In Aeternum Mirabile Lectu 2023
- No tags were found...
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
In Aeternum Mirabile Lectu 2023
Inhoudsopgave
Ten geleide 4
Van de rector 5
Hoe gaat het met de grootschalige verbouwing
van het Prinsenhof? 6
Het Tennispad 9
Leerling op het Stedelijk Gymnasium Haarlem 1939-1945 11
Herinneringen aan dr. K. Huibregtse 17
Herinneringen aan meneer Bakker 19
Herinneringen aan meneer Zwaan 21
“Wees blij dat iemand zich er druk over maakt!”
De overgave van mevrouw De Buck 22
Interview met mevrouw (dr.) A.M. (Leeman-)Koppius 24
Hoe is het nu met Susanna Terstal en vooral, waar is zij nu? 31
Kees Smit Sibinga (1965-2021) 35
Klassieke citaten 37
In Aeternumprijs 2023 38
Kom bij de IAML-redactie! 39
Colofon 40
2
Ten geleide
Van de rector
Lex Weiler, hoofdredacteur, docent klassieke talen
Jan Henk van der Werff
Juni 2023
Op uw scherm verschijnt In Aeternum
Mirabile Lectu 2023. In veel opzichten
een bijzonder nummer, niet in het
minst omdat de redactie erin is geslaagd
alweer een (ons inziens) lezenswaardig
blad samen te stellen. Leverden in eerdere
nummers oud-leerlingen in den vreemde bijdragen
over hun activiteiten aldaar, nu bevindt
het grootste deel van de redactie zich in
het buitenland: de huidige redactieleden zijn
woonachtig in Italië, Spanje, Duitsland, Amsterdam
en Haarlem. Waar de techniek ons al
niet toe in staat stelt! Opmerkelijk is ook dat
de hoofdredacteur van het oud-leerlingenblad
niet eens een oud-leerling is!
Maurine van Mourik heeft deze taak geruime
tijd met verve vervuld; zij heeft als auteur
ook een bijdrage geleverd aan dit nummer en
tevens de lay-out verzorgd.
Verheugd zijn we binnen de redactie met
versterking in de persoon van Jan-Piet Knijff.
Zijn komst heeft geleid tot een artikel over
mevrouw De Buck en een in memoriam voor
een overleden klasgenoot.
In dit nummer zult u meer herinneringen
aantreffen van oud-leerlingen aan hun leraren.
Een heel bijzondere bijdrage is het ooggetuigenverslag
over het Stedelijk Gymnasium in
de oorlogsjaren. Verder is er nieuws over de
verbouwing van het schoolgebouw aan het
Prinsenhof en wordt er een beeld geschetst
van de vervangende locatie aan het Tennispad
in Schalkwijk. En dit zijn slechts enkele van de
onderwerpen die aan bod komen. Wij hopen
van harte dat het nummer bij u in de smaak
valt.
Veel leesplezier toegewenst!
Beste oud-leerlingen,
Graag praat ik jullie bij over de laatste
ontwikkelingen op ons prachtige
Stedelijk Gymnasium. Daarbij natuurlijk
eerst aandacht voor de verbouwing.
Inmiddels is het gebouw aan het Prinsenhof
uit de steigers en vordert het werk gestaag.
Onlangs heb ik nog een kijkje genomen op
de bouwplaats. Prachtig om rond te lopen
in een schoolgebouw dat ruimer en lichter
is, een prachtige nieuwe docentenruimte
bevat en een aantal ruimtes waar leerlingen
kunnen samenwerken en rustig kunnen leren.
We liggen gelukkig nog steeds op koers om
het gebouw na de kerstvakantie in gebruik te
nemen en daarmee een einde te maken aan
de verplaatsingen tussen de Jacobijnestraat en
het Tennispad.
In mei vonden de reizen naar Rome en
Griekenland plaats: een hoogtepunt in het
schoolleven van onze gymnasiasten! Voor de
vierdeklassers organiseerden we voor het
eerst een kamp op Vlieland en dat was voor
zowel leerlingen als begeleiders een heel
plezierige ervaring.
We stellen wel vast dat de vrijwilligheid van
de ouderbijdragen ertoe leidt dat het lastiger
wordt de reizen financieel rond te breien. We
vinden dat onze reizen een belangrijk onderdeel
zijn van de gymnasiale vorming en gaan
zoeken naar wegen om die reizen toekomstbestendig
te maken. Ook was er, voor het
eerst na de coronaperiode, weer een echt
internationale versie van de Haarlem Model
United Nations met deelnemers uit maar
liefst elf landen.
Dit jaar waren er geen speciale regelingen
voor eindexamenleerlingen. Examens dus
die er allemaal echt toe doen! De examenresultaten
na het eerste tijdvak zijn in lijn
met de verwachtingen; het ‘corona-effect’ is
gelukkig marginaal. Ik ben echt trots op onze
leerlingen, docenten en ondersteuners. Na
twee coronajaren en een verbouwingsjaar
zijn er prachtige resultaten neergezet en
wacht er een prachtige ceremonie in de Bavo.
Het schooljaar loopt naar z’n einde en de
vakantie komt in zicht. Ik wens jullie allen een
fantastische zomer.
4
5
Hoe gaat het met de grootschalige
verbouwing van het Prinsenhof?
Maurine van Mourik
Op woensdag 8 maart ontving Jelle
Snoeks, Hoofd Facilitair, mij weer op
het Stedelijk. Ditmaal ontmoetten we
elkaar in het gebouw aan de Jacobijnestraat.
Daar kreeg ik grote bouwvakkersschoenen
aan en een helm op en toen was ik klaar
om de bouwplaats op te mogen. Hierbij een
verslag van wat ik te horen en te zien heb
gekregen.
Wat is er tot nu toe allemaal gebeurd?
Ten eerste vertelde Jelle mij dat er heel veel
is gesloopt, zoals je op deze foto kunt zien.
Zo zijn er veel muren neergehaald, het oude
tekenlokaal en de oude conciërgewoning zijn
volledig verdwenen en ook een deel van de
achtergevel is er niet meer. Ook is er ruimte
gemaakt voor een lift in de Buysvleugel. De
doorsnedes hieronder geven een indruk van
de veranderingen.
Daarnaast is er al veel gebouwd en geïnstalleerd.
Het meest in het oog springende is
de nieuwe aanbouw aan de achterkant: vier
verdiepingen met een hoogte tot net iets
onder de voorgevel.
Ook zijn er veel doorkijkjes gecreëerd om te
zorgen voor meer lichtval van de lokalen naar
de gang. De ruimte met werkplekken voor
docenten is voorzien van ramen om zo meer
licht en zicht te creëren op de personeelsruimte.
Verbeterde luchtkwaliteit
Een van de doelen van de verbouwing was
het verbeteren van de luchtkwaliteit in het
gebouw. Daarvoor is er een geheel nieuwe
luchtzuiveringsinstallatie aangebracht. Er komen
in alle lokalen slimme CO2-meters.
Doorsnede voor de verbouwing.
Doorsnede na de verbouwing.
Duurzamer
Het gebouw zal worden verwarmd door
een warmtepomp. Voor het verwarmen zal
minder energie nodig zijn dan voorheen, want
het gebouw is nu beter geïsoleerd. Muren zijn
daardoor soms wel 40 centimeter dik geworden.
Daarnaast is overal waar dat mag dubbel
glas geplaatst, en in de oudste gedeelten van
het gebouw komt hoge-kwaliteit isolerend
glas.
Toekomstbestendig
Ook qua IT wordt de school toekomstbestendig
gemaakt. Elk lokaal wordt voorzien
van een smartboard.
Opbouw vier verdiepingen.
Valt de verbouwing tot nu toe mee of tegen?
De planning voor de verbouwing was
behoorlijk ambitieus: het doel was al in de
zomer van dit jaar klaar te zijn. Dat zal niet
gaan lukken, omdat er toch veel verborgen
gebreken zijn gevonden.
Zo is er veel houtrot aangetroffen, veroorzaakt
door verborgen lekkages, en bleken bij
de vorige verbouwing (na de brand van 1997)
niet altijd de juiste constructiekeuzes te zijn
gemaakt.
6
7
Het Tennispad
Lex Weiler
Gelukkig was er ook een leuke verrassing: er
werd tijdens het sloopwerk een verborgen
raam ontdekt. De enige die wist dat het raam
er zat, was Ferry Lammers.
Wat zijn de vooruitzichten?
De verwachting is dat de verbouwing in het
najaar zal worden afgerond. De laatste maanden
van dit kalenderjaar worden gebruikt
om de school opnieuw in te richten. Als alles
volgens plan verloopt, zal er begin 2024, na de
kerstvakantie, weer lesgegeven gaan worden
op het Prinsenhof.
Verbouwing klaar? Tijd voor pensioen
Jelle Snoeks staat na acht jaar als Hoofd Facilitair
aan de vooravond van zijn pensioen. Zijn
opvolger, Rasit Konat, is al begonnen en Jelle
is bezig alle laatste complexe projecten af te
ronden of over te dragen.
Hij is erg blij dat hij de verbouwing nog tot
een goed einde mag brengen en gaat daarna
uitgebreid genieten van zijn oude dag. █
Als het goed is, hebben we na de
zomervakantie nog een paar maanden
te gaan met onze tochten naar het
Tennispad. Voor wie het even gemist heeft: dit
is de plek waar de noodgebouwen staan die
door het Stedelijk gebruikt worden zolang
de verbouwing van het gebouw aan het
Prinsenhof duurt; de verwachting is dat we
rond Kerstmis daar weer in kunnen. Wanneer
het goed weer is, is het een aangenaam ritje
langs het Spaarne richting Schalkwijk. Pal voor
het pontje naar Haarlem Zuid/Heemstede
naar links duiken daar de grijze containers
op waarin de lokalen zijn ondergebracht.
Bij slecht weer, regen en wind, is de tocht
niet altijd een pretje: bij een storm enige tijd
geleden is zelfs een collega van haar fiets
geblazen en moesten anderen even afstappen
om dergelijke ongelukken te voorkomen.
