01.06.2023 Views

Succulenta - juni 2023

  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

3<br />

Juni <strong>2023</strong><br />

Jaargang 102<br />

ISSN 0039-4467<br />

97


Kom in de kas<br />

Ben Wijffelaars<br />

Net als u was ik op 1 april, geen grap, bij<br />

Ubink in Kudelstaart. Het was er druk,<br />

ontzettend druk, want iemand in het bedrijf<br />

had uit de ideeënbus het efficiënte voorstel<br />

opgeduikeld om tegelijkertijd met ‘onze’<br />

open dag de manifestatie ‘Kom in de Kas’<br />

te houden. Je kunt het maar gehad hebben,<br />

zullen ze bij Ubink misschien wel gedacht<br />

hebben. Er was van alles uit de kast getrokken<br />

om de drukte in goede banen te leiden.<br />

Op de heenweg met mijn kartonnen doosje<br />

langs de paradepaardjes van het bedrijf, de<br />

enorme echinocactussen, dan langs de cactussen<br />

naar achter richting de cactusbeurs<br />

van <strong>Succulenta</strong> en de gastvrij geschonken<br />

gratis koffie. Een goed plan, maar de drukte<br />

bracht wel met zich mee dat je allerlei vervoermiddelen<br />

op de toch al niet overdreven<br />

brede betonnen paden tegenkwam. Door<br />

de vergrijzing van <strong>Succulenta</strong> is de rollator<br />

bijna standaard geworden, dus daar heb<br />

ik het niet over. Wel over tweelingkinderwagens,<br />

buggy’s, AH winkelwagentjes (echt<br />

waar) en zelfs een elektrische step, die mij<br />

bijna ondersteboven reed net op het moment<br />

dat ik een fraaie Avonia papyracea van<br />

zo’n 8 cm breed uit een tablet wilde vissen.<br />

“Volgend jaar toch maar een middenstreep”<br />

hoorde ik iemand van Ubink zeggen toen<br />

hij me van onder zo’n enorme aluminium<br />

tafel naar boven trok.<br />

Zo vroeg in de lente stond er nog niet zo<br />

erg veel in bloei in Kudelstaart en dat was<br />

een hele geruststelling voor me. Bij mij<br />

thuis in de kas is nog geen knop te bekennen,<br />

hooguit een ingedroogd exemplaar<br />

van vorig jaar. Dit in tegenstelling tot wat ik<br />

dagelijks op Facebook te zien krijg. Onderaan<br />

mijn computerscherm staat toch echt<br />

dat het vandaag pas 12 april is, maar de<br />

cactuswereld concurreert al met de krokussen<br />

van de Keukenhof.<br />

Dagelijks rollen ongelooflijke fraaie, jaloersmakende<br />

cactusbloemen uit mijn<br />

TikTok- en YouTube-kanalen. Het lijkt erop<br />

of men op primeurgebied de strijd aan wil<br />

gaan met het eerste vaatje haring in Scheveningen,<br />

het eerste kievitsei in het Noorden<br />

of de eerste asperge die in Brabant,<br />

vooruit: ook in Limburg, zijn kop op durft<br />

te steken. Mogelijk gaat de Commissaris<br />

van de Koning in Noord-Holland hier tegen<br />

optreden! Ik erger me zo aan die praalhanzen<br />

dat ik met mijn rechtermuisknop al<br />

naar de eigenschappen van zo’n foto ben<br />

gaan zoeken om daar ergens te ontdekken<br />

of de foto niet is gemaakt op 18 juli 2021 of<br />

zoiets. Helaas werkte dat niet. Een andere<br />

mogelijkheid is natuurlijk om Kees van der<br />

Spek in te schakelen om hier eens aandacht<br />

aan te geven in zijn TV programma ‘Opgelicht’.<br />

Mijn reisje naar Kudelstaart bracht dit<br />

jaar nog een andere ergernis aan het licht.<br />

Waar ik vroeger langs Vinkeveen, de Baambrugse<br />

Zuwe en de Kromme Mijdrecht door<br />

een heerlijk Hollands landschap reed stuurt<br />

TomTom me nu niet meer door Aalsmeer,<br />

maar er achterlangs. Deze nieuwe weg,<br />

voor mij tenminste, heeft de achterkant van<br />

deze toch zo bloemrijke plaats blootgelegd,<br />

een achterkant die je vroeger gelukkig nooit<br />

te zien kreeg. Laat de provincie Noord-Holland,<br />

of wie die weg ook beheert, alsjeblieft<br />

heel gauw een heel hoge schutting zetten<br />

langs het volkstuinencomplex in de buurt<br />

van dat nieuwe aquaduct. Zolang die er nog<br />

niet staat durf ik in de kroeg niet met trots<br />

te vertellen dat ook ik een kasje heb.<br />

bwijffelaars@planet.nl<br />

98


Adromischus cristatus<br />

Het kamvormig spaanblad<br />

Theo Heijnsdijk<br />

De blaadjes van het Knotsjes-Spaanblad, A. clavifolius, zijn smaller<br />

(dan van A. cooperi, T. Heijnsdijk) nog, knotsvormig met tot een<br />

steeltje versmalden voet.<br />

Bijzonder interessant is nog het Kamvormig–Spaanblad, A.<br />

cristatus, met dikke, driehoekige blaadjes op ronde steeltjes, wier<br />

breede, rechte bovenrand gegolfd is als bij Crassula undulata; aan<br />

het stammetje komen korte luchtworteltjes tot ontwikkeling.<br />

Tot zover de tekst van A. J. van Laren in het Verkade-album<br />

‘Vetplanten’ uit 1932.<br />

In de tijd van het Verkade-album werd<br />

A. clavifolius nog als aparte soort gezien.<br />

Tegenwoordig wordt deze plant als variëteit<br />

van A. cristatus beschouwd.<br />

A. cristatus is in het album niet afgebeeld; A.<br />

clavifolius wel. Zie de afbeelding hiernaast.<br />

Ik betwijfel of dit inderdaad A. cristatus var.<br />

clavifolius voorstelt. Het lijkt meer op de<br />

plant die meestal aangeduid wordt als A.<br />

festivus en die tegenwoordig als een vorm<br />

van A. cooperi beschouwd wordt.<br />

Geschiedenis<br />

A. cristatus en A. clavifolius zijn beide in 1827<br />

door Adrian Haworth beschreven. Hij gebruikte<br />

daarbij de geslachtsnaam Cotyledon,<br />

maar hij merkte in de Engelstalige inleiding<br />

op dat er vanwege de ongelijke meeldraden<br />

en het schubbige voorkomen (ik neem aan<br />

dat hij hier doelt op de vlekjes op de bladeren<br />

van sommige soorten) mogelijk een<br />

nieuw geslacht voor nodig was. Hij stelde<br />

voor om dat geslacht dan de naam Piturea<br />

te geven als verbastering van het Griekse<br />

πιτυρου (= zemelen). Haworth schreef<br />

erbij dat deze planten uit de omgeving van<br />

Kaap de Goede Hoop kwamen en door de<br />

heer Bowie naar de Royal Gardens in Kew<br />

gestuurd waren. Daar kwamen ze beide in<br />

1826 in bloei.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

De beschrijvingen zelf waren in het Latijn,<br />

maar tussen haakjes vermeldde hij bij A.<br />

cristatus “Coxcomb-leaved” (hanenkambladig).<br />

De gegolfde bovenrand van een blad<br />

doet inderdaad aan een hanenkam denken.<br />

Overigens betekent cristatus kamdragend.<br />

Wellicht was in het Verkade-album de naam<br />

‘kamdragend spaanblad of ‘hanekamspaanblad’<br />

een betere keus geweest dan ‘kamvormig<br />

spaanblad’.<br />

De eerste afbeelding van A. cristatus was<br />

in 1836 te vinden bij een artikel van De<br />

Candolle in het tijdschrift ‘Mémoires de la<br />

Société de physique et d’histoire naturelle<br />

de Genève’ (afb. 1).<br />

In het artikel (Septième notice sur les<br />

plantes rares cultivées dans le jardin de<br />

Genève) gaf De Candolle een gedetailleerde<br />

beschrijving van de plant. Hij liet in fig. 1<br />

op deze plaat zien dat het oppervlak bezet<br />

is met zeer korte stugge haartjes, iets dat<br />

Haworth in zijn beschrijving niet vermeld<br />

had. Ze maken dat de blaadjes viltachtig<br />

aanvoelen. De haartjes zijn ook duidelijk te<br />

zien bij het exemplaar van afb. 2, een vorm<br />

die ook wel wordt aangeduid als A. cristatus<br />

var. poellnitzianus.<br />

Bij A. clavifolia schreef Haworth “Clubleaved<br />

branny”. Club-leaved betekent<br />

knotsbladig; branny betekent vol met<br />

zemelen.<br />

99


100 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Afb. 1 (linkerpagina):<br />

De eerste gepubliceerde<br />

afbeelding<br />

van Adromischus<br />

cristatus staat in<br />

‘Mémoires de la<br />

Société physique<br />

et d’histoire naturelle<br />

de Genève’<br />

(1836).<br />

Afb. 2 (boven): Het blad<br />

van deze Adromischus<br />

cristatus<br />

(poellnitzianusvorm)<br />

is dicht bezet<br />

met zeer korte<br />

stugge haartjes.<br />

Het rechtopstaande<br />

blad is op het<br />

breedste deel 13<br />

mm.<br />

Afb. 3 (midden): Een<br />

vorm van Adromischus<br />

cooperi die<br />

als A. festivus in de<br />

handel is.<br />

Afb. 4 (onder): Kenmerkend<br />

voor Adromischus<br />

cristatus<br />

var. cristatus is het<br />

driehoekige blad<br />

met gegolfde bovenrand.<br />

Het blad<br />

in het midden is<br />

op het breedste<br />

deel 26 mm.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

101


De verzamelaar<br />

James Bowie (1789-1869) was vanaf 1810<br />

als tuinman aangesteld bij Kew en werd<br />

in 1814 door de toenmalige directeur,<br />

Joseph Banks, naar Brazilië gestuurd om<br />

daar planten te verzamelen. In 1816 kreeg<br />

hij opdracht om naar Zuid-Afrika te varen<br />

om daar als botanisch verzamelaar aan<br />

de slag te gaan. Vanaf zijn aankomst tot<br />

maart 1818 bleef hij voornamelijk in de<br />

buurt van Kaap de Goede Hoop. Daarna<br />

maakte hij lange verzamelreizen. Vooral<br />

aloë’s, euphorbia’s en mesems hadden<br />

zijn aandacht en hij verscheepte een groot<br />

aantal planten en zaden naar Kew. Zijn<br />

bijdrage aan de botanie wordt desondanks<br />

algemeen als beperkt beschouwd, omdat<br />

de opgegeven locaties van zijn vondsten<br />

vaak niet bleken te kloppen. In mei 1823<br />

werd zijn dienstverband beëindigd. In<br />

1827 is hij weer teruggegaan naar Zuid-<br />

Afrika, in eerste instantie als commercieel<br />

plantenverzamelaar. Dat kwam niet goed<br />

van de grond en hij was in de latere jaren<br />

werkzaam als tuinman. Een citaat uit<br />

‘Botanical Exploration of southern Africa’<br />

(vertaald):<br />

“Zijn latere carrière werd ontsierd door zijn<br />

onmatige gewoonten en toen hij disfunctioneel<br />

was, werd hij, voornamelijk als een daad<br />

van liefdadigheid, tewerkgesteld door Ralph<br />

Ardenne uit Claremont, waar hij in armoede<br />

stierf.” (Claremont is tegenwoordig een<br />

buitenwijk van Kaapstad).<br />

Het geslacht Bowiea, met als enige vertegenwoordiger<br />

de ook bij succulentenliefhebbers<br />

bekende Bowiea volubilis, is naar<br />

deze James Bowie genoemd. Ook het niet<br />

meer erkende rode-algengeslacht Bowiesia<br />

is naar hem genoemd.<br />

Volgens Smith (1939) heeft Bowie beide<br />

Adromischussoorten in 1823 naar Kew gestuurd.<br />

Hij zou ze gevonden hebben in het<br />

district Uitenhage in de Oost-Kaap.<br />

Het geslacht Adromischus<br />

In 1852 heeft Charles Lemaire het geslacht<br />

Adromischus van Cotyledon afgescheiden.<br />

Afb. 5: A. cristatus var. schonlandii. Kenmerkend<br />

voor de meeste vormen van A. cristatus<br />

is de kokosnootachtige mat van deels<br />

verdroogde luchtwortels, waarmee de<br />

stam overdekt is.<br />

Hij bracht daarin de soorten onder, waarvan<br />

de bladeren spiraalsgewijs rond de<br />

stam gerangschikt zijn en niet afvallen in de<br />

droge tijd. Daarnaast zijn er ook verschillen<br />

in de bloeiwijze.<br />

Lemaire gaf altijd uitleg over de namen die hij<br />

aan planten gaf. Bij Adromischus schreef hij:<br />

Het Griekse woord ἁδρός is in westers<br />

schrift ‘hadros’ en μίσχος wordt ‘mischos’.<br />

Lemaire vertaalde hadros dus naar het<br />

Franse trapu en dat betekent kort en dik<br />

(gedrongen). Een pedicel (mischos) is het<br />

steeltje waarmee een bloempje aan de<br />

bloemstengel vastzit. De betekenis van<br />

Adromischus zou je dus kunnen stellen op<br />

‘gedrongen bloemsteeltje’. Anders dus dan<br />

‘dikke stam’, een verklaring die je wel in<br />

sommige boeken tegenkomt.<br />

Lemaire bracht in het nieuwe geslacht twee<br />

nieuwe soorten onder en negen soorten<br />

die eerder waren beschreven als Cotyledon.<br />

Van de resterende cotyledons werden in<br />

1978 door Hellmut R. Tölken de soorten die<br />

in de droge tijd hun blad verliezen ondergebracht<br />

in het nieuwe geslacht Tylecodon.<br />

102 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Mocht je twijfelen in welk van de drie geslachten<br />

een bepaalde plant valt:<br />

Tylecodon heeft dikke, vlezige stammen<br />

waar de bladeren in de droge tijd vanaf<br />

vallen. Cotyledon en Adromischus zijn bladhoudend.<br />

Bij Cotyledon staan de bladeren<br />

tegenover elkaar of in een krans van drie.<br />

Bij Adromischus zijn de bladeren spiraalvormig<br />

rond de stam gerangschikt.<br />

Verdere verschillen worden duidelijk als<br />

de planten tot bloei komen. Bij zowel<br />

Tylecodon als Cotyledon is de bloemstengel<br />

vertakt, Bij Cotyledon hangen de bloemen,<br />

terwijl ze bij Tylecodon rechtop of vrijwel<br />

horizontaal rond de bloemstengel staan. Bij<br />

Adromischus is er in de regel een onvertakte<br />

rechtopstaande bloemstengel met rechtopstaande<br />

of horizontaal staande bloemen.<br />

Een uitzondering op die regel is A. phillipsiae<br />

met vertakte bloemstengel en hangende<br />

bloemen.<br />

Volgens Tölken worden de bloemen van<br />

adromischus door bijen en wespen bestoven.<br />

Er zijn geen soortspecifieke bestuivers.<br />

Ook worden vaak mieren op, maar niet in,<br />

de bloemen aangetroffen. Zij zijn uit op de<br />

extraflorale nectar (nectar die door klieren<br />

aan de buitenkant van de bloem uitgescheiden<br />

wordt). Hun aanwezigheid zou voorkomen<br />

dat de bijen en wespen de corolla<br />

(samengegroeide kroonbladeren) doorboren<br />

om makkelijker bij de nectar binnen<br />

in de bloem te komen. Dat zou funest zijn<br />

voor de bestuiving want de insecten komen<br />

dan niet in aanraking met de meeldraden.<br />

In de cultuur zijn sommige soorten wel erg<br />

scheutig met die extraflorale nectar. Die<br />

druipt soms zelfs van de bloemstengels af<br />

om op de plant zelf terecht te komen. Er<br />

kunnen mieren op afkomen, maar dat is op<br />

zich niet erg. Het wordt wel een probleem<br />

als de niet geconsumeerde nectar gaat<br />

schimmelen. Dat ziet er niet alleen vies<br />

uit, maar de schimmel kan ook de rest van<br />

de plant aantasten, zodat die te gronde<br />

gaat. De bloempjes op zich hebben weinig<br />

sierwaarde en sommige adromischusliefhebbers<br />

kiezen er daarom voor om de<br />

beginnende bloemstengels uit de plant te<br />

knippen.<br />

Afb. 6: Jonge luchtwortels bij een plantje van een vorm van A. cristatus.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

103


Tölken (1978) verdeelde de 27 adromischussoorten<br />

die hij onderscheidde<br />

over 5 secties. De groepsindeling berust<br />

uitsluitend op kenmerken van de bloem.<br />

Het is dus niet mogelijk om op grond van<br />

het uiterlijk van een niet bloeiende plant te<br />

zeggen tot welke groep deze behoort.<br />

In 1992 kwam er nog een 28 e soort bij, A.<br />

subdistichus. Best een overzichtelijk geheel<br />

zou je zeggen. Maar schijn bedriegt. Veel<br />

soorten zijn zeer variabel, vooral in bladvorm<br />

en tekening op de bladeren.<br />

Daar komt bij dat sommige soorten al<br />

bijna twee eeuwen in cultuur zijn, waarbij<br />

de kwekers vaak geselecteerd hebben op<br />

opvallende kenmerken, zoals veel of weinig<br />

vlekjes en de grootte en de kleur van de<br />

vlekjes. Zo kon het gebeuren dat planten in<br />

cultuur steeds minder gelijkenis vertoonden<br />

met hun wilde soortgenoten. Volgens<br />

Fred Dotort in ‘The Timber Press Guide to<br />

Succulent Plants of the World’ werden in<br />

de kwekerijen gevlekte exemplaren met<br />

min of meer ronde bladeren A. maculatus<br />

genoemd; planten met langere, meer<br />

rechthoekige bladeren A. cooperi. Soms<br />

werd voor planten met langere blaadjes<br />

de naam A. festivus gebruikt; andere keren<br />

voor planten met juist bollere blaadjes (afb.<br />

3). Nog steeds volgens Dotort is de echte<br />

A. maculatus een forse soort met in het<br />

algemeen ronde bladeren, die veel minder<br />

kleurrijk zijn dan bij de planten die wij als A.<br />

maculatus kennen. De meeste planten die<br />

wij ‘maculatus’ noemen zouden waarschijnlijk<br />

A. trigynus of A. triflorus zijn, twee uiterst<br />

variabele soorten.<br />

A. festivus is al door Tölken als synoniem<br />

aan A. cooperi gesteld. Overigens wordt<br />

A. cooperi volgens Marloth in Zuid-Afrika<br />

ook wel ‘eendje’ genoemd omdat kinderen<br />

ermee spelen door de blaadjes op water te<br />

laten drijven.<br />

Adromischus cristatus<br />

Ook A. cristatus is een uiterst variabele<br />

soort. Het betreft altijd sterk vertakkende<br />

planten. De blaadjes kunnen, mede afhankelijk<br />

van de cultuuromstandigheden,<br />

groen, bruinachtig, roodachtig, grijs berijpt<br />

Afb. 7: De vorm van A. cristatus var. clavifolius<br />

die bekend stond als A. poellnitzianus.<br />

De blaadjes lijken op een omgekeerde<br />

spade.<br />

of bijna wit zijn. De variatie in bladvormen<br />

is ook groot, zoals onder meer te zien is<br />

in het adromischusboek van Pilbeam et<br />

al. Sommige vormen hebben vlekjes op<br />

de bladeren. De standaardvorm ontleent<br />

de naam cristatus (= kamdragend) aan de<br />

niet gevlekte, breed driehoekige blaadjes<br />

(met de punt onder), die aan de bovenkant<br />

een golvende rand hebben (afb. 4). Vandaar<br />

de Engelse naam ‘Crinkle Leaf Plant’<br />

(kreukelbladplant). Maar dat laatste hebben<br />

sommige andere soorten ook. Het doorslaggevende<br />

kenmerk is dat de stammetjes<br />

overdekt zijn met een oranjebruine mat van<br />

luchtwortels (afb. 5, afb. 7). Marloth schreef<br />

in 1925 dat deze luchtwortels ervoor dienen<br />

om dauw op te nemen. Anderen zien<br />

er een bescherming van de stengel tegen<br />

de zon in. De soort is uiterst variabel en<br />

Tölken beschreef drie variëteiten. Naast de<br />

oorspronkelijke A. cristatus var. cristatus van<br />

afb. 4, is er om te beginnen de hierboven<br />

104 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Afb. 8: Afbeelding bij de nieuwbeschrijving van<br />

