11.04.2024 Views

KNRM Scheveningen - 1

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

HOOFDSTUK 1<br />

Voorgeschiedenis<br />

reddingstation<br />

<strong>Scheveningen</strong>


VOOR 1824<br />

Reddingspogingen bij De Vreede op 14 oktober 1824.<br />

Collectie Nationaal Reddingmuseum Dorus Rijkers, Den Helder. Archief <strong>KNRM</strong>.<br />

3


HOOFDSTUK 1<br />

Hoe het begon<br />

De geschiedenis van het <strong>KNRM</strong>-reddingstation<br />

<strong>Scheveningen</strong> begint in november 1824.<br />

Op de elfde van die maand werd door vijf<br />

Amsterdamse notabelen de Noord- en Zuid-<br />

Hollandsche Redding-Maatschappij (NZHRM)<br />

opgericht met als doel de veertien zeedorpen aan de<br />

hele kust van Ter Heijde tot Ameland ‘behoorlijk met<br />

12 toerustingen van menschen en eene reddingboot te<br />

voorzien’. Negen dagen later volgde op 20 november<br />

de oprichting van de Zuid-Hollandsche Maatschappij<br />

tot Redding van Schipbreukelingen (ZHRMS) door vijf<br />

Rotterdamse kooplieden. Dit met hetzelfde doel, maar<br />

dan langs het zuidelijke gedeelte van de kust vanaf Katwijk.<br />

Beide maatschappijen gingen voortvarend aan de slag.<br />

Vooraanstaande personen in de kustplaatsen werden<br />

gevraagd of zij als ‘plaatselijk bestuurder’ of ‘beheerder’<br />

als vertegenwoordiger van de maatschappij toezicht<br />

wilden houden op de te stationeren reddingsmiddelen.<br />

In <strong>Scheveningen</strong>, waar overigens al een boot lag die voor<br />

reddingen werd gebruikt, was het de reder en koopman<br />

Pieter Varkevisser die door beide maatschappijen werd<br />

benaderd.<br />

Ramp met fregatschip De Vreede<br />

De oprichting van beide maatschappijen vond haar<br />

directe aanleiding in het dramatisch verloop van de<br />

reddingspogingen die door de kustbewoners werden<br />

ondernomen tijdens een zware oktoberstorm in de<br />

nacht van 14 oktober 1824. Toen vergingen achttien (!)<br />

schepen op de Nederlandse kust. Een bij Ameland, twee<br />

bij Callantsoog, drie bij Den Helder, een bij Huisduinen,<br />

een bij <strong>Scheveningen</strong>, zes bij Texel en vier op de Vliehors.<br />