Eenmaal binnen in de noodgebouwen blijkt
het allemaal wel mee te vallen: wij hebben in
het verleden bij eerdere verbouwingen wel
slechtere, minder bruikbare noodlocaties
gehad. Opvallend zijn de brede gangen die
geen moeite hebben de stromen leerlingen
te verwerken. De lokalen zijn niet al te groot,
een proefwerk voor klassen van 30 leerlingen
is enigszins problematisch. Gelukkig zijn er lokalen
waar nog een groen krijtbord aanwezig
is, wel uitgerust met een rolgordijn waarop
met een beamer geprojecteerd kan worden;
andere lokalen hebben een wit bord.
Voordeel is dat in de lokalen de ramen open
kunnen om de dreigend rood flikkerende
gezondheidsmeters tot kalmte te manen.
De aula is niet al te groot, maar de school
heeft een ‘speelplaats’ waar de fietsen staan
en waar leerlingen bij goed weer kunnen
rondhangen, als ze althans niet in de pauze
van locatie moeten wisselen of een bezoekje
aan de supermarkt in de buurt brengen. Ik
heb het idee dat de leerlingen deze toestand
aanvaarden met in het achterhoofd dat het
voor een goed doel is.
Het verborgen raam.
Jelle Snoeks.
8
9
Leerling op het Stedelijk Gymnasium Haarlem
1939-1945
Jos Kapteyn
Voor de docenten is het soms wat belastend,
zeker wanneer ze op één dag
tweemaal moeten wisselen. Helemaal als het
weer wat tegenzit. Voor de overtocht van
docenten zonder eigen vervoermiddel zijn
er swap-fietsen (met de bekende blauwe
voorband) door de school geregeld; anderen
pakken de bus die vlak bij beide locaties stopt.
Docentenkamer.
Er is een docentenkamer, waar onlangs hangbanken
zijn neergezet en waar voor de rest
alle basisvoorzieningen aanwezig zijn.
Kortom, het spreekwoord Wie mooi wil zijn,
moet op de blaren zitten klinkt al te dramatisch
voor het tijdelijke verblijf in deze vervangende
leslocatie. █
In september 1939 – de oorlog was net
uitgebroken, maar voor ons in Nederland
nog ver weg – ging ik op elfjarige leeftijd
voor het eerst binnen in het statige gebouw
van het Stedelijk Gymnasium. Aan lange, hoge
gangen lagen de klaslokalen waarin grote
ronde potkachels stonden, die de pedel in
de winter elke morgen gewapend met een
pook aanstak. Vanaf de allereerste dag had
ik het gevoel na mijn kindvriendelijke lagere
school in een totaal andere wereld terecht te
zijn gekomen. Een wereld waarin je duidelijke
verplichtingen kreeg met daaraan verbonden
eigen verantwoordelijkheden. Je kindertijd
was voorgoed voorbij, de deur op de weg
naar volwassenheid ging open. Dat gaf een
gevoel van trots, maar was in het begin ook
wel een beetje eng.
De jongens werden meestal met hun achternaam
aangesproken en al gauw merkte
je dat je bij misdragingen een draai om je
oren kon verwachten, met bijtend commentaar
op je gedrag naar de gang kon worden
verbannen of naar de rectorskamer kon
worden gestuurd. Als je door de pedel, die
Pel heette, betrapt werd op te laat komen,
leidde dat onverbiddelijk tot een gang naar
de kamer van de rector, waar je van hem een
stevige uitbrander kreeg en je als straf je een
tijdje dagelijks ruim voor het begin van de
schooltijd bij de pedel moest melden. Zowel
de rector als de pedel vertegenwoordigden in
onze ogen het schoolgezag, waarmee je beter
niet in botsing kon komen.
Elk vak werd gedoceerd door leraren die
zich daarin gespecialiseerd hadden en die er
niet alleen naar streefden je de nodige kennis
bij te brengen maar ook hun liefde voor dat
vak met je wilden delen. Sommige leraren
slaagden daarin beter dan anderen, zoals ook
sommige leerlingen er meer ontvankelijk
voor waren dan anderen. Maar het bepaalde
wel de sfeer waarin het lesgeven zich voltrok.
Onder degenen die ons die nieuwe wereld
binnenvoerden, bevond zich in de eerste
plaats natuurlijk rector C. Spoelder. Hij was
degene die de gang van zaken op school
bepaalde, maar ook een begaafd docent
klassieke talen. Zijn didactische gaven waren
groter dan zijn pedagogische. Hij kon voor
iedereen hoorbaar buitengewoon sarcastische
en danig kwetsende opmerkingen
maken over leerlingen die naar zijn idee
onvoldoende presteerden of er een hem nietwelgevallige
levenshouding op nahielden. Van
de andere markante leerkrachten die ik mee
zou maken, wil ik er drie noemen die na zo’n
80 jaar nog heel specifieke herinneringen bij
mij oproepen: J.H. Thiel, mejuffrouw Appeldoorn
(allebei klassieke talen) en J.S. Bartstra
(geschiedenis).
Thiel, vele jaren onze leraar Latijn, was een
forse man met een vanzelfsprekend gezag. Als
hij de klas binnentrad, viel deze onmiddellijk
stil. Hij was bovendien iemand die niet alleen
de verknochtheid met zijn vak uitstraalde,
maar kennelijk ook de nodige aandacht had besteed
aan de beste manier om het te doceren.
10
11
Hij was een veeleisende docent, die heftig
kon uitvaren tegen degenen die naar zijn
mening tekortschoten. Ik zie nog voor me
hoe hij een klasgenoot de stuipen op het lijf
joeg toen deze er maar niet in slaagde de
juiste klemtoon te leggen en met bibberende
stem zenuwachtig bleef herhalen: “femininum
est, arbor arbóris”. Maar het was diezelfde
man die op een winterdag, om het storend
luide niesen in de klas te temmen, ons met
komische grimassen demonstreerde hoe je
dat geluidloos kon doen. Die je serieus nam
als je iets niet begreep en die nog jaren later
je naam wist als hij je toevallig tegenkwam.
Juffrouw Appeldoorn, ‘Appeltje’, zoals we
haar achter haar rug gemeenzaam noemden,
bracht ons het Grieks bij. Zij was een geliefd
docent die met hart en ziel haar taak uitoefende.
Maar ook een pittige persoonlijkheid
die in de klas de wind eronder had. Met haar
voortreffelijke lessen slaagde zij erin ons te
laten ontdekken hoe wonderschoon de taal
was waarin de Ilias en de Odyssee waren
opgetekend en hoe boeiend de ervaringen
waren op de tocht die Xenophon beschreef
in de Anabasis.
Bartstra was eveneens een leraar die
door ons zeer gewaardeerd werd. Ook hij
behoorde, evenals Thiel en de wiskundeleraar
E.W. Beth (een logicus en filosoof van
internationale faam) tot de professorabele
leraren, zo bleek mij later. Bartstra maakte
een onvergetelijke indruk op mij met zijn
‘college’ over de tachtigjarige oorlog, dat
gebaseerd was op de resultaten van zijn
onderzoek naar die bevrijdingsoorlog uit
ons verleden.
Tegen het eind van mijn eerste schooljaar,
op 10 mei 1940, vielen de Duitse troepen
Nederland binnen. Na vijf dagen oorlog en
het schokkende bombardement van Rotterdam
kwam de capitulatie. Vijf dagen vol
van geruchten en berichten over het verzet
van het Nederlandse leger op plekken als de
Afsluitdijk en de Grebbeberg. Zelf herinner
ik me vooral de overvliegende Duitse
gevechtsvliegtuigen en de plofjes in de lucht
van het vrij efficiënte Nederlandse luchtafweergeschut
dat in de buurt van Haarlem
was opgesteld.
Al spoedig na 15 mei heropende het
Gymnasium zijn deuren en fietste ik – nog
op luchtbanden – weer elke schooldag braaf
naar het Prinsenhof. De aanwezigheid van al
of niet gemotoriseerde Duitse militairen of
kolonnes marcherende NSB’ers was, naast de
verplichte verduistering ’s avonds, voor mij
voorlopig het enige zichtbare gevolg van de
capitulatie.
Op school werden de lessen gewoon hervat.
Er heerste een sfeer van ‘de bezetting, hoe
betreurenswaardig ook, is een feit. Daarmee
moeten we voorlopig leren leven’. Ons werd
ingeprent dat we ons op school dienden te
onthouden van handelingen of uitingen die
onwelgevallig konden zijn voor de bezetter,
omdat dat tot ingrijpen in het onderwijs en
maatregelen tegen rector en leraren zou
kunnen leiden.
Persoonsbewijs Jos Kapteyn.
Geen van de ongeveer 25 leerlingen in mijn
klas 1A was pro-Duits. Onze reactie op
de bezetting bleef aanvankelijk beperkt tot
het imiteren van de manke loop van Seyss-
Inquart tijdens de wisseling van klaslokalen en
het gretig lezen van Jan de Hartogs Hollands
Glorie en Leonard Huizinga’s Wilhelmus. Later
maakten we ook achter de rug van de leraren
het door Churchill geïntroduceerde V-teken
om elkaar moed in te spreken. Dit laatste
werd echter minder leuk toen ook de Duitse
propaganda zich handig van dit teken van
Victorie ging bedienen. En bij hen ging het
voorlopig niet alleen maar om de hoop op
overwinningen!
Al gauw begon de Duitse bezetter zijn ware
gezicht te tonen. Stapsgewijze voerden ze
met name het misdadige beleid in om Joodse
landgenoten af te zonderen, te isoleren
en ten slotte te elimineren. In de loop van
herfst 1940 en de daarop volgende maanden
werden de gevolgen daarvan ook op straat
zichtbaar. Op weg naar het Prinsenhof zag ik
in de stad begin april 1941 bij parken en andere
openbare gelegenheden de gehate bordjes
met ‘Voor Joden verboden’ verschijnen.
Haarlem had op dit gebied de primeur, zo heb
ik later gelezen, dankzij de op 10 maart 1941
tot regeringscommissaris (burgemeester)
benoemde NSB’er S.L.A. Plekker. Afgezien
van woordspelletjes waartoe zijn voorletters
en achternaam zich leenden, was er niet veel
vreugde aan hem te beleven.
In mei 1942 volgde in Nederland als slotstuk
de invoering van de Jodenster.
