29.12.2012 Views

T£2r!geringe . SS

T£2r!geringe . SS

T£2r!geringe . SS

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

V A N<br />

WETENSCHAP, KONST EN SMAAK»<br />

Ifte Deel, Ilde Stuk.



N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

V A N<br />

WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />

B E H E L Z E N D E :<br />

I. WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />

II. NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />

III. H I S T O R I E K U N D E .<br />

IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN,<br />

EN MENGELWERK.<br />

EERSTE DEEL, TWEEDE STUK.<br />

TE AMSTERDAM,<br />

Ey D'ERVEN P. MEIJER en G. WA RN ARS,<br />

M D C C X C I I.<br />

"7—^


L<br />

N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

WYSBEGEERTE EN ZE DE KUNDE.<br />

WYSBEC. I. Deel. LI


OVER DE<br />

BESTEMMING DER MENSCHEN,<br />

EN DEN STAAT DER<br />

WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID.<br />

Si5.<br />

Wanneer men in de imren van overdenking de waereld<br />

van rondom befchouwt , en over de verfcheiden<br />

trappen van befchaafdheid en volkomenheid , waarop<br />

de mensch Haat , nadenkt; wanneer men daarby<br />

vraagt; op welken trap moest hy ftaan , op welken<br />

zou hy wel het_ gelukkigfte zyn ? dan geraakt men in<br />

een' doolhof, waar men re vergeefs naar den weldaadigen<br />

draad van Ariadne zoekt. De mensch is hier<br />

op aarde geplaatst, gelyk een boom , die fterk en<br />

friscli in zyne natuurlyke gedaante kan voortwasfen,<br />

doch waaruit men ook een fchoonen Vaticaanfchen<br />

Apollo fnyden kan.<br />

Moet hy een boom blyven of een Apollo worden ?<br />

Wanneer is hy het gelukkigfte ? Wie lost ons dit<br />

groote raadfel op ? Aan beide kanten ontmoeten wy<br />

zwarigheden , die zich met de beftemming van den<br />

jnenfch niet laaten overeenbrengen, en die ons nog<br />

dieper in deezen doolhof inwikkelen. De Wilde (want<br />

wy moeten een' natuurmensch neemen , gelyk hy<br />

werkelyk voorhanden is ; de denkbeeldige natuurmensch<br />

beftaat alleen in de boeken) de Wilde leeft met<br />

zyn familie in een hut, die hy met zyn eigen hand<br />

bouwde , is timmerman, bouwmeester, pottebakker,<br />

bontwerker , alles te gelyk : hy onderhoudt zich of<br />

van zyn vee , dat rondom zyne wandelbaare tent<br />

weidt, of hy gaat des morgens op de jacht enzoekt zyn<br />

LI a voed-


Jl6 ' OVER DE BESTEMMING DER MENSCHENj<br />

voedfel voor den volgenden dag. Daar by is hy fterk,<br />

gezond, en vrölyk van hart. Behoeften van den<br />

geest kent hy niet. Hy hoort geen Opera van Ridder<br />

GLUK, geen tooneelfpel van SHAKESJPEAR, geen concert<br />

van vierhonderd gelyk Hemmende fpeeltuigen,<br />

doch hy heeft ook naar dit alles geen trek, en brengt<br />

zyn namiddag en avond aan een rookend vuur of op<br />

een dierenhuid in eene bedaarde werkeloosheid door.<br />

Die geen Kaap-wyn, noch Indifche vogelnestjes<br />

kent, flaapt zeer gerust, zonder zich den avond te<br />

vooren daarmede verzadigd te hebben. Zeg tegen<br />

den Wilde : Ellendige ! Ik heb medelydea met u by<br />

uwe armzalige melk aan uw fomber koölenvüür ! Zie<br />

my aan ! Ik fpyze heden avond aan een tafel die met<br />

gerechten uit alle de • vier waerelddeekn bezet is;<br />

myn Monarch wenkt my daar by vriendelyk toe ; dm<br />

verlustige ik my in een' wellustigen dans aan den arm<br />

eener Godin , en flaap op een zyden peutow , om<br />

kracht tot nieuwe verlustigingen te feheppen. Hy zal<br />

u aanlachgen, zal niet begrypen kunnen waarom gy<br />

hem ellendig noemt ; want zyn melk heeft hem uitmuntend<br />

wel gefmaakt, en hy zal 'er insgelyks onbcfchryflyk<br />

gerust op flaapen. Zo ligt laat" zich de<br />

Wilde niet ongelukkig maaken. Hy kent geene rust.<br />

moordende eerzucht, geen hartzeer van miskende<br />

verdiende , geen kwellende vrees om by de waereld<br />

ten fchande te worden ; geen norfche blik van zynen<br />

Monarch, van deszelfs Minister of van zyne Overheden,<br />

maakt hem ongelukkig; hy heeft geen llapeloozen<br />

nacht, wanneer men hem heden in een gezellchap<br />

voor een man van geen vernuft, en gisteren voor een<br />

man van weinig verftand gehouden heeft ; hy wringt '<br />

niet wanhoopeod de handen , wanneer «yn projeft/,<br />

waar-


WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 51?<br />

Waaraan de zweetdroppelen van zo veele maanden<br />

hangen, met verachting verworpen wordt; in 't kort<br />

hy heeft al !<br />

e die menigvuldige opene toegangen niet,<br />

waardoor hy ongelukkig gemaakt kan worden, als de<br />

befchaafde mensch. Hy is aan zyn gantfché lichaam<br />

onkwetsbaar, als Achilles ; flegts aan de verfenen is<br />

een zwakke plaats, en zulk een vlak wordt zelden getroffen.<br />

Neem hem zyne vrouw, zyn vee, zyn tent<br />

af; eerst dan is hy ongelukkig. De befchaafde mensch<br />

daarentegen jaagt zich dikwils midden in den fchoot<br />

van den overvloed en hoogheid eenen kogel door het<br />

hoofd. Hy kent uwe verfynde vermaaken' niet;<br />

maar hy bezit zeker negatief geluk; hy is niet ongelukkig.<br />

Onbefchryflyk veel voor een fchepfel , van<br />

wlen ROU<strong>SS</strong>EAU met veel waarheid zegt: Sonfrir eft la<br />

première cJiofe qu'il doit apprendre , &f celle qiiü aura<br />

le plus grand befoin de favoir (*).<br />

Zo verre gaat alles voortreflyk by den Wilde, geheel<br />

overcenkomftig met zyne beltemming; doch nu<br />

zullen wy hem eens van een anderen kant befehouwen.<br />

Zyn geest is in zyn fterk en gezond lichaam<br />

buitengemeen klein en zwak. Hy is een kind in verfiand,<br />

en dikwils even zo hulpeloos. De kwaadaartïge<br />

Aap ontdekt in den nacht zyn ligt opgeflaagen<br />

hut , en fielt hem aan alle de ongemakken van het<br />

wedex bloot, zonder dat hy zich tegen deszelfs aanvallen<br />

beveiligen kan. Daarby is hy wraakgierig en<br />

bloeddorftig, en foltert zyn' gevangen vyand onder de<br />

wreedfte pynigingen ter dood. Zyn God is een bulbak,<br />

(*) Lyden te verdraagen is het eerst dat de mensch leeren<br />

moet ; is dat, wat by het meest nodig zal hebben te<br />

weeten.<br />

LI 3


5l§ OVER DE BESTEMMING DER MENSCIIEN ,<br />

bak , een Hang, een oud man, die op een hooge»<br />

berg woont, en by wien hy na zyn dood komt, indien<br />

hy veele vyanden heeft doen fueuvelen. Hy kent de<br />

edelile vermaaken des levens niet; hy kent de planeet<br />

niet, waarop hy woont; hy is onbekwaam om deszelfs<br />

heerlykite gefthenke» te genieten; hy kromt<br />

. zich in zyn enge wooning als een worm, die op een<br />

fchoonen vruchtboom woont, en flegts aan de bladeren<br />

knaagt. Neem hem nog een klein weinig van zyne<br />

geestige volkomenheden af, en hy is een aiïchuuwlyke<br />

Aap , die in bosfehen woont, en op vier pooten<br />

rondloopt. 'Er is flegts een zeer <strong>geringe</strong> afftand tusfchen<br />

hem en den Baviaan.<br />

Is dit de beftemming van den mensch ? Is dit de<br />

trap der volkomenheid , waarop hy liaan moet ?<br />

Neen , onmogelyk ! In het dier zou het vermogen<br />

woonen, om een halfgod te worden , en hy zou dier<br />

blyven ? Welk een tegenflrydigheid ! Kom, laat ons<br />

hem op een anderen trap'zoeken ! Treed dan te voorfchyn,<br />

J'cboon gevormde Apollo, befchaafde man der<br />

waereld, Voedfteirllng' der hoogstmogelyke befchaafdheid!<br />

Leer ons, of dceze hooge trap uwer vorming<br />

de waarezy waarop het menschdom liaan moet; maar<br />

verblind ons niet door een fchoonfchynende oppervlakte<br />

, geef ons waarheid ! Heerlyk en groot is uw<br />

uitwendig geluk. Met ontzag en eerbied naderen wy<br />

uw paleis , waarin fchoonheid en gemak zich overal<br />

in gelyke maate voor ons oog opdoen; doch gy zelve<br />

zyt 'er het grootfte fieraad van. De fchoone evenredigheid<br />

van uw lichaam wordt door een bevallig gewaad<br />

nog onbefchryflyk verhoogd; uwe welgevormde<br />

hairlokken ontwikkelen nieuwe fchoonlieden in uw<br />

gu.;at. Doch mv geest is nog veel volko.mener.<br />

Met


WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 519<br />

Met een ihellen opflag van het oog overziet hy de<br />

fchoonheden der Natuur , de inrichting van het waereldgebouw,<br />

gevoelt de aandoeningen van de verfynde<br />

vermaaken des levens, van de weldaadigheid , van de<br />

vriendfchap, van de liefde in vollen maate. óVoedfterling<br />

der Befchaafdheid, hoe fchoon zyt gy van lichaam<br />

en van geest! En deeze fchoone fterveling wordt naar<br />

evenredigheid zyner waarde behandeld. Hy rust op<br />

zyden peuluwen, geniet de fynfte en fmaakelykfte<br />

fpyfen, drinkt de geurigfte en prikkelendfte dranken,<br />

hy arbeidt alleen met een opgehelderden en veel omvattcnden<br />

geest , en zyn fchoon lichaamsgeftel wordt<br />

zonder gevaar en vermoeijing op zagte voertuigen van<br />

de eene naar de andere plaats geleid.<br />

Dat heet eerst leven , en het leven te genieten!<br />

maar als ons gezicht ons niet bedriegt , dan is uw<br />

wang bleek, en uw oog zonder vuur. Vanwaar deeze<br />

bleekheid , deeze zichtbaare zwakte by zulk een heerlyk<br />

leven ? ó Droevige , ó fchriklyke ondervinding!<br />

Even dit heerlyke leven put de beste krachten zyns<br />

lichaams uit, even deeze wellustige peuluwen maaken<br />

hem zwak en ellendig , even deeze kittelende fpyzen<br />

zyn een onmerkbaar gif, die hem duizend ziekten en<br />

fmarten veroorzaaken , even deeze prikkelende dranken<br />

verltompen zyne zielsvermogens, even dit fchrander<br />

diepdenken,van den geest mat hem af, berooft<br />

hem van de vrolykheid , en flyt zyn lichaam ; in 't<br />

kort zyn geheele verfynde befchaafdheid zet voor de<br />

ellende deur en venfters open , om van duizend verfchillende<br />

zyden by hem integaan.<br />

Gy hebt een flegten handel gedreven; gy hebt voor<br />

zyden peuluwen, een heerlyken maaltyd, een bevalligen<br />

omgang, de tterkte uwes lichaams en uwe gezond-<br />

Ll 4 heid


0t? OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN,<br />

heid verkogt; gy hebt voor eeu diepnavorfchenden,<br />

fyngevoelenden geest de vrolykheid en rust uwes har.<br />

ten gegeven. Ongelukkige , gy zyt d e e r ] y k b e d r o.<br />

gen ! Doe-den koop nog te niet , als het u mogelyk<br />

IS ! Gy hebt voor een glansryken fchyn een waar geluk<br />

gegeven i Uwe ruiling zal u een ziekelyk leven, en<br />

een vroegtydigen dood bereiden. Zou dit dan de beftemming<br />

des menfchen , zou dit de waare trap van<br />

het geluk en de volkomenheid zyn , waarop hy Maan<br />

moet? Moet hy de edellle goederen van den mensch:<br />

Sterkte , gezondheid en vrolykheid , voor zyne befchaafdheid<br />

verwisfelen ? Onmogelyk, onmogelyk 1<br />

Onmogelyk riepen wy reeds te vooren, toen wy de<br />

ellende des geestes van den Wilde zagen; zo roepen<br />

wy ook nu nog by het aanfchouwen van de lichaamclyke<br />

en geestelyke ellende van den befchaafden<br />

mensch. Een fchriklyke keuze blyft ons over. Volkomenheid<br />

van lichaam of van geest. W T<br />

aarnaar zullen<br />

wy grypen ? Duizenden hoor ik reeds roepen : naar<br />

volkomenheid des geestes ! Doch wat is een hooggevormde<br />

geest in een ellendig en verzwakt lichaam?<br />

Overal tegenflrydigheid ! De mensch is tot denken<br />

verordend, en wanneer hy deeze beltemming vervult,<br />

dan flyt hy zich zeiven af. De heerlykfic en fmaake'<br />

lykfte gerechten liaan op hem te wachten , en wanneer<br />

hy zyn trek met derzelver genot wil verzadigen , dan<br />

verzwakt hy zyn wezen en vergiftigt zyne krachten.<br />

De liefde is zyn vuurigst, zyn doortintelendst gevoel,<br />

dat hem de aarde ten hemel kan maaken; en wanneer<br />

hy deeze drift naar zynen lust bevredigt, dan vernielt<br />

zy zyne lichaamskrachten en begraaft hem voor<br />

den tyd.<br />

Rampzalige fteryeling , gy zyt hier op deeze aarde<br />

ge-


WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 521<br />

geplaatst, alwaar nergens een behaaglyk oord voor u<br />

te vinden is. Wanneer gy op deeze zyde zagt rust,<br />

wordt gy aan de andere door doornen verfchcurd;<br />

wanneer gy uwen geest ter volkomenheid vormt , dan<br />

ondcrmynt gy ongemerkt uw lichaam. Onzalig lot<br />

van het menschdom! Wat zal de arme fterveling doen?<br />

Zal hy gedachteloos achter zyn vee trekken en goedsmoeds<br />

zyn , of de afftanden der ftarren bereekcnen,<br />

en vol fombere zwaarmoedigheid de handen wringen ?<br />

Zal hy in zyn hut van gedroogde vis leeven, en fterk<br />

zyn als een reus , of na den maaltyd een vomitif in<br />

wyn neemen , om van nieuws te kunnen eeten en<br />

daarby aan een koliek te fterven ? Hier hoor ik weder<br />

onbcfchryflyk veele ftemmcn fchreeuwen : geen van<br />

beiden, de middenmaat! dat luidt fchoon; maar is'er<br />

een middenmaat in de befchaafdheid ? Blyft de mensch<br />

ergeus op een middentrap derzelve ftaan ? De Natuurmensch<br />

alleen blyft wat hy is; de Beduine in Arabiën<br />

is nog heden , wat hy, vóór eeuwen , ten tyde van<br />

Ismaël was. Doch wanneer hy flegts op den eerden<br />

trap der befchaafdheid ftaat, dan klimt hy in 't oneindige<br />

voort,zonder zich om den middenweg te bekommeren.<br />

De Romeinen waren mogelyk ten tyde, toen<br />

hunne Veldheercn na den gefloten vrede achter den<br />

ploeg gingen, op den middentrap der befchaafdheid ;<br />

maar bleven zy het? Bleef het ergens een volk in de<br />

waereld? De Franschman, die ten tyde van HENDR.iK.dea<br />

IVden zyn hoentje in zyn pot had, moest 'er wel ras<br />

een kalkoen in hebben, en van deezen kalkoen moest<br />

eindelyk een faifant worden. Zo klimt de mensch<br />

van nooddruft tot gemak, van gemak tot weelde , en<br />

by ieder fchrede ontfpruit een nieuwe ellende onder<br />

zyne voeten.<br />

LI 5 Waar-


522 OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN,<br />

Waarheen zal zich dan de arme fterveling wenden?<br />

In eiken fonn hier op aarde past hy flegts half, in<br />

lil<br />

geenen geheel. In deezen wordt zyn lichaam 'gedrukt<br />

, in eene anderen zyn geest. Arm, verhaten<br />

fchepfel zonder bly vende plaats , zonder vaderland ?<br />

Elk dier is op deeze aarde aan zyne plaats; de<br />

mensch , het voortrcflykfle dier , niet. In welk een<br />

doolhof voert ons dit om! Waar vinden wy een uitkomst<br />

? Waar is een leidende draad ? Of is 'er geen<br />

leiddraad te vinden ? Ja 'er is een , zy heet : Onflerflykheid.<br />

ó Zy leenigr, zy troost, zy voert ons uit<br />

den fchriklykflen doolhof. De formen , waarin wy<br />

pasfcn, worden niet hier gegooten; ginds, ginds zyn<br />

zy. Hier is geene hoofdbeftémining , geen doel<br />

voor de menfchen; hier is middel, hier is weg. Pasten<br />

wy geheel en al in de formen hier op aarde , wie<br />

zou dan nerven willen ? De gedachte dat wy eens<br />

deeze heerlyke plaats , waar wy zelfs niets meer te<br />

begeeren hadden , verhaten moesten , zou ons van<br />

onze jeugd af aan kwellen. De beftemming der menfchen<br />

hier op aarde is : zich voortebereiden tot die<br />

formen, welke ginds op ons wachten. En dit kunnen<br />

wy op ieder trap doen, als Huron, en als befchaafde<br />

hoveling.<br />

Daarheen moet dus de verhaten fterveling zyn oog<br />

wenden, wanneer hy in dit leven hier op aarde tégefti<br />

ftrydighèderi ontmoet, die ginds opgelost worden.<br />

DAir vindt hy een' vader en een vaderland. De braave<br />

foldaat zal toch gaarne op eene onaaugenaame post<br />

ftaan, waar zyn veldheer hem geplaatst had, fchoon<br />

hy ook niet wceten mogt, waartoe dit juist dient; hy<br />

zal het des te eerder doen, wanneer hy reeds van verre<br />

een fchopn land ziet, alwaar hy ras z-al intrekken,<br />

en in rust cn overvloei; leevca. Maar


WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 52J<br />

Maar ook dit geduurig, gedachteloos hecnftarren<br />

naar het gindfche land, terwyl wy ons nog in het tegenwoordige<br />

bevinden , zou van weinig vrucht zyn.<br />

De dienstmaagd zelf lacht met recht om den ouden<br />

Wysgeer, die onbeweeglyk naar de ftarren kykt, en<br />

daardoor op de aarde in een groef valt. Wy hebben<br />

rondom ons zo veel te befchouwen, dat ons nuttig en<br />

dienflig is. Laat ons , zo goed als mogelyk is , in<br />

dien form trachten te pasfen, die ons het beste voegt.<br />

Mogelyk kunnen wy 'er meer dan half, mogelyk voor<br />

twee derden in pasfen. Hy is zekerlyk de volkomenfte<br />

mensch , die in den hem aangewezen form, hy ftaa.<br />

dan op welken trap hy wil, met lyf en ziel het beste<br />

past. Dit is reeds een heerlyke zaak hier op aarde I<br />

En de mensch kan veel. Hy kan zelfs op den hoogden<br />

trap der befchaafdheid en weelde, waar deeze beiden<br />

in het ryk der dwaasheid overduizelen, met dezelven<br />

zekere bevalligheid verbinden , die ze vergeeflyker<br />

maakt. Een voorbeeld daarvan zal dit opftel , dat<br />

het onderwerp in geenen deele uitgeput heeft, waarvan<br />

het flegts een mager fcelet is, en dat een meer volkomen<br />

hand vordert om in zyne gautfche kracht voorgefteld<br />

te worden, beiluiten. Men herinnère zich echter,<br />

dat de volgende Anecdote geen betrekking heeft op<br />

deeze verhandeling in haar geheel , maar flegts een<br />

bewys moet opleveren , hoe de mensch , zelfs op<br />

den hoogden trap der befchaafdheid , waar hy het<br />

minst fchynt te bchooren , de weelde verdraaglykst<br />

kan maaken.<br />

Een Brit nodigde een aantal zyner vrienden op een<br />

glas punsch. In plaats van ze in een zaal te brengen,<br />

toen zy verfcheenen, bragt hy ze naar buiten in zyne<br />

groote en prachtige tuinen. Hier vonden zy onder<br />

het


524 OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN, ENZ,<br />

het fchaduw der lommer van digt in een getakt<br />

boomen een groot marmeren -bekken, dat, in plaatfe<br />

van bronwater , tot aan den rand met punseh gevuld<br />

was. In t midden deezer kostelyke zee hg een zil<br />

veren boot, waarin een fchoone bevallige jongeling<br />

met vleugelen , met boog en pylen, en als een Amor<br />

gekleed, rond zwemt. Hy droeg in zyne hand, in<br />

phatze van een riem, een gouden punschlepel. Met<br />

deezen vaart hy by de gasten om, en vult hunne<br />

kastallen beekers, zo dikwils zy geledigd zyn, van<br />

nieuw. Zo handelt de Brit.<br />

De Perfiaan fmelt paerlen in wynëdik, en drinkt ze<br />

pp. De Roman hat fchotelen met paauwentongen<br />

OP zy„e tafel brengen. Waar is d.weelde bejtoorïykC1<br />

Waar doet<br />

l V de befchaafdheid grooter eere<br />

aan?<br />

OVER


OVER. H E T<br />

H U W L Y K<br />

IN DEN STAAT DER NATUUR , EN IN DE EERSTE<br />

BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY (*).<br />

Alles verkondigt ons , dat het voortduurender wezens<br />

het groote doelwit van den Schepper der Natuur<br />

was. • Het gantfche Geheelal wordt ieder ogenblik<br />

veranderd en vernieuwd ; niets vergaat geheel, en uit<br />

de fchynbaare vernietiging komt eene nieuwe fchepping<br />

te voorfchyn. Deeze wet is altydduurend en<br />

onverandcrlyk, en federt de fchepping is 'er geen<br />

deeltje der ftoffe minder op de aarde.<br />

Ware niet ieder kevend wezen met de bekwaamheid<br />

en zucht om zich voorttcplanten begaafd geworden ,<br />

dan zou het waereldgebouw onvolkomen geweest ,<br />

alle fchcpfelen zouden in het eerfte genacht reeds zyn<br />

weggeflorven , en de Schepper had zonder ophouden<br />

nieuwe leevende wezens moeten voortbrengen. Het<br />

is verwonderingswaardig, dat alle die werkzaamheden,<br />

welke de voortduuring van ons befiaan ten oogmerk<br />

hebben, van 't vermaak vergezeld worden, en 'er is<br />

geen Individu te vinden, dat niet de behoefte gevoelt<br />

over zyn beftaan te waaken, dat niet eenige aangenaa-<br />

me<br />

(*) Deeze proeve is het fragment van een werk, dat de<br />

Academie te Chalons, fur Marne , toen deeze eene eereprys<br />

voor de beste verhandeling over dit onderwerp uitloofde,<br />

toegezonden was, en verworpen wierd, om»<br />

dat de fehryver tegen eenige vooroordeelen zyne ftemme<br />

te luid verheft had.


5ï6 OVER HET HUWLYK I N DEN STAAT DER<br />

me zinlyke gewaarwordingen daarby ondervindt ,<br />

Wanneer het dier van honger of brandende dorst<br />

gekweld wordt, met welk een greetige wellust fto<br />

*X «h op het voedfel dat zyn leven onderhoudt<br />

me welk een vermaak ftorpt hy het hem verfrisfchende<br />

water! Is 'er eene behoefte, d i e z y n e z i n n e n ttJ k<br />

ontrust en hem als buiten zich zeiven voert; o, dan<br />

^ t de hefde. Deeze woedende hartstocht,'do<br />

we ke hetgeheelal beftaat, door welke alle Wezens<br />

zich vermenigvuldigen , was voor alles wat leven<br />

ademt , zo wezenlyk noodzakelyk , dat 'er geen vermaak<br />

genoeg met het werk der voortplanting konde<br />

verknocht worden. Met welk een vuur bezielt deeze<br />

hartstocht alle wezens 1 Wanneer zy het in hun<br />

bmnenfte voelen woeden, dan fchynen zy een nieuw<br />

beftaan te gemeten , en de lucht weergalmt van hun<br />

gefchrei, van hun vrolyk gezang. Hunne beweegingen<br />

drukken de levendigheid hunner begeerte uit<br />

zydwaalen en loopen rond, doorvvaaden de fnelfte<br />

ftroomen klauteren de fteilfte bergen o P , fp« n g C Q<br />

yeelmoed.ger, behendiger en ftouterdan anders, over<br />

de gevaarlykfte afgronden ; niets fchrikt hen af, niets<br />

kan hen terug houden. Van den overvloed des levens<br />

gekweld, zoeken zy met heete drift eikanderen op,<br />

en branden van begeerte om eikanderen onderling ten<br />

dienst te Maan.<br />

Buitengemeen fterk moet de drift ter voortplanting<br />

by t vrouwlyk gedacht z y n om ?;en te heweegen in<br />

iets te bewilligen, waarvan zy alleen de gevolgen,<br />

ongemakken en gevaaren draagen moeten. Doch het<br />

is ook tevens waar, dat in den Haat der Natuur, de<br />

vrou-


NATUtTREN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. J2.7<br />

vrouwen, die veel fterker zyn, zeer weinig ongemak<br />

van haare bevalling hebben ; men befchouwe flegts<br />

eenmaal die tallooze menigte van dieren , welke de<br />

aarde en lucht bevolken, en men zal aldaar dezelfde<br />

Jtracht, denzelfden moe I , dezelfde behendigheid by<br />

de zwangere wyfjes vinden , als by de niet bevruchten.<br />

Zy bly ven zich zeiven genoegzaam gelyk, en de<br />

vogel fchynt even zo fael als anders te kunnen vliegen<br />

, het dier even ras te loopen. Wanneer twee<br />

fchepfels van eenerlei ras , die van de zucht ter voortplanting<br />

worden aangeprikkeld , eikanderen ontmoeten<br />

; dan paaren zy, en de behoefte der natuur is hier<br />

alleen de toereikende grond. Het mannetje doet den<br />

cerflen flap, en het wyfje neemt naar welgevallen zyne<br />

Jiefkoozingen aan, of wyst ze van de hand. De Natuur<br />

fchonk haar , fchoon het zwakkere deel zynde,<br />

genoegzaame krachten, om zich, wanneer zy wilde,<br />

tegen ieder aanval te befchermen; want anders zou de<br />

vrywilligfle daad een gedwongen fpel geworden zyn,<br />

en de wil der Natuur ware overtreeden geweest. Het<br />

vrouwtje moet het ogenblik der paaring bepaalen,<br />

want zy alleen kan zich zeiven en haaren toefland het<br />

best beoordeelen. Zy mag nu lust hebben om aan<br />

den trek van het mannetje te beandwoorden of niet,<br />

zy wyst hem toch altyd in den beginne af, doch<br />

niet altoos even fterk , niet altoos even ernftig; ge-<br />

Voelt zy zich aangeprikkeld om te paaren , dan weigert<br />

zy flegts in fchyn , dan zyn haare afwyzingen<br />

flegts lokaazen, om het ogenblik der genieting des te<br />

genoegelyker te fmaaken. Deeze foort van koketterie<br />

is by de dieren een eeuwige en onveranderlyke wet,<br />

't welk men als een noodzakelyk voorfpel moet aanzien<br />

ÜOt een gewigtig werk 3 dat niet vruchteloos zyn moest.<br />

Wan-


525 OVER. HET HUWLYK IN DEN STAAT DER<br />

Wanneer de algoede Natuur haar rouwkleed aflegt<br />

om zich in het luisterrykfle gewaad te kleeden , wan!<br />

neer de boomcn met bloefems , de weiden met een<br />

groen tapyt verfierd zyn , wanneer alles wat leeft om<br />

ftryd al juichende de terugkomst der Lente viert,<br />

fluipt dan zachtjes in een digi bewasfen boschje , en<br />

befchouw den zwerm der vogelen , die , door eene<br />

ontwaakte begeerte gekweld , in eene vryc vlucht<br />

elkander vrolyk aanlokken.' Van tak tot tak vliegen zy'<br />

rond en het wyfje geeft den toon. Vliegt zy in de<br />

toppen van een boom , terflond volgt haar het manneije;<br />

daalt zy op de weiden neder om haar voedfel te<br />

zoeken , fnel vliegt hy haar na ; trippelt zy naar den<br />

oever van een 'beek , om haar dorst in de zilvere bron<br />

telesfchen, terflond is ook het mannetje daar, die,<br />

zo lang het jaargety der liefde duurt, haar geen ogenblik<br />

verlaat. Als haar flaaf voert zy hem met zich,<br />

en het loon zyner beftendigheid is het verlof om gelukkig<br />

te zyn, de bewilliging der laatfle gunstbetuiging.<br />

Slechts dan eerst, wanneer zy bekwaam zyn het doel<br />

hunner vereeniging te vervullen , boeten zy onderling<br />

hunne lusten, en wachten daartoe den noodigen ouderdom<br />

af, zonder denzelven voortekomen. De verbeeldingskracht<br />

, die wy befchaafde fchepfelen zo<br />

veel heerfchappy inruimen , is voor hen een niets.<br />

Onbedekt zyn hunne lichaamlyke aantreklykheden; en<br />

echter zien zy eikanderen, zonder eenigen trek te gegevoelen<br />

, verlieven , wanneer het tyd is , hebben<br />

daartoe hunne beftemde jaartydcn, en zyn niet altyd,<br />

gelyk wy, daartoe gereed. In den winter, wanneer de<br />

vloeibaare lichaamen verftyven , de zweetgaten zich<br />

famentrekken, leert hen de Natuur, datzy geen overtollig<br />

vuur hebben , en zy gevoelen dan geene neiging •<br />

om het wegtefchenken. Dat


KAT UUR. ËN ÏN DE BEGINSELEN DER MAAT SC HAPPY. 5^9<br />

Dat de menfchen in alle jaargetyden de liefde pleegen<br />

, dat zy, by duizenden in eene kleine ruimte faamgedrongen<br />

, altyd met hunne echtgenooten linnen leven,<br />

hunne dagen in ledigheid en wellust doorbrengen<br />

, de ftrengheid der koude door een kunftig vuur<br />

verminderen , zich door geestige dranken en aangezette<br />

fpyzen verhitten , en altyd van de beelden der<br />

weelde en wellust omringd zyn — is een teeken<br />

dat zy zeer verre van de Natuur zyn afgeweken<br />

, dat zy zeer weinig naar derzelver voorfchriften<br />

leeven. Altyd zyn verbeeldingskracht en zinnen by<br />

hen ontvlamd , altyd vorderen deesen bevrediging.<br />

Niet hunne krachten , maar hunne begeerten kennen<br />

geene paaien ; ook moeten zy het misbruik , dat zy<br />

van de ontfangen gaven maaken, duur genoeg betaalen,<br />

moeten reeds vrceg ophouden de zoetfte geneugtens<br />

der liefde te fmaaken, en betreuren reeds in hunne<br />

beste jaaren het verlies van kracht en gezondheid.<br />

Onder de dieren is 'er geene onvruchtbaare vereeniging.<br />

Het jaargetyde leert hun , wanneer het tyd is<br />

om te paaren, en vliegt nooit voorby, zonder dat hei<br />

wyfje gebroeid of geworpen heeft. Zy kennen daartoe<br />

geene andere dan natuurlyke middelen, kennen die ftrafbaare<br />

en vruchtelooze vermaaken niet, die den wil dei-<br />

Natuur hoonen, en de verdelging van het menfchelyk geflacht<br />

naar zich fleepen. Hetjaargety der liefde brengen<br />

zy met Itoeijeren door. Ieder Individu haakt om zyne<br />

lusten te voldoen, en, wanneer 'er meerderen naar één<br />

voorwerp dingen , dan vechten zy 'er met drilt om ,<br />

doch trekken allen tevens terug, zoras het wyfje haare<br />

keuze gedaan heeft, en laaten den overwinnaai 111<br />

WYSKEG. I. Deel. Mm het


53=> OVER HET HUWLYK I?f DEN STAAT DER.<br />

het rustig bezit zyner gr de. Ieder paartje blyft ia,<br />

zyne liefde getrouw en beüendig.<br />

Heeft het wyfje ontfangen, dan laat zy de bezwangering<br />

niet meer toe ; want deeze op en voor zich<br />

zelve onnutte vermaskert konden de vrucht, die zy<br />

draagt, fchadelyk worden.<br />

Ieder wyfje is het mannetje gelyk ; en fchoonheid,<br />

dat denkbeeldig ding, dat even zo verfcheiden<br />

in zyn aart is als het de menfehen zyn , kennen zy<br />

volftrekt niet. Alle dieren van eencrleie foort zyn in<br />

kleur, behendigheid en fterkte eikanderen gelyk. Men<br />

bemerkt by hen die phyfieke verfcheidenheden niet,<br />

welke de zeden, gewoonten, en gezellige gebruiken<br />

by den mensch voortbrengen.<br />

Van rang, aanzien en vermogen , welker beftaan of<br />

gemis by ons den echtband knoopen of verhinderen,<br />

hebben zy het geringde denkbeeld niet. Alle familiën<br />

vermengen zich , om flegts ééne uittemaaken , en alles<br />

genieten zy gemeenfchaplyk.<br />

Zo lang de verbindtenis van het mannetje met het<br />

wyfje duurt, heerscht hy zo weinig over haar, als zy<br />

over hem. Derzelver raagt is gelyk, en ieder van hen<br />

arbeidt aan de bereiding van het nestje , om de jongen<br />

te ontfangen en te bewaaren. Zyn zy uitgebroeid,<br />

dan zoekt de een na den andere voed lel voor<br />

het jonge gebroed, en het mannetje vliegt zonder op.<br />

houden af en aan , brengt met een onvermoeide vlyt<br />

het voeder aan, terwyl het wyfje de jongen verwarmt,<br />

en hen door haar vuur bezielt. Vangen de kleinen<br />

aan hunne krachten buiten bet nest te beproeven,<br />

dan vergezellen hen de vader en moeder, leiden hunna<br />

vlucht, toonen hen de noodigfte middelen om<br />

voedfel 1


NATUUR. EN INDE BEGINSELEN D£R MAATSCKAPPY. 53*<br />

i'oedfd te vinden, lceren hen hunne vyamf.n ken ".en<br />

.en vlieden , laaten hen eindelyk aan zich zeiven over,<br />

en fcheiden insgelyks van eikanderen , om weder in<br />

een onafhanglyke vryheid te lecven.<br />

• Was 'er ooit eene hartstocht, die vyandin van allen<br />

dwang ware, die ieder boeijen, welke men haar wilde<br />

aanleggén , dreigde te verfcheuren , zo was het de<br />

liefde. Doch de mensch, die alles aan zekere regelen<br />

enderworpen heeft , wilde ook deeze woedende drift<br />

in boeijens gekluisterd hebben. Hy deelde de vrouwen<br />

onder zich, gelyk hy reeds voorheen den eigendom<br />

onder zich had afgedeeld ; — ja , wat zegge-<br />

ik? hy befchouwde de vrouw als het kostbaarfte<br />

eigendom , dat hy verkrygen kost. Dezelfde geest,<br />

die hem tot heer des velds , tot bezitter zyner eigendommen<br />

gemaakt had , gaf hem ook een volftrekt<br />

recht over zyne gaede , en verzekerde hem een uit*<br />

fluitend bezit van dezelve. Niets in gemeenfchap %<br />

wiercl zyn zinfpreuk, en naar deezen grondregel richtte<br />

hy het gebouw des gezelligen levens op.<br />

Het is ook buiten alle tegenfpraak zeker , dat de<br />

gemeenfchap der vrouwen bittere gevolgen zou gehad!<br />

hebben , dat zy gelegenheid tot onophoudelyke gefchillen<br />

en oneenigheden zou gegeeven hebben. De<br />

yverzucht zou onder mcnfchen, die op een kleinen<br />

plek der aarde byeengedrongen geleefd hadden, de<br />

fchriklykfte en bloedigfte tooneelen hebben opgeleverd.<br />

De aangenaamfte, weldaadigfte band, dis<br />

band j welke de kracht en fteun der mcnfchelyke<br />

maatfehappy is, zou de alvernielendlte plaag voor hen<br />

geworden zyn. Door een gcmeeutchaplyk genot def<br />

vrouwen zou verwarring ontdaan zyn, zou het vaderlyk<br />

recht onzeker gemaakt zyn geworden, en uieuiaiul<br />

Mm* ZG«


53* OVER HET HUWLYIC I N DEN STAAT DER.<br />

zou de vruchten als de zynen hebben willen erkennen<br />

, die ook een ander konden toebehooren. Zonder<br />

fteun , zonder befcherming zouden de kinderen de<br />

moeders alleen tot een last geworden zyn, en deezen<br />

zouden welras eene plicht verdrooten hebben, waaraan<br />

zy geen deelneemers gehad hadden, 't welk ontelbaare<br />

kwaade gevolgen naar zich zou gefleept<br />

hebben.<br />

Noodzakelykheid gaf dus ook een deel der liefde<br />

wetten, welke in den beginne zekerlyk niet bezwaarlyk<br />

waren. Ieder geflacht had in zyne keuze een<br />

vrye hand , en de verbindtenis was voor hun leven.<br />

Man en Vrouw beloofden elkander wederkeerige trouwe<br />

en onkreukbaare liefde , en kenden de kunst nog<br />

niet, om hunne eeden vruchteloos te maaken.<br />

Het huwlyk was eene plechtige, openbaare daad,<br />

en dat zy dit was, is billyk en pryfelyk, want daar<br />

door kreeg de ftam , waartoe de nieuwgetrouwden<br />

behoorden, van de verbindtenis van twee zyner<br />

medeleden bericht, en wierd dus in ftaat gefteld om<br />

hen de fchuldige achting te betoonen. Deeze gewigtige<br />

daad wierd altyd met pracht en vrolykheid gevierd<br />

, en de echtverbindtenis van twee medeleden van<br />

den ftaat was eene merkwaardige gebeurtenis, waarop<br />

ieder het oog had. Deeze jonggetrouwden kregen<br />

nu een grooter werkkring , wierden voor di maatfchappy<br />

gewigtiger, achtingswaardiger , en met deelneeming<br />

befchouwde men hen als de fcheppers eener<br />

mogelyk talryke nakomelingfchap. Wat is in de waereld<br />

ook achtenswaardiger, dan zynsgelyken het leven<br />

te geeven, en den ftaat burgers te leveren ? Hoe edel<br />

is het werk der voortplanting in het oog van den waereldbefchouvver<br />

en van den waarneemer der Natuur!<br />

De


NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAP PY. 533<br />

De ruuwfte, wildfte volken waren niet ongevoelig<br />

voor de liefde , en de dag eener echtverbintenis was<br />

hen plechtiger, nog aaugenaamer dan de dag, waarop<br />

zy hunne vyanden overwonnen hadden. Zy vierden<br />

dien met plechtige dansfen en met fpeelen.<br />

Een tafereel der plechtigheden, die onder de oude<br />

volken by huwlyksfeesten gebruikelyk waren , zou,<br />

denk ik, het grootfte deel myner leezers niet onaangenaam<br />

zyn , omdat men zich gaarne in de voorleeden<br />

tyden terug plaatst, en in alles belang ftelt, wat den<br />

(tempel der oudheid draagt. Intusfchen zou dit my<br />

te ver van myu plan doen afwyken , en het zy my<br />

flegts geoorloofd hier in 't voorbygaan aanteroeren:<br />

dat deeze gebruiklyke plegtigheden , hoe verfchillend<br />

zy ook van eikanderen waren , echter in den grond<br />

op hetzelfde uitliepen , en een en hetzelfde doelwit<br />

hadden.<br />

De gefcheaken , die men de gehuuwden op zekere<br />

plaatfen gaf, de voor henbeflemde kleeding, de zinnebeeldige<br />

teekenen, die vóór hen gedraagen wierden,<br />

de lofzangen die gezongen wierden, de inwyding van<br />

het bruilofts vertrek, de plengingen , dit alles waren<br />

geene nietsbeteekenende plegtigheden ; maar zy hadden<br />

een zedelyk doel, leerden de gehuuwden hunne<br />

plichten kennen , leerden de vrouw zich met haar,<br />

huishouden bezig te houden, werkzaam, vlytig en kuisch<br />

te zyn , haare kinderen wel optevoeden , en haaren<br />

man te beminnen en hoog te fchatten. Den man fteldan<br />

zy het tot een plicht voor , zyne vrouw en kinderen<br />

te beminnen, hen te befchermen en te voeden.<br />

Gelyk moesten zy denken, gelyk handelen, en over<br />

't algemeen in eendragt leeven.<br />

De overige formaliteiten by zulk eene verbindtenis<br />

Mm 3 waren


534- OVER. HET HUWLYK IN DEN STAAT DER<br />

Warén natuurlyker wyze zeer eenvoudig. Dewyl men<br />

toen de fchryfkunst nog niet verftoöd , nam de goede<br />

tröflw en het geloof de plaats van het contract in , en<br />

het geflooteu verdrag had niet veel om 't lyf, dewyl<br />

de vrouw niets tot uitzet kreeg en de man flegts zeer<br />

Weinig. Was hy een Jager: dan kreeg hyboogenpylen;<br />

was hy een herder: dan kreeg hy eenig vee. Hierby<br />

een hut , een dierenhuid en lompe aarde vaten .<br />

dit was zyn gantfche rykdom. Sterkte, behendigheid<br />

•en moed, waren het erfdeel hunner kinderen.<br />

Daar hunne behoeften zo weinig waren, hadden zy<br />

ook niet veel van noden om een talryke familie te onderhouden,<br />

en men vond geen man , die niet getrouwd<br />

en veele kindërs geteeld had. Afkeer van het hnwelyk<br />

kende men niet, omdat men inden echt het gelukkigst<br />

leefde, omdat het genot van het vermaak buiten het*<br />

zelve niet mogelyk was, omdat het de heiligde pligt<br />

was, den daat en het vaderland kindereu te geeven.<br />

De man was het geëerbiedigde opperhoofd zyner<br />

familie , en zyn gezag en magt, even zo billyk als<br />

noodzakelyk, zonder grenszen. In het verdrag , dnt<br />

man én vrouw aangingen , moest het eene deel de<br />

overhand hebben, enhy, die deukt, dat onder twee<br />

pérfoónën, die vcrecnïgd leeven, waar de een met de<br />

andere op het naaiiwftc verbonden is, die eigenbelang<br />

en hartstochten hebben , eene volkomens gelykheid<br />

in aanzien en magt zyn kan , die, zeg ik, "kent het<br />

rnenschlyke hart zeer weinig. Onvermydelyk zyn het<br />

Vfrichil in denkwyze , tegenfpraak , misverftand<br />

en huislyke oneenigheden , die nooit aan het dag.<br />

Jicht komen, en tot welker bemiddeling men nooit<br />

een derden roepen zal. Noodzake'yk moet dus een<br />

V3n beiden de overhand hebben , en wiea komt dit<br />

toe?


NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 535<br />

t o e ? Den man; want hy is het fterkcr deel, is<br />

van'eene duurzaamer gezondheid, en aan veelminder<br />

onpaslykheden onderworpen van hier zyne recto<br />

ten, die geen tegenfpraak dulden (*}.<br />

. Van deeze zyne rechten maakte hy voorheen gecji<br />

flegt gebruik; want zyn hart was zuiver en nog niet<br />

bedorven door het vermomde kwaad des gczclligen<br />

levens. Hy had liefde en achting voor zyne vrouw<br />

en kinderen, en zy zegenden hem daarvoor. Wederkerige<br />

tederheid en.liefde maakten den echt tot een<br />

hemel. Terwyl de man zyne bezigheden waarnam,<br />

' voor het onderhoud der zynen zorgde , bleef de kmfche,<br />

huislyke vrouw in haar hut , hield zich alleen<br />

bezig met haare kinderen en huishouding , en deed<br />

alles wat in haar vermogen was om haaren man gelukkig<br />

tc maaken. Onmerkbaar veranderde deeze<br />

gelukkige gefteldheid der zaaken , en het huwclyk<br />

verloor zeer veel van deszelfs oorfpronglyke zuiverheid.<br />

De veelwyvery begon bekend te worden. Dit gebruik<br />

is klaarblykelyk een vrucht van een reeds lang<br />

gevestigde maatfebappy , onderdek ftaatkundige, ze.<br />

delvke en phyfieke betrekkingen, en ik ben verre af,<br />

om deeze veelwyvery der voorlecdenc tyden, met die<br />

welke thans nog in eenige landen heerscht, in eenen<br />

rang te plaatfen. Toen de zeden nog onfcimldig wa- /<br />

ren,<br />

(*) DIODORUS van SICILIEN beweert in het iftc boek in<br />

het XXII Hoofdfluk : dat de Egypteriaaren by hunne huwelykscontraéten<br />

uU'chen burgerlieden aan de vrouw c'e<br />

heerfchappy over den man gegeven hadden ; doch dit bericht<br />

moet zeker mede onder de fprookjes gerekend worden,<br />

die deeze romauejee Schryver ons heeft overgeleverd.<br />

M m 4


536 OVER HET HUWLYK IN BEN STAAT J3ER<br />

ren, bevorderde zy, binnen zekere grenzen bepaald,<br />

de bevolking. Niet uit hoogmoed, niet uit weelde<br />

mmen de mannen meer vrouwen, neen ! alleen om<br />

den ftaat meer onderdaanen te geeven. Deeze<br />

werkzaame mannen, die tot op het einde van hun leven<br />

f„ s c h c n g e z o n d 5 d i e v y a n d £ n ^ a ] ] e ^<br />

W waren, hadden niet nodig hunne uitgeputte<br />

krachten en verflapte zenuwen door de aanprikkeUn*<br />

der nieuwheid vuur en fnelheid bytezetten; voor hen<br />

waren deeze hulpmiddelen van geen nut. Hunne huizen<br />

waren geene harems, waar duizend ingckerkerde<br />

éZ^TS d<br />

C h U l d e V M C e n<br />

^rzuchtigen<br />

dwingeland fmachten. Zy hadden twee, drie of<br />

meer Vrouwen , die zy zeer minzaam behandelden<br />

voor welke zy liefde en achting hadden. De L'<br />

vrouwen wierden moeders, voedden hunne kinderen<br />

Zls 1 f g d y k C r C C h t C n h a d d e n<br />

> « maakten<br />

Ae ats één hmsgezin uit. Tralies, grendels , gefneedenen<br />

en aan den echteloozen ftaat gewyde 'mdsjes ,<br />

w Ike de onmagt en yverzucht uitvond , behoefden<br />

geen borg te ftaan voor haare trouwe<br />

0 0 i t i n e e 'JStT* "<br />

l I a<br />

' " d e e n<br />

Schend<br />

gebruik geweest zyn, en MONTESOUIEU nam met al<br />

e ee, ^gelovigheid de berigten van verfcheidene<br />

S<br />

a S W a a r h e i d a a n N o o i t k a n<br />

^, ' * gelooven<br />

dat in Malabaarof Arabiën,of Litthauwen een vrouw<br />

meer mannen te gelyk hcbbe kunnen neemen. Zulk<br />

een gebruik zou ook in moreele en politieke betrekkingen<br />

fchadelyk en gantsch nier voordeelig voor d«<br />

bevolking zyn geweest; want ontuchtige vrouwen<br />

zyn juist de onvruchtbaar/Ie. Doch veelwyvery heeft<br />

I m<br />

ÏeT-IT a'nschdom zo nadeelige gevolgen<br />

Het


PTATOURENINDE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 537<br />

Het was met den aart van het verdrag, dat man en<br />

vrouw floten , overeenkomftig , dat het niet langer<br />

duurde, dan beiden partyen behaagde; en een band ,<br />

die de genegenheid aaneen geknoopt had , moest de<br />

afkeer natuurlyker wyze weder losmaaken. Deeze<br />

fcheiding was intusfchen, zolang de zeden onfchuldig<br />

waren, zolang een foort van gelykheid onder het<br />

menschdom plaats had , juist een middel, waartoe'<br />

men nooit zyn toevlucht nam.<br />

Waarom zou ook de man zyne vrouw, de vrouw<br />

haaren man verlaaten, en waardoor hadden zy gelukkiger<br />

kunnen worden! De mannen waren elkander allen<br />

gelyk, omdat hun natuurlyk karafter door kunst nog niet<br />

was uitgewischt,waren allen openhartig, eerlyk en goed.<br />

Het vrouwlyke gedacht was ten dien tyde nog niet<br />

verbasterd , was zachtmoedig, kuisch en tederhartig.<br />

De vryheid intusfchen om van den andere te<br />

fcheiden , had in den beginne alleen de man als<br />

een gevolg van de volltrekte magt, die hy over<br />

zyn gemallinne had. Oude gedenkftukken bevestigen<br />

deeze waarheid. De fchrandere en loflyke wyze,<br />

waarop hy zyne heerfchappy oefende , hadden de<br />

wet vertrouwen jegens hem ingeboezemd. Zy verliet<br />

zich op de goedheid van zyn hart, en achtte hem<br />

zclvcn onbekwaam zyne magt te misbruiken, en<br />

hy was zelfs niet eens verplicht de oorzaak van zyn<br />

ongenoegen met zyn vrouw optegeeven. Volgens<br />

MOSES was 'er niet meer nodig , dan dat de vrouw<br />

geene genade in de oogen des mans vond.<br />

Een onrechtvaardig echtgenoot moet den mensch<br />

• oorzaak gegeven hebben , om zyne redenen voor de<br />

verlangde fcheiding aftevorderen ; want hy had, op<br />

ceue fchandelyke wyze, zonder den geringften grond,<br />

Mm 5 een


53$ OVER HET HUWLYK IN DEN STAAT DER<br />

een deugdzaame vrouw haar affcheid kunnen geeven,<br />

alleen om zyne toomelooze begeerte optevolgen. De<br />

vrouw had vervolgens meer mannen kunnen deernen<br />

en men had met recht de gevolgen van zulk een<br />

fchandelyk voorbeeld moeten duchten; men denkt niet<br />

eerder aan de dyken , dan wanneer het water alles<br />

tracht te overweldigen.<br />

Geheel onmerkbaar verloor de man allengkens zyne<br />

magt; het aanzien van de vrouw nam toe, en het gelukte<br />

haar de ftrengheid der wetten te verzachten. In<br />

denzelfden graad , waarin de volken venvyfdcr en<br />

bedorvener wierden, in even dien zelfden graad klom<br />

ook de magt van de vrouw. Zy zelve Éogt nu fcheiding<br />

en _ verkreeg ze. Scheiding geraakte by alle<br />

vólken , onder meer of minder ftrenge bepaalingen in<br />

gebruik.<br />

Het voorbeeld van verfcheidenc ongelukkige huwelyken,<br />

herhaalde huislyke gefchillen, en menigvuldige<br />

hmdeivnsfen , die het verftooten van een vrouw moeijelyk<br />

maakten , gaven het huwelyk op tyd zyn be-<br />

Ilaan, en man en vrouw verbonden eikanderen alleen<br />

voor zekeren vastgeftelden tyd. Waren zy, nadat het<br />

beflemde tydvak verftreeken was , niet met eikanderen<br />

te vreden , dan fcheidden zy van elkandereu.<br />

Deeze verbindtenisfen waren tot op de twaalfde en<br />

dertiende ceuwjn gebruik, en VARILI.ES vond onderde<br />

Handfchriften , in de Koninglyke Bibliotheek te<br />

Parys, een huwelyksContraö van den Jaare 1257,<br />

door twee Adelyken gefloten, waarin met had opge'<br />

merkt , dat deeze verbindtenis voor zeven jaaren was<br />

*fgefproken , welke echter , na verloop van deczea<br />

tyd , wanneer zy van beide kanten eikanderen nog<br />

gevielen , konde vernieuwd worden. In gevalle van<br />

lchei-


KATtTURENIN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 539<br />

fcheiding was vastgefteld, dat de kinderen van vrouwlyk<br />

en mannelyk geflacht, die uit deezen echt ontfprooten<br />

waren, gedeeld, en, indien hun getal oneven<br />

was, door het lot beflist moest worden , wien het<br />

overtal toekwam.<br />

Toen men begon te bemerken, dat de man omtrent<br />

het huwelyk onverfchillig wierd , dat het by hem<br />

gehaat was , dat hy flegts ongaarne daartoe befloot,<br />

toen wendde men alles aan , om hem daartoe te beweegen',<br />

gaf de getrouwde belooningen , ftrafte de<br />

echteloozen, en vond een middel uit om de huwelyken<br />

gemakkelyker te maaken. Zelfs fcheenen de <strong>geringe</strong>re<br />

harsttochten der menfchen in het burgerlyk<br />

leven zekeren wetgevers hunner opmerking niet onwaardig<br />

te zyn. Dikwiis verliefde de man op een<br />

bekoorlyk meisje van laage afkomst, doch vreesde,<br />

door eene verbindtenis met haar, zynen rang, zyn<br />

aanzien en zyne familie oneer aantedoen , en zyne<br />

onoverwinnelyke liefde lag dikwils met zynen ftand<br />

en betrekkingen tot de waercld in ftryd. Bevredigd<br />

moest zyn hartstocht toch eens worden, en hy vond<br />

daarom een middel, hoe hy, zonder zyne ydelheid te<br />

kwctzen, hoogmoed en liefde tevens bevredigen konde.<br />

En hieruit ontflond die verbindtenis, welke de<br />

Romeinen Concubinatus noemden.<br />

De vrouw, die op deeze wys .getrouwd was, was<br />

cigenlyk geene Concubine, het woord in dien zin genomen<br />

, waarin het gemeenlyk gebruikt wordt.<br />

Jiaarc verbindtenis was wettig. De kinderen, welke<br />

in deeze vereeniging geteeld wierden , hadden wel<br />

geene kinderlyke rechten, ook hun vader bad geene<br />

vaderlyke magt over hen ; maar deswegens waren<br />

het


'540 OVER HET HUWLVK IN DEN STAAT DER<br />

het echter nog geene bastaarden, en zy kregen volgens<br />

de wetten een vastgefteld erfdeel. Dit"mengel<br />

van wezenlyke echt en concubinage is in Duitschland<br />

en vooral in de Pruisfifche Staaten in gebruik , alwaar<br />

het eeii huwelyk van de linkerhand heet. De echtgenoot<br />

geeft ook wezenlyk by het trouwen, de linker<br />

in plaats van de rechter hand.<br />

Langen tyd had zich alleen de waereldlyke magt<br />

met het huwelyk bemoeid , langen tyd vonnisde zy<br />

alleen over trouwbeloften , huwelykscontradlen , en<br />

rechten der ouderen en kinderen. Vervolgens men-den<br />

'er zich de Priesters in , e n hunne aanfpraaken<br />

op de rechtsoefening wierden eeuwen lang beftreeden;<br />

hunne onvermoeide hardnekkigheid , hunne altyd<br />

werkzaame ftaatkunde overwon intusfchen alle hindernisfen.<br />

Duizend godgeleerde vragen wierp men<br />

op omtrent eene verbindtenis , die dezelve het minst<br />

nodig had. De kerk deelde zich in verfcheiden Factiën,<br />

en 'er wierd veel over gezintwist , of het huwlyk<br />

een facrament zy , ja of neen. Het Concilie van<br />

Tremen befiiste den ftryd en beaamde denzelven, en<br />

de Roomsch Catholyke Christenen namen deeze beflisfing<br />

aan.<br />

De ongetrouwde ftaat was voorheen een politieke<br />

misdaad, een misdaad tegen de Natuur, en is nu zelfs<br />

een godsdienstige volkomenheid geworden. Priesters ,<br />

die het zich in de vrocgfte jaaren der kerk tot een<br />

plicht maakten , een vrouw te neemen, maakten het<br />

zich vervolgens tot een verdienste , onthoudende te<br />

zyn C*). Het huwlyk verloor van tyd tot tyd altoos<br />

meer<br />

O ST. NUMAR , Graave van Clermoat, was getrouwd.<br />

110»


NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSC HAPPY. 34I<br />

jneer van deszelfs achtbaarheid , en men ging zelfs<br />

zo verre , om het als iets dat onrein was aantezien »<br />

en een tweede echtverbintenis te veroordeelen. Het<br />

huwelyk, welke alleen een gezellige band is , die altyd<br />

gefcheiden kan worden , wierd by de Catholieken<br />

in eene godsdienstige , onfcheidbaare verbindtenis<br />

verwisfeld. De uiterlyke form wierd voor het wezen<br />

van de zaak genomen , en rechtbanken van Priesters<br />

matigden zich het recht aan, om over alle ontftaane<br />

gefchillen in huwelyksbelangen een vonnis te vellen.<br />

Een Roomsen Bisfchop maakte zich, als opperhoofd<br />

der gantfche geestelyke kerk, tot een onbepaald<br />

gebiedend Heer deezer verbindtenisfen , en in alle<br />

Christelyke landen moest hy voor de toegeftaane vergunning<br />

om deeze verbintenisfen te fluiten of te breeken,<br />

met klinkende munt betaald worden. Vorsten<br />

en volken ontfingen met ontzag en demoedigheid<br />

zyne bevelen, de waereldlyke magt wierd tot ftilzwygen<br />

verwezen , en in menige gevallen geheel en al<br />

vernietigd.<br />

Verfcheidene van Europa's Vorsten maakten van<br />

gunstige tydftippen gebruik , om hunne rechten weder<br />

te krygen ; anderen ontzagen de geweldenaars,<br />

en wendden zachter middelen aan om zich weder in<br />

het bezit van hunne voorige rechten te ftellen. Tot<br />

heden<br />

ROBERT," Graave van Evreux, Aartsbisfchop van Rouaan,<br />

trouwde in 't openbaar in den Jaare 996 met HERLEYE , en<br />

teelde vier kinderen by haar. De beroemde Graave van<br />

E<strong>SS</strong>EX was de laatfle mannelyke telg van dit huis. JOUL-<br />

. quES VAN GARLAINVILLE , Deken van de kerk te Evreux,<br />

trouwde ORUIDA, en teelde tien kinderen by haar.