Van sommige schepen werd de bemanning geheel of ten<br />

dele gered; van andere niemand. Zo viel bij <strong>Scheveningen</strong><br />

de Drie Gezusters met man en muis ten prooi aan de<br />

golven. Bij Huisduinen strandde het fregatschip De<br />

Vreede. Het schip was op weg van Narva in Estland met<br />

een lading hout bestemd voor Amsterdam en sloeg in<br />

de hevige storm van de ankers. Met een eigen boot –<br />

een lichte open sloep – brachten zeven redders in twee<br />

tochten elf opvarenden behouden aan de wal, maar bij<br />

de derde keer ging het mis. De sloep kenterde bij een<br />

zware grondzee. Van de zeven redders en drie als laatste<br />

aan boord genomen schipbreukelingen bereikte alleen<br />

één redder het strand. De overige negen verdronken.<br />

Toen ruim twee weken later op 31 oktober de Suzanna<br />

Maria strandde – ook bij Huisduinen – konden vier<br />

schipbreukelingen worden gered, maar veertien man<br />

verdronken.<br />

1768. Memorie ’t Hoen: ’s Lands boot<br />

Van een landelijk reddingwezen was tot dan toe geen<br />

sprake. De bewoners van de kustdorpen kwamen bij<br />

een stranding op eigen initiatief en wijze en met eigen<br />

middelen in actie. Eerder was wel van overheidswege<br />

getracht om tot een min of meer geïnstitutionaliseerde<br />

en georganiseerde vorm van het reddingwezen te<br />

geraken door regelgeving en het ter beschikking stellen<br />

van reddingmiddelen. In opdracht van de Staten van<br />

Holland en West-Friesland schreef procureur-generaal<br />

in criminele zaken Ysbrand ’t Hoen in 1768 een memorie<br />

voor een regeling ter bestrijding van strandroof en de<br />

organisatie van het redden van schipbreukelingen. De<br />

aanleiding daartoe was de schipbreuk in november<br />

1767 op de zandbanken tussen Callantsoog en Petten<br />

van de Oost-Indiëvaarder Vrouwe Elisabeth Dorothea.<br />

Hierbij verdronken 73 opvarenden, overleefden er<br />

slechts zes en op het strand vonden excessen plaats:<br />

er werden aangespoelde lijken beroofd en er werd<br />

op grote schaal gejut. Behalve voor de bestrijding van<br />

strandroof gaf ’t Hoen in zijn memorie een uitvoerige<br />

regeling voor een landelijk georganiseerd reddingwezen<br />

met bijbehorende instructies. Zo kreeg de sinds 1750 in<br />

elk zeedorp aangestelde strandvonder in een uitvoerige<br />

taakomschrijving de opdracht om plannen te maken<br />

Model landsboot met wagen volgens tekening ’t Hoen in resolutie van de Staten van Holland 1769. Archief <strong>KNRM</strong>.


