TH MA
HOGER ONDERWIJS
Erkennen & Waarderen
2021
5
‘De universiteit heeft groot gelijk als ze zegt: we willen dat bredere palet erkennen’
Interview met Paul Wouters, scientometrist en decaan aan de Universiteit Leiden
Naar nieuwe vormen van convergentie en vermenging
Koenraad Debackere
Het moet echt anders
Rianne Letschert
We trekken de thermometer uit de kalkoen, waardoor we een neergang niet eens zullen waarnemen
Hans Clevers
Metrisch fetisjisme
Jan Dumolyn
De variabelen die studiestress verklaren
Cedric Stalpers & Mia Stokmans
Blended onderwijs, hoe doe je dat?
Miriam Goes-Daniëls & Marcel van der Klink
Waarom al zoveel
universitaire
opleidingen voor
Certiked vbi kiezen?
U
heeft geen keuze: voor elke bachelor- of masteropleiding
heeft u een NVAO-accreditatie
nodig. Gelukkig kunt u zelf uw visiterende en beoordelende
instantie kiezen. In de praktijk werkt u het
prettigst samen met een evaluatiebureau dat constructief
met u meedenkt en u soepel naar uw accreditatie
begeleidt. Dus met Certiked vbi, het slagvaardige
NVAO-erkende evaluatiebureau. Laat ons collegiaal,
doelgericht en tegen lagere kosten aan de hand van de
NVAO-beoordelingskaders toetsen of uw opleidingen
voldoen aan de eisen. Daarbij houdt u zelf de regie,
maar krijgt u alle ondersteuning bij het aantonen en
zo nodig verbeteren van de kwaliteit. Bijvoorbeeld met
Certiked vbi:
de eigenlijke visitatie.
de snelste weg
Omdat we liever
naar uw NVAO accreditatie
van Certiked vbi.
helpen aanscherpen
dan neersabelen.
een Kritische Reflectie die u optimaal voorbereidt op
Om Om uw uw Bachelor- of of Masteropleiding internationaal erkend te te krijgen voor is is een een vrijblijvend NVAO accreditatie
gesprek
een een must. must. Daarvoor Daarvoor moet moet een een officieel officieel erkend erkende evaluatiebureau VBI (Visiterende controleren en Beoordelende of kijk studierichting
op Instelling)
voldoet controleren aan de of voorgeschreven de nieuwe studierichting profielen. Zo’n voldoet door aan de NVAO de voorgeschreven erkend www.certiked-vbi.nl
bureau profielen. is Certiked Zo’n door Dat
zich de echter NVAO erkende onderscheidt instelling door is de Certiked collegiale vbi. en Dat doelgerichte zich echter benadering, onderscheidt die door u sneller de collegiale op uw
7 Sterke redenen om voor
Certiked vbi te kiezen:
Ontdek de motiverende aanpak
Bel Drs. P.M. Esveld op 010-201 42 43
eindbestemming en doelgerichte brengt. benadering, Tijdens die het u hele sneller traject op uw behoudt eindbestemming u zelf het initiatief, brengt. maar Tijdens krijg het u heel hele
Minder administratie.
Meer motivatie.
gestructureerd traject behoudt hulp u zelf bij het aantonen initiatief, maar – en verbeteren krijg u heel - gestructureerd van kwaliteit. Bijvoorbeeld hulp bij het bij aantonen het opstellen – en
1. Minder grote, dus flexibeler en slagvaardiger organisatie.
van verbeteren een Kritische - van Reflectie kwaliteit. dat Bijvoorbeeld dient als basis bij het voor opstellen de eigenlijke van een visitatie zelfevaluatierapport en het visitatierapport. (ZER) dat
2. Werkwijze gericht op minimale (administratieve) overlast.
Opleiders dient als ervaren basis voor de unieke de eigenlijke Certiked visitatie vbi aanpak en het als visitatierapport. bewustmakend Opleiders en ongelooflijk ervaren stimulerend. de unieke
3. Stimulerende En Certiked dat aanpak vertaalt vbi
voor
aanpak zich structurele keer als op kwaliteitsverbetering.
bewustmakend keer in een hoge en ongelooflijk mate van tevredenheid stimulerend. En over dat het vertaalt eindresultaat. zich keer Op op
4. Zeer deskundige www.certiked-vbi.nl keer in en een constructief hoge mate meedenkende vindt van u meer tevredenheid visitatiepanels. informatie. over Of het bel eindresultaat. drs. P.M. Esveld Op op www.certiked-vbi.nl 010-201 42 61 voor vindt een
5. Thuis in vrijblijvende alle u meer NVAO-protocollen, informatie. kennismaking. loodst Of bel u drs. er probleemloos P.M. Esveld doorheen. op 010-201 42 61 voor een vrijblijvende kennismaking.
6. Slimme tools voor gerichte toepassing officiële toetsingskaders.
Certiked vbi is onderdeel van
Lloyd’s Register Nederland B.V., een mondiale autoriteit in
7. Sterk concurrerende prijs-prestatieverhouding.
certificeren. Dit garandeert kwaliteit en continuïteit.
Certiked vbi. vbi. De De kortste weg weg naar naar uw uw NVAO (her-)accreditatie.
Weena-Zuid 170 1703012 NC NC Rotterdam T: T: 010 - - 201 42 4261 info@certiked-vbi.nl www.certiked-vbi.nl
Certiked vbi K.P. van der Mandelelaan 41a vbi 3062
Certiked vbi maakt MB
deel Rotterdam
uit uit van van Lloyd’s T: 010-201
Register Nederland 42 43 info@certiked-vbi.nl
B.V.
www.certiked-vbi.nl
Maar vóór het
zover is
Erkennen & Waarderen
moet de opleiding zelf
geslaagd zijn
Vóór u investeert in een dure vervolgopleiding voor uzelf of voor getalenteerde
medewerkers wilt u natuurlijk weten wat daarvan de waarde is.
52021
Voor uzelf, uw bedrijf, op de arbeidsmarkt en maatschappelijk. Waar moet
u op letten? Simpel. Kies een opleiding die is opgenomen in het Register
van het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs in Nederland. CPION toetst het
cursusaanbod voor mensen met een wetenschappelijke, hogere of middelbare
(beroeps) opleiding op inhoud en maatschappelijke relevantie. Alleen
post-initiële opleidingen die aan strenge kwaliteitscriteria voldoen krijgen het
predikaat Registeropleiding. Dit kunt u beschouwen als een keurmerk, dat de
waarde van het diploma of certificaat garandeert. Meer weten over CPION en
Registeropleidingen? Kijk op www.cpion.nl.
CPION Keurmerk Registeropleidingen
Alleen voor post-initiële opleidingen die er écht toe doen.
CPION Postbus 701 3000 AS Rotterdam tel: +31 (0)10 201 42 22 fax: +31 (0)10 224 85 87 www.cpion.nl
TH MA
5-21
Colofon
Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management verschijnt
5 x per jaar en is een uitgave van Instondo B.V.
Dordrecht.
Jaargang 28, nummer 5
Uitgave van: Instondo B.V.
Binnen Kalkhaven 263
3311 JC Dordrecht
T +31 (0)78 645 50 85
I www.instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
Uitgever: Marcel Mathijssen
Eindredactie
Elma Drayer
E-mail: info@elmadrayer.nl
Voor het aanbieden van artikelen kunt u zich richten tot
de hoofdredactie, Sijbolt Noorda en Bert Hoogewijs
E-mail: m.kok@instondo.nl
Advertentieacquisitie
Voor informatie over de advertentiemogelijkheden
kunt u een e-mail sturen aan: sales@instondo.nl.
Basisontwerp
Hans Lodewijkx, Visuele Communicatie, Tilburg
Vormgeving
Verloop drukkerij, www.verloop.nl
Druk
Veldhuis Media BV, www.veldhuismedia.nl
Abonnementen
Abonnementsprijs voor Nederland € 350,00 excl. 6% btw,
inclusief verzendkosten, per jaar. Voor België € 360,00
(indien van toepassing btw-nummer opgeven).
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij deze uiterlijk
2 maanden voor de vervaldatum schriftelijk worden opgezegd bij
onze abonnementenadministratie.
Contactgegevens voor Nederland en België:
Instondo Uitgevers B.V.
Binnen Kalkhaven 263
3311 JC Dordrecht, Nederland
E-mail: administratie@instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
© Instondo B.V. Auteursrechten voorbehouden.
Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming
van de uitgever artikelen, illustraties of schema’s geheel of
gedeeltelijk over te nemen.
Redactie
SIJBOLT NOORDA, hoofdredacteur
BERT HOOGEWIJS, hoofdredacteur
ELMA DRAYER, eindredacteur
HARRY DE BOER, Universiteit Twente
BABS VAN DEN BERGH, Universiteiten van Nederland
TOM DEKEYZER, UGent
HANS DE JONGE, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
RON MINNÉE, Vereniging Hogescholen
SERGE SIMON, Universiteit Antwerpen
HENNO THEISENS, De Haagse Hogeschool
ALEXANDRA VENNEKENS, Rathenau Instituut
KOEN VERLAECKT, Vlaamse Interuniversitaire Raad
ERIC VERMEYLEN, Vlaamse Hogescholenraad
HANS VOSSENSTEYN, Saxion Hogeschool
MARIJK VAN DER WENDE, Universiteit Utrecht
Recensieredactie
VERONICA BRUIJNS, Hogeschool van Amsterdam (coördinator)
PIM BREEBAART, De Haagse Hogeschool
BRUNO BROUCKER, KU Leuven
HUIB DE JONG, Hogeschool van Amsterdam
MYRTE LEGEMAATE, Avans Hogeschool
ALBERT PILOT, Universiteit Utrecht
KOEN RYMENANTS, Hogeschool Gent
KURT DE WIT, KU Leuven
Medewerkers aan dit nummer
Veronica Bruijns
Hans Clevers
Koenraad Debackere
Elma Drayer
Jan Dumolyn
Miriam Goes-Daniëls
Jeroen Huisman
Marcel van der Klink
Rianne Letschert
Sijbolt Noorda
René Schotanus
Cedric Stalpers
Mia Stokmans
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg
besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist
is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever
geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de
opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.
ISSN 1380-7110
inhoud
TH MA
themahogeronderwijs.org
Erkennen & Waarderen
thema
4 Sijbolt Noorda
Hoofdredactioneel
6 Elma Drayer
‘De universiteit heeft groot gelijk
als ze zegt: we willen dat bredere
palet erkennen’
Interview met Paul Wouters,
scientometrist en decaan aan de
Universiteit Leiden
14 Koenraad Debackere
Naar nieuwe vormen van
convergentie en vermenging
Oordelen over academische loopbanen
20 Rianne Letschert
Het moet echt anders
Naar een nieuwe balans in het erkennen en
waarderen van wetenschappers
24 Hans Clevers
We trekken de thermometer uit
de kalkoen…
…waardoor we een neergang niet eens
zullen waarnemen
27 Jan Dumolyn
Metrisch fetisjisme
28 Jeroen Huisman
Een stukje waarderen naar
de mensen toe
Verder in deze uitgave:
29 Cedric Stalpers & Mia Stokmans
De variabelen die studiestress
verklaren
Drie adviezen voor de praktijk
35 Miriam Goes-Daniëls &
Marcel van der Klink
Blended onderwijs, hoe doe je dat?
Op naar de ideale mix
Boeken & bladen
41 Sijbolt Noorda
In al z’n Leidse Leidsigheid
43 Veronica Bruijns
Het nut van authentieke toetsing
3
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Hoofdredactioneel
Alle verschil is moeilijk
E
en hogeschool of een universiteit is een ingewikkeld
geval. Alleen al daarom nodigt het uit tot simplificatie.
Zodat het hanteerbaar en overzichtelijk wordt.
Ik kan me nog goed herinneren hoe snel en gemakkelijk
ik, na een aantal jaren als lid van een universiteitsraad
onder de indruk te zijn geraakt van de complexiteit van de
instelling, haar vele onderdelen en de uiteenlopende belangen
ervan, weer terugviel op de eenvoud van de eigen vakgroep,
de kwesties die net voor ons van levensbelang waren
en de behartiging van juist die aangelegenheden.
Het was precies zo’n ervaring die ik had toen ik als student
had geprobeerd de lessen te volgen aan een andere faculteit,
aan een andere instelling en de elders geldende gewoontes
en gebruiken te doorgronden. Of toen ik aan een buitenlandse
instelling ontdekte dat het curriculum daar een
opbouw kende en keuzevakken die we thuis ondoenlijk of
zelfs onaanvaardbaar hadden gevonden. En die toch heel
goed bleken te werken of bij nader inzien zelfs verkieslijk
waren.
Ik hield er het inzicht aan over dat een universiteit achter de
gevel of onder de mantel van haar ogenschijnlijke eenheid
een merkwaardige verzamelplaats is van allerhande subculturen.
Die van elkaar slechts weten van horen zeggen en
met elkaar maar zelden echt vertrouwd zijn.
Voor mijn latere praktijk als bestuurder van een hogeschool
en van een universiteit waren die ervaringen danig leerzaam.
Het waren evenzovele aansporingen terdege rekening
te houden met uiteenlopende blikrichtingen en belangen,
Ik hield er het inzicht aan
over dat een universiteit een
merkwaardige verzamelplaats
is van allerhande subculturen
en niet te gauw te denken: if only you could see her through
my eyes. Eenheid en samenhang zijn geen gegeven, we
moeten ze steeds weer vormen en vinden. Geen toeval dat
mijn eerste min of meer serieuze toespraak als bestuurder
differentiatie tot thema had. Hoe natuurlijk die interne
verscheidenheid is en hoe weldadig. En dat we haar moeten
respecteren, ook al zijn op bepaalde vlakken eenheid en
samenhang geboden.
Deze bespiegelingen komen op ter gelegenheid van dit
themanummer over Erkennen & Waarderen, de hedendaagse
poging tot herziening van gangbare methoden en
maatstaven van beoordeling en waardering van prestaties
aan de academie. Wat vinden we belangrijk en wat niet
of in mindere mate? Daarom gaat het bij zo’n herijking.
De voorstanders van verandering menen dat de bestaande
praktijk te eenzijdig bepaalde prestaties en bepaalde maatstaven
bevoordeelt en andere prestaties veronachtzaamt en
zodoende eerder ontmoedigt. Ze pleiten dienovereenkomstig
voor verbreding en relativering van de huidige normen.
Tegenstanders wijzen erop dat zo waardevolle kenmerken
van academische ambitie en prestatiecultuur dreigen afgezwakt
te worden, of zelfs te verdwijnen. In hun academische
omgeving zien zij de nadelen van de bestaande praktijk, die
de voorstanders van verandering nu juist zo waren opgevallen,
niet of nauwelijks.
Voor onderzoekers in het medisch-biologisch domein of
dat van de meteorologie zijn de wereldwijde dimensies van
hun werk vanzelfsprekend, inclusief de constante uitwisseling
van vraagstellingen en resultaten en de beoordeling
van de waarde ervan op deze schaalgrootte. Heel het communicatie-
en publicatienetwerk van zulke vakgebieden is
erop afgestemd.
Aan dezelfde instelling werken wetenschappers uit verschillende
vakgebieden al jaren in een sociaal innovatieproject
op de schaal van stadswijken of landelijke regio’s.
Ook al zullen ze mogelijk eens in de zoveel jaar in een
Engelstalig artikel verslag doen van hun werk en erop
reflecteren, die publicatie is een afgeleide van het project,
niet de kern ervan. De samenwerking met lokale partners
en belanghebbenden is essentieel. Voor het onderhouden
van zulke netwerken heeft de wereldwijde maatvoering
geen betekenis.
4
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
We moesten er beslist
niet naar streven alles en
iedereen over één kam
te kunnen scheren
Zulke verschillen van schaal en taal bestaan aan elke universiteit
en hogeschool op vele manieren en in allerlei gradaties.
Een faire beoordeling van de waarde van prestaties en
resultaten moet die niet wegpoetsen maar ze juist expliciteren,
zodat het oordeel telkens in overeenstemming kan zijn
met de hoofdkenmerken van elke activiteit. Dat geldt ook
van taaksoorten. Onderzoekswerk moest onderwijs taken
niet overschaduwen of zijn maatstaven eraan opleggen.
Ook bestuur, management, raadslidmaatschappen of vakbondswerk
zijn evenzovele onmisbare taakaspecten die niet
mogen ontbreken.
Kortom, een evenwichtige oordeelsvorming hanteert
functie profielen en functioneringsschema’s waarbij elk
aspect van iemands takenpakket tot zijn recht kan komen.
Dat alles is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik noem een
drietal lastige kwesties.
Eerst is het maar de vraag of je op elke afdeling in de gehele
instelling de kwaliteit en consistentie van de beoordeling
kunt garanderen. In bijna alle gevallen zijn voor een goede
en stimulerende beoordelingspraktijk immers beoordelaars
nodig die eigen ervaring met de desbetreffende activiteiten
combineren met het vermogen er onafhankelijk op te
reflecteren. Ik vraag me af of die professionele houding al in
voldoende mate en in continuïteit aanwezig is.
concrete loopbanen en omstandigheden. Vaak zijn ze te
gedetailleerd uitgewerkt, ontworpen naar het model van
een schaap met vijf poten en vooral de neerslag van bekostigingsregels
of cao-afspraken. Wie pleit voor heel globale
profielen met veel vrijheidsgraden krijgt steevast tegengeworpen
dat zoiets leidt tot willekeur en onvergelijkbaarheid.
Toch lijkt me in de complexe wereld van de
contemporaine hogeschool en universiteit veel te zeggen
voor een combinatie van zulke globale profielen met een
individueel portfolio.
De derde uitdaging heb ik al genoemd: hoe recht te doen
aan de aanzienlijke verschillen die er binnen een instelling
en vaak ook binnen een faculteit of afdeling bestaan.
We moesten er beslist niet naar streven alles en iedereen
over één kam te kunnen scheren – of dat nu het huidige
dan wel een nieuw exemplaar is. Integendeel, wil een
beoordelingspraktijk fair zijn en stimulerend werken voor
individu én instelling, dan zal die nauw moeten aansluiten
bij de aard van de werkzaamheden en de werkomgeving
waarom het gaat. En dus van geval tot geval moeten
mogen verschillen.
Wanneer ik me niet vergis zou deze laatste moeilijkheid
wel eens de lastigste kunnen blijken te zijn. De neiging tot
eenvormigheid en gelijkschakeling is oersterk. Alle verschil
is moeilijk.
Dit kleine themanummer over Erkennen & Waarderen is
met nadruk bedoeld als invitatie om de onderlinge discussie
erover voort te zetten en te intensiveren. In de nieuwe
jaargang maken we daarvoor graag ruimte. Vanuit de overtuiging
dat een vernieuwing van de bestaande beoordelingspraktijk
meer kans van slagen heeft wanneer ze berust op
het bedachtzame oordeel van zeer vele betrokkenen.
Sijbolt Noorda,
hoofdredacteur Th&ma
Een tweede moeilijkheid is hoe functieprofielen voldoende
flexibel en realistisch te houden zodat ze passend zijn voor
5
TH MA 5-21
‘De universiteit heeft
groot gelijk als ze zegt:
we willen dat bredere
palet erkennen’
Interview met Paul Wouters,
hoogleraar scientometrie en
decaan aan de Universiteit Leiden
6
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
‘Kritisch scientometrist’ Paul Wouters, decaan van de Faculteit der Sociale Wetenschappen in Leiden, buigt zich
over het nieuwe landelijke programma Erkennen & Waarderen. ‘Ik heb niks tegen sterren, hoor. Die zijn vaak heel
creatief. Maar misschien wil je een balans tussen het collegiale teamwerk en individuele prestaties.’
Elma Drayer
W
at hij vindt van de discussie over het nieuwe programma
Erkennen & Waarderen? Eerst even dit,
zegt Paul Wouters (1951), die zichzelf ‘kritisch
scientometrist’ noemt. ‘Ik vertel het zoals ik het zie,
zonder enige claim op de absolute waarheid.’ Dan steekt de
decaan vanuit zijn werkkamer in Leiden welbespraakt van
wal. ‘Ik zie erkennen en waarderen als iets veel breders dan
alleen personeelsbeleid, het hokje waarin het vaak terechtkomt.
Voor mij gaat het om de vraag: hoe definieer je het
proces van kennis scheppen en kennis rouleren? Welke activiteiten
zijn daarvoor nodig en hoe geven we die een plaats?
En dan gaat het ook om de impact van onderzoek op de
samenleving en omgekeerd. Wat mij betreft moet het debat
over Erkennen & Waarderen nauw verbonden zijn met dat
over open science en open kennispraktijken.’