Adromischus schonlandii in 1929 in The<br />

Flora of South Africa.<br />

genoemde A. clavifolius. Dat werd dus A.<br />

cristatus var. clavifolius. Het verschil met de<br />

standaard, A. cristatus var. cristatus, is dat<br />

de langwerpige blaadjes smaller en over de<br />

hele lengte ongeveer even breed zijn. Dat<br />

komt dus niet echt overeen met de afbeelding<br />

uit het Verkade-album. In het Engels<br />

wordt deze var. cristatus wel ‘Pretty Pebbles‘<br />

(mooie kiezels) genoemd. Tölken degradeerde<br />

meteen de eerder beschreven soorten<br />

A. poellnitzianus (1939, een vorm die in<br />

alle delen kleiner is, zie afb. 7), A. nussbaumerianus<br />

(1940) en A. kesselringianus<br />

(1940) tot synoniemen van A. cristatus var.<br />

clavifolius.<br />

Dan is er A. cristatus var. schonlandii van<br />

afb. 5, beschreven in 1929 door Edwin<br />

Phillips. De beschrijving was bijzonder fraai<br />

geïllustreerd met een tekening door de<br />

Zuid-Afrikaanse botanisch tekenaar Cynthia<br />

Letty (afb. 8). Deze variëteit heeft makkelijk<br />

afvallende blaadjes, die in het midden<br />

op het breedst zijn, naar onderen sterk<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

versmallen en naar de top puntig toelopen.<br />

Hier geen golvende rand dus. Een opvallend<br />

kenmerk (volgens Pilbeam et al., 1998)<br />

is dat de blaadjes kleverig zijn. Verpotten<br />

wordt daardoor een lastige zaak, want als<br />

de blaadjes er bij het uit de pot schuiven<br />

al niet afvallen, zullen ze gemakkelijk vuil<br />

worden door loskomende deeltjes uit het<br />

substraat.<br />

Mijn A. cristatus var. schonlandii heeft de<br />

eigenaardige gewoonte om uitsluitend<br />

cristaatachtige bloeistengels te produceren.<br />

De afzonderlijke bloempjes komen daarbij<br />

nooit tot volle ontwikkeling (afb. 9). Ook alle<br />

plantjes die ik uit stekken van dit exemplaar<br />

opgekweekt heb, vertonen hetzelfde merkwaardige<br />

bloeigedrag.<br />

A. cristatus var. zeyheri (in 1862 beschreven<br />

door William Harvey) is een spaarzaam vertakkende<br />

plant waarvan de blaadjes langer<br />

zijn dan bij de var. cristatus. De stammetjes<br />

zijn wel behaard, maar de luchtwortels<br />

ontbreken (afb. 10).<br />

In 2003 werd door Ernst van Jaarsveld A.<br />

cristatus var. mzimvubuensis beschreven.<br />

Deze heeft enigszins viltachtige bladeren<br />

en weinig luchtwortels. Van Jaarsveld vond<br />

deze variëteit in het noordoosten van de<br />

Oost-Kaap, ten zuiden van Ludonga bij de<br />

rivier Mzimvubu. De foto’s (afb. 11 en afb.<br />

12) zijn in 2002 op de vindplaats gemaakt.<br />

Deze variëteit komt het dichtst in de buurt<br />

van de var. zeyheri.<br />

Aangezien de variëteiten zelf ook nogal<br />

variabel zijn, blijkt het al met al lastig om ze<br />

van elkaar te onderscheiden. Wat zeker is:<br />

als de stam overdekt is met luchtwortels,<br />

dan is het een vorm van A. cristatus. Het<br />

omgekeerde is echter niet waar, want als er<br />

geen luchtwortels aan de stam zitten, dan<br />

kan het altijd nog A. cristatus var. zeyheri<br />

zijn.<br />

Gordon Rowley beargumenteerde in 2007<br />

dat heel veel adromischussoorten in onze<br />

culturen in feite allemaal cultuurvariëteiten<br />

zijn. Daarbij hanteerde hij een ruime<br />

definitie van dit begrip. Weliswaar betreft<br />

het veelal vormen die uit het wild stammen,<br />

maar ze zijn in de cultuur geselecteerd en<br />

vaak als klonen verspreid.<br />

105


Afb. 9: Een kamvormige bloemstengel bij<br />

A. cristatus var. schonlandii.<br />

Afb. 10 (onder): A. cristatus var. zeyheri in de cultuur<br />

106 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Om de verwarring niet te groot te maken<br />

stelde hij voor om wel de oude, gelatiniseerde<br />

namen voor deze cultivars te blijven<br />

gebruiken (in principe moet tegenwoordig<br />

voor cultivarnamen een levende taal<br />

gekozen worden). Wat betreft A. cristatus<br />

worden het volgens Rowley dan A. cristatus<br />

‘Clavifolius’, ‘Kesselringianus’, ‘Nussbaumerianus’,<br />

‘Poellnitzianus’, ‘Schoenlandii’ en<br />

‘Zeyheri’. Dat Rowley de letter e in ‘Schoenlandii’<br />

heeft toegevoegd is begrijpelijk<br />

omdat de naam betrekking heeft op de<br />

heer Selmar Schönland. Daarnaast zijn er<br />

ook nog cultivars in de engere zin: A. cristatus<br />

‘David Cumming’, ‘Cumming’s Zeyheri’,<br />

‘Derek Tribble’ en ‘Indian Club’. In het artikel<br />

wordt A. cristatus var. mzimvubuensis niet<br />

genoemd. Kennelijk is dat in de ogen van<br />

Rowley dus wel een echte variëteit.<br />

De natuurlijke groeiplaatsen<br />

A. cristatus heeft een omvangrijk groeigebied<br />

dat grotendeels in de Oost-Kaap ligt.<br />

De soort komt daar vooral voor in gebieden<br />

die Valley Bushveld genoemd worden.<br />

Dat is een algemene term voor een landschap<br />

met dicht, soms ondoordringbaar,<br />

succulent en stekelig struikgewas en lage<br />

bomen, dat voorkomt in de riviervalleien<br />

van de oostelijke Kaap. In de omgeving<br />

van de plaats Jansenville wordt dat soort<br />

landschap gedomineerd door euphorbia’s<br />

en daarom spreken ze daar van Noorsveld<br />

(noors is de Zuid-Afrikaanse benaming<br />

voor euphorbia. Men veronderstelt dat<br />

Engelse kolonisten vonden dat de struiken<br />

veel leken op de gaspeldoorn, gorse in het<br />

Engels. Dat is in het Afrikaans verbasterd<br />

tot noors). In andere gebieden overheerst<br />

de spekboom (Portucularia afra) en daar<br />

spreken ze van Spekboomveld. Het kan<br />

er in ieder jaargetijde regenen, maar de<br />

meeste regen valt in de zomer. De jaarlijkse<br />

hoeveelheid neerslag ligt rond de 400 – 500<br />

mm. In de winter kan het er best een graadje<br />

vriezen. In het groeigebied komen ook<br />

andere adromischussoorten voor, onder<br />

andere A. bicolor, A. cooperi, A. inamoenus<br />

en A. sphenophyllus.<br />

A. cristatus var. zeyheri was lange tijd alleen<br />

bekend van de groeiplaats aan de oever<br />

van de “Kenkorivier” (ook Kinkorivier genoemd),<br />

een plek die zich ongeveer 15 km<br />

ten zuidoosten van Swellendam bevindt.<br />

Afb. 11: Adromischus cristatus var. mzimvubuenzis op de vindplaats.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

Foto: Ernst van Jaarsveld<br />

107


Er is nu geen water meer te bekennen.<br />

Zeyher verzamelde er de planten in<br />

de negentiende eeuw. Een gedroogd<br />

exemplaar van deze eerste vondst is nog<br />

te vinden in het herbarium van het natuurhistorisch<br />

museum in Stockholm en<br />

digitaal te bewonderen via https://herbarium.nrm.se/specimens/S-G-8377/image/852307.<br />

Pas eind vorige eeuw vond<br />

Van Jaarsveld meerdere groeiplaatsen,<br />

die vaak ver verwijderd zijn van Swellendam.<br />

Zoals in Baviaanskloof (afb. 13) en<br />

de Geelhoutboskloof, beide hemelsbreed<br />

ruim 300 km ten oosten van Swellendam.<br />

In 2002 vond Van Jaarsveld zelfs een populatie<br />

in de Oribikloof in de meer naar<br />

het noordoosten gelegen provincie Kwazulu-Natal<br />

(afb. 14). Dat is hemelsbreed<br />

zelfs 600 km vanaf Swellendam. Daarmee<br />

is het de meest noordelijk en meest<br />

oostelijk aangetroffen adromischus. Het<br />

groeigebied van de eerder genoemde<br />

A. cristatus var. mzimvubuensis ligt weer<br />

meer dan 100 km ten zuidwesten van de<br />

Oribikloof.<br />

Bij de indeling van Tölken zoals hierboven<br />

weergegeven, baseerde hij zich<br />

vooral op de geografische isolatie van<br />

de diverse vormen die indertijd bekend<br />

waren. Gezien de vele latere vondsten op<br />

nieuwe locaties, die zich op grote afstand<br />

van de eerdere vindplaatsen bevinden,<br />

en de onduidelijkheid van de verschillen<br />

tussen de diverse variëteiten, lijkt het<br />

erop dat de soort aan een grondige revisie<br />

toe is. Ernst van Jaarsveld meldde dat<br />

Derek Tribble, een van de auteurs van<br />

het adromischusboek van Pilbeam et al.,<br />

daar druk mee bezig is.<br />

Afb. 12 (boven): Nog een Adromischus<br />

cristatus var. mzimvubuenzis op de<br />

vindplaats.<br />

Afb. 13 (midden): Adromischus cristatus var.<br />

zeyheri in de Baviaanskloof.<br />

Afb. 14 (onder): Adromischus cristatus var.<br />

zeyheri ii in de Oribikloof.<br />

Deze drie foto’s: Ernst van Jaarsveld<br />

108 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Op de Red List of South African Plants<br />

hebben A. cristatus var. cristatus en var.<br />

clavifolius de status ‘Least Concern’ (minste<br />

bezorgdheid). Dat is omdat deze<br />

wijdverspreid zijn. Var. schonlandii en var.<br />

mzimvubuensis worden wel als zeldzaam<br />

opgegeven, maar de groeigebieden zijn ontoegankelijk<br />

en niet bedreigd. Var. zeyheri<br />

heeft de status DDD. Dat betekent dat er<br />

onvoldoende informatie is over de omstandigheden<br />

in de groeigebieden.<br />

Cultuur<br />

In de natuur groeien de planten meestal in<br />

de lente en in de herfst. Dat is bij ons ook<br />

zo, dat wil zeggen van februari tot mei en<br />

van september tot eind november. In de<br />

tussenliggende zomermaanden verschijnt<br />

de bloeistengel. Dan, en ook in de winter,<br />

moeten ze niet uitdrogen (rimpelig worden),<br />

dus ze hebben af en toe een beetje water<br />

nodig. In de groeitijd hebben ze graag wat<br />

meer water dan de gemiddelde cactus.<br />

Ook hebben ze liever geen volle zon. De<br />

soort is niet koudegevoelig; een wintertemperatuur<br />

van 6 tot 8 graden is voldoende.<br />

Vermeerderen door zaaien moet mogelijk<br />

zijn, maar er wordt zelden zaad aangebo-<br />

den. Dat is ook niet nodig, want de plant<br />

vermeerdert zich bijna uit zichzelf. Bij<br />

de meeste vormen vallen er gemakkelijk<br />

blaadjes af en die wortelen en vormen<br />

nieuwe rozetjes zonder dat je er iets aan<br />

hoeft te doen (afb.15). Je kunt natuurlijk<br />

ook voorzichtig wat blaadjes van de stam<br />

losmaken en die na enkele dagen drogen<br />

apart oppotten. Succes bijna verzekerd. Oudere<br />

planten kunnen ook verjongd worden<br />

door kopstekken te nemen.<br />

Literatuur<br />

Candolle, A. de. (1836). Septième notice sur les<br />

plantes rares cultivées dans le jardin de Genève.<br />

Mémoires de la Société de physique et<br />

d’histoire naturelle de Genève 7 (2): 306; pl 7.<br />

Dotort, F. (2011). The Timber Press Guide to<br />

Succulent Plants of the World. 52-57.<br />

Haworth, A. (1827). Description of new Succulent<br />

Plants. The Philosophical magazine<br />

2(1): 274.<br />

Glen, H. F. & Germishuizen, G. (2010).<br />

Botanical Exploration of southern Africa,<br />

edition 2. Strelitzia 26 (105).<br />

Harvey, W. H. (1862) Flora Capensis 2: 377.<br />

Lemaire, C. (1852). Genre nouveau de la<br />

famille des Crassulacées. Le Jardin Fleuriste<br />

2 (miscellanées): 58-61.<br />

Marloth, R. (1917). Dictionary of the Common<br />

Names of Plants: 25.<br />

Marloth, R. (1925). The flora of South Africa<br />

2 (1): 14.<br />

Phillips, E. (1929). Cotyledon schonlandii. The<br />

Flowering Plants of South Africa 9: pl 328.<br />

Pilbeam, J., Rodgerson, C. & Tribble, D.<br />

(1998). Adromischus: 31 – 34.<br />

Rowley, G. (2007). Adromischus and its cultivars.<br />

CACTUS & Co 4 (12): 252 – 268.<br />

Smith, C. A. (1939). A Review of the Genus<br />

Adromischus Lemaire. Bothalia 3 (4): 613-<br />

654.<br />

Tölken, H. R. (1978). New taxa and new<br />

combinations in Cotyledon and allied genera,<br />

Bothalia 12 (3): 377-393.<br />

Afb. 15: Bladstekken van diverse vormen van<br />

Adromischus cristatus.<br />

th.heijnsdijk@gmail.com<br />

Tenzij anders vermeld, foto’s van de schrijver<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

109


Voor het<br />

voetlicht<br />

127<br />

Bertus Spee<br />

Austrocactus bertinii<br />

Deze bijzondere plantjes vinden we<br />

in de oostelijke steppegebieden van<br />

Patagonië. Ze groeien in een zanderig<br />

substraat en staan vaak onder struikjes,<br />

beschut tegen de altijd waaiende<br />

winden. In de winter vallen hier regelmatig<br />

sneeuwbuien. Als in het vroege<br />

voorjaar de sneeuw smelt, komen ze<br />

al snel in bloei en dan gaan ze ook aan<br />

de groei. Met steun van de genoemde<br />

struiken kunnen ze tot 50 cm hoog<br />

worden. Ze spruiten zelden.<br />

In cultuur zien we ze nog weinig, maar<br />

de laatste jaren komen ze wat meer<br />

in de belangstelling. We geven ze een<br />

doorlatend mineraalrijk grondmengsel.<br />

Ze vragen een zonnige en luchtige<br />

plaats. In de zomer kunnen ze prima<br />

buiten gekweekt worden. In de winter<br />

houden we ze goed droog; dan kunnen<br />

ze prima temperaturen tot onder nul<br />

graden verdragen.<br />

Vermeerderen gaat goed door zaaien,<br />

maar het zijn langzame groeiers.<br />

Dudleya pulverulenta<br />

Deze plant komt van oorsprong uit<br />

de kuststreken van het noorden van<br />

Baja California (Mexico) en het zuiden<br />

van de Amerikaanse staat Californië.<br />

De opvallende rozetten kunnen meer<br />

dan 50 cm in diameter worden en het<br />

is daarmee de grootste soort van dit<br />

geslacht. Ze groeien vooral op steile<br />

stenige hellingen, waar het stoffijne<br />

zaad door de wind verspreid wordt. De<br />

bloeistengels worden meer dan een<br />

meter lang. Hieraan verschijnen talrijke<br />

rode bloemen. Na de bloei vormen ze<br />

soms spruiten, die gemakkelijk gestekt<br />

kunnen worden. Ook zaaien op een<br />

zanderig substraat is goed mogelijk.<br />

We zien ze weinig in cultuur, omdat ze<br />

nogal veel plaats innemen.<br />

In de winter kunnen we ze droog houden,<br />

bij een minimumtemperatuur van<br />

10 graden. De onderste bladeren verdrogen<br />

dan, zodat de rozet ongeveer<br />

de helft kleiner wordt.<br />

110<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Thelocactus tulensis<br />

Dankt zijn naam aan het stadje Tula, in<br />

de deelstaat Tamaulipas in Mexico. In<br />

die omgeving komt ze voor. De planten<br />

groeien zowel op een vlakke ondergrond,<br />

als op steenachtige hellingen.<br />

Ze worden daar tot 10 cm in diameter<br />

en 20 cm hoog. De opvallende middendoorns<br />

kunnen wel 8 cm lang worden.<br />

Ze spruiten sporadisch. Er zijn ook nog<br />

enkele variëteiten beschreven, met<br />

diverse bloemkleuren.<br />

In cultuur zijn ze niet moeilijk. Ze<br />

verlangen een goed doorlatend mineraalrijk<br />

substraat, een zonnige plaats en<br />

een regelmatige watergift. Dan groeien<br />

en bloeien ze probleemloos.<br />

Tijdens de winterrust houden we ze<br />

droog, bij een minimumtemperatuur<br />

van 5 graden.<br />

Vermeerderen kan goed door zaaien en<br />

stekken.<br />

Turbinicarpus lophophoroides<br />

Deze Mexicaan is afkomstig uit de deelstaat<br />

San Luis Potosí, waar ze voorkomen<br />

in de buurt van de stad Rio Verde.<br />

Dit gebied ligt op maar 1000 meter<br />

boven de zeespiegel, en in de zomer<br />

kan het hier flink warm worden. Deze<br />

plantjes groeien op vlak terrein met een<br />

gipsachtige ondergrond. Ze worden<br />

maximaal tot 5 cm in diameter. Tijdens<br />

de zomerregens loopt dit gebied<br />

regelmatig onder water. De planten<br />

hebben een flinke penwortel en in de<br />

droge wintertijd trekken ze zich diep in<br />

de grond terug. Ze zijn dan moeilijk te<br />

vinden. Ze zijn prima te kweken en ze<br />

stellen weinig eisen. Ze houden van een<br />

zanderig grondmengsel, en een matige<br />

watergift. Vanwege de penwortel vragen<br />

ze wel een wat diepere pot. De bijna<br />

witte bloemen verschijnen meerdere<br />

malen per jaar. In de winter kunnen we<br />

ze droog houden bij een minimumtemperatuur<br />

van 5 graden.<br />

Vermeerderen kan door zaaien.<br />

Speedybert@zeelandnet.nl<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong> 111