AFB 1-3. Model landsboot met wagen. 1768. Collectie<br />

Nationaal Reddingmuseum Dorus Rijkers, Den Helder.<br />

Foto archief <strong>KNRM</strong>.<br />

VOOR 1824<br />

voor de aan de schipbreukelingen te verlenen hulp en de<br />

reddingboot met wagen in gereedheid te brengen. Die<br />

reddingboot met wagen zou ‘ten koste van den Lande’ op<br />

elk zeedorp moeten worden gestationeerd en ’t Hoen gaf<br />

in zijn memorie ook meteen aan hoe die ’s Lands boot –<br />

hierna: landsboot – er uit zou moeten zien.<br />

Een open houten vaartuig van 6,5 m lang met platte<br />

bodem en een weinig oplopende voor- en achtersteven<br />

en buitenom een zware houten band. Hij kon door tien<br />

man worden geroeid, maar bood weinig plaats aan<br />

schipbreukelingen. De boot had geen roer en werd<br />

gestuurd met een stuurriem. Voorzieningen om het<br />

drijfvermogen te vergroten met kurk of luchtkasten<br />

en om het water te lozen ontbraken. Wel was er voor<br />

en achter een vloeiplank aangebracht om het daarover<br />

komende water af te voeren. De bij de boot behorende<br />

wagen moest door ten minste drie paarden worden<br />

getrokken.<br />

Bij resolutie van 12 januari 1769 namen de Staten wel met<br />

instemming kennis van de concept-regeling van ’t Hoen,<br />

maar de vervolgens door de Staten ingewonnen adviezen<br />

waren niet eensluidend en tot een bekrachtiging van de<br />

regeling kwam het niet. En daarmee kwam er ook geen<br />

landsboot: er zijn althans geen rekeningen of begrotingen<br />

voor de bouw, berging of onderhoud van deze boten<br />

en evenmin verslagen van met de landsboot verrichte<br />

reddingsacties.<br />

Al op <strong>Scheveningen</strong> een ‘soortgelijke boot’<br />

Voor <strong>Scheveningen</strong> zou overigens een landsboot niet<br />

nodig zijn geweest, omdat daar evenals in Katwijk en<br />

Callantsoog in 1768 al een boot aanwezig was die voor<br />

het reddingwerk en het bergen van lading werd gebruikt.<br />

Dat blijkt uit de genoemde memorie van ’t Hoen, waarin<br />

te lezen valt dat het voorstel voor een boot ‘ter redding<br />

van mensen en conservatie van de goederen geenszins een<br />

nieuwigheid [is], nadien soortgelijke boten op de dorpen<br />

van <strong>Scheveningen</strong>, Katwijk en Callantsoog gevonden<br />

werden, waardoor men in gelegenheden, wanneer alle<br />

andere hulpmiddelen vruchteloos en tevergeefs waren,<br />

ongelukkige zeelieden (…) heeft gered en bij het leven<br />

behouden en waarmee men zelfs gestrande schepen heeft<br />

ontladen.’<br />

Wat voor ‘soortgelijke boot’ dat in <strong>Scheveningen</strong> is<br />

geweest is niet duidelijk. Volgens de Scheveningse<br />

geschiedschrijver Vermaas (II, blz. 258) was het<br />

waarschijnlijk het model van de landsboot zoals<br />

hierboven en bij hem te aangehaalder plaatse is<br />

afgebeeld. Bewijs is daarvoor echter niet te vinden en<br />

waarschijnlijk lijkt het ook niet omdat het model pas door<br />

’t Hoen in zijn memorie werd geïntroduceerd. Volgens<br />

Stapel (blz. 25) heeft ’t Hoen, die in Den Haag woonde en<br />

werkte, waarschijnlijk alleen de boot van <strong>Scheveningen</strong><br />

gezien die door de strandvonder werd gebruikt voor<br />

bergingen op zee. Daarom lijkt zijn tekening meer op<br />

een werkboot dan op een reddingboot. Om die reden<br />

zou er gezien deze constructie – platte bodem met<br />

weinig zeeg – overigens ook weinig enthousiasme bij<br />

de kustbewoners zijn geweest om hiermee bij storm de<br />

zee op te gaan. Waarschijnlijk werd op <strong>Scheveningen</strong><br />

voor het reddingwerk een sloep of vlet gebruikt, of een<br />

(kleine) pink zoals bij een redding in november 1775 het<br />

geval was.<br />

5


HOOFDSTUK 1<br />

Op strandgezichten van <strong>Scheveningen</strong><br />

Op strandgezichten van <strong>Scheveningen</strong> in de zeventiende en achttiende eeuw ziet men veelal verschillende typen vaartuigen,<br />

waarmee de (kust)visserij werd beoefend. Die geven een aardig beeld van wat er zoal op het strand lang. Sloepen en pinken<br />

in diverse uitvoeringen en maten. Vermoedelijk zullen sommige ook voor reddingen en bergingen zijn gebruikt.<br />

Schipbreuk tussen Katwijk en<br />

<strong>Scheveningen</strong> ca. 1635. Een in<br />

zee gebrachte pink vaart een<br />

gestrande tweemaster tegemoet.<br />

Olieverf op paneel Hendrick van<br />

Anthonissen (1605-1656), Strand<br />

van <strong>Scheveningen</strong>. Staatliches<br />

Museum Schwerin SSGK, inv.<br />

No. G 127. Foto Elke Walford.<br />

Het Schuitengat in <strong>Scheveningen</strong><br />

in 1751. In het midden op de voorgrond<br />

een sloep die wellicht ook<br />

als reddingboot werd ingezet.<br />

Olieverf Jan ten Compe (1713-1761).<br />

Collectie Haags Historisch Museum,<br />

Den Haag.


1775. Redding met een pink<br />

Een van de oudste beschreven reddingen vanuit <strong>Scheveningen</strong><br />

