Succulenta April 2023
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
2<br />
<strong>April</strong> <strong>2023</strong><br />
Jaargang 102<br />
ISSN 0039-4467<br />
49
Bijvangst<br />
Ben Wijffelaars<br />
In het augustusnummer 2022 van <strong>Succulenta</strong><br />
opent Andre van Zuijlen een nieuwe<br />
rubriek “Herinneringen aan….”. Hij doet<br />
een oproep om kopij te leveren met als<br />
onderwerp: je mooiste herinnering aan een<br />
bepaalde plant of foto. Daar hoefde ik niet<br />
zo lang over na te denken, ware het niet<br />
dat Peter Knippels in de laatste <strong>Succulenta</strong><br />
het gras voor mijn voeten weggemaaid<br />
heeft door een gedegen artikel te publiceren<br />
over de trots van Namibië, de Welwitschia<br />
mirabilis. Laat ik mijn teleurstelling<br />
even uitleggen. Alweer lang geleden, mei<br />
2006, vlogen mijn echtgenote en ik, met<br />
Air Namibia in wereldberoemd gezelschap<br />
naar Windhoek, de hoofdstad van Namibië.<br />
Wereldberoemd omdat wij, slechts gescheiden<br />
door een kartonnen wandje tussen de<br />
First- en Economy class, pal achter Angelina<br />
Jolie zaten. Niet van belang maar het geeft<br />
natuurlijk wel wat extra jeu aan de herinnering<br />
waar Andre zo op zit te wachten. In<br />
de ‘Flamingo’, de glossy van Air Namibia,<br />
stond een oproep om foto’s in te sturen<br />
van de unieke flora en fauna van Namibië.<br />
Wij waren amper terug op Schiphol of mijn<br />
mooiste foto lag al op het hoofdkantoor in<br />
Windhoek. Een groepje minuscule wantsen,<br />
Probergrothius sexpunctatus, die alleen maar<br />
kunnen overleven op een welwitschia, doen<br />
zich tegoed aan de bloemknoppen ervan.<br />
Drosera cistiflora<br />
Ze lieten zich mooi fotograferen, van onder,<br />
van boven en van opzij en dat op een plant<br />
die nagenoeg alleen maar in Namibië voorkomt<br />
(op een klein stukje Angola na). Veel<br />
unieker kun je het toch niet krijgen! En dan<br />
nu ook op de vensterbank van Peter Knippels!<br />
U begrijpt dat dat voor mij tenenkrommend<br />
is. Mijn vrouw noemt het jaloezie,<br />
maar ze heeft het wel vaker mis.<br />
Maar goed, wij moesten nog naar Etosha.<br />
Ik wist toen natuurlijk nog niet dat ik bijna<br />
dezelfde dag nog mijn revanche op Peter<br />
Knippels zou krijgen. Binnendoor naar Outjo<br />
kom je dan op de D2467 langs de farm van<br />
de familie Strobel in een gat, nog kleiner<br />
dan een gehucht, met de onuitsprekelijke<br />
naam Otjihaenamaparero. Op hun terrein<br />
liggen uitgestrekte geërodeerde zandsteenplateaus<br />
met daarin duidelijk herkenbare<br />
afdrukken van Dinosauruspoten. Voor de<br />
kenners: drietenige dino’s uit de Therapoda-familie.<br />
Vijf centimeter diep en voor het<br />
gemak met witte verf omkaderd, grrr. Toen<br />
ik wat verder kuierde, op zoek naar mogelijke<br />
succulenten, zag ik tot mijn verwondering<br />
in deze dorre zandwoestijn tussen twee<br />
rotsplaten kristalhelder water naar buiten<br />
sijpelen over en langs een breed uitgestoelde<br />
zonnedauwplant van zo’n 20 cm breed.<br />
Niet wat je verwacht als je naar lithopsen<br />
aan het zoeken bent, maar wel heel erg<br />
mooi. Ik gokte erop dat het Drosera capensis<br />
zou kunnen zijn, een veelvoorkomende<br />
‘vleeseter’ in Zuidelijk Afrika. Om zekerheid<br />
hierover te krijgen is er dan maar één adres:<br />
Kirstenbosch Botanical Gardens in Kaapstad.<br />
Tot hun verbazing bleek het om Drosera<br />
cistiflora te gaan, een zonnedauwsoort die<br />
nog niet zo ver noordelijk was aangetroffen.<br />
Ik twijfel nu niet meer of mijn mooiste herinnering<br />
ligt bij die welwitschia-plunderaars<br />
of bij die onverwachte zonnedauw. Ik kies<br />
nu voor het laatste. In de visserij noemen<br />
ze dat een mooie bijvangst, allebei niet echt<br />
succulent, maar die restrictie had Andre<br />
ook niet gesteld in zijn oproep. De foto van<br />
die enge wantsen heb ik privé naar Peter<br />
Knippels gestuurd. Misschien leuk voor op<br />
zijn vensterbank.<br />
bwijffelaars@planet.nl<br />
50 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Cleistocactus strausii:<br />
de witte toortscactus<br />
Theo Heijnsdijk<br />
Een zeer gezochte soort is voorts de Witte-Toortscactus,<br />
Borzicactus Straussii, wier jonge takken in een glinsterend wit<br />
doornkleed zijn gehuld. Deze soort wordt in verzamelingen veel<br />
aangetroffen, maar hare herkomst en naaste verwantschap<br />
schijnen nog onzeker. Waar Britton en Rose zich daaromtrent niet<br />
duidelijk uitspreken, hebben we hier de benaming van Alwin Berger<br />
overgenomen.<br />
Tot zover de tekst van A. J. van Laren in het Verkade-album ‘Vetplanten’<br />
uit 1932. Zie de afbeelding hiernaast.<br />
Als je in een botanische tuin komt, vind je<br />
daar vrijwel altijd als blikvangers de grote<br />
bollen van de schoonmoedersstoel, Echinocactus<br />
grusonii, en de witte, metershoge<br />
zuilen van Cleistocactus strausii. Als de<br />
laatstgenoemde in bloei staan, met de contrasterende<br />
bordeauxrode bloemen, geeft<br />
dat een magnifieke aanblik. Hoewel bijna<br />
iedere cactusliefhebber de plant zal kennen,<br />
is er in de meer dan honderd jaar dat<br />
<strong>Succulenta</strong> bestaat slechts twee keer een<br />
artikel verschenen dat gewijd is aan deze<br />
soort (Pullen, 1995 en Goossens, 2007).<br />
Geschiedenis<br />
In 1903/1904 ondernam de Duitse zoöloog/<br />
botanicus Karl August Gustav Fiebrig (1869<br />
– 1951) in opdracht van de botanische tuin<br />
in Berlijn (Dahlem) een botanische expeditie<br />
in het zuiden van Bolivia. Hij vond<br />
daar natuurlijk vele planten, waaronder 13<br />
cactussoorten. In april 1904 kwam er een<br />
grote zending in Berlijn aan. Onder andere<br />
door problemen bij de douane waren de<br />
kosten nogal hoog geweest en de planten<br />
waren ook nog eens uitgedroogd. De directie<br />
was blij dat ze ongeveer de helft van de<br />
planten kon doorverkopen aan de kweker/<br />
handelaar Emil Heese (Herr Kaufmann<br />
Heese wordt hij steeds genoemd) in Steglitz<br />
bij Berlijn.<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
De zending bevatte onder meer enkele<br />
exemplaren van een nog onbekende witharige<br />
cereus, die in hun desolate toestand<br />
bij aankomst niet erg veelbelovend leken.<br />
Maar ze gingen aan de groei en in 1907<br />
kwam Heese in het Duitse blad ‘Gartenflora’<br />
met de beschrijving (met foto, afb 1) van<br />
deze soort als Pilocereus Strausii. De soortnaam<br />
was, naar zijn opgave, ter ere van<br />
de enthousiaste liefhebber Lazarus Straus<br />
uit Bruchsal (stad dichtbij Karlsruhe). Op<br />
internet wordt steeds vermeld dat deze<br />
heer Straus (koopman en hophandelaar)<br />
een van de oprichters van de Duitse cactusvereniging<br />
was. Dat lijkt wel wat merkwaardig,<br />
want de oprichting was in 1892 (op 5<br />
december), terwijl de heer L. Strauss (hier<br />
met twee s’en aan het eind) pas in maart<br />
1893 als nieuw lid van de inmiddels tot 57<br />
leden gegroeide vereniging vermeld wordt.<br />
In 1901 werd (door Karl Schumann) nog<br />
een cactus naar Straus vernoemd, namelijk<br />
Echinocactus strausianus (nu Eriosyce strausiana).<br />
Straus is met zijn hobby gestopt toen<br />
in een winternacht in 1918 circa 90% van<br />
zijn verzameling bevroor. Daarna is hij zich<br />
gaan richten op de teelt van rozen.<br />
51
Afb. 1 (boven): De eerste gepubliceerde<br />
afbeelding van<br />
Cleistocactus strausii stond<br />
in 1907 bij de nieuwbeschrijving<br />
in ‘Gartenflora’.<br />
Afb. 2 (linksboven): Bij jonge planten<br />
zijn de middendoorns in<br />
de nieuwgroei vaak bleekgeel.<br />
Afb. 3 (links): De bloemen staan<br />
horizontaal aan de stam.<br />
Foto: Cok Grootscholten<br />
Afb. 4 (linksonder): De bloembuis<br />
is vaak bezet met bruine<br />
haren.<br />
Foto: Cok Grootscholten<br />
52 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Naamgeving<br />
Emil Heese plaatste de nieuwe soort dus<br />
in het in 1839 door Lemaire opgestelde<br />
geslacht Pilocereus. Dat was in feite een<br />
verzamelnaam voor alle behaarde zuilcactussen<br />
(pilus = haar). In 1913 vond Friedrich<br />
Vaupel dat het gewoon Cereus Straussii<br />
moest zijn. Alwin Berger plaatste de soort<br />
in 1926 in het geslacht Borzicactus (geslacht<br />
in 1906 door de Italiaan Vincenzo Riccobono<br />
vernoemd naar de Italiaanse botanicus<br />
Antonio Borzi).<br />
In de tussentijd hadden Britton & Rose<br />
(1923) zich geen raad geweten met de<br />
juiste indeling van de soort en zij opperden<br />
dat het mogelijk een synoniem van Oreocerus<br />
celsianus zou zijn. In 1929 kwam Alberto<br />
Frič met de naam Denmoza Straussi, in 1930<br />
gevolgd door Arthur Houghton met Cephalocereus<br />
Strausii.<br />
Alle tot nu toe genoemde auteurs hadden<br />
de bloem nog nooit bestudeerd. Curt<br />
Backeberg deed dat wel en in november<br />
1934 publiceerde hij in het Duitse blad<br />
Kakteen-Freunde een uitgebreid artikel,<br />
waarin hij betoogde dat de soort in het geslacht<br />
Cleistocactus thuishoorde. Dat artikel<br />
verscheen in dezelfde maand ook in het<br />
Nederlands in <strong>Succulenta</strong> en een maand<br />
later in het Engels in het Britse ‘The Cactus<br />
Journal’.<br />
Hij beschreef meteen twee variëteiten: var.<br />
jujuyensis met bruinachtige tot roodachtig<br />
bruine middendoorn (tegenwoordig als een<br />
vorm van C. hyalacanthus beschouwd), en<br />
var. rosariensis, dun en met zeer zwakke bedoorning.<br />
Deze laatste naam is in de latere<br />
literatuur nergens meer te vinden.<br />
Backeberg wist ook nog te melden dat de<br />
plant bij de plaatselijke bevolking ‘cola de<br />
zorro’ (vossenstaart) heet.<br />
Evenals Vaupel en Berger schreef Curt<br />
Backeberg de soortnaam met twee s’en<br />
aan het eind. Maar overeenkomstig de<br />
eerste beschrijving door Heese wordt nu de<br />
schrijfwijze met één s aangehouden.<br />
Het geslacht Cleistocactus<br />
In 1861 zag Charles Lemaire voor de eerste<br />
keer bloemen aan de cactus die hij al<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
Afb. 5: Cleistocactus strausii met uitgebloeide<br />
bloemen en een geopende vrucht<br />
in 1844 beschreven had als Cereus Baumannii.<br />
Deze bloemen zijn buisvormig en<br />
nauwelijks geopend. De meeldraden zijn<br />
binnenin opgesloten en alleen de stamper<br />
steekt door de nauwe opening naar buiten.<br />
Daarom bedacht Lemaire voor deze soort<br />
de geslachtsnaam Cleistocactus (= gesloten<br />
cactus). Het duurde wel lang voor deze<br />
naam erkend werd. Schumann bijvoorbeeld<br />
beschreef in zijn Gesammtbeschreibung<br />
uit 1898 vijf soorten die nu tot het geslacht<br />
Cleistocactus behoren (onder andere<br />
53
Afb. 6: Cleistocactus strausii in de omgeving<br />
van de stad Tarija in het zuiden van<br />
Bolivia<br />
Foto: Wiebe Bosma<br />
C. baumannii), maar alle onder de geslachtsnaam<br />
Cereus. Pas nadat Britton & Rose in<br />
1922 deel 2 van hun werk ‘The Cactaceae’<br />
uitgebracht hadden, werd de naam Cleistocactus<br />
breder bekend.<br />
Zoals bij zoveel geslachten dijde het aantal<br />
beschreven soorten in de vorige eeuw flink<br />
uit. In Backebergs ‘Kakteenlexikon’ (1966)<br />
vond ik 52 soorten met ook nog in totaal<br />
10 variëteiten. In ‘The New Cactus Lexicon’<br />
(Hunt et al.) is het aantal soorten teruggebracht<br />
tot 17 met nog 7 ondersoorten.<br />
In de meest recente revisie (2016) van het<br />
geslacht Cleistocactus door Martin Lowry is<br />
het aantal soorten 24 met slechts 3 ondersoorten.<br />
De planten die velen onder<br />
ons kennen als Hildewintera en die wat<br />
bloembouw betreft nogal afwijken van de<br />
standaard cleistocactus, zijn in deze revisie<br />
ook (voorlopig?) in het geslacht Cleistocactus<br />
ondergebracht. Hildewintera aureispina is<br />
hernoemd tot Cleistocactus winteri subsp.<br />
winteri en Hildewintera colademononis (de<br />
Afb. 7: Wiebe Bosma ervaart dat Cleistocactus<br />
strausii in weinig toegankelijk terrein<br />
groeit.<br />
Fotograaf onbekend<br />
apenstaart) is Cleistocactus winteri subsp.<br />
colademono geworden.<br />
Cleistocactussen zijn slanke zuilcactussen<br />
die in de regel meerstammig zijn. De<br />
zuiltjes kunnen rechtop groeien, maar ook<br />
kruipend of hangend zijn. Kenmerkend zijn<br />
de buisvormige, soms geknikte, vaak zygomorfe<br />
(tweezijdig symmetrische) bloemen.<br />
Die bloemen verschijnen meestal aan het<br />
jongere deel van de zuil en soms zijn ze<br />
omgeven door extra doorns of borstelharen.<br />
De bloemkleur varieert van rood tot<br />
groen; de meeldraden en het stuifmeel<br />
zijn vaak purperkleurig. De stamper steekt<br />
meestal buiten de rest van de bloem uit.<br />
Cleistocactussen komen voor in Argentinië,<br />
Bolivia, Paraguay, Peru en Uruguay.<br />
Cleistocactus strausii<br />
De stammen van Cleistocactus strausii zijn<br />
4 tot 8 cm in diameter en ze worden tot 3<br />
meter hoog. Oudere planten vertakken zich<br />
aan de basis.<br />
54 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Afb. 8: Een bijzondere cristaatvorm van Cleistocactus strausii in 1989 in de Holly Gate Cactus<br />
Nursery in Ashington (Zuid-Engeland)<br />
Er zijn 25 tot 30 ribben. De areolen dragen<br />
30 tot 40 haarachtige, zuiver witte randdoorns<br />
die 1,5 tot 2 cm lang zijn. Er zijn<br />
ongeveer 4 middendoorns, ook tot 2 cm<br />
lang en die zijn bij jonge planten meestal<br />
bleekgeel (afb. 2). Later verbleken ze tot wit.<br />
De rode bloemen (afb. 3) staan horizontaal<br />
aan het bovenste derde deel van de stam<br />
en ze zijn 8 tot 9 cm lang bij een diameter<br />
van 7 tot 9 mm. De bloembuis is aan de<br />
basis voorzien van zijdeachtige, vaak bruine<br />
haren (afb. 4). De stijl met stempel steekt<br />
een flink eind door de nauwe bloembuis<br />
naar buiten. De vruchten zijn bolvormig en<br />
de verdroogde bloemresten hangen er nog<br />
aan (afb. 5). De kleine zaden zijn glimmend<br />
zwart.<br />
In het Engels wordt de plant ‘Silver Torch<br />
Cactus’ genoemd (zilvertoortscactus), ook<br />