$42 OVER HÉT HÖWLYK IN DEN STAAT DER EN2.<br />

heden toe neemt een groot deel van Duischland ,<br />

Frankryk , Spanje , Portugal en Italiën , zyne toevlugt<br />

tot den heiligen ftoel, om Dispenfatiënte verwerven<br />

, om de vryheid te koopen van kinderen te teelen!<br />


II.<br />

N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

NATUURKUNDE ÊNNATUURLYKE HISTORlfW


V E R H A N D E L I N G<br />

O V E R D E<br />

OVEREENKOMST TU<strong>SS</strong>CHEN DIE­<br />

REN EN PLANTEN.<br />

D O O R<br />

N. B O N D T, Mei. Doel.<br />

545<br />

Ik weet niet, of in het befchouwen der Natuur, wel<br />

iets meer verwondering verdient , dan de eenvoudigheid<br />

der wetten, door welke zy beftuurd wordt , de<br />

weinige middelen en oorzaaken , van welke zy zich<br />

bedient , en de oneindige verfcheidenhcid der uitwerkfelen,<br />

welke daar door worden voortgebragt.<br />

Alle de werkingen en voortbrengfelen in dezelve geeven<br />

bevvyzen van deeze waarheid , zodra men by<br />

eene bloote befchouwing der verfchynfelen en uitwendige<br />

eigenfehappen niet ffil blyft ftaan , maar de oorzaaken<br />

van deezen zoekt na te fpooren.<br />

Men ftelle (om dit tot een voorbeeld te neemen)<br />

zich voor, het dierjyk geflagt te willen leeren kennen,<br />

en den aart van hetzelve te onderzoeken. De uitwendige<br />

en meest in het oog loopende eigenfehappen zullen<br />

natuurlyk het eerst de aandagt vestigen, en men<br />

zal zich verwonderen over de in het oneindig verfchillende<br />

grootten, gedaanten en kleuren. Men zal vervolgens<br />

de meest treffende verfchillen in hun levenswyze<br />

opmerken, en'zich daardoor in ftaat ftellen tot<br />

het maaken van eene ruüwe verdeeling en onderfchei-<br />

NATUURK. I. Deel. Nu ding


540" VERHANDELING OVER DE OVERÉÉNKOMST<br />

ding tusfchen dezelven: en dus ten minnen eenigzins<br />

de Zogende Dieren, de Vogelen, de Kruipcuu'e Dieren<br />

, de Visie-hen , de Gekorvene Dieren en Wormen<br />

van malkanderen kunnen onderkennen. Maar<br />

zich niet vergenoegende met de kennis van dit uitwendig<br />

maakfel , neeme men ook de ontlecding te<br />

baat, of gebruike, hetgeen de ontleed- en natuurkundigen<br />

nagelaaten hebben, en onderzoeke het inwendige.<br />

Met den mensch beginnende, voortgaande tot<br />

de overige zogende dieren , en dus a! verder het gantfche<br />

dierenryk doorlopende, zal men, wel is waar,<br />

in de gedaante en fchikking der verfchillendc doelen,<br />

in de meerdere of mindere feamgefteldheid derzelven ,<br />

op het eerfte gezigt, een aanmerkelyk verfchil gewaar<br />

worden: maar by nader onderzoek zal men zich verwonderen<br />

over de overeenkomst, welke tusfchen die<br />

allen plaats heeft. Immers in allen zal men vinden,<br />

dat het ligchaam beftaat uit fpiervezelen, vliezen , zenuwen<br />

, vaten tot het omloopen en afïcheiden der<br />

vogten gefchikt , een fpysbuis , een toeftel tot de<br />

lugtinademing en voortteeling, en eenige meer of min<br />

volmaakte zintuigen; en dat de verfcheidenheid in het<br />

maakfel flegts van de verfchillende evenredigheid en<br />

faamenvoeging deezer deelen afhangt. Dus het<br />

maakfel des ligehaams in de onderfcheidene foorten<br />

kennende, geeve men acht op de werking der deelen :<br />

en dan zal men zien, dat allen met het levensbeginiel<br />

of met prikkelbaarheid begaafd zyn ; dat dit levensbeginfel<br />

in allen aan de zelfde wetten is onderworpen;<br />

dat de werking der fpieren• en zenuwen, de omloop<br />

en afïcheiding der vogten , de fpysverteering , de<br />

voortteeling, en verdere werkingen, wat het hoofdzaakelyke<br />

betreft , met malkanderen volmaaktelyk<br />

over-


TU<strong>SS</strong>CHEN DIERB.V -EN PLAKTEN. 547<br />

overeenkomen , en dat de fchynbaare afwykhigen al­<br />

leen verfchilknde wyzigingen zyn, door het byzon-<br />

dcr maakfel en de levenswyze noodzaakclyk ge­<br />

maakt. Wanneer men nu verder deeze vëricilil-<br />

lende foorten in hunne levenswyze en gewoonten na­<br />

gaat , zal men zich meer en meer van derzelver over­<br />

eenkomst overtuigen , en zien dat deeze niet alleen<br />

in de naast by elkander komende , maar zelfs by<br />

de meest verfchillendë diererifoorten indedaad verwon-<br />

derensvvaardig is. Men vergclyke ten dien einde eens<br />

de wyze waarop de zogende dieren voeden , met die<br />

der gekorvene : by de éérflren zal men den mensch<br />

zich zien voeden met planten zo wel als dieren; en by<br />

de laatsten zal men het zelfde zien in de mieren en in<br />

veele vliegen : men zal een leeuw aan de eene, en<br />

aan de andere zyde een fpin, zich niet dan met ge­<br />

roofde dierenziën voeden: men zal koeijen, fchaapen<br />

en foortgelyke dieren van enkel plantenvocdlel zien<br />

leeven, en zich zodanig laaten temmen, dat zy den<br />

mensch toelaaten , hen van hunne melk te berooven 5<br />

gelyk men ook den honigbye van enkel bloemenvogt<br />

ziet leeven, en zynen honig en was voor den mensch<br />

daaruit bearbeiden.<br />

Men ziet dan (en hiertoe heb ik dit voorbeeld aan­<br />

gehaald) , dat, hoe zeer men, op het cerheegezigtvan<br />

eene zo ontelbaare menigte van dieren, geneegen is ,<br />

eene groote verfcheidenheid van maakfel, werkingen<br />

en levenswyze te vooronderftcllen, men door een be­<br />

hoor! yk gereegeld onderzoek geduurig tot die waar-<br />

heid .terug gevoerd wordt 4 dat de Schepper, door een­<br />

voudige wetten en weinige oorznaken, eene oneindige<br />

verfcheidenheid van gewrochten in de natuur heef;:<br />

voortgebragt; en dat men tot de kennis dcezer wetten<br />

Nn « i'U


54* VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMS1<br />

en oorïaaken niet zekerder kun geraaken , dan door<br />

naauwkeurig te letten op de overeenkomst en het<br />

verfchil, welke tusfchen deeze fchepfelcn plaats<br />

hebben.<br />

Ei e vergclyking tusfchen de Bieren en Planten,<br />

dagtmy, om deeze redenen, geene öngefchikte ftoffe<br />

voor eene verhandeling te zullen zyn ; ten dien einde<br />

zal ik my inzonderheid bevlytigen om zo wel de over­<br />

eenkomst als het onderfcheid tusfchen die beiden na­<br />

der te onderzoeken.<br />

De cerftc eigenfehap , welke de planten met het<br />

dicrenryk gemeen hebben ; is , dat zy leeven. Dit<br />

leeven is duidclyk optemaaken uit alles, wat wy in<br />

de geboorte, groei, maakfel en werkingen derzelven<br />

zien plaats hebben : maar, daar wy hiervan breeder in<br />

het vervolg moeten handelen , zal het genoeg zyn,<br />

vooreerst te betoogen , dat het beginfel des levens<br />

in beide het zelfde is. Dit beginfel nu is, gelyk men<br />

weet, by de dieren de levenskragt of prikkelbaarheid ,<br />

dat is die kragt, waardoor de daarmede begaafde dee­<br />

len in ftaat gefield worden, om zich op het aanmaken<br />

van eenige prikkeling faamen te trekken en op te krim­<br />

pen. Ik zal dus de aanweezendheid van deeze in de<br />

planten tragten aantetoonen.<br />

Dat het levensbeginfel in beide deeze ryken der na­<br />

tuur het zelfde is, fchynen de Ouden reeds waargeno­<br />

men te hebben, CICERO (op dat ik flegts één getuige<br />

bybrenge) zegt ergens (de Nat. Deor. I. n. c. 9.)<br />

„ Al wat leeft, het zy een dier, het zy uit de aarde<br />

„ gefprooten, leeft door de daar in beilootene warm-<br />

,, te:" welk gezegde deste meer opmerking verdient,<br />

om dat de Ouden in de geflootene warmte de oorzaak-<br />

des levens Helden , ge'yk wy in de prikkelbaarheid:<br />

zo


TL'<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. J49<br />

zo dat men de meeste plaatfen, waarin by hun gebro­<br />

ken wordt van warmte, den leevenden fchepfelen<br />

aangebooren , of by dezelven ingeflooten , enkel door ,<br />

het in plaats (lellen van prikkelbaarheid , volmaakt<br />

in onze tegenwoordige manier van (preeken kan veran­<br />

deren. In laater tyden (telde van HELMONT zy-<br />

ncn Archtzus ook in de gewasfen ; onder" welken<br />

naam hy, in zyne duistere en geheimzinnige fpreekwy-<br />

ze , de levenskragt fchynt verdaan te hebben.<br />

Evenwel bleef dit levensbeginfel by de meesten zo<br />

twyffelagtjg, dat men reeds lang door proeven van het<br />

zelve by de dieren overtuigd was, toen de beroemde<br />

BONNET, voor omtrent vyf>>en- twintig jaaren, nug<br />

fchreef, dat hy twyffelde, of de planten 'er wel mede<br />

begaafd waren. Ondertusfchen kon het niet mis-<br />

fen, of men moest, nadat men van den aart en de<br />

uitwerkfelen van het levensbeginfel in de dieren beter<br />

onderrigt was, door het vergelyken van het geen daar­<br />

omtrent in de meest gevoelige planten door eenige prik­<br />

keling gebeurt, eerlang volkomen allen twyffel ten<br />

dien opzichte laaten vaaren. De verfchynfelcn , wel­<br />

ke men in het kruidje: roer me niet, dat do ys eene on-<br />

gewoone prikkeling aangedaan , de bladeren als ver­<br />

welkt laat vallen; in het Hedyfaram Gyrans, het<br />

welk voor de prikkeling van het zonnelicht zo gevoelig<br />

is, dat eenige blaadjes in eene geduurige beweeging<br />

zyn: in de Drofera Rotundifolia en Lcngifolia, of<br />

Zonnedaauw, welke door de prikkeling van daarop-<br />

zittende vliegjes, zyne hanige bladeren toetrekt: inde<br />

Dioncca Muscipula, en in meer andere planten waar­<br />

nam ; deeze verfchynfelen zeg ik , moesten<br />

noodzaakelyk de gedagten op de aanweezigheid van het<br />

leeveusbeg^infel doen valien; en de proeven door ver-<br />

Nn 3 . ' ïch


$$0 VERHANDELING OVER, DE OVEREENKOMST<br />

Ccheideöe natuuronderzoekers desvvegcn genoomen<br />

bevestigden dit ten vollen. Deeze proeven dus, ten<br />

minden in eenige planten, de aanweezigheid van het<br />

levensbeginfel getoond hebbende, begon men ook weldra<br />

waarneemingen te doen omtrent gewasfen, die voor<br />

het oog min gevoelig waren. Wen wist reeds lang,<br />

dat de zonnebloem zig fteeds naar de zon keerde; cn<br />

men bemerkte welhaast, dat vecle andere bloemen,<br />

vooral de fcamgeftelde ? door het licht op de zelfde wyze<br />

geprikkeld wierden, en zig bewoogen. Men z:ig, dat<br />

de meeste bladeren hunne bovenfte oppervlakte naar<br />

het zonnelicht keerden; en, daar het nietwaarfchyrtlyk<br />

was, dat dit dus by geval gefchieddc, ontdekte men,<br />

dat deeze neiging by eenigen zo fterk is , dat, wanneer<br />

de takken vooreenigen tyd omgeboogen, cn zodanig<br />

vastgemaakt worden, dat de bovenfte oppervlakte der<br />

bladeren naar den grond gerigt is, het deeltje van het<br />

blad zich gelyk een gedraaid koord, omdraait, om het<br />

bóvtnfte van het blad wederom aan het zonnelicht bloot<br />

te Hellen; welke proef met de bladeren van den wyngaard<br />

door een yder zeer gemakkelyk kan genoomen wor-<br />

d c n<br />

- Deeze gevoeligheid voor het licht, en de<br />

daardoor voortgebragte beweeging, befpeurt men in<br />

een meerderen of minderen trap in alle gewasfen : en<br />

daar dezelve zonder levensbeginfel ui^t verklaard kan<br />

worden , ftrekken deeze eenvoudige waarneemingen<br />

tot een fterk bewys , dat alle planten 'er mede t>edeeid<br />

zyn.<br />

••.laar het grootfte bewys voor dit beginfel in de getVasfen<br />

, is de beweeging der fappen. Eene plant neemt<br />

de vegten uit de aarde op, en verandert die naar ha*.<br />

aart, terwyl liet vogt door de vaten loopt. Dus<br />

geilen naast malkander gewasfen, van welke het één<br />

' een.


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 5JI<br />

een zoet, het ander een zuur, bitter of fcherp vogt in<br />

zich bevat. Men zegge niet, dat deeze fappen dus<br />

toebereid, zich in den grond bevonden; want men onderzoeke<br />

vry deeze aarde, en 'er zal geen fpoor van te<br />

vinden zyn: of men zaaije deeze planten, zo als met<br />

eenigen kan gefchieden, in zuiver zand en zuiver water;<br />

en de fappen zullen de zelfde eigenfehappen hebben<br />

, als of zy in de gewoone aarde geplant waren. Dus<br />

veranderen ook de loevende vaten der dieren de verfchüfende<br />

voedfels in dierlyke vogten , en in beiden,<br />

dieren cn planten , houdt deeze bewerking met den dood<br />

op. En niet alleen neemen de gewasfen de vogten<br />

op, maar dezelven worden ook , door de kragt en faamentrekking<br />

der vaten, tot de uiteinden voortgedrceveu.<br />

Daidelyk kan men dit zien in de fappige planten..<br />

Ik zal tot een voorbeeld de Euphorbia of Wolfsmelk<br />

neemen, welkers foorten allen een wit melkagtig vogt,<br />

dat zeer fcherp is, in zich bevatten. Wanneer men van<br />

deèze planten een takje affnydt, vloeit 'er dit vogt<br />

eerst in meen'igte uit, maar langzaamerhand ziet men<br />

deeze vloeijing verminderen, en eindelyk trekken de<br />

vaten zich geheel toe , en de uitvloeijing is gefruit:<br />

even gelyk in eene bloedvloeijing by een dier, de kleine<br />

vaten eerst Merk bloed uitgeeven, en zich allengskens<br />

toetrekken. Vanwaar kan deeze vooitdryving<br />

der vogten by eene wond, deeze langzaame vermindering<br />

en ophouding, anders ontftaau, dan van het<br />

werken der vaten en derzelver faamentrekking? en<br />

hoe zyn deczen mogelyk zonder levensbeginfel ? En<br />

het geen dit volkomen bewyst, is, dat alles, wat door<br />

• zyne prikkeling de werking van deeze levenskragt verfterkt,<br />

cn dus de faamentrekking bevordert, het uit-,<br />

vloeijen van het vogt deste eerder Itre.mt: dus maakt<br />

N.n 4 het


552 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />

het aanbrengen van ecnig geestig vogt, een weinig<br />

aluin, of zelfs maar enkel water, aan het gewonde takje,<br />

dat de mtvloeijiug zeer fpoedig ophoudt. - En gelyk<br />

men door verfcheide prikkelingen den omloop der vog­<br />

ten by een dier kan verfnek'cn , zo kan men dit ook met<br />

de zelfde middelen by de gewasfen doen. Een weinig<br />

zout, falpeter, vast of vlug loogzout, onder het wa­<br />

ter gemengd, waarmede de plant bevogtigd wordt,<br />

veroorzaakt een fchieiyker groei: te veel doet dezelve<br />

derven; om dat het levensbeginfel dan wordt uitgeput.<br />

De mesting van het land doet geene andere werking,<br />

dan dat de mest de wortels geliaadig prikkelt, en op<br />

die wys den groei verhaast, door de wortels meer vogt<br />

ie doen opneemen, en hetzelve met meer kragt in de<br />

vaten van de plant voort te dryven. Er blyft dus geen<br />

twyflel over, dat deeze levenskragt geheel met die &<br />

der<br />

dieren overeenkomt: ja het is zelfs thans met proeven<br />

beweczen, dat zeer gevoelige gewasfen, van wyngeest,<br />

azyn, opium, rottekruid, kwik en andere middelen<br />

oj) de zelfde wys aangedaan worden, als de dieren.<br />

Ik denk, dat het onnodig is, meer bewyzen voor het<br />

levensbeginfel der pjanten , en deszclfs gclykheid met<br />

dat der dieren by te brengen; en ga dus over tot eene ver-<br />

gelyking dcezer beiden, met opzigt tot het werktuig,<br />

lyk faamenftel der deelen , en de daardoor yerrigt wor­<br />

dende ligchaamswerkingen , welke tot behouding des<br />

levens, voeding, affcheiding van de vogten, uitdry-<br />

ving van het fcbaadelyke en voortteeling des geflagts<br />

vcreischt worden.<br />

Het is waar, dat het meer faamgeffelde maakfel van<br />

hctdierlyk ligchaam eenige werkingen verrigt, cn de­<br />

zelve nodig heeft, welke in de gewasfen ontb'reeken,<br />

cn van welke wy nader zullen gewag maaken, als wy<br />

van


TU<strong>SS</strong>CIIEN DIEREN' EN PLANTEN. 553<br />

van bet ondcrfcheid tusfchen die beiden handelen.<br />

Het is ook waar, dat in fommigen deezer werkingen<br />

de gelykheïd onvolkomen is, gelyk in den omloop des<br />

bloeds by de dieren, en de beweeging der vogten in<br />

de gewasfen: want, daar het bloed by de eerden geduurig<br />

als in een kring bewoogen wordt, en geftadig<br />

naar het hart te rug keerende, op nieuw den omloop<br />

begint, worden de fappen in de laatften alleen naar boveu<br />

gedrCeven, en het geen 'er van overblyft, nadat<br />

daaruit de voeding, affcheiding der verfcbillende vogten<br />

, en uitwaasfeming gefchied is, wordt alleen dooide<br />

fchors te rug gevoerd, en van onderen , als overtollig,<br />

door de vezelen der wortel ontlast. Hoezeer<br />

dit alles waar is, blyft de gelykheid tusfchen de andere<br />

werkingen niet te min zeer aanmerkelyk. Een<br />

gewas zyn voedfel uit den grond, of de ftof, in welke<br />

het zyne wortelen gehegt heeft, gezogen hebbende,<br />

verandert dit voedend vogt in deszelfs natuurlyke fappen<br />

; gelyk de opflurpende vaten uit de ingewanden<br />

van een dier de chyl opneemende, en aan de bloedvaten<br />

overgeevende , deeze daar uit bloed maaken.<br />

Een dier heeft, ten einde uit het bloed de byzondere<br />

vogten, als fpeekfel, gal, vet, en anderen afgcfcheiden,<br />

en de fchaadelyken uitgeworpen zouden worden,<br />

veerlerhandeu werktuigen; dit heeft ook plaats by de<br />

gewasfen. De bladeren zyn hunne voornaame werktuigen<br />

ter uitwaasfeming: door deezen immers wordt<br />

de zuivere lugt, welke in het voedfel der gewasfen zich<br />

in te groote meenigte bevindt, uitgedreeven, wanneer<br />

het licht van de zon 'er op valt; andere doffen worden<br />

• door de bcnedeude oppervlakte derzelven ontlast; cn<br />

vandaar het bederf der lucht , het welk de planten<br />

Nn. 5 in


554 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />

in liet duister verwekken. In de bloemen wordt<br />

het bevrugtend ftof in de mannelyke deelen afgescheiden<br />

: cn in de vrouwelyke deelen het vogt<br />

waarop dit mannelyk zaad gevangen wordt, en liet'<br />

welk dit tot het beginfel der vrugt brengt. In de<br />

vrugt wordt meestendeels een oly of vet afgefchei*<br />

den: gelyk bekend is door het uitpersfen der oliën uit<br />

de zaaden. In de bekleedfelen der vrugt wordt dikwils.<br />

eene groote hoeveelheid fappen voortgebragt; waarvan<br />

wy ia de druiven , verfcheide foorten van beziën,<br />

appelvrugten, pruimen en dergelyken, tallooze voorbeelden<br />

hebben. In de bloemen heeft men klieren,<br />

door welke een honigagtig vogt wordt afgezonderd,<br />

waarop byën en andere infeften aazen. In de bloemen,<br />

fomryds ook in het zaad, in de bladeren of zelfs in<br />

den ftam cn wortel, vindt men daarenboven dikwils<br />

eene geestige (volatile) ftof, meestendeels met eene<br />

fyne olie verbonden ,fchoon ook fomtyds op zich zeiven,<br />

waarvan de reuk zig rondom verfpreidt. En alle<br />

deeze vogten verfchillen niet alleen in de verfchillende<br />

gewasfen, maar zyn ook van de algemeene vogten der<br />

plant, uit welke zy afgefcheiden zyn £ zo zeer onderfcheiden,<br />

dat men in de algemeene vogten geen fpoor<br />

van deeze byzonderen ontdekt. Wie toch zoude uit<br />

het fmaakelooze of wrange hout van ceiien wyngaard,<br />

appelen- peeren- of pruimenboom, de aangenaame vrugten<br />

vervvagten, indien men dit niet jaarlyks zag gefchicden<br />

? of wie kan uit eene van reuk ontblootte<br />

llyacinthenbol, en uit de fcherpe en bytende vogten<br />

van de riekende Clematis, de voortreffelyke reuk deibloemen<br />

gewaar worden ? Op de zelfde wyze<br />

wordt in het dierlyk ligchaam, uit het zagt, ecnigüius<br />

ziltig bloed dc gal, het fpcckfcl, de melk, het<br />

vet,


TL'<strong>SS</strong>ClJEN DIEREN EN PLANTEN»<br />

vet, de pis cn bet uitwaasfemings vogt afgezonderd,<br />

welke alle even zeer van het bloed verfchillen ; cn<br />

welker verfchiilende eigenfehappen dus aan de werking<br />

der deelen, door welke zy afgefcheiden zyn, moeten<br />

toegefchreeyen worden.<br />

Geene werking van het dierlyk ligchaam nogthans is<br />

'er, waaromtrent zulk eene volmaakte overeenkomst<br />

in het groeijend rijk plaats heeft , als in de voortteeling<br />

des geOagts. De planten hebben haare mannelyke deelen,<br />

gelyk de Antima of Hclmtjes, welke, gelyk de<br />

zaadballen der dieren, kt mannelyk zaad affcheiden,<br />

bet bcvrugtend ftof voortbrengen en bevatten. Zy<br />

hebben meestal Stamina of Helmftyltjes , welke ds<br />

vogten naar de helmtjes voeren , en dus aan den zaadftreng<br />

gelyk zyn: terwyl dezelven te gelyk de helmtjes<br />

nader aan de vrouwelyke deelen brengende, eenigzius<br />

den post van het mannelyk lid der dieren vervullen..<br />

Zy hebben vrouwelyke deelen: even als het Germen<br />

of vrugtbeginfel, het welk de zaaden bevat, gelyk de<br />

baarmoeder of ciernesten, de eieren der dieren. Deeze<br />

zaaden nu groeijen niet uit, of worden niet in ftaat,<br />

om eene jonge plant voort te brengen, ten zy dat zy<br />

door het mannelyke ftuifmeel bevrugt worden. Ten<br />

dien einde hebben zy op dit vrugtbeginfel een Stigma<br />

of opening, in welke het mannelyk ftuifmeel ontvangen<br />

wordt , en het welk in den tyd der bevrugting<br />

vogtig is, en gelyk is aan de uitwendige vrouwelykheid<br />

by de dieren. In eenige planten is deeze uitwendige<br />

opening terftond op het vrugtbeginfel geplaatst,<br />

en deelt het mannelyk zaad ten eerften aan de nog<br />

onbevrugte zaaden mede: maar in de meesten heeft<br />

men ftyltjes of buisjes, welke van deeze opening het<br />

mannelyk zaad naar het vrugtbeginfel voeren ; en<br />

das


556 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />

dus met de moederfcheede der dieren overeenkomen<br />

De zaadjes nu bevrugt zynde, groeijen uit, gelyk<br />

de bevrugte eieren der dieren. Even gelyk de bevrugte<br />

baarmoeder, vervvydcrt zich hierdoor het vrugtbegin.<br />

fel of zaadhuisje, en bereikt eindelyk die grootte, "dat<br />

het zich niet verder uitzet, maar zich opent en de<br />

zaaden uitlaat. De proeven , door den Heer<br />

SPALLANZANI met hennip en watermeloenen genoo­<br />

men, doen wel eenigen twyffel ontdaan, of niet mis-<br />

fcbien eenige weinige planten, zonder door mannelyk<br />

ftuifmeel bevrugt te zyn, rype en volkomene zaaden<br />

voortbrengen : maar dit getal is zo gering, en by de<br />

andere gewasfen is de bevrugting, volgens dien zelf-<br />

den waarncemer, zo volftrekt noodzaakelyk, dat men<br />

deeze . noodzaakclykheid der bevrugting by dezelve<br />

zo wel als by dieren, wel als eene algemeene natuur­<br />

wet mag aanneemen : en van welke , al ware dc<br />

waarneeming van SPALLANZANI al ontegenfpreeklyk<br />

ook ih het dierenryk waarfchynlyk foortgclyke uit­<br />

zonderingen zouden te vinden zyn. - Door het<br />

hevrugten van eene vrouwelyke plant, met ftuifmeel<br />

van eene ander foort, doet men bastaarden gebooreu<br />

worden, zo als by de dieren, welke fómmige eigen­<br />

fehappen van den vader , fommige van de moeder<br />

hebben. Dit gelukt ook niet , dan met gewasfen<br />

welke tot één geflagt belmoren, LINNVEUS heeft<br />

deeze proef met twee verfchillende foorten van Tra-<br />

pogogon of Boksbaard genoomen: en naderhand heeft<br />

men dit met verfcheide anderen gewasfen beproefd:<br />

KOELREUTER heeft in de verhandelingen van de Pc-<br />

tersburger Academie een groot getal dier proeven be-<br />

fihreeven.<br />

In het dierenryk vindt men gemeenJyk de mannelyke<br />

cn


TÜ<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 557<br />

en vrouwelyke deelen in twee onderfebeidenc ligehaa-<br />

• men , en door derzelver vermenging wordt de bevrugting<br />

uitgewerkt: maar weinige van de zeiven zyn man en<br />

vrouw te gelyk,gelyk eenigePholaden, Schelpvisfchen<br />

en Polypen, by welken, om de traage beweeging, of om<br />

dat zy aan klippen en fteenen gegroeid zyn , de vermenging<br />

belet wordt. In de gewasfen is dit om gekeerd, om de<br />

zelfde reden. Verre de meesten zyn hermaphrodieten; en<br />

hebben, of in de zelfde bloem mannelyke en vrouwelyke<br />

deelen te gelyk, of hebben die in afzonderlyke<br />

bloemen op de zelfde plant: terwyl flegts eenige weinigen<br />

op byzondere planten óf alleen mannelyke, óf<br />

alleen vrouwelyke bloemen hebben: van deeze laatflen<br />

is de Hennip een onder ons zeer bekend voorbeeld: en<br />

van de oudfle fyden af, heeft men in de Dadelboomen<br />

vvaargenoomen, dat fommigen deezer gewasfen mannelyk,<br />

fommigen vrouwelyk zyn.<br />

Het geen vóór en na de bevrugting in dieren en<br />

planten vvaargenoomen wordt , toont ook eene verwonderlyke<br />

overeenkomst. De dieren zyn ten tyde<br />

der paaring op hun fraaist: hun vel is dan met het<br />

glanzigfte hair bezet, de herten hebben dan de fchoonfte<br />

hoornen, de veêren der vogelen en haar zang zyn<br />

op het best, de visfchen zelfs zyn dan het vetst, en<br />

de infeclen hebben hunne laatflë gedaanteverwisfeling<br />

ondergaan, en pronken met fraaije kleuren in de gedaante<br />

van vlinders, vliegen en torren. Dus is't ook<br />

gefleld met de gewasfen , welke tegen den bloeityd<br />

in hunne grootfle kragt zyn; en zo het boomen of<br />

heesters zyn, met nieuwe bladeren van het fchoonfte<br />

groen voorzien worden. De teeldeelen zwellen by de<br />

dieren op , worden bevogtigd, en zyn zeer aandoenlyk<br />

en prikkelbaar. By de planten zwellen de helmtjes,<br />

cn


5JS VERHANDELING OVER DE OVER E E N K O M S T<br />

en tot nog toe geflooten zynde , f p r i„ 5, n 2 y ^<br />

om het (tof uitgang te geeven: de helmftvltjës inde<br />

ren het vrouwelyke deel, het welk *fe te d i e f t v d<br />

opent, zwelt, en bcvogtigd is. Het paaren bv<br />

de dteren volbragt zynde , volgt er eene zwakheid"<br />

nsteloosheid en by fommigen, gelyk by de meesten<br />

infeeten , zelfs de dood. Het zelfde neemt men by<br />

de planten waar. Hoe dikwils ziet men niet Jong'<br />

boomen , na wel gebloeid te hebben , kwynen eii<br />

niet eer dóórgroejcn, voor een ervaaren hovenier dezelve<br />

van de kleine vrugtjes berooft? Anderen blyven<br />

lang m het leven: maar fterven wanneer zyéél<br />

man, gebloeid hebben: de één- en tweejarige planten<br />

laan koude wmters door, zo lang zy niet gebloeid<br />

hebben; maarzo dra dit éénmaal gebeurd is , fterveu<br />

zy by de eerfle vorst. Sommigen kan men véele-jaaren<br />

m ftookkasftn bewaaren; maar, na eenmaal Vebloetd<br />

te hebben, i s hun kragt zo geheel uitgeput,<br />

dat geen kunst in ftaat is, dezelve langer in het leven<br />

te houden. De Ananasplant is hiervan een Ofider<br />

ons vry bekend voorbeeld ; welke , na zyne vrugt<br />

voortgcbragt te hebben öf ftèrft, óf een kwynend<br />

leven leidt , zonder ooit weder in ftaat te zyn , om<br />

zyn geflagt voort te planten.<br />

Niet minder is de overeenkomst, welke men tusfchen<br />

de dieren en planten waarneemt, met opzigt tot<br />

derzelver levensloop. Al vat leeft, is uit een ei voortgekomen,<br />

is eene natuurwet, niet by de dieren alleen,<br />

maar ook by de planten doorgaande. Het zaad, waar<br />

«•teen gewas voortfpruit,heeft de volmaaktfte overeenkomst<br />

met de eieren der dieren. Uitwendige bekleedden<br />

en vlieren, by fommige planten hard en ftcena-<br />

W als vogeleieren, gelyk fa de nooten en riiergely-<br />

ken


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 559<br />

ken Iteenvrugten; by de meestcn zagtcr , en beter door<br />

te breeken. Deeze bekleedfelen en vliezen bedekken<br />

het beginfel der plant , en dit kleine beginfel wordt<br />

door de zelfftandigheid van het zaad, of de zaadlobben,<br />

die als de doijer aan te merken zijn, omgeeven:<br />

en deeze zaadlobben hangen met het kleine plantje<br />

laamen, en maaken bij het opfclheten de eerlte bladeren<br />

, of zogenaamde zaadbladeren ; tervvyl dezelven,<br />

zo lang het zaad nog geen wortel gefehooten heeft,<br />

het plantje befehermen en vogt verfchaffen. Op de<br />

zelfde wyze wordt in de dierlyke. eieren het beginfel<br />

van de vrugt door een voedend vogt omringd , cn<br />

aan eene moederkoek vastgehegt. De planten.<br />

naar boven opfchietende en bladeren voortbrengende,<br />

naar onderen zyne wortels iiitftrekkende , treedt in<br />

denkindfchen leeftyd: al deszelfs deelen zyn tenger,<br />

de evenredigheid der fappen tot de vaste deelen grooter,<br />

het levensbeginfel meer aandoenlyk, cn de groei<br />

fnelier : hy doorloopt zyn jongelings tyd , en wordt<br />

volwasfen, bereikt zyne grootfte kragt, en teelt zyn<br />

geflagt voort. Eindelyk maakt de ouderdom de vaten<br />

houtagtig, de vogten worden hierdoor minder gemakkelyk<br />

voortgedreeven, en derzelver evenredigheid tot<br />

de vaste deelen verminderd: de uiteinden droogen uit<br />

door gebrek aan voedfel: de levenskragt neemt af;<br />

en de plant verdort en fterft.<br />

De duur van deezen leeftyd is ook verfchillendc: de<br />

hoornen ziet men veele jaaren oud worden, eer dezelven<br />

dien afgeleefden ouderdom bereiken. Veele zaatplantcn<br />

, gelyk men jaarlyks in onze tuinen aan tic<br />

boonen, erwten en veele bloemen waarneemt, doorloopen<br />

hunnen leeftyd in weinige zomermaanden, gelyk<br />

een meenigte van infecten in het dierenryk. An-<br />

' de-


5Ö0 VERHANDELING OVER DE OVERÉÉNKOMST •<br />

deren leeven twee jaaren, en hebben in dien tyd hun.<br />

nen ouderdom bereikt. Wie ziet niet, dat deeze Ievensloop<br />

volkomen met die der dieren overeenkomt?<br />

Daar het nu beweezen is, dat'er zulk eene gelvkhe.d<br />

tusfchen het levensbeginfel , maakfel , werkingen<br />

en levensloop der dieren en planten plaats heeft<br />

is het niet te verwonderen, dat de gewasfen ook aan<br />

gelyke z,ekten als de dieren onderhevig zyn. Eene<br />

ongewoone groote bette maakt de dieren lusteloos,<br />

neêrgeflaagen en onbekwaam tot werken. De zelfde<br />

oorzaak doet de gewasfen verflappen , de bladeren<br />

neerhangen , en als lusteloos fchynen. Een dronk<br />

koud water , (daar dezelve den dorst, door de<br />

bette veroorzaakt , lescht ,) doet de dieren uit dien<br />

toefland als herleevcn: en het zelfde middel geeft ook<br />

aan de gewasfen het leven weder. Eene te<br />

groote koude vernietigt het levensbeginfel in de dkaraan<br />

blootgetelde deelen der dieren , en veroorzaakt,<br />

óf den dood, öf eene verderving van eenig deel<br />

ieder weet, welke gevolgen dikwerf de koude des witters<br />

op onze boomen en andere planten heeft; zo dat<br />

zy by de aankomende lente werkeloos blyven en bevonden<br />

worden dood te zyn, of ten minden eenige<br />

tókken verboren te hebben. Overvalt zulk eene koude<br />

een gewas, het welk reeds in blad daat, dan ziet<br />

men de bovende bladeren, als het meest blootdaande<br />

gelyk ecu door koud vuur verdorven deel, zwart worden<br />

en afvallen. . Gelyk de volbloedigheid zich in<br />

de dieren vertoont, neemt men ook de volfappigheid<br />

« de planten waar. Vandaar ziet men in het vooraar<br />

de wilde uitloopen en waterlooten : vandaar<br />

het voortbrengen van dubbele en gedrogteiykë bloemen<br />

: vandaar dat een boom , van welken de tak-<br />

ken


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN.<br />

ken afgekapt zyn, terwyl de wortel voortgaat, met<br />

dezelfde hoeveelheid fappen op te neemen , bladeren<br />

voortbrengt, welke in grootte verre boven het natuurlyke<br />

gaan. — De kanker in de boomen is gelyk aan<br />

de "kwaadaartige zweeren in het dierlyk' Hgchaam. —<br />

De galnooten en meer andere gezwellen hebben het<br />

fteeken van een infecï tot oorzaak; gelyk wy in ons<br />

eigen ligchaam van het fteeken van een mug of byë dergelyken<br />

toevloed van vogten, en daaruit ontftaand gezwel<br />

waarneemen. Algemeen verfpreide oorzaaken<br />

doen ook in het groeijend ryk Epidemifche of<br />

doorgaande ziekten ontftaan. Wat anders zyn toch de<br />

onvrugtbaare jaaren, dan eene doorgaande ziekte onder<br />

de gewasfen, welke door eene algemeen werkende<br />

te groote droogte, hette, vogtigheid of koude veroorzaakt<br />

wordt ?<br />

En gelyk eene doorgaande ziekte onder de eene foort<br />

van dieren kan heerfchen, terwyl een andere foort<br />

gezond blyft, zo ziet men ook onder de planten het<br />

koorn kwynen, terwyl de vrugtboomen eenen ryken<br />

oogst belooven. Toen in het jaar 1783 eene zwavelige<br />

damp, geduurende eene groot gedeelte van den zomer,<br />

de lugt befmette , ftierven fommigen gewasfen ; anderen<br />

foorten leeden 'er eene ziekte van; terwyl<br />

ve-elen volmaakt gezond bleeven.<br />

Maar vooral is der opmerking van een natuurbefchouwer<br />

waardig, de overeenkomst der levenswyze<br />

en gewoonten in deeze twee natuurryken.<br />

Niet alle lugtsgeftellen zyn voor ieder dier gefchikt.<br />

De Leeuw , de Tyger , de Olyfant, bewooncn de<br />

verzengde ftreeken des aardbols, en worden niet dan<br />

met moeite in gemaatigder gewesten, in het leven gehouden<br />

: en dat het met de gewasfen uit die zelfde landen<br />

eveneens geleegen is, weet ieder, die Hechts een-<br />

NATUURK, I. Deel. Oo maal


56*2 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />

maal de ftookkasfen der kruidkundigen bezigtigd heeft,<br />

en opgemerkt, in welk eene groote hette deeze planten<br />

bewaard worden. Den Kameel treft men m<br />

de brandende zandwoeftynen van Africa en Afië aan •<br />

en ook deeze voeden by uitftek den Dadelboom. .<br />

De Beer en het Rendier- bevinden zig nergens beter<br />

dan in de bevroozenc noordelyke landen; maar deeze<br />

hebben ook hunne planten, gelyk de Laplandfche en<br />

Siberifchc,-van welken veelen in andere lugtftreeken<br />

fterven: het Lepelblad groeit nergens weeliger , dan<br />

in Groenland. de Steenbok en Marmot bewoonen<br />

de Alpen; die ook weder hunne eigene planten<br />

hebben. Het Osfen- en Schaapengeflagt, fchoon<br />

overal verfpreid, verkiest nogthans, om wel te groeijen,<br />

en veel melk te geevcn in de gemaatigde landftreeken;<br />

gelyk de wyngaard , welke ook in die landen<br />

alleen bekwaam is, om fmaakelyke vrugten en goeden<br />

wyn voort te brengen. De Mensch, de Hond en<br />

weinige andere dieren, fchikken zig eenigzins naar alle<br />

gewesten; en de mensch heeft op de meesten dierplaatfen<br />

eenig foort van graangewas met zich gebragt ,<br />

en het is hem gelukt , dit aldaar te doen voortteelen.<br />

Maar het is niet alleen de warmte of koude, van het<br />

lugtsgeftel, welke de dieren en planten aandoet: men<br />

vindt bovendien in eenigen zekere verknogtheid aan<br />

hun geboorteplaats, welke hen belet elders weeh'g te<br />

grocijen cn voort te tcelen. De Aapen en veele Vogelen,<br />

welke men ons uit andere gewesten overbrengt,<br />

leeven wel, en ftaan onze koude door, maar kunnen<br />

zeer zelden of nooit zo verre gebragt worden, dat zy<br />

voortteelen, zelfs, al is de warmte met die van hun<br />

vaderland niet veel verfcheiden. Insgelyks, om een voorbeeld<br />

uit het plantenryk byte brengen, fchoon China<br />

en eenige deelen van Europa op gelyke breedte liggen,<br />

heeft


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 563<br />

heeft men nooit nog zo ver kunnen komen, om den<br />

Theeboom in Europa in die meenigte voort te teelen:<br />

hy leeft er, wel is waar, maar zeer kwynende. —-<br />

Deeze verknogtheid aan de geboorteplaats alleen is het,<br />

waarfchynlyk , welke onze Oostïndifche maatfehappy<br />

bewaart by den uitfluitenden kaneel- en fpeceryenhandel,<br />

beter dan het allernaauwst toezigt; dewyl de kaneel<br />

en fpeceryen gelukkiglyk deeze verknogtheid aan<br />

den grond van Ceilon en de Molukfche eilanden in den<br />

hoogften trap bezitten. (*)<br />

Andere dieren en gewasfen laaten zich naar vreemde<br />

gewesten overvoeren, en vermeenigvuldigen daar ten<br />

fterkftcn, al is zelfs het verfchil van lugtftreek uittermaaten<br />

groot. Welk eene meenigte van Osfen, Paarden,<br />

Schaapen en Varkens hebben die weinigen niet<br />

voortgebragt, welke men by de ontdekking van America<br />

derwaards gevoerd heeft? En hoe groot is niet<br />

ook het getal van Colfyboomen thans in America,<br />

fchoon allen voortgekomen van eenige weinige dier<br />

boompjes, welke men uit de Europifche kruidtuinen ,<br />

alwaar deeze, oorfpronkelyk Arabifche , boom, als<br />

eene<br />

(*) Men heeft evenwel tegenwoordig, voorbeelden ,<br />

van het verplanten deezer fpeceryè'n naar elders. De kruidnagelen<br />

en mufcaatnooten groejen thaus op de Franfche ei.<br />

landen in Africa en te Cayenne. Ook zegt men, dat dit<br />

met den kaneelboom op Jamaïca gelukt is. De groote moeite<br />

nogthans, welke men heeft moeten befteeden, om die levend<br />

te houden en aan te kweeken, en nog moet hefteden, be-,<br />

wyzen, hoe ongaerne deeze gewasfen zich laaten verplan»<br />

' ten. Ook zyn het, tot nog toe , de kruidnagelen alleen<br />

maar, welke daar eenigfins wel flagen, met de mufcaatnooten<br />

heeft het meer moeite in , en, tot dus verre, met<br />

minder vrugt,<br />

Oo 2,


SH VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST*<br />

eene zeldzaamheid in de ftookkasfen bewaard wierdr 1<br />

derwaards gezonden heeft ? En welk voorbeeld<br />

is fterker, dan dat der Aardappelen, welke, uit het<br />

warmfte van America geboortig, zig in Europa zo zeer<br />

vermeenigvuldigd hebben, en zo weinig door ongunftig<br />

weder aangedaan worden , dat dit voortrelTelyk<br />

gewas alleen ons genoegzaam voor alle vrees van hongersnood<br />

beveiligt?<br />

Maar ook in de zelfde lugtftreek verkiezen de dieren<br />

, naar hunnen verfchillenden aart , verfchillende<br />

plaatfen, waar zy zig onthouden en voedzel zoeken.<br />

Het wild, en vooral de vogels beminnen de bosfchen;<br />

het graseetend gedierte houdt zig in natuurlyke of door<br />

kunst gemaakte weiden op ; de graaneetende vogels ,<br />

gelyk de patryzen en duiven , beminnen de koornak!<br />

kers; de konynen de duinen, en dorre zandige plaatfen;<br />

de vleermuizen vervallen gebouwen en holen deidaken<br />

; de meeste tweeflagtige dieren, gelyk Kikvorsfchen,<br />

Padden, Slangen en Hagedisfen, houden zig op<br />

natte moerasfige plaatfen , en aan de boorden der poelen<br />

op; de Visfchen kunnen niet dan in het water leeven,<br />

en verkiezen de zee of het zoet water. — Alle<br />

deeze plaatfen hebben ook hunne byzondere planten<br />

buiten welken zy kwynen. De bosfchen geeven eene<br />

befcherming aan de gewasfen, welke vroeg in de lente<br />

bloeijen, wanneer de ongeftadigheid van het weder hen<br />

ligtelyk zou benadeelen. Ook zal men de Galanthur<br />

Nivalis , by ons Vasten avond-zotjes genaamd, de<br />

Daphne, dzHepatica, de Anemone, in het wild, meest<br />

al niet dan onder de befcherming der boomen ontmoeten.<br />

De grasweiden voeden in meenigte die<br />

foort van geele Ranonkels , welke wy boterbloemen<br />

noemen , gemeene Veldmaagdeliefjes en Paardebloemen<br />

, welken men zelden elders , dan midden onder<br />

de


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 56$<br />

He grasplanten aantreft. — De Klaproozen, Aardaakers<br />

en Centaurea Cyanus, of Koornbloemen, komen<br />

nergens, dan op koornakkers, in het wild voort.<br />

De zandige plaatfen , hoe dor ook , hebben hunne<br />

eigene planten , waarvan wy in het Duingras en de<br />

Hei zeer bekende voorbeelden hebben; welke in vette<br />

aarde verplant zynde, fterven. De Equifetum of<br />

het Heeremoes, groeit op vogtige fchraale weilanden;<br />

en hetzekerst middel, om dit, voor het vee zo fchaadelyk<br />

, gewas te verdryven , is het land wel te mesten.<br />

De welgemeste gronden hebben daarentegen<br />

ook hunne planten; want waar anders zal men ooit<br />

Brandneetels ,en Lamium, of doove Netels, zien, dan<br />

|n eene by uitffek vrugtbaare aarde ? — Op rotfen ,<br />

oude muuren en vervallen gebouwen, groeit het Huislook<br />

, verfcheiden foorten van Mefembryanthemum, en<br />

meer anderen. — De gepuinde wegen zyn de geliefde<br />

grond van de zwarte Solanum, van de Alst, en van<br />

de Plantago of Weegbreê. —— Verfcheiden foorten<br />

van Wilgenboomeu , de Waterplantago , de geele<br />

jnlandfche Iris, groeijen aan de boorden van zoet water;<br />

gelyk de Salictrnia, of Zeekoraal en het Zeegras in het<br />

ziltige zand van de zeeftranden. In het zoet<br />

water leeven de Kruikenbladeren, het Kroost , de<br />

Waterkers ; en in het z,out water de verfchillende<br />

foorten van Zee-wier.<br />

Verfcheiden diertjes leeven op de huid van grooter<br />

dieren, de Luizen en Vloojen op de huid van den<br />

mensch ; de Vloojen op veele viervoetige dieren en<br />

vogelen; de Schaapenluis in de wol dier beesten. En<br />

' zo hebben ook de groote gewasfen op hunne fchors<br />

eene meenigte van kleinere , welke daar hun voedfel<br />

zoeken. Veele foorten van Vaaren, Mosfen , en LU<br />

dienen of Schurftmosfen, komen nergens voor, dan op<br />

Oo 3 de


$66 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />

de' basten der boomen, en veelen daarvan zyn alleen<br />

aan zeker byzonder foort van boomen eigen. è<br />

Anderen dieren, gelyk Wormen, Mieren, Torren,<br />

Vliegen, aazen op de doode dierlykeligchaamen; gelyk<br />

de Paddeftoelen op doode en rottende gewasfen.<br />

De verfchillende getyden van het jaar geeven geduurige<br />

verwisfelingen van dieren. In het voorjaar ziet<br />

men den Ojevaar, de Spreeuwen, de Zwaluwen, den<br />

Nagtegaal te voorfchyn komen ; wanneer de warmte<br />

Vermeerdert, komen de Koekkoek, de Kikvorsfeheu<br />

en Padden ; met den zomer komen gantfche zweimen<br />

van Infecten ; op het einde van den zomer is<br />

de tyd van het wild, gelyk Ilaazen, Patryzen, Eenden<br />

; met den herfst worden wy door Lysters ,<br />

Vinken en Sperwers bczogt; en des winters door<br />

Kraaijen: om niet van de Visfchen te fpreeken, welke<br />

geduurig met elkander verwisfelen. Dat het met de<br />

gewasfen op gelyke wyze geleegen is , zal onnodig<br />

zyn wydloopig aan de toonen: de foorten van bloemen<br />

, die elkander, van het eerfte begin der lente,<br />

tot den winter toe , opvolgen; de eetbaare gewasfen ,<br />

welke op onze tafels naar de verfcheidene jaargetyden<br />

verfchillen , zyn by elk genoegzaam bekende voorbeelden.<br />

En dat eenige gewasfen den winter tot<br />

hunnen groei en voortteeling verkiezen, bewyzen de<br />

Mosfen en Schurftmosfen , welken dan in hunne<br />

grootlle fchoonhcid zyn , en met den aankomenden<br />

zomer verdorren.<br />

De Mensch , de Olyfant, de Herten , de Antilopen<br />

onder de zogende dieren; de Ganzen, Musfchen<br />

en Vinken onder de vogels ; de Haring onder de<br />

visfchen ; de Mieren en Byën onder de gekorvene<br />

dieren, zal men in den natuurffaat zelden alleen aantreffen<br />

J maar altoos met elkander als in eene maatfehap-


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 5%<br />

py verzameld: de roofdieren daarentegen zoeken elk<br />

op zich zeiven hun aas. Ook deeze twee eigenfehappen<br />

onderfcheiden de gewasfen. De Eiken, Ipen en audere<br />

boomen, moeten, om groot en fterk te worden,<br />

en recht op te groeijen, verre genoeg van malkander<br />

ftaan , en , zo er jongen tusfchen beiden opkomen ,<br />

moet men die wegneemen ; terwyl de Sparreboomen<br />

nooit beter en rechter groeijen, dan wanneer zy digt<br />

by eikanderen gezaaid zyn. De Distelgewasfen<br />

vindt men weinig anders, dan met enkele ftruiken<br />

hier en daar verfpreid ; terwyl de Grasplanten , het<br />

Lepelblad, het Muur, gewoonlyk digt op malkander<br />

opfchieten, en dus het weeligst groeijen.<br />

De dieren zyn, tot hunne beveiliging, verkryging<br />

van hun aas , en vasthouding in het gaan en klouteren<br />

, met verfcheidene wapenen voorzien , gelyk<br />

tanden, nagels, hoornen, angels , en fommigen met<br />

vergif. Dus hebben de gewasfen ook doornen en<br />

fteekels , 'om zich tegen de dieren te verdeedigen ;<br />

ranken, om naar de hoogte te klimmen, en zich vast<br />

te hegten ; cn vergif, om af te fchrikken. De vergiftige<br />

en verfcheurende dieren jaagen natuurlyk het<br />

andere vee een fchrik aan ; en de wyze Schepper<br />

heeft hunnen aart , als op hun üiterlyk gelaat gefchreeven.<br />

Maar niet minder onderfcheiden zich de<br />

vergiftige gewasfen , door zeker uiterlyke, het welk<br />

hun, in vergelyking met anderen , verdagtig maakt,<br />

en het welk de dieren zeer wel weeten te onderfcheiden.<br />

Moet niet natuurlyk het zwart uitzigt van de<br />

. Acmituvi of Munnikskap, van het Vingerhoedskruid,<br />

van de Batura of Liefdensappel, van het Bilzenkruid,<br />

van' de Solarium en diergelyken dezelven verdagtig<br />

maaken, en de verdoovende reuk, welke zy hebben,<br />

tik dier affchrikken? En gelyk het verfchilleud<br />

O o 4 land-


$6? VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />

land- en lugtsgeflel de dieren meer of minder moedig<br />

en wreed maakt; zo dat, by voorbeeld, een Leeuw<br />

digt aan de Caap de goede hoop, of de Barbaryfche<br />

kust, minder moedig is, dan in het midden en heetflc<br />

van Africa; en een Ratelflang, hier te land overgebragt<br />

zynde , byna niet , dan na lang gefard te<br />

zyn , aanvalt; zo verzagten de verfchillende grond<br />

en lugt ook den vergiftigen aart der gewasfen, dermaten<br />

, dat de ConiumMetadatum of dolle kervel, en de<br />

Aconitum of munnikskap in ons wateragtig land byna<br />

onfchaadelyk zyn , wanneer men deeze planten met<br />

die in hooger en warmer geleegene landen vergelykt.<br />

Een dier kan niet altoos voortwerken, maar geraakt,<br />

vermoeid zynde , in flaap. Het grootst gedeelte befieedt<br />

daartoe den nagt : de roofdieren flaapen over<br />

dag, en gaan by nagt op hun voedfel uit. Eenige<br />

dieren , voornaamelyk de tweellagtigen , gelyk Kikvorsfehen,<br />

Slangen , Hagedisfen, brengen den gantfchen<br />

winter in een verdoovenden llaap door, en ontwaaken<br />

met de lente. Het zelfde wordt in het plautenryk<br />

waargenomen : de meesten fluiten met den<br />

avond hunne bloemen; de gepénde of gevinde bladeren<br />

vouwen zich des avonds toe; anderen vouwen zich<br />

zodanig, dat de bloem er door bedekt wordt; en hierdoor<br />

komt het, dat de gedaante van de planten des<br />

nagts zo veranderd wordt, dat de meest bekenden , dan<br />

bezien, onkenbaar zyn. Weinigen zyn er, welke by<br />

nagt bloeijen : de Oenothera opent des avonds zyne<br />

bloemen , welke met den morgen verwelken: de Cerem<br />

ofCaÜus Grandiflorus bloeit van des middernagts<br />

tofs morgens ten drie uuren , en fluit zich dan weder.<br />

De boomen , welken met den winter hun blad verhezen<br />

, en als dood fchynen , en de bolgewasfèn ,<br />

welker leven flegts in den wortel overblyft, ftaan<br />

met


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 569<br />

Met die dieren gelyk, welke des winters in een ftaat<br />

van verdoving lieven.<br />

Het is eene eigenfchap, welke de dieren bezitten,<br />

dat eenigen zich door den mensch volkomen laaten temmen;<br />

anderen gedeeltelyk, eenigen weinigen in het<br />

geheel niet: en waarlyk opmerkenswaardig is de overeenkomst<br />

der planten , met opzigt tot deeze eigenfchap.<br />

—— De Hond, het Paard, de Osfen, Schaapen<br />

en Geiten, ja zelfs eenige Vogelen, zyn zo tam<br />

gemaakt, dat zy by den mensch woonen, hem ten<br />

dienfte ftaan, eenige kunften en gewoonten aanneemen,<br />

en daartegen hunne natuurlyke wilde gewoonten<br />

afleggen; en die zo zeer van hunnen natuurftaat<br />

ontwend zyn, dat zy, van 'smenfeben befcherming<br />

beroofd, gevaar zouden loopen van om te komen;<br />

dewyl hun aart door het temmen verzagt is, en zy<br />

daardoor buiten ftaat geraakt zyn, om de ongemakken<br />

van het wilde leeven te verduuren. Onze vrugtboomen<br />

en tuiugewasfen zyn, onder de planten, voorbeelden<br />

van eene foortgelyke temming. De Peereboom<br />

is in den natuurftaat geheel bedekt met lange doornen,<br />

en brengt kleine, drooge en wrange vrugten voort:<br />

tam gemaakt, veranderen de doornen in takken, en de<br />

vrugten worden groot, fappig en zoet. Geen van de<br />

anderen vrugtboomen is 'er, welke in den natuurftaat<br />

die fmaakelyke vrugten geeft; allen zyn zy droog,zuur<br />

en fcherp. Van huune natuurlyke gedaante afwykende,<br />

doet de mensch hen in den tammen ftaat allerlei<br />

vreemde gedaanten en gewoonten aanncemen ; den<br />

eenen op eenen ftam, den anderen als eene pyramide,<br />

en anderen wederom als lei-boomen opgroeijen : ja<br />

verandert zelfs, door ontydigc warmte, hunnen bloei- en<br />

vrugt-tyd in zyne broeibakken en kasfen. By<br />

zeer tamme dieren verandert de gedaante zo zeer, dat<br />

Oo 5 mea


5/0 VERHANDELING OVER BE OVEREENKOMST<br />

men onzeker wordt, welke de natuurlyke zy. De<br />

Honden ontmoet men van alle foorten van kleuren<br />

van allerlei grootte en gedaante; zo dat men onder de<br />

natuurkundigen het niet eens is, of hy (het geen het<br />

waarfchynlykst is) enkel een verbasterde wolf 0f<br />

een eigen foort van dier zy. Hoe dit ook zyn moge<br />

men moet bekennen, dat alle Honden, van den grootften<br />

bulhond af, tot het Spaansch fchoothondje &<br />

toe<br />

tot ééne foort behooren, en verbasteringen zyn van<br />

den zelfden oorfpronkelyken ftam; en dat alle deeze<br />

verbasteringen door het temmen en de verfchillende<br />

togtftreek zyn voortgebragt. En heeft men onder de<br />

Planten niet de zelfde voorbeelden, in de ontelbaare<br />

foorten van Peeren, Appelen, Wyngaarden, Erwten,<br />

Boonen, welke, hoe zeer verfcheiden, zekerlyk ieder<br />

op zich zeiven van de zelfde oorfpronkelyke gewasfen<br />

verbasterd zyn? Men vindt zelfs dieren, van<br />

welken de oorfpronkelyke foort verlooren is, en die<br />

alleen in een getemden ftaat overgebleeven zyn. Zulk<br />

een is de Kameel, aan welke geen eenigzins gelykend<br />

dier in het wild aangetroffen wordt. En het zelfde is<br />

allerwaarfchynlykst het geval ook van de Graan- of<br />

Kocrngewasfen, welken even min in den natuurftaat<br />

gevonden worden. Sommige dieren laaten zich gedeeltelyk<br />

temmen; maar houden altoos iets van hunnen<br />

wilden aart over. Onze Katten , hoe zeer onder de<br />

tamme dieren gereekend, zullen nooit «ie gehoorzaamheid<br />

van een Hond aanneemcn: zy zyn ook niet onderworpen<br />

aan die verbastering van gedaante; de klemvan<br />

hun vel alleen verandert, maar de gedaante blyft<br />

tusfchen de tamfte huiskat en de wilde volkomen gelyk:<br />

zy behouden ook eenigen van hunne wilde gewoonten<br />

; want, daar een hond zich des avonds met den<br />

mensch te gelyk tot flaapen begeeft, zal de kat, aan<br />

zyne


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 571<br />

zyne oorfpronkelyke leevenswyze getrouw, het huis<br />

zoeken te ontkomen', en rond zwerven. Onder de gewasfen<br />

kan ons de Roozeboom tot een voorbeeld van<br />

zulk eene gedeeltelyke tamheid verMrekken. Deszelfs<br />

bloemen worden wel dubbel en van geuriger reuk;<br />

maar voor het overige behoudt hy zyne gedaante; hy<br />

verliest, gelyk de Peereboom , zyne doornen niet; en<br />

hoe zeer als een Mamboom of als een hegje opgeleid,<br />

zoekt hy altoos tot zyne natuurlyke wyze van groeijen,<br />

als digte ftruikon, weder te keeren; en fchiet ten dien<br />

einde geduurig nieuwe Mammen uit den wortel, en<br />

verwart zyne takken onder malkander. Wederom<br />

andere dieren blyven in hunnen gevangen<br />

Maat enkel leeven , maar zyn by geene mogelykheid<br />

te temmen. De Vos kan men aan eene ketting bewaaren,<br />

maar hy laat geene van zyne wilde gewoonten na,<br />

betoont geene gehoorzaamheid, en zal, zodra hy losgelaaten<br />

wordt, ontvlugten. Op gelyke wyze kan men<br />

fommige gedoomde gewasfen en distels in de tuinen<br />

planten, zonder dat noch de bloem, noch de vrugr,<br />

noch het blad fchooner of tengerer worden,- noch de<br />

doornen of Meekels verdwynen. Eenige weinige<br />

dieren zyn 'er, welke in den wilden Maat leeven moeten,<br />

en die gevangen zynde, Merven. De Ratelflang<br />

gebruikt, wanneer hy gevangen is, volMrekt geen voedfel,<br />

en kwynt, tot dat hy Merft. De plant, naar den<br />

grootMen Natuurkenner van onze eeuw, Linnaa Boredis<br />

, genoemd ; welke in de bosfchen van het noordelyk<br />

Europa vrolyk groeit , heeft de zelfde eigenfchap,<br />

en Merft onfeilbaar, zodra dezelve in een tuin<br />

wordt overgebragt.<br />

Eindelyk toont het fcheikundig onderzoek , dat<br />

deeze twee natuurryken zeer na met elkander overeenkomen.<br />

Dc Scheikundigen meenden weleer een<br />

groot


57* VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST"<br />

groot onderfcheid , tusfchen de voortbrengen vart<br />

het een en ander te bemerken; maar de nieuwe ontdekkingen<br />

in deeze wetenfchap hebben ons tegenwoordig<br />

volkomen overtuigd, dat de dieren en planten<br />

niet alleen de eerfte grondbeginfelen , maar ook<br />

de naaste beftanddeelen met malkander gemeen hebben.<br />

Door overhaaling bekomt men van de<br />

meeste dierlyke deelen water, vlug loogzout, olie<br />

ontvlambaare lugt: 'er blyft koolftof, kalkaarde, een<br />

weinig magnefia, phosphoruszuur en zeer weinig<br />

vast loogzout over. De gewasfen met kruisdraagen-<br />

*le bloemen, of de Tetradynamia van LINN^US, de<br />

meeste'zaaden , en de taaije ftof, welke men in het<br />

meel en meer andere groeijende ligchaamen aantreft<br />

geeven de zelfde voortbrengfejs De meeste ge-'<br />

wasfen geeven by de overhaaling water, zuur, olie<br />

ontvlambaare lugt: de Melk, en eenige infecïen, g e!<br />

lyk de Mieren en Byën, doen hetzelfde. De Oliën<br />

der gewasfen en het vet der dieren verfchillen in gee-<br />

Jien deele; en door herhaalde overhaalingen verandert<br />

men het vet der dieren in fyne 01ie,gelyk de dierlyke<br />

Olie van DIPPEL bewyst De gewasfen geeven zo<br />

wel het phosphorzuur en het zuur van Berlynsch<br />

blaauw, als de dierlyke ligchaamen. Het melk,<br />

en melkzuiker-zuur kan tot azynzuurgemaakt worden;<br />

en het mierenzuur is volkomen azynzuur , gejyk<br />

HERMBSTADT met vecle proeven beweezen heeft. .<br />

De dierlyke fappen geeven zowel, als die der gewasfen,<br />

met falpeterzuur behandeld zynde, zuikerzuur en azynzuur.,<br />

Wy hebben zelfs van de Tartaren geleend,<br />

melk te laaten gesten tot een foort van wyn, met dezelfde<br />

eigenfehappen voorzien, als de wyn, uit druiven,<br />

of het bier, dat is de wyn, uit koorn gemaakt.<br />

Het is dan duidelyk dat deeze twee ryken der Natuur<br />

eene


TU<strong>SS</strong>CHEN DIÉÉEfl EN t>LANTEft. 57*<br />

eene zeer groote 'overeenkomst hebben, en het zoude<br />

overtollig zyn, dit met meer bewyzen te ftaaven. Ik<br />

soude mogelyk meer treffende voorbeelden hebben<br />

kunnen bybrengen , indien ik het niet dienftiger gevonden<br />

had, daartoe, zo veel mogelyk, de by ons meest<br />

bekende dieren en gewasfen te verkiezen. Ik ga<br />

dus over om te onderzoeken , waarin het verfchil<br />

tusfchen deeze beiden beftaat : en het zyn waarlyk<br />

maar zeer weinige eigenfehappen, welken dit verfchil<br />

uitmaaken.<br />

De voornaamfte, zo niet eenige,is,dat de gewasfen<br />

geene zenuwen hebben, met welke elk dier begaafd is.<br />

Zonder zenuwen gefchiedt geen gevoel met bewustheid,<br />

noch geene willekeurige beweeging. De ontleeding der<br />

gewasfen vertoont geene zenuwen, noch worden de<br />

verfchynfels, welke het aaaweezen der zenuwen vergezellen<br />

, daarin waargenomen. Elk dier door werktuiglyke<br />

ofbytende fcherptenspynlykaangedaan,toont,<br />

door ongeregelde ftuipagtige beweegingen , dat het<br />

voor de fmert gevoelig is; terwyl de planten nimmer<br />

eenig teken van deeze ftuipagtige beweeging , noch<br />

gevoel geeven. Alle beweeging , welke men door<br />

prikkeling in dezelven voortbrengt , is zich zeiven<br />

altoos gelyk, en regelmaatig, zo dat men uit dezelve<br />

niet verder dan tot de aanweezenheid van het leevensbeginfel<br />

mag befluiten. Dus laat het kruidje roer<br />

me niet, op wat wyze en door welke middelen geprikkeld,<br />

met één en de zelfde beweeging de bladeren<br />

neèrvallen , zonder eenige onregelmaatigheid; cn de<br />

Drofera of zonnedaauw, het zy door eene vlieg, of<br />

eene naald , of een veertje geprikkeld , kromt zyne<br />

bladeren eenvoudig om en trekt die toe: even gelyk<br />

het hart van een dier, terftond na den dood uit het<br />

hg-


574 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />

ligchaam genomen, en,dus enkel nog maar het lec»<br />

vensbeginfel bezittende, en het gevoel door middel der<br />

zenuwen misfende , maar éene beweeging , namelyk<br />

die der famentrekking, en wel zonder onregelmaatigheid,<br />

verrigt.<br />

Het is immers beweezen, dat men in het dierlyk<br />

ligchaam, twee foorten van gevoeligheid moet onderfcheiden:<br />

de eene gefchiedt door middel der zenuwen,<br />

of is dat gevoel, van het welk de dieren bewustheid<br />

hebben door de in- en uitwendige zintuigen: de andere<br />

is,die gevoeligheid, welke de met het levensbeginfel<br />

begaafde overige deelen van het ligchaam hebben, en<br />

van welke zy niet bewust zyn. Dus heeft de mensch<br />

(om van ons eigen ligchaam een voorbeeld te neemen}<br />

door middel van het eerfte gevoel, bewustheid van de<br />

dingen , die buiten hem zyn; gelyk van het licht, de<br />

klank , hard- of weekheid der ligchaamen , en ook<br />

inwendig van pyn, honger, dorst en andere aandoeningen<br />

: terwyl het laatfte gevoel aangedaan wordt,<br />

zonder dat hy het merkt: zo loopt het bloed in ons<br />

ligchaam om , zonder dat wy 'er bewustheid van<br />

hebben, of het gevoelen; fchoon deeze omloop, indien<br />

niet het bloed het hart en de bloedvaten zeer fterk<br />

prikkelde, volmaakt onmooglyk zou zyn. Dit<br />

laatfte gevoel alleen hebben de gewasfen.<br />

En, daar de willekeurige beweegingen zonder zenuwen<br />

niet gefchieden , is alle willekeurige beweeging<br />

van het groeijend ryk uitgeflooten. Men kan hiertegen<br />

niet inbrengen , dat 'er dieren zyn , gelyk<br />

fommige Schelpvisfchen en Polypen, welke door aan<br />

rotfen , fteenen of andere ligchaamen gegroeid te<br />

zyn, zich even min beweegen kunnen. Dit is alleen<br />

waar van eene beweeging van hun geheel ligchaam<br />

naar


TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN.' 57$<br />

naar eene andere plaats ; maar tot verkryging van<br />

hun aas , is 'er geene van deezen, welke zyne armen<br />

niet heeft, en die naar willekeur uitftrekt en beweegt.<br />

Eene tweede onderfcheidende eigenfehap fchynt te<br />

zyn , dat de dieren allen een foort van fpysbuis<br />

hebben , waarin hun voedfel eenigzins verteerd<br />

wordt, en uit welke de daar in geopende opzuigende<br />

vaatjes hetzelve opneemen, en in het bloed of<br />

de vogten brengen : terwyl de wortelvezels der gewasfen<br />

, welke met de opflurpende vaten overeenkomen,<br />

dit voedfel, zonder eenige voorafgaande bereiding<br />

of verteering, terflond uit den grond, of de ftof,<br />

waarin zy gehegt zyn, opzuigen, en in de vaten der<br />

plant brengen. Men mag derhalven niet geheel te<br />

onregt de aarde , de maag van de gewasfen , en de<br />

gewasfen omgekeerde dieren noemen.<br />

Mogelyk kan men uit het verfchil in de ademhaaling<br />

ook deeze twee foorten van fchepfelen onderfcheiden.<br />

Het is waar, dat men van de laagfte foorten van<br />

dieren, gelyk de wurmen en polypen, minder weet,<br />

waarin de adcmhaaling beftaat,en of ook hun de lucht<br />

zo noodzaaklyk zy. Ondertusfchen hebben de planten<br />

dit eigen , dat zy zuivere lucht uitgeeven: en fchoon<br />

het mooglyk is, dat zy uit de lucht voedfel trekken ,<br />

is het echter tot nog toe niet uitgewezen, of dit zo<br />

zeer als eene in- en uitademing aan te merken zy; dan<br />

of de zuivere lucht, welke zy in het zonnelicht loslaaten,<br />

zynen oorfprong hebbe van het water , het<br />

welk in zyne twee grondbeginfelen verdeeld wordt;<br />

waar van de grondftof van de ontvlambaarc lucht, tot<br />

het mengfel der fappen vereischt, en terug gehouden<br />

wordt, te gelyk met een gedeelte van die der zuivere<br />

lucht;


576" VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST, EN27<br />

lucht; terwyl het overfchot van de laatfte, zich met<br />

het licht vereenigende, de zuivere lucht daarflelt.<br />

Zie daar , waartoe zich het onderfcheid tusfchen<br />

dieren en planten bepaalt. Groot is zeker de overeenkomst;<br />

en liet kan, na dit alles, niemand bevreemden<br />

, dat men zich ook hieruit geregtigd reekende,<br />

om eene onmerkbaare opklimming onder de gefcha!<br />

pene wezens, of eenen fcala univerfi aan te neemen.<br />

Let men aan den anderen kant op het onderfcheid, zo<br />

vindt men, wel is waar,dat dit zeer gering fchynt.en<br />

byna enkel in het bezitten cn misfen der zenuwen<br />

beflaat. Maar by nader overweeging is dit onderfcheid<br />

, ook tusfchen het allergeringfte gevoel, en<br />

eene geheele gevoelloosheid, zo oneindig groot' dat<br />

het my voorkomt, dat men, uit dit oogpunt alleen,<br />

zonder de veele andere daar tegen flrydende redenen<br />

m aanmerking te neemen, genoodzaakt is, de onderftelling<br />

van eene opklimming der wezens , als ongegrond,<br />

te verwerpen.<br />

Ikbefluit dan, dat de overeenkomst tusfchen deeze<br />

twee ryken der natuur een gevolg is, gedeeltelyk<br />

van het overeenkomftig maakfel, maar voornaamelyk<br />

van het aan beiden gemeen, aan de zelfde wetten onderworpen,<br />

en op de zelfde wyze werkend levensbeginfel:<br />

dat dus de overeenkomst zo wel, als het verfchil<br />

tusfchen deeze twee, op het eerfte aanzien zo<br />

zeer verfcheidene voortbrengfelen der natuur,van zeer<br />

eenvoudige en weinige oorzaaken afhangen; en datwy<br />

deeze eenvoudigheid der natuur hierin navolgende'<br />

als eene volkomen onderfcheidende bepaaling vryelyk<br />

mogen (lellen: dat de gewasfen groeijen en kelen; doch<br />

dat de dieren groeijen, leeven en gevoel hebben.