is de redding op zondag 19 november 1775 van<br />

zeven opvarenden van een vrachtschip. Op 14 en 15<br />

november had een zware storm gewoed waarbij enkele<br />

pinken vergingen en bommen op het strand stuksloegen.<br />

Tussen Zandvoort en <strong>Scheveningen</strong> verongelukten elf<br />

schepen. Op 19 november lag er op een zandbank voor<br />

<strong>Scheveningen</strong> nog een driemastbark die noodsignalen<br />

gaf. Prins-erfstadhouder Willem V was op het strand<br />

aanwezig en beloofde twintig dukaten aan hen die met<br />

een pink naar het schip zouden zeilen. Toen tegen de<br />

avond de storm was geluwd waagden enkele vissers zich<br />

met een pink naar de driemaster. Het schip was echter<br />

in de tussentijd door de opkomende vloed losgekomen<br />

en weggezeild. Westwaarts zeilend ontdekten de vissers<br />

echter nog drie schepen die hulp nodig hadden. Een van<br />

de schepen was lekgeslagen en had de mast(en) verloren.<br />

De vissers redden de zeven opvarenden en brachten ze<br />

veilig op het strand. Daar spoelden intussen van het schip<br />

afkomstige grote vaten met Spaanse wijn aan.<br />

Gezicht van den hogen vloed, in den N.N.W. storm, voor<br />

<strong>Scheveningen</strong>, den 15den November 1775. Gravure Hendrik<br />

Kobell (1751-1779). Deel uit een reeks illustraties van de<br />

overstromingen in 1775. HGA id. nr. kl. B 4044.<br />

1806. Gemeentelijke voorloper – reddingcommissie<br />

Van een vaste groep of plaatselijk verband van redders<br />

was tot begin negentiende eeuw ook op <strong>Scheveningen</strong><br />

geen sprake. De riemen zullen zijn opgepakt al naar<br />

gelang daartoe de moed bestond, de omstandigheden<br />

het toelieten en wie er beschikbaar was. Het merendeel<br />

van de visserlui – het overgrote deel van de mannelijke<br />

bevolking – vertoefde immers doorgaans op zee.<br />

In 1806 ging het gemeentebestuur van Den Haag zich<br />

met het reddingwerk bemoeien. Op 13 maart van dat<br />

jaar strandde tussen <strong>Scheveningen</strong> en Ter Heijde het<br />

Amerikaanse schip Washington. Enkele leden van de<br />

bemanning werden gered door de vissers Cornelis Bal<br />

en Aalbert Verheij, de voerman Cornelis Franken en Dirk<br />

de Wilde, de laatste uit ’s-Gravenzande. Welke soort<br />

(redding)boot toen op <strong>Scheveningen</strong> in het algemeen<br />

werd gebruikt en bij deze redding in het bijzonder is niet<br />

bekend. Wel zou bij deze gelegenheid zijn gebleken dat<br />

het bij de reddingspogingen aan de nodige leiding had<br />

ontbroken. Dat vormde reden voor het gemeentebestuur<br />

om kort na de stranding een commissie te benoemen<br />

die tot taak kreeg om bij schipbreuken maatregelen<br />

ter redding te nemen. De commissie bestond uit zes<br />

leden en had een evenwichtige samenstelling: de<br />

reders Van Kouwenhoven Pals en Gerrit Hoogenraad,<br />

de landlieden Habraken en Maarten Dirkse Hoek en de<br />

stuurlieden Cornelis Westerduin en Wouter Roeleveld.<br />

De gemeente liep daarmee als het ware vooruit op de<br />

VOOR 1824<br />

7


HOOFDSTUK 1<br />

latere Commissie van Toezicht die in 1810 door koning<br />

Lodewijk Napoleon zou worden ingesteld. De drie<br />

Scheveningse redders kregen van de gemeente Den<br />

Haag als waardering voor ‘hun manmoedig optreden’ een<br />

zilveren tabaksdoos ten geschenke, maar de gemeente<br />

had onvoldoende financiën om ook Dirk de Wilde<br />

uit ’s-Gravenzande met een tabaksdoos te belonen…<br />

Het departementaal bestuur besloot daarop om aan<br />

ieder van de vier redders behalve een oorkonde ook een<br />

zilveren gedenkpenning met inscriptie uit te reiken.<br />

1810. Koninklijke voorloper: Greathead-boot of<br />

Gouvernementsboot<br />

Begin negentiende eeuw kreeg het reddingswerk een<br />

nieuwe impuls door het initiatief van koning Lodewijk<br />

Napoleon, die van 1806 tot 1810 de scepter zwaaide over<br />

het Koninkrijk Holland. Hij ijverde onder meer voor een<br />

doeltreffende organisatie van het reddingwezen aan de<br />

kust. In 1808 kreeg hij door Adriaan Titsingh (1735-1818),<br />

oud-equipagemeester van de Verenigde Oostindische<br />

Compagnie (VOC) in Amsterdam, een reddingboot<br />

aangeboden die Titsingh op de Marinewerf in Amsterdam<br />

met financiële steun van welgestelde Amsterdammers<br />

had laten bouwen naar een variant op het ontwerp van<br />

de Engelse scheepsbouwer Henry Greathead (1757-1816).<br />

Titsingh was er een groot voorstander van om dit type boot<br />

langs de hele kust gestationeerd te krijgen. De koning was<br />

enthousiast en liet nog vier boten van dit type bouwen,<br />

die daarbij overigens nog verandering ondergingen. De<br />

bouw gebeurde voor rekening van het gouvernement<br />

– vandaar dat de boot ook wel als ‘gouvernementsboot’<br />

werd aangeduid.<br />

De hier te lande op de marinewerf gebouwde boten waren<br />

9,82 m lang en 3,25 m breed en geheel van eikenhout ver<br />

vaardigd.<br />

Model Greathead-boot op wagen. 1808. Maker onbekend.<br />

Collectie Rijksmuseum Amsterdam. Objectnummer 9-MC-848.<br />

De boot was voorzien van zes doften voor twaalf roeiers. Bij<br />

de middelste doft bevonden zich twee tapkokers voor het<br />

lozen van water. Om het drijfvermogen te vergroten waren<br />

rond de boot over een lengte van 6,88 m kurken fenders van<br />

30 cm breed en 10 cm dik aangebracht. Ook de binnenzijde<br />

van de doften was tot de bodem met kurk bekleed. De<br />

boot werd vervoerd met een bijbehorende ‘mallejan’<br />

of mallejanswagen, waaraan de boot met kettingen was<br />

opgehangen. De twee wielen van de wagen hadden daarom<br />

een grote diameter van aanvankelijk 3,6 en later 4,8 m. De<br />

boot was met een gewicht van 2500 kilo een (te) zware boot,<br />

die bij het vervoer door het zand problemen zou geven.<br />

’s Konings en ’s Rijks Reddingbootdienst<br />

Daarnaast gaf Lodewijk Napoleon in juli 1809 bij decreet<br />

een regeling voor de organisatie van het nieuwe<br />

reddingwezen. Deze ’s Konings Reddingbootdienst werd<br />

in 1810 ingevoerd en ging na de inlijving van het koninkrijk<br />

bij het keizerrijk Frankrijk ’s Rijks Reddingbootdienst<br />

heten. Het decreet bestond uit twee delen en bevatte<br />

regels over de organisatie en verantwoordelijkheden en gaf<br />

Plan Henry Greathead’s ‘original’. Archief <strong>KNRM</strong>.<br />

Idem zijaanzicht. Archief <strong>KNRM</strong>.