wel ‘Woolly Torch’ (wollige toorts), benamingen<br />
die geen verdere uitleg behoeven.<br />
De natuurlijke groeiplaatsen<br />
C. strausii komt van nature voor in het departement<br />
Tarija in het zuiden van Bolivia.<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
Daar groeien de planten op hoogtes van<br />
1700 tot 2700 meter op steile kliffen en<br />
berghellingen langs rivieren en valleien<br />
(afb. 6 en afb. 7).<br />
In de IUCN Red List of Threatened Species<br />
heeft C. strausii de status ‘Least Concern’<br />
(minste bezorgdheid). Dat is omdat het<br />
verspreidingsgebied groot is en de soort op<br />
sommige plaatsen in overvloed aanwezig<br />
is. Er zijn geen bedreigingen bekend. Dat<br />
zal ongetwijfeld te maken hebben met de<br />
ontoegankelijkheid van de berghellingen<br />
(afb. 7) en de ongeschiktheid om daar te<br />
bouwen of landbouw te bedrijven.<br />
In het groeigebied komen ook C. micropetalus<br />
en C. hyalacanthus (beter bekend<br />
onder de naam C. jujuyensis) voor, terwijl er<br />
geen hybriden met deze soorten bekend<br />
zijn. Deze twee soorten hebben echter<br />
beduidend kortere bloemen en dat duidt er<br />
volgens Lowry (2016) op dat de bestuiving<br />
van C. strausii plaatsvindt door een specifieke<br />
kolibriesoort met een langere snavel dan<br />
de soorten die de andere twee cleistocactussen<br />
bezoeken.<br />
55
Afb. 9: Cleistocactus strausii x Espostoa lanata<br />
in bloei Foto: Cok Grootscholten<br />
Cultivars<br />
Zoals van zovele cactussen is er ook (al vele<br />
jaren) van C. strausii een cristaatvorm in de<br />
cultuur. Een wel erg merkwaardige cristaat<br />
(afb. 8) zag ik in 1989 in de ‘Holly Gate Cactus<br />
Nursery’ in Ashington (Zuid-Engeland).<br />
Ook heel apart is de monstrueuze, door<br />
Gordon Rowley in zijn boek ‘Teratopia’ als C.<br />
strausii ‘Quantum Leap’ aangeduide vorm.<br />
Dat is een deels als cristaat groeiende plant<br />
met tot witte streepjes aaneengegroeide<br />
areolen. Ik betwijfel of de naam correct is,<br />
het zou ook een vorm van Parodia (Notocactus)<br />
scopa kunnen zijn. Ook van Parodia<br />
werdermanniana (Notocactus werdermannianus)<br />
is een overeenkomstige vorm bekend.<br />
Een andere monstrueuze vorm groeit<br />
zuilvormig met onregelmatig geplaatste<br />
areolen en slecht ontwikkelde wasachtige<br />
bloempjes (Essers, 1997).<br />
Hybriden<br />
C. strausii laat zich gemakkelijk kruisen. Zo<br />
zijn er kruisingen bekend met Espostoa lanata<br />
(afb. 9) en E. ritteri en diverse oreocereussen.<br />
Ik zaaide in 1988 zaden van het Clichéfonds<br />
onder de naam Cleistocactus x Oreocereus. De<br />
zaden waren van kwekerij De Herdt afkomstig.<br />
De twee planten die ik er nog van heb,<br />
zijn minder dicht, maar wel duidelijk sterker<br />
bedoornd dan C. strausii. Ze bloeien spaarzaam<br />
met bloemen die wel heel erg veel op<br />
die van C. strausii lijken (afb. 10).<br />
Er zijn ook kruisingen bekend met soorten<br />
uit geslachten die niet direct voor de hand<br />
liggen. In 1979 meldde liefhebber Franz Stigl<br />
in KuaS dat hij een C. strausii bestoven had<br />
met een echinopsis, vermoedelijk E. tubiflora,<br />
en een andere C. strausii met Echinopsis<br />
mamillosa var. kermesina. Beide leverden<br />
kiemkrachtige zaden op en reeds na drie jaar<br />
kwamen er zaailingen van de eerstgenoemde<br />
kruising tot bloei. Een van de zaailingen, circa<br />
12 cm hoog en 4 cm dik, had maar liefst 27<br />
knoppen die zich echter niet alle tot bloem<br />
ontwikkelden. De schuin naar boven gerichte<br />
rode bloemen waren tot 13 cm lang en ze<br />
openden zich tot 4 cm breed.<br />
Cultuur<br />
C. strausii is in de cultuur een makkelijke<br />
plant. Er worden geen bijzondere eisen<br />
gesteld aan het substraat. Ze heeft in de<br />
groeiperiode graag veel zon en een ruime<br />
watergift. In de winter is 5 °C zeker warm<br />
genoeg. Het schijnt dat temperaturen tot -10<br />
°C nog verdragen worden. Bij een warmere<br />
overwintering is het verstandig om af en toe<br />
een beetje water te geven. Anders loop je<br />
kans dat de top indroogt en afsterft.<br />
Vermeerderen kan prima door zaaien. De<br />
soort is zelffertiel, dus één bloeiende plant is<br />
genoeg om zaden te winnen. Dan moet je die<br />
natuurlijk wel zelf bestuiven, tenzij er kolibries<br />
van de juiste soort in je kas rondvliegen.<br />
Zaailingen groeien voorspoedig op (afb. 11).<br />
Stekken door zijscheuten af te snijden is ook<br />
mogelijk, maar dat doet wel afbreuk<br />
aan de natuurlijke groeiwijze. Bovendien blijft<br />
de moederplant met een lelijk snijvlak achter<br />
en de stekken wortelen ook nogal moeilijk.<br />
56 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Afb. 10: Uit zaden van het Clichéfonds van<br />
<strong>Succulenta</strong> opgekweekte Cleistocactus<br />
x Oreocereus in bloei<br />
Literatuur<br />
Backeberg, C. (1934). Wat is een Borzicactus?<br />
<strong>Succulenta</strong> 16 (11): 177.<br />
Backeberg, C. (1966). Das Kakteenlexikon:<br />
85 – 91.<br />
Berger, A. (1926). Die Entwicklungslinien<br />
der Kakteen: 53.<br />
Britton, N. L. & Rose, J. N. (1920). The Cactaceae<br />
II: 171.<br />
Dörfler, I. (1930). Pilocereus Strausii Heese<br />
und seine Geschichte. Monatsschrift der<br />
Deutschen Kakteen Gesellschaft 2 (3/4): 45.<br />
Essers, J. (1997). Verrassende afwijkingen bij<br />
Cleistocactus strausii. <strong>Succulenta</strong> 76 (3): 102.<br />
Fiebrig, K. (1911). Ein Beitrag zur Pflanzengeographie<br />
Boliviens. Botanische Jahrbücher<br />
fur Systematik, Pflanzengeschichte<br />
und Pflanzengeographie 45: 1, 67.<br />
Goossens, A. (2007). Cleistocactus strausii.<br />
<strong>Succulenta</strong> 86 (4): 182 - 185.<br />
Heese, E. (1907). Neue Pflanzen. Gartenflora<br />
56 (15): 410.<br />
Krainz, H. (1969). Die Kakteen 1, XII.<br />
Lowry, M. (2016). A synopsis of the genus<br />
Cleistocactus Lemaire (Cactaceae). Bradleya<br />
34: 148 – 186.<br />
Pullen, T. (1995). Een maatje te groot…? 9.<br />
Cleistocactus strausii. <strong>Succulenta</strong> 74 (3): 105.<br />
Rowley, G. (2006). Teratopia: 105, 129.<br />
Strigl, F. (1979). “Cleistopsis” – Ein Versuch<br />
und was daraus wurde. Kakteen und andere<br />
Sukkulenten 30 (9): 226.<br />
Vaupel, F. (1913). Verzeichnis der neuen<br />
Gattungen und Arten. Monatsschrift für<br />
Kakteenkunde 23 (2): 37 en 23 (6): 87.<br />
th.heijnsdijk@gmail.com<br />
Tenzij anders vermeld, foto’s van de schrijver<br />
Afb. 11: Eenjarige zaailingen van Cleistocactus strausii in een 6,5 cm potje<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
57
VOOR HET<br />
VOETLICHT 126<br />
Bertus Spee<br />
Copiapoa gigantea<br />
Langs de weg tussen Taltal en Paposo<br />
aan de Chileense westkust zijn<br />
deze enorme planten niet te missen.<br />
Ze groeien hier op een rotsachtige<br />
berghelling, tot op 100 meter boven<br />
zeeniveau en ze kunnen wel anderhalve<br />
meter lang/hoog worden, met een<br />
diameter tot wel 40 cm.<br />
Zo groot zullen ze in cultuur niet<br />
worden, want dat duurt wel een paar<br />
honderd jaar. Ze zijn wel goed uit zaad<br />
op te kweken. Omdat ze vrij langzaam<br />
groeien, kunnen we er dan lang plezier<br />
van hebben.<br />
We planten ze in een zanderig substraat<br />
en geven met tussenpozen matig<br />
water. Verder een luchtige en niet al<br />
te zonnige plaats, want in de natuur<br />
krijgen ze maar vijf uur zon per dag,<br />
de rest van de tijd zijn ze gehuld in de<br />
camanchaca (zeenevels).<br />
In de winter kunnen we ze droog<br />
houden bij een minimumtemperatuur<br />
van 5 - 10 graden. Op zonnige dagen<br />
kunnen we ze licht nevelen.<br />
Crassula montana<br />
Is afkomstig uit Zuid-Afrika. We kunnen<br />
ze daar vinden tussen spleten in verticale<br />
rotswanden. Ze vormen rozetjes<br />
van 3 cm doorsnede die meestal in het<br />
voorjaar bloeien met witte bloempjes.<br />
Na de bloei spruiten ze rijkelijk vanuit<br />
de basis en zo vormen ze mooie platgroeiende<br />
clusters.<br />
In cultuur zijn ze niet moeilijk. Ze<br />
verlangen een doorlatend mineraalrijk<br />
substraat. Op een zonnige plaats en bij<br />
een matige watergift blijven ze mooi<br />
compact. Ze doen het ook goed in een<br />
hangpot en in de zomer kunnen ze buiten<br />
gekweekt worden op een beschutte<br />
plaats. Vermeerderen kan door zaaien<br />
en stekken.<br />
In de winter houden we ze zo goed als<br />
droog bij een minimumtemperatuur<br />
van 10 graden.<br />
58<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Escobaria vivipara var. deserti<br />
E. vivipara komt veelvuldig en veelvormig<br />
voor in de USA en wat minder in<br />
het noorden van Mexico. De variëteit<br />
deserti groeit in Nevada en is de enige<br />
vorm die geel bloeit. Ze worden tot 5<br />
cm in diameter en kunnen op latere<br />
leeftijd gaan spruiten.<br />
In cultuur stellen ze weinig eisen, een<br />
mineraalrijk doorlatend substraat is wel<br />
belangrijk. Ze houden niet van te veel<br />
vocht, wel van een zonnige en luchtige<br />
plek.<br />
Vermeerderen kan door zaaien en<br />
stekken. In de natuur groeien ze tot op<br />
wel 3000 meter. Bij een droge overwintering<br />
kunnen ze probleemloos nul<br />
graden verdragen, waarbij opgemerkt<br />
dient te worden dat ze dan in de natuur<br />
onder een sneeuwdek staan.<br />
Melocactus harlowii subsp. borhidii<br />
De steile rotsachtige zuidoostkust van<br />
Cuba is erg rijk aan melocactussen.<br />
Er zijn veel verschillende vormen en<br />
namen in omloop, deze vallen thans<br />
allemaal onder M. harlowii.<br />
Deze planten groeien hier op kale<br />
kalksteen rotsen, ook wel travertijn<br />
genoemd. Het kan hier wel 40 graden<br />
worden, en ook passeren er regelmatig<br />
orkanen, zodat er ook het nodige water<br />
valt.<br />
In cultuur zijn het niet de gemakkelijkste<br />
planten; ze hebben veel warmte en<br />
dus veel water nodig om te groeien en<br />
onze zomers zijn hier net niet geschikt<br />
voor. In de nachten koelt het te veel af,<br />
ze raken dan ook vaak van de wortel.<br />
Als ze als zaailing geënt worden gaat<br />
het wel een stukje beter.<br />
Vermeerderen kan door zaaien. Soms<br />
maken deze planten stekken als de kop<br />
beschadigd raakt; deze kunnen we dan<br />
bewortelen of enten.<br />
Tijdens de winter houden we ze boven<br />
de 15 graden, en heel licht vochtig,<br />
zodat de wortels niet verdrogen.<br />
Speedybert@zeelandnet.nl<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
59
HERINNERINGEN<br />
Reniala, een natuurreservaat in het zuidwesten van Madagaskar:<br />
“Sentier botanique, forêt de Baobabs, réserve ornithologique”<br />
Riet Maessen<br />
In november 2019 ging een langgekoesterde wens van mij in vervulling om een reis<br />
te maken naar Madagaskar. Eerst waren er de opgroeiende kinderen, de onveiligheid<br />
daarheen te reizen, de financiële middelen en tijdgebrek. Het mag dan ook een wonder<br />
heten dat het uiteindelijk gelukt is. En dat een paar maanden voordat wereldwijd<br />
covid-19 uitbrak en alles op slot ging!<br />
Zoals gezegd, Madagaskar was een soort<br />
droomwens van mij. Veel wist ik er in mijn<br />
jonge jaren niet van, behalve dat daar<br />
veel endemische soorten zijn (soorten die<br />
nergens anders voorkomen). Sinds mijn<br />
vijftiende had ik al wat succulenten in het<br />
ouderlijk huis, die vervolgens naar diverse<br />
kamers in Nijmegen verhuisden. Ik werd lid<br />
van <strong>Succulenta</strong> in 1977. Ergens in die jaren<br />
ontstond het idee ooit eens naar Madagaskar<br />
te reizen. Meer en meer kwam ik te<br />
weten over dit eiland en zijn endemische<br />
planten en dieren. Uit de nalatenschap van<br />
mijn voorgangster van het redactiesecretariaat,<br />
mevrouw Joop Smit-Reesink, kwam<br />
ik in het bezit van het mooie fotoboek van<br />
Frans Lanting: ‘Madagascar. Een wereld<br />
verdwaald in de tijd’. Nog later schafte ik<br />
zelf de twee delen aan van Werner Rauhs<br />
‘Succulent and xerophytic plants of Madagascar’.<br />
En hoe ik in het bezit kwam van het<br />
boekje ‘Madagascar, a Paradise at Risk’ van<br />
Afb. 1: De ingang van het natuurreservaat Reniala<br />
60 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Marc Teissier, Thierry Botta & Christophe<br />
Blanchy weet ik niet meer. Wat ik wel weet<br />
is dat mijn wens er niet kleiner door werd.<br />
Een keer ging een reis, waar ik op ingetekend<br />
had via een specialist in bijzondere<br />
groepsreizen, niet door wegens te geringe<br />
deelname. Maar in november 2019 is het<br />
dan toch gelukt.<br />
De reis begon in de hoofdstad Antananarivo<br />
en ging per bus naar het zuidwesten en<br />
vervolgens retour hoofdstad met nog een<br />
klein uitstapje oostwaarts naar het regenwoud.<br />
Al met al maar een zeer beperkt<br />
stuk van Madagaskar, dat een lengte heeft<br />
van ongeveer 1600 km en een breedte van<br />
600 km. De geologie en het klimaat zijn al<br />
interessant en daardoor ook de zeer diverse<br />
vegetatietypes, die op dit in afmetingen<br />
vierde grootste eiland ter wereld aanwezig<br />
zijn.<br />
Daar het een groepsreis was en de rondrit<br />
vaststond, moest ik het doen met de geplande<br />
route en de beperkte tijd om ergens<br />
te verblijven. Als plantenliefhebber kwam ik<br />
echter ook genoeg aan mijn trekken en de<br />
vele gespotte en gefotografeerde endemische<br />
dieren waren een extra toegift wat<br />
mezelf betreft.<br />
Het natuurreservaat Reniala (afb.1) ligt in<br />
het zuidwesten van Madagaskar, ongeveer<br />
30 km ten noorden van Toliara. Vanaf<br />
Toliara tot de uiterste zuidpunt is het naar<br />
schatting nog wel ruim 300 km.<br />
Het reservaat opende in 1997. Een Frans<br />
echtpaar, waarvan de man eerder als<br />
leraar had gewerkt aan een Franse school<br />
in Toliara, besloot 45 hectare bos aan te<br />
kopen omdat ze ervan overtuigd waren dat<br />
dit unieke ecosysteem behouden moest<br />
blijven. Reniala is een endemisch woud, dat<br />
groeit op het rode zand dat typisch is voor<br />
het zuidwesten van Madagaskar.<br />
