You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
V A N<br />
WETENSCHAP, KONST EN SMAAK»<br />
Ifte Deel, Ilde Stuk.
•
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
V A N<br />
WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />
B E H E L Z E N D E :<br />
I. WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />
II. NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />
III. H I S T O R I E K U N D E .<br />
IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN,<br />
EN MENGELWERK.<br />
EERSTE DEEL, TWEEDE STUK.<br />
TE AMSTERDAM,<br />
Ey D'ERVEN P. MEIJER en G. WA RN ARS,<br />
M D C C X C I I.<br />
"7—^
L<br />
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
WYSBEGEERTE EN ZE DE KUNDE.<br />
WYSBEC. I. Deel. LI
OVER DE<br />
BESTEMMING DER MENSCHEN,<br />
EN DEN STAAT DER<br />
WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID.<br />
Si5.<br />
Wanneer men in de imren van overdenking de waereld<br />
van rondom befchouwt , en over de verfcheiden<br />
trappen van befchaafdheid en volkomenheid , waarop<br />
de mensch Haat , nadenkt; wanneer men daarby<br />
vraagt; op welken trap moest hy ftaan , op welken<br />
zou hy wel het_ gelukkigfte zyn ? dan geraakt men in<br />
een' doolhof, waar men re vergeefs naar den weldaadigen<br />
draad van Ariadne zoekt. De mensch is hier<br />
op aarde geplaatst, gelyk een boom , die fterk en<br />
friscli in zyne natuurlyke gedaante kan voortwasfen,<br />
doch waaruit men ook een fchoonen Vaticaanfchen<br />
Apollo fnyden kan.<br />
Moet hy een boom blyven of een Apollo worden ?<br />
Wanneer is hy het gelukkigfte ? Wie lost ons dit<br />
groote raadfel op ? Aan beide kanten ontmoeten wy<br />
zwarigheden , die zich met de beftemming van den<br />
jnenfch niet laaten overeenbrengen, en die ons nog<br />
dieper in deezen doolhof inwikkelen. De Wilde (want<br />
wy moeten een' natuurmensch neemen , gelyk hy<br />
werkelyk voorhanden is ; de denkbeeldige natuurmensch<br />
beftaat alleen in de boeken) de Wilde leeft met<br />
zyn familie in een hut, die hy met zyn eigen hand<br />
bouwde , is timmerman, bouwmeester, pottebakker,<br />
bontwerker , alles te gelyk : hy onderhoudt zich of<br />
van zyn vee , dat rondom zyne wandelbaare tent<br />
weidt, of hy gaat des morgens op de jacht enzoekt zyn<br />
LI a voed-
Jl6 ' OVER DE BESTEMMING DER MENSCHENj<br />
voedfel voor den volgenden dag. Daar by is hy fterk,<br />
gezond, en vrölyk van hart. Behoeften van den<br />
geest kent hy niet. Hy hoort geen Opera van Ridder<br />
GLUK, geen tooneelfpel van SHAKESJPEAR, geen concert<br />
van vierhonderd gelyk Hemmende fpeeltuigen,<br />
doch hy heeft ook naar dit alles geen trek, en brengt<br />
zyn namiddag en avond aan een rookend vuur of op<br />
een dierenhuid in eene bedaarde werkeloosheid door.<br />
Die geen Kaap-wyn, noch Indifche vogelnestjes<br />
kent, flaapt zeer gerust, zonder zich den avond te<br />
vooren daarmede verzadigd te hebben. Zeg tegen<br />
den Wilde : Ellendige ! Ik heb medelydea met u by<br />
uwe armzalige melk aan uw fomber koölenvüür ! Zie<br />
my aan ! Ik fpyze heden avond aan een tafel die met<br />
gerechten uit alle de • vier waerelddeekn bezet is;<br />
myn Monarch wenkt my daar by vriendelyk toe ; dm<br />
verlustige ik my in een' wellustigen dans aan den arm<br />
eener Godin , en flaap op een zyden peutow , om<br />
kracht tot nieuwe verlustigingen te feheppen. Hy zal<br />
u aanlachgen, zal niet begrypen kunnen waarom gy<br />
hem ellendig noemt ; want zyn melk heeft hem uitmuntend<br />
wel gefmaakt, en hy zal 'er insgelyks onbcfchryflyk<br />
gerust op flaapen. Zo ligt laat" zich de<br />
Wilde niet ongelukkig maaken. Hy kent geene rust.<br />
moordende eerzucht, geen hartzeer van miskende<br />
verdiende , geen kwellende vrees om by de waereld<br />
ten fchande te worden ; geen norfche blik van zynen<br />
Monarch, van deszelfs Minister of van zyne Overheden,<br />
maakt hem ongelukkig; hy heeft geen llapeloozen<br />
nacht, wanneer men hem heden in een gezellchap<br />
voor een man van geen vernuft, en gisteren voor een<br />
man van weinig verftand gehouden heeft ; hy wringt '<br />
niet wanhoopeod de handen , wanneer «yn projeft/,<br />
waar-
WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 51?<br />
Waaraan de zweetdroppelen van zo veele maanden<br />
hangen, met verachting verworpen wordt; in 't kort<br />
hy heeft al !<br />
e die menigvuldige opene toegangen niet,<br />
waardoor hy ongelukkig gemaakt kan worden, als de<br />
befchaafde mensch. Hy is aan zyn gantfché lichaam<br />
onkwetsbaar, als Achilles ; flegts aan de verfenen is<br />
een zwakke plaats, en zulk een vlak wordt zelden getroffen.<br />
Neem hem zyne vrouw, zyn vee, zyn tent<br />
af; eerst dan is hy ongelukkig. De befchaafde mensch<br />
daarentegen jaagt zich dikwils midden in den fchoot<br />
van den overvloed en hoogheid eenen kogel door het<br />
hoofd. Hy kent uwe verfynde vermaaken' niet;<br />
maar hy bezit zeker negatief geluk; hy is niet ongelukkig.<br />
Onbefchryflyk veel voor een fchepfel , van<br />
wlen ROU<strong>SS</strong>EAU met veel waarheid zegt: Sonfrir eft la<br />
première cJiofe qu'il doit apprendre , &f celle qiiü aura<br />
le plus grand befoin de favoir (*).<br />
Zo verre gaat alles voortreflyk by den Wilde, geheel<br />
overcenkomftig met zyne beltemming; doch nu<br />
zullen wy hem eens van een anderen kant befehouwen.<br />
Zyn geest is in zyn fterk en gezond lichaam<br />
buitengemeen klein en zwak. Hy is een kind in verfiand,<br />
en dikwils even zo hulpeloos. De kwaadaartïge<br />
Aap ontdekt in den nacht zyn ligt opgeflaagen<br />
hut , en fielt hem aan alle de ongemakken van het<br />
wedex bloot, zonder dat hy zich tegen deszelfs aanvallen<br />
beveiligen kan. Daarby is hy wraakgierig en<br />
bloeddorftig, en foltert zyn' gevangen vyand onder de<br />
wreedfte pynigingen ter dood. Zyn God is een bulbak,<br />
(*) Lyden te verdraagen is het eerst dat de mensch leeren<br />
moet ; is dat, wat by het meest nodig zal hebben te<br />
weeten.<br />
LI 3
5l§ OVER DE BESTEMMING DER MENSCIIEN ,<br />
bak , een Hang, een oud man, die op een hooge»<br />
berg woont, en by wien hy na zyn dood komt, indien<br />
hy veele vyanden heeft doen fueuvelen. Hy kent de<br />
edelile vermaaken des levens niet; hy kent de planeet<br />
niet, waarop hy woont; hy is onbekwaam om deszelfs<br />
heerlykite gefthenke» te genieten; hy kromt<br />
. zich in zyn enge wooning als een worm, die op een<br />
fchoonen vruchtboom woont, en flegts aan de bladeren<br />
knaagt. Neem hem nog een klein weinig van zyne<br />
geestige volkomenheden af, en hy is een aiïchuuwlyke<br />
Aap , die in bosfehen woont, en op vier pooten<br />
rondloopt. 'Er is flegts een zeer <strong>geringe</strong> afftand tusfchen<br />
hem en den Baviaan.<br />
Is dit de beftemming van den mensch ? Is dit de<br />
trap der volkomenheid , waarop hy liaan moet ?<br />
Neen , onmogelyk ! In het dier zou het vermogen<br />
woonen, om een halfgod te worden , en hy zou dier<br />
blyven ? Welk een tegenflrydigheid ! Kom, laat ons<br />
hem op een anderen trap'zoeken ! Treed dan te voorfchyn,<br />
J'cboon gevormde Apollo, befchaafde man der<br />
waereld, Voedfteirllng' der hoogstmogelyke befchaafdheid!<br />
Leer ons, of dceze hooge trap uwer vorming<br />
de waarezy waarop het menschdom liaan moet; maar<br />
verblind ons niet door een fchoonfchynende oppervlakte<br />
, geef ons waarheid ! Heerlyk en groot is uw<br />
uitwendig geluk. Met ontzag en eerbied naderen wy<br />
uw paleis , waarin fchoonheid en gemak zich overal<br />
in gelyke maate voor ons oog opdoen; doch gy zelve<br />
zyt 'er het grootfte fieraad van. De fchoone evenredigheid<br />
van uw lichaam wordt door een bevallig gewaad<br />
nog onbefchryflyk verhoogd; uwe welgevormde<br />
hairlokken ontwikkelen nieuwe fchoonlieden in uw<br />
gu.;at. Doch mv geest is nog veel volko.mener.<br />
Met
WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 519<br />
Met een ihellen opflag van het oog overziet hy de<br />
fchoonheden der Natuur , de inrichting van het waereldgebouw,<br />
gevoelt de aandoeningen van de verfynde<br />
vermaaken des levens, van de weldaadigheid , van de<br />
vriendfchap, van de liefde in vollen maate. óVoedfterling<br />
der Befchaafdheid, hoe fchoon zyt gy van lichaam<br />
en van geest! En deeze fchoone fterveling wordt naar<br />
evenredigheid zyner waarde behandeld. Hy rust op<br />
zyden peuluwen, geniet de fynfte en fmaakelykfte<br />
fpyfen, drinkt de geurigfte en prikkelendfte dranken,<br />
hy arbeidt alleen met een opgehelderden en veel omvattcnden<br />
geest , en zyn fchoon lichaamsgeftel wordt<br />
zonder gevaar en vermoeijing op zagte voertuigen van<br />
de eene naar de andere plaats geleid.<br />
Dat heet eerst leven , en het leven te genieten!<br />
maar als ons gezicht ons niet bedriegt , dan is uw<br />
wang bleek, en uw oog zonder vuur. Vanwaar deeze<br />
bleekheid , deeze zichtbaare zwakte by zulk een heerlyk<br />
leven ? ó Droevige , ó fchriklyke ondervinding!<br />
Even dit heerlyke leven put de beste krachten zyns<br />
lichaams uit, even deeze wellustige peuluwen maaken<br />
hem zwak en ellendig , even deeze kittelende fpyzen<br />
zyn een onmerkbaar gif, die hem duizend ziekten en<br />
fmarten veroorzaaken , even deeze prikkelende dranken<br />
verltompen zyne zielsvermogens, even dit fchrander<br />
diepdenken,van den geest mat hem af, berooft<br />
hem van de vrolykheid , en flyt zyn lichaam ; in 't<br />
kort zyn geheele verfynde befchaafdheid zet voor de<br />
ellende deur en venfters open , om van duizend verfchillende<br />
zyden by hem integaan.<br />
Gy hebt een flegten handel gedreven; gy hebt voor<br />
zyden peuluwen, een heerlyken maaltyd, een bevalligen<br />
omgang, de tterkte uwes lichaams en uwe gezond-<br />
Ll 4 heid
0t? OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN,<br />
heid verkogt; gy hebt voor eeu diepnavorfchenden,<br />
fyngevoelenden geest de vrolykheid en rust uwes har.<br />
ten gegeven. Ongelukkige , gy zyt d e e r ] y k b e d r o.<br />
gen ! Doe-den koop nog te niet , als het u mogelyk<br />
IS ! Gy hebt voor een glansryken fchyn een waar geluk<br />
gegeven i Uwe ruiling zal u een ziekelyk leven, en<br />
een vroegtydigen dood bereiden. Zou dit dan de beftemming<br />
des menfchen , zou dit de waare trap van<br />
het geluk en de volkomenheid zyn , waarop hy Maan<br />
moet? Moet hy de edellle goederen van den mensch:<br />
Sterkte , gezondheid en vrolykheid , voor zyne befchaafdheid<br />
verwisfelen ? Onmogelyk, onmogelyk 1<br />
Onmogelyk riepen wy reeds te vooren, toen wy de<br />
ellende des geestes van den Wilde zagen; zo roepen<br />
wy ook nu nog by het aanfchouwen van de lichaamclyke<br />
en geestelyke ellende van den befchaafden<br />
mensch. Een fchriklyke keuze blyft ons over. Volkomenheid<br />
van lichaam of van geest. W T<br />
aarnaar zullen<br />
wy grypen ? Duizenden hoor ik reeds roepen : naar<br />
volkomenheid des geestes ! Doch wat is een hooggevormde<br />
geest in een ellendig en verzwakt lichaam?<br />
Overal tegenflrydigheid ! De mensch is tot denken<br />
verordend, en wanneer hy deeze beltemming vervult,<br />
dan flyt hy zich zeiven af. De heerlykfic en fmaake'<br />
lykfte gerechten liaan op hem te wachten , en wanneer<br />
hy zyn trek met derzelver genot wil verzadigen , dan<br />
verzwakt hy zyn wezen en vergiftigt zyne krachten.<br />
De liefde is zyn vuurigst, zyn doortintelendst gevoel,<br />
dat hem de aarde ten hemel kan maaken; en wanneer<br />
hy deeze drift naar zynen lust bevredigt, dan vernielt<br />
zy zyne lichaamskrachten en begraaft hem voor<br />
den tyd.<br />
Rampzalige fteryeling , gy zyt hier op deeze aarde<br />
ge-
WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 521<br />
geplaatst, alwaar nergens een behaaglyk oord voor u<br />
te vinden is. Wanneer gy op deeze zyde zagt rust,<br />
wordt gy aan de andere door doornen verfchcurd;<br />
wanneer gy uwen geest ter volkomenheid vormt , dan<br />
ondcrmynt gy ongemerkt uw lichaam. Onzalig lot<br />
van het menschdom! Wat zal de arme fterveling doen?<br />
Zal hy gedachteloos achter zyn vee trekken en goedsmoeds<br />
zyn , of de afftanden der ftarren bereekcnen,<br />
en vol fombere zwaarmoedigheid de handen wringen ?<br />
Zal hy in zyn hut van gedroogde vis leeven, en fterk<br />
zyn als een reus , of na den maaltyd een vomitif in<br />
wyn neemen , om van nieuws te kunnen eeten en<br />
daarby aan een koliek te fterven ? Hier hoor ik weder<br />
onbcfchryflyk veele ftemmcn fchreeuwen : geen van<br />
beiden, de middenmaat! dat luidt fchoon; maar is'er<br />
een middenmaat in de befchaafdheid ? Blyft de mensch<br />
ergeus op een middentrap derzelve ftaan ? De Natuurmensch<br />
alleen blyft wat hy is; de Beduine in Arabiën<br />
is nog heden , wat hy, vóór eeuwen , ten tyde van<br />
Ismaël was. Doch wanneer hy flegts op den eerden<br />
trap der befchaafdheid ftaat, dan klimt hy in 't oneindige<br />
voort,zonder zich om den middenweg te bekommeren.<br />
De Romeinen waren mogelyk ten tyde, toen<br />
hunne Veldheercn na den gefloten vrede achter den<br />
ploeg gingen, op den middentrap der befchaafdheid ;<br />
maar bleven zy het? Bleef het ergens een volk in de<br />
waereld? De Franschman, die ten tyde van HENDR.iK.dea<br />
IVden zyn hoentje in zyn pot had, moest 'er wel ras<br />
een kalkoen in hebben, en van deezen kalkoen moest<br />
eindelyk een faifant worden. Zo klimt de mensch<br />
van nooddruft tot gemak, van gemak tot weelde , en<br />
by ieder fchrede ontfpruit een nieuwe ellende onder<br />
zyne voeten.<br />
LI 5 Waar-
522 OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN,<br />
Waarheen zal zich dan de arme fterveling wenden?<br />
In eiken fonn hier op aarde past hy flegts half, in<br />
lil<br />
geenen geheel. In deezen wordt zyn lichaam 'gedrukt<br />
, in eene anderen zyn geest. Arm, verhaten<br />
fchepfel zonder bly vende plaats , zonder vaderland ?<br />
Elk dier is op deeze aarde aan zyne plaats; de<br />
mensch , het voortrcflykfle dier , niet. In welk een<br />
doolhof voert ons dit om! Waar vinden wy een uitkomst<br />
? Waar is een leidende draad ? Of is 'er geen<br />
leiddraad te vinden ? Ja 'er is een , zy heet : Onflerflykheid.<br />
ó Zy leenigr, zy troost, zy voert ons uit<br />
den fchriklykflen doolhof. De formen , waarin wy<br />
pasfcn, worden niet hier gegooten; ginds, ginds zyn<br />
zy. Hier is geene hoofdbeftémining , geen doel<br />
voor de menfchen; hier is middel, hier is weg. Pasten<br />
wy geheel en al in de formen hier op aarde , wie<br />
zou dan nerven willen ? De gedachte dat wy eens<br />
deeze heerlyke plaats , waar wy zelfs niets meer te<br />
begeeren hadden , verhaten moesten , zou ons van<br />
onze jeugd af aan kwellen. De beftemming der menfchen<br />
hier op aarde is : zich voortebereiden tot die<br />
formen, welke ginds op ons wachten. En dit kunnen<br />
wy op ieder trap doen, als Huron, en als befchaafde<br />
hoveling.<br />
Daarheen moet dus de verhaten fterveling zyn oog<br />
wenden, wanneer hy in dit leven hier op aarde tégefti<br />
ftrydighèderi ontmoet, die ginds opgelost worden.<br />
DAir vindt hy een' vader en een vaderland. De braave<br />
foldaat zal toch gaarne op eene onaaugenaame post<br />
ftaan, waar zyn veldheer hem geplaatst had, fchoon<br />
hy ook niet wceten mogt, waartoe dit juist dient; hy<br />
zal het des te eerder doen, wanneer hy reeds van verre<br />
een fchopn land ziet, alwaar hy ras z-al intrekken,<br />
en in rust cn overvloei; leevca. Maar
WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 52J<br />
Maar ook dit geduurig, gedachteloos hecnftarren<br />
naar het gindfche land, terwyl wy ons nog in het tegenwoordige<br />
bevinden , zou van weinig vrucht zyn.<br />
De dienstmaagd zelf lacht met recht om den ouden<br />
Wysgeer, die onbeweeglyk naar de ftarren kykt, en<br />
daardoor op de aarde in een groef valt. Wy hebben<br />
rondom ons zo veel te befchouwen, dat ons nuttig en<br />
dienflig is. Laat ons , zo goed als mogelyk is , in<br />
dien form trachten te pasfen, die ons het beste voegt.<br />
Mogelyk kunnen wy 'er meer dan half, mogelyk voor<br />
twee derden in pasfen. Hy is zekerlyk de volkomenfte<br />
mensch , die in den hem aangewezen form, hy ftaa.<br />
dan op welken trap hy wil, met lyf en ziel het beste<br />
past. Dit is reeds een heerlyke zaak hier op aarde I<br />
En de mensch kan veel. Hy kan zelfs op den hoogden<br />
trap der befchaafdheid en weelde, waar deeze beiden<br />
in het ryk der dwaasheid overduizelen, met dezelven<br />
zekere bevalligheid verbinden , die ze vergeeflyker<br />
maakt. Een voorbeeld daarvan zal dit opftel , dat<br />
het onderwerp in geenen deele uitgeput heeft, waarvan<br />
het flegts een mager fcelet is, en dat een meer volkomen<br />
hand vordert om in zyne gautfche kracht voorgefteld<br />
te worden, beiluiten. Men herinnère zich echter,<br />
dat de volgende Anecdote geen betrekking heeft op<br />
deeze verhandeling in haar geheel , maar flegts een<br />
bewys moet opleveren , hoe de mensch , zelfs op<br />
den hoogden trap der befchaafdheid , waar hy het<br />
minst fchynt te bchooren , de weelde verdraaglykst<br />
kan maaken.<br />
Een Brit nodigde een aantal zyner vrienden op een<br />
glas punsch. In plaats van ze in een zaal te brengen,<br />
toen zy verfcheenen, bragt hy ze naar buiten in zyne<br />
groote en prachtige tuinen. Hier vonden zy onder<br />
het
524 OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN, ENZ,<br />
het fchaduw der lommer van digt in een getakt<br />
boomen een groot marmeren -bekken, dat, in plaatfe<br />
van bronwater , tot aan den rand met punseh gevuld<br />
was. In t midden deezer kostelyke zee hg een zil<br />
veren boot, waarin een fchoone bevallige jongeling<br />
met vleugelen , met boog en pylen, en als een Amor<br />
gekleed, rond zwemt. Hy droeg in zyne hand, in<br />
phatze van een riem, een gouden punschlepel. Met<br />
deezen vaart hy by de gasten om, en vult hunne<br />
kastallen beekers, zo dikwils zy geledigd zyn, van<br />
nieuw. Zo handelt de Brit.<br />
De Perfiaan fmelt paerlen in wynëdik, en drinkt ze<br />
pp. De Roman hat fchotelen met paauwentongen<br />
OP zy„e tafel brengen. Waar is d.weelde bejtoorïykC1<br />
Waar doet<br />
l V de befchaafdheid grooter eere<br />
aan?<br />
OVER
OVER. H E T<br />
H U W L Y K<br />
IN DEN STAAT DER NATUUR , EN IN DE EERSTE<br />
BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY (*).<br />
Alles verkondigt ons , dat het voortduurender wezens<br />
het groote doelwit van den Schepper der Natuur<br />
was. • Het gantfche Geheelal wordt ieder ogenblik<br />
veranderd en vernieuwd ; niets vergaat geheel, en uit<br />
de fchynbaare vernietiging komt eene nieuwe fchepping<br />
te voorfchyn. Deeze wet is altydduurend en<br />
onverandcrlyk, en federt de fchepping is 'er geen<br />
deeltje der ftoffe minder op de aarde.<br />
Ware niet ieder kevend wezen met de bekwaamheid<br />
en zucht om zich voorttcplanten begaafd geworden ,<br />
dan zou het waereldgebouw onvolkomen geweest ,<br />
alle fchcpfelen zouden in het eerfte genacht reeds zyn<br />
weggeflorven , en de Schepper had zonder ophouden<br />
nieuwe leevende wezens moeten voortbrengen. Het<br />
is verwonderingswaardig, dat alle die werkzaamheden,<br />
welke de voortduuring van ons befiaan ten oogmerk<br />
hebben, van 't vermaak vergezeld worden, en 'er is<br />
geen Individu te vinden, dat niet de behoefte gevoelt<br />
over zyn beftaan te waaken, dat niet eenige aangenaa-<br />
me<br />
(*) Deeze proeve is het fragment van een werk, dat de<br />
Academie te Chalons, fur Marne , toen deeze eene eereprys<br />
voor de beste verhandeling over dit onderwerp uitloofde,<br />
toegezonden was, en verworpen wierd, om»<br />
dat de fehryver tegen eenige vooroordeelen zyne ftemme<br />
te luid verheft had.