de boot. Er moest worden geoefend bij harde, lage wal<br />

winden of als er een hoge zee stond. De stuurlieden<br />

hadden te zorgen dat de boot niet dwars tegen het<br />

strand geraakt, vooral recht op zee wordt gehouden en<br />

zo nodig ‘een weinig olij (te) storten’. In de organisatie<br />

van de hedendaagse reddingmaatschappij vinden we<br />

veel van deze elementen, zoals Commissie van Toezicht<br />

(nu Plaatselijke Commissie), instructies, vergoeding,<br />

onderhoud en bezoldiging, terug.<br />

VOOR 1824<br />

Model Greathead-boot of gouvernementsboot met mallejan.<br />

Foto archief <strong>KNRM</strong>.<br />

uitvoerige instructies voor stuurlieden en bootsvolk van<br />

de reddingboot. De vijf reddingboten in de kustplaatsen<br />

(Terschelling, Texel, Petten, Ter Heijde, <strong>Scheveningen</strong>)<br />

stonden onder de centrale leiding van een directeur. Dat was<br />

de Engelse (en op <strong>Scheveningen</strong> wonende) zeeman James<br />

Whitehead, die ervaring had opgedaan in het manoeuvreren<br />

met Greathead-boten in de branding. Behalve belast met de<br />

leiding was hij verantwoordelijk voor het reddingmaterieel<br />

en de geoefendheid van de bemanning. Burgemeester en<br />

gemeentebestuur vertegenwoordigden de directeur ter<br />

plaatse. Verder werd in de betrokken kustplaatsen een<br />

Commissie van Toezicht ingesteld met als taak om ervoor<br />

te zorgen dat de voorschriften en instructies van het<br />

besluit worden nageleefd.<br />

Het tweede deel van het decreet bevatte een uitvoerige<br />

instructie voor stuurlieden en bootsvolk van de<br />

reddingboot. De samenstelling van de bemanning: twee<br />

stuurlieden met elk een vaste ploeg bootsvolk die elkaar<br />

zo nodig konden vervangen, een vergoeding voor oefenen<br />

reddingtochten (twee gulden voor stuurlieden en<br />

een gulden voor de bootslieden) en een premie voor<br />

elke geredde schipbreukeling (honderdvijftig gulden ter<br />

verdeling onder de bemanning). Verder gaf het decreet<br />

uitvoerige instructies met betrekking tot het altijd<br />

gereedhouden van de boot, het houden van de wacht<br />

aan het strand bij storm en – het spreekt nu vanzelf –<br />

de beperking dat de boot uitsluitend voor het redden<br />

van schipbreukelingen en niet voor de visserij of andere<br />

doeleinden mocht worden gebezigd. Ook de inventaris<br />

van de gouvernementsboot was tot in detail beschreven:<br />

12 riemen, 2 stuurriemen, 2 haken met stelen, 1 dweil,<br />

l licht dreggetje met lijn, 2 dunne lijnen, 2 hoosvaten en<br />

‘1 gematte kan met 2 mengelen olie’. Van groot belang<br />

was ook de instructie om herhaaldelijk en onder alle<br />

omstandigheden te oefenen in het manoeuvreren met<br />

Gouvernementsboot op <strong>Scheveningen</strong><br />

Ook op <strong>Scheveningen</strong> werd het reddingwezen in 1810<br />

overeenkomstig deze regeling ingericht. Van de vijf<br />

gouvernementsboten werd er een met bijbehorende<br />

mallejan gestationeerd op <strong>Scheveningen</strong>. Het was de boot<br />

die Titsingh zelf nog op de Amsterdamse marinewerf had<br />

gebouwd. De boot werd bemand door twee onderling<br />

vervangbare ploegen van tien bootslieden met elk een<br />

stuurman. De belangstelling onder de Scheveningse<br />

visserlui voor een plaats aan boord was groot: er meldden<br />

zich meer dan twintig man aan. Mogelijk hield dat ook<br />

verband met de omstandigheid dat er strenge bepalingen<br />