12
13
Thuis werden al die anti-Joodse maatregelen
veroordeeld, maar op school bleven ze
tijdens de lessen onbesproken. Bovendien
werd ik nimmer direct geconfronteerd met
door deze maatregelen getroffen leerlingen of
leraren, omdat er bij mijn weten geen Joodse
kinderen in mijn klas zaten en wij ook geen
Joodse leraren hadden. Die waren er
natuurlijk wel in andere klassen, maar ik was
nog niet voldoende ingeburgerd op school
om daarvan specifiek op de hoogte te zijn.
Wel kreeg ik er buiten de school om mee
te maken. Juda Weijl, de zoon van een kennis
van mijn vader, die een opleiding tot rabbijn
volgde, had me in de winter van het eerste
schooljaar een aantal wekelijkse bijlessen
gegeven om mijn aanvankelijke problemen
met Latijn de baas te worden. Ik vond hem
heel aardig en toegankelijk en hij kwam ook
daarna nog weleens bij ons langs. Het was
dan ook ontzettend om in 1942 te horen
dat hij door de Duitsers was opgepakt en op
transport gesteld naar een concentratiekamp
in Oost-Europa. Het was toen al bekend dat
de kans hem ooit terug te zien praktisch nihil
was. Verleden jaar vond ik op de website van
het Holocaust Namenmonument dat Juda
op 18 januari 1943 op 22-jarige leeftijd in
Auschwitz stierf.
Ondertussen ging het leven op school, zoals
gezegd, gewoon door, evenals de activiteiten
in het kader van Amicitia Juncti, Linos en
De Kern. Dat was ook het geval met ons
buitenschoolse leven. We maakten vlijtig ons
huiswerk en deden aan sport.
Op verjaardagsbezoek bij klasgenoten
bespraken we het verloop van de oorlog en
dansten we op de grammofoonmuziek van
The Ramblers en Glenn Miller. Je moest wel
steeds voor Sperrzeit (eerst 12, later 10 uur
’s avonds) thuis zijn. Daar luisterden we op
de veilig verborgen radio’s naar de BBC en
Radio Oranje, lazen verzetsblaadjes die we in
handen kregen, en volgden we op een atlas de
krijgsverrichtingen. Want op wat de ‘gelijkgeschakelde’
Nederlandse radio en kranten
daarover meldden, kon je niet afgaan.
Natuurlijk had de oorlog invloed op het
schoolleven, maar die was tot de herfst van
1944 van een andere orde dan het effect van
de anti-Joodse maatregelen. Ik geloof dat de
officiële uitgave van Mirabile Lectu al gauw
werd gestopt om censuur te vermijden. En
in het tweede oorlogsjaar hief Amicitia zich
op, omdat het zich niet bij de Kultuurkamer
wilde aansluiten. Vaag staat me bij dat de rector
werd opgepakt als gijzelaar, maar al gauw
weer terugkeerde, en dat op een gegeven
moment de duur van de lesuren werd bekort,
zodat het schoolgebouw alleen in de ochtend
zou worden gebruikt.
Ook al gebeurde er veel schokkends in de
wereld om ons heen, ons schoolleven had
daar voorlopig niet ernstig onder te lijden.
Alleen voor leerlingen die hun pro-Duitse
gezindheid niet onder stoelen of banken
staken, zal het schoolleven geen pretje zijn
geweest. De als ‘pesten’ gekwalificeerde
bejegening van pro-Duitse leerlingen vormde
een onderwerp van aanhoudende zorg van
de NSB-wethouder van Onderwijs, van het in
1942 uit NSB’ers samengestelde college van
curatoren, en dus ook van de schoolleiding.
Een komisch teken daarvan is mij altijd bijgebleven.
In de pauze plachten de leerlingen
een rondje te lopen via de Grote Markt. Een
van de leerlingen had de gewoonte van tijd
tot tijd in het uniform van de NSB-jongerenorganisatie
op school te verschijnen. Ik zie
het nog voor me: de zich op de Grote Markt
gestaag voortbewegende stoet leerlingen,
op enige afstand gevolgd door de eenzame
Jeugdstormer in veelkleurig ornaat met op
enkele meters daarachter, ter bescherming
van hem, de immer in zwart pak gestoken
kleine gezette gestalte van onze rector, weer
gevolgd door de rest van de leerlingenstoet.
Had je toen maar een smartphone gehad om
dat vast te leggen!
Ook kregen onze ouders eens een brief van
de rector waarin hij ze bezwoer vanwege
mogelijke gevolgen voor de school en de
leerkrachten geen bezwaar te maken tegen
de door de Duitsers aan ons opgelegde plicht
tijdens schooltijd in een van de Haarlemse
bioscopen de film Hitlerjunge Quex bij te
wonen. Dus gingen we met tegenzin in klassenverband
een ochtend naar de bioscoop.
Het van melodramatiek druipende verhaal
van de lieve Hitlerjongen met een communistische
vader en hem pestende communistische
vrindjes wekte bij ons geen begrip maar
lachlust op.
Aan het nog min of meer normale schoolleven
kwam echter in september 1944 na de
mislukte slag om Arnhem abrupt een einde.
De opmars van de geallieerde legers stokte
bij de grote rivieren en de hoop op een snelle
bevrijding van de Randstad ging in rook op.
Het westen van Nederland kreeg te maken
met de moeilijkste periode uit de hele oorlog:
de hongerwinter. Het dagelijkse leven werd
totaal ontwricht.
Op 16 september 1944 kreeg de Duitse en
de Nederlandse politie opdracht om “in steden
en dorpen, op straten en pleinen 16- tot
50-jarige Nederlanders, die daar rondhangen,
die kennelijk niets omhanden hebben en
hun tijd doorbrengen met lanterfanten en
lummelen” direct te arresteren en naar het
tewerkstellingskamp Amersfoort te brengen.
Naast razzia’s op kleinere schaal vonden
in november en december grootscheepse
razzia’s in Rotterdam, Den Haag en Haarlem
plaats.
Onder deze omstandigheden konden de
jongens uit de hoogste klassen niet meer naar
school. We werden daarom wekelijks van
huiswerk voorzien door in de buurt wonende
klasgenotes. Maar niet lang daarna moest het
Gymnasium de deuren sluiten. In de laatste
maanden van de oorlog ging niemand meer
naar school.
Op 5 mei hoorde ik thuis op de BBC het
bericht van de capitulatie van alle Duitse
strijdkrachten in Noordwest-Europa. Ik draaide
de knop uit met het gelukzalige gevoel dat de
gedurende vijf jaar bijna elke dag gekoesterde
hoop op bevrijding eindelijk was vervuld, maar
14
15
Herinneringen aan dr. K. Huibregtse
Ton Ingelse
ook bekroop me een angstig gevoel van onzekerheid:
wat kon er nog zin aan het leven geven?
Dat laatste bleek mee te vallen. We kwamen
al gauw weer op het Prinsenhof met het dagelijkse
contact met klasgenoten en leraren.
En onze bezorgdheid over het naderende
eindexamen verdween toen de rector ons
kwam vertellen dat de regering in Londen
besloten had de eindexamenkandidaten het
zgn. ‘Londense Diploma’ te geven.
In de weken die ons nog restten tot de zomervakantie
kregen de meeste lesuren ineens
een andere kleur. Het was een genot om onder
de bekwame leiding van ‘Appeltje’ Homerus
te lezen zonder voortdurend je hoofd te
breken over grammaticale constructies.
En hoe spannend was het niet om met de
leraar Engels het laatste nieuws over de
nasleep van de oorlog te lezen in allerlei
Engelse kranten.
Het ontbreken van een echt eindexamen
heeft ons Londens gediplomeerden in onze
latere loopbaan eigenlijk geen specifieke problemen
opgeleverd, al hadden we een echte
consolidatie van alle op school opgedane
kennis gemist. Voor mij hadden die moeilijke
wintermaanden thuis overigens de gelegenheid
geschapen de boekenkast van mijn
ouders te plunderen en het werk van auteurs
te lezen waaraan ik anders misschien pas na
mijn pensioen toegekomen was. █
Ton Ingelse, eindexamenjaar 1961, zat van 1957 tot 1961 in de redactie van de schoolkrant Mirabile Lectu
(sinds 1924 zo geheten). Met veel waardering tekent hij hieronder zijn herinneringen op aan de belangrijke rol
die de heer Huibregtse in zijn schoolcarrière (en daarna) vervuld heeft.
In de redactie van Mirabile Lectu ben ik
gekomen met een gedicht waar een bed in
voorkwam en daarin twee geslachten. Dat
bed is door de hoofdredacteur veranderd in
een tuin, waarna ik een heel nieuwe blik op
tuinen had. Die hoofdredacteur was meneer
Huibregtse, de rector, die min of meer uit de
geschiedenis van het Stedelijk Gymnasium
gewist is, maar aan wie ik veel te danken heb.
Na een ernstige ziekte ben ik in de lerarenvergadering
van de vierde naar de vijfde klas
overgepraat. De rector verklaarde dat hij mijn
achterstand Grieks wel weg zou werken. Dat
deed hij door het uiterste van mijn concentratie
op te eisen.
Ik kreeg een beurt om te vertalen, en voor ik
iets gezegd had,
“Fout!”, zei hij.
En op mijn protest:
“Vertalen!”, zei hij.
Dat herhaalde zich enige malen: steeds na
mijn eerste woord: “Fout!” En: “Vertalen!”
Ik weet niet meer hoe het afgelopen is, behalve
dat ik daarna bij zijn lessen de aandacht
had van een roofkat.
Als ik een woordje niet wist, gaf hij de betekenis
die ik niet nodig had. Dat moest genoeg
zijn.
Hij probeerde ons het verhaal van Homerus
zo onbevangen en zo hevig mogelijk te laten
ervaren. Als Odysseus Athene tegenkomt,
vraagt de rector ons hoe we een godin herkennen.
Wij weten het niet. Hij laat zich achterover
vallen (in een daartoe klaarstaande
stoel): “En wat dan, als je er een tegenkomt?!”
Onvergetelijk is de indruk die de passage in
de Ilias maakt waar Apollo de wapenrusting
van Patroklos afrukt. Huibregtse laat het vertalen
door een leerling met weinig melodie
in de stem, negeert zijn aarzelingen en wuift
onze vingers weg.