‘Bolsucculenten’ op het balkon*<br />

Aiko Talens<br />

Veel <strong>Succulenta</strong>-leden hebben vast thuis een broeikasje staan. Anderen zullen voor<br />

een broeikas geen mogelijkheid hebben en zich met een vensterbank moeten behelpen.<br />

Vooral voor de laatste groep schrijf ik dit artikel.<br />

Nu prijs ik mijzelf gelukkig met een broeikas.<br />

Ik heb er zelfs twee. Het grote nadeel<br />

van mijn twee broeikassen is dat ze niet<br />

bij mijn eigen huis staan. Ze staan bij het<br />

ouderlijk huis aan de andere kant van het<br />

land bij de Duitse grens. Zelf woon ik aan<br />

de kust in Den Haag. Die afstand is op zich<br />

geen probleem voor de verzorging. De<br />

planten in de broeikassen kunnen het hele<br />

jaar door heus wel een tijd voort zonder<br />

mijn geregelde aandacht. Maar voor mijzelf<br />

is het toch leuker om ook dichterbij wat<br />

planten te hebben.<br />

Maar mijn eigen huis is een appartement<br />

op de bovenste verdieping van een typisch<br />

Haagse portiekwoning. Geen tuin en eigenlijk<br />

zelfs geen fatsoenlijke vensterbanken<br />

voor planten; de ene kant van het huis<br />

heeft de ramen op het oosten, de andere<br />

kant op het westen.<br />

* voetnoot van de redactie:<br />

Bolsucculent is een in de botanie niet<br />

bestaande aanduiding. Voor de besproken<br />

soorten is de aanduiding ‘bolgewassen’ de<br />

juiste term. Daaronder worden planten<br />

verstaan die hun reservestoffen (inclusief<br />

water) opslaan tijdens de groeiperiode,<br />

vervolgens in ongunstige tijden alle<br />

bovengrondse delen laten afsterven en<br />

met behulp van die reserve in de volgende<br />

groeiperiode snel tot ontwikkeling kunnen<br />

komen. Bij zowel succulenten als niet-succulenten<br />

komt deze strategie voor. Omdat<br />

de aanduiding ‘bolgewassen’ bij veel mensen<br />

meteen de associatie met krokussen<br />

en tulpen oproept, heeft de auteur ervoor<br />

gekozen om voor bolgewassen die goed<br />

samen met succulenten gekweekt kunnen<br />

worden, toch de term ‘bolsucculenten’ te<br />

gebruiken.<br />

Minimaal de helft van de dag staan de<br />

planten dus in volle schaduw. En misschien<br />

nog langer: als de planten bijvoorbeeld op<br />

de vensterbank in het oosten staan, dan zul<br />

je zien dat de zon alleen in de middag gaat<br />

schijnen.<br />

Gelukkig heb ik wel een balkon, dat meer<br />

licht biedt aan planten en de zon kan dan<br />

vanuit het zuiden ook de planten nog wat<br />

bereiken. Dan zullen de planten wel een<br />

groot deel van het groeiseizoen buiten<br />

moeten staan. Als je hiervoor de juiste<br />

planten selecteert, moet dat geen probleem<br />

zijn.<br />

De klimatologische omstandigheden<br />

Mijn balkon staat precies naar het westen<br />

gericht. De planten krijgen dan direct zonlicht<br />

vanaf ongeveer 12:30 – 13.00 uur. De<br />

rest van de dag staan ze bij onbewolkt weer<br />

in de zon tot niet al te ver voor zonsondergang.<br />

Dat is het voordeel van wonen op<br />

de bovenste verdieping; er is veel zonlicht<br />

doordat omliggende bebouwing niet hoger<br />

is dan mijn eigen woonlaag. Wel staat er<br />

een hoge berk van de onderburen op tien<br />

meter van het balkon, waarbij de bovenzijde<br />

gedurende een uurtje gefilterde schaduw<br />

werpt op de planten. Op hete dagen is<br />

dit welkom.<br />

De planten moeten tegen druilerige natte<br />

dagen in het voor- en najaar kunnen, met<br />

vaak koele tot koude nachten, en overdag<br />

een temperatuur kunnen verdragen die<br />

lager zal zijn dan in een broeikas. In de zomer<br />

zullen ze overweg moeten kunnen met<br />

langdurige droogte en intens zonlicht. Ook<br />

de aanhoudende wind, die je bij de kust<br />

kan hebben, zal niet elke plant leuk vinden.<br />

De ideale planten onder deze omstandigheden<br />

zijn voor mij bolsucculenten gebleken.<br />

112 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


De planten<br />

Maar welke planten heb ik op mijn balkon<br />

staan? De titel verraadde het al deels. Maar<br />

welke bolsucculenten precies?<br />

Hierbij een opsomming van voornamelijk<br />

bolsucculenten: Albuca shawii, A.. ‘Aughrabies<br />

Hills’, A. setosa, Allium virgunculae,<br />

Ammocharis coranica, Bulbine semibarbata,<br />

Chasmanthe floribunda, Chlidanthus fragrans,<br />

Cyrtanthus mackenii (afb. 2), C. brachyscyphus,<br />

Drimia robusta, Drimiopsis burkei<br />

subsp. stolonissima, D. davidsoniae, Eucomis<br />

vandermerwei, E. zambesiaca, Habranthus<br />

tubispathus, Haemanthus albiflos, Hypoxis<br />

membranacea, Nerine masoriorum, N. undulata,<br />

Ornithogalum graminifolium, Roscoea<br />

alpina, R. humeana, R. scillifolia (knollen),<br />

Scadoxus puniceus, Sinningia tubiflora (knol),<br />

en diverse tulbaghiasoorten, waaronder T.<br />

coddii, T. galpinii, T. leucantha en T. violacea.<br />

Veel bolsucculenten, waaronder Tulbaghia<br />

en Habranthus, hebben sprieterige bladeren.<br />

Het lijkt net alsof je een polletje gras in<br />

een potje hebt staan.<br />

Maar ze bloeien leuk. De habranthus bloeit<br />

in augustus met mooie oranjegele bloemen<br />

(afb. 3), de bloemen zijn zelffertiel. De<br />

bloemen van tulbaghia zijn niet indrukwekkend,<br />

maar ze bloeien bijna de hele zomer.<br />

Ze ruiken een beetje uiig, vast niet ieders<br />

favoriet, maar ik vind het wel een prettige<br />

geur. Als ik in de zomer met een open raam<br />

slaap, dan komt de uiengeur van de tulbaghia’s<br />

mijn kamer binnen. Ook de zaden van<br />

tulbaghia’s ruiken naar ui. De enige zaden<br />

van een bolsucculent die ik ken met een<br />

(waarneembare) geur.<br />

Een waarschuwende notitie voor de mindere<br />

bollenconnaisseur is hier noodzakelijk.<br />

Net als bij mesems zijn er bij Afrikaanse<br />

bolsucculenten soorten die in de zomer<br />

water willen en een droge winterrust nodig<br />

hebben (zomergroeiers), en soorten die in<br />

de winter water willen en een droge zomerrust<br />

nodig hebben (wintergroeiers). In ieder<br />

geval zijn bollen, die actief groeien in de<br />

winter geen planten die én vorst én regen<br />

tegelijk zullen verdragen in onze winters,<br />

Afb. 1: Overzichtsfoto van alle planten.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

113


maar óók niet tegen regen in onze zomers<br />

kunnen. Wintergroeiende succulenten zijn<br />

dus géén geschikte planten voor buiten op<br />

een Nederlands balkon, op welk moment<br />

van het jaar dan ook. Iets om op te letten<br />

bij de aanschaf van planten of zaden. Ik<br />

kweek zowel zomergroeiers als wintergroeiers,<br />

maar alleen zomergroeiers buiten op<br />

het balkon. Er zijn ook bollen die zowel als<br />

zomer- of als wintergroeier actief kunnen<br />

zijn. Het zijn opportunistische groeiers; ze<br />

groeien wanneer ze maar water krijgen,<br />

zonder dat ze een voorgeschreven rustperiode<br />

eisen. Albuca ‘Aughrabies Hills’ kan<br />

naar mijn ervaring als zomer- of wintergroeier<br />

behandeld worden. In de zomer<br />

is er meer licht, dus behandel ik hem bij<br />

voorkeur als zomergroeier. Ik heb van deze<br />

albuca ook een aantal planten als wintergroeier<br />

actief in mijn broeikas. Ik merk bij<br />

deze soort geen verschil bij de afzonderlijke<br />

watergeefregimes.<br />

Ik heb niet alleen bolsucculenten buiten.<br />

Ook staan op het balkon Agave parrasana,<br />

A. parryi, A. scabra en A. wocomahi. Verder<br />

Amorphophallus konjac en Beaucarnea recurvata.<br />

Maar de amorphophallus doet het<br />

niet geweldig en is waarschijnlijk beter af<br />

in een warme broeikas. Aan een tafel heb<br />

ik een tillandsia hangen. Zodoende hangt<br />

deze niet volledig in de brandende zon,<br />

maar ontvangt toch meer dan genoeg licht.<br />

Van de lokale plantenbibliotheek heb ik nog<br />

een Clivia, Crassula ovata en een Peperomia<br />

obtusifolia voor de verzameling gehaald. Al<br />

deze planten hebben het al een paar jaar<br />

prima naar de zin op het balkon.<br />

De tafels<br />

Mijn balkon is redelijk breed, maar niet erg<br />

diep. Ik heb twee smalle houten plantentafels<br />

gekocht. Hoog genoeg om netjes bij de<br />

balkonrand aan te sluiten, smal genoeg om<br />

mijzelf wat loopruimte te gunnen.<br />

Om te zorgen dat de tafels tegen de balkonrand<br />

blijven staan, heb ik met dik staaldraad<br />

een paar simpele haken gebogen.<br />

Elke tafel zit met drie haken aan de balkonrand<br />

vast. Het balkon is groot genoeg voor<br />

nog twee tafels. De meeste planten staan in<br />

vierkante potjes, zodat de planten stevig tegen<br />

elkaar staan en efficiënt de tafel vullen.<br />

De verzorging gedurende het jaar<br />

In de winter staan de planten binnen. Maar<br />

vanaf eind maart / begin april gaan ze naar<br />

het balkon. Het ligt een beetje aan het<br />

weer. Bij voorkeur net voordat mooi lenteachtige<br />

weer aanbreekt, maar nog wel op<br />

het moment dat dit nú nog niet het geval<br />

is en het nog regenachtig is. Dan krijgen de<br />

planten na een lange droge winter gelijk<br />

een plons regenwater en kunnen ze alvast<br />

een beetje beginnen met wakker worden.<br />

Mijn ervaring is dat het nog wel een tijdje<br />

duurt voordat de meeste bolsucculenten<br />

echt wakker zijn. Onder de grond zijn ze<br />

meestal al wel snel bezig met wortels aanmaken,<br />

maar voordat er ook groen boven<br />

de grond te zien valt, zijn we wel weer wat<br />

weken verder. Het is elk jaar leuk de voortgang<br />

van dit proces te volgen.<br />

Het hele voorjaar, de hele zomer en bijna<br />

de hele herfst staan de planten buiten,<br />

overgeleverd aan de elementen. Ze krijgen<br />

alle regen die de wolken te bieden hebben<br />

en alle zon bij afwezigheid van deze<br />

wolken. Het gebeurt in de zomer op hete<br />

dagen wel eens dat een paar planten verbranden.<br />

Vaak is dat geen probleem, want<br />

de bladeren groeien meestal snel weer aan.<br />

Dat is het grote voordeel van bolsucculenten,<br />

waarbij de bol altijd veilig onder de<br />

grond zit! Sommige soorten laten zien dat<br />

ze dorstig zijn. Als ik ergens slaphangend<br />

blad zie, wil ik de plant soms nog wel eens<br />

een pleziertje doen met een scheutje water<br />

om te voorkomen dat het blad bruin wordt.<br />

Maar eigenlijk moeten ze zichzelf redden.<br />

Wanneer het november wordt, haal ik de<br />

planten meestal naar binnen. Bij voorkeur<br />

net voordat er een regenachtige periode is,<br />

zodat de potten door zon en wind nog wat<br />

kunnen uitdrogen. Maar ik vind het geen<br />

probleem als ze nog een flinke plens water<br />

krijgen. Dat is in november bijna niet meer<br />

te voorkomen.<br />

De enige planten die ik liever iets eerder in<br />

huis haal zijn de agaves. Ik heb gemerkt dat<br />

de potten waar deze planten in staan door<br />

114 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


de grootte ervan niet zo snel uitdrogen. De<br />

agaves staan daardoor eigenlijk te lang in<br />

natte potten, waardoor na verloop van tijd<br />

de onderste bladeren de neiging hebben<br />

af te sterven. Als het uitdrogen van de pot<br />

te lang duurt, kan dit afsterven doorzetten<br />

tot de bovenste bladeren en daarna heb je<br />

geen agave meer. Oktober kan prima weer<br />

bieden, maar zodra het bestendig regenachtig<br />

wordt, is dat voor mij het moment de<br />

agaven in huis te halen en ze verder uit te<br />

laten drogen.<br />

De kamer waar de planten tijdens de winter<br />

verblijven, is een onverwarmde kamer<br />

die ik vooral gebruik voor het drogen van<br />

wasgoed. ik heb altijd een raam open<br />

staan, ook de gehele winter Dus een goede<br />

ventilatie is altijd aanwezig. De kamer<br />

wordt op een normale winterdag meestal<br />

niet kouder dan zo’n 10 °C, prima voor de<br />

planten.<br />

Gedurende de eerste paar weken drogen<br />

de potten langzaam uit. Tegen december<br />

zie je bij steeds meer bolsucculenten, die<br />

bladverliezend zijn, dat de bladeren ook<br />

uitdrogen, bruin worden en uiteindelijk<br />

losraken van de bol. Aan het eind van de<br />

winter heb ik voornamelijk potten staan<br />

waar op het oog alleen grond in zit.<br />

Het voordeel van bolsucculenten die bladverliezend<br />

zijn, is dat je de potten ook op<br />

de donkerste plekken kan zetten. De mijne<br />

staan gewoon voor het raam op het oosten,<br />

maar als je niet veel ruimte in huis hebt kan<br />

je ze gerust op of in een kast zetten, onder<br />

de tafel of in de gangkast. Als het maar<br />

koel is en niet te vochtig. De bol zit veilig<br />

onder de grond rustig te wachten op betere<br />

tijden.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

Overlast van dieren<br />

Ook op het balkon kan je last krijgen van<br />

ongedierte. Op mijn balkon heb ik last van<br />

twee typen beestjes: slakken en duiven.<br />

Je zou het niet direct verwachten als je op<br />

de bovenste etage van een drie lagen hoog<br />

portiekgebouw woont, maar ook op die<br />

hoogte komen naaktslakken. De schade die<br />

ze veroorzaken is niet groot, toch vind ik<br />

het geknabbel aan het blad van voornamelijk<br />

scadoxus, haemanthus en drimiopsis-planten<br />

onwenselijk. Het zijn vooral<br />

deze planten die ten prooi vallen, want de<br />

slakken lijken een voorkeur te hebben voor<br />

blad dat groot in oppervlak is (uitgezonderd<br />

het blad van Eucomis). Alle bollen met<br />

grasachtig blad lijken veilig te zijn. De slakken<br />

zijn in de avond makkelijk op te sporen<br />

als ze zich op de planten begeven. Eenmaal<br />

ontdekt krijgen ze van mij een diervriendelijk<br />

afscheid. Ik schep ze op met een lepel<br />

en mik ze op de bladrijke hoge planten van<br />

de onderburen. Ze vallen daar zacht op het<br />

groen en hebben daar meer te knabbelen<br />

dan bij mij.<br />

Ook duiven beschouw ik als hinderlijk.<br />

Groot is die hinder niet, maar het is wel<br />

groot genoeg om die dieren af en toe eens<br />

te vervloeken. De duiven zitten tussen het<br />

fladderen door graag op de rand van het<br />

balkon te rusten. Zouden ze daar blijven,<br />

dan zijn ze van harte welkom. Helaas<br />

hebben ze de neiging om vanaf de rand<br />

boven op de tafels te springen en over de<br />

planten te hupsen. Met name de potten<br />

die aan de rand van de tafel staan kunnen<br />

hierdoor op de grond vallen, waardoor ik<br />

een balkonvloer bezaaid met steentjes krijg<br />

en ontwrichte plantjes. De andere planten<br />

kunnen te maken krijgen met een grote<br />

klodder duivenmest, en de duiven lijken het<br />

Afb. 2: Cyrtanthus mackenii in bloei.<br />

115


ook leuk te vinden om de naamkaartjes uit<br />

de potten te trekken.<br />

Op balkon beter dan in een broeikas?<br />

De meeste succulenten op mijn balkon zullen<br />

het in een broeikas waarschijnlijk ook<br />

prima doen. Het nadeel van een broeikas<br />

is dat ze daar soms écht in de hitte kunnen<br />

staan. Ze zullen het met veel minder water<br />

moeten doen als deze handmatig moet<br />

worden toegediend. De hoeveelheid regen<br />

die tussen het voorjaar en het najaar valt is<br />

in ieder geval niet te veel voor de planten.<br />

Ze groeien er goed bij en ze bloeien prima.<br />

De beaucarnea is zelfs opvallend snel<br />

gegroeid!<br />

Zoals vermeld doet eigenlijk alleen de<br />

Amorphophallus konjac het niet goed op<br />

mijn balkon. Deze is waarschijnlijk beter af<br />

bij hogere temperaturen en zou beter in<br />

een broeikas gehouden kunnen worden.<br />

Niettemin komen mijn amorphophallussen<br />

elk jaar prima op (het kan tot diep in de<br />

zomer duren). Het blad blijft alleen vrij klein<br />

en ook de bol blijft klein, waar blad en bol<br />

in een broeikas waarschijnlijk groter zullen<br />

worden.<br />

Met rotstuinplanten valt nog genoeg te<br />

experimenten. Ik heb verschillende saxifraga-soorten<br />

op het balkon gehad. Een jaartje<br />

gaat het nog wel goed, en sommige hebben<br />

zelfs gebloeid. Maar er komt snel een moment<br />

dat ze het niet leuk meer vinden. In<br />

de winter buiten vinden ze prima, maar de<br />

zomers waren wel een probleem.<br />

Ik ben alle saxifraga’s op het balkon kwijtgeraakt<br />

in drie jaar tijd. Wel gaat het een stuk<br />

voorspoediger met Pleione formosana, die<br />

ik al jaren zonder problemen op het balkon<br />

heb staan.<br />

Cactussen heb ik niet op het balkon, die houd<br />

ik liever in de broeikas. Ik ben wel van plan<br />

om met cactussen op het balkon te gaan experimenteren.<br />

Ik lees graag de ervaring van<br />

anderen op dit gebied, mocht iemand hier al<br />

ervaring mee opgedaan hebben!<br />

Kortom<br />

Heb je geen ruimte of mogelijkheid voor<br />

een broeikas, maar heb je wel een balkon<br />

of dakterras, dan zijn er genoeg leuke succulente<br />

planten die je een prima thuis kan<br />

geven. Ongetwijfeld zijn er veel meer dan<br />

de soorten die ik heb genoemd geschikt<br />

voor een zomer buiten. Aloë’s bijvoorbeeld,<br />

maar ook geslachten als Aeonium, Pachyphytum,<br />

Cotyledon, Crassula, Gasteria, sommige<br />

lidcactussen of sommige haworthia’s<br />

zullen geschikt zijn. Veel yucca’s, sempervivums,<br />

sommige delosperma’s en Crassula<br />

sarcocaulis kunnen zelfs in de winter buiten<br />

blijven staan.<br />

Experimenteren is onderdeel van het plezier<br />

in planten. Probeer een plant gewoon<br />

eens een jaartje buiten en het kan je verrassen<br />

hoezeer een plant het, boven verwachting,<br />

naar de zin zal hebben!<br />

aiko@talens.nl<br />

Foto’s van de schrijver<br />

Afb. 3: Habranthus<br />

tubispathus<br />

in bloei.<br />

116 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Zaaien 2020 (2)<br />

Hoe hebben de opgekomen plantjes het gedaan?<br />

Ton Smit<br />

In februari 2020 zaaide ik voor het eerst sinds jaren weer cactussen. Nu, twee jaar<br />