waren uitgevaardigd om de smokkelhandel met Engeland,<br />

waarmee het Keizerrijk met het ingelijfde Holland in<br />

oorlog was, tegen te gaan en waardoor de visserij bijna<br />

geheel onmogelijk was gemaakt. De vissers kregen dus<br />

op deze manier een bewijs om vrij de zee op te gaan.<br />

Daarom bepaalde het decreet met zoveel woorden dat de<br />

reddingboot uitsluitend mocht worden gebruikt voor het<br />

beoogde doel. Ermee ter visvangst gaan of smokkelhandel<br />

was dus geen optie. Daar werd kennelijk ook goed op<br />

gelet, getuige een brief die Pelleport, kolonel van het<br />

18de regiment, op 28 november 1810 – negen dagen na<br />

de hieronder genoemde installatie van de bemanning –<br />

schreef aan de burgemeester van Den Haag (vertaald):<br />

Ik ben gemachtigd door de mr. de divisie-generaal, de<br />

Graaf Dessaix, de vergunningen te tekenen die U mij<br />

gevraagd heeft voor de matrozen, die op de reddingboot<br />

dienst doen. (…) Mijnheer de Graaf hoopt, dat die zeelieden<br />

in geen enkel opzicht zullen trachten de smokkelhandel<br />

uit te oefenen of te beschermen; of haar te begunstigen, zo<br />

door het geven van seinen als door de smokkelaars op de<br />

hoogte te stellen van de afwezigheid van de troepen of van<br />

het uur der patrouilles (…).<br />

Bemanning van het eerste uur<br />

Op 19 november 1810 werden de twee stuurlieden en<br />

twintig bootsgezellen – trouwens allemaal stuurlieden<br />

van pinken – in het stadhuis aan de Groenmarkt door<br />

burgemeester Slicher geïnstalleerd. Deze wat men<br />

zou kunnen noemen ‘bemanning van het eerste uur’<br />

in het aldus ook op <strong>Scheveningen</strong> van overheidswege<br />

georganiseerde reddingwezen bestond uit:<br />

9


HOOFDSTUK 1<br />

Stuurlieden:<br />

Zier Blok<br />

Bootslieden:<br />

Cornelis Cornelisse Bal<br />

Gerrit Ziere Blok<br />

Maarten Ziere Blok<br />

Ary Gijsbertse Corvingh<br />

Maarten Corvingh<br />

Leendert Cornelisse Groen<br />

Jacob Dirkse de Jager<br />

Giel Cornelisse de Jongh<br />

Pieter Knoester<br />

Jacob Kuijper<br />

Willem Dirkse Vrolijk<br />

Gijsbert Mooijman<br />

Maarten de Mos<br />

Jacob Klaaze Pronk<br />

Wouter Roeleveld<br />

Gerbrand Roozendaal<br />

Leendert Ariese Ros<br />

Cornelis Ariese Spaans<br />

Aalbert Cornelisse Verheij<br />

Dirk Cornelis Westerduin<br />

Jan Aries Westerduin<br />

Er werd ook een Commissie van Toezicht benoemd,<br />

waarin zitting hadden de reders Simon Berkenbosch<br />

Blok, Theodorus Pansier, Johannes de Wit en Dirk<br />

Willemse Turfboer. Zij hadden toezicht te houden<br />

op de naleving van de voorschriften en instructies<br />

van het decreet. Op operationeel niveau waren de<br />

belangrijkste ervan het te allen tijde gereed en in goede<br />

staat houden van de boot met wagen en toebehoren –<br />

die in een loods moesten worden ondergebracht – en<br />

het herhaaldelijk oefenen in het manoeuvreren met de<br />

boot onder moeilijke weersomstandigheden, zoals bij<br />

harde wind aan lager wal en het staan van een hoge<br />

zee. Boot en wagen werden met de hiervoor genoemde<br />

inventaris in een loods opgeborgen.<br />

Ordonnantie burgemeester ’t Hoen van 26 november 1810.<br />

HGA toegang 0165-01, inv. Nr. 12. [met dank aan M. Spaans<br />

Azn. in Praaiberichten HGVS 2016-2-68]<br />

De Burgemeester van de Stad den Haag, qualificeerd bij dezen<br />

den Rheeder Theodorus Pansier, wonende te <strong>Scheveningen</strong>, en<br />