III.<br />

N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A 2 Y N,<br />

H I S T O R I E K U N D E ,<br />

HISTORIEK. 2. DeeU Pp


O V E R HET<br />

S79<br />

HERLEEVEN DER BESCHAAFDE<br />

LETTEREN IN ITALIË;<br />

WAARTOE ZEER VEEL HEBBEN TOECEBRAGT<br />

DRIE INBOORLINGEN VAN ETRURIE ,<br />

DANTES ALIGHERIUS, FRANCISCUS<br />

PETRARCHA EN JOANNES<br />

BOCCACIUS.<br />

EERSTE REDENVOERING.<br />

Italië, wel eer de gulle gastvricndin, de vruchtbaare<br />

voedfter , de trouwhartige aankweekster en manmoedige<br />

befchermfter der befchaafde letteren, kunsten en<br />

wetenfchappen; Italië, op welkers bekoorlyken grond<br />

de goede fmaak , zwier , bevalligheid, geleerdheid,<br />

het vernuft en de wysheid van het oude Griekenland<br />

ftaatig en blymoedig te voorfchyn traden , en bykans<br />

het toppunt van menfchelyke volmaaktheid bereikten j<br />

Italië, weieerde koninginneder waereld, die, het moedig<br />

hoofd opheffende, al wat haar omringde, verwonnen<br />

en verflagen zag; Italië, tot den hoogften trap van<br />

magt, pracht en heerlykheid verheeven, vond de beginzelen<br />

van verderf in zich zelve. Moede en verzadigd<br />

door het geduurig zegepraalen over uitheemfche<br />

volken, voelde zy de fakkel van twist, tweedragt en<br />

Pp a bur-


$t° O V B R H E T H E R L E E V E N D E R<br />

burgerlyken oorlog in haaren boezem ontbranden. Haar<br />

eige zoonen, haare voedfterlingen , wierden haare<br />

geduchte vyanden, ej verderfelyker onderdrukkers<br />

dan Pyrrhus of Hannibal.<br />

Door toedoen van deeze laatdunkende gedrochten<br />

van wien elk zich een Koningryk aanmatigde, verloor'<br />

tahe aare vryheid,en, met haarevryheid!haarenÏ<br />

ter haar welvaart en gezag. De minzaame Bevalligheden<br />

bedekten haar droevig aangezicht meteen fluiier<br />

en trokken af; Apollo en de negen Zanggodinnen verheten<br />

de ftad, op zeven bergen gebouwd , en fchuuwden<br />

de oevers van den Tiber, met traanen van weduwen<br />

en weezen befproeid , en met het dierbaar bloed<br />

van burgeren befpat. De kunstenaars verdweenen,<br />

en de Wysgeeren verwarden zich welhaast onder elkanderen.<br />

Italië ging echter niet plotfelyk te grond; daar was<br />

tyd nodig, om dat ontzaggelyk gevaarte van menfchelyk<br />

vernuft en hovaardy te Hechten.<br />

Onder de regeering van AUGUSTUS bloeiden groote<br />

Dichters , en de Gefchiedenis zag haare tafereelcn<br />

nog in een zuiveren ftyl en met waare welfprekendheid<br />

te boek gefield. Dan alle deeze Schryvers waren<br />

de nieuwe leerlingen niet zo zeer van sciwo<br />

en LAEUUS, als van de nog onlangs in fmaak en geleerdheid<br />

uitmuntende vernuften, van NEPOS, SALLUS-<br />

TIUS,CRA<strong>SS</strong>US,HORTENSIUS, SERVIUS SULPICIVS<br />

BRUTUS , CICERO en CAESAR zelve. Hunne ooren<br />

weergalmden nog door de Keflyke ftem en verhevene<br />

klanken van deeze voortreffelyke Redenaars , en z V<br />

verlustigden cn oeffenden zich nog dagelyks in de<br />

pnfterfelyke werken van deeze hunne bekwaame voorgangers.<br />

Maar toen de vryheid door het heerschzug-<br />

tig


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 581<br />

tig gedrag van roekelooze en bloedgierige Keizers allengskens<br />

meer en meer verdween , wierd de welfprekendheid<br />

cynsbaar, en het laag beroep van hongerige<br />

fcholieren. De Dichtkunst, gebooren om de<br />

wyze leermeesteresfe van menschlievendheid, en de<br />

fchelle bazuine der vryheid te zyn , kwam in de hanr<br />

den van bloodaarts en goddelooze huurlingen, die den<br />

lof en vergoding zongen van affchuwelyke dwingelanden<br />

en het menschdom verdelgende monfters. Een<br />

donkere nevel van woestheid en diepe onkunde verfpreidde<br />

zich wel ras over den zegenryken grond van<br />

het beminnelyk Italië.<br />

Domheid , traagheid, afgodery en wreedheid, vestigden<br />

haaren zetel in de trotfche Paleizen, en op de<br />

aangenaame landsdouwen van het weleer zo roernryk<br />

Rome. Zo wy niet de wyze beftiering van het God-<br />

Jyk welbehagen reeds te vooren onderftelden , zou<br />

men ligtelyk, by het doorbladeren van de rolle der<br />

gefchiedenis, kunnen vermoeden, dat door eene eeuwigduurende<br />

aaneenfchakeling van aan elkander verbondene<br />

oorzaaken, waaraan, volgens den fchryftrant<br />

van HOMERUS, en menfchen en goden onderworpen<br />

zyn, de natuurlyke niet alleen, maar ook de zedelyke<br />

waereld beftierd werd. Toen de lust en yver van het<br />

Romeinfche volk door een reeks van elkander opvolgendedwingelanden<br />

was uitgebluscht, de krygstucht dooiden<br />

hoogmoed of {lapheid der Vorften was verlooren<br />

geraakt, en de fchoonfle wingewesten aan roof en<br />

plondering waren bloot gefield , klonk wel ras het<br />

verval en de verbastering van de doorluchtige inwooners<br />

van het flrydbaar Latium, vreemde Natiën in de<br />

ooren. Geheele zwermen van Noordfche volken,<br />

van Longobarden, Gothen, Wandaalen, Hunnen en<br />

Pp 3 Sclaven


5^4 OVER HE T HERLEEVEN DER.<br />

Sclaven , vielen op liet kvvynend ligchaam van Italië<br />

aan , overrompelden en verbryzelden binnen korten<br />

tyd dat magtig ftaatsgebouw, het werk der ecuwen<br />

door de groottic vernuften , welke mogelyk ooit de<br />

aarde betreeden hebben, gevestigd. De buit, welken<br />

die barbaarfcke Natiën behaalden, was aanzienlyk, en<br />

al te aanlokkelyk voor roofzieke vreemdelingen. Moedig<br />

op hun geluk, door onbekende voordcelen aangeprikkeld<br />

, en door de gezeegende luchtftreek van het<br />

weelig land bekoord , verkoozen zy zich zelve haardfteden<br />

en altaaren in dat aanminnig oord. De Christelyke<br />

Godsdienst, ondertusfehen , was op eene zachte"<br />

en nederige wyze in de gemoederen der menfehen Gedrongen<br />

, in flilte en duisternis opgegroeid, had nieuwe<br />

krachten gekreegen door tegenftand , en in den<br />

jaare 3S1 reeds die hoogte bereikt, dat zv de overwinnende<br />

banieren van het kruis plantte op de puinhoopen<br />

van het Capitool. Deeze godsdienst is , op<br />

dat ik my eenigzins bediene van de woorden van<br />

GIBBON , by de befchaafdfte volken van Europa aangenomen,<br />

door deszelfs yverige beleidcrs wyd en zyd<br />

verfpreid in de afgeleegen oorden van Afia cn Africa<br />

en thans vastelyk bevestigd van Canada tot Chili, 'irl<br />

een waereld by de Ouden onbekend. Maar hoeveel<br />

heeft die godsdienst niet al vroeg van zyne oorfpronkkelyke<br />

zuiverheid verlooren! De vreedzaame leer van<br />

den zagtzinnigfi-en Meester wierd door hardnekkige<br />

onkunde en onmedogend bygeloof verbasterd. De<br />

menschlyke gebreken en ondeugden, teaen welke zy<br />

voornaauilyk was ingericht, heerschten onder de<br />

fchoon fchynende dekmantel van rechtzinnigheid in<br />

de godsdienstige byeenkomften, alwaar geestelyke<br />

hoogmoed, welke zich de voorzittingen in de verga-<br />

de-


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITAME. 5*3<br />

deringen en het willekeurig gezag over de zwakke<br />

huisgenooten des geloofs aanmatigde , doorgaans de<br />

hoofdrol fpeelde , en onbezonnen , ja met het gezond<br />

verftand en den goeden fmaak geheel en al (trydende,<br />

leerftellingen en inzettingen aankondigde en bevestigde.<br />

Het fcheen dat het wentelend geluk hier meer<br />

dan ooit zyn grillig en onweerftaanbaar vermogen<br />

wilde toonen. Italië moest van gelaat veranderen eii<br />

een geheel andere gedaante aanneemen. Italië wierd<br />

het geliefd verblyf van laatdunkende en dweepzieke<br />

Geestelyken, welke, fchoon met een nederig gewaad<br />

en droevig aangezicht, echter niet nalieten zich van<br />

de grootfte voordeden der maatfchappy en van de<br />

bekoorlyklte plaatfen meester te maaken. Ten bewyze<br />

hiervan (trekt onder anderen het bebolwerkt kasteel te<br />

Mifene met deszelfs fchaduwryke laanen, weelderige<br />

prieelen, fierlyke tuinen, warme baden en vischryke<br />

vyvcrs , weleer door den vermogenden en geleerden<br />

LUCULLUS gebouwd , aangelegd en bewoond , het<br />

welk de fombere en heilige fchuilplaats van den vastende<br />

en biddende SEVERINUS wierd ; terwyl de<br />

Tusculaanfche Landhoeve van CICERO , de SabynfcheValleie<br />

van HORATIUS , en de Mantuaanfche dreeven<br />

van VIRGILIUS , de onreine legerfteden van domme<br />

en bygeloovige Monniken waren geworden.<br />

Maar hoe akelig en verveelend dit tooneel van Italië<br />

ons ook moge toefchynen , het zal in het vervolg<br />

dienen , om de klagten tegen de willekeurige handelingen<br />

van het alles dwingend noodlot te verzachten,<br />

wanneer wy het licht-wederom uit de duisternis zien<br />

te voorfchyn komen.<br />

Byzautium, aan de uiterfte grenzen van Europa, aan<br />

den Thracifchen Bosphorus geleegen, was in het jaar<br />

Pp 4 3*9>


S 8<br />

4 OVÉR HIT HERLEEVEN DER<br />

§*P, door CONSTANT tot de Hoofdflad de* Rvka<br />

Zr e<br />

D'e e<br />

; l * * * * voorrechtte!<br />

yerWyf e n d e v e r d r c e v e n e l e e r d,<br />

ach aldaar, peer dan zevenhonderd Jaaren *«<br />

wetmg of bykans geene hoop, van het oo d \ mZl<br />

weder te znllen opbeuren.<br />

*<strong>T£2r</strong>!<br />

Dan van welke tegenTy<br />

<strong>geringe</strong><br />

grond vordfn 7 * ^ ku<br />

»" e<br />

"gekend of doorgrond<br />

worden , hangt niet zyn eigen lot dat van<br />

Steeden, Koningryken en geheele Volken, If- '<br />

rin^Tn ale<br />

" dC T u r k e n b e z i<br />

'<br />

. <strong>SS</strong><br />

v n d e<br />

^ om het germg<br />

overfchot van het Rotneinfche gebied in >,<br />

e l e e<br />

7^.1 S d , zoo lange onder de asfche<br />

fct^rT °<br />

b<br />

T l r k e n m 0 e t e<br />

m t e d 0 e n herleeVe<br />

"' De<br />

» a a<br />

« 1<br />

«*ï<br />

^i«g geeven, dat de<br />

befchaafde letteren wederom in haar voorigeq luister<br />

worden herlteld. Conlhntinopole was, zedLd eeÏÏ<br />

jaaren door jammerlyke verdeeldheden , welke tut<br />

<strong>SS</strong>??; '<br />

g 0 d s d i e<br />

« S t<br />

^ - . -tel en deLatynfche<br />

kerke, met meer dan geestelyken haat waren<br />

voortgezet een affchuwelyk toneel geworden van<br />

m 0<br />

2/ ? r d<br />

U n d e r i n g e l l<br />

J<br />

'/ ^' - Conltantino<br />

pole was door de onzinnige kruisvaders, die uit de„<br />

boezem van Italië vloogen, ingenomen, door<br />

Gneken wederom hernomen, en zo lang door ver!<br />

derfcJyke oneenigheden van verbasterde Christenen<br />

gefolterd, dat de Turken zich van deeze fchand - e<br />

Partyfc appen met zodaanig een gevolg bed enden<br />

dat Mahometh de tweede in het jaar ! 4 s s<br />

roemde Had en luisteryken grond der Cliristelyke Kerke<br />

bemagngde, e n tot den zetel van het Turkfche<br />

ryk


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 585<br />

ryk (telde. Geduurende deeze onweersbuien , welke<br />

onophoudelyk op de (leden en landen in het Oosten<br />

ïiedervielen, en overal armoede , ellende en verwoesting<br />

te weeg bragten , hadden veele geleerde mannen<br />

reeds van tyd tot tyd dat woelziek en onftuimig oord<br />

yerlaaten ; dan de Turken eindelyk aldaar alles aan<br />

hun gezag hebbende onderworpen, toogen de overige<br />

kundige lieden ook eenpaarig naar die gewesten, alwaar<br />

de Griekfche Bevalligheden en Zanggodinnen<br />

weleer zulk een heusch onthaal genooten hadden.<br />

Verwondering en verbaasdheid vervullen onze zielen,<br />

wanneer wy de gedenkboeken openflaan, waarin die<br />

geduchte omwentelingen befchreeven zyn. Italië ,<br />

fchoon zo lang de prooi van drieste onkunde cn grillige<br />

dweepzucht, moest aan alle volken van den aardbodem<br />

aankondigen , dat zy alleen de minzaame<br />

gastvriendin en bekwaame voedster was van alles,<br />

wat waare geleerdheid , bevalligheid en wysheid betrof.<br />

De byzondere wegen der Godlyke Voorzienigheid<br />

zyn voor kortziende (tervelingen niet te kennen.<br />

Maar wy, op eene menschlyke wyze redenkavelende,<br />

en de gefchiedenisfen en lotgevallen der menfchen<br />

naar ons best inzien moetende beoordeelen , zyn genoodzaakt<br />

te erkennen, dat, wanneer de verdrccven*<br />

geleerdheid en de overal in 't duister omzwervende<br />

wysheid, die vrye, gulle en minzaame ontmoeting in<br />

Italië ter dier tyd niet gehad hadden, de waare beoefening<br />

der befchaafde letteren, kunsten en Wetenfchappen,<br />

voor altoos was verlooren geweest; dat men niet geweeten<br />

had , wat vryheid in den burgerftaat, wat hervorming<br />

in den godsdienst beteekende , en dat het<br />

menschdom uit een' duisteren avondltond in een donkerer<br />

nagt gekomen, te vergeefs naar kennis eu<br />

Pp 5 waar-


5S6 OVER HET HEK.LEE VEN DER.<br />

waarheid zou hebben omgetast. „ \y y beeven, zegt<br />

GIBBON, op het denkbeeld van dattydperk, wanneer<br />

Griekenland met haare fchoolen en boekeryen was<br />

overltelpt, voor dat Europa zich uit den vloed der barbaarschheid<br />

had gered; wanneer de zaaden van kennis<br />

en wetenfchap door den wind waaren verftrooid geweest<br />

eer dat de grond van Italië was voorbereid, om die zaaden<br />

te ontvangen en vruchtbaar te maaken." Dit o- e.<br />

wigtig tydperk , waarin Italië haare vriendelyke armen<br />

uitftrekte, om de vlugtende geleerdheid en wetenfchap<br />

te omhelzen, en in haar weleer zoo vruchtbaaren fchoot<br />

andermaal te koesteren en optekweeken, zal, van wegen<br />

de voortrelfelyke fchaare der geleerde Mannen, welkehierin<br />

betrokken zyn, wel het moeiclyke, maar tevens<br />

niet onaangenaam onderwerp, van meer dan eene<br />

Redenvoering zyn.<br />

Op den voorgrond vertoonen zich aanflonds drie<br />

voortrelfelyke Mannen, DANTES ALIGIIERIUS, FRANciscus<br />

PETRARCHA en JOANNES BOCCACIUS , welkers<br />

naamen met des te grooter liefde en hoogachting<br />

moeten genoemd, en welkers nagcdagtenis met des<br />

te grooter eerbied cn ontzag van alle befchaafde<br />

volken moet worden gevierd , omdat zy de eerite<br />

waren, die den grond van Italië, met doornen en distelen<br />

beplant, en door woeste ftruiken van onkunde<br />

geheel en al onkenbaar geworden, begonnen te zuiveren<br />

en allengskcns voor te bereiden en bekwaam te<br />

maaken , om de overgebleevene en tedere fpruitjes<br />

van kennis en geleerdheid uit het Oosten te ontvangen<br />

, en op haare vruchtbaare akkers wederom te<br />

doen ontluiken. Dan daar de lofelyke pogingen,<br />

welke deeze onftervetyke helden hebben aangewend ,<br />

niet om door ftroomen raenfchenblocd zich eigendnn*<br />

ke-


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 587<br />

kelyk gezag of eene norfche heerfehappy over hunne<br />

natuurgenoo'ten aantemaatigen , maar om hunnen<br />

ongelukkige medeftcrveling en broederen uit de<br />

zwaare ketenen der onwerendheid en naare gevangenis<br />

van donker bygeloof te ontflaan, met zulke omftandigheden<br />

verzeld gaan, dat dezelve ten hooglten<br />

waardig zyn, om die in alle haare byzonderhcden te<br />

leeren kennen; zoo moeten wy nog eerst andermaal<br />

ons oog vestigen op Italië, en zien , hoedanig deszelfs<br />

gefteldheid was ten tyde van deeze doorluchtige , vernuftige<br />

en geleerde Inboorlingen van Etrurie, die het<br />

eerst den weg hebben geopend, waar op anderen naderhand<br />

zo rustig en moedig zyn voortgetreden, dat<br />

men binnen weinige jaaren een licht, niet van dorre of<br />

fchoolfche Geleerdheid , maar met die bevalligheid<br />

gepaard, welke ten tyde van CICERO het kenmerk van<br />

befchaafdheid was, zag opgaan , en zyne fchitterende<br />

ftraalen verre buiten de grenzen van Italië verfpreidcn.<br />

A! wie de woestheid, barbaarschheid en dweepzucht,<br />

waar in dat land begraven lag, en zo even van<br />

ons met weinige trekken zyn afgemaald, met bedaardheid<br />

aanfehouwt, moet zich verwonderen , hoe uit<br />

dien groudcloozen poel van onkunde en verwarring,<br />

eenige orde en heil in de meni'chelyke maatfehappy kon<br />

voorkoomen. Het waren evenwel geen bovennatuurlyke<br />

oorzaaken, die daar toe medewerkten, maar dezelfde<br />

, naar welke de wyze Voorzienigheid gewild<br />

heeft , dat de lotgevallen der ftervelingen zouden worden<br />

beftierd. Volgens ons oordeel is 'er geen fchooner,<br />

geen belangryker onderwerp in de gefchiedenis,<br />

dan dit, het geen wy ftout genoeg geweest zyn om<br />

aan te vatten, en tot dus verre met zulk een yver te<br />

behandelen, dat wy alle zwarigheden over het hoofd<br />

zien,


5S8 OVER HET HERLEEVEJV DER<br />

zien, daar wy, al zoekende om eene waare kennis<br />

van zaaken, in een menigte boeken hier en daar verfpreid<br />

, op te famelen , ons tevens verlustigen met<br />

het leezen van bevallige fchryvers, en het befchouwen<br />

van de wonderbaare bedoelingen en fchikkingen<br />

der Godheid omtrent het menfchelyk geflagt.<br />

Een groot veld ftaat ons te doorwandelen, alwaar<br />

zich wyd en zyd onderfcheidene toneelen van leerzaamheid<br />

opdoen, alwaar wy de Menfchen niet wel<br />

naar de bedaarde voorfchriften van den ingetogen en<br />

in belchouwingen leevende Wysgeer, maar grillig, en<br />

veelal buitenfpoorig, doch overeenkomstig hunne natuur,<br />

zien handelen; alwaar wy allerlei deugden en<br />

gebreken zien woelen, en zich zodaanig onder elkander<br />

mengen , dat, van wegens de byzondere en verfchillende<br />

omftandigheden, waar in de bedryvers zich<br />

bevinden, het voor den onpartydigen, en naauwgezetten<br />

oordeelaar zeer moeijelyk word , hier altoos<br />

een vonnis naar waarheid te vellen ; alwaar wy eindelyk<br />

die geduchte, maar menigmaal onaangenaame,<br />

waarheid leeren , dat geduurige ftilte en rust, anderszins<br />

zulke wenfehelyke gaven, het menschdom lusteloos,<br />

traag en onwetende doen worden; dat, gelyfe<br />

in de gantfche natuur, tot voorkoming van verval en<br />

bederf, een eeuwigduurende beweging en zelfs fchrikbaarende<br />

fchudding nodig is , 'er ook alzo onder het<br />

menschdom een fteeds werkzaame naaryver en ruste»<br />

looze tweefpalt moet plaats hebben, welke, wel is<br />

waar, niet zelden, gelyk eertyds in Italië, met treurige<br />

en bloedige voorvallen gepaard gaan, maar echter,<br />

zo wel ten tyde van de opkomst van ons Gemeencbcst,<br />

als dat van andere befchaafde Natiën, kloekmoedige<br />

mannen en vaderen des vaderlands hebben opgewekt,<br />

om


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 580<br />

om, onder het geklank der wapenen en het innaaien<br />

van de zeegeteekenen der vryheid , te gelyk een<br />

tempel voor Minerva te (lichten.<br />

De Barbaaren, welke zich meester maakten van het<br />

Romeinsch gebied, waren een ruuw, maar vry volk,<br />

geenzins onderworpen aan koninglyk gezag , maar<br />

zelfs gewoon raad te geeven in zaaken van gewigt;<br />

een volk, het welk zyn veldheer, niet als foldaaten,<br />

die hy kon beveelen voort te trekken, maar als vryman<br />

volgde, dat zich zeiven gewillig aanbood tot reisgenoot<br />

en krygsgezel ; by wien de buit , door het<br />

vereenigd leger behaald , wierd befchouwd als een<br />

gemeeue eigendom , daar elk even veel recht en deel<br />

in had, dewyl ieder ter verkryging van denzelven het<br />

zyne had toegebragt : uit welke gedrag eenigzins zou<br />

kunnen worden afgeleid , op wat wyze de verdeeling<br />

der veroverde landen by die vreemde volken in Italië<br />

is gefchied, fchoon ons daaromtrent de noodige befcheiden<br />

in de oude geAenkfchriften ontbreeken.<br />

Dan eer wy dit verder ontvouwen , voegt het ons,<br />

het veld der gefchiedenis met eenige oplettendheid<br />

doorwandelende , by ieder tooneel , dat verandering<br />

baart en onze oogen treft, een weinig ftil teftaan. In<br />

plaatfe van dien geduchten en talryken Romeinfchen<br />

Raad, wiens achtbaarheid het lot der waereld beflischte,<br />

en van welken Cineas, de afgezant van Pyrrhus, getuigde,<br />

dat het een vergadering van Koningen was, zienwy<br />

in den omtrek van Italië verfcheide uitheemfche Opperhoofden<br />

, Vorflen en Koningen te voorfchyn treeden<br />

, die zich het gebied over onderfcheidene landflreeken<br />

aanmaatigen , en aldaar met zulk een gezag<br />

regeeren , dat de wyze wetten van Numa en anderen,<br />

by de Romeinen heilig aangenomen , zwygen voor<br />

die


5QO OVER. H E T H E R L E E V E N D E R<br />

die van den onlangs veifcheenen Koning der Longo<br />

barden. Wy zullen fommigen toefchynen te hoog op-<br />

teklimmen in het naipooren der gebeurtenisfen en oor-<br />

zaaken ; welke, nadat de lucht en geleerdheid ver­<br />

bannen , en de bewustheid van vryheid en roem te<br />

Rome was uitgebluscht , hebben medegewerkt, om<br />

die voortreffelyke gaven des hemels op het verflagene,<br />

maar tevens beminde Italië , wederom te doen neder-<br />

daalen. Maar het onderwerp is te Ieerryk en de re­<br />

denen zyn hier te gewichtig, om niet van den beginne<br />

af dezelve trapsvvyze te ontvouwen. Wy hebben ten<br />

minften naar ons vermogen voorgenomen, het onder­<br />

ling verband en den famenhang der voorvallen en oor-<br />

zaaken in acht te neemen, cn aantctoonen, op wat<br />

wyze de eene gebeurtenis de andere bereid , en den<br />

invloed daarvan vermeerderd heeft.<br />

De Regeering der uitheemfche Koningen en Vorsten ,<br />

hoe willekeurig omtrent de Romeinen, had, wegens<br />

de gemeenfchappclykc krygsocfening en onderlinge<br />

verdeeling van den buit, haare bepaaling by hun eigen<br />

volk. Elk manmoedig held matigde zich een deel van<br />

het overwonnen land aan , en wierd, onder zekere<br />

overeenkomst en verdrag, 'er ook wczenlyk meester<br />

van. Een ieder ftónd iets van zyn natuurlyk recht<br />

af, om de voordeden der maatfehappy , uit barre<br />

landen in een zegenryk gewest overgebragt , des te<br />

volkomener te maaken.<br />

liet is ons onmogelyk hier in byzonderheden te<br />

treeden, daar de Gefchiedenis zwygt. Om in eigene<br />

gisfingen niet te dooien , of den oorfprong van het<br />

Leenrecht te bdlisfeu , zullen wy ROEERTSON hier<br />

met weinige woorden laaten fpreeken.<br />

Deeze nieuwe verdeeling der Landen, zegt die voor­<br />

tref-


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 591<br />

treffelyke Schryver ; bragt nieuwe Zeden voort, waar<br />

uit langzaamerhand een foort van Regeeringsvorm<br />

fproot , tot dien tyd onbekend , en heden onderfcheiden<br />

onder den naam van Leenftelzel. Een recht, door de<br />

gruwzaame bepaalingen , van trotfche fchepfelen daar<br />

aan gegeeven, by braave lieden al te wel bekend, om<br />

'er lang by ftil te ftaan. Een oppervlakkige befchou-<br />

wing, hoe het zelve, uit de gemeenzaamheid en ge-<br />

lykheid der Barbaaren gebooren , de hoovaardy en<br />

heerschzucht in handen gefield , de geesfel van het<br />

menschdom wierd , en eeuwen lang Europa drukte ,<br />

zal hier genoegzaam zyn. De beduchtheid niet alleen<br />

voor de zulken der oude bewooners, die men gefpaard<br />

had, maar de vrees voor de geweldige aanvallen van<br />

andere veroveraars, deed de nieuwe Overheerfchers van<br />

Italië naar middelen van zelfverdediging omzien,<br />

waar toe niets gefchikter was, dan het aangaan van<br />

onderlinge verbintenisfen. Ieder vryman, die een ge­<br />

deelte van het veroverde land ontvangen had , ver­<br />

bond zich plechtiglyk de wapenen op te vatten te­<br />

gen den algemeenen vyand. Dit fcheen in het eerst<br />

een beftier, volmaakt gefchikt om de Maatfchappy te<br />

verdedigen tegen buitenlandsch geweld; maar in ver­<br />

volg van tyd ondervond men de affchuwelyke ge­<br />

breken , die allengskens daar mede verknocht gingen.<br />

De vermogende Leenmannen wierden van Landftree-<br />

ken , welke zy in den beginne niet langer mogten<br />

bellieren dan het den Vorst behaagde , willekeurige<br />

eigenaars, en hunne kinderen erfelyke bezitters. Het<br />

denkbeeld van eene hooge geboorte en luisterryken<br />

' ftaat bedorf de harten der Grooten , en vervulde die<br />

met laatdunkende voorneemens, waar door het arme<br />

Volk , van het heilig Opperwezen tot het verkrygen<br />

van


592 OVER IJET HERLEEVEN DER<br />

van kennis en het genieten der vryheid geroepen, fa<br />

de enge ketenen van dienstbaarheid en flaverny wierd<br />

geklonken. Die edele gevoelens , die de gelykheid<br />

van ftaat inboezemt, wierden geheel en al uitgebluscht,<br />

cn de heerschzugt en het geweld vonden<br />

nergens tegenftaöd. Toen rezen, onder den naam van<br />

Edelen en onder de gedaante van Menfchen, uit den<br />

baijert der verwarring, verfcheide domme en verwaande<br />

gedrochten, die, vierhonderd jaaren achter<br />

een, door hunne woeste en dolzinnige bedryven het<br />

Menfchelyk geflagt hebben gefleept , gefleurd , gefolterd.<br />

Hun hoogmoed had hen naauwlyks vrygemaakt van<br />

de kroon, of zy naamen, ter onderfcheiding en onderdrukking<br />

van .het overige Menschdom, eertytels en<br />

waardigheden aan, die alleen waren gefchikt, om de<br />

Ingczeetenen hunne natuurlyke en nimmer vervreembaare<br />

rechten te ontneemen. Zy bouwden kasteden<br />

in elk Landfchap van Europa, beroofden den Koning<br />

van zyn gezag en voorrechten , belegerden elkander<br />

op de haatelykfte en ongefchiktfle wyze, en pleegden<br />

overal, ten nadeele van hunne <strong>geringe</strong> en fchuldelooze<br />

nabuuren, roof enflroopery. De bekwaamfte Historiefchryvers<br />

verklaaren, d?t ze de woestheid en ellende,<br />

welke daar uit zyn voortgefprooten, in hunne tafereelen<br />

niet kunnen afmaaien. Het grootfte en werkzaamfte<br />

gedeelte van de menfehelyke huishouding was tot<br />

eene daadelyke flaverny en fchanddyke armoede gebragt.<br />

Het juk van overheerfching wierd zo wel den<br />

kunstenaar als huis- en arbeidsman op den onfchuldigen<br />

nek gedrukt. De Geleerdheid was alle nayver<br />

beuoomen, en, geduurende vier eeuwen, zag men<br />

geen' fchryver te voorfchyn koomen, die 3 hetzy men,<br />

de


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 593<br />

de fierlykheid van ftyl of het gewigt der z-aaken in<br />

acht neemt , bykans waardig is om gelezen te worden,<br />

zo dat men zich met reden moet verwonderen,<br />

hoe debraave PETRARC HA en andere helden, den naam<br />

van edele Menfchen waardig, meer dan tweehondeid<br />

jaaren na die leenheerlyke buitenfporigheden , nog<br />

boeken en gefcbriften van de beste Griekfche en<br />

Latynfche fchryvers hebben kunnen ontdekken , en<br />

tot in het laate nageflagt vereeuwigen. Maar wy<br />

keeren onze oogen af van dat fchandelyk en het<br />

menschdom ontëerende tydvak , en willen liever met<br />

genoegen befchouwen , op welk eene wonderbaare<br />

wyze dat Gotthiscb gevaarte van menfchelyke dwaasheid<br />

en hovaardy, zo als het in Italië kond, is ondermynd<br />

en in elkander gezonken. Al wie het onbepaald<br />

vermoogen van die verwaande Leenmannen<br />

en onderdrukkers van alle, den mensch waardige, hoedanigheden<br />

van vooren befchouwt , zöu moeten veronderftellen,<br />

dat eene vereeniging van kloekmoedige,<br />

braave, verltandige, en van het overige menschdom<br />

onderfcheidene lieden, dat eene vergadering van voorzichtige<br />

, wyze en ftaatkundige mannen , alleen het<br />

vermogen hadden, om die laatdunkende en uitzinnige<br />

pogingen van deeze roekelooze en wreede leenheeren<br />

te ftuiten, en derzei ver hoogmoed te fnuiken. Dan<br />

geheel anders leert ons de Gefchiedenis , die wyze<br />

leermeesteresfe van veele niet genoeg in acht genoomene<br />

waarheden. Een onnozele kluizenaar, een dweepzieke<br />

landlooper , PETRUS DE HEREMIET , moet hier<br />

het voornaame werktuig zyn , om die trotfche muu-<br />

• ren, wallen en toorens, van drieste onkunde, fchandelyke<br />

hovaardy en onmenfchelyke wreedheid omverre<br />

te werpen en te floopen. Wy zullen ons in byzonderheden<br />

omtrent de kruisvaarten niet verder begeeven,<br />

d u n<br />

HISTORIEK. I. Deel. Qq


594 OVER HET HEREEEVEN DER<br />

dan voor zo verre dezelve een onmiddelyken invloed<br />

gehad hebben op het herteeven der letteren, der kunsten<br />

en wetenfchappen in Italië. Het is bekend, hoe<br />

omtrent het einde der tiende en het begin der'elfde<br />

eeuw, zich een gevoelen verfpreidde onder de Christenen<br />

, dat de duizend jaaren , waarvan de heilige<br />

JOANNES gewaagt, vervuld waren. De zo even*emelde<br />

PETRUS , die manmoedige Heremiet en ftrydbaare<br />

Apostel , bediende zich op eene zonderlinge wyze<br />

van deeze gelegenheid. Met het heilig kruis in de<br />

eene, en een brief, welken hy voorgafin den hemel<br />

gefchreeven te zyn aan alle waare Christenen, om<br />

hen aan te moedigen tot de verlosfing hunner ongelukkige<br />

broederen, zugtende in Palestina onder het luider<br />

Mahometaanen , in de andere hand , doorliep by<br />

a Ie Heden en landen van Europa , de Edelen de<br />

Vorsten enhet gantfche Volk aanfpoorende, om eenen<br />

heiligen oorlog te beginnen. Vol van yver en moed<br />

ontftak hy wel haast het vuur van dweepery, waw<br />

vanhy zelfs brandde, in de gemoederen der menfehen<br />

Twee groote vergaderingen , in elk van welken meer<br />

dan dertigduizend perfoonen tegenwoordig waren, erkenden<br />

het ontwerp van PETRUS voor eene onmiddelvke<br />

openbaaring, hem uit den hemel gefchonken, en riepen<br />

met eenpaarigc Remme: het is Gods wil. Wy kunnen<br />

ons niet inlaaten, om eene befchryvfng te «reeven<br />

van de ongeregeldheden en misdaaden , die°deeze<br />

onbefuisde Monnik en van woedende yVer blaakende<br />

Heremiet met zyne veertigduizend makkeren in Hungarye<br />

en Btilgarie bedreef.<br />

Het is genoeg aautemerken, hoe hy de voornaame<br />

oorzaak was, dat niet alleen de oorlogzuchtige Edelen<br />

met hunne vafailen, maar zelfs menfehen van <strong>geringe</strong>r<br />

foort en vreedzaamer gelteltems, geestclyken van aller­<br />

lei


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË» 595<br />

iei rang, vrouwen zelfs en kinderen, bof en haven<br />

verlieten, en deelgenooteia wierden van dc-ezen heiligen<br />

oorlog, en wel in zulk een aantal, dat, zo men op het<br />

eenpaarig getuigenis der fchryveren van dien tyd zich<br />

verlaaten mag, binten alle weerelooze manfchap, zes<br />

millioenen menfehen onder de heilige banieren van<br />

het kruis naar Jerufalem trokken, om dat land, het<br />

welk men veronderitelde, dat de Almagtige had uitgekoozen<br />

tot een erfdeel voor zyn beminde volk, niet<br />

Hechts te bezoeken, maar om daar aan heilige hulde<br />

te doen, en het te redden uit de klaauwen en magt<br />

der ongeloovigen.<br />

Men kan lang redenkavelen over de onrechtvaardige<br />

handelingen en onmenfehelyke daaden van deeze onzinnige<br />

kruisvaarders, welkers fpoorelooze en gruuwzaame<br />

bedryven ieder weldenkend mensch afkeurt en<br />

verfoeit : maar, als men wederom {in aanmerking<br />

neemt, hoedanig de ftaat van Europa was, toendezelven<br />

begonnen ; hoe fnoode onderdrukking de menfehen<br />

arm, traag, dom, loom en lusteloos gemaakt<br />

had , zo dat 'er mogelyk geen ander middel, dan eene<br />

verregaande en alles overweldigende dweepzucht meer<br />

overig was, om de ongelukkige llervelingen de doodelyke<br />

flaap uit de oogen te dryven , en hen de zwaarte<br />

hunner ketenen te doen gevoelen ; dan keert de voorzichtige<br />

en waare Wysgeer tot zich zelve , en bellischt<br />

niet over zaaken , welkers begin en einde zo<br />

verfchillende zyn. De verfchrikkelyklte werkingen in<br />

de natuur hebben meest de heilzaatnfte gevolgen. De<br />

uitbarltingen van den vuurbrakende iEtna bedelven<br />

bloeijende Iteden en dorpen, met alle derzei ver in- I<br />

wooners onder puin , asfche en gloeijende ftroomen<br />

van lava. Dit verfchaft een tooneel , hetgeen den<br />

ongevoeligften aanfehouwer met fiddering vervult, eti<br />

Qq a<br />

w a a r<br />

-


S9 S<br />

OVER HET HERLEEVEN DER<br />

waarin zelfs het wysgeerige oog niet dan met moeite<br />

den vinger van Gods goedheid kan ontdekken ; maar<br />

wanneer dat wysgeerig oog de gevolgen gadeflaat;<br />

wanneer het door die uitbarftingen de omleggende<br />

ftreeken, geduurende een reeks van jaaren , voor vernielende<br />

aardbevingen ziet beveiligd, wanneer het m<br />

die asch , in die lava, een onuitputbaare bron van<br />

vruchtbaarheid ontdekt, daar het over de welriekende<br />

wouden van Calabrie, en over de ryke koornakkeren<br />

van Sicilië gaat weiden , dan ziet het de geleedene<br />

fchade in dubbele maate vergoed, het ziet de goedheid<br />

en wysheid der Voorzienigheid ook hier, gelyk altoos,<br />

ten vollen gerechtvaardigd.<br />

Hetzelfde , dat in de natuur plaats heeft, heeft<br />

ook plaats in de zedelyke waereld. De kruisvaarten<br />

hebben Europa ontvolkt , Aha met moord en grimwelen<br />

vervuld, en, even als eene geweldige aardbeving<br />

, het gantfche geftel der burgerlyke Maatfchappy<br />

gefchokt en losgerukt ; maar zy hebben<br />

tevens een einde gemaakt aan de vreefelyke misbruiken<br />

van een verward en verbasterd Leenitelzel, zy<br />

hebben de befchaafde waereld beveiligd voor de<br />

minder hevige , doch op den duur meer vernielende<br />

beroeringen van veele kleine heerschzuchtige dwingelanden,<br />

die met hunnen yzeren fcepter ieder teder<br />

fpruitje van vernuft , naarftigheid en kennis verbryzelden.<br />

De geldmiddelen van die groote heeren<br />

waren door de kostbaare en gevaarlyke tochten ras<br />

verfpild, en hunne geduchte afftammelingen wierden<br />

op die langduurige reizen meest al vermist, of gingen<br />

verlooren.- De arme kluizenaar , fchoon klein van<br />

geftalte, met een kaal hoofd, ongefchoeid en in een<br />

ruuw gewaad , maar wiens oogen van gcestelykeu<br />

yver blaakten , en die met dezelfde vrymoedigheid in<br />

de


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 59?<br />

de hoven der Vorften, als in de hutten der nooddruftigen<br />

, boetvaardige traanen en wreekende wapenen<br />

predikte , had de Edelen in een heiligen , maar voof<br />

hun beftaan zo fchadelyken en verderfelyken, oorlog ingewikkeld<br />

, dat zy, geprangd door armoede en gebrek,<br />

genoodzaakt wierden de ketenen der flaverny te ontfluiten,<br />

den akker van den landman , en de winkel<br />

van den kunstenaar te beveiligen , en allengskens ziel<br />

en lichaam te geeven aan het talrykfte en nuttigde<br />

gedeelte van de maatfchappy. De vlam, zegt GIBBON ,<br />

die de hooge en dorre boomen verteerde , gaf lucht,<br />

ruimte en wasdom aan het nederig maar vruchtbaar<br />

kruid. De kruisvaarten, hoe onftuimig obk in haare<br />

beginzels, hebben, by de uitkomst, de zaaden van<br />

vryheid , van geleerdheid , van welvaart , van een<br />

beter ftaatsbeftuur in den grond van Europa geftrooid,<br />

den grond zeiven ter opkweeking dier zaaden bereid en<br />

vruchtbaar gemaakt , en alzo die heerlyke vruchten<br />

doen voortkoomen , die in latere tyden zo welig zyn<br />

opgefchooten. Men behoeve zyn oog Hechts te vestigen<br />

op Venetië, welkerhavens, geduurende de heilige<br />

krygstogten , gevuld lagen met fchepen , die van<br />

daar met het noodige wierden voorzien, en waar voor<br />

de rykdommen van Afia wederom in haaren boezem<br />

wierden uitgeftort. • Toen de kruisvaarders onder<br />

anderen Conftantinopolen bemagtigden, deeden de<br />

Italiaanfche Staaten , volgens het getuigenis van de<br />

beroemdfte Gefchiedfchryvers, met deeze gebeurtenis<br />

geen gering voordeel. De Venetiaanen, beraamers<br />

der onderneeming, en die geen weinig deel hadden in<br />

de uitvoering van dezelve , verzuimden, geenszins<br />

zich van de grootfte voordeden te verzekeren. Zy<br />

maakten zich meester van een gedeelte van het oude<br />

Peloponefus in Griekenland , als mede van eenigen<br />

Qq 3<br />

d e r


5J>8 OVER HET HERLEEVEN DER<br />

der vruchtbaar/te Eilanden van den Archipel De<br />

arbeidzaamheid herleefde niet minder op de frraaten<br />

van Genua en Pifa , dan op die van Luca en Florence.<br />

Overal ondervonden de Ingezeetenen de zedert<br />

lang onbekende voordeden der naarftigheid , en -enox>ten<br />

de vruchten van den koophandel, weleer aan<br />

Conftantinopole verknocht. Daar wy geduung ons<br />

oog vestigen op Italië, en zo even zagen, hoe traag,<br />

heul, domheid en bygeloof, de geliefde kinderen der<br />

heerschzugt zyn , waardoor eene naare nacht van<br />

fteeds toeneemende duisternis over fteden en landen<br />

wierd verfpreid, zo zien wy ook, met het begin der<br />

kruistochten, aanltonds bieren daar eenige fchitierende<br />

vonken van vlyt en gewilligen arbeid ontllaan, waaruit<br />

van tyd tot tyd een heldere vlam van algemeene werkzaamheid<br />

en nayver te voorfchyn kwam.<br />

Dc koophandel en geduurige verftand'houding met<br />

vreemde volken , waartoe de heilige oorlog byzondeaanleidmg<br />

gaf, verdreeven de moedeloosheid traag<br />

heid en verderfelyke onkunde uit de landpalen van<br />

Itahe. Hoe grooter de fchatten waren, welke in de<br />

fteden wierden aangebragt, hoe meer de waakzaame<br />

koopman en zyne getrouwe medeburgers op middelen<br />

wierden bedagt, om die nieuwe welvaart en on»ewoonen<br />

rykdom beftencüg te maaken. Niets was hiertoe<br />

aanlokkelykerengevoegelyker, dan zich van het willekeurig<br />

gezag der Leenheeren te ontflaan. Reeds in<br />

het begin der elfde eeuw begonnen de Ingezetenen<br />

van eenigen der Italiaanfche fleeden zich nieuwe voorrechten<br />

toe te eigenen, met elkander in naauwer verbindtenisfen<br />

te treeden, en zich tot ftaatkundigc lighaamen<br />

ofgemeentens te vormen, befiuurd volgens wetten,<br />

door de algemeene toeftemming der burgery vastgefteld.<br />

Zommige fteden verkregen dit recht door<br />

Hout-


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 590<br />

itoutmoedige bedryven , anderen, gelyk Luca, Florence,<br />

Genua en Bologne, door geldmiddelen. De<br />

hinderpaalen , weike men hier omtrent ontmoette,<br />

vooral van de Geestelyken , die niet weinige lyfeigenen<br />

hadden, waren groot, maar niet groot genoeg,<br />

om den ontdoken yver van den ontwaakten burger te<br />

fluiten ; zy mogen deeze vorderingen hebben vertraagd<br />

, zy hebben de omkeering des te geduchtiger<br />

doen worden. Konden wy een fchildery van den toeftand<br />

van Italië, zedert de tiende tot de dertiende eeuw,<br />

voor onze verbeelding hangen , men zou niet gelooven<br />

, dat men het tafereel van een en het zelfde land<br />

aanfchouwde. Eer dat de gemeentens waren tot ftand<br />

gebragt, hadden de Edelen en Baronnen fterke kasteden<br />

, hunne eenige woonplaatfen , alwaar zy hun<br />

rechtsgebied oeffenden , meest al digt by de muuren<br />

der fteden , welke byna volkloos waren, en niet dan<br />

van flaaven of lieden van laage geboorte wierden bewoond<br />

en bebouwd. Dan zodra waren deeze gemeentens<br />

niet eenigzins gevestigd en van haare vryheid<br />

verzekerd, of de Italiaanfche fteden , door den dage*<br />

lykfchen toevloed van nieuwe Inwooners gefterkt,<br />

begonnen bezef te krygen van haar eigene grootheid,<br />

en maakten zich meester van het grondgebied rondom<br />

hunne muuren. Zy verdreeven de Baronnen uit hunne<br />

fchuilhoeken en rechtbanken , dwongen zowel die<br />

geenen, welke wyd en zyd hunne woonplaatfeu<br />

hadden , als die digt by de ftad zich hadden nederr<br />

gezet, leden te worden van hunne gemeentens , den<br />

eed van getrouwheid aan hunnen Magiftraat afteleggen,<br />

en zelfs zich te verbinden, om, geduurende een bepaalden<br />

tyd van het jaar, hun verblyf te houden binnen<br />

de ftad. Deeze onderwerping des adels moge zommigen<br />

vreemd fchynen , zy fteunt echter op het gezag<br />

Qq 4. * van


ÓOO OVER HET HERLEE VEN DER<br />

van geloofwaardige Schryvers, die oor- en ooggetuigen<br />

waren van deeze ontzaggelyke omwenteling.<br />

Onder anderen geeft OTTO FRISINGENSIS , die in het<br />

midden van de twaalfde eeuw leefde , en aan wiens<br />

zeggen men geen reden heeft om tetwylfeleu, deeze<br />

befchryving van den ftaat van Italië onder FREDRIK<br />

DEN EERSTEN. De Steden hebben zo veel met de vryheid.<br />

op, en zyn 'er zo Jterk op uit, om zich der moedwillige<br />

magt te onttrekken, dat zy geen ander gezag willen erkennen,<br />

dan dat van haare eigen magijtr aten, die henregecren,<br />

zo dat gantsch Italië thans vol is van vryejleden,<br />

•welke ieder haaren Bisfchop genoodzaakt hebben binnel<br />

den omtrek der Jtads muuren te woonen, en naauwlyks<br />

word 'er een edelman gevonden, die, hoe magtig ook<br />

met aan de wetten en regeering van deeze of geene ftad<br />

onderworpen is. By zulke geduchte ftaatsveranderin*en<br />

komt het menschdom doorgaans tot uiterftens • &<br />

de<br />

vrees en haat omtrent de Edelen was ter dier tyd zo<br />

groot, dat ik by MICHAEL BRUTUS heb aangeteekend<br />

gevonden, dat men niet fchroomde te Florence een wet<br />

aftekondigen, waar by het ieder vryftond, een edelman,<br />

welke men 'snagts op de ftraat ontmoette te<br />

dooden. Zo verfchrikkelyk als te vooren de trotfche<br />

aanblik des adels geweest was voor het beevend volk<br />

zo geduchtig was nu detoomlooze drift van de getergde<br />

gemeente, tegen allen, welke zich boven haar meende<br />

te verheffen. Het lighaam van den ftaat wierd door<br />

onophot-idelyke tegenwerking, gelyk natuurlyk was<br />

vervaarlyk gefchokt. Dan uit hoofde van het aanwas!<br />

fend gezag cn vermogen der fteden, wierd het eindelyk<br />

het belang der groote heeren zich tot leden dezer gemeentens<br />

te laaten aanneemen. Lieden van den hoornen<br />

rang rekenden het zich eeneeere, zich by deeze burgermaatfehappy<br />

neder te zetten, by welke gelegenheid<br />

te-


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 6ol<br />

tevens eene gewoonte is ingevoerd , die nog in Italië<br />

ftand houdr, alwaar de voornaame familien ftandvastiger<br />

de groote fteden bewoonen, dan in eenig ander<br />

land van Europa. Iïoe hooger ondcrtusfchen de magt<br />

der burgers rees, hoe grooter voorzorg men gebruikte<br />

, om de vryheid en onaf hanglykheid ongefchonden te<br />

bewaaren. De Keizers hadden, alsoppervorften, oudtyds<br />

een paleis in ieder groote ftad van Italië, waar zy<br />

gewoon waaren hun intrek te neemen , terwyl den<br />

krygsknechten, die hen verzelden, een verblyf in de<br />

huizen der burgeren wierd aangewezen. Doch de fiedelingen<br />

begonnen zulks ook te befchouwen als fchandelyk<br />

en gevaarlyk, zy wilden geen meefler binnen<br />

hunne muuren ontvangen, en "haalden de paleizen omver.<br />

Men kwam hier over in de wapenen , maar de<br />

burgery zegepraalde en bragt het zo verre , dat in<br />

het jaar 1183 te Conflans een vredesverdrag wierd<br />

geflooten, waar by alle de rechten en vrydommen,<br />

door voorige keizers aan de voornaamflc fteden van<br />

Italië gefchonken, wierden bevestigd en bekrachtigd.<br />

De tyds omflandigheden begunftigden zo zonderling<br />

alles, wat hier omtrent wierd aangewend, dat de<br />

meeste groote fteden van Italië, voor het einde der<br />

dertiende eeuw , alle teekens van ondergefchiktheid,<br />

zo wel aan de Edelen en Baronnen , als aan het keizerryk<br />

zelve , hadden afgeworpen, en onaf hangelyke<br />

, oppermagtige gemeenebesten waren geworden.<br />

Men zag overal de verbazendfte uitwerkfels van<br />

deeze ontzaggelyke flaatsverandering, in welkers befchryvingwy<br />

onze verbeelding thans gaarne den vryen<br />

. teugel wilden vieren, was het niet dat de zuivere achtbaarheid<br />

van de waare gefchiedenis ons hierin wederhield.<br />

Het is toch eene onbetwistbaare waarheid, dat de<br />

dienstbaarheid de ziel vernedert, hetverftand te onder<br />

Qq 5 houdt,


fjOi OVER HET HE RLE EVEN DER<br />

houdt, en , door het uitdooven van den nay ver, de vlyt<br />

alle voedzel beneemt.<br />

Zo ras de vryheid zich weder in Italië vertoonde,<br />

wierden 'er onder de ingezeetenen nieuwe aandoeningen<br />

, nieuwe denkbeelden gebooren. De zaaden van<br />

kloekmoedigheid, kennis en bezef van eigene waarde<br />

wierden opgewekt, en fchooten diepe wortelen in de<br />

gemoederen der menfehen. De natuurlyke bekwaamheden<br />

der ftervelingen wierden ontwikkeld en namen<br />

een hooger vlugt. De fteden, nog onlangs de naare<br />

verblyfplaatfen van armoede, gebrek en dwingelandy,<br />

groeiden in vermogen , en zagen dagclyks zich van<br />

grooter fchatten meester worden. De gulde vryheid<br />

fcheen haare banieren te ontrollen , tot welzyn van<br />

het menfchelyk geflagt. De vryheid fcheen de bronnen<br />

?e openen van algemeene vrede en welvaart. Dan hoe<br />

weinig famenhang ontmoet men in de ondermaanfche<br />

gebeurtenisfen ! De fterveling moge met zyne gedagten<br />

opklimmen in den hemel, en aldaar met verbaasdheid<br />

aanfehouwen de geregelde orde, de bepaalde bewegingen<br />

en nimmer feilende omwentelingen der hemelfche<br />

lighaamen ; op aarde de daaden en lotgevallen der<br />

menfehen met eenige aandagt inziende, ondervindt hy<br />

volftrekt het tegengeftelde. Ongelykheid , wanorde,<br />

wispeltuurigheid en tegenftrydigheid in de bedryven<br />

zyner medefchepfelen en hunne byzondere bedeeling op<br />

deeze wereld , zyn de gemeenzaamste voorwerpen,<br />

welke hy op dit pad des levens ontmoet, en van welkers<br />

wezenlyk beftaan hem ieder blad in de gefchiedenis<br />

overtuigt. De deugd word vertrceden, het wangedrag<br />

beloond, de nederigheid verdreeven, de hoogmoed<br />

gekoefterd, de waarheid verbannen en delogen<br />

aangebeden; en dit niet alleen, de geleerdheid verkiest<br />

doorgaans tot haare gezellinnen hoogmoed, afgunst en<br />

haat.


BESCHAAFDE L E T T E R E N IN ITALIË. 603<br />

haat, het verftand gaat niet zelden met ondeugd gepaard.<br />

De rechtvaardigheid, itreng in het uitvoeren<br />

der gefchreeven wet, verliest meenigmaai haaren kiefchen<br />

naam, en word onrecht. En wat zullen wy van de gulde<br />

vryheid zeggen, dat natuurlyk eigendom der menfehen ,<br />

de veerkragt hunner vermogens, en het eigenlyk gevoel<br />

en wezen van hun beftaan, hoe dikwerf wierd dezelve<br />

niet losbandige dweepzucht en onbezonnen moedwil!<br />

Men lette op Italië. Italië, zo lang door dwingelandy<br />

geknelt , heigde om zich in de liefelyke ftraalen der<br />

vryheid te verlustigen, en zich onder haare minzaame<br />

vleugelen te koefteren. Dau dit mogt haar niet gebeuren.<br />

De vryheid had andere bedoelingen, neemt de fakkel<br />

van twist en tweedragt in handen, doorwandelt de<br />

Heden , wekt de jaloersheid op , maakt dat de oude<br />

gefchillen herleeven, kweekt eene reeks van nieuwe<br />

oneenigheden aan , en doet Itroomen van menfehenbloed<br />

vlieten, niet alleen langs de velden van gantsch<br />

Italië en Sicilië, maar ook in de wateren, die Griekenland<br />

en Afie befproeijen. Verwonderen wy ons over den<br />

nayveren de verbittering, welke eertyds Rome en Carthago<br />

tot elkanders verderf in de wapenen joegen, met<br />

geene mindere verwondering befchouwenvvy den haat,<br />

de afgunst en vyandelyke drift, waar mede de voornaamlte<br />

kooplieden van Italië, Venetië en Genua, elkander<br />

zogten te verdelgen. Honderdmalen zag men in den<br />

Archipel en middellandfche zee de wrakken en wapperende<br />

kielen der overwonnen fchepen dryven , en de<br />

dartelende baaren geverwd met het bloed der llrydende<br />

partyen. Op het vaste land was het tooneel van iiedelyke<br />

en burgerlyke oneenigheid niet minder verfchrikkelyk.<br />

Die verdervelyke oorlogen, waarin de Keizers<br />

met hunne legermagten, en de Paufcn met hunne baublikfems,<br />

zeden eenige eeuwen, gedurigtegen elkander<br />

had-


ÖS4 OVER HET HERLEEVEN DER<br />

hadden geworsteld, begonnen thans meer dan ooit<br />

hun geweld en woede te toonen. De beruchte partyfchappen<br />

van de Guelphen , die de Paufen, en de<br />

Gibellins, (*) die de Keizers begunstigden, wierden<br />

thans niet alleen heviger, dan immer te vooren , maar,<br />

gelyk het doorgaans gaat, partyen wierden hier uit<br />

partyen gebooren. De Guelphen verdeelden zich onder<br />

eikanderen , en droegen , ter onderfcheiding van<br />

hunne verdeeldheid, witte of zwarte teekenen. Om kort<br />

te gaan; de burgerlyk tweefpalt was in Italië tot die hoogte<br />

geklommen, dat niet alleen fteden tegen fteden, maar<br />

geflagten tegen geflagten, huisgezinnen tegen huisgezinnen<br />

, vaderen tegen hunne zoonen, zoonen tegen hunne<br />

vaderen de wapenen opnamen, en overal de afgryzelyke<br />

wapenkreet van burgerlyken oorlog wierd gehoord.<br />

In deeze oncenigheden was ook ingewikkeld<br />

DANTES ALIGHERIUS, van wien wyhier Hechts eenige<br />

byzonderheden, die betrekking hebben op de onderlinge<br />

verdeeldheden in Italië, zullen melden.<br />

Deeze fchrandere en geleerde man, uit een aanzienlyk<br />

geflagt , de Guelphen toegedaan , gefprooten,<br />

was een voornaam lid van de Regeering te Florence ,<br />

en van eene byzondere hoogachting by zyne medeburgers<br />

, wanneer te Pistorium, een Had in Etrurie,<br />

naby Florence geleegen, de aanzienlyke en vermogende<br />

aanhang van de Cancellarii (f) dermaate onderling<br />

was verdeeld , dat men , onder het draagen van de<br />

gewoone witte of zwarte teekenen , niet fchroomde<br />

dagelyks het bloed van zyne tegenparty te vergieten,<br />

waar-<br />

(*) Over deeze partyfchappen kan men onder anderen nazien<br />

MORERI DiStioH. op het woord Gibelins.<br />

(f> LEONARD. AEETIN. Hifi. Florentin. libr. IV. p. 73 ed,<br />

Argentor.