Dan moet het volgens Wouters bijvoorbeeld gaan over de
vraag hoe toegankelijk je je onderzoeksgroep wilt maken
voor niet-academici. ‘Over de vraag hoe je de relatie ziet
tussen academische kennis en professionele kennis – nu
heel actueel in de zorg, maar ook in het onderwijs. En over
de vraag hoe je de samenwerking tussen universiteiten en
hogescholen wilt vormgeven. Dit alles hangt samen met
de vraag: willen we mensen met verschillende talenten in
een onderzoeksgroep goed laten samenwerken? Of gaat
het alleen om groepen die een ster ondersteunen, waarbij
de ster alle aandacht krijgt? Ik heb niks tegen sterren, hoor.
‘Willen we mensen
met verschillende
talenten goed laten
Die zijn vaak heel creatief. Maar misschien wil je een balans
tussen het collegiale teamwerk en individuele prestaties.’
Hoe is de beoordelingspraktijk nu?
‘Op dit moment maak je nog steeds de grootste kans op
een mooie loopbaan als je twee dingen voor elkaar krijgt.
In de eerste plaats moet je voor wetenschappelijk onderzoek
flink veel geld binnenharken, zeg ik maar even oneerbiedig.
En in de tweede plaats moet je veel publiceren. En niet eens
zozeer grote aantallen artikelen, dat is niet het allerbelangrijkste,
maar in prestigieuze tijdschriften.’
samenwerken? ‚ 7
‘Hoeveel tijd we nodig
hebben? O, ik denk
dat we nog zeker
tien jaar bezig zijn ‚
Gaat het er op uw faculteit ook zo aan toe?
‘Nee, ik probeer het anders te doen, maar dit is wel het systeem.
Alle Nederlandse universiteiten willen dat nu veranderen,
een belangrijke kentering. We zitten midden in een
soort cultuuromslag. Maar laten we eerlijk zijn, het debat zit
nog in de beginfase. Er is tijd nodig om zo’n nieuw systeem
goed in te richten. Hoeveel? O, ik denk dat we nog zeker
tien jaar bezig zijn. Uiteraard is er angst. Gooien we niet het
kind met het badwater weg? Want het beoordelings systeem
dat we kennen heeft er wél toe geleid dat Nederlandse
wetenschappers ongelooflijk productief zijn, ongelooflijk
veel publiceren. Nederlandse universiteiten doen het internationaal
gezien heel goed. Probleem is alleen dat tegelijkertijd
de financiering achteruit is gegaan. Onze overheid
is zo dom om geld voor onderwijs als een kostenpost te
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
zien, in plaats van als een investering in de kwaliteit van
de samenleving. Daardoor gebruikt ze in haar beleid geen
economische modellen die laten zien hoe zulke investeringen
doorwerken in welvaart, in de kwaliteit van het leven
van mensen, in hun gezondheid en geluk. Het gevolg: de
universiteiten krijgen te weinig geld om hun totale takenpakket
uit te voeren. Tegelijkertijd hebben academici nog
steeds een grote mate van autonomie. Ze kunnen in hoge
mate zelf hun onderwijs- en onderzoekspraktijk vormgeven.
Als gevolg daarvan zijn ze behoorlijk ambitieus. En het
gevolg daarvan is weer dat we collectief te veel hooi op onze
vork nemen en ons te pletter werken. Daarom is het huidige
systeem nog steeds succesvol.’
Wie is Paul Wouters?
Na zijn studie biochemie aan de Vrije Universiteit
promoveerde Paul Wouters (Amsterdam,
1951) in 1999 aan de Universiteit van Amsterdam
op de geschiedenis en sociologie van
citatieindexering. In de tussentijd werkte hij als
wetenschapsjournalist en hoofdredacteur van
het toenmalige dagblad De Waarheid, en was hij
verbonden aan het Science Dynamics Research
Institute van de Universiteit van Amsterdam.
Na zijn promotie werkte hij onder meer bij het
Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke
Informatiediensten van de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen. Ook was
hij medeoprichter van Onderzoek Nederland,
een tweewekelijks tijdschrift over wetenschappelijk
beleid en wetenschapsfinanciering.
In 2006 werd Wouters benoemd tot gasthoogleraar
Cybermetrics aan de University of Wolverhampton,
in 2007 tot directeur van de Erasmus
Virtual Knowledge Studio en tot bijzonder
hoogleraar aan het Instituut Sociologie van de
Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2010 stelde
de Universiteit Leiden hem aan als directeur
van het Centre for Science and Technology en
als hoogleraar Scientometrics. Sinds 2019 is hij
decaan van de Faculteit der Sociale Wetenschappen
aan dezelfde universiteit.
Paul Wouters woont in Amsterdam.
De vigerende wijze van beoordelen, zegt Wouters, komt niet
uit de lucht vallen. ‘Begin jaren zeventig beoordeelden we
vrij weinig op het niveau van de individuele onderzoeker.
Toen liepen er zelfs in de bètawetenschappen academici
rond die niet gepromoveerd waren. Voor wie het proefschrift
een mooie afsluiting van hun carrière was.’
Of die nooit promoveerden.
‘Ja, haha. Soms kon je je afvragen of ze überhaupt iets
deden.’ Eind jaren zeventig veranderde dat. ‘De toenmalige
Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid dacht na
over de vraag: wat leveren die investeringen in het hoger
onderwijs eigenlijk op?’ Dat mondde uit in het besluit om te
investeren in een ‘kwantitatieve beoordeling van de impact
van wetenschappelijke publicaties’. Er kwam een vakgroep
wetenschapsdynamica aan de Universiteit van Amsterdam,
die empirische onderbouwing van het wetenschapsbeleid
moest leveren. In Leiden ontstond een instituut, het
latere Centre for Science and Technology Studies, dat de
‘citatie-impact’ van artikelen mat. Wouters: ‘De gedachte
daarachter: een vaak geciteerd artikel zegt meer dan puur
het aantal publicaties. Dat sloot naadloos aan bij het idee
dat onder onderzoekers leefde. Want zij hebben natuurlijk
expliciet of impliciet een ranglijst in hun hoofd van prestigieuze
en minder prestigieuze tijdschriften. Deze oriëntatie
op reputatie, gekoppeld aan de mogelijkheid om die in
‘Het gevolg is dat we
we collectief te veel hooi
op onze vork nemen en
ons te pletter werken ‚
8
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
indicatoren te vangen, heeft ertoe geleid dat de scientometrie
in Nederland in de jaren tachtig heel populair werd.’
En dat zette zich door?
‘Ze werd in de jaren negentig nóg populairder omdat indicatoren
gemakkelijker verkrijgbaar werden door de opkomst
van internet. Via Web of Science van wat nu Clarivate
Analytics heet en later via Scopus van Elsevier. Daar kon
je abonnementen op nemen die een hoop geld kostten,
maar waardoor je nauwkeurig kon bepalen hoe het zat met
die impact.’
‘De mop is natuurlijk dat
publiceren maar één
component is uit het
brede takenpakket ‚ 9
Lekker overzichtelijk.
‘Precies.’
Toch groeide de onvrede.
‘Het probleem was dat er een vrij eenzijdige nadruk kwam
te liggen op artikelen met een hoge impact. Alsof de kwaliteit
van onderzoek een correlatie heeft met veel citaties.
In sommige vakgebieden ontstond daardoor de gewoonte
dat mensen medeauteur werden, alleen omdat ze leidinggevende
waren. Maar als je naam er uitsluitend bij staat
omdat je de baas bent, dan ben je het begrip auteur wel
aan het herdefiniëren, zal ik maar zeggen. Bovendien, in
bepaalde vakgebieden zijn databases inmiddels zo belangrijk
dat het uploaden als zodanig waardering moet krijgen.
Omdat waardering nu gekoppeld moet zijn aan een formeel
artikel zie je publicaties met honderd, tweehonderd, soms
duizend namen. Terwijl de mop natuurlijk is dat publiceren
maar één component is uit het brede takenpakket van
academici.’
U bedoelt: ook zaken als onderwijs, leiderschap, samenwerking
en maatschappelijke impact moeten meetellen.
‘Vandaar dat de Nederlandse universiteiten het beoordelingssysteem
veel breder willen inrichten. Er zijn
medewerkers die veel energie stoppen in de onderlinge
samenwerking, het managen van de emoties. Er zijn er die
veel tijd spenderen aan mentorschap, aan de begeleiding
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
‘Als je nooit mislukkingen
kunt noemen, dan denk
ik: misschien probeer
je het niet genoeg ‚
van jonge collega’s. Dat leidt allemaal niet tot publicaties.
Toch zou je die zaken moeten inbouwen in de manier
waarop je functioneringsgesprekken voert en loopbaanpaden
ontwikkelt. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook
mensen die onderzoek als tweede activiteit doen naast het
onderwijs universitair hoofddocent en hoogleraar moeten
kunnen worden.’
U zei zojuist dat u het in Leiden al anders aanpakt. Dus
daarvoor is binnen het huidige systeem best ruimte?
‘Zeker. Een functioneringsgesprek gaat wat mij betreft niet
om afvinken. Ik wil bijvoorbeeld altijd weten wat medewerkers
willen bereiken en wat ze het afgelopen jaar hebben
geleerd. En dan ben ik ook nieuwsgierig naar projecten die
niet gelukt zijn. Als je nooit mislukkingen kunt noemen,
dan denk ik: misschien probeer je het niet genoeg. Een mislukking
hoeft per slot geen falen te zijn. In zo’n gesprek
zit een beoordelingscomponent, maar het gaat vooral over
vragen als: waarin ben je sterk, waar zitten je zwaktes
en hoe wil je je verder ontwikkelen? En kan dat hier op
het instituut of moeten we kijken of je elders beter op je
plaats bent?’
Hoe meet u bijvoorbeeld of iemand goed onderwijs geeft?
‘Om eerlijk te zijn spelen de studentevaluatieformulieren
daarin nog een te grote rol. Die zitten standaard bij de
papieren voor het functioneringsgesprek. Het eerste probleem:
de uitkomsten zijn meer een populariteits- dan een
kwaliteitsmeting. Studenten geven gemiddeld hogere cijfers
aan een docent die een hippe cursus postkolonialisme geeft
dan aan iemand die statistiek doceert. Die laatste heeft het
dus intrinsiek moeilijker. In de tweede plaats weten we dat
ook studenten vol met vooroordelen zitten. Vrouwen bijvoorbeeld
lopen het risico lagere beoordelingen te krijgen,
ook als ze volkomen gelijkwaardig of zelfs beter college
geven dan hun mannelijke collega’s. Hetzelfde geldt voor
minderheden. Waar wij naartoe willen is een peerreviewachtig
systeem waarin docenten elkaar helpen het onderwijs
te verbeteren en elkaar kunnen beoordelen.’
Is dat niet een beetje eng?
‘Zou kunnen. We hebben er nog weinig ervaring mee.’
Zo’n systeem van intercollegiale beoordeling ken ik uit de jaren
tachtig. Afgrijselijk.
‘Ja, het kan meedogenloos uitpakken. Je moet vreselijk
oppassen dat je niet allerlei afrekeningetjes krijgt. Maar ik
denk dat we ons daar nu meer bewust van zijn dan in die
tijd. Wij hebben in Leiden een instituut dat professionaliseringstrainingen
voor docenten verzorgt. Dat zou je kunnen
benutten om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren
met cursussen en terugkomdagen.’
Speelt maatschappelijke impact al een rol in uw beoordelingen?
‘Medewerkers die veel aandacht besteden aan open science,
daar websites voor inrichten, mensen die uitvoerig de
communicatie met de samenleving aangaan – ik vind dat
heel belangrijke activiteiten. Hoe goed iemand dat doet is
wel een enigszins subjectieve zaak, want daar heb je geen
kwantitatieve criteria voor. We zijn druk bezig om te kijken
hoe wij systematischer kunnen beoordelen of onderzoekers
weerklank vinden in de maatschappij. Er zijn mensen
die denken dat altmetrics, het meten van activiteiten op
sociale media, een rol moet spelen. Dan tel je het aantal
likes op een Facebookpost over iemands publicatie of het
aantal reacties op een tweet. Of dat ergens toe leidt is de
vraag, want zoiets meet volgens mij geen impact maar
een vorm van communicatie. Het staat allemaal nog in de
kinderschoenen.’
Als ik even advocaat van de duivel mag spelen: betekent zo’n
complexe manier van beoordelen niet vooral veel extra werk?
Meer bureaucratie?
Sceptische blik. ‘Misschien.’
Je moet bijvoorbeeld voortaan een ‘narratief cv’ inleveren.
‘Nou, dat is toch niet zo ingewikkeld? Je schrijft gewoon
op wat je wilt bereiken. Nu stoppen we heel veel energie
in het documenteren van publicaties en in het bewijzen
dat ze impact hebben. Maar het klopt dat de nieuwe
‘Zo ‚ n narratief cv is toch
niet zo ingewikkeld?
Je schrijft gewoon op
wat je wilt bereiken ‚
10
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
11
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
‘Wat voor wetenschap
willen wij? Een systeem
dat mensen stimuleert
tot zelfuitbuiting? ‚
beoordelingssystematiek tijdrovend zal zijn. En dat je misschien
nog meer bureaucratie veroorzaakt. De vraag is dus
ook: kunnen we het systeem veranderen met wat minder
controle en wat meer vertrouwen?’
In juli dit jaar verscheen op ScienceGuide een open brief van
171 academici die zich tegen het nieuwe systeem keren. Met als
argument: voer je het in dan raakt Nederland internationaal
achterop.
‘Ja, en daar zaten niet de minsten bij. Maar ik ben het niet
eens met de briefschrijvers. Het gaat wat mij betreft om
twee vragen. Hoe functioneert Nederland in het huidige
wetenschappelijke systeem? En wat voor soort wetenschap
hebben we nodig in de nabije en verdere toekomst? De open
brief ging alleen in op de eerste vraag. Dat vind ik problematisch,
want ik denk dat die tweede vraag op de langere termijn
belangrijker is. De briefschrijvers vergeten dat er een
verandering aan de gang is. Ook medewerkers die sterk zijn
op andere aspecten dan grensverleggend onderzoek willen
waardering. De universiteit heeft groot gelijk als ze zegt: we
willen dat bredere palet erkennen. De briefschrijvers vergeten
bovendien dat de nieuwe generatie wetenschappers
helemaal niet meer wil werken zoals zij dat deden en doen.’
Zoals de reactie van een groep jonge wetenschappers op de open
brief liet zien.
‘Inderdaad. Die 171 briefschrijvers gaan volkomen voorbij
aan het feit dat niet iedereen meer bereid is om het gezinsleven
over te laten aan de partner zodat jij permanent kunt
buffelen. Dit betekent overigens niet dat de nieuwe generatie
onderzoekers niet ambitieus is, integendeel. Ik vind
jonge academici van nu superambitieus. Alleen willen
ze het echt anders doen. Het gaat om de vraag: wat voor
wetenschap willen wij? Willen we een systeem dat mensen
stimuleert tot zelfuitbuiting? Waardoor je geen normaal
leven kunt leiden? Of willen we een systeem waarin mensen
met een volwaardig leven óók kunnen bijdragen aan de
wetenschap? Zelf denk ik dat het laatste uiteindelijk betere
kennis oplevert. En er is nog een punt dat de briefschrijvers
12
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
vergeten. De internationale ontwikkelingen gaan de kant
op die het programma Erkennen & Waarderen voorstaat.
In Zwitserland en in het Verenigd Koninkrijk zijn ze de
criteria al aan het veranderen. De Europese Unie wil open
science mee laten wegen. Grote financiers als de Bill Gates
Foundation kijken in toenemende mate naar de maatschappelijke
verbinding van wetenschappelijk onderzoek. Dan zul
je academici moeten hebben die midden in de samenleving
staan. Die niet totaal misvormd zijn omdat ze zes jaar lang
als postdoc 80 uur per week hebben moeten zwoegen en
niet meer weten hoe een normaal leven eruitziet.’
‘Benoem geen mensen
die geen leiding kunnen
geven, ook al zijn ze
tachtig keer hoogleraar ‚ 13
De vraag dringt zich op. Blijft er onder het toekomstige
regime van Erkennen & Waarderen ruimte voor de geniale
monomaan? Voor de wetenschapper die bij wijze van
spreken alleen op zondag thuiskomt om het vlees snijden?
‘Natuurlijk!’, zegt Wouters. ‘Als mensen dat het toppunt
van geluk vinden, be my guest. Ik zal ze niet in de weg
staan. Het belang van ongebonden, door nieuwsgierigheid
gedreven onderzoek blijft heel groot. Gedaan door nerds die
zich nergens iets van aantrekken. Daar moet ruimte voor
zijn. Wat mij betreft vervangen we niet het ene eenzijdige
model door het andere eenzijdige model. Dat zou ik heel
dom vinden. Dus zo’n nerd kan best een rol hebben in een
onderzoeksgroep. Alleen moet je wel met elkaar afspreken
hoe je samenwerkt. En dan nog zijn er grenzen. Zo iemand
kan in mijn ogen geen voorbeeldgevend leider zijn. De realiteit
leert dat de bulk van de financiering gaat naar onderzoek
dat resultaat oplevert. Dus je moet wel een antenne
hebben voor maatschappelijke impact. Anders wordt het
steeds lastiger te verdedigen dat je aanspraak maakt op
publiek geld.’
Niet elke wetenschapper hoeft straks een schaap met vijf poten
te zijn?
‘Nee, juist niet! Als de discussie over Erkennen & Waarderen
die kant op zou gaan dan zijn we verkeerd bezig.
Zelf denk ik dat we ál onze medewerkers de mogelijkheid
moeten geven om zich te ontwikkelen in leidinggeven.
Dat betekent niet dat iedereen een goede leider kan worden,
wel dat er begrip komt voor wat er nodig is om een goede
sfeer te scheppen. Nu gaat het nog bijna overal zo dat de
beste hoogleraar wetenschappelijk directeur wordt. Die gaat
die rotklus zuchtend een paar jaar doen. Als de termijn
erop zit, is een ander aan de beurt. En allemaal doen ze het
met frisse tegenzin. Van dat systeem moeten we af. Laten
we geen mensen meer benoemen die geen leiding kunnen
geven, ook al zijn ze tachtig keer hoogleraar. Ik zie om mij
heen universitair hoofddocenten die veel beter in staat zijn
om een instituut te leiden. We moeten mensen hebben die
de klus interessant en leuk vinden. Hen moeten we met
cursussen en coaching beter ondersteunen.’
Dus dan kan straks de universitair hoofddocent de baas spelen
over de professor?
‘Alleen al uit die vraag blijkt een heel hiërarchische opvatting
over leiderschap. Je kunt het bestuur ook zien als een
team met een voorzitter die goed kan voorzitten. Die hoeft
niet automatisch de leider te zijn op álle terreinen. Niet
degene te zijn die het vakgebied het beste begrijpt. Daar kun
je best gedifferentieerder tegenaan kijken. We moeten naar
mijn idee wat speelser worden in het denken over de vraag
wat het betekent om een instituut te leiden. De universiteit
is vóór alles een kennisinstelling, met heel eigenwijze
mensen. Van onze leiders hebben we inspiratie nodig.’
‘Wat mij betreft vervangen
Elma Drayer
is journalist en eindredacteur van Th&ma
we niet het ene eenzijdige
foto’s rené schotanus
model door het andere
eenzijdige model ‚
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Oordeelsvorming over academici tijdens hun loopbaan doorliep diverse fasen. Koenraad Debackere schetst hoe het
in Vlaanderen in het verleden toeging, hoe het nu gaat en hoe de toekomst er wat dit betreft uit zou kunnen zien.
‘De complexiteit van de drie academische opdrachten vereist in toenemende mate taakverdeling, taaksamenwerking
en taakuitwisseling.’
Naar nieuwe vormen van convergentie
en vermenging
Oordelen over academische loopbanen
Koenraad Debackere
KU Leuven
O
ordelen en beoordelen is een activiteit door mensen
over mensen, een feit in elke organisatie, academische
of andere. Maar ook een activiteit die een
verscheidenheid aan gevoelens, inzichten en vragen
kan oproepen, soms heen en weer geslingerd tussen twee
polen. Enerzijds herinnert de Nederlandse fysicus en Nobelprijswinnaar
Hendrik Lorentz ons eraan dat we ‘door meten
tot weten’ kunnen komen. Anderzijds stelt sociopsycholoog
Donald Campbell dat ‘the more any quantitative social indicator
is used for social decision-making, the more subject it will be
Het is een continu, gradueel
proces met actieve
betrokkenheid van de
academische gemeenschap
to corruption pressures and the more apt it will be to distort and
corrupt the social processes it is intended to monitor’
(Assessing the impact of planned social change, 1976).
Het wekt geen verwondering dat we deze polariteit terugvinden
in de oordeelvorming over de ontwikkeling van academische
loopbanen. Nuttig dus om hierover even diepgaand
te reflecteren. De vragen en verwachtingen die vandaag
gesteld worden aan een academica of academicus zijn divers
en veelvuldig. Sinds een dertigtal jaar is het in Vlaanderen
en elders een wetmatigheid dat een academische loopbaan
op drie fundamentele pijlers stoelt: onderwijs, onderzoek
en maatschappelijk-wetenschappelijke dienstverlening.