met en benevens de mede daar toe gequalificeerde Rheders<br />

Simon Berkenbosch Blok, Johannes De Wit, en Dirk Willemse<br />

Turfboer, geadsiteerd /:des noots:/ met den Substituut Schout<br />

Seeburger, het nodig toevoorzigt te hebben over de thans<br />

te <strong>Scheveningen</strong> gestationeerde Reddings-boot met al zijn<br />

toebehooren; en te zorgen dat de Stuurlieden acht slaan.<br />

1e dat de Boot niet gebruikt wordende altijd op zijn voertuig, en<br />

met het daarin vereischt wordende, in de daartoe geschikte<br />

loots gereed staat, zodanig dat dezelve ieder ogenblik,<br />

wanneer zulks nodig zal worden geoordeeld, kan worden<br />

gebruikt.<br />

2e om dadelijk aan den Burgemeester voorn: kennis te geven,<br />

ingeval door de Stuurlieden der Reddingsboot eenige klagten<br />

bij hun mochten inkomen, wegens onwilligheid van een der<br />

geemploijeerden op voorzs: Boot, ’t zij over Bootsgezellen, of<br />

Voerlieden.<br />

3e om dadelijk aan den Burgemeester voorn: kennis te geven,<br />

zoo onverhooptelijk eenige ontvreemding plaats had van het<br />

geen in de Reddings-boot behoord, als van Riemen, haaken,<br />

dwijlen, dreggen, dunne lijnen, Hoosvaten, gematte kan met<br />

Olij; –- gelijk mede van de minste Schade, die er aan de Boot<br />

zoude mogen komen.<br />

In den Haag den 26e van Slagtmaand 1810.<br />

Ter ordonnantie van den Burgemeester voornd P. A. ‘t Hoen


Veertien dagen later volgde een tweede instructie,<br />

ditmaal van burgemeester Slicher, zowel in het Frans als<br />

in het Nederlands:<br />

Ongelukkige oefentocht<br />

Of er met de gouvernementsboot ook reddingen vanuit<br />

<strong>Scheveningen</strong> zijn verricht is niet bekend. Er werd<br />

klaarblijkelijk wel mee geoefend. Bijvoorbeeld op 6 oktober<br />

1811 toen keizer Napoleon tijdens een rondreis door<br />

Nederland <strong>Scheveningen</strong> bezocht om een oefening bij te<br />

wonen. De oefentocht liep echter ongelukkig af. Nadat de<br />

keizer de oefening had aanschouwd, was de boot’s nachts<br />

op zee gebleven. Maar door de toenemende wind sloeg de<br />

boot door de overkomende golven om. Een bemanningslid<br />

dat zich niet goed had vastgesjord geraakte overboord<br />

en verdronk. De volgende ochtend kwam de boot terug.<br />

Weliswaar vol met water, maar niet gezonken.<br />

VOOR 1824<br />

De oefentocht liep echter<br />

ongelukkig af. Nadat de keizer de<br />

oefening had aanschouwd, was de<br />

boot’s nachts op zee gebleven.<br />

Instructie burgemeester Slicher 10 december 1810.<br />

HGA toegang 0165-01, Inv. Nr. 12.<br />

De Burgemeester van de Stad den Haag verzoekt hier mede<br />

allen en een iegelijk, die deze zullen zien om den persoon<br />

van Theodorus Pansier, zijnde Rheder te <strong>Scheveningen</strong><br />

en gequalifeerde om met en benevens de Rheders Simon<br />

Berkenbosch Blok, Johannes de Wit en Dirk Willemse Turfboer<br />

het nodig toeverzigt te hebben over de thans aldaar ter plaatse<br />

gestationeerde Reddings-boot met al Zijn toebehoren, het<br />

Strand te laten passeren en repasseeren, zoo dikwijls hij zulks in<br />

zijne voorsz. qualiteit zal nodig oordelen.<br />

En zal de voorsz. Rheder Theodorus Pansier gehouden zijn te<br />

zorgen, dat door het verleenen van deeze permissie nog door<br />

hem, noch door eenig stuurman of bootsgezel der voorsz. Boot<br />

iets werde verrigt, dat strijdig is tegen de bestaande orders<br />

en Reglementen, voor de Visschers Vaartuigen, ingevolge de<br />

waarschouwing dienaangaande op den 28e van Slagtmaand<br />

laatstleden gedaan.<br />

La Haye ce 10 Decembre 1810.<br />

Le Bourgemestre Susdit.<br />

Slicher<br />

Regeling in het slop<br />

Op papier leek de reddingbootdienst uitstekend geregeld<br />

en de regeling van Lodewijk Napoleon bleef ook na het<br />

vertrek van de Fransen in de beginjaren van het in 1813<br />

ontstane nieuwe Koninkrijk der Nederlanden van kracht,<br />

zodat het redden van schipbreukelingen een overheidstaak<br />

bleef. Maar evenals in de andere kustdorpen kwam er in<br />

de jaren die volgden ook op <strong>Scheveningen</strong> niet veel van<br />

terecht. De medewerking van de eens zo enthousiaste<br />

vissers bleek onvoldoende om alle voorschriften na te<br />

leven en geregeld te oefenen. Praktisch probleem was<br />