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 6oi?<br />

waardoor de Stad in de gevaarlykfte rampfpoeden en<br />

uiterfte ellende wierd gebragt. Die van Florence , begeerig<br />

om de gereezene gefchillen en verregaande<br />

oneenigbeden hunner nabuuren by te leggen, deeden<br />

de hoofden van beide partyen tot zich komen ; maar<br />

naauwlyks hadden die edele en vermogende lieden<br />

hunne voeten binnen de muuren van Florence gezet,<br />

of de gantfche burgery trok party , en het vuur van<br />

twecdragt, te Pistorium ontftooken , meer ftof tot<br />

verteering te Florence gevonden hebbende , floeg uit in<br />

volle vlam. Het bleef niet by een enkel geilagt, dat<br />

tot de wapenen zyn toevlugt nam. De Circuli , diehet<br />

witte, en de Donati, die het zwarte teeken droegen,<br />

voerden in de ftad een openbaaren oorlog. De<br />

Paus was ondertusfchen op middelen bedagt , om die<br />

verderfelyke tweefpalt te doen eindigen. Hy ftelde<br />

derhalven alle middelen in het werk , om VERIUS CIR-<br />

CULUS, de voornaamfte van de eene , met CURTIUS<br />

DONATUS , het hoofd van de andere party, te bevredigen;<br />

doch de welmeenende pogingen van den eervvaardigen<br />

BONIFACIUS , fchoon door een achtbaar gezandfchap<br />

onderfteund , waren ten eenemaal vrugteloos. De<br />

burgerkryg tusfchen VERIUS CIRCULUS enden manmoedigen<br />

CURTIUS DONATUS , wierd met geen minder drift<br />

gevoerd op de ftraaten van Florence, dan die van CJE-<br />

SAR en POMPEJUS op de vlaktens vanPharfalie. Midden<br />

onder het woeden van deeze oneenigbeden kwamen<br />

eenige voornaame leden te faamen in de kerk der heilige<br />

drieëenheid , en beraadllaagden aldaar , om den<br />

heiligen Vader te verzoeken en te bidden, dat hy den<br />

een of anderen Vorst wilde overhaalen , om , ter vereffening<br />

der gefchillen , naar Florence een legerte zenden.<br />

Dit befluit, ruchtbaar 'geworden zynde , baarde een<br />

ongemeene gisting in de gemoederen der menfehen.<br />

On-


6o6 OVER HET HERLEEVEN DER<br />

Onder anderen wierd DANTES, een man hevig van aart,<br />

die op zulk eene wyze de burgerlyke vryheid rekende'<br />

verpletterd , meer dan ooit te vooren aangemoedigd,<br />

om de ontftaane onlusten te dempen. Door zyn<br />

fchrander vernuft en ongemeene welfpreekendheid<br />

wierden zyne ambtgenooten overreed , om de fchandelyke<br />

vlek, welken men op deburgery tragtte te werpen,<br />

uittewisfehen; zy moedigden het volk aan, om,<br />

met eenpaarige kragten, de hoofden der beide partyeu<br />

de ftad uittewerpen , hetgeen hun ook gelukte; wordende<br />

zelfs CURTIUS DONATUS, welke niet naliet met<br />

gewapende manfehap de ftad te doorkruizen en de<br />

Regcering te hoonen , met verbeurdverklaaring zyner<br />

goederen gebannen. Dan die in burgerlyke tweefpalt<br />

heden het gebied in handen heeft, word morgen verdreeven.<br />

De in ballingfchapgezondene CURTIUSDONA-<br />

TUS begaf zich aanftonds naar den Paus, en liet niet<br />

af, voordat hy den heiligen Vader had bewoogen,<br />

zich de gefchillen, te Florence thans plaats hebbende,<br />

aantetrekken. BONIFACIUS liet zich overreeden, enverzogt<br />

PHILIPPUS DENSCHOONE, Koning der Franfchen,<br />

om, ter uitdoving van alle onderlinge twist, een genoeg*<br />

zaame legermagt derwaards te doen trekken, CHARLES<br />

DEVALOIS, een man van koninglyke bloede, wierd het<br />

opperbewind over deeze manfehap in handen geftcld.<br />

Naauwlyks was het leger tot de grenspaalen van Florence<br />

genaderd , of de Regcering , die wel het meest<br />

uit Guelphen of Pausgezin den, maar van het wit blazoen<br />

beftond , wierd bekommerd , en dagt dat men<br />

verandering zogt. Dan CAREL deed de fchoone beloften<br />

, van niets te zullen onderneemen , dat tegens de<br />

wetten ftreed , en gaf voor , dat hy enkel en alleen<br />

gekoomen was, om hun voordeel te zoeken, hunne<br />

fchade te herftellen, en hunnen vrede beftendig te maaken<br />

'•>


BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 607<br />

ken ; op welke voorwaarden de bevelhebber wierd<br />

binnengelaaten , en door alle de leden van den Magiftraat<br />

plegtig verwelkomd. Ook kreeg hy ftraks gehoor<br />

by het gantfche volk, en zwoer, dat hy alles in<br />

der minne wilde byleggen , zonder iemand te beledigen<br />

; dan naauwlyks had hy de vergadering verhaten<br />

, en het bewind in handen gekreegen , of zyne<br />

krygsknegten liepen, met blood geweer , gewapend<br />

door de ftad, het geen groote argwaan en ontroeringe<br />

veroorzaakte, te meer toen men ook toeliet, dat CUR­<br />

TIUS DONATUS met een hoop gewapende huurlingen de<br />

ftad overweldigde , de Regeering veranderde en alles<br />

naar zyn zin fchiktc , terwyl deszelfs onderhoorige<br />

bende met plunderen en roven, alle die ongeregeldheden<br />

pleegde , welke men van toomlooze foldaaten te<br />

wagten heeft; daar zulks door CAREL en de onder hem<br />

ftaande manfehap met onverfchillige oogen wierd aangezien.<br />

Meer dan eene twist ontftak uit dit bedryf,<br />

waarvan het jammerlyk gevolg was, dat de vermaarde<br />

DANTES, die zich van alle misdaad vry kende, de grootde<br />

rampfpoeden moest ondergaan. Zyn huis wierd<br />

geplonderd , zyne landhoeve verwoest, en, om<br />

dat hy eene boete van agtduizend livres , waartoe<br />

hy verweezen was , weigerde te voldoen , wierden<br />

zyne goederen verbeurd verklaard , en hy zelfs met<br />

eenigen zyncr aanhangcren uit zyne vaderlyke ftad<br />

gebannen ; alhoewel kort daarna geen zeven , gelyk<br />

eertyds om de geboorteplaats van HOMERUS , maar<br />

alle de fteden van Italië om zyn poorterfchap ftreeden,<br />

en hem eenpaarig voor hunnen burger erkenden,<br />

zodat met recht op zyne graftombe wierd gefchreeven:<br />

BURGER VAN ITALIE. Men neeme nu in aanmerking,<br />

in welke onaangenaame omftandigheden die groote<br />

mannen , waardoor de Letteren en Wetenfchappen<br />

her-


6oS] 0V2R IIETHERLEEVEN DER LETTEREN IN ITALIË»<br />

herleefden, zich bevonden , hoe de gemoederen overal<br />

in onrust waren, en eene wrevele geest van partyfchap<br />

en opftand de Italiaanen in het algemeen beziel,<br />

den, en wie zou dan kunnen gelooven, dat, onder alle<br />

die woelingen , twisten en buitenfporigheden , nog<br />

eenig gehoor zou worden gegeeven aan de zagte en<br />

lieflyke Hem der Griekfche en Latynfche Zanggodinnen<br />

? Dan zo wispeltuurig cn tegen den algemeenen regel<br />

van bedaard overleg ftrydende zyn de handelingen<br />

der ftervelingen , welke niet door wiskundige bepaalingen<br />

, noch op het boekvertrek, zonder den fpiegel<br />

der gefchiedenis , gemaakte overleggingen , kunnen<br />

worden beoordeeld. Niet tegenflaande alle deeze beroeringen<br />

, welke de beoeffening der Letterkunde fchynen<br />

uittedooven en te vernietigen, zien wy evenwel in<br />

Italië, onder het geleide der woelzieke vryheid, het<br />

vernuft der menfehen allengskens hooger en hooger<br />

klimmen, de verftandige vermogens zich verder uitbreiden<br />

, en de geleerdheid met die bevalligheid en<br />

pracht te voorfchyn treeden, dat wy met allen eerbied<br />

en ontzag die mannen moeten befchouwen , welke<br />

door zulke verhevene gaven zich onftervelyk gemaakt<br />

hebben by de nakomelingfchap , waarvan wy in eene<br />

volgende Redenvoering de uitmuntendfte blyken zullen<br />

aantreffen.


D Ë<br />

Sof<br />

VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE DÉ<br />

MEDICIS IN DE NATUURKUNDE,<br />

(Uit het Hoogduitsch.')<br />

D e gouden tyden der kunflen en wetenfchappen zyn<br />

in de gefchiedenis van het menschdom zeer weinig,<br />

en deezen van zeer korten duur geweest, VOLTAIRE<br />

telt 'er flegts vier , en plaatst de eerfte onder de regeering<br />

van PHILIPPÜS en ALEXANDER DEN CROOTEN,<br />

de tweede onder JULIÜS CAESAR en AUGUSTUS , de<br />

derde in een tydvak van agt en zestig jaaren , toert<br />

COSMUS DE MEDICIS , de vader des vaderlands, en<br />

zyne nakomelingen PIETRO en LORENZO, de republiek<br />

van Florence , en LEO de Xde de Romeinfche Kerk<br />

beflierden ; de vierde plaatst hy inFrankryk, onder<br />

LODEWYK den XlVden. Niets kan voor het huis DE,<br />

MEDICIS en voor deszelfs vaderland roemryker zyn,<br />

dan het beeld, hetwelk VOLTAIRE van de derde deezec<br />

gelukkige tydperken fchetst. „ Het derde, zegt hy,<br />

5, is het geen op de verovering van Conftantinopolert<br />

„ door MAHOMED den Ilden volgde. Toen zag men<br />

„ in Italiën een enkele Burgerlyke Familie iets doen,,<br />

„ wat de Koningen van Europa hadden moeten on»<br />

„ derneemen. DE MEDICIS riepen de kunflen naar<br />

Florence, die door de Turken uit Griekenland verdreven<br />

waren , en dit was het glorierykfte tydperk<br />

„ van Italiën. Alle wetenfchappen luikten weder' op.<br />

„ De Italiaanen vereerden dezelvcn met den naam van<br />

„ deugd (virtu) gelyk de oude Grieken ze door den<br />

„ naam van Wysheid gekarakterifeerd heb-<br />

„ ben. Alles ftreefde ter volkomenheid. De MCHEI,<br />

HISTORIEK. J. Deel Rr m*


ó%0 DE VERDIENSTEN VAN DEN UüIZË<br />

ANGELO'S j de UAFACLS, de TITIAANS , de TA<strong>SS</strong>O'S*<br />

„ de ARIOSTO'S bloeiden. De Graveerkunst wierd<br />

uitgevonden. De fchoonc Bouwkunde vertoonde<br />

s, zich in een nog luistcrryker glans dan in het zege-<br />

> 5 praaiende Rome ; en de Gothifche woestheid , die<br />

„ Europa overal misvormde , wierd uit Italiën ver-<br />

4, dreeven, om overal plaats te maaken voor den goej,<br />

den fmaaki De Kunften, thans voor de derdemaal<br />

5, uit Griekenland naar Italiën verplant , vonden daar<br />

„ eenen weeligen grond , waarin zy de heerlykfte<br />

j, vruchten droegen, enz."<br />

Wanneer men acht Haat op het geen de drie eerfte<br />

gouden eeuwen ter befchaaving der menfchelyke kun*<br />

digheden bewerkt hebben , dan bepaalt zich dit byna<br />

geheel en al tot de fraaije wetenfchappen en vormende<br />

kunflen. De waare Wysbegeerte bleef in deeze gelukkige<br />

tyden, zowel in Griekenland als Italiën, in haare<br />

kindsheid. De Wysgeeren verlöoren zich, uit gebrek<br />

eener gegronde Natuurkennis, in doolhoven van onderftellingen<br />

en fpitsvindigheden. De Werkingen en<br />

verfchyningen der Natuur wierden zonder de maatflaf<br />

der ondervinding en der Geometrie beoordeeld. Hetgeen<br />

men van de Werktuigkunde wist, was rneer practicaale<br />

hebbelykheid dan wetenfchap, en de bekende<br />

grondfteilingen der beweeging wierden meer op<br />

werktuigen dan op de werkingen der Natuur toegepast.<br />

Hetgeen na het inneemen van Conftantinopolen ,<br />

door den overgang der Griekfche Geleerden, tot opheldering<br />

van het menfchelyk verftand gewonnen wierd,<br />

was alleen de kennis der Griekfche Taal , en vermeerdering<br />

der middelen om de Geometrie der oude Grieken<br />

te beftudeeren. Op het einde der XVIde eeuw<br />

was Europa niet verlichter dan te vooren. De openbaars


JDE MEDIClS ÏN DÉ NATUÜRKÜNDE» 6lï<br />

baare fchoolen en derzelver beroemde Leeraaren waren<br />

nog altyd bezig met ydele befchouwingen en<br />

grondelooze leerftelfels. De Natuurkunde belfond<br />

nog altyd in een foort van Metaphyfica, en deeze<br />

was een mengeling van Peripathetifche en Platonifche<br />

fpitsvindigheden. De weinige vonken der waarheid,<br />

die in de Natuurkunde door enkele groote mannen in<br />

verfcheiden eeuwen gevonden waren } gingen in eene<br />

algemeene duisternis verlooren.<br />

Zelfs het Copernicaanfche ftelfel, de ftoutfte en<br />

verhevenfte vlucht , die het menfchelyk verftand in<br />

alle eeuwen der gefchiedenis van het menschdom gedaan<br />

heeft , zou mogelyk onder de menigte vruchtelooze<br />

hypothefen verlooren geraakt zyn, had niet<br />

GALILEI, een Toskaancr, in den beginne der XVIIde<br />

Eeuw, dezelve door zyne ontdekkingen tot een trap<br />

Van zekerheid verheven. Deeze groote man wierp het<br />

{onderlinge gebouw der Peripathetifche Wysbegeerte<br />

omver, en leidde, met demaatfhf der Geometrie inde<br />

hand, den grond tot den eeuwigen tempel der wetenfchappen<br />

, dien NEWTON vervolgens oprichtte. Hy<br />

was de eerde onder de Wysgeeren , die het zich tot<br />

eene onveranderlyke wet maakte , in natuurlyke dingen<br />

niets voor waar aanteneemen , dan hetgeen op<br />

onlochenbaare ondervindingen en herhaalde proeven<br />

gegrond was ; zich in zyne leerwyze van eene verftaanbaare<br />

taal te bedienen , en alle zinnelooze magtfpreuken<br />

te vermyden; zich van de vruchtelooze naarvorfching<br />

der eerde oorzaaken, die voor onze oogea<br />

bedekt zyn, te onthouden , en zich alleen met de<br />

werkingen der natuur bezig te houden, die hem van<br />

de waare gefteldheid der natuurlyke voorwerpen verzekerden.


dl% BE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />

BACO VAN VERULAM had kort voorheen , door zyn<br />

voorfchrift eener nieuwe leerwyze , de fchets van den<br />

tempel der Wetenfchappen ontworpen ; het ontbrak<br />

alleen aan een grooten en onvermoeidcu geest, die deszelfs<br />

uitvoering op zich nam. Daar de Engelfche<br />

Wysgeer in de Geometrie niet geoefend was, moest<br />

hy het by een algemeen plan laaten berusten, GALILEI<br />

leidde de eerde hand aan 't werk. Ily had de Geometrie<br />

der Ouden grondig beftudeerd, en was de eerde,<br />

die ze op eene vruchtbaare wyze op de Natuurkunde<br />

toepastte, vanwaar zy in alle takken der menfchelyke<br />

kundigheden wierd ingevoerd. De wetten der beweeging,<br />

door hem ontdekt, hadden de-eerde kiemtjes<br />

in zich van den ganlfchen wasdom, die de weeg- en<br />

werktuigkunde na dien tyd verkreegen hebben. De<br />

uitvinding en het eerde gebruik van het vergrootglas<br />

openden nieuwe waerelden voor het oog, en de eerde<br />

verfchyningen, die zich voor hem opdeedeu , waren<br />

even zo veele bewyzen van het Copernicaanfche Systema,<br />

die BACO zyner aandacht niet verwaardigde.<br />

De roem zyner uitvindingen en ontdekkingen trok<br />

een menigte toehoorers uit Italiën, Frankryk,<br />

Duitschland, Poolen , Swceden , Hungaryen en Zevenbergen<br />

naar zyne fchoole , die vervolgens zyne<br />

nieuwe leer en den Geometrifchen geest in hunne<br />

landen verlpreidden. Onder dezelven bevond zich<br />

ook de groote Koning CUSTAVUS ADOLPHUS als Kroonprins<br />

met eenige Sweedfche Edellieden. Op deezen<br />

Vorst hadden zyne openbaare en byzondere voorlcezingen,<br />

die hy dagelyks bywoonde, zo veel invloed,<br />

dat hy, kort na zyne terugkomst, toen hy den Sweedfchen<br />

troon beklom , de onnutte fchoolleeringen, die<br />

het opgaande licht in den weg donden , door wetten<br />

uit


DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE? 613<br />

uit zyne ftaaten verbande. In Italiën waren zyne<br />

voornaamfte leerlingen BENEDICTUS CASTELLI en FA-<br />

MIANO MIC HEL INI , de grondleggers der Hydrometica en<br />

Hydraulica; JOHANNESEVANGELISTATORRICELLI,de<br />

uitvinder van den Barometer met kwikzilver en grondlegger<br />

der Aërometrie; BONAVENTURACAVALIERI, dien<br />

wy de bereekening van het Oneindige te danken hebben,<br />

en VIVIANI , die de proefondervindelyke Natuurkunde<br />

in een aancengefchakeld gebouw bragt; eindelyk de<br />

Groot Hertog COSMUS de Ilde, FERDINAND de Ilde en<br />

zyn broeder, de Kardinaal LEOPOLD.<br />

Niet onder LODEWYK den XlVden, maar onder de<br />

vreedzaame regeering deezer MEDICEESCHE VORSTEN ,<br />

was de vierde gouden eeuw der Wetenfchappen , Ja de<br />

eenige gulden tyd , toen het licht der waarheid voor<br />

de menfehen opging en de verlichting haaren aanvang<br />

nam. Het is te bewonderen, dat de Heer van VOL­<br />

TAIRE dit gelukkigfte tydperk aller eeuwen met ftilzwygen<br />

heeft kunnen'voorbygaan. Het is waarfchynlyk,<br />

dat hy in de Gefchiedenis der Italiaanfche Letterkunde<br />

flegts oppervlakkig bedreven was, en hetgeen hy<br />

daarvan wist, uit partydige bronnen gefchept had, even<br />

gelyk de Schryver van de Voorreden der Encyclopedie<br />

van de Paryfche uitgave, die GALILEI in de tweede<br />

klasfe der groote lichten telt, en hem zelf achter DES-<br />

CARTES , die de opkomst der waare wysbegeerte zo veele<br />

hindernisfen in den weg lag, geplaatst heeft, HUME ,<br />

die, zonder vooroordeelen, de waarheid in haare echte<br />

bronnen navorschte, maakt, op het einde zyner gefchiedenis<br />

van de regeering van Koning JACOB den<br />

Kien,geene bedenking, om de verdienden van GALILEI<br />

boven die van BACO , welke in de evengemelde voor-<br />

Rr 3 rede»


€H DE VERDIENSTEN VAN DEN HüIZE<br />

reeden aan het hoofd der eerde klasfe geplaatst wordt<br />

te verheffen.<br />

Het fchynt, alsof de roem, om de verlichting des<br />

verfhnds door de befchaaving der Natuurkunde te<br />

volbrengen, alleen voor de nakomelingen van COSMUS<br />

den Ouden van MEDICIS , door wiens zoonen en naneefen<br />

de fchoone kunflen weder herleefden, was bewaard<br />

gebleven. Reeds waren de Groothertog FRAN-<br />

CISCUS de Ide en zyn broeder FERDINAND de Me<br />

groote liefhebbers, om door Scheikundige proeven de<br />

geheimen der Natuur naatefboren. FERDINAND had<br />

een foort van Academie gedicht, die uit de beste<br />

Wysgeeren zyns lands bedond , en die om den anderen<br />

dag op het Slot zyner Reiidentie voor hem en<br />

zynen zoon COSMUS vergaderden, om zekere opgegeevene<br />

vraagen over allerleie voorwerpen der natuur te<br />

verhandelen. Schoon GALILEI openbaar leeraar te<br />

Padua was, deed hy echter zyn voordeel met de groote<br />

kundigheden van deezen zeldzaamen man, om den<br />

Erfprins COSMUS te onderwyzen in de zomervacantien<br />

, die hy aan zyn hof doorbragt. Doch zoras<br />

deeze Prins in 't jaar 1610 den Toscaanfchen troon<br />

beklom, beriep hy zynen leeraar naar Florence, uit<br />

geen andere oorzaak , dan opdat hy zyne gedaane<br />

ontdekkingen, vry van alle bezigheden eens openbaarenleeraarsambts,<br />

en rykelyk verforgd, tot volkomenheid<br />

zou kunnen brengen en vermeerderen, GALILEI<br />

was de ziel van het Wysgcerige Genootfchap , door<br />

ERRDINAND gedicht, het welk nu voor de Natuurkunde<br />

van veel meer aanbelang wierd. Men gaf hem<br />

hier altyd nieuwe ftof, en eenige medeleden , wien<br />

nog een overblyfzel van Aridotelisch zuurdeesfem<br />

aan-


DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 615<br />

aankleefde , fpoorden hem zelf door hunne bedilzucht<br />

aan, om verfcheiden voorwerpen der Natuur fcherper<br />

natefpooren , dan hy , aan zich zeiven overgelaaten ,<br />

zou gedaan hebben. Een foortgelyke vraage was :<br />

„ hoe vaste lichaamen in 't water zwemmen, en zich<br />

„ beweegen zonder te zinken ? " Hieruit ontttond zyne<br />

voortreflyke verhandeling : difcorfo intorno alle cofe<br />

clie jlanno fuW acqua e che in quella fi muovono, die in<br />

't jaar 161a te Florence in .druk verfcheen. Hy bewees<br />

in dezelve, dat het zwemmen of zinkeu der lichaamen<br />

in het water, noch van hunne gedaante, gelyk ARI-<br />

STQTELES leerde , noch van de diepte des waters,<br />

gelyk PLINIUS meende, maar van den meerderen of minderen<br />

inhoud der ftolfe en derzelver uitbreiding moest<br />

worden afgeleid. By die gelegenheid ftrooide hy in<br />

deeze, even als in alle zyne werken, de zaaden van<br />

zeer gewigtige leeringen uit, die eerst in 't vervolg tot<br />

rypheid kwamen : b. v. dat de zwaarte een eigenfchap<br />

is die aan alle lichaamen gemeen is; datbevroozen<br />

water verdunt , maar bevroozen olie dikker<br />

wordt ; dat de beftanddeelen des waters op zekere<br />

wyze aan elkander hangen, waardoor zy niet zo terflond<br />

van alle kanten toevloeijen , en zelfs dunne<br />

plaatjes yzer of blik , die van natuure zwaarer zyn<br />

dan zy, op hunne oppervlakte draagen ; dat de drukking<br />

van een vloeibaar lichaam alleen gëevenredigd is<br />

aan zyne hoogte, en in alle buizen , die zekere gemeenfchap<br />

met eikanderen hebben , fchoon deeze ook<br />

van onderfcheiden gedaante en wydte zyn , zich tot<br />

eene gelyke hoogte verheft ; dat twee lichaamen van<br />

ongelyke zwaarte het evenwicht behouden , wanneer<br />

aan het ligtere door fnelheid vergoed wordt 3 wat het<br />

aan gewigt ontbrak.<br />

Rr 4 V«


DE VERDIENSTEN VAN DEN „CIZE<br />

Van deeze foort was zyn fchoon twistfcbrift ,<br />

more genaamd, tegen den Jefuit 0 R A Z I 0 G AJ<br />

waarin hy wel den aart der Komeeten naar de "er der'<br />

Ouden. verklaart, doch derzelver dwaaling tevens met<br />

z r w zenlyke voordeden voor de kennis der Natuur<br />

veigoedt. Het aan DES CARIES verkeerd tcegefchreven<br />

e n v a n d e 0 u d e n flegrs ^ ^ ^<br />

fldfel: dat 'erin de befchouwlyke waereld niets was<br />

dan bevveeg.ng en ftof _ dat men van de ftof niets<br />

begrypen konde dan gedaante, grootheid en plaats -<br />

I e U r<br />

pen der !: '<br />

g d U i d<br />

e e n e<br />

' * ^ha P.<br />

Pen der hchaamen, maar alleen aandoeningen der zin-<br />

-n waren, en andere natuurlyke wakheden, plaatfte<br />

hy luer met eene verwonderlyke eenvoudigheid en<br />

ü rlykheid „ een helder daglicht, Hy verklaart o<br />

tfiSaTT d<br />

e r<br />

~ ^ a n het vuur e„<br />

het hcht. Onder het vuur verftaat hy een menigte<br />

doorgaans kleine lichaamen , die zodanig gevormd<br />

*yn en z i c h z o foei beweegen , dat zy in ons het ge,<br />

voel der warmte en hitte bewerken. Wanneer deeze<br />

vuuroeeltjes in menigte en fterkte toeneem en , dan<br />

Joslèn zy ook de hardfte en vastte lichaamen op •<br />

doch woraen zy boven alle onze verbeddingskrad/t<br />

verijnd , dan vormen zy het licht. Men leest nog<br />

hedendaags du werk als een mode! van (ierlykheia<br />

en fterkte van uitdrukking in de Toscaanfche taal<br />

fchoon deszelfs inhoud voor onze dagen van geen ge!<br />

wigt meer is.<br />

ö<br />

Men hield toen te Romen het leerftelfel van co<br />

PERNicusvoor een ketterfche leer, die firydig was<br />

met de Heilige Schrift, en het was zelfs kettery te<br />

willen beweeren , dat deeze fbydigheid ilegts fchynbaar<br />

was. Men gaf ook van den kant van den Paus<br />

voor.


DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 6l?<br />

voor , dat de Roomfche Inquifitie GALILEI , onder<br />

ftraffe des doods,verboden had,dit ftelfel fchriFtlykte<br />

verdeedigen. Maar zyne onoverwinlyke zucht om<br />

het ryk der waarheid uittebreiden , verleidde hem de­<br />

zelve in zyn Dialogo fopra i dite majjïmi Jijtemi,<br />

Tolomeico e Copernicano, met overtuigende bewysrede-<br />

nen te ftaaven. Buiten twyfel verliet hy zich op<br />

de toenmaals magtige befcherming van COSMUS den<br />

llden. Wat voorheen flegts eene mogelyke hypothefe<br />

was, verheft hy hier tot eene wezenlyke en gegronde<br />

waarheid. Hy verklaart de gelykheid cn verwand-<br />

fchap tusfchen de Aarde en de Maan , zo klaar-<br />

blykelyk, dat men noodzakelyk belluiten moet, dat<br />

de landen in de Maan niet woest en ledig , maar<br />

van leevende , zich beweegende en werkende wezens<br />

bewoond zyn, dat zy met bergen, daalen en meiren<br />

bedekt, meteen haar eigen Atcnofpheer omringd, en<br />

aan de afwisfelingen van dag en nacht, van winter<br />

en zomer onderworpen is.<br />

Na den dood van COSMUS den llden, die voor de<br />

wetenfchappen al te vroeg was, vond het opgegaane<br />

licht der Natuurkunde eenen niet minder yverigen be­<br />

vorderaar in zynen zoon en opvolger FERDINAND<br />

den llden , en deszelfs broeder LEOFOLD. Dat GA­<br />

LILEI geen offer van het verfchiïklyk Iuquifitiege-<br />

recht te Rome wierd, is hoofdzakelyk aan de be­<br />

fcherming van den Groothertog toetefchryven; hy<br />

zou hem ook nooit in derzelver handen hebben over­<br />

geleverd, zo hy niet van ontrouwe Ministers, die aan<br />

het Roomfche Hof verkogt waren, was misleid gewor­<br />

den. Hy had, even als zyn Vader, een geometrifchen<br />

geest, en de zucht naar verlichting in de Natuurkun­<br />

de, yan de jeugd af aan , van hem ingezogen. Hy,zo<br />

Rr $ wel


6x8 DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />

wel als zyn broeder LEOPOLD , vereerden hem niet<br />

flegts als leeraar , maar ook zelfs als vader; zy<br />

bezogten hem meermalen in zyne ziekten, byzonder in<br />

de jaaren zyner blindheid , deels om hem te vertroosten<br />

, deels om zyne lesten aantehooren. Wat GA­<br />

LILEI onder de regeering van deezen grootmoedigen<br />

Vorst tot verlichting in de Natuurkunde deed,<br />

was voornaamelyk de verbetering van het vergrootglas<br />

, dat werktuig van ontelbaare ontdekkingen,<br />

'twelk toen in Italiën nog altyd het beste was; en<br />

zyne verhandeling over de werktuigkunde. My handelt<br />

in dezelve van de wetten der waterpomp, onderzoekt<br />

de betrekkingen tusfchen de digtheid der lucht cn van<br />

bet water, vorscht de natuur der hooge en laage toonen<br />

in de muziek na, in de fidderende beweeging der fnaarcu<br />

, in den klank van een met water gevuld glas,<br />

welks rand men met den vinger wryft, en in het geluid<br />

eener koperen plaat, wanneer zy met een fcherp<br />

yzer gefchraapt wordt; analyfeert het aangenaam gevoel<br />

der harmonie in het menschlyk oor, en legt den<br />

ecrften grond tot de Acuftiek. Hy verklaart de theorie<br />

van den wederfland , dien vaste lichaamen doen zien ,<br />

wanneer men ze aan Hukken Haan of fplyten wil; en<br />

ontdekt verfcheidene gewigtige waarheden , die tot<br />

volmaaking der Bouwkunst dienen , en een groot licht<br />

over grootheid en gedaante verfpreiden ; b. v. dat<br />

•men een prisma door eene parabolifche doorfnede<br />

meer dan 33 procent aan zwaarte verminderen kan,<br />

zonder dezelve iets van zyne kracht te beneemen; dat<br />

de natuur in de grootte en gedaante der lichaamen<br />

vastgeftelde grenzen hebbe, die ze niet overfchreiden<br />

kan , zonder van haar eigen last onderdrukt te worden<br />

; dat liet van hier zy afteleiden, dat het geen in<br />

kleine


DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE.


6"2° DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />

die hy tegen de Rusfen en Poolen in de kunst van<br />

den vestingbouw afleidde , waren volkomen meesteritukken<br />

van een geheel nieuw foort, die op het diep-<br />

He inzicht in de Geometrie, en op de door GALILEI<br />

uitgevonden werktuigkunde en Ballistica gegrond<br />

waren, GALILEI had de Krygsbouwkunst in een ongedrukte<br />

Verhandeling van drie en twintig boofdftukken<br />

kort en bondig ontworpen , welk Handfchriït in de<br />

Ambrofiaanlche Bibliotheek te Mayland bewaard<br />

wordt, VAUBAN, zegt men, zou 'er zich van bediend<br />

hebben, in den bouw zyner 333 vestingen.<br />

Na dat GALILEI tot in een hoogen ouderdom over<br />

werktuigen en beweeging , over hemel en aarde , en<br />

over de wetten en orde der Natuur gefludeerd had,<br />

vereenigde hy einde lyk alle zyne verkregen kundigheden<br />

, om de van alle natiën , die zich met de zeevaart<br />

bemocijen , zo zeer gewenschte Lengte en Breedte op<br />

Zeeuittevinden. Hy meende het door juiste Ephemeriden<br />

der dagelykfche configuratien , van de door hem<br />

ontdekte Satelliten van Jupitcr te bewerken, en was'er<br />

ook ernstig mede bezig, toen hy in den jaare 1637 blind<br />

wierd, het geen zyn gewichtig voorneemen verydelde.<br />

Het was echter niet geheel zonder vrucht, daar het<br />

hem aanleiding gegeeven had,om het flinger- uurwerk<br />

uittevinden , of ten minsten, daar zyn ontwerp nog<br />

zeer onvolkomen was, CHRISTIAAN IIUYGHENS, die<br />

ze tot volkomenheid bragt, op het denkbeeld daar<br />

van te brengen.<br />

GALILEI ftierf in den jaare 1642 , toen NEWTON<br />

ter waereld kwam, die van den Hemel beflemd was,<br />

om de door hem hervormde Wysbegeerte der Natuur,<br />

haare beflendige gedaante te geeven. Nazynen dood bevlytigden<br />

zich zyne leerlingen, meer dan o^it, om op de<br />

door


BE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. fa?<br />

door hem geopende loopbaan voortctreden , en de<br />

door hem gedaane ontdekkingen , van welken de<br />

meesten nog niet geheel ontwikkeld waren , door<br />

proeven en waarneemingen te vermeerderen en te be­<br />

vestigen. TORRICELLI en VIVIANI bewogen den Groot­<br />

hertog FERDINAND den llden , alle de poogingen van<br />

zyn geleerd genootfchap, dat zicli tot hier toe met<br />

het onderzoek van allerlei .waarheden, onder den<br />

naam eener Platonifche Academie, had bezig gehou­<br />

den , op de Proefondervindelyke Natuurkunde te doen<br />

werken. De Groothertog , wiens grootfte vermaak<br />

tot hiertoe geweest was, de geheimen der Natuur te<br />

ontzwachtelen , was daartoe ligt te beweegen (*).<br />

Toen BALTIIA<strong>SS</strong>AR DE MONTCONYS , in 't jaar 1Ó46.<br />

de eerftemaal door Florence reisde , was de Groother­<br />

tog met Thermometers en Wederglafen van allerlei<br />

foort en gedaante voorzien (t) , en FRANCISCUS<br />

LANA<br />

(*) FASRONI , Dcc 4. Italorumdoftrina excellentium, pag.<br />

315 zegt van hem: Solitus erat dicere Ferdinandus , fe ma-<br />

gnam gratiam habere Deo , quod principacu ab eo donatus<br />

fuiflet , maximain vero , quod fibi inger.eraverit fingularem<br />

quemdam araorcm in Philofophiam , cui cum fatisfaceret,<br />

non folum humaniflima compleri voluptate, fed etiam ali &<br />

vivere videbatur. Hinc afïïdua: inquifitiones & inveftigatio-<br />

nes veri in naturalibus quajftionibus , hinc experimenta ad<br />

indagandas naturas vias , hinc fumtus , cura; , (hidiaque iri<br />

comparandis omnium phyficarum artium inftrum.ntis, hinc<br />

doétorum virorum cosrjs , qui in ipfis Regiis «dibus ha-<br />

bebantur. Omnino has êedes turn FERDINANDI , tura LEO-<br />

POLDI ftudiis, Mufarum templum, fapienti«que domicilium<br />

faftas effe dixilTcs.<br />

Q) Premter Vyage d'Italie, pag. 26.


Mi DE VERDIENSTEN VAN DEN tttiïÉÈ<br />

EANA fakende hem de verdiende toe, de van RODERƒ<br />

FLUDD uitgevonden Thermometer daar door verbeterd<br />

te hebben , dat hy de buizen , in plaatfc van water,<br />

met wyngeest, dftt het bevriefen niet onderworpen<br />

is , aanvulde. II Y W A S D E E A [ L E D J E<br />

Meteorologie door waarneemingen tot een wetenfchap<br />

zocht te verheffen, en met dat oogmerk de geleerden<br />

van verfcheiden landen aanbeveelde , om de warmte<br />

enkoude.'dagelyks, door behulp van gelyke werktuig<br />

waarteneemen. Van deczen bediende hy zich ook om<br />

den graad der warmte te meeten, die tot uitbroeijing<br />

van jonge hoeners nodig is, en liet deskundige lieden<br />

uit Egypte komen, om broeiovens in zyne tuinen te<br />

Florence aanteleggen. Hy vond werktuigen uit, om<br />

de vochtigheid der lucht, de fpecifieke zwaarte van<br />

dezelve, van het water, den wyn en andere vloeibaare<br />

hchaamen, die hy ten dien einde uit alle ftreeken van<br />

Itahén brengen liet, tegen elkander te vergelyken. Hy<br />

ondervond door proeven, dat het water zich niet laat<br />

famendrukken. Door den dampkring, loschte hy<br />

het water in damp op. Hy deed proeven om te onderzoeken,<br />

of de lucht een uit dampen beflaand lichaam zy. Hy<br />

bezat werktuigen , o m de door beweeging ingedrukte<br />

kracht, de uitbarfting van 't ontdoken buskruid, de<br />

evenredigheid der toonen enz. aantewyzen. Hyljet te<br />

L.vorno proeven doen, hoe lang het zoete water op de<br />

fchepen , en in welke vaten men het 't langst goed konde<br />

houden; of de zee zich tot op den grond beweegt:<br />

of men in de diepte der zee zien konde, en hoe verre<br />

het daglicht kan doordringen ; in hoe veel tyd en on<br />

welken affland men by helder weder en dille zee de<br />

(*) Prodomo ajl arte Mieflra, c. 7. pag. 2. '<br />

vuur«


DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 6'2$<br />

vuurbaak uit het oog verliest, en op welken affland<br />

men een fchip by hooge zee ontdekt, en beval tevens<br />

dat men zich ook van het vuurteeken en het geluid<br />

bedienen zou , om de afftanden te meeten. Hy liet<br />

uit verfcheiden ftreeken op zee , en in verfchillende<br />

jaargetyden, water fchcppen, om den graad van deszelfs<br />

ziltigheid natevorfchen, en het door Chemifche proeven<br />

daarvan te bevryden ; hy deed proeven , om gewaar<br />

te worden, in welke betrekking het zoete water<br />

en het zeewater lasten dragen ; of het zeewater vroeger<br />

of laater bevriefe dan het zoete ; of fchietende<br />

wapens op zee zo verre reiken als op het land; of een<br />

mensch, die onder het water ftaat, deszelfs zwaarte<br />

gevoelt, en op welke diepte hy het geluid van buiten<br />

kan hooren. Ily liet onderzoek doen, of het bronwater<br />

van de hoogte der bergen , of uit de diepte ontfpringt,<br />

en was op alle mogelyke middelen bedagt, om de natuur<br />

haare geheimen afteloeren.<br />

Tot in het jaar 1657. hadden de Groothertog FER­<br />

DINAND en zyn broeder LEOPOLD ieder hun eigen<br />

werkplaats , om , in het gezelfchap der bekwaamlte<br />

Wis- en Natuurkundigen, proeven te doen. By deeze<br />

beide broeders heerschte de Vohnaaktfte eendragt, en<br />

de volkomenfte gelykheid in de pooging naar verlichting<br />

in de geheimen der Natuur, volgens haaren gantfchen<br />

omtrek. Beiden fpaarden noch kosten , noch<br />

moeite, om alle mogelyke werktuigen, zo wel voor<br />

de Starren-als Natuurkunde, deels zich teverfchaffen,<br />

deels zeiven te laaten vervaardigen , en de bekwaamde<br />

mannen door pennoenen aan hun hof te trekken, op<br />

'dat zy hen in hunne navorfchingen de behulpzaame<br />

hand zouden leenen. De voornaamfte derzelven wa-<br />

rSU JOHANNES EVANCliLISTA TORRICELLI, dien de<br />

Groot-


DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZÏ<br />

Groothertog de plaats van zyn overleden leeraar<br />

GALILEI deed vervullen, en vvien de dood maar al te<br />

vroeg voor de wetenfchappen wegfleepte; VINCENZIO<br />

VIVIANI, ALPIIONZO BORELLI, FRANCISCUS ROOI,<br />

en de Graat LORENZO MAOALOTTI.<br />

Wyl deeze en andere geleerden tot het byzonder<br />

gezellchap van beide broeders behoorden,en zo welde<br />

een als de ander, de navoifclyng der Natuur, met veel<br />

yver en ernst voortzetteden , kon het niet wel anders<br />

zyn, of zy moesten eikanderen in hunne famenkomsten<br />

en bezigheden dikwils hinderlyk zyn. Van hier<br />

vereenigden zy zich beiden in den jaare 1657 in een<br />

Academie der Proefondervindelyke Wysbegeerte, die<br />

zy Accademia del Cimento noemden. De Groothertog<br />

liet de beftuuring wel grootendeels aan zynen broeder<br />

over, doch nam het grootfle deel der onkosten op<br />

zich, en vergaderde hen dikwils in zyne kamer. Zy<br />

werkten naar één doel en met vereende krachten, om<br />

de natuur niet alleen zelve op haare geheime wegen<br />

natefpooren, maar ook, wat andere navorfchers van<br />

dien tyd , in en buiten Italië, in de Astronomie , en<br />

in alle takken der Natuurkunde, in de Chemie, Mechanica,<br />

HydroftaticaenHydraulica, indeLithologie,<br />

Zoölogie , en de Gefchiedenis der Natuur ontdek'<br />

ten , door naauwkeurige proeven te onderzoeken en<br />

te beoordeelen. Tot dit oogmerk onderhielden zy<br />

niet alleen eene uitgeftrekte briefwisfeling, met de<br />

febranderfte en naarltiglte Natuuronderzoekers in<br />

Frankryk, Holland, Engeland en Duitschkmd : maar<br />

lieten ook allerlei nog onbekende planten en zaaden ,<br />

Iteenen en dieren, ter verbetering der Botanie, Uthologie<br />

en Zoölogie, uit alle ftreeken der waereld,<br />

met groote onkosten ontbieden. 'Er was geen Astronomisch


DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 02$<br />

ïiomisch of Bhyfisch werktuig tot hiertoe uitgevonden ,<br />

dat zy niet in bezit hadden , en den laatften trap<br />

van volkomenheid poogden te geeven. In de Acia<br />

deezer Academie, welke TARGIONI TOZZETTI in zyn<br />

Notizie degli Aggrandimenti delLe Scienze fifiche Acca-<br />

duti in Tofcana had uitgegeven , vindt men dikwils<br />

briefjes genoegzaam van deezen inhoud: „ Doorluch-<br />

„ tigfle Vorst! om deeze of geene proeven te doen,<br />

,, hebben wy zulke of zo veele glaazé klokken van<br />

„ deeze of geene grootte nodig. Wy verzoeken uwe<br />

„ Doorluchtigheid, ons dezelven te bezorgen". Onder<br />

de briefjes ftaat meestendeels eigenhandig door den<br />

Groothertog gefchreven : .,, Ik heb- myn Minister te<br />

„ Venetiën bevel gegeven, dat deezen of geenen dag<br />

„ alles hier te Florence zy". Onder deeze briefjes<br />

vindt men 'cr een, waarin tot uitvoering eener proeve<br />

van dc uitbreiding van het geluid, zeker getal perfoo-<br />

nen, veldltukken en mortieren vereischt wierden, om<br />

op verfchillende afftanden te plaatfen. Onder het biljet<br />

ftaat: „ Den avond n. n. zal alles in gereedheid zyn".<br />

De Staatsecretaris, de Refidenten van den Groothertog<br />

aan deEuropeefchehoven,en deConfuls in den Levant<br />

waren het middel, waarvan zy zich bedienden, om hun­<br />

ne waarneemingen en proeven aan hunne Correspon­<br />

denten medetedeelen, en het nieuws', dat deeze ont­<br />

dekt hadden, of het geen voor den Botanifchen tuin<br />

moest bezorgd worden , te verkrygen. Hun Glazen-<br />

fabriceur was MARIANI GO.NFIA , hun draaijer , een<br />

Duitfcher, THEODORUS SANGER, hun Inftrumentmaa-<br />

ker de beroemde STEPUANUS DELLA EELLA.<br />

Men kan niet wel beweeren , dat deeze Academie<br />

de eerfte geweest is, die zich met de navorfching dor<br />

Natuur heeft bezig gehouden, want de Academie der<br />

insTORiEK. Deel. Ss M^*.


6l6 DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />

LINCEI, die in 't jaar 1603. door Prins FAEDERIK CESI<br />

te Romen, en een andere, die van JOHANNES BAPTISTA<br />

DELLA PORTA te Napels gefhcht was, zyn ouder.<br />

Doch befchouwt men denwyden omvang der onderwer­<br />

pen, waarmede zich de Floremynfcbe bezig hield, de<br />

uitmuntende waarde van haare medeleden en derze'lver<br />

buitengemcenen yver, de menigte van haare werktui­<br />

gen , de belangrykheid van haare proeven en uitvindin­<br />

gen, en haare veel uitgebreider verftandhoudingmet de<br />

voornaamlle Natuuronderzoekers in Europa : dan is<br />

het geen wonder, dat zy de gedachtenis haarcr ouder<br />

zusteren verduisterd heeft.<br />

Haare medeleden waren de kern van de fcbooJe vati<br />

GALILEI. Onder hen was ALPHONSO BORELI.I, Hoo°--<br />

leeraar der wiskunde te PJa , die zich vaornamdyk<br />

door zyn werk de mfu animalium heeft beroemd Ge­<br />

maakt ; VINCENZIO VIVIANI , die TORRICELU in het<br />

leeraarambt der Wiskunde te Florence opvolgde, cn<br />

in dit vak weinigen zyns gelyken had; CARLO RIVAL-<br />

EINI, leeraar der Wysbegeerte tePifa, die zich door.<br />

zyn onderzoek van de fnelheid van den wind, en dc<br />

eigenfehappen van het kwikzilver in de wederglazen ,<br />

in deeze Academie byzonder beroemd maakte, en door<br />

ISMAëL BALLIAI.DLIS , in een brief aan den Cardinaal<br />

LEOPOLD , wegens een opftej over het evengemelde<br />

kwikzilver, ingenium o.cuHJJimum & folertiffimum, van<br />

wien hyvéel geleerd had,genaamd wierd;ALBXANDER.<br />

WAksiLi, leeraar der Wysgeêrte te Siena, wien GALILEI<br />

in een brief den lof van een voortrefivk wysgeer geeft;<br />

ANTONIO OLIVA, fchryver van een ongedrukte verhan­<br />

deling over de vloeibaare lichaamen ; CANDIDO DEL<br />

iüpMO, die niet flegts in de wysbegeerte, maar ook<br />

& de werktuigkunde zeer geoefend was , en veele<br />

Phy


DE MEDICIS ÏN Dï NATUTJRKTJNDEi ' 6%f<br />

en Phyfifche werktuigen voor de Academie uitvond;<br />

deszelfs broeder PAUL , die in een der Hungaarifche<br />

Bergwerken een zeer voordeclig werktuig uitvond om<br />

dezelven van water te bevryden ; ALEXANDER SEGNI,<br />

Secretaris van Prins LEOPOLD cn van de Academie, tot<br />

in 't jaar i65o, die in deeze post opgevolgd wierd,<br />

door den beroemden Graaf LORENZO MAGALOTTI, in<br />

zyn aaften jaar, toen hy reeds door een diepe kennis<br />

der Mathematifche en Phyfifche Wetenfchappen zich<br />

beroemd maakte , die hy vervolgens in zyne gedrukte<br />

brieven, en by de geleerden, die hy op zyne reizen<br />

bezogt, overvloedig ten toon fpreidde ; FRANCISCUS<br />

REDI , lyfmedicus van den Groothertog , een groot<br />

Anatomist en Natuuronderzoeker, de grondlegger eener<br />

eenvoudige en op de Natuurkunde gevestigde Artzenywetenfehap,<br />

wien de Natuurlyke gefchiedenis veel te<br />

danken heeft, en anderen , waaronder ook eenigen<br />

den beroemden ALEXANDER MARCHETTI,Hoogleeraar<br />

der Wysbegeerte te Pifa plaatfen, die Lucretius in<br />

zulke fierlyke vaerzen heeft overgezet.<br />

Buiten de correspondenten , die de Academie en<br />

haare medeleden in Italiën had, hield zy oobeen geregelde<br />

brieiwisfeling met verfcheiden geleerden buiten<br />

Italiën, waar onder ik CJIRISTIAAN HÜYGENS, THEVE-<br />

NOT, ISMAEL BULLIALDUS , J0HANNES WALLIS, en<br />

joHANNES HEVELIUS vinde.<br />

De proeven en ontdekkingen der Academie zyn<br />

voor het oog van een ieder zichtbaar; want zy werden<br />

in 't jaar 1666. onder den titel; Saggi di naturali<br />

Efperienze dell" Academia del Cimento, op kosten van<br />

den Kardinaal LEOPOLD ter drukpers gegeven, en vervolgens<br />

niet alleen driemaal in Italiën weder opgelegd,<br />

tnaar ook in 't jaar 1684. door RICHARD WALLER in't<br />

Ss s JSJJ


Öafc DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE DE MEDICIS enz»<br />

Engelsch, in 't jaar 1731 door PETRUS MU<strong>SS</strong>CHEN-<br />

BROEK in 't Latyn, en in 't jaar 1755 onder het opzicht<br />

van den Heer LAVIROTTE (*), in 't Fransch overgezet.<br />

Doch'er zyn veele gewigtige byvoegzels, die de<br />

Heer TARGIONI TOZZETTI uit de acta der Academie<br />

opgefameld, en in zyn Notizie degli Aggrandimcnti delle<br />

fcienze fificheaceaduti in Tofcana, tfc. bekend gemaakt<br />

heeft, waarmede zy nog aanmerkelyk kunnen vermeerderd<br />

worden. Aan hoe veele aanvechtingen zy ook in<br />

den beginne van den kant derPeiipatbetiei en Monniken<br />

, byzonder der Jefaiten , welker fchoolftelfel zy<br />

omverwierpen, blootgefteld waren ; hoe zeer ook de<br />

nationaale nyd der Franfchen tegen dc Italiaanen, die<br />

buitendien nog door de lcere van DESCARTES verblind<br />

waren, hunne opkomst in den weg ftond; en hoe<br />

droog ook het verflag was , dat de Engelfehen, in het<br />

eerfte deel der Philofophifche Tranfaciions, aan hunne<br />

nog zeer nieuwe Academie daarvan gaven; nam echter<br />

haar aanzien en roem, na de toeneeming der verlichting,<br />

dermaate toe, dat derzelver waarde ras algemeen<br />

erkend wierd. Vergelykt men ze met de nog tamelyk<br />

duistere tyden, en met derzelver korten duur, tot in<br />

't jaar 1667, toen prins LEOPOLD haar voor den Kardinaalshoed<br />

opofferde , dan ontftaat 'er in ons een<br />

gevoel van verwondering en dankbaare erkentenis voor<br />

het onfterflyke huis DE MEDICIS , dat wy niet flegts in<br />

deXVde en XVHe eeuw de herftelling derfraaije kunsten<br />

, maar ook in de XV&* eeuw het opgegaane<br />

licht der waare Wysbegeerte te danken hebben.<br />

(*) Colïection Academique Tom. 1.


IV.<br />

N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N<br />

BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />

KUNSTEN,<br />

E N<br />

M E N G E L W E R K .


D E<br />

R O E M Z U C H T.<br />

VIERDE HEKELDICHT.<br />

DEN KEERE SPENCER COMPTON<br />

TOE GE WYD.<br />

Uit het Engelsch ?an E. YOUNG.<br />

6 Si<br />

Gelvk de eerzuchtige kamperfoelie zich om een*<br />

f;-: :.rjen boom.flingert, en haar geuren op de onderfchraagende<br />

rakken uitftort; zo lieflyk moest ook het<br />

jeerzuchtige lied weezen , (ach , verfchoon die eerzucht<br />

in het myne!) dat op uwe onderlleuning hoopen<br />

durft ,ó COMPTON ! (a) geboren om in ftaatsvergaderingen<br />

het woord te voeren , haare waardigheid luister<br />

by te zetten , haare raadpleegingen te bellieren,<br />

ai'es diep te doorgronden , in de ruimte te overzien ,<br />

en het lot der koningkryken zonder eerzucht afteweegen<br />

; om , ab handhaver der kroon en vriend des<br />

v ffts , de kiefche uiterften der ftrydïgfte deugden in<br />

een te fmelten. Gy echter verfmaadt niet, om, by<br />

zulke verhevene uitzichten, te luisteren naar het lied<br />

eer zangfter. Het is uwe gunst die haar befchennt,<br />

terwyl uwe uitmuntende hoedanigheden haar ontvonken,<br />

(


6<br />

3- D E R. O E M Z L" C H T.<br />

ken, en het flechts ccn gedeelte van uwen roem uitmaakt,<br />

haar te bezielen (b).<br />

CHKEMES , de yverzuchtige CHREMES, oudertusfchen,<br />

verteert zich van verdriet over een vermaardheid zo<br />

billyk verdiend, zo openlyk erkend. Enkel voor de<br />

ydele bezolding van eer, wydt by zyn diensten aan<br />

den Staat en de Kroon. Hy toch kent alle ontwenpen,<br />

en weet ze allen te verbeteren. Hoe ondankbaar Britannië<br />

ook weezen moge, deeze Patriot blyft het evenwel<br />

beminnen. Doch 'er zyn verfcheide'iborten vaa<br />

Patriotten. Sommigen mogen 'er hun bloed voor vergieten<br />

, hy drinkt zyn koffy voor het algemeene bes* •<br />

hy raadpleegt den heiligen damp, die 'er uit opfïygr"<br />

voorziet daarïn de flormen of zonnefchvn, door'den<br />

hemel over ons belloten , en bepaalt eiken da- het<br />

weder van ons lot. Zulk een quid-nunc (c) is een<br />

almanak van ftaat.<br />

O) Letterlyk in 't Engelsch : // ü tut baf t}^ gi^ , 9<br />

infpirc. (Het is Hechts ten halve , of de helft vaa uwen<br />

roem, te bezielen}. Riet andere woorden : DWC uit.nua<br />

tende talenten , op wier bcfchryving het dicbterlyfee vuur<br />

wel coet ontbranden , maaken r;og maar de hein uit na<br />

uwe verdienden ; zo «muntend ii ook uw nart. In d-n<br />

zelfden feaak, gelyk onze Dichter, in den agtrten zang van<br />

TjnMcbgedacAte», zegt, da: men, alleen met herrek kin*<br />

tot het vernuft, een halve öösiziFIELD zynde, een g?<br />

beele dmw is. Men zie hier over onze Aanmerkin? o.<br />

0 r<br />

het lil. Deel bL 341.<br />

(O Men is in England gewoon zulk een' opfnuffelaar<br />

jan fiaatsnieuws een quid-nu,:c te noemen , van de Latynfche<br />

^gauidnunc novi? Men kan zulk een karakter nader<br />

teerea kennen uit den brief, waarin Thomas Qnié^e zich<br />

Gy<br />

ze! ven


DE R O E M Z U C H T . 633<br />

Gy meesmuilt, en verbeeldt u, dat onze Staatsman<br />

van weinig nut is: maar waarom zou de tyd zyn verborgen<br />

waarde niet kunnen openbaaren , daar toch<br />

aapen de lekkerfte kastanjes kunnen braaden , daar<br />

paarden van genie de kaarten onfeilbaar kennen , daar<br />

de halve Senaat kan zeggen : afgekeurd ! de ganzen<br />

geheele volken kunnen redden , en de fchoothondjes<br />

famenzweeringen ontdekken ? Wat fpoort hem toch<br />

aan om Ryken hunnen vorm , en Koningen raad te<br />

geeven; wat anders, dan zyn onbekwaamheid tot bezigheden<br />

van minder gewigt? De arme CHREMES kan<br />

zyn eigen vermogen niet begieren, en heeft daarom<br />

het zorgen voor de welvaart van Europa op zich genomen.<br />

GEHENNO laat gerustelyk het bellier des ryks aan<br />

het fchrander beleid van CHREMES over. Om zichzelven<br />

eenen naam te maaken , heeft de eerzuchtige<br />

knaap zich tevens van een bybel en een fchouderband<br />

(d) voorzien. Hy is achter het geheim , doorziet<br />

het geheel, en beklaagt den dommen bloed, die<br />

zich om de zaligheid van zyn ziel bekommert. Wees<br />

toch op uwe hoede , hem met eerbied aan te fpreeken<br />

, en althans zyn teêrgevoelige Reden niet met<br />

het Apostolisch geloof te kwctfen. Voor zo verre<br />

hy echter weet te leeven , houdt hy zich , wat het<br />

uiterlyke betreft , nog by den grooten hoop , en<br />

verpiigt alleen zyn vrienden met zyn lasteringen van<br />

den Godsdienst.<br />

Voor deeze kwaal is hooge rang vergif, en een<br />

groot<br />

zeiven rdTchiidert, in den Er.gelfchen Spectator, in het 625<br />

Vertoog.<br />

{/) Eea EpauUtie, of Oaiciers-montuur.<br />

Ss 5


*SH D E R O E M Z U C H T .<br />

groot vermogen gevaarlyk. Ze'Jen wordt een arme<br />

fcbefco uitzinnig. Werkte niet ibmtyds een vonnis<br />

van veroordeeling als een ongehoopt hulpmiddel , en<br />

wierd niet meenig ongeloof door het daalen der femdfen<br />

in den grond geneezen ? Zo lang de zon fchynt,<br />

ïpreekt LLJL.NT (e) met ongemeene kracht; maar een<br />

donderbui is verderflyk voor fchraal bier en zwakke<br />

redeneering. Zulke nuttige werktuigen wyzen zeer<br />

iiaauwkeurig, door het ryzen of daakn van hun kwik<br />

de gelteUheid van het weder aan. Htt is voornaamelyk<br />

de gezondheid , die een Atheïst in het duister<br />

laat (f) • en een koorts redekavelt bondiger dan een<br />

-CLARKE Laat Hechts de redeneerkunde in zyn<br />

pols afneernen , weldra zal hy het Griekfche Kok><br />

hu;s (li) niet meer bezoeken, en keren bidden; tery;l<br />

ondenusfehen COLLINS (j; den afvalligen jongeling,<br />

die weker, naar zyn gedachten, zo verflandig<br />

redeneerde , met een' ongeveinsden yver betreurt;<br />

•C01.LINS , die zich met het befpotten van den Godsdienst<br />

(e) Een bekend Vrvgees: van de voorige eeuw.<br />

(ƒ; Zo zeg: BRCYERE: Ondoute de Dieu, dans une pieice<br />

fanté; ttmme on douie que ce/oit pec'ier , que d'avoir com-<br />

r.-.ace avtc une perfotme iibre: quand on devient na.ade S<br />

fue rhdiopifie eftformée , on quitte fa concubine £> on croit<br />

%f Dieu. Ciisp. i


DE R O E M Z U C H T . 6ï$<br />

dienst zodanig vermaakt, dat !ry byna zelf denkt<br />

waarlyk ongeioovig te zyn; doch hy denkt het Hechts:<br />

om beiden hun recht te laaten wedervaaren , Satan en<br />

hy gelooven en üdderen tevens (*\ Sommigen wor­<br />

den door de woede eener onbeperkte eerzucht , de<br />

üioodfte fchandvlekken hunner eeuw.<br />

NARCI<strong>SS</strong>US heeft geen de minlte gemeenfchap met<br />

de leden van de onderaardfche maa:;c;;.:npy (4); ji,<br />

hy kan zcïfs geen vry-metfelaar zonder sfgryzen noe­<br />

men : hy blyft niet achterlyk in ee ig pligtbewys,<br />

noch kan de nyd zelfs zeggen, dat hy, geduurende<br />

verfcheide jaaren, de Kerk of den Schouwburg heeft<br />

verzuimd. Het is waar, hy maakt geen gerucht ia<br />

het Parlament, doch betaalt met nauwgezetheid zyn<br />

fchulden en bezoeken (/). Zyn karakter en zyn hand-<br />

fchoenen zyn altoos even net; daarenboven kan hy<br />

zich nog dieper buigen , dan de diepbuigende Geeste-<br />

lyke (wi): een eeuwige lach is op zy.i lippen, waarin<br />

(*) Jacob. IL v. IS.<br />

(i) Ia *t Engelsch: the Tartarem Club• ds zogenaamde<br />

kell-fire Club (de broederfchap van 't helfche vuur) ui: wier<br />

blazoen men eenigzins hun aart en b?gic&!eo kan oprnaakea.<br />

t (/. Ia t Engelsch: Pajs his debti en rijlts, volgens een<br />

zeer gewoons teenfpreuk : topaj e vijlt; een bezoek betaa-<br />

len, voor ons afleggen.<br />

(«) YOUXG zegt: He car. out-Iersthe loding Dean,eigen'<br />

lyk een Dikcn, de naaste in rang naast den Bisfchop , die<br />

ctet zelden door zyn kruipend geviei ce gunst der Grooten<br />

tracht te winnen. Hy verzekert dat he: zyn NARCI<strong>SS</strong>US via<br />

ruik een Deken in buigen wint. Aartig is in fcet Engelsch,<br />

dit eut-boA>, gelyk zy meer gewoon zyn, door plaatfing vaa<br />

dit woordje out by eenig werkwoord, eea overtreffen va»<br />

de bedoelde werking uitcedrukken.<br />

de


6$ D E & O E M Z U C H T.<br />

de wyze en nietswaardige gelykelyk deelen. Dees<br />

onverfchrokken held in alle de vermoeijenisfen van het<br />

vermaak, ongelooflyk geduldig by al het verveelende<br />

van den lediggang, leent aUervrieriddykst aan de<br />

Had , elke openbaare plaats tot iieraad , zyn aangezicht:<br />

hy verfchynt zo zeker in het gezelfchap, als de<br />

kaart, en behoort tot het huisraad van de zaal. Zodra<br />

het omberfpel hem roept, is hart en hand by<br />

hem gereed; en wanneer daartoe Hechts twee gevonden<br />

worden , is hy gewisfelyk de derde (n). NAR­<br />

CI<strong>SS</strong>US is de roem van zyn geflacht ; want waar is<br />

iemand , die met meer bevalligheid niets doet ? Zo<br />

pronkt myn lyst met menfehen, door de natuur verordend<br />

om , als fraaije Soplappen , hier en daar een<br />

plaats te vullen; die,.terwyl zy hun volftrekt-ledig leven<br />

doordroomen, te weinig verlbnd hebben om wél,<br />

en te weinig hartstocht om Hecht te handelen.<br />

Tot een tegtnwigt van zulke Mode-helden , zyn<br />

eenigen, uit eerzucht, zonderling, en van alle anderen<br />

afWykende. Wat anderen mishaagt, bekoort oniwyfelbaar<br />

deeze waardige tegenvoeters van het geheele<br />

menschdom. Niet uit boosheid , maar enkel uit<br />

hoogmoed , overdwarsfen zy ons allerwegen. Geboorte-<br />

en feestdagen zyn voor hen de dagen om zich<br />

Hecht te kleeden. Indien men hen mag gelooven, dan<br />

is ARBUTIINOT een dwaas, en FOE een wys man (o);<br />

dan •<br />

(») Nadruklyk in 't oirfprongkelyks : Johfd to ft», ht<br />

fat/s not-to make three , dat is : waar twee otnberfpeelers<br />

gevonden worden , is hy recht gefchikt om niets meer of<br />

min te doen , dan hun getal met een te vermeerderen.<br />

(c) Volgens den meergemelden fleutel : zynde ARBUTH-<br />

KOT de Lyfarts van Koningin iiw*, en de vertrouwde<br />

Vriend


B E R O E M Z U C H T . 6^7<br />

dan zal DORIS u door haar voorkomen verrchrikken,<br />

cn LUCINDE betooveren (p) ; dan vk.eijen de ftroo-<br />

men uit hunnen aart terug, de vlam ilygt Tiaar bene­<br />

den , en de fteenen vallen naar boven ; en SU<strong>SS</strong>EX (q)<br />

is een allerllechtst vriend. Deeze menfehen fiaapen<br />

by dag, en waaken by nacht: zy bloozen zo gy hen<br />

betrapt op iets dat recht is, en indien het hen, by on­<br />

geluk , onvoorziens ontvalt, dat een zwaan wit, en<br />

QUEENSisuRY (V) een fchoonheid is.<br />

Zekerlyk kan een gek mar de mode , ten opzichte<br />

van het belagchelyke, alleen door een' gek uit de mode<br />

overtroffen worden. Zyn liefde voor het wanvoegely-<br />

ke is zo fterk, dat hy in alles wat verkeerd is, geen'<br />

mededinger dulden kan. Laat de mode flecht zyn,<br />

voeg u naar dezelve : gy toont meer verfland in het<br />

draagen der zotheden van anderen , dan van u-zelven.<br />

Waardeert gy alleenlyk het geen uit de mode is, ó<br />

dan , dunkt my, moest gy u beviytigen om wys te<br />

worden.<br />

Maar<br />

Vriend van SWIFT , POPE , enz. een der grootde vernuften<br />

van zynen tyd- — en D KIEL DE FOE, een armhartig dich­<br />

ter én prÜltèhry ver, die zich door zyn oproerige fehriften<br />

aan de kaak hielp, en door POPE , in zyn Dunciade , naar<br />

verdiende wierd ten toon gefield.<br />

O) Voor het Engelfche : S — ly en R— fcheenen my<br />

hier een paar onverfchillige vrouwen-naamen voldoende.<br />

(q) Een der Graaven van SU<strong>SS</strong>EX , waarfchynlyk door<br />

fpreekende blyken van vriendentrouw genoeg bekend.<br />

(V) De Hertogin van QUEEÏNSIÏURV , de vriendin van SWIFT<br />

• en GAY, onder anderen door POPE ;in zyn Moral Effays. II.<br />

v- 1931 19 i0<br />

geroemd.<br />

o m<br />

a a r<br />

h<br />

uitmuntende fchoonheid hooglylc


^3* B* ROIMZUCHfi'<br />

Maar wie kan in her zonderlinge, op een verhef<br />

ner wyze groot zyn dan SLOANE 0) , de eerlte prullenkramcr<br />

van zynen tyd ? Zyn kielche eerzucht bepaalt<br />

zich tot de weemdfte aartigbedöj: hy vermeerdert<br />

den bruidichat van zyne dochter met een kostbaare<br />

fchelp, en de poppenkas van ASHMOLE (t) is,<br />

in zyne oogen , de goudmyn , het ryke Peru van<br />

Bntanmë. Met welk een verrukking in zyn gelaat en<br />

gedachten, befchouvvt hy den bonten rok, door Jofef<br />

nooit gedragen ! cn op heilige dagen toont hy een<br />

heilige fpeld, welke den kraag aanraakte, die eertyds<br />

de kin van Koningin ELIZABETH aanraakte. Sedert<br />

de groote duurte , zegt hy, waarvan onze kronyken<br />

gewaagen, federt de groote pest, die zo veeien wegmaaide,<br />

was 'ergeenrarapfpoediger jaar dan dit; het<br />

heeft ons met niet één nieuw kapelletje verrykt Hoe<br />

is het mogelyk dat in tydea , welke zulke Geleerden<br />

kunnen dulden, gy, ongelukkige JERSEY ! nog kost<br />

behaagen ?<br />

LICO vervolgt wel geen bonte kapelletjes, echter is<br />

indedaad zyn jagt byna van den zelfden fmaak. Yverig<br />

in het opfnuflelen by het morgenöntbyt der Grooten,<br />

riekt hy ieder fpoor van aanzien en vermogen.<br />

Waar ook hun Lordfchappen zich bevinden, zal noch<br />

LICO, noch hun fchaduw aciiter blyven. Werwaards<br />

W Geen wonder dat de bekende Dokter HAK» JLO*N-,<br />

Mens kabinet van natuurlyke zeldzaamheden naderhand het<br />

BmfcheMufeüm wierd ingelyfj, e.i waarin zekerlyk luttel,<br />

betekenende fnuisteryen waren, ook hier een geesfelfiag der<br />

Satier ontving.<br />

ook<br />

W £LiAS ASHMOLE , een bekend Chimist ea Antiquariu»<br />

«r voorige eeuw.