later, leek het mij wel leuk om een kort vervolg te schrijven, als vervolg op mijn eerdere<br />

verslag (Smit 2020), over de resultaten van die eerste poging. Hieronder nogmaals de<br />

tabel van gezaaide soorten, het aantal zaden en de opkomst.<br />

geslacht soort aantal zaden opkomst<br />

Acanthocalycium erythranthum 20 0<br />

Acanthocalycium glaucum 10 8<br />

Astrophytum asterias ‘Akabana’ 5 0<br />

Blossfeldia flocculosa 50 2<br />

Copiapoa calderana 10 8<br />

Escobaria nelliae 10 4<br />

Gymnocalycium glaucum 20 2<br />

Gymnocalycium spegazzinii 20 15<br />

Islaya copiapoides 20 10<br />

Lobivia ferox 20 16<br />

Lobivia grandiflora subsp. minuta 20 21<br />

Neochilenia napina 15 13<br />

Pyrrhocactus umadeave subsp. marayesensis 20 5<br />

Afb. 1: Acanthocalycium glaucum.<br />

Afb. 2: Copiapoa calderana.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

117


Het is nu december 2022<br />

Wat is er geworden van al die kleine plantjes?<br />

Als huiskamerkweker was het voor<br />

mij het moeilijkste om ze de eerste winter<br />

door te krijgen. Dat was vooral moeilijk<br />

voor de soorten die erg klein blijven en<br />

erom bekend staan dat ze niet zo makkelijk<br />

zijn. Daarnaast vond ik ook geregeld kleine<br />

wortelluisjes die de weg naar mijn kleine<br />

wondertjes hadden weten te vinden en die<br />

natuurlijk ook weer bestreden moesten<br />

worden. Dat doet de plantjes geen goed.<br />

Hieronder volgt een verslag per soort, te<br />

beginnen bij de plantjes die het niet zo<br />

goed deden.<br />

Blossfeldia flocculosa: Deze piepkleine plantjes<br />

hebben de winter niet overleefd.<br />

Gymnocalycium glaucum: Ook deze plantjes<br />

gingen een voor een onderuit. Blijkbaar erg<br />

kwetsbaar spul, gevoelig voor rot.<br />

Islaya copiapoides: Eigenlijk hetzelfde verhaal.<br />

De onverwarmde slaapkamer is waarschijnlijk<br />

niet de ideale plek om dit soort<br />

plantjes de eerste winter door te helpen.<br />

Pyrrhocactus umadeave subsp. marayesensis:<br />

Ook deze jongens hebben het niet overleefd.<br />

Volgens de website ‘Llifle’ is de juiste<br />

naam: Eriosyce bulbocalyx var. marayensis.<br />

Deze zaailingen had ik waarschijnlijk op een<br />

entstammetje moeten zetten.<br />

Van de volgende soorten heb ik twee of<br />

meer plantjes overgehouden:<br />

Acanthocalycium glaucum (afb. 1): De acht<br />

opgekomen exemplaren vielen bijna allemaal<br />

weg in de winter; ze waren erg klein<br />

gebleven. Eén exemplaar heeft het gered.<br />

Die was erg moeilijk weer aan het groeien<br />

te krijgen. Pas in de loop van dit jaar begon<br />

hij weer groei te vertonen. Wellicht te droog<br />

gehouden die eerste winter.<br />

Copiapoa calderana (afb. 2 en afb. 3): Van de<br />

acht exemplaren zijn er zes overgebleven.<br />

Zeer variabel van uiterlijk. Van bleekgroen<br />

tot donker paarsgroen. Mooie plantjes!<br />

Escobaria nelliae (afb. 4): Ik heb er nog twee.<br />

Langzame groeier. Interessante bedoorning.<br />

Gymnocalycium subsp. spegazzinii (afb. 5):<br />

Wat een mooie plantjes zijn dit! Hiervan<br />

heb ik zeven exemplaren overgehouden.<br />

Lobiva ferox (afb. 6 en afb. 7): Nog drie<br />

exemplaren over. Doen het prima, groeien<br />

goed en prachtig bedoornd.<br />

Afb. 3: Copiapoa calderana.<br />

Afb. 4: Escobaria nelliae.<br />

118 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Afb. 5: Gymnocalycium spegazzinii.<br />

Afb. 6: Lobiva ferox.<br />

Afb. 7: (ook) Lobiva ferox.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

119


Lobivia grandiflora subsp. minuta<br />

(afb. 8): Doen het prima. Ik heb wat<br />

plantjes weggegeven en er nog vier<br />

in de verzameling gehouden. Eén<br />

exemplaar heeft beduidend langere<br />

middendoorns (3 cm) dan de andere<br />

(1 cm). Komend voorjaar bloemen!<br />

Neochilenia napina (afb. 9): Hiervan<br />

vier exemplaren overgehouden<br />

die het verder goed doen. Droog<br />

houden in de winter en af en toe een<br />

beetje sproeien, daar varen ze wel<br />

bij.<br />

Afb. 8: Lobivia grandiflora subsp. minuta.<br />

Zo blijkt maar weer, de huiskamer<br />

is niet de meest ideale plaats om<br />

cactussen te kweken. In de koude<br />

bak gaat dat buiten in de zomer veel<br />

beter. Maar voor het zaaien blijkt het<br />

lastig om de wat moeilijker soorten<br />

in leven te houden.<br />

Je zult dus keuzes moeten maken.<br />

Zelf zaaien, of gewilde soorten dan<br />

maar kopen als ze de allereerste<br />

groeistadia eenmaal doorlopen<br />

hebben. Of ruilen, dat kan ook.<br />

Daar is een vereniging een mooie<br />

plek voor. Allemaal liefhebbers die<br />

vaak plantjes over hebben. Maak er<br />

gebruik van!<br />

Foto’s van de schrijver<br />

tsmit70@gmail.com<br />

Literatuur<br />

Smit, T. (2020). Zaaien 2020.<br />

<strong>Succulenta</strong> 99 (6): 265 – 266.<br />

Afb. 9: Neochilenia napina.<br />

120 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Wat is er met de melocactussen van<br />

Buining gebeurd?<br />

Peter Knippels<br />

In het kader van ‘iets nieuws proberen’, kocht ik in 2018 zaden van verschillende<br />

melocactussoorten bij het Clichéfonds, waaronder van M. schulzianus (officiële<br />

naam M. neryi). De naam ging vergezeld van de aantekening ‘CF 82; Voltzberg 1 en 2;<br />

Suriname; lijkt op M. neryi’. Ik besteedde geen aandacht aan deze aantekening tot ik<br />

bij onze vorige voorzitter Frans Mommers de gepubliceerde nieuwbeschrijvingen van<br />

melocactussen van de hand van onze oud-voorzitter Albert Buining inkeek.<br />

Na het overlijden van ons erelid Ludwig<br />

Bercht in 2021 kreeg <strong>Succulenta</strong> de beschikking<br />

over een deel van zijn archief. Bij<br />

het in kaart brengen van de inhoud ervan<br />

door Frans Mommers, bleek het archief de<br />

originele nieuwbeschrijvingen van melocactussoorten<br />

van de hand van Buining<br />

te bevatten. Geen groot nieuws, want de<br />

nieuwbeschrijvingen zijn allemaal gepubliceerd,<br />

onder andere in <strong>Succulenta</strong>. Maar<br />

voor mij voldoende aanleiding om meer te<br />

weten willen komen over de plantenreizen<br />

van Buining en of de door hem gegeven<br />

soortnamen nog steeds geldig zijn. Al snel<br />

kwam ik erachter dat hij de nieuwbeschrijving<br />

van M. schulzianus in 1974 in <strong>Succulenta</strong><br />

had gepubliceerd.<br />

Ik ben als het gaat om het kweken van planten<br />

een omnivoor; ik vind erg veel planten<br />

mooi. Toen ik jaren geleden op een verjaardag<br />

enthousiast aan het vertellen was<br />

welke planten ik interessant vond, reageerde<br />

mijn vrouw met de opmerking dat als ik<br />

alles zou kunnen kweken wat ik mooi vind,<br />

we dan de tuin van Paleis Het Loo moesten<br />

kopen: een bos met ernaast genoeg<br />

ruimte om planten buiten op te kweken en<br />

om een kas te plaatsen. Mooi plan, maar<br />

helaas niet uitvoerbaar. Net als iedereen<br />

moet ik keuzes maken. Ik heb me toegelegd<br />

op euphorbia’s en wintergroeiende<br />

Zuid-Afrikaanse bolgewassen. Ik permitteer<br />

me af en toe uitstapjes. Zo heb ik ook verschillende<br />

sanseveria’s en caudexplanten.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

Melocactussen hebben mijn verzameling<br />

in 2018 verrijkt, gevolgd door arrojadoa’s<br />

in 2020. Dit zijn beide geslachten die in de<br />

winter warmer gekweekt moeten worden<br />

en melocactussen en arrojadoa’s passen<br />

prima naast de Madagaskar-euphorbia’s op<br />

de vensterbank.<br />

Wie was Albert Buining?<br />

Albert (A.F.H.) Buining werd in 1901 in Groningen<br />

geboren. Hij heeft het grootste deel<br />

van zijn leven bij de gemeente Leusden<br />

en haar voorgangers gewerkt, eerst vanaf<br />

1930 als plaatsvervangend gemeentesecretaris<br />

en vanaf 1938 als gemeentesecretaris<br />

van de gemeenten Leusden en Stoutenburg.<br />

In 1959 werd Buining benoemd tot<br />

burgemeester van de twee gemeenten.<br />

Hij bleef dat tot april 1968, waarna hij met<br />

pensioen ging. De gemeente waardeerde<br />

zijn inzet en vernoemde een sportpark naar<br />

hem: het Burgemeester Buiningpark. Bijzonder<br />

is dat hij dit park zelf in 1964 heeft<br />

geopend.<br />

Buining werd in 1940 benoemd tot voorzitter<br />

van de ‘Nederlandsche Vereeniging<br />

van vetplantenverzamelaars <strong>Succulenta</strong>’.<br />

Hij was betrokken bij de fusie van de twee<br />

Nederlandse succulentenverengingen<br />

‘<strong>Succulenta</strong>’ en de ‘Nederlandsche vereeniging<br />

van liefhebbers van cactussen<br />

en vetplanten’ eind december 1946 en hij<br />

werd gekozen tot voorzitter van de nieuwe<br />

vereniging ‘Nederlandsche vereeniging van<br />

121


liefhebbers van cactussen en vetplanten<br />

<strong>Succulenta</strong>’. Hij bleef dit tot 1968. Buining<br />

overleed in 1976.<br />

Buining had een bijzondere belangstelling<br />

voor Zuid-Amerikaanse cactussen. Het<br />

is denk ik passender om te spreken van<br />

een passie. Hij correspondeerde vanaf de<br />

jaren 30 van de 20 e eeuw met de groten<br />

der aarde onder de cactusdeskundigen,<br />

zoals Frič, Kreuzinger, Vatter, Ritter, Horst,<br />

Buxbaum, Donald en Uebelmann. Buining<br />

heeft een groot aantal Zuid-Amerikaanse<br />

cactussoorten beschreven. Hij heeft<br />

nieuwbeschrijvingen opgesteld van onder<br />

andere rebutia-, discocactus-, arrojadoa-,<br />

melocactus-, frailea- en lobiviasoorten.<br />

Deze beschrijvingen zijn in <strong>Succulenta</strong> en<br />

in buitenlandse tijdschriften gepubliceerd.<br />

Hij stelde ook het geslacht Uebelmannia<br />

op, dat hij vernoemde naar zijn Zwitserse<br />

cactusvriend Werner Uebelmann. Buining<br />

beschreef ook verschillende soorten in dit<br />

geslacht Uebelmannia. Buxbaum vernoemde<br />

het geslacht Buiningia naar Buining. Dit<br />

geslacht is tegenwoordig een synoniem<br />

van Coleocephalocereus. Vóór zijn overlijden<br />

werkte Buining aan een monografie<br />

over het geslacht Discocactus. Dit is na zijn<br />

overlijden afgerond en door <strong>Succulenta</strong> in<br />

boekvorm uitgegeven.<br />

<strong>Succulenta</strong> eerde Buining met een aan hem<br />

gewijd speciaal nummer van het tijdschrift<br />

<strong>Succulenta</strong>, waarin de persoon en zijn werk<br />

centraal staan: nummer 11 van november<br />

1976.<br />

Afb. 1: Albert Buining (links) en Leopoldo Horst,<br />

15 mei 1971.<br />

Foto: archief <strong>Succulenta</strong>.<br />

De reizen naar Zuid-Amerika<br />

Buining maakte tussen 1966 en 1974 vier<br />

plantenreizen naar de Zuid-Amerikaanse<br />

landen Brazilië, Suriname en Bolivia. Leopoldo<br />

Horst begeleidde hem tijdens bijna<br />

alle reizen.<br />

De grootouders van Leopoldo Horst (1918-<br />

1987) emigreerden in 1879 vanuit Duitsland<br />

naar Brazilië. Leopoldo was al vanaf zijn<br />

jeugd geïnteresseerd in de Braziliaanse<br />

flora. Hij had bijzondere interesse in<br />

cactussen en bezocht alleen en met gasten<br />

groeiplaatsen van cactussen in Brazilië. Ritter<br />

bezocht Horst in 1963 en Werner Rauh<br />

in de jaren 70 van de 20 e eeuw. De planten<br />

die werden aantroffen tijdens de gezamenlijke<br />

bezoeken kregen een HU-veldnummer.<br />

HU staat voor Horst en Uebelmann. Dit had<br />

Horst zo afgesproken met cactusdeskundige<br />

en kweker Werner Uebelmann. Uebelmann<br />

en Horst maakten samen ook een<br />

aantal cactustrips door Zuid-Amerika.<br />

De locaties die Horst en Buining samen<br />

bezochten, had Horst eerder zelf al bezocht.<br />

Hij leidde Buining, en zijn andere<br />

bezoekers, dus naar de bijzondere en<br />

mooie plekken, met beschreven en nog<br />

niet beschreven cactussoorten. Het was<br />

dus eigenlijk Leopoldo Horst die nog niet<br />

beschreven soorten heeft ontdekt. Buining<br />

verzamelde, met vergunning(!), enkele<br />

planten van nog niet beschreven planten<br />

om vervolgens thuis in Nederland nieuwbeschrijvingen<br />

op te stellen. Hierbij werkte hij<br />

altijd samen met A.J. Brederoo die de tekeningen<br />

maakte, en met J. Theunissen die de<br />

Latijnse diagnose opstelde. Het type-materiaal<br />

werd ondergebracht in het herbarium<br />

van de Universiteit Utrecht. Bijzonder is<br />

dat de door Horst gevonden planten in de<br />

beschrijvingen van Buining een HU-nummer<br />

hebben, terwijl hij aan het herbariummateriaal<br />

veelal de U uit het veldnummer<br />

wegliet. Waarom hij dit heeft gedaan?<br />

Voor een melocactus naar Suriname<br />

Bij een door Buining beschreven melocactussoort<br />

hoort een mooi verhaal. Dat is niet<br />

mijn opvatting, maar die van zijn reisgenoot<br />

in Suriname, Geert Eerkens. Aansluitend op<br />

122 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


zijn reis door Brazilië in 1972 ging Buining<br />

naar Suriname. Buining en Eerkens deden<br />

in 1973 in meerdere artikelen verslag van<br />

hun reis naar het gebied van de Voltzberg<br />

in het oerwoud van Suriname, en dat voor<br />

één specifieke, mogelijk onbekende, melocactus.<br />

Buining introduceerde in het eerste deel<br />

van het reisverslag ‘Welke Melocactus species<br />

groeit in Suriname?’ de reden van het<br />

bezoek:<br />

“Een aantal jaren geleden zond Geert Eerkens<br />

uit Suriname zaden van een aldaar voorkomende<br />

Melocactus naar Nederland. De<br />

daaruit gegroeide zaailingen staan o.a. in het<br />

<strong>Succulenta</strong>rium te Wageningen. Als soortnaam<br />

nam men aan Melocactus amoenus of<br />

Melocactus caesius. Controle op de juistheid<br />

der namen was aan de zaailingen echter<br />

uiteraard niet mogelijk.”<br />

Wat doe je om het raadsel op te lossen?<br />

Dan ga je de planten op hun groeiplaats<br />

bekijken.<br />

De trip startte op het kantoor van de<br />

Stichting Natuurbehoud Suriname (Stinasu)<br />

in Paramaribo voor het verkrijgen van de<br />

benodigde vergunningen om het bezoeken<br />

van het natuurgebied en het meenemen<br />

van enkele cactussen voor studiedoeleinden<br />

mogelijk te maken. Ze spraken hier<br />

met de directeur Dr. J.P. Schulz.<br />

“De heer Schulz, die uit hoofde van zijn<br />

functie Suriname regelmatig bereist, toonde<br />

een schat aan foto’s van de Voltzberg en<br />

enkele daarbij gelegen bergen, tevens van<br />

Melocactussen die voorkomen in de Sipaliwinisavanne<br />

dicht bij de Braziliaanse grens. Een<br />

in het voorjaar gehouden expeditie bracht op<br />

verzoek van Geert Eerkens van deze savanne<br />

enkele species van deze daar schaars voorkomende<br />

Melocactus mee, die wij bestuderen<br />

konden.”<br />

Via een trip met een Landrover over<br />

zandwegen en reizen over het water in<br />

een korjaal bereikten ze de rand van het<br />

natuurgebied en overnachtten ze op het<br />

Foengoe-eiland gelegen in de Raleighrivier.<br />

Na de overnachting konden ze nog een<br />

stukje over de Coppenamerivier verder,<br />

waarna ze te voet door het oerwoud naar<br />

de bestemming liepen. Bezweet en warm<br />

bereikten ze “de granieten steenklomp, de<br />

Voltzberg”. De Voltzberg bestaat uit twee<br />

toppen die worden gescheiden door een<br />

vrij diepe en zeer steile vallei.<br />

Afb. 2: Onderweg naar Foengoe-eiland in een<br />

korjaal (boomstamkano).<br />

Uit Buining-archief.<br />

Afb.3: Expeditie op weg naar Bitagron aan de<br />

Coppenamerivier, met van links naar<br />

rechts Buining, Jansen, Van der Horst,<br />

pater Kock en Eerkens.<br />

Foto: archief <strong>Succulenta</strong>.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