5ï6 OVER HET HUWLYK I N DEN STAAT DER<br />
me zinlyke gewaarwordingen daarby ondervindt ,<br />
Wanneer het dier van honger of brandende dorst<br />
gekweld wordt, met welk een greetige wellust fto<br />
*X «h op het voedfel dat zyn leven onderhoudt<br />
me welk een vermaak ftorpt hy het hem verfrisfchende<br />
water! Is 'er eene behoefte, d i e z y n e z i n n e n ttJ k<br />
ontrust en hem als buiten zich zeiven voert; o, dan<br />
^ t de hefde. Deeze woedende hartstocht,'do<br />
we ke hetgeheelal beftaat, door welke alle Wezens<br />
zich vermenigvuldigen , was voor alles wat leven<br />
ademt , zo wezenlyk noodzakelyk , dat 'er geen vermaak<br />
genoeg met het werk der voortplanting konde<br />
verknocht worden. Met welk een vuur bezielt deeze<br />
hartstocht alle wezens 1 Wanneer zy het in hun<br />
bmnenfte voelen woeden, dan fchynen zy een nieuw<br />
beftaan te gemeten , en de lucht weergalmt van hun<br />
gefchrei, van hun vrolyk gezang. Hunne beweegingen<br />
drukken de levendigheid hunner begeerte uit<br />
zydwaalen en loopen rond, doorvvaaden de fnelfte<br />
ftroomen klauteren de fteilfte bergen o P , fp« n g C Q<br />
yeelmoed.ger, behendiger en ftouterdan anders, over<br />
de gevaarlykfte afgronden ; niets fchrikt hen af, niets<br />
kan hen terug houden. Van den overvloed des levens<br />
gekweld, zoeken zy met heete drift eikanderen op,<br />
en branden van begeerte om eikanderen onderling ten<br />
dienst te Maan.<br />
Buitengemeen fterk moet de drift ter voortplanting<br />
by t vrouwlyk gedacht z y n om ?;en te heweegen in<br />
iets te bewilligen, waarvan zy alleen de gevolgen,<br />
ongemakken en gevaaren draagen moeten. Doch het<br />
is ook tevens waar, dat in den Haat der Natuur, de<br />
vrou-
NATUtTREN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. J2.7<br />
vrouwen, die veel fterker zyn, zeer weinig ongemak<br />
van haare bevalling hebben ; men befchouwe flegts<br />
eenmaal die tallooze menigte van dieren , welke de<br />
aarde en lucht bevolken, en men zal aldaar dezelfde<br />
Jtracht, denzelfden moe I , dezelfde behendigheid by<br />
de zwangere wyfjes vinden , als by de niet bevruchten.<br />
Zy bly ven zich zeiven genoegzaam gelyk, en de<br />
vogel fchynt even zo fael als anders te kunnen vliegen<br />
, het dier even ras te loopen. Wanneer twee<br />
fchepfels van eenerlei ras , die van de zucht ter voortplanting<br />
worden aangeprikkeld , eikanderen ontmoeten<br />
; dan paaren zy, en de behoefte der natuur is hier<br />
alleen de toereikende grond. Het mannetje doet den<br />
cerflen flap, en het wyfje neemt naar welgevallen zyne<br />
Jiefkoozingen aan, of wyst ze van de hand. De Natuur<br />
fchonk haar , fchoon het zwakkere deel zynde,<br />
genoegzaame krachten, om zich, wanneer zy wilde,<br />
tegen ieder aanval te befchermen; want anders zou de<br />
vrywilligfle daad een gedwongen fpel geworden zyn,<br />
en de wil der Natuur ware overtreeden geweest. Het<br />
vrouwtje moet het ogenblik der paaring bepaalen,<br />
want zy alleen kan zich zeiven en haaren toefland het<br />
best beoordeelen. Zy mag nu lust hebben om aan<br />
den trek van het mannetje te beandwoorden of niet,<br />
zy wyst hem toch altyd in den beginne af, doch<br />
niet altoos even fterk , niet altoos even ernftig; ge-<br />
Voelt zy zich aangeprikkeld om te paaren , dan weigert<br />
zy flegts in fchyn , dan zyn haare afwyzingen<br />
flegts lokaazen, om het ogenblik der genieting des te<br />
genoegelyker te fmaaken. Deeze foort van koketterie<br />
is by de dieren een eeuwige en onveranderlyke wet,<br />
't welk men als een noodzakelyk voorfpel moet aanzien<br />
ÜOt een gewigtig werk 3 dat niet vruchteloos zyn moest.<br />
Wan-
525 OVER. HET HUWLYK IN DEN STAAT DER<br />
Wanneer de algoede Natuur haar rouwkleed aflegt<br />
om zich in het luisterrykfle gewaad te kleeden , wan!<br />
neer de boomcn met bloefems , de weiden met een<br />
groen tapyt verfierd zyn , wanneer alles wat leeft om<br />
ftryd al juichende de terugkomst der Lente viert,<br />
fluipt dan zachtjes in een digi bewasfen boschje , en<br />
befchouw den zwerm der vogelen , die , door eene<br />
ontwaakte begeerte gekweld , in eene vryc vlucht<br />
elkander vrolyk aanlokken.' Van tak tot tak vliegen zy'<br />
rond en het wyfje geeft den toon. Vliegt zy in de<br />
toppen van een boom , terflond volgt haar het manneije;<br />
daalt zy op de weiden neder om haar voedfel te<br />
zoeken , fnel vliegt hy haar na ; trippelt zy naar den<br />
oever van een 'beek , om haar dorst in de zilvere bron<br />
telesfchen, terflond is ook het mannetje daar, die,<br />
zo lang het jaargety der liefde duurt, haar geen ogenblik<br />
verlaat. Als haar flaaf voert zy hem met zich,<br />
en het loon zyner beftendigheid is het verlof om gelukkig<br />
te zyn, de bewilliging der laatfle gunstbetuiging.<br />
Slechts dan eerst, wanneer zy bekwaam zyn het doel<br />
hunner vereeniging te vervullen , boeten zy onderling<br />
hunne lusten, en wachten daartoe den noodigen ouderdom<br />
af, zonder denzelven voortekomen. De verbeeldingskracht<br />
, die wy befchaafde fchepfelen zo<br />
veel heerfchappy inruimen , is voor hen een niets.<br />
Onbedekt zyn hunne lichaamlyke aantreklykheden; en<br />
echter zien zy eikanderen, zonder eenigen trek te gegevoelen<br />
, verlieven , wanneer het tyd is , hebben<br />
daartoe hunne beftemde jaartydcn, en zyn niet altyd,<br />
gelyk wy, daartoe gereed. In den winter, wanneer de<br />
vloeibaare lichaamen verftyven , de zweetgaten zich<br />
famentrekken, leert hen de Natuur, datzy geen overtollig<br />
vuur hebben , en zy gevoelen dan geene neiging •<br />
om het wegtefchenken. Dat
KAT UUR. ËN ÏN DE BEGINSELEN DER MAAT SC HAPPY. 5^9<br />
Dat de menfchen in alle jaargetyden de liefde pleegen<br />
, dat zy, by duizenden in eene kleine ruimte faamgedrongen<br />
, altyd met hunne echtgenooten linnen leven,<br />
hunne dagen in ledigheid en wellust doorbrengen<br />
, de ftrengheid der koude door een kunftig vuur<br />
verminderen , zich door geestige dranken en aangezette<br />
fpyzen verhitten , en altyd van de beelden der<br />
weelde en wellust omringd zyn — is een teeken<br />
dat zy zeer verre van de Natuur zyn afgeweken<br />
, dat zy zeer weinig naar derzelver voorfchriften<br />
leeven. Altyd zyn verbeeldingskracht en zinnen by<br />
hen ontvlamd , altyd vorderen deesen bevrediging.<br />
Niet hunne krachten , maar hunne begeerten kennen<br />
geene paaien ; ook moeten zy het misbruik , dat zy<br />
van de ontfangen gaven maaken, duur genoeg betaalen,<br />
moeten reeds vrceg ophouden de zoetfte geneugtens<br />
der liefde te fmaaken, en betreuren reeds in hunne<br />
beste jaaren het verlies van kracht en gezondheid.<br />
Onder de dieren is 'er geene onvruchtbaare vereeniging.<br />
Het jaargetyde leert hun , wanneer het tyd is<br />
om te paaren, en vliegt nooit voorby, zonder dat hei<br />
wyfje gebroeid of geworpen heeft. Zy kennen daartoe<br />
geene andere dan natuurlyke middelen, kennen die ftrafbaare<br />
en vruchtelooze vermaaken niet, die den wil dei-<br />
Natuur hoonen, en de verdelging van het menfchelyk geflacht<br />
naar zich fleepen. Hetjaargety der liefde brengen<br />
zy met Itoeijeren door. Ieder Individu haakt om zyne<br />
lusten te voldoen, en, wanneer 'er meerderen naar één<br />
voorwerp dingen , dan vechten zy 'er met drilt om ,<br />
doch trekken allen tevens terug, zoras het wyfje haare<br />
keuze gedaan heeft, en laaten den overwinnaai 111<br />
WYSKEG. I. Deel. Mm het
53=> OVER HET HUWLYK I?f DEN STAAT DER.<br />
het rustig bezit zyner gr de. Ieder paartje blyft ia,<br />
zyne liefde getrouw en beüendig.<br />
Heeft het wyfje ontfangen, dan laat zy de bezwangering<br />
niet meer toe ; want deeze op en voor zich<br />
zelve onnutte vermaskert konden de vrucht, die zy<br />
draagt, fchadelyk worden.<br />
Ieder wyfje is het mannetje gelyk ; en fchoonheid,<br />
dat denkbeeldig ding, dat even zo verfcheiden<br />
in zyn aart is als het de menfehen zyn , kennen zy<br />
volftrekt niet. Alle dieren van eencrleie foort zyn in<br />
kleur, behendigheid en fterkte eikanderen gelyk. Men<br />
bemerkt by hen die phyfieke verfcheidenheden niet,<br />
welke de zeden, gewoonten, en gezellige gebruiken<br />
by den mensch voortbrengen.<br />
Van rang, aanzien en vermogen , welker beftaan of<br />
gemis by ons den echtband knoopen of verhinderen,<br />
hebben zy het geringde denkbeeld niet. Alle familiën<br />
vermengen zich , om flegts ééne uittemaaken , en alles<br />
genieten zy gemeenfchaplyk.<br />
Zo lang de verbindtenis van het mannetje met het<br />
wyfje duurt, heerscht hy zo weinig over haar, als zy<br />
over hem. Derzelver raagt is gelyk, en ieder van hen<br />
arbeidt aan de bereiding van het nestje , om de jongen<br />
te ontfangen en te bewaaren. Zyn zy uitgebroeid,<br />
dan zoekt de een na den andere voed lel voor<br />
het jonge gebroed, en het mannetje vliegt zonder op.<br />
houden af en aan , brengt met een onvermoeide vlyt<br />
het voeder aan, terwyl het wyfje de jongen verwarmt,<br />
en hen door haar vuur bezielt. Vangen de kleinen<br />
aan hunne krachten buiten bet nest te beproeven,<br />
dan vergezellen hen de vader en moeder, leiden hunna<br />
vlucht, toonen hen de noodigfte middelen om<br />
voedfel 1
NATUUR. EN INDE BEGINSELEN D£R MAATSCKAPPY. 53*<br />
i'oedfd te vinden, lceren hen hunne vyamf.n ken ".en<br />
.en vlieden , laaten hen eindelyk aan zich zeiven over,<br />
en fcheiden insgelyks van eikanderen , om weder in<br />
een onafhanglyke vryheid te lecven.<br />
• Was 'er ooit eene hartstocht, die vyandin van allen<br />
dwang ware, die ieder boeijen, welke men haar wilde<br />
aanleggén , dreigde te verfcheuren , zo was het de<br />
liefde. Doch de mensch, die alles aan zekere regelen<br />
enderworpen heeft , wilde ook deeze woedende drift<br />
in boeijens gekluisterd hebben. Hy deelde de vrouwen<br />
onder zich, gelyk hy reeds voorheen den eigendom<br />
onder zich had afgedeeld ; — ja , wat zegge-<br />
ik? hy befchouwde de vrouw als het kostbaarfte<br />
eigendom , dat hy verkrygen kost. Dezelfde geest,<br />
die hem tot heer des velds , tot bezitter zyner eigendommen<br />
gemaakt had , gaf hem ook een volftrekt<br />
recht over zyne gaede , en verzekerde hem een uit*<br />
fluitend bezit van dezelve. Niets in gemeenfchap %<br />
wiercl zyn zinfpreuk, en naar deezen grondregel richtte<br />
hy het gebouw des gezelligen levens op.<br />
Het is ook buiten alle tegenfpraak zeker , dat de<br />
gemeenfchap der vrouwen bittere gevolgen zou gehad!<br />
hebben , dat zy gelegenheid tot onophoudelyke gefchillen<br />
en oneenigheden zou gegeeven hebben. De<br />
yverzucht zou onder mcnfchen, die op een kleinen<br />
plek der aarde byeengedrongen geleefd hadden, de<br />
fchriklykfte en bloedigfte tooneelen hebben opgeleverd.<br />
De aangenaamfte, weldaadigfte band, dis<br />
band j welke de kracht en fteun der mcnfchelyke<br />
maatfehappy is, zou de alvernielendlte plaag voor hen<br />
geworden zyn. Door een gcmeeutchaplyk genot def<br />
vrouwen zou verwarring ontdaan zyn, zou het vaderlyk<br />
recht onzeker gemaakt zyn geworden, en uieuiaiul<br />
Mm* ZG«
53* OVER HET HUWLYIC I N DEN STAAT DER.<br />
zou de vruchten als de zynen hebben willen erkennen<br />
, die ook een ander konden toebehooren. Zonder<br />
fteun , zonder befcherming zouden de kinderen de<br />
moeders alleen tot een last geworden zyn, en deezen<br />
zouden welras eene plicht verdrooten hebben, waaraan<br />
zy geen deelneemers gehad hadden, 't welk ontelbaare<br />
kwaade gevolgen naar zich zou gefleept<br />
hebben.<br />
Noodzakelykheid gaf dus ook een deel der liefde<br />
wetten, welke in den beginne zekerlyk niet bezwaarlyk<br />
waren. Ieder geflacht had in zyne keuze een<br />
vrye hand , en de verbindtenis was voor hun leven.<br />
Man en Vrouw beloofden elkander wederkeerige trouwe<br />
en onkreukbaare liefde , en kenden de kunst nog<br />
niet, om hunne eeden vruchteloos te maaken.<br />
Het huwlyk was eene plechtige, openbaare daad,<br />
en dat zy dit was, is billyk en pryfelyk, want daar<br />
door kreeg de ftam , waartoe de nieuwgetrouwden<br />
behoorden, van de verbindtenis van twee zyner<br />
medeleden bericht, en wierd dus in ftaat gefteld om<br />
hen de fchuldige achting te betoonen. Deeze gewigtige<br />
daad wierd altyd met pracht en vrolykheid gevierd<br />
, en de echtverbindtenis van twee medeleden van<br />
den ftaat was eene merkwaardige gebeurtenis, waarop<br />
ieder het oog had. Deeze jonggetrouwden kregen<br />
nu een grooter werkkring , wierden voor di maatfchappy<br />
gewigtiger, achtingswaardiger , en met deelneeming<br />
befchouwde men hen als de fcheppers eener<br />
mogelyk talryke nakomelingfchap. Wat is in de waereld<br />
ook achtenswaardiger, dan zynsgelyken het leven<br />
te geeven, en den ftaat burgers te leveren ? Hoe edel<br />
is het werk der voortplanting in het oog van den waereldbefchouvver<br />
en van den waarneemer der Natuur!<br />
De
NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAP PY. 533<br />
De ruuwfte, wildfte volken waren niet ongevoelig<br />
voor de liefde , en de dag eener echtverbintenis was<br />
hen plechtiger, nog aaugenaamer dan de dag, waarop<br />
zy hunne vyanden overwonnen hadden. Zy vierden<br />
dien met plechtige dansfen en met fpeelen.<br />
Een tafereel der plechtigheden, die onder de oude<br />
volken by huwlyksfeesten gebruikelyk waren , zou,<br />
denk ik, het grootfte deel myner leezers niet onaangenaam<br />
zyn , omdat men zich gaarne in de voorleeden<br />
tyden terug plaatst, en in alles belang ftelt, wat den<br />
(tempel der oudheid draagt. Intusfchen zou dit my<br />
te ver van myu plan doen afwyken , en het zy my<br />
flegts geoorloofd hier in 't voorbygaan aanteroeren:<br />
dat deeze gebruiklyke plegtigheden , hoe verfchillend<br />
zy ook van eikanderen waren , echter in den grond<br />
op hetzelfde uitliepen , en een en hetzelfde doelwit<br />
hadden.<br />
De gefcheaken , die men de gehuuwden op zekere<br />
plaatfen gaf, de voor henbeflemde kleeding, de zinnebeeldige<br />
teekenen, die vóór hen gedraagen wierden,<br />
de lofzangen die gezongen wierden, de inwyding van<br />
het bruilofts vertrek, de plengingen , dit alles waren<br />
geene nietsbeteekenende plegtigheden ; maar zy hadden<br />
een zedelyk doel, leerden de gehuuwden hunne<br />
plichten kennen , leerden de vrouw zich met haar,<br />
huishouden bezig te houden, werkzaam, vlytig en kuisch<br />
te zyn , haare kinderen wel optevoeden , en haaren<br />
man te beminnen en hoog te fchatten. Den man fteldan<br />
zy het tot een plicht voor , zyne vrouw en kinderen<br />
te beminnen, hen te befchermen en te voeden.<br />
Gelyk moesten zy denken, gelyk handelen, en over<br />
't algemeen in eendragt leeven.<br />
De overige formaliteiten by zulk eene verbindtenis<br />
Mm 3 waren
534- OVER. HET HUWLYK IN DEN STAAT DER<br />
Warén natuurlyker wyze zeer eenvoudig. Dewyl men<br />
toen de fchryfkunst nog niet verftoöd , nam de goede<br />
tröflw en het geloof de plaats van het contract in , en<br />
het geflooteu verdrag had niet veel om 't lyf, dewyl<br />
de vrouw niets tot uitzet kreeg en de man flegts zeer<br />
Weinig. Was hy een Jager: dan kreeg hyboogenpylen;<br />
was hy een herder: dan kreeg hy eenig vee. Hierby<br />
een hut , een dierenhuid en lompe aarde vaten .<br />
dit was zyn gantfche rykdom. Sterkte, behendigheid<br />
•en moed, waren het erfdeel hunner kinderen.<br />
Daar hunne behoeften zo weinig waren, hadden zy<br />
ook niet veel van noden om een talryke familie te onderhouden,<br />
en men vond geen man , die niet getrouwd<br />
en veele kindërs geteeld had. Afkeer van het hnwelyk<br />
kende men niet, omdat men inden echt het gelukkigst<br />
leefde, omdat het genot van het vermaak buiten het*<br />
zelve niet mogelyk was, omdat het de heiligde pligt<br />
was, den daat en het vaderland kindereu te geeven.<br />
De man was het geëerbiedigde opperhoofd zyner<br />
familie , en zyn gezag en magt, even zo billyk als<br />
noodzakelyk, zonder grenszen. In het verdrag , dnt<br />
man én vrouw aangingen , moest het eene deel de<br />
overhand hebben, enhy, die deukt, dat onder twee<br />
pérfoónën, die vcrecnïgd leeven, waar de een met de<br />
andere op het naaiiwftc verbonden is, die eigenbelang<br />
en hartstochten hebben , eene volkomens gelykheid<br />
in aanzien en magt zyn kan , die, zeg ik, "kent het<br />
rnenschlyke hart zeer weinig. Onvermydelyk zyn het<br />
Vfrichil in denkwyze , tegenfpraak , misverftand<br />
en huislyke oneenigheden , die nooit aan het dag.<br />
Jicht komen, en tot welker bemiddeling men nooit<br />
een derden roepen zal. Noodzake'yk moet dus een<br />
V3n beiden de overhand hebben , en wiea komt dit<br />
toe?
NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 535<br />
t o e ? Den man; want hy is het fterkcr deel, is<br />
van'eene duurzaamer gezondheid, en aan veelminder<br />
onpaslykheden onderworpen van hier zyne recto<br />
ten, die geen tegenfpraak dulden (*}.<br />
. Van deeze zyne rechten maakte hy voorheen gecji<br />
flegt gebruik; want zyn hart was zuiver en nog niet<br />
bedorven door het vermomde kwaad des gczclligen<br />
levens. Hy had liefde en achting voor zyne vrouw<br />
en kinderen, en zy zegenden hem daarvoor. Wederkerige<br />
tederheid en.liefde maakten den echt tot een<br />
hemel. Terwyl de man zyne bezigheden waarnam,<br />
' voor het onderhoud der zynen zorgde , bleef de kmfche,<br />
huislyke vrouw in haar hut , hield zich alleen<br />
bezig met haare kinderen en huishouding , en deed<br />
alles wat in haar vermogen was om haaren man gelukkig<br />
tc maaken. Onmerkbaar veranderde deeze<br />
gelukkige gefteldheid der zaaken , en het huwclyk<br />
verloor zeer veel van deszelfs oorfpronglyke zuiverheid.<br />
De veelwyvery begon bekend te worden. Dit gebruik<br />
is klaarblykelyk een vrucht van een reeds lang<br />
gevestigde maatfebappy , onderdek ftaatkundige, ze.<br />
delvke en phyfieke betrekkingen, en ik ben verre af,<br />
om deeze veelwyvery der voorlecdenc tyden, met die<br />
welke thans nog in eenige landen heerscht, in eenen<br />
rang te plaatfen. Toen de zeden nog onfcimldig wa- /<br />
ren,<br />
(*) DIODORUS van SICILIEN beweert in het iftc boek in<br />
het XXII Hoofdfluk : dat de Egypteriaaren by hunne huwelykscontraéten<br />
uU'chen burgerlieden aan de vrouw c'e<br />
heerfchappy over den man gegeven hadden ; doch dit bericht<br />
moet zeker mede onder de fprookjes gerekend worden,<br />
die deeze romauejee Schryver ons heeft overgeleverd.<br />
M m 4
536 OVER HET HUWLYK IN BEN STAAT J3ER<br />
ren, bevorderde zy, binnen zekere grenzen bepaald,<br />
de bevolking. Niet uit hoogmoed, niet uit weelde<br />
mmen de mannen meer vrouwen, neen ! alleen om<br />
den ftaat meer onderdaanen te geeven. Deeze<br />
werkzaame mannen, die tot op het einde van hun leven<br />
f„ s c h c n g e z o n d 5 d i e v y a n d £ n ^ a ] ] e ^<br />
W waren, hadden niet nodig hunne uitgeputte<br />
krachten en verflapte zenuwen door de aanprikkeUn*<br />
der nieuwheid vuur en fnelheid bytezetten; voor hen<br />
waren deeze hulpmiddelen van geen nut. Hunne huizen<br />
waren geene harems, waar duizend ingckerkerde<br />
éZ^TS d<br />
C h U l d e V M C e n<br />
^rzuchtigen<br />
dwingeland fmachten. Zy hadden twee, drie of<br />
meer Vrouwen , die zy zeer minzaam behandelden<br />
voor welke zy liefde en achting hadden. De L'<br />
vrouwen wierden moeders, voedden hunne kinderen<br />
Zls 1 f g d y k C r C C h t C n h a d d e n<br />
> « maakten<br />
Ae ats één hmsgezin uit. Tralies, grendels , gefneedenen<br />
en aan den echteloozen ftaat gewyde 'mdsjes ,<br />
w Ike de onmagt en yverzucht uitvond , behoefden<br />
geen borg te ftaan voor haare trouwe<br />
0 0 i t i n e e 'JStT* "<br />
l I a<br />
' " d e e n<br />
Schend<br />
gebruik geweest zyn, en MONTESOUIEU nam met al<br />
e ee, ^gelovigheid de berigten van verfcheidene<br />
S<br />
a S W a a r h e i d a a n N o o i t k a n<br />
^, ' * gelooven<br />
dat in Malabaarof Arabiën,of Litthauwen een vrouw<br />
meer mannen te gelyk hcbbe kunnen neemen. Zulk<br />
een gebruik zou ook in moreele en politieke betrekkingen<br />
fchadelyk en gantsch nier voordeelig voor d«<br />
bevolking zyn geweest; want ontuchtige vrouwen<br />
zyn juist de onvruchtbaar/Ie. Doch veelwyvery heeft<br />
I m<br />
ÏeT-IT a'nschdom zo nadeelige gevolgen<br />
Het
PTATOURENINDE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 537<br />
Het was met den aart van het verdrag, dat man en<br />
vrouw floten , overeenkomftig , dat het niet langer<br />
duurde, dan beiden partyen behaagde; en een band ,<br />
die de genegenheid aaneen geknoopt had , moest de<br />
afkeer natuurlyker wyze weder losmaaken. Deeze<br />
fcheiding was intusfchen, zolang de zeden onfchuldig<br />
waren, zolang een foort van gelykheid onder het<br />
menschdom plaats had , juist een middel, waartoe'<br />
men nooit zyn toevlucht nam.<br />
Waarom zou ook de man zyne vrouw, de vrouw<br />
haaren man verlaaten, en waardoor hadden zy gelukkiger<br />
kunnen worden! De mannen waren elkander allen<br />
gelyk, omdat hun natuurlyk karafter door kunst nog niet<br />
was uitgewischt,waren allen openhartig, eerlyk en goed.<br />
Het vrouwlyke gedacht was ten dien tyde nog niet<br />
verbasterd , was zachtmoedig, kuisch en tederhartig.<br />
De vryheid intusfchen om van den andere te<br />
fcheiden , had in den beginne alleen de man als<br />
een gevolg van de volltrekte magt, die hy over<br />
zyn gemallinne had. Oude gedenkftukken bevestigen<br />
deeze waarheid. De fchrandere en loflyke wyze,<br />
waarop hy zyne heerfchappy oefende , hadden de<br />
wet vertrouwen jegens hem ingeboezemd. Zy verliet<br />
zich op de goedheid van zyn hart, en achtte hem<br />
zclvcn onbekwaam zyne magt te misbruiken, en<br />
hy was zelfs niet eens verplicht de oorzaak van zyn<br />
ongenoegen met zyn vrouw optegeeven. Volgens<br />
MOSES was 'er niet meer nodig , dan dat de vrouw<br />
geene genade in de oogen des mans vond.<br />
Een onrechtvaardig echtgenoot moet den mensch<br />
• oorzaak gegeven hebben , om zyne redenen voor de<br />
verlangde fcheiding aftevorderen ; want hy had, op<br />
ceue fchandelyke wyze, zonder den geringften grond,<br />
Mm 5 een
53$ OVER HET HUWLYK IN DEN STAAT DER<br />
een deugdzaame vrouw haar affcheid kunnen geeven,<br />
alleen om zyne toomelooze begeerte optevolgen. De<br />
vrouw had vervolgens meer mannen kunnen deernen<br />
en men had met recht de gevolgen van zulk een<br />
fchandelyk voorbeeld moeten duchten; men denkt niet<br />
eerder aan de dyken , dan wanneer het water alles<br />
tracht te overweldigen.<br />
Geheel onmerkbaar verloor de man allengkens zyne<br />
magt; het aanzien van de vrouw nam toe, en het gelukte<br />
haar de ftrengheid der wetten te verzachten. In<br />
denzelfden graad , waarin de volken venvyfdcr en<br />
bedorvener wierden, in even dien zelfden graad klom<br />
ook de magt van de vrouw. Zy zelve Éogt nu fcheiding<br />
en _ verkreeg ze. Scheiding geraakte by alle<br />
vólken , onder meer of minder ftrenge bepaalingen in<br />
gebruik.<br />
Het voorbeeld van verfcheidenc ongelukkige huwelyken,<br />
herhaalde huislyke gefchillen, en menigvuldige<br />
hmdeivnsfen , die het verftooten van een vrouw moeijelyk<br />
maakten , gaven het huwelyk op tyd zyn be-<br />
Ilaan, en man en vrouw verbonden eikanderen alleen<br />
voor zekeren vastgeftelden tyd. Waren zy, nadat het<br />
beflemde tydvak verftreeken was , niet met eikanderen<br />
te vreden , dan fcheidden zy van elkandereu.<br />
Deeze verbindtenisfen waren tot op de twaalfde en<br />
dertiende ceuwjn gebruik, en VARILI.ES vond onderde<br />
Handfchriften , in de Koninglyke Bibliotheek te<br />
Parys, een huwelyksContraö van den Jaare 1257,<br />
door twee Adelyken gefloten, waarin met had opge'<br />
merkt , dat deeze verbindtenis voor zeven jaaren was<br />
*fgefproken , welke echter , na verloop van deczea<br />
tyd , wanneer zy van beide kanten eikanderen nog<br />
gevielen , konde vernieuwd worden. In gevalle van<br />
lchei-
KATtTURENIN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 539<br />
fcheiding was vastgefteld, dat de kinderen van vrouwlyk<br />
en mannelyk geflacht, die uit deezen echt ontfprooten<br />
waren, gedeeld, en, indien hun getal oneven<br />
was, door het lot beflist moest worden , wien het<br />
overtal toekwam.<br />
Toen men begon te bemerken, dat de man omtrent<br />
het huwelyk onverfchillig wierd , dat het by hem<br />
gehaat was , dat hy flegts ongaarne daartoe befloot,<br />
toen wendde men alles aan , om hem daartoe te beweegen',<br />
gaf de getrouwde belooningen , ftrafte de<br />
echteloozen, en vond een middel uit om de huwelyken<br />
gemakkelyker te maaken. Zelfs fcheenen de <strong>geringe</strong>re<br />
harsttochten der menfchen in het burgerlyk<br />
leven zekeren wetgevers hunner opmerking niet onwaardig<br />
te zyn. Dikwiis verliefde de man op een<br />
bekoorlyk meisje van laage afkomst, doch vreesde,<br />
door eene verbindtenis met haar, zynen rang, zyn<br />
aanzien en zyne familie oneer aantedoen , en zyne<br />
onoverwinnelyke liefde lag dikwils met zynen ftand<br />
en betrekkingen tot de waercld in ftryd. Bevredigd<br />
moest zyn hartstocht toch eens worden, en hy vond<br />
daarom een middel, hoe hy, zonder zyne ydelheid te<br />
kwctzen, hoogmoed en liefde tevens bevredigen konde.<br />
En hieruit ontflond die verbindtenis, welke de<br />
Romeinen Concubinatus noemden.<br />
De vrouw, die op deeze wys .getrouwd was, was<br />
cigenlyk geene Concubine, het woord in dien zin genomen<br />
, waarin het gemeenlyk gebruikt wordt.<br />
Jiaarc verbindtenis was wettig. De kinderen, welke<br />
in deeze vereeniging geteeld wierden , hadden wel<br />
geene kinderlyke rechten, ook hun vader bad geene<br />
vaderlyke magt over hen ; maar deswegens waren<br />
het
'540 OVER HET HUWLVK IN DEN STAAT DER<br />
het echter nog geene bastaarden, en zy kregen volgens<br />
de wetten een vastgefteld erfdeel. Dit"mengel<br />
van wezenlyke echt en concubinage is in Duitschland<br />
en vooral in de Pruisfifche Staaten in gebruik , alwaar<br />
het eeii huwelyk van de linkerhand heet. De echtgenoot<br />
geeft ook wezenlyk by het trouwen, de linker<br />
in plaats van de rechter hand.<br />
Langen tyd had zich alleen de waereldlyke magt<br />
met het huwelyk bemoeid , langen tyd vonnisde zy<br />
alleen over trouwbeloften , huwelykscontradlen , en<br />
rechten der ouderen en kinderen. Vervolgens men-den<br />
'er zich de Priesters in , e n hunne aanfpraaken<br />
op de rechtsoefening wierden eeuwen lang beftreeden;<br />
hunne onvermoeide hardnekkigheid , hunne altyd<br />
werkzaame ftaatkunde overwon intusfchen alle hindernisfen.<br />
Duizend godgeleerde vragen wierp men<br />
op omtrent eene verbindtenis , die dezelve het minst<br />
nodig had. De kerk deelde zich in verfcheiden Factiën,<br />
en 'er wierd veel over gezintwist , of het huwlyk<br />
een facrament zy , ja of neen. Het Concilie van<br />
Tremen befiiste den ftryd en beaamde denzelven, en<br />
de Roomsch Catholyke Christenen namen deeze beflisfing<br />
aan.<br />
De ongetrouwde ftaat was voorheen een politieke<br />
misdaad, een misdaad tegen de Natuur, en is nu zelfs<br />
een godsdienstige volkomenheid geworden. Priesters ,<br />
die het zich in de vrocgfte jaaren der kerk tot een<br />
plicht maakten , een vrouw te neemen, maakten het<br />
zich vervolgens tot een verdienste , onthoudende te<br />
zyn C*). Het huwlyk verloor van tyd tot tyd altoos<br />
meer<br />
O ST. NUMAR , Graave van Clermoat, was getrouwd.<br />
110»
NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSC HAPPY. 34I<br />
jneer van deszelfs achtbaarheid , en men ging zelfs<br />
zo verre , om het als iets dat onrein was aantezien »<br />
en een tweede echtverbintenis te veroordeelen. Het<br />
huwelyk, welke alleen een gezellige band is , die altyd<br />
gefcheiden kan worden , wierd by de Catholieken<br />
in eene godsdienstige , onfcheidbaare verbindtenis<br />
verwisfeld. De uiterlyke form wierd voor het wezen<br />
van de zaak genomen , en rechtbanken van Priesters<br />
matigden zich het recht aan, om over alle ontftaane<br />
gefchillen in huwelyksbelangen een vonnis te vellen.<br />
Een Roomsen Bisfchop maakte zich, als opperhoofd<br />
der gantfche geestelyke kerk, tot een onbepaald<br />
gebiedend Heer deezer verbindtenisfen , en in alle<br />
Christelyke landen moest hy voor de toegeftaane vergunning<br />
om deeze verbintenisfen te fluiten of te breeken,<br />
met klinkende munt betaald worden. Vorsten<br />
en volken ontfingen met ontzag en demoedigheid<br />
zyne bevelen, de waereldlyke magt wierd tot ftilzwygen<br />
verwezen , en in menige gevallen geheel en al<br />
vernietigd.<br />
Verfcheidene van Europa's Vorsten maakten van<br />
gunstige tydftippen gebruik , om hunne rechten weder<br />
te krygen ; anderen ontzagen de geweldenaars,<br />
en wendden zachter middelen aan om zich weder in<br />
het bezit van hunne voorige rechten te ftellen. Tot<br />
heden<br />
ROBERT," Graave van Evreux, Aartsbisfchop van Rouaan,<br />
trouwde in 't openbaar in den Jaare 996 met HERLEYE , en<br />
teelde vier kinderen by haar. De beroemde Graave van<br />
E<strong>SS</strong>EX was de laatfle mannelyke telg van dit huis. JOUL-<br />
. quES VAN GARLAINVILLE , Deken van de kerk te Evreux,<br />
trouwde ORUIDA, en teelde tien kinderen by haar.
$42 OVER HÉT HÖWLYK IN DEN STAAT DER EN2.<br />
heden toe neemt een groot deel van Duischland ,<br />
Frankryk , Spanje , Portugal en Italiën , zyne toevlugt<br />
tot den heiligen ftoel, om Dispenfatiënte verwerven<br />
, om de vryheid te koopen van kinderen te teelen!<br />
—
II.<br />
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
NATUURKUNDE ÊNNATUURLYKE HISTORlfW
V E R H A N D E L I N G<br />
O V E R D E<br />
OVEREENKOMST TU<strong>SS</strong>CHEN DIE<br />
REN EN PLANTEN.<br />
D O O R<br />
N. B O N D T, Mei. Doel.<br />
545<br />
Ik weet niet, of in het befchouwen der Natuur, wel<br />
iets meer verwondering verdient , dan de eenvoudigheid<br />
der wetten, door welke zy beftuurd wordt , de<br />
weinige middelen en oorzaaken , van welke zy zich<br />
bedient , en de oneindige verfcheidenhcid der uitwerkfelen,<br />
welke daar door worden voortgebragt.<br />
Alle de werkingen en voortbrengfelen in dezelve geeven<br />
bevvyzen van deeze waarheid , zodra men by<br />
eene bloote befchouwing der verfchynfelen en uitwendige<br />
eigenfehappen niet ffil blyft ftaan , maar de oorzaaken<br />
van deezen zoekt na te fpooren.<br />
Men ftelle (om dit tot een voorbeeld te neemen)<br />
zich voor, het dierjyk geflagt te willen leeren kennen,<br />
en den aart van hetzelve te onderzoeken. De uitwendige<br />
en meest in het oog loopende eigenfehappen zullen<br />
natuurlyk het eerst de aandagt vestigen, en men<br />
zal zich verwonderen over de in het oneindig verfchillende<br />
grootten, gedaanten en kleuren. Men zal vervolgens<br />
de meest treffende verfchillen in hun levenswyze<br />
opmerken, en'zich daardoor in ftaat ftellen tot<br />
het maaken van eene ruüwe verdeeling en onderfchei-<br />
NATUURK. I. Deel. Nu ding
540" VERHANDELING OVER DE OVERÉÉNKOMST<br />
ding tusfchen dezelven: en dus ten minnen eenigzins<br />
de Zogende Dieren, de Vogelen, de Kruipcuu'e Dieren<br />
, de Visie-hen , de Gekorvene Dieren en Wormen<br />
van malkanderen kunnen onderkennen. Maar<br />
zich niet vergenoegende met de kennis van dit uitwendig<br />
maakfel , neeme men ook de ontlecding te<br />
baat, of gebruike, hetgeen de ontleed- en natuurkundigen<br />
nagelaaten hebben, en onderzoeke het inwendige.<br />
Met den mensch beginnende, voortgaande tot<br />
de overige zogende dieren , en dus a! verder het gantfche<br />
dierenryk doorlopende, zal men, wel is waar,<br />
in de gedaante en fchikking der verfchillendc doelen,<br />
in de meerdere of mindere feamgefteldheid derzelven ,<br />
op het eerfte gezigt, een aanmerkelyk verfchil gewaar<br />
worden: maar by nader onderzoek zal men zich verwonderen<br />
over de overeenkomst, welke tusfchen die<br />
allen plaats heeft. Immers in allen zal men vinden,<br />
dat het ligchaam beftaat uit fpiervezelen, vliezen , zenuwen<br />
, vaten tot het omloopen en afïcheiden der<br />
vogten gefchikt , een fpysbuis , een toeftel tot de<br />
lugtinademing en voortteeling, en eenige meer of min<br />
volmaakte zintuigen; en dat de verfcheidenheid in het<br />
maakfel flegts van de verfchillende evenredigheid en<br />
faamenvoeging deezer deelen afhangt. Dus het<br />
maakfel des ligehaams in de onderfcheidene foorten<br />
kennende, geeve men acht op de werking der deelen :<br />
en dan zal men zien, dat allen met het levensbeginiel<br />
of met prikkelbaarheid begaafd zyn ; dat dit levensbeginfel<br />
in allen aan de zelfde wetten is onderworpen;<br />
dat de werking der fpieren• en zenuwen, de omloop<br />
en afïcheiding der vogten , de fpysverteering , de<br />
voortteeling, en verdere werkingen, wat het hoofdzaakelyke<br />
betreft , met malkanderen volmaaktelyk<br />
over-
TU<strong>SS</strong>CHEN DIERB.V -EN PLAKTEN. 547<br />
overeenkomen , en dat de fchynbaare afwykhigen al<br />
leen verfchilknde wyzigingen zyn, door het byzon-<br />
dcr maakfel en de levenswyze noodzaakclyk ge<br />
maakt. Wanneer men nu verder deeze vëricilil-<br />
lende foorten in hunne levenswyze en gewoonten na<br />
gaat , zal men zich meer en meer van derzelver over<br />
eenkomst overtuigen , en zien dat deeze niet alleen<br />
in de naast by elkander komende , maar zelfs by<br />
de meest verfchillendë diererifoorten indedaad verwon-<br />
derensvvaardig is. Men vergclyke ten dien einde eens<br />
de wyze waarop de zogende dieren voeden , met die<br />
der gekorvene : by de éérflren zal men den mensch<br />
zich zien voeden met planten zo wel als dieren; en by<br />
de laatsten zal men het zelfde zien in de mieren en in<br />
veele vliegen : men zal een leeuw aan de eene, en<br />
aan de andere zyde een fpin, zich niet dan met ge<br />
roofde dierenziën voeden: men zal koeijen, fchaapen<br />
en foortgelyke dieren van enkel plantenvocdlel zien<br />
leeven, en zich zodanig laaten temmen, dat zy den<br />
mensch toelaaten , hen van hunne melk te berooven 5<br />
gelyk men ook den honigbye van enkel bloemenvogt<br />
ziet leeven, en zynen honig en was voor den mensch<br />
daaruit bearbeiden.<br />
Men ziet dan (en hiertoe heb ik dit voorbeeld aan<br />
gehaald) , dat, hoe zeer men, op het cerheegezigtvan<br />
eene zo ontelbaare menigte van dieren, geneegen is ,<br />
eene groote verfcheidenheid van maakfel, werkingen<br />
en levenswyze te vooronderftcllen, men door een be<br />
hoor! yk gereegeld onderzoek geduurig tot die waar-<br />
heid .terug gevoerd wordt 4 dat de Schepper, door een<br />
voudige wetten en weinige oorznaken, eene oneindige<br />
verfcheidenheid van gewrochten in de natuur heef;:<br />
voortgebragt; en dat men tot de kennis dcezer wetten<br />
Nn « i'U
54* VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMS1<br />
en oorïaaken niet zekerder kun geraaken , dan door<br />
naauwkeurig te letten op de overeenkomst en het<br />
verfchil, welke tusfchen deeze fchepfelcn plaats<br />
hebben.<br />
Ei e vergclyking tusfchen de Bieren en Planten,<br />
dagtmy, om deeze redenen, geene öngefchikte ftoffe<br />
voor eene verhandeling te zullen zyn ; ten dien einde<br />
zal ik my inzonderheid bevlytigen om zo wel de over<br />
eenkomst als het onderfcheid tusfchen die beiden na<br />
der te onderzoeken.<br />
De cerftc eigenfehap , welke de planten met het<br />
dicrenryk gemeen hebben ; is , dat zy leeven. Dit<br />
leeven is duidclyk optemaaken uit alles, wat wy in<br />
de geboorte, groei, maakfel en werkingen derzelven<br />
zien plaats hebben : maar, daar wy hiervan breeder in<br />
het vervolg moeten handelen , zal het genoeg zyn,<br />
vooreerst te betoogen , dat het beginfel des levens<br />
in beide het zelfde is. Dit beginfel nu is, gelyk men<br />
weet, by de dieren de levenskragt of prikkelbaarheid ,<br />
dat is die kragt, waardoor de daarmede begaafde dee<br />
len in ftaat gefield worden, om zich op het aanmaken<br />
van eenige prikkeling faamen te trekken en op te krim<br />
pen. Ik zal dus de aanweezendheid van deeze in de<br />
planten tragten aantetoonen.<br />
Dat het levensbeginfel in beide deeze ryken der na<br />
tuur het zelfde is, fchynen de Ouden reeds waargeno<br />
men te hebben, CICERO (op dat ik flegts één getuige<br />
bybrenge) zegt ergens (de Nat. Deor. I. n. c. 9.)<br />
„ Al wat leeft, het zy een dier, het zy uit de aarde<br />
„ gefprooten, leeft door de daar in beilootene warm-<br />
,, te:" welk gezegde deste meer opmerking verdient,<br />
om dat de Ouden in de geflootene warmte de oorzaak-<br />
des levens Helden , ge'yk wy in de prikkelbaarheid:<br />
zo
TL'<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. J49<br />
zo dat men de meeste plaatfen, waarin by hun gebro<br />
ken wordt van warmte, den leevenden fchepfelen<br />
aangebooren , of by dezelven ingeflooten , enkel door ,<br />
het in plaats (lellen van prikkelbaarheid , volmaakt<br />
in onze tegenwoordige manier van (preeken kan veran<br />
deren. In laater tyden (telde van HELMONT zy-<br />
ncn Archtzus ook in de gewasfen ; onder" welken<br />
naam hy, in zyne duistere en geheimzinnige fpreekwy-<br />
ze , de levenskragt fchynt verdaan te hebben.<br />
Evenwel bleef dit levensbeginfel by de meesten zo<br />
twyffelagtjg, dat men reeds lang door proeven van het<br />
zelve by de dieren overtuigd was, toen de beroemde<br />
BONNET, voor omtrent vyf>>en- twintig jaaren, nug<br />
fchreef, dat hy twyffelde, of de planten 'er wel mede<br />
begaafd waren. Ondertusfchen kon het niet mis-<br />
fen, of men moest, nadat men van den aart en de<br />
uitwerkfelen van het levensbeginfel in de dieren beter<br />
onderrigt was, door het vergelyken van het geen daar<br />
omtrent in de meest gevoelige planten door eenige prik<br />
keling gebeurt, eerlang volkomen allen twyffel ten<br />
dien opzichte laaten vaaren. De verfchynfelcn , wel<br />
ke men in het kruidje: roer me niet, dat do ys eene on-<br />
gewoone prikkeling aangedaan , de bladeren als ver<br />
welkt laat vallen; in het Hedyfaram Gyrans, het<br />
welk voor de prikkeling van het zonnelicht zo gevoelig<br />
is, dat eenige blaadjes in eene geduurige beweeging<br />
zyn: in de Drofera Rotundifolia en Lcngifolia, of<br />
Zonnedaauw, welke door de prikkeling van daarop-<br />
zittende vliegjes, zyne hanige bladeren toetrekt: inde<br />
Dioncca Muscipula, en in meer andere planten waar<br />
nam ; deeze verfchynfelen zeg ik , moesten<br />
noodzaakelyk de gedagten op de aanweezigheid van het<br />
leeveusbeg^infel doen valien; en de proeven door ver-<br />
Nn 3 . ' ïch
$$0 VERHANDELING OVER, DE OVEREENKOMST<br />
Ccheideöe natuuronderzoekers desvvegcn genoomen<br />
bevestigden dit ten vollen. Deeze proeven dus, ten<br />
minden in eenige planten, de aanweezigheid van het<br />
levensbeginfel getoond hebbende, begon men ook weldra<br />
waarneemingen te doen omtrent gewasfen, die voor<br />
het oog min gevoelig waren. Wen wist reeds lang,<br />
dat de zonnebloem zig fteeds naar de zon keerde; cn<br />
men bemerkte welhaast, dat vecle andere bloemen,<br />
vooral de fcamgeftelde ? door het licht op de zelfde wyze<br />
geprikkeld wierden, en zig bewoogen. Men z:ig, dat<br />
de meeste bladeren hunne bovenfte oppervlakte naar<br />
het zonnelicht keerden; en, daar het nietwaarfchyrtlyk<br />
was, dat dit dus by geval gefchieddc, ontdekte men,<br />
dat deeze neiging by eenigen zo fterk is , dat, wanneer<br />
de takken vooreenigen tyd omgeboogen, cn zodanig<br />
vastgemaakt worden, dat de bovenfte oppervlakte der<br />
bladeren naar den grond gerigt is, het deeltje van het<br />
blad zich gelyk een gedraaid koord, omdraait, om het<br />
bóvtnfte van het blad wederom aan het zonnelicht bloot<br />
te Hellen; welke proef met de bladeren van den wyngaard<br />
door een yder zeer gemakkelyk kan genoomen wor-<br />
d c n<br />
- Deeze gevoeligheid voor het licht, en de<br />
daardoor voortgebragte beweeging, befpeurt men in<br />
een meerderen of minderen trap in alle gewasfen : en<br />
daar dezelve zonder levensbeginfel ui^t verklaard kan<br />
worden , ftrekken deeze eenvoudige waarneemingen<br />
tot een fterk bewys , dat alle planten 'er mede t>edeeid<br />
zyn.<br />
••.laar het grootfte bewys voor dit beginfel in de getVasfen<br />
, is de beweeging der fappen. Eene plant neemt<br />
de vegten uit de aarde op, en verandert die naar ha*.<br />
aart, terwyl liet vogt door de vaten loopt. Dus<br />
geilen naast malkander gewasfen, van welke het één<br />
' een.