Als Patroklos Troje dreigt in te nemen,
schreeuwt Huibregtse hem vreselijk toe:
“χαζεο” (“Terug, jij!”). De hele klas verstijft en
Huibregtse zegt rustig: “Dat is het effect van
Apollo’s woorden op Patroklos.”
Hij vond dat we na het eindexamen Homerus
moesten kunnen lezen als de krant. Ik ben
niet opgehouden dat te proberen.
De beste leraar die ik ooit heb meegemaakt.
16
17
Herinneringen aan meneer Bakker
Peter Ingelse
Toen ik leraar Frans wilde worden, vroeg mijn
vader hem me dat uit het hoofd te praten.
Ik zei tegen de rector dat ik net zo les wilde
geven als hij. Ik gaf een brutale karakteristiek
van hem, die hij minzaam aanhoorde. Hij
haalde mijn vader over zijn verzet tegen mijn
studiekeuze op te geven.
Nadat hij zijn straf had uitgezeten*, heb
ik hem nog eens gezien op een terras in
Amsterdam. Omringd. Ik durfde hem niet aan
te spreken. Ik wist niet wat ik moest zeggen.
Dat had kunnen zijn wat hij al wist. Ik was
hem dankbaar voor zijn lessen. Waarvan hier
akte. █
*Noot van de redactie:
De heer Huibregtse werd in 1965 wegens een vermogensdelict veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf.
Zie Tempel van Hovaardij. Zes eeuwen Stedelijk Gymnasium Haarlem, pag. 54.
Leraren – sommigen hebben een diepe
indruk op mij achtergelaten. Bakker
sprong eruit. Wij (eindexamenjaar 1963)
kregen rond 1960 Grieks van hem, van de
tweede tot en met de vierde klas.
Als hij even geen zin had, pakte hij een boek
om voor zichzelf te lezen (Dante?) en gaf ons
een vertaalopdracht. Wij waren niet braaf,
al snel roezemoesden wij door elkaar. Dan
sloeg hij zijn blik van zijn boek op, loerde een
tijdje over zijn leesbril van links naar rechts
en terug en dan – plotseling, uit het niets –
een luide, rauwe schreeuw. Met zachte stem
ging hij verder: “Hier leert men kindertjes van
8 tot 80 jaar poepen, Guda, kan jij vertellen
wat je opgeschreven hebt?” Wij schrokken
ons lam en Guda – zij was erop voorbereid,
zij kreeg om onduidelijke redenen steevast de
beurt – deed verslag. Bakker: “Goed Guda”,
en hij sloeg zijn blik weer neer, het boek in.
Bakker had vele van dit soort uitspraken. Bij
een niet goed begrijpende leerling: “Mijn tante
snapt het wel, zij is 96 en leest nog zonder
bril”, of – vaak tegen mij – “Klets als je in je
kist ligt”, dan wel “Jij kletst nog als je in je kist
ligt.” Altijd hetzelfde en altijd razendsnel uitgesproken.
Het was niet bijzonder omdat het
zo grappig was maar om de enorme energie
waarmee zijn tanige, lange lijf deze zinnen
met een enorme grijns op zijn doorgroefde
gelaat uitsprak.
Hij kon in grote woede uitbarsten. Wij begrepen
dat dat kwam door suikerziekte. Hij sloeg
met deuren en het pleisterwerk viel van het
plafond. Reden om Bakker een vast klaslokaal
te geven: zo bleef het beperkt tot één plafond.
Sommigen waren een beetje bang voor Bakker,
en hun ouders vroegen zich af of zo’n
zonderlinge leraar wel te handhaven was.
Maar de meeste leerlingen wisten zijn manier
van lesgeven, zijn verhalen, zijn overgave en
zijn grijnzende grappen zeer te waarderen.
Wij hielden van hem.
Ik had denk ik een ‘klik’ met hem. Hij plaagde
mij graag met de verwijzing naar mijn kist.
Daarnaast, in de tweede klas: we werden tegen
het een of ander ingeënt en verlieten één
voor één de klas. Toen ik aan de beurt was,
ging hij voor de deur staan, zodat ik wel over
zijn lange benen moest struikelen. Hij pakte
mijn hand met beide handen stevig vast en
sprak met grote moeite en met van zorg en
angst verstikte stem: “Oh Peter, ik hoop dat
het goed met je gaat en dat je weer levend
terugkomt.”
En nog zo’n kunstukje: in de vierde waren we
iets aan het vertalen en hij liep door de rijen.
Ik worstelde met de woorden. Wat was ook
al weer αμελιτώs (of zoiets)? “Meli” is toch
iets met honing? “Zonder honing”? Met de
context schreef ik op: “land zonder melk of
honing”. Bakker keek net even mee over mijn
schouder, bleef stilstaan en langzaam – echt
in slow motion – knakte het lange lijf dubbel,
zakte in elkaar en viel languit op de grond. Hij
hield zijn buik vast, spartelde en sloeg kreten
van ellende uit. Ik begreep dat er iets mis was
met mijn vertaling.
18
19
Herinneringen aan meneer Zwaan
Jan Willem Steffelaar
Klas 2a in 1959 met geheel links in de middelste rij meneer Bakker. In de achterste rij,
tweede van rechts Peter Ingelse.
Ik heb daarna – als hopeloos geval – een
tijdje bijles bij hem thuis gehad. Buitengewoon
vriendelijk en geduldig heeft hij mij verder
geholpen. Ik heb het eindexamen – nét –
gehaald.
Ik zei het: we hielden van Bakker. Op zijn
beurt hield hij van de school en ik denk: van
zijn leerlingen. Hoe onthutsend pijnlijk was
het, kort na ons eindexamen, te moeten
vernemen dat Bakker zich genoodzaakt had
gezien om na zo’n 40 jaar Stedelijk Gymnasium,
kort voor zijn pensioen, te vertrekken
naar het Kennemer, een school die hij, hoe
voortreffelijk ook, toch minder vond. Een
stap terug, op de valreep. Die noodzaak
kwam niet uit hemzelf: een collega had deze
opgewekt, door ‘voor een leraar in nood’ –
in werkelijkheid voor zichzelf – van ouders
en medeleraren grote sommen geld te lenen.
Het gerucht ging dat Bakker de leraar in
nood was. Zo deinde de profiteur mee op
dat gerucht, op Bakkers zwakte, op de achterklap
over zijn soms inderdaad zonderlinge
gedrag, zijn woede-uitbarstingen. Toen de
profiteur niet bereid was de valse indruk
weg te nemen, vertrok Bakker, trots, naar het
Kennemer. █
Voor zover ik mij kan herinneren is er
maar één leraar van wie ik alle zeven
jaren dat ik naar het Stedelijk ging, les
heb gehad: meneer Zwaan. Als ras-Amsterdammer
viel hij op door zijn taalgebruik. Het
Hoog-Nederlands, zoals dat in Haarlem werd
gesproken, is nooit over zijn lippen gekomen.
Hij gaf wiskunde, met hart en ziel. Niet iedereen
had daar veel aanleg voor, en dat was iets
wat hij niet kon bevatten. Toen alfa’s en beta’s
in de hogere klassen gescheiden werden, verzuchtte
hij in alle ernst tegen ons beta’s: “Die
alfa’s schijnen ook te moeten werken...”
Gevreesd waren de momenten dat een van
ons naar voren moest komen om het bewijs
van een wiskundige stelling uit te leggen. Als
dat niet vlot genoeg ging, kon zijn commentaar
zijn: “Niet druppelen maar doorpiessen.”
Vóór ons lesuur had hij veelal, uit de hand, op
het bord prachtige krijttekeningen gemaakt
in vele kleuren, cirkels, raaklijnen en wat niet
al, met in al even prachtig handschrift de
toelichtende tekst. Tijdens de les kwamen er
vaak uitbreidingen op het bord en aan het
eind kon hij zijn arm om een van ons slaan en
zei dan “mooi hè”. Voor hem viel wiskunde
samen met esthetiek.
De eerste les na de zomervakantie besteedde
hij voor een groot deel aan het bedanken
van de klasgenoten die hem een ansichtkaart
hadden gestuurd. Elk van hen kreeg een apart
woord, land of stad werd benoemd, Frankrijk,
Italië, Griekenland, Duitsland... En aan het eind
van al die bedankjes zei hij eens: “Zijn jullie
weleens in Enkhuizen geweest? Daar op de
dijk uitkijken over het IJsselmeer. Het wier in
het water zien wapperen, mooi...”
Van meneer Zwaan heb ik zoveel meer
geleerd dan wiskunde.
Ik wilde hem na mijn eindexamen (1961)
nog eens bedanken voor dat alles, maar hij
overleed in augustus van dat jaar... █
20
21
“Wees blij dat iemand zich er druk over maakt!”
De overgave van mevrouw De Buck
Jan-Piet Knijff
Op 20 januari 2018 overleed op 91-jarige
leeftijd Ingrid de Buck, las ik later
dat jaar in IAML. Geen geboortedatum
en evenmin van wanneer tot wanneer
ze op het Stedelijk lesgegeven had. Enseigner,
c’est ma vie was haar levensmotto, stond er
nog wel bij. Ja, dat haal je de koekoek. Maar
was dit haar eerste school? Waar kwam
ze eigenlijk vandaan? Ze was kennelijk niet
getrouwd (ik hoorde eens hoe ze zich in een
telefoongesprek met een ouder voorstelde
als juffrouw De Buck), maar er werd gefluisterd
dat ze wel een vriend had. Een minnaar!
Dat klonk meteen al heel Frans, vond ik.
Ik durf niet meer te gokken op het nummer
(was het 13?), maar haar lokaal was
rechts naast de lerarenkamer, tegenover de
bibliotheek. Voor zover ik me herinner was
mevrouw De Buck toen ik op school kwam –
ze moet tegen de vijftig geweest zijn – in haar
eentje de Vakgroep Frans. Le français, c’est moi.
Later kwam daar meneer Vos bij. Van mijn
broer, die bij Vos eindexamen deed, hoorde ik
dat je van hem bijvoorbeeld argot leerde, dat
klonk toen heel hip en spannend.
Zoiets als argot stond niet hoog op het lijstje
bij mevrouw De Buck. Op een laatste les
voor de vakantie, waar altijd ‘iets leuks’ moest
gebeuren, kwamen wel cabaretiers als Jacques
Brel en Georges Brassens voor het voetlicht.