123


De toppen worden aangeduid als Voltzberg<br />

I en Voltzberg II. Schulz had Buining en<br />

Eerkens geïnformeerd dat op Voltzberg I<br />

weinig melocactussen groeiden, maar op<br />

Voltzberg II juist vrij veel exemplaren.<br />

“Wij vroegen dus onze gids om ons naar top<br />

II te geleiden. Het bleek echter weldra dat hij<br />

de weg naar top II niet kende, zodat we na een<br />

smoorhete, steile beklimming in de volle zon<br />

op de 245 m hoge top I aankwamen. Alhoewel<br />

de Melocactus species hier niet in groten<br />

getale voorkomt, konden we de op de zeer<br />

steile helling groeiende planten, die daar in<br />

rotsspleten voorkomen, liggende op de buik<br />

nauwkeurig bestuderen en fotograferen. (Noot<br />

van Eerkens: Buining werd hierbij letterlijk<br />

levend geroosterd en het zweet liep hem met<br />

beekjes uit zijn body).” Uitgeput, vooral door<br />

het gebrek aan water, ziet Buining af van<br />

een trip naar de top van Voltzberg II, die<br />

zo’n 200 meter hoog is. Eerkens maakte<br />

samen met een gids de trip wel.<br />

Welk Melocactussoort hadden ze nu aangetroffen<br />

op de Voltzberg?<br />

“Met dit al weten wij nog niet welke soort deze<br />

Melocactusspecies betreft, temeer daar het<br />

helemaal niet zeker is wat nu precies Melocactus<br />

caesius Wendl., Melocactus griseus Wendl.<br />

en Melocactus amoenus (Hoffmannsegg.)<br />

Pfeiffer voor soorten zijn. De vroegere summiere<br />

beschrijvingen geven helaas onvoldoende<br />

informatie. Het zal dus noodzakelijk<br />

zijn zo mogelijk het gewenste materiaal van<br />

deze species op de een of andere manier<br />

te verkrijgen. Zeker is, dat we nu voldoende<br />

Afb. 4: Albert Buining op de Voltzberg in<br />

Suriname, Melocactus schulzianus<br />

fotograferend.<br />

Foto: archief <strong>Succulenta</strong>.<br />

herbarium- en fotomateriaal hebben van de<br />

Melocactusspecies van het Voltzberggebied<br />

en van de Sipaliwinisavanne, om hiervan een<br />

nauwkeurige beschrijving te geven.”<br />

De zesdelige artikelserie sluit af met een<br />

noot van Geert Eerkens:<br />

“Men moet wel de diepste bewondering<br />

opbrengen voor onze ere-voorzitter Albert Buining,<br />

om op 71-jarige leeftijd nog deze uiterst<br />

zware tochten in Brazilië en Suriname te kunnen<br />

en ook nog te willen maken. Het is wel geheel<br />

ten behoeve van de cactusliefhebbers in<br />

Europa en in het bijzonder in Nederland dat<br />

op deze wijze telkenmale maar weer nieuwe<br />

en zeer bijzondere soorten aan het sortiment<br />

worden toegevoegd. Albert Buining en Dirk<br />

van Vliet brengen <strong>Succulenta</strong> in de voorste<br />

gelederen van het cactusonderzoek. Wie zou<br />

een tiental jaren terug dit gedacht hebben.<br />

Laten de liefhebbers dat toch eens goed tot<br />

zich door laten dringen. Het zijn onnoemelijke<br />

zware tochten in de gloeiende en stomende<br />

jungles van Brazilië en Suriname; dat kan ik u<br />

verzekeren, want bij de laatste tocht was ik er<br />

zelf bij. De planten die Willem v. d. Horst en ik<br />

nog mee wisten te sjouwen zijn wel de meest<br />

zuur verkregene van mijn liefhebbersbestaan.<br />

Wijlen Willem van Marie schreef mij destijds<br />

eens: in de buurt(!) van Paramaribo groeit ook<br />

een Melocactus, zoek hem eens even (!) op. Ja,<br />

ja, dat hebben we geweten.”<br />

Na bestudering van de genoemde soorten<br />

en van het verzamelde materiaal kwam<br />

Buining tot de conclusie dat de melocactus<br />

op de Voltzberg een nog niet beschreven<br />

soort was. Hij gaf de soort de naam Melocactus<br />

schulzianus, naar dr. J.P. Schulz van<br />

Stichting Natuurbehoud Suriname. De<br />

nieuwbeschrijving werd gepubliceerd in het<br />

meinummer 1974 van <strong>Succulenta</strong>. Het veldnummer<br />

van deze soort in de beschrijving<br />

is AB5. M. schulzianus wordt nu beschouwd<br />

als een synoniem van M. neryi.<br />

Nieuwbeschrijvingen door Buining<br />

Buining heeft nieuwbeschrijvingen van in<br />

totaal 32 melocactussoorten opgesteld.<br />

Na zijn overlijden zijn niet gepubliceerde<br />

manuscripten van enkele nieuwbeschrijvingen<br />

gevonden die hebben geleid tot drie<br />

124 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


nieuwbeschrijvingen die in 1983-1984 in<br />

<strong>Succulenta</strong> zijn gepubliceerd. Dat brengt<br />

het totaal op 35 soorten, waarvan er 34<br />

voorkomen in het oosten van Brazilië en<br />

één in Suriname.<br />

Aandacht voor de soorten na Buining<br />

Na het overlijden van Buining zijn met<br />

name Pierre Braun en Nigel Taylor actief<br />

op het gebied van de taxonomie van het<br />

geslacht Melocactus, de naamgeving van<br />

melocactussen. Het werk van Taylor is het<br />

meest recent.<br />

In 1991 werd in Bradleya de revisie van<br />

Nigel Taylor met de titel ‘The genus Melocactus<br />

(Cactaceae) in Central and South America’<br />

gepubliceerd. Dit is een revisie van de in<br />

Zuid- en Midden-Amerika voorkomende<br />

soorten. Hieronder vallen alle door Buining<br />

beschreven soorten. Taylor schreef het volgende<br />

over het werk van Buining: “Characteristically,<br />

Buining never tried to classify the<br />

poorly differentiated novelties he named. This<br />

work has been left to others.” (Kenmerkend<br />

is dat Buining nooit heeft geprobeerd de<br />

slecht te onderscheiden nieuwigheden<br />

die hij noemde te classificeren. Dat werk<br />

is aan anderen overgelaten.) Je kunt het<br />

ook anders formuleren: Buining heeft als<br />

amateur-taxonoom soorten beschreven<br />

op basis van soms minimale verschillen.<br />

Hij heeft zich niet beziggehouden met de<br />

onderlinge verwantschappen. Taylor aan de<br />

andere kant bezag het geheel en herbeoordeelde<br />

de soortnamen op basis van een<br />

door hem opgestelde classificatie; noem<br />

het een stamboom van verschillen.<br />

De revisie van Taylor leidde ertoe dat er<br />

nu 7 van de 35 soorten van Buining erkend<br />

zijn als soort. Eén soort, M. albicephalus, is<br />

geen soort, maar een natuurlijke hybride.<br />

In de tabel op de volgende pagina’s zijn de<br />

door Buining gegeven soortaanduidingen<br />

vermeld, alsmede de nu geldige naam.<br />

De zeven nog geldige door Buining<br />

gegeven soortaanduidingen<br />

Melocactus azureus (HU256)<br />

Buining en Horst ontdekten op 19 <strong>juni</strong> 1968<br />

deze melocactus in de Serra do Espinhaço,<br />

Bahia in Brazilië. Deze soort werd in 1971<br />

in KuaS beschreven. De planten groeiden<br />

op zeer droge hellingen nabij de Rio Jacaré,<br />

met verder enkele bromeliasoorten en<br />

doornige struiken. De soortaanduiding verwijst<br />

naar de kleur van de plant. Buining beschreef<br />

het lichaam van de plant als: “enkel,<br />

tot 17 cm hoog, tot 14 cm diam., azuurblauw<br />

berijpt, vertakte wortels. Ribben 9-10, verticaal,<br />

tussen de areolen iets verhoogd. Areolen<br />

ovaal, lang tot 14 mm, breed tot 7 mm, zeer<br />

kort witviltig, iets verzonken in de ribben.<br />

Dorens 3 aan elke kant, randdorens ca 7, 1<br />

naar beneden, tot 4 cm lang, 3 naar elke kant<br />

land 3-3,5 cm lang, naar boven enkele kleine<br />

bijdorens tot 18 mm lang; 1 (-3) middendoren(s),<br />

de onderste tot 2,5 cm lang, de beide<br />

bovenste iets korter; allen krachtig, onderaan<br />

tot 2 mm dik, grijswit, ruw. De bloembladen<br />

zijn rood van kleur.”<br />

Afb. 5: Melocactus neryi (syn. M. schulzianus).<br />

Foto: Dirk Houvenaegel.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

125


Door Buining<br />

gegeven naam veldnr. publicatie in jaar<br />

M. acispinosus HU258 Krainz, Die Kakteen 1975<br />

M. albicephalus HU350 Krainz, Die Kakteen 1973<br />

M. amethystinus HU270 Krainz, Die Kakteen 1972<br />

M. ammotrophus HU253 <strong>Succulenta</strong> 1984<br />

M. arcuatispinus HU424 <strong>Succulenta</strong> 1983<br />

M. axiniphorus HU450 <strong>Succulenta</strong> 1976<br />

M. azulensis HU168 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1977<br />

M. azureus HU256 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1971<br />

M. brederooianus 1001AB <strong>Succulenta</strong> 1972<br />

M. concinnus HU214 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1972<br />

M. conoideus HU183 Krainz, Die Kakteen 1973<br />

M. cremnophilus HU223 Cactus & Succulent Journal America 1972<br />

M. curvicornus HU128 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1972<br />

M. deinacanthus HU153 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1973<br />

M. diersianus HU404 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1975<br />

M. erythracanthus HU220 Cactus & Succulent Journal America 1973<br />

M. ferreophilus HU127 Krainz, Die Kakteen 1973<br />

M. florschuetzianus HU148 Ashingtonia 1975<br />

M. giganteus HU266 Cactus & Succulent Journal America 1973<br />

M. glaucescens HU219 Cactus & Succulent Journal America 1972<br />

M. glauxianus HU382 <strong>Succulenta</strong> 1984<br />

M. grisoleoviridis HU405 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1974<br />

M. helvolilanatus HU444 <strong>Succulenta</strong> 1976<br />

M. inconcinnus AB1003 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1975<br />

M. krainzianus HU264 Krainz, Die Kakteen 1975<br />

M. lensselinkianus HU381 <strong>Succulenta</strong> 1974<br />

M. levitestatus HU397 Cactus & Succulent Journal America 1973<br />

M. longicarpus HU149 Cactus & Succulent Journal America 1974<br />

M. longispinus HU435 <strong>Succulenta</strong> 1977<br />

M. mulequensis HU122 <strong>Succulenta</strong> 1976<br />

M. pachyacanthus HU407 Kakteen und andere Sukkulenten (KuaS) 1975<br />

M. robustispinus HU403 <strong>Succulenta</strong> 1977<br />

M. rubrisaetosus HU137 <strong>Succulenta</strong> 1977<br />

M. schulzianus AB5 <strong>Succulenta</strong> 1974<br />

M. securituberculatus HU446 Cactus & Succulent Journal America 1976<br />

126 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


huidige naam volgens Taylor<br />

M. bahiensis forma acispinosus<br />

M. x albicephalus * 1<br />

M. bahiensis subsp. amethystinus<br />

M. bahiensis subsp. amethystinus * 2<br />

M. zehntneri * 3<br />

M. concinnus<br />

M. ernestii<br />

M. azureus<br />

M. bahiensis forma acispinosus * 4<br />

M. concinnus<br />

M. conoideus<br />

M. oreas subsp. cremnophilus<br />

M. zehntneri<br />

M. deinacanthus<br />

M. levitestatus * 5<br />

M. ernestii<br />

M. azureus subsp. ferreophilus<br />

M. ernestii subsp. longicarpus * 6<br />

M. zehntneri<br />

M. glaucescens<br />

M. bahiensis subsp. amethystinus * 7<br />

M. bahiensis subsp. amethystinus<br />

M. zehntneri<br />

M. bahiensis forma inconcinnus<br />

M. azureus * 8<br />

M. bahiensis subsp. amethystinus * 9<br />

M. levitestatus<br />

M. ernestii subsp. longicarpus<br />

M. ernestii<br />

M. ernestii subsp. longicarpus<br />

M. pachyacanthus<br />

M. concinnus<br />

M. oreas subsp. oreas<br />

M. neryi * 10<br />

M. levitestatus<br />

Tabel 1. Overzicht van de door Buining<br />

beschreven melocactussoorten, inclusief<br />

veldnummers, het tijdschrift waarin de<br />

nieuwbeschrijvingen gepubliceerd zijn en<br />

de geldige naam volgens Taylor (1991). De<br />

nog geldige door Buining gegeven soortnamen<br />

zijn geel-oranje gemarkeerd.<br />

Opmerkingen<br />

1. Natuurhybride.<br />

2. Door Bercht aangetroffen manuscript<br />

in archief Buining, opgewerkt tot<br />

nieuwbeschrijving.<br />

3. Door Brederoo in samenwerking met<br />

Eerkens uitgewerkt tot nieuwbeschrijving<br />

op basis van manuscript Buining.<br />

4. Vernoemd naar A.J. Brederoo die de<br />

tekeningen maakte voor Buining voor de<br />

nieuwbeschrijvingen.<br />

5. Vernoemd naar de Duitse liefhebber<br />

Lothar Diers, die met Buining heeft<br />

samengewerkt.<br />

6. Vernoemd naar dr. P.A. Florschütz van<br />

de Universiteit Utrecht.<br />

7. Vernoemd naar Gerard Uil uit<br />

Bemmel (van glaux (Grieks) = uil).<br />

Door Bercht aangetroffen manuscript<br />

in archief Buining, opgewerkt tot<br />

nieuwbeschrijving.<br />

8. Vernoemd naar Hans Krainz (1906-1980),<br />

de medeoprichter en directeur (1931-<br />

1972) van de succulentenverzameling<br />

van de stad Zürich.<br />

9. Vernoemd naar succulentenliefhebber<br />

P.K. Lensselink.<br />

10. Al bekend in 1920, staat in Britton and<br />

Rose als M. caesius. Vernoemd naar dr.<br />

J.P. Schulz van Stichting Natuurbehoud<br />

Suriname.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

127


128 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Taylor onderscheidde twee ondersoorten:<br />