fi E R O E M Z U C H T * . O 39<br />

wok hun Lordfchappen heene fncllen , is hy 'er aait<br />

verkleefd , en volgt hen op de hielen , gelyk een'<br />

waakzaam' fchuldëifcher (»). Het is even als of hun<br />

hoogheid iets aanfteckends heeft, en men de vermaardheid<br />

als een koorts zou kunnen opdoen : en<br />

evenwel na zeven jaaren kwispelftaarten op alle tyden<br />

te Deen (v) met den Hertog<br />

nog gemeenzaamcr dan LICO.<br />

Wie toch 7. ai ccn kruk willen weezen, om een ver-<br />

I mén Lo d tc RittDen: of een leevende pendant, om<br />

aan zyn oor te flidgeren , om hem geheimen in te<br />

Qnistc cn . dil N»ds voor maagden met trompetten<br />

door de ftad geblaazen wierden ? wie zou een fpiegel<br />

willen wcezen, om met vleijende nabootfing alle zyn<br />

gelaatstrekken geduurig weerom te kaatfen : of een<br />

gelukkige fpeld, om hem op den arm te fteeken,<br />

wanneer Mylord zo genadig is het te dulden : of een<br />

kusfen , wanneer 't zyn logge zwaarheid behaagt<br />

het neêr te kloppen, of 7<br />

er zich gemaklyk op uit te<br />

ftrekken : of een verachtelyk wit, voor het middagof<br />

avondmaal gekozen, wanneer Mylord onbezonnen<br />

genoeg is om te zweeren , dat hy 'er zyn geestigheid<br />

op zal affchieten? wie toch zou van lagchen willen<br />

bersten , ook daar hy niets van die beloofde geestigheid<br />

ontdekte: of indien, by geval, den neus van<br />

Mylord een wind ontflipte , hem met een diepe buiging<br />

de zegening der Goden toewenfehen: wie„<br />

die nog een fchoorfteen vecgen of een ploeg kon dryven<br />

?<br />

(«) In het Engelsch : ai a morning-dun, een maaner,die<br />

Zyn fchuldenaarin den vroegen morgen reeds opwacht.<br />

'CV) De Deensfche hond , naamelyk , van den Hertog vaa-<br />

ARGÏLE , gelyk 'er de Heer YOUNG zelf by fci*ft aangetekend,


6$0 DE R O E JI Z U C H T.<br />

ven ? Hoe laaghartig moeten zy weezen, die zich aan<br />

zulke bedingen onderwerpen ! na-.uuvlyks zyn zy.laaghartiger,<br />

die zulke bedingen voorfchryven.<br />

Maar welke klaslè is wel het gefchiktfte om deeze<br />

voorwaarden aan te neemen? Zekerlyk die der pennelikkers<br />

, (of de oude fchryvers moesten liegen) het<br />

lchryvend ras, dat openbaare veiling van lof houdt voor<br />

den meestbiedenden. Zy vieijen alle menfehen , doch<br />

meest zichzelven , met hun eeuwig gezwets van onvergangkelyken<br />

lof: want de Eer houdt geen onnozele<br />

bloeden zo zeer voor den gek , als haar ouden<br />

galant, den dichter van zyn ambagt. ,, BOYLE (W),<br />

„ zegt hy , moge in den raad , MORDAUNT (X) op<br />

„ het flagveld, PELHAM (y) door zyn pracht uitmun-<br />

,, ten , maar ik kan fchryven; en wat zou voor myn<br />

„ groote ziel zo waardig weezen als de roem " ? doch<br />

Welhaast fluistert hem een Godheid in het fuizend oor,<br />

dat roem, zonder fpys genoten, ongezond is, en dat<br />

het leven best door eeten onderhonden wordt. Mager<br />

en wys geworden, doemt hy al zyn gekrabbel, en<br />

wenscht dat hy nu geen ander gebrek mogt hebben,<br />

dan vernuft.<br />

Ach 1 wat baat het hem, indien demaaltyd ontbreekt,<br />

dat zyn naam aan den deurpost des boekhandelaars<br />

prykt, of dat zyn hcerlyk gedicht (rampzalig noodlot!)<br />

ten omflag dient van lekkernyen, welke de kinderen<br />

der domheid eeten ?<br />

Welk een vyand der Dichtkunst kan het zonder mede-<br />

Cu) De Graaf van ORRERY.<br />

(A;) De Graaf van PETERBOROUGH . die zich , als Generaal<br />

, in den Spaanfchen Succesfie-oorlog beroemd maakte.<br />

(j) Wylen de Hertog van NEWCASTLE.


DE R O E M Z U C H T . 64 f<br />

tklyden hooren, welk wreedhartig Profefchryver kan<br />

zyn traanen wederhouden, wanneer de arme zangftar,<br />

na dat zy zich voor minder dan een halve kroon aan<br />

ieder hoek der ftad heeft veil geboden , nu in de<br />

Munt (z"),met andere lichtekooijen, fchoon niet door<br />

het drukken haarer vaerzen bedorven, zich moet vereenigen<br />

, om een weinigje genever te kunnen borgen.<br />

O gy Barden, waarom wilt gy zingen, zo de aan»<br />

drV^ u ontbreekt ? waarom wilt gy van honger vergaan<br />

, om toegejuichd te worden ? Daar de onherroepelyke<br />

wetten van Apoilo u voor overleden verklaaren,<br />

waartoe zullen dan uwe waarende fchimmen nog de<br />

vervaarde drukpers beangftigen? Slechte vaerzen, deezi<br />

uitwasfen van het brein, blyven nog groeijen, gelyk<br />

het hair, ook na des dichters dood.<br />

Alle andere arnbagten vorderen loon, maar vaerze*<br />

rr.aakers beedelen. Een opdragt is niet zelden een houten<br />

been. Zo verfehynt een onvruchtbaare LABEO,<br />

sis een rechte beedelaar, met geleende hoerenkinderen,<br />

om medelyden te verwekken. Hoe zeer ik zelf<br />

daaronder mag gerekend worden, ik laak de Hechte<br />

dichters, ik laak ze, uiettegenftaande anders de beminnenswaardige<br />

DAMON- myn vriend is.<br />

,, Is het dan een misdaad te fchryven " ? Neem In»<br />

dien de zeldzaame talenten van de aanblaazende God»<br />

heïd getuigen , dan is het misdaad niet te fchryven.<br />

Daar zyn, hoewel weinigen, echter nog eenige groote<br />

zielen, die, ongemerkt, den geleerden arbeid befpieden,<br />

die de waardy der dichtkunst kennen, die haare<br />

toe*<br />

• (z) De Munt is een huis of wyk ia Londen , welke eer-<br />

IY.^S hei voorrecht bezat, tla: arme fchuldenaar? aldaar voor<br />

ds vervolging der gerechtsdienaarca veilig «aren,<br />

MENGELw. 1. Deel. TT


%ft S E • O E M Z D C H T.<br />

weide!::::* zreken , wie: bei-yven h::r ;:-.-»<br />

vert, wier goedgunftigheiJ haar onderfteunt , dié ,<br />

ongevergd, ook de geringfie aanfpraak op vernuft aan!<br />

moedigen, en, althans voor myn gedichr, de eenige,<br />

helaas! de eenige ontfchnldiging, aan de band geeven!<br />

ARGYLE (aa) maakt 'er zyn werk van , het echt vernoft<br />

weder voor den dag te brengen; en DORSET (bb)<br />

lacht den dichter toe, indien ApoUo dien eerst toelachte.<br />

De gryze PEMBROKE (CC) bemint nog de langjbcminde<br />

kunften, en HE.VRIETTA (dd) bezielt gelyk een<br />

ZZ::ZZ:-C.T..<br />

Maar , ach ! ook de fterk fie aanblaazing kan den<br />

roem niet verwerven , naar welken Dichters vruchteloos<br />

fmachten. Hoe zinneloos is de bedoeling van<br />

ben , c:e, uit dorst naar glorie , trachten te vermees-<br />

-eren, wat niemand by zyn leven kan bezitten | De<br />

roem is een erfgoed, dat den menfehen niet dan bv hun<br />

frerven (waarlyk fpaé genoeg!) te beurt valt, Van<br />

deeze waarheid is de fJimme LENTO T (es) ZD zeer<br />

overtuigd, dat hy zyn Schryvers van honger laat fterven<br />

, om hunne werken te kunnen verkoopen.<br />

„ Zulk een roem evenwel is de waare rykdom "<br />

ivhrétuwz- , in hun opgetogenheid . ce Dichters.<br />

Ü Rykicrn is de waare roem;" roept een andere ki-s-<br />

y.t;. D; Kc::og vis raüi, vr.tz ozzi D!;-:*r zya<br />

tt:2t Htkelèie'z: [ceêicezce.<br />

O, De Gnz: ??V5?.OÏE. Zie o=z* Aa:=ê;ki:g '*)<br />

;'»~.zi r.i?.zir.<br />

(«O E« 11 • in— lTniHwiliiiii<br />

fe


DE R O E M Z U C H T . 643<br />

fe van menfehen , die geen ondeugd noch fchande dan<br />

in het gewaad der armoede kennen , en wier trots in<br />

evenredigheid met hunne geldbeurzen zwelt. Het zvn<br />

niet alleen de laaggeboorcnen , de mismaakten en afgéleefden<br />

, die den roem blootelyk in den glans van<br />

het goud zoeken; neen; de eerfte jonge Lord, dien<br />

gy in de Malie (ff) ontmoet, gelykt den ergfteh vrek<br />

ia d» Lombaardftraat (gg), welke uit de opgezamelde<br />

kaars eindjes een fommetje vergaêrde , en van honger<br />

fterft, om een millioen met een penning te vermeerderen.<br />

Een baardelooze vrek ! ó dit is een grou-<br />

wcl, onbekend aan de voorige tyden ; een fchandvlek,<br />

die ons geheel en al behoort.<br />

Een vuurig minnaar, van de rechte nieuwe foort, zal<br />

gewillig zyn CELIA verpanden, om'er zyn landgoed<br />

voor intelosfen. De jonge, aanzienlyke, ryke CASTA-<br />

LIO is doodelyk verliefd; noem Hechts den naam zyner<br />

fchoone, en de liefde tintelt hem in de oogen. Verban,<br />

godlyke MONIMIA ! verban uwe tedere zorgen; gy hebt<br />

geen' anderen medeminnaar te duchten , dan — een<br />

halve kroon.<br />

Hy draagt 'er roem op , dat zyn naam tot de laste<br />

nakomelingfchap zal worden overgebragt, niet wegens<br />

de armen die hy onderfteunt , maar die hy gemaakt<br />

heeft. Zulk een eerzucht ontvonkte geenszins zyn<br />

groote Voorvaderen, toen HEXRIK (iïi) zegepraalde,<br />

en half Frankryk te onder bragt. Hy zou , indien 'er<br />

wat mede te verdienen ware , gaarne een flaaf, een<br />

hoe-<br />

(f) The Mail, een laan in 't park van St. James.<br />

(gg) Zo genoemd wegens de banken van leening,?n v*rmaard<br />

wegens eenige groote woekeraar;.<br />

(hh) Koning HENRIK , de Vyfde.<br />

Ti 2


°44 DE R O E M Z U C H T .<br />

hoerenwaard , een hond willen weezen , ja zelfs, een<br />

domme Sherif (U), alleen om zyn' gouden keten.<br />

Wie zou een 'daaf willen weezen ? roept de dappere<br />

Overfre, terwyl hem de eerzucht uit de oogen ftraalt.<br />

Met luider ftemme bepleit hy zyn recht op een' onkwetsbaaren<br />

roem. Zyn asnlpraak is billyk , want hy wil<br />

'er niet om vechten. Alle krygslieden toch hebben<br />

moed, alle Geestelyken Christendom , en alle Hofdames<br />

fchoonheid, — uit hoofde van hunnen Hand: maar<br />

wanneer hy uitweidt over denlaatften veldtogt, en , in<br />

zyn verheven befchryving, over bergen van dooden<br />

zweeft, danverfchaft hydenvyanden, diehyverfloeg,<br />

door elk verdichtfel, een zoete wraak, en fpreekt zyn<br />

zwaard byna geheel vry van den aangetygden blaam.<br />

Een krygsman moest banger zyn voor pogchery<br />

dan voor een bombe, en zo zedig als een maagd. De<br />

eer is een waterbel, wier fraai alleen door den omzichtigen<br />

genoten wordt; zy breekt op het aanraaken : de<br />

eer is een fchuld, welke de waereld alleen voor uitmuntende<br />

bedryven betaalt; zo dra gy u-zeiven betaalt,<br />

is de waereld ontflagen.<br />

Indien 'er geen andere tong ware, om die te verkondigen<br />

, dan zyn eigen, nooit w-aren de heldendaaden<br />

van AUGUSTUS bekend geworden, AUGUSTUS heldendaaden?<br />

Indien die dubbelzinnige naam myn'<br />

leezer tot misverftand mogt verleiden , zy het hem<br />

genoeg , dat de waarde van den Vorst , dien ik bedoel<br />

(kk), zo groot is, dat zelfs de Romeinfche AU-<br />

CUSTUS over die misvatting niet zou bloozen.<br />

0'/') Een Koningklyk arnpcenaar, cigenlyk een Drost of<br />

Hooflfchout.<br />

(ii. De naam van den voorigen Koning was GEO:-CE<br />

AVGISTLS.


ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />

VAN DEN CID.<br />

V O O R B E R I C H T .<br />

$45<br />

Onder alle de Helden en Ridderen , die zich in het<br />

groote tydvak tusfchen de achtfte en vyftiende eeuw,<br />

die men de Heröifche en Poëtifcbe , of, zo men liever<br />

wil, de Romantifche eeuw der Spanjaarden noemen<br />

kan , is niemand door de Castiljaanfche Romanzen-<br />

Dichters meer bezongen geworden, dan de eerbaare en<br />

onoverwinlyke Ridder DON RODRIGO, of RUY DIAZ DE<br />

BI VAR. , die , wegens zyne Heldendaaden , door de<br />

Caltiliaanen el Campeador , en van de Mooren de Cid<br />

genaamd wierd, onder welken naam hy door het beroemde<br />

Treurfpel van PIERRE CORNEILLE , zo verre<br />

de Franfche Taal zich heeft uitgeftrekt, is bekend geworden.<br />

Deeze RUY DIAZ , een zoon van DON DIEGO<br />

LAYNEZ , eenen insgelyks beroemden oorlogsheld van<br />

3yn' tyd , uit een der edelfte gedachten in Castiliën,<br />

leefde onder de Koningen DON SANCHE den llden en<br />

DON ALPHONSO den IVden , in de tweede helft deielfde<br />

eeuw. Behalven een oneindige menigte van Romanzen<br />

, in de Oud - Castiliaanfche taal, die de verfcheiden<br />

daaden, lotgevallen en het lyden van den CID<br />

en zyne beminde CHIMENE bezingen, heeft de Spaanfche<br />

Letterkunde een foort van Heldendicht voort gebragt,<br />

waarvan hy de Held is, en dat onder den titel:<br />

Los famofos y heroicos hechos del invincibile Cavallero<br />

el Cid Ruy Diaz de Bivar , van DON DIEGO XIME-<br />

NES DE AILLON , een Krygsofficier onder het Commando<br />

van den berechten HERTOG VAN ALBA , in den<br />

Tt 3 i*ar«


P* ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />

pare t 5ö8 in 't licht kwam , doch dat, volgens her<br />

oordcel van hen , die het geleezen hebben, meer den<br />

naam van eene langwy%« Rym-Chronyk dan van een<br />

Heldendicht verdient.<br />

Buiten twyfel maaken de oude Romanzen of Heröifche<br />

volkhederen der Castiüaanen het fchoonfte en<br />

bdangrykfte gedeelte hunner Dichterlyke Letterkunde<br />

U K<br />

E n h e t<br />

- ~ W ""el te wenfchen , dat een Dichter,<br />

door den geest der Volkliedereu van HERDER bezield<br />

en aangeblazen , ons met eene Pöetifche overzetting<br />

der gefamenlyke Romanzen , die den cm en<br />

Wne Cfiltf*w ten voorwerp hebben , befchenken<br />

«jogt, » vvelke overzetting, zo weinig als mogelyk<br />

Was, van cfe verheven eenvoudigheid , ^eestrvhe<br />

energie, en bargelende naïviteit, tederheid en<br />

warmte van het oorfpronglyke verlooren ging. Intussen<br />

moge de onvolkomen fchadmvtrekken, die ik hier<br />

s^ede tot rechtvaardiging van mynen wensch<br />

dienen. Z y z y n g e c o p i e e r d J m r e e n u i u r e { ^<br />

een da- bekwaamue medewerkers aan de Franfche<br />

lotheque Univerfelle des Romans , in July van het<br />

W i7*i W eene verfameling getrokken heeft, die on-<br />

-ier acn titel: Romavcera Hijioria delmuy valerofo Don<br />

RodngodeBivar el bravo Cd Cam Peador , recopilada<br />

por Juan de Efcobar , in de voorige eeuw, zonder<br />

jaartal, m klein formaat en druk , te Madrid uitgeko»<br />

men is. °<br />

I.<br />

Nooit zag de zon een droeviger man dan DON DIE-<br />

GO. Dag en nacht dacht hy aan den fmaad van zyn<br />

•W. Ryk , sanzienlvk cn oud was het huis van<br />

LAV-


VAN DEN CID. 647<br />

LAYNEZ ; zelfs de IGNIGOS en ABARKAS konden haare<br />

afkomst zo hoog niet reekenen. Ach! DIEGO'S kragt<br />

evenaarde niet meer aan de fterkte van zyn gevoel; hy<br />

zag, hoe de ouderdom zyne fchreden ten grave Heepte<br />

en hem alle hoop op wraak benam; hoe trotsch zyn<br />

vyand GORMAZ daar heen ging, zonder dat het iemand<br />

waagen dorst hem in den weg te treeden. De llaap<br />

ontweek de legerftede van den grysaard , zyn eetlust<br />

verdween , zyn ingevallen oog was op de aarde gevestigd<br />

, en zyn wankelende voet betreedde niet meer<br />

den drempel van zyn huis. Zyne vrienden zogten hem<br />

te troosten, maar ftilzwygen was zyn antwoord;<br />

want hy vreesde , dat de adem van een onteerd man<br />

hunnen roem mogt bevlekken.<br />

Eindelyk , toen hy de last deezer pynigende gedagten<br />

niet langer konde draagen, liet hy zyne zoonen roepen.<br />

Zonder hen een woord te zeggen , vat hy den<br />

een na den anderen aan, en bindt hen de handen met<br />

fterke ftrikken te faamen. Zy laaten het geduldig toe,<br />

en fmeeken hem flegts met weenende oogen om ontferming<br />

aan.<br />

Reeds verdween de hoop, die by had opgevat, toen<br />

hy, zoras hy nu ook RODIUGO , zynen jongften zoon ,<br />

binden wilde , by deezen gewaar wierd , dut hy niet<br />

van hem verwacht had. Met oogen, die van grimmigheid<br />

, als de oogen eens tygers, vonkelden, deinsde<br />

de jongeling terug , en zeide tegen den grysaart op<br />

eenen trotfchen toon : Gy vergeet dat gy my tot een<br />

edelman gemaakt hebt ; doch ik herinnere my in dit<br />

ogenblik , dat gy het zyt , wien ik dit voorrecht te<br />

danken heb ; anders zon my deeze uitgeftrekte arm<br />

tot een dolk dienen , om my voldoening voor deezen<br />

Tt 4 luiaad


648 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />

fmaad met het bloed van uw hart te verfchafiénj<br />

Traanen van vreugde glinfterden in de ooecn van'<br />

den grysaart. Ja, gy z y t m y n 2 0 0 n, r i e p h y. u w g<br />

toorn geeft my de verlooren rust myner ziele weder<br />

en deeze edele wraakzucht verzacht alle myne fmarten!<br />

Niet ik, myn kind, maar de fchandelyke roover onzer<br />

eere ondervinde de kracht van uwen arm ! Waar is<br />

hy? nep RODRIGO, en liep hem in aller yl opzoeken,<br />

zonder dat hy zyn vader tyd liet, hem deszelfs lotgevallen<br />

met GORMAZ te vernaaien.<br />

IL<br />

noDRico ftond in een diep gepeins verzonken. —«<br />

Zou hy reeds , zo jong als hy nog is, in Haat zyn,<br />

om de eer van zyn huis te Wreeken ? Aan een' vyand<br />

ztch wreeken, die meer dan duizend vyanden in Astunens<br />

gebergten telt ? Aan den magtigen Graaf van<br />

GORMAZ, wiens Item in den Raad des Konings beflist,<br />

by wien in het veld geen heirvoerdcr in beleid , geeu<br />

kampvechter in dapperheid haaien kan!<br />

Maar deeze GOUMAZ krenkte de eer van zynen vader<br />

! W T<br />

at bekreunt hy zich aan al het overige ? Van<br />

den hemel rechtvaardigheid , van de aarde een klein<br />

plekje grond om te ftryden , van zyn eigen eergevoel<br />

eene kracht boven zyne jaaren dit is alles wat<br />

hy begeert. Wat bekommert hy zich om zyne jeugd?<br />

Een kind van edelen aart wierd met dit hoog gevoel<br />

gebooren, en weet reeds voor de eer te fterven, daar<br />

kt nauwlyks begonnen heeft te leevsm<br />

Hy loopt gezwind naar zyn geweerkamer om eert<br />

oud


V A N D E N CID. C4.9<br />

oud zwaard te haaien, dat eertyds de dappere bastaard<br />

MUDARRA droeg. Het is wel zeer oud , en geheel<br />

met roest bedekt, als of het over den dood van zynen<br />

Heer rouwde; maar met dit zwaard denkt hy alles te<br />

vermogen. Eer hy het aan zyne heupen gordt,<br />

fpreekt hy het met deeze moedige woorden aan: Laat<br />

het fu gezegd zyn, getrouw zwaard , myn arm zy<br />

MUDARRA'S arm! Gy zoudt u mogelyk vernederd gevoelen,<br />

wanneer gy de kracht, waarmede gy eertyds<br />

gevoerd wierd, niet weder herkende; maar nooit zult<br />

gy den fmaad ondervinden , dat deeze arm llegts een<br />

fchrede met u in den ftryd te rug deinst. Getrouw<br />

Zwaard, het Itaal uwer kling is niet harder en vaster<br />

dan de moed myner ziele! Kom, uw nieuwe Heer zal<br />

uwen voorigen waardig zyn ; en zo de zwakheid van<br />

mynen ouderdom immer u of my ten verraader mogt<br />

ftrekken, zult gy echter nooit den levenden overgeleverd<br />

worden. Eer zal ik u geheel en al in het diep-<br />

fte van myn hart verbergen. Moedig dus ten<br />

ftryd!<br />

Het uur was nu gekomen om wraak te vorderen van<br />

den dapperften arm die ooit een zwaard gevoerd had.<br />

De CID verwyderde zich met veel behoedzaamheid,<br />

zodat niemand zyne oogmerken kon gisfen. Dapper<br />

en vast befloten gaat hy zynen vyand te gemoed; en<br />

met zulk eene gerustheid, dat hy binnen het uur den<br />

trotfchen Graaf van GORMAZ onder zyn oog krygt.<br />

Ware het mogelyk , dat hy in dit ogenblik aan iets<br />

anders dan aan zyne geliefde CHIMENE denken kost? —<br />

Hy, die van zins is met haaren vader om leven of dood<br />

te kampen ? — O! fprak hy tat zich zei ven:<br />

H o e<br />

Tt s


V A N DEN CID, &5t<br />

I I L<br />

RODRIGO vond den trotfchen vyaad op den voorhof<br />

van zyn paleis; hy naderde hern , door niemand bemerkt<br />

, en fprak hem dus aan : wist gy, edele GOR­<br />

MAZ, dat ik DON piEGo's zoon ben, toen uwe hand<br />

zich verftoutte hem een flag te geeven in zyn eerwaardig<br />

gelaat ? Wist gy, dat DON DIEGO van LAVN CALvo<br />

afdamt , en dat niets zo zuiver is als het blazoen<br />

van zyn wapen ? Wist gy , dat, zo lang zyn zoon<br />

ademde , buiten den levendigen God in den hemel,<br />

niemand DON DIEGO zo bejegenen mogt, als gy deed,<br />

en dat het geen fterfeling ongeftraft doen zal? —<br />

Jonge, antwoordde de trotfche Graaf, weet gy zelf<br />

wel half hoe men leeven moet? Ja, zeker, antwoordde<br />

RODRIGO; edele mannen te eerbiedigen is de eene<br />

helft van onze plicht, baldaadigen te ftraffen de andere<br />

: en ook dit weet ik, dat eene door hen bevlekte<br />

eere niet anders dan met den laatften droppel van hun<br />

bloed gezuiverd wordt. Hier vestigde hy een Itrakken<br />

blik op den Graaf, zonder 'er één woord bytevoegen.<br />

De trotschaart vraagde nog eenmaal : wat wilt gy<br />

dan van my? Uw hoofd, dat ik myn vader beloofd<br />

heb , antwoordde de CID. Neen, kind!<br />

gy kwaamt hier om u als een onbefonnen jongen met<br />

de roede te laaten tuchtigen. O, alle gy Heiligen<br />

des Hemels, hoe was de cip by deeze woorden<br />

te moede?<br />

IV.<br />

Met traanen, met nooit opdroogende traanen , en<br />

in eene diepe droefgeestigheid verzonken zat de grys-<br />

aart


ROMANTISCHE GESCHIDENIS<br />

aart DON DIEGO aan zyne tafel: maar hy kon noch<br />

eeten , noch drinken ; want zyn hart was beklemd,<br />

wanneer hy aan zyne gekwetfte eere, aan duizend !<br />

ingeheelde<br />

gevaaren, aan de jeugd van zynen zoon, en<br />

aan de dapperheid en fterkte van zynen vyand dacht.<br />

De laffe Vrees maakt zich meester van een hart, waaruit<br />

de Eer gevlucht is , en wykt niet voor dat deeze<br />

wederkeert.<br />

In deeze zielgrievende gedachte verlooren , bemerkte<br />

hy niet eens dat zyn zoon RODRIGO binnen kwam.<br />

Ernftig maar vol vuur trad de jongeling in de kamer,<br />

met zyn zwaard onder den arm, de handen kruislings<br />

over elkander geflagen. Lang ftond hy zwygend daar,<br />

de oogen vol inwendige aandoening op zynen ouden<br />

Vader gevestigd.<br />

Eindelyk greep hy de eerwaardige hand van den<br />

grysaart en wees hem het opgedischte gerecht.<br />

Myn edele vader, zeide hy, eet!<br />

Stroomend vloeiden by deeze woorden de traanen<br />

van DON DIEGO. Zyt gy RODRIGO ? Eeten moet ik,<br />

zegt gy? Ja, myn vader, dat moet gy doen en<br />

uw hoofd weder opbeuren ; niets is zekerder dan het<br />

geen ik u zegge. De Grysaart dacht te droomen.<br />

Hemel ! riep hy , is hy geftraft , myn<br />

zoon? Dood! antwoordde RODRIGO. Eet, myn<br />

vader, eet!<br />

Zet u neder, DON RODRIÖO; van nu af aan, zal ik<br />

by u eeten , myn zoon ! wie zulk een hoofd in het<br />

ftof legt , verdient het hoofd van zyn huis te zyn.<br />

By deeze woorden kuschte hy zyn zoon op het voorhoofd<br />

, en RODRIGO wierp zich voor hem neder en<br />

kuschte eerbiedig de hand van zynen vader.<br />

V.


V A N D E N C I D . 653<br />

V.<br />

Het getrappel der paarden en het geklinkklank der<br />

wapenen, het gefchreeuw en getommel van een groote<br />

Heep hoorde men in het voorportaal van BURGOS ,<br />

dat den bloem der Castiliaanl'cbe Ridderfchap in zich<br />

bevatte. De Koning verliet zyn vertrek en het gantfche<br />

hof verzelde hem tot voor de poorten van het<br />

paleis, waar de ongelukkige CHIMENE met loshangend<br />

hair en zwemmende in traanen, was aangekomen.<br />

Van den anderen kant naderden de grysaart DON<br />

DIEGO , en hem volgden meer dan driehonderd Edellieden<br />

: RODRIGO in hun midden , met zyn bebloed<br />

zwaard in de hand. Allen zaten op Muildieren; RO­<br />

DRIGO bereed een moedig oorlogspaard; allen waren in<br />

zyden met goud geftikten klederen gekleed; RODRIGO in<br />

volle wapenrusting; allen droegen zy welriekende handfehoenen;<br />

RODRIGOS handen alleen waren onbedekt,<br />

en onder het volk, dat den Ridder zag voorbytrekken,<br />

en het hof dat hem zag aankomen , riep de een den<br />

anderen toe : ziet! dat is de kleine toveraar, die den<br />

ontzaggelyken Graaf nedervelde. Toen RODRIGO het<br />

hoorde, zag hy hen ftraf in 't gezicht, en riep : Zyn<br />

'er onder u vrienden of bloedverwanten van hem, of<br />

is hier ergens iemand, die zich door zyn' dood beledigd<br />

acht, die kome te voet of te paard en zegge het<br />

my ! doch allen antwoordden uit eenen mond:<br />

dat mag u de duivel zeggen , als hy lust heeft, wy<br />

niet !<br />

De edellieden klommen van hunne paarden , en<br />

.kwamen nader, om de hand des Konings te kusfchen.<br />

RODRIGO alleen bleef op zyn ros. Styg af, myn zoon ,<br />

riep hem PON DIEGO toe, en kusch, als Edelman en<br />

Vas-


54 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />

Vasfa], de hand van den Koning, uwen Heere! Wyl<br />

gy het beveelt, myn vader! antwoordde DIEGO, zeer<br />

gaarne, wyl gy het beveelt! En nu floeg de tranche<br />

minnaar zyne oogen op de ongelukkige CHIMENE, ora<br />

te hooren wat zy zeggen wilde.<br />

VI.<br />

CHIMENE had haaren fluijer van zwarte taf verfcheurd.<br />

Haare bekoorlykheden waren voor aller<br />

oogen zichtbaar; duizendmaal fchooner dan anders vonkelden<br />

haare van traanen gezwollen wangen, en nooit<br />

gloeide een roos zo vuurig, als de kleur, waarmede<br />

fmart en toorn haar fchoon gelaat betrokken hadden.<br />

„ Hy heeft myn vader vermoord , riep zy op een'<br />

toon , die als een zwaard door aller harten drong, ó<br />

Koning , groote Koning ! Gerechtigheid ! Hy neeft<br />

myn' vader vermoord! gelyk een adder den goedhartigen<br />

fteekt, die haar aan zynen boezem verwarmt. "<br />

„ Bedenk toch, myn Koningiyke Heer ! dat myn<br />

vader uit het bloed van die Helden ftamt , welke de<br />

laatfte overblyffels der Monarchie uit de klaauwen der<br />

Mooren rukte , en den dapperen DON PELAYO in de<br />

bergen van Asturiën het nieuwe Ryk hielp grondvesten.<br />

Bedenk dat de gerechtigheid verplicht is den<br />

zwakken tot eene befchermfter te zyn ; dat een Koning<br />

, die niet ieder zyn recht laat wedervaaren , ophoudt<br />

Koning te zyn , niet verdient dat de Edelen hem<br />

dienen , noch de Koningin hem met een enkelen kus<br />

begunftige."<br />

„ Hy heeft myn' vader vermoord , den befchermcr<br />

van 't Christen-geloof, de fchrik der Almanzooren,<br />

de


T A N D E N C I D . 655<br />

de trots des Spaanfchen naams , en het edelfte kleinood<br />

uwer kroone. De ondankbaare adder heeft hem<br />

verraderlyk vermoord — verraderlyk ! want zeker<br />

beeft myn grootmoedige vader zich tegen een jongeling<br />

, dien hy beminde, niet te weer gefteld."<br />

Ondankbaare , tygerhartige RODRIGO , voer uw<br />

zwaard ook in deezen weerioozen boezem ! Moord<br />

my ook ! Wat deert het u, dat ik een vrouw ben?<br />

Wie den man, dien hem beminde, vermoorden kost,<br />

heeft ook hart genoeg, om een vrouw te dooden.<br />

Of aarfeit gy nog, weet dan dat ik uwe vyandin,<br />

van dit ogenblik af aan uwe tot in den dood onverfoenlyke<br />

vyandin ben, en zo lang 'er nog adem in my<br />

is, hemel en aarde om wraak tegen u zal oproepen!"<br />

In dit ogenblik , wierd CHDIENE gewaar , dat RO­<br />

DRIGO , zonder te antwoorden , den teugel van zyn<br />

paard greep, en alle Ridderen den rug toekeerde. Zy<br />

riep hen toe, zich van den vlugteling meester te maaken<br />

! en toen zy zag, dat hem niemand nareed, verdubbelde<br />

zy haar jammerklagt en riep: Wraak,<br />

wraak , gy krygshelden ! Wie my wreeken wil, zal<br />

my tot eene belooning hebben.<br />

VII.<br />

De Koning FERDINAND had zich ifi zyn Paléis te<br />

Burgos juist aan den disch gezet, toen de ongelukkige<br />

CHIMENE,in diepen rouw gedompeld,en met weenende<br />

oogen in de zaal kwam , zich voor zyne voeten<br />

wierp , en deeze woorden uit haaren fchoonen mond<br />

liet hooren:<br />

n •


C- 56 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />

5, Ik ben een wees, myn Koning ! een diep vernederde<br />

wees , de eenige erfgenaam eener belediging<br />

die myne arme moeder flegts in dit ogenblik , toen zv<br />

haaren laatflen adem uitblies , opgehouden heeft te<br />

beweenen. Ieder dag, dien God geeft, toont my den<br />

jongeling , die mynen vader vermoordde , ongeflraft<br />

voor myne oogen. Hy is uit het bloed van den trótfcben<br />

LAYNES ; een Ridder , die nooit van zyn r o s<br />

komt, altyd met zyn fperwer op de hand , dien h v<br />

van myn duivenplat voedt. Alle dagen zendt hy mv<br />

zynen vogel op den hals, die myne jonge duiven of<br />

haaren m o eder moort. — Zie hier, myne Koninglyke<br />

Heer, hoe myn fehort met het bloed myner onfchukhge<br />

duiven bevlekt is ! Ik heb het hem laaten<br />

zeggen, en het boosaartigc mensch heeft my een VtL<br />

lanelle in plaats van andwoord gezonden , en zich ver.<br />

floutmy te zeggen, dat hy my beminde, en dat hem<br />

geen ander middel overfchoot, om zyn gedachtenis by<br />

my levendig te houden; en dat hy niet zou ophouden<br />

zynen fperwer op myne duiven aftezenden, zo lan- ik<br />

hem zelf niet wil aanhooren."<br />

ö<br />

Toen Koning FERDINAND de klacht van de fchoone<br />

CHIMENE vernomen had, zat hy een wyl i„ gedachten;<br />

toen eischte hy een pen, fchreef een' brief en<br />

zond hem op flaande voet aan DON DIEGO. Vergeefs<br />

wdde deeze den brief voot zyn' zoon verbergen<br />

Wat wil de Koning? vroeg RODRIGO. „ H


VAN D E N CID. 65»<br />

heilige moeder , dat niet overal , waar myn vader<br />

gaat, zyn zoon voor hem gaan zou.<br />

VIII.<br />

Vyf Moore'n-Koningen kwamen onverwacht in Cas»<br />

tilien vallen, en verfpreidden overal, met den blikfem<br />

hunner zwaarden , fchrik , verwoesting en dood.<br />

Reeds zyn zy door Burgos , en Montesdoka , door<br />

Belforado, Naxara , en Logronjo getrokken, en het<br />

gantfche land achter hen ligt verwoest. Overal dryven<br />

zy de blaatende kudden voor zich heeneu, overal<br />

gantfche troepen der geloovigen met zich, mannen en<br />

vrouwen , die in traanen fmelten , kleine jongens en<br />

meisjens , die in haare kindfche onnoozelheid vraagen,<br />

waar men ze heenen voert?<br />

Vrolyk keerden reeds de Mooren naar hun Heidensch<br />

land te rug, juichend en tierend,en met ryken<br />

buit beladen. Want niemand was 'er , die hen tegenftond,<br />

en de Koning zelf kwam niet uit zyn paleis om<br />

hen te weeren.<br />

RODRIGO was in zyn burg te Bi var, toen het bericht<br />

van den inval der Mooren tot hem kwam. Nog was<br />

RODRIGO de jongfte onder de Ridderen van Castilien,<br />

en had zyn twintigfte jaar nog niet bereikt. — Maar<br />

reeds zweeft de maedige jongeling op zyn flrydbaar<br />

ros Rabiesza , gelyk de Almachtige op de donderwolken<br />

; reeds is hy zyn gantfche gebied doorgevlogen<br />

, en heeft alle vafallen zyns vaders byeen vergaderd.<br />

De Mooren trokken juist door Montesdoska<br />

naar huis , toen RODRIGO zich tegen hen te weer<br />

•MENCELW. I. Deel. Vv ftekhu


658 ROMANTISCHE GE S CH IEDE NIS<br />

ftelde. Dank zy den hemel! Geen één van hen ontkwam<br />

het flagveld. RODRIGO nam hen alles af, kudden<br />

, gevangenen , kinderen , zilver en goud', met<br />

hunne vyf Koningen , die hy zyne moeder fchonk.<br />

IX.<br />

De edele Koning FERDINAND zat op een koninglyken<br />

ftoel, hoorde de klagten zyner onderdaanen aan<br />

befliste hunne rechtszaaken, ftrafte en beloonde • want<br />

zonder belooning en ftraffen kunnen 'er geen 'goede<br />

onderdaanen weezen.<br />

Toen kwamen in een diepe , treurige ffilte, en Jange<br />

rouwfloerfen na zich fleepende, driehonderd edellieden,<br />

in twee ryen, in de zaal , allen Vafallen van<br />

CHIMENE , de edele dochter van den trotfchen Graaf<br />

van GORMAZ 5 hen volgde CHIMENE zelve , wierp<br />

zich demoedig op den laagften trap van den troon neder,<br />

en begon dus haare klachte:<br />

„ Heden zyn 'er reeds zeven maanden vertakenmyn<br />

koninglyke Heer , dat myn vader door de hand<br />

eens jongen Ridders fneuvelde, die, door de uwen<br />

befchermd , geen zwarigheid maaken zal nog menig<br />

ander braaf man te vermoorden. Viermaal heb ik<br />

reeds voor u geknield, viermaal heb ik beloften van u<br />

gekregen , maar nog geen recht wedervaaren. Want<br />

RODRIGO VAN BIVAR, die jonge, verwaande, losbandige<br />

jongeling , acht zich boven de wet verheven<br />

als of hy heer in den lande was, en de Heer des lands<br />

befchermt den baldaadigen jongeling. Ja , Sire , gy<br />

zyt het, die hem dient ; gy befchermt hem tegen dewet<br />

, en fchrikt uwe ambtlieden door llraffen af, om<br />

zich van zyn perfoon meester te maaken."<br />

„ Wan-


VAN DEN CID. É>


66o<br />

A L C E S T E,<br />

MEER WAARHEID DAN VERDICHTSEL.<br />

'Uit het Hoogduitfch.<br />

JVIen mag het met recht voor een zeker teeken van<br />

waare behoedzaamheid , menschlievendheid en verlichting<br />

houden, dat men ook eindelyk eens in onze<br />

ftreeken gehoor verleent aan de federt meer dan een<br />

eeuw byeengefamelde ondervindingen van de onzekerheid<br />

van de teekenen des doods, en dezelven niet<br />

langer als een doode erfgift in de fchriften der artzen<br />

en menfchenvrienden laat berusten. Het eenigfte onbedrieglyke<br />

middel, om den fchyndood van den wezenlyken<br />

dood te onderfcheiden , en ons voor het<br />

fchriklykfte aller verfchrikkingen des doods, voor de<br />

yslyke wederontwaaking in de vastgenagelde lykkist<br />

en het ftikdonkere graf op het zekerfte te beveiligen ,<br />

zal door de grootmoedige onderfteuning van edele<br />

menfchenvrienden ras ook hier in ons midden op de<br />

zorgvuldigfte wyze werkftellig gemaakt, en daardoor<br />

ook voor andere landen, waar men tot dus verre tot<br />

foortgelyke verbindtenisfen en inrichtingen nog niet<br />

befluiten kon , aangemoedigd en onderfteund worden<br />

(*_). Wie flegts eenig behaagen fchept in deeze<br />

(*) Zie de Verhandeling van Dr. c. M. HUFELAND,<br />

over de onzekerheid van de teekenen des doods, enz. in 't<br />

Algemeen Magazyn van Wetenfchap , Kunst en Smaak V.<br />

Deel. Ilde. Stuk bl. 563 — 5 83.<br />

zo


AteESTK, ÏÏEÏR WAARHEID DAW VERDICHTSEL. 661<br />

zo algemeen nuttige onderneeming, dien zal ook eene<br />

kleinigheid niet te gering fchynen , wanneer hy flegts<br />

eenige betrekking op deeze, ons nu van meer zyden zo<br />

gewichtig geworden , verfchyning daarin ontdekken<br />

kan. Ik beproeve bet hierom een vermaard overblyffel<br />

der oude waereld den roest der Oudheid, waardoor<br />

het ons geheel en al onkenbaar geworden was, aftewisfchen<br />

, en in hetzelve een der oudfte historifche<br />

bewyzen voor de herleeving der fchyndooden aan den<br />

dag te leggen, dat nog in onze dagen zo menig een<br />

twyfelaar met een glimlachgend hoofdfchudden als<br />

ongerymd verwerpt,<br />

Wie kent ALCESTE niet, die hooggeprezene huwelyksheldin<br />

der Oudheid ? Wie heeft bet treurfpel van<br />

EURIPIDES niet gelezen, waarin deeze beruchte vyaud<br />

der vrouwen, men weet zelfs niet recht, of het loon der<br />

gastvrye vriendfchap of de prys der edele huwelykstrouw<br />

eener echtgenoote zoekt te verheerlyken. Zo veel is<br />

ten minften uit verfcheiden plaatfen der Ouden zeker,<br />

dat dit ftuk reeds toen voor een verweerfchrift der<br />

vrouwen is gehouden geworden, fchoon ik niet zou<br />

durven beweeren, dat de fchoone Atheenfche Vrouwen<br />

den Treurfpeldichter de carricaturen van een<br />

Melanippe, Phaedra, enz. deswegens zouden vergeeven<br />

hebben, om dat zy zich door het zachte tafereel<br />

van de beminnelyke ALCESTE gevleid en verzoend<br />

vonden. Verbasterde Romeininnen , die , gelyk ju-<br />

VENALIS met bittere fpot verzekert , om haar dervende<br />

fchoothondje te redden, de Schikgodinnen<br />

zonder eenige bedenking het leven hunner mannen<br />

tot losgeld zouden hebben aangeboden , zagen de<br />

voorftelling van ALCESTE niet zonder aandoening<br />

a a n<br />

Vv 3


Ü i A L C E S T E , M E E R WAARHEID<br />

aan (*). i„ o n z e dagen is ook deeze ftof tot Treur,<br />

en Zangfpelen meermalen bearbeid, en op onze ichouwtooneelen<br />

met een buitengemeen gevolg vertoond<br />

geworden.<br />

En wat toch zou deeze zo fchoon bezongen ten<br />

tooneel gevoerde en beweende ALCESTE , wel volgens<br />

haar wezenlyk historisch allooi zyn ? Mogelyk een<br />

fchoon luchtkafteel eener dichterlyke verbeelding,<br />

^ne daad en handeling zinfpeelende voorftelling van<br />

de gedachte: Huvelykstrouw is fterk, is onbaatzu:!,<br />

"g; zy zou met haar leven het leven van haaren tchtn.<br />

noot vilUn koopen. Zeker op deeze wyze bJyft het<br />

toe i nog een geurig , „ooit verwelkend bloempje in<br />

de lustvelden der Griekfche kunst en poüzy. Doch dit<br />

zou my toch, om der laatere Grieken wille, leed doen<br />

die, wanneer wy volgens die plaatfen zullen oordee!<br />

ien, waar ALCESTE als het uitmuntendlte model der<br />

ichoonfte vrouwlyke deugd wordt aangevoerd, op dit<br />

nat.onaale voorbeeld mogelyk niet minder verliefd waren<br />


IAN uiDieifttu. 663<br />

werkten , uitgezet en in den kring der onlichaamlyke<br />

verdichtfelen geljannen te zien, En echter behelst<br />

haar gantfche gefchiedenis klaarblykelyk zo veel fabelachtigs<br />

, en is met zo veele dichterlyke ideën ,<br />

doorweeven en omvlochten, dat men op het eerfte gezicht<br />

naauwlyks de beproeving wederftaan kan , om<br />

ze alleen te houden voor het geen zy altyd gehouden<br />

geworden is , voor een tooneel-legende der Griekfche<br />

Oudheid. Voor my echter is zy dit niet. Ik beweexe:<br />

dat ALCESTE een wezenlyke perzoon zy, en haare<br />

gefchiedenis een der vroeglle bewyzen behelst van de<br />

praktyk der kunst, om de in fchyn geflorvenea weder<br />

levendig te maaken.<br />

Met een digten zwachtel bewonden en z wygende (dus<br />

verhaalt, zonder twyfel volgens een oude volksvertelling,<br />

de Griekfche Dichter,) (*) gaf HERCOLES de geredde<br />

ALCESTE in handen van haaren ADMETUS , die haar<br />

niet eerder met verrukking in zyne armen floot, dan<br />

toen zy, van dit treurig gewaad ontheven, meteen vernieuwden<br />

, jeugdelyken luister voor hem ftond ! Met<br />

eene beevende hand waage ik het, 't geheimzinnige<br />

floers opteligten , waarmede de beeldfpraak der Oudheid<br />

het wonder uwer verlosfing , eerwaardige fchimme<br />

, bekleedde ! Mogt ik achter deezen fluijer toch uwe<br />

waare gedaante ontdekken!<br />

In die vroegere eeuwe , welke wy de Heldeneeuw<br />

noemen, leefde zekerlyk eenmaal eene ALCESTE. Als<br />

moeder van EUMELUS , eenen Griekfchen Held voor<br />

Troije , voert haar HOMEROS op dien rol der Griekfche<br />

Krvgshelden aan , welken de laatere Grieken zo<br />

dik-<br />

(*) EURiPiDEs, in ALCESTE vs. nar.<br />

Vv 4


Ö04 A L C E S T E , MEER WAARHEID<br />

dikwils het voorkomen eener geloofwaardige oirkonde<br />

gegeven hebben, HOMERUS noemt haar de fchoonfte<br />

onder de dochteren van PELIAS. Als zodanig eene wordt<br />

zy ook op een ander, voor de oudlte gefchiedenis niet<br />

minder gewigtig, ftamregister (*; aangeteekend, en *eroemd<br />

wegens haare zorgvuldige tederheid jegens haaren<br />

ouden vader, toen deToveresfe MEDEA de overige<br />

dochters van PELIAS tot die merkwaardige, doch door<br />

bet gevolg zo weinig gebillykte proeven, omzynejeugd<br />

te vernieuwen , overhaalde. Deeze ALCESTE nu wis<br />

met ADMETUS, een Prins van Phera, in Thesfalien<br />

getrouwd. Wy moeten hier opmerken, dat dit buwlyk'<br />

reeds door de Jaatere volksvertelfels allerlei fabelagtig


B i N V E R D I C H T S E L . 665<br />

êer oude waereld niet moeijelyk te verklaaren valt.<br />

Den fleutel daartoe vinden wy in het volgende geval,<br />

welks eigenlyk beloop ik my dus voorftel:<br />

ADMETUS verviel in eene doodlyke krankheid. Wat<br />

kon dit by een jong, fterk man, gelyk ons ADMETUS<br />

wordt afgefchilderd, anders zyn, dan eene heete, en ,<br />

ik mag 'er wel byvoegen , befmettelyke rotkoorts?<br />

Hier moest eene getrouwe , onvermoeide oppasiing<br />

alles doen; deeze kon, om my in de beeldfpraak der<br />

Oudheid uittedrukken , het raadsbefluit der onverbidlyke<br />

Schikgodinnen alleen veranderen, alleen opfchorten.<br />

Vergeefs verwachtte ADMETUS deeze oppasfing<br />

van zyne nog leevende ouders. Deezen hadden te<br />

lang geleefd om niet het leven meer dan billyk was<br />

te beminnen. Zy gingen, gelyk een oud Dichter zegt,<br />

met de laatfte oliedroppelen in de lamp zuinig te werk.<br />

Zo was het niet met ALCESTE gefteld. Aan haare onvermoeide<br />

zorg en oppasfing had ADMETUS zyne herftelling<br />

te danken; en hetgeen zo dikwils het noodlot van<br />

trouwhartige oppasters is, doch hier in 't byzonder by<br />

een befmettelyk kwaad genoegzaam onvermydelyk zyn<br />

moest,<br />

bl. 258.) by zulk een uitmuntend dapper Bruilofispaar geen<br />

•anwyzing ter opheldering. Merkwaardiger is het, dat ook<br />

in veel latere tyden de Romeinen byna even dezelfde gefchiedenis<br />

van flangen verhaalden , die SEMPRONIUS GRAC-<br />

CHUS, de man van de grootmoedige CORNEUA, in zyn flaapvertrek<br />

zou gevonden hebben, PLUTARCHUS , in vita Gi r.c/thorum<br />

p. 824. en, na CICERO, VALEBIUS MAXIMUS , IV. 6. i.<br />

De bekende Fabel van TIRESIAS behoort ook hier : By alle<br />

dezelvenligthet denkbeeld opgefloten, datineen gewonden<br />

flangen het zinnebeeld zyn eener onvetbreekbaare liefde.<br />

Vv 5


m ALCESTE , MEER WAARHEIÖ<br />

moest, ALCESTE wierd nu zelve het offer van haare<br />

getrouwe zorge. Haar verzwakt lichaam bezwykt on<br />

der de finarten der ziekte. Zy fterft. Reeds z y n a I l e<br />

toebereidfels tot de verbranding van het lyk voor de<br />

poorten der Stad in gereedheid gebragt; reeds is het<br />

bloed der zwarte lammeren, het pleng- en zoenoffer<br />

voor PLUTO in het graf gevloeid: toen plotsling een<br />

oude gastvriend van ADMETUS , die zo even in het<br />

treinhuis het beklaaglyk fterfgeval eerst vernomen<br />

had, zich met drift in den kring dringt, de gehuurde<br />

en ongehuurde Huilfters te rug floot, het lyk zorgvuldig<br />

onderzoekt, en in hetzelve fpooren van een no*<br />

inwendig voortglimmend levensvonkje denkt te ontt<br />

dekken. Dit weder te doen ontwaaken, kost zekerivk<br />

herhaalde, en met groote infpanning verbonden proefneemmgen,<br />

of, om in de zinnebeeldige taal te fpreeken,<br />

hy heeft een harden ftryd met den onvriendelyken<br />

Thanatos, den Dood, de Trawanten van PLUTO<br />

te kampen. Doch de prys van deezen hardnekkigen<br />

ftryd is ook de fchoone ALCESTE. Het leven van haar<br />

die men algemeen voor dopd achtte, is weder opgei<br />

wekt. Zy, die reeds aan den Styx, in de boot van<br />

den fluurfchen CHARON,zweefde,vliegt thans,fchoon<br />

nog met zwagtels omwonden (*;, m d e armen van haa- -<br />

ren<br />

(*) My dunkt deeze omzWagteling van ALCESTE by EU-<br />

AIPIDES , behelst zekere aanfpeeling op een zeer oud rebrink,<br />

naar het welke zy, die men voor dood hield, en als<br />

leevenden weder by kwamen, met byzondere plegtigheden<br />

heengevoerd en als wedergebooren moesten worden. Zeer<br />

duidelyk fpreekt hiervan PLUTARCIIOS in Quaeft. Rom. bl.<br />

159. ed. Baf. è K UtftégH iyws xh ««r^*, ivr»,t<br />

ilm , dl Upocx, i 7(yo,a , «„, rap* , ir;


D A N V E R D I C H T S ETt, 66?<br />

ren ADMETUS. Wat moet niet de menigte voor wier<br />

oogen deeze wonderen verricht wierden, daarby ondervonden<br />

hebben! Als een wonder wierd het van deii<br />

vader aan zyne zoonen, en van deezen aan hunne naneeven<br />

verhaald, door vertellers opgefierd, en in een<br />

Allegorisch gewaad tot eene dankbaare ftof eens Too»<br />

neelfpels gekozen , dat niet alleen de Romeinfche en<br />

Griekfche Vrouwen gevoelige traanen aflokte, maar<br />

ook nog na veele eeuwen groote Dichters en Toonkunftenaars<br />

tot een loflyken wedftryd aanfpoordc.<br />

Het vermoeden, dat eene befmettelyke ziekte den<br />

fchyndood van ALCESTE bewerkte , wordt door de<br />

waarneeming der hedendaagfche Geneeskundigen bevestigd<br />

, die zeer uitdruklyk bevveeren, dat de fchyndood<br />

by befmettelyke ziekten, by voorbeeld by de bekende<br />

pestte Marfeille, veel menigvuldiger dan in andere<br />

gevallen geweest is. Maar zouden niet reeds de<br />

Ouden den historifchen grond van dit vermoeden ontdekt<br />

, zouden zy zich nergens daarover duidelyk gëuit<br />

hebben? Men weet reeds hoe onzeker, onvoldoende,<br />

en duister de gewoone Phyfifche, Morecle en Histori-<br />

e reec<br />

rt9«*Mrt. !» D'<br />

s a l s<br />

^<br />

d° 0<br />

^<br />

w a s<br />

fche<br />

behandeld geworden,<br />

„ wierd voor onrein gehouden. Men vermydJe zorgvuldig<br />

hem aanteraaken , en verwyderde hem van de tempelen."<br />

Dit waren juist de zogenaamde uss^oji-oftxai of itvript^tixA<br />

(want dus, en niet vse^Trorftoi en frevripexcTfioi moet in beide<br />

plaatfen van HESYCHIUS T I. p. 923. en T. II. p. 1482.<br />

naar PLUTARCHUS gelezen worden) der Grieken , van welken<br />

ook op eenige plaatfen onzer Heilige Boeken een veel<br />

gefchikter toepasfing kon gemaakt worden , dan door MAJUS<br />

en ELSNERUS gefchied is.


668 A L C E S T E , M E E R W A A R H E IS<br />

fche uitleggingen suiker fabelen by de oude Schryvers<br />

zyn , die wy thans daarover kunnen raadpleegt Wie<br />

lust heeft, kan PALAEPHATUS over onze ALCESTE na<br />

leezen. Om het wonderbaare te verklaaren, verhaalt<br />

hy ons in zyn eigen trouwhartige manier, een Historietje<br />

dat nog veel fabelagtiger en ongerymder is,<br />

dan de Mythos zelve. By geluk is in dit geval een<br />

veel juister verklaaring, die zeker ook de Ouden niet<br />

onbekend zyn konde , by eenen Schryver behouden<br />

gebleven , w,ens moreele fchriften over 't algemeen<br />

ter ontwikkeling van het raadfelachtige in z o veele<br />

dingen der Mythologie nog altyd te weinig zyn Éehruik,:<br />

geworden P L U T A R C H Ü S in zyn gefprek v«<br />

de 1 efde , fchryft u.tdruklyk de redding van de hoo-<br />

Penlooze ALCESTE aan HERCULES als arts en deszelfs<br />

liefde voor den fchoonen ADMETUS toe (*\ Hv voert<br />

dit als een bekend vertelfel aan, en deeze e^e<br />

plaats is voldoende om te bewyzen , dat ook de Ouhebben"<br />

T" * ^ Z<br />

W e l<br />

^ ^<br />

Maar, zal men my nog altyd kunnen tegenwerpen ,<br />

hoe komt HERCULES , een Mythologisch fchepfel, i„<br />

eenwaaregefchiedenistepas? Dan toegegeven,<br />

waar-<br />

C) PLÜWRCHÜS in Erotico p. S 9 5. A i y t T a i h ( l M y k<br />

HERCULES) r W A A, W l u T f l^ ^ a 7 r i v > m<br />

Schoon men ook aanneemt, dat de Griekfche uitdrukking<br />

flegts van een doodlyke ziekte te verdaan zy , z o W y k t<br />

echter z o veel daaruit, dat men zich HERCULES hierby a! s<br />

arts heeft voorgefield en ten minden 0p het rechte fpoor<br />

«eweest is. Men vergelyke de fcherpzinnige aanmerking<br />

van j. A. FABRICIUS op sant mmicvs J. 3 3. bi. 6i.