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 5JI<br />
een zoet, het ander een zuur, bitter of fcherp vogt in<br />
zich bevat. Men zegge niet, dat deeze fappen dus<br />
toebereid, zich in den grond bevonden; want men onderzoeke<br />
vry deeze aarde, en 'er zal geen fpoor van te<br />
vinden zyn: of men zaaije deeze planten, zo als met<br />
eenigen kan gefchieden, in zuiver zand en zuiver water;<br />
en de fappen zullen de zelfde eigenfehappen hebben<br />
, als of zy in de gewoone aarde geplant waren. Dus<br />
veranderen ook de loevende vaten der dieren de verfchüfende<br />
voedfels in dierlyke vogten , en in beiden,<br />
dieren cn planten , houdt deeze bewerking met den dood<br />
op. En niet alleen neemen de gewasfen de vogten<br />
op, maar dezelven worden ook , door de kragt en faamentrekking<br />
der vaten, tot de uiteinden voortgedrceveu.<br />
Daidelyk kan men dit zien in de fappige planten..<br />
Ik zal tot een voorbeeld de Euphorbia of Wolfsmelk<br />
neemen, welkers foorten allen een wit melkagtig vogt,<br />
dat zeer fcherp is, in zich bevatten. Wanneer men van<br />
deèze planten een takje affnydt, vloeit 'er dit vogt<br />
eerst in meen'igte uit, maar langzaamerhand ziet men<br />
deeze vloeijing verminderen, en eindelyk trekken de<br />
vaten zich geheel toe , en de uitvloeijing is gefruit:<br />
even gelyk in eene bloedvloeijing by een dier, de kleine<br />
vaten eerst Merk bloed uitgeeven, en zich allengskens<br />
toetrekken. Vanwaar kan deeze vooitdryving<br />
der vogten by eene wond, deeze langzaame vermindering<br />
en ophouding, anders ontftaau, dan van het<br />
werken der vaten en derzelver faamentrekking? en<br />
hoe zyn deczen mogelyk zonder levensbeginfel ? En<br />
het geen dit volkomen bewyst, is, dat alles, wat door<br />
• zyne prikkeling de werking van deeze levenskragt verfterkt,<br />
cn dus de faamentrekking bevordert, het uit-,<br />
vloeijen van het vogt deste eerder Itre.mt: dus maakt<br />
N.n 4 het
552 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />
het aanbrengen van ecnig geestig vogt, een weinig<br />
aluin, of zelfs maar enkel water, aan het gewonde takje,<br />
dat de mtvloeijiug zeer fpoedig ophoudt. - En gelyk<br />
men door verfcheide prikkelingen den omloop der vog<br />
ten by een dier kan verfnek'cn , zo kan men dit ook met<br />
de zelfde middelen by de gewasfen doen. Een weinig<br />
zout, falpeter, vast of vlug loogzout, onder het wa<br />
ter gemengd, waarmede de plant bevogtigd wordt,<br />
veroorzaakt een fchieiyker groei: te veel doet dezelve<br />
derven; om dat het levensbeginfel dan wordt uitgeput.<br />
De mesting van het land doet geene andere werking,<br />
dan dat de mest de wortels geliaadig prikkelt, en op<br />
die wys den groei verhaast, door de wortels meer vogt<br />
ie doen opneemen, en hetzelve met meer kragt in de<br />
vaten van de plant voort te dryven. Er blyft dus geen<br />
twyflel over, dat deeze levenskragt geheel met die &<br />
der<br />
dieren overeenkomt: ja het is zelfs thans met proeven<br />
beweczen, dat zeer gevoelige gewasfen, van wyngeest,<br />
azyn, opium, rottekruid, kwik en andere middelen<br />
oj) de zelfde wys aangedaan worden, als de dieren.<br />
Ik denk, dat het onnodig is, meer bewyzen voor het<br />
levensbeginfel der pjanten , en deszclfs gclykheid met<br />
dat der dieren by te brengen; en ga dus over tot eene ver-<br />
gelyking dcezer beiden, met opzigt tot het werktuig,<br />
lyk faamenftel der deelen , en de daardoor yerrigt wor<br />
dende ligchaamswerkingen , welke tot behouding des<br />
levens, voeding, affcheiding van de vogten, uitdry-<br />
ving van het fcbaadelyke en voortteeling des geflagts<br />
vcreischt worden.<br />
Het is waar, dat het meer faamgeffelde maakfel van<br />
hctdierlyk ligchaam eenige werkingen verrigt, cn de<br />
zelve nodig heeft, welke in de gewasfen ontb'reeken,<br />
cn van welke wy nader zullen gewag maaken, als wy<br />
van
TU<strong>SS</strong>CIIEN DIEREN' EN PLANTEN. 553<br />
van bet ondcrfcheid tusfchen die beiden handelen.<br />
Het is ook waar, dat in fommigen deezer werkingen<br />
de gelykheïd onvolkomen is, gelyk in den omloop des<br />
bloeds by de dieren, en de beweeging der vogten in<br />
de gewasfen: want, daar het bloed by de eerden geduurig<br />
als in een kring bewoogen wordt, en geftadig<br />
naar het hart te rug keerende, op nieuw den omloop<br />
begint, worden de fappen in de laatften alleen naar boveu<br />
gedrCeven, en het geen 'er van overblyft, nadat<br />
daaruit de voeding, affcheiding der verfcbillende vogten<br />
, en uitwaasfeming gefchied is, wordt alleen dooide<br />
fchors te rug gevoerd, en van onderen , als overtollig,<br />
door de vezelen der wortel ontlast. Hoezeer<br />
dit alles waar is, blyft de gelykheid tusfchen de andere<br />
werkingen niet te min zeer aanmerkelyk. Een<br />
gewas zyn voedfel uit den grond, of de ftof, in welke<br />
het zyne wortelen gehegt heeft, gezogen hebbende,<br />
verandert dit voedend vogt in deszelfs natuurlyke fappen<br />
; gelyk de opflurpende vaten uit de ingewanden<br />
van een dier de chyl opneemende, en aan de bloedvaten<br />
overgeevende , deeze daar uit bloed maaken.<br />
Een dier heeft, ten einde uit het bloed de byzondere<br />
vogten, als fpeekfel, gal, vet, en anderen afgcfcheiden,<br />
en de fchaadelyken uitgeworpen zouden worden,<br />
veerlerhandeu werktuigen; dit heeft ook plaats by de<br />
gewasfen. De bladeren zyn hunne voornaame werktuigen<br />
ter uitwaasfeming: door deezen immers wordt<br />
de zuivere lugt, welke in het voedfel der gewasfen zich<br />
in te groote meenigte bevindt, uitgedreeven, wanneer<br />
het licht van de zon 'er op valt; andere doffen worden<br />
• door de bcnedeude oppervlakte derzelven ontlast; cn<br />
vandaar het bederf der lucht , het welk de planten<br />
Nn. 5 in
554 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />
in liet duister verwekken. In de bloemen wordt<br />
het bevrugtend ftof in de mannelyke deelen afgescheiden<br />
: cn in de vrouwelyke deelen het vogt<br />
waarop dit mannelyk zaad gevangen wordt, en liet'<br />
welk dit tot het beginfel der vrugt brengt. In de<br />
vrugt wordt meestendeels een oly of vet afgefchei*<br />
den: gelyk bekend is door het uitpersfen der oliën uit<br />
de zaaden. In de bekleedfelen der vrugt wordt dikwils.<br />
eene groote hoeveelheid fappen voortgebragt; waarvan<br />
wy ia de druiven , verfcheide foorten van beziën,<br />
appelvrugten, pruimen en dergelyken, tallooze voorbeelden<br />
hebben. In de bloemen heeft men klieren,<br />
door welke een honigagtig vogt wordt afgezonderd,<br />
waarop byën en andere infeften aazen. In de bloemen,<br />
fomryds ook in het zaad, in de bladeren of zelfs in<br />
den ftam cn wortel, vindt men daarenboven dikwils<br />
eene geestige (volatile) ftof, meestendeels met eene<br />
fyne olie verbonden ,fchoon ook fomtyds op zich zeiven,<br />
waarvan de reuk zig rondom verfpreidt. En alle<br />
deeze vogten verfchillen niet alleen in de verfchillende<br />
gewasfen, maar zyn ook van de algemeene vogten der<br />
plant, uit welke zy afgefcheiden zyn £ zo zeer onderfcheiden,<br />
dat men in de algemeene vogten geen fpoor<br />
van deeze byzonderen ontdekt. Wie toch zoude uit<br />
het fmaakelooze of wrange hout van ceiien wyngaard,<br />
appelen- peeren- of pruimenboom, de aangenaame vrugten<br />
vervvagten, indien men dit niet jaarlyks zag gefchicden<br />
? of wie kan uit eene van reuk ontblootte<br />
llyacinthenbol, en uit de fcherpe en bytende vogten<br />
van de riekende Clematis, de voortreffelyke reuk deibloemen<br />
gewaar worden ? Op de zelfde wyze<br />
wordt in het dierlyk ligchaam, uit het zagt, ecnigüius<br />
ziltig bloed dc gal, het fpcckfcl, de melk, het<br />
vet,
TL'<strong>SS</strong>ClJEN DIEREN EN PLANTEN»<br />
vet, de pis cn bet uitwaasfemings vogt afgezonderd,<br />
welke alle even zeer van het bloed verfchillen ; cn<br />
welker verfchiilende eigenfehappen dus aan de werking<br />
der deelen, door welke zy afgefcheiden zyn, moeten<br />
toegefchreeyen worden.<br />
Geene werking van het dierlyk ligchaam nogthans is<br />
'er, waaromtrent zulk eene volmaakte overeenkomst<br />
in het groeijend rijk plaats heeft , als in de voortteeling<br />
des geOagts. De planten hebben haare mannelyke deelen,<br />
gelyk de Antima of Hclmtjes, welke, gelyk de<br />
zaadballen der dieren, kt mannelyk zaad affcheiden,<br />
bet bcvrugtend ftof voortbrengen en bevatten. Zy<br />
hebben meestal Stamina of Helmftyltjes , welke ds<br />
vogten naar de helmtjes voeren , en dus aan den zaadftreng<br />
gelyk zyn: terwyl dezelven te gelyk de helmtjes<br />
nader aan de vrouwelyke deelen brengende, eenigzius<br />
den post van het mannelyk lid der dieren vervullen..<br />
Zy hebben vrouwelyke deelen: even als het Germen<br />
of vrugtbeginfel, het welk de zaaden bevat, gelyk de<br />
baarmoeder of ciernesten, de eieren der dieren. Deeze<br />
zaaden nu groeijen niet uit, of worden niet in ftaat,<br />
om eene jonge plant voort te brengen, ten zy dat zy<br />
door het mannelyke ftuifmeel bevrugt worden. Ten<br />
dien einde hebben zy op dit vrugtbeginfel een Stigma<br />
of opening, in welke het mannelyk ftuifmeel ontvangen<br />
wordt , en het welk in den tyd der bevrugting<br />
vogtig is, en gelyk is aan de uitwendige vrouwelykheid<br />
by de dieren. In eenige planten is deeze uitwendige<br />
opening terftond op het vrugtbeginfel geplaatst,<br />
en deelt het mannelyk zaad ten eerften aan de nog<br />
onbevrugte zaaden mede: maar in de meesten heeft<br />
men ftyltjes of buisjes, welke van deeze opening het<br />
mannelyk zaad naar het vrugtbeginfel voeren ; en<br />
das
556 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />
dus met de moederfcheede der dieren overeenkomen<br />
De zaadjes nu bevrugt zynde, groeijen uit, gelyk<br />
de bevrugte eieren der dieren. Even gelyk de bevrugte<br />
baarmoeder, vervvydcrt zich hierdoor het vrugtbegin.<br />
fel of zaadhuisje, en bereikt eindelyk die grootte, "dat<br />
het zich niet verder uitzet, maar zich opent en de<br />
zaaden uitlaat. De proeven , door den Heer<br />
SPALLANZANI met hennip en watermeloenen genoo<br />
men, doen wel eenigen twyffel ontdaan, of niet mis-<br />
fcbien eenige weinige planten, zonder door mannelyk<br />
ftuifmeel bevrugt te zyn, rype en volkomene zaaden<br />
voortbrengen : maar dit getal is zo gering, en by de<br />
andere gewasfen is de bevrugting, volgens dien zelf-<br />
den waarncemer, zo volftrekt noodzaakelyk, dat men<br />
deeze . noodzaakclykheid der bevrugting by dezelve<br />
zo wel als by dieren, wel als eene algemeene natuur<br />
wet mag aanneemen : en van welke , al ware dc<br />
waarneeming van SPALLANZANI al ontegenfpreeklyk<br />
ook ih het dierenryk waarfchynlyk foortgclyke uit<br />
zonderingen zouden te vinden zyn. - Door het<br />
hevrugten van eene vrouwelyke plant, met ftuifmeel<br />
van eene ander foort, doet men bastaarden gebooreu<br />
worden, zo als by de dieren, welke fómmige eigen<br />
fehappen van den vader , fommige van de moeder<br />
hebben. Dit gelukt ook niet , dan met gewasfen<br />
welke tot één geflagt belmoren, LINNVEUS heeft<br />
deeze proef met twee verfchillende foorten van Tra-<br />
pogogon of Boksbaard genoomen: en naderhand heeft<br />
men dit met verfcheide anderen gewasfen beproefd:<br />
KOELREUTER heeft in de verhandelingen van de Pc-<br />
tersburger Academie een groot getal dier proeven be-<br />
fihreeven.<br />
In het dierenryk vindt men gemeenJyk de mannelyke<br />
cn
TÜ<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 557<br />
en vrouwelyke deelen in twee onderfebeidenc ligehaa-<br />
• men , en door derzelver vermenging wordt de bevrugting<br />
uitgewerkt: maar weinige van de zeiven zyn man en<br />
vrouw te gelyk,gelyk eenigePholaden, Schelpvisfchen<br />
en Polypen, by welken, om de traage beweeging, of om<br />
dat zy aan klippen en fteenen gegroeid zyn , de vermenging<br />
belet wordt. In de gewasfen is dit om gekeerd, om de<br />
zelfde reden. Verre de meesten zyn hermaphrodieten; en<br />
hebben, of in de zelfde bloem mannelyke en vrouwelyke<br />
deelen te gelyk, of hebben die in afzonderlyke<br />
bloemen op de zelfde plant: terwyl flegts eenige weinigen<br />
op byzondere planten óf alleen mannelyke, óf<br />
alleen vrouwelyke bloemen hebben: van deeze laatflen<br />
is de Hennip een onder ons zeer bekend voorbeeld: en<br />
van de oudfle fyden af, heeft men in de Dadelboomen<br />
vvaargenoomen, dat fommigen deezer gewasfen mannelyk,<br />
fommigen vrouwelyk zyn.<br />
Het geen vóór en na de bevrugting in dieren en<br />
planten vvaargenoomen wordt , toont ook eene verwonderlyke<br />
overeenkomst. De dieren zyn ten tyde<br />
der paaring op hun fraaist: hun vel is dan met het<br />
glanzigfte hair bezet, de herten hebben dan de fchoonfte<br />
hoornen, de veêren der vogelen en haar zang zyn<br />
op het best, de visfchen zelfs zyn dan het vetst, en<br />
de infeclen hebben hunne laatflë gedaanteverwisfeling<br />
ondergaan, en pronken met fraaije kleuren in de gedaante<br />
van vlinders, vliegen en torren. Dus is't ook<br />
gefleld met de gewasfen , welke tegen den bloeityd<br />
in hunne grootfle kragt zyn; en zo het boomen of<br />
heesters zyn, met nieuwe bladeren van het fchoonfte<br />
groen voorzien worden. De teeldeelen zwellen by de<br />
dieren op , worden bevogtigd, en zyn zeer aandoenlyk<br />
en prikkelbaar. By de planten zwellen de helmtjes,<br />
cn
5JS VERHANDELING OVER DE OVER E E N K O M S T<br />
en tot nog toe geflooten zynde , f p r i„ 5, n 2 y ^<br />
om het (tof uitgang te geeven: de helmftvltjës inde<br />
ren het vrouwelyke deel, het welk *fe te d i e f t v d<br />
opent, zwelt, en bcvogtigd is. Het paaren bv<br />
de dteren volbragt zynde , volgt er eene zwakheid"<br />
nsteloosheid en by fommigen, gelyk by de meesten<br />
infeeten , zelfs de dood. Het zelfde neemt men by<br />
de planten waar. Hoe dikwils ziet men niet Jong'<br />
boomen , na wel gebloeid te hebben , kwynen eii<br />
niet eer dóórgroejcn, voor een ervaaren hovenier dezelve<br />
van de kleine vrugtjes berooft? Anderen blyven<br />
lang m het leven: maar fterven wanneer zyéél<br />
man, gebloeid hebben: de één- en tweejarige planten<br />
laan koude wmters door, zo lang zy niet gebloeid<br />
hebben; maarzo dra dit éénmaal gebeurd is , fterveu<br />
zy by de eerfle vorst. Sommigen kan men véele-jaaren<br />
m ftookkasftn bewaaren; maar, na eenmaal Vebloetd<br />
te hebben, i s hun kragt zo geheel uitgeput,<br />
dat geen kunst in ftaat is, dezelve langer in het leven<br />
te houden. De Ananasplant is hiervan een Ofider<br />
ons vry bekend voorbeeld ; welke , na zyne vrugt<br />
voortgcbragt te hebben öf ftèrft, óf een kwynend<br />
leven leidt , zonder ooit weder in ftaat te zyn , om<br />
zyn geflagt voort te planten.<br />
Niet minder is de overeenkomst, welke men tusfchen<br />
de dieren en planten waarneemt, met opzigt tot<br />
derzelver levensloop. Al vat leeft, is uit een ei voortgekomen,<br />
is eene natuurwet, niet by de dieren alleen,<br />
maar ook by de planten doorgaande. Het zaad, waar<br />
«•teen gewas voortfpruit,heeft de volmaaktfte overeenkomst<br />
met de eieren der dieren. Uitwendige bekleedden<br />
en vlieren, by fommige planten hard en ftcena-<br />
W als vogeleieren, gelyk fa de nooten en riiergely-<br />
ken
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 559<br />
ken Iteenvrugten; by de meestcn zagtcr , en beter door<br />
te breeken. Deeze bekleedfelen en vliezen bedekken<br />
het beginfel der plant , en dit kleine beginfel wordt<br />
door de zelfftandigheid van het zaad, of de zaadlobben,<br />
die als de doijer aan te merken zijn, omgeeven:<br />
en deeze zaadlobben hangen met het kleine plantje<br />
laamen, en maaken bij het opfclheten de eerlte bladeren<br />
, of zogenaamde zaadbladeren ; tervvyl dezelven,<br />
zo lang het zaad nog geen wortel gefehooten heeft,<br />
het plantje befehermen en vogt verfchaffen. Op de<br />
zelfde wyze wordt in de dierlyke. eieren het beginfel<br />
van de vrugt door een voedend vogt omringd , cn<br />
aan eene moederkoek vastgehegt. De planten.<br />
naar boven opfchietende en bladeren voortbrengende,<br />
naar onderen zyne wortels iiitftrekkende , treedt in<br />
denkindfchen leeftyd: al deszelfs deelen zyn tenger,<br />
de evenredigheid der fappen tot de vaste deelen grooter,<br />
het levensbeginfel meer aandoenlyk, cn de groei<br />
fnelier : hy doorloopt zyn jongelings tyd , en wordt<br />
volwasfen, bereikt zyne grootfte kragt, en teelt zyn<br />
geflagt voort. Eindelyk maakt de ouderdom de vaten<br />
houtagtig, de vogten worden hierdoor minder gemakkelyk<br />
voortgedreeven, en derzelver evenredigheid tot<br />
de vaste deelen verminderd: de uiteinden droogen uit<br />
door gebrek aan voedfel: de levenskragt neemt af;<br />
en de plant verdort en fterft.<br />
De duur van deezen leeftyd is ook verfchillendc: de<br />
hoornen ziet men veele jaaren oud worden, eer dezelven<br />
dien afgeleefden ouderdom bereiken. Veele zaatplantcn<br />
, gelyk men jaarlyks in onze tuinen aan tic<br />
boonen, erwten en veele bloemen waarneemt, doorloopen<br />
hunnen leeftyd in weinige zomermaanden, gelyk<br />
een meenigte van infecten in het dierenryk. An-<br />
' de-
5Ö0 VERHANDELING OVER DE OVERÉÉNKOMST •<br />
deren leeven twee jaaren, en hebben in dien tyd hun.<br />
nen ouderdom bereikt. Wie ziet niet, dat deeze Ievensloop<br />
volkomen met die der dieren overeenkomt?<br />
Daar het nu beweezen is, dat'er zulk eene gelvkhe.d<br />
tusfchen het levensbeginfel , maakfel , werkingen<br />
en levensloop der dieren en planten plaats heeft<br />
is het niet te verwonderen, dat de gewasfen ook aan<br />
gelyke z,ekten als de dieren onderhevig zyn. Eene<br />
ongewoone groote bette maakt de dieren lusteloos,<br />
neêrgeflaagen en onbekwaam tot werken. De zelfde<br />
oorzaak doet de gewasfen verflappen , de bladeren<br />
neerhangen , en als lusteloos fchynen. Een dronk<br />
koud water , (daar dezelve den dorst, door de<br />
bette veroorzaakt , lescht ,) doet de dieren uit dien<br />
toefland als herleevcn: en het zelfde middel geeft ook<br />
aan de gewasfen het leven weder. Eene te<br />
groote koude vernietigt het levensbeginfel in de dkaraan<br />
blootgetelde deelen der dieren , en veroorzaakt,<br />
óf den dood, öf eene verderving van eenig deel<br />
ieder weet, welke gevolgen dikwerf de koude des witters<br />
op onze boomen en andere planten heeft; zo dat<br />
zy by de aankomende lente werkeloos blyven en bevonden<br />
worden dood te zyn, of ten minden eenige<br />
tókken verboren te hebben. Overvalt zulk eene koude<br />
een gewas, het welk reeds in blad daat, dan ziet<br />
men de bovende bladeren, als het meest blootdaande<br />
gelyk ecu door koud vuur verdorven deel, zwart worden<br />
en afvallen. . Gelyk de volbloedigheid zich in<br />
de dieren vertoont, neemt men ook de volfappigheid<br />
« de planten waar. Vandaar ziet men in het vooraar<br />
de wilde uitloopen en waterlooten : vandaar<br />
het voortbrengen van dubbele en gedrogteiykë bloemen<br />
: vandaar dat een boom , van welken de tak-<br />
ken
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN.<br />
ken afgekapt zyn, terwyl de wortel voortgaat, met<br />
dezelfde hoeveelheid fappen op te neemen , bladeren<br />
voortbrengt, welke in grootte verre boven het natuurlyke<br />
gaan. — De kanker in de boomen is gelyk aan<br />
de "kwaadaartige zweeren in het dierlyk' Hgchaam. —<br />
De galnooten en meer andere gezwellen hebben het<br />
fteeken van een infecï tot oorzaak; gelyk wy in ons<br />
eigen ligchaam van het fteeken van een mug of byë dergelyken<br />
toevloed van vogten, en daaruit ontftaand gezwel<br />
waarneemen. Algemeen verfpreide oorzaaken<br />
doen ook in het groeijend ryk Epidemifche of<br />
doorgaande ziekten ontftaan. Wat anders zyn toch de<br />
onvrugtbaare jaaren, dan eene doorgaande ziekte onder<br />
de gewasfen, welke door eene algemeen werkende<br />
te groote droogte, hette, vogtigheid of koude veroorzaakt<br />
wordt ?<br />
En gelyk eene doorgaande ziekte onder de eene foort<br />
van dieren kan heerfchen, terwyl een andere foort<br />
gezond blyft, zo ziet men ook onder de planten het<br />
koorn kwynen, terwyl de vrugtboomen eenen ryken<br />
oogst belooven. Toen in het jaar 1783 eene zwavelige<br />
damp, geduurende eene groot gedeelte van den zomer,<br />
de lugt befmette , ftierven fommigen gewasfen ; anderen<br />
foorten leeden 'er eene ziekte van; terwyl<br />
ve-elen volmaakt gezond bleeven.<br />
Maar vooral is der opmerking van een natuurbefchouwer<br />
waardig, de overeenkomst der levenswyze<br />
en gewoonten in deeze twee natuurryken.<br />
Niet alle lugtsgeftellen zyn voor ieder dier gefchikt.<br />
De Leeuw , de Tyger , de Olyfant, bewooncn de<br />
verzengde ftreeken des aardbols, en worden niet dan<br />
met moeite in gemaatigder gewesten, in het leven gehouden<br />
: en dat het met de gewasfen uit die zelfde landen<br />
eveneens geleegen is, weet ieder, die Hechts een-<br />
NATUURK, I. Deel. Oo maal
56*2 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />
maal de ftookkasfen der kruidkundigen bezigtigd heeft,<br />
en opgemerkt, in welk eene groote hette deeze planten<br />
bewaard worden. Den Kameel treft men m<br />
de brandende zandwoeftynen van Africa en Afië aan •<br />
en ook deeze voeden by uitftek den Dadelboom. .<br />
De Beer en het Rendier- bevinden zig nergens beter<br />
dan in de bevroozenc noordelyke landen; maar deeze<br />
hebben ook hunne planten, gelyk de Laplandfche en<br />
Siberifchc,-van welken veelen in andere lugtftreeken<br />
fterven: het Lepelblad groeit nergens weeliger , dan<br />
in Groenland. de Steenbok en Marmot bewoonen<br />
de Alpen; die ook weder hunne eigene planten<br />
hebben. Het Osfen- en Schaapengeflagt, fchoon<br />
overal verfpreid, verkiest nogthans, om wel te groeijen,<br />
en veel melk te geevcn in de gemaatigde landftreeken;<br />
gelyk de wyngaard , welke ook in die landen<br />
alleen bekwaam is, om fmaakelyke vrugten en goeden<br />
wyn voort te brengen. De Mensch, de Hond en<br />
weinige andere dieren, fchikken zig eenigzins naar alle<br />
gewesten; en de mensch heeft op de meesten dierplaatfen<br />
eenig foort van graangewas met zich gebragt ,<br />
en het is hem gelukt , dit aldaar te doen voortteelen.<br />
Maar het is niet alleen de warmte of koude, van het<br />
lugtsgeftel, welke de dieren en planten aandoet: men<br />
vindt bovendien in eenigen zekere verknogtheid aan<br />
hun geboorteplaats, welke hen belet elders weeh'g te<br />
grocijen cn voort te tcelen. De Aapen en veele Vogelen,<br />
welke men ons uit andere gewesten overbrengt,<br />
leeven wel, en ftaan onze koude door, maar kunnen<br />
zeer zelden of nooit zo verre gebragt worden, dat zy<br />
voortteelen, zelfs, al is de warmte met die van hun<br />
vaderland niet veel verfcheiden. Insgelyks, om een voorbeeld<br />
uit het plantenryk byte brengen, fchoon China<br />
en eenige deelen van Europa op gelyke breedte liggen,<br />
heeft
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 563<br />
heeft men nooit nog zo ver kunnen komen, om den<br />
Theeboom in Europa in die meenigte voort te teelen:<br />
hy leeft er, wel is waar, maar zeer kwynende. —-<br />
Deeze verknogtheid aan de geboorteplaats alleen is het,<br />
waarfchynlyk , welke onze Oostïndifche maatfehappy<br />
bewaart by den uitfluitenden kaneel- en fpeceryenhandel,<br />
beter dan het allernaauwst toezigt; dewyl de kaneel<br />
en fpeceryen gelukkiglyk deeze verknogtheid aan<br />
den grond van Ceilon en de Molukfche eilanden in den<br />
hoogften trap bezitten. (*)<br />
Andere dieren en gewasfen laaten zich naar vreemde<br />
gewesten overvoeren, en vermeenigvuldigen daar ten<br />
fterkftcn, al is zelfs het verfchil van lugtftreek uittermaaten<br />
groot. Welk eene meenigte van Osfen, Paarden,<br />
Schaapen en Varkens hebben die weinigen niet<br />
voortgebragt, welke men by de ontdekking van America<br />
derwaards gevoerd heeft? En hoe groot is niet<br />
ook het getal van Colfyboomen thans in America,<br />
fchoon allen voortgekomen van eenige weinige dier<br />
boompjes, welke men uit de Europifche kruidtuinen ,<br />
alwaar deeze, oorfpronkelyk Arabifche , boom, als<br />
eene<br />
(*) Men heeft evenwel tegenwoordig, voorbeelden ,<br />
van het verplanten deezer fpeceryè'n naar elders. De kruidnagelen<br />
en mufcaatnooten groejen thaus op de Franfche ei.<br />
landen in Africa en te Cayenne. Ook zegt men, dat dit<br />
met den kaneelboom op Jamaïca gelukt is. De groote moeite<br />
nogthans, welke men heeft moeten befteeden, om die levend<br />
te houden en aan te kweeken, en nog moet hefteden, be-,<br />
wyzen, hoe ongaerne deeze gewasfen zich laaten verplan»<br />
' ten. Ook zyn het, tot nog toe , de kruidnagelen alleen<br />
maar, welke daar eenigfins wel flagen, met de mufcaatnooten<br />
heeft het meer moeite in , en, tot dus verre, met<br />