Afb. 2 (zie cover): Een 1500 jaar oude Adansonia<br />
rubrostipa, bijgenaamd ‘de theepot’<br />
Afb. 3 (rechtsboven): De Adansonia rubrostipa<br />
met de bijnaam ’rhino baobab’<br />
Afb. 4 (rechtsonder): Aloe divaricata<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
61
Het reservaat heeft nu een oppervlakte van<br />
60 hectare. Het percentage endemische<br />
planten en dieren is zeer hoog. Er is ook<br />
een opvangcentrum voor lemuren, met het<br />
ultieme doel deze dieren gecontroleerd<br />
weer vrij te laten. Kortom, het hele park is<br />
opgezet in de overtuiging dat het beschermen<br />
van de regionale biodiversiteit van<br />
vitaal belang is voor het land. De zeer arme<br />
bevolking van het land is zich daar niet<br />
altijd van bewust.<br />
Op de website https://reniala-ecotourisme.<br />
jimdofree.com/ is verder veel meer te vinden<br />
over dit unieke reservaat met zijn meer dan<br />
1000 plantensoorten, die aan een droog<br />
klimaat aangepast zijn, en verder talloze<br />
endemische vogels en reptielen.<br />
Onze gids was werkelijk fantastisch. Veelal<br />
worden gidsen intern opgeleid en hierdoor<br />
worden ze er zelf dan ook van doordrongen<br />
hoe uniek hun eiland is.<br />
Als je dan door dit park loopt, is het enige<br />
onnatuurlijke het pad dat is aangelegd, en<br />
misschien de bordjes bij de diverse planten.<br />
Voor mij was het laatste wel handig om zo<br />
snel toch nog wat namen vast te leggen bij<br />
mijn foto’s.<br />
De meest opvallende ‘boom’ is de ongeveer<br />
1500 jaar oude baobab (Adansonia<br />
rubrostipa) met een omvang van 10 meter.<br />
Die boom wordt op grond van zijn vorm de<br />
‘theepot’ genoemd (cover). Daar word je<br />
in elk geval naartoe geleid om een foto te<br />
maken, al dan niet met je groep erbij!<br />
Afb. 5 (linksboven): ‘Fengoke’ oftewel Delonix<br />
decaryi<br />
Afb. 6 (linksonder): Pachypodium geayi,<br />
inheemse naam ‘Vontake’<br />
Afb. 7 (pag. 63, linksboven): ‘Farafatsy’ oftewel<br />
Givotia madagascariensis<br />
Afb. 8 (pag. 63, rechtsboven): Euphorbia<br />
stenoclada, inheemse naam ‘Famata’<br />
Afb. 9 (pag. 63, linksonder): Jatropha<br />
mahafalensis, inheemse naam ‘Hatratra’<br />
Afb. 10 (pag. 63, rechtsonder): Euphorbia<br />
pervilleana (niet succulent), inheemse<br />
naam ‘Fandrivotsy’<br />
62 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
63
Er zijn veel grote, oude exemplaren van<br />
Adansonia rubrostipa te vinden, allemaal<br />
bijzonder om te zien. Door verschillen<br />
in uiterlijk hebben ze vaak een bijnaam<br />
gekregen, zoals de al genoemde ‘theepot’<br />
maar ook de ‘rhino’ (afb. 3), waarvan de<br />
afschilferende bast okerkleurig tot oranje<br />
is. Deze baobab heeft oranje bloemen en<br />
ronde vruchten.<br />
Adansonia rubrostipa (de ‘fony baobab’)<br />
is een van de zes endemische soorten<br />
baobabs van Madagaskar. Op de<br />
noordpunt van Madagaskar komen<br />
Adansonia suarezensis en Adansonia perrieri<br />
voor. Op heel Madagaskar komt Adansonia<br />
za voor en verder vind je nog in het<br />
noordwesten Adansonia madagascariensis<br />
en in het zuidwesten Adansonia grandidieri,<br />
bekend van de ‘Allée des Baobabs’ in de<br />
buurt van Morondava, wellicht een van<br />
de meest gefotografeerde wegen op<br />
Madagaskar. Vele afbeeldingen hiervan kun<br />
je op internet vinden. Al met al behoren<br />
deze baobabs tot de meest bijzondere<br />
bomen op het eiland. Het inheemse woord<br />
voor baobab is overigens Reniala wat<br />
‘moeder van het woud’ betekent. Dit is niet<br />
alleen te danken aan zijn grootte, maar ook<br />
aan zijn leeftijd.<br />
Terug in het park: de gids wees ons op<br />
(wat hij noemde) de ‘fake’ baobabs: Delonix<br />
decaryi (Fengoke tree, afb. 5) en Pachypodium<br />
geayi (inheemse naam Vontake, afb. 6),<br />
inderdaad ook groot en bijzonder.<br />
Meerdere planten, behorend tot de<br />
Euphorbiaceae, zijn er te vinden, al dan<br />
niet succulent en van struikvormig tot<br />
boomvormig. Givotia madagascariensis<br />
(inheemse naam Farafatsy, afb. 7) is een<br />
boom met zacht hout, waar de plaatselijke<br />
kano’s van gemaakt worden. Verder komen<br />
hier ook Euphorbia stenoclada (afb. 8),<br />
Jatropha mahafalensis (Hatratra, afb. 9),<br />
Afb. 11 (linksboven): Didierea<br />
madagascariensis<br />
Afb. 12 (linksonder): detail Didierea<br />
madagascariensis<br />
64 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Euphorbia pervilleana (Fandrifotsy, afb.<br />
10) en Euphorbia tirucalli (Laro) voor. Ook<br />
spotte ik een Aloe divaricata (afb. 4).<br />
Heel beeldbepalend in het reservaat is Didierea<br />
madagascariensis (afb. 11 en afb. 12).<br />
Vooral opvallend, omdat dit tijdens mijn<br />
bezoek zowat de enige groene plant was.<br />
Zoals de naam boven het ingangsbord al<br />
zegt, is het ook een ornithologisch centrum,<br />
maar vogels heb ik nauwelijks gespot. Ik<br />
heb mij beperkt tot de planten. Wel heb ik<br />
nog een van de lemuren, die daar opgevangen<br />
worden, gefotografeerd (afb. 13)<br />
en een leguaan met ‘3’ ogen de Chalarodon<br />
madagascariensis (afb. 15). Met het zogenaamde<br />
derde oog boven op zijn kop kan<br />
de leguaan weliswaar niet goed zien, maar<br />
wel contrasten en licht waarnemen.<br />
Geheel op het einde van de rondleiding<br />
wees onze gids ons nog op een vijf jaar<br />
oude zaailing van een baobab (afb. 14). Die<br />
heeft dus nog een lange tijd te gaan!<br />
Mijn foto’s blijven voor mij een mooie herinnering<br />
aan dit prachtige, zeer bijzondere<br />
eiland.<br />
rietmaessen@xs4all.nl<br />
Afb. 14: Een ongeveer vijf jaar oude baobab<br />
Afb. 13: Een van de lemuren in de opvang<br />
Afb. 15: Een leguaan met ‘3’ ogen<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
65
engeland revisited<br />
Peter Knippels<br />
Engeland is een van de favoriete vakantielanden van mijn vrouw en mij. We gaan om<br />
de paar jaar naar Engeland. We houden beiden van de Engelse natuur, cultuur, geschiedenis<br />
en mensen. Bezoeken aan botanische tuinen maken vaak onderdeel uit van<br />
de vakanties. Iedere tuin is anders, met een eigen collectie, geschiedenis en sfeer. In<br />
dit artikel stel ik graag drie favoriete tuinen voor.<br />
Alsof de tijd stil heeft gestaan<br />
De oudste botanische tuin van Engeland<br />
vind je in de universiteitsstad Oxford:<br />
Oxford Botanic Garden. Deze in 1621<br />
opgerichte tuin ligt aan de rand van het<br />
centrum. Je loopt vanuit het centrum door<br />
High Street. Voor de brug, de Magdalen<br />
Bridge, ga je naar rechts, de trappen af en<br />
loop je richting de stenen boog. Hier is de<br />
ingang tot de tuin. De tuin ligt idyllisch aan<br />
de rivier Cherwell. De tuin is een groene<br />
oase in Oxford, waar het lijkt alsof de tijd<br />
heeft stilgestaan. Je waant je hier in de 18 e<br />
of 19 e eeuw. Dit komt mede door de gebouwen<br />
rond de tuin en doordat bij de ingang<br />
de planten op een klassieke manier zijn<br />
geplant: planten op regelmatige afstanden<br />
in rechthoekige borders.<br />
Een deel van de tuin is minder formeel<br />
ingericht, met vakken met bloeiende planten,<br />
waarmee de indruk van een wilde tuin<br />
wordt gewekt; een lust voor het oog, zeker<br />
in de zomermaanden.<br />
Afb. 1: Dieramasoort in het meer informeel ingerichte deel van de tuin<br />
66 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Afb. 2: Blik op Oxford Botanic Garden, met de op<br />
de achtergrond de Magdalen Tower<br />
Afb. 3 (onder): Impressie van de kas met alpine planten,<br />
met o.a. bloeiende habranthus- en eucomissoorten<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
67
Naast de buitenbeplantingen zijn er zeven<br />
kassen, of beter secties van een kassencomplex,<br />
met verschillende collecties,<br />
waaronder alpine planten, planten uit het<br />
tropisch regenwoud, vleesetende planten<br />
en succulenten. De collecties zijn niet groot<br />
van omvang, maar zijn wel divers en goed<br />
onderhouden en de planten staan er goed<br />
bij.<br />
Kew Gardens<br />
Royal Botanic Gardens Kew, kortweg Kew<br />
Gardens, ligt aan de Theems in Richmond<br />
upon Thames, dat onderdeel is van groot<br />
Londen. De tuin is zo’n 120 hectare groot,<br />
met verschillende collecties, gebouwen<br />
en kassen. De geschiedenis van de tuin<br />
gaat terug tot 1759 als prinses Augusta,<br />
de moeder van koning George III, een<br />
botanische tuin sticht die enkele jaren<br />
later wordt aangevuld met tuinelementen,<br />
waaronder in 1761 een pagode. Deze<br />
pagode vind je in het zuidoosten van de<br />
tuin. Koningin Victoria besluit in 1841 de<br />
tuin open te stellen voor het publiek.<br />
Afb. 4 (boven): Habranthus martinezii. De plant is voor<br />
het eerst aangetroffen op het eiland Martin<br />
Garcia in de Rio de la Plata, gelegen in de Argentijnse<br />
provincie Entre Rios, maar kent een<br />
breder verspreidingsgebied in Argentinië en<br />
Uruguay. H. martinezii is in 1970 beschreven.<br />
Afb. 5 (midden): Impressie van een deel van de<br />
succulentencollectie van Oxford Botanic<br />
Garden<br />
Afb. 6 (onder): De palmenkas in Kew Gardens<br />
Afb. 7 (rechts): Bloeiende Scadoxus cinnabarinus in de<br />
palmenkas<br />
68 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Afb. 8: De succulentencollectie in Oxford Botanic<br />
Garden bestaat uit twee delen, ieder aan een<br />
kant van het pad.<br />
Afb. 9 (onder): Een deel van de succulentencollectie in<br />
de Princess of Wales Conservatory<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
69
Kew Gardens bouwt in de loop van de tijd<br />
door toegezonden zaden en planten een<br />
uitgebreide collectie op. Verzamelaars die<br />
hieraan hebben bijgedragen zijn onder<br />
anderen: Joseph Banks, Joseph Hooker en<br />
Francis Masson. Over deze heren valt veel<br />
te vertellen, daar zou je een apart artikel<br />
aan kunnen wijden. Kew Gardens bestaat<br />
niet alleen uit de tuin, het is ook een wetenschappelijk<br />
instituut op het gebied van de<br />
plantensystematiek, met een herbarium,<br />
een uitgebreide bibliotheek en verschillende<br />
publicaties. Een bekende uitgave<br />
van Kew is Curtis’s Botanical Magazine. Dit<br />
tijdschrift bestaat sinds 1787 en is hiermee<br />
het langstlopende botanische tijdschrift<br />
met kleurenillustraties.<br />
Wil je de tuin ontdekken, dan moet je hier<br />
ten minste een dag voor uittrekken. En dan<br />
heb je nog maar een indruk gekregen van<br />
wat er groeit en bloeit en te zien is. Ik heb<br />
Kew Gardens in het voorjaar en in de zomer<br />
bezocht, wel in verschillende jaren. Zeker<br />
als het gaat om wat er buiten groeit en<br />
bloeit, zie je dan twee verschillende tuinen.<br />
Hoogtepunten voor mij waren het bezoek<br />
aan de alpine kas en de ernaast gelegen<br />
rotstuinen en aan de kassencomplexen.<br />
De palmenkas, gebouwd tussen 1844 en<br />
1848, is niet alleen een bezoek waard door<br />
de planten, maar ook door de kas zelf. De<br />
succulentencollectie staat in het in 1987<br />
gebouwde Princess of Wales Conservatory.<br />
Het Princess of Wales Conservatory bestaat<br />
uit 10 verschillende klimaatzones met<br />
bijbehorende collecties. Naast de tropische<br />
planten, orchideeën en vleesetende planten<br />
vind je hier ook de collectie cactussen<br />
en andere succulenten. Net als in andere<br />
tuinen is in de tropische zone ook een<br />
waterpartij aangelegd met de waterlelie<br />
Victoria amazonica.<br />
Afb. 10 (boven): Bloeiende Uncarina grandidieri<br />
in het Princess of Wales Conservatory<br />
Afb. 11 (midden): Bloeiende Cleistocactus<br />
tarijensis<br />
Afb. 12 (onder): Een deel van de cactuscollectie<br />
in Wisley Gardens<br />
Tuin met eigen afrit van de snelweg<br />
Een bezoek aan Wisley Gardens stond al langer<br />
op mijn verlanglijstje, maar was in eerdere<br />
vakanties niet in te passen. In september<br />
2022 was het zover en bezochten we de tuin.<br />
Bijzonder en apart is dat Wisley Gardens een<br />
eigen op- en afrit van de snelweg M25 heeft.<br />
70 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Wisley Gardens is een van de vijf tuinen die<br />
eigendom zijn van de Royal Horticultural<br />
Society (RHS). Velen zien het als de mooiste<br />
RHS-tuin. Of dat zo is, dat weet ik niet.<br />
De RHS-tuinen die ik heb bezocht hebben<br />
ieder hun eigen charme, sfeer en schoonheid.<br />
Mijn vrouw is voorzichtig enthousiast om<br />
tuinen te bezoeken. Ze bekijkt de tuinen als<br />
leek en is niet zo’n plantenfreak als ik ben.<br />
Ze is positief verrast door wat er te zien is<br />
in Wisley Gardens. Zij ziet mooi aangelegde<br />
en afwisselende bloemperken en tuinen die<br />
goed aansluiten bij haar interesses. Zo is<br />
Wisley Gardens ook bedoeld: een tuin die<br />
inspireert. Er zijn borders met gigantische<br />
bloemen tot wilde percelen, rotstuinen,<br />
een boomgaard, een moestuin, etc. De tuin<br />
voelt aan als een zeer grote uitvoering van<br />
wat je zelf als achtertuin zou willen hebben.<br />
Afb. 13: Deel van de vetplantencollectie,<br />
met metershoge euphorbia’s en<br />
yucca’s<br />
We lopen na de ingang naar de ruim 12 meter<br />
hoge kas met drie verschillende klimaatzones:<br />
tropen, subtropen en woestijn. De<br />
succulentencollectie staat voor een groot<br />
deel aangeplant in de volle grond, een deel<br />
met cactussen en een deel met andere<br />
succulenten. De indeling is niet traditioneel<br />
naar type planten of naar groeigebied.<br />
Hoogtepunten in de collectie? Voor mij<br />
zijn dat toch wel de Pachypodium lamerei<br />
planten, de metershoge euphorbia’s en de<br />
mooie uitplanting met cactussen.<br />
We verlaten de kas en lopen door de<br />
meadow (het weiland) met Zuid-Afrikaanse<br />
planten om hierna naar de rotsplanten te<br />
gaan. Het rotsplantengedeelte bestaat uit<br />
een kas en uit een buitengedeelte. In de kas<br />
worden in potten gekweekte planten tentoongesteld.<br />
Stuk voor stuk zijn het mooie<br />
planten, zonder een geknakt blad of een<br />
plekje op het blad. Ze zien er perfect uit. Te<br />