subsp. azureus en subsp. ferreophilus. Deze<br />

tweede ondersoort was in 1973 door Buining<br />

en Brederoo beschreven als Melocactus<br />

ferreophilus. De door Buining beschreven<br />

soort M. azureus wordt gerekend tot de<br />

subsp. azureus.<br />

Melocactus concinnus (HU214)<br />

M. concinnus werd tijdens de expeditie<br />

Horst/Uebelmann ontdekt. Buining was<br />

op 28 <strong>juni</strong> 1968 op de vindplaats en hij<br />

constateerde dat de planten vrij zeldzaam<br />

op de vindplaats waren. De vindplaats was<br />

ten westen van Seabra, Bahia in Brazilië,<br />

waar de planten op zo’n 1.000 meter boven<br />

zeeniveau groeiden. De planten worden<br />

8-9 cm hoog (inclusief cephalium) en 10-11<br />

cm in doorsnede. De kleur van het plantenlichaam<br />

is groen tot licht blauwgroen. De<br />

bloemen zijn karmijnrood. In vergelijking<br />

met andere melocactussoorten zijn de<br />

planten van deze soort kleiner.<br />

Taylor schreef dat M. concinnus op M.zehntneri<br />

en op M. violaceus lijkt. M. concinnus is<br />

gezien het grote verspreidingsgebied en<br />

verschillen in groeiomstandigheden opmerkelijk<br />

constant in voorkomen, aldus Taylor.<br />

Melocactus conoideus (HU183)<br />

Horst en Buining bezochten in augustus<br />

1972 de vindplaats van deze, dan nog te<br />

beschrijven, soort. In de nieuwbeschrijving<br />

merkte Buining op dat Horst al langer bekend<br />

was met deze vindplaats, ten noorden<br />

van Vitória da Conquista op zo’n 1.200 meter<br />

hoogte boven zeeniveau, waar de planten<br />

in kwartszand tussen en onder struiken<br />

groeiden. De soortaanduiding betekende<br />

kegelvormig, refererend aan de vorm van<br />

de plant. Buining beschrijft de plant als:<br />

“Platrond, naar boven conisch toelopend, tot<br />

10 cm hoog (zonder cephalium), tot 17 cm<br />

diam., glanzend donkergroen, lange vertakte<br />

wortels. Ribben 11-13, rond, ca. 2.5 cm hoog,<br />

tot 4 cm breed. Areolen rond, 6-7 mm diam.,<br />

met grijswitte wol.”. De buisvormige bloemen<br />

zijn lila van kleur.<br />

De soort kwam volgens de beschrijving<br />

van Buining en Brederoo algemeen voor in<br />

de Braziliaanse provincie Bahia. Taylor gaf<br />

aan dat het voorkomen van deze soort op<br />

de groeiplaatsen bedreigd werd door het<br />

afgraven van het kwartsgrind in de groeigebieden<br />

en door het verzamelen voor<br />

liefhebbers in Europa. M. conoideus was in<br />

1989 bijna geheel uitgestorven op de vindplaats<br />

in Serra do Periperi.<br />

Afb. 6 (links): Melocactus azureus (HU256). Foto<br />

gemaakt op 19 juli 1972.<br />

Foto: Albert Buining.<br />

Afb. 7 (boven): Melocactus azureus (HU256) op<br />

de groeiplaats, ongeveer 64 km ten<br />

westen van Irecê. Foto gemaakt op 19<br />

juli 1972.<br />

Foto: Albert Buining.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

Afb. 8: Melocactus glaucescens (HU219). Verzameld<br />

op 29 juli 1973 onder H219<br />

(Melocactus glaucescens) bij Arroio da<br />

Sêca, Rio Grande do Sul State, Brazilië.<br />

Geen habitatfoto.<br />

Foto: Albert Buining.<br />

129


Dat was in 1989. Hoe staat het nu met het<br />

voorkomen in de natuur?<br />

In het archief bevinden zich ook de aantekeningen<br />

van Buining en de handgeschreven<br />

concept-beschrijvingen. Hieruit blijkt<br />

dat Buining deze soort eerst wilde beschrijven<br />

als Melocactus conquistaensis.<br />

Melocactus deinacanthus (HU153)<br />

De planten van deze soort worden volgens<br />

de beschrijving van Buining 38 cm hoog<br />

(zonder cephalium) en tot 18 cm in diameter.<br />

Het plantenlichaam is groen van kleur.<br />

Het cephalium is tot 20 cm hoog en tot<br />

9 cm in doorsnede. De tien tot 12 ribben<br />

zijn tot 4,5 cm breed, vrij scherp, tussen de<br />

areolen bijlvormig verhoogd. De bloembladen<br />

zijn violetpaars van kleur. De vindplaats<br />

van deze soort is ten noordwesten van<br />

Caetité, Bahia, Brazilië, waar de planten op<br />

200 meter boven zeeniveau groeien, samen<br />

met Arrojadoa aureispina (ook door Buining<br />

en Brederoo beschreven, met nu Arrojadoa<br />

Afb. 9: Habitatfoto van Melocactus glaucescens<br />

(HU219). Foto genomen op 17 juli 1972.<br />

Foto: Albert Buining.<br />

rhodantha subsp. aureispina als geldige<br />

naam) en enkele Zehntnerella-soorten. De<br />

planten groeiden op de vindplaats tussen<br />

de kale rotsen. Buining en Horst ontdekten<br />

deze soort in november-december 1971.<br />

Melocactus glaucescens (HU219)<br />

Deze soort is geen ‘vondst’ van Buining en<br />

Horst, maar van Horst en Uebelmann. De<br />

laatste twee vonden planten van deze, toen<br />

nog niet beschreven, soort in 1967/1968.<br />

Buining bezocht de vindplaats samen met<br />

Horst in juli 1968, waar naast M. glaucescens<br />

ook Discocactus boomianus (nu geldige<br />

naam Discocactus zehntneri subsp. boomianus),<br />

een onbekende micranthocereus,<br />

een andere nog niet beschreven melocactussoort,<br />

grote groepen Pseudopilocereus<br />

glaucescens (nu geldige naam Pilosocereus<br />

glaucescens) en een onbekende succulente<br />

euphorbia groeiden. De vindplaats is op de<br />

westelijk gelegen hellingen van de Serra do<br />

Espinhaço, centraal-Bahia in Brazilië. Taylor<br />

schreef dat van M. glaucescens maar twee<br />

groeiplaatsen bekend zijn en dat de soort<br />

extreem beperkt is in verspreiding.<br />

Buining beschreef deze M. glaucescens als<br />

een bolvormige plant, tot 14 cm hoog en in<br />

diameter, met 11 ribben die 2-3,5 cm breed<br />

zijn, grijsgroen tot grijsblauw van kleur, cephalium<br />

circa 7 cm in doorsnede en 2-2,5 cm<br />

hoog. Kenmerkend voor deze soort zijn het<br />

witgekleurde wollige cephalium, de roze tot<br />

paarsrode bloemen en de kleine dieprode<br />

zaadbessen. Zie afb. 8 en 9.<br />

Melocactus levitestatus (HU397)<br />

Buining beschreef M. levitestatus als: “enkel,<br />

tot 30 cm hoog, tot 20 cm Ø, groen, met<br />

vertakte wortels; cephalium circa bolrond,<br />

ca. 5 cm hoog, tot 8,5 cm Ø, met witte wol<br />

vermengd met rode borstels. Ribben 14-15,<br />

vrij scherp, aan de basis ca 2 cm breed.” Dit is<br />

een deel van de diagnose. De buisvormige<br />

bloemen zijn lila tot paarsrood van kleur.<br />

Buining en Horst troffen de planten aan op<br />

vlakke vulkanische rotsen op 400 meter boven<br />

zeeniveau, ten westen van Bom Jesus<br />

da Lapa en westelijk van Rio São Francisco,<br />

Bahia, Brazilië. Op de vindplaats groeiden<br />

130 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


ook een Pseudopilocereus-soort (nu geldige<br />

naam is Pilosocereus), een Austrocephalocereus-soort<br />

(nu Micranthocereus geheten),<br />

gele en witte bromelia’s en een succulente<br />

euphorbia.<br />

Uit de documenten in het archief komt<br />

naar voren dat Buining op zoek was naar<br />

een passende naam voor deze melocactus.<br />

Op de handgeschreven diagnose staat de<br />

naam M. rubriflorus, maar die is doorgehaald<br />

en vervangen door M. sanguiniflorus.<br />

Buining stuurde op 2 mei 1973 de Nederlandstalige<br />

diagnose naar Sjef Theunissen,<br />

met het verzoek deze te vertalen in het<br />

Latijn. Hij sluit zijn brief af met: “Hoe zou de<br />

naam gladde testa zijn? laevitestus? of misschien<br />

een griekse naam? Wil je dat bekijken?”<br />

Het werd uiteindelijk levitestatus.<br />

Melocactus pachyacanthus (HU407)<br />

Buining beschreef M. pachyacanthus als tot<br />

30 cm hoog (zonder cephalium), tot 20 cm<br />

in doorsnede en grijsgroen van kleur. De<br />

plant is opgebouwd uit 9 tot 10 ribben die<br />

aan de basis 6 cm breed zijn en van elkaar<br />

staan. Het cephalium kan een hoogte bereiken<br />

van 12 cm, met witte wol en veel, vrij<br />

lange, dieprode borstels.<br />

Taylor onderscheidde twee ondersoorten:<br />

subsp. pachyacanthus en subsp. viridis. De<br />

door Buining gevonden planten (HU407)<br />

worden gerekend tot subsp. pachyacanthus.<br />

De vindplaats van M. pachyacanthus, zoals<br />

beschreven door Buining, is ten oosten<br />

van Umbaranas, Bahia, Brazilië, waar de<br />

planten op 430-700 meter boven zeeniveau<br />

op en tussen rotsen groeiden met bromelia’s,<br />

struiken en grassen. Buining en Horst<br />

bezochten de vindplaats op 21 juli 1972. Uit<br />

latere onderzoeken is gebleken dat deze<br />

soort voorkomt op twee locaties, waar de<br />

planten verspreid voorkomen. Het totale<br />

groeigebied is 6.500 km 2 groot. Zie afb. 10,<br />

11 en cover.<br />

Kweken van melocactussen<br />

Melocactussen komen van nature voor in<br />

tropische gebieden met een hoge zomerén<br />

wintertemperatuur in Zuid- en Midden-Amerika<br />

en op eilanden in het Caraïbische<br />

gebied, onder andere de ABC-eilanden<br />

en Cuba. Daarnaast kan er in de groeige-<br />

Afb. 10: Melocactus pachyacanthus (HU407a).<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

Foto in 1973 gemaakt door Albert Buining.<br />

131


ieden in korte tijd veel regen vallen. Zo<br />

schrijft Geert Eerkens in ‘Cactussen en vetplanten’<br />

over de groeiomstandigheden van<br />

M. neryi (syn. M. schulzianus): “De temperatuur<br />

hier in Suriname is overdag gemiddeld 33<br />

à 35 °C en ’s nachts 18 à 22 °C. De wat lagere<br />

temperaturen komen voor in de regentijden<br />

(december-februari en mei-juli) en de hogere<br />

temperaturen in de droge maanden. De jaarlijkse<br />

regenval is hier ca. 2500 mm.”<br />

In de andere groeigebieden in Zuid- en<br />

Midden-Amerika heerst een vergelijkbaar<br />

tropisch klimaat.<br />

De ervaring is dat de zaden gemakkelijk<br />

kiemen bij voldoende warmte en onder<br />

gespannen lucht, zodat je een warm en<br />

vochtig microklimaat regelt. De hogere<br />

temperatuur kan je bereiken door de<br />

zaaibakjes in een verwarmd zaaitoestel te<br />

plaatsen of eenvoudigweg door ze op de<br />

verwarming te zetten. Het kan wel enkele<br />

maanden duren voordat de laatste zaden<br />

kiemen. Als de zaden gekiemd zijn, blijven<br />

ze nog enkele maanden in de zaaibak staan<br />

en wordt de grond vochtig gehouden. De<br />

jonge planten kunnen niet goed tegen te<br />

lange droge omstandigheden. Bij te vroeg<br />

verplanten vallen ze makkelijk weg.<br />

Melocactussen kennen twee groeiperiodes:<br />

mei en september. Ze mogen dan<br />

veel water ineens hebben, bij voorkeur<br />

van onderaf gegeven. Wel opletten dat het<br />

oppotmedium goed opdroogt tussen twee<br />

watergeefbeurten. De wortels mogen niet<br />

te lang vochtig blijven. Melo’s houden ook<br />

van een hoge luchtvochtigheid in de groeiperiode.<br />

Dit kan je bereiken door regelmatig<br />

water te vernevelen boven de planten.<br />

In tegenstelling tot andere cactussen<br />

overwinteren melocactussen bij een hogere<br />

temperatuur, namelijk tenminste 15-20 °C.<br />

Ze krijgen dan om de 3-4 weken wat water.<br />

Hiermee wordt voorkomen dat de wortels<br />

geheel uitdrogen. Daarnaast gaan ze zo in<br />

het voorjaar makkelijker aan de groei. De<br />

ervaring van melocactusliefhebber René<br />

Maas is dat de kans op doodgaan van<br />

Afb. 11: Melocactus pachyacanthus (HU407). Foto in <strong>juni</strong> 1973 gemaakt door Albert Buining.<br />

132 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


planten het grootst is in de winter. Vooral<br />

de melo’s van de Caraïbische eilanden, o.a.<br />

van Curaçao, Cuba en Isla Margarita, zijn<br />

lastig. Dat is logisch naar zijn mening, ze<br />

groeien daar op lava, het kan er regelmatig<br />

verschrikkelijk plenzen. Bovendien blijft<br />

de temperatuur ook in de wintermaanden<br />

rond de 30 °C.<br />

Het oppotmedium bestaat voor een belangrijk<br />

deel uit niet-organisch materiaal:<br />

bims, lava, grof zand, met wat potgrond<br />

erdoorheen. Melocactussen houden niet<br />

van verpotten. Dit leidt tot vertraging in de<br />

groei. Daarom worden de planten al snel<br />

na het zaaien in hun ‘eindpot’ gezet, die de<br />

eerste jaren te groot zal zijn. De ervaring<br />

van René Maas is dat, zo lang de planten<br />

nog geen cephalium hebben, ze meestal<br />

goed groeien en dan gemakkelijk verpot<br />

kunnen worden. Hebben ze eenmaal een<br />

cephalium, dan moeten ze niet meer worden<br />

verpot.<br />

Voor een meer uitgebreide beschrijving van<br />

de verzorging van melocactussen verwijs<br />

ik naar het artikel ‘Verzorging van Melocactussen’<br />

geschreven door Geert Eerkens,<br />

verschenen in het november 1976 nummer<br />

van <strong>Succulenta</strong>. Dit nummer van <strong>Succulenta</strong><br />

is digitaal beschikbaar op de website van<br />

<strong>Succulenta</strong>.<br />

Op de website www.melocactus.eu vind je<br />

veel informatie en afbeeldingen over de<br />

soorten, als ook kweekinformatie.<br />

Met dank aan René Maas voor het<br />

meelezen van de tekst en voor het delen<br />

van zijn kweekervaringen, en aan Dirk<br />

Houvenaegel voor het beeldmateriaal.<br />

Tenslotte dank aan Paul Laney voor het<br />

delen van scans van dia’s van Buining en<br />

aan Frans Mommers voor de foto’s uit het<br />

archief van <strong>Succulenta</strong>.<br />

info@bloembol.info<br />

Literatuur<br />

Anoniem. (1976). A. F. H. Buining. <strong>Succulenta</strong><br />

55 (6): 102.<br />

Buining, A. F. H. (1973). Melocactus conoideus<br />

Buining et Brederoo spec. nov. Krainz.<br />

Die Kakteen, Lfg. 55-56.<br />

Buining, A. F. H. (1974). Melocactus schulzianus<br />

Buining et Brederoo spec. Nova.<br />

<strong>Succulenta</strong> 53 (5): 86-92.<br />

Buining, A. F. H. & Brederoo, A. J. (1971).<br />

Melocactus azureus Buining et Brederoo<br />

spec. nova. Kakt. and. Sukk. 22 (6): 101-103.<br />

Buining, A. F. H. & Brederoo, A. J. (1972a).<br />

Melocactus concinnus Buining et Brederoo<br />

spec. nov. Kakt. and. Sukk. 23 (1): 5-7.<br />

Buining, A. F. H. & Brederoo, A. J. (1972b).<br />

Melocactus glaucescens Buining et<br />

Brederoo spec. nov. Cact. & Succ. J. (US) 44:<br />

159-161.<br />

Buining, A. F. H. & Brederoo, A. J. (1973a).<br />

Melocactus deinacanthus Buining et Brederoo<br />

spec. nov. Kakt. and. Sukk. 24 (10):<br />

217-219.<br />

Buining, A. F. H. & Brederoo, A. J. (1973b).<br />

Melocactus levitestatus Buining et<br />

Brederoo spec. nov. Cact. & Succ. J. (US) 45:<br />

271-273.<br />

Buining, A. F. H. & Brederoo, A. J. (1976).<br />

Melocactus pachyacanthus Buining et Brederoo<br />

spec. nov. Kakt. and. Sukk. 27 (1): 1-3.<br />

Buining, A. F. H. & Eerkens, G. (1973a). Welke<br />

Melocactus species groeit in Suriname?<br />

<strong>Succulenta</strong> 52 (3): 53-56; 52 (5): 93-95; 52<br />

(6): 116-119; 52 (7): 133-136; 52 (8): 155-<br />

157; 52 (9): 169-172.<br />

Diers, L. (2019). Albert Buining, vele jaren<br />

voorzitter van <strong>Succulenta</strong>. <strong>Succulenta</strong> 98<br />

(3): 188-192.<br />

Eerkens, G. (1976). Verzorging van Melocactussen.<br />

<strong>Succulenta</strong> 55 (11): 241-244.<br />

Graaf, A. de (1976). A. F. H. Buining 1901-<br />

1976. <strong>Succulenta</strong> 55 (11): 218-220.<br />

Taylor, N. P. (1991). The genus Melocactus<br />

(Cactaceae) in Central and South America.<br />

Bradleya 9: 1-80.<br />

https://www.cactuspro.com/biblio_fichiers/<br />

pdf/<strong>Succulenta</strong>/<strong>Succulenta</strong>_1974.pdf<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

133


De agave in de botanische tuin<br />

van Kassel<br />

Nadet Somers<br />

In de zomer van 2019 bezochten mijn man en ik de botanische tuin in Kassel, Duitsland.<br />

Als eerste wandelden we naar de kas met cactussen en succulenten. Vóór de kas<br />

was een border aangelegd met winterharde soorten. Dan kijk je naar beneden, naar de<br />

grond. Maar toen we opkeken naar de kas zagen we iets bijzonders. Uit het glazen dak<br />

stak een lange staak (afb.1). Het bleek de bloeistengel van een 72 jaar oude agave te<br />

zijn, die in de kas staat (afb.2). Om die bloei de ruimte te geven, had men gewoon een<br />

gat in het dak gemaakt!<br />

De bloeistengel zou een lengte van maar<br />

liefst acht meter kunnen bereiken. Toen wij<br />

er waren, was het bloeiproces al drie jaar<br />

aan de gang: in 2016 werden de bladeren<br />

in het midden korter, het jaar daarop nam<br />

ook de bladgroei aan de buitenkant af. In<br />

januari 2018 was voor het eerst de knop te<br />

zien en daarna groeide de bloeistengel tien<br />

centimeter per week.<br />

Verschillende regionale kranten berichtten<br />

over dit fenomeen. Helaas zou de bloei tegelijkertijd<br />

het einde van de agave inluiden.<br />

Terug in de tijd<br />

Theo Heijnsdijk maakte mij erop attent<br />

dat een dergelijk fenomeen in 1941 ook<br />

in Nederland te zien is geweest. Het ging<br />

hier om een Agave americana die al meer<br />

134 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


dan 60 jaar op de ‘Plaats Middendorp’ van<br />

de heer J. Bleuland van Oordt in Voorburg<br />

aanwezig was. Hij stond in een bak van 1<br />

x 1 x 1 meter, kreeg een of twee keer per<br />

jaar koemest en overwinterde steeds in een<br />

enigszins verwarmde ruimte. De grootste<br />

lengtevermeerdering per etmaal van de<br />

bloeistengel was 18 cm (aan het begin van<br />

de ontwikkeling). De bloeiwijze werd 7,10 m<br />

hoog. Eind oktober 1941 werd er een verwarmd<br />

kasje omheen gebouwd. De bloei<br />

was van 3 november 1941 tot 5 februari<br />

1942. Er kwamen (geschat) 7640 bloemen<br />

in. Meer informatie over deze plant is te<br />

vinden in de <strong>Succulenta</strong>-afleveringen van<br />

april en mei 1942.<br />

Hoe is het verder gegaan?<br />

Christine Böhm van de Kakteenfreunde<br />

‘Friedrich Ritter’ vertelde dat de agave altijd<br />

krachtig groeide van januari tot augustus<br />

en gedurende de herfst en winter stopte<br />

met groeien. De vrijwilligers van Friedrich<br />

Ritter troffen dus in het najaar voorbereidingen<br />

om de bloemstengel in te pakken<br />

voor de winter. Helaas kwamen er twee<br />

onvoorziene nachten met vorst van min 5<br />

graden, en de top bevroor. Ze hebben de<br />

bloemsteel, die toen al 7 meter hoog was,<br />

onder het dak ingekort en het dak gesloten.<br />

Eigenlijk hoopten ze erop dat zich een<br />

kleinere bloem zou ontwikkelen. Echter, in<br />

april 2020 ontdekten zij de eerste tekenen<br />

van uitlopers op de bloemsteel en het was<br />

afwachten of deze zouden uitgroeien tot<br />

uitlopers of tot bloemen. Het werden talloze<br />

uitlopers, die snel groeiden. In maart<br />

2021 hadden zich kleine wortels gevormd.<br />

De grootste uitlopers werden weggehaald,<br />

die konden in de pot snel doorgroeien.<br />

Tijdens de groei van de uitlopers droogden<br />

de bladeren van de oude agave steeds verder<br />

in. In februari 2022 waren de bladeren<br />

van de plant grotendeels verdroogd. Op<br />

dat moment hebben de vrijwilligers alle<br />

uitlopers, 35 stuks, kunnen redden. Voor de<br />

uitlopers waren voldoende geïnteresseerden,<br />

maar de oude agave moest worden<br />

gerooid.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

Zo heeft de succulentenkas haar grootste<br />

attractie verloren. Omdat deze agave<br />

uiteindelijk dus niet tot bloei gekomen is,<br />

heeft men nog steeds niet kunnen vaststellen<br />

om welke soort het gaat.<br />

Voor foto’s zie de website www.kakteenfreunde-kassel.de.<br />

Literatuur<br />

Wagenaar Hummelinck, P. (1942). Agave<br />

americana, bloeiende in Nederland. <strong>Succulenta</strong><br />

24 (4): 37–44.<br />

Wagenaar Hummelinck, P. (1942). Agave<br />

americana, bloeiende in Nederland (Vervolg).<br />

<strong>Succulenta</strong> 24 (5): 49–55.<br />

nadet.somers@gmail.com<br />

Afb.3. Een bloeiende Agave americana in een verwarmd<br />

kasje in oktober 1941 in Voorburg<br />

135


Freddy’s rariteitenkabinet (1)<br />

Freddy Delabarre, Paul C. Laney (intro)<br />

Op de ELK van 2022 sprak Frans Mommers met Freddy Delabarre. Freddy had een<br />