minder vrugt,<br />
Oo 2,
SH VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST*<br />
eene zeldzaamheid in de ftookkasfen bewaard wierdr 1<br />
derwaards gezonden heeft ? En welk voorbeeld<br />
is fterker, dan dat der Aardappelen, welke, uit het<br />
warmfte van America geboortig, zig in Europa zo zeer<br />
vermeenigvuldigd hebben, en zo weinig door ongunftig<br />
weder aangedaan worden , dat dit voortrelTelyk<br />
gewas alleen ons genoegzaam voor alle vrees van hongersnood<br />
beveiligt?<br />
Maar ook in de zelfde lugtftreek verkiezen de dieren<br />
, naar hunnen verfchillenden aart , verfchillende<br />
plaatfen, waar zy zig onthouden en voedzel zoeken.<br />
Het wild, en vooral de vogels beminnen de bosfchen;<br />
het graseetend gedierte houdt zig in natuurlyke of door<br />
kunst gemaakte weiden op ; de graaneetende vogels ,<br />
gelyk de patryzen en duiven , beminnen de koornak!<br />
kers; de konynen de duinen, en dorre zandige plaatfen;<br />
de vleermuizen vervallen gebouwen en holen deidaken<br />
; de meeste tweeflagtige dieren, gelyk Kikvorsfchen,<br />
Padden, Slangen en Hagedisfen, houden zig op<br />
natte moerasfige plaatfen , en aan de boorden der poelen<br />
op; de Visfchen kunnen niet dan in het water leeven,<br />
en verkiezen de zee of het zoet water. — Alle<br />
deeze plaatfen hebben ook hunne byzondere planten<br />
buiten welken zy kwynen. De bosfchen geeven eene<br />
befcherming aan de gewasfen, welke vroeg in de lente<br />
bloeijen, wanneer de ongeftadigheid van het weder hen<br />
ligtelyk zou benadeelen. Ook zal men de Galanthur<br />
Nivalis , by ons Vasten avond-zotjes genaamd, de<br />
Daphne, dzHepatica, de Anemone, in het wild, meest<br />
al niet dan onder de befcherming der boomen ontmoeten.<br />
De grasweiden voeden in meenigte die<br />
foort van geele Ranonkels , welke wy boterbloemen<br />
noemen , gemeene Veldmaagdeliefjes en Paardebloemen<br />
, welken men zelden elders , dan midden onder<br />
de
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 56$<br />
He grasplanten aantreft. — De Klaproozen, Aardaakers<br />
en Centaurea Cyanus, of Koornbloemen, komen<br />
nergens, dan op koornakkers, in het wild voort.<br />
De zandige plaatfen , hoe dor ook , hebben hunne<br />
eigene planten , waarvan wy in het Duingras en de<br />
Hei zeer bekende voorbeelden hebben; welke in vette<br />
aarde verplant zynde, fterven. De Equifetum of<br />
het Heeremoes, groeit op vogtige fchraale weilanden;<br />
en hetzekerst middel, om dit, voor het vee zo fchaadelyk<br />
, gewas te verdryven , is het land wel te mesten.<br />
De welgemeste gronden hebben daarentegen<br />
ook hunne planten; want waar anders zal men ooit<br />
Brandneetels ,en Lamium, of doove Netels, zien, dan<br />
|n eene by uitffek vrugtbaare aarde ? — Op rotfen ,<br />
oude muuren en vervallen gebouwen, groeit het Huislook<br />
, verfcheiden foorten van Mefembryanthemum, en<br />
meer anderen. — De gepuinde wegen zyn de geliefde<br />
grond van de zwarte Solanum, van de Alst, en van<br />
de Plantago of Weegbreê. —— Verfcheiden foorten<br />
van Wilgenboomeu , de Waterplantago , de geele<br />
jnlandfche Iris, groeijen aan de boorden van zoet water;<br />
gelyk de Salictrnia, of Zeekoraal en het Zeegras in het<br />
ziltige zand van de zeeftranden. In het zoet<br />
water leeven de Kruikenbladeren, het Kroost , de<br />
Waterkers ; en in het z,out water de verfchillende<br />
foorten van Zee-wier.<br />
Verfcheiden diertjes leeven op de huid van grooter<br />
dieren, de Luizen en Vloojen op de huid van den<br />
mensch ; de Vloojen op veele viervoetige dieren en<br />
vogelen; de Schaapenluis in de wol dier beesten. En<br />
' zo hebben ook de groote gewasfen op hunne fchors<br />
eene meenigte van kleinere , welke daar hun voedfel<br />
zoeken. Veele foorten van Vaaren, Mosfen , en LU<br />
dienen of Schurftmosfen, komen nergens voor, dan op<br />
Oo 3 de
$66 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />
de' basten der boomen, en veelen daarvan zyn alleen<br />
aan zeker byzonder foort van boomen eigen. è<br />
Anderen dieren, gelyk Wormen, Mieren, Torren,<br />
Vliegen, aazen op de doode dierlykeligchaamen; gelyk<br />
de Paddeftoelen op doode en rottende gewasfen.<br />
De verfchillende getyden van het jaar geeven geduurige<br />
verwisfelingen van dieren. In het voorjaar ziet<br />
men den Ojevaar, de Spreeuwen, de Zwaluwen, den<br />
Nagtegaal te voorfchyn komen ; wanneer de warmte<br />
Vermeerdert, komen de Koekkoek, de Kikvorsfeheu<br />
en Padden ; met den zomer komen gantfche zweimen<br />
van Infecten ; op het einde van den zomer is<br />
de tyd van het wild, gelyk Ilaazen, Patryzen, Eenden<br />
; met den herfst worden wy door Lysters ,<br />
Vinken en Sperwers bczogt; en des winters door<br />
Kraaijen: om niet van de Visfchen te fpreeken, welke<br />
geduurig met elkander verwisfelen. Dat het met de<br />
gewasfen op gelyke wyze geleegen is , zal onnodig<br />
zyn wydloopig aan de toonen: de foorten van bloemen<br />
, die elkander, van het eerfte begin der lente,<br />
tot den winter toe , opvolgen; de eetbaare gewasfen ,<br />
welke op onze tafels naar de verfcheidene jaargetyden<br />
verfchillen , zyn by elk genoegzaam bekende voorbeelden.<br />
En dat eenige gewasfen den winter tot<br />
hunnen groei en voortteeling verkiezen, bewyzen de<br />
Mosfen en Schurftmosfen , welken dan in hunne<br />
grootlle fchoonhcid zyn , en met den aankomenden<br />
zomer verdorren.<br />
De Mensch , de Olyfant, de Herten , de Antilopen<br />
onder de zogende dieren; de Ganzen, Musfchen<br />
en Vinken onder de vogels ; de Haring onder de<br />
visfchen ; de Mieren en Byën onder de gekorvene<br />
dieren, zal men in den natuurffaat zelden alleen aantreffen<br />
J maar altoos met elkander als in eene maatfehap-
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 5%<br />
py verzameld: de roofdieren daarentegen zoeken elk<br />
op zich zeiven hun aas. Ook deeze twee eigenfehappen<br />
onderfcheiden de gewasfen. De Eiken, Ipen en audere<br />
boomen, moeten, om groot en fterk te worden,<br />
en recht op te groeijen, verre genoeg van malkander<br />
ftaan , en , zo er jongen tusfchen beiden opkomen ,<br />
moet men die wegneemen ; terwyl de Sparreboomen<br />
nooit beter en rechter groeijen, dan wanneer zy digt<br />
by eikanderen gezaaid zyn. De Distelgewasfen<br />
vindt men weinig anders, dan met enkele ftruiken<br />
hier en daar verfpreid ; terwyl de Grasplanten , het<br />
Lepelblad, het Muur, gewoonlyk digt op malkander<br />
opfchieten, en dus het weeligst groeijen.<br />
De dieren zyn, tot hunne beveiliging, verkryging<br />
van hun aas , en vasthouding in het gaan en klouteren<br />
, met verfcheidene wapenen voorzien , gelyk<br />
tanden, nagels, hoornen, angels , en fommigen met<br />
vergif. Dus hebben de gewasfen ook doornen en<br />
fteekels , 'om zich tegen de dieren te verdeedigen ;<br />
ranken, om naar de hoogte te klimmen, en zich vast<br />
te hegten ; cn vergif, om af te fchrikken. De vergiftige<br />
en verfcheurende dieren jaagen natuurlyk het<br />
andere vee een fchrik aan ; en de wyze Schepper<br />
heeft hunnen aart , als op hun üiterlyk gelaat gefchreeven.<br />
Maar niet minder onderfcheiden zich de<br />
vergiftige gewasfen , door zeker uiterlyke, het welk<br />
hun, in vergelyking met anderen , verdagtig maakt,<br />
en het welk de dieren zeer wel weeten te onderfcheiden.<br />
Moet niet natuurlyk het zwart uitzigt van de<br />
. Acmituvi of Munnikskap, van het Vingerhoedskruid,<br />
van de Batura of Liefdensappel, van het Bilzenkruid,<br />
van' de Solarium en diergelyken dezelven verdagtig<br />
maaken, en de verdoovende reuk, welke zy hebben,<br />
tik dier affchrikken? En gelyk het verfchilleud<br />
O o 4 land-
$6? VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />
land- en lugtsgeflel de dieren meer of minder moedig<br />
en wreed maakt; zo dat, by voorbeeld, een Leeuw<br />
digt aan de Caap de goede hoop, of de Barbaryfche<br />
kust, minder moedig is, dan in het midden en heetflc<br />
van Africa; en een Ratelflang, hier te land overgebragt<br />
zynde , byna niet , dan na lang gefard te<br />
zyn , aanvalt; zo verzagten de verfchillende grond<br />
en lugt ook den vergiftigen aart der gewasfen, dermaten<br />
, dat de ConiumMetadatum of dolle kervel, en de<br />
Aconitum of munnikskap in ons wateragtig land byna<br />
onfchaadelyk zyn , wanneer men deeze planten met<br />
die in hooger en warmer geleegene landen vergelykt.<br />
Een dier kan niet altoos voortwerken, maar geraakt,<br />
vermoeid zynde , in flaap. Het grootst gedeelte befieedt<br />
daartoe den nagt : de roofdieren flaapen over<br />
dag, en gaan by nagt op hun voedfel uit. Eenige<br />
dieren , voornaamelyk de tweellagtigen , gelyk Kikvorsfehen,<br />
Slangen , Hagedisfen, brengen den gantfchen<br />
winter in een verdoovenden llaap door, en ontwaaken<br />
met de lente. Het zelfde wordt in het plautenryk<br />
waargenomen : de meesten fluiten met den<br />
avond hunne bloemen; de gepénde of gevinde bladeren<br />
vouwen zich des avonds toe; anderen vouwen zich<br />
zodanig, dat de bloem er door bedekt wordt; en hierdoor<br />
komt het, dat de gedaante van de planten des<br />
nagts zo veranderd wordt, dat de meest bekenden , dan<br />
bezien, onkenbaar zyn. Weinigen zyn er, welke by<br />
nagt bloeijen : de Oenothera opent des avonds zyne<br />
bloemen , welke met den morgen verwelken: de Cerem<br />
ofCaÜus Grandiflorus bloeit van des middernagts<br />
tofs morgens ten drie uuren , en fluit zich dan weder.<br />
De boomen , welken met den winter hun blad verhezen<br />
, en als dood fchynen , en de bolgewasfèn ,<br />
welker leven flegts in den wortel overblyft, ftaan<br />
met
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 569<br />
Met die dieren gelyk, welke des winters in een ftaat<br />
van verdoving lieven.<br />
Het is eene eigenfchap, welke de dieren bezitten,<br />
dat eenigen zich door den mensch volkomen laaten temmen;<br />
anderen gedeeltelyk, eenigen weinigen in het<br />
geheel niet: en waarlyk opmerkenswaardig is de overeenkomst<br />
der planten , met opzigt tot deeze eigenfchap.<br />
—— De Hond, het Paard, de Osfen, Schaapen<br />
en Geiten, ja zelfs eenige Vogelen, zyn zo tam<br />
gemaakt, dat zy by den mensch woonen, hem ten<br />
dienfte ftaan, eenige kunften en gewoonten aanneemen,<br />
en daartegen hunne natuurlyke wilde gewoonten<br />
afleggen; en die zo zeer van hunnen natuurftaat<br />
ontwend zyn, dat zy, van 'smenfeben befcherming<br />
beroofd, gevaar zouden loopen van om te komen;<br />
dewyl hun aart door het temmen verzagt is, en zy<br />
daardoor buiten ftaat geraakt zyn, om de ongemakken<br />
van het wilde leeven te verduuren. Onze vrugtboomen<br />
en tuiugewasfen zyn, onder de planten, voorbeelden<br />
van eene foortgelyke temming. De Peereboom<br />
is in den natuurftaat geheel bedekt met lange doornen,<br />
en brengt kleine, drooge en wrange vrugten voort:<br />
tam gemaakt, veranderen de doornen in takken, en de<br />
vrugten worden groot, fappig en zoet. Geen van de<br />
anderen vrugtboomen is 'er, welke in den natuurftaat<br />
die fmaakelyke vrugten geeft; allen zyn zy droog,zuur<br />
en fcherp. Van huune natuurlyke gedaante afwykende,<br />
doet de mensch hen in den tammen ftaat allerlei<br />
vreemde gedaanten en gewoonten aanncemen ; den<br />
eenen op eenen ftam, den anderen als eene pyramide,<br />
en anderen wederom als lei-boomen opgroeijen : ja<br />
verandert zelfs, door ontydigc warmte, hunnen bloei- en<br />
vrugt-tyd in zyne broeibakken en kasfen. By<br />
zeer tamme dieren verandert de gedaante zo zeer, dat<br />
Oo 5 mea
5/0 VERHANDELING OVER BE OVEREENKOMST<br />
men onzeker wordt, welke de natuurlyke zy. De<br />
Honden ontmoet men van alle foorten van kleuren<br />
van allerlei grootte en gedaante; zo dat men onder de<br />
natuurkundigen het niet eens is, of hy (het geen het<br />
waarfchynlykst is) enkel een verbasterde wolf 0f<br />
een eigen foort van dier zy. Hoe dit ook zyn moge<br />
men moet bekennen, dat alle Honden, van den grootften<br />
bulhond af, tot het Spaansch fchoothondje &<br />
toe<br />
tot ééne foort behooren, en verbasteringen zyn van<br />
den zelfden oorfpronkelyken ftam; en dat alle deeze<br />
verbasteringen door het temmen en de verfchillende<br />
togtftreek zyn voortgebragt. En heeft men onder de<br />
Planten niet de zelfde voorbeelden, in de ontelbaare<br />
foorten van Peeren, Appelen, Wyngaarden, Erwten,<br />
Boonen, welke, hoe zeer verfcheiden, zekerlyk ieder<br />
op zich zeiven van de zelfde oorfpronkelyke gewasfen<br />
verbasterd zyn? Men vindt zelfs dieren, van<br />
welken de oorfpronkelyke foort verlooren is, en die<br />
alleen in een getemden ftaat overgebleeven zyn. Zulk<br />
een is de Kameel, aan welke geen eenigzins gelykend<br />
dier in het wild aangetroffen wordt. En het zelfde is<br />
allerwaarfchynlykst het geval ook van de Graan- of<br />
Kocrngewasfen, welken even min in den natuurftaat<br />
gevonden worden. Sommige dieren laaten zich gedeeltelyk<br />
temmen; maar houden altoos iets van hunnen<br />
wilden aart over. Onze Katten , hoe zeer onder de<br />
tamme dieren gereekend, zullen nooit «ie gehoorzaamheid<br />
van een Hond aanneemcn: zy zyn ook niet onderworpen<br />
aan die verbastering van gedaante; de klemvan<br />
hun vel alleen verandert, maar de gedaante blyft<br />
tusfchen de tamfte huiskat en de wilde volkomen gelyk:<br />
zy behouden ook eenigen van hunne wilde gewoonten<br />
; want, daar een hond zich des avonds met den<br />
mensch te gelyk tot flaapen begeeft, zal de kat, aan<br />
zyne
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN. 571<br />
zyne oorfpronkelyke leevenswyze getrouw, het huis<br />
zoeken te ontkomen', en rond zwerven. Onder de gewasfen<br />
kan ons de Roozeboom tot een voorbeeld van<br />
zulk eene gedeeltelyke tamheid verMrekken. Deszelfs<br />
bloemen worden wel dubbel en van geuriger reuk;<br />
maar voor het overige behoudt hy zyne gedaante; hy<br />
verliest, gelyk de Peereboom , zyne doornen niet; en<br />
hoe zeer als een Mamboom of als een hegje opgeleid,<br />
zoekt hy altoos tot zyne natuurlyke wyze van groeijen,<br />
als digte ftruikon, weder te keeren; en fchiet ten dien<br />
einde geduurig nieuwe Mammen uit den wortel, en<br />
verwart zyne takken onder malkander. Wederom<br />
andere dieren blyven in hunnen gevangen<br />
Maat enkel leeven , maar zyn by geene mogelykheid<br />
te temmen. De Vos kan men aan eene ketting bewaaren,<br />
maar hy laat geene van zyne wilde gewoonten na,<br />
betoont geene gehoorzaamheid, en zal, zodra hy losgelaaten<br />
wordt, ontvlugten. Op gelyke wyze kan men<br />
fommige gedoomde gewasfen en distels in de tuinen<br />
planten, zonder dat noch de bloem, noch de vrugr,<br />
noch het blad fchooner of tengerer worden,- noch de<br />
doornen of Meekels verdwynen. Eenige weinige<br />
dieren zyn 'er, welke in den wilden Maat leeven moeten,<br />
en die gevangen zynde, Merven. De Ratelflang<br />
gebruikt, wanneer hy gevangen is, volMrekt geen voedfel,<br />
en kwynt, tot dat hy Merft. De plant, naar den<br />
grootMen Natuurkenner van onze eeuw, Linnaa Boredis<br />
, genoemd ; welke in de bosfchen van het noordelyk<br />
Europa vrolyk groeit , heeft de zelfde eigenfchap,<br />
en Merft onfeilbaar, zodra dezelve in een tuin<br />
wordt overgebragt.<br />
Eindelyk toont het fcheikundig onderzoek , dat<br />
deeze twee natuurryken zeer na met elkander overeenkomen.<br />
Dc Scheikundigen meenden weleer een<br />
groot
57* VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST"<br />
groot onderfcheid , tusfchen de voortbrengen vart<br />
het een en ander te bemerken; maar de nieuwe ontdekkingen<br />
in deeze wetenfchap hebben ons tegenwoordig<br />
volkomen overtuigd, dat de dieren en planten<br />
niet alleen de eerfte grondbeginfelen , maar ook<br />
de naaste beftanddeelen met malkander gemeen hebben.<br />
Door overhaaling bekomt men van de<br />
meeste dierlyke deelen water, vlug loogzout, olie<br />
ontvlambaare lugt: 'er blyft koolftof, kalkaarde, een<br />
weinig magnefia, phosphoruszuur en zeer weinig<br />
vast loogzout over. De gewasfen met kruisdraagen-<br />
*le bloemen, of de Tetradynamia van LINN^US, de<br />
meeste'zaaden , en de taaije ftof, welke men in het<br />
meel en meer andere groeijende ligchaamen aantreft<br />
geeven de zelfde voortbrengfejs De meeste ge-'<br />
wasfen geeven by de overhaaling water, zuur, olie<br />
ontvlambaare lugt: de Melk, en eenige infecïen, g e!<br />
lyk de Mieren en Byën, doen hetzelfde. De Oliën<br />
der gewasfen en het vet der dieren verfchillen in gee-<br />
Jien deele; en door herhaalde overhaalingen verandert<br />
men het vet der dieren in fyne 01ie,gelyk de dierlyke<br />
Olie van DIPPEL bewyst De gewasfen geeven zo<br />
wel het phosphorzuur en het zuur van Berlynsch<br />
blaauw, als de dierlyke ligchaamen. Het melk,<br />
en melkzuiker-zuur kan tot azynzuurgemaakt worden;<br />
en het mierenzuur is volkomen azynzuur , gejyk<br />
HERMBSTADT met vecle proeven beweezen heeft. .<br />
De dierlyke fappen geeven zowel, als die der gewasfen,<br />
met falpeterzuur behandeld zynde, zuikerzuur en azynzuur.,<br />
Wy hebben zelfs van de Tartaren geleend,<br />
melk te laaten gesten tot een foort van wyn, met dezelfde<br />
eigenfehappen voorzien, als de wyn, uit druiven,<br />
of het bier, dat is de wyn, uit koorn gemaakt.<br />
Het is dan duidelyk dat deeze twee ryken der Natuur<br />
eene
TU<strong>SS</strong>CHEN DIÉÉEfl EN t>LANTEft. 57*<br />
eene zeer groote 'overeenkomst hebben, en het zoude<br />
overtollig zyn, dit met meer bewyzen te ftaaven. Ik<br />
soude mogelyk meer treffende voorbeelden hebben<br />
kunnen bybrengen , indien ik het niet dienftiger gevonden<br />
had, daartoe, zo veel mogelyk, de by ons meest<br />
bekende dieren en gewasfen te verkiezen. Ik ga<br />
dus over om te onderzoeken , waarin het verfchil<br />
tusfchen deeze beiden beftaat : en het zyn waarlyk<br />
maar zeer weinige eigenfehappen, welken dit verfchil<br />
uitmaaken.<br />
De voornaamfte, zo niet eenige,is,dat de gewasfen<br />
geene zenuwen hebben, met welke elk dier begaafd is.<br />
Zonder zenuwen gefchiedt geen gevoel met bewustheid,<br />
noch geene willekeurige beweeging. De ontleeding der<br />
gewasfen vertoont geene zenuwen, noch worden de<br />
verfchynfels, welke het aaaweezen der zenuwen vergezellen<br />
, daarin waargenomen. Elk dier door werktuiglyke<br />
ofbytende fcherptenspynlykaangedaan,toont,<br />
door ongeregelde ftuipagtige beweegingen , dat het<br />
voor de fmert gevoelig is; terwyl de planten nimmer<br />
eenig teken van deeze ftuipagtige beweeging , noch<br />
gevoel geeven. Alle beweeging , welke men door<br />
prikkeling in dezelven voortbrengt , is zich zeiven<br />
altoos gelyk, en regelmaatig, zo dat men uit dezelve<br />
niet verder dan tot de aanweezenheid van het leevensbeginfel<br />
mag befluiten. Dus laat het kruidje roer<br />
me niet, op wat wyze en door welke middelen geprikkeld,<br />
met één en de zelfde beweeging de bladeren<br />
neèrvallen , zonder eenige onregelmaatigheid; cn de<br />
Drofera of zonnedaauw, het zy door eene vlieg, of<br />
eene naald , of een veertje geprikkeld , kromt zyne<br />
bladeren eenvoudig om en trekt die toe: even gelyk<br />
het hart van een dier, terftond na den dood uit het<br />
hg-
574 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST<br />
ligchaam genomen, en,dus enkel nog maar het lec»<br />
vensbeginfel bezittende, en het gevoel door middel der<br />
zenuwen misfende , maar éene beweeging , namelyk<br />
die der famentrekking, en wel zonder onregelmaatigheid,<br />
verrigt.<br />
Het is immers beweezen, dat men in het dierlyk<br />
ligchaam, twee foorten van gevoeligheid moet onderfcheiden:<br />
de eene gefchiedt door middel der zenuwen,<br />
of is dat gevoel, van het welk de dieren bewustheid<br />
hebben door de in- en uitwendige zintuigen: de andere<br />
is,die gevoeligheid, welke de met het levensbeginfel<br />
begaafde overige deelen van het ligchaam hebben, en<br />
van welke zy niet bewust zyn. Dus heeft de mensch<br />
(om van ons eigen ligchaam een voorbeeld te neemen}<br />
door middel van het eerfte gevoel, bewustheid van de<br />
dingen , die buiten hem zyn; gelyk van het licht, de<br />
klank , hard- of weekheid der ligchaamen , en ook<br />
inwendig van pyn, honger, dorst en andere aandoeningen<br />
: terwyl het laatfte gevoel aangedaan wordt,<br />
zonder dat hy het merkt: zo loopt het bloed in ons<br />
ligchaam om , zonder dat wy 'er bewustheid van<br />
hebben, of het gevoelen; fchoon deeze omloop, indien<br />
niet het bloed het hart en de bloedvaten zeer fterk<br />
prikkelde, volmaakt onmooglyk zou zyn. Dit<br />
laatfte gevoel alleen hebben de gewasfen.<br />
En, daar de willekeurige beweegingen zonder zenuwen<br />
niet gefchieden , is alle willekeurige beweeging<br />
van het groeijend ryk uitgeflooten. Men kan hiertegen<br />
niet inbrengen , dat 'er dieren zyn , gelyk<br />
fommige Schelpvisfchen en Polypen, welke door aan<br />
rotfen , fteenen of andere ligchaamen gegroeid te<br />
zyn, zich even min beweegen kunnen. Dit is alleen<br />
waar van eene beweeging van hun geheel ligchaam<br />
naar
TU<strong>SS</strong>CHEN DIEREN EN PLANTEN.' 57$<br />
naar eene andere plaats ; maar tot verkryging van<br />
hun aas , is 'er geene van deezen, welke zyne armen<br />
niet heeft, en die naar willekeur uitftrekt en beweegt.<br />
Eene tweede onderfcheidende eigenfehap fchynt te<br />
zyn , dat de dieren allen een foort van fpysbuis<br />
hebben , waarin hun voedfel eenigzins verteerd<br />
wordt, en uit welke de daar in geopende opzuigende<br />
vaatjes hetzelve opneemen, en in het bloed of<br />
de vogten brengen : terwyl de wortelvezels der gewasfen<br />
, welke met de opflurpende vaten overeenkomen,<br />
dit voedfel, zonder eenige voorafgaande bereiding<br />
of verteering, terflond uit den grond, of de ftof,<br />
waarin zy gehegt zyn, opzuigen, en in de vaten der<br />
plant brengen. Men mag derhalven niet geheel te<br />
onregt de aarde , de maag van de gewasfen , en de<br />
gewasfen omgekeerde dieren noemen.<br />
Mogelyk kan men uit het verfchil in de ademhaaling<br />
ook deeze twee foorten van fchepfelen onderfcheiden.<br />
Het is waar, dat men van de laagfte foorten van<br />
dieren, gelyk de wurmen en polypen, minder weet,<br />
waarin de adcmhaaling beftaat,en of ook hun de lucht<br />
zo noodzaaklyk zy. Ondertusfchen hebben de planten<br />
dit eigen , dat zy zuivere lucht uitgeeven: en fchoon<br />
het mooglyk is, dat zy uit de lucht voedfel trekken ,<br />
is het echter tot nog toe niet uitgewezen, of dit zo<br />
zeer als eene in- en uitademing aan te merken zy; dan<br />
of de zuivere lucht, welke zy in het zonnelicht loslaaten,<br />
zynen oorfprong hebbe van het water , het<br />
welk in zyne twee grondbeginfelen verdeeld wordt;<br />
waar van de grondftof van de ontvlambaarc lucht, tot<br />
het mengfel der fappen vereischt, en terug gehouden<br />
wordt, te gelyk met een gedeelte van die der zuivere<br />
lucht;
576" VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST, EN27<br />
lucht; terwyl het overfchot van de laatfte, zich met<br />
het licht vereenigende, de zuivere lucht daarflelt.<br />
Zie daar , waartoe zich het onderfcheid tusfchen<br />
dieren en planten bepaalt. Groot is zeker de overeenkomst;<br />
en liet kan, na dit alles, niemand bevreemden<br />
, dat men zich ook hieruit geregtigd reekende,<br />
om eene onmerkbaare opklimming onder de gefcha!<br />
pene wezens, of eenen fcala univerfi aan te neemen.<br />
Let men aan den anderen kant op het onderfcheid, zo<br />
vindt men, wel is waar,dat dit zeer gering fchynt.en<br />
byna enkel in het bezitten cn misfen der zenuwen<br />
beflaat. Maar by nader overweeging is dit onderfcheid<br />
, ook tusfchen het allergeringfte gevoel, en<br />
eene geheele gevoelloosheid, zo oneindig groot' dat<br />
het my voorkomt, dat men, uit dit oogpunt alleen,<br />
zonder de veele andere daar tegen flrydende redenen<br />
m aanmerking te neemen, genoodzaakt is, de onderftelling<br />
van eene opklimming der wezens , als ongegrond,<br />
te verwerpen.<br />
Ikbefluit dan, dat de overeenkomst tusfchen deeze<br />
twee ryken der natuur een gevolg is, gedeeltelyk<br />
van het overeenkomftig maakfel, maar voornaamelyk<br />
van het aan beiden gemeen, aan de zelfde wetten onderworpen,<br />
en op de zelfde wyze werkend levensbeginfel:<br />
dat dus de overeenkomst zo wel, als het verfchil<br />
tusfchen deeze twee, op het eerfte aanzien zo<br />
zeer verfcheidene voortbrengfelen der natuur,van zeer<br />
eenvoudige en weinige oorzaaken afhangen; en datwy<br />
deeze eenvoudigheid der natuur hierin navolgende'<br />
als eene volkomen onderfcheidende bepaaling vryelyk<br />
mogen (lellen: dat de gewasfen groeijen en kelen; doch<br />
dat de dieren groeijen, leeven en gevoel hebben.