Deze drie dimensies leiden tot een verscheidenheid aan
taken en opdrachten die de laatste tien jaar in toenemende
mate doorsijpelen in de loopbaanontwikkeling (en dus
beoordeling) van academische onderzoekers. Het is een
continu, gradueel proces met actieve betrokkenheid van de
academische gemeenschap, op basis van doordachte analyse
en reflectie, nimmer zonder spanningen, en waar mogelijk
gekoppeld aan de ervaringen zoals die zich buiten de academische
wereld voordoen. Wat stapsgewijs gebeurt kunnen
we evenwel met een terugblik van enkele decennia gerust
kwalificeren als disruptief gradualisme.
14
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
Het beoordelen van academici gedurende hun loopbaan
doorliep de laatste dertig jaar verschillende fasen. Van vrij
besloten, intern gericht en eerder kwalitatief, over een
immer grotere nadruk, bijwijlen te groot, op kwantificatie,
waarbij een plethora aan indicatoren de revue passeert en
een mix van interne en externe inbreng aan de orde is, met
een recente evolutie naar een beter overwogen, meer evenwichtige
balans van kwalificatie en kwantificatie, expliciet
gekoppeld aan interne en externe inbreng, met tevens een
duidelijke rol voor de kandidate of kandidaat zelf in het
proces (een rol die verdergaat dan het indienen van een dossier).
Waarbij de processen en uitkomsten van peerreview
en de erkenningen zoals die gelden in de wetenschappelijke
wereld, beschreven in standaardwerken zoals The Scientific
Community van Warren Hagström (1966) of Science in Action
van Bruno Latour (1987), aangevuld worden door meer organisatiegerichte
criteria zoals leiderschap en samenwerking.
Op die manier ontstaan er de facto vormen van convergentie
en vermenging tussen de praktijk in bedrijfs- en andere organisaties
en de aanpak van onze universiteiten bij de ontwikkeling
en evaluatie van academische loopbanen.
De grondbeginselen
Academische loopbanen zijn ingebed in het concept van de
academische vrijheid. Relevant dus die academische vrijheid
te kaderen en goed te verstaan. De Magna Charta van
Europese Universiteiten, in 1988 geconcipieerd in Barcelona,
en vervolgens opgesteld en ondertekend bij de viering
van het 900-jarig bestaan van de Universiteit van Bologna,
biedt hierbij tot op vandaag een stevig handvest. De grondbeginselen
in het document van 18 september 1988 stellen
het bondig en helder:
1. De universiteit opereert binnen samenlevingen die als
gevolg van geografische omstandigheden en historische
ontwikkelingen verschillend zijn georganiseerd,
en is een autonome instelling die door onderzoek en
onderwijs cultuur voortbrengt, waardeert en doorgeeft.
Om open te staan voor de hedendaagse wereld, moet zij
bij haar inspanningen op het terrein van onderzoek en
onderwijs moreel en intellectueel onafhankelijk zijn van
welke vorm van politieke of economische macht ook.
2. In universiteiten zijn onderzoek en onderwijs onafscheidelijk,
opdat de vorming gelijktijdig de veranderende
noden en de behoeften van zowel de maatschappij als de
wetenschappelijke kennis kan volgen.
3. Omdat vrijheid van onderzoek, onderwijs en vorming
de grondslag is van al het doen en laten van de universiteiten,
moeten zowel de overheid als de universiteiten,
ieder op het gebied waarop zij competent zijn, het respect
voor deze primaire eis waarborgen en bevorderen.
Door het afwijzen van onverdraagzaamheid en het
voeren van een permanente dialoog wordt de universiteit
een bevoorrecht ontmoetingspunt van docenten die
in staat zijn hun kennis over te dragen en toegerust zijn
De universiteit is een behoeder
van de Europese humanistische
traditie, maar is ook verplicht
universele kennis na te jagen
om deze verder te ontwikkelen door onderzoek en vernieuwing,
en studenten die het recht, de wil en de capaciteiten
hebben om zich met die kennis te verrijken.
4. De universiteit is een behoeder van de Europese humanistische
traditie, maar is ook verplicht voortdurend
universele kennis na te jagen; bij de vervulling van haar
missie negeert zij alle geografische en politieke grenzen
en benadrukt de dringende noodzaak dat verschillende
culturen elkaar kennen en beïnvloeden.
Het is evident dat we deze grondbeginselen herkennen in
de loopbaanwensen en -verwachtingen van en voor academici.
Of, zoals de Magna Charta verder stelt in een van
de vier middelen nodig om de doelen vervat in de grondbeginselen
te bereiken: bij de werving van docenten en de
reglementering van hun positie moet het beginsel van de
onlosmakelijke verbondenheid van onderzoeks- en onderwijsactiviteiten
vooropstaan.
Doorheen de tijd is die verbondenheid van onderzoeks- en
onderwijsactiviteiten steeds aanwezig geweest bij de beoordeling
van academische loopbanen. Zij het onder evoluerende
gedaanten. En met de nodige acties en reacties die tot
herzieningen en aanpassingen van aanpak en beoordelingsmethodologie
leiden.
Onlosmakelijke verbondenheid
Aanvankelijk gebeurde die beoordeling eerder kwalitatief
(we spreken tweede helft 20de eeuw) om vervolgens in de
overgang naar de 21ste eeuw meer kwantitatief te worden.
Waarbij, mede door die kwantificatie en haar groeiende
toepasbaarheid op onderzoeksrealisaties, de nadruk bij het
oordelen en evalueren meer op de rol van onderzoek ging
liggen dan op de onlosmakelijke verbondenheid van onderzoek
en onderwijs, zoals bepleit in de Magna Charta. Deze
kwantificatie kwam mede tot stand door de toenemende
beschikbaarheid van grote volumes aan publicatiedata zoals
verzameld en geanalyseerd door bibliografisch en bibliometrisch
onderzoek. Pioniers als Eugene Garfield van het
Institute for Scientific Information in Philadelphia of Tibor
15
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Het gebruik van deze
gegevens bij de beoordeling
van individuele prestaties
is niet zonder kritiek
Braun van de Hongaarse Academie voor Wetenschappen
verdienen hier bijzondere vermelding.
Ondertussen is bibliometrie uitgegroeid tot een veelzijdig
theoretisch en empirisch instrument dat op vele vlakken
bij het in kaart brengen, analyseren en evalueren van
wetenschappelijke activiteit en vooruitgang een rol speelt.
Het gebruik van bibliometrische gegevens bij de beoordeling
van individuele prestaties is uiteraard niet zonder
kritiek en verdient daarom de juiste kadering van mogelijk
gebruik, verkeerd gebruik en regelrecht misbruik. Zoals
Wolfgang Glänzel helder onderbouwt en samenvat in wat
hij de zeven mythes van de bibliometrie noemt: (1) de mythe
van de uitgestelde erkenning, (2) eigenlof (door zelfcitaties)
dient geweerd te worden (of nog, eigenlof stinkt), (3) samenwerking
is een garantie voor succes, (4) citaties zijn een
maatstaf voor wetenschappelijke kwaliteit, (5) reviewartikels
zijn een manier om impact te inflateren, (6) eens hoog
geciteerd, altijd hoog geciteerd of nog, non transit gloria
mundi, en tot slot (7) vermijd het gebruik van gemiddelden
in de bibliometrie (Proceedings van de Fourth International
Conference on Webometrics, Informetrics and Scientometrics,
2008). Elk van die mythes ontstond reeds lang vooraleer
de bibliometrie wijd en breed verspreid en gebruikt werd.
Het veelvuldig gebruik van deze data en indicatoren, in het
bijzonder bij het beoordelen van academische loopbanen,
heeft de problematiek van hun correct gebruik en interpretatie
alleen maar meer gewicht gegeven.
Schaalvergroting zonder weerga
Ondertussen stellen we vast dat het bijwijlen verkeerd
gebruik of misbruik van bibliometrische data en instrumenten,
in verschillende contexten van beleid en beoordelen,
deze mythes nieuw leven inblaast, aanwakkert en zo de
mogelijkheden die bibliometrie biedt soms dreigt met het
badwater weg te gooien. Nood dus om die kwantificatie te
kaderen en aan te vullen met kwalificatie. Waarbij kwantificatie
ten dienste staat van een proces van oordelen en beoordelen,
eerder dan het proces zelf te zijn. Voldoende redenen
dus om stil te staan bij het proces zelf en de evolutie ervan
gedurende de laatste vijftig jaar.
Vooraleer dit overzicht aan te vatten, nog de volgende
bedenking waarmee dient rekening gehouden bij de analyse
van de levenscyclus van oordelen en beoordelen in de
universiteiten. De laatste vijftig jaar heeft de academische
wereld een schaalvergroting zonder weerga gekend. Mede
door het inzicht dat de kennismaatschappij, zoals die in
de tweede helft van de vorige eeuw onmiskenbaar gestalte
kreeg, nood heeft aan instellingen die zorgen voor de
nodige kennisopbouw en -verspreiding, ontstond de laatste
dertig jaar toenemende aandacht voor de ontwikkeling en
groei van kennisinstellingen, zoals universiteiten en andere
(publiek gefinancierde) onderzoeksorganisaties. De groei
van onderzoeksactiviteiten gaat in veel landen hand in hand
met een toenemende participatie van jongeren aan het
hoger onderwijs, om zo de talentbasis van de kennismaatschappij
te vormen, op te leiden en te versterken.
Dit imperatief van de kennismaatschappij resulteert sinds
de jaren 1990 in een gestadige groei van de middelen voor
onderwijs en onderzoek, zowel aan publieke als private
zijde. In dit kader ontstond aan het begin van het nieuwe
millennium de Europese 3 procent-O&O-norm. Die stelt
dat Europese landen minstens 3 procent van hun bruto
binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling
dienen te besteden tegen 2020, waarvan 1 procent publiek
gefinancierd wordt, althans als streefdoel, en de overige
2 procent privaat. Anno 2020 stellen we vast dat een groep
Europese landen en regio’s reeds aan die norm voldoet.
Het is duidelijk dat de toegenomen aandacht voor én de
financiering van talentontwikkeling en wetenschappelijk
onderzoek geleid heeft tot significante schaalvergroting in
de academische wereld en de bredere wereld van onderzoek
en innovatie. Instroom van onderzoekers én studenten in
het hoger onderwijs heeft ondertussen nieuwe hoogtes
bereikt. Om Derek de Solla Price (Little Science, Big Science
and beyond, Columbia University Press, 1963) te citeren:
‘We can say that 90% of all (academic) scientists that have ever
Instroom van onderzoekers
én studenten in het hoger
onderwijs heeft intussen
nieuwe hoogtes bereikt
16
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
De schaalvergroting
van het onderzoek
mogen we dus allerminst
uit het oog verliezen
lived are alive now.’ De significante schaalvergroting van het
onderzoek, met haar repercussies voor en vertakkingen in
het hoger onderwijs, mogen we dus allerminst uit het oog
verliezen wanneer we het hebben over processen van oordelen
en beoordelen.
In die context moeten vandaag steeds meer academici over
een steeds bredere waaier van taken en opdrachten beoordeeld
worden, hetgeen de ontwikkeling van aangepaste
processen, instrumenten en systemen noodzaakt. Dat verloopt
op zijn beurt niet steeds zonder spanningen en uitdagingen.
Met de nood aan inspraak van de academici zelf,
in de geest van de basisbeginselen zoals beschreven in de
Magna Charta.
De levenscyclus
Oordelen en beoordelen van academici is steeds en in eerste
instantie een bekommernis geweest van de academici zelf.
In tegenstelling tot andere organisaties waar oordelen en
beoordelen de taak is van de hiërarchie hierbij ondersteund,
en ook wel gestuurd, door systemen en inbreng van humanresourcesafdelingen,
met een toenemende aandacht voor
zogenaamde 360°-beoordelingen door medewerkers, collega’s
en hiërarchie, zijn oordelen en beoordelen in de academische
gemeenschap een proces dat de zogenaamde peer
community in hoofdzaak zelf leidt en uitvoert. Het zijn academici
die academici beoordelen, heel horizontaal dus, met
toenemend oog voor de manier waarop de drievoudige taakstelling
opgenomen en ingevuld wordt. Niettegenstaande
dit horizontaal karakter van academische beoordeling is
het allerminst een statisch gebeuren. Bovendien zorgt de
schaalvergroting in het onderwijs en onderzoek ervoor dat
dit horizontaal karakter wat verwatert en in toenemende
mate aangevuld wordt met processen en instrumenten zoals
die ook bij andere, niet-academische organisaties ontwikkeld
en toegepast worden.
Even terug naar de vorige eeuw. Het proces van academische
beoordeling gebeurde op dat ogenblik in hoofdzaak
op basis van het cv van de betrokken academici. Zowel
bij benoemingen als bevorderingen stond het centraal.
De benoemings- en beoordelingscommissies bestonden
uit collega’s, meestal vrij exclusief uit de eigen facultaire of
departementale organisatie, daarbij ondersteund door de
personeelsdienst van de instelling. Zij vormden hun oordeel,
vaak zonder interview met de kandidaten en zonder
(al te veel) externe inbreng. De onderwijsdimensie werd
eerder minimaal ingevuld, beoordelingen door studenten
waren omzeggens niet aan de orde. Nodeloos te stellen dat
eind van de vorige eeuw de roep om verdere objectivering
en professionalisering van dit vrij gesloten proces toenam.
Aan de KU Leuven werd zo bijvoorbeeld een eerste vorm
van structurele openheid gecreëerd door de faculteits- en
departementsgrenzen te doorbreken en de beoordeling
van benoemingen en bevorderingen ook te baseren op de
inbreng van verschillende, wetenschapsdomein overschrijdende
beleidsniveaus in de organisatie.
Verregaande structurering
Gedurende het begin van het nieuwe millennium, tot ongeveer
2015, ondergaat het proces van oordelen en beoordelen
een verregaande structurering. In veel universiteiten en ook
aan de KU Leuven. Onderwijs komt naast onderzoek heel
formeel op de beoordelingsagenda. Studentbevragingen
bieden, niet zonder de nodige spanningen en discussies,
inzicht in de manier waarop studenten de collegeactiviteiten
van academici ervaren. Wijze van doceren, beschikbaarheid
en bereikbaarheid van docenten, kwaliteit van lesmateriaal
zijn enkele van de dimensies die de revue passeren.
Onderzoek wordt, dankzij de voorlopers van de Web-of-
Science en Scopus (als omvattende databronnen) en door
nieuwe maatstaven, ontwikkeld in het snel evoluerend
domein van de bibliometrie, in toenemende mate gekwantificeerd.
Op die manier wordt het proces van oordelen en
beoordelen cijfermatig onderbouwd, waarbij het cv van de
kandidaat gevat en bijwijlen herleid wordt tot een verzameling
publicatie-indicatoren. Het baart geen verwondering
dat hierop na verloop van tijd kritiek kwam. Publicatieaantallen,
citatiepatronen en de impactfactoren van de tijdschriften
beginnen aan hun opmars – met de komst van de
h-index als vaak gehanteerde ultieme indicator. Deze onderbouw
door een verzameling indicatoren (met de afweging
die ze induceren tussen kandidaten onderling, zowel voor
benoemingen als bevorderingen) leidt enerzijds tot meer
transparantie van de criteria, anderzijds wordt het proces
juist daardoor vrij reductionistisch, beperkt dimensioneel
en niet zonder kritiek. Niettegenstaande de waarschuwingen
van Glänzel en anderen over het verkeerd gebruik
van de bibliometrie, worden bibliometrische indicatoren
zoals de h-index te vaak te eenzijdig en met beperkte zin
voor context en nuance gehanteerd. Dit gebrek aan nuance
stelde zich, bij wijze van voorbeeld, vrij uitgesproken in de
17
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
gedrags- en geesteswetenschappen waar andere vormen
van publicatieoutput, zoals boeken, te weinig aandacht
kregen in de eerste verzamelingen van maatstaven. Om die
reden werd in Vlaanderen het Vlaams Academisch Bibliografisch
Bestand voor de Sociale en Humane Wetenschappen
ontwikkeld.
Tegelijk stellen we een toenemende aanwezigheid en
betrokkenheid van externe beoordelaars vast. De kandidaat
zelf blijft evenwel nog op de achtergrond. Jobinterviews
zijn in die periode eerder de uitzondering dan de regel,
verschillen in processen tussen faculteiten en departementen
blijven significant, en het proces kent buiten
de werkende commissies beperkte momenten van open
interacties met studenten, collega-onderzoekers en de
kandidate of kandidaat. Kortom, door het gebruik van een
veelheid aan indicatoren zien we meer vergelijkbaarheid
en vormen van objectivering. Maar uiteindelijk ervaart de
academische gemeenschap het proces nog steeds als vrij
mechanistisch waarbij de kwantificatie voorbijgaat aan de
nood tot aanvullende en meer kwalitatieve dimensies tijdens
het beoordelingsproces.
Casus KU Leuven
Het elektronische bevorderingsdossier bestaat uit 8 stappen.
In stap 1 van de toepassing laadt u een biosketch op. In de biosketch presenteert u uw loopbaankeuzes en realisaties
op een geïntegreerde manier en schetst u uw visie op uw verdere loopbaan. Het sjabloon voor deze biosketch,
met meer gedetailleerde instructies, vindt u hier.
Naam: Klik of tik om tekst in te voeren.
Omschrijf hoe u uw loopbaan vorm geeft aan de hand van de kernopdrachten onderzoek, onderwijs en dienstverlening
(en, indien van toepassing, uw klinische opdracht). Illustreer dit met maximaal 5 realisaties uit het geheel van uw loopbaan,
waarbij u telkens toelicht hoe de realisatie uw bijzondere bijdrage binnen de KU Leuven, nationaal of internationaal typeert.
Indien u individuele criteria meekreeg, bv. bij tenuretrack of ZAP-track, geef dan aan in hoeverre u van oordeel bent dat u aan
de vooropgestelde criteria voldoet.
Schets, indien relevant, de impact die de coronacrisis heeft gehad op uw activiteiten en uw realisaties.
Verduidelijk uw ambitie voor de toekomst: schets uw onderzoeksagenda voor de komende periode (met de nadruk op de
eerste 5 jaar) en omschrijf uw plannen m.b.t. de ontwikkeling van uw onderwijs, dienstverlening en (indien van toepassing)
uw klinische opdracht.
Geef aan op welke wijze, in welk domein en bij welke taken u uw leiderschap – zowel in de zin van wetenschappelijk
leiderschap als ten aanzien van collega’s en medewerkers – concreet vorm geeft.
Geef toelichting bij de eventuele inspanningen die u onderneemt op het vlak van open science.
Deze biosketch mag maximaal 5 pagina’s beslaan.
In stappen 2 tot en met 7 van de toepassing worden feitelijke gegevens en kwantitatieve data getoond die automatisch
worden opgehaald uit de centrale bestanden en die betrekking hebben op uw cv, onderzoek, onderwijs
en dienstverlening.
In stap 3 (Publicaties) laadt u uw publicatielijst op, die op basis van de gegevens in LIRIAS aangemaakt wordt.
In stap 6 (Evaluatie onderwijs) laadt u – indien voor u van toepassing – uw onderwijsportfolio op. Let op:
ZAP- leden die vanaf 2014 nieuw werden aangesteld voor een opdracht van minimum 80 procent aan de KU
Leuven/UZ Leuven en die nog niet eerder bevorderd werden, zijn verplicht het onderwijsportfolio met eindoordeel
van een peerreviewcommissie toe te voegen. Deze verplichting geldt ook voor ingezapte OP3-leden.
In stap 8 kunt u het document Aanvullingen bij het dossier opladen waarin u informatie vermeldt die niet in de
centrale bestanden is opgeslagen. Het gaat dus om aanvullingen bij de data in de toepassing en om meer ‘kwalitatieve’
gegevens in verband met uw cv, onderzoek, onderwijs en dienstverlening. U gebruikt hiervoor het ter
beschikking gestelde sjabloon.
Het elektronische bevorderingsdossier van de KU Leuven
18
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
De derde fase
Alhoewel het niet mogelijk is een specifieke datum te kleven
op de ‘start’ van een derde fase in de levenscyclus van oordelen
en beoordelen, zagen aanvullende, meer kwalitatieve
dimensies gedurende de laatste vijf tot tien jaar in toenemende
mate het daglicht. Externe beoordelingen nemen
toe, beter en transparanter gestructureerd, terwijl interviews
en gesprekken met en presentaties door de kandidaten een
belangrijk onderdeel worden in de standaardaanpak van
benoemen en bevorderen.
Aan de KU Leuven heeft dit geleid tot de ontwikkeling van
een elektronisch bevorderingsdossier dat de aanloop vormt
tot en het voorwerp is van een interactief proces waarin
gesprekken met en lezingen door de kandidate of kandidaat,
de betrokkenheid van externe peers, de inbreng van studenten
en collega’s evenzoveel kwalitatieve dimensies toevoegen
aan de beoordelingscyclus. Het kader op pagina 18 biedt een
inzicht in de opbouw van het dossier dat vandaag aan de
basis ligt van dit interactief proces.