perfect misschien wel.<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
71
We hebben de afgelopen jaren met name<br />
botanische tuinen in het zuiden en midden<br />
van Engeland bezocht. Maar het eiland<br />
aan de andere kant van de Noordzee is<br />
groter en kent meer botanische tuinen,<br />
denk aan die in Edinburgh (Schotland) en<br />
Carmarthenshire (Wales). Met name een<br />
bezoek aan Schotland trekt, niet alleen<br />
vanwege de tuin in Edinburgh, maar ook<br />
door de vele whiskydistilleerderijen die<br />
Schotland kent.<br />
Foto’s van de schrijver<br />
info@bloembol.info<br />
Afb. 14 (boven): Succulenten in potten: mooi en<br />
uitgebalanceerd tentoongesteld<br />
Afb. 15 (midden): Alpine kas met een diversiteit aan<br />
rotsplanten en bolgewassen<br />
Afb. 16 (onder): Bloeiende exemplaren van<br />
Haemanthus coccineus<br />
Afb. 17: Bloeiende exemplaren van<br />
Pachypodium lamerei, met erachter<br />
een meters hoge Alluaudia ascendens<br />
72 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Apache Trail<br />
Henk Ruinaard<br />
In de vijftiger jaren van de vorige eeuw waren verhalen over indianen en cowboys zeer<br />
populair. De boeken van Karl May over Old Shatterhand en Winnetou werden door mij<br />
gretig gelezen en ook de cowboyfilms uit die tijd hadden mijn warme belangstelling.<br />
Mijn eerste cowboyfilm zag ik op een zondagmiddag in een klaslokaal in het derde jaar<br />
van mijn lagere school. De ‘liefde’ voor indianen en cowboys is altijd gebleven. Het was<br />
dan ook voor mij een belevenis om ‘het wilde westen’ in het echt te kunnen bezoeken.<br />
Inmiddels had ik wel geleerd hoe het de indianen is vergaan. Het afnemen van hun<br />
geboortegrond, het wonen in reservaten, de armoede, het alcoholisme en de gokverslaving,<br />
maar ook het zelf runnen van casino’s en exploreren van bezoeken aan hun<br />
reservaten.<br />
De namen van sommige indianenstammen<br />
(‘tribes’) zijn me altijd bijgebleven: de<br />
Apaches, Sioux, Navajos, Comanches en<br />
Cherokees. Namen die ik voor een deel<br />
tegenkwam tijdens mijn reizen door de<br />
zuidelijke staten van de USA, bijvoorbeeld<br />
Canyon de Chelly National Monument, Monument<br />
Valley in de Navajo Nation, en San<br />
Carlos, Globe en Apache Trail, alle drie in of<br />
nabij de Apache Indian Reservations.<br />
Apache Trail<br />
Het historische Apache Trail verbindt Apache<br />
Junction aan de oostkant van Phoenix,<br />
Arizona met het Theodore Roosevelt Lake<br />
ten noordoosten van Phoenix. Het was een<br />
oude postkoetsroute, die genoemd werd<br />
naar de Apache-indianen, die oorspronkelijk<br />
deze route gebruikten om door de<br />
Superstition Mountains te trekken. Tegenwoordig<br />
staat deze route op de kaart als<br />
State Route 88 (SR 88). Deze verbindt Highway<br />
60 (Hwy 60) in Phoenix met SR 188<br />
bij Roosevelt Lake. Een groot deel van de<br />
Apache Trail is onverhard. Het pad slingerde<br />
64 km lang door ruige woestijnbergen<br />
langs het dal van de Salt River. Tegenwoordig<br />
is de rivier op verschillende plaatsen<br />
afgedamd en zijn er diepe meren ontstaan.<br />
Rooseveld Lake, Apache Lake en Canyon<br />
Lake zijn stuwmeren in de Salt River, die<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
dienst doen als waterreservoirs voor de<br />
miljoenenstad Phoenix en het omliggende<br />
gebied (Greater Phoenix Area).<br />
Rijdend over de SR 88 van Phoenix naar<br />
Roosevelt Lake passeer je diverse interessante<br />
plaatsen en uitzichtpunten, zoals Lost<br />
Dutchman Museum, Goldfield Ghost Town,<br />
Lost Dutchman State Park, Canyon Lake<br />
Viewpoint, Tortilla Flat Saloon, Fish Creek<br />
Hill Viewpoint, Fish Creek Bridge, de ruïnes<br />
van de Fish Creek Inn, Lewis & Pranty Creek<br />
Bridge, Apache Lake Viewpoint en ten slotte<br />
Theodore Roosevelt Dam.<br />
Net als op alle wegen in de USA staan er<br />
langs de SR 88 plaatsbepalingsbordjes die<br />
de afstand vanaf het beginpunt in mijlen<br />
aangeven. (Opm.: Wij kennen dat als kilometerpaaltjes<br />
die om de kilometer staan of<br />
hectometerpaaltjes, die om de 100 meter<br />
staan). Het is gebruikelijk bij de reisbeschrijvingen<br />
van cactusonderzoekers om<br />
daarmee ongeveer de plaats aan te geven<br />
waar ze een plant gevonden, verzameld of<br />
gefotografeerd hebben. Bij de SR 88 zijn die<br />
aanduidingen uiteraard aangegeven in mijlen.<br />
Zo ligt bijvoorbeeld Tortilla Flat Saloon<br />
bij ‘Mile 215’ en Fish Creek Hill bij ‘Mile 222’<br />
(afb. 1).<br />
Als we in gedachten een reis maken over<br />
het Apache Trail, met als beginpunt Apache<br />
Junction in Phoenix, beginnen we op<br />
73
het geasfalteerde deel van de SR 88. North<br />
Apache Trail begint officieel op de kruising<br />
met West Apache Trail (Old West Highway).<br />
Zodra we Superstition Boulevard kruisen<br />
komen we in het vrijwel onbebouwde<br />
gedeelte van de stad, zoals bijvoorbeeld<br />
bij Tomahawk Road. Hier treffen we al de<br />
woestijnachtige begroeiing van de ‘Sonoran<br />
Desert’ aan, d.w.z. doornachtige struiken<br />
van ‘creosote bush’ (Larrea tridentata), agaven<br />
en cactussen zoals Carnegiea gigantea<br />
(Saguaro cactus), cylindropuntia’s, mammillaria’s,<br />
opuntia’s, ferocactussen en echinocereussen.<br />
Hier groeien zeer lang bedoornde<br />
groepen van Echinocereus engelmannii<br />
subsp. fasciculatus (afb. 2), die gemakkelijk<br />
aan te zien zijn voor de bekendste echinocereussoort<br />
die we langs de SR 88 kunnen<br />
aantreffen, namelijk Echinocereus bonkerae<br />
subsp. apachensis, vernoemd naar zijn<br />
voorkomen langs Apache Trail.<br />
De eerste 22 mijl (= 35 km), langs de hoge<br />
toppen van de Superstition Mountains,<br />
Lost Dutchman Museum, Gold Field Ghost<br />
Town, Lost Dutchman State Park, Canyon<br />
Lake en Tortilla Flat Saloon, is de weg<br />
geasfalteerd, maar ca. 0,5 km voorbij Mile<br />
220 en ca. 2,6 km voor Fish Creek Hill gaat<br />
de asfaltweg over in een onverharde weg.<br />
Voor personenauto’s is deze weg nog goed<br />
berijdbaar, maar de meeste autoverhuurbedrijven<br />
staan het rijden op onverharde<br />
wegen niet toe. Voor campers wordt verder<br />
rijden over het onverharde deel van de SR<br />
88 sterk afgeraden, vooral omdat na Fish<br />
Creek Hill de weg sterk afdaalt naar Fish<br />
Creek Bridge (afb. 3) en ook nog zeer hobbelig<br />
en smal is.<br />
Afb. 1: ‘Mile 222’<br />
Afb. 2: Echinocereus engelmannii subsp. fasciculatus<br />
langs Tomahawk Road<br />
(7-7-2007)<br />
Afb. 3: Fish Creek Bridge<br />
Afb. 4: Uitzicht op de SR88 en Salt River<br />
Reservoir<br />
74 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Na de afdaling bij de Fish Creek Bridge<br />
passeert de weg na ca. 1,3 km de ‘ruïne’ van<br />
Fish Creek Inn, ca. 400 meter verder wordt<br />
de Lewis & Pranty Creek Bridge gepasseerd<br />
en daarna kronkelt hij verder door<br />
het bergachtige woestijnlandschap. Na<br />
het Apache Lake Vista Point buigt de weg<br />
steeds meer naar de Salt River toe, waarna<br />
de laatste ca. 6 km langs de oever van de<br />
Salt River (afb. 4) lopen. Aan het einde van<br />
de onverharde weg ligt een parkeerplaats<br />
bij de Theodore Roosevelt Dam (afb. 5), een<br />
populaire stopplaats voor ‘bikers’, en vlak<br />
daarna de brug over de Salt River bij het<br />
Roosevelt Lake. Op de T-splitsing van de SR<br />
88 en de SR 188 kun je naar het noordwesten<br />
over SR 188 richting Payson en naar het<br />
zuidoosten richting Globe.<br />
Afb. 5: ‘Bikers’ op parkeerplaats bij Roosevelt<br />
Dam<br />
Afb. 6 (onder): Echinocereus bonkerae<br />
subsp. apachensis op 500 m voor<br />
‘Mile 218’ (1-4-2011)<br />
Echinocereus bonkerae subsp. apachensis<br />
Langs het eerste gedeelte van het Apache<br />
Trail, tussen Tomahawk Road en Tortilla<br />
Flat, heb ik tijdens al mijn bezoeken E. bonkerae<br />
subsp. apachensis niet gevonden. E.<br />
engelmannii subsp. fasciculatus kwam ik wel<br />
vaak tegen.<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
75
Afb. 8: Echinocereus bonkerae subsp. apachensis,<br />
Lewis & Pranty Creek Bridge (22-9-2012)<br />
Foto: Gerhard Böhm<br />
Afb. 9 (onder): Echinocereus bonkerae subsp.<br />
apachensis, typevindplaats bij de ruïnes van<br />
Fish Creek Inn (22-9-2012) Foto: Gerhard Böhm<br />
76 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Pas voorbij Tortilla Flat, bij ‘Mile 218’ zag ik,<br />
op een hoogte van 780 meter, de eerste<br />
groepen van apachensis in 2011 in bloei<br />
staan (afb. 6). Vier mijl verderop, bij Fish<br />
Creek Hill, ligt de vindplaats waarvan vaak<br />
gedacht wordt dat het de typegroeiplaats<br />
van ‘apachensis’ is.<br />
Op het herbariumblad, dat voor de nieuwbeschrijving<br />
van E. apachensis Blum &<br />
Rutow is gebruikt, staat echter in een slecht<br />
leesbaar handschrift als typegroeiplaats<br />
vermeld: “Apache Trail, back of Fish Creek<br />
Inn” (aan de achterkant van Fish Creek Inn).<br />
Dit is de aantekening van de botanicus<br />
Susan Delano McKelvey, die deze plant op<br />
18 februari 1929 verzamelde. Door Wolfgang<br />
Blum en Jürgen Rutow is dit herbariumexemplaar<br />
gebruikt als holotype voor<br />
de nieuwbeschrijving van Echinocereus<br />
apachensis. (Wikipedia: “Het holotype is<br />
het unieke exemplaar of illustratie van een<br />
organisme dat genoemd wordt of aangewezen<br />
wordt in de oorspronkelijke publicatie,<br />
waarin de naam formeel gepubliceerd is”.)<br />
Susan Delano McKelvey was een Amerikaanse<br />
botanicus, die van 1928 tot 1936<br />
meerdere reizen ondernam naar het zuidwesten<br />
van de USA (Schofield 1987).<br />
Afb. 10 (rechtsboven): Echinocereus engelmannii<br />
subsp. fasciculatus, typevindplaats<br />
bij de ruïnes van Fish Creek Inn (22-9-<br />
2012) Foto: Gerhard Böhm<br />
Afb. 11 (rechts midden): Echinocereus<br />
bonkerae subsp. apachensis op de<br />
Flatiron (13-3-2013)<br />
Afb. 12 (rechtsonder): Mammoth Saloon in<br />
Goldfield Ghost Town in 2011<br />
Afb. 7 (onder): Fish Creek Inn in 1909<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
77
Haar tweede reis heeft bijna twee maanden<br />
geduurd (16 januari - 17 maart 1929).<br />
McKelvey verzamelde bijna vijfhonderd<br />
planten in minder dan twee maanden,<br />
waaronder agaven, yucca’s en cactussen.<br />
Echinocereusliefhebbers, die het herbariumblad<br />
goed gelezen hadden, was het al<br />
opgevallen dat niet Fish Creek Hill, maar<br />
Fish Creek Inn de werkelijke typegroeiplaats<br />
van ‘apachensis’ moest zijn. Mogelijk heeft<br />
McKelvey daar destijds overnacht. Tegenwoordig<br />
bestaat Fish Creek Inn niet meer<br />
en zijn er alleen nog maar enkele restanten<br />
te vinden die de naam ‘ruïne’ niet waard<br />
zijn. In 1929 bestond Fish Creek Inn nog wel<br />
en was het een stopplaats voor de postkoets<br />
(afb. 7).<br />
Het is niet helemaal duidelijk waar Susan<br />
McKelvey de herbariumplant van E. apachensis<br />
verzameld heeft. Met ‘‘back of’’<br />
(terug van of achter) wordt waarschijnlijk<br />
bedoeld dat de plant direct achter het nu<br />
niet meer aanwezige gebouw van de ‘Inn’<br />
gevonden is, maar het was mogelijk ook<br />
veel verder daarachter, bijvoorbeeld in de<br />
buurt van Lewis & Pranty Creek Bridge,<br />
waar tegenwoordig nog een flinke populatie<br />
van E. apachensis te vinden is (afb. 8).<br />
In 2009 bracht Alan Zimmerman de rang<br />
van E. apachensis van een zelfstandige soort<br />
terug naar die van een ondersoort van E.<br />
bonkerae en sindsdien heet deze officieel<br />
Echinocereus bonkerae subsp. apachensis<br />
(Blum & Rutow) A.D. Zimmerman (Zimmerman<br />
2009 en Ruinaard 2012).<br />
De Duitse echinocereusliefhebbers Gerhard<br />
& Gisela Böhm bezochten in 2012 de<br />
overblijfselen van Fish Creek Inn. Van de<br />
vele tientallen planten die ze daar fotografeerden<br />
voldeed een groot deel aan de<br />
kenmerken van E. bonkerae subsp. apachensis<br />
(afb. 9), maar zij fotografeerden daar<br />
ook veel planten die meer op E. engelmannii<br />
subsp. fasciculatus lijken (afb. 10). Bij Lewis<br />
& Pranty Creek Bridge vonden zij meestal<br />
planten die voldoen aan de beschrijving<br />
van ‘apachensis’. Die planten lijken meer<br />
op het herbariummateriaal dan de planten<br />
bij Fish Creek Inn. (Opm.: Tegenwoordig<br />
gebruikt men voor de plaatsbepaling op<br />
herbariummateriaal de GPS-coördinaten,<br />
omdat wegen nogal eens verlegd of verkort<br />
78 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
worden, waardoor de oude km-aanduiding<br />
niet meer klopt. In 1929 was er natuurlijk<br />
nog geen GPS). Ook bij Lewis & Pranty<br />
Creek vonden G. & G. Böhm, evenals ondergetekende,<br />
planten die beter voldeden aan<br />
de kenmerken van ‘fasciculatus’. Voorbij<br />
Lewis & Pranty Creek, richting Theodore<br />
Roosevelt Dam groeien langs de weg beide<br />
soorten naast elkaar, maar in de bergen<br />
aan het einde van Apache Trail vonden G. &<br />
G. Böhm alleen nog ‘fasciculatus’.<br />
In de Superstition Mountains, in het Lost<br />
Dutchman State Park, ontdekten zij langs<br />
het ‘Siphon Draw Trail’ en op een vlakke top<br />
met de naam de ‘Flatiron’, een mooie populatie<br />
van geel bedoornde E. bonkerae subsp.<br />
apachensis op een hoogte van 1430 meter<br />
(afb. 11, Böhm 2015, Ruinaard 2017). Deze<br />
planten hebben de 16 ribben en afgeronde<br />
top van de stam die kenmerkend zijn voor<br />
de beide bonkerae ondersoorten, maar ze<br />
hebben daarnaast ook zeer karakteristieke<br />
lange gele gekromde doorns. De ‘apachensis’<br />
van de Flatiron spruit vanuit de basis op<br />
relatief jonge leeftijd, na ca. 6 jaar, en vormt<br />
zodoende grote groepen. Waarschijnlijk ten<br />
gevolge van de geïsoleerde ligging op een<br />
hoogte van 1430 meter komt op de Flatiron<br />
E. engelmannii subsp. fasciculatus niet voor.<br />
Bezienswaardigheden<br />
Vertrekkend vanuit Phoenix, kom je als<br />
eerste bezienswaardigheid het Superstition<br />
Mountain-Lost Dutchman Museum tegen,<br />
met daarbij de Elvis Presley Memorial<br />
Chapel. Hier vind je toeristische informatie<br />