Ik weet niet meer of er voor die gelegenheid
een platenspeler in de klas kwam, of misschien
zo’n ouderwetse bandrecorder. Wat ik
me wel herinner was dat je een blad met de
teksten voor je neus kreeg. Ik kon die teksten
niet echt begrijpen en volgens mij werd die
muziek rond 1980 al als wat oubollig ervaren.
Maar mevrouw De Buck genoot ervan. En ze
deed ontzettend haar best om woordgrapjes
uit te leggen.
Uitleggen deed mevrouw De Buck heel erg
graag. Ik herinner me zinnen op het bord
waarin woorden of zinsneden om mysterieuze
redenen vervangen werden door y of en.
Die grappige dubbele ontkenning in het Frans
(inmiddels al jaren on its way out, maar daar
werd toen nog niet hardop over gesproken)
moest dan ervoor, of juist erna, of misschien
wel ergens ertussenin, God mocht weten
waarom en vooral hoe. Le en la werden l’
voor een klinker, maar wacht even, niet altijd!
Mevrouw De Buck kon dat allemaal haarfijn
uitleggen, waarbij ze op het bord virtuoos
gebruik maakte van haken.
Als ik nu aan haar terugdenk, is ze voor mij
de vreemdetalenlerares par excellence. Al
meteen bij de eerste les stelde mevrouw De
Buck twee handige afkortingen voor om je
huiswerk te noteren in je agenda: voc voor
vocabulaire en ex voor exercises.
Overigens waren die oefeningen in het boek
(On parle français geheten en geïllustreerd
met tekeningetjes die op mij als typisch Frans
overkwamen) natuurlijk bij lange na niet genoeg
om een beetje fatsoenlijk Frans te leren.
Je kon niet genoeg oefenen, zoveel was zeker,
en al gauw kwam mevrouw De Buck met
haar beroemde (boze tongen zullen zeggen
beruchte) ‘stencils’ op de proppen.
Die waren karakteristiek genummerd met
hoofdletters of Romeinse cijfers.
Op die stencils had mevrouw De Buck extra
oefeningen verzonnen om allerlei Franse
constructies, nou ja, te oefenen dus. Je moest
zinnen op de een of andere manier ‘omzetten’,
waarbij woordjes als à, lui, en en y een
cruciale rol speelden. Ook het woordje si was
een schier onuitputtelijke bron van vermaak
voor mevrouw De Buck. Dat werd trouwens
voor alle zekerheid vertaald met ‘indien’, wat
toen al uitgesproken archaïsch klonk.
Die oefeningen gingen vaak over heel weinig,
maar soms zocht mevrouw De Buck inspiratie
in de actualiteit. In een bepaald zinnetje
werd gevraagd of we gisteravond Jan Brusse
op televisie gezien hadden. Dat was destijds
dé Bekende Nederlander in Frankrijk en rond
Mevrouw De Buck rond 2007: uitwaaien op
Terschelling, waar ze in 1927 geboren was.
Met dank aan Jan-Job de Buck.
1980 het gezicht van zo’n televisiecursus die
misschien Frans zonder moeite heette. Dat was
natuurlijk niets voor mevrouw De Buck –
Frans zonder moeite, ha, het mocht wat! Dus
het volgende zinnetje in de oefening luidde
ongeveer zo: “Ik geloof trouwens (d’ailleurs)
dat je voor het leren van een vreemde taal
altijd veel moeite moet doen.” Ja, dacht ik,
daar heeft ze natuurlijk gelijk in, die onzin op
televisie!
Misschien denkt u nu dat ik mevrouw De
Buck een slechte lerares vond of vind. Niets,
beste lezer, is minder waar. Ik heb de laatste
vijftien jaar allerlei talen gedoceerd, ook wel
de spreekwoordelijke blauwe maandag Frans.
En het hoge woord eruit: ik geloof als taalleraar
en als taalleerling niet zo in grammatica
– en eigenlijk ook niet in woordjes leren.
Daar kunnen we het een andere keer wel
22
23
over hebben, maar die zienswijze doet geen
millimeter af aan mijn torenhoge bewondering
voor mevrouw De Buck. Integendeel.
Ze gaf les op de allerbeste manier die ze
zich kon voorstellen. Er werd gelezen, al was
dat eigenlijk nog te moeilijk. Er werd Frans
gesproken (vraag niet hoe). Maar natuurlijk
kwam de grammatica niets tekort. Hoe moest
je het anders leren?
Veel belangrijker dan wat mevrouw De Buck
in haar lessen propte (nóg een stencil!), was
de enorme energie waarmee ze te werk ging.
Het woord is eigenlijk overgave. Ze stond
bijna letterlijk op haar kop om ons allemaal
Frans te leren. Je moest Frans leren, of je
wilde of niet. Daar zorgde mevrouw De Buck
wel voor. Daar had ze als het ware alles voor
over.
Maar ja, niet elke leerling wilde dat. Niet elke
leerling gaf de stencils de aandacht die ze
toekwamen. Niet elke leerling las thuis het
hoofdstuk uit Zola’s Thérèse Raquin, dat we
in de vijfde klas lazen en dat ik nog steeds
ongelofelijk vind. Kortom, niet elke leerling
deed zijn huiswerk. Nou ja, Nil novi sub sole
natuurlijk. Maar wie dacht dat mevrouw De
Buck zoiets klakkeloos accepteerde, kwam
bedrogen uit.
Op een kwade dag, ik dacht in de vierde,
kon weer eens iemand niet uit zijn Franse
woorden komen. Maar mevrouw De Buck gaf
het niet op. Ze bleef doorvragen, misschien
wel tegen beter weten in. Uiteindelijk maakte
de kandidaat een einde aan het wederzijdse
lijden door simpelweg toe te geven dat hij
zijn huiswerk niet gedaan had.
Dat was het moment dat mevrouw De Buck
ontplofte.
Leraren waren weleens kwaad, dat kwam
voor, en om de meest uiteenlopende, vaak
stompzinnige redenen. Maar het erge was
dat mevrouw De Buck zo oprecht verontwaardigd
was dat iemand blijkbaar geen Frans
wilde leren. Ik vond dat onuitsprekelijk verschrikkelijk
voor haar en nam me ter plekke
voor mijn leven met onmiddellijke ingang te
beteren.
Zo niet de klasgenoot, lid van de intelligentsia,
die de euvele moed had mevrouw De Buck
tot de orde te roepen: “Waarom windt u zich
toch zo op? Het maakt u toch niks uit of wij
Frans leren of niet”, of woorden van gelijke
strekking. Dit gaat mis, dacht ik van de andere
kant van het lokaal.
Inderdaad ging mevrouw De Buck nu volkomen
over de rooie. Door haar woedetranen
heen, met haar dubbelgevouwen boek op
tafel slaand, gilde ze: “Waarom?!?! Wees blij
dat iemand zich erover opwindt!” Ja, dacht
ik, daar mogen we blij om zijn. Mevrouw De
Buck wil het beste voor ons. Wie wil er nou
geen Frans leren?!
Als ik het me goed herinner, hebben we
mevrouw De Buck na die les maandenlang
niet gezien. Ze was ziek. Nou zag ik haar eens
in de buurt van de school lopen, dus écht
ziek was ze niet. Ze was natuurlijk overspannen,
wat toen nog een behoorlijk eng woord
was. Er was niet zo één-twee-drie vervanging
voor haar, ik denk dat we gewoon weken- of
maandenlang geen Frans hadden. Dat vond
niemand heel erg, geloof ik.
Maar gelukkig voor ons kwam mevrouw De
Buck wel terug. En ook die laatste jaren vond
ik haar nog steeds een geweldige lerares met
een oprechte belangstelling voor elke leerling,
niet alleen als leerling, maar als mens.
Een paar jaar later kwamen we haar tegen in
het Concertgebouw bij het jubileumconcert
tijdens het Grote Lustrum. Ook de brutale
boosdoener van toen stond erbij. Was hij het
die informeerde naar haar welbevinden? Enfin,
ze maakte het goed: “Ik heb nu minder uren”,
vertelde ze. Eén klasgenoot liet geen steek
vallen: “En die vrije tijd gebruikt u waarschijnlijk
om meer stencils te maken?”
Ik wist niet wat ik hoorde, maar mevrouw De
Buck bleef rustig. Volkomen beheerst gaf ze
het vernietigende antwoord: “Nou – inderdaad
ja.”
Het had natuurlijk iets komisch, maar toch
ook weer niet. Mevrouw De Buck geloofde
in wat ze deed, stencils incluis. Lesgeven was
voor haar niet een baan, ben je gek. Het was,
inderdaad, haar leven. Ik heb de laatste tien
jaar mijn eigen leerlingen vaak over haar verteld.
“Ze geeft nu Franse les aan de engelen”,
zeg ik er vaak bij. Ik stel me zo voor dat ze
gezellig op de thee gaat bij Simone Signoret,
Simone de Beauvoir, of misschien wel bij
mevrouw Maigret.
Met Jan Brusse heeft ze het wel bijgelegd,
denk ik. █
24
25
Interview met mevrouw (dr.) A.M. (Leeman-)Koppius
Merel Leeman
Adeline Koppius, docent klassieke talen
aan het Stedelijk Gymnasium van 1977
t/m 2012, is 4 november 2022 aan de
Universiteit van Amsterdam gepromoveerd
op het proefschrift Martyrium en Persecutio,
een studie naar de primaire bronnen over martelaarschap
en vervolging tijdens de keizers Decius
en Valerianus.
In het onderstaande interview laat dochter
Merel, eindexamenjaar 1997 en inmiddels
als historica en literatuurwetenschapper
eveneens gepromoveerd, haar moeder aan
het woord over haar ervaringen als docent
en promovenda.
Wist je als lerares op het Stedelijk al dat
je misschien wilde promoveren?
Nee, dat leek me best verschrikkelijk. Al die
noten, dat hele nauwkeurige... Wat een werk!
Wat was toen je beeld van wetenschappers?
Mensen die hun tijd vooral besteden aan
het overschrijven van elkaar, waaruit dan
vervolgens een heel voorzichtige conclusie
tevoorschijn komt kruipen met de toevoeging
dat er misschien ook iets zit in die en die
alternatieve conclusies.