Deze aanpak zorgt ervoor dat de kijk op en het oordeel over
de benoeming of bevordering vandaag aan de KU Leuven
een holistischer, omvattender proces is waarin kwantitatieve
en kwalitatieve dimensies en interacties elkaar aanvullen
en vervolledigen. Op die manier ontstaat een completer
beeld van de invulling die kandidaten aan de academische
opdracht geven en zullen geven. Deze positieve evoluties
zijn de voorbode van verdere aanpassingen en verbeteringen
in de toekomst.
Groeiende inzichten
In het kader van de huidige open science-ontwikkelingen
groeien momenteel inzichten die leiden tot het expliciteren
van vier dimensies doorheen de drie academische
opdrachten van onderwijs, onderzoek en (intern en extern)
engagement, vooral de dimensies van leiderschap, innovatie,
samenwerkingen en open science. Bedoeling is dat men
Deze positieve evoluties
zijn de voorbode van
verdere aanpassingen en
daar in de biosketch in de toekomst explicieter zal bij stilstaan.
De KU Leuven benadrukt daarbij dat zij van academici
verwacht te excelleren in de drie opdrachten, maar niet op
elk moment van de loopbaan in de drie opdrachten tegelijk.
Die keuzes kunnen zij eveneens in de biosketch toelichten.
Tot slot kijken we bij de leiderschapsdimensie explicieter
en intenser naar de capaciteit en de wil tot teamwerk.
Immers, van het zelfstandig academisch personeel verwachten
we vandaag omwille van de drie opdrachten, hun
omvang en verwevenheid, steeds explicieter een vermogen
tot teamwerk en samenwerking. De complexiteit van de
drie academische opdrachten vereist in toenemende mate
taakverdeling, taaksamenwerking en taakuitwisseling gedurende
een academische loopbaan. In de Leuvense biosketch
en de interacties met de kandidaten dienen we daaraan
bijgevolg voldoende en diepgaande aandacht te besteden om
tot een onderbouwd oordeel te komen. Deze evoluties zijn
volop bezig en zullen de komende jaren verdere invulling,
toepassing en hopelijk draagvlak krijgen.
In balans houden
Ik begon dit overzicht met de polariteit tussen de stellingen
van Hendrik Lorentz en Donald Campbell. Allebei hebben
ze een punt. De geschetste levenscyclus van oordelen en
beoordelen probeert hun inschattingen in balans te houden.
Het is een feit dat dit evenwicht continue aandacht, bijsturing
en verbetering vereist. Enerzijds leidt het tot verdere
professionalisering en transparantie in de gangbare praktijken
binnen de academische gemeenschap, vergelijkbaar
met wat we in onder andere het bedrijfsleven zien. Anderzijds
versterken die evoluties duidelijk de interacties met
de kernactoren in het academisch gebeuren: collega’s en
studenten. Naarmate interdisciplinariteit transformeert tot
transdisciplinariteit (waarbij je niet enkel de grenzen van
disciplines overstijgt, maar ook die van sectoren en organisaties)
blijft de symbiose van meten, weten, verstoren,
bijsturen en verbeteren in het oordelen en beoordelen in
de academische gemeenschap hét aandachtspunt. Bovenstaande
terugblik op een periode van vijftig jaar illustreert
duidelijk het disruptieve gradualisme bij het oordelen over
en beoordelen van academische loopbanen.
Koenraad Debackere
is gewoon hoogleraar technologie-, innovatiemanagement en
innovatiebeleid en ere-algemeen beheerder aan de KU Leuven
verbeteringen in de toekomst
19
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Werken aan een universiteit is veel méér dan promoveren, publiceren en een grant binnenhalen. Onderwijs, leiderschap,
teamwork en voor sommigen ook de combinatie met patiëntenzorg moeten minstens zoveel gewicht in de schaal leggen.
Rianne Letschert, boegbeeld van het landelijke programma Erkennen & Waarderen, legt uit waarom.
Het moet echt anders
Naar een nieuwe balans in het erkennen en waarderen van wetenschappers
Rianne Letschert
Universiteit Maastricht
D
e grote maatschappelijke uitdagingen van dit
moment vragen om meer samenwerking en om
een multidisciplinaire en impactvolle manier van
wetenschapsbeoefening met een daarbij passende
manier van erkennen en waarderen. Nu ervaren veel wetenschappers
een te eenzijdige nadruk op onderzoeksprestaties,
waardoor andere kerndomeinen – zoals onderwijs,
impact, leiderschap en (voor universitair medische centra)
patiëntenzorg –onvoldoende waardering krijgen. Zo komen
de ambities in deze domeinen onder druk te staan. Om ook
in de toekomst onze kracht te behouden, is modernisering
van het systeem van erkennen en waarderen hard nodig.
Deze ambitie vraagt om een wezenlijke cultuurverandering
in de wetenschap.
Want het moet echt anders. Werken aan een universiteit is
veel méér dan promoveren, publiceren, een grant binnenhalen.
Onderwijs, leiderschap, teamwork en voor sommigen
ook de combinatie met patiëntenzorg moeten minstens
zoveel gewicht in de schaal leggen. (Zie Figuur 1.) Welke
impact heb je als academicus op de maatschappij vanuit
die verschillende rollen? Dat is de cruciale vraag. In het
landelijke programma Erkennen & Waarderen werken we
met universiteiten, universitair medische centra, de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW),
wetenschapsfinancier NWO en de Nederlandse organisatie
voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie ZonMw
samen aan deze modernisering van het systeem van erkennen
en waarderen in de academie.
Eerlijke beoordeling
In het programma staan we voor een eerlijke beoordeling
van wetenschappers op basis van hun eigen profiel.
Dit geeft ruimte aan diversificatie en dynamisering van
loopbaanpaden. Wetenschappers die uitblinken in het
geven en ontwikkelen van onderwijs, impact, leiderschap
en patiëntenzorg krijgen de waardering die zij verdienen.
Dat betekent niet dat er geen ruimte meer zal zijn voor
wetenschappers die uitblinken in het doen van onderzoek.
Deze wetenschappers en de teams waarin ze werken
koesteren we.
De modernisering van het systeem moeten we zodanig
vormgeven dat het de kwaliteit van ieder van de
In het programma staan we
voor een eerlijke beoordeling
van wetenschappers
op basis van hun eigen profiel
20
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
kerndomeinen – onderwijs, onderzoek, impact, leiderschap
en patiëntenzorg –in onderlinge samenhang bevordert.
Daarnaast vragen de complexe wetenschappelijke en maatschappelijke
uitdagingen van deze tijd om een beoordelingssysteem
dat zowel (multidisciplinaire) samenwerking als
het unieke talent van individuele wetenschappers waardeert.
Mijn hoop is dat straks, over een aantal jaar, mensen bij een
universiteit werken met plezier. Dat ze nog steeds of zelfs
meer kwaliteit leveren, maar minder stress ervaren. En dat
studenten hiervan profiteren. Dat ieder zijn talenten kan
benutten en er binnen de academie verschillende carrièremogelijkheden
zijn.
Cultuurverandering vereist
Modernisering van het systeem van erkennen en waarderen
vergt een cultuurverandering, en nationale en internationale
afstemming tussen alle betrokken partijen. Het vraagt
bovenal dat wetenschappers, inclusief leidinggevenden
in de academie, zelf deze modernisering invullen en
omarmen. Zij zijn immers degenen die de loopbanen van
collega-wetenschappers beoordelen. Zij vormen samen het
stelsel van benoemingsadviescommissies, beoordelingscommissies,
visitatiecommissies en meer.
We vinden het van belang dat er een grotere diversiteit van
carrièrepaden en profielen mogelijk moet zijn om een grotere
diversiteit in competenties en talenten te erkennen en
te waarderen. Daarom willen we omschakelen naar een systeem
waarin wetenschappers zich kunnen profileren op één
of meerdere kerndomeinen.
Daarnaast willen we dat wetenschappers niet alleen op hun
individuele prestaties worden beoordeeld, maar ook op de
bijdrage die ze vanuit hun eigen expertise en competenties
leveren aan het team, de vakgroep, het consortium,
het instituut, of de organisatie waar ze deel van uitmaken.
Om ook binnen onderzoeksgroepen samenwerking te
bevorderen, creëren we meer mogelijkheden om teams of
consortia van wetenschappers te erkennen voor hun gezamenlijke
werk.
In de beoordeling van wetenschappers willen we dat de
nadruk minder komt te liggen op kwantitatieve resultaten
(zoals aantal publicaties), en sterker op kwaliteit, inhoud,
wetenschappelijke integriteit, creativiteit, bijdrage aan
wetenschap en/of maatschappij, en erkenning van het specifieke
profiel van een wetenschapper en domein(en) waarbinnen
een wetenschapper actief is.
Onlosmakelijk verbonden
Ook de omschakeling naar open science vraagt specifieke
aandacht. Deze nieuwe benadering van wetenschap geeft
anderen, naast de wetenschapper zelf, de gelegenheid om
mee te werken en bij te dragen aan, en gebruik te maken
van het wetenschappelijk proces. Dit betekent bijvoorbeeld
dat wetenschappers de resultaten van wetenschappelijk
onderzoek breder delen met de samenleving, dat ze onderzoeksresultaten
toegankelijk maken en dat ze de samenleving
bij het onderzoek kunnen betrekken (bijvoorbeeld
citizen science). Open science en de modernisering van het
systeem van erkennen en waarderen zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden.
Figuur 1 Loopbaanpaden
21
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Als laatste willen we dat er op alle niveaus, van jonge tot
gevestigde wetenschapper, aandacht komt voor goed leiderschap
in de academie. Dat geldt niet alleen voor wetenschappers
met een bestuurlijke of managementrol, zoals
onderwijscoördinatoren, afdelingshoofden en decanen,
maar ook voor (beginnende) wetenschappers die teams van
studenten en promovendi begeleiden.
Deze verandering gaat niet vanzelf en wordt niet van bovenaf
bepaald. Alle universiteiten die bij de koepelorganisatie Universiteiten
van Nederland (voorheen VSNU) zijn aangesloten,
de levensbeschouwelijke universiteiten, KNAW-instituten,
NWO-instituten, NWO en ZonMw hebben inmiddels een
eigen Erkennen & Waarderen-commissie. De verschillende
commissies werken enthousiast aan het aanzwengelen van
de beoogde cultuurverandering op instellingsniveau. Er is
een grote en inspirerende diversiteit in aanpak. Experimenteren,
inspireren, cocreëren, good practices delen en leren van
elkaar staan centraal binnen het gezamenlijke programma.
Vanuit de landelijke ambities is in elke instelling een
commissie van start gegaan om deze ambities te vertalen
naar een aanpak voor de eigen universiteit. Belangrijke
onderdelen in deze fase zijn visievorming en dialoog door
wetenschappers zelf. Het is ontzettend interessant om
te zien wat er gebeurt bij de verschillende universiteiten,
onderzoeksinstituten en onderzoeksfinanciers. Ieder heeft
zijn eigen aanpak, maar we zien ook veel samenwerking en
overlap. Het is inspirerend om te zien hoe alle verschillende
instellingen goede stappen zetten.
In Delft
Zo is bij de TU Delft in april 2020 een commissie van start
gegaan met leden met diverse achtergronden op het gebied
van carrièrepad, leeftijd, faculteit, nationaliteit en geslacht,
onder leiding van Ena Voûte, decaan Industrial Design
Engineering. De commissie onderscheidt vijf niveaus van
erkennen en waarderen. Ze is daarover aan de hand van een
tekening in dialoog gegaan met verschillende mensen en
groepen binnen de universiteit. (Zie Figuur 2.)
Ook maakte de commissie een uitgebreide analyse van wat
er al is of wat ontwikkeld wordt, en wat nog nodig is om
de ambities waar te maken. Dit heeft in een tweede praatplaat
geresulteerd, waarin de ontwikkeling van individu en
organisatie wordt geschetst. (Zie Figuur 3.) In de dialoog is
stilgestaan bij wat er nodig is op verschillende punten om
ruimte te bieden aan ieders talent.
Op basis van de analyse en de dialoog is een perspectiefdocument
geschreven dat het college van bestuur
heeft goedgekeurd. In het perspectiefdocument is een
programma-aanpak voorgesteld met vijftien projecten.
Deze projecten houden verband met de twee pijlers van de
cultuurverandering: bouwen op je talent en bouwen aan
diverse excellente teams.
In Tilburg
Aan Tilburg University heeft een soortgelijk traject plaatsgevonden.
De commissie heeft in 2020 een visie- en
Figuur 2 Eerste praatplaat TU Delft
22
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
ambitiedocument opgesteld, geïnspireerd op het landelijke
position paper Room for Everyone’s Talent. Deze document
vormde de basis voor een brede dialoog met de academische
gemeenschap. Op basis van de aandachtspunten en
concrete oplossingen die in deze dialoogsessies naar voren
kwamen, heeft de commissie uitgangspunten en aanbevelingen
geformuleerd die zijn omarmd door het college
van bestuur en de decanen. In het kader van de nieuwe
universitaire strategie voor de periode 2022-2027 zijn deze
aanbevelingen opgenomen. De focus zal hierbij liggen
op het coachen van leidinggevenden (die een cruciale rol
spelen in de cultuurverandering), het ontwikkelen van
kwalitatieve beoordelingsmethoden en talentmanagementen
ontwikkeling.
Een concrete stap die Tilburg University al heeft gezet is de
implementatie van een nieuwe performance & talent development
cyclus (voorheen resultaat- en ontwikkelcyclus).
In de nieuwe cyclus – die voor zowel wetenschappelijk als
ondersteunend personeel is ingevoerd – staat persoonlijke
ontwikkeling centraal. Belangrijke uitgangspunten zijn
continue feedback en een open dialoog. Het digitale systeem
faciliteert continue (peer) feedback, zelfreflectie en
dialoog en er worden geen scores meer gegeven. Voor het
wetenschappelijk personeel staan de domeinen centraal die
ook domineren binnen Erkennen & Waarderen: onderwijs,
onderzoek, maatschappelijke impact en leiderschap. Daarnaast
is de bijdrage aan het team (team spirit) een belangrijke
component, voor al het personeel. Om medewerkers,
leidinggevenden en personeelsadviseurs voor te bereiden
op de nieuwe aanpak is een trainingsaanbod ontwikkeld
rond het voeren van ‘het goede gesprek’. Vanaf 2022 zal het
nieuwe digitale systeem dienen voor de invulling van teamevaluatie
en strategische personeelsplanning. Het nieuwe
systeem is ondersteunend aan de brede Tilburgse visie
op talentontwikkeling, waarvan Erkennen & Waarderen
onderdeel is.
Niet over één nacht ijs
We weten dat cultuur- en systeemveranderingen niet over
één nacht ijs gaan. We zijn blij met het enthousiasme uit
binnen- en buitenland, juist ook vanuit early career- wetenschappers.
Het is erg inspirerend om voorbeelden zoals in
Delft en in Tilburg langs te zien komen. Samen geven we
de verandering vorm. De komende periode zullen er steeds
meer concrete stappen worden gezet in de vorm van pilots,
aanpassingen van systemen en experimenteren met nieuwe
structuren. Zo komt de cultuurverandering die we nastreven
stap voor stap dichterbij. Het is van belang om ook in
deze fase open te blijven luisteren en met elkaar de zorgen
en ontwikkelingen te bespreken. De dialoog aangaan doe je
niet op één moment, maar continu.
Rianne Letschert
is bestuursvoorzitter van de Universiteit Maastricht. Namens
koepelorganisatie Universiteiten van Nederland is zij het
boegbeeld van het landelijke programma Erkennen & Waarderen
Figuur 3 Tweede praatplaat TU Delft
23
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Hans Clevers maakt zich grote zorgen over het nieuwe systeem van Erkennen & Waarderen. Door kwantitatieve criteria
taboe te verklaren, voorspelt hij, zal de Nederlandse wetenschap niet langer aansluiten op de internationale praktijk.
‘De verbaal sterksten zullen komen bovendrijven, en dit zijn niet per definitie de beste wetenschappers.’
We trekken de thermometer
uit de kalkoen…
…waardoor we een neergang niet eens zullen waarnemen
Hans Clevers
Universiteit Utrecht
I
n Nederland speelt zich op dit moment een in sneltreinvaart
polariserende discussie af rond een nieuw
evaluatiesysteem van onze universitaire wetenschap,
Erkennen & Waarderen. Kwantitatieve metingen van
onderzoeksoutput moeten hierin plaatsmaken voor een veel
bredere set van kwalitatieve parameters. Wetenschapsfinancier
NWO en bijvoorbeeld mijn eigen universiteit sorteren
hier alvast op voor.
Ik chargeer: het lijkt niet meer belangrijk of onze onderzoekers
ontdekkingen doen, zolang onze manier van werken
maar voldoet aan de nieuwe criteria.
Wereldwijd is onderwijs de kampioen van de kwantitatieve
outputmeting. Vanaf de eerste schooldag tot de laatste
studie dag leggen scholieren en studenten proefwerken,
tentamens en examens af. Docenten beoordelen hen cijfermatig
op werkstukken, spreekbeurten en stages. Gejuich
zou uitbreken wanneer een universiteit dit allemaal zou
afschaffen. Maar dat doen we niet. We weten allemaal hoe
zo’n universiteit er over tien jaar uit zou zien.
De essentie van wetenschappelijk onderzoek is het genereren
van nieuwe kennis. Het lijkt dan ook niet meer dan
logisch dat dit de centrale focus is van de evaluatie van de
Nederlandse onderzoeksactiviteiten. Internationaal bestaat
er een duidelijke consensus over de wijze waarop je onderzoeksoutput
in kaart kunt brengen. Natuurlijk omvat een
complete evaluatie van een universitaire onderzoeker ook
de taken in onderwijs en management. Maar die activiteiten
zijn lastig te vangen in kwantitatieve metingen. Vaak,
en ten onrechte, grijpt de universiteit bij beoordelingen en
promotiebeslissingen dan ook ‘gemakkelijk’ terug naar de
kwantitatieve beoordeling rond publicaties, verworven grants
of aantallen lezingen elders.
Geen oplossing
Door de steeds nijpender financiële situatie van ons academische
bestel wordt er meer en meer van de (jonge)
universitaire medewerker verwacht. Tegelijk nemen ook
Gejuich zou uitbreken
als een universiteit dit
allemaal zou afschaffen,
maar dat doen we niet
24
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
De jonge onderzoeker
met een veelheid aan
andere taken komt niet
meer bovendrijven
de opencompetitiefondsen van NWO steeds verder af, en
daarmee wordt de kans om externe onderzoeksfondsen te
verwerven gestaag kleiner. De jonge onderzoeker met een
veelheid aan andere taken komt niet meer bovendrijven in
deze competitie.
Erkennen & Waarderen poogt een veelheid aan problemen
op te lossen. Niet alleen de hierboven beschreven
universitaire carrièreproblematiek en de steeds grimmiger
NWO-competitie, maar daarbovenop de uitdagingen
rond diversiteit, de paywalls van journals en de – blijkbaar
gewenste – instantane maatschappelijke toepasbaarheid van
universitaire ontdekkingen. Centraal in de oplossing van
dit alles staat het minimaliseren van kwantitatieve outputmetingen
van onderzoek. Ik vrees dat we de wezenlijke,
financiële problemen hiermee niet oplossen en onszelf
intussen loszingen van de internationale onderzoekswereld.
Mijn persoonlijk perspectief
Laat ik mijn persoonlijk perspectief geven. Ik ben 64 en
sinds een jaar of veertig actief als bètawetenschapper. Toen
ik eind jaren zeventig begon, deden de universiteiten niet
aan evaluaties. Ik werkte als stagestudent in Utrecht op
twee afdelingen. Beide hadden in de vijf jaar daarvoor geen
enkele paper geschreven. Niemand vond daar iets van.
Er werd een eerste evaluatiemethodiek geïntroduceerd: een
telling van het aantal publicaties per jaar. Dit werkte heel
redelijk en mijn twee afdelingen zakten onmiddellijk door
het ijs. Maar vervolgens pasten wetenschappers hun publicatiestrategie
aan: liever drie artikelen in kleine tijdschriften,
dan een enkele in een mooi journal. Er werd aan de
evaluatieknoppen gedraaid: journal impact factor en citaties
werden het nieuwe criterium.
Dit systeem heeft lang behoorlijk goed gewerkt. Aantallen
citaties geven een goed beeld van de impact van een ontdekking,
wanneer je meeweegt in welke discipline de vondst
werd gedaan, wat de leeftijd van de onderzoeker is et cetera.
Ondanks alle beweringen van het tegendeel is journal
impact factor een hele aardige proxy voor de uiteindelijke
citaties van een individuele studie. Drie tot vier internationale
experts alsmede een professionele editorial board beoordelen
kwaliteit en verwachte impact van de studie en vragen
om verbeteringen. Uiteindelijk komt een hoog percentage
van de manuscripten niet door deze zeef en verschijnt in
een ‘lager’ journal.