grote verzameling cactustijdschriften die hij aan de bibliotheek van <strong>Succulenta</strong> wilde<br />

schenken. De tijdschriften moesten wel bij hem opgehaald worden.<br />

Het was alweer ver na de ELK 2022 dat Frans<br />

en ondergetekende met een aanhangwagen<br />

naar Gent togen om de bladen bij Freddy op<br />

te halen. Daar aangekomen werden we warm<br />

onthaald door Freddy en zijn vrouw Viviane.<br />

Freddy en zijn vrouw wonen in een klein, maar<br />

o zo gezellig huisje, dat vol stond met houten<br />

spullen die Freddy (hij is schrijnwerker of in<br />

gewoon Nederlands: houtbewerker/meubelmaker)<br />

zelf gemaakt had. Na wat bijgekletst te<br />

hebben nam Freddy ons mee naar zijn heilige<br />

der heiligen. Om daar te komen moesten we<br />

naar boven, door de echtelijke slaapkamer<br />

een andere steile trap op, naar de zolder. Daar<br />

aangekomen ging het luik achter ons dicht,<br />

zodat we veilig konden lopen. Boven op zolder<br />

werd ons de adem ontnomen. Wat een verzameling<br />

cactusspullen heeft hij daar. Freddy<br />

vertelde honderduit over wat we zagen. Uit<br />

vele verborgen hoekjes kwamen weer andere<br />

spullen tevoorschijn, zoals munten, postkaarten,<br />

postzegels, medailles, sleutelhangers,<br />

sigarenbandjes, keramiek en glazen. Allemaal<br />

met succulenten erop. Ook lagen daar vele<br />

reproducties, antieke boeken en stellingen vol<br />

met bladen. En alles had met succulenten te<br />

maken. Een echt rariteitenkabinet. Hier moest<br />

wat meer mee gedaan worden. En zo ontstond<br />

het idee om Freddy een aantal artikelen over<br />

zijn rariteitenkabinet te laten schrijven, waar<br />

hij wel wat voor voelde.<br />

Nog lang niet uitgekeken moesten we, voordat<br />

we de tijdschriften gingen inladen, eerst nog<br />

van Vivianes specialiteit genieten, namelijk<br />

lasagne, wat er goed in ging.<br />

Na de maaltijd werden de tijdschriften in de<br />

aanhanger geladen, en reden Frans en ik nog<br />

lang napratend over alle bijzondere dingen die<br />

we gezien hadden, weer richting Nederland.<br />

Frans bekijkt aandachtig een van<br />

Freddy’s antieke boekjes.<br />

Foto’s van de schrijver<br />

p.c.laney@live.nl<br />

Een klein deel van de verzameling<br />

van Freddy.<br />

136 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


En nu het woord aan Freddy<br />

Vorig jaar waren Frans Mommers en Paul<br />

Laney bij mij te gast om een deel van mijn<br />

tijdschriften op te halen voor de bibliotheek<br />

van <strong>Succulenta</strong>. In het programma<br />

was ook een bezoekje aan mijn hobbyruimte<br />

voorzien. Mijn verzameling bestaat<br />

uit alles waar een cactus op afgebeeld is.<br />

Enkele voorbeelden: briefkaarten, postzegels,<br />

prenten, maar ook oude zaadlijsten,<br />

tijdschriften, briefhoofden en zoveel meer.<br />

Deze hobby startte ik gelijktijdig met het<br />

oprichten van de cactusclub ‘Cactusweelde<br />

Gent’ in 1976. De interesse naar de<br />

geschiedenis van de cactusclubs was ook<br />

een onderdeel van mijn passie. Zo kwam ik<br />

te weten dat de eerste club (vermoedelijk<br />

zelfs ter wereld!) is opgericht in Antwerpen<br />

in zaal Tivoli, Pelikaanstraat 82 in het jaar<br />

1887 onder de benaming ‘Vetplanten –<br />

Club’.<br />

De statuten van deze club verschenen in<br />

het Belgisch staatsblad en bevatten 21<br />

artikels. Artikel 2 geeft de doelstelling weer<br />

van deze club:<br />

“De aangroei en de veredeling van de cactussen<br />

en andere vetplanten, alsmede de<br />

vaststelling van haar eigenschappen en de<br />

herstelling van de ware benamingen.<br />

Het houden van verhandelingen over die<br />

planten en haar cultuur.<br />

De organisatie van tentoonstellingen vanwege<br />

de club uit, op vast gestelde data door de club<br />

opgesteld.<br />

Het uitdelen van diploma’s en medailles aan<br />

dat soort leden, die door hun ijver en hun<br />

Freddy in zijn rariteitenkabinet.<br />

Erevoorzitter<br />

van de<br />

vereniging:<br />

Arthur<br />

Ferdinand Louis<br />

De Smet.<br />

Arthur De Smet stamt uit een gekende<br />

hof-bouwkundige familie. Zijn naam komt<br />

ook voor in de geschiedenis van de Gentse<br />

Floraliën. Geboren te Ledeberg op 10 februari<br />

1854. Gehuwd met Iris Marie Alexis.<br />

Overleden te Ledeberg op 23 oktober 1926.<br />

Het bestuur bestond uit volgende personen:<br />

De voorzitter: J.L. de Winter<br />

Voorzitter – vertegenwoordiger:<br />

Aug Groegaert<br />

De secretaris: Jos Havermans<br />

De secretaris – vertegenwoordiger:<br />

H. de Gerlache<br />

Penningmeester:<br />

A. Van der Voort<br />

kennis de interessante plantenfamilie door<br />

nieuwe mengelingen kunnen verrijken, in het<br />

geval dat diezelfde als speciaal gevonden worden<br />

en door het lid zelf geteeld geworden is.”<br />

In de statuten is er melding gemaakt<br />

van tentoonstellingen en het uitreiken<br />

van diploma’s en penningen. Dat zal wel<br />

daadwerkelijk gebeurd zijn, maar ik heb er<br />

niets over teruggevonden. Of deze club een<br />

tijdschrift of publicatie uitgegeven heeft<br />

en wanneer ze gestopt is, heb ik ook niet<br />

kunnen achterhalen. Wel is gekend dat er<br />

verplichte ledenvergaderingen waren in<br />

Taverne Du Globe, Kunstlei te Antwerpen:<br />

17 juli 1891, 26 juli 1891, 20 februari 1892<br />

en zondag 19 december om 11 uur stipt.<br />

delavenne@skynet.be<br />

PS: Wie interesse heeft in de volledige statuten<br />

kan deze bekomen via mijn mailadres.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

137


Boekbespreking: The genus Aeonium<br />

Theo Rengelink<br />

Aeonium is een geslacht in de familie van<br />

de Crassulaceae met zo’n 34 soorten en 9<br />

ondersoorten die waarschijnlijk afstammen<br />

van een sedum of sedum-achtige voorloper.<br />

De meeste soorten komen op de<br />

Canarische eilanden en Madeira voor, maar<br />

er zijn ook enkele soorten uit de Kaapverdische<br />

eilanden, Noord-Afrika, Oost-Afrika<br />

en Jemen. Veel soorten zijn endemisch voor<br />

een eiland. De planten vormen een rozet<br />

van bladeren, vaak op een vertakte stengel,<br />

wat ze een makkelijk herkenbaar uiterlijk<br />

geeft. De soorten zijn evenwel vaak lastig<br />

van elkaar te onderscheiden.<br />

Hun aanpassing aan droogte maakt ze<br />

bijzonder geschikt om naast en samen<br />

met een cactusverzameling te verzorgen.<br />

Omdat ze niet heel groot worden of snel<br />

groeien zijn ze ook weggelegd voor de wat<br />

nauwer behuisde liefhebber. Op beurzen<br />

en bij liefhebbers is er aan hele leuke aeoniumsoorten<br />

te komen, maar fatsoenlijke<br />

informatie hierover was altijd een stuk<br />

lastiger te verkrijgen.<br />

Dan eindelijk is er een nieuwe monografie<br />

over het geslacht Aeonium. Het is moeilijk<br />

of zelfs onmogelijk om aan goede boeken<br />

over dit geslacht te komen. Dus dit boek,<br />

een speciale uitgave van de Italiaanse vereniging<br />

voor succulentenliefhebbers, is zeer<br />

welkom voor de liefhebber.<br />

Wie meer over deze planten te weten wilde<br />

komen, was al snel aangewezen op reisgidsjes<br />

of wetenschappelijke werken over<br />

DNA-onderzoeken en dergelijke. Dus al snel<br />

te weinig of te veel informatie. Maar nu<br />

hebben we dan een handzaam naslagwerk,<br />

dat geen van de noodzakelijke onderwerpen<br />

voor een serieuze wetenschappelijke<br />

publicatie uit de weg gaat.<br />

Het voldoen aan deze criteria betekent<br />

geenszins dat het hier een droge, saaie<br />

tekst betreft. Integendeel, de verschillende<br />

onderwerpen worden alle vlot en volledig<br />

behandeld.<br />

Van literatuurbespreking van het allereerste<br />

begin, tot goede verspreidingskaarten<br />

en verschillende habitattypen per gebied of<br />

eiland. Ook wordt er ingegaan op taxonomie<br />

en evolutie en de nieuwste inzichten<br />

hieromtrent.<br />

Voor de kweker misschien wel het belangrijkste<br />

zijn de soortbeschrijvingen<br />

met goede informatie over voorkomen en<br />

kweekvereisten.<br />

Als ik deze uitgave vergelijk met soortgelijke<br />

publicaties van verenigingen, zijn er<br />

eigenlijk maar heel zelden uitgaven die<br />

qua kwaliteit en vooral volledigheid aan dit<br />

werk kunnen tippen. Hiermee wil ik zeker<br />

niet zeggen dat soortgelijke publicaties zo<br />

middelmatig zijn, veelmeer wil ik de uitzonderlijke<br />

volledigheid en toegankelijkheid<br />

van dit werk benadrukken.<br />

Het handzame formaat en de volledigheid<br />

maken dat het niet in de rugzak van een<br />

succulentenliefhebber mag ontbreken,<br />

mocht deze potentiële groeiplaatsen van<br />

deze bijzondere planten bezoeken.<br />

Het boek is zowel in het Engels als in het<br />

Italiaans (als Il Genere Aeonium) verkrijgbaar.<br />

Het kost 50 euro (inclusief verzendkosten<br />

binnen de EU/UK).<br />

Zie voor verdere bestelinformatie de website<br />

van de Italiaanse vereniging https://<br />

www.aias.info/the-genus-aeonium<br />

The Genus Aeonium<br />

Marco Cristini<br />

225 pagina’s<br />

Uitgave van A.I.A.S. (Associazione Italiana<br />

Amatori delle Piante Succulente)<br />

ISBN: 978-88-901345-6-2<br />

saskiaentheo@12move.nl<br />

138 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Succulentennieuwtjes<br />

Wolter ten Hoeve<br />

Het is inmiddels een traditie dat het Duitse<br />

tijdschrift een cactus van het jaar heeft. In<br />

<strong>2023</strong> is dat de aardbeicactus geworden. In<br />

Kakteen und andere Sukkulenten (74-1)<br />

bespreekt Wolfgang Borgmann deze Gymnocalycium<br />

friedrichii ‘Hibotan’. De chlorofylloze<br />

mutant ontstond rond 1950 en is de<br />

meest verkochte cactus wereldwijd. Stefan<br />

Thieler bracht tijdens een vakantie aan de<br />

Spaanse Costa Blanca een bezoek aan de<br />

botanische tuin van Valencia. Midden in de<br />

stad, achter een onopvallende ingang, ligt<br />

deze 4 ha grote tuin. Achter in deze aanbevelenswaardige<br />

tuin bevindt zich een mooie<br />

collectie cactussen en vetplanten. Edwina<br />

Pfendbach heeft tijdens een Mexico-reis talloze<br />

Cephalocereus columna-trajani kunnen<br />

aanschouwen. Het viel haar daarbij op dat<br />

deze zuilcactussen licht naar het noorden<br />

gebogen zijn en dat het pseudocefalium<br />

zich altijd aan de noordkant bevindt. Deze<br />

eigenschappen hebben bepaalde voordelen,<br />

aldus in 2007 gepubliceerd onderzoek.<br />

In de Karteikarten geven Echinocereus<br />

primolanatus en Echinocereus weinbergii acte<br />

de présence. Danilo Rauprich doet uit de<br />

doeken hoe hij de cactushobby in Zweden<br />

beoefent. De bijdrage van Gerhard Lederhilger<br />

gaat over het Apache Trail in Arizona.<br />

Deze gedeeltelijk onverharde route is een<br />

must voor de cactusliefhebber, maar is<br />

momenteel niet toegankelijk t.g.v. aardverschuivingen.<br />

Bij Sabine Phillipp kregen de<br />

cactussen het zwaar te verduren tijdens<br />

een 20 minuten durende hagelbui. De soms<br />

bijna geheel door hagel bedekte cactussen<br />

overleefden deze pijniging, maar dat gold<br />

niet voor alle bloemknoppen.<br />

Kakteen und andere Sukkulenten (74-2)<br />

begint met een artikel van Holger Wittner<br />

over het kweken van Maihuenia vanuit<br />

zaad en stekken. Die kweek is behoorlijk<br />

tegendraads in vergelijking met andere<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