daarbij ook vooral dat de gouvernementsboot met zijn<br />

gewicht van 2500 kilo niet alleen te zwaar was, maar ook<br />

het transport op de logge mallejanswagen problemen<br />

opleverde doordat de grote wielen wegzakten in het zand.<br />

Maar niet alleen problemen op het droge: bij storm was<br />

door de breedte en het gewicht van de boot het wegroeien<br />

uit lager wal vrijwel onmogelijk. De boot werd daarom<br />

zelden of nooit gebruikt. Men voer ter redding liever uit<br />

met een gewone sloep. Mogelijk was dat een Engelse sloep<br />

die op 30 november 1813 bij de aankomst van erfprins<br />

Prins Willem Frederik – de latere koning Willem I – uit<br />

Engeland op het Scheveningse strand was achtergelaten.<br />

Het eind van het liedje was dat de gouvernementsboot<br />

werd verwaarloosd en de inventaris incompleet raakte.<br />

In juli 1816 werd de boot verkocht voor fl. 17,-- en de<br />

mallejanswagen ging afzonderlijk voor fl. 120,-- van de<br />

hand.<br />

11


HOOFDSTUK 1<br />

Aankomst van Prins Willem te <strong>Scheveningen</strong>. 30 November 1813. Engelse sloep met Prins en gevolg en twaalf roeiers.<br />

Gravure Willem van Senus (1773-1851), naar Jan Kamphuijsen (1760-1841). 1813. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.<br />

Objectnummer RP-P-OB-88.835.<br />

Zo deelden de Resolutie van 1769 met de indrukwekkende<br />

memorie van ’t Hoen met de landsboot en het uitvoerige<br />

decreet van Lodewijk Napoleon van 1809 met de<br />

reddingbootdienst en gouvernementsboot hetzelfde lot.<br />

Er kwam door diverse oorzaken geen van overheidswege<br />

georganiseerd en gefinancierd reddingwezen van de<br />

grond. In de kustplaatsen bleef er incidenteel en in<br />

particulier verband worden gered met eigen boten die<br />

niet speciaal voor het reddingwerk waren ontworpen en<br />

uitgerust.<br />

Reddingmaatschappijen aan de slag – ieder eigen type boot<br />

Daar kwam dus in 1824 verandering in. Meteen na<br />

hun oprichting in november van dat jaar gingen beide<br />

reddingmaatschappijen – tot aan hun fusie in 1991 (!)<br />

ook wel kort aangeduid als ‘De Noord’ en ‘De Zuid’ –<br />

aan de slag om in de ‘zeedorpen’ een reddingstation in<br />

te richten en dat waar nodig van een boot te voorzien.<br />

Beide maatschappijen maakten voor het materieel<br />

hun eigen keuze. De Noord koos voor een bestaand en<br />

niet specifiek voor reddingwerk ontworpen type, de<br />

zogenoemde Groenlandse sloep. Medeoprichter Barend<br />

van Spreekens had daar als reder met de walvisvaart in<br />

de Groenlandse wateren goede ervaringen mee, gezien<br />

de zeewaardige eigenschappen. Botenbouwer Gerrit de<br />

Boer in Zaandam bouwde de eerste boten. De sloep was<br />

licht, rank en gemakkelijk te roeien. Hij was 8,80 m lang<br />

en 2,26 m breed en werd bemand met zes roeiers en een<br />

bootsman met een lange stuurriem; de boot had geen<br />

roer. De voor- en achterkant van de boot waren gelijk<br />

en de roeidoften waren zodanig geplaatst dat beide<br />

stevens als voorsteven konden dienen. Wanneer de<br />

boot door overkomende zee volliep kon een stop uit de<br />

bodem worden gehaald om het water te lozen. Om het<br />

drijfvermogen te vergroten was de boot aan de buitenzijde<br />

en onder de doften voorzien van ‘drijftoestellen’ van<br />

zwaar waterdicht zeildoek gevuld met Overijsselse<br />

biezen. De boot stond op een aanvankelijk drie- en later<br />

vierwielige wagen die door zes tot tien paarden werd<br />

getrokken.


VOOR 1824<br />

Model Groenlandse sloep op wagen, Collectie Nationaal<br />

Reddingmuseum Dorus Rijkers, Den Helder. Foto archief<br />

<strong>KNRM</strong>.<br />

De Zuid koos voor boten die speciaal voor het reddingwerk<br />

waren ontworpen door Willem van Houten jr.,<br />

die in mei 1824 al een model aan koning Willem I had<br />

aangeboden. Deze zogenoemde Van Houten-boot was<br />

7,50 m lang en 2,20 m breed en voorzien van luchtkisten,<br />

waterlozingskokers en kurken stootranden. De boot was<br />

overnaads gebouwd, was iets breder dan de Groenlandse<br />

sloep en werd met twaalf riemen geroeid.<br />

Model Van Houten-boot op wagen. Collectie Nationaal<br />

Reddingmuseum Dorus Rijkers, Den Helder.<br />

Foto archief <strong>KNRM</strong>.<br />

13

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!