Ook het financieringsmodel van academisch onderzoek evolueerde.
Oorspronkelijk werd de gehele publieke financiering
volgens een ‘historische sleutel’ over de universiteiten
verdeeld, zonder toetsing vooraf. Aangezet door het hypercompetitieve
Amerikaanse grantsysteem werd besloten om
een deel – 25 procent – van de publieke gelden te verdelen
via NWO, na toetsing van onderzoeksvoorstellen door
middel van anonieme peerreview. Dit hybride model werkte
prima. Een gezonde balans tussen vaste en competitief
verworven onderzoeksgelden dekt belangen en noden van
de organisatie, en waarborgt tegelijkertijd de onafhankelijkheid
van individuele onderzoekers. Ikzelf heb zo, als jonkie,
een geheel eigen researchlijn op kunnen zetten waar mijn
onderzoeksgroep nog steeds de vruchten van plukt.
Er werd verder aan de knoppen gedraaid. Nederland
bedacht het Veni Vidi Vici-traject om de NWO-competitie
eerlijker te maken. Jonge onderzoekers competeren met
jonge onderzoekers, en gevestigde met gevestigde. Wereldwijd
een noviteit, onmiddellijk geadopteerd door de European
Research Council.
Nederland kennisland?
Door de outputevaluaties en de (relatief beperkte)
NWO-competitie groeide onze internationale positie snel
en bereikten we zelfs de wereldtop. Deze positie staat nu
ernstig onder druk. We blinken uit in wetenschap maar
niet in de bereidheid om daarin te investeren. Ten opzichte
van bijvoorbeeld Duitsland of Zwitserland besteden we per
capita twee- tot drievoudig minder aan onze wetenschap.
Nederland kennisland, hoezo?
Hierdoor ontstaan talloze problemen die vooral jongere
wetenschappers raken. Tegen deze achtergrond speelt
Toen ik eind jaren zeventig
begon als wetenschapper,
deden de universiteiten
niet aan evaluaties
25
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Wij kunnen daar onze
schouders over ophalen,
maar voor de rest van
de wereld telt dit wel
Ik maak mij, kortom, grote zorgen. Over de armoedige
financiering van onze wetenschap, maar zeker ook over
onze reactie daarop. Natuurlijk moeten er op dit moment
allerlei noodmaatregelen genomen worden om onze
universiteitsmedewerkers overeind te houden en carrièreperspectief
te bieden. En daarvoor moeten we absoluut aan
de evaluatieknoppen draaien, en criteria toevoegen. Maar
snijd in hemelsnaam niet het hart uit ons evaluatiesysteem.
Anders werken onze kinderen en kleinkinderen straks weer
in afdelingen waar geen enkele ontdekking wordt gedaan.
Erkennen & Waarderen. Een in essentie financieel probleem
wordt opgelost door een geheel nieuw evaluatiesysteem
te bedenken.
Wat ziet de onderzoeker op de werkvloer al gebeuren?
In Erkennen & Waarderen vervangen narratieven de kwantitatieve
metingen – althans in alle communicatie daarover
die mij bereikte. NWO verwijdert iedere verwijzing naar
trackrecord of naar cv uit de ENW-Klein-aanvraag (Exacte
en Natuurwetenschappen). Je mag binnenkort niet meer
publiceren in de internationale topbladen Nature en Science.
Mijn universiteit stopt met het gebruik van kwantitatieve
outputparameters, en richt zich enkel op thema’s als samenwerking
en open science. Belangrijk, maar dat zijn mentorschap,
good citizenship, talent en passie ook. Allemaal
relevant, maar helaas niet kwantificeerbaar en daarmee
moeilijk objectiveerbaar. De verbaal sterksten (of erger: hun
ghostwriters) zullen komen bovendrijven, en dit zijn niet
per definitie de beste wetenschappers.
Toevoeging van nieuwe criteria aan het bestaande evaluatiesysteem
zou uitstekend zijn. Maar Erkennen & Waarderen
lijkt een andere weg te kiezen: het primaire doel van wetenschap,
het daadwerkelijk genereren van nieuwe kennis,
wordt niet meer kwantitatief geëvalueerd.
Hans Clevers
is hoogleraar Moleculaire genetica aan de Universiteit Utrecht
en oud-president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van
Wetenschappen
@HansCleversNL
Snijd het hart er niet uit
We staan voor de enorme uitdaging om iets te doen aan de
financiële uitholling van de Nederlandse wetenschap. Maar
wat doen we in plaats daarvan? We trekken de thermometer
uit de kalkoen, waardoor we een neergang niet eens zullen
waarnemen. Anderen doen dat wel. Dit jaar zakten de
Nederlandse universiteiten fors in de Shanghai-ranking, en
enkele vielen zelfs uit de top 100. Deze ranking is niet op
reputatie gebaseerd, maar exclusief op kwantitatieve outputparameters.
We kunnen daar onze schouders over ophalen,
maar voor de rest van de wereld telt dit wel. Jonge buitenlanders
zullen onze laboratoria mijden, jonge Nederlanders
zullen geen aansluiting meer vinden in het buitenland.
26
Erkennen & Waarderen
TH MA themahogeronderwijs.org
Metrisch fetisjisme
Dumolyn
I
n 2018 werd aan de UGent een nieuw
bevorderingsmodel voor het ZAP (Zelfstandig
Academisch Personeel) ingevoerd.
Met andere woorden, voor de loopbaan
docent-hoofddocent- hoogleraar-gewoon hoogleraar. Deze
nieuwe aanpak was het resultaat van constructief sociaal
overleg tussen de vakorganisaties (ik was als afgevaardigde
van vakbond ACOD zelf een van de trekkende krachten)
en de Directie Personeel en Organisatie. Ook rector Rik Van
de Walle, met zijn nadruk op ‘vertrouwen’ in het personeel,
speelde hierbij een zeer belangrijke rol.
Het systeem dat een tiental jaar eerder was ingevoerd, was
volledig gebaseerd op zogenaamde kwantificeerbare maatregelen.
Het mat niet alleen publicaties (met een uitgekiend
classificatiesysteem), maar ook subsidieaanvragen en dienstverlening.
Elke faculteit had daarvoor een eigen rekenmodel
ontwikkeld, met soms karikaturale kantjes. Het kwam erop
neer dat alles wat een ZAP-lid deed kon en moest gemeten
worden en dat je per bevordering van de ene graad naar de
andere een minimum puntenscore moest behalen.
De voorwaarden voor bevordering van het ene niveau naar
het andere blijven in het nieuwe regime hetzelfde: vijf jaar
als tenure track-docent, daarna tien jaar als hoofddocent,
dan acht jaar als hoogleraar, en waarna men eindelijk
gewoon hoogleraar wordt. Alleen is de kwantitatieve benadering
vervangen door een meer kwalitatieve methode.
Per personeelslid wordt een commissie van vijf personen
ingesteld. Deze commissie bestaat uit de vakgroepvoorzitter,
de voorzitter van de ‘onderwijscommissie’ van de opleiding
waarin men doceert, een naaste collega die het vakgebied
kent, een humanresourcesspecialist die vanop het centrale
niveau wordt aangesteld (eigenlijk een soort loopbaancoach),
en ten slotte een lid van het faculteitsbestuur.
In een eerste gesprek met deze commissie stelt de professor
een plan voor over wat zij de komende jaren allemaal wil
realiseren. Twee jaar later volgt dan een feedbackgesprek en
ten slotte na vijf jaar is het tijd voor een evaluatie. Het idee is
dat iedere medewerker die haar werk goed en adequaat doet
(dus onderzoek, onderwijs en dienstverlening) wordt bevorderd.
Als dit niet het geval is, wordt de actie uitgesteld. Er is
de mogelijkheid om in beroep te gaan wanneer men het niet
eens is met een negatieve beslissing.
Als vakbondsmensen protesteerden we vanaf het begin
tegen het oude systeem omdat al heel snel bleek dat het
gebaseerd was op een puur kwantitatieve logica. Toen ik
tien jaar geleden protesteerde tegen dit metrische fetisjisme
werd ik bespot door bijna elke machtige persoon in de
Vlaamse academische wereld, op de kabinetten en onder
politici die met onderwijs bezig waren. Gaandeweg veranderden
de meningen en nu zijn de powers that be, zeker aan
de UGent, het grotendeels met ons eens.
Men komt steeds meer tot het inzicht dat concurrentie
tussen onderzoekers organiseren maar een beperkte meerwaarde
heeft en dat de wetenschap vooral door samenwerking
vooruitgaat. Een volgende stap zou dan ook meer
basisfinanciering van het onderzoek moeten zijn. Aan de
KU Leuven is daarover een interessant debat gevoerd en ook
aan de UGent staat deze kwestie op de agenda. Maar daarvoor
moet ook het Vlaamse financieringssysteem worden
bijgesteld, zodat de concurrentie tussen de universiteiten
drastisch wordt teruggeschroefd.
Jan Dumolyn
is hoofddocent Geschiedenis aan de UGent
Tien jaar geleden werd ik
bespot door bijna elke
machtige persoon in de
Vlaamse academische wereld
27
TH MA 5-21
Erkennen & Waarderen
Een stukje waarderen naar
de mensen toe
Huisman
H
elp! Ik dacht dat mijn beoordelingsgesprek
pas volgende maand zou plaatsvinden, nu
blijkt het aanstaande maandag te zijn. Met het
vriendelijke doch dringende verzoek van de
secretaris van de commissie om uiterlijk morgenmiddag
mijn narratief cv en een lijstje met key outputs – inclusief
toelichting – in te leveren!
Klaarblijkelijk had ik iets gemist. Dat krijg je als je druk
bezig bent met je kerntaken onderwijs, onderzoek en dienstverlening.
In de afgelopen jaren was het voldoende om ter
voorbereiding op het beoordelingsgesprek gegevens in te
vullen volgens deze formule: aantal ingeschreven studenten
van gegeven vakken x studententevredenheid + aantal
citaties afgelopen jaar + sommatie van impactfactoren
van tijdschriften waarin je het afgelopen jaar publiceerde.
Met andere woorden, zorg ervoor dat je zoveel mogelijk
studenten tevreden stelt en zoveel mogelijk publicaties hebt
in zogenaamde high impact-tijdschriften. Invullen van de
formule was een kwestie van 5 minuten werk – inclusief
manipulatie van de data om toch boven de minimale score
van 16.35 uit te komen. Zat je onder deze benchmark, dan
kwam er ‘Dit kan beter!’ op je rapport te staan.
Dan ben ik nog wel even bezig. Dat gaat me niet lukken
voor morgenmiddag. Ik zie dat er cursussen zijn waar je
kunt leren om een goed narratief cv te schrijven. Twee
keer een halve dag, echt waar! Dat kan ik vóór de deadline
ook niet meer inpassen. Ik denk dat ik de commissie toch
maar mijn klassieke bullet point-cv stuur. In feite is dat ook
een narratief cv, maar dan herschreven met behulp van de
bekende cut-up technique. Zo gingen dadaïsten, David Bowie
en Thom Yorke ook te werk. Moet acceptabel zijn.
Die lijst met key outputs kan ik nog wel even fabriceren.
Eens kijken. Een presentatie op de conferentie Dementia
and Higher Education (een snel te vergeten bijdrage), een
set opgenomen lessen (multifunctioneel: nu ook beschikbaar
als hulp voor slechte slapers) en uiteraard heb ik ook
belangrijke third mission-activiteiten uitgevoerd: mijn dochter
geholpen met haar studiekeuze (en voorkomen dat ze
zich bij de concurrent zou inschrijven), drie oude dametjes
helpen oversteken (levenslang leren) en met mijn vrinden
van de Rotary een barbecue georganiseerd (samenwerking
met het bedrijfsleven). O ja, mijn vijf columns voor Th&ma
mag ik natuurlijk niet vergeten te noemen.
Een snelle zoektocht in mijn e-mails en wat snuffelen op
de website van de universiteit leerden me dat het beoordelingsgesprek
was vervangen door een conversatie waarin
‘anders erkennen en waarderen’ centraal zou staan. Huh?
Wordt het een praatgroepsessie? En wat is een narratief cv?
Iets als Vladimir Nabokovs Pnin of J.J. Voskuils Het Bureau?
Jeroen Huisman
is als hoogleraar Sociologie verbonden aan het Centre for Higher
Education Governance Ghent, UGent, en vast columnist van
Th&ma
Invullen van de formule
was een kwestie van
5 minuten werk, inclusief
manipulatie van de data
28
TH MA themahogeronderwijs.org
Er circuleren alarmerende percentages over hoeveel studenten kampen met studiestress. Toch bestaat er nog steeds
geen conceptueel verklaringsmodel. Onderzoekers van Tilburg University bogen zich over de kenmerken van het
onderwijsklimaat die verschillen in studiestress kunnen verklaren. Ook proberen ze een eerste indruk te geven van de
sterke en zwakke kanten van dit klimaat.
De variabelen die studiestress verklaren
Drie adviezen voor de praktijk
Cedric Stalpers & Mia Stokmans
Tilburg University
VX olgens Utoday (oktober 2019) kampt 80 procent
van de studenten met stress. Het universiteitsblad
verwijst naar een studie van Saskia Kelders
onder bijna 1700 studenten van de Universiteit
Twente. Ondanks dit hoge percentage en de urgentie van
het probleem heeft onderzoek naar studiestress nog niet
geresulteerd in een uitgebreid conceptueel verklaringsmodel.
Het heeft minder aandacht gekregen dan werkstress,
uitgebreid onderzocht door onder anderen Schaufeli (2015)
en Taris et al. (2000), of dan stress onder onderwijzend
personeel (Harmsen et al., 2019). Dat terwijl studiestress
correleert met depressie (Moreno, 2008) en zelfs suïcidale
gedachten (Ang & Huan, 2006).
Bevindingen uit onderzoek naar stress onder docenten zijn
niet zomaar te vertalen naar studenten. Zo blijkt dat stressoren
voor docenten onder andere desinteresse en onbeleefdheid
van enkele studenten te zijn (Andrew et al., 2018),
terwijl deze variabelen bij studenten maar weinig effect op
hun welbevinden lijken te hebben (Stalpers, 2014). Door
een gebrek aan inzicht in studiestress is, dankzij enkele
studenten zelf, het idee ontstaan om een conceptueel model
te ontwikkelen ter verklaring van verschillen in studiestress.
Dit onderzoek beoogt zichtbaar te maken welke kenmerken
van het onderwijsklimaat verschillen in studiestress
kunnen verklaren en probeert een eerste indruk te geven
van de sterke en zwakke kanten van dit klimaat. Dit biedt
onderwijsinstellingen een mogelijkheid om gerichter veranderingen
door te voeren om studiestress te verminderen.
Deze veranderingen veronderstellen een conceptueel
model waarin een zo uitgebreid mogelijk overzicht van de
oorzaken van studiestress zijn weergegeven. Enkele studies,
waaronder Bedewy & Gabriel (2015) noemen aspecten
van onderwijsklimaat en persoonlijkheid als mogelijke
oorzaken, maar deze brengen niet in kaart in welke mate
de genoemde variabelen stressreacties verklaren. Andere
onderzoekers leggen in het geheel geen connectie met het
onderwijs klimaat. Mede hierdoor blijft onduidelijk of dit klimaat
(naast persoonlijkheid) verschillen in studiestress kan
verklaren en daarmee of stress zich binnen de invloed van
docenten en onderwijsdirecteuren bevindt. Bovendien is
Andere onderzoekers
leggen in het geheel
geen connectie met
het onderwijsklimaat
29
TH MA 5-21
door covid-19-maatregelen het onderwijsklimaat misschien
verslechterd doordat lessen noodgedwongen grotendeels
online plaatsvonden en studenten misschien minder steun
vanuit hun onderwijsinstelling ervoeren. Het onderzoek
neemt deze covidspecifieke onderwijsklimaatdimensie mee
in de verklaring van verschillen in studiestress.
Belangrijke begrippen
Deze studie omschrijft stress, in navolging van andere
onderzoeken, als een emotionele reactie van studenten op
hun studieomgeving, die zij ervaren als overweldigend of
bedreigend, en die gevolgen kan hebben voor hun gezondheid
(Lazarus & Folkmans, 1984; Cohen, Kamarck &
Mermelstein, 1983). Hierbij gaan we uit van een continuüm
van lichte spanningsklachten naar ernstige burn-out. Studenten
is gevraagd om de hoeveelheid spanning zij ervaren
door hun studie een kleur te geven, waarbij groen staat voor
de afwezigheid van stress en rood voor zeer hoge stress.
Onder onderwijsklimaat verstaan we de (door studenten)
waargenomen kenmerken van de onderwijsomgeving die
de leeruitkomsten bepalen (onder anderen Gregoire &
Algina, 2000; Anderson, Hamilton & Hattie, 2004). Wang
en Degol (2015) omschreven na een uitgebreide metastudie
dit klimaat in termen van kenmerken van de onderwijservaring,
zoals de verbondenheid tussen studenten en docenten,
de academische kwaliteit van lessen en kenmerken van
huisvesting. Een onderzoek naar de relatie tussen onderwijsklimaat
en studiemotivatie (Stalpers, Stokmans & Van
de Sande, 2021) splitst onderwijsklimaat uit in steun van
docenten, autonomie en een balans tussen studentvaardigheden
en de complexiteit van studietaken. Op basis van
bovengenoemde studies en geïnspireerd door de zelfdeterminatietheorie
van Ryan en Deci (2002) en het werk van
Eccles en Wigfield (1995) bestaat de verwachting dat studenten
minder gespannen zijn als het onderwijsklimaat voldoet
aan de hierna genoemde eisen.
Hierbij gaan we uit van
een continuüm van lichte
spanningsklachten
naar ernstige burn-out
1. Autonomie: de ruimte en vrijheid geboden aan studenten
om zelf keuzes te maken aangaande hun studie
inzake de thema’s waarin ze zich willen verdiepen en de
manier waarop zij dit willen doen.
2. Verbondenheid: de aanmoediging, steun, het respect en
de opbouwende feedback van docenten, zodat studenten
zich in staat voelen om studietaken te voltooien.
3. De balans tussen competentie en complexiteit: de
perceptie dat zij in staat zijn vakken te halen en deze
vakken niet te hoog gegrepen zijn, omdat hun vaardigheden
en de eisen van docenten op elkaar afgestemd
zijn.
4. Waargenomen nut: de perceptie dat ze waarde- en zinvolle
kennis en vaardigheden krijgen aangereikt die
aansluiten op eisen van de arbeidsmarkt en/of goed
bruikbaar zijn buiten de muren van de eigen opleiding.
5. Perceptie van het online onderwijs en steun tijdens
covid-19: studentoordelen over de waargenomen kwaliteit
van online lessen en de mate van ondersteuning
die ze krijgen van hun onderwijsinstituut gedurende
de covid-19-periode waarin het onderwijs grotendeels
online plaatsvindt.
De vijfde variabele komt niet voor in de eerdergenoemde
studies; deze is ontwikkeld met de bijzondere omstandigheden
en beperkingen van de covidcrisis in gedachten.
Wang en Degols (2015) spreken in hun metastudie over
‘institutional environment’, al voegen zij er meteen aantoe
dat onderzoek naar het effect van deze dimensie op psychologische
variabelen (zoals studiestress) beperkt is. Mogelijk
zou de perceptie van het onlineonderwijs onder deze term
geschaard kunnen worden.
Aan deze vijf kenmerken van onderwijsklimaat is een zesde
toegevoegd, te weten werkdruk: het feitelijke aantal uren dat
studenten per week aan hun studie besteden evenals hun
subjectieve perceptie van die werkdruk. Deze variabele komt
terug in eerdere studies naar academische stress (onder
meer Gadzella, 1994) en werk van Schaufeli (2000, 2015)
naar werkstress.
Het laatste centrale begrip uit de onderzoeksvraag is persoonlijkheid.
Eerder bleek dat verschillen in studiemotivatie
deels terug te voeren zijn op de persoonlijkheid van
studenten (Stalpers en Stokmans, 2020). Voor studiestress
bestaat dezelfde verwachting (Bedewy & Gabriel, 2015;
De La Fuente et al., 2021). Persoonlijkheid kan namelijk
bepalen hoe je je omgeving ervaart, als uitdagend of zelfs
bedreigend. Het is de verwachting dat de dimensie neuroticisme
(uit de Big Five-theorie) – oftewel: het tegenovergestelde
van emotionele stabiliteit – studiestress verklaart.
Studenten die hoog scoren op neuroticisme hebben in het
algemeen de neiging meer te piekeren, zijn vaker gespannen
en hebben meer moeite om met tegenslagen om te
gaan (Ormel, Riese, Rosmalen, 2012). Daarnaast bestaat
het vermoeden dat studenten die in het verleden (bij een
30
TH MA themahogeronderwijs.org
eerdere opleiding) veel stress ervoeren, dat ook zullen doen
bij hun huidige studie.