en een uitstalling van ‘historische’ (nep)<br />
gebouwen.<br />
Gold Field Ghost Town is gewijd aan de<br />
goudmijnhistorie en is in feite een grotendeels<br />
nagebouwde verzameling van<br />
gebouwen en machines uit de glorietijd van<br />
de goudkoorts (afb. 12).<br />
Lost Dutchman State Park is een van de<br />
vele natuurparken die de USA rijk is. Zoals<br />
in al die parken is er een grote kampeerplaats<br />
voor tenten en campers met alle benodigde<br />
voorzieningen: aansluitingen voor<br />
water, stroom en riool, toiletgebouwen met<br />
douches en een bezoekerscentrum.<br />
Afb. 14: Dudleya saxosa subsp. collomiae (1-4-2011)<br />
Afb. 15: Een kleine Ferocactus wislizenii en<br />
opuntia (30-4-2005)<br />
Afb. 16: Agave op Fish Creek Hill (1-4-2011)<br />
Afb. 13 (pag. 78): Landschap met saguaro’s<br />
(14-3-2013)<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
79
Het park wordt gedomineerd door de Superstition<br />
Mountains. Het is vooral geliefd<br />
om zijn wandelingen (‘hikes’). Er zijn diverse<br />
wandelroutes (‘trails’) uitgezet. Een daarvan<br />
is het hierboven al genoemde Siphon Draw<br />
Trail.<br />
Bij Canyon Lake View Point heb je een<br />
panoramisch uitzicht over het Canyon Lake<br />
en de daaraan gelegen recreatiehaven. Een<br />
paar meter vanaf de parkeerplaats groeien<br />
daar ook mooie fasciculatus-groepen.<br />
Als je de tocht over de Apache Trail aandurft,<br />
mag je een bezoek aan Tortilla Flat<br />
Saloon niet overslaan. Tegenwoordig is het<br />
een pleisterplaats voor de motorrijders<br />
(‘bikers’), waaronder heel wat ‘Hells Angels’,<br />
en andere toeristen, die in grote aantallen<br />
het pad bevolken. Tortilla Flat Saloon en<br />
het ernaast gelegen Tortilla Flat Hotel zien<br />
eruit als bouwvallen uit de wildwesttijd.<br />
Het interieur van de ‘saloon’ straalt nog de<br />
vergane glorie van die tijd uit. De barkrukken<br />
in de vorm van zadels moeten ervoor<br />
zorgen dat ook de echte ‘cowboys’ zich hier<br />
thuisvoelen. De wanden zijn beplakt met<br />
dollarbiljetten waarop de gulle gevers hun<br />
handtekening gezet hebben. Het feit dat<br />
het bier getapt wordt in een soort jampotten<br />
ter grootte van een bierpul draagt ook<br />
bij aan de oude wildwest-sfeer. Blijkbaar<br />
kunnen de ‘Hells Angels’ dat wel waarderen.<br />
Het Tortilla Flat Hotel is al heel lang niet<br />
meer in gebruik.<br />
Apache Trail ligt midden in het groeigebied<br />
van Carnegiea gigantea beter bekend als<br />
de saguaro. Je vindt die dus overal op de<br />
berghellingen langs de weg en in het Lost<br />
Dutchman State Park (afb. 13). Het groeigebied<br />
van de saguaro strekt zich uit in een<br />
kring van ca. 100 km rondom Phoenix tot in<br />
het noordwesten van Mexico. Het gaat best<br />
goed met de saguaro. Ondanks dat hij erg<br />
langzaam groeit, pas na 70 tot 80 jaar zijn<br />
eerste vertakkingen krijgt en wel 20 meter<br />
hoog kan worden, heb ik ook opvallend<br />
veel jonge planten van een halve tot twee<br />
meter hoogte langs de apachetrail gezien.<br />
Een veel voorkomende gast langs de trail<br />
is ook Cylindropuntia versicolor die hier zijn<br />
fraaie geel- tot oranjekleurige bloemen laat<br />
zien. De cylindropuntia’s hebben ongeveer<br />
hetzelfde verspreidingsgebied als de<br />
saguaro (Ruinaard 2022).<br />
Waarschijnlijk is het minder bekend dat<br />
hier ook een lid van de Crassulaceae te<br />
bewonderen valt, namelijk Dudleya saxosa<br />
subsp. collomiae (afb. 14). Om deze plant te<br />
ontdekken moet je Fish Creek Hill opklimmen<br />
of tot bijna het einde van Apache<br />
Trail doorrijden. Als je goed oplet zie je<br />
hem daar tegen de steile hellingen aan<br />
de rechterkant van de weg. Waarschijnlijk<br />
groeit hij ook wel wat verder van de weg af,<br />
maar dan moet je een flink stuk klimmen<br />
om hem te kunnen vinden. Met iets minder<br />
moeite kun je hier ook Mammillaria grahamii<br />
subsp. grahamii, Ferocactus wislizenii<br />
(afb. 15), Echinocereus engelmannii subsp.<br />
fasciculatus en nog enkele apachensis-groepen<br />
tegenkomen. Tenslotte groeien er<br />
diverse agaven (afb. 16), waaronder Agave<br />
toumeyana, Fouquieria splendens en dasylirions<br />
op heel veel plaatsen langs het Apache<br />
Trail. Variatie genoeg voor een succulentenliefhebber,<br />
en dan mag ik natuurlijk de<br />
overal aanwezige schijfvormige opuntia’s<br />
niet vergeten.<br />
Literatuur<br />
Böhm, G. & G. (2015). Neue Standort von<br />
Echinocereus bonkerae subsp. apachensis?<br />
Echinocereenfreund 28 (2): 55 – 62.<br />
Ruinaard, H. (2012). Echinocereus bonkerae<br />
subsp. apachensis (Blum & Rutow) A. D.<br />
Zimmerman. Echinocereenfreund 25 (3):<br />
108 - 128.<br />
Ruinaard, H. (2017). Een bezoek aan Superstition<br />
Mountains. <strong>Succulenta</strong> 96 (4): 177<br />
- 183.<br />
Ruinaard, H. (2022). Cylindropuntia’s in<br />
Zuidwest-USA. <strong>Succulenta</strong> 101 (5): 217 –<br />
224.<br />
Schofield, E. (1987). “A Life Redeemed:<br />
Susan Delano McKelvey and the Arnold<br />
Arboretum” (PDF). Arnoldia 47 (4): 9 – 23.<br />
Zimmerman, A. (2009). Echinocereus bonkerae<br />
subsp. apachensis (Blum & Rutow)<br />
A. Zimmerman, comb. nov. Haseltonia 15:<br />
120.<br />
80 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Parodia acchillensis –<br />
een nieuwe soort uit Chuquisaca, Bolivia<br />
Lothar Diers en Hansjörg Jucker<br />
Op zijn uitgestrekte voettochten in het gebied ten westen van de Rio Pilcomayo heeft<br />
Hansjörg Jucker interessante nieuwe planten ontdekt. Zoals de onlangs in dit tijdschrift<br />
gepubliceerde Aylostera berchtiana met de variëteit splendida (Diers & Jucker 2022).<br />
Bovendien werd in het verleden reeds Parodia laraputensis afkomstig van de steile berghellingen<br />
boven de Rio Pilcomayo als nieuwe soort beschreven (Diers & Jucker 2015).<br />
Ook van dit geslacht vond Jucker in 2007 twee populaties in de omgeving van Acchilla,<br />
dus veel verder westelijk van de Rio Pilcomayo. Ze werden onder zijn veldnummer HJ<br />
1234 en HJ 1235 geregistreerd.<br />
Uit de op de vindplaats gevonden zaden<br />
werden hier in Europa planten gekweekt<br />
die diepgaand onderzocht en met andere<br />
parodia’s vergeleken werden. Uit deze<br />
onderzoeken werd duidelijk dat het uiterlijk<br />
en de bloemen van de planten van HJ1234<br />
en HJ1235 zich duidelijk onderscheiden<br />
van Parodia laraputensis. Ze laten echter<br />
in enkele kenmerken verbindingen met de<br />
grotere vormengroep van Parodia subterranea<br />
Ritter zien. Deze soort komt in vele<br />
vormen voor in de wijdere omgeving van<br />
Salitre, Caña Cruz en Ingahuasi. Dit is min<br />
of meer ten oosten van Camargo en daarmee<br />
nog verder naar het westen van de Rio<br />
Pilcomayo verwijderd. Onze vergelijkende<br />
onderzoeken hadden tot resultaat dat de<br />
vondsten HJ 1234 en HJ1235 als nieuwe<br />
soort, Parodia acchillensis, te karakteriseren<br />
zijn. De nieuwe soort wordt in de hierna<br />
volgende diagnose met Parodia subterranea<br />
vergeleken.<br />
Diagnose<br />
(kenmerken voor Parodia subterranea<br />
tussen haakjes)<br />
Plantwortel vezelig, nooit penvormig (duidelijk<br />
penvormig); areolen met weinig geelachtig<br />
wolvilt (sterk witwollig); doorns nooit<br />
zwart (vele geheel zwart); middendoorns<br />
naaldvormig, aan de basis tot 0,5 mm<br />
dik (veel dikker, aan de basis tot 1,2 mm<br />
dik, scherp, priemvormig); receptaculum<br />
binnenin wittig-lichtgelig (bleek roodachtig);<br />
met 1-4 borstelharen in de schuboksels<br />
(alleen in de bovenste schuboksels zelden<br />
Afb. 1: Cerro Gallo Orkho; op deze berghellingen<br />
werd Parodia acchillensis HJ 1234<br />
ontdekt.<br />
Foto: Jucker<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
Afb. 2: Parodia acchillensis HJ 1234; planten op<br />
de vindplaats<br />
Foto: Jucker<br />
81
Parodia acchillensis Diers & Jucker sp. nov.<br />
Diagnosis (characteristics of Parodia subterranea in brackets)<br />
Root system fibrous, no tap-root (distinct tap-root); areoles only with some yellowish<br />
woolly felt (with much white woolly felt); spines never black (many entirely black);<br />
central spines rather thin, needle-like, at their base up to 0.5 mm thick (much thicker,<br />
at their base up to 1.2 mm thick, awl-like); receptacle inside whitish to light yellowish<br />
(reddish); in the axils of the receptacle scales 1- 4 bristles (only in the highest scale<br />
axils rarely 1-2 bristles); the outer wall of the testa cells without any cuticular striations<br />
(with distinct cuticular striations).<br />
The plants are growing on mountain slopes east of Acchilla, altitude 2500-2600 m,<br />
province Nor Cinti, Dept. Chuquisaca, Bolivia. Discovered by H. Jucker on 27 November<br />
2007: HJ 1234.<br />
Herbarium material: cultivated plants grown from seed collected in the habitat. Holotype:<br />
HJ1243/1 in LPB; Isotype HJ1234/1 in WU.<br />
1-2 borstelharen); testacellen van de zaden<br />
zonder cuticulaplooien op hun buitenwand<br />
(met duidelijke cuticulaplooien).<br />
De planten groeien tussen gras en lage<br />
struiken op de berghellingen ten oosten<br />
van Acchilla op een hoogte van 2600 - 2700<br />
m, provincie Nor Cinti, Dept . Chuquisaca,<br />
Bolivia. Ontdekt door H. Jucker op 27 november<br />
2007; veldnummer HJ 1234.<br />
Beschrijving<br />
Planten vlakbolvormig tot half bolvormig,<br />
op latere leeftijd slechts weinig gestrekt,<br />
tot 11 cm hoog, tot 9 cm dik, enkel, alleen<br />
spruitend na beschadiging van de schedel,<br />
groen-olijfgroen; schedel iets verdiept, met<br />
weinig wittige wol, door doorns gedeeltelijk<br />
of geheel bedekt. Wortelsysteem vezelig,<br />
sterk vertakt.<br />
Ribben 12 - 18, meestal licht tot sterker<br />
spiraalvormig verlopend, afgerond, in doorsnee<br />
min of meer half ovaal, licht gekerfd;<br />
op halve planthoogte 4 - 8 mm hoog, 8 - 16<br />
mm breed, naar de plantbasis tot 18 mm<br />
verbredend. Areolen licht ovaal, 4 - 6 mm<br />
lang, 3 - 5 mm breed, incidenteel bijna<br />
rond, met gering wittig of lichtgelig wolvilt,<br />
snel kaal wordend; vrije afstand op dezelfde<br />
ribben 3 - 5 mm.<br />
Doorns naaldvormig tot fijn naaldvormig,<br />
wittig, gelig of lichtbruinachtig, alle met<br />
een donkere punt, op latere leeftijd grauwbruinachtig<br />
tot donkerbruinachtig; recht<br />
of iets gebogen, soms heeft een van de<br />
middendoorns een zwak of sterker gehaakte<br />
punt. Middendoorns 1 - 4 (5), als er meer<br />
dan twee zijn min of meer kruisvormig<br />
geordend, 10 - 18 mm lang, de onderste<br />
Afb. 3: Parodia acchillensis HJ 1234; plant met<br />
18 ribben op de vindplaats<br />
Foto: Jucker<br />
Afb. 4: Parodia acchillensis HJ 1234; cultuurplanten,<br />
men herkent de lange gehaakte<br />
middendoorn.<br />
Foto: Diers<br />
82 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
vaak de langste, bij de basis tot 0,5 mm dik.<br />
Randdoorns 9 - 16, min of meer stralend<br />
geordend, of half schuin naar voren gericht,<br />
5 - 13 mm lang, vlak bij de basis 0,2 (0,3)<br />
mm dik.<br />
Bloemen oranjerood tot dieprood, 24 - 28<br />
mm lang, 30 - 40 mm breed.<br />
Pericarpellum gelig of lichtgroenig, 4 mm<br />
lang, 5 - 6 mm breed; schubben puntig<br />
driehoekig, tot 0,5 mm lang en breed, uitlopend<br />
in een 0,3 - 0,5 mm (incidenteel tot<br />
4 mm) lange donkerbruine stekelpunt. In<br />
de schuboksels talrijke witte, witgrauwe of<br />
licht-roodbruine, tot 12 mm lange wolharen<br />
en incidenteel een tot 3 mm lange, donkerbruinige,<br />
stevige borstelhaar.<br />
Receptaculum min of meer breed trechtervormig<br />
tot bijna klokvormig, 7 - 10 mm<br />
lang, boven 12 - 18 mm, onder 4 - 5 mm<br />
breed. De schubben gelig, lichtgroenig of<br />
lichtroodachtig, 0,5 - 7 mm lang met 0,5 - 4<br />
mm lange, vaak bruinachtige stekelpunt;<br />
onderste receptaculumschubben 0,5 mm,<br />
bovenste 2 mm breed. In de schuboksels<br />
talrijke tot 15 mm lange wittige en lichtroodachtige<br />
wolharen en 1 - 4 (tot 10)<br />
mm lange, bruinachtige tot zwartbruine,<br />
scherpe, soms iets gedraaide borstelharen.<br />
Bloemkeel wittig, tot lichtgelig. Nectarkamer<br />
vlak schotelvormig, 1 tot nauwelijks 2<br />
mm hoog, boven 2 - 2,5 mm breed. Nectarklieren<br />
tegen de wand. Overgangsbladeren<br />
8 -10, roodachtig met groenige of donkerrode<br />
middenstreep.<br />
Periantbladeren 30 - 41, in drie kransen;<br />
lang ovaal tot bijna lijnvormig, vaak in een<br />
punt uitlopend, vermiljoen tot dieprood;<br />
buitenste periantbladeren 12 - 14 mm lang<br />
en 2,5 - 4 mm breed; binnenste 10 -14 mm<br />
lang en 2,5 - 3,5 mm breed.<br />
Meeldraden (stamina) 260 - 330, in 8 - 10<br />
spiraalvormige kringen; onderste helmdraden<br />
wittig, naar boven toe gelig; bovenste<br />
helmdraden geheel of nagenoeg<br />
geel; onderste meeldraden 6 - 7 mm lang,<br />
middelste 6 - 8 mm lang, bovenste 4 - 6 mm<br />
lang; de bovenste zijn op of kort onder de<br />
basis van de binnenste periantbladeren<br />
ingeplant. De plaats van inplanting van de<br />
helmdraden van de bovenste rand van de<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
nectarkamer tot de basis van de binnenste<br />
periantbladeren is zonder duidelijke<br />
tussenruimtes. Helmknop geel; 0,7 - 1 mm<br />
lang, ongeveer 0,5 mm breed; het vlak<br />
waarin de helmknoppen zich bevinden is 6<br />
- 8 mm hoog. Meeldraden in de richting van<br />
de stamper gebogen.<br />
Stamper onder wittig, naar boven toe<br />
lichtgeel; 14 - 22 mm lang en ongeveer 1<br />
mm dik. Stempel gelig, zelden lichtgroen,<br />
verdeeld in 6 - 9 licht tot sterk gespreide, 2 -<br />
2,5 mm lange en 0,7 - 0,8 mm dikke, min of<br />
meer cilindervormige, naar de punt toe iets<br />
smallere, gebobbelde lobben, reikend tot<br />
de bovenste helmknoppen of er tot 4 mm<br />
bovenuit stekend.<br />
Vruchtbeginsel min of meer bekervormig,<br />
breed schotelvormig tot iets hartvormig, 2,5<br />
- 3 mm hoog en 2,5 - 5 mm breed, opgevuld<br />
met talrijke 0,5 - 0,6 mm lange en 0,4 - 0,5<br />