Voor de klas staan vond je leuker?
Als lerares leefde ik op de interactie met
leerlingen, dat vond ik stimulerend. In wezen
ben ik meer actrice dan kamergeleerde,
hoewel ik er wel altijd van genoten heb een
kwestie die me interesseerde tot het bot toe
uit te pluizen.
Jee, wat een omslag heb je gemaakt dan!
Ja, ik werd zo geboeid door het onderwerp
van mijn proefschrift en mijn ontdekking dat
wetenschappers daar in mijn visie verkeerd
tegenaan gekeken hebben. Daardoor zijn
sommige Romeinse keizers in een heel verkeerd
daglicht komen te staan.
Over welke keizers heb je het dan?
Over alle keizers die bekend staan als christenvervolgers.
Ook Nero heeft geen christenen
voor de leeuwen gegooid of gekruisigd of
aan de honden gevoerd. De passage bij Tacitus
hierover kan men beter anders lezen.
Vertel maar, waarom is je proefschrift zo
geniaal?
Vooruit! Mijn visie is nog door niemand
verkondigd en lost de tientallen problemen
rond martelaarschap en de vervolgingen van
martelaren op. Ik ben de teksten van de oude
kerkvaders gaan lezen, onder wie de bisschop
Cyprianus en de kerkhistoricus Eusebius over
de martelaarsgeschiedenissen tot ongeveer
halverwege de derde eeuw. Mijns inziens hebben
wetenschappers deze teksten te weinig
in hun eigen tijd bestudeerd, te anachronistisch
dus. De kern van mijn proefschrift is dat
christenen niet door de Romeinse keizers
voor de leeuwen zijn gegooid, maar dat christenen
overleden zijn als gevolg van hun eigen
inwijdingsweg, waarin zij zich onderwierpen
aan martelingen. De vroege christenen
geloofden dat elk mens geboren werd in een
lichaam dat beheerst werd door demonen.
Daaruit vloeit de gehechtheid voort aan
aardse genoegens als geld, macht en gulzigheid.
De demonen hielden mensen dus af van
contact met het goddelijke. Om zich van deze
demonen te ontdoen wilden christenen zich
louteren. Bij de waterdoop hadden exorcisten
de demonen uitgebannen op bewust niveau.
Maar op onbewust niveau vierden die nog
vrolijk hun feestje. Om zich ook van die slinks
verstopte stiekemerds te ontdoen, sloten
de christenen zich op in kerkers of mijnen
of gingen ze in ballingschap, waar ze zich aan
vaak gruwelijke martelingen onderwierpen.
Op deze manier kon de ziel zich onthechten
van het lichaam om zelfstandig haar louteringsweg
te voltooien en het martyrium te
bereiken. Het christelijk martyrium is dus
niet wat wij eronder verstaan: dat christenen
door de Romeinse keizers voor de leeuwen
zijn gegooid. Het staat voor de allerhoogste
staat van zijn. In het martyrium, dat ‘getuigenis’
betekent, was de ziel gelijk geworden aan de
goddelijke geest. Alleen zo kon die zich ermee
verbinden. Dit is ook het thema van sommige
mythen uit de oudheid, zoals het verhaal van
Amor en Psyche van Apuleius. De christelijke
doden vielen overigens niet alleen als gevolg
van de martelingen tijdens hun inwijdingsweg,
maar ook door martelingen die verschillende
groeperingen christenen elkaar aandeden bij
wijze van inquisitie.
Waarom heb jij de teksten van de vroege
kerkvaders beter gelezen dan je wetenschappelijke
voorgangers?
Iemand als Eusebius is veel te weinig serieus
genomen, terwijl hij voornamelijk gebruik
maakt van ooggetuigenverslagen!
26
27
Kijk, een van de aardse hechtingen die de
christenen noemden, was het vastzitten aan
het eigen vooroordeel. Dit is precies wat je
ziet gebeuren. Geleerden redeneren vanuit
hun ‘gezond verstand’ en vergeten daar
weleens bij dat dat verstand gevormd is door
talloze concepten. Zo gaat dat ook met het
idee dat christenen door Romeinse keizers
zijn gemarteld en vermoord. Alles wat niet
strookt met dat beeld wordt over het hoofd
gezien of, erger nog, toegeschreven aan de
ongeïnformeerdheid of domheid van de
vroegchristelijke auteurs. Dat zouden primitievelingen
zijn.
Als ze bijvoorbeeld lezen dat martelaren
voortleven na hun dood, of als Cyprianus
uitgebreid correspondeert met verschillende
martelaren, is dat een fout van de auteur. Van
wat letterlijk bedoeld is, zeggen ze dat het
een metafoor is, en de metaforen interpreteren
ze letterlijk, ook al verklaart de auteur
die begrippen zelf. Dit geldt natuurlijk niet
voor alle wetenschappers, maar is wel een
algemene tendens. De kerkvaders maakten
gebruik van een ingewijdentaal om de weg
naar het martyrium te beschrijven. Daarin
beschrijven zij de martelgang op een manier
die alleen voor ingewijden te begrijpen is. Zo
staat de leeuw regelmatig voor de duivel en
leeuwen staan voor demonen. Het werpen
voor de leeuwen is het overleveren aan demonen
die de christen vervolgens aanvallen,
waardoor die deze ‘leeuwen’ kan verslaan. De
leeuw kan trouwens ook een martelwerktuig
zijn.
Kun je voorbeelden geven van deze martelingen?
Er werd gebruik gemaakt van verschillende
martelwerktuigen, zoals een brandijzer, waarmee
de martelaren in vieze kerkers werden
verminkt. Eusebius beschrijft hoe een christen
die weigerde te offeren naakt werd opgetakeld
en over zijn hele lichaam werd gegeseld,
totdat hij het op zou geven en zou doen wat
hem bevolen was. Toen hij geen krimp gaf,
werd hij overgoten met een mengsel van
azijn en zout, terwijl de botten al zichtbaar
werden. Vervolgens werd zijn lichaam beetje
bij beetje geroosterd. Totdat hij de geest gaf.
Mensen konden overlijden als gevolg van de
martelingen of niet. Het maakte niet uit, want
het ging niet om het leven van hun lichaam
maar om dat van de ziel.
Dat is afschuwelijk! Hoe raakten die christenen
zo geradicaliseerd?
Ze geloofden dat hoe meer ze leden op
aarde, des te sneller ze het paradijs zouden
bereiken. Wel meer religies kenden dergelijke
pijnlijke inwijdingen, zoals de Attis-cultus,
waarin mannen zichzelf ontmanden. De
christenen ondergingen misschien wel de
zwaarste martelingen. Geweld speelde er
een centrale rol in, omdat zij geloofden dat
dit tot zuiverheid leidde. Weliswaar waren
er ook christelijke stromingen uit die tijd die
zich juist heftig tegen het toepassen van dit
geweld verzetten, maar de stroming met de
gruwelijkste martelingen werd uiteindelijk
met steun van het hoogste kerkgezag wel de
staatsgodsdienst.
Hoe heb je het schrijfproces ervaren?
Als een eindeloos lang wachten op een reactie
van de prof. Die had weinig tijd en je bent
absoluut niet belangrijk, volstrekt marginaal
eigenlijk. Maar het was ook wel rustig zo.
Blij dat het af is?
Nou en of. Op een gegeven moment wil je
alleen maar heel graag overdragen wat je
allemaal ontdekt hebt. Zelfs de noten vond ik
fijn om te doen, want je ziet dan zelf ook het
belang van zorgvuldigheid in. Wat ik daarvóór
inderdaad saai vond. Maar als je veel wetenschappelijke
boeken leest, ga je je toch wel
wat ergeren als mensen zomaar wat roepen.
Dat overkomt me trouwens ook als ik weer
eens een onnauwkeurigheid vind in het eigen
proefschrift. Maar die zijn gelukkig ook altijd
marginaal en tasten de theorie niet aan.
Heeft het martelaarschap je zelf geïnspireerd
in je manier van leven?
Ach, dat loskomen van dat aardse, het inzicht
dat juist het loslaten het goddelijke dichterbij
kan brengen, ja, daar probeer ik ook wat naar
te leven. Het christendom van vroeger was
een methode van onthechting, niet zomaar
een beetje geloven in iets. Daarbij wel met de
kanttekening dat ik me eerder zou aansluiten
bij de critici van de martelaarspraktijken dan
bij de orthodoxen.
Ben je door je onderzoek een betere classicus
geworden?
Tja, ik heb wat meer zicht gekregen op alle
gelaagdheden waarmee christelijke teksten
geschreven zijn. Het onderscheid is enorm
tussen onze manier van lezen en die van de
christenen van tweeduizend jaar geleden.
Dat vond ik een ongelofelijke eyeopener.
Maar een betere classicus? Die christenen
zijn natuurlijk wel wat marginaal binnen de
klassieken, om dat woord maar weer es te
gebruiken. Maar ze zijn ook wel onderschat.
Er zijn zoveel overeenkomsten met de zogenaamde
‘heidense’ religies. Weet je dat ook
bij Griekse en Romeinse filosofen staat dat
de wijze of de rechtvaardige altijd gemarteld
wordt? Ik denk dan wel dat deze martelingen
slaan op de beproevingen waar de losgekomen
ziel zich doorheen moet slaan.
Hebben discussies met andere docenten
op het Stedelijk nog bijgedragen aan je
begrip van de klassieken?
Jazeker hebben die me gescherpt en uitgedaagd.
Het is een levendige en knap eigenwijze
club. We zaten in het gebouw in de
Jacobijnestraat en in de kleine pauzes was er
niet genoeg tijd om naar de docentenkamer
op het Prinsenhof te gaan. Dus hadden we in
een lokaal een eigen klassiek café ingericht,
driehoog achter. Een muziekje uit een ghettoblaster
erbij en zo laadde de accu weer
op. Er waren eindeloze gesprekken over de
oudheid, vooral over de lesstof natuurlijk,
maar die discussies liepen vaak uit. En er was
een docentenleesclub, waarmee we klassieke
teksten lazen. Ik heb me er net weer bij
aangesloten, nu ik na mijn promotie iets meer
tijd heb. Hoewel, ik schrijf nu aan een wat
toegankelijker versie.
28
29
Hoe is het nu met Susanna Terstal
en vooral, waar is zij nu?