De vragenlijst
Om bovenstaande verwachtingen te toetsen is een onlinevragenlijst
verspreid onder door studenten van een universiteit
(n=50) en een instelling voor hoger beroepsonderwijs
op het vlak van economie, bedrijfskunde en communicatie
(n=182). Hierbij was sprake van een tweetrapssteekproef.
Twee onderwijsinstellingen zijn uitgekozen omdat een van
ons daaraan verbonden was en vervolgens is aldaar een
aselecte steekproef getrokken. Via een gelegenheidssteekproef
zijn daarnaast nog eens 88 studenten bereikt van een
groter aantal onderwijsinstellingen. Voordat respondenten
de vragen invulden kregen zij eerst een instructiebrief te
lezen en vulden zij een informed consent-formulier in –
beide vereisten voor het verkrijgen van een goedkeuring
van de Ethical Review Board van Tilburg school for Social
and Behavioral sciences (TSB). De man-vrouwverhouding
was 36-64 procent; de verhouding tussen hogeschool en
universiteit 66-34 procent. De gemiddelde leeftijd van de
respondenten was 22 jaar met een standaarddeviatie van
3,5 en de meerderheid van hen had het derde studiejaar nog
niet bereikt.
Alle variabelen zijn met drie vragen geoperationaliseerd,
met uitzondering van neuroticisme (4) en studiestress (4).
Ieder van deze vragen werd beantwoord op een vijfpuntsschaal
die liep van 1 laag tot 5 hoog. Tabel 1 presenteert de
voornaamste variabelen, met een voorbeeldvraag en de
Cronbachs alfawaarde. De waarde van de Cronbachs alfa
Variabele Voorbeeldvraag Cronbachs alfa
Neuroticisme / emotionele
stabiliteit (4)
Ik denk vaak over vervelende dingen die me kunnen overkomen / ik denk vaak aan
leuke dingen die me kunnen overkomen
Eerder ervaren stress Ik vond het voortgezet onderwijs heel stressvol / heel ontspannen. .76
Autonomie
Ik heb weinig invloed op hetgeen er onderwezen wordt aan dit instituut / Ik heb
veel invloed op hetgeen er onderwezen wordt aan dit instituut.
Verbondenheid Ik krijg weinig steun van docenten / ik vind dat ik genoeg steun krijg van docenten .80
Complexiteit / competentie
Waargenomen nut
Oordeel onlineonderwijs en steun
Ik denk dat deze opleiding te hoog gegrepen is voor me / ik denk dat ik deze
opleiding aan kan.
Er is een grote kloof tussen de inhoud van de lessen en de wereld buiten mijn
opleiding / ik vind de lessen erg nuttig voor het werk en de wereld buiten de
school.
Mijn onderwijsinstituut geeft me te weinig steun tijdens deze pandemie / mijn
onderwijsinstituut geeft me genoeg steun tijdens deze pandemie.
Werkdruk Ik ervaar de werkdruk als erg laag / ik ervaar de werkdruk als hoog. .79
Studiestress (4)
Als je jezelf een kleur moet geven aan de hoeveelheid stress die je dit academisch
jaar ervaren hebt, welke kleur zou je die dan geven? Groen (= niet gestrest), geel
(= licht gestrest), oranje (= gestrest), rood (= zeer gestrest).
Tabel 1 Overzicht van de gemeten variabelen met een voorbeeldvraag en een indicator van de betrouwbaarheid van de meting
(alle variabelen zijn met drie items gemeten tenzij anders vermeld)
.79
.75
.77
.79
.81
.87
Variabele Gemiddelde Standaarddeviatie Correlatie met stress
Neuroticisme / emotionele stabiliteit 3.06 .93 **-.54
Eerder ervaren stress 3.19 1.01 **-.23
Autonomie 2.86 .87 **-.34
Verbondenheid 3.33 .86 **-.42
Balans complexiteit en competentie 3.59 .89 **-.57
Waargenomen nut 3.52 .86 **-.26
Oordeel onlineonderwijs en steun 2.76 1.01 **-.32
Werkdruk (waaronder aantal uren
studeren per week)
3.22 1.01 **.52
Studiestress 3.21 1.03
Tabel 2 Gemiddelden voor ieder van de variabelen, evenals de correlatie met studiestress
31
TH MA 5-21
Variabele
gestandaardiseerde bèta op studiestress
Gender *.12
Leeftijd *.13
Opleidingsniveau (hbo/wo) -.06
Neuroticisme / emotionele stabiliteit *-.33
Eerder ervaren stress -.05
Autonomie -.04
Verbondenheid **-.13
Balans complexiteit en competentie **-.28
Waargenomen nut -.06
Oordeel onlineonderwijs en steun -.05
Werkdruk (waaronder aantal uren studeren per week) **.28
Verklaarde variantie 62.9
*: p < .05; **: p<.01
Tabel 3 Regressieanalyse met studiestress als afhankelijke en achtergrondkenmerken, persoonlijkheid en onderwijsklimaat als onafhankelijke
variabelen
voor ieder van de variabelen is ruim voldoende tot goed
te noemen en duidt op een voldoende interne betrouwbaarheid
van de corresponderende vragen (George &
Mallery, 2003).
Vóór de analyse van de relatie tussen persoonlijkheid,
onderwijsklimaat en studiestress zijn eerst de gemiddelden
en standaarddeviaties van de onderliggende variabelen berekend,
plus de correlatie tussen (onafhankelijke) variabelen
en studiestress (de afhankelijke variabele). (Zie Tabel 2.)
Respondenten zijn kritisch (eerder dan positief) over de
autonomie en steun die ze tijdens de coronacrisis krijgen
van hun opleidingsinstituut, maar positief over de balans
tussen complexiteit en competentie en over het waargenomen
nut van de onderwijsinhoud. Het oordeel over het
onlineonderwijs ten tijde van covid-19 hangt negatief samen
met ervaren stress: hoe positiever dit oordeel is, des te
minder stress studenten ervaren. De correlaties tussen enerzijds
emotionele stabiliteit (kenmerk van de persoonlijkheid
van de student), de balans tussen competentie en complexiteit
en werkdruk (kenmerken van de onderwijsomgeving)
enerzijds en studiestress anderzijds zijn opvallend sterk.
Vervolgens is met een regressieanalyse in kaart gebracht
welke variabelen op de domeinen onderwijsklimaat en
studentkenmerken, verschillen in werkdruk en vervolgens
studiestress kunnen verklaren. (Zie Tabel 3.)
Verschillen in studiestress konden we verklaren door
gender, leeftijd, persoonlijkheid (neuroticisme), verbondenheid,
werkdruk en een balans tussen complexiteit en
competentie. Vrouwelijke en oudere studenten, evenals
studenten met een minder emotioneel stabiele persoonlijkheid
en een hogere werklast, ervoeren meer stress.
Een onderwijsklimaat gekenmerkt door veel steun en aanmoediging
door docenten (verbondenheid) en een gunstiger
balans tussen complexiteit en competentie bleek samen te
gaan met minder stress onder studenten. Een hoog waargenomen
nut viel samen met lagere stresspercepties, maar
deze variabele is net niet significant (p=.064). De voornoemde
variabelen samen – gender, leeftijd, neuroticisme,
verbondenheid, competentie en werkdruk – bleken bijna
twee derde van de studiestress te verklaren.
Uit deze veldstudie bleek dus dat kenmerken als gender,
leeftijd en emotionele stabiliteit plus kenmerken van het
onderwijsklimaat – zoals de balans complexiteit-competentie
en verbondenheid – samen met werkdruk 62.9 procent van
de variantie in studiestress verklaren. Vrouwelijke studenten
ervaren meer stress, en dat laatste geldt ook voor oudere
en emotioneel instabielere studenten. Studenten ervaren
minder stress wanneer zij docenten als responsiever en
behulpzamer ervaren (verbondenheid), de studie niet te
Studenten ervaren
minder stress wanneer zij
docenten als responsiever
en behulpzamer ervaren
32
TH MA themahogeronderwijs.org
hoog gegrepen voor hen is (balans tussen competentie en
complexiteit) en de werkdruk beheersbaar blijft.
Deze variabelen samen leiden tot het conceptuele model in
Figuur 1 dat afgaande op een verklaarde variantie van bijna
63 procent erin lijkt te slagen een groot deel van de studiestress
te verklaren.
30 procent of meer van de respondenten geeft een kritisch
antwoord op de vragen over het onderwijs tijdens
covid-19. Ze vonden dat ze weinig steun kregen, dat het
onlineonderwijs een substantiële verslechtering was en dat
de onlineomgeving slecht was georganiseerd. Dit oordeel
hing weliswaar samen met de mate waarin studenten stress
ervoeren, maar bleek in de multivariate regressieanalyse
geen verklaringskracht te hebben naast andere variabelen.
Oorzaken van stress bij studenten moeten we dan ook
elders zoeken.
Drie adviezen
Op basis van het veldonderzoek willen we graag drie
adviezen geven voor de praktijk. Om te beginnen kunnen
onderwijsinstellingen de balans tussen complexiteit en
competentie verbeteren door meer vraaggestuurd te werken,
waarbij ze studenten uitnodigen om vragen aan te dragen
over de delen van de stof waar zij op vastlopen. Docenten
moeten die vragen centraal stellen in hun onderwijs.
Zo zoomen zij in op wat studenten complex vinden in plaats
van alles te vertellen wat zij (docenten) weten (ongeacht of
dit een vraag beantwoordt of niet). De balans kan daarnaast
verbeterd door opdrachten zo te formuleren dat studenten
een goede indruk krijgen van de stappen die ze moeten
zetten. Dit kan betekenen dat docenten voor aanvang van
Het blijkt dat studenten
die lager scoren op
verbondenheid meer
studiestress ervaren
de cursus de opdrachten en het beoordelingsformulier klaar
hebben liggen en die ook kritisch laten beoordelen door
collega’s. Ook voorbeelden van een ruime voldoende en van
een minder goede opdrachtuitwerking kunnen studenten
inzicht geven in wat van hen verwacht wordt.
Het blijkt dat studenten die lager scoren op verbondenheid
(en daarmee kritischer zijn over hun docenten) meer
studiestress ervaren. Dit verschil is, uitgedrukt in een rapportcijfer,
meer dan een vol punt. Gezien het belang van
verbondenheid om stress terug te dringen kunnen docenten
die goed scoren op deze variabele hiervoor (extra) beloning
ontvangen, bijvoorbeeld in de vorm van baanzekerheid.
Bij universiteiten is nu vaak het tegenovergestelde het geval.
Docenten die het meeste onderwijs verzorgen en goede
cursusevaluaties krijgen zijn vaak aangewezen op tijdelijke
contracten.
Een derde advies betreft de beheersing van de werkdruk.
Een navraag onder studenten wees uit dat zij de werkdruk
Kenmerken student
• Leeftijd
• Gender
• Persoonlijkheid: neuroticisme
Werklast
Stressreactie:
groen, geel, oranje
of rood (gevolg)
Kenmerken onderwijsklimaat
(stressoren of oorzaken):
• Verbondenheid
• Waargenomen nut
• Moeilijkheidsgraad
Figuur 1 Studiestress: oorzaken en gevolg
33
TH MA 5-21
niet constant en het hele jaar door problematisch vonden,
maar vooral moeite hadden met de wisselingen in de werkdruk:
blokken met weinig lesuren en studietaken werden
afgewisseld met periodes waarin ze moesten jongleren met
meer studietaken dan ze konden opvangen. Het vooraf in
kaart brengen van deadlines voor ieder semester of blok,
en deze vervolgens in overleg met docenten meer spreiden,
kan de pieken in de werkdruk verminderen.
Stalpers, C. (2014). Een onderzoek naar gepercipieerde kwaliteit van het onderwijs op basis
van een nieuwe theorie. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 2014 (32), 3, 257-269.
Stalpers, C. & Stokmans, M. (2020). Verklaren persoonlijkheid en studiekeuze verschillen in
studiemotivatie in het hoger onderwijs? Onderzoek voor Onderwijs, 49, 1, 17-23.
Stalpers, C., Stokmans, M. & Sande, K. van de (2021). Onderwijsklimaat en intrinsieke
studiemotivatie. Onderzoek voor Onderwijs, 50, 1, 10-15.
Taris, T., Schaufeli, W. B., Schreurs, P., & Caljé, D. (2000). Opgebrand in het onderwijs:
Stress, psychische vermoeidheid en ziekteverzuim onder leraren. Psychische vermoeidheid
en werk: Cijfers, trends en analyses; Houtman, ILD, Schaufeli, WB, Taris, T., Eds, 97-106.
Cedric Stalpers
begeleidt bachelor- en masterscripties op het gebied van
ontwikkelings- en positieve psychologie aan Tilburg University
Mia Stokmans
is universitair hoofddocent Algemene cultuurwetenschappen aan
Tilburg University
Wij willen graag de volgende studenten bedanken voor hun
belangrijke rol in dit onderzoek: Naomi Lindsey de Leng,
Délia Gáspár, Meryem Sterre Kaya, Beáta Bažanowská,
Aleksandra Maslova en Jaëla van de Poll.
Bibliografie
Anderson, A., Hamilton, R. J., & Hattie, J. (2004). Classroom climate and motivated
behaviour in secondary schools. Learning Environments Research, 7(3), 211-225.
Ang, R. P., & Huan, V. S. (2006). Academic expectations stress inventory: Development,
factor analysis, reliability, and validity. Educational and Psychological Measurement, 66(3),
522-539.
Andrew, K., Richards, R., Hemphill, M., & Templin, T. (2018). Personal and contextual
factors related to teachers’ experience with stress and burnout. Teachers and Teaching,
24, 7, 768-787.
Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived
stress. Journal of Health and Social Behavior, 385-396.
Eccles, J. S., & Wigfield, A. (1995). In the mind of the actor: The structure of adolescents’
achievement task values and expectancy-related beliefs. Personality and Social Psychology
bulletin, 21(3), 215-225.
Fuente, J. de la, González-Torres, M. C., Artuch-Garde, R., Vera-Martínez, M. M.,
Martínez-Vicente, J. M., & Peralta-S’anchez, F. J. (2021). Resilience as a buffering
variable between the big five components and factors and symptoms of academic stress
at university. Frontiers in Psychiatry, 12, 1093.
Gregoire, M., & Algina, J. (2000). Reconceptualizing the Debate on School Climate
and Students’ Academic Motivation and Achievement: A Multilevel Analysis. Paper
gepresenteerd op de annual meeting of the American Educational Research Association,
New Orleans, April 2000.
Harmsen, R., Helms-Lorenz, M., Maulana, R., & van Veen, K. (2018). The relationship
between beginning teachers’ stress causes, stress responses, teaching behaviour and
attrition. Teachers and Teaching, 24(6), 626-643.
Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping. Springer publishing
company.
Moreno, M. (2008). Academic and psycho-socio-familiar factors associated to anxiety and
depression in university students. Reliability and validity of a questionnaire. Revista
espanola de salud publica, 82(2), 189-200.
Ormel, J., Riese, H., & Rosmalen, J. G. (2012). Interpreting neuroticism scores across
the adult life course: immutable or experience-dependent set points of negative
affect? Clinical Psychology Review, 32(1), 71-79.
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic
motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55(1), 68.
Schaufeli, W.B. (2000). Werkstress: een veelkoppig monster. In: W.B. Schaufeli, J.G.F. Hell
& P.J.G. Schreurs (red.), Meten van werkstress (pp.1-15). Houten: Bohn Stafleu Van
Loghum.
Schaufeli, W.B.(2015). Van burn-out tot bevlogenheid: Werk en welbevinden in
Nederland, M&O, 69, 15-31.
34
TH MA themahogeronderwijs.org
De coronapandemie gaf noodgedwongen een enorme impuls aan het onlineonderwijs. Daar bleken nadelen, maar ook
voordelen aan te kleven. Volgens Miriam Goes-Daniëls en Marcel van der Klink moeten we daarvan leren. Zij zetten zeven
belangrijke vraagstukken op een rij. ‘Die zijn dermate generiek dat ze relevant zijn voor alle hogeronderwijsinstellingen
die willen doorgaan met onlineonderwijs, ongeacht het ambitieniveau dat ze nastreven.’
Blended onderwijs, hoe doe je dat?
Op naar de ideale mix
Miriam Goes-Daniëls & Marcel van der Klink
Zuyd Hogeschool
DX e coronapandemie heeft in het (hoger) onderwijs
gezorgd voor een ongekende exponentiële groei
van het onlineonderwijs. Docenten stapten massaal
over van het klaslokaal naar digitale communicatieplatformen,
zoals MS Teams of Zoom en naar een intensiever
gebruik van de digitale leeromgeving, zoals Moodle of
Blackboard. Online lesgeven tijdens corona zorgde voor veel
turbulentie en stress, maar had ook tot gevolg dat het hoger
onderwijs er collectief ervaring mee heeft opgedaan.
Deze ervaring is het startpunt vanwaaruit wij vooruitblikken
op de toekomst van onlineonderwijs. Niet in de vorm van
het formuleren van de stip op de horizon, maar eerder door
stil te staan bij wat de volgende stap zou kunnen zijn. Daarbij
combineren we verschillende informatiebronnen, waaronder
de ervaringen die we binnen onze hogeschool hebben
opgedaan, het onderzoek dat recentelijk is verricht naar
onderwijs gedurende de coronapandemie, inclusief ons
eigen onderzoek onder studenten en docenten van Zuyd
Hogeschool (Goes-Daniëls & Van der Klink, 2021).
Fysieke scheiding
Onlineonderwijs is onderwijs waarbij de leermaterialen,
tools en diensten volledig of voor ten minste 80 pocent
via het internet beschikbaar worden gesteld (SURF, 2015).
Het is meer dan alleen het aanbieden van onlinecontent.
De kern van onlineonderwijs is dat alle didactische
handelingen online gebeuren. Het meest in het oog springende
onderscheid tussen onlineonderwijs en alle andere
vormen van onderwijs is de fysieke scheiding tussen
docenten en studenten, waarbij het hele onderwijsproces
via de computer en het internet wordt afgehandeld (Open
Universiteit, 2020).
In de eerste periode van de coronapandemie was er sprake
van bijna volledig onlineonderwijs. Feitelijk werd het
klaslokaal ingeruild voor MS Teams, Zoom of een andere
videoconferencingtool. De inhoud en de didactiek van het
onderwijs bleven nagenoeg onveranderd. Dit is tekenend
voor wat we verstaan onder substitutie, waarbij het draait
Feitelijk werd het
klaslokaal ingeruild
voor MS Teams, Zoom
of een andere tool
35
TH MA 5-21
De animo om zo het
onderwijs online te
blijven aanbieden, is dan
ook nagenoeg nihil
om vervanging. Vervanging levert vaak geen meerwaarde op
maar in het geval van de coronapandemie was het wel het
scenario om studenten snel onderwijs te bieden. Tijdens de
coronapandemie groeide het besef dat het eenvoudigweg
‘overzetten’ van onderwijsactiviteiten van klaslokaal naar
beeldscherm niet leidt tot een vorm van toekomstbestendig
hoogwaardig onderwijs. De animo om op deze manier van
substitutie het onderwijs online te blijven aanbieden, is dan
ook nagenoeg nihil bij studenten en docenten. Nadelen die
studenten ervaren van het nagenoeg volledige onlineonderwijs
zijn een gevoel van isolatie, motivatie- en concentratieproblemen
(Bakker, Burger, Oerlemans, VanHaren, &
Veenhoven, 2020).
Dit betekent niet dat daarmee het concept van onlineonderwijs
geheel overboord gaat. Een grootschalige enquête
van eind december 2020 onder ruim 11 duizend studenten
in het hoger onderwijs laat zien dat er, naast de vele nadelen,
volgens hen ook voordelen zijn te noemen, waardevol
genoeg om ook na de coronapandemie te behouden (Brink,
Van den Broek & Ramakers, 2021). Individueel contact met
docenten, de beschikbaarheid van opnamen van colleges
zijn voordelen die op waardering kunnen rekenen, mits
onlineonderwijs met mate wordt toegepast. Ook het in
eigen tempo (thuis) kunnen volgen van onderwijs zonder
dat je naar de onderwijsinstelling hoeft te reizen, is volgens
hen een voordeel.
De kunst voor de komende periode is om de ervaren voordelen
van onlineonderwijs te behouden. Daarmee komt het
idee van blended onderwijs in het vizier. Blended onderwijs
combineert face-to-face- met onlineonderwijs. Het gaat om
het zoeken naar de ideale mix. De best of both worlds die een
meerwaarde (effectiever, efficiënter, aantrekkelijker) moet
opleveren (Van Limbeek, 2018), voor studenten én docenten.
Blended onderwijs ontstaat niet vanzelf. Het heeft consequenties
voor onderwijsinstellingen, voor het beleid, de
ondersteuning en het meest voor docenten(teams) en hun
studenten; het vraagt om visie, herontwerp, ondersteuning
en goede faciliteiten (SURF, 2020).