BAN VERDICHTSEL. 669<br />

waaraan niemand in ernst twyfelen kan , dat HERCU­<br />

LES, gelyk hy nu in de Fabelleer voorkomt, flegts een<br />

Zinnebeeld van groote Heldendaaden en vertooningen<br />

van natuurlyke kragt en fterkte in de Griekfche<br />

-waereld zy : zo blyft toch echter altyd zeker , dat<br />

ieder manmoedige gelukzoeker, die de landftreek van<br />

rondomme van allerlei landplaagen zuiverde, roversholen<br />

verftoorde en verdelgde , monsters doodde,<br />

poelen en moerasfen droog maakte, de rivieren binnen<br />

dyken haare paaien zettede , enz. de Hercules van<br />

die landftreek was ; en dat dus de vreemdeling , die<br />

tePhera zulk eene merkwaardige daad beftond, en het<br />

grootfte monfter, den dood, zyne fchoone prooi weder<br />

afnam, met recht ook een Hercules kon genaamd<br />

worden. —— Maar deeze vreemdeling had ongewoone<br />

, voor den toenmaaligen tyd byna onbegrypelyke ,<br />

medicynfche kundigheden en ondervindingen. Hoe<br />

past dit op den ruuwen Dierentemmer met zyn leeuwenhuid<br />

en knods? ——. volkomen. Niets is in de<br />

daad gewoonlyker , dan Hercules , den verlosfer uit<br />

alle phyfifche rampen , ook als helpende Arts te befchouwen.<br />

Vanhier, om flegts iets aanteroeren , de<br />

menigvuldige geloften , die men in zwaare ziekten<br />

aan HERCULES , den Onoverwinlyken , den Behouder<br />

deed (*). Van hier die veele gedenkteekenen en opfchrif-<br />

(*) HERCULI CONSERVATOKI, of INVICTO PRO SALUTE, Of<br />

CUSTODI, enz. Men vergelyke de gamfche reeks van opfchrifcen<br />

by GRUTERUS p. XLIV—XLV1II. Uit eenige<br />

opfchriften van FABRETTI C. II. p. 76, 77. ziet men ook,<br />

dat gantfche Familiën van flaaven voor de gezondheid van<br />

hunnen zieken Heer foortgelyke geloften aan HERCULES<br />

deed»n.


f$* ALCESTE, MEER WAARHEID<br />

fchtiften , ie; wy by GR UTERUS , FABRE TTi, en w<br />

ioortgelyke verfamelingcn op HERCULES vinden en<br />

die ten langen lesten , indien wy naar de menige der<br />

nog voerhanden zynde gedenkftukken, die dit bewy-<br />

zen een befluit ra 0 g e n trekken, onder de diep gezon­<br />

ken Romeinen ineen laage vieijery voor hunne zwak.<br />

ke keizers ontaart*, fa ' t a ] g e r a e e n b e h o o r d e ^ m<br />

de bekwaamheden van een oud Held , even gelyk in<br />

de rmddeneeuw tot de vereischtette van een vaardig<br />

Ridder , zekere fom van botanifche kundigheden<br />

en chirurgicaale handgreepen. En deeze bezat ook<br />

HERCULES. Ook by was, even als ESCULAIUUS, JA-<br />

SON, PELEUS, ACHILLES, en zo veele Edelen van den<br />

Gnekfchen Heldenftam, op de oudfte Ridder-Acade-<br />

mie (*) van dat nog zo duister, en eene betere ver-<br />

bxbtingwel waardig, hol van den Centaurus CHIROV<br />

m de Kruid- en Heelkunde, in zyne Jeugd, onderwe­<br />

zen. Uit getuigen de Ouden allen een(temrr> Ouk<br />

hem vereerde de kruidkunde der Ouden, gelyk zynen<br />

leermeester CIHRON, door de benoeming van verfchei-<br />

denheüzaame planten naar zynen naam, welker hee-<br />

lend vermogen hy het eerst ontdekt had Qf). Minder<br />

bekend<br />

(*.) Een merkwaardige plaats hierover vindt men in den<br />

Qyngeticos vmxtsomox. C.ï.bL *ï 9— iao. edit. Leuncl.<br />

H.ér worden twintig beroemde leerlingen van Chiron aan*e.<br />

voerd. Men vergelyke de gebruikbaare Comoilatie van E°ucoca<br />

in de Anccdota Qracca van den Heer WLLOBON<br />

V ol. I. p. 4 3i.<br />

Cf Ftuuüi voert in zyne Natuurlyke Gefchiedenis kona<br />

e.kanderen drie verfeheiden winkelkruidSh aan, waarvar,<br />

co eerfte zelf tot de Panacea gereekend wordt, en die allen<br />

HermcUtn naar hunnen uitvinder heetten. IHfl, Nat. XXV.<br />


DAN VERDICHTSEL. 6jt<br />

'ijkend is het mogelyk by veelen, dat in deeze fchool<br />

ook in der daad reeds de jonge Heldenzoonen over<br />

den fchyndood , en het middel om denzelven te<br />

ontdekken , lesfen kreegen, en daardoor menig een<br />

Cadettenfchool en Ridderacademie onzer dagen,<br />

waar nog niet éénmaal aan een uur ter onderwys in de<br />

Anthropologie gedagt is, befchaamd maaken. M&ctf-<br />

LAPICS , (zegt zeker Fragment van CRATES MALOT-<br />

TES, een verloorengeraakte verfamelaar van Historifche<br />

vertelfels) zou , omdat hy de dooden opwekte , tegelykmet<br />

CHIRON, zynen leermeester in deeze kunst,<br />

door Jupiter met den blikfem getroffen zyn (*). Ia<br />

de Gedichten van NONNUS op de daaden van Bacchus,<br />

zegt een Indiaan, diezyne minnares gedood had,<br />

dar hy, om haar weder te bezieien , met allen fpoed<br />

naar CHIRON zou heeneüen , om deszelfs hulpmiddel<br />

te haaien , en zegt onmiddelyk daarop : „ Ach,<br />

„ bood my iemand dat middel, het heet Centaurifche<br />

,, wortel, dan zou ik 'er haar lyk mede aanraaken,<br />

„ en gy, heftallig meisje, keerde uit den onverbidiy-<br />

,, ken Orcus weder te rug." Q)<br />

4. p. 12, 15, 17. Verg. Bodén VSTI Stspsl ad TKEOPKRAST.<br />

IHL Plant. p. 107+ en u:~.<br />

(*) By een SchoUaft vin PINDASCS ad Pyth. III. p. 1*4.<br />

waarmede GSDIEE in de aanmerkingen op zyne overzetting,<br />

en HERMANS Mythologie der Lyrici b!. 34:. te vergelyken is.<br />

Cf) NONNCS in Disr.\£jcis XXXV. 62. O: ZÏ :n<br />

den Dichter aangevoerde inn;:.;-err het bekende Cu<br />

der Ouden zy (zie Boden van Staptl ad TH£CFHRÜT. Hit.<br />

P!ar.t. IX. 9. p. 1044. fiq.y wsage ik even zo \v ; :-<br />

-bcpaalen, ais of onze GpCfpM icu aerr dan dtz Mfp aei<br />

i -. plaat ,. - .- - *-<br />

Ds


6>2 ALCESTE, MEER WAARHEID<br />

De kunstkundige vreemdeling , die dus de fchyn*<br />

baar doode ALCESTE van den brandltapel verlostte,<br />

mag dus geheeten hebben zo als hy wil : zo is het<br />

echter nu zeer ligt te begrypèn, waarom dit wonder,<br />

naar de toenmaalige wyze van voortelling , juist aan<br />

HERCULES wierd toegefchreven. Hy toch had op<br />

foortgelyke wyze den dooden THESEUS uit het ryk der<br />

fchimmen verlost, en geleerde Oudheidkundigen weeten<br />

nog meer voorbeelden te verhaalen, waar HERCU­<br />

LES als opwekker der dooden verfchynt (*). Het<br />

zoude gemaklyk, fchoon veel gewaagd zyn, dit denkbeeld<br />

nu op andere mythïfche fabelen toetepasfen, en<br />

daardoor menigeen duister verdichtfel, b. v. die van<br />

Orpheus en Euridice , van Efculapius , die Androgeos,<br />

den zoon van Minos , weder bezielde , en den<br />

fchoonen Hippolytus aan Proferpina ontrukte , enz,<br />

optehelderen. Maar 'er zy my hier nog eene andere<br />

aanmerking vergund!<br />

Het toevallig ontwaaken der fchynbaar gellorvenen<br />

was ook by de Romeinen geene zo zeldfaame verfchyning,<br />

als men zich wel verbeeldt, en het zou zeker nog<br />

veel menigvuldiger geweest zyn , wanneer men niet<br />

het wederherleeven in de meeste gevallen onmogelyk<br />

gemaakt had (f). De oude PLINIUS haalt een gantfche<br />

ry van zulke wederontwaakten aan. Nu vindt<br />

men in de Romeiniche Oudheid nog eene voorftelling<br />

van<br />

(*) Hy wekte TIMON , eenLydier, en TIMOSTHENES , een<br />

Athenienfer op. Zie FABRICIUS op SEXTUS IMPJRIC;.S p. 6J.<br />

(f; De volkomenlte verfameling uit de Ouden , vindt<br />

men in BECKMANS Ctmmtniariüi in ARISTOTKLIS Mirabili*


D4N V E R D I C H T S E L ? — 673<br />

yan de dooniERCuLES verloste ALCESTE opeeuSarco-<br />

phagus, die de bekende Brandenburgfche Antiquarius,<br />

LORENZO BEGER, volgens eene teekening van STEPHA-<br />

NUS PIGHI, in eene, naar zyne gewoonte zeer wydloopig<br />

gefchreven,Verhandelingopgehelderd,maar,juist om dat<br />

fiern defleutel tot de eigenlyke gefchiedenis van ALCESTE<br />

outbrak , mogelyk niet volkomen verftaan heeft (*),<br />

. My<br />

(*) De gantfche titel van dit thans zeer zeldfaam voor •<br />

komende gefchrift is : Alcefle pro marito mariens et vitae ak<br />

Hercule reftituta, ey: manufcripto , quod int er Regio -Efefto-<br />

ralia Brandenburgica fervatur , Pighiano, publici jurisfecit<br />

£? dialogo illujlravit L. BEGER. Colen. Brandeb. 1703. Fol,<br />

Uit de hier bygevoegde koperen plaaten zou men over 't<br />

algemeen veel dingen beter kunnen bepaalen en uitleggen.<br />

Ik zal alleen by de 15de afbeelding ftilftaau. Daar BEGER<br />

by de verklaaring van dezelve alleen EUPIPIDES volgt , zo<br />

venvisfèlt hy ook hier de op het ziekbed liggende en<br />

ftervendej ALCESTE, met ADMETUS , van wien toch eigenlyk<br />

hier byna niets voorkomt. Doch wanneer hy in de tweede<br />

ry der figuuren het hoofd, dat men boven het bed van de der­<br />

vende ziet, en een daarby ukfteekende (laf in 't geheel niet<br />

weet te verklaaren , en de zonderüngiïe gisfingen daarover<br />

bybrengt,zo heeft hyde bekendeBacchusmaskers enOscilia<br />

vergeeten, die wy op de Grafnaalden en Sarcophagen zo<br />

dikwils aantreffen. (Zie GORI ad Columbarium libertorum<br />

Liviae c. 7. p 12.) Ook is op de vooruitkomende The-<br />

feus de pimpernoot , nux pinea , zeer duidelyk te herken­<br />

nen , welker verwandfchap met het ryk der dooden in ds<br />

vormende Oudheid uit zo veele gedenkteckenen bekend<br />

is. Men vergelyke FABRETTI ad Infcript Cl. VI. p. 490.<br />

feqq. Doch dit behoort niet eens tot de gefchiedenis van<br />

ALCESTE, maar tot eene foortgelyke Fabel van PROTESILMJS ,<br />

daar BECER twee geheel verfchillende gedenktcekenen in een<br />

MENGELw. /. Deel. Xx


6^4 ALCESTE, MEER. WAARHEID DAN VERDICHTSEL.<br />

My dunkt dat het niet onwaarfcbynlyk zy, dat de kunstenaar<br />

tot de keuze van deeze fabel, die op de Sarccphagen<br />

, niettegenflaanue derzelver verwandfchap met<br />

het ryk der dooden, flegts zelden voorkomt, door een<br />

foortgelyk en gelyktydig geval aanleiding gekregen heeft,<br />

en dat mogelyk zelf deeze Sarcophagus een tweemaal<br />

geftorvene , en daarom ook ten twedemaale niet ver»<br />

brandde, maar begraaven vrouw, eene ninifiigjaijj ,<br />

gelyk haar de Grieken noemden, gewyd geweest zy.<br />

En nu nog de vraage : welke uitwerking zou de<br />

ALCESTE , die alleen volgens deezen natuurlyken weg<br />

door de hulp van een heelkundig man in 't leven wierd<br />

terug gebragt , op het tooneel hebben ? In hoe veel<br />

voordeeliger licht zou alsdan het karakter van ADME­<br />

TUS , dat, naar de gewoone overlevering, zeer dubbel'<br />

zinnig en ook by EURIPTDES in't byzonder, indatbyna<br />

gemeenevolks gefprek, weiniggefpaard is,kunnen verfchynen<br />

? En zou niet over 't algemeen in de herleeving<br />

van eenen fchynbaar geftorvenen een ryke en nog niet<br />

afgebruikte ftof, zo niet voor het ernftige Treurfpel, ten<br />

minflen voorden vernuftigen Toneeiipeldichterliggen?<br />

gefmolten, en daardoor eene geweldige verwarring veroorzaak:<br />

heeft. Zie WLNCKELMAN in Monum. Antich. p. H.<br />

p. 164. vergeleken met p. 115. en van VELTHEUI vemuthungsn<br />

vinder Portland vaje. {Hehr.fl. 1791.) p. 18.


A A N M E R K I N G E N<br />

OVER EENIGE TAFEREELEN<br />

IN DE GALERY TE DRESDEN.<br />

(Uit liet Hoogduitsch.')<br />

$7S<br />

D e fchilderkunst heeft haaren aanvang genomen met<br />

de nabootfing der Natuur, en is, door het nadenken<br />

van den kunstenaar, tot dien trap van volkomenlieid<br />

gebragt, waarop wy ze thans befchouwen. Uit dee><br />

zen ooriprong kan men zich het wezen der kunst eg<br />

de voornaamfte eigenlchappen van haare werken verklaaren.<br />

Men heeft by een fchildery op twee ftukkejï<br />

te letten: op de daarin welgetroffen gelykheid met de<br />

Natuur, en op hetgeen de Kunst nog daarby gevoegd<br />

heeft. Deeze beide hoofdeigenfchappen kan men van<br />

elkander afgezonderd denken, fchoon zy in de<br />

uitvoering zich naauwkeurig vereenigen , en genoegzaam<br />

in elkander loopen ; want ook de nabootfing<br />

vereischt zekere heblykheid , die men kunst kan noemen<br />

; doch hier komt nog iets eigenaartigs by, dat<br />

alleen van de regelen der volkomenheid afhangt, en<br />

met deezen naam in 't byzonder beftempeld wordt.<br />

Ieder mensch , die de Natuur voor zich ziet , is in<br />

flaat , by een fchildery de gelykheid in de nabootfing<br />

te herkennen, hoewel de een meer dan de ander; doch<br />

om het tweede ftuk wel te beflisfen, moet men kennig<br />

van de Kunst en van het fchoone bezitten. Deeze<br />

kennis kan men alleen verkrygen door eene aanhoudende<br />

befchouwing van de beste werken der Kunst $<br />

Xx ?. «Joor


676 AANMERKINGEN- OVER BENIGE TAFEREELEN<br />

door een onderzoek van die volkomenheden , welke<br />

een fcbilderftuk in vinding , ordinantie en uitvoering<br />

dient te bezitten , en die zich in de keuze der voor­<br />

werpen , in derzelver uitwerking , vorming en plaat-<br />

zing , en in ieder detail op zich zeiven, wanneer ze,<br />

overeenkomihg hun doel, met het geheel overeenltem-<br />

men, doen zien.<br />

Om over de fchoonheid van een fchildery wei te<br />

oordeelen, is het nodig te bepaalen, in hoe verre die<br />

beide eigenfchappen bereikt en vereenigd geworden<br />

zyn. Een fchildery , dat flegts de eene eigenfchap,<br />

fehoon in een zeer hoogen graad, bezit, maar tevens<br />

blyken draagt, dat de andere geheel verwaarloosd is,<br />

kan daarom niet als een echt kunstwerk worden aan­<br />

gezien. Verfcheidene hedendaagfche fchilders hebben<br />

het in de kunst zeer ver gebragt, hunne ordinantie is<br />

zeer ryk en door het contrast van licht en fchaduw<br />

wel gehoogd ; de teekening is grootsch , de kleuren<br />

levendig, zo dat dit alles geene <strong>geringe</strong> werking doet;<br />

maar vergelykt men de voorwerpen met de Natuur,<br />

dan zal men by hen geen kracht, geen waarheid van<br />

uitdrukking vinden. Andere fchilderyen daarentegen<br />

begoochelen alleen door de gelykheid met de Natuur,<br />

zonder door de Kunst verfraaid te zyn. Deeze op'<br />

merking zal men by de meeste werken der Neder-<br />

landfche Kunltenaars, dieniet van denfmaak van haar<br />

fchool zyn afgegaan, bewaarheid vinden. Zo vindt men<br />

een groot onderfcheid tusfchende (tukken van POTTER<br />

en BERGHEM ; daar de eerfte de Natuur voorftelde , zo<br />

als hy ze vond , doch de andere dezelve met fmaak<br />

en fchoonheid wist uittedrukken. H&t is thans myn<br />

voornemen uit dit oogpunt eenige fchilderyen wat na­<br />

der te beiehouwen.<br />

PV£R


|N DE GALERY TE DRESDEN. 677<br />

O V E R DE<br />

L A N D S C H A P P E N<br />

V A N<br />

RUYSDAAL, DIETERICH, WOUWER­<br />

MAN EN BERGHEM.<br />

R U Y S D A A L .<br />

Uenzaame, woeste landftreeken, gezichten van bostenen<br />

en dorpen, watervallen, gebergtens met vervallen<br />

Heerenfloten, zyn de voorwerpen, die RTJYSDAAL beminde.<br />

Zyne fchilderyen hebben meer Natuur dan Kunst.<br />

Het fchoonfte ftuk, dat in de Dresder verfameling van<br />

hem voorkomt , is No. 196. Het verbeeldt een vallei<br />

, die aan den uitgang van een bosch ligt, en dis<br />

van vooren ter rechter zyde met hooge boomen, die<br />

een beek befchaduwen, waarin een hart gejaagd<br />

wordt, en iets verder ter linker zyde met dik houtgewas<br />

beplant is, en in het verfchiet in meerdere afdeeliugen<br />

uit elkander loopt. Dit fchildery heeft zyn<br />

fchoonheid voornamelyk door het licht gekregen. Een<br />

fterke weêrfchyn der zon breekt uit de wolken agter<br />

de donkere boomen op den voorgrond , over de vallei<br />

heen, en doet een zeer buitengemecne werking, die<br />

boven dien met de wilde daad der jagt en met den<br />

woesten ftreek verwonderlyk overeenftemt. Doch ten<br />

• aanzien van de overige deelen der kunst is men weinig<br />

voldaan. De famenftelling is wel in zoverre goed, dat<br />

Xx 3 m


6$ AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREEL*»<br />

liet helder verleider, met den duisteren voorgrond m<br />

een fehoon contrast geplaatst is , maar de voorwerpen<br />

, op zich zeiven befchomvd , zyn minder voordeelig<br />

geordineerd. De boomen op den voorgrond<br />

ftaan naast eikanderen , zo als ze de Natuur voortgebragt<br />

heeft, en bieden het oog geen aangenaame<br />

plaatfing aan. De teekening is niet door eene juiste<br />

keuze van het fchoone gevormd, de Hammen en takken<br />

zyn niet kunstmaatig uitgevoerd , de telgen niet<br />

in hoofdpartyen verdeeld. Een enkele dorre ftarn<br />

van een ouden boom doet zich voordeelig op, en deezen<br />

gaf ons mogelyk de fchilder, zo als hy dien in de<br />

Natuur gevonden had.<br />

Uit deeze aanmerkingen kan men reeds het karakter<br />

van den Kunftenaar bcoordeelen. RUYSDAAL bootste<br />

de Natuur na, zo als hydie zag, zonder haar door een<br />

Iuefchen fmaak, door een wel uitgedachte ordinantie<br />

en een fchoone teekening te verfraaijen. Dan daar hy<br />

zich van een krachtig licht en de werkzaamheid van<br />

het contrast wist te bedienen , en daarby ook een<br />

goed koloriet verftond, zo neemen zyne fchilderftukken,<br />

door deeze goéde eigenfehappen, in verband met<br />

het natuurlyke, het oog in , en doen zyne gebreken<br />

over het hoofd zien. Ik zal by eenige fchoonheden<br />

van dit fchildery nog een weinig ltilftaan.<br />

By zulk een krachtigen fchyn van licht, dat zich<br />

over dit gantfche landfehap verfpreidt, en om alle de<br />

voorwerpen gelykmaatig heenvloeit, echter den natuurlyken<br />

afftand derzeiven zo wel te treffen , welk een<br />

kunst wordt daartoe vereischt? Men zie, hoe de ver-<br />

fchai-


IN DE GALERY TE DRESDEN. 679<br />

fcheidene gronden achter elkande ren het oog ontwyken,<br />

en hoe juist zy allen zyn afgemaald, zonder een*<br />

kleurig of bont te zyn. Men verbeeldt zich tusfchen<br />

de donkere boomftammen op den voorgrond de gehec<br />

le landllreek te kunnen uitzien; zo begoochelend is<br />

hier het luchtperfpeftief. Wie van deeze fchoonheid<br />

ter deege wil overtuigd zyn , moet dit fchildery met<br />

anderen vergelyken die niet van de flegtften zyn. Dezulken,<br />

die in een blaauw daglicht gefchilderd zyn,<br />

hebben te veel bonte kleuren , en in anderen , waar<br />

het morgen- en avondrood de voorwerpen met hunnen<br />

glans beftraalen, is alles eenkleurig.<br />

Laat ons de kunst van RUYSDAAL met verwondering<br />

befchouwen ! Hoeveel behoort 'er niet toe, om de zo<br />

veranderlyke werking van het licht op de kleuren , in<br />

het ogenblik dat zy het fchoonfte zyn , te vatten , en<br />

zo lang in zyn verbeelding te bewaaren , tot dat alles<br />

door het penfeel getrouw is overgeleverd geworden!<br />

Zulk een overal gelyken fchyn door aardfche kleuren<br />

te vormen , de voorwerpen wezenlyk verlicht , niet<br />

met heldere kleuren gefchilderd voorteflellen, niet in een<br />

eenkleurig geel of roodte vallen, ook deeze overeenftem*<br />

ming door de verfcheiden nuances niet te ftooren ,<br />

dit toont zekerlyk in de nabootzing zelve een zeer<br />

hoogen graad van vaardigheid in de kunst aan.<br />

D I E T E R I C H .<br />

De bekoorlyke, idyllifche fchilderingen van DIETE-<br />

RICH verlustigen ons. Wy geeven 'er gaarne, zonder<br />

onderzoek, onze goedkeuring aan. Schoon bewasfen<br />

Xx 4 rotfen


6So AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREELEN<br />

rotfen met groepen van boomen en tempels , achter<br />

welken een heldere lucht komt fchemeren; onder deeee<br />

herders en herderinnen , die zich in een klaare bron<br />

Ipiegelen ; wien zouden dergelyke voorwerpen , ia<br />

een losfe teekening en met levendige kleuren voorgefteld<br />

, niet by het eerfte opflag van het oog inneemen<br />

? Wie zou die niet van naby willen befchouwen<br />

?<br />

OIETERICH had zich in het landfchap naar<br />

EERGHEM gevormd; doch hy fchilderde met meer 1».<br />

vendigheid, die echter de grenzen der Natuur wel eens<br />

overfchreidt. Deeze aanmerking maakt men op No.<br />

9- en 93» byzonder aan de luchten , die meestal in<br />

den fmaak van B E R G H E M , doch iets harder ea<br />

niet met een genoegzaam luchtperfpectief gefchilderd<br />

zyn. Schitterende kleuren maaken de voorwerpen<br />

overal al te fcherp , doen ze , op zich zeiven befchouwd,<br />

al te veel van de Natuur afwyken, en gefamenlyk<br />

niet als een geheel voor den dag komen , dat<br />

door het lichtdonker het oog zekere rustplaatfen geeft,<br />

en eene hoofdwerking veroorzaakt. Ook ontbreekt<br />

aan dezelven die algemeene harmonie, welke de voorwerpen<br />

in haar rechte ftandplaats houdt en tot het<br />

luchtperfpectief het meeste toebrengt ; uit welken<br />

hoofde in 't byzonder de beelden te veel vooruitkomen.<br />

Echter zyn alle deeze vereischtens niet zo<br />

sterk verwaarloosd , dat daaruit iets aanftootelyks<br />

ergens ontftaan zy. Men moet een zeer fcherp oog<br />

hebben , om dit gebrek te ontdekken , en men laat<br />

zich zeer ligt door de fchoonheid der kleuren van een<br />

nauwkeuriger onderzoek aftrekken , en door de menig-


N DE SALERY TE DRESUEN. 631<br />

iiigvuldigheid der onderwerpen verftrooijen , zonder<br />

op den aart der dingen byzonder acht te ikan. Vindt<br />

men niet hetzelfde by de werken der Franfche Kunst?<br />

Doch met deezen willen wy de tafereelen van DIETE-<br />

RICH niet vergelykea; want hy had al te goede modellen<br />

voor zich , dan dat_hy zich naar hen zou hebben<br />

behoeven te vormen. Hetgeen hem in de afwyking<br />

van de Natuur wel het meest zal verleid hebben ,<br />

is de veelvuldige praktyk , die hem de beoefening der<br />

Natuur fomtyds deed verwaarloozen. Uit dit oogpunt<br />

zullen wy hem nu nog nader leeren kennen,<br />

De mergagtige, zuivere verw kan alleen onzen aandagt<br />

bezig houden! De Kunftenaar heeft ze zeer vet en<br />

verfmolten opgelegd, en tevens met eene lugtige voering<br />

van de penfeelftreek de hoedanigheid der oppervlakte<br />

van ieder lichaam zeer wel uitgedrukt , waardoor<br />

hy in zyne tafereelen die zo karakteriftieke levendigheid<br />

heeft weeten te brengen. Maar de uitdrukking<br />

der teekening is meer in het plaatfen van het<br />

licht dan inde fchaduwente vinden. Dit opleggen der<br />

mergagtige verwbefpeurt men onder anderen inde kleeding<br />

, waar de lichte partyen zo bewerkt zyn , dat de<br />

kleine vouwen in de enkele penfeeltrekken zeiven zicli<br />

uitdrukken. Uit alle deeze waarneemingen volgt, dat<br />

de fchilderyen van DIETERICH zich niet zozeer aanbeveelen<br />

door de Mille uitdrukking der Natuur , als wei<br />

veeleer door de vrolyke taal der Kunst.<br />

BERGHEM EN WOUWERMAN,<br />

Heeft ooit een Schilder de Kunst met de getrouwe<br />

ca-


€H AANMERKINGEN OVER EEMGE TAFEREELEN<br />

nabootfing der Natuur gelukkig vereenigd, dan is het<br />

BERGHEM, en nog boven hem WOUWERMAN. Hunne<br />

vindingen famenftelling, hunne teekening en koloriet<br />

alles is natuurlyk en fchoon* Een voorrecht dat zy<br />

boven anderen gemeen hebben , is de harmonie der<br />

kleuren, die, zelfs by den eerften opflag van het oog<br />

de aandacht even zo Merk op het geheel trekt, als inde<br />

famenftelling de juiste evenredigheid der voorwerpen<br />

en van het licht en bruin. Deeze harmonie der kleu'<br />

ren krygt zyne beftemming door de hoedanigheid van<br />

het licht , dat het landfchap befchynt. Wy zien in<br />

de Natuur, dat een landftreek by het morgen- en<br />

avondrood anders fchynt dan op den middag , en dat<br />

het afwisfelend weder, het breeken der zonneftraalen<br />

m de wolken, verfcheiden veranderingen veroorzaakt.<br />

Deeze gewigtige eigenfchap , welke het hoofffte is<br />

dat de nabootfing verlangen kan , die zo ongemeen<br />

veel weldaadigs voor het oog heeft , doch die door<br />

groote Kunftenaars dikwils verwaarloosd wiertTflieb.<br />

ben BERGHEM en WOUWERMAN , niet flegts 'in de<br />

Natuur herkend, maar ook met zeer goeden uitflag<br />

in hunne fchilderftukken overgebragt. Ik herinnere<br />

my een landfchap van BERGHEM, die ik in de<br />

Manheimer Galery gezien heb , waarin men den tyd<br />

van den dag tot op een uur bepaalen konde. In de<br />

tegenwoordige verfameling is het fchoonfte ftuk van<br />

hem (Num. 526.) een rotsachtig landfchap , dat in<br />

een graauw licht gefchilderd is. Men befchouwe in<br />

't byzonder de beelden, hoe zyin de fchaduwen eener<br />

rots uitkomen, en achter eikanderen het oog ontwyken.<br />

Hier is de Natuur begoogchelend getroffen.<br />

ia


IN DE GALKRY TE DRESDEN. 68j<br />

In de WOUWERMANSCHE fchilderftukken vindt men<br />

dit ook zeer wel waargenomen, waarom zy ook, ten<br />

aanzien van deeze eigenfchap , tot eene byzondere<br />

beoefening dienen kunnen : daar de Kunftenaar met<br />

dezelve geenzins onverfchillig omgefprongen is, maar<br />

het licht altyd naar de eigenfchap van het landfchap<br />

en de daar in voorgeftelde daad bepaald heeft. Een<br />

Marketenterltuk met veele wolken , die het landfchap<br />

een donker aanzien geeven, is in het rood gefchilderd.<br />

Men kan het niet genoeg befchryven ,<br />

welk een fchilderachtige, fchoone werking dit ftuk<br />

maakt.<br />

Nog moet ik over de "manier en den Ityl, waardoor<br />

zich deeze beiden Kunftenaars van eikanderen onderfcheiden<br />

, eene aanmerking maaken. WOUWER­<br />

MAN heeft niet veel geheele kleuren of groote maate<br />

van dezelven aangebragt, maar meer halftinten. Hy<br />

heeft de hoofdfiguuren met hoofdkleuren genoegzaam<br />

flegts aangeflipt, b. v. een rood of blaauw fadel óp<br />

een paard, een geele kraag en roode degenband aan<br />

een ruiter. De overige kleuren heeft hy of geheel<br />

donker of gebroken en in 't graauw gelaaten.<br />

Hierby komt, dat hy de vorm der voorwerpen meer<br />

rond dan hoekig geteekend heeft; want de ronde<br />

vorm houdt het oog minder op , en laat het ligt<br />

over de voorwerpen heenfluipen. Dit alles fternt met<br />

de levendigheid der WOUWERMANSCHE ftukken volkomen<br />

overeen.<br />

• BERGHEM , die ftille herdertooneelen maalde ,<br />

gaf zyne voorwerpen door eene hoekige, vlakke<br />

i<br />

teeke-


(584 AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREELEN ENZ,<br />

teekening, door zeer uitgebreide. hoofdkleuren, door<br />

een groote maate van licht en fchaduwe , die op de in<br />

eengedrongen groepen der figuuren en de rotsachtige<br />

landftreeken zo wel voegen , het karakteristieke van<br />

grootheid en rust,<br />

Het vervolg hier w.


I<br />

N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

WY?BEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />

WYSBÏO. I. Deel. Yy


V E R H A N D E L I N G<br />

O V E R .<br />

6S7<br />

DE ONTDEKKINGEN DES MENSCHE-<br />

LVKEX VERSTANDS IN GODS-<br />

DIENSTIGE ZAAKEN.<br />

De vraag, „ is het menfchelyk verfond toereikend,<br />

„ om de eerde Oorzaak van alles te ontdekken ?" is<br />

zo van Wysgeeren als Godgeleerden onderfcheiden<br />

beantwoord, tetwyl echter verre de meeften van oordeel<br />

zyn , daarop een bevestigend antwoord te gee-<br />

Ten. Misfchien, gelyk in veele andere gevallen , is<br />

de vraag niet bepaald genoeg voorgefteld. Te minsten<br />

is het my voorgekomen, dat men foortgelyke<br />

voordellen te veel in het afgetrokkene befchouwt, dat<br />

js dat men den mensch minder gadeflaat, zo als hy<br />

da'adelyk is, dan als by , volgens den aanleg zyner<br />

natuure, zou kunnen zyn. Zou men hem, die het<br />

zo even gemeld vraagftuk opwerpt , niet wederom<br />

zeer gevoegelyk de volgende vraag kunnen te gemoete<br />

voeren ? „ Wat verftaat gy door het menfchelyk ver»<br />

, ftand ? Het verfond van LEIBNITZ of NEWTON is<br />

zo verre verheven boven dat des onbefchaafden bewooners<br />

der barre gewesten van Siberien of Lapland<br />

, dat 'er bezwaarlyk eene algemeene maate is<br />

optegeeven , die bepaaldelyk den graad van het<br />

" menfchelvke vermogen uitdrukt." Men zou dan,<br />

voor en aleer men in ftaat is, eenig bepaald aarwoord<br />

c P de vraag te geeven , vooraf dienen te weeten,<br />

„ of dezelve zig tot geheele, ea, zonder onderfcheid<br />

Yy s » tct


6S5 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

tot alle , volken , of tot de fcnranderlteii uit de<br />

„ verlichtte volken bepaale."<br />

Misfchien is 'er een of ander onder u, myne Heeren<br />

! (*; die my in zyne gedachten te gemoete voert-<br />

„ Is 'er dan eene zo groote inaate van fchranderheid<br />

„ noodig, om te begrypen, dat, daaruit niets niets<br />

„ zynen oorfbrong kan hebben, dit zigtbaare Ilee'al<br />

„ ook eene verftandige oorzaak heeft ? eene waar-<br />

„ heid, die het gezond menfcheïverltand, hoe een-<br />

„ VDttwig ook , kan begrypen." 'k Beken dit met<br />

u; doch het zy my geoorloofd, u te doen opmerken<br />

het onderfcheid , 't geen 'er is tusfchen eene waarheid,<br />

reeds ontdekt , behoorlyk voorgedraag** , en<br />

dmdelyk ontwikkeld, te bevatten, en dezelve gebed<br />

un zig zeiven , door eigene kragten , in haare fchuilhoeken<br />

optefpooren ; 'k zou u met de woorden van<br />

den Romeinfchen Redenaar, fchoon van hem tot een<br />

geheel ander oogmerk gebruikt, kunnen antwoorden<br />

dat de Jcherpzinnigheid van het menfchelyke vernuft<br />

(in het algemeen befchouwd) niet zo groot is, dat het<br />

zulke verhevene waarheden kan ontdekken, ten zy ze aan<br />

hetzelve getoond worden ; maar ook de duisterheid der<br />

zaaken niet zo groot is , dat een Scherpzinnig man de­<br />

zelve met zou kunnen begrypen , indien ze hem worden<br />

aangetoond (f).<br />

Om tot de voorgetelde vraag te rug te keeren en<br />

de fynere uitpluizingen van dezelve aan uw welwikkend<br />

oordeel overtelaaten; zal ik hier ter plaatze de<br />

vryheid neemen, om aan uw geheugen te herinneren,<br />

hoe<br />

(*) Deeze Verhandeling is uitgefprooken in deMaatfchap,<br />

py FELIX MERITIS.<br />

(t) CIC£RO de Orat. Lib. III. Cap. XXXI. ia toe.


MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 680<br />

ine zelfs die Wysgeeren, die het zig, boven anderen,<br />

waanden tot een pligt te rekenen , de regten der menfchelyke<br />

Reden in godsdienstige zaaken tegen allen<br />

aanval te dekken , met eikanderen deerlyk overhoop<br />

liggen. De fchrandere H o M E is van gedagten ,<br />

,, dat het zeer bezwaarlyk is voor de mtnfchelyke Re-<br />

,, den , om van zigtbaare tot eene onzigtbaare oorzaak<br />

„ op te klimmen ; dat de menfehen hiertoe niet, dan<br />

,, na veele moeilyke naarfpooringen, hebben kunnen<br />

,, geraaken" (*). ROU<strong>SS</strong>EAU beweert vlak het tegendeel<br />

, en laat zig m zyn Emile , 't welk, om meer dan<br />

eene reden, zo veele bewonderaars en tegenfireevers<br />

gehad heeft, hierover in deeze zeer nadrukkelyke bewoordingen<br />

uit : Ik heb nimrdr kunnen gelooven , dat<br />

God my, onder bedreiging van de helfcheftraf, zou bevoolen<br />

hebben, zo wys te zyn. Ik heb dus alle boeken gefiooten.<br />

Eén is voor allen geopend, dat is het boek der<br />

Natuur.- Het is in dit groote en voortrefdyke boek, dat<br />

ik by de hand neem, om te dienen en te aanbidden zynen<br />

Godlyken Maaker. Niets verfclwont ons, hetzelve te kezen<br />

, omdat het tot alle menfehen fpreekt in eene, voor<br />

allen verjtaanbaare, taal. Wanneer ik gebooren was np<br />

een woest verlaaten eiland ; wanneer ik geen ander<br />

mensch, dan my zeiven, gezien had; wanne:r ik nimmer<br />

gehoord had , 't geen oudtyls in een hoek der wereld gebeurd<br />

is; indien ik myne Reden gebruikte, en dezelve<br />

belioorlyk aankweekte ; indien ik de vermogens , welke<br />

God my gefchonken heeft, wel gebruikte, zou ik Hem uit<br />

my zeiven keren kennen , Hem beminnen , beminnen<br />

zyne werken, 't goede willen , 't geen Hy wil, en, om<br />

Hem te behaagen, vervullen alle myne pligt tn op deeze<br />

;. (*) Natural Hiftory of Religion pag. 4,18.<br />

Yy 3<br />

Wtttld.


6Q0 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

wereld (*> B A K E R , by ons bekend door zyne ontdekkingen<br />

met het Mikroskoop, fchynt op deez


.MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6QI<br />

©pen: ieder ding draagt de duidelykfte kenmerken van<br />

de onbegrensde Macht , Wysheid en Goedheid des<br />

Maakers , terwyl de befchouwing van het gantfche<br />

verband van zaaken ons overtuigt van deszelfs won-<br />

derbaar toevoorzigt omtrent alles. Dan, fchoon dn<br />

alles zo zy, gelyk het buiten twylfel is , waag ik het<br />

niet, door enkele redeneeringen over de kragten van<br />

het menfchelyk vermogen, te beflisfen , of dit middel<br />

voor alle menfehen toereikend is , om daardoor tot<br />

eene genoegzaame kennis van den grooten , onzienly-<br />

Uen Veroorzaaker van alles te geraaken. Indien, vol­<br />

gens eisch van ROU<strong>SS</strong>EAU , elk mensch, hoofd voor<br />

hoofd, zyne Reden gebruikte, en dezelve behoorlyk aan­<br />

kweekte , en zig , mag ik 'er byvoegen , voor alle<br />

dwaalingen konde beveiligen, dan is 'er geen twyllel,<br />

of de mensch zou, zonder nadere toelichting , zynen<br />

onzienlyken Maaker leeren ontdekken. Maar, geëer­<br />

de Toehoorders ! is dit geene hersfenfehimmige ver­<br />

beelding? Herfcheppen wy dus niet elk mensch in een<br />

wysgeer, gewoon, om over afgetrokkene en ongezie­<br />

ne dingen na te denken , en daarover diepzinnig te<br />

jedenkavelen? Waar beftondt ooit volk, dat aan dit<br />

Ideaal beantwoorde?<br />

Doch, om met deeze Wysgeeren niet langer in het<br />

ftrydperkte treeden met de zwakke wapenen van losfe<br />

feefpiegelingen over de waardy of het vermogen der<br />

snenfchelyke Reden , alleen in het afgetrokkene be-<br />

fchouwd , laaten wy de ondervinding , de zekerfte<br />

leiddraad in deezen doolhof, volgen; waartoe ik ver­<br />

der uwe goedgunftige aandagt verzoeke.<br />

Verwagt niet van my, myne Heeren ! eene uitvoe­<br />

rige of naauwkeurige fchets van de Godsdienftige ge­<br />

voelens der Ouden. Zulks zou, misfchien, veelea<br />

Yy 4<br />

u w e r


«92 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

uwer verveelen , en , zekerlyk , meer beoeffendheid<br />

•vereifcien in de fchriften der aloude Wysgeere» en<br />

Geieluedfchry veren, dan ik my, met eenig regt, zou<br />

durven aanmaatigen. Naardien veele- mannen van<br />

naam cn geleerdheid dit voetfpoor , fchoon met een<br />

zeer ongelyken uitflag , betreeden hebben , heb ik<br />

voor , uit deeze fchriften iets weinig bveen te zame*<br />

len, als diendigis tot myn tegenwoordig oogmerk.<br />

Er zyn, die beweeren, dat de Veelgodery terflond<br />

niet den aanvang der wereld is ingevoerd, en de menichennict,<br />

dan na verloop van eenige eeuwen, tot het<br />

denkbeeld van den eenigen God zyn opgeklommen.<br />

Uan zulks is, onzes achtens, regelregt ftrydig met de<br />

oudde en geloofwaardigde berigten en overleveringen<br />

die uit de vroege wereld tot ons zyn overgekomen*<br />

U 1 1 m h i e r i n<br />

y geen onderzoek begeeven , of de<br />

eerde menfehen deeze kennis aan eigen bepeinzen of<br />

aan eenig ingefchapen denkbeeld, of aan eenig buitengewoon<br />

onderligt te danken hadden. Hoe het zv<br />

deeze kennis verbasterde trapswvze , terwyl het<br />

menschdom allengskens hierin van zyne oorfpronkelyke<br />

waardigheid ontaartte. Aan het zinlyke te "veel<br />

verflaafd , en deeds zyne gedachten tot die voorwerpen,<br />

welke hen omringden , bcpaalende, verloor men<br />

de nog eenigzins regtmaatige begrippen omtrent het<br />

opperde Weezen. Eenige byblyvende wanbegrippen<br />

waren oorzaak , dat men de Godheid onder allerlek<br />

zinlyke gedaanten en afbeeldingen zucht intevoeren ;<br />

en welhaast begon de domheid deeze afbeeldfels als<br />

zo veele byzondere Godheden te befchouwen, welke<br />

niet zelden op eene, regen alle vooribhriften'van algemeene<br />

betaameJykheid aanloopende, wyze gediend<br />

werden,<br />

Dit


MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAK.ËN. 693<br />

Dit ftelfel van Veelgodery heeft, geduurende eene<br />

reeks van veele achtereen volgende eeuwen , onder<br />

bykans alle volken der aarde, zo verre derzelver kennis<br />

tot ons gekomen is, Hand gegreepen. Het zal ons<br />

minder vreemd dunken , dat het onzinnig ftelfel van<br />

het Veelgodendom plaats greep in gewesten, alwaar<br />

woestheid , barbaarschheid , en eene onbegrypelyke<br />

verbastering de overhand hadden, 'k Laat die volken<br />

derhalven geheel onaangeroerd , als op welke tooneelen<br />

het oog niet zonder afgryzen kan te rug zien.<br />

Maar verdient het niet onzer allerhoogfte verwondering<br />

, dat ook by die volken , welken men geenszins<br />

den lof kan weigeren, dat zy verre boven andere volken<br />

des aardbodems (ik bedoel de Grieken en Romeimen)<br />

in weetenfchappen en fraaije letteren hebben<br />

uitgemunt; in het laatstgenoemde zodanig hebben uitgemunt<br />

, dat zy met de besten der hedendaagfchen<br />

ïiog om den eerkrans dingen — verdient het niet, zeg<br />

ik, onzer aller verwondering, dat ook by die volken,<br />

zo vermaard wegens hunne geleerdheid , het Veelgodendom<br />

met al deszelfs onzaligen nafleep, te midden<br />

deezer verlichting, bleef ftand houden ? Ik hoop niet,<br />

dat hetgeene ik zeg, tot misvatting aanleiding geeve,<br />

als of ik zulk een ongunftig oordeel velde , ook over<br />

de fchranderfte vernuften der oudheid. Verre zy het<br />

van my zulk eene onbillyke handelwyze ! ik fpreek alleen<br />

van de godsdienstige denkwyze in het algemeen,<br />

zo als dezelve onder gemelde volken plaats vond ; ten<br />

bewyze, dat het zo gemakkelyk niet is voor het menfchelyk<br />

verftand , als fommigen der hedendaagfche<br />

Wysgeeren beweeren, of dat men flegts zyne oogen<br />

behoeft te openen , om den grooten Formeerder yan<br />

alles te (indekken, 'k Vereer met al myn hart de men~<br />

Yy 5 fchelyke


Ö94 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

fchelyke Reden, en eerbiedig ze als het dierbaarfte gefchenk,<br />

ons door den milden Oorfprong aller dingen<br />

medegedeeld. Maar waarom zouden wy dezelve loffpraaken<br />

toezwaaijen, welke de gefchiedenis der menfchelyke<br />

Reden logenflraft ?<br />

Wat nu de gevoelens der geenen aanbelangt , die<br />

zich boven het gewoone peil des menschdoms verheffen<br />

; het is aan veelen uwer bekend, met welken ongelyken<br />

uitflag veele geleerden daarover hunne gedag,<br />

ten hebben te boek gefield: 'k neeme niet op my, deezen<br />

twist by te leggen, of daarover als regter te vonnisfeu:<br />

dit, meen ik echter, zonder vermetelheid te<br />

mogen vastftelfen , dat, aan den eenen kant, zy zekerlyk<br />

meer door blinden yver , dan onpartydige<br />

waarheidsliefde zich hebben laaten leiden, die, geenen<br />

uitgezonderd , allen op de lyst der Godverzaakeren<br />

gefield hebben; terwyl veelen, aan den anderen<br />

kant , waarfchynlyk uit eene overdreevene achting<br />

voor alles , wat uit het kunstkweekend Griekenland<br />

tot ons is overgekomen, zich te hooge gedagten fchynen<br />

te vormen van het godgeleerd famem'tel der oude<br />

Wy?geeren. Het is, buiten twyfel, eene zeer gegronde<br />

aanmerking van den geleerden MOSHEIM (*) , in<br />

zyne aantekeningen over het voortrefl'elyke werk vau<br />

ctJBWORiii , dat men meer poogingen heeft aangewend<br />

, om flegts eene menigte van fraaije gezegden,<br />

in de fchrifcen dier Wysgeeren verfpreid , byeen te<br />

zamelen , en daaruit hunne gevoelens optemaaken,<br />

dan hen naar hunne grondftellingcn te beoordeelen.<br />

Höï bet zy , ik denk niet , dat 'er een onpartydig<br />

beoor-<br />

(*) Ad Cudworthi fyft. Intel. Tora. II. pa^. 1176. Edit.<br />

in 410.


MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6


60Ó VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

onzigtbaare Oorzaak van alles opteklimmen. Is de<br />

ontdekking deezer hoogwigtige waarheid, waarby het<br />

menschdom zo veel belang heeft, zo bezwaarlyk? Of<br />

is de menfchelyke Reden zo traag , zo onvatbaar , om<br />

de waarheid op te fpooren ? Is het waarheid , doorluchtige<br />

Wysgeer van Geneve ! dat wy flegts onze<br />

oogen behoeven te openen , en onze Reden gebruiken<br />

, cm van dit cenvouwige en allerbelangryklte<br />

Leerltuk , het beftaan van God , overtuigd te worden?<br />

Zwygdan, geleerd Athene! kweekfchool<br />

der weetenfehappen ! uwe Wyzen hebben jaaren lang<br />

te vergeefsch gezocht , 't geen het eenvouwdigst verliand,<br />

niet gelpitst op fchoolgeleerdheid, had kunnen<br />

ontdekken! Is het waarheid, ó VOLTAIRE! dat,<br />

even gelyk de Reden den menfehen de Meetkunde geleerd<br />

heeft, zy hen ook even zo gemakkelyk van het<br />

beltaan van God overtuigd heeft; hoe zeer heeft dan<br />

het Meetkundig veritand gezuft, en, daar het anders<br />

zo fcherpzinnig was, hier de waarheid over het hoofd<br />

gezien ! THOMA<strong>SS</strong>IN heeft getracht het raadfel opteïosfen,<br />

waarom de vroegere geleerden het beftaan van<br />

eenen opperlten Veroorzaaker van alles zo zeer hebben<br />

verwaarloosd , beweerende in eene plaats , door<br />

p. BAYLE in zyn Dictionaire Critique, op het Artikel<br />

ANAXAGORAS aangehaald , „ dat de leer aangaande<br />

„ God oudtyds zeer algemeen was , en daarom de<br />

,, Wysgeeren niet noodig vonden, daarover te fpree-<br />

„ ken , maar meer hunne naarvorfchingen bepaald<br />

„ hebben tot de natuurlyke oorzaaken der gewrochten<br />

„ en verfchynfelen , in het Heelal voorvallende ; dat<br />

„ hierdoor het onderzoek van , en daarmede het geloof<br />

aan, eene opperite Oorzaak van alles langszaa-<br />

„ purhand in vergetelheid geraakt is, tot dat AN.IXA-<br />

., CORASj


MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 697<br />

, S GORAS, en die zyn voetfpoor gevolgd zyn , SÖCRA-<br />

„ TES , PLATO en anderen', deeze leer wederom op-<br />

„ zettelyk begonnen intefcherpen." Schoon men<br />

ook aan gemelden Schryver de gegrondheid van deezen<br />

zynen inval wilde toeftaan , blyft echter de zaak<br />

zeker, dat de erkentenis van de opperite Oorzaak zo<br />

wel onder de verftandigen, die met den naam van Wyzen<br />

vereerd waren geworden, als onder het gemeen ,<br />

federt langen tyd , zodanig was te zoek geraakt, dat zy<br />

daaraan weinig fchynen gedacht te hebben ;<br />

eene zaak, waarmede de uitbiindigfte loffpraaken der<br />

menfchelyke Reden, die meer op befchouwing dan op<br />

ondervinding fchynen gegrond te zyn, zich bezwaarlyk<br />

laaten overeenbrengen. Ten minften deeze leer<br />

van ANAXAGORAS werdt te Athene zo euvel opgenomen<br />

, als Itrydig met het Veelgodendom , dat het bygeloof<br />

hem in den kerker wierp , hem befchuldigende<br />

van Ongodistery ; en de geestige LUCIANUS voert in<br />

de famenfpraak , welke het opt'chrift Timon draagt,<br />

Jupiter klaagende in , „ dat zyne blikfems ftomp , ge-<br />

., broken en onbruikbaar waren , daar hy ze korte-<br />

,, h'ngs met groote woede hadt nedergefmeettn , om<br />

., den Wysgeer ANAXAGORAS te treffen , die zynen<br />

„ tydgenooten wilde wys maaken , dat 'er geene Go-<br />

,, den waren."<br />

Hoe luttel danks decs Wysgeer, die de eerjle was,<br />

welke deeze alleraangelegenlte waarheid voor den dag<br />

brsgt , ook hiermede by zyne bygeloovige tydgenooten<br />

behaalde, het ontbrak echter den volgenden tyden<br />

niet geheel aan mannen, die, zich boven de vooroordelen<br />

hunner natie verheffende , deeze kennis meer<br />

befchaafd , uitgebreid , veredeld hebben , en door<br />

hunne Wysgeerige onderzoekingen tot meer of min<br />

opge-


€j)8 VERHANDELINO OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

opgeklaarde begrippen aangaande het Opperweezen<br />

gekomen zyn ; en ik zou my verbeelden een geheel<br />

overtollig werk te onderneemen , indien ik dit uit<br />

hunne, uit de algemeene verwoesting overgebleevene,<br />

fchriften zou willen bevestigen. Dan, fchoon ook<br />

deeze verlichte verftanden eene opperlte en onafhangelyke<br />

Oorzaak der wereld erkenden, was het 'er echter<br />

verre van af, dat zy daardoor tot eenen waaren<br />

eerdienst van dit allerhoogfte Weezen werden opgeleid;<br />

zo dat men van hun, in eenen eigenlyken zin, zeggen<br />

kan, dat zy , God KENNENDE , hem als God niet hebben<br />

VERHEERLYKT en GEDANKT (*). 'Er is geen blyk,<br />

dat deeze verlichte Wysgeeren zich zeer omtrent den<br />

eerdienst van deezen eeuwigen oorfprong bekommerd ,<br />

of den grooten Formeerder van alles tot een voorwerp<br />

van openbaare aanbidding en godsdienffige eerbewyzingen<br />

gemaakt hebben. Onder den gantfchen trein<br />

van Goden , welke het geleerd Athene , het kunstkweekend<br />

Rome , binnen zyne muuren vereerde,<br />

vverdt de God, die hemel en aarde gemaakt heeft, te<br />

Vergeefsch gezocht. Wanneer PAULUS de eerstgemclde<br />

ftad bezocht, vondt hy onder de veele altaaren wel<br />

één , dat ten opfchrift voerde , aan den onbekenden<br />

God (f); en hoe gepast hy ook daarvan aanleiding nam ,<br />

om den Atheneren deezen , hun onbekenden, God te<br />

verkondigen , is het echter zeker , dat de Atheners<br />

dit Heiligdom niet voor den eenen waaren God hadden<br />

opgericht ; iets, 't geen volltrekt onbeltaanbaar zyn<br />

zou met de leer en dienst van het Veelgodendom.<br />

Zy onttrokken naamelyk de voorzienigheid en het be-<br />

(•) Rom. I. 21.<br />

(f) Hstud. XVII. a&<br />

ftLUir


&IENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6(}Q<br />

ftuur der wereld aan de opperde Godheid , en fchreeven<br />

het aan eene menigte onder-Goden toe , welke,<br />

niet flegts naar de denkbeelden van het gemeen, maar<br />

ook naar de Wysgeerte dier eeuwe, geloofd werden<br />

het beftuur van zaaken in handen te hebben. Deeze<br />

mindere Godheden moesten met eenen ftaatelyken<br />

omflag gediend worden , om hen tot geenen toorn te<br />

verwekken, of, beledigd zynde, wederom te verzoenen<br />

, terwyl men aan dezelve alle grilligheden cn menfchelyke<br />

gebreken toeeigende. Het verrichten van<br />

deeze bezigheden maakte den godsdienst der Priesteren<br />

uit, welke zich voor het overige niet fcheenen te<br />

bemoeien , om het volk tot deugd en heiligheid des<br />

levens te vermaanen. De Godsdienst was van de Zedenleer<br />

eigenlyk geheel gefcheiden. Deeze laatfte,<br />

gelyk ook de eigenlyke Godgeleerdheid, bepaalde zich<br />

tot de fchoolen der Wysgeeren ; cn hieruit laat zich<br />

klaar begrypen , dat de werking van deeze hunne<br />

meer verlichte denkwyze zich flegts op eenen zeer<br />

kleinen afftand liet bemerken, terwyl zy weldra bevonden<br />

, dat de poogingen , van deezen en geenen<br />

aangewend , om hunne lesfen algemeen te maaken,<br />

of vrugteloos waren, of zelfs van dezulken, die hun<br />

gezag in het Bygeloof waanden gevestigd te zyn , als<br />

hoogst gevaarlyk voor den burgerftaat werden aangemerkt.<br />

Ja , wie ftaat niet verwonderd , een der beroemfte<br />

Wysgeeren (PLATO) zelf te hooren betuigen ,<br />

dat het ongemakkelyk is , den Schepper van alles te ontdekken,<br />

en dat, die ontdekt zynde, het gevaarlyk zyn<br />

zoude denzelven een ieder bekend te maaken ; terwyl een<br />

ander (POLYBIUS) klaagt, dat het Bygeloof te onvoorzichtig<br />

bejlreeden werdt, en alomme de gelukkigjte gevolgen<br />

hadt. Allen bleeven zy dus in den vastgeftel-<br />

den


70Ö VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

den vaderlandfchen Godsdienst berusten, en niemand<br />

durfde het onderneemen, zich openlik tegen den<br />

heerfchenden denktrant te verzetten. Gy weet *<br />

myne Heeren ! hoe SOCRATES , die zyne leer niet binnen<br />

de naauwe muuren der fchoole bepaalde, en het<br />

waagde , de vooroordeclen en gebreken zyner natie<br />

openlyk cn met meer dan gevvoone ltoutmoedigheid te<br />

beftryden , zich hierdoor den haat der aanzienlyken<br />

op den halze haalde, en, ter belooninge zyner poo*<br />

gingen , den doodelyken kelk moest drinken.<br />

Zodanig was het gefield met de godsdienstige gevoelens<br />

van die weinige Wysgeeren , die zich, 't zy<br />

door opgeklaardheid van verftand, 't zy door braafheid<br />

van hart , van anderen onderfcheidden. ——<br />

Doch verre het grootfte getal omhelsde de ongerymdfte<br />

gevoelens. De godverloochening vond haare openbaare<br />

verdeedigers in de onderfcheidene fedlen der<br />

Wysgeeren. Deezen fchreeven de wording aller dingen<br />

aan eene toevallige famenloop van ondeelbaare<br />

ltofdeeltjes toe ; geenen zyn wel zeer breedfpraakig<br />

aangaande een noodzaakelyk en van eeuwigheid beftaand<br />

Weezen: doch dit noodzaakelyke Weezen is by<br />

hen de wereld zelve, terwyl zy zich zeiven als deelen<br />

der Godheid befchouwden , alle vryheid uit de wereld<br />

verbanden, en eene volurekte noodzakelykheid<br />

invoerden.<br />

Maar, om tot hen, die eene opperfte Oorzaak van<br />

alles erkenden , wedertekeeren; fchoon 'er in derzelver<br />

fchriften meenige zeer voortrelfelyke plaats voorhanden<br />

is, bleeven echter de gevoelens daaromtrent<br />

zo verdeeld, dat het ten uiterften moeilyk fchynt te<br />

weezen, in klaare en duidelyke Hellingen optegeeven,<br />

wat de wysgeeren aangaande de natuur en het wee-<br />

zea


MENSCHEL. VERST*. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 70L<br />

zen der Godheid gedacht hebben, CICERO , die iri<br />

zyn Boek, 't welk handelt over de Natuur der Goden,<br />

wydloopig over dit onderwerp gefchreeven heeft,<br />

hooren wy, terftondin den aanvang, over de moeilyk-<br />

heid van deeze zyne voorgenomene taak met reden<br />

klaagen. By hen (zegt hy),die beweerd hebben, dat 'er<br />

Goden zyn, ontdekt men zulk eene verfcheidenheid van<br />

gevoelens, dat het moeilyk is, dezelve in orde optetellen.<br />

Veel is 'er gezegd over de gedaante, plaats, en levens­<br />

wyze der Goden; en, dat wel het voornaamfte is, 'er is<br />

in het byzonder veel getwist , of zy geheel ledig zyn ,<br />

volmaakt fiil zitten , zich aan het btftuur der zaaken<br />

geheel onttrekken , dan of in den beginne van de Goden<br />

alles gemaakt, en vastgejteld is, door hen nog bejluurd<br />

tn in orde gehouden wordt; 't welk wanneer niet kan<br />

bejlist worden , moeten de menfehen noodwendig in de<br />

grootfte dwaaling blyven , onkundig van de belangrykjk<br />

zaaken (*)•<br />

Ik geloof niet, dat my iemand üwer, myneHeeren!<br />

van partydigheid zal verdenken, wanneer ik uit al het<br />

«ezegde dit, zo ik meen , duidelyk , gevolg afleide»<br />

dat deeze grondflagen inde daad te zwak waren, dat<br />

de Zedenleer en Godsvrugt daarin een veilig fteunfel<br />

konden vinden; Het moet ons derhalven niet zo zeer<br />

verwonderen (gelyk het anderszins zekerlyk onze<br />

verwondering verdient) , dat de leer aangaande eene<br />

opperfte Oorzaak van alles meer een befpiegelend leer-<br />

ftuk was , gefebikt voor het onderzoek der befchou-<br />

wende Wysbegeerte, dan we! het groote beginfel der<br />

Godsvrugt. Vanhier , dat zy Zeldzaam van deeze<br />

hoogwigtige waarheid gebruik maaken in het ontwik­<br />

(*) Nat. Deor. Lib. I. Cap. I.in medio.<br />

WYSBEG. I. Deel. Zz<br />

kelen


702 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

kelen onzer verpligting tot een deugdzaam leeven, of<br />

in het aanfpooren der menfehen tot hetzelve. Zyn 'er<br />

hier cn daar uitzonderingen te maaken, dit, meen ik!,<br />

floot de algemeenheid van het voorflel niet omver.<br />

Vergunt my, dat ik hierop nog een oogenblik itilflaa.<br />

Elk zoekt door zyne bedryven zyn geluk te bevorderen.<br />

Dit is de groote dryfveer onzer werkzaamheid.<br />

Worden der deugd haare belooningen ontnooinen, zo<br />

ontneemt men haar de fterkfle fleunpilaar : want met<br />

de deugd eeniglyk om haare welvoegelykheid , inwendige<br />

betaamelykheid en fchoonheid, aan te pryzen ,<br />

zal men (zo ik hier niet geweldig mistaste) weinig<br />

vorderen , ook niet by hen, die zich verbeelden of<br />

voorgeeven , door deeze inwendige betaamelykheid<br />

geheel bekoord te worden. Dit waren intusfchen de<br />

fterkfle drangredenen ter aanpryzinge der deugd,<br />

waarvan de Wysgeeren ('k zeg Wysgeeren, en fpreek<br />

niet van Dichters, die het hoofd vol hadden van hersfenfehimmige<br />

verbeeldingen , meer gefchikt, om het<br />

zwakke verftand eens kinds fchrik aan te jaagen, dan<br />

het hart eens bedaarden mans in beweeging te bren-<br />

gen ; noch van openlyke Lofredenaars , die,.<br />

meermaalen uit ftaatkundige inzichten, de deugd als<br />

van de Goden mild befchonken voor het volk afmaalden)<br />

• dit waren, zeg ik, de beste drangredenen<br />

ter aanpryzinge der deugd , waarvan de Wysgeeren<br />

zich gewoon waren , en wisten, te bedienen. Vanhier<br />

is het, dat zy over het geheel zo weinig gebruik<br />

maakten van den grooten Schepper en Beftuurder van<br />

alles voortefteilen, als den alleen aanbiddelyken, wien<br />

alleen lof en dankzegging toebehoort, als den grooten<br />

handhaaver des regts , die eenmaal een iegelyk naar<br />

billykheid zal vergelden , terwyl zy alle aanpryzing<br />

der


MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 703<br />

der deugd ontleenden van de deugd zelve. Vanhier ,<br />

dat de Stoicynfche Wysgeer zich zo zeer afpynigde j<br />

om te toonen , dat de wyze en deugdzaame man by<br />

zyne deugd in alle omdandigheden gelukkig was.<br />

Doch deeze redeneeringen mogen den geest des Wys-<br />

geers vervullen met eene foort van edele trotschheid ,<br />

die alle lyden veracht, of zich tegen hetzelve gevoel­<br />

loos maakt; zy zullen het hart niet opbeuren door<br />

eene blymoedige hoop, dat eerlang dit lyden in vreug­<br />

de zal veranderen. 'k Wil niet- ontkennen (ter­<br />

wyl ik hunne verdiensten den rechtmaatigen lof geens­<br />

zins weigere), dat de bestgezinden zich met de hoop<br />

èener zalige onfterifelykheid gevleid hebben. Men<br />

zou in de daad de zeer fchoone befchryvingen , die<br />

hiervan in hunne werken voor handen zyn , te kort<br />

doen, indien men dezelve Hechts voor bevallige fchil­<br />

deryen wilde houden , alleen gefchikt, om hiermede<br />

hunne verbeelding te dreelen. Dan, hoedanig het<br />

hiermede ook gelegen zy, dit is zeker, dat de Wys­<br />

geeren ter aanpryzinge der deugd daarvan weinig of<br />

geen gebruik maakten ; en CICERO kon drie geheele<br />

Boeken fchryven over de Pligten , zonder van gemeld<br />

Leerduk eenig gewag te maaken ; alles ten bewyze ,<br />

ZO'ik my niet bedriege , dat hunne Leerftellingen aan­<br />

gaande God weinig invloed hadden op hunne gods»<br />

diendige en zedekundige begrippen.<br />

Dus heb ik getragt, myne Heeren ! U in een ruuw<br />

ontwerp af te fchetzen de vorderingen , die de mèn-<br />

fchelyke Reden, aan zich zelve overgelaaten , ge-<br />

maakt heeft in het ondekken van de opperde Oorzaak<br />

van al het gefchapene, het voorwerp onzer godsdiens­<br />

tige aanbidding! Ik verbeeld my, dat, naar eene aan­<br />

dachtige overweeging van hetgeen hierover gezegd is<br />

Zz % (of


704 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />

(of gezegd zou kunnen worden), veelen uwer zich<br />

met my zullen overtuigd houden, dat het naarfpooren<br />

en ontdekken der ongefchapene Oorzaak zo gemakkelyknietis,<br />

als fommigetmieuwere Wysgeeren, boven<br />

aangehaald, zich verbeelden, ROL<strong>SS</strong>EAU eischt flegts<br />

een mensch, dieniemand dan zich zeiven kent, zich<br />

bevindende op een verhaten eiland , alwaar hy van<br />

geene onderrichtingen van anderen kan gebruik maaken.<br />

Wy hebben intusfchen bevonden, dat zelfs de<br />

vereenigde poogingen van de verlichtfle menfehen onder<br />

de verlichtfle volken naauwelyks door de duisternis<br />

, welke hen van alle kanten omringde , konden<br />

doordringen , om dit zuivere licht te ontdekken ;<br />

menfehen , die, voor het overige, zo zeer in allerleië<br />

takken van geleerdheid en weetenfehappen hebben uitgeblonken.<br />

Vertegenwoordigt hiernevens aan uwen<br />

geest een volk , ten zelfden tyde gebloeid hebbende ,<br />

't welk , fchoon zekerlyk van veele hedendaagfehen te<br />

zeer verlaagd, en uitgekreeten als het domfte en bygeloovigfte<br />

des aardbodems , buiten twyffel in het<br />

beoeffenen der weetenfehappen zeer beneden de Grieken<br />

en Romeinen moet gefield worden, ik bedoel<br />

het aloude Israëlitendom. Verdient het niet onze<br />

hoogde verwondering, hoe juist dit volk , by het<br />

welk de geest der Wysbegeerte niet heerschte , het<br />

eenigfie onder alle, ons bekende volken, is , by het<br />

welk hetOpperfie aller Weezenshet eenigfie voorwerp<br />

hunner godsdienstige aanbidding was , en by het<br />

welk , fchoon het zich meermaaien aan de Afgodery<br />

fchandelyk verliep , het Leerfiuk van den eenen waaren<br />

God zich echter door veele eeuwen gehandhaafd<br />

heeft. Ik laat het geheel aan uw onpartydig oordeel<br />

over, welke de opiosfmg van dit raadfel zy!<br />

lus-


MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 705<br />

Insgelyks durf ik uwe billyke uitfpraak toevertrouwen,<br />

hoe^et te verklaaren zy, hee een PAULUS, en eenige<br />

weinigen zyner medearbeideren, niet beroemd wegens<br />

hunne wysgeerige kundigheden , zo wouderlyk gelukkig<br />

geflaagd zyn, om zich niet alleen verre boven de<br />

fchitterendfie vernuften der beichaafdlïe volken te verheften,<br />

maar ook de,federt zo veele eeuwen ingevoerde,<br />

Afgodery met zo een gelukkig gevolg te beftryden<br />

, dat zy volkomen over dezelve hebben gezegepraald<br />

; iets , waarin de vereenigde poogingen der<br />

"Wysgeeren verre te kort fchootea. Laaten wy de<br />

verheid hulde doen , en den eeuwigen Oorfprong<br />

danken , dat wy, den duisteren nacht van dwaaling<br />

onttrokken , ons van een helder licht omfcheenen<br />

zien!<br />

2-" 3<br />

G. HE<strong>SS</strong>ELINK.


7o5<br />

LO<strong>SS</strong>E GEDACHTEN,<br />

Zyn gevoelen voortedragen m et vuur, met nadmken<br />

krachtis dikwils het gevolg van inwendige overtuiging<br />

ol de vlucht der verbeeldingskracht 1_ Z t<br />

«MLE T net<br />

r Party<br />

W e d e r l e n<br />

^ ^ -nder<br />

rfnft met duchtige hewyzen , met liefde en zachtmoedigheid,<br />

is een blyk van zuiverheid des harte „<br />

-cht voor de waarheid. _ Beiden met ell der<br />

e vereenigen is het „on plus ultra van den fch y<br />

cn den mensch. *-"'.yver<br />

r a a<br />

van ze - t ° e<br />

" 15 t C e k e<br />

van ziel, het te verzwygen van<br />

"<br />

heldenmoed-<br />

> f**»<br />

het tot onze verbetering te doen dienen — Zeen<br />

vermogen der Engelen; midden in hetzelve nog el<br />

hartelyk deel te neemen in de welvaart van 0„ n<br />

evenmensen — v a„ e c„ w a a r ^<br />

Reden, Wysheid, Godsdienst. ><br />

uwe paden ftrooit, en alzemdroppden in de kelk<br />

uwes levens gie, - Het lyden is voor de zid wc<br />

^onweder v o o r t | e ] u c h t , ; 2 y o m J a a d e n ^ - c<br />

d a m p C <strong>SS</strong>cteSr?<br />

e a b<br />

uakiacht voor drukking en verflappüjg.<br />

"' —beide<br />

BE


OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

V A N H E T<br />

K W A A D ,<br />

VOLGENS DE THEORIE VAN DEN HEER VILLAUME,<br />

VOORGESTELD.<br />

Vierde Verhandeling.<br />

W y hebben gezien, dat het van ons niet af­<br />

hangt (*)<br />

i. Dat en hoedanig de voorwerpen zich aan ons<br />

voordoen, maar datwy, op de indrukzels van<br />

buiten lydzaam wachten moeten , dat deeze<br />

indrukzels, niet naar de begeerten van den opmerker<br />

gericht, maar door den toeftand en betrekkingen<br />

des voorwerps en de oogenbliklyk plaats hebbende<br />

gelteldheid, van de lichaams- en ziels-vermogens des<br />

opmerkers, gewyzigd zyn.<br />

«>. Dat de herinnering mede van ons niet afhangt,<br />

naardien dezelve door de aaneenfchakeling van denkbeelden<br />

, en van zekere tot nog onverklaarbaare fpee-<br />

|«jg van de orgaanen der hersfenen wordt voortgebragt.<br />

3. Dat<br />

(*) Zie de voorige Verhandeling geplaatst Nieuw Algemeen<br />

Magazijn, I Deel No 2. als ook de Vertaaling<br />

• van het Werk des Heeren V I L L A Ü M E , onder den Tytel,<br />

Brieven over den Oorfprcng en de Oogmerken van hit<br />

Kvaad, Tweede Deel, XXXI. Brief, en verv.<br />

Zz 4


7CS DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

3- Dat het vaa ons niet afhangt, op dit of dat<br />

mar ons believen , bepaatódyk , onze opmerkzaambeid<br />

re vestigen, wyl de opmerkzaamheid door bet<br />

voorwerp , en niet door onzen wil wordt veroorzaakt.<br />

4- Eindelyk, dat redeneering of zelfs het denken<br />

van ons niet afhangt, om reden, dat wv ilecht* dié<br />

hoedanigheden en eigenfehappen der dingen kunnen<br />

waarneemen, welke, en zo als riezelven ons door het<br />

voorwerp vertoond worden, in die betrekkingen<br />

waarin het voorwerp tot onsltaat, 'T welk volkomen<br />

vry en van rondsomme te befchouwen , geenszins<br />

m ons vermogen is.<br />

Dit zo zynde , volgt dat de mensch niet anders kan<br />

opmerken , dan hy werklyk doet, en hy dus ook<br />

met elke practikaale dwaaling kan vermyden , dezulken<br />

zelfs niet, die , naardien dezelven zich vry<br />

duidelyk voordoen , gemaklyk fcheeneu vermvd te<br />

kunnen worden.<br />

Dan gefield, dat de vereischte opmerkingen, en<br />

eene juiste beöordeeling der dingen , daadhk voor<br />

handen zyn, bepaald dit dan den wil ? of afcemeener<br />

wordt de wil voortgebragt door de voorflelliogen<br />

des verflands, is dezelve daar aan volkomen onderworpen?<br />

Met andere woorden: i s het genoegzaam,<br />

dat men h et goede en het kwaade kent, of althans<br />

meent te kennen, om het eerde te verkiezen en<br />

het laatfte te verwerpen? — V«,Uw« meent dat<br />

net tegendeel klaarlyk blykt, uit aanmerkingen, van<br />

weken ik uu een korte opga Ve zal doen (*J>.<br />

(•) Zie Bncvf», F a g. ,<br />

Yoor-


VAN HET KWAAD. ?©9<br />

Vooreerst komt in bedenking, dat de Voortellingen<br />

eerst dan op den wil werken , wanneer de<br />

voorwerpen eene reeds plaats hebbende begeerte,<br />

neiging of drift treilen. Dit geen plaats hebbende,<br />

blyft de wil geheel en al onaangedaan door de voorftellingen<br />

, deeze hebben alsdan geenen invloed op<br />

doen en laaten.<br />

Te vergeefs ziet men dingen , welke geen onzer<br />

behoeften of begeerten aangaan. • Het aanfchouwen<br />

van eenen onbewolkten Sterrenhemel, by voor-*<br />

beeld, heeft geenen invloed op de geenen die geen<br />

liefhebbery hebben voor de Astronomie. De<br />

voorftellingen brengen den wil niet voort noch bepaalen<br />

dezelve. De wil is reeds vroeger voor handen ,<br />

veroorzaakt door behoefte , begeerte of neiging.<br />

Al wat met waarheid gezegd kan worden, is, dat<br />

de voorftellingen den wil de voorwerpen aanwyst.<br />

Iemand is op weg naar zekere ftad. De weg fcheidt<br />

zich in twecn , de wandelaar vraagt naar den waaren<br />

weg , en volgt den aangeweezenen. Heeft nu dit<br />

bericht of deeze voorftellingen zynen wil bepaald,<br />

den rechten weg inteflaan ? Geenzins , de wil om<br />

den rechten weg, naar de bedoelde ftad op te gaan,<br />

was reeds aanweezig , vóór het bericht; dat zelve,<br />

heeft hem flechts den weg dien hy wilde bewandelen<br />

, aangeweezen.<br />

Het verftand is een licht , 't welk geenzins den<br />

wil om te gaan en werwaarts te gaan, voortbrengt;<br />

maar den weg die men befloten heeft te gaan, aanwyst<br />

; zynde hierby even zo weinig werkzaam , en<br />

.even zo geheel lydelyk , als het licht dat wy op<br />

eenen donkeren weg met ons neemen.<br />

Voo:ts heeft men de wil (voluutat) van de in-<br />

Zz 5 wil-


?IO DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

williging (confenfus) wel degelyk te onderfcheiden.<br />

De wil is werkzaam, zy veroorzaakt het bedryf, de<br />

inwilliging laat hetzelve gefchieden, zy keurt de daad<br />

goed, maar is geenzins de bewerker. Ook zonder<br />

haar , zou de daad volbragt worden , en is ook<br />

waarlyk reeds byna volbragt, voor dat de inwilliging<br />

'er by komt. Dit onderfcheid is zeer blykbaar<br />

in onzen invloed op het gedrag van anderen. De<br />

Gebieder zegt niet, jegens zyne onderhoorigen, wil,<br />

wanneer hy iets vergunt , of iets dat reeds gedaan<br />

is , als het hem bericht wordt, goedkeurt. Dan<br />

zegt hy : ik wil dit wel toeftaan , gy kunt dit<br />

doen , of het is goed. Maar wanneer hy beveelt,<br />

zegt hy, ik wil, gy zult dit doen. Dan in<br />

het geval van eigenwerkzaamheid, in doen of laaten<br />

, zien wy dit gewigtig verfchil geheel en al over<br />

het hoofd. Zo dikwyls wy iets goedkeuren of bewilligen<br />

, waanen wy dat wy zulks -willen : van<br />

daar het zelfbedrog , als of wy fteeds deeden, wat<br />

wy willen. De bewilliging of goedkeuring,<br />

hangt van onze beoordeeling af, of is veeleer met<br />

ons oordeel , één en het zelfde , en wordt voortgebragt<br />

door onze voorftellingen : vandaar , dat wy<br />

meer.en , dat onze bedryven door onze voorftellingen<br />

worden veroorzaakt , en dat ons verftand actif.<br />

is, daar het tegendeel plaats heeft, zynde de wil,<br />

welke de bewerker is van doen en laaten , geheel<br />

en al onafhangiyk van de voorftellingen des verftands.<br />

Het gewigtig onderfcheid tHsfchen wil en bewilliging,<br />

wordt zeer treffend uitgedrukt door den<br />

Apostd p AU LOS, in de bekende woorden, welker<br />

aanhaaling wy met eenige opheldering zullen paaren:<br />

Ha


VAN H E T KWAAD. 7IÉ<br />

•Eet geene ik doe , kenne ik niet, of keure ik niet<br />

goed. Want het geene ik wil , wat ik goedkeur ,<br />

doe ik niet, maar het geene ik haat, wat ik afkeur,<br />

dat doe ik. Maar indien ik dot het geen ik niet wil,<br />

niet goedkeur, zo erken ik dat de wet goed is. Ik dan<br />

doe dat zelve niet, maar de zonde, de driften, die in<br />

my woont. Want ik weet dat in my , dat is in myn<br />

vlessch, in myne driften en hartstochten, geen goeds<br />

woont: het willen is wel bymy, maar het goede te doen,<br />

kan ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, ik<br />

handel niet naar myn redelyke voorftellingen , maar<br />

het kwaade dat ik niet wil, dat myne rede afkeurt,<br />

dat doe ik. Indien ik nu dat geen doe, dat ik niet •wil,<br />

dat ik kwaad keur, zo doe ik het niet, viaar de zonde<br />

die in my woont; zo vinde ik , als ik het goed wil doen,<br />

deeze wet in my , dat het kwaad my by ligt. Want ik<br />

heb een vermaak in de Wet Gods, naar den inwendigen<br />

mensch : de Godlyke Wet het goede tc doen en het<br />

kwaade te laaten, vertoont zich aan myn verftand,<br />

als hoogstbetaamlyk en allerbehaaglykst; maar ik<br />

%ie een andere wet in myne leden, welke ftrydt tegen de<br />

wet myns gemoedf en my gevangen neemt onder dè<br />

wet der zonde, die in myi\e leden is. Myne neigingen<br />

begeerten en driften , de bewerkers myner bedryven,<br />

ftryden tegen de voorftellingen myner rede. Ik doe<br />

niet wat myn verftand my voorftelt als plichtmaatig,<br />

maar waartoe myne driften en hartstochten my dry-<br />

ven. Zo dan ik zelve diene wel met den gemoede<br />

ie wet Gods, maar met den vleefche de wet der zonde.<br />

De ernftige begeerten myns harten zyn wel uhge-<br />

Itrekt tot volbrenging van het Godlyk welbehaa-<br />

gen , maar myne daadelyke bedryven zyn onder-<br />

gefchikt aan myne zinlykheid ; zy worden veroor­<br />

zaakt


?I2- DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

zaakt door dryfveeren van werkzaamheid, welke te«<br />

gens de voorftellingen des verftands, en de goedkeu­<br />

ring des geweetens my doen zondigen (*).<br />

De bewilliging of goedkeuring, is het refultaat van<br />

overdenking en redeneering, de wil daar en tegen het<br />

voortbrengfel der driften, (dit woord genomen in de<br />

beteekenis van dryfveeren tot werkzaamheid, waarin<br />

het zelve in de voorige Verhandeling over deeze ftoffe<br />

altyd gebruikt is). Deeze onderfcheiden beginzels<br />

van doen en beüordeeling, veroorzaaken eenen in­<br />

wendigen ftryd, uit welke voortvloeit, dat de voor­<br />

ftellingen des verftands, geenszins den wil, befchouwd<br />

als bewerker van doen en laaten, voortbrengen. Bo­<br />

vendien nog leert de ondervinding , dat ondeugende<br />

bedryven veeltyds worden volbragt, ftaande de le­<br />

vendige bewustheid des goeden, onder het bezef der<br />

kwaadkeuring des geweetens. Wanneer men iemand<br />

van een ondeugend voornemen tracht te wederhou-<br />

den, dan ftelt men hem het tegenovergeftelde goede<br />

met al deszelfs voordeden, benevens al de nadeelige<br />

gevolgen zyns voorneemens, nadruklyk voor. Nu is<br />

het onbetwistbaar, dat de vermaande perfoon be­<br />

wustheid van het goede heeft, Dit ziet men aan de<br />

veranderingen van zyn gelaat , aan de onrust zyns<br />

gemoeds , men merkt eenen inwendigen kryg. De<br />

hartstocht ftrydt tegen het erkend voorftel van plicht<br />

gaarne wenschte de man te zegepraalen, hy zucht<br />

maar kan niet, de hartstocht overwint, hy doet het<br />

kwaade. Meliora videt, deteriora [equitur. En van<br />

waar dit? van waar anders, dan van de driften. Deeze<br />

zyn reeds allen aan de tegen overgefteide zyde, en<br />

(*) Brief aan de Rsm. VII. vs. 15 . 26.<br />

oefe-


VAN HET KWAADi 713<br />

oefenen daar hun geheel vermogen, terwyl 'er geen<br />

kracht meer voor handen is, dezelve herwaards over<br />

te brengen, en de bewustheid van het goede te bezielen<br />

tot werkzaamheid. Dan ftaakt uwe voorftellin­<br />

gen , houd op met vermaanen, en vervang de rede­<br />

neering door bedreiging Van oogenbliklyke ftraffen,<br />

en de vrees opgeroepen hebbende, zult gy de voor^<br />

ftelling van plicht de zege bezorgen, want gy hebt<br />

haar verfterkt door driften (*). -—<br />

De inwilliging, (confenfus) zullen wy nu voorts,<br />

redelyke wil noemen, eu de wil (voluntas) het uit-<br />

werkfel der gewaarwordingen en driften , zonder by-<br />

voeglyk woord, enkel wil. Voldongen hebbende<br />

dat het verftand den wil niet voortbrengt, ftaat ons<br />

nu ter beantwoording der derde vraage, te onderzoe­<br />

ken , of de redelyke wil , die wil welke door de voor­<br />

tellingen des verjtands wordt voortgebragt , werk­<br />

zaam is. (f).<br />

Een vaste wil, of een ernftig befluit iet te doen ,<br />

voortgebragt door opmerking en beöordeeling 'J is ze*<br />

kerlyk altyd werkzaam , omdat dezelve altyd door<br />

eene aandoening of begeerte verzeld is. Het enkel<br />

bezef, dat zekere daad , voeglyk , rechtmaatig en<br />

deugdelyk is , overeenkomftig met de orde der dingen<br />

en onzen zedelyken fmaak, ——- dat bezef, werkt<br />

niets uit, brengt niets voort, laat ons buiten wer­<br />

king. Hoe dikwyls keuren wy iets goed, zonder dat<br />

wy zulks verrichten, hoewel wy dit gemaklyk kon­<br />

den doen ? Dit wordt veroorzaakt door gebrek aan<br />

eenen dryfveer van werkzaamheid, behoefte, begeer-<br />

(*) Zie Brieven, p. 178, 179.<br />

(t) Zie Brieven, XXXVII. Brief.


714 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

te of drift. Dienvolgens enkele voorftelling en<br />

goedkeuring, waarin de verftandige of redelyke wil<br />

beftaat, is niet genoegzaam om ons in werking te<br />

brengen. Daartoe wordt een of andere drift vereischt.<br />

Wie doet het erkende goed, zonder andere aanfpooring<br />

dan deeze erkentenis ? Hy die bet goede daadlyk<br />

verricht, doet zulks door levendige aandoening, door<br />

zucht naar volmaaking, door aandrift van Godsvrucht<br />

, Eerzucht of Menfchenliefde. Het fchynt wel,<br />

dat de voorftellingen des verftands werkzaam zyn,<br />

toaar zy zyn het niet, het zyn de overeenftemmende<br />

verzeilende aandoeningen en driften , welke den<br />

mensch doen handelen , overeenkomftig met de voorftellingen<br />

der rede, of de verftandige wil Van daar<br />

(deeze aanmerking is van my, niet van VIL LAUWE)<br />

van daar, dat wy het zedelyk gevoel of de infpraak<br />

des geweetens betreffende het plichtmaatige, te befchouwen<br />

hebben , als een hoogst dierbaar gefchenk<br />

des hemels. Het enkele verftandelyke inzien van<br />

yecht en onrecht, zou ons buiten werking laaten en<br />

geenen invloed hebben, ter beteugeling der begeerten,<br />

om ter bevordering van ons belang, nu en dan<br />

aftewykcn van de betrachting van erkende verplichtingen.<br />

Het zedelyk gevoel, ons aanduidende, wat<br />

plichtmaatig, en wat ondeugend is , wat wy doen<br />

en wat wy laaten moeten , ftrekt ons tevens ten<br />

fpoore om daar mede overeenkomftig te handelen 9<br />

door inwendigen aandrang, het gevoel van behoefte<br />

, en de krachtige begeerte , om door voldoening<br />

aan ons zedelyk gevoel, ons zeiven te behaagen.<br />

Volgens VILLAUME, zou men dus het zedelyk gevoel<br />

hebben te tellen onder de driften; fchoon<br />

hy het zelve als een gevolg onzer gefteldheid be-<br />

fehouwt s


VAN HET K W A A B. ?l$<br />

fcliouwt , en onder het natuurlyk kwaad rang-<br />

fchikt (*)•<br />

Dan, vervolgt VILLAUME, men zal inbrengen<br />

dat de rede echter fomvvylen zegepraalt over de<br />

hartstochten (*). Dit fomwylen fchynt eene uitzondering<br />

op den geftaafden regel in enkele gevallen.<br />

Maar ook deeze uitzondering is niet aan te neemen,<br />

naardien deeze zegepraal nimmer bevochten wordt,<br />

dan door behulp van tegengeftelde driften, en in het<br />

geval van eenen ftryd der hartstochten onderling.<br />

De driften en hartstochten zyn gelegen in het bloed<br />

en het lichaamlyk geitel. Zy maaken uit de<br />

vet die in de leden is, de wet des vleeschs, waar van<br />

de Apoftel PAULUS in de ftraks bygebragte plaats<br />

fpreekt.<br />

Uit al het bygebragte nu , hebben wy het gevolg<br />

afteleiden (|) , dat het verftand op zich zeiven onvermogend<br />

is, den mensch tot waakzaamheid te brengen,<br />

veel min de hartstochten te beheerfchen. ——<br />

Dienvolgens moet de mensch hartstochten en<br />

driften hebben, zal hy werkzaam weezen. Hy moet<br />

veele en verfchillende driften en hartstochten hebben ,<br />

ten einde de eene dóór de andere gematigd en beftuurd<br />

zal worden.<br />

De hartstochten moeten fomwylen overcenftemmende,<br />

fomwylen ftrydig werken.<br />

Het verftand of de rede kan haar voortkomen niet<br />

beletten , naardien zy van het lichaam afhangen,<br />

welks toeftand in 't geheel niet afhangt van het<br />

verftand.<br />

O) Brieven, p. Sj.<br />

(f) Brieven, p. 183.<br />

(4.) Brieven, p. 185. en verv.


7l6 DE 00RSPR0NC EK BEDOELINGEN<br />

Het verftand kan zelfs niet eens zyne denkbeelden<br />

vormen, naardien dezelven door indrukzels van buiten<br />

worden voortgebragt. Deeze indrukzels nu worden<br />

te wege gebragt en gewyzigd door de gefteldheid<br />

der dingen, de betrekkingen tot dezelven, en<br />

de oogenbliklyk plaatshebbende gefteldheid des ligchaams<br />

en der zintuigen. De gefteldheid der ziele,<br />

heefc hier, wel is waar, ook invloed, doch dezelve<br />

hangt van voorige indrukzels af. Eindelyk, deeze<br />

indrukzels, deeze gefteldheid van zintuigenen ziel,<br />

benevens de toeftand der dingen , hangt blykbaar<br />

niet af van onze verflandelyke vermogens.<br />

Het verftand is als het ooge , dat de voorwerpen<br />

ziet, zo als zy zich vertoonen, met lichten fchaduwen,<br />

door verduisterenden nevel en door zuivere lucht<br />

by zonnefchyn en in de fchemering, en het welk de<br />

dingen nimmer anders kan zien, dan zo als zy zich,<br />

onder alle die omftandigheden , voordoen. Boven<br />

dien, is het oog fomwylen ongefteld, fcheel, geelzuchtig;<br />

dan ziet her geheel verkeerd, doch kan dit<br />

niet gebeteren. En als het geen bevinding heeft van<br />

deszelfs dwaaling, kan het niet inzien, niet vermoeden<br />

zelfs, dat het dwaalt, veel min de dwaaling verhelpen.<br />

Somtyds ziet het den weg die te bewandelen<br />

is , maar de begeerte om denzelven op te pan, kan<br />

het niet voortbrengen. Deeze moet reeds vroeger<br />

voor handen weezen. Het oog des verftands ontdekt<br />

Hechts den weg, dien men begeert te gaan.<br />

Dit alles heeft eene aanfchouwelyke zekerheid, en<br />

is zo blykbaar, dat het ook reeds van andere zedeiundigen<br />

is erkend en voorgefteld. Byzonder aanmerklyk<br />

zyn de volgende woorden van den Abt TRU-<br />

ÏLET, ontleend uit zyne EJJais de Litterature 6?<br />

44


y A N H E T K W A A B. fl?<br />

ie Morale: „ Het verftand alken verlicht ons niet<br />

„ wegens ons welzyn, of het zelve verlicht ons te<br />

„ vergeefs. Getuigen zyn de eerzuchtigen die ge-<br />

„ meenlyk veel verftands hebben. Gelukkig zy,<br />

„ welke begaafd zyn niet met een verftand ge-<br />

„ fchikt hen de middelen tot geluk aantewyzen,<br />

„ (want dit op zich zeiven zou niets baaten,)<br />

„ maar met een hart, 't welk, om zo te fpreken,<br />

„ deeze middelen van zeiven aangrypt en bezigt,<br />

„ zonder de hulp , maar met de toeftemming des<br />

„ verftands ". — Dit voorftel, zegt VILLAUME (*),<br />

vervat myne geheele theorie. Het verftand dryft<br />

niet, leidt niet, —- dit gefchiedt door het hart, de<br />

begeerten, de hartstochten. Volkomen goed en zeer<br />

gelukkig is het , wanneer de rede de aandrift des<br />

harten goedkeurt, onder beding echter , dat het<br />

verftand niet omgekocht, noch door de driften verblind<br />

is, want in dat geval keurt het niet goed, maar<br />

is overmeesterd , het oordeelt niet , maar deszelfs<br />

uitfpraak is enkel de wederklank der begeerten ea<br />

driften.<br />

Zo al niet als volkomen zeker en betoogbaar, ten<br />

minften als hoogst waarfchynlyk , komt den Heer<br />

VILLAUME voor (f),. de.ontvouwde leer, dat het<br />

verftand enkel lydend is , niet kan werken noch beftuuren.<br />

Ondertusfchen voedt hy de hoope, dat het<br />

zelve, in eenen volgenden ftaat, verhoogd zal worden<br />

tot het vermogen van eigen werkzaamheid.<br />

Deeze verwachting bouwt hy op de trapswyze vol.-<br />

-maaking welke zich in de natuur allerwegen opdoet.<br />

By<br />

(*) Brieven, pag. 187.<br />

(t) Brieven, pag. 188. en verv.<br />

JIVYSBEG. /. Deel, Aaa


?l8 DE 0CR.SP5.0NC EN BEDOELINGEN<br />

By de bezielde wezens merkt men de volgende rans<br />

fchikking. De laagte clasfe is die van enkele werktiugiykheid,<br />

wanneer de werkzaamheden zonder eigen<br />

befef of beduur van anderen, enkel worden voortgebragt<br />

door het inflinkt of door de organifatie. Daarop<br />

voigt die waarin de werkzaamheden voortgebragt of<br />

geleid kunnen worden door andere wezens "naar<br />

derzelver begeerte. Hierop die waarin de 'werkzaamheden<br />

gepaard gaan met bewustheid, en einddyfc<br />

die waarin dezelven verzeld zyn door beöordeelin*<br />

goed- or kwaadkeuring. Alle deeze clasfen doorloopt"<br />

ce mensch , we'fce in de vroegte kindsheid enkel<br />

ooor inftinkt, vervolgens door inflinkt en naar de begeerte<br />

van anderen, naderhand met eigen bewustheid<br />

en met de ontwikkeling des verftands en aanwinst van<br />

denkbeelden met beöordeeling of bewilliging werkt<br />

— Eene hoogere clasfe zou die zyn, waarin hy »<br />

ftaat zou weezen , overeenkomftig de voortelling<br />

zyns verftands en door de kracht derzelven te hance.cn.<br />

Op aarde bereikt hy deezen trap van wenfchelyke<br />

verheffing nier, en kan denzelven ook niet beklimmen.<br />

Geenzms echter is bette denken dat hy denzelven niet<br />

ten eenigen tyde, na de fluoping des groven bekleedfe!s,<br />

zou bereiken. Want behalven dat de vuuri-e<br />

begeerte van vry en zelf-werkzaam te weezen<br />

(welke begeerte zelfs den valfchen waan dat men vry'<br />

en zelfs werkzaam is voortbrengt,) behalven dat deeze<br />

begeerte en de gecuurigetoenceming van medewerkinr<br />

zulks doet verwachten-, fchynt 'er ook niets dan de<br />

wegvalling dier groven organen, welke thans nood;g<br />

waren, doch naderhand hinderlyk zvn zouden<br />

vereischt te worden, om het verftand los t* maaken<br />

van


VAN HET KWAAD, 7*9<br />

vaa dk klemmende ketenen, weike deszelfs vne<br />

werking hier ber-eien ftremmen.<br />

Tot het opcaderen van denkbeelden en de v<br />

reidende vorming behoefde de mensen zintuigen,<br />

driften en hartstochten. Doch na bereikt te hebben<br />

dien trap van volmaaking, tot welken zy hem fc^daa<br />

brengen, zyn zy hem tot verdere veredeling hinderlyk.<br />

Eerst is de mensch een willeloos, werktuiglyk<br />

en enkel door inftinkt handelend dier; voorts<br />

worde hy een wezen begaafd met bewustheid en wil ,<br />

doch zonder vermogen van eigea werkzaamheid;<br />

Namaals zal by zelfs - werkzaam , vry en heerfcher<br />

over zyne caadea zyn! Zou het fchepfel,<br />

't welk zo veele k.ingen is do -«rgeloopen, nu aan dea<br />

inzang der edeler loopbaane blyven ftaan en in niets<br />

wegzinken ? Thans begint de mensch eerst te<br />

leven, — hy heeft de eerde vruchten des levens genooten<br />

en begonnen zich in werkzaamheid te oefenen<br />

—— hier op aarde voorbereid tot hooger volmaaking,<br />

zal zvn aanweezen met de ontbinding der<br />

grove werktuigen voorzeker niet ophouden, maar hy<br />

zal leven, eeuwig leven, tot geduurigen aangroei van<br />

fleeds ontwikkelende vermogens en vatbaarheden. —<br />

De voorgedelde leeringen dat het verftand niet kan<br />

werken , maar onze bedryven worden voortgebragt<br />

door de aandrift en leiding van gewaarwordingen en<br />

driften,welke geenzins onder onze heerfcaappy ftaan,<br />

loopen uit op eene ontkenning van tederyke vryheid.<br />

Dit ftaat onze wysgeer toe en heeft een volgende afdeeling<br />

gewyd aan eene bepaalde behandeling van dat<br />

vermaard gefchilftuk. Doch daar hy zelfs aanmerkt,<br />

dat dit niet rechtftreeks behoort; tot het hoofdonderwerp<br />

, noch dienen kan ter wegruiming der zwaa-<br />

Aaa 2 rij-


"10 DE OORSPRONG EN BEDOELIN6EN<br />

righeden uit het aanzyn ces kwaads wegens het<br />

Godlyk beltuur afgeleid, vermits dezelven gelyk zyn<br />

en even zeer drukken, 't zy men aanneeme dat de<br />

mensch vry is of zulks ontkenne , daar VILLAUÜE<br />

dit aanmerkt en myn verflag van zyn ftelfel reeds<br />

breeder is uitgedeid, dan ik my in den beginne had<br />

voorgefteld , kunnen wy dit gevoeglyk voorby<br />

gaan (*), om nu nog te letten, hoedanig de Heer<br />

VILLAUME, het voorftel van de noodzaaklykheid van<br />

andere dryfveeren tot werkzaamheid buiten de opgenoemden,<br />

en het onvermogen tier rede tot beftuuring<br />

der hartstochten doet dienen, tot voldinging van het<br />

aangekondigd bewys aangaande de onvermydelykheid<br />

ran het zedelyk kwaad.<br />

Dan laaten wy alvorens een oogenblik rugwaards<br />

zien,<br />

(*;! Deeze Verhandelingen, alleenlyk een inééngetrokken<br />

verflag van de Wysgeerte des Heeren VILLAUME vervattende,<br />

zyn door ons geplaatst om den Leezer rr.et dezelve<br />

eenigzins beie-d :e maaken; dan daar het ons niet mooglyk<br />

was, aiie byzonderheden aanteffippen ea wy ons zelfs<br />

in de onaangenaams noodzaaklykheid bevonden hebben ,<br />

cm verfcheiden fraaie en brlMgrjle bedenkingen geheel<br />

voorbytegaan, vinden wy ons verplicht, den onderzoeklievenden<br />

Leezer, niet gemeenzaam met de oorfprongelyke<br />

Taa! , te verwyzen tot de zeer goede vertaaling van het<br />

Werk onder den Tytd Brieven, enz , door ons ceermaalea<br />

aangehaald, en by de Boekhandelaren G. T. Paddenburg<br />

en Zoon te Utrecht en IC Schakkamp en de Ji'ed. J. Dill t<br />

te AmJIerdam uitg-geeven. De afdeeling over de V n.<br />

he:d, welken wy om de bovengemelde redenen geheel en al<br />

zyn voorbygegaaa, vindt men iade XXXVIII en XXXIX<br />

ürieven der gemelde re;t£aiing.


T A * B E T K W A A D . 7*»<br />

mensdi daarna bevryd hadt kannen bryven, ten<br />

welken wy oodazoctem, a f de ovaige vw-<br />

rea: dit bevonden wy dat nee betrekking tot de vier<br />

tzTi-.Zizzt-iz-, it "n:~z-z:'z.z iet 'zzzz'zziz . 'zn<br />

IZSZZZ'ÏZ, it 'z-iz::::i ::: zziz":'.z'.zz tz z± 'LZIZZZ iti<br />

gewoonte geei plaxs hadt. Ook verenigd merkten<br />

vry :r . iiz iuzz zr.~ i.ziz ii zzzuzzz -"izizzizz-<br />

bdd niet kannen voortbrengen , noch mrrting en<br />

•i:-irzzzzizz -riz ~zzzz ~:.:z:zziz. i^:z zazz :~i Zi-<br />

'.-.'~i zizr.zzor.zziz Z:LZ. :~ZZTZZZ ZZZ :~ZZZZ.ZZZ~ -ZZ<br />

rede of des verfiands; na deszelfs onvermogen,en tot<br />

WïTiLT Z zZ '.'. '. Zi-ZZZ~-ZZ TI .Z I ~ •- ; - »c_.<br />

'iz ZzzZ zziizi ir/::-iz:tz •• zz tzz z>zz ZZZ<br />

(•) Jrirra pag. *ao ea ver.


?Öt bfc OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

gewaarwordingen, neigingen cn hartstochten ; dan,<br />

daar men zou kunnen inbrengen dat dezelve veelligt<br />

gemist konden worden en de Schepper ons met andere<br />

vermogens om werkzaam te zvn hadt kunnen<br />

toerusten, ftaat ons nu de onontbeerlvkheid van aandoeningen<br />

en driften aantetoonen, om ia de befchouwmg<br />

van de onvermydelykheid van derzelver verkeerd<br />

gerichte of te hevige werking, het belluit dat<br />

het zedelyk kwaad niet kon worden verhoed , noch<br />

kan worden weggenomen, afteleiden. -<br />

Wy kunnen ons geen andere bedoelingen van het<br />

aamveezen des menfehen of van eenig gewaarwordend<br />

Ichepfel vertegenwoordigen , dan werkzaamheid en<br />

genoegen of gelukzaligheid geëvenredigd aan de maate<br />

van vatbaarheden (*). Beide oogmerken komen op<br />

hetzelfde uit: werkzaamheid is het middel tot genoegen,<br />

en begeerd genoegen de fpoore tot werkzaamheid.<br />

Elk genoegen heiraat in de werking van zekere<br />

kracht; genoegen fmaaken is — werkzaam zyn. Nu<br />

kan 'er geen genoegen plaats hebben zonder gewaarwording,<br />

cn wy kunnen ons geen aanfpooring tot<br />

werkzaamheid verbeelden zonder gewaarwording;<br />

want zelfs de inwendige drang der krachten tot werkzaamheid<br />

is gewaarwording. Dienvolgens zyn<br />

de aandoeningen en tot werkzaamheid en tot renoegen<br />

onombcerlyk. Gelukzaligheid is niét gelegen<br />

in daadlyke bezitting, maar in de verwerving •<br />

dit bevestigt de eenpaarige ondervinding : wanneer*<br />

het huis volkomen gebouwd is , heeft de bouwheer<br />

daaraan weinig vermaak; als het boek gereed is , denkt<br />

de Ichryver 'er zeldzaam meer aan, ten ware om het<br />

i J Brieven, pag. 222. en verv.<br />

te


V A N H E T K W A A D . 7«3<br />

tc verbeteren, dat is, om 'er op nieuw aan te wer­<br />

ken. Wanneer men eenige weetenfchap ten vollen<br />

meent te kennen, zekere waarheid ten vollen door-<br />

zien of zeker voorftel ganfcbelyk uitgeput te hebben,<br />

zo berust men daar niet by, gelyk men zich geduu-<br />

rende den arbeid verbeeld hadt, om nu de verwor­<br />

vene fchat eens recht te genieten. Dezelve heeft<br />

daarentegen haare aantreklykheid verlooren en men<br />

verlangt naar andere bezittingen. Byaldien de vero­<br />

veraar, de geldzuchtige en geleerde, immer met de<br />

daad alles konden bezitten, naar welks bezit zy ftree-<br />

ven, zo dat hen niets meer overbleef om te verlan­<br />

gen , zouden zy gaarne weder een gedeelte kwytraa-<br />

ken , om op nieuw de genoegens der verwerving te<br />

fmaaken. ——<br />

Daadlyk bezit derhalven brengt geene duurzaame te­<br />

vredenheid aan, het genoegen wordt geboren uit den.<br />

aangewenden vlyt ter verkryging Verwerving<br />

behaagt enkel daarom , om dat onze krachten daar­<br />

door in werkzaamheid gebragt worden, bygevolg be-<br />

ftaat een groot deel der gelukzaligheid in de oefening<br />

der krachten. Uit deeze bronwel ontfpringt de moed­<br />

willigheid der kinderen, de fpeelzucht van allerleien<br />

aart, de praatzucht in gezelfchap, de zucht tot vero­<br />

vering en al de onrust, welke de menfehen, gelyk<br />

men valfchelyk waant , zo veelvuldig als geweldig<br />

plaagt.<br />

Zeer talryk is de fchaare dergeenen van welken men<br />

zegt: ,, Waarom zyn deeze menfehen zo onrustig,<br />

„ zo druk en woelig? Dwaazen als zy zyn! Zy kon-<br />

' (*) Brieven, pag. =24 > 2 2<br />

5- en verv.<br />

Aaa 4<br />

,,, den


?H hE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

„ den immers fiil en in rust leven." (*) D e b e,<br />

jchuldigdcn erkennen meemiaalen de gegrondheid van<br />

het verwyt. Ondertusfchen beide zy e n hunne b*<br />

rispers vergisfen zieh grootelyks, _ eerstgcmeldeu<br />

kunnen de rust niet verdragen, welke den h*<br />

ften zo aanpryslyk fcbyht j d e veerkracht hunner<br />

krachten en de behoefte om werkzaam te weezen<br />

dringëU hen tot den veroordeelden toeftand<br />

Het met toepasfen van ftraks g emeIde grondbeginfeen,<br />

is de oorzaak van veele valfche oordeelvellingen.<br />

Van daar de luide klachten over opzetlyke boosheid<br />

en verkeerde uitleggingen van veelerhande bedryven<br />

Voeg hier nog by de aanmerking, dat wanneer<br />

de begeerte zeker doel te' bereiken, de poogingen<br />

verzelt, de mensch veel minder aanhoudend<br />

werkzaam is, meermaalen uitrust, en, zo als<br />

•men dit uitdrukt, meer op zyn gemak arbeidt. Hy<br />

die in de bezigheid, in het werken zeiven vermaak<br />

rchept en genoegen vindt, werkt veel fpoediger veel<br />

aanhoudender en yveriger. Dit weet elk by ondervinding<br />

ten opzichte van onderfcheidene foorten van<br />

arbeid Een groot gedeelte onzer gelukzaligheid<br />

hebben wy gezien , beftaat in de oefening onzer<br />

krachten, bet overige is gelegen in de voldoening der<br />

behoeften. — Maar waarin beftaat deeze voldoe",<br />

niög? Alweder in werkzaamheid (f). De honger is<br />

eene behoefte, welker voldoening de werkzaamheid<br />

van eeten vereischt; _ z o i m is het gelegen met alle<br />

onze behoeften, eene uitgezonderd, naamlyk, de<br />

behoefte van rusr. Deeze echter is niets anders dan<br />

. *' Brieven , pag. 229;<br />

l) Brieven , pag. 23c.<br />

eene


V A N H É T K W A A D » 7*5<br />

eene voorbereiding tot Werkzaamheid, en het genoegen<br />

dat zy aanbrengt is van zeer korten duur. ——<br />

'sMenfehen gelukzaligheid, zo wel met betrekking<br />

tot de genoegens der ziele als lichaamlyke vermaaken,<br />

is dus geheel en al bevat in de uitdrukking — werk'<br />

xaam zyn. Werkzaamheid zelve of voorbereiding tot<br />

werkzaamheid j naamlyk — rust. In de daad, alle<br />

vermaakneemingen en genoegens zyn werkzaamheid<br />

zo wel als allen arbeid. De vermaaken van den disch ,<br />

van danfen en toonkunst, fpreeken, leeren en toehooren,<br />

het aanfehouwen van tafereelen van natuur<br />

of kunst, dit alles is — werkzaamheid. Werkzaamheid<br />

derhal ven is 's menfehen verordening, door haar<br />

alleen kan hy duurzaam gelukkig weezen.<br />

's Menfehen gelukzaligheid nu, of de eigenlyke ge*<br />

nieting van geluk, beltaat in gewaarwording en aandoeningen.<br />

Het aangenaame van de oefening<br />

der krachten wordt te wege gebragt door de inwendigen<br />

aandrift der krachten, tot werkzaamheid. Elke<br />

kracht welke in ftaat is om te werken, poogt zulks te<br />

doen. Ontbreekt baar een voorwerp, of worden haare<br />

poogingen gefluit of wederhouden , dan wordt zy onrustig<br />

en kwelt den mensch: vandaar de ondra?g!ykheid<br />

der verveeling. Naar maate nu onze krachten<br />

van de natuur of door oefening meerdere veerkracht<br />

ontvangen hebben , verlangen zy meerder voorwerpen<br />

en uitgezetter kring van werking , des te meer<br />

kwellen zy den mensch , wanneer zyne poogingen<br />

Wederftand ontmoeten. De enge kreits der behoeften<br />

tot het leven wordt hen dan veels te naauw, zy<br />

fcheppen zichzelven nieuwe behoeften, werken zelfs<br />

•zonder bedoeling, enkel om te werken, ondernee-<br />

' men nuüoozen , overtolligen atbeid , en by gebrek<br />

Aaa 5 van


7-6 DE OORSPRONG EN ÜEDOELINGEN<br />

van andere onderwerpen, vervallen zy tot fchadelyke<br />

cn ongeoorloofde bedryven. Deeze opmerkin* veripreidt<br />

veel lichts over de gedragingen der menfehen<br />

Zy verklaart veele fchynbaare dwaasheden, leert ons'<br />

den oorfprongder moedwilligheid kennen, en be5nt<br />

woordt het duister voorftel wegens de kwaadaarti*heid<br />

en die ftreeken der ügtzinnigheid, welke geene bedoeling<br />

ter waereld hebben.<br />

Ryal ien nu werkzaamheid en volmaaking geluk<br />

zaligheid is, en de genieting der gelukzaligheid ïfeeds<br />

zal uitbreiden; zo moest 'smenfehen werkzaamheid<br />

zich uitftrékken buiten de enge grenzen der enkel<br />

natuurlyke behoeften ; — buiten dat kon hy niet<br />

gelukkiger worden dan de redelooze dieren. Hier uit<br />

volgt de noodzaaklykheid dat de mensch zichzelven<br />

kunlfige behoeften moest maaken en zelfs zonder behoeften,<br />

zonder blykbaar oogmerk, moest werken<br />

ten einde het hem nimmer aan aandrift en onderwer'<br />

pen zou mangelen, om zyne krachten door oefeninte<br />

ontwikkelen. °<br />

Deeze theorie ruimt de droevige tegenftrydigheid<br />

tusfchen de natuurlyke aandrang en de yoorfchriften<br />

der zedenleer geheel uit den weg (*;. D e j a a t f l e<br />

leerde: bepaal u tot de behoeften der natuur, en ver<br />

lang mets meer dan gy noodig hebt. De poogingen<br />

der natuur breidden zich daarentegen verre buiten<br />

deeze grenzen uit. Men wist niet welke aanfpooring<br />

te volgen. By geluk , was de uitfpraak der natuur<br />

krachtiger dan de voorftellingen der zedeleere; zonder<br />

dat zouden wy traage Hottentotten of ftompe<br />

Vuurlanden zyn. Naar de zo even voorgedragen<br />

(*) Brieven, p. 234.<br />

grond-


V A N H I T K W A A D . 7=7<br />

«onaftellingenechter, zyn de leeringen der zedekunde<br />

met die der natuure eenerlei. Beiden voeren ons te<br />

gemoete: Zyt werkzaam, - ook meerder dan uwe<br />

behoeften vorderen, dan zult gy veredeld en gelukkig<br />

worden; hoe meerder gy uwe krachten befteedt,<br />

hoe gelukkiger gy zyn zult.<br />

Men kan zich geen gelukzaligheid of genoegen verbeelden<br />

zonder gewaarwording. Gelukzaligheid beftaat<br />

in tevredenheid of welbehaagen met de plaatshebbende<br />

of verwachte toeftand, en met onze bedryven.<br />

De ontbeering van genoegen moet minder aangenaam<br />

zyn, dan de genieting. Bygevolg moesten<br />

de voorwerpen op ons kunnen werken , indruk op<br />

ons kunnen maaken, en wy moeten daarvoor vatbaar<br />

zyn, dat is, gewaarwordelyk weezen. Onder de bedoelde<br />

voorwerpen heeft men niet alleen uitwendige<br />

maar ook inwendige, de behoeften en de aandrang<br />

der krachten tot werkzaamheid te verftaan. Deeze<br />

werking der voorwerpen op ons veroorzaakt — gewaarwording.<br />

De tevredenheid nu of het gevoel van welftand en<br />

de gewaarwording van gebrek daar aan , brengt begeerte<br />

voort, die begeerte is behoefte. Onvoldaane<br />

behoefte veroorzaakt fmart en deeze verwekt de aandrift<br />

om van deezen onaahgenaamen toeftand bevryd<br />

te worden.<br />

Deeze behoefte nu heeft ten grondflage een ontwikkeld<br />

gevoel en Hechts de kennis en bewustheid<br />

daarvan, kan den mensch werkzaam doen zyn en genoegen<br />

verfchaffen.<br />

Dan de natuur kan ter bereiking haarer bedoelingen<br />

- naar de ontwikkeling der 'kundigheden niet wachten


72$ DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

ten (*). Zy zelve moest voor deeze ontwittelu*<br />

zorgen. Gemelde behoeften konden dus de eerfte<br />

«anfpoonng niet opleveren. Bygevolg moest de<br />

mensch door anderfoortige behoeften opgewekt worden.<br />

Van hier dat de Schepper hem aan lichaamlyke<br />

behoeften onderwierp, van welker voldoening de<br />

voortduring des levens afhangt, behoeften die zich<br />

nadnikyk doen hooren en gevoelen, zonder door<br />

eenig bedrog tot zwygen gebragt te worden<br />

Behoeften derhalven, waren noodzaaklyk<br />

Wanneer de mensch zo verre gevorderd is, dat<br />

hy bewustheid van waarheiden orde,en gewaarwording<br />

van grootheid, wysheid en deugd heeft, alsdan<br />

wordt de inwendige aandrang zyner verftandelvke<br />

vermogens hem tot behoefte en het aanfehouwen<br />

van orde en de erkentenis der waarheid, de bron der<br />

zahgfte gewaarwordingen. Dan kan by voortaan de<br />

lichaamlyke aandoeningen en behoeften misfen. Doch<br />

deeze waren noodig, om hem tot dien trap van volmaaktheid<br />

opteleiden.<br />

Uit het gemelde nu is blykbaar dat de gewaarwordingen<br />

onontbeerlyke en onvermydelyke oorzaaken<br />

zyn des zedelyken kwaads.<br />

Vestigen wy nu ten laatften onze opmerkzaamheid<br />

op de hartstochten.<br />

De noodzaaklykheid van behoeften en gewaarwordingen<br />

vastgefteld zynde, volgt, dat de hartstochten<br />

onvermydelyk zyn (f).<br />

De indrukfels welken wy van buiten ontvangen,<br />

C) Brieven, pag. 236.<br />

(t) Brieven, pag. 240. en verv,<br />

zyH


V A N H E T K W A A D . 715<br />

zyn allen niet even fterk, en dat om dat de dingen<br />

en in natuur en in hunne werkingen op ons, niet<br />

aan eikanderen gelyk zyn. By aldien zwakke indrukfels<br />

invloed op ons zullen hebben , ons aanfpooren<br />

en beweegen zullen tot werkzaamheid, is het onvermydelyk<br />

dat fterke indrukfels veel krachtiger werken<br />

, veel heviger beweegingen zullen voortbrengen,<br />

en zulke hevige beweegingen veroorzaaken onmiddelyk<br />

of liever zyn hartstochten. Geweldige<br />

aanbotfingen kunnen ons zo zeer treffen, dat wy geheel<br />

buiten evenwigt gebragt worden, alle kracht in<br />

één punt geconcentreerd worden en 'er noch tyd<br />

noch vermogen overig blyft, om deeze aandoeningen<br />

te wedarftaan. Dit is het opbruisfchen der hartstochten,<br />

't welk ons voor alle andere aandoeningen<br />

ftomp maakt.<br />

De behoefte kan in het geval van gebrek of by<br />

ongefteldheid des lichaams by de gisting en fcherpte<br />

der fappen zo hevig worden, dat de gewaarwording<br />

daarvan alle andere gewaarwording fmoort. Dit veroorzaakt<br />

hartstochten, woede, razerny, wanhoop. —<br />

De behoeften zyn in het lichaam, naardien de ziel<br />

als een eenvoudig, niet zamengefteld wezen , niets<br />

zelfsftandigs kunnende verliezen noch vèrkrygen ,<br />

geene eigenlyke behoeften tot inftandhouding onderworpen<br />

is. De gewaarwordingen zyn in het lichaam —<br />

omdat, naar de leer der wysgeeren de<br />

lichaamelyke voorwerpen, geen onmiddelyken indruk<br />

op een onftoflyk wezen kunnen veroorzaaken. De<br />

hartstochten zyn niet dan verfterkte gewaarwordingen,<br />

gelyk getoond is, by gevolg kunnen dezelven<br />

enkel in het lichaam plaats hebben. —-Dit zo zynde,<br />

.zyn de hartstochten onvermydelyk. Want het ligchaam<br />

t


73° SE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

ch am s a een famengefteld ding, een wezen waarop<br />

alles indruk maakt, een wezen 't wdk door eigen<br />

kracht et kan beftaan, maar zyne onderhouding van<br />

omringen voorwerpen ontleenen moer, moet door<br />

alle deeze omringende voorwerpen gemodificeerd,<br />

aangegreepen , verfterkt en verzwakt worden , aan<br />

zeer veele en geduurige veranderingen blootftaan, dan<br />

eens vlug, dan eens flap, dan eens gezond, dan weder<br />

ongefteld weezen. Is het dan niet onvermydelyk<br />

dat hetzelve in zwakheid en in ongefteldheid zekere<br />

indrukfels veel heviger ondergaat dan fterk en gezond<br />

zynde ? En wat zyn de fterkere gewaarwordingen hier<br />

uit geboren anders, wat anders dan hartstochten ? —<br />

Volgende zinfnede is ontleend uit een werkje, De<br />

1'EsJaye des pasjions getyteld van SENAULT , eenen<br />

Munnik der zestiende eeuw (*_): „ De geheele ge-<br />

,, fteldheid des menfehen zou verwoest en de ziel van<br />

„ het lichaam gefcheiden moeten worden , om de<br />

„ aandoeningen der hartstochten te dooven of hem<br />

„ daarvan te bevryden. Zo lang deeze doorluchtige<br />

„ gevangene, (de menfchelyke ziel) verplicht zyn<br />

„ zal, dezelfde bezigheden als de ziel der dieren te<br />

„ volbrengen, zal zy aan hartstochten onderworpen<br />

,, vveezen."<br />

Dan de hartstochten zeiven moeten fterk, hevig<br />

weezen. Wy hebben de noodzaaklykheid van hevige<br />

aandrift tot werkzaamheid reeds opgemerkt. En in<br />

de daad , wy hebben fomwylen zeer moeilyke bezigheden<br />

, tot welker verrichting eene zeer fterke annfpooring<br />

vereischt wordt. De aankweeking des verftands<br />

en de oefening der deugd, zyn onder alle bezigheden<br />

de moeilykften.<br />

(*) Brieven, pag. 262.<br />

Hoe


V A N H E T K W A A D . 731<br />

Hoe veele moeite en arbeid en welk eenen aanhoudenden<br />

vlyt en infpanning wordt tot het eerstgemelde<br />

vereischt? (*) En byaldien de yver voor waarheid<br />

niet tot hartstochtelykheid verheven wierdt, wanneer<br />

de begeerte naar goedkeuring en lof den geest niet<br />

aanblies, wie zou 'er dan zyne gezondheid aan wagen,<br />

wie zo aanhoudend en ingefpannen werken, dat hy die<br />

grootheid bereikte, tot welke hy reeds is opgeklommen?<br />

De Deugd is een ftryd, een moeilyke onderneeming,<br />

een kostlyke offerande. De koelbloedige kan<br />

een goed, matig en nuttig mensch weezen. Maar<br />

deugdzaam kan hy niet zyn. Indedaad de deugd vereischt<br />

zeer dikwyls ,en de verhevenfte foort van deugd<br />

altyd, eene maate van hartstochtelykheid, welke gevoelloos<br />

maakt voor andere aandoeningen. Anderszins<br />

zal de bewustheid van gevaar vreeze opgewekt<br />

hebbende, en deeze met natuurlyke traagheid verzeld<br />

zynde, den arbeid doen achterblyven.<br />

Dikwerf verwisfeit men de hartstochten met<br />

kwaadaartigbeïd (f). De hartstochten zyn niet altyd<br />

beletfelen der deugd, integendeel, dezelven kunnen<br />

onder zekere bepaalingen de deugd bevorderen. Zonder<br />

hartstochten zou de mensch indedaad niets weezen.<br />

Dezelven bereiden hem tot werkzaamheid en<br />

zyn onontbeerlyk, zo menigmaal tegenftand te overwinnen<br />

is , moetende altyd naar evenredigheid der<br />

beletfelen fterker weezen. Byaldien de mensch in het<br />

doorgaand leven en by den gewoonen loop der dingen<br />

zonder hartstochten kon beftaan, zo zou hy, in buitengewoone<br />

gevallen, en deeze zyn juist zo zeldfaam<br />

(*) Brieven , pag. 243.<br />

(f) Brieven, ibid.<br />

niet,


J$2 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

niet, van derzelver hulp verdoken, gewislyk omkoo*<br />

men (*).<br />

De hartstochten zyn derhal ven onvermydelyk (f).<br />

Zy zyn noodzakelyk ten aanzien van hunnen oorfprong<br />

en onontbeerlyk ten opzichte van derzelver<br />

nuttigheid. Dit kwaad, tevens bronwel van veelerhande<br />

kwaad, kan niet worden weggenomen, zonder<br />

tevens veel goeds te doen ophouden.<br />

De hartstochten zyn noodzaaklyk , by aldien de<br />

mensch door aandoening gelukkig, en wanneer hy<br />

werkzaam, met infpanning en moeite werkzaam zal<br />

weezen. Zo dra aandoeningen en driften plaats hebben<br />

, worden deeze door fterke indrukzels van buiten<br />

tot hevige en vervoerende hartstochten verheven; —<br />

dit kan niet uitblyven.<br />

Dan het is onmogelyk de misflagen te voorkomen,<br />

wanneer de hartstochten woeden, Vooral wanneer<br />

men in aanmerking neemt dat geen mensch , geen<br />

fchepfel zelfs alweetend kan zyn (4). Dienvolgens<br />

is het zedelyk kwaad onvermydelyk, even gelyk het<br />

natuurlyk , want wy kunnen ons geen inrichting<br />

voordellen, waarin een redelyk fchepfel zonder gewaarwordelykheid,<br />

zonder behoeften, zonder hartstochten<br />

en beperkte inzichten beftaan zou.<br />

Vestigen wy nu nog ten flotte onze opmerking<br />

op de beperkingen en verbeterings - middelen der<br />

hartstochten. Men kan de hartstochten in twee<br />

hoofd-<br />

(*) Zie Brieven 246. Ter deezer plaatze vindt men.<br />

eens zeer fchoone en belangryke aanhaaling uit het reeds<br />

aangehaalde werk van SENAULT,<br />

(fj Brieven, pag. 252.<br />

(4) Brieven, pag. 253.