cactussen, want maihuenia’s groeien in het<br />

koele en vochtige jaargetijde. De geschiedenis<br />

van de in 1906 opgerichte kwekerij<br />

Matk in Berlijn wordt door vader Thomas<br />

en dochter Marina Matk beschreven. De<br />

cactuskwekerij beslaat momenteel een<br />

oppervlakte van 3000 m 2 . Manfred Hils focust<br />

op Mammillaria hernandezii, een klein<br />

blijvende soort, die van nature in het late<br />

najaar bloeit met relatief grote bloemen. In<br />

de Karteikarten hebben deze keer Parodia<br />

tenuicylindrica en Parodia turecekiana onderdak<br />

gevonden. Rudolf Schmied besteedt<br />

aandacht aan Brachystelma huttonii en B.<br />

longifolium. Hij heeft beide soorten al 20<br />

jaar of langer in zijn collectie en zijn inschatting<br />

is dat beide soorten tot de meer<br />

robuuste brachystelma’s behoren. Adviezen<br />

voor de verzorging van deze soorten<br />

worden gegeven. Aan de voet van de Sierra<br />

San Pedro Mártir (Baja California) groeit<br />

Ferocactus acanthodes. Ernst Kluge is op een<br />

ijskoude en regenachtige dag in februari<br />

op deze locatie aan de zuidelijke rand van<br />

het verspreidingsgebied geweest. Naast<br />

deze soort vond hij ook Ferocactus viridescens<br />

subsp. littoralis. Hogerop in de Sierra<br />

was alles wit en moest noodgedwongen<br />

rechtsomkeert gemaakt worden. Monika<br />

Hermeling heeft de cactusvegetatie bij het<br />

stuwmeer Dique El Jumeal (Catamarca, Argentinië)<br />

onder de loep genomen. Zij kwam<br />

hier o.a. Cleistocactus baumannii, Gymnocalycium<br />

nigriareolatum, G. saglionis en Lobivia<br />

aurea tegen.<br />

In het Duitse Mammillaria (46-4) vraagt<br />

Uwe Lehmann zich af hoe variabel M. gilensis<br />

is. Hij heeft deze soort op verschillende<br />

plekken aangetroffen en gaat in op de<br />

variabiliteit.<br />

Erich Schrempf schrijft over Escobaria<br />

missouriensis subsp. navajoensis. Tom<br />

Twijnstra heeft arboretum Trompenburg<br />

139


vaak bezocht. Daar staat sinds ca. 1920 een<br />

M. spinosissima, waarvan hij nakomelingen<br />

verkreeg. De oorspronkelijke plant in Trompenburg<br />

leidt inmiddels een zieltogend<br />

bestaan. Othmar Appenzeller is de geschiedenis<br />

ingedoken en schrijft over Paulus<br />

Roetter en de door hem in de 19 e eeuw<br />

(ca. 1870) gemaakte pentekeningen van<br />

cactussen. Appenzeller richt zich daarbij<br />

op de schetsen die Roetter van mammillaria’s<br />

gemaakt heeft. De Magdalena-vlakte<br />

is een zeer langgerekte, kurkdroge vlakte<br />

aan de westkant van Baja California. Detlef<br />

Bauer schrijft over de hier voorkomende<br />

M. poselgeri. Andere cactussen worden<br />

eveneens getoond, en daarnaast wordt het<br />

vernietigen van het oorspronkelijke landschap<br />

voor de aanleg van plantages aan de<br />

orde gesteld. Een ietwat afwijkende vorm<br />

van M. dodsonii vond Klaus Rebmann in<br />

de Sierra Juarez in de staat Oaxaca. Deze<br />

vorm heeft veel langere randdoorns dan de<br />

standaard-dodsonii en groeit op bijna loodrechte<br />

rotswanden. Othmar Appenzeller is<br />

toe aan het laatste deel van zijn serie over<br />

interessante zaken in de aantekeningen<br />

van Reppenhagen. Daarin staat o.a. hoe hij<br />

M. humboldtii en M. gracilis vond, hoe hij in<br />

Venezuela mammillaria’s aantrof en hoe hij<br />

vergeefs 2 dagen lang in een gebied met<br />

canyons naar M. zeilmanniana zocht (op<br />

78-jarige leeftijd!).<br />

Cactus World (40-4) opent met een artikel<br />

van Andries Cilliers over zijn zoektochten<br />

naar stapelia-achtigen in de Knersvlakte,<br />

waarbij hij vooral focust op Quaqua pulchra.<br />

Hij vond deze soort op 3 locaties.<br />

Ook diverse andere succulenten worden<br />

in beeld gebracht. Een inleiding op het<br />

geslacht Turbinicarpus komt uit de koker<br />

van Norbert Rebmann. Vrijwel alle soorten<br />

en ondersoorten uit de ondergeslachten<br />

Turbinicarpus en Kadenicarpus, alsmede die<br />

uit het geslacht Rapicactus en de ondergeslachten<br />

Rapicactus en Lodia, worden zeer<br />

kort door hem besproken, veelal toegelicht<br />

met een natuuropname.<br />

Al Laius legt in een paar pagina’s uit hoe je<br />

de namen van planten volgens de regels<br />

van de nomenclatuur behoort te schrijven.<br />

Zlatko Janeba, een cactofiel, is geboeid<br />

geraakt door dudleya’s. Tijdens reizen<br />

door het zuidwesten van California en Baja<br />

California viel vooral de groot wordende<br />

Dudleya brittonii op. Deze vaak wit bepoederde<br />

succulent is een echte blikvanger.<br />

Janeba gaat in op de geschiedenis van deze<br />

dudleya en toont planten in de natuur.<br />

Colin Walker brengt een portret van<br />

Sansevieria subspicata. De BCSS National<br />

Show is voorbij en Dave Marchbank doet<br />

verslag van zijn eerste bezoek aan deze<br />

show. Hij had enkele planten meegebracht,<br />

waaronder The Beast, een 2,30 meter hoge<br />

Trichocereus terscheckii, die vanzelfsprekend<br />

hoge kijkcijfers haalde. John Pilbeam<br />

besteedt enkele pagina’s aan het geslacht<br />

Orbea. Van een dik dozijn soorten worden<br />

de bloemen getoond, waarbij een enorm<br />

gamma aan kleuren te bewonderen valt.<br />

De rubriek ‘In my greenhouse’ vormt deze<br />

keer het domein van Jūratė Šimkutė. Zij<br />

heeft in Ierland een kas van 12 m 2 en haar<br />

gemengde verzameling bestaat vooral uit<br />

cactussen. Nora Mulcahy beschrijft hoe de<br />

succulentenhobby zich bij haar ontwikkeld<br />

heeft, namelijk van waardering voor deze<br />

planten tot het kweken ervan.<br />

Darbon, Stephenson en Taylor, het comité<br />

van de National Show, doen verslag van<br />

deze show. Copiapoa laui wordt door Graham<br />

Charles in de schijnwerpers geplaatst<br />

d.m.v. diverse natuuropnamen. Hij vond<br />

deze kleine copiapoa in de Guanillos Valley.<br />

Tien mythes over melocactussen worden<br />

door George Thomson de grond ingeboord.<br />

Op drie pagina’s stelt John Pilbeam alle astrofytums<br />

kort voor, waarbij elke soort door<br />

een foto verlevendigd wordt. De favoriet<br />

van Zlatko Janeba is in dit nummer Discocactus<br />

crystallophilus. Hij beschrijft zijn plant<br />

en haar geurige, nachtelijke bloeiwijze.<br />

140 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


In Kaktusy (2022-4) schrijft Libor Kunte<br />

in het kort over het geslacht Plumeria,<br />

presenteert Jan Hadrava verschillende<br />

vormen van Echinocactus horizonthalonius<br />

in Texas en New Mexico, ziet Rudolf Slaba<br />

Copiapoa dealbata en C. carrizalensis<br />

als één soort, heeft Stanislav Stuchlík een<br />

bezoek gebracht aan de botanische tuin in<br />

Berlijn-Dahlem, bericht Jaroslav Vích over<br />

Cereus hildmannianus en de ondersoort<br />

uruguayensis (is identiek) en doet Petr<br />

Česal uit de doeken hoe je via het enten<br />

traag groeiende cactussen van het geslacht<br />

Eriosyce al 20 jaar (!) na het zaaien in bloei<br />

kunt krijgen.<br />

De inhoud van Cactus & Succulentes (14-<br />

2) bestaat uit een artikel van Massimo Afferni<br />

over de zeldzame Sedum fragrans, die<br />

hij in de natuur kon fotograferen. Verder<br />

toont en bespreekt Graham Charles de cactussen<br />

(negen soorten), die hij bij het kleine<br />

Peruaanse plaatsje El Chagual vond. Dit<br />

plaatsje ligt in het dal van de Río Marañon<br />

en is bereikbaar vanaf Huamachuco.<br />

Het immer goedgevulde Avonia (40-4)<br />

bevat bijdragen van zes auteurs. Philip<br />

Nel werpt zijn blik op enige aloë’s in hun<br />

natuurlijke habitat. Deze aloë’s lijken op<br />

het oog verschillend, maar hebben toch<br />

overeenkomsten. Het betreft Aloe comptonii,<br />

A. dabenorisana, A. distans, A. meyeri,<br />

A. pavelkae en A. perfoliata. Aldo Delladdio<br />

schrijft over zijn bezoek aan de natuurlijke<br />

vindplaats van Agave albopilosa in Mexico.<br />

In 2016 ondernam hij vanuit Monterrey de<br />

tocht naar deze fraaie agave die op steile,<br />

vrijwel ontoegankelijke rotswanden groeit.<br />

Erica Häderli maakt al vele jaren in onze<br />

winterperiode een reis naar Zuid-Afrika<br />

om met haar man de natuur te verkennen.<br />

In haar artikel van ruim 20 pagina’s wordt<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

een selectie gebracht van al die reizen. Die<br />

reizen gingen meestal door het zuiden en<br />

zuidwesten van het land en de focus bij<br />

die reizen lag op de pelargoniums. In het<br />

artikel komt een scala aan pelargoniums<br />

voorbij, welke door de auteur in de natuur<br />

gevonden werden. Zijdebomen vormen<br />

het onderwerp dat door Ray Stephenson<br />

aangedragen is. Hij toont enkele foto’s van<br />

Ceiba speciosa en C. insignis.<br />

Deel twee van de geschiedenis van het<br />

geslacht yucca, met de titel Van Hyurca tot<br />

Yucca, wordt door Stefan Ondrovic gepubliceerd.<br />

De beschrijvingen van de yucca’s in<br />

de 19 e eeuw worden door hem toegelicht.<br />

Na een intermezzo over natuurlijke en<br />

kunstmatige hybridisatie en over celbiologie<br />

en genen, worden de in de 20 e en 21 e<br />

eeuw beschreven yucca’s voor het voetlicht<br />

gebracht. Tot slot wordt de voortgang van<br />

de systematiek der yucca’s beschreven.<br />

De succulenten, die Wilthon Laurel Yepez<br />

in de Cerros del Batolito de la Caldera<br />

bij Arequipa (Peru) tijdens fiets- en voettochten<br />

vond, worden door hem van een<br />

toelichting voorzien. Het gaat daarbij naast<br />

cactussen o.a. om planten uit de geslachten<br />

Jatropha, Euphorbia, Puya en Oxalis.<br />

In het elk kwartaal verschijnende Cactus<br />

and Succulent Journal (94-4) laat Steven<br />

Hammer zijn gedachten gaan over Faucaria<br />

tigrina en over een mogelijke hybride<br />

tussen Conophytum burgeri en C. ratum.<br />

Dat zou de hybride ‘Ratburger’ op moeten<br />

leveren. Zo gedacht, zo gedaan. En inderdaad,<br />

de sterke hybride ‘Ratburger’ werd<br />

gecreëerd, met mooie roze bloemen. Jan<br />

Emming gaat in op een nieuwsfilmpje over<br />

de vliegende cactus. Van de baarlijke nonsens<br />

in dit filmpje zouden bij elke cactofiel<br />

de stekels overeind gaan staan. Iedere<br />

liefhebber weet immers dat segmenten van<br />

cylindropuntia’s niet spontaan op je af komen<br />

vliegen en dat het voor jou niet fataal<br />

afloopt als je een doorn in je lichaam er<br />

met je mond uit probeert te zuigen. Diverse<br />

habitatfoto’s van cylindropuntia’s sieren het<br />

141


Colofon<br />

Tijdschrift <strong>Succulenta</strong><br />

http://www.succulenta.nl<br />

E-mail: info@succulenta.nl<br />

Auteursrecht<br />

Gehele of gedeeltelijke overname<br />

van artikelen is alleen toegestaan<br />

na verkregen toestemming van<br />

de auteur/illustrator en met een<br />

duidelijke bronvermelding<br />

Redactiesecretariaat<br />

Riet Maessen<br />

Weezenhof 1232<br />

6536 EZ Nijmegen<br />

E-mail: redactie@succulenta.nl<br />

Hoofdredacteur<br />

Theo Heijnsdijk<br />

E-mail: eindredacteur@succulenta.nl<br />

Redactie<br />

Rob Bregman<br />

E-mail: r.bregman@contact.uva.nl<br />

Wolter ten Hoeve<br />

E-mail: tenho11@hetnet.nl<br />

Henk Ruinaard<br />

E-mail: redacteur3@succulenta.nl<br />

Vormgeving<br />

Erwin de Cock<br />

Tom Twijnstra (basis layout)<br />

Druk<br />

Senefelder Misset Doetinchem<br />

artikel. Een nieuwe sansevieria uit noordelijk Uganda<br />

wordt door Tom Cole en Tom Forrest beschreven.<br />

Deze op de Lalak Rock voorkomende plant krijgt de<br />

naam Sansevieria lalakana. De eigenschappen van<br />

de nieuwe soort worden vergeleken met die van de<br />

verwante S. coleana. Ron Parker komt met deel 2 van<br />

zijn zwerftochten bij archeologische plekken. Deze<br />

keer is hij iets zuidelijker geweest, in de Verde Valley.<br />

Hier zijn vormen van Agave parryi aan te treffen,<br />

maar ook A. toumeyana en A. chrysantha. Verder<br />

vooral A. delamateri en A. verdensis. Deze agaven zijn<br />

waarschijnlijk vele eeuwen geleden aangeplant en<br />

verder gecultiveerd door de vroegere bewoners, omdat<br />

ze vooral nabij archeologische plekken groeien.<br />

Root Gorelick richt zijn blik op Pediocactus knowltonii.<br />

Zijn exemplaren in zuidelijk Ontario (Canada) zitten<br />

vijf maanden lang onder een sneeuwdek, maar floreren<br />

desondanks al meer dan 12 jaar. Ze verdragen<br />

bij Gorelick -30 °C in de winter en veel regen gedurende<br />

het heetste deel van de zomer. Bovendien zijn<br />

ze niet kieskeurig wat ondergrond betreft. Thomas<br />

Glavich vestigt de aandacht op geofytische succulenten,<br />

planten die voornamelijk ondergronds leven,<br />

maar bladeren en bloemen produceren onder juiste<br />

condities. De bloeiwijze van een flink aantal van deze<br />

geofyten wordt getoond en de planten worden kort<br />

besproken. Denis Diagre- Vanderpelen is meerdere<br />

keren op zoek geweest naar cactussen in het zuidwesten<br />

van de USA. Een aantal van de in de natuur<br />

gevonden soorten uit de geslachten Pelecyphora<br />

(voorheen Escobaria) en Echinomastus wordt door<br />

hem ten tonele gevoerd. Het gaat dan om soorten<br />

als Pelecyphora vivipara (en de variëteiten chlorantha,<br />

alversonii, kaibabensis en buoflama) en Echinomastus<br />

erectrocentrus, E. warnockii, E. intertextus en E. johnsonii.<br />

Vele habitatfoto’s vergezellen zijn verhaal.<br />

Aceria aloinis is de officiële naam van de aloëmijt.<br />

George Theodoris en Mathew Fischel besteden ruime<br />

aandacht aan dit diertje, dat zijn dieet inmiddels<br />

uitgebreid heeft naar planten van de geslachten Haworthia,<br />

Gasteria en Adromischus. De mijt is met het<br />

blote oog niet zichtbaar. Adviezen worden gegeven<br />

om een besmetting te voorkomen en om de mijten<br />

te bestrijden.<br />

Het laatste artikel in dit nummer betreft een verslag<br />

van Fred Kattermann over een expeditie uit 1994 door<br />

Peru. Hij vond Eriosyce omasensis in de bergen ten<br />

zuiden van Lima. Na een bezoek aan Nazca ging de<br />

reis naar de vindplaats van Islaya bicolor (nu<br />

Eriosyce islayensis, een soort met talrijke synoniemen).<br />

142<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>


Summary<br />

Rob Bregman<br />

Ben Wijffelaars reports about the latest<br />

‘open day’ (April 1st) at the Ubink cactus<br />

nursery in Kudelstaart, North-Holland. At<br />

that time of the year most cacti do not<br />

flower yet. However, Ben noticed that on<br />

the internet it looks as if some people are<br />

trying to play the game who can present<br />

the first cactus flower of the year.<br />

In his series dealing with the ‘Verkade’<br />

handbooks of the 1930s, Theo Heijnsdijk<br />

discusses Adromischus cristatus. This leaf<br />

succulent from the Cape region of South<br />

Africa was first described as Cotyledon<br />

cristata by Adrian Haworth in 1827. In 1852<br />

Charles Lemaire introduced the genus<br />

Adromischus for those Cotyledon species<br />

with spirally arranged leaves. The related<br />

genus Tylecodon was raised by R. Tölken in<br />

1978 for the deciduous Cotyledons. This author<br />

recognized 27 Adromischus species and<br />

4 varieties of A. cristatus: var. cristatus, var.<br />

clavifolius, var. schonlandii and var. zeyheri.<br />

Var. cristatus is characterized by a bunch of<br />

aerial roots at the base of the stem. A fifth<br />

variety (var. mzimvubuensis) was described<br />

in 2003. Cultivation is easy; the growing<br />

season is in spring and autumn. The easiest<br />

way of propagation is by rooting of detached<br />

leaves.<br />

In part 127 of his series of articles entitled<br />

‘In the spotlight’, Bertus Spee shows us<br />

4 pretty succulent plants, viz. Austrocactus<br />

bertinii, Dudleya pulverulenta, Thelocactus<br />

tulensis and Turbinicarpus lophophoroides.<br />

Aiko Talens cultivates many subtropical<br />

bulb species on the balcony of his home in<br />

The Hague. The plants are exposed to the<br />

elements from April till November and are<br />

doing well, except Amorphophallus konjac,<br />

which obviously prefers warmer conditions.<br />

Some agaves are sooner brought inside the<br />

house because they don’t like a very wet<br />

compost.<br />

In 2020 Ton Smit sowed seeds of 13<br />

South American cactus species in his living<br />

room at home. Now he reports the results.<br />

<strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong><br />

The seedlings of 4 species all died in the<br />

first winter.<br />

Peter Knippels pays attention to our<br />

former president and honorary member<br />

Albert F.H. Buining (1901-1976). After Buining’s<br />

death, his archives entered into possession<br />

of our former editor Ludwig Bercht.<br />

In the period 1966-1974 Buining undertook<br />

4 expeditions to South America, guided by<br />

local cactus connoisseur Leopoldo Horst.<br />

One of those was the search for an unknown<br />

melocactus (later to be described as<br />

M. schulzianus) growing on the ‘Voltzberg’<br />

in Surinam. Large parts of Buining’s notes<br />

about that trip are included here. Buining<br />

and Horst discovered 35 Melocactus taxa, of<br />

which 7 names are still recognized.<br />

Nadet Somers visited the botanic garden<br />

of Kassel (Germany), and spotted a 72<br />

year old agave with its inflorescence growing<br />

through the roof of the glass house.<br />

Unfortunately, the flowering stalk froze<br />

to death, so the species epithet remains<br />

unknown.<br />

Paul Laney and Frans Mommers drove<br />

to Gent, Belgium, to visit Freddy Delabarre.<br />

In the course of many years this cactus<br />

lover built up a collection of all kinds of<br />

cactus-related objects such as journals,<br />

stamps, seed lists, pictures, etc. He has<br />

offered his entire collection to <strong>Succulenta</strong>.<br />

A new book on the genus Aeonium, written<br />

by the Italian Marco Cristini, is reviewed<br />

by Theo Rengelink.<br />

Wolter ten Hoeve summarizes the contents<br />

of other journals on succulent plants.<br />

Lithops plants are called ‘living stones’<br />

but Tom Twijnstra jokes that they lack certain<br />

features of living creatures: they don’t<br />

talk or move!<br />

R.Bregman@contact.uva.nl<br />

143


Ben Wijffelaars<br />

Kom in de kas ............................. 98<br />

Theo Heijnsdijk<br />

Adromischus cristatus ...................... 99<br />

Bertus Spee<br />

Voor het voetlicht 127 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110<br />

Aiko Talens<br />

‘Bolsucculenten’ op het balkon . . . . . . . . . . . . . . 112<br />

Ton Smit<br />

Zaaien in 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117<br />

Peter Knippels<br />

Wat is er met de melocactussen<br />

van Buining gebeurd?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121<br />

Nadet Somers<br />

De agave in de botanische tuin van Kassel . . . . 134<br />

Freddy Delabarre<br />

Freddy’s rariteitenkabinet .................. 136<br />

Theo Rengelink<br />

The genus Aeonium (boekrecensie). . . . . . . . . . 138<br />

Wolter ten Hoeve<br />

Succulentennieuwtjes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139<br />

Rob Bregman<br />

Summary ................................ 143<br />

Tom Twijnstra<br />

Begin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144<br />

Op de voorpagina:<br />

Melocactus pachyacanthus (HU407).<br />

Foto gemaakt op 21 juli 1972, 65 km ten<br />

westen van Jocobina, op 430-700 meter<br />

hoogte. Foto: Albert Buining.<br />

(zie vanaf pagina 121)<br />

Inlichtingen over het lidmaatschap en ontvangst<br />

van nummers en adreswijzigingen aan:<br />

Inquiries about membership and receipt of issues<br />

and address changes to:<br />

Miranda Tap<br />

Koldijksterraklaan 218<br />

3544 PP Utrecht<br />

E-mail: ledenadministratie@succulenta.nl<br />

Lithops lesliei<br />

Begin<br />

Tom Twijnstra<br />

Eerder op deze plek vertelde ik al<br />

dat voor mij onze hobby begon met<br />

enkele lithopsjes in een schaaltje.<br />

Ik kreeg ze van een vriend die al<br />

met ‘het virus’ was besmet, en dit<br />

zonder scrupules aan mij doorgaf.<br />

“Het zijn levende steentjes en ze<br />

komen uit Zuid-Afrika” vertelde<br />

hij er nog bij. De gelijkenis met<br />

steentjes was ontegenzeggelijk<br />

waar, maar het bijvoeglijke<br />

naamwoord ‘levende’ deed best<br />

wel vragen oproepen. Kunnen ze<br />

bewegen, geluid maken of iets<br />

anders dat je bij planten niet direct<br />

zou verwachten? Nog lang keek ik<br />

met verwondering naar het bakje<br />

op de vensterbank.<br />

Nu jaren later zijn er in mijn<br />

verzameling meer levende stenen<br />

bijgekomen; groene, grijze, bruine<br />

en zelfs rode exemplaren zitten<br />

er bij. De meeste bloeien gewillig<br />

in het wit en het geel. En het blijft<br />

leuk om deze weer op mijn beurt<br />

aan anderen kado te doen, met<br />

de vermelding dat het levende<br />

stenen zijn. En ook dan weer die<br />

openvallende mond en verwarde<br />

blik: ...’levend?’<br />

tomtwijnstra@hotmail.com<br />

144 <strong>Succulenta</strong> jaargang 102 (3) <strong>2023</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!