Hoe ambitieuzer, hoe complexer
Hoe ambitieuzer de plannen, hoe complexer de oplossing,
en des te meer bekwaamheid en ondersteuning nodig
zijn om blended onderwijs te realiseren. Het denken in
termen van scenario’s kan behulpzaam zijn om te verhelderen
tot waar de ambities reiken (zie Van der Klink &
Brand-Gruwel, 2021):
• Geringe Impact Blend (GIB): toevoegen van technologie
ter ondersteuning van het leren in de klas. De bestaande
cursus wordt nagenoeg intact gelaten;
• Medium Impact Blend (MIB): herontwerp van een
cursus door het vervangen van face-to-face (f2f) activiteiten
door online activiteiten;
• Forse Impact Blend (FIB): radicaal herontwerp van
een cursus, waarbij inhoud, didactiek en technologie
volledig opnieuw worden doordacht resulterend in een
cursus die grotendeels online is.
Een schets van deze drie scenario’s is in Tabel 1 te vinden.
Naarmate de beoogde impact stijgt, wordt er meer gevraagd
van betrokkenen maar zijn de voordelen ook groter. Zo vergt
een GIB weliswaar relatief weinig inspanning maar de voordelen
van wat het brengt aan bijvoorbeeld flexibilisering zijn
eveneens gering. In het geval van een MIB zijn de voordelen
beduidend groter. Er is sprake van meer flexibilisering
en personalisering van het leren, waarbij de fysieke bijeenkomsten
wel het hart van de cursus blijven vormen. Zulke
voordelen bereik je alleen als de docenten over voldoende
kennis beschikken inzake vakinhoud, didactiek, technologie
en onderwijsontwerp. Juist om die reden is van belang om
terughoudend te zijn met het FIB-scenario. Dit betreft een
radicale koerswijziging waarbij de risico’s gemakkelijk de
voordelen van blended learning overvleugelen. Pas bij voldoende
ervaring met het creëren en verzorgen van blended
onderwijs komt dit scenario in het vizier.
Het is mogelijk om de ambities te staffelen, dat wil zeggen,
gaandeweg de ambities te verhogen en te starten met
vormen van blended onderwijs die als uitermate haalbaar
worden ervaren. Het is evenwel onwenselijk om te
Het denken in scenario’s
kan behulpzaam zijn
om te verhelderen tot
waar de ambities reiken
36
TH MA themahogeronderwijs.org
blijven steken in vormen van GIB-onderwijs. De inzet
die dit vergt van betrokkenen en de kosten ervan leiden
niet tot betekenisvolle voordelen, aldus Van der Klink en
Brand-Gruwel (2021).
In het hoger beroepsonderwijs ligt het streven naar medium
impact voor de hand. Kenmerkend voor een MIB-scenario
is dat je onderwijsactiviteiten op locatie combineert met
onderwijs online en de student een meer actieve rol in het
leerproces krijgt, resulterend in meer interactie, kennisverwerving
en/of motivatie.
Continuering van de
huidige vormen van
onlineonderwijs is geen
aantrekkelijke optie
Wat moet blijven?
Uitgaande van het gegeven dat onlineonderwijs ook na
de coronapandemie deel blijft uitmaken van het onderwijsrepertoire
is de vraag wat nu van belang is voor de
verdere ontwikkeling ervan. Immers het continueren
van de huidige vormen van onlineonderwijs is geen aantrekkelijke
optie. Als noodoplossing voldeed het, maar
blijven steken in vormen van substitutie is geen wenselijk
toekomstperspectief.
Om inzicht te verzamelen in wat van belang is, hebben
wij participatief onderzoek verricht onder studenten en
docenten van Zuyd Hogeschool, met als vraagstelling: ‘Wat
Type blend, voorzien van voorbeelden,
onder andere ontleend aan Rubens
(2016)
Geringe Impact Blend (toevoegen)
• Gebruik van digitale omgeving
voor beschikbaar stellen van
leermiddelen, opdrachten
inleveren en mededelingen
• Gebruik van Teams/ Zoom/
Bluejeans terwijl inhoud cursus en
didactiek ongewijzigd blijven
Medium Impact Blend (vervangen)
• Flipped classroom waarbij
studenten thuis (online)
instructies volgen, opdrachten
maken en f2f de resultaten
bespreken en voorbereid worden
op de instructies en opdrachten
voor de volgende bijeenkomst
Forse Impact Blend
(van scratch opnieuw opzetten)
• Onderwijs is (groten)deels online,
in de vorm van webinars, en
interactieve sessies (synchroon
leren)
• Onderwijs is (groten)deels
online in de vorm van zelfstudie
(asynchroon leren) met f2f extra
begeleiding en/of interactie
Wat vraagt het van docenten?
• Relatief weinig expertise in
technologie en ontwerpen
van onderwijs
• Veel kennis over de inhoud
van de cursus en ervaring
in het doceren ervan
• Veel kennis over
technologie
• Kennis over
onderwijsontwerp
• Enig zelfvertrouwen en
bereidheid risico’s te
nemen
• Vergt hoog kennisniveau
op terrein van
cursusinhoud, technologie
en ruime kennis over
onderwijsontwerp
• Vergt nodige zelfvertrouwen
en sterke bereidheid om
risico’s te nemen
Wat is nodig aan professionalisering
en ondersteuning?
• Docenten ondersteunen
om vanuit leerdoelen hun
didactiek technologisch te
verrijken voor specifieke
cursusactiviteiten
• Ondersteuning bij keuze
en gebruik van specifieke
technologie
• Beschikbaarheid van kant
en klare direct bruikbare
tools en leermaterialen
• Ondersteuning is nodig op
terrein van technologie en
onderwijsontwerp om te
komen tot een goede blend
die effectief en efficiënt is
• Evaluaties onder docenten
en studenten om te
monitoren of de blend de
verwachtingen realiseert
• Extra tijd voor docenten is
essentieel
• Ondersteuning is nodig op
terrein van technologie en
onderwijsontwerp om te
komen tot een blend die
effectief en efficiënt is
• Evaluaties onder docenten
en studenten om te
monitoren of de blend de
verwachtingen realiseert
• Veel extra tijd voor
docenten is essentieel
Voor- en nadelen type blend?
• Helpt om docenten bekend
te maken met Blended
Learning
• Toevoegingen leiden snel
tot meer belasting voor
docent en student
• Risico’s en voordelen zijn
relatief beperkt
• Niet in één keer
optimale blend, dit vergt
verschillende iteraties.
Voordeel is dat er
incrementeel gewerkt
kan worden om optimale
blend van f2f en online te
realiseren. Dat helpt om
risico’s te reduceren en
zelfvertrouwen docenten te
laten groeien
• Kans om cursus fris van
scratch te ontwerpen en de
historisch gegroeide ballast
uit de cursus te verwijderen
• Voordelen van technologie
worden maximaal benut
• Templates en voorbeelden
zijn schaars maar wel zeer
gewenst om dit scenario te
realiseren
Tabel 1 Schets van drie ontwerpscenario’s: low, medium en high impact blended learning
37
TH MA 5-21
is waardevol in ons huidige onlineonderwijs bij Zuyd Hogeschool
(tijdens de coronapandemie) en dient nadien behouden
te blijven in ons onderwijs?’
Op basis van dit onderzoek, aangevuld met onze eigen
waarnemingen, zijn een zevental brede vraagstukken geïndiceerd
die voor de doorontwikkeling relevant zijn. Zij zijn
dermate generiek dat ze relevant zijn voor alle hogeronderwijsinstellingen
die willen doorgaan met onlineonderwijs,
ongeacht het ambitieniveau dat ze nastreven.
Zeven vraagstukken
Het is belangrijk
te bedenken hoe je
interactie vormgeeft
in onlineonderwijs
1. Interactie tussen studenten en docenten
Onderwijs vraagt om frequent contact tussen docenten en
studenten en tussen studenten onderling. Onlineonderwijs
gedurende de coronapandemie was vaak eenrichtingsverkeer
voor de studenten. Voor het doorontwikkelen van
onlineonderwijs is van belang dat wordt bedacht hoe de
interactie vorm te geven in onlineonderwijs. Denk daarbij
niet alleen aan collegeachtige vormen van onderwijs. Juist
de onlinetechnologie is bij uitstek geschikt om meer (kortdurende)
contactmomenten online te realiseren. Zeker waar
het gaat om contact tijdens (afstudeer)projecten en stages
om met studenten maar ook om met hun opdrachtgevers/
werkplekbegeleiders in contact te blijven.
2. Didactiek
Net zoals alle onderwijsactiviteiten zijn onlineonderwijsactiviteiten
niet alleen bedoeld voor het presenteren van
lesstof maar zouden ze expliciet ruimte moeten bieden aan
het stellen van vragen, aan het geven van feedback en aan
de verwerking van de lesstof. Het opnemen van onlineonderwijsactiviteiten
(hoorcolleges, instructies) is aanbevelenswaardig
zodat studenten deze terug kunnen kijken op
het moment dat het hun uitkomt én omdat zij zo de stof
vaker kunnen herhalen. Naast de conventionele collegeachtige
vormen is het raadzaam te investeren in het digitaal
beschikbaar maken van korte instructies/kennisclips met
bijpassende opdrachten om de inhoud te verwerken en/of
Vergeet niet te zorgen
voor voldoende
pauzes die ook
echt pauze zijn
toe te passen. In het kader van de communityvorming is het
aanbevelenswaardig om in de onlineonderwijsactiviteiten
mogelijkheden te creëren om studenten in kleine groepen
(aan opdrachten) te laten werken waarmee zij de lesstof zich
eigen maken en de verdieping ervan bewerkstelligen.
3. Betrokkenheid
Een veelgehoord argument tegen onlineonderwijsactiviteiten
is dat de betrokkenheid van studenten achteruitgaat.
Maar het gaat niet zozeer om de vorm waarin de activiteit
is gegoten, online of face-to-face, eerder om wat er tijdens
die activiteiten plaatsvindt. Zo biedt de technologie mogelijkheden
om studenten in kleine groepen online aan een
opdracht te laten werken. Zij maakt het ook eenvoudiger
om individueel gesprekken te voeren. Je hoeft niet naar een
locatie te zoeken en je hoeft niet te reizen. Ook individuele
(mentor)gesprekken of de studieloopbaangesprekken
kun je houden. Belangrijk is dat studenten en docenten
zelf kunnen bepalen welke keuze zij hierin willen maken.
Maar er is online meer mogelijk dan vroeger. Onlineonderwijs
staat de betrokkenheid van studenten niet in de weg.
Het gaat uiteindelijk om weldoordachte onderwijsactiviteiten
in een combinatie van online- en face-to-faceonderwijs.
4. Planning en roostering
Onlineonderwijs heeft consequenties voor de planning,
organisatie en de roostering van (individuele) online onderwijsactiviteiten.
In de precoronatijd waren studenten vaak
veel reistijd kwijt voor het bijwonen van kortdurende onderwijsactiviteiten.
Onlineonderwijs maakt het mogelijk een
andere balans tussen reis- en onderwijstijd te bewerkstelligen.
Organiseer conventionele hoorcolleges en kortdurende
onderwijsactiviteiten bij voorkeur online. Het plannen van
onderwijsactiviteiten online en op locatie op dezelfde dag
is onhandig omdat je dan rekening moet houden met reistijd
van huis naar onderwijslocatie en vice versa. Zorg dat
onderwijsactiviteiten online in de agenda’s van studenten
én de docenten staan zodat de link voor iedereen eenvoudig
vindbaar is. En last but not least: zorg bij onderwijsactiviteiten
online voor voldoende pauzes die voor studenten en
38
TH MA themahogeronderwijs.org
docenten ook echt pauze zijn, in plaats van een impliciet
moment om aan een opdracht te werken of een telefoontje
te plegen.
5. Gebruik technologie
Het gebruik van communicatieomgevingen en digitale
leeromgevingen was nog geen gemeengoed ten tijde van de
coronacrisis. Voor veel docenten is onlineonderwijs synoniem
aan het werken met Teams of Zoom en de digitale
leeromgeving benutten ze hoofdzakelijk voor het beschikbaar
stellen van materialen.
Voor de doorontwikkeling van onlineonderwijs is van
belang dat we nadenken over een optimalere inzet van de
digitale leeromgeving. Deze leeromgeving biedt veel mogelijkheden
om studenten te ondersteunen bij de zelfstudieactiviteiten
die (impliciet) van studenten wordt verwacht.
De onderwijskundige vormgeving daarvan is vaak onderbelicht
gebleven.
Dat vraagt dat er wordt geïnvesteerd in het optimaal benutten
van de beschikbare technologie. Voor de communicatieomgeving
gaat het bijvoorbeeld om gebruikmaking van
geavanceerdere mogelijkheden: de chatfunctie, schermdeling
en de besturingsfunctie (voor het samenwerken
aan documenten). Voor de digitale leeromgeving gaat het
bijvoorbeeld om het kunnen ontwerpen van opdrachten en
formatieve assessments die studenten activeren zelf aan de
slag te gaan.
Een palet aan ondersteuningsmogelijkheden is aanbevelenswaardig
om het gebruik van technologie te bevorderen.
Bijvoorbeeld informatie via het intranet, maar ook door
workshops, een collega als adviseur op de werkplek en een
digitale vraagbaak. Dat zorgt ervoor dat docenten en studenten
de mogelijkheid kunnen kiezen die zij het passendst
vinden op het moment dat zij behoefte hebben aan support.
6. Randvoorwaardelijke aspecten
De ontwikkeling van onlineonderwijs is gebaat bij duidelijkheid,
uniformiteit en ondersteuning. In dit verband is het
aanbevelenswaardig om afspraken te maken over aanwezigheidsplicht,
gebruik van de camera, hoe met vragen om te
Het blijft belangrijk
om bij iedereen te vragen
naar hun positieve én
negatieve ervaringen
Veel docenten benutten
de digitale leeromgeving
vooral voor het beschikbaar
stellen van materialen
gaan en door welke functies (bijvoorbeeld de chat) de communicatie
zal verlopen. Voor studenten en docenten is het
van belang dat zulke afspraken bij voorkeur gelden voor alle
onderwijsactiviteiten online, zodat door de eenduidigheid
routinevorming kan plaatsvinden.
Daarnaast is het van belang om studenten en docenten
tijdig te informeren over veranderingen, zoals updates
(waardoor sommige ‘knoppen’ plots anders werken) en relevante
regelingen en wetgeving, bijvoorbeeld op het terrein
van privacy.
Tot slot, hoe de doorontwikkeling ook gestalte krijgt en wat
de ambities ook zijn, het blijft belangrijk om bij docenten en
studenten (en ondersteuners) te vragen naar hun (positieve
én negatieve) ervaringen en deze breed te delen, zodat je
van deze ervaringen kunt leren.
7. Efficiëntie
Onlineonderwijs overbrugt geografische afstanden en
maakt het eenvoudiger om samen te werken. Zo wordt
het aantrekkelijker om experts vanuit de gehele wereld,
bijvoorbeeld als gastdocent, een bijdrage aan het onderwijs
te laten leveren. Dit vraagstuk verwijst naar (ook
al eerder genoemde) voordelen van onlineonderwijs:
besparingen in reistijd, de mogelijkheden voor plaats- en
tijdsonafhankelijk onderwijs en het eenvoudiger samenwerken
met (buitenlandse) studenten en docenten,
bijvoorbeeld in stages, projecten of door (buitenlandse)
gastdocentschappen.
Integrale benadering
De toekomst is aan blended onderwijs: een combinatie van
onlineonderwijs en onderwijs op locatie. Het gaat om het
zoeken naar de juiste mix en wat een juiste blend is, dat
verschilt per vak(gebied) per opleiding, docent en mogelijk
ook per onderwijsinstelling. Maar hoe ver of nabij de ambities
ook reiken, de zeven vraagstukken die hier boven aan
de orde zijn gekomen, zullen altijd prioriteit hebben in het
zetten van de eerste stappen in de doorontwikkeling van
onlineonderwijs.
39
TH MA 5-21
De verdere uitwerking
is gebaat bij een actieve
participatie van zowel
studenten als docenten
Ze verwijzen naar andersoortige vraagstukken. Zo verwijzen
didactiek, interactie en betrokkenheid naar de onderwijskundige
aspecten in de opzet en uitvoering van onderwijsactiviteiten
online om aantrekkelijk en effectief onderwijs te
realiseren. Randvoorwaarden, planning en roostering refereren
aan de aspecten die relevant zijn voor het creëren van
een werkbare context waarbinnen je onlineonderwijs kunt
realiseren. Efficiëntie accentueert de praktische voordelen.
Het gebruik van technologie verwijst naar de noodzaak voor
een optimaal gebruik van de functies in de leeromgeving en
in de communicatieomgeving.
De ontwikkeling van onlineonderwijs in de context van
blended learning vergt een integrale benadering. Ze behelst
niet alleen didactische vraagstukken maar vraagt ook om
voldoende ondersteuning op allerlei gebied (bijvoorbeeld
roostering) én om goed werkende technologie. Van belang
is een intensieve samenwerking van de diverse partijen
binnen de onderwijsinstelling. De verdere uitwerking en
implementering zijn gebaat bij een actieve participatie
van studenten én docenten. Er is kortom het nodige werk
te verzetten.
Literatuur
Alammary, A., Sheard, J., & Carbone, A. (2014). Blended learning in higher education:
Three different design approaches. Australasian Journal of Educational Technology, 30(4).
https://doi.org/10.14742/ajet.693
Bakker, A.B., Burger, M., Oerlemans, W., VanHaren, P., & Veenhoven, R. (2020). Raise of
happiness following raised awareness of how happy one feels: a follow up of repeated
users of the happiness indicator website. International Journal of Applied Positive
Psychology, 2020, online. Opgehaald van: https://worlddatabaseofhappiness.eur.nl/
publications/raise-of-happiness-following-raised-awareness-of-how-happy-on
e-feels-a-follow-up-of-repeated-users-of-the-happiness-indicator-website-10637/
Biesta, G. (2014). Wat is goed onderwijs? Opgehaald van: https://nivoz.nl/nl/nro/
wat-is-goed-onderwijs-over-kwalificatie-socialisatie-en-subjectivering
Brink, M. Van den Broek, A. & Ramakers, C. (2021). Ervaringen van studenten met
onderwijs en toetsen op afstand tijdens corona. ISO. Researchned. Opgehaald van:
http://www.iso.nl/wp-content/uploads/2021/02/ResearchNed-%E2%80%93-Ervaring
en-van-studenten-met-onderwijs-en-toetsen-op-afstand-tijdens-corona.pdf
Goes-Daniëls, M. & Van der Klink, M. (2021). Ervaringen met online onderwijs in coronatijd bij
Zuyd Hogeschool. Heerlen: Zuyd Hogeschool.
Last, B. (2020). Hoger onderwijs in de 1,5 m samenleving. Didactische scenario’s voor
1 september. Opgehaald van: https://www.linkedin.com/pulse/hoger-onderwijs-de-
15m-samenleving-didactische-scenarios-barend-last/
Lectoraat Technologie Ondersteund Leren (2017). Succesfactoren voor de implementatie van
Blended Learning binnen Zuyd Hogeschool. Heerlen: Zuyd Hogeschool.
Open Universiteit (2020). Digitale Didactiek. Opgehaald van: https://youlearn.ou.nl/web/
hulp-bij-online-onderwijs/digitale-didactiek/-/pagestructurenavigator/165186843?_
nl_ou_dlwo_pagestructure_viewer_portlet_WAR_nloudlwopagestructureportlet__
facesViewIdRender=%2Fxhtml%2Fviewer%2FcourseNavigator.xhtml
Rubens, W. (2016). Elf modellen voor blended learning. Opgehaald van:
https://www.te-learning.nl/blog/elf-modellen-voor-blended-learning/
SURF (2015). Begrippenkader Online onderwijs. Opgehaald van:
https://www.surf.nl/files/2019-02/begrippenkader-online-onderwijs-15052015-def.pdf
SURF (2020). Blended onderwijs organiseren. Opgehaald van:
https://www.surf.nl/blended-onderwijs-organiseren?dst=n3764
Van der Klink, M. & Brand-Gruwel, S. (2021) . Blended learning: Het ontwerpen van een
optimale blend , essay geschreven ter gelegenheid van het NRO Symposium Hoger
Onderwijs: ‘Nieuwe richtingen na de pandemie?’ dat op 15 januari 2021 plaatsvond.
Heerlen: Zuyd Hogeschool.
Van Limbeek, E. (2018). Adviesrapport Blended Learning; docentprofessionalisering en
ondersteuning bij de implementatie van blended learning. Heerlen: Zuyd Hogeschool.