Freddy Groot
Mis je het Stedelijk weleens?
Nou en of! Vooral het bruisende. Kinderen
zijn zo echt en veel docenten zijn dat
ook. Het leuke aan onderwijs is dat je het
helemaal zelf maakt. Ik was er even terug
om een proefschrift af te leveren en werd er
weer heel erg blij. Ik zou zo weer een uurtje
voor de klas willen, maar dan wel zonder dat
proefwerken en schoolonderzoeken maken
en nakijken, dat gedoe met Magister, de hele
papieren rompslomp kortom.
Zou je het leerlingen van het Stedelijk
aanraden om te promoveren?
Niet als je rijk wilt worden. Wel als ze...
een innerlijke drive voelen, écht inhoudelijk
gedreven zijn en écht geloven dat ze iets bij
kunnen dragen. Ik had een wat vertekend
beeld van wetenschappers als strebers en
zo, maar ik heb zoveel fantastische mensen
ontmoet aan de UvA.
Vond je het leuk door je dochter geïnterviewd
te worden?
Ja natuurlijk... nou moet ik zeker wat leuks
zeggen?
(Na afloop van het interview stuurt Adeline
via de app nog een antwoord: “Je was de
allerleukste interviewster en degene die er
verreweg het meeste van begreep.”) █
In 2019 bezocht ik Susanna Terstal (net als ik
eindexamenjaar 1977) voor een interview
in haar residentie in Brussel. Zij was toen
gedetacheerd als speciaal vertegenwoordiger
van de EU voor het vredesproces in het
Midden-Oosten, waarvoor zij vaak heen en
weer vloog. Zie voor het interview de IAML
2019 op sghaarlem.nl.
Ik vroeg mij af hoe het verder met haar is gegaan
en waar zij nu is. Via een beeldverbinding
spreken wij elkaar.
Hoe is het jou vergaan de afgelopen jaren?
Door de gevolgen van corona was het niet
meer mogelijk om heen en weer te vliegen
naar het Midden-Oosten, waardoor ik mijn
werkzaamheden als speciaal vertegenwoordiger
voor de EU in het vredesproces na
drie jaar niet meer kon voortzetten. Ik ben
toen na afloop van mijn mandaat teruggegaan
naar Den Haag en heb gesolliciteerd op een
nieuwe plek. Eigenlijk moest ik in Nederland
blijven omdat ik zo lang in het buitenland had
gezeten, maar in Griekenland werd een ervaren
ambassadeur gezocht, met als belangrijke
klus het plannen van het staatsbezoek van
koning Willem-Alexander en koningin Máxima
aan Griekenland. Daar heb ik op gesolliciteerd
en ik kreeg de functie.
30 oktober tot 2 november 2022. Inmiddels
hadden we het hele staatsbezoek drie keer
geoefend, dus alles liep op rolletjes.
Het organiseren van een staatsbezoek is héél
veel werk voor een ambassade. Een team van
tussen de tien en vijftien mensen is er drie
tot vier maanden vrijwel fulltime mee bezig.
Alles moet tot in de puntjes en tot in alle
details voorbereid en geregeld worden. Een
voorbeeld is het vervoersplan: hoeveel auto’s,
wie zit waar, in welke volgorde rijden de auto’s
(koninklijk paar, ministers, zakenmensen,
journalisten, Griekse politie, beveiliging, ambulance)?
Op locatie: wie begroet het koninklijk
paar, wat wordt er gezegd of gevraagd?
De derde keer was ik vooral bezig iedereen
te ondersteunen, geruststellen en motiveren
om het nu voor de derde keer allemaal te
gaan regelen, repeteren en uitvoeren.
Als ambassadeur ben ik overal bij, maar heb
zelf niet heel veel direct contact met de
koning en de koningin. Ze herkennen mij
inmiddels wel (lacht).
Uiteindelijk hebben we het staatsbezoek
drie (!) keer moeten plannen. De eerste
keer werd het eind 2021 afgezegd in verband
met oplaaiende corona. In maart 2022 werd
het uitgesteld in verband met de oorlog in
Oekraïne. Uiteindelijk vond het doorgang van
30
31
Als ambassadeur heb je een rijk leven: je
wordt overal voor uitgenodigd, iedereen wil
wat van je, je staat op podia grote groepen
mensen toe te spreken, je schudt handen met
mensen die je nog nooit ontmoet hebt. Het is
heel leuk om te doen.
Sinds 2012 ben ik ambassadeur. Toen ik voor
het eerst ‘Excellentie’ werd genoemd, keek ik
achterom om te kijken tegen wie ze het hadden.
Nu ben ik eraan gewend. Het is noodzakelijk
om functie en persoon te scheiden.
Hoewel het allergrootste gedeelte van de tijd
naar de functie gaat en er weinig tijd overblijft
voor de persoon.
Ik geniet nog steeds enorm van mijn functie
en werk, en daarbinnen komt mijn persoon
ook wel aan bod. Hier in Athene doe ik bijna
alles op de (elektrische) fiets. Het is wel heel
grappig om fietsend aan te komen tussen alle
dikke ambassade-Mercedessen. In het verkeer
gedraag ik me als een motorrijder en rijd ik
tussen de auto’s.
Je zei in het vorige interview dat je hebt
geleerd dat je niet in een te ‘makkelijk’
land moet zitten. Griekenland is toch een
vakantieland? Kom je hier wat dat betreft
wel aan je trekken?
Jazeker. Het leuke van ons werk is dat je
steeds in een ander land met andere culturen
te maken krijgt. De uitdaging is om dan weer
de haarvaten in het land te ontdekken.
Hoewel Griekenland minder dramatisch is
dan Angola of Iran, is het een heel boeiend
land, door de gelaagdheid van verschillende
culturen afkomstig uit het Midden-Oosten, de
Balkan, het mediterrane.
Er is grote verwantschap met de omliggende
landen. Het Griekenland van nu is pas in
de 19e eeuw ontstaan na het uiteenvallen
van het Ottomaanse Rijk. Veel mensen zijn
pro-Russisch en er is nog een communistische
partij, die ook bij de recente verkiezingen
veel stemmen heeft behaald. Door de
gezamenlijke geschiedenis wordt de onrust
in Turkije en op Cyprus goed gevoeld. Om
toch een narratief te creëren dat Griekenland
een land is, worden de taal, de kerk en de
veronderstelde link naar de klassieke oudheid
naar voren geschoven. Maar er is nog
steeds een kloof en een oude strijd gaande,
met veel wantrouwen. Aan de ene kant het
establishment (onder anderen de reders) en
aan de andere kant klassiek links (anarchisten,
communisten, studenten).
Waar houd je je voornamelijk mee bezig
in je werk als ambassadeur?
De drie prioriteiten van de Nederlandse
ambassade in Griekenland zijn:
• migratiebeleid – gericht op de integratie
in Griekenland; het voorkomen van een
vluchtelingenstroom naar Nederland;
humane grensbewaking
• macro-economie – hoe gezond is de
Griekse economie? Hoe worden de
Covid-gelden besteed aan het herstel?
• energie en klimaat – vergroening; waterstof;
uitwisseling van technologie.
Andere zaken die ook aan de orde komen:
• de handelsbevordering tussen Nederland
en Griekenland
• mensenrechten, waaronder lhbtiq+ en
vrouwenrechten, inclusiviteit
• consulair terrein
• duurzame landbouw, met name fruit- en
groenteteelt
• groene ambassade: geen vlees serveren,
geen plastic flessen, ‘practice what you
preach’.
Hoe is het in Griekenland gesteld met de
vrouwenrechten?
Ik ben altijd aan het vechten (geweest) om
dingen beter te krijgen. En overal waar ik
ben geweest, heb ik aandacht besteed aan
vrouwenrechten die onder druk staan. In elk
land weer op z’n eigen manier. Elke keer ben
ik er weer tegenaan gegaan.
Wat mij hier in Griekenland opvalt, is dat
mannen vooral op de mannen gericht zijn.
Als ik ergens in gesprek ben, samen met mijn
nummer twee, een man, wordt híj aangekeken
en aangesproken, hoe vaak hij het gesprek
ook weer terug op mij richt. Aan de andere
kant is er, waar je ook bent, een ‘koritsi’,
wat letterlijk vertaald ‘meisje’ betekent. Een
vrouw van rond de vijftig vaak, die er perfect
uitziet. Zij is degene die alles in beweging
brengt en alles voor elkaar krijgt. De mannen
kijken ook naar haar als er iets beslist wordt.
Zij is degene aan wie je zo snel mogelijk je
visitekaartje moet geven. Op de ambassade
voer ik discussies, vooral met de vrouwen,
over het feit dat deze belangrijke positie
wordt aangeduid met ‘het meisje’. Zij vinden
dat heel normaal en zien er de absurditeit
niet van in (al begint het nu langzaam te
veranderen). Er moet ook in Griekenland nog
veel verbeteren met betrekking tot de positie
van vrouwen. De femicide in het land is hoog.
Heb je veel (gehad) aan je kennis van het
oude Grieks en het klassieke Griekenland?
Het enige voordeel is dat ik het Grieks moeiteloos
kan lezen. Verder heb ik er niets aan.
Het moderne Grieks is een heel andere taal,
die ook heel anders wordt uitgesproken. Ik heb
diverse cursussen gevolgd, zodat ik ook kan
verstaan wat er gezegd wordt op de ambassade.
32
33
Het komt een veilige werkomgeving ten
goede en is ook goed voor de contacten in
het land. Af en toe doe ik een week een
intensieve training en Duolingo doe ik elke
dag.
En zoals ik al zei, heeft het Griekenland van
nu weinig te maken met het Griekenland uit
de klassieke oudheid. Het Griekenland van nu
is een staat die ontstaan is uit het Ottomaanse
Rijk en die zijn eigen identiteit heeft
moeten zoeken. De uiteindelijke grenzen zijn
pas in 1949 vastgesteld. Taal en religie vormen
de identiteit en de klassieke oudheid wordt
daarnaast als een soort PR gebruikt.
Het leuke van mijn werk is om te snappen
hoe alle puzzelstukjes van de geschiedenis
in elkaar passen. De kennis van de klassieke
oudheid komt mij vooral van pas bij het
bezoeken van historische plekken.