mm brede zaadknoppen, die per stuk aan<br />
een tot 1 mm lange, onbehaarde navelstreng<br />
zitten.<br />
Vrucht aanvankelijk zwak lichtgeel of<br />
groenig, tijdens de rijping toenemend<br />
lichtbruin; de vruchtwand wordt hard. Het<br />
bovenste 4,5 - 5,5 mm lange en 5,5 - 8 mm<br />
brede, met wolhaartoefjes dicht omhulde<br />
deel met de daarin liggende zaden laat los<br />
van het onderste, min of meer komvormige<br />
kleinere, op het areool achterblijvende<br />
deel. Ongeveer 4/5 tot 5/6 van de gehele<br />
vrucht behoort tot het bovenste deel dat<br />
zich van het areool losmaakt. Dit van het<br />
areool loslatende vruchtdeel heeft een tot 6<br />
mm grote opening in de bodem. Door deze<br />
grote bodemopening vallen de zaden er<br />
uiteindelijk uit. De 15 - 20 mm lange, ingedroogde<br />
bloemrest blijft aan het bovenste<br />
vruchtdeel zitten. Er zijn 190 - 260 zaden<br />
per vrucht.<br />
Zaden nagenoeg eivormig, bij het basale<br />
hilum-micropylair-gebied (HMR) min of<br />
meer sterk krom afgesneden, 0,9 -1,1 mm<br />
lang (M 30 = 0,96 mm), 0,6 - 0,8 mm breed<br />
(M 30 = 0,71 mm); HMR meestal min of<br />
meer breed ovaal tot onregelmatig ovaal,<br />
vaak aan de zijde waar de navelstreng is<br />
afgebroken duidelijk omhoog gebogen, geheel<br />
bedekt door een gelige tot lichtbruin-<br />
83
Afb. 5: Parodia acchillensis HJ 1234; lengtedoorsnede<br />
van de bloem; lange zwartbruine<br />
borstelharen in de oksels van de middelste en<br />
bovenste receptaculumschubben Foto: Diers<br />
achtige, 0,1 - 0,2 (M 30 = 0,14) mm lange<br />
strophiola; verhouding strophiolalengte tot<br />
zaadlengte bedraagt 0,14. Zoom van het<br />
HMR recht naar beneden aflopend, niet<br />
verdikt en niet naar buiten toe gebogen.<br />
Testa diepzwart, sterk glanzend. Testacellen<br />
meestal isodiametrisch, zelden langwerpig,<br />
duidelijk naar buiten gewelfd (convex tot<br />
half-bolvormig) zonder cuticulaplooien. Alleen<br />
op de celgrenzen (anticlinale wanden)<br />
kunnen plaatselijk enkele kleinere cuticulaplooien<br />
voorkomen. Celgrenzen tussen<br />
de diep tot zeer diep liggende celhoeken<br />
slechts incidenteel goed herkenbaar.<br />
De planten zijn zelfsteriel.<br />
Vindplaats<br />
De planten groeien samen met grassen en<br />
lage struiken in een mistig en vochtig klimaat.<br />
In dezelfde omgeving, ongeveer 5 km<br />
noordelijk van de vindplaats van HJ 1234,<br />
vond Jucker ook parodia’s, die op het oog<br />
dezelfde soort zijn. Ze werden vastgelegd<br />
met zijn veldnummer HJ1235. Ze groeien<br />
op een grotere hoogte van 2900 – 3000<br />
m en hier ten oosten van de noord – zuid<br />
verlopende bergrug. Op hun standplaats<br />
krijgen de planten behoorlijk wat vocht; de<br />
meestal vanuit het oosten komende wolken<br />
veroorzaken hier stijgingsregens.<br />
Discussie<br />
Ook van de planten van deze tweede vindplaats<br />
konden zaden verzameld worden.<br />
De uit deze zaden opgekweekte planten<br />
komen wat betreft uiterlijk, bloemen,<br />
vruchten en zaden overeen met de HJ 1234<br />
Afb. 6: Parodia acchillensis HJ 1234; zijaanzicht<br />
van een bloem bij bijna volledige opening<br />
(anthese). Op het receptaculum groene schubben;<br />
lange donkerbruine borstelharen alleen<br />
in de oksels van de bovenste schubben<br />
Foto: Diers<br />
planten. Ook REM-foto’s van de zaden laten<br />
geen verschillen zien. Daarmee behoren<br />
deze HJ 1235 planten tot de soort Parodia<br />
acchillensis. Reeds in de beschrijving werd<br />
er kort op gewezen dat borstelharen in<br />
de schuboksels op het pericarpellum en<br />
receptaculum kunnen voorkomen. Dit<br />
kenmerk, borstelharen in de schuboksels,<br />
bleek erg variabel. Er zijn bloemen waar<br />
de borstelharen ontbreken in de schuboksels<br />
van het pericarpellum en er weinig<br />
borstelharen zijn in de schuboksels van<br />
het receptaculum, waar ze in de onderste<br />
schuboksels zelfs vaak kunnen ontbreken.<br />
Aan de andere kant zijn er bloemen met<br />
talrijke en bijzonder lange borstelharen in<br />
de schuboksels. Hetzelfde geldt voor de<br />
stekelpunt van de schubben, zowel op het<br />
pericarpellum als receptaculum. Ze kunnen<br />
heel onzichtbaar zijn, maar ook vanwege<br />
hun lengte en kleur erg opvallen.<br />
Bij het vergelijken van Parodia acchillensis<br />
en Parodia laraputensis werden duidelijke<br />
verschillen zichtbaar. Planten van Parodia<br />
laraputensis spruiten erg sterk, het lichaam<br />
is veel kleiner. De bloemen zijn wat betreft<br />
grootte, anatomie en kleur sterk verschillend.<br />
84 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Afb. 7: Op de vindplaats van Parodia acchillensis HJ 1235, kijkrichting naar het oosten<br />
Foto: Jucker<br />
Afb. 8: Parodia acchillensis HJ 1235 in zijn rotsachtige habitat. In de begeleidende vegetatie vindt<br />
men o.a. Echinopsis mamillosa, Cleistocactus spec. en een Puya-soort.<br />
Foto: Jucker<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
85
Hetzelfde geldt voor de zaden; die zijn kleiner<br />
en de cuticulaplooien op de testa zijn<br />
sterk ontwikkeld.<br />
Ook de vergelijking met de verder naar het<br />
noorden groeiende Parodia dorana (Diers<br />
& Jucker 2015) laat duidelijke verschillen<br />
zien. Zo zijn de planten van Parodia dorana<br />
groter, ze hebben meer ribben en de<br />
bloemkleur is geel. De zaden vertonen op<br />
de testacellen duidelijk herkenbare cuticulaplooien.<br />
De verschillen tussen Parodia<br />
acchillensis en Parodia juckeri (Diers 2014)<br />
en de variëteiten Parodia juckeri var. australis<br />
en Parodia juckeri var. borealis (Diers<br />
& Jucker 2017) zijn duidelijk, want genoemde<br />
variëteiten groeien niet solitair, zoals<br />
Parodia acchillensis, maar vormen op latere<br />
leeftijd zijscheuten aan de basis. Exemplaren<br />
van de hier beschreven soort hebben<br />
altijd kortere doorns dan Parodia juckeri en<br />
haar variëteiten. Bovendien is er een duidelijk<br />
verschil in bloemkleur; bij Parodia juckeri<br />
is deze steeds geel in tegenstelling tot de<br />
rode bloemen van Parodia acchillensis.<br />
In de diagnose werden de verschillen<br />
tussen Parodia acchillensis en Parodia subterranea<br />
aangegeven. In de verschillende<br />
onderzoeken werd zowel op het vermeerderingsmateriaal<br />
van Ritter-planten (FR 731,<br />
Salitre) als op het originele materiaal van<br />
Lau (L 914, Salitre) en WR 634 (San Pedro –<br />
Culpina) teruggegrepen. Van elke herkomst<br />
werden bloemen van meerdere planten<br />
onderzocht. Zoals reeds door Ritter duidelijk<br />
werd gemaakt, is de witwollige schedel<br />
kenmerkend voor Parodia subterranea<br />
(Ritter 1980). Dit wordt veroorzaakt door de<br />
sterk witwollige areolen in het schedelgebied<br />
(afb. 18). De foto laat ook duidelijk de<br />
zwarte doorns en de dikte van de middendoorns<br />
in het onderste deel zien. Daar kan<br />
de dikte van deze zwarte middendoorns 1,2<br />
mm zijn. Ritter beschreef deze doorns als<br />
priemend. Zulke areolen en doorns zien we<br />
bij Parodia acchillensis niet. De zaadgrootte<br />
van HJ 1234, HJ 1235 en WR 634 zijn binnen<br />
de respectievelijke variatiebreedtes vrijwel<br />
gelijk, ook de strophiolalengte.<br />
10<br />
9<br />
11<br />
Rasterelektronenmicroscopische (REM) opnamen van de zaden van Parodia acchillensis<br />
Afb. 9: Zijaanzicht van het zaad; aan de basis de eentoppige strophiola die vooral rondom de<br />
micropyle (links) goed is ontwikkeld<br />
Afb. 10: Detail van de testa in zijaanzicht; de buitenwand van de overwegend isodiametrische<br />
cellen zijn duidelijk naar buiten gewelfd, convex tot halfbolvormig.<br />
Afb. 11: Detail van de testa in zijaanzicht; cuticulaplooien op de buitenwanden ontbreken<br />
volledig; ze zijn alleen op de celgrenzen zwak ontwikkeld.<br />
86 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Duidelijke verschillen zien we bij de morfologie<br />
van de zaden. Zo is bij de zaden van<br />
Parodia subterranea een duidelijke cuticulaplooiing<br />
op het gehele oppervlak van de<br />
testacellen herkenbaar (afb. 13 en afb. 14).<br />
Deze plooiing ontbreekt bij Parodia acchillensis<br />
volledig (afb. 11).<br />
Samenvattend kan men uit onze onderzoeken<br />
concluderen dat het terecht is dat de<br />
parodia met de verzamelnummers HJ 1234<br />
en HJ1235 op basis van haar kenmerken en<br />
combinatie van kenmerken als een nieuwe<br />
soort vastgelegd wordt: Parodia acchillensis.<br />
Etymologie<br />
De soort is vernoemd naar de nederzetting<br />
Acchilla, die ten westen van de vindplaatsen<br />
ligt. Er zijn landkaarten waarop de<br />
naam van de genoemde plaats als “Ajchilla”<br />
geschreven wordt.<br />
Dankzegging<br />
Albert Hofman wordt hartelijk bedankt voor<br />
de vriendelijkheid de vertaling op zich te<br />
nemen.<br />
12<br />
13<br />
14<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
15<br />
15<br />
Rasterelektronenmicroscopische (REM) opnamen<br />
van de zaden van Parodia subterranea<br />
WR 634<br />
Afb.12: Detail van het zijaanzicht; de buitenwanden<br />
van de overwegend langgerekte<br />
testacellen zijn duidelijk naar<br />
buiten gewelfd, convex tot halfbolvormig.<br />
Afb. 13: Detail van het zijaanzicht met isodiametrische<br />
en langgerekte testacellen.<br />
Zwakke maar duidelijke cuticulaplooien<br />
bedekken de gehele buitenwand<br />
van de testacellen.<br />
Afb. 14: Detail van het zijaanzicht met langgerekte<br />
testacellen. De cuticulaplooien<br />
bedekken niet alleen de naar buiten<br />
gewelfde buitenwand maar zetten zich<br />
voort over de celgrenzen (anticlinale<br />
wanden).<br />
Afb. 15: Zijaanzicht van het zaad met een vooral<br />
rondom de micropyle (links) goed<br />
ontwikkelde eentoppige strophiola<br />
87
Summary<br />
Parodia acchillensis is described here as a<br />
new species. The plants are growing on<br />
mountain slopes east of Acchilla, province<br />
Nor Cinti, Departamento Chuquisaca,<br />
Bolivia. These self-sterile plants are distinguished<br />
from Parodia subterranea Ritter by<br />
a fibrous root system, no tap-root, areoles<br />
with only some short yellowish woolly felt<br />
instead of much longer whitish woolly<br />
felt, spines never black, rather thin central<br />
spines, receptacle wall whitish to light<br />
yellowish on the inside, 1 - 4 strong bristles<br />
in the axils of the receptacle scales, testa<br />
surface without cuticular striations.<br />
Zusammenfassung<br />
Die hier erstbeschriebene Parodia acchillensis<br />
stammt aus den Bergen östlich von<br />
Achilla, Province Nor Cinti, Departamento<br />
Chuquisaca, Bolivien. Sie unterscheidet sich<br />
von Parodia subterranea Ritter durch das<br />
Vorhandensein von einem Fasernwurzelsystem,<br />
keine Rübenwurzel, nur wenig und<br />
kurzen gelblichen Areolenwollfilz anstatt<br />
viel und langem weißem Areolenfilz, das<br />
Fehlen von vollkommen schwarzen Dornen,<br />
bedeutend dünnere Mitteldornen, Vorhandensein<br />
von 1 - 4 derben Borsten in<br />
den Schuppenachseln am Receptaculum,<br />
Fehlen von Cuticularfältung auf den Außenwänden<br />
der Testazellen.<br />
Verklaring van enkele botanische<br />
termen<br />
Anticlinale wand = dwarswand<br />
Cuticula = waslaagje op de zaadhuid ter<br />
bescherming tegen uitdroging<br />
HMR = hilum-micropylar region, Engelse<br />
term voor het basale deel van de zaadkorrel<br />
waar het hilum (litteken waar de<br />
navelstreng is afgebroken) en de micropyle<br />
(restant van de opening waar de<br />
pollenkorrel naar binnen is gegroeid)<br />
naast elkaar gelegen zijn<br />
Isodiametrisch = min of meer even lang als<br />
breed<br />
Periantblad = bloemblad<br />
Pericarpellum = onderste deel van de<br />
bloem met vruchtbeginsel<br />
Receptaculum = bloembuis<br />
Strophiola = zaadaanhangsel gevormd uit<br />
weefsel van de navelstreng, meestal een<br />
lokmiddel voor mieren om de zaden te<br />
verspreiden.<br />
Testa = buitenste cellaag van de zaadkorrel<br />
Afb. 16: Parodia acchillensis HJ 1235 op de<br />
vindplaats<br />
Foto: Jucker<br />
Afb. 17: Parodia acchillensis HJ 1235; cultuurplant<br />
met slechts één middendoorn,<br />
waarvan de punt duidelijk haakvormig<br />
gekromd is.<br />
Foto: Jucker<br />
88 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Literatuur<br />
Diers, L. (2014). Parodia juckeri spec. nov.,<br />
<strong>Succulenta</strong> 93(3): 108 - 117.<br />
Diers, L. & Jucker, H. (2015). Parodia laraputensis<br />
spec. nov., <strong>Succulenta</strong> 94(3): 116<br />
- 124.<br />
Diers, L. & Jucker, H. (2016). Parodia dorana<br />
spec. nov., <strong>Succulenta</strong> 95(3): 116 - 126.<br />
Diers, L. & Jucker, H. (2017). Parodia juckeri<br />
var. australis var. nov. en Parodia juckeri<br />
var. borealis var. nov., <strong>Succulenta</strong> 96(4): 157<br />
- 170.<br />
Diers, L. & Jucker, H. (2022). Aylostera<br />
berchtiana sp. nov. en Aylostera berchtiana<br />
var. splendida var. nov., <strong>Succulenta</strong> 101(4):<br />
172 - 185.<br />
Ritter, F. (1980). Parodia subterranea, in:<br />
Kakteen in Südamerika, Band. 2: 531 - 532.<br />
Eigen uitgave.<br />
Prof. Dr. L. Diers, Universität Köln<br />
c/o Brunnenstr. 60<br />
D 53474 Bad Neuenahr – Ahrweiler<br />
Hansjörg Jucker<br />
Irchelstrasse 22<br />
CH 8428 Teufen<br />
Afb. 18: Parodia subterranea WR 634; zijkant van de schedel en bloem in beginnende anthese.<br />
Zo worden de lange zwarte tot lichtbruine borstelharen in de oksels van de bovenste<br />
roodachtige schubben herkenbaar. Dit is een zeldzaam geval van een bloem met borstelharen<br />
in de schuboksels. Voor Parodia subterranea zijn o.a. dichte witwollige areolen in<br />
het schedelgebied en bruinzwarte tot zwarte middendoorns kenmerkend.<br />
Foto: Diers<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
89
SUCCULENTENNIEUWTJES<br />
Wolter ten Hoeve<br />
In het nummer van oktober 2022 (KuaS 73-<br />
10) schrijft Thomas Brand over zijn bloeiende<br />
Pachypodium brevicaule, een plant die hij uit<br />
een opgedoekte verzameling verkreeg. De<br />
bleekgele bloemen duiden erop dat het de<br />