Miriam Goes-Daniëls
is senior onderzoeker aan het lectoraat Professionalisering van
het Onderwijs en beleidsadviseur bij de Dienst Onderwijs en
Onderzoek van Zuyd Hogeschool
Marcel van der Klink
is lector Professionalisering van het Onderwijs aan Zuyd
Hogeschool
40
In al z ‚ n
Leidse
Leidsigheid
Charlotte Boin: Plots
stond het Leidse leven stil.
Studeren in coronatijd
Met foto ‚ s van Simone
Both
Uitgeverij Verse Lucht, Den Haag.
ISBN 9789083143118; 199 blz.
€ 20,00
harlotte Boin doet
C
een researchmaster
sociologie
aan de Erasmusuniversiteit.
Ze is gefascineerd
door rampen en crises die
de gewone gang van zaken
ontregelen en ons dwingen
om te leven met onzekerheid
en nieuwe omstandigheden.
In 2020 schreef ze haar scriptie
over de overtuigingen van de
tegenstanders van de maatregelen
die de Nederlandse overheid
nam om de covid-19-pandemie
te bestrijden. Nu ligt er een boek
met interviews over de impact
van de pandemie op de Leidse
universitaire gemeenschap.
Zelf zegt ze erover (in een interview
met universitair weekblad
Mare): ‘Het moest een tijdsdocument
worden met informatie die
je niet snel in de kranten kunt
terugvinden, maar met details
die we anders over een paar jaar
zijn vergeten.’
Dat vergeten gaat snel. Ook nu
al, nauwelijks een half jaar na
afloop van de periode waarover
ze in het interview sprak, merk
je hoe snel je vergeet maar
vooral ook hoeveel je achteraf
generaliseert. En dat terwijl
de pandemie en de bestrijding
ervan een zo verschillende
uitwerking hebben op uiteenlopende
mensen en situaties.
Plots stond het Leidse leven
stil duidt één kant ervan aan.
De meeste gebouwen gesloten,
geen colleges, tentamens en
diploma-uitreikingen, thuiswerken,
weinig of geen bewegingsvrijheid,
zeker niet naar
het buitenland, internationale
studenten op verre afstand of
geïsoleerd in Leiden, veel onderzoeksplannen
in de ijskast.
Tegelijkertijd is er juist heel veel
nieuwe activiteit. Bestuurders
storen zich eraan dat men zegt
dat de universiteit gesloten is.
De meeste docenten hebben
nog nooit zoveel tijd en energie
in de ontwikkeling en
uitvoering van hun onderwijs
gestoken. ICT-ontwikkelaars
en ondersteuners maken eindeloos
veel overuren. Digitale
toetsen vergen nieuwe tests en
nieuwe protocollen. Studenten
worden gedwongen vindingrijk
hun weg te vinden in een
nieuw studielandschap met
ongewone wegen en methoden.
Het scherm wordt alles, maar
maakt hun wereld ook heel
klein. De overgrote meerderheid
van hun collega’s spreken ze
nooit. Nieuwe routines doen
hun intrede. Thuiswerken in talloos
verschillende thuissituaties
dwingt tot creatieve oplossingen.
Studentenhuizen staan eerst
niet op de radar van de landelijke
regelaars. Voordeurdelers
tellen niet als leden van dezelfde
huishouding. Hoe dan met
elkaar om te gaan?
Het aardige van deze verzameling
van een kleine dertig
interviews is de onopgesmukte
directheid van verreweg de
41
meeste. Geen beleidsoverwegingen
of bespiegelingen over hoe
het achteraf bekeken ook had
gekund. Eerder de rechtstreekse
weergave van ervaringen met
de pandemie en haar gevolgen.
Met een stevig accent op
studenten en het studentenverenigingsleven.
En dat in al z’n
Leidse Leidsigheid. Men heeft
het goed met zichzelf getroffen
en het lijkt wel alsof de rest
van de (universitaire) wereld
niet bestaat. Kortom, veel echte
couleur locale die het allemaal
alleen maar levensechter maakt.
De auteur met haar grote interesse
in crises en crisisbeheersing
weet zich in de interviews
bewonderenswaardig te beheersen
door steevast af te zien van
vragen naar bredere verbanden,
onderlinge vergelijkingen en
structurering naar beleidsthema’s.
Het moest en zou, en
werd een boek als tijdsdocument.
Compleet met invulpagina’s
aan het slot waar de lezers
hun eigen ervaringen van de
vergetelheid kunnen redden.
Enkele uitzonderingen bevestigen
deze regels. Aan het begin
van de bundel vraagt ze de universiteitshistoricus
WillemOtterspeer
naar eerdere crises in het
bestaan van de Leidse academie.
En het laatste deel (Perspectief
van Leidse denkers) biedt een
kleine reeks geleerde lessen,
lering die uit de crisiservaringen
getrokken is of liefst zou moeten
worden. Daar gaat het over de
complexiteit van gedragsverandering
en over de kans dat de
onvoorziene ommekeer van de
hele onderwijspraktijk een verfrissend
effect zal hebben op de
universiteit en haar docenten.
De auteur spreekt er met milieubiologen
over veerkracht en
kwetsbaarheid, met een wetenschapsjournalist
over het gevaar
van politisering van wetenschap
en als laatste met de hoogleraar
Publiek begrip van wetenschap.
Charlotte Boin verdient alle lof
voor haar initiatief.
Je zou wensen dat andere
universiteiten of hogescholen
zo van nabij zouden worden
geportretteerd, zodat zichtbaar
wordt hoe ze als gemêleerde
leer en leefgemeenschap al dan
niet veerkrachtig reageren op
een crisissituatie. Als materiaal
voor cursussen en onderzoeksprojecten
in crisisbeheersing
en preventie, maar ook als
zelfportretten van hogeronderwijsinstellingen
en evenzovele
aanzetten tot zelfonderzoek.
Jankarel Gevers, onder meer
oud-bestuurder van de Leidse
universiteit, placht met regelmaat
de vraag op te werpen: ‘Is
ze goed zo?’ Dan had hij het
over de hogeschool en de universiteit,
en dan wilde hij graag
dat we die vraag serieus stelden
en er een ernstig antwoord op
gaven. Want hij meende dat we
dat in het hoger onderwijs te
zelden deden, terwijl er terdege
aanleiding en reden toe was.
Sijbolt Noorda
is hoofdredacteur van Th&ma
42
Het nut van
authentieke
toetsing
Tasos Barkatsas &
Tricia McLaughlin (red.):
Authentic Assessment and
Evaluation Approaches
and Practices in a Digital
Era. A Kaleidoscope of
Perspectives
Brill, Leiden.
ISBN 9789004501553;
388 blz.€ 50,00
e gedwongen
D
omschakeling
naar alleen online
onderwijs heeft
bij de hogeschool waar ik werk
een extra impuls gegeven
aan het denken over toetsing.
Het lijkt alsof de ideeën die al
leefden bij opleidingsteams
in een stroomversnelling zijn
gekomen. Een van de ontwikkelingen
is ‘authentieke toetsing’:
het inzetten van toetsvormen
die representatief zijn voor de
latere toetspraktijk. Geen kennistoetsen
meer, maar studenten
beoordelen aan de hand van
beroepsproducten waarmee ze
laten zien dat ze de vaardigheden
beheersen die ze straks
nodig hebben. Het ligt niet
alleen aan de covid-19-crisis.
Al langer bestaat de behoefte om
de zogenaamde 21ste-eeuwse
vaardigheden – problemen doorgronden,
oplossingen bedenken,
samenwerken en communiceren
– op het juiste niveau te
kunnen toetsen. Beroepsproducten
of beroepshandelingen
lenen zich hier uitstekend voor.
Deze bundel, geheel gewijd
aan authentieke toetsing, komt
daarom op een goed moment.
Ook de diverse auteurs zien haar
als een krachtig middel om de
21ste-eeuwse vaardigheden te
beoordelen. Het boek behandelt
zowel het primair, secundair als
hoger onderwijs. Hier beperk ik
me tot het laatste. Interessant is
dat de auteurs kunnen ingaan op
de ervaringen met de gedwongen
omschakeling naar onlineonderwijs.
Dat biedt de situatie
van een natuurlijk experiment,
waarbij je kenmerken van studenten
van vóór de covid-19-crisis
kunt vergelijken met die van
studenten tijdens de covid-19-
crisis. De onderzoeksvraag die
diverse bijdragen stellen luidt:
hoe kun je authentiek toetsen
binnen onlineonderwijs?
Cooper en Ludecke beschrijven
hoe Australische studenten en
docenten op een lerarenopleiding
hieraan invulling gaven.
Vóór de covid-19-crisis volgden
de studenten een stage op een
schoollocatie en werden daarop
beoordeeld. Dat moest nu online
gebeuren. De auteurs constateren
dat door de omschakeling
naar online zowel docenten als
studenten zich fundamentelere
vragen stelden over leren en
toetsing. Studenten dachten
bewuster na over wat voor leerlingen
er in de groep zaten, wat
die nodig hadden en wat te doen
als het online niet liep zoals
bedacht. Niet alle studenten
hadden dezelfde mogelijkheden
om hun leeractiviteiten online
uit te voeren. Gevolg was dat de
docenten de standaardopdracht
opzijschoven en studenten meer
ruimte gaven om na te denken
over hoe ze hun vaardigheden
konden aantonen en hierin
meer keuzes toestonden. Bijkomend
gevolg van dit denkproces
was dat studenten diepgaander
leerden. Dat is iets waarnaar
docenten voortdurend streven
maar dat ze niet altijd kunnen
bewerkstelligen. Studenten
dachten na over hun keuzes,
reflecteerden hierop met hun
docenten en medestudenten.
De auteurs concluderen dat
de disruptie een diepere laag
heeft aangeboord bij studenten
en docenten. De perceptie van
de toetsing verschoof voor studenten
van ‘uitvoeren van een
opdracht in een voorspelbare
omgeving’ naar ‘laten zien wat
ik kan in een authentieke situatie
met onvoorspelbaarheden’.
Mooie inzichten en een – onbedoeld
– positief effect van de
covid-19-crisis.
Een andere online ontwikkeling
die met de covid-19-crisis wellicht
een boost kan krijgen is
het werken met simulaties als
toetsvorm. Ersozlu, Ledger en
Hobbs stellen in hun bijdrage
dat een gesimuleerde leeromgeving
bevorderlijk kan zijn
voor authentieke toetsing. Kenmerken
van de simulaties waar
de auteurs op doelen zijn een
virtuele omgeving, onderdompeling,
zintuigelijke feedback en
interactiviteit.
Deze simulaties bieden oefenmogelijkheden
die de werkelijke
praktijk niet altijd kan bieden.
Met virtual reality is onderdompeling
en daadwerkelijke
interactie mogelijk. Ook in
deze bijdrage gaat het om aankomende
leraren. Simulaties
kunnen diverse contexten en
43
Waarom al zoveel
universitaire
opleidingen voor
Certiked vbi kiezen?
U
heeft geen keuze: voor elke bachelor- of masteropleiding
heeft u een NVAO-accreditatie
nodig. Gelukkig kunt u zelf uw visiterende en beoordelende
instantie kiezen. In de praktijk werkt u het
prettigst samen met een evaluatiebureau dat constructief
met u meedenkt en u soepel naar uw accreditatie
situaties bieden waardoor studenten
maar een actieve rol krijgt in het cursussen waarin studenten van de covid-19-crisis zijn
gericht kunnen oefenen bedenken, beoordelen en feed-
het begeleidt. einde van Dus hun met oplei-
Certiked vbi, voor het de studentstages. slagvaardige Ik ben
aan
en vervolgens kunnen aantonen back geven en daarmee hogereordevaardigheden
ding een afrondend onderzoek benieuwd naar onderzoek hier-
dat ze de vaardigheden beheersen.
toepast. doen, NVAO-erkende te vergelijken evaluatiebureau. met een omtrent Laat ons in collegiaal, het Nederlandse
Ze bieden maatwerk: studenten
Het is een goed voorbeeld van afstudeeronderzoek op onze hoger onderwijs.
kunnen zelf de context
en situaties kiezen waarmee ze
extra willen oefenen. Wel staan
hoe kennisverwerking naar een
hoger niveau kan worden getild.
hogescholen. doelgericht en De tegen onderzochte lagere kosten aan de hand van de
studenten zijn wederom studenten
NVAO-beoordelingskaders van lerarenopleidingen. toetsen of uw opleidingen
deze toepassingen, zeker als het Zang, Zang en Liu onderzochten
Een nadrukkelijk onderdeel van Veronica Bruijns
gaat om virtual reality, nog in de
hoe je authentieke toetsing een voldoen capstone-cursus aan de eisen. reflectie Daarbij houdt is beleidsmedewerker u zelf de regie, Toetsen
kinderschoenen.
bij exacte opleidingen kunt door de student op de eigen ontwikkeling
en beoordelen bij de stafafdeling
toepassen. Ze stellen allereerst
maar krijgt gedurende u alle ondersteuning oplei-
bij Onderwijs het aantonen onderzoek en van
Van een heel andere orde en al dat voor authentieke toetsing ding en de visie op het beroep. Hogeschool van Amsterdam en
veelvuldig wereldwijd toegepast authentiek leren met authentieke
Voor zo nodig studenten verbeteren is dit uitdagend van de kwaliteit. coördinator Bijvoorbeeld van de met recensieredactie
taken en activiteiten een om hun eigen ideeën over het van Th&ma
is de webtool Peerwise. Met deze
opensourcetool
Certiked
kunnen studenten
vragen maken, delen, volgens dat authenticiteit, in de gen en die te relateren aan de
vereiste is. Ze
vbi:
constateren ver-
beroep een Kritische onder woorden Reflectie te die bren-
u optimaal voorbereidt op
beantwoorden, evalueren en zin dat toetsvragen de complexe ontwikkeling de eigenlijke die visitatie. ze hebben
bediscussiëren. Idee hierachter
de snelste
werkelijkheid respresenteren,
weg
doorgemaakt. In de bijdrage
is dat het maken van vragen niet altijd lukt vanwege beperking
in tijd en beperking in authentieke toetsing in deze
gaan de auteurs in op de rol van
studenten stimuleert om de
Omdat we liever
materie te doorgronden,
naar te
uw vraagvormen.
NVAO Bij opleidingen cursussen.
accreditatie
Ontdek Ze benadrukken de motiverende dat aanpak
bepalen wat relevant is en – bij speelt ook de wijze waarop de authenticiteit vooral
van
ligt
Certiked
in
vbi.
meerkeuzevragen helpen – wat misconcepties
zijn. Oates en Denny De auteurs maken onderscheid de discussie Bel aangaan Drs. P.M. met Esveld mede-
op 010-201 42 43
aanscherpen
ze zijn georganiseerd mee. feedback en advies vragen bij en
onderzochten hoe studenten tussen de silostructuur (opleidingen
bestaan naast elkaar), de de opleiding en met professiostudenten
docenten binnen
dan Om Om uw uw Bachelor- neersabelen.
of of Masteropleiding internationaal erkend te te krijgen voor is is een een vrijblijvend NVAO accreditatie
gesprek
tegen deze tool aankijken en wat
het effect ervan is
een
op een must.
het must. leren.
Daarvoor Daarvoor embedded
moet moet een een structuur
officieel officieel (één
erkend erkende andere
evaluatiebureau VBI nals (Visiterende buiten controleren opleiding. en Beoordelende of kijk studierichting
op Instelling)
Studenten zien het voldoet controleren als een aan waardevolle
leerervaring, niet alleen geïntegreerde structuur (gecom-
De bundel beschrijft interes-
de of voorgeschreven de discipline nieuwe studierichting in de profielen. opleiding) Zo’n voldoet en de door aan de NVAO de voorgeschreven erkend www.certiked-vbi.nl
bureau profielen. is Certiked Zo’n door Dat
zich
het zelf vragen maken, de 7
echter NVAO Sterke maar erkende onderscheidt
ook redenen bineerde instelling door
opleidingen). om is de Certiked voor
collegiale
Vooral vbi. en Dat doelgerichte
bij zich sante echter benadering,
ontwikkelingen onderscheidt die
in een door u sneller de collegiale op uw
het beoordelen van eindbestemming en vragen doelgerichte van benadering, deze laatste vorm die u is authentieke
sneller op uw interessante eindbestemming tijd. Het brengt. is jammer
Certiked
brengt.
vbi te
Tijdens
kiezen:
het hele traject behoudt u zelf het initiatief, maar Tijdens krijg het u heel hele
medestudenten en het feedback toetsing het beste toe te passen dat het onderzoek dat in het
gestructureerd traject behoudt hulp u zelf bij het aantonen initiatief, maar – en verbeteren krijg u heel - gestructureerd van kwaliteit. Bijvoorbeeld hulp bij het bij aantonen het opstellen – en
krijgen van 1. Minder medestudenten grote, dus flexibeler op en omdat slagvaardiger authentieke organisatie. praktijksituaties
vaak dat Bijvoorbeeld meerdere dient als disciplines basis bij het voor opstellen de betrekking eigenlijke van een heeft visitatie zelfevaluatierapport op lerarenoplei-
en het visitatierapport. (ZER) dat
boek Minder aan orde komt administratie.
vooral
de eigen vragen. van De verbeteren tool een is Kritische ano-niem. Dat 2. Werkwijze blijkt goed gericht te werken op minimale omvatten. (administratieve) Ze constateren overlast. Meer motivatie.
van Reflectie kwaliteit.
Opleiders verder dingen. Dat maakt het wat eenzijdig.
Toch zijn het herkenbare
dient als ervaren basis voor de unieke de eigenlijke Certiked visitatie vbi aanpak en het als visitatierapport. bewustmakend Opleiders en ongelooflijk ervaren stimulerend. de unieke
tegen bepaalde biases en leidt dat authentieke toetsing het
3. Stimulerende
tot hogere deelname En Certiked dat aanpak
van vertaalt studenten.
vbi
voor
aanpak zich structurele
leren keer als van op kwaliteitsverbetering.
bewustmakend keer studenten in een bevordert. hoge en ongelooflijk mate van ontwikkelingen, tevredenheid stimulerend. ook En over dat voor het vertaalt het eindresultaat. zich keer Op op
Het 4. Zeer mooie deskundige www.certiked-vbi.nl keer van in deze en een constructief tool hoge mate meedenkende vindt van u meer tevredenheid visitatiepanels. informatie. over Of het bel eindresultaat. drs. Nederlandse P.M. Esveld hoger Op op www.certiked-vbi.nl onderwijs. 010-201 42 61 voor vindt een
is dat de student niet meer de De laatste twee bijdragen over Vooral de bijdrage van Cooper
vrijblijvende
‘passieve’
5.
beantwoorder
Thuis in alle u meer NVAO-protocollen,
is
informatie. kennismaking.
van hoger
loodst Of bel
onderwijs
u drs. er probleemloos P.M. Esveld
gaan in
doorheen. op
op
010-201
en
42
Ludecke
61 voor een
laat zien
vrijblijvende
wat de
kennismaking.
vragen opgesteld 6. Slimme tools door voor docenten, gerichte toepassing capstone-cursussen. officiële toetsingskaders. Dat zijn onbedoelde en Certiked positieve vbi effecten is onderdeel van
7. Sterk concurrerende prijs-prestatieverhouding.
Lloyd’s Register Nederland B.V., een mondiale autoriteit in
certificeren. Dit garandeert kwaliteit en continuïteit.
Certiked vbi. vbi. De De kortste weg weg naar naar uw uw NVAO (her-)accreditatie.
44
Weena-Zuid 170 1703012 NC NC Rotterdam T: T: 010 - - 201 42 4261 info@certiked-vbi.nl www.certiked-vbi.nl
Certiked vbi K.P. van der Mandelelaan 41a vbi 3062
Certiked vbi maakt MB
deel Rotterdam
uit uit van van Lloyd’s T: 010-201
Register Nederland 42 43 info@certiked-vbi.nl
B.V.
www.certiked-vbi.nl
Maar vóór het
zover is moet de opleiding zelf
geslaagd zijn
Vóór u investeert in een dure vervolgopleiding voor uzelf of voor getalenteerde
medewerkers wilt u natuurlijk weten wat daarvan de waarde is.
Voor uzelf, uw bedrijf, op de arbeidsmarkt en maatschappelijk. Waar moet
u op letten? Simpel. Kies een opleiding die is opgenomen in het Register
van het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs in Nederland. CPION toetst het
cursusaanbod voor mensen met een wetenschappelijke, hogere of middelbare
(beroeps) opleiding op inhoud en maatschappelijke relevantie. Alleen
post-initiële opleidingen die aan strenge kwaliteitscriteria voldoen krijgen het
predikaat Registeropleiding. Dit kunt u beschouwen als een keurmerk, dat de
waarde van het diploma of certificaat garandeert. Meer weten over CPION en
Registeropleidingen? Kijk op www.cpion.nl.
CPION Keurmerk Registeropleidingen
Alleen voor post-initiële opleidingen die er écht toe doen.
CPION Postbus 701 3000 AS Rotterdam tel: +31 (0)10 201 42 22 fax: +31 (0)10 224 85 87 www.cpion.nl