V A N H E T K W A A D . 733<br />

hoofdfoorten afdeelen (*> De onbepaalden , welke<br />

zich over eene geheele foort voorwerpen uitflrekken,<br />

zonder zich tot byzondere voorwerpen te bepaalen.<br />

Hier toe behooren , de algemeene begeerte naar<br />

geluk , naar achting en zo voorts. De bepaalden,<br />

welke byzondere voorwerpen aangaan, toorn, dronkenfchap,<br />

wraake, liefde tot eenig voorwerp, en<br />

dergelyken.<br />

De onbepaalde hartstochten zyn niet zo hevig als<br />

de bepaalden. Zy vervoeren den mensch niet. Dit<br />

gefchiedt door de bepaalden , wier kracht juist door<br />

het bepaald voorwerp dat hen opwekt, te wege gebragt<br />

wordt,<br />

Dus kan men de bepaalde hartstochten als indivïdueele<br />

opwekkingen der onbepaalde befchouwen. De<br />

onbepaalde hartstochten zyn in zicbzelven goed, zy<br />

worden eerst fchadelyk door onweetendheid, wanneer<br />

zy in de natuur en hoedanigheden des voorwerps<br />

dooien. Zy zyn heilzaam wanneer zy het goede ten<br />

doel hebben, en de verdooling ontflaat niet dan door<br />

bedriegelyken fchynvoorwezenlykheid aanteneemen.<br />

De bepaalde hartstochten hebben tweederlei gebrek.<br />

Vooreerst werken zy met eene overmaate van<br />

kracht welke aan het voorwerp niet geëvenredigd is.<br />

Ten anderen blyft hunne werking voortduuren, ook<br />

wanneer het verftand de ongepastheid des voorwerps<br />

inziet. Dan zy hebben twee verbeterende hulpmiddelen<br />

, de tyd naamlyk en de tegengeftelde hartstochten.<br />

De tyd doet de [indrukfels uitflyten , en de tegengeftelde<br />

hartstochten beperken de vervoeringen der<br />

op-<br />

(*) Brieven, pag. 253-<br />

WYSBEG. 1. Deel. Bbb


734 »E OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

opgewekten. Gevoel van eer kan ongeregelde bedryven<br />

voorkomen , gierigheid beperkt wellustige begeerten<br />

, en de vreeze kan de uitbarltingen van toorne<br />

en wraaklust bedwingen. Zeer merkwaardig is<br />

het, dat de driften ten goede gericht door het gevoel<br />

van plicht, van eer , en Godsvrucht verfterkt, doch<br />

ten kwade geleid door dezelfde aandoeningen verzwakt<br />

worden; zo dat zy in het eene geval met verdubbeld<br />

, in het ander met verminderd vermogen werken.<br />

Verdoolde hartstochten zelfs kunnen eikanderen ten<br />

breidel dienen , dus kan ydelheid tot weldaadigheid<br />

en grootfche onderneemingen aanfpooren, en vasthoudendheid<br />

, gelyk wy aanmerkten, ongeregelde neigingen<br />

bedwingen.<br />

Daar het goede één is, zo vereenigt het alle de<br />

vermogens des menfehen ; Hechts de verdooling verdeelt<br />

dezelven. Het te weeg brengen des goeden<br />

wordt door de verkeerde richting van in zich zeiven<br />

goede aandriften verhindert.<br />

En met deeze aanmerking befluit de Heer VILLAUME<br />

dat gedeelte van zyn werk, 't welke de onvermydelyk*<br />

heid des zedelyken kwaads ten onderwerpe heeft.<br />

Ik heb getracht een beknopt en zaaklyk verflag van<br />

zyne Theorie deswegen te geeven: Het verhandelde<br />

komt hierop uit. Gebrek aan driften, de oorzaak van<br />

het ontkennend zedelyk kwaad of plicht - verzuim is<br />

onvermydelyk , omdat dezelven niet oneindig kunnen<br />

weezen, eiken graad hoe hoog ook, na de oneindigheid<br />

te zwak kan zyn; gelyk ook , omdat de<br />

drif-


V A N H E T K W A A D .<br />

driften eikanderen onderling moeten wederftaan en<br />

overwinnen. — Even eens zyn onweetendheid, voor<br />

zo verre dezelve overftaat tegen volmaakte kennis,<br />

benevens dwaaling, onwegncembaare oorzaaken van<br />

nalaatigheid of kwaalyk bedryven. — De inwendige<br />

aandrang der krachten , de éérfte fpoore tot werkzaamheid<br />

is noodzaaklyk, goed in zichzelven en heilzaam<br />

in veele uitwerkingen , doch te gelyk een bronwel<br />

van veelvuldig kwaad. Schoon niet toereikende om<br />

allen anderen aandrang noodeloos te maaken, kan dezelve<br />

echter niet gemist worden. Geheel en alléén<br />

door inftinkt geleid zouden alle practikaale afwykin"<br />

gen verhoed worden , doch zulks ware onbeftaanbaar<br />

met onze verordening , naardien het inftinkt in<br />

Omgekeerde reden ftaat tot de volmaakbaarheid. De<br />

zucht tot naarvolging, welke eene natuurlyke drift is,<br />

die van geen eigenlyke behoefte kan afgeleid worden,<br />

is wel de fpoore tot veel goeds maar ook aanleidelyk<br />

tot veel kwaads en ondeugends, en hoewel dus,<br />

zal het goede behouden blyven, niet wegtenemen,<br />

evenwel ontoereikend om het begeerd gemis van<br />

aandoeningen en hartstochten te vergoeden. Even*<br />

eens is het gelegen met de kracht der gewoonte.<br />

Aandoeningen en hartstochten fchynen dus onvermydelyk<br />

vereischt te worden om den mensch werkzaam<br />

te doen zyn en genoegen aantebrengen. Dan<br />

behalven dat de hartstochten op zichzelven reeds<br />

zyn voorgefteld als zedelyk kwaad , zyn beide aandoeningen<br />

en hartstochten bronnen niet alleen van<br />

veelvuldig natuurlyk , maar ook van het grootfte<br />

gedeelte des zedelyken kwaads: en dat vvyl zy<br />

piet alleen fmart veroorzaaken, maar ook veele ver»<br />

Bbb g keer-


756 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />

keerde daaden doen bedryven. Een voorloopig<br />

voorftel hiervan in de voorige verhandeling opgegeeven<br />

, deed ons onderzoeken hoedanig het gelegen<br />

is met het vermogen des verftands, of der verftaudelyke<br />

voorftellingen of tot aanfpooring of tot regeling<br />

onzer bedryven. — Wy bevonden , dat onderfield<br />

zynde dat dezelven daartoe in ftaat waren, het<br />

zedelyk kwaad evenwel nog niet zou zyn verhoed,<br />

naardien deeze voorftellingen verre van altyd juist en<br />

zodanig te weezen als ze behoorden te zyn, om altyd<br />

gepaste en altyd de juiste maate van werkzaamheid<br />

voorttebrengen , integendeel geheel en al afhangen<br />

van het fchynbaar voorkomen der dingen , zo als dezelven<br />

zich aan ons voordoen in dat ftandpunt waarin<br />

wy ons bevinden , van die zyde waarvan wy dezelven<br />

zien, en door die verduisterende of ftraalbreekende<br />

middenftoffe, door welke wy dezelven aanfehouwen.<br />

Waaruit volgt, dat dus valfche en verkeerde voorftellingen<br />

onvermydelyk en den mensch niet te wyten<br />

zyn. — Dan ook deeze voorftellingen op zich zeiven<br />

vonden wy onvermogend om eenige werkzaamheid<br />

hoegenaamd te wege te brengen, en merkten op, dat<br />

enkel inzien van waarheid en plicht ons geheel werkeloos<br />

laat , dat onze bedryven of krachtdaadige befluiten<br />

tot werkzaamheid worden veroorzaakt door<br />

aandoeningen en driften , dat het verftand of de rede<br />

buiten ftaat iet anders te doen dan te beoordeelen,<br />

deeze aandoeningen en driften niet kan breidelen of<br />

leiden , van waar de ftrydigheid tusfchen wil en bewilliging<br />

geboren wordt. De breideling of leiding<br />

moetende gefchieden door andere tegengeftelde aandoeningen<br />

of driften , geheel niet gelegen onder het<br />

opper-


V A N H E T K W A A D . 737<br />

opperbewind van het oordeel, en de onvermydelykheid<br />

der aandoeningen en driften en tot werkzaamheid<br />

en tot genieting van gelukzaligheid nader ontvouwd<br />

zynde, was het refultaat van alles . dat het<br />

zedelyk kwaad onvermydelyk noodzaaklyk is , en niet<br />

kan worden weggenomen dan door tevens het goede<br />

te doen ophouden. -<br />

Ik heb my voorgedeld , een verflag of opgaave te<br />

doen van het fystema der Heeren V., geenzins daarvan<br />

eene recenfie te leveren. Doch wanneer het my vergund<br />

is eene beoordcelende aanmerking optegeeven;<br />

het fchynt my toe dat de eerde Helling,<br />

al het kwaade ontflaat uit goed , 'er is geen oor-<br />

„ fpronglyk kwaad , het kwaad wordt voort-<br />

,, gebragt door verkeerde richting of overmaatige<br />

werking van uit zichzelven heilzaame krachten,"<br />

gelyk ook het eerde lid der tweede , ,, het natuurlyk<br />

„ kwaad is onvermydlyk," veel naauwkeuriger beweezen<br />

en blykbaarer is, dan het gedelde tot daaving<br />

van het beweerde , wegens de onvermydelykheid des<br />

zedelyken kwaads. Bovendat komt het my voor, dat<br />

uit de opgegeevene keringen desaangaande nadeelige<br />

gevolgen kunnen worden afgeleid. Deeze zouden<br />

echter naar myne gedachten weggenomen kunnen<br />

worden , door het zedelyk gevoel te, tellen onder de<br />

dryfveeren tot werkzaamheid , gefchikt om de voordellingen<br />

van plicht krachtdaadigen byftand te verkenen,<br />

of liever om dezelven tot eene fpoore van<br />

werkzaamheid te maaken. Dan veelligt zal ik in 't<br />

Bbb 3 ver-


?3-S DE OORSPRONGEN BEDOELINGEN VAN HET KWAAD,<br />

vervolg eens myne eigene gedachten wegens den oor-<br />

fprong der praêlikaaie dvaalu-.g, vuordraagen (*\<br />

Het vervolg by nadere gelegenheid*<br />

(*) In een werkje getyteid , Proeve van onderzoek m*<br />

trent de oogmerken van het lyden en Jterven van JESUS CHRIS­<br />

TUS , enz. thans by de Uitgeevers deezes van de pers geko-<br />

men, vindt men eenige bedenkingen betreffende het Gcdlyk<br />

plan ter opvoeding der redelyke fchepfelen tot heiligheid en<br />

gelukzaligheid, welke gefchikt zyn ter opruimiagederzwaa-<br />

righeid, uit het aanweezen van het zedelyke kwaad omtren:<br />

de God.iyke Voorzienigheid afgeieid. .


IL<br />

H I ï O W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y NL<br />

N ATTT JJvTNTI iN>^TVLTuLiTlI HISTCPTE-.


O V E R D E N<br />

RHINOCEROS. (*)<br />

74*<br />

De Natuuronderzoekers fchynen thans beflist te<br />

hebben, dac 'er twee foorten van deeze dieren zyn,<br />

van welken de eene dén, en de andere twee hoornen op<br />

de neus heeft. Die met één' hoorn houdt zich, zo als<br />

men meent, alleen in Afia op, en die met twee hoornen<br />

in Africa. Dat 'er in Afia Rhinocerosfen met één<br />

hoorn zyn, weeten wy zeker; doch of 'er daar ook<br />

geenen met twee hoornen zyn , fchynt nog zo vast<br />

niet beflist te zyn ; men vindt ook in de oostelyke<br />

deelen van Africa Rhinocerosfen met één hoorn,<br />

fchoon die met twee hoornen hier alleen te huis hooren.<br />

De eerfte vindt men byzonder in de flxeek van<br />

het voorgebergte Gandefan , waar Myrrhe en Kaneel<br />

groeijen. Als men op de berigten der inwooners kan<br />

ftaat maaken , dan hebben de Rhinocerosfen in het<br />

Koningryk Adel flegts één hoorn. Zy zeiden my,<br />

dat de reden hiervan was , omdat aldaar weinig regen<br />

valt, en het land, fchoon het binnen den keerkring<br />

ligt, echter aan overftroomingen minder blootgefteld<br />

is dan de meer westelyk gelegene landen.<br />

Zelfs het boschachtige land , dat de Schangallas be-<br />

woonen ,<br />

(•) Dit en de volgende ftukjes zyn overgenomen uit de<br />

Reize naar Abysfiaien van JAMES BHUCE in het Engelsch<br />

befchreven , en de Byvoegfelen tot dit werk, die de Heer<br />

j. F. GMELIN , in 't voorleden jaar, te Leipzich in 't Hoogduitse!,<br />

heeft uitgegeven.<br />

Bbb S


74* OVER BEN RHINOCEROS.<br />

woonen , en aan den Tiger grenst, is het gelief*<br />

koosde verblyf van den Rhinoceros met twee<br />

hoornen.<br />

ALBERT DURER teekende eerst den Rhinoceros met<br />

één hoorn naar een levend model , dat de Portugeefen<br />

, in 't begin der zestiende eeuw , uit Indien naar<br />

Europa bragten. Doch de afbeelding was niet wel<br />

getroffen, en men vindt 'er die zonderlinge voorftellingen<br />

niet in, onder welken dit dier vervolgens is afgebeeld<br />

geworden. Eenige hedendaagfche Schryvers ,<br />

EDWARDS en de Graave BUFFON , hebben beeter<br />

teekeningen geleverd , doch die allen Afiatifche Rhinocerosfen<br />

met één hoorn verbeelden. Het is fonderling<br />

dat beide dieren , de Rhinoceros en de Elefant,<br />

den aandacht der heilige Schryvers ontgaan zyn,<br />

daar toch Mofes en de kinderen Ifraëls zo lang in<br />

hunne nabuurfchap leefden. Doch het fchynt my toe,<br />

dat het dier Reem, 't welk in de Heilige Schrift voorkomt,<br />

de Rhinoceros is. Eenige Schryvers verftaan<br />

'er een dier onder, uit het gedacht der Antelopen,<br />

doch deeze zyn veel te vreesachtig, dan dat de befchryving<br />

daarop toepasfelyk zyn kan. De Rhinoceros<br />

heet in de taaie Geez , Arwe Ahhares , en in de Amharifche<br />

taal, Aurares, welke beide woorden in deeze<br />

taaien een groot wild dier met één hoorn beteekenen;<br />

doch in de taal van Nubiën, en in die der Schangallas<br />

heet het Girnamgirn , of hoorn op hoorn, en deeze<br />

benaaming fchynt een dier met twee hoornen aanteduiden.<br />

Het is merkwaardig, dat dit dier, niettegenftaande<br />

den krygstocht van Alexander naar Indiën, aan<br />

ARISTOTELES niet bekend wierd. STRABO en ATHE-<br />

KJEVS fpreeken van dit dier alleen van hooren zeggen,<br />

dat het in Egypten gezien was. PAUSANIAS noemt<br />

liet


OVER DEN RHINOCEROS. 743<br />

liet den Ethiopifchen Os , gelyk de Romeinen den<br />

Elefant den Lücanifchen Os noemden , omdat hy<br />

voor de eerftemaal in dit deel van Groot-Griekenland<br />

was gezien geworden, POMPEJUS bragt hem 't eerst<br />

naar Italiën, en hy wierd dikwils ten tyde van HELIO-<br />

CABALUS by dierengevechten gebruikt. Deezen kwamen<br />

allen uit Aha , en het is waarfehynlyk dat zy allen<br />

flegts één hoorn hadden , gelyk zy ook op de<br />

penningen van DOMITIANUS zyn afgebeeld geworden.<br />

Doch MARTIALIS fpreekt van een dier met twee hoornen<br />

, en , daar het op dien tyd onbekend was , dat<br />

dit dier twee hoornen had, zo willen zyne Gommentatorei<br />

ons overreden , dat dit een dwaling van den<br />

Dichter zy ; doch het is buiten allen twyfel, dat de<br />

Dichter gelyk, en zyne uitleggers ongelylc hebben.<br />

Uit de hoornen van^dit dier worden drinkfchaalen<br />

gedraaid , van welken het domme volk gelooft dat<br />

zy het gif wederflaan kunnen. Wegens deeze eigenfchap<br />

behooren zy nog heden onder de gefchenken,<br />

die de Mogol of de Koningen van Perfiën naar<br />

Conltantinopolen zenden. Doch eenige Natuuronderzoekers<br />

hebben dit vooroordeel afgelegd, dat alleen in<br />

die tyden ontftaan kost, toen men geloofde, dat alleen<br />

vegetabilifche giften fchadelyk konden zyn 5 want het<br />

is dwaas, dat een ding, 't welk de gevaarlyke werking<br />

der Nagtfchade ontdekt , hetzelfde by de Arfenicum<br />

doen zou, en ik kan uit ondervinding verzekeren, dat<br />

vaatwerken van die foort tot ontdekking dier beide<br />

foorten van vergiften volftrekt van geen dienst is.<br />

De greepen der dolken in Abysfinien worden altyd<br />

Van deezen hoorn gemaakt. De Jagers geeven zich<br />

aldaar zeldzaam de moeite, om den tweeden hoorn van<br />

den Rhinoceros, dien zy geveld hebben, aftefnyden en<br />

te


744 OVER DEN RHINOCEROS.<br />

te verkoopen, omdat die vlak, en van binnen niet gevuld<br />

genoeg is om tot bovengemelde gebruik te doen<br />

dienen. De hoornen van dit dier zyn zeer hard en<br />

digt: van buiten zien zy 'er roodagtig bruin uit, van<br />

binnen goudgeel; in het midden zyn zy zwart; wanneer<br />

de omtrek van den hoorn vyf duimen is , dan<br />

zyn 'er gevvoonlyk twee duimen zwart van. De buitenzyde<br />

kan men zeer goed polysten; doch wanneer<br />

zy droog wordt, dan fplyt hy ligt en krygt fcheuren;<br />

ook buigt hy zich door de hitte krom , zo dat een<br />

doos, die ik 'er uit draaijen liet, toen zy nieuw was,<br />

'er zeer wel uitzag, maar door de warmte van de zak<br />

zeerfchielyk fcheurde; mogelyk waren ook de platte<br />

ftukken, waaruit de hoorn gefneden was, te dun.<br />

De punt van den hoorn buigt zich eenigzins bin.<br />

nenwaards , doch niet zo fterk als de Graaf BUFFON<br />

verzekert. Het dier is aan dit deel buitengemeen gevoelig.<br />

Ik zag dit te Tcherkin, waar een Musketkogel<br />

de punt van den hoorn aflloeg, en het dier zulk<br />

een fchok gaf, dat het eenigen tyd geheel levenloos<br />

fcheen. Ik heb van de Jagers , die geduurig op dit<br />

dier jacht maaken , vernomen , dat men fomtyds<br />

Rhinocerosfen met drie hoornen aantreft, van welken<br />

de laatfte rond , niet zo gebogen als de anderen,<br />

en ook niet zo lang is ; doch ik heb zulk een dier<br />

nooit gezien , en moet dus dit berigt in het midden<br />

laaten , doch zo het op waarheid gegrond is, dan zou<br />

'er een derde foort van dit groote dier zyn. Zy zeiden<br />

my, dat alleen het mannetje deezen derden hoorn<br />

had, en dat die flegts in de laatfte jaaren aangroeide.<br />

De twee hoornen zitten op een grooten fpier- of<br />

kraakbeen, die buitengemeen taai is. Dit kraakbeen<br />

loopt tot op het voorhoofdsbeen , cn zeifs over het<br />

neus-


OVER. DEN RHINOCEROS. 745<br />

neusbeen heen. Het gemeene gevoelen is , dat de<br />

hoorn van den Rhinoceros , en de tanden van den<br />

Elefant de wapens deezer dieren zyn, die zy in den<br />

ftryd tegen eikanderen gebruiken. Wanneer deeze<br />

dieren in vryheid leeven, gebeurt dit zeer zeldfaam;<br />

doch van de menfehen, b. v. van de Romeinen, zyn<br />

zy, gelyk bekend is, dikwils genoeg daartoe aangehitst.<br />

Deeze dieren leeven in digtbewasfen bosfchen ,<br />

houden zich gewoonlyk in ontoegangbaare plaatfen<br />

op, alwaar het hen zeldfaam aan voeder mangelt; zy<br />

eeten geen vleesch , en zyn elkanders mededingers in<br />

de liefde niet ; vanwaar zou dan eenige oorzaak tot<br />

gevecht of vyandfehap onder hen ontftaan? De Rhinoceros<br />

eet noch hooi, noch gras, maar leeft alleen<br />

van de takken der boomen , en fchynt in 't byzonder<br />

de doornachtige foorten den voorrang te geeven ; zyn<br />

honger verfchoont geen tak, want het heeft de fterkfte<br />

kakebeenen onder alle de dieren die ik ken, en die<br />

juist gefchikt zyn tot het verbryfelen van harde dingen.<br />

Het heeft agtentwintig tanden ; in zyne uitwerpfels<br />

vond ik dikwerf onverteerde ftukken hout,<br />

die drie duim in den omtrek hadden , en dit zag ik<br />

ook dikwils in de mest van den Elefant. Men vindt<br />

ook in de bosfchen van Abysfiniën boomen , die zeer<br />

week en fappig zyn, en deezen fchynen byzonder<br />

voor zyn voedfel gefchikt te zyn. Het dier kan de<br />

bovenlip zeer lang uitrekken en op deeze wyze de<br />

hoogfte takken bereiken , gelyk de Elefant met zyn<br />

fnuit. Schoon een Rhinoceros een boom geheel van<br />

zyne telgen beroofd heeft , verlaat hy hem toch<br />

niet , doch fpouwt den boom met zyn hoorn , en<br />

fhydt hem in dunne latten, en flokt dan deeze ftukken<br />

hout


?4 6<br />

O V 2 R BEN RHINOCEROS.<br />

hout met zyn ysfelyken muil even zo gemaklyk binnen<br />

, als een Os gras en kruiden eet. De Elefant doet<br />

ook zo; ik trof dikwils op myne reizen boomen aan,<br />

welke deeze dieren op deeze wyze geheel verfehcurd<br />

hadden. Eenigen waren zonder takken, anderen waren<br />

reeds in ftukken gefpleeten en gedeeltelyk verteerd,<br />

en het zy uit verzadiging of uit vrees voor gevaar<br />

verhaten geworden; anderen waren tot op een<br />

afgeknot ftuk , dat nog omtrent een voet boven de<br />

aarde ftond, verteerd, en deezen laatften waren van<br />

een zeer zappigen aart. Ook bragt men my fomwylen<br />

ftukken van Elephants tanden , of den hoorn van<br />

den Rhinoceros , die aan den voet der boomen of<br />

nog in den ftam fteekende waren gevonden. Geen<br />

Elefant of Rhinoceros eet gras ; want zo zy hier alleen<br />

van leeven moesten , dan liepen zy gevaar van<br />

honger te fterven, omdat in eenige jaartyden het gras<br />

geheel verdroogt of van de Schangallas verbrand<br />

wordt: men voêrt ze wel in Europa met hooi, omdat<br />

men niet alle dagen een menigte boomen om hunnentwil<br />

van takken en bladeren berooven kan ; men<br />

zegt gemeenlyk dat de tong van den Pvhinoceros zo<br />

fcherp is, dat hy daarmede het vleesch van de beenen<br />

kan aflekken ; anderen verzekeren dat de tong zo<br />

zacht als die van een kalf is; beiden fchynen gelyk te<br />

hebben. De tong van een jongen Rhinoceros is<br />

weck, fchoon de huid taaijer en dikker is dan die van<br />

een kalf en rimpels heeft; daarentegen is by een ouden<br />

Rhinoceros de tong en het onderfte deel der bovenlip<br />

zeer ruuw, en dit fchynt teontftaan van het beftendig<br />

afeeten der takken, die een ruuwen fchors hebben.<br />

Indien het dier vervolgd wordt of in angst is,<br />

dan is het, by al de fchynbaare logheid van zyn<br />

lic-


OVER DEN RHINOCEROS. 747<br />

lichaam en kortheid zyner beenen , toch buitengemeen<br />

ligt en fnel. Het loopt een korten draf, doch<br />

die altyd fterker gaat, en omdat dezelve lang is , kan<br />

hy het ook zeer ver uithaalen, doch is echter niet in<br />

ftaat om een paard in 't loopen te overtreffen; want<br />

ik heb ze dikwils zonder groote moeite te paard ingehaald,<br />

en heb dit zelfs van anderen gezien, die veel<br />

flegter bereden waren dan ik. Kan men ze echter<br />

fomwylen niet te paard innaaien , dan moet men dit<br />

meer aan hunne list dan aan hunne fnelheid toefchryven.<br />

Zy loopen altyd van het eene bosch in het andere,<br />

en neemen hunnen weg door het digtstbewasfen<br />

hout; in hunnen loop ftorten zy oude boomen met<br />

dezelfde fnelheid om, alsof zy met gefchut wierden<br />

nedergefchoten; anderen , die buigzaamer en zappiger<br />

zyn , worden door hunne zwaarte nedergebogen, en<br />

wanneer het dier voorby is , neemen deeze (lammen<br />

hunne voorige houding weder aan; ziet een jager niet<br />

wel toe , dan wordt hy door den zich opgeevende<br />

boom gevat, en tegen de naast byftaanden verpletterd.<br />

De oogen van den Rhinoceros zyn zeer klein, en,<br />

daar hy zyn kop zelden omdraait , zo ziet hy niets<br />

dan 't geen voor hem is , en hierdoor vindt hy dikwils<br />

zyn ondergang; want hy ontkomt het nooit, als<br />

men in de vlakte te paard vóór hem kan komen. Uit<br />

trotschheid en woede laat hy dan de gedachte om te<br />

vluchten vaaren , en (lelt zich tot tegenweer in postuur<br />

; hy ftaat een ogenblik (lil, en loopt dan zo fnel<br />

als een wild zwyn op het paard los ; het paard ontwykt<br />

hem , en dit is het bedisfend ogenblik ; de<br />

naakte man , met een Zwaard gewapend , die achter<br />

den ruiter zit , en door het dier , die alleen in het<br />

paard zynen vyand zoekt, niet bemerkt wordt, houwt<br />

hem


OVER DEN RHINOCEROS.<br />

hem aan het achterdeel der voeten het vleesch af, dat<br />

hem buiten ftaat fielt om te vluchten of verder weder-<br />

ftand te bieden.<br />

De Rhinoceros gebruikt veel water. Het land der<br />

Schangallas wordt door een regen van zes maanden<br />

zo zeer overftroomd , dat 'er veele rivieren , beeken<br />

en ftaande zëeen uit ontftaan ; zulk een land alleen<br />

kan den nodigen voorraad van water voor zulke ont­<br />

zaggelyke dieren leveren. Het zoekt echter deeze<br />

waterryke en moerasfige landftreeken , niet alleen om<br />

den dorst te lesfehen, maar hoopt ook hier een fchuil-<br />

plaats tegen zynen vyand te vinden.<br />

De vlieg is den Rhinoceros byzonder gevaarlyk, en<br />

grypt hem op dezelfde wyze aan als den Kameel;<br />

doch hy redt zich door den list; in deeze moerasfen<br />

wentelt hy zich den gantfehen nacht zolang om, tot<br />

dat hy door de zwarte aarde , welke door den regen<br />

is losgeweekt , een korst over het gantfche lighaam<br />

krygt, die hem den volgenden dag tegen zyne vyan-<br />

den befchermt. Door zyne fronzels blyft deeze drek<br />

vast aan zyn lyf kleeven , behalven aan de fchouders<br />

en billen , alwaar het door de beweeging afvalt , en<br />

hem voor de fteeken van de vliegen blootftelt. De<br />

fmarten hetgejeuk, dat op deeze fteek volgt, veroor­<br />

zaakt , dat hy zich met deeze deelen aan den boom<br />

wryft , en dit is een oorzaak der blaaren , die men<br />

zowel by de Elefanten 'als by den Rhinoceros aan dee­<br />

ze deelen ziet. De Graaf van EUFFON denkt dat dee.<br />

ze blaaren natuurlyke deelen van den Rhinoceros zyn,<br />

omdat hy ze reeds aan een foetus gevonden heeft; dan<br />

ik laat dit aan zyn plaats. Ik heb echter niet alleen<br />

van Jagers , maar van zeer'geloofwaardige lieden ge­<br />

hoord , dat de oorzaak , die ik heb opgegeven-, de<br />

waare


OVER DEN RHINOCEROS. 74$<br />

waare oorfprong deezer uitwasfen zy ; want mèri<br />

Vindt veele Rhinocerosfen * die in den vliegentyd fterveh<br />

, met bloedige en met blaaren bezetten billen<br />

en febouderen. De huid van den Rhinoceros is ook<br />

niet zo hard en ondoordringelyk, als men gewoonlyk<br />

denkt , want hy wordt met werpfpiesfen geveld,<br />

waarvan ik 'er eenigen drie voeten diep in zyn lighaam<br />

heb zien fteeken. Een fnaphaankogél, dieniet op dé<br />

beenen aankwam, zou by hem door en doör gaan; De<br />

Schangallas dooden hem met flegte en zwakke pylen.<br />

Hy fchynt een vermaak te vinden zich in den drek te<br />

wentelen , want hy fteunt daarby zo luid, dat men<br />

hem op een verren afftand hooren kan. Hy is alsdan<br />

niet zo waakzaam als naar gewoonte , en de Jaagers *<br />

die het geluid volgen , fluipen zachtjes aan, en wonden<br />

hem met werpfpiesfen in het onderlyf, alwaar gevvoonlyk<br />

de wond doodlyk is.<br />

Een Chirurgyn van het Oostindisch fchip Shaftesbury,<br />

maakte eens eene aanmerking, die men maar een<br />

weinig te fchielyk voor een fabel hield. Hy zag aan<br />

een gevangen Rhinoceros , die zich zo even in den<br />

fi.yk gewenteld had, veele Infecten,als duizendpooten,<br />

die zich in de vouwen van den huid verlteeken hadden.<br />

Toen ik te Ras el Fecl was, wierden twee deezer<br />

dieren in denabuurfchap geveld, die, toen ik ze<br />

zag, nog volkomen het llykharnas aanhadden. Onder<br />

de vouwen van den huid des eenen zag ik twee<br />

groote tuinwurmen , en veele dieren als wurmen en<br />

eenige witte flekkenhuisjes; de Jagers noemden my<br />

nog verfcheiden Infecten , die ze op hem gevonden<br />

hadden , waaronder ook een foort van bloedzuiger<br />

was. De Graaf BUFFON, die dit getuigenis van den<br />

Eugclfchen Chirurgyn verdacht wilde maaker., wierd<br />

NATUURK. /. Deeh Cec ^ T


750 OVER. DEN RHINOCEROS.<br />

hier door wederlegd ; want hy zag flegts Rhinoceros"*<br />

fen , die reeds eenige jaaren op ftal gehouden waren,<br />

en dus deeze Infeéten niet wel hebben konden.<br />

CIIARDIN zegt, dat de Abysfiniërs den Rhinoceros<br />

voor den arbeid gebruiken; doch dit is niet volkomen<br />

gegrond. Dit dier fchynt geheel onleerzaam te zyn.<br />

De Abysfiniërs temmen zelfs de Elephanten niet en<br />

gebruiken ze ook niet voor den oorlog. De Rhinoceros<br />

fchynt ook zonder eenige vermogens te zyn. Zyne<br />

woestheid laat zich wel verwinnen, maar voor onderwys<br />

is hy nier vatbaar. Hy laat zich ook niet door<br />

den honger temmen, want zoras het hem aan voedfel<br />

ontbreekt , wordt hy losbandig en woedend , en alsdan<br />

floot hy met zyn kop tegen den muur, en doodt<br />

zich fomwylen zelve. Een Rhinoceros , die in het<br />

jaar 1513 uit Indiën aan Koning Emanuel van Portugal<br />

gezonden wierd , en welken deeze aan den Paus<br />

vereeren wilde, was oorzaak, dat het fchip, het welk<br />

hem overbrengen moest, zonken verlooren ging; en<br />

die , welke in Frankryk vertoond wierd , verdronk<br />

zich zeiven, toen hy naar Italiën zou worden overgevoerd.<br />

De Elephant en de Rhinoceros zyn de twee voornaamfle<br />

middelen van voedfel voor de Schangallas. De inwooners<br />

van het laage land cn van Atbara verteeren ze<br />

niet groote graagte. De zooien zyner voeten worden<br />

voor het lekkerlte deel gehouden , want zy zyn zo<br />

week als die van een Kameel en van een kraakbeenige<br />

zelfflandigheid. Het andere vleesch fchynt het zwynenvleesch<br />

het naaste by te komen, doch het is veel<br />

groffer , riekt fterk naar muscus , en is veel laffer,<br />

en ik denk dat het de Negers en Jagers, die het zonder<br />

zout eeten, nog veel laffer moet voorkomen.<br />

Het


OVER DEN RHINOCEROS; 15'-<br />

Het heeft alleen hairen aan de punt van zyn ftaart,<br />

doch zeer weinig; zy zyn zó fterk als de onderfte<br />

{haaren van een klavier , en worden tot zweepen gemaakt.<br />

Een Rhinoceros , diett ik naauwkeurig waar-nam,<br />

was dertien voeten lang, van de punt van zyn<br />

öeus tot aan zyne billen , en zeven voeten hoog van<br />

de voètfoole af tot aan deil punt der fchotiders. De<br />

terfte hoorn was veertien duimen lang ; de tweede<br />

iets minder dan dertien duimen. Het vlakke deel van<br />

den hoorn was van onder twee en een half duim<br />

breed, in de middert was het één ert een vierde duim<br />

dik, had de gedaante van een mes, welks rug twee<br />

duimen en de fcherpte een vierde duim breed was.<br />

Alle Natuuronderzoekers en Reizigers fchynen<br />

daarin overeentekomen , dat het beroemde dier , 't<br />

welk één langen hoorn op het hoofd , heeft alleen in de<br />

Verbeelding der Dichters en Schilders zyn beftaan<br />

hebbe. Nog onlangs heeft de Zweedfche Natuuronderzoeker<br />

, de Heer SPARMAN , deeze oude Fabel van<br />

den Eenhoorn weder te berde gebragt. Doch zyne<br />

gronden hebben my niet overtuigd. De Rhinoceros<br />

ïs gelukkigerwyze geen vleescheetend dier; zyn reuk<br />

is zeer fyn, en kan de menfehen reeds op een verren<br />

afftand rieken en opfpoorém<br />

Ccc d i>É


75»<br />

h E<br />

H Y & N A.<br />

JEr zyn weinig dieren, welker gefchiedenis, niet»<br />

tegengaande alle poogingen der Natuuronderzoekers,<br />

zo verward is als de Hyama. By de Ouden was zy<br />

reeds in een zeer groote verwarring , en de Hedendaagfehen<br />

hebben 'er het hunne nog bygedaan. 'Er<br />

zyn veele dieren met de Hyama verwisfeld geworden.<br />

BOCHART en BUFFON hebben alles uitgeput, wat de<br />

Ouden van dit dier wisten.<br />

Niemand dergèenen , die tot heden over dit dier<br />

fchreven, hebben 'er zo veelen gezien als ik ; wantzy<br />

waren in Abysfmien een waare plaag , zowel in de<br />

ftad als op het land , en ik geloof dat 'er in Abyslinien<br />

meer Hyama's dan fchaapen zyn. Te Gondar<br />

zag men, van den aanvang van den nacht tot het aanbreeken<br />

van den dag, een menigte van deeze dieren , die het<br />

.aas en de doode lighaamen , welke dit morsfige en<br />

wreede volk op de Itraat laat liggen , zonder ze te begraaven,<br />

opzochten en opvraaten. Men gelooft hier<br />

als eene zekere waarheid, dat deeze dieren Falafchas<br />

waren , die , door tovery in deeze gedaante veranderd<br />

, van de bergen afkwamen, om het menfehenvleesch<br />

optezoeken en te vreeten. Wanneer ik door<br />

den Koning dikwils laat in zyn paleis wierd opgehouden<br />

, en daar zelf niet flaapen kost , trof ik in het<br />

naar huis gaan, op de plaats van het flot, dikwils gantfche<br />

kudden van deeze dieren aan , die my als honden<br />

aanknorden, en in de beenen dreigden te by ten ,<br />

fchoon ik een goed aantal gewapende lieden by my<br />

had,<br />

I


D E II ï 4 N Ai 753<br />

had, die ieder nacht eenige van deeze dieren doodden<br />

en verwondden. Toen ik eens in de Provincie MaitV<br />

fcha.des nachts met waarneemingen bezig was, hoorde<br />

ik achter my een geluid , als of 'er iets naar myn<br />

bed ging ; toen ik my omkeerde , kon ik niets ontdekken<br />

5 ik ging daarop uit de tent, doch zo als ik<br />

terug wilde keeren, zag ik fchielyk in het duister een<br />

paar vonkelende oogen , en toen ik myne bedienden<br />

riep , vonden wy een Hyrena , die naast myn bed<br />

ftond, en eenige bosfen kaarfen in zyn bek had. Zo<br />

ik nu na haar gefchoten had, liep ik gevaar om myn<br />

Quadrant en werktuigen in ftukken te breeken ; het<br />

dier fcheen ook met den buit, dien het behaald had,<br />

voor het tegenwoordige te vreden te zyn. Het had<br />

den bek vol, en kost zyne klaauwen niet gebruiken.<br />

Ik ging dus op haar los en doorboorde het met een<br />

piek; nu begon het dier woedend te worden, liet de<br />

kaarsfen vallen, en viel op my aan. Ik moest nu ook<br />

op myne verdeediging denken en fchoot een pistool<br />

af. Ten zelfden tyd fpouwde een myner bedienden<br />

hem met een byl den kop. De Hyama was in Abysfiniën<br />

onze grootfte plaag, de fchrik onzer avondwandelingen;<br />

zy vrat onze muilezels en ezels op, welker<br />

vleesch zy by uitftek fchynt te beminnen. Dit dier<br />

heeft in de Arabifche taal en in die van Nubiën en<br />

Sennaar verfcheiden naamen, die tot veelerhande verwisfeling<br />

met den Scbakal en andere dieren aanleiding<br />

gegeven hebben, PONCET verhaalt , dat een zyner<br />

muildieren aan de grensfen van Sennaar door een<br />

beer gebeten was , doch deezen vindt men in<br />

gantsch Abysfiniën niet , en waarfchynlyk was dit<br />

' dier een Hysna ; zo vernaaien ook de Portugeezen ,<br />

dat zy in Abysfiniën gantfche kudden van Tygers en<br />

Ccc 3 Lui-


"54 D E H Y M N A,<br />

Luipaarden gezien hadden ; doch dit is ook valsoh*<br />

Tygers vindt men alleen in Afren , en Luipaarden<br />

zyn in Abysfiniën zeer zeldfaam ; zelfs de Hyamen<br />

vergaderen zich alleen by troepen , wanneer zy door<br />

de lucht van het aas gelokt worden. In Schoa zyn 'er<br />

zo veelen, dat de Hoofdftad Tegulat genaamd wordt<br />

dat is, de ftad der Hyamen,<br />

De befchryving, die de Heer BUFFON van dit dier<br />

geeft, is juist en goed. Ik zag die foort op den berg<br />

Libanon en te Aleppo; en dit overtuigde my, dat 'er<br />

twee foorten van dit dier zyn moesten ; want die<br />

welk ik hier befchryve, heeft meer van een hond , en<br />

die, welken de Heer BUFFON fchildert, meer van'een<br />

varken. Een Hyama, die te Teawa gedood wierd<br />

was de grootfte, die ik ooit gezien heb , en was van<br />

de neus tot aan de billen vyf voeten en negen duimen<br />

lang; die, welken de Heer BUFFON befchreef, wast<br />

naauwlyks drie voeten, twee duimen en negen Muien<br />

lang. Haar gewicht zal omtrent honderd en twaalf ponden<br />

bedraagen, want zy was niet zeer vet. Haarftaart<br />

was een voet, en negen duimen lang. Dehairenwaren<br />

roodachtig bruin , en die van de maanen omtrent ze-,<br />

ven duimen lang; dit dier richt zyne maanen in de<br />

hoogte als het toornig wordt, doch zy zyn echter niet<br />

gelyk de borstels van een zwyu. De kop was van<br />

het achterdeel tot aan de punt der neus een voet, drie<br />

en een half duim lang ; de lengte der „cus bedroeg<br />

Vyf en een half duim , cn geleek veel naar de neus<br />

van een hond ; ook had de gantfche koo meer gelyk.<br />

beid naar den kop van een hond dan van een wolfde<br />

lengte der oogen bedroeg byna twee duimen, en de<br />

muil, als hy niet geöpend was, vier en een half duim.<br />

De ooren waren negen en vierde duim lang, cn alleen<br />

m?t


D E H Y /E N A. 75S<br />

jziet dunne korte hairen bewasfen. De oogen Honden<br />

byna drie duimen van eikanderen. Van den voetzool<br />

rot aan de fchouders, was zy zeven voet en -drie duimen<br />

hoog; doch de rug was niet bultig, gelyk de Hyama<br />

van den Heer BUFFON fchynt geweest te zyn, maar<br />

glad. De voorfle beenen waren twee voeten lang, de<br />

poot was vlak en vier duimen breed. De voet had vier<br />

teenen , en op ieder derzelven een rechte nagel, die<br />

veel naar die van een hond gelykt, fterk is en 'er zwart<br />

uitziet. Zy fchynt ze echter niet te hebben om daarmede<br />

te beichadigen, en ook niet om daarmede te<br />

wroeten. Zy ftaat Hecht op haar achterpooten , en<br />

men heeft opgemerkt, dat, wanneer de Hyamen loopen,<br />

zulks het aanzien heeft, als of zy hinkten. Dit<br />

heeft my dikwils in de war gebragt; want, wanneer<br />

zy lang geloopen hadden , bemerkte men dit niet<br />

meer , en zy waren zeer fnel op de pooten ; ik weet<br />

echter niet, wat hiervan de oorzaak is. De lengte<br />

van het achterbeen bedroeg twee voeten en zeven<br />

duimen. De buik is met hairen bedekt, die iets korter<br />

en weeker zyn dan die op den rug. De kleur van<br />

het dier is geelachtig bruin , het hoofd en de ooren<br />

zyn iets lichter. Eenige Uitleggers houden de Hyama<br />

voor het dier Saphan , dat in den bybel voorkomt,<br />

doch zonder grond.<br />

De Hyama heeft veel van een wolf, zy is woest,<br />

lui, morsfig en ftout; haar moed fchynt alleen uit haaren<br />

onverzadelyken honger te ontdaan. Volgens haare<br />

oorfprongelyke bedemming fchynt het voedfel der<br />

planten eigenlyk voor haar gefchikt te zyn, en de honger<br />

alleen fchynt haar aangefpoord te hebben om menfehen<br />

en vee aantevallen ; want thans nog wroet zy<br />

dikwils geheele velden om, om zekeren wortel te vin-<br />

Ccc 4<br />

d e u<br />

>


75$ BE H Y N A.<br />

den,


D E H Y X. H A. 75?<br />

ïand om, en zoeken hun beftaan door het opfamelen<br />

van Gommen ; deeze rampzalige overbiyfzels worden<br />

door honger en vermoeijenis allengskens zo verzwakt,<br />

dat zy een gemakkeïyke buit der Hyamen worden,<br />

die hen gewoonlyk tot op den laatften man venlinden ;<br />

en door deeze <strong>geringe</strong> moeite , waarmede zy die<br />

arme fchepfels vermeesteren, krygen zy zo veel ftoutmoedigheid,<br />

dat zy vervolgens de menfehen beftendig<br />

aanvallen. Ik zag dikwils in Garbaryen, dat de Mooren<br />

dit dier by de ooren vatten, en het dus naar zich<br />

haalden , zonder dat het den geringften wederftand<br />

deed , en de Jaagers gingen dikwils met een fakkel<br />

in zyn hol. Zy beweeren , dat zy het door eenige<br />

woorden betoveren; zy werpen alsdan een deken over<br />

hetzelve en haaien het 'er zo nïr, want by dag en by<br />

het gezicht van een helder licht fchynt het dier zeer<br />

dom en zinneloos te zyn. Ik heb by dag een Hy:ena<br />

met een jong geitje en een lam ingefloten, en ik vond<br />

ze des avonds nog onbefchadigd , maar toen ik de<br />

proef des nachts herhaalde, vrat de Hyrena een jongen<br />

ezel, een geitje, en een vos, zo zuiver op , dat den<br />

volgenden morgen niets dan eenige kleine ftukjes van<br />

de beenen van den ezel overig waren. In Carbaryen<br />

vliedt het voor den mensch by dag, doch in Abysfiniën<br />

, waar het aan meufchenvleesch gewoon is, komt<br />

het ftout en driest by dag te voorfchyn, en grypt de<br />

menfehen aan, waar zy hen vindt, zy mogen dan gewapend<br />

of ongewapend zyn , waarby zy toch gemeenlyk<br />

het muildier en den ezel boven den ruiter<br />

den voorrang geeft. Ik kan zonder grootfpraak zeggen,<br />

dat ik ten minften vyftigmaal met een lans een<br />

Hvsna aangegrepen heb, wanneer ik myne bedienden<br />

' of mvn vee befchermen moest. By dag kon ik ze met<br />

Cec 5 den


75 S<br />

D E H Y /E N A.<br />

den fnaphaan afhouden, doch des nachts wierd ik altyd<br />

met hen handgemeen. Het heeft een groote zucht<br />

voor het hondenvleesch. Geen hond, fchoon hy nog<br />

zo moedig is, zal een Hyama in het open veld aanvallen.<br />

Myne windhonden , die echter wilde zwynen<br />

aanpakten , wilden zich niet aan hen wagen , en ik<br />

deed nooit eenige reizen , of zy doodden 'er eenigen<br />

van , en een of tweemaal vraten zy ze allen op. Zy<br />

drongen in de tenten der bedienden, waaraan zy vastgebonden<br />

waren, grepen ze aan, en zochten ze voor<br />

hunne oogen wegtefleepen. Van deeze oude vyandfchap<br />

tusfchen de Hyamen en de honden vindt men<br />

reeds by oude Schryvers fpooren. Dit dier draagt zyn<br />

ftaart nooit recht op , maar houdt hem beftendig tus-.<br />

fchen de beenen, als een hond die blode is.<br />

OVER.


D E<br />

G O U D E N A R E N D .<br />

PS9<br />

De kleur van den vogel heeft my bewogen hem<br />

deezen naam te geeven , om hem van anderen te onderfcheiden<br />

; want zyn Abysfinifche naam beteekent<br />

niet meer dan Arend. De gemeene man noemt hem<br />

Abou Duch'n of Vader Langhaard, waarfchynlyk wegens<br />

den grooten hairbos, die onder zyn bek hangt.<br />

Ik houdt hem voor een der grootfle vogels van de<br />

foort der Arenden. Van den eenen vleugel tot aan de<br />

punt van de andere heflaat hy acht voeten en vier duimen.<br />

Van de punt van zyn bek tot aan het einde<br />

van zyn Haart had by, na zyn dood, vier voeten en<br />

zeven duimen. Hy woog twee en twintig ponden en<br />

was ongemeen vleeschagtig. Zyne beenen waren zeer<br />

kort, want van den voet tot aan den fchenkel waren<br />

zy flegts vier duimen en van hier tot aan zyn ligf<br />

haam , zes duimen lang. De dikte des fchenkels is<br />

iets minder dan vier duimen en was fterk gefpierd. De<br />

middelfte. klaauw was omtrent twee en een half duim<br />

lang, niet zeer fcherp, maar fterk. Zyn bek tot op<br />

het neusbeen was drie en een vierde duim lang, en<br />

aan het einde een en drie vierde duim breed. Een<br />

bosch van fterke hairen, die zich aan de punt in twee<br />

deelen fcheidde, hong van de holte zyner onderkakebeenen<br />

af, Hy had zulke kleine oogen , dat ik ze<br />

nooit zodanig aan een grooten vogel gezien heb, daar<br />

de opening nauwlyks een halven duim bedroeg. Het<br />

bovenfle gedeelte van het hoofd was kaal. Deezs<br />

edele Vogel wordt nooit gejaagd of ver/olgd, en wy<br />

hadden


7^* DE GOUDEN AREND."<br />

hadden ook geen list nodig om hem in onze magt te<br />

krygen. Toen myne bedienden op den hoogden<br />

top van den Lamalmon van de vermoeijende en afmattende<br />

opklimming uitrustten , zich in de fchoone<br />

luchtftreek verlustigden, en met hun middagmaal bezig<br />

, eenige fchotclcn met gekookt rundvleesch naar<br />

zich wilden neemen, verfcheen plotsling deeze vyand<br />

zeer digt boven den grond in den kring myner lieden.<br />

'£r ontdond een ysfelyk gefchreeuw , dat my<br />

uitlokte. De bedienden liepen naar hunne fchilden<br />

en pieken. De Arend dond een ogenblik als in beraad<br />

ik ging op hem af, en kwam digt by hem , zonder<br />

dat hy my bemerkte, daar zyn aandacht alleen op het<br />

vleesch gevestigd was. Hy zette een poot in de ketel<br />

, waarin een groot duk vleêsch gekookt wierd,<br />

doch daar hy pyn gevoelde, trokhy zyn poot fchielyk<br />

terug en liet het vleesch liggen. Twee andere groote<br />

ftukken, een bout en een fchouderduk, lagen op een<br />

houten fchotel. Deezen greep hy met één ldaauw en<br />

vloog 'er mede heen. Hy bleef echter nog op het<br />

groote duk vleesch in de ketel daroogen , en vloog<br />

even digt boven de aarde weg als by zyn komst. De<br />

top van den rots, van welken de misdaadigers van boven<br />

neder gedort worden, bragt hém uit ons gezicht.<br />

Myne Mahomédaaufché Ezeldry vers verzekerden my,<br />

dat hy wederkomen zou, doch de bedienden , die by<br />

dit eerde bezoek reeds zo veel geleden hadden , verlangden<br />

'er niet naar. Ik laadde een roer met een kogel<br />

cn plaat*» my by de ketel. Hy kwam fchielyk<br />

terug en wierd door myne landslieden met een ysfelyk<br />

gefchreeuw ontfangen, 't welk zekerlyk een dier,<br />

dat minder moedig was, .zou verfchrikt hebben. Of<br />

zyn honger reeds eenigermate geffild was, dan of hem<br />

myne


DE GOUDEN AREND. ?ÖÏ<br />

myne tegenwoordigheid verdacht voorkwam , kan ik<br />

niet zeggen. Hy zweefde ter zyde af, en liet zich<br />

omtrent tien ellen van my neder , zo dat de vleeschketel<br />

tusfchen hem en my infkmd. Zodra ik hem<br />

goed mikken konde , fchoot ik hem met een kogel<br />

midden door het lyf, omtrent twee duim diep onder<br />

den vleugel, zodat hy, zonder zich verder te kunnen<br />

beweegen , plotsling nederviel. Toen ik zyn zwaar<br />

lighaam aanvatte, ftond ik verbaasd dat myne handen<br />

met een geel poeder geheel bedekt en geverwd wierden.<br />

Toen ik hem op de buik leide en de vederen<br />

op den rug onderzocht, kwam 'er een geel ftof af,<br />

welke kleur ook de vederen hadden. Dit ftof was zeer<br />

menigvuldig, want, als ik op de borst floeg, vloog<br />

'er het geele poeder in groote menigte uit, zo dik als<br />

de poeder uit de kwast van een hairkapper. De vederen<br />

aan de buik en op de borst hadden een goude<br />

kleur , en anders niets byzonders , maar de groote<br />

vederen op den fchouder en op de vlerken fcheenen<br />

fyne buisjes te zyn , die , wanneer men ze drukte,<br />

dit ftofgoud op het fyne deel der vederen ftrooiden.<br />

Aan de zyde van den vleugel fcheen het harde deel<br />

der vederen zo kaal als of zy uitgevallen waren. Ik<br />

denk dat zy in den ruityd waren.<br />

Ik kan met geen zekerheid bepaalen, waarom de<br />

Natuur hem met deeze buitengemeene vederen voorzien<br />

heeft ; denkelyk moeten zy den Vogel in deeze<br />

Iteile bergagtige ftreeken , alwaar bet verfcheidene<br />

maanden in een jaar buitengemeen fterk regent, tegen<br />

het ongunftige klimaat befchermen. De duiven en<br />

kwartels , die wy op den berg Lamalmon zagen,<br />

hadden deeze ftof niet in hunne vederen , om welke<br />

'reden ik ze ook voor trekvogels houde , welke deeze<br />

voor»


?Ö2 BE GOUDEN AREND.<br />

voorzorg niet nodig hebben, doch die tevens de in.<br />

landfche vogels, byzonder de goudarend, die hier<br />

alleen te huis hoort, volfrrekt niet ontbeeren kunnen<br />

Denzelfden dag fchoot ik ook een Reiger, die van<br />

de onzen niet veel verfchilde, doch iets kleiner was<br />

Ook deeze had zulk blaauw poeder aan zyne vederen<br />

en dat in dezelfde hoeveelheid als de Arend*


D E<br />

Z W A R T E AREND.<br />

ris<br />

D eeze fchoone vogel wierd kort na den gevaarlykeö<br />

overgang des Konings over den Nyl gevangen, en verloor<br />

op eene fonderlinge wyze zyne vryheid. DeHeerBRU-<br />

CE heeft in zyne reizen opgemerkt, dat eene ontelbaare<br />

menigte roofvogels en roofdieren altyd een Abysfinisch<br />

leger volgen; zy neemen van den uitmarsch af beftendig<br />

toe, hoe verder het leger in het land rukt. Daar<br />

de legers op hunnen marsch niets leevend agterlaaten,<br />

alle wooningen verdelgen en verwoesten, en het land in<br />

een volkomen woestyn veranderen; zo wordt zulk een<br />

ftreek vervolgens geheel en al het eigendom van deeze<br />

wilde dieren , die dan ongelooflyk vermenigvuldigen ,<br />

want dit morsfige, woeste volk begraaft, na eenveldflag,<br />

noch vriend noch vyand. De menigvuldige lastdieren<br />

, die uit vermoeidheid of kwaade behandeling<br />

omkomen, de afval van zo veele bokken, koeijen eu<br />

fchaapen, die de armeen op hunnen marsch Aagten ,<br />

blyven liggen. Dit alles geeft zulk een menigvuldig<br />

aas, dat daar door eene epidemieke ziekte ontftaan<br />

zou , zo niet deeze vraatachtige reisgezellen der legers<br />

het vleesch verteerden, eer het tot verrotting konde<br />

overgaan. De dapperfte foldaat, wanneer hy niet van<br />

geboorte en rang is, of veele vrienden heeft, die hem<br />

na zynen dood eene welvoeglyke begravenis op een<br />

nabuurig kerkhof verfchaffen, vindt, na zyn overlyden,<br />

zyn graf in de maag deezer verfcheurende fchepfels.<br />

Zy zyn zo talryk als het zand aan de zee.<br />

Wanneer de armee op marsch is , dan vormeeren -t<br />

een


7


DE ZWARTE AREND. 765<br />

wit. Zyne fchenkel en beenen waren tot aan de gewrichten<br />

van den voet fterk met vederen bewasfen,<br />

en hy had geele voeten en fterke klaauwen. De in-<br />

, wendige zyde van den vleugel was bruin met wit gemengd.<br />

Het been was van den voet af aan drie duimen,<br />

zyn bek van den fnep af tot daar de vederen beginnen,<br />

twee en een vierde duim lang. Op den kop had<br />

hy een vederbosch. De oogen waren zwart, met iets<br />

van de vuurkleur, de Iris geel, en over 't algemeen<br />

was het gantfche oog buitengemeen fchoon. Hy<br />

fcheen zeer tam of veel eer zeer traag te zyn; dan of<br />

dit zyn natuur eigen, of veel eer aan zyn ongeluk toetefchryven<br />

TOS, kan ik niet beflisfen , daar ik nooit<br />

een anderen dan deezen gezien heb.<br />

«ATÜL'RK. I. Difl. Ddd ovsa,


765<br />

D E<br />

T S A L T S A L Y A OF V L I E G .<br />

Dit Infecl, waarvan wy zo even hierboven gefproken<br />

hebben , i s een bewys , hoe dikwils "de<br />

oogenfcbyn bedriegt. Naar zyn grootte, zwakte en<br />

ellendige gedaante te oordeelen , fchynt 'er niets in de<br />

fchepping verachtelyker en minder beteekenend te zyn<br />

dan dit diertje. Doch befchouwt men zyne gefchiedenis<br />

en werking, dan blykt het geheel anders. Wy<br />

moeten bekennen , dat onbehouwen dieren , als de<br />

Elefant, de Rhinoceros , de Leeuw , de Tyger by<br />

hem in magt verre te kort fchieten ; want dit dier<br />

veroorzaakt meer vrees en fchrik dan gantfche kudden<br />

van deeze onbehouwen dieren. In grootte overtreft<br />

dit diertje de Bye zeer weinig, doch is iets dikker.<br />

De vleugels zyn een weinig breeder als die der byen,<br />

en ftaan van eikanderen afgezonderd als een gemeenc<br />

vlieg; zy zyn als effen gaas zonder kleur of vlekken.<br />

De kop is groot, de hovende kakenbeen of bovenlip<br />

is fcherp, en heeft aan den hoek een fterk puntig hair,<br />

omtrent van een vierde duim lang; het onderfte kakebeen<br />

heeft twee zulke hairen, en deeze wederflaan,<br />

wanneer zy by elkander koomen , den vinger byna<br />

even zo fterk als een fterke varkensborftel. De beenen<br />

zyn inwendig zaagsvvyze gevormd, en het gantfche<br />

infecl is met weeke bruine hairen bedekt. Zoras<br />

zich deeze dieren vertoonen , en men haar gebrom<br />

hoort, laat al het vee zyn voeder ftaan, loopt woest<br />

en wild in de vlakte om, totdat het van krachteloosheid,<br />

angst en honger nedervalt. Het eenigfie middel


BE TSALTSALÏA OF VLIES. 7^7<br />

del-is den zwarten grond te verlaaten, en zich fchielyk<br />

naar de zandige ftraeken van Atbara te begeeven,<br />

en daar zo lang te blyven, als de Regentyd duurt,<br />

omdat deeze wreede.vyandhet nooit waagt hen verder<br />

te vervolgen. Zelfs de Kameel, choon zyne grootte<br />

even zo buitengemeen is als zyn kracht, en het lighaam<br />

met een dikke huid en flerke hairen bedekt is,<br />

kan de vinnige Heek , die de vlieg met haar puntige<br />

fnuit maakt, echter niet verdraagen. Het moet zonder<br />

tydverzuim naar de zandige ftreeken van Atbara<br />

verzonden worden ; doch , wordt het eenmaal door<br />

deeze vlieg aangegrepen , dan ontdaan 'er aan bet hghaam,<br />

hoofden beenen groote builen die oploopen,<br />

openbreeken, etteren en eindelyk het dier den dood<br />

veroorzaaken. Zelfs de Elephant, en de Rhinoceros,<br />

die, wegens hun ontzaglyk lighaam en de menigte voeder<br />

en water, die zy nodig hebben, hunne toevlucht<br />

niet naar dorre en drooge ftreeken neemen kunnen ,<br />

gelyk het 't jaargetyde vorderen zou , zyn genoodzaakt<br />

zich in drek en flyk omtewentelen, die, wanneer<br />

zy droog wordt, hen terflond als met een harnas bekleedt,<br />

en in ftaat fielt, deeze gevleugelde moordenaars<br />

te wederftaan. Echter heb ik byna op ieder Elefant<br />

en Rhinoceros , die my voorgekomen zyn , dergelykebuilen<br />

bemerkt, die ik juist aan deeze oorzaak<br />

toefchryve. Alle. de bewooners der zeekust van Melinda<br />

tot aan Caap Gerdefan, Saba, en de zuidelyke<br />

kusten van de Roode Zee, zyn, by den aanvang van<br />

den regentyd , genoodzaakt zich naar de nabuurige<br />

Zandftreeken te begeeven, om den ondergang hunner<br />

gefamenlyke kudden voortekomen. En dit is geen<br />

uitzondering van eenige Landflreeken ; alle de inwooners<br />

der landen van de. Abysfinifche bergen noord-<br />

Ddd 2 waards,


BE TSALTSALYA Or VLIEG.<br />

tvaards, tot daar de Nyl en ^staboras famenvloeijen,<br />

zyn genoodzaakt, jaarlyks, eenmaal van wooning te<br />

• veranderen en in de landftreeken van Beja befcherminte<br />

vinden. '£ris geen middel te bedenken om dit te<br />

vermyden ; fchoon hen ook een vyandelyke horde in<br />

den weg was, die hen de helft van het hunne ont.<br />

neemen kon.


III.<br />

N I E U W<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

HISTORIEKUNDE,<br />

Ddd 2


OVER HET<br />

771<br />

HERLEEVEN DER BESCHAAFDE<br />

LETTEREN IN ITALIË;<br />

WAARTOE ZEER VEEL HEBBEN TOEGEBRAGT<br />

DRIE INBOORLINGEN VAN ETRURIE,<br />

DANTES ALIGHERIUS, FRANCISCUS<br />

PETRARCHA EN JOANNES<br />

BOCCACIUS.<br />

TWEEDE REDENVOERING.<br />

Wanneer wy een aandachtig oog vestigen op het wyd<br />

uitgeftrekt veld der gefchiedenis , worden wy in verwondering<br />

opgetogen , weuvC ras in droefgeestigheid<br />

verandert. Niet alleen de onbeltendigheid van zogenaamd<br />

geluk en voorfpoed, maar ook de meestal deerniswaardige<br />

lotgevallen en korte levensdagen van onze<br />

natuurgcnooten en voorgangeren op dit toneel der<br />

waereld, treffen ons zodaanig , dat wy bykans geene<br />

reden weeten te vinden van onze verfchyning hier op<br />

aarde. Dan leeren wy, dat, van het begin der tyden tot<br />

den huidigen dag, jaar op jaar, eenige millioenenmenfehen<br />

of door ziekte, of door oorlog, aardbevingen,<br />

watervloeden of andere onheilen van de aarde zyn weg*<br />

geveegd, even als het luchtig ftof, dat in den wind,<br />

• of de dunne fneeuwvlokken , welke in de ftraalen van<br />

de zon verdwynen. Dan zien wy wederom, dat niet<br />

Ddd 4 Hechts


77* OVER HET HERLEEVEN DER<br />

flechts veel beloovende menfehen , maar dat zelfs<br />

groote en magtige fteden binnen weinige jaaren, even<br />

als doode lighaamen, onder de aarde zyn begraaven<br />

en naauwlyks puinhoopen hebben overgelaaten, om<br />

aan haaren voorigen luister te doen gedenken. Waar<br />

zyn die eertyds bloeijende, en in magt en pragt fteeds<br />

toeneemende ryken, waarvan de gefchiedenis met zo<br />

veel ophef gewaagt ? Waar is de zetel der Asfyriërs<br />

het op haare hooge en breede wallen eertyds zo moe-'<br />

dig Babyion ? Waar is de magtige ftad der trotfche<br />

Perfen Eebatana ? Waar zyn de ryke en bloeijende<br />

fteden der hoogdenkende Phceniciers , Tyrtts en Sidon?<br />

Waar is het prachtige Memphis der Egyptenaaren<br />

? Waar is het eertyds geleerd Athene ? Waar Co<br />

rintbe? Waar Thebe ? Waar eindelyk dat oneindi*<br />

getal van vermogende en luisterryke fteden , door*<br />

gantsch Griekenland, Afia , Africa, Sicilië en Italië<br />

alom verfpreid, wier trotfche naamen wel tot ons zyn<br />

overgebragt, maar van welken geen voetfpoor meer te<br />

vinden . ? Waar is het grootmoedig Carthago , hetgeen<br />

weleer het bewind over de waereld aan het laatdunkend<br />

Rome poogde te betwisten ? Waar is het<br />

laatdunkend Rome, die geduurig zegepraaiende Koningin<br />

der waereld, zelve? Laat zy nog eene <strong>geringe</strong><br />

lchaduw van haaren voorigen luister hebben achteras<br />

laaten wel ras zal dezelve voor de nakomelmgfchap<br />

onzichtbaar worden. Dan de tyd zou my ontbreeken,<br />

'nd.en ik hier over verder wilde uitweiden. En wat<br />

oehoeven wy van den ondergang van fteden te gewaagen.<br />

Geheele volken, talryke natiën , zyn , even als<br />

byzondere lighamen van brooze ftervelingen, we*germohen<br />

en vergaan. De Asfyriërs zyn verdelgd door<br />

de Meders en Babyloniërs , de Meden en Babyloniërs<br />

door


EBSCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 773<br />

«!oor de Perfen, de Perfen wederom door de Grieken,<br />

ce Grieken door de Romeinen, de Romeinen door de<br />

Barbaaren, de Barbaaren wederom door andere Barbaaren<br />

, in welk woest en verward famenmengfel van<br />

zwervende vreemdelingen de tegenwoordige Inwooners<br />

van Europa , zowel Koningen als Edelen, hun<br />

geflagtregisters verliezen. Hoeveele lesien en voorbeelden<br />

van wysheid en voorzichtigheid wy ook meenen<br />

te weeten , het toekomende is voor ons verborgen,<br />

het tegenwoordige onzeker, en het verloopene<br />

levert niet anders opdan toneelen van geduurige verandering<br />

, door onophoudelyken aanwas en onverzaadelyke<br />

vernietiging; in wier befchouwing wy ons van<br />

zelve voor den geest brengen die voortrelfelyke fchildery<br />

, welke de Dichter HOMERUS ons van deeze<br />

broosheid, aanwas en geduurige verandering geeft.<br />

Geflagt der menfehen is, als 't wufte blad der boomen;<br />

Nu ziet men door den wind het ftrooijen langs het veld;<br />

En weer uit knop by knop op nieuw te voorfchyn komen<br />