ondersoort leucoxanthum betreft. Holger Wittner<br />
geeft zijn cultuurervaringen met Matucana<br />
formosa subsp. klopfensteinii weer. Hij kweekt<br />
deze ondersoort in een volledig mineraal<br />
substraat. Dat heeft een positief effect op de<br />
koudegevoeligheid en op de wortelvorming,<br />
daarnaast vindt ongedierte zo’n substraat<br />
minder plezierig dan een substraat dat humus<br />
bevat. Oldrich Chloupek heeft voor dubbele<br />
huisvesting in een pot gezorgd: de hangcactus<br />
Mammillaria matudae groeit vanuit de onderkant<br />
van de pot, terwijl bovenop jonge Strombocactus<br />
disciformis en Turbinicarpus alonsoi<br />
groeien. Überlingen aan het Bodenmeer heeft<br />
ruim 100 jaar een groot aantal cactussen<br />
in de stadstuin gehad. Deze collectie moest<br />
twee keer per jaar verhuisd worden. Aan die<br />
kostbare verhuizingen is een einde gekomen,<br />
want de succulenten staan nu permanent in<br />
een fraai ogende kas van 30 x 20 x 10 meter,<br />
aldus het verhaal van Sabine Phillipp.<br />
De ruimte van de Karteikarten is gewijd aan<br />
Tephrocactus alexanderi en Salmonopuntia<br />
salmiana. Manfred Hartl wijst op het kleurverschil<br />
in de bedoorning van Denmoza rhodacantha:<br />
zowel licht- als donkergekleurde planten<br />
komen in de natuur naast elkaar voor. Hardy<br />
Hübener bericht over zijn Agave ’Bloodspot’<br />
die tot bloei kwam. Gerhard Dickneite heeft<br />
de Colca Canyon in Peru bezocht. Bij Cruz del<br />
Condor vond hij bloeiende Austrocylindropuntia<br />
subulata subsp. exaltata, Airampoa soehrensii<br />
en Cumulopuntia corotilla.<br />
In het novembernummer van Kakteen und<br />
andere Sukkulenten (73-11) focust Wolfgang<br />
Papsch op de Argentijnse reus Leucostele terscheckii,<br />
die in de natuur niet over het hoofd<br />
te zien is. Papsch benoemt alle plekken waar<br />
hij deze meer dan 10 meter hoog wordende<br />
cactus aangetroffen heeft. In november vond<br />
hij talrijke bloeiende exemplaren (grote witte<br />
bloemen). Julia Froelicher toont haar Euphorbia<br />
platyclada, die zij al drie jaar in haar kas<br />
achteloos bij 3 – 5 °C overwinterde. Deze euforbia,<br />
met Madagaskar als thuisland, is dus<br />
veel minder gevoelig voor kou dan verwacht.<br />
Smith en Figueiredo presenteren Kalanchoe<br />
beharensis ‘Pixel’, een vorm van beharensis die<br />
klein blijft. Vit Zavadil bericht dat hij Pterocactus<br />
valentinii gevonden heeft bij Las Plumas,<br />
ver verwijderd van de tot nu toe bekende<br />
locaties van deze soort. In de Karteikarten<br />
worden Echinocereus armatus en Echinocereus<br />
fobeanus afgebeeld en besproken. Ingo Bartels<br />
vestigt de aandacht op zijn Senecio stapeliiformis,<br />
die hij als overgebleven lelijk eendje<br />
meegenomen had na een verloting. De bloei<br />
die in het voorjaar geproduceerd werd vond<br />
hij indrukwekkend. Cremnocereus albipilosus in<br />
de natuur aanschouwen, dat was het doel van<br />
Albert Škrovan. Zijn tweede poging om deze<br />
in 2017 beschreven cactus te vinden was succesvol.<br />
Elisabeth en Norbert Sarnes laten zien<br />
dat je je planten mooi kunt presenteren door<br />
ze in speciale potten te plaatsen.<br />
Het eveneens Duitstalige Mammillaria (46-3)<br />
opent met een bijdrage van Erich Schrempf<br />
over een exemplaar van Mammillaria albiflora<br />
dat al vele jaren als cristaat groeit.<br />
Holger Rudzinski vestigt de aandacht op de<br />
nieuwste indeling der cactussen, die sterk op<br />
fylogenetische eigenschappen is gebaseerd.<br />
In deze dynamische indeling worden meer<br />
dan 22000 namen behandeld. Gebaseerd op<br />
recent onderzoek is het geslacht Cochemiea<br />
weer nieuw leven ingeblazen en zijn ettelijke<br />
mammillaria’s naar de cochemiea’s overgeheveld.<br />
De botanische tuin van Metztitlán<br />
is in 2019 door Klaus Rebmann bezocht. Hij<br />
toont de daar aanwezige, lokale cactussen.<br />
Ook Claus Schlimper schrijft over de cactussen<br />
in deze tuin, maar hier betrof het een<br />
bezoek in 2009. Jonathan Mohl bericht over<br />
90 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
de variabiliteit van M. rekoi. Hij heeft deze<br />
soort op diverse plekken in de staat Oaxaca<br />
aangetroffen. Tom Twijnstra toont het grote<br />
onderscheid tussen twee in zijn verzameling<br />
groeiende exemplaren van M. candida var.<br />
estanzuelensis Rep 1206. Wolfgang John heeft<br />
zelf gezaaide exemplaren van M. amajacensis<br />
en M. atarjeaensis n.n. in zijn verzameling.<br />
Hij ziet overeenkomsten van M. amajacensis<br />
met M. orcuttii en van M. atarjeaensis met M.<br />
bravoae. Othmar Appenzeller brengt weer<br />
een aantal vermeldenswaardige belevenissen,<br />
die uit de aantekeningen van Reppenhagen<br />
naar voren komen. Zo werd het gezelschap<br />
van Reppenhagen vlak bij de Amerikaanse<br />
grens geconfronteerd met vier bewapende<br />
mannen, die dachten dat ze Amerikanen voor<br />
zich hadden. Op een rijtje gezet worden, de<br />
geweren op je gericht krijgen, dat maakt erg<br />
bang. Het toverwoord voor de vrijlating bleek<br />
‘alemanes’ (Duitsers) te zijn. De reis mocht<br />
daarna vervolgd worden. Bij een andere gelegenheid<br />
was Reppenhagen pas aan het eind<br />
van de middag met Alfred Lau de Cerro Bernal<br />
opgeklauterd om M. anniana te zoeken.<br />
De terugtocht vond in het donker plaats en de<br />
auto werd pas na middernacht bereikt. Verder<br />
viel het Reppenhagen in 1980 al op hoeveel<br />
cactusbestanden door diervraat te gronde<br />
gingen.<br />
In Kaktusy staan artikelen van Jan Hadrava<br />
over Coryphantha sulcata in Texas (de auteur<br />
vermoedt dat jonge sulcata’s hier meermaals<br />
aangezien zijn voor escobaria’s), van Rudolf<br />
Slaba over Sulcorebutia pirhuaniensis (waarvan<br />
een nieuwe locatie ontdekt werd), van<br />
Miroslav Halfar over Discocactus prominentigibbus<br />
(in de natuur gevonden), van Ivana en<br />
Jiří Jandovi over Euphorbia canariensis (op de<br />
Canarische eilanden), van Jaroslav Vích over<br />
Wigginsia aff. sellowii (ten noorden van Tacuarembó<br />
in Uruguay) en van Libor Kunte over<br />
Cereus phatnospermus (in de natuur tegen het<br />
lijf gelopen).<br />
Het thema van een Duitstalige, zeer lezenswaardige<br />
special van Kaktusy (2022-special/2)<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
gaat over Discocactus zehntneri. De auteur,<br />
Miroslav Halfar, behandelt alle ondersoorten<br />
en beschrijft hoe en waar hij deze disco’s in<br />
de natuur vond. Met een drone kon zelfs een<br />
populatie gevonden worden! Over het kweken<br />
van deze cactussen geeft hij nuttige aanwijzingen.<br />
Piante Grasse (42-3) begint met een artikel<br />
van Klaus Rebmann over locaties van Mammillaria<br />
geminata in de Mexicaanse staat Puebla.<br />
Hij vergelijkt de planten van deze locaties met<br />
de planten van dezelfde soort die zich 170 km<br />
verderop bevinden en probeert een verklaring<br />
te geven voor de leemte tussen deze twee<br />
groeigebieden. Emilio Capacci heeft zijn blik<br />
gericht op Pachycormus discolor, een succulent<br />
die boomachtige proporties aan kan nemen,<br />
maar in een kas gekweekt kan worden. Massimo<br />
Afferni ontving in 2010 een euforbia.<br />
Pas na 12 jaar kon hij de plant identificeren,<br />
dankzij de bloemen die zich vormden: Euphorbia<br />
erythraea. Lorenzo Stocco presenteert<br />
twee nieuwe lithops-cultivars, namelijk Lithops<br />
bromfieldii ‘Desert River’ en Lithops hookeri<br />
‘Red Planet’. Mario Cecarini bespreekt de mogelijkheden<br />
om succulenten te vermeerderen<br />
via stekken, enten en in-vitromethoden. De<br />
bijdrage van Franco Rosso gaat over het Europees<br />
plantenpaspoort.<br />
Het tweetalige Avonia (40-2), hét blad voor de<br />
vetplantenliefhebber, bevat weer een aantal<br />
fraai uitgevoerde bijdragen. Het artikel van<br />
Paolo Borghi over Adromischus marianiae en<br />
haar vormen beslaat maar liefst 30 pagina’s.<br />
De natuurlijke vormen, dus niet de talrijke in<br />
cultuur gekweekte hybriden, worden in woord<br />
en beeld naar voren gebracht. In totaal komen<br />
12 vormen aan bod, waaronder Adromischus<br />
marianiae ‘alveolatus’, ‘blosianus’, herrei’, ‘Little<br />
Spheroid’ en ‘Tanqua’ om een aantal te noemen.<br />
Van elke vorm worden meerdere afbeeldingen<br />
getoond, zodat de variatiebreedte duidelijk<br />
zichtbaar is. Michael Greulich verhaalt<br />
91
over een bezoek aan een locatie van Agave<br />
geminiflora bij de Río Chico in de omgeving<br />
van de Mexicaanse stad Guadalajara. In de<br />
Italiaanse Apennijnen groeit Sempervivum riccii.<br />
Mariangela Costanzo wijdt enkele pagina’s<br />
aan deze soort en aan de natuurhybride S. ×<br />
luisae, die soms ontstaat als beide ouders, S.<br />
riccii en S. arachnoideum, naast elkaar voorkomen.<br />
Massimo Afferni gaat in op de classificatie<br />
van het geslacht Petrosedum, een geslacht<br />
dat vroeger als de serie Rupestria van het<br />
geslacht Sedum door het leven ging. Fifi Gunarto<br />
stelt Sansevieria spec. ‘Mukombego’ voor,<br />
een waarschijnlijk nieuwe soort met heerlijk<br />
geurende bloemen. Soumen Aditya heeft<br />
Euphorbia decaryi en E. spirosticha met elkaar<br />
gekruist. Het resultaat daarvan, E. decaryi<br />
‘Jorg’, wordt voorgesteld. Christoph Schröder<br />
geeft een levensbeschrijving van Josef Georg<br />
Brunnthaler. Wolfgang Ewest schildert een<br />
portret van Aloe praetermissa, een uit Oman<br />
afkomstige aloë die bij ons vooral in voor- en<br />
najaar groeit.<br />
In Avonia (40-3) vertelt Jean-Philippe Castillon<br />
over zijn exploraties van het Saronara-massief,<br />
een klein en amper onderzocht berggebied<br />
op Madagaskar. Dit gebied is rijk aan<br />
aloë’s, waarvan de auteur een tiental nader<br />
belicht. Ook enkele andere succulenten worden<br />
getoond. Een poging om Aloe silicicola te<br />
vinden had geen succes, omdat het zoekgebied<br />
vanwege een lokaal conflict niet toegankelijk<br />
was. Jörg Ettelt heeft 10 jaar geleden een<br />
rondrit gemaakt over het schiereiland in de<br />
omgeving van Kaapstad. Daar vond hij in het<br />
struikgewas, dankzij de relatief grote oranje<br />
bloemen, Tylecodon grandiflorus. Harald Jainta<br />
viert de honderdste geboortedag van de in<br />
2018 overleden Desmond Cole, de lithopsspecialist,<br />
met een biografisch artikel over<br />
hem en zijn vrouw Naureen. Elvia Speranza<br />
en Moreno Centa berichten over Echeveria<br />
cuscoensis, die zij in Peru aantroffen bij het<br />
plaatsje Pisaq (omgeving van Cuzco). Bernd<br />
Schlosser stelt Lithops lesliei subsp. lesliei var.<br />
venteri (maraisii) ‘Citrina’ voor, een vorm met<br />
een geelgroene kleurstelling. Maikel Gaitkoski<br />
gaat in op de klimatologische aspecten bij de<br />
verbreiding van stapelia-achtigen en de impact<br />
van die aspecten op het kweken van deze<br />
succulenten. Bij dat kweken moet rekening<br />
gehouden worden met de omstandigheden<br />
op de natuurlijke groeiplaats. Marco Cristini<br />
analyseert de achteruitgang van de Europese<br />
succulentenverenigingen. Hij ziet hierin een<br />
weerspiegeling van de achteruitgang bij traditionele<br />
politieke partijen en suggereert dat<br />
één overkoepelende Europese vereniging een<br />
alternatief voor nationale clubs zou kunnen<br />
zijn. De overwintering van succulenten is vaak<br />
problematisch, mede door een gebrek aan<br />
licht. Fabian Mendel promoot het gebruik van<br />
speciale led-lampen gedurende de rustperiode.<br />
Waltraud en Bernd Keller schrijven over<br />
hun wederwaardigheden met een cristaat van<br />
Euphorbia susannae.<br />
Cactus World (40-3) vangt aan met een<br />
verslag van een reis die Keith Green in het<br />
voorjaar van 2022 maakte door Zuid-Afrika.<br />
Het bezoek aan diverse lithops-locaties stond<br />
op het programma en in de meeste gevallen<br />
werden de plantjes ook gevonden, sommige<br />
zelfs in bloei. Zlatko Janeba stelt weer een van<br />
zijn favorieten voor: Eriosyce strausii ‘multicolorispina’,<br />
een vorm van strausii met grote<br />
variatie in de kleur van de bedoorning. Federico<br />
Centenari komt met een flinke lijst van<br />
cactus- en succulentensoorten, die naast de<br />
officiële naam een huis-tuin-en-keukennaam<br />
hebben. Bij Colin Walker kwam Aloe palmiformis<br />
voor het eerst in bloei. Dat was genoeg<br />
reden voor hem om over de geschiedenis van<br />
deze door Welwitsch in Angola ontdekte soort<br />
te schrijven. Van 1777 tot 1788 was er een<br />
Spaanse botanische expeditie in Peru. De verslagen<br />
die uit die reis voortgekomen zijn, en<br />
latere bewerkingen, worden door Julian Shaw<br />
van een toelichting voorzien. Die toelichting<br />
betreft 16 oude tekeningen van cactussen,<br />
waar een naam bij geplaatst kon worden, en<br />
ettelijke namen van succulenten. De conclusie<br />
van Shaw is dat enkele oude namen, namelijk<br />
Sedum ccallu en Urtica globifolia, geldige<br />
plantbeschrijvingen betreffen. Les Pearcy<br />
presenteert een nieuwe haworthia-hybride,<br />
Haworthia ‘Bill Keen’. Deze door Gerhard Marx<br />
92 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
vanuit andere hybriden gekweekte haworthia<br />
eert de in 2021 overleden Bill Keen, die binnen<br />
de Engelse cactuswereld op bestuurlijk<br />
gebied zeer lang actief geweest is. Hoewel<br />
John Skrypniuk niet over een kas (greenhouse)<br />
beschikt, wordt de rubriek ‘In my greenhouse’<br />
toch door hem gevuld. Zijn uitgebreide, zeer<br />
gemengde verzameling bevindt zich overal<br />
om en in zijn huis. Een nieuwe, redelijk in<br />
omloop zijnde sansevieria wordt door Robert<br />
Webb en Leonard Newton voorgesteld. Het<br />
is Sansevieria disticha, die in 1985 door Lavranos<br />
in zuidelijk Somalië gevonden werd en<br />
het nummer Lav 23154 kreeg. Deze nieuwe<br />
soort is ook verspreid als ISI 96-57 en kreeg<br />
labels als Sansevieria ‘Warshiik’ en Sansevieria<br />
‘Dwarf Samurai’. Graham Charles portretteert<br />
Matucana klopfensteinii, een vrij nieuwe soort.<br />
John Pilbeam is toe aan zijn laatste dozijn<br />