III.<br />
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A 2 Y N,<br />
H I S T O R I E K U N D E ,<br />
HISTORIEK. 2. DeeU Pp
O V E R HET<br />
S79<br />
HERLEEVEN DER BESCHAAFDE<br />
LETTEREN IN ITALIË;<br />
WAARTOE ZEER VEEL HEBBEN TOECEBRAGT<br />
DRIE INBOORLINGEN VAN ETRURIE ,<br />
DANTES ALIGHERIUS, FRANCISCUS<br />
PETRARCHA EN JOANNES<br />
BOCCACIUS.<br />
EERSTE REDENVOERING.<br />
Italië, wel eer de gulle gastvricndin, de vruchtbaare<br />
voedfter , de trouwhartige aankweekster en manmoedige<br />
befchermfter der befchaafde letteren, kunsten en<br />
wetenfchappen; Italië, op welkers bekoorlyken grond<br />
de goede fmaak , zwier , bevalligheid, geleerdheid,<br />
het vernuft en de wysheid van het oude Griekenland<br />
ftaatig en blymoedig te voorfchyn traden , en bykans<br />
het toppunt van menfchelyke volmaaktheid bereikten j<br />
Italië, weieerde koninginneder waereld, die, het moedig<br />
hoofd opheffende, al wat haar omringde, verwonnen<br />
en verflagen zag; Italië, tot den hoogften trap van<br />
magt, pracht en heerlykheid verheeven, vond de beginzelen<br />
van verderf in zich zelve. Moede en verzadigd<br />
door het geduurig zegepraalen over uitheemfche<br />
volken, voelde zy de fakkel van twist, tweedragt en<br />
Pp a bur-
$t° O V B R H E T H E R L E E V E N D E R<br />
burgerlyken oorlog in haaren boezem ontbranden. Haar<br />
eige zoonen, haare voedfterlingen , wierden haare<br />
geduchte vyanden, ej verderfelyker onderdrukkers<br />
dan Pyrrhus of Hannibal.<br />
Door toedoen van deeze laatdunkende gedrochten<br />
van wien elk zich een Koningryk aanmatigde, verloor'<br />
tahe aare vryheid,en, met haarevryheid!haarenÏ<br />
ter haar welvaart en gezag. De minzaame Bevalligheden<br />
bedekten haar droevig aangezicht meteen fluiier<br />
en trokken af; Apollo en de negen Zanggodinnen verheten<br />
de ftad, op zeven bergen gebouwd , en fchuuwden<br />
de oevers van den Tiber, met traanen van weduwen<br />
en weezen befproeid , en met het dierbaar bloed<br />
van burgeren befpat. De kunstenaars verdweenen,<br />
en de Wysgeeren verwarden zich welhaast onder elkanderen.<br />
Italië ging echter niet plotfelyk te grond; daar was<br />
tyd nodig, om dat ontzaggelyk gevaarte van menfchelyk<br />
vernuft en hovaardy te Hechten.<br />
Onder de regeering van AUGUSTUS bloeiden groote<br />
Dichters , en de Gefchiedenis zag haare tafereelcn<br />
nog in een zuiveren ftyl en met waare welfprekendheid<br />
te boek gefield. Dan alle deeze Schryvers waren<br />
de nieuwe leerlingen niet zo zeer van sciwo<br />
en LAEUUS, als van de nog onlangs in fmaak en geleerdheid<br />
uitmuntende vernuften, van NEPOS, SALLUS-<br />
TIUS,CRA<strong>SS</strong>US,HORTENSIUS, SERVIUS SULPICIVS<br />
BRUTUS , CICERO en CAESAR zelve. Hunne ooren<br />
weergalmden nog door de Keflyke ftem en verhevene<br />
klanken van deeze voortreffelyke Redenaars , en z V<br />
verlustigden cn oeffenden zich nog dagelyks in de<br />
pnfterfelyke werken van deeze hunne bekwaame voorgangers.<br />
Maar toen de vryheid door het heerschzug-<br />
tig
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 581<br />
tig gedrag van roekelooze en bloedgierige Keizers allengskens<br />
meer en meer verdween , wierd de welfprekendheid<br />
cynsbaar, en het laag beroep van hongerige<br />
fcholieren. De Dichtkunst, gebooren om de<br />
wyze leermeesteresfe van menschlievendheid, en de<br />
fchelle bazuine der vryheid te zyn , kwam in de hanr<br />
den van bloodaarts en goddelooze huurlingen, die den<br />
lof en vergoding zongen van affchuwelyke dwingelanden<br />
en het menschdom verdelgende monfters. Een<br />
donkere nevel van woestheid en diepe onkunde verfpreidde<br />
zich wel ras over den zegenryken grond van<br />
het beminnelyk Italië.<br />
Domheid , traagheid, afgodery en wreedheid, vestigden<br />
haaren zetel in de trotfche Paleizen, en op de<br />
aangenaame landsdouwen van het weleer zo roernryk<br />
Rome. Zo wy niet de wyze beftiering van het God-<br />
Jyk welbehagen reeds te vooren onderftelden , zou<br />
men ligtelyk, by het doorbladeren van de rolle der<br />
gefchiedenis, kunnen vermoeden, dat door eene eeuwigduurende<br />
aaneenfchakeling van aan elkander verbondene<br />
oorzaaken, waaraan, volgens den fchryftrant<br />
van HOMERUS, en menfchen en goden onderworpen<br />
zyn, de natuurlyke niet alleen, maar ook de zedelyke<br />
waereld beftierd werd. Toen de lust en yver van het<br />
Romeinfche volk door een reeks van elkander opvolgendedwingelanden<br />
was uitgebluscht, de krygstucht dooiden<br />
hoogmoed of {lapheid der Vorften was verlooren<br />
geraakt, en de fchoonfle wingewesten aan roof en<br />
plondering waren bloot gefield , klonk wel ras het<br />
verval en de verbastering van de doorluchtige inwooners<br />
van het flrydbaar Latium, vreemde Natiën in de<br />
ooren. Geheele zwermen van Noordfche volken,<br />
van Longobarden, Gothen, Wandaalen, Hunnen en<br />
Pp 3 Sclaven
5^4 OVER HE T HERLEEVEN DER.<br />
Sclaven , vielen op liet kvvynend ligchaam van Italië<br />
aan , overrompelden en verbryzelden binnen korten<br />
tyd dat magtig ftaatsgebouw, het werk der ecuwen<br />
door de groottic vernuften , welke mogelyk ooit de<br />
aarde betreeden hebben, gevestigd. De buit, welken<br />
die barbaarfcke Natiën behaalden, was aanzienlyk, en<br />
al te aanlokkelyk voor roofzieke vreemdelingen. Moedig<br />
op hun geluk, door onbekende voordcelen aangeprikkeld<br />
, en door de gezeegende luchtftreek van het<br />
weelig land bekoord , verkoozen zy zich zelve haardfteden<br />
en altaaren in dat aanminnig oord. De Christelyke<br />
Godsdienst, ondertusfehen , was op eene zachte"<br />
en nederige wyze in de gemoederen der menfehen Gedrongen<br />
, in flilte en duisternis opgegroeid, had nieuwe<br />
krachten gekreegen door tegenftand , en in den<br />
jaare 3S1 reeds die hoogte bereikt, dat zv de overwinnende<br />
banieren van het kruis plantte op de puinhoopen<br />
van het Capitool. Deeze godsdienst is , op<br />
dat ik my eenigzins bediene van de woorden van<br />
GIBBON , by de befchaafdfte volken van Europa aangenomen,<br />
door deszelfs yverige beleidcrs wyd en zyd<br />
verfpreid in de afgeleegen oorden van Afia cn Africa<br />
en thans vastelyk bevestigd van Canada tot Chili, 'irl<br />
een waereld by de Ouden onbekend. Maar hoeveel<br />
heeft die godsdienst niet al vroeg van zyne oorfpronkkelyke<br />
zuiverheid verlooren! De vreedzaame leer van<br />
den zagtzinnigfi-en Meester wierd door hardnekkige<br />
onkunde en onmedogend bygeloof verbasterd. De<br />
menschlyke gebreken en ondeugden, teaen welke zy<br />
voornaauilyk was ingericht, heerschten onder de<br />
fchoon fchynende dekmantel van rechtzinnigheid in<br />
de godsdienstige byeenkomften, alwaar geestelyke<br />
hoogmoed, welke zich de voorzittingen in de verga-<br />
de-
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITAME. 5*3<br />
deringen en het willekeurig gezag over de zwakke<br />
huisgenooten des geloofs aanmatigde , doorgaans de<br />
hoofdrol fpeelde , en onbezonnen , ja met het gezond<br />
verftand en den goeden fmaak geheel en al (trydende,<br />
leerftellingen en inzettingen aankondigde en bevestigde.<br />
Het fcheen dat het wentelend geluk hier meer<br />
dan ooit zyn grillig en onweerftaanbaar vermogen<br />
wilde toonen. Italië moest van gelaat veranderen eii<br />
een geheel andere gedaante aanneemen. Italië wierd<br />
het geliefd verblyf van laatdunkende en dweepzieke<br />
Geestelyken, welke, fchoon met een nederig gewaad<br />
en droevig aangezicht, echter niet nalieten zich van<br />
de grootfte voordeden der maatfchappy en van de<br />
bekoorlyklte plaatfen meester te maaken. Ten bewyze<br />
hiervan (trekt onder anderen het bebolwerkt kasteel te<br />
Mifene met deszelfs fchaduwryke laanen, weelderige<br />
prieelen, fierlyke tuinen, warme baden en vischryke<br />
vyvcrs , weleer door den vermogenden en geleerden<br />
LUCULLUS gebouwd , aangelegd en bewoond , het<br />
welk de fombere en heilige fchuilplaats van den vastende<br />
en biddende SEVERINUS wierd ; terwyl de<br />
Tusculaanfche Landhoeve van CICERO , de SabynfcheValleie<br />
van HORATIUS , en de Mantuaanfche dreeven<br />
van VIRGILIUS , de onreine legerfteden van domme<br />
en bygeloovige Monniken waren geworden.<br />
Maar hoe akelig en verveelend dit tooneel van Italië<br />
ons ook moge toefchynen , het zal in het vervolg<br />
dienen , om de klagten tegen de willekeurige handelingen<br />
van het alles dwingend noodlot te verzachten,<br />
wanneer wy het licht-wederom uit de duisternis zien<br />
te voorfchyn komen.<br />
Byzautium, aan de uiterfte grenzen van Europa, aan<br />
den Thracifchen Bosphorus geleegen, was in het jaar<br />
Pp 4 3*9>
S 8<br />
4 OVÉR HIT HERLEEVEN DER<br />
§*P, door CONSTANT tot de Hoofdflad de* Rvka<br />
Zr e<br />
D'e e<br />
; l * * * * voorrechtte!<br />
yerWyf e n d e v e r d r c e v e n e l e e r d,<br />
ach aldaar, peer dan zevenhonderd Jaaren *«<br />
wetmg of bykans geene hoop, van het oo d \ mZl<br />
weder te znllen opbeuren.<br />
*<strong>T£2r</strong>!<br />
Dan van welke tegenTy<br />
<strong>geringe</strong><br />
grond vordfn 7 * ^ ku<br />
»" e<br />
"gekend of doorgrond<br />
worden , hangt niet zyn eigen lot dat van<br />
Steeden, Koningryken en geheele Volken, If- '<br />
rin^Tn ale<br />
" dC T u r k e n b e z i<br />
'<br />
. <strong>SS</strong><br />
v n d e<br />
^ om het germg<br />
overfchot van het Rotneinfche gebied in >,<br />
e l e e<br />
7^.1 S d , zoo lange onder de asfche<br />
fct^rT °<br />
b<br />
T l r k e n m 0 e t e<br />
m t e d 0 e n herleeVe<br />
"' De<br />
» a a<br />
« 1<br />
«*ï<br />
^i«g geeven, dat de<br />
befchaafde letteren wederom in haar voorigeq luister<br />
worden herlteld. Conlhntinopole was, zedLd eeÏÏ<br />
jaaren door jammerlyke verdeeldheden , welke tut<br />
<strong>SS</strong>??; '<br />
g 0 d s d i e<br />
« S t<br />
^ - . -tel en deLatynfche<br />
kerke, met meer dan geestelyken haat waren<br />
voortgezet een affchuwelyk toneel geworden van<br />
m 0<br />
2/ ? r d<br />
U n d e r i n g e l l<br />
J<br />
'/ ^' - Conltantino<br />
pole was door de onzinnige kruisvaders, die uit de„<br />
boezem van Italië vloogen, ingenomen, door<br />
Gneken wederom hernomen, en zo lang door ver!<br />
derfcJyke oneenigheden van verbasterde Christenen<br />
gefolterd, dat de Turken zich van deeze fchand - e<br />
Partyfc appen met zodaanig een gevolg bed enden<br />
dat Mahometh de tweede in het jaar ! 4 s s<br />
roemde Had en luisteryken grond der Cliristelyke Kerke<br />
bemagngde, e n tot den zetel van het Turkfche<br />
ryk
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 585<br />
ryk (telde. Geduurende deeze onweersbuien , welke<br />
onophoudelyk op de (leden en landen in het Oosten<br />
ïiedervielen, en overal armoede , ellende en verwoesting<br />
te weeg bragten , hadden veele geleerde mannen<br />
reeds van tyd tot tyd dat woelziek en onftuimig oord<br />
yerlaaten ; dan de Turken eindelyk aldaar alles aan<br />
hun gezag hebbende onderworpen, toogen de overige<br />
kundige lieden ook eenpaarig naar die gewesten, alwaar<br />
de Griekfche Bevalligheden en Zanggodinnen<br />
weleer zulk een heusch onthaal genooten hadden.<br />
Verwondering en verbaasdheid vervullen onze zielen,<br />
wanneer wy de gedenkboeken openflaan, waarin die<br />
geduchte omwentelingen befchreeven zyn. Italië ,<br />
fchoon zo lang de prooi van drieste onkunde cn grillige<br />
dweepzucht, moest aan alle volken van den aardbodem<br />
aankondigen , dat zy alleen de minzaame<br />
gastvriendin en bekwaame voedster was van alles,<br />
wat waare geleerdheid , bevalligheid en wysheid betrof.<br />
De byzondere wegen der Godlyke Voorzienigheid<br />
zyn voor kortziende (tervelingen niet te kennen.<br />
Maar wy, op eene menschlyke wyze redenkavelende,<br />
en de gefchiedenisfen en lotgevallen der menfchen<br />
naar ons best inzien moetende beoordeelen , zyn genoodzaakt<br />
te erkennen, dat, wanneer de verdrccven*<br />
geleerdheid en de overal in 't duister omzwervende<br />
wysheid, die vrye, gulle en minzaame ontmoeting in<br />
Italië ter dier tyd niet gehad hadden, de waare beoefening<br />
der befchaafde letteren, kunsten en Wetenfchappen,<br />
voor altoos was verlooren geweest; dat men niet geweeten<br />
had , wat vryheid in den burgerftaat, wat hervorming<br />
in den godsdienst beteekende , en dat het<br />
menschdom uit een' duisteren avondltond in een donkerer<br />
nagt gekomen, te vergeefs naar kennis eu<br />
Pp 5 waar-
5S6 OVER HET HEK.LEE VEN DER.<br />
waarheid zou hebben omgetast. „ \y y beeven, zegt<br />
GIBBON, op het denkbeeld van dattydperk, wanneer<br />
Griekenland met haare fchoolen en boekeryen was<br />
overltelpt, voor dat Europa zich uit den vloed der barbaarschheid<br />
had gered; wanneer de zaaden van kennis<br />
en wetenfchap door den wind waaren verftrooid geweest<br />
eer dat de grond van Italië was voorbereid, om die zaaden<br />
te ontvangen en vruchtbaar te maaken." Dit o- e.<br />
wigtig tydperk , waarin Italië haare vriendelyke armen<br />
uitftrekte, om de vlugtende geleerdheid en wetenfchap<br />
te omhelzen, en in haar weleer zoo vruchtbaaren fchoot<br />
andermaal te koesteren en optekweeken, zal, van wegen<br />
de voortrelfelyke fchaare der geleerde Mannen, welkehierin<br />
betrokken zyn, wel het moeiclyke, maar tevens<br />
niet onaangenaam onderwerp, van meer dan eene<br />
Redenvoering zyn.<br />
Op den voorgrond vertoonen zich aanflonds drie<br />
voortrelfelyke Mannen, DANTES ALIGIIERIUS, FRANciscus<br />
PETRARCHA en JOANNES BOCCACIUS , welkers<br />
naamen met des te grooter liefde en hoogachting<br />
moeten genoemd, en welkers nagcdagtenis met des<br />
te grooter eerbied cn ontzag van alle befchaafde<br />
volken moet worden gevierd , omdat zy de eerite<br />
waren, die den grond van Italië, met doornen en distelen<br />
beplant, en door woeste ftruiken van onkunde<br />
geheel en al onkenbaar geworden, begonnen te zuiveren<br />
en allengskcns voor te bereiden en bekwaam te<br />
maaken , om de overgebleevene en tedere fpruitjes<br />
van kennis en geleerdheid uit het Oosten te ontvangen<br />
, en op haare vruchtbaare akkers wederom te<br />
doen ontluiken. Dan daar de lofelyke pogingen,<br />
welke deeze onftervetyke helden hebben aangewend ,<br />
niet om door ftroomen raenfchenblocd zich eigendnn*<br />
ke-
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 587<br />
kelyk gezag of eene norfche heerfehappy over hunne<br />
natuurgenoo'ten aantemaatigen , maar om hunnen<br />
ongelukkige medeftcrveling en broederen uit de<br />
zwaare ketenen der onwerendheid en naare gevangenis<br />
van donker bygeloof te ontflaan, met zulke omftandigheden<br />
verzeld gaan, dat dezelve ten hooglten<br />
waardig zyn, om die in alle haare byzonderhcden te<br />
leeren kennen; zoo moeten wy nog eerst andermaal<br />
ons oog vestigen op Italië, en zien , hoedanig deszelfs<br />
gefteldheid was ten tyde van deeze doorluchtige , vernuftige<br />
en geleerde Inboorlingen van Etrurie, die het<br />
eerst den weg hebben geopend, waar op anderen naderhand<br />
zo rustig en moedig zyn voortgetreden, dat<br />
men binnen weinige jaaren een licht, niet van dorre of<br />
fchoolfche Geleerdheid , maar met die bevalligheid<br />
gepaard, welke ten tyde van CICERO het kenmerk van<br />
befchaafdheid was, zag opgaan , en zyne fchitterende<br />
ftraalen verre buiten de grenzen van Italië verfpreidcn.<br />
A! wie de woestheid, barbaarschheid en dweepzucht,<br />
waar in dat land begraven lag, en zo even van<br />
ons met weinige trekken zyn afgemaald, met bedaardheid<br />
aanfehouwt, moet zich verwonderen , hoe uit<br />
dien groudcloozen poel van onkunde en verwarring,<br />
eenige orde en heil in de meni'chelyke maatfehappy kon<br />
voorkoomen. Het waren evenwel geen bovennatuurlyke<br />
oorzaaken, die daar toe medewerkten, maar dezelfde<br />
, naar welke de wyze Voorzienigheid gewild<br />
heeft , dat de lotgevallen der ftervelingen zouden worden<br />
beftierd. Volgens ons oordeel is 'er geen fchooner,<br />
geen belangryker onderwerp in de gefchiedenis,<br />
dan dit, het geen wy ftout genoeg geweest zyn om<br />
aan te vatten, en tot dus verre met zulk een yver te<br />
behandelen, dat wy alle zwarigheden over het hoofd<br />
zien,
5S8 OVER HET HERLEEVEJV DER<br />
zien, daar wy, al zoekende om eene waare kennis<br />
van zaaken, in een menigte boeken hier en daar verfpreid<br />
, op te famelen , ons tevens verlustigen met<br />
het leezen van bevallige fchryvers, en het befchouwen<br />
van de wonderbaare bedoelingen en fchikkingen<br />
der Godheid omtrent het menfchelyk geflagt.<br />
Een groot veld ftaat ons te doorwandelen, alwaar<br />
zich wyd en zyd onderfcheidene toneelen van leerzaamheid<br />
opdoen, alwaar wy de Menfchen niet wel<br />
naar de bedaarde voorfchriften van den ingetogen en<br />
in belchouwingen leevende Wysgeer, maar grillig, en<br />
veelal buitenfpoorig, doch overeenkomstig hunne natuur,<br />
zien handelen; alwaar wy allerlei deugden en<br />
gebreken zien woelen, en zich zodaanig onder elkander<br />
mengen , dat, van wegens de byzondere en verfchillende<br />
omftandigheden, waar in de bedryvers zich<br />
bevinden, het voor den onpartydigen, en naauwgezetten<br />
oordeelaar zeer moeijelyk word , hier altoos<br />
een vonnis naar waarheid te vellen ; alwaar wy eindelyk<br />
die geduchte, maar menigmaal onaangenaame,<br />
waarheid leeren , dat geduurige ftilte en rust, anderszins<br />
zulke wenfehelyke gaven, het menschdom lusteloos,<br />
traag en onwetende doen worden; dat, gelyfe<br />
in de gantfche natuur, tot voorkoming van verval en<br />
bederf, een eeuwigduurende beweging en zelfs fchrikbaarende<br />
fchudding nodig is , 'er ook alzo onder het<br />
menschdom een fteeds werkzaame naaryver en ruste»<br />
looze tweefpalt moet plaats hebben, welke, wel is<br />
waar, niet zelden, gelyk eertyds in Italië, met treurige<br />
en bloedige voorvallen gepaard gaan, maar echter,<br />
zo wel ten tyde van de opkomst van ons Gemeencbcst,<br />
als dat van andere befchaafde Natiën, kloekmoedige<br />
mannen en vaderen des vaderlands hebben opgewekt,<br />
om
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 580<br />
om, onder het geklank der wapenen en het innaaien<br />
van de zeegeteekenen der vryheid , te gelyk een<br />
tempel voor Minerva te (lichten.<br />
De Barbaaren, welke zich meester maakten van het<br />
Romeinsch gebied, waren een ruuw, maar vry volk,<br />
geenzins onderworpen aan koninglyk gezag , maar<br />
zelfs gewoon raad te geeven in zaaken van gewigt;<br />
een volk, het welk zyn veldheer, niet als foldaaten,<br />
die hy kon beveelen voort te trekken, maar als vryman<br />
volgde, dat zich zeiven gewillig aanbood tot reisgenoot<br />
en krygsgezel ; by wien de buit , door het<br />
vereenigd leger behaald , wierd befchouwd als een<br />
gemeeue eigendom , daar elk even veel recht en deel<br />
in had, dewyl ieder ter verkryging van denzelven het<br />
zyne had toegebragt : uit welke gedrag eenigzins zou<br />
kunnen worden afgeleid , op wat wyze de verdeeling<br />
der veroverde landen by die vreemde volken in Italië<br />
is gefchied, fchoon ons daaromtrent de noodige befcheiden<br />
in de oude geAenkfchriften ontbreeken.<br />
Dan eer wy dit verder ontvouwen , voegt het ons,<br />
het veld der gefchiedenis met eenige oplettendheid<br />
doorwandelende , by ieder tooneel , dat verandering<br />
baart en onze oogen treft, een weinig ftil teftaan. In<br />
plaatfe van dien geduchten en talryken Romeinfchen<br />
Raad, wiens achtbaarheid het lot der waereld beflischte,<br />
en van welken Cineas, de afgezant van Pyrrhus, getuigde,<br />
dat het een vergadering van Koningen was, zienwy<br />
in den omtrek van Italië verfcheide uitheemfche Opperhoofden<br />
, Vorflen en Koningen te voorfchyn treeden<br />
, die zich het gebied over onderfcheidene landflreeken<br />
aanmaatigen , en aldaar met zulk een gezag<br />
regeeren , dat de wyze wetten van Numa en anderen,<br />
by de Romeinen heilig aangenomen , zwygen voor<br />
die
5QO OVER. H E T H E R L E E V E N D E R<br />
die van den onlangs veifcheenen Koning der Longo<br />
barden. Wy zullen fommigen toefchynen te hoog op-<br />
teklimmen in het naipooren der gebeurtenisfen en oor-<br />
zaaken ; welke, nadat de lucht en geleerdheid ver<br />
bannen , en de bewustheid van vryheid en roem te<br />
Rome was uitgebluscht , hebben medegewerkt, om<br />
die voortreffelyke gaven des hemels op het verflagene,<br />
maar tevens beminde Italië , wederom te doen neder-<br />
daalen. Maar het onderwerp is te Ieerryk en de re<br />
denen zyn hier te gewichtig, om niet van den beginne<br />
af dezelve trapsvvyze te ontvouwen. Wy hebben ten<br />
minften naar ons vermogen voorgenomen, het onder<br />
ling verband en den famenhang der voorvallen en oor-<br />
zaaken in acht te neemen, cn aantctoonen, op wat<br />
wyze de eene gebeurtenis de andere bereid , en den<br />
invloed daarvan vermeerderd heeft.<br />
De Regeering der uitheemfche Koningen en Vorsten ,<br />
hoe willekeurig omtrent de Romeinen, had, wegens<br />
de gemeenfchappclykc krygsocfening en onderlinge<br />
verdeeling van den buit, haare bepaaling by hun eigen<br />
volk. Elk manmoedig held matigde zich een deel van<br />
het overwonnen land aan , en wierd, onder zekere<br />
overeenkomst en verdrag, 'er ook wczenlyk meester<br />
van. Een ieder ftónd iets van zyn natuurlyk recht<br />
af, om de voordeden der maatfehappy , uit barre<br />
landen in een zegenryk gewest overgebragt , des te<br />
volkomener te maaken.<br />
liet is ons onmogelyk hier in byzonderheden te<br />
treeden, daar de Gefchiedenis zwygt. Om in eigene<br />
gisfingen niet te dooien , of den oorfprong van het<br />
Leenrecht te bdlisfeu , zullen wy ROEERTSON hier<br />
met weinige woorden laaten fpreeken.<br />
Deeze nieuwe verdeeling der Landen, zegt die voor<br />
tref-
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 591<br />
treffelyke Schryver ; bragt nieuwe Zeden voort, waar<br />
uit langzaamerhand een foort van Regeeringsvorm<br />
fproot , tot dien tyd onbekend , en heden onderfcheiden<br />
onder den naam van Leenftelzel. Een recht, door de<br />
gruwzaame bepaalingen , van trotfche fchepfelen daar<br />
aan gegeeven, by braave lieden al te wel bekend, om<br />
'er lang by ftil te ftaan. Een oppervlakkige befchou-<br />
wing, hoe het zelve, uit de gemeenzaamheid en ge-<br />
lykheid der Barbaaren gebooren , de hoovaardy en<br />
heerschzucht in handen gefield , de geesfel van het<br />
menschdom wierd , en eeuwen lang Europa drukte ,<br />
zal hier genoegzaam zyn. De beduchtheid niet alleen<br />
voor de zulken der oude bewooners, die men gefpaard<br />
had, maar de vrees voor de geweldige aanvallen van<br />
andere veroveraars, deed de nieuwe Overheerfchers van<br />
Italië naar middelen van zelfverdediging omzien,<br />
waar toe niets gefchikter was, dan het aangaan van<br />
onderlinge verbintenisfen. Ieder vryman, die een ge<br />
deelte van het veroverde land ontvangen had , ver<br />
bond zich plechtiglyk de wapenen op te vatten te<br />
gen den algemeenen vyand. Dit fcheen in het eerst<br />
een beftier, volmaakt gefchikt om de Maatfchappy te<br />
verdedigen tegen buitenlandsch geweld; maar in ver<br />
volg van tyd ondervond men de affchuwelyke ge<br />
breken , die allengskens daar mede verknocht gingen.<br />
De vermogende Leenmannen wierden van Landftree-<br />
ken , welke zy in den beginne niet langer mogten<br />
bellieren dan het den Vorst behaagde , willekeurige<br />
eigenaars, en hunne kinderen erfelyke bezitters. Het<br />
denkbeeld van eene hooge geboorte en luisterryken<br />
' ftaat bedorf de harten der Grooten , en vervulde die<br />
met laatdunkende voorneemens, waar door het arme<br />
Volk , van het heilig Opperwezen tot het verkrygen<br />
van
592 OVER IJET HERLEEVEN DER<br />
van kennis en het genieten der vryheid geroepen, fa<br />
de enge ketenen van dienstbaarheid en flaverny wierd<br />
geklonken. Die edele gevoelens , die de gelykheid<br />
van ftaat inboezemt, wierden geheel en al uitgebluscht,<br />
cn de heerschzugt en het geweld vonden<br />
nergens tegenftaöd. Toen rezen, onder den naam van<br />
Edelen en onder de gedaante van Menfchen, uit den<br />
baijert der verwarring, verfcheide domme en verwaande<br />
gedrochten, die, vierhonderd jaaren achter<br />
een, door hunne woeste en dolzinnige bedryven het<br />
Menfchelyk geflagt hebben gefleept , gefleurd , gefolterd.<br />
Hun hoogmoed had hen naauwlyks vrygemaakt van<br />
de kroon, of zy naamen, ter onderfcheiding en onderdrukking<br />
van .het overige Menschdom, eertytels en<br />
waardigheden aan, die alleen waren gefchikt, om de<br />
Ingczeetenen hunne natuurlyke en nimmer vervreembaare<br />
rechten te ontneemen. Zy bouwden kasteden<br />
in elk Landfchap van Europa, beroofden den Koning<br />
van zyn gezag en voorrechten , belegerden elkander<br />
op de haatelykfte en ongefchiktfle wyze, en pleegden<br />
overal, ten nadeele van hunne <strong>geringe</strong> en fchuldelooze<br />
nabuuren, roof enflroopery. De bekwaamfte Historiefchryvers<br />
verklaaren, d?t ze de woestheid en ellende,<br />
welke daar uit zyn voortgefprooten, in hunne tafereelen<br />
niet kunnen afmaaien. Het grootfte en werkzaamfte<br />
gedeelte van de menfehelyke huishouding was tot<br />
eene daadelyke flaverny en fchanddyke armoede gebragt.<br />
Het juk van overheerfching wierd zo wel den<br />
kunstenaar als huis- en arbeidsman op den onfchuldigen<br />
nek gedrukt. De Geleerdheid was alle nayver<br />
beuoomen, en, geduurende vier eeuwen, zag men<br />
geen' fchryver te voorfchyn koomen, die 3 hetzy men,<br />
de
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 593<br />
de fierlykheid van ftyl of het gewigt der z-aaken in<br />
acht neemt , bykans waardig is om gelezen te worden,<br />
zo dat men zich met reden moet verwonderen,<br />
hoe debraave PETRARC HA en andere helden, den naam<br />
van edele Menfchen waardig, meer dan tweehondeid<br />
jaaren na die leenheerlyke buitenfporigheden , nog<br />
boeken en gefcbriften van de beste Griekfche en<br />
Latynfche fchryvers hebben kunnen ontdekken , en<br />
tot in het laate nageflagt vereeuwigen. Maar wy<br />
keeren onze oogen af van dat fchandelyk en het<br />
menschdom ontëerende tydvak , en willen liever met<br />
genoegen befchouwen , op welk eene wonderbaare<br />
wyze dat Gotthiscb gevaarte van menfchelyke dwaasheid<br />
en hovaardy, zo als het in Italië kond, is ondermynd<br />
en in elkander gezonken. Al wie het onbepaald<br />
vermoogen van die verwaande Leenmannen<br />
en onderdrukkers van alle, den mensch waardige, hoedanigheden<br />
van vooren befchouwt , zöu moeten veronderftellen,<br />
dat eene vereeniging van kloekmoedige,<br />
braave, verltandige, en van het overige menschdom<br />
onderfcheidene lieden, dat eene vergadering van voorzichtige<br />
, wyze en ftaatkundige mannen , alleen het<br />
vermogen hadden, om die laatdunkende en uitzinnige<br />
pogingen van deeze roekelooze en wreede leenheeren<br />
te ftuiten, en derzei ver hoogmoed te fnuiken. Dan<br />
geheel anders leert ons de Gefchiedenis , die wyze<br />
leermeesteresfe van veele niet genoeg in acht genoomene<br />
waarheden. Een onnozele kluizenaar, een dweepzieke<br />
landlooper , PETRUS DE HEREMIET , moet hier<br />
het voornaame werktuig zyn , om die trotfche muu-<br />
• ren, wallen en toorens, van drieste onkunde, fchandelyke<br />
hovaardy en onmenfchelyke wreedheid omverre<br />
te werpen en te floopen. Wy zullen ons in byzonderheden<br />
omtrent de kruisvaarten niet verder begeeven,<br />
d u n<br />
HISTORIEK. I. Deel. Qq
594 OVER HET HEREEEVEN DER<br />
dan voor zo verre dezelve een onmiddelyken invloed<br />
gehad hebben op het herteeven der letteren, der kunsten<br />
en wetenfchappen in Italië. Het is bekend, hoe<br />
omtrent het einde der tiende en het begin der'elfde<br />
eeuw, zich een gevoelen verfpreidde onder de Christenen<br />
, dat de duizend jaaren , waarvan de heilige<br />
JOANNES gewaagt, vervuld waren. De zo even*emelde<br />
PETRUS , die manmoedige Heremiet en ftrydbaare<br />
Apostel , bediende zich op eene zonderlinge wyze<br />
van deeze gelegenheid. Met het heilig kruis in de<br />
eene, en een brief, welken hy voorgafin den hemel<br />
gefchreeven te zyn aan alle waare Christenen, om<br />
hen aan te moedigen tot de verlosfing hunner ongelukkige<br />
broederen, zugtende in Palestina onder het luider<br />
Mahometaanen , in de andere hand , doorliep by<br />
a Ie Heden en landen van Europa , de Edelen de<br />
Vorsten enhet gantfche Volk aanfpoorende, om eenen<br />
heiligen oorlog te beginnen. Vol van yver en moed<br />
ontftak hy wel haast het vuur van dweepery, waw<br />
vanhy zelfs brandde, in de gemoederen der menfehen<br />
Twee groote vergaderingen , in elk van welken meer<br />
dan dertigduizend perfoonen tegenwoordig waren, erkenden<br />
het ontwerp van PETRUS voor eene onmiddelvke<br />
openbaaring, hem uit den hemel gefchonken, en riepen<br />
met eenpaarigc Remme: het is Gods wil. Wy kunnen<br />
ons niet inlaaten, om eene befchryvfng te «reeven<br />
van de ongeregeldheden en misdaaden , die°deeze<br />
onbefuisde Monnik en van woedende yVer blaakende<br />
Heremiet met zyne veertigduizend makkeren in Hungarye<br />
en Btilgarie bedreef.<br />
Het is genoeg aautemerken, hoe hy de voornaame<br />
oorzaak was, dat niet alleen de oorlogzuchtige Edelen<br />
met hunne vafailen, maar zelfs menfehen van <strong>geringe</strong>r<br />
foort en vreedzaamer gelteltems, geestclyken van aller<br />
lei
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË» 595<br />
iei rang, vrouwen zelfs en kinderen, bof en haven<br />
verlieten, en deelgenooteia wierden van dc-ezen heiligen<br />
oorlog, en wel in zulk een aantal, dat, zo men op het<br />
eenpaarig getuigenis der fchryveren van dien tyd zich<br />
verlaaten mag, binten alle weerelooze manfchap, zes<br />
millioenen menfehen onder de heilige banieren van<br />
het kruis naar Jerufalem trokken, om dat land, het<br />
welk men veronderitelde, dat de Almagtige had uitgekoozen<br />
tot een erfdeel voor zyn beminde volk, niet<br />
Hechts te bezoeken, maar om daar aan heilige hulde<br />
te doen, en het te redden uit de klaauwen en magt<br />
der ongeloovigen.<br />
Men kan lang redenkavelen over de onrechtvaardige<br />
handelingen en onmenfehelyke daaden van deeze onzinnige<br />
kruisvaarders, welkers fpoorelooze en gruuwzaame<br />
bedryven ieder weldenkend mensch afkeurt en<br />
verfoeit : maar, als men wederom {in aanmerking<br />
neemt, hoedanig de ftaat van Europa was, toendezelven<br />
begonnen ; hoe fnoode onderdrukking de menfehen<br />
arm, traag, dom, loom en lusteloos gemaakt<br />
had , zo dat 'er mogelyk geen ander middel, dan eene<br />
verregaande en alles overweldigende dweepzucht meer<br />
overig was, om de ongelukkige llervelingen de doodelyke<br />
flaap uit de oogen te dryven , en hen de zwaarte<br />
hunner ketenen te doen gevoelen ; dan keert de voorzichtige<br />
en waare Wysgeer tot zich zelve , en bellischt<br />
niet over zaaken , welkers begin en einde zo<br />
verfchillende zyn. De verfchrikkelyklte werkingen in<br />
de natuur hebben meest de heilzaatnfte gevolgen. De<br />
uitbarltingen van den vuurbrakende iEtna bedelven<br />
bloeijende Iteden en dorpen, met alle derzei ver in- I<br />
wooners onder puin , asfche en gloeijende ftroomen<br />
van lava. Dit verfchaft een tooneel , hetgeen den<br />
ongevoeligften aanfehouwer met fiddering vervult, eti<br />
Qq a<br />
w a a r<br />
-
S9 S<br />
OVER HET HERLEEVEN DER<br />
waarin zelfs het wysgeerige oog niet dan met moeite<br />
den vinger van Gods goedheid kan ontdekken ; maar<br />
wanneer dat wysgeerig oog de gevolgen gadeflaat;<br />
wanneer het door die uitbarftingen de omleggende<br />
ftreeken, geduurende een reeks van jaaren , voor vernielende<br />
aardbevingen ziet beveiligd, wanneer het m<br />
die asch , in die lava, een onuitputbaare bron van<br />
vruchtbaarheid ontdekt, daar het over de welriekende<br />
wouden van Calabrie, en over de ryke koornakkeren<br />
van Sicilië gaat weiden , dan ziet het de geleedene<br />
fchade in dubbele maate vergoed, het ziet de goedheid<br />
en wysheid der Voorzienigheid ook hier, gelyk altoos,<br />
ten vollen gerechtvaardigd.<br />
Hetzelfde , dat in de natuur plaats heeft, heeft<br />
ook plaats in de zedelyke waereld. De kruisvaarten<br />
hebben Europa ontvolkt , Aha met moord en grimwelen<br />
vervuld, en, even als eene geweldige aardbeving<br />
, het gantfche geftel der burgerlyke Maatfchappy<br />
gefchokt en losgerukt ; maar zy hebben<br />
tevens een einde gemaakt aan de vreefelyke misbruiken<br />
van een verward en verbasterd Leenitelzel, zy<br />
hebben de befchaafde waereld beveiligd voor de<br />
minder hevige , doch op den duur meer vernielende<br />
beroeringen van veele kleine heerschzuchtige dwingelanden,<br />
die met hunnen yzeren fcepter ieder teder<br />
fpruitje van vernuft , naarftigheid en kennis verbryzelden.<br />
De geldmiddelen van die groote heeren<br />
waren door de kostbaare en gevaarlyke tochten ras<br />
verfpild, en hunne geduchte afftammelingen wierden<br />
op die langduurige reizen meest al vermist, of gingen<br />
verlooren.- De arme kluizenaar , fchoon klein van<br />
geftalte, met een kaal hoofd, ongefchoeid en in een<br />
ruuw gewaad , maar wiens oogen van gcestelykeu<br />
yver blaakten , en die met dezelfde vrymoedigheid in<br />
de
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 59?<br />
de hoven der Vorften, als in de hutten der nooddruftigen<br />
, boetvaardige traanen en wreekende wapenen<br />
predikte , had de Edelen in een heiligen , maar voof<br />
hun beftaan zo fchadelyken en verderfelyken, oorlog ingewikkeld<br />
, dat zy, geprangd door armoede en gebrek,<br />
genoodzaakt wierden de ketenen der flaverny te ontfluiten,<br />
den akker van den landman , en de winkel<br />
van den kunstenaar te beveiligen , en allengskens ziel<br />
en lichaam te geeven aan het talrykfte en nuttigde<br />
gedeelte van de maatfchappy. De vlam, zegt GIBBON ,<br />
die de hooge en dorre boomen verteerde , gaf lucht,<br />
ruimte en wasdom aan het nederig maar vruchtbaar<br />
kruid. De kruisvaarten, hoe onftuimig obk in haare<br />
beginzels, hebben, by de uitkomst, de zaaden van<br />
vryheid , van geleerdheid , van welvaart , van een<br />
beter ftaatsbeftuur in den grond van Europa geftrooid,<br />
den grond zeiven ter opkweeking dier zaaden bereid en<br />
vruchtbaar gemaakt , en alzo die heerlyke vruchten<br />
doen voortkoomen , die in latere tyden zo welig zyn<br />
opgefchooten. Men behoeve zyn oog Hechts te vestigen<br />
op Venetië, welkerhavens, geduurende de heilige<br />
krygstogten , gevuld lagen met fchepen , die van<br />
daar met het noodige wierden voorzien, en waar voor<br />
de rykdommen van Afia wederom in haaren boezem<br />
wierden uitgeftort. • Toen de kruisvaarders onder<br />
anderen Conftantinopolen bemagtigden, deeden de<br />
Italiaanfche Staaten , volgens het getuigenis van de<br />
beroemdfte Gefchiedfchryvers, met deeze gebeurtenis<br />
geen gering voordeel. De Venetiaanen, beraamers<br />
der onderneeming, en die geen weinig deel hadden in<br />
de uitvoering van dezelve , verzuimden, geenszins<br />
zich van de grootfte voordeden te verzekeren. Zy<br />
maakten zich meester van een gedeelte van het oude<br />
Peloponefus in Griekenland , als mede van eenigen<br />
Qq 3<br />
d e r
5J>8 OVER HET HERLEEVEN DER<br />
der vruchtbaar/te Eilanden van den Archipel De<br />
arbeidzaamheid herleefde niet minder op de frraaten<br />
van Genua en Pifa , dan op die van Luca en Florence.<br />
Overal ondervonden de Ingezeetenen de zedert<br />
lang onbekende voordeden der naarftigheid , en -enox>ten<br />
de vruchten van den koophandel, weleer aan<br />
Conftantinopole verknocht. Daar wy geduung ons<br />
oog vestigen op Italië, en zo even zagen, hoe traag,<br />
heul, domheid en bygeloof, de geliefde kinderen der<br />
heerschzugt zyn , waardoor eene naare nacht van<br />
fteeds toeneemende duisternis over fteden en landen<br />
wierd verfpreid, zo zien wy ook, met het begin der<br />
kruistochten, aanltonds bieren daar eenige fchitierende<br />
vonken van vlyt en gewilligen arbeid ontllaan, waaruit<br />
van tyd tot tyd een heldere vlam van algemeene werkzaamheid<br />
en nayver te voorfchyn kwam.<br />
Dc koophandel en geduurige verftand'houding met<br />
vreemde volken , waartoe de heilige oorlog byzondeaanleidmg<br />
gaf, verdreeven de moedeloosheid traag<br />
heid en verderfelyke onkunde uit de landpalen van<br />
Itahe. Hoe grooter de fchatten waren, welke in de<br />
fteden wierden aangebragt, hoe meer de waakzaame<br />
koopman en zyne getrouwe medeburgers op middelen<br />
wierden bedagt, om die nieuwe welvaart en on»ewoonen<br />
rykdom beftencüg te maaken. Niets was hiertoe<br />
aanlokkelykerengevoegelyker, dan zich van het willekeurig<br />
gezag der Leenheeren te ontflaan. Reeds in<br />
het begin der elfde eeuw begonnen de Ingezetenen<br />
van eenigen der Italiaanfche fleeden zich nieuwe voorrechten<br />
toe te eigenen, met elkander in naauwer verbindtenisfen<br />
te treeden, en zich tot ftaatkundigc lighaamen<br />
ofgemeentens te vormen, befiuurd volgens wetten,<br />
door de algemeene toeftemming der burgery vastgefteld.<br />
Zommige fteden verkregen dit recht door<br />
Hout-
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 590<br />
itoutmoedige bedryven , anderen, gelyk Luca, Florence,<br />
Genua en Bologne, door geldmiddelen. De<br />
hinderpaalen , weike men hier omtrent ontmoette,<br />
vooral van de Geestelyken , die niet weinige lyfeigenen<br />
hadden, waren groot, maar niet groot genoeg,<br />
om den ontdoken yver van den ontwaakten burger te<br />
fluiten ; zy mogen deeze vorderingen hebben vertraagd<br />
, zy hebben de omkeering des te geduchtiger<br />
doen worden. Konden wy een fchildery van den toeftand<br />
van Italië, zedert de tiende tot de dertiende eeuw,<br />
voor onze verbeelding hangen , men zou niet gelooven<br />
, dat men het tafereel van een en het zelfde land<br />
aanfchouwde. Eer dat de gemeentens waren tot ftand<br />
gebragt, hadden de Edelen en Baronnen fterke kasteden<br />
, hunne eenige woonplaatfen , alwaar zy hun<br />
rechtsgebied oeffenden , meest al digt by de muuren<br />
der fteden , welke byna volkloos waren, en niet dan<br />
van flaaven of lieden van laage geboorte wierden bewoond<br />
en bebouwd. Dan zodra waren deeze gemeentens<br />
niet eenigzins gevestigd en van haare vryheid<br />
verzekerd, of de Italiaanfche fteden , door den dage*<br />
lykfchen toevloed van nieuwe Inwooners gefterkt,<br />
begonnen bezef te krygen van haar eigene grootheid,<br />
en maakten zich meester van het grondgebied rondom<br />
hunne muuren. Zy verdreeven de Baronnen uit hunne<br />
fchuilhoeken en rechtbanken , dwongen zowel die<br />
geenen, welke wyd en zyd hunne woonplaatfeu<br />
hadden , als die digt by de ftad zich hadden nederr<br />
gezet, leden te worden van hunne gemeentens , den<br />
eed van getrouwheid aan hunnen Magiftraat afteleggen,<br />
en zelfs zich te verbinden, om, geduurende een bepaalden<br />
tyd van het jaar, hun verblyf te houden binnen<br />
de ftad. Deeze onderwerping des adels moge zommigen<br />
vreemd fchynen , zy fteunt echter op het gezag<br />
Qq 4. * van
ÓOO OVER HET HERLEE VEN DER<br />
van geloofwaardige Schryvers, die oor- en ooggetuigen<br />
waren van deeze ontzaggelyke omwenteling.<br />
Onder anderen geeft OTTO FRISINGENSIS , die in het<br />
midden van de twaalfde eeuw leefde , en aan wiens<br />
zeggen men geen reden heeft om tetwylfeleu, deeze<br />
befchryving van den ftaat van Italië onder FREDRIK<br />
DEN EERSTEN. De Steden hebben zo veel met de vryheid.<br />
op, en zyn 'er zo Jterk op uit, om zich der moedwillige<br />
magt te onttrekken, dat zy geen ander gezag willen erkennen,<br />
dan dat van haare eigen magijtr aten, die henregecren,<br />
zo dat gantsch Italië thans vol is van vryejleden,<br />
•welke ieder haaren Bisfchop genoodzaakt hebben binnel<br />
den omtrek der Jtads muuren te woonen, en naauwlyks<br />
word 'er een edelman gevonden, die, hoe magtig ook<br />
met aan de wetten en regeering van deeze of geene ftad<br />
onderworpen is. By zulke geduchte ftaatsveranderin*en<br />
komt het menschdom doorgaans tot uiterftens • &<br />
de<br />
vrees en haat omtrent de Edelen was ter dier tyd zo<br />
groot, dat ik by MICHAEL BRUTUS heb aangeteekend<br />
gevonden, dat men niet fchroomde te Florence een wet<br />
aftekondigen, waar by het ieder vryftond, een edelman,<br />
welke men 'snagts op de ftraat ontmoette te<br />
dooden. Zo verfchrikkelyk als te vooren de trotfche<br />
aanblik des adels geweest was voor het beevend volk<br />
zo geduchtig was nu detoomlooze drift van de getergde<br />
gemeente, tegen allen, welke zich boven haar meende<br />
te verheffen. Het lighaam van den ftaat wierd door<br />
onophot-idelyke tegenwerking, gelyk natuurlyk was<br />
vervaarlyk gefchokt. Dan uit hoofde van het aanwas!<br />
fend gezag cn vermogen der fteden, wierd het eindelyk<br />
het belang der groote heeren zich tot leden dezer gemeentens<br />
te laaten aanneemen. Lieden van den hoornen<br />
rang rekenden het zich eeneeere, zich by deeze burgermaatfehappy<br />
neder te zetten, by welke gelegenheid<br />
te-
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 6ol<br />
tevens eene gewoonte is ingevoerd , die nog in Italië<br />
ftand houdr, alwaar de voornaame familien ftandvastiger<br />
de groote fteden bewoonen, dan in eenig ander<br />
land van Europa. Iïoe hooger ondcrtusfchen de magt<br />
der burgers rees, hoe grooter voorzorg men gebruikte<br />
, om de vryheid en onaf hanglykheid ongefchonden te<br />
bewaaren. De Keizers hadden, alsoppervorften, oudtyds<br />
een paleis in ieder groote ftad van Italië, waar zy<br />
gewoon waaren hun intrek te neemen , terwyl den<br />
krygsknechten, die hen verzelden, een verblyf in de<br />
huizen der burgeren wierd aangewezen. Doch de fiedelingen<br />
begonnen zulks ook te befchouwen als fchandelyk<br />
en gevaarlyk, zy wilden geen meefler binnen<br />
hunne muuren ontvangen, en "haalden de paleizen omver.<br />
Men kwam hier over in de wapenen , maar de<br />
burgery zegepraalde en bragt het zo verre , dat in<br />
het jaar 1183 te Conflans een vredesverdrag wierd<br />
geflooten, waar by alle de rechten en vrydommen,<br />
door voorige keizers aan de voornaamflc fteden van<br />
Italië gefchonken, wierden bevestigd en bekrachtigd.<br />
De tyds omflandigheden begunftigden zo zonderling<br />
alles, wat hier omtrent wierd aangewend, dat de<br />
meeste groote fteden van Italië, voor het einde der<br />
dertiende eeuw , alle teekens van ondergefchiktheid,<br />
zo wel aan de Edelen en Baronnen , als aan het keizerryk<br />
zelve , hadden afgeworpen, en onaf hangelyke<br />
, oppermagtige gemeenebesten waren geworden.<br />
Men zag overal de verbazendfte uitwerkfels van<br />
deeze ontzaggelyke flaatsverandering, in welkers befchryvingwy<br />
onze verbeelding thans gaarne den vryen<br />
. teugel wilden vieren, was het niet dat de zuivere achtbaarheid<br />
van de waare gefchiedenis ons hierin wederhield.<br />
Het is toch eene onbetwistbaare waarheid, dat de<br />
dienstbaarheid de ziel vernedert, hetverftand te onder<br />
Qq 5 houdt,
fjOi OVER HET HE RLE EVEN DER<br />
houdt, en , door het uitdooven van den nay ver, de vlyt<br />
alle voedzel beneemt.<br />
Zo ras de vryheid zich weder in Italië vertoonde,<br />
wierden 'er onder de ingezeetenen nieuwe aandoeningen<br />
, nieuwe denkbeelden gebooren. De zaaden van<br />
kloekmoedigheid, kennis en bezef van eigene waarde<br />
wierden opgewekt, en fchooten diepe wortelen in de<br />
gemoederen der menfehen. De natuurlyke bekwaamheden<br />
der ftervelingen wierden ontwikkeld en namen<br />
een hooger vlugt. De fteden, nog onlangs de naare<br />
verblyfplaatfen van armoede, gebrek en dwingelandy,<br />
groeiden in vermogen , en zagen dagclyks zich van<br />
grooter fchatten meester worden. De gulde vryheid<br />
fcheen haare banieren te ontrollen , tot welzyn van<br />
het menfchelyk geflagt. De vryheid fcheen de bronnen<br />
?e openen van algemeene vrede en welvaart. Dan hoe<br />
weinig famenhang ontmoet men in de ondermaanfche<br />
gebeurtenisfen ! De fterveling moge met zyne gedagten<br />
opklimmen in den hemel, en aldaar met verbaasdheid<br />
aanfehouwen de geregelde orde, de bepaalde bewegingen<br />
en nimmer feilende omwentelingen der hemelfche<br />
lighaamen ; op aarde de daaden en lotgevallen der<br />
menfehen met eenige aandagt inziende, ondervindt hy<br />
volftrekt het tegengeftelde. Ongelykheid , wanorde,<br />
wispeltuurigheid en tegenftrydigheid in de bedryven<br />
zyner medefchepfelen en hunne byzondere bedeeling op<br />
deeze wereld , zyn de gemeenzaamste voorwerpen,<br />
welke hy op dit pad des levens ontmoet, en van welkers<br />
wezenlyk beftaan hem ieder blad in de gefchiedenis<br />
overtuigt. De deugd word vertrceden, het wangedrag<br />
beloond, de nederigheid verdreeven, de hoogmoed<br />
gekoefterd, de waarheid verbannen en delogen<br />
aangebeden; en dit niet alleen, de geleerdheid verkiest<br />
doorgaans tot haare gezellinnen hoogmoed, afgunst en<br />
haat.
BESCHAAFDE L E T T E R E N IN ITALIË. 603<br />
haat, het verftand gaat niet zelden met ondeugd gepaard.<br />
De rechtvaardigheid, itreng in het uitvoeren<br />
der gefchreeven wet, verliest meenigmaai haaren kiefchen<br />
naam, en word onrecht. En wat zullen wy van de gulde<br />
vryheid zeggen, dat natuurlyk eigendom der menfehen ,<br />
de veerkragt hunner vermogens, en het eigenlyk gevoel<br />
en wezen van hun beftaan, hoe dikwerf wierd dezelve<br />
niet losbandige dweepzucht en onbezonnen moedwil!<br />
Men lette op Italië. Italië, zo lang door dwingelandy<br />
geknelt , heigde om zich in de liefelyke ftraalen der<br />
vryheid te verlustigen, en zich onder haare minzaame<br />
vleugelen te koefteren. Dau dit mogt haar niet gebeuren.<br />
De vryheid had andere bedoelingen, neemt de fakkel<br />
van twist en tweedragt in handen, doorwandelt de<br />
Heden , wekt de jaloersheid op , maakt dat de oude<br />
gefchillen herleeven, kweekt eene reeks van nieuwe<br />
oneenigheden aan , en doet Itroomen van menfehenbloed<br />
vlieten, niet alleen langs de velden van gantsch<br />
Italië en Sicilië, maar ook in de wateren, die Griekenland<br />
en Afie befproeijen. Verwonderen wy ons over den<br />
nayveren de verbittering, welke eertyds Rome en Carthago<br />
tot elkanders verderf in de wapenen joegen, met<br />
geene mindere verwondering befchouwenvvy den haat,<br />
de afgunst en vyandelyke drift, waar mede de voornaamlte<br />
kooplieden van Italië, Venetië en Genua, elkander<br />
zogten te verdelgen. Honderdmalen zag men in den<br />
Archipel en middellandfche zee de wrakken en wapperende<br />
kielen der overwonnen fchepen dryven , en de<br />
dartelende baaren geverwd met het bloed der llrydende<br />
partyen. Op het vaste land was het tooneel van iiedelyke<br />
en burgerlyke oneenigheid niet minder verfchrikkelyk.<br />
Die verdervelyke oorlogen, waarin de Keizers<br />
met hunne legermagten, en de Paufcn met hunne baublikfems,<br />
zeden eenige eeuwen, gedurigtegen elkander<br />
had-
ÖS4 OVER HET HERLEEVEN DER<br />
hadden geworsteld, begonnen thans meer dan ooit<br />
hun geweld en woede te toonen. De beruchte partyfchappen<br />
van de Guelphen , die de Paufen, en de<br />
Gibellins, (*) die de Keizers begunstigden, wierden<br />
thans niet alleen heviger, dan immer te vooren , maar,<br />
gelyk het doorgaans gaat, partyen wierden hier uit<br />
partyen gebooren. De Guelphen verdeelden zich onder<br />
eikanderen , en droegen , ter onderfcheiding van<br />
hunne verdeeldheid, witte of zwarte teekenen. Om kort<br />
te gaan; de burgerlyk tweefpalt was in Italië tot die hoogte<br />
geklommen, dat niet alleen fteden tegen fteden, maar<br />
geflagten tegen geflagten, huisgezinnen tegen huisgezinnen<br />
, vaderen tegen hunne zoonen, zoonen tegen hunne<br />
vaderen de wapenen opnamen, en overal de afgryzelyke<br />
wapenkreet van burgerlyken oorlog wierd gehoord.<br />
In deeze oncenigheden was ook ingewikkeld<br />
DANTES ALIGHERIUS, van wien wyhier Hechts eenige<br />
byzonderheden, die betrekking hebben op de onderlinge<br />
verdeeldheden in Italië, zullen melden.<br />
Deeze fchrandere en geleerde man, uit een aanzienlyk<br />
geflagt , de Guelphen toegedaan , gefprooten,<br />
was een voornaam lid van de Regeering te Florence ,<br />
en van eene byzondere hoogachting by zyne medeburgers<br />
, wanneer te Pistorium, een Had in Etrurie,<br />
naby Florence geleegen, de aanzienlyke en vermogende<br />
aanhang van de Cancellarii (f) dermaate onderling<br />
was verdeeld , dat men , onder het draagen van de<br />
gewoone witte of zwarte teekenen , niet fchroomde<br />
dagelyks het bloed van zyne tegenparty te vergieten,<br />
waar-<br />
(*) Over deeze partyfchappen kan men onder anderen nazien<br />
MORERI DiStioH. op het woord Gibelins.<br />
(f> LEONARD. AEETIN. Hifi. Florentin. libr. IV. p. 73 ed,<br />
Argentor.
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 6oi?<br />
waardoor de Stad in de gevaarlykfte rampfpoeden en<br />
uiterfte ellende wierd gebragt. Die van Florence , begeerig<br />
om de gereezene gefchillen en verregaande<br />
oneenigbeden hunner nabuuren by te leggen, deeden<br />
de hoofden van beide partyen tot zich komen ; maar<br />
naauwlyks hadden die edele en vermogende lieden<br />
hunne voeten binnen de muuren van Florence gezet,<br />
of de gantfche burgery trok party , en het vuur van<br />
twecdragt, te Pistorium ontftooken , meer ftof tot<br />
verteering te Florence gevonden hebbende , floeg uit in<br />
volle vlam. Het bleef niet by een enkel geilagt, dat<br />
tot de wapenen zyn toevlugt nam. De Circuli , diehet<br />
witte, en de Donati, die het zwarte teeken droegen,<br />
voerden in de ftad een openbaaren oorlog. De<br />
Paus was ondertusfchen op middelen bedagt , om die<br />
verderfelyke tweefpalt te doen eindigen. Hy ftelde<br />
derhalven alle middelen in het werk , om VERIUS CIR-<br />
CULUS, de voornaamfte van de eene , met CURTIUS<br />
DONATUS , het hoofd van de andere party, te bevredigen;<br />
doch de welmeenende pogingen van den eervvaardigen<br />
BONIFACIUS , fchoon door een achtbaar gezandfchap<br />
onderfteund , waren ten eenemaal vrugteloos. De<br />
burgerkryg tusfchen VERIUS CIRCULUS enden manmoedigen<br />
CURTIUS DONATUS , wierd met geen minder drift<br />
gevoerd op de ftraaten van Florence, dan die van CJE-<br />
SAR en POMPEJUS op de vlaktens vanPharfalie. Midden<br />
onder het woeden van deeze oneenigbeden kwamen<br />
eenige voornaame leden te faamen in de kerk der heilige<br />
drieëenheid , en beraadllaagden aldaar , om den<br />
heiligen Vader te verzoeken en te bidden, dat hy den<br />
een of anderen Vorst wilde overhaalen , om , ter vereffening<br />
der gefchillen , naar Florence een legerte zenden.<br />
Dit befluit, ruchtbaar 'geworden zynde , baarde een<br />
ongemeene gisting in de gemoederen der menfehen.<br />
On-
6o6 OVER HET HERLEEVEN DER<br />
Onder anderen wierd DANTES, een man hevig van aart,<br />
die op zulk eene wyze de burgerlyke vryheid rekende'<br />
verpletterd , meer dan ooit te vooren aangemoedigd,<br />
om de ontftaane onlusten te dempen. Door zyn<br />
fchrander vernuft en ongemeene welfpreekendheid<br />
wierden zyne ambtgenooten overreed , om de fchandelyke<br />
vlek, welken men op deburgery tragtte te werpen,<br />
uittewisfehen; zy moedigden het volk aan, om,<br />
met eenpaarige kragten, de hoofden der beide partyeu<br />
de ftad uittewerpen , hetgeen hun ook gelukte; wordende<br />
zelfs CURTIUS DONATUS, welke niet naliet met<br />
gewapende manfehap de ftad te doorkruizen en de<br />
Regcering te hoonen , met verbeurdverklaaring zyner<br />
goederen gebannen. Dan die in burgerlyke tweefpalt<br />
heden het gebied in handen heeft, word morgen verdreeven.<br />
De in ballingfchapgezondene CURTIUSDONA-<br />
TUS begaf zich aanftonds naar den Paus, en liet niet<br />
af, voordat hy den heiligen Vader had bewoogen,<br />
zich de gefchillen, te Florence thans plaats hebbende,<br />
aantetrekken. BONIFACIUS liet zich overreeden, enverzogt<br />
PHILIPPUS DENSCHOONE, Koning der Franfchen,<br />
om, ter uitdoving van alle onderlinge twist, een genoeg*<br />
zaame legermagt derwaards te doen trekken, CHARLES<br />
DEVALOIS, een man van koninglyke bloede, wierd het<br />
opperbewind over deeze manfehap in handen geftcld.<br />
Naauwlyks was het leger tot de grenspaalen van Florence<br />
genaderd , of de Regcering , die wel het meest<br />
uit Guelphen of Pausgezin den, maar van het wit blazoen<br />
beftond , wierd bekommerd , en dagt dat men<br />
verandering zogt. Dan CAREL deed de fchoone beloften<br />
, van niets te zullen onderneemen , dat tegens de<br />
wetten ftreed , en gaf voor , dat hy enkel en alleen<br />
gekoomen was, om hun voordeel te zoeken, hunne<br />
fchade te herftellen, en hunnen vrede beftendig te maaken<br />
'•>
BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 607<br />
ken ; op welke voorwaarden de bevelhebber wierd<br />
binnengelaaten , en door alle de leden van den Magiftraat<br />
plegtig verwelkomd. Ook kreeg hy ftraks gehoor<br />
by het gantfche volk, en zwoer, dat hy alles in<br />
der minne wilde byleggen , zonder iemand te beledigen<br />
; dan naauwlyks had hy de vergadering verhaten<br />
, en het bewind in handen gekreegen , of zyne<br />
krygsknegten liepen, met blood geweer , gewapend<br />
door de ftad, het geen groote argwaan en ontroeringe<br />
veroorzaakte, te meer toen men ook toeliet, dat CUR<br />
TIUS DONATUS met een hoop gewapende huurlingen de<br />
ftad overweldigde , de Regeering veranderde en alles<br />
naar zyn zin fchiktc , terwyl deszelfs onderhoorige<br />
bende met plunderen en roven, alle die ongeregeldheden<br />
pleegde , welke men van toomlooze foldaaten te<br />
wagten heeft; daar zulks door CAREL en de onder hem<br />
ftaande manfehap met onverfchillige oogen wierd aangezien.<br />
Meer dan eene twist ontftak uit dit bedryf,<br />
waarvan het jammerlyk gevolg was, dat de vermaarde<br />
DANTES, die zich van alle misdaad vry kende, de grootde<br />
rampfpoeden moest ondergaan. Zyn huis wierd<br />
geplonderd , zyne landhoeve verwoest, en, om<br />
dat hy eene boete van agtduizend livres , waartoe<br />
hy verweezen was , weigerde te voldoen , wierden<br />
zyne goederen verbeurd verklaard , en hy zelfs met<br />
eenigen zyncr aanhangcren uit zyne vaderlyke ftad<br />
gebannen ; alhoewel kort daarna geen zeven , gelyk<br />
eertyds om de geboorteplaats van HOMERUS , maar<br />
alle de fteden van Italië om zyn poorterfchap ftreeden,<br />
en hem eenpaarig voor hunnen burger erkenden,<br />
zodat met recht op zyne graftombe wierd gefchreeven:<br />
BURGER VAN ITALIE. Men neeme nu in aanmerking,<br />
in welke onaangenaame omftandigheden die groote<br />
mannen , waardoor de Letteren en Wetenfchappen<br />
her-
6oS] 0V2R IIETHERLEEVEN DER LETTEREN IN ITALIË»<br />
herleefden, zich bevonden , hoe de gemoederen overal<br />
in onrust waren, en eene wrevele geest van partyfchap<br />
en opftand de Italiaanen in het algemeen beziel,<br />
den, en wie zou dan kunnen gelooven, dat, onder alle<br />
die woelingen , twisten en buitenfporigheden , nog<br />
eenig gehoor zou worden gegeeven aan de zagte en<br />
lieflyke Hem der Griekfche en Latynfche Zanggodinnen<br />
? Dan zo wispeltuurig cn tegen den algemeenen regel<br />
van bedaard overleg ftrydende zyn de handelingen<br />
der ftervelingen , welke niet door wiskundige bepaalingen<br />
, noch op het boekvertrek, zonder den fpiegel<br />
der gefchiedenis , gemaakte overleggingen , kunnen<br />
worden beoordeeld. Niet tegenflaande alle deeze beroeringen<br />
, welke de beoeffening der Letterkunde fchynen<br />
uittedooven en te vernietigen, zien wy evenwel in<br />
Italië, onder het geleide der woelzieke vryheid, het<br />
vernuft der menfehen allengskens hooger en hooger<br />
klimmen, de verftandige vermogens zich verder uitbreiden<br />
, en de geleerdheid met die bevalligheid en<br />
pracht te voorfchyn treeden, dat wy met allen eerbied<br />
en ontzag die mannen moeten befchouwen , welke<br />
door zulke verhevene gaven zich onftervelyk gemaakt<br />
hebben by de nakomelingfchap , waarvan wy in eene<br />
volgende Redenvoering de uitmuntendfte blyken zullen<br />
aantreffen.
D Ë<br />
Sof<br />
VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE DÉ<br />
MEDICIS IN DE NATUURKUNDE,<br />
(Uit het Hoogduitsch.')<br />
D e gouden tyden der kunflen en wetenfchappen zyn<br />
in de gefchiedenis van het menschdom zeer weinig,<br />
en deezen van zeer korten duur geweest, VOLTAIRE<br />
telt 'er flegts vier , en plaatst de eerfte onder de regeering<br />
van PHILIPPÜS en ALEXANDER DEN CROOTEN,<br />
de tweede onder JULIÜS CAESAR en AUGUSTUS , de<br />
derde in een tydvak van agt en zestig jaaren , toert<br />
COSMUS DE MEDICIS , de vader des vaderlands, en<br />
zyne nakomelingen PIETRO en LORENZO, de republiek<br />
van Florence , en LEO de Xde de Romeinfche Kerk<br />
beflierden ; de vierde plaatst hy inFrankryk, onder<br />
LODEWYK den XlVden. Niets kan voor het huis DE,<br />
MEDICIS en voor deszelfs vaderland roemryker zyn,<br />
dan het beeld, hetwelk VOLTAIRE van de derde deezec<br />
gelukkige tydperken fchetst. „ Het derde, zegt hy,<br />
5, is het geen op de verovering van Conftantinopolert<br />
„ door MAHOMED den Ilden volgde. Toen zag men<br />
„ in Italiën een enkele Burgerlyke Familie iets doen,,<br />
„ wat de Koningen van Europa hadden moeten on»<br />
„ derneemen. DE MEDICIS riepen de kunflen naar<br />
Florence, die door de Turken uit Griekenland verdreven<br />
waren , en dit was het glorierykfte tydperk<br />
„ van Italiën. Alle wetenfchappen luikten weder' op.<br />
„ De Italiaanen vereerden dezelvcn met den naam van<br />
„ deugd (virtu) gelyk de oude Grieken ze door den<br />
„ naam van Wysheid gekarakterifeerd heb-<br />
„ ben. Alles ftreefde ter volkomenheid. De MCHEI,<br />