Toen ik ambassadeur was in Iran en mij inlas
in de geschiedenis van het land, realiseerde ik
me dat ik de andere kant van de geschiedenis
die ik op het Stedelijk heb geleerd aan het
lezen was. De zegetocht van Alexander de
Grote in Perzië werd daar ervaren als een
vijandelijke invasie.
Kees Smit Sibinga (1965-2021)
Jan-Piet Knijff
Het is leuk en leerzaam om, door het bezoeken
van historische plaatsen, die kennis van
maanden voor zijn zesenvijftigste
Op 19 september 2021, nog geen twee
toen en de hedendaagse geschiedenis in een
verjaardag, overleed Kees Smit Sibinga
ander licht te gaan zien. Bijvoorbeeld de wet
(eindexamen 1984). In de NRC stond bij
van Meden en Perzen, en de marathon. Het
de rouwadvertenties van de familie, Kees’
Athene van Pericles, hoezo een democratische
staat? Een klein groepje witte mannen
het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de
studentenvereniging, zijn studentenorkest,
maakte de dienst uit en de rest was slaaf of
Adviesraad Internationale Vraagstukken, waar
vrouw en had geen rechten. De jonge generatie
Grieken, de mensen van in de twintig, die
had, ook een advertentie uit naam van 28
Kees het laatste jaar van zijn leven gewerkt
zijn nu echt bezig oude patronen te doorbreken
en een eigen identiteit op te bouwen.
heeft ooit een aardiger klasgenoot gehad dan
oud-klasgenoten aan het Stedelijk. “Niemand
Kees”, stond er. Daar had iedereen zich in
Wat ga je hierna doen?
kunnen vinden.
Dit is mijn laatste ambassadeursfunctie.
Februari 2026 loopt mijn termijn af, dan
Op voorstel van Wendela van Uchelen schreven
enkele oud-klasgenoten herinneringen
word ik 67. De uitdaging is om dan niet in
een zwart gat te vallen. Ik ben gewend aan
aan Kees op voor de familie. Hier volgt een
een afwisselend leven. Ik ben van plan om me
kleine bloemlezing:
in ieder geval de komende jaren nog bezig
te houden met de regio waar ik de meeste
“Het gekke is dat ik juist vorige week aan
tijd heb doorgebracht, het Midden-Oosten
hem moest denken”, schreef Pieter de Wit.
en de oostelijke mediterrane regio. Hier ligt
“De laatste keer dat ik Kees zag, was in Den
toch mijn hart. Hoe ik dat precies vorm ga
Haag. Hij vertelde over kamermuziek die hij
geven, ben ik nu aan het uitzoeken. Dat kan
soms nog speelde. Zijn manier van bewegen
bijvoorbeeld via een denktank zijn. Daarnaast
en de stralende uitdrukking op zijn gezicht
wil ik nog een tijdje reizen. En vooral ook
waren als vanouds.”
mijn ogen openhouden voor wat er op mijn
pad komt. █
Ook Wendela herinnert zich dat stralen:
“Ik zie hem nog bij een kamermuziekavond
in Concertzaal Kadens in de Smedestraat
wijdbeens en onbewogen een stuk spelen
van Mozart. De hoorn klonk zoals zijn stem:
luid, sonoor en vol kleur. Mevrouw De Buck
was heel enthousiast tegen Kees in de pauze
en Kees stond erbij te glunderen. Hij kon erg
goed glunderen.”
Kees was beslist geen nerd. Maar ik geloof
niet dat iemand van ons zo plichtsbewust zijn
huiswerk deed als hij. Natuurlijk begon hij
ook altijd bijtijds met de voorbereiding voor
een proefwerk (wie deed dat nou?). In het
bekende vragenuurtje op de laatste les voor
een proefwerk had nooit iemand een vraag.
Niemand. Behalve Kees. Die had er minstens
twee, soms misschien wel vijf of zes. Een
cynische leraar grapte daar bij gelegenheid
over: “Nu gaat die jongen van Smit Sibinga
zich weer universeel gehaat maken door het
stellen van moeilijke vragen.”
Ik weet nog dat ik dat niet aardig vond. Ik
vond dat Kees Kees was. Hij was niet ‘die
jongen van Smit Sibinga’. Ik vond ook niet dat
Kees zich gehaat maakte door het stellen van
moeilijke vragen. Je kon Kees met de beste
wil van de wereld niet haten, zelfs niet als
hij, door zijn eigen voorbeeldige meedoen
in de klas, je ongewild onder de neus wreef
hoe hopeloos onvoorbereid je was voor dat
proefwerk. Maar Kees was gewoon zó ontzettend
aardig, daar kon geen moeilijke vraag
wat aan veranderen.
Willem Bierens de Haan, die zes jaar lang
dagelijks trouw naast hem in de bank zat,
herinnert zich een ‘heldendaad’ van Kees,
toepasselijk genoeg tijdens een proefwerk
Duits: “Tot grote hilariteit van de klas vroeg
Kees wat Übersetze eigenlijk betekende. Uiteindelijk
heeft volgens mij iedereen met de
verkregen informatie een voldoende gehaald.”
Na het eindexamen maakten Kees en Willem
een drieweekse fietsvakantie door Engeland,
34
35
Klassieke citaten
Lex Weiler
waarbij gebivakkeerd werd in een tentje.
Jaren later bezocht Willem Kees nog eens in
Beirut, waar hij toen werkte. Ook daar had
Kees weer een plek gevonden om muziek te
maken: “Hij bleek ook nog in een plaatselijk
orkest te spelen.”
Karel Berkhout was een van de bevoorrechte
klasgenoten die weleens bij Kees thuis op de
thee waren geweest. “Op zijn kamer hebben
we uren gepraat, waarover weet ik niet meer.
Wat me wel is bijgebleven, is hoe ontzettend
snel ik me bij hem op mijn gemak was gaan
voelen. Ik was een behoorlijke zenuwlijer,
maar zat nu ontspannen te kletsen. Dat had
Kees in een oogwenk voor elkaar gekregen.
Hij was aardig, ja, maar niet uit beleefdheid,
conformisme of zwakte, maar omdat hij
daarvoor had gekozen. Zijn aardig-zijn was
een enorme kracht.” █
Leerling gamet tijdens de les.
Garulli (docent klassieke talen): “Als je een bericht had gekregen van je moeder waarin ze
zegt dat je bent vergeten melk te halen en je huisarrest gaat krijgen, oké. Maar wie tijdens de
les een spelletje zit te spelen, is gelijk aan ongedierte, zo hardnekkig dat het alleen met vergif
bestreden kan worden. Gelijk aan trichinella, een worm die zich nestelt in de anus.”
Oldenburg (docent biologie): “Oké schatjes, ik heb honger, dus de les is voorbij!”
Leerling: “Mijn oma is eng, ze maakt nu kerstballen!”
Blommesteijn (docent aardrijkskunde): “Ik maak altijd interessante opmerkingen, maar ik ben
nog nooit in de schoolkrant gekomen. Ik lees hem niet eens meer!”
Delwel (docent Engels): “We are going to talk about verbs.”
Leerling: “I like verbs.”
Delwel: “You’re gay!”
Garulli: “Leraren maken geen fouten, want fouten maken is menselijk.”
Leerling: “Ik vind mevrouw Van Huis net een grote kat en wij zijn de vogels in de tuin.”
Admiraal (docent Engels): “Kies een secundaire bron.”
Leerling 1: “Scholieren.com.”
Leerling 2: “Nee, dat is een primaire bron.”
Grabowski (docent Duits): “En als je lief doet, krijg je een sterretje bij je naam.”
Leerling: “Ah, lekker Duits!”
Pozo (docent Spaans): “Cansado is ‘moe’ en
casado is ‘getrouwd’, grappig hè!”
36
37
In Aeternumprijs 2023
Kom bij de IAML-redactie!
Het In Aeternum Fonds stelt elk jaar een geldbedrag ter beschikking
voor het realiseren van bijzondere ideeën of wensen van leerlingen
voor de school. Dit jaar is er geen officiële wedstrijd gehouden, maar
wel zijn de volgende suggesties beloond met een bijdrage uit het fonds:
• een EHBO-cursus voor leerlingen
• een proeflaboratorium voor het vak M.I.T. (media, informatie en
technologie)
• spelvoorzieningen, zoals tafeltennissetjes en een reuzenschaakspel,
mede voor gebruik op de tijdelijke locatie aan het Tennispad
Wil je meehelpen het volgende nummer van IAML samen te stellen?
De redactie verwelkomt graag nieuwe leden.
Momenteel zijn we een team van vier oud-leerlingen en een docent
klassieke talen. We komen een keer of zes per jaar virtueel bijeen om
het nieuwe nummer te plannen en de planning uit te werken. Ieder
redactielid neemt een aantal bijdragen voor diens rekening, hetzij als
auteur, hetzij als initiator en contactpersoon. Er wordt tussen vergaderingen
door uiteraard regelmatig heen en weer gemaild.
Schrijf, coördineer of redigeer je graag en werk je goed in een team? En
lijkt het je leuk weer betrokken te zijn bij je oude middelbare school?
Laat het ons weten op freddygroot@icloud.com. Oud-leerlingen uit alle
eindexamenjaren zijn welkom, maar we zijn vooral blij met kandidaten
die na 2000 eindexamen hebben gedaan.
Hartelijke groeten,
De IAML-redactie
38
39
Colofon
Redactie
Freddy Groot (eindexamen 1977)
Jan-Piet Knijff (eindexamen 1984)
Amber van der Steen (eindexamen 2009)
Lex Weiler (docent klassieke talen)
Eindredactie
Marije de Jager (eindexamen 1976)
Vormgeving
Ignacio Carmona
Maurine van Mourik (eindexamen 2001)
Druk
Ferry Lammers
IAML verschijnt digitaal en wordt verspreid via e-mail en op www.sghaarlem.nl
Een (gewijzigd) e-mailadres doorgeven kan via administratie@sghaarlem.nl
41
Stedelijk Gymnasium
Prinsenhof 3, 2011 TR Haarlem
telefoon 023-5125353 (receptie)
e-mail administratie@sghaarlem.nl
website sghaarlem.nl
Bank: NL87 ABNA 0845 5165 66
Giro: NL46 INGB 0002 3046 88