echeveria’s. Tot die set behoren o.a. Echeveria<br />
purpusorum, E. tolimanensis, E. turgida en E.<br />
colorata. Een korte bijdrage over een klein<br />
blijvende succulent komt op het conto van<br />
Colin Walker: Monanthes polyphylla subsp.<br />
polyphylla. George Thomson is in de geschiedenis<br />
van Rhodiola rosea gedoken. In zijn<br />
artikel verwoordt hij zijn bevindingen en geeft<br />
hij verdere informatie over deze succulent.<br />
Een stapelia van Colin Walker heeft er 42 jaar<br />
over gedaan, maar in 2021 was het eindelijk<br />
zover: zijn Stapelia leendertziae produceerde<br />
een bloem. Deze stapelia heeft zeer karakteristieke,<br />
klokvormige bloemen en is in de<br />
natuur nog niet vaak gevonden. In het zuiden<br />
van Spanje, 45 km ten noorden van Marbella,<br />
bevindt zich een mooie botanische tuin. Ray<br />
Stephenson doet verslag van zijn bezoek aan<br />
deze tuin die ‘Mora i Bravard’ heet.<br />
Het Amerikaanse Cactus and Succulent Journal<br />
(94-2) trapt af met de jaarlijkse International<br />
Succulent Introductions, planten die door<br />
de Huntington Botanical Gardens opgekweekt<br />
zijn. Het betreft, naast enkele cactussen,<br />
vooral vetplanten. Deze worden in woord<br />
en beeld voorgesteld. Barcenas, Aguilar en<br />
Montoya laten de schade zien die verwilderde<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
ezels en geiten aan de succulentenpopulatie in<br />
een bepaald gebied van de Mexicaanse staat<br />
Querétaro toebrengen. Onder andere Astrophytum<br />
ornatum, Echinocactus platyacanthus,<br />
Dasylirion longissimum, hechtia’s en opuntia’s<br />
blijken op het menu van deze dieren te staan.<br />
Tony Avent schrijft over magnifieke mangaves,<br />
kruisingen tussen agaves en manfreda’s. De<br />
geschiedenis van dit hybride geslacht ×Mangave,<br />
van de toevallige ontdekking bij Yucca<br />
Do Nursery tot de verdere ontwikkeling van<br />
talrijke vormen bij Walters Gardens, wordt<br />
door hem belicht. Een in memoriam voor<br />
Eddie Esteves Pereira komt van de hand van<br />
Pierre Braun, die meer dan 40 jaar een goede<br />
vriend en reisgenoot was. De talrijke planten<br />
die de naam van de overledene in zich hebben<br />
getuigen van het belang van Eddie voor de succulentenwereld.<br />
Brian Kemble plaatst Fouquieria<br />
shrevei in het middelpunt, een succulent<br />
met een vrij klein verspreidingsgebied. Fred<br />
Kattermann gaat terug in de tijd met deel 2<br />
van zijn reis door Peru in 1985. Hij beschrijft de<br />
route en de cactussen die onderweg gevonden<br />
werden.<br />
In het volgende nummer van Cactus and<br />
Succulent Journal (94-3) presenteren auteurs<br />
Starr, Davis en García een nieuwe agave,<br />
Agave salomonii. Deze agave werd in Oaxaca<br />
aangetroffen op rotsen van kalksteen. Morfologisch<br />
gezien lijkt A. salomonii op A mitis en A.<br />
chiapensis. In het noordwesten van Amerika<br />
bij Tacoma (omgeving van Seattle) bevindt<br />
zich een dierentuin met een grote botanische<br />
collectie. Daarover bericht Bryan Jones. In die<br />
collectie zijn talrijke succulenten en xerofyten<br />
vertegenwoordigd, die het in dit mediterraan<br />
aandoend klimaat bijzonder goed doen. Omdat<br />
er ’s winters in Tacoma veel regen valt is een<br />
goede drainage essentieel voor de succulenten.<br />
Ron Parker heeft uitgebreid rondgezworven in<br />
Red Rock Country in Arizona. Hij rapporteert<br />
vooral over de agaves die hij in de omgeving<br />
van archeologische plekken aantrof, waaronder<br />
Agave phillipsiana en A. verdensis. Twee nieuwe<br />
sansevieria’s kunnen op het conto van Robert<br />
Webb en Leonard Newton bijgeschreven<br />
worden. Zij beschrijven Sansevieria butleri en S.<br />
malabensis. Beide soorten komen voor in het<br />
93
Colofon<br />
Tijdschrift <strong>Succulenta</strong><br />
http://www.succulenta.nl<br />
E-mail: info@succulenta.nl<br />
Auteursrecht<br />
Gehele of gedeeltelijke overname<br />
van artikelen is alleen toegestaan<br />
na verkregen toestemming van<br />
de auteur/illustrator en met een<br />
duidelijke bronvermelding<br />
Redactiesecretariaat<br />
Riet Maessen<br />
Weezenhof 1232<br />
6536 EZ Nijmegen<br />
E-mail: redactie@succulenta.nl<br />
Hoofdredacteur<br />
- vacant<br />
Redactie<br />
Rob Bregman<br />
E-mail: r.bregman@contact.uva.nl<br />
Wolter ten Hoeve<br />
E-mail: tenho11@hetnet.nl<br />
Henk Ruinaard<br />
E-mail: redacteur3@succulenta.nl<br />
Eindredacteur<br />
Theo Heijnsdijk<br />
E-mail: eindredacteur@succulenta.nl<br />
Vormgeving<br />
Erwin de Cock<br />
Tom Twijnstra (basis layout)<br />
Druk<br />
Senefelder Misset Doetinchem<br />
grensgebied van Kenia en Ethiopië en zijn meer dan 20<br />
jaar geleden al ontdekt. Root Gorelick vestigt de aandacht<br />
op de winterkleuren van opuntia’s. Hij woont in Ontario,<br />
waar het in zijn tuin meer dan 30 graden kan vriezen, waar<br />
er van december tot april sneeuw ligt, waar de opuntia’s in<br />
juni bovengronds groeien en waar ze begin september al<br />
beginnen te verkleuren. Voor sommige vleermuizen is de<br />
nectar van bloeiende agaves van levensbelang, aldus Steve<br />
Plath. In dat kader worden door non-profit organisaties<br />
agaves vanuit zaad opgekweekt. Na ongeveer 2 tot 3 jaar<br />
worden de jonge agaves op specifieke plekken in de vrije<br />
natuur van Arizona geplant, zodat de vleermuizen later<br />
de bloemen als voedselbron kunnen gebruiken en tegelijk<br />
voor bestuiving zorgen.<br />
Het slotnummer van 2022 van Kakteen und andere<br />
Sukkulenten (73-12) wordt door Werner Eichenlaub<br />
geopend met een artikel over Pierrebraunia bahiensis.<br />
Hij heeft deze soms fraai bedoornde soort op meerdere<br />
plekken aangetroffen in het berggebied in de omgeving<br />
van de Braziliaanse plaats Mucugê. Het verspreidingsgebied<br />
blijkt behoorlijk groot te zijn. Rudolf Schmied is<br />
op zoek naar de identiteit van een anacampseros, die<br />
hij sinds 2011 in bezit heeft. Sami Mohammad gaat naar<br />
het begin van zijn hobby, zijn eerste cactus. Dit betrof<br />
een Notocactus bommeljei. Hij vult een aantal pagina’s<br />
over de geschiedenis van deze soort en over de plek<br />
die deze soort binnen de notocactussen inneemt. In de<br />
Karteikarten worden Echinocereus milleri en Echeveria<br />
nuda besproken. Sabine Phillipp kwam erachter dat in<br />
het wijnbouwgebied ten noorden van Stuttgart al vele<br />
jaren opuntia’s in de vrije natuur voorkomen. Het gaat<br />
vermoedelijk om Opuntia humifusa. Sabines speurwerk<br />
bracht aan het licht dat de opuntia’s hier al 60 jaar op de<br />
steile wanden bijzonder goed gedijen. Aloe vera levert<br />
niet alleen verzorgingsproducten op, aldus Ernst Koch.<br />
Hij gaat in op de medische historie van deze plant en<br />
op allerlei medische toepassingen voor de mens (altijd<br />
uitwendig gebruik). Daarnaast komt de verzorging van<br />
deze niet winterharde aloë aan bod. Ernst Kluge is bij de<br />
stad Ensenada, in het noorden van Baja California, op<br />
een helling op zoek geweest naar succulenten. Deze plek<br />
had hij 26 jaar geleden ook bezocht. Qua planten was<br />
er niet veel veranderd op de helling, maar de bovenkant<br />
van het heuvelgebied was inmiddels een woonwijk<br />
geworden.<br />
94<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>
Summary<br />
Rob Bregman<br />
Ben Wijffelaars answers Andre van Zuijlen’s<br />
call to our readers to write something<br />
about their special memories. His choice<br />
was the Namibian Welwitschia mirabilis,<br />
but that plant had just been discussed by<br />
Peter Knippels. Instead, Ben’s second best<br />
memories are a bunch of bugs on a welwitschia<br />
and the finding of a South African<br />
drosera (D. cistiflora) growing on a previously<br />
unknown location.<br />
In Theo Heijnsdijk’s series on the old<br />
‘Verkade’ handbooks from the 1930s, this<br />
time focus is put on Cleistocactus strausii.<br />
This well-known snowy-whitely spined cereoid<br />
cactus was first described as Pilocereus<br />
Strausii, after material that was collected<br />
in Bolivia by the German naturalist August<br />
Fiebrig in 1903/04. In 1934 Curt Backeberg<br />
transferred the plant to the genus Cleistocactus.<br />
In cultivation, several hybrids exist, not<br />
only with related genera such as Oreocereus<br />
but also with Espostoa and Echinopsis. Some<br />
additional general information about the<br />
genus Cleistocactus is given; the number of<br />
accepted species declined from 52 (Backeberg,<br />
1966) to 17 (Hunt, 2006). In 2016<br />
the Englishman Martin Lowry recognized 24<br />
species. Cultivation of C. strausii is easy; the<br />
plant is self-fertile and survives temperatures<br />
down to minus 10°C. The plants are not<br />
threatened in nature, probably because of<br />
the inaccessibility of many of their habitats.<br />
In part 126 of his series ‘In the spotlight’,<br />
Bertus Spee brings short descriptions of<br />
Copiapoa gigantea, Crassula montana, Escobaria<br />
vivipara var. deserti and Melocactus<br />
harlowii subsp. borhidii.<br />
In our new series of articles entitled ‘memories’,<br />
Riet Maessen looks back at her trip<br />
to Madagascar in 2019. She visited the nature<br />
reserve Reniala, where many endemic<br />
plant and animal species can be admired.<br />
6 species of baobabs (genus Adansonia)<br />
are endemic to Madagascar. One of those<br />
(A. rubrostipa) is called ‘the tea-pot’ and is<br />
shown on the cover.<br />
Peter Knippels visited 3 botanic gardens<br />
in the UK. The Oxford garden, from 1621,<br />
is the oldest English botanic garden. Kew<br />
Gardens, in Richmond, London, is much<br />
larger. Founded in 1759, Kew has become a<br />
center of plant systematics with a herbarium,<br />
a library and even a notable magazine<br />
(Curtis’s Botanical magazine). The third<br />
garden Peter visited was Wisley Gardens<br />
in Surrey. Top-attraction is its 12 meter tall<br />
greenhouse divided into 3 sections with<br />
a tropical, subtropical and desert climate<br />
regime.<br />
Henk Ruinaard reports about the cacti<br />
alongside the Apache trail, a road used by<br />
Indian tribes near Phoenix, Arizona. While<br />
following the 64 km dirt road, you can see<br />
many succulent and xerophytic plants,<br />
museums, viewpoints and other interesting<br />
historical places. Special attention is given<br />
to Echinocereus apachensis, a plant discovered<br />
here in 1929. Now it is considered<br />
a subspecies of E. bonkerae. Good news is<br />
Henk’s discovery of many young saguaros<br />
(Carnegiea gigantea).<br />
Lothar Diers and Hansjörg Jucker publish<br />
the first description of Parodia acchillensis,<br />
a new species from the Bolivian province<br />
of Nor Cinti. According to the authors,<br />
this taxon is related to P. subterranea and<br />
differs in some root, flower, spine and seed<br />
characters. An English and German summary<br />
are included.<br />
Wolter ten Hoeve brings his usual selection<br />
of the most important articles recently<br />
published in other journals on succulent<br />
plants.<br />
Tom Twijnstra observed the increasing<br />
resourcefulness of flower shops and supermarkets<br />
to decorate small cacti and other<br />
succulents. This commercialisation began<br />
with plastic flowers but now all kinds of<br />
other decorations can be met with.<br />
r.bregman@contact.uva.nl<br />
<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong><br />
95
Grappig aangeklede kerstmannetjes<br />
Ben Wijffelaars<br />
Bijvangst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50<br />
Theo Heijnsdijk<br />
Cleistocactus strausii ....................... 51<br />
Bertus Spee<br />
Voor het voetlicht 126 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58<br />
Riet Maessen<br />
Herinneringen: Reniala. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60<br />
Peter Knippels<br />
Engeland revisited. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66<br />
Henk Ruinaard<br />
Apache Trail . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73<br />
Lothar Diers en Hansjörg Jucker<br />
Parodia acchillensis ........................ 81<br />
Wolter ten Hoeve<br />
Succulentennieuwtjes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90<br />
Rob Bregman<br />
Summary ................................. 95<br />
Tom Twijnstra<br />
Geinig .................................... 96<br />
Op de voorpagina:<br />
Een 1500 jaar oude Adansonia rubrostipa,<br />
bijgenaamd ‘de theepot’. Foto: Riet Maessen.<br />
(zie vanaf pagina 60)<br />
Inlichtingen over het lidmaatschap en ontvangst<br />
van nummers en adreswijzigingen aan:<br />
Inquiries about membership and receipt of issues<br />
and address changes to:<br />
Miranda Tap<br />
Koldijksterraklaan 218<br />
3544 PP Utrecht<br />
E-mail: ledenadministratie@succulenta.nl<br />
Geinig<br />
Tom Twijnstra<br />
Een bekend fenomeen uit supermarkt,<br />
bouw- en tuincentrum is sinds<br />
langere tijd de grondig verminkte<br />
cactus en/of vetplant. Het begon<br />
ooit met bontgekleurde strobloempjes,<br />
lukraak in het cactuslichaampje<br />
gestoken. Voor de buitenstaander<br />
niet van echt te onderscheiden, dus<br />
een erg leuke aanwinst voor op de<br />
vensterbank. Toen kwamen er de<br />
snorren, hoedjes, petjes en loensende<br />
oogjes bij. Het cactusje veranderde in<br />
een geinig mannetje met druipsnor<br />
en sombrero op het groeipunt. En<br />
aan het einde van het jaar krijgt het<br />
een kerstmutsje op! Maar de ideeën<br />
van de slimme marketingafdeling zijn<br />
nog niet op. Wat voorzichtig begon in<br />
het tuincentrum ziet men nu bij elke<br />
doorsnee supermarkt. Vetplantjes,<br />
voor de kenner haworthia en echeveria,<br />
bespoten met de felste fluorescerende<br />
kleuren. En dan is er ook<br />
nog de sanseveria waar de uiteinden<br />
van de stengels van harde kleuren<br />
zijn voorzien, als waren het gelakte<br />
nagels.<br />
Ook geinig!<br />
tomtwijnstra@hotmail.com<br />
96 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (2) <strong>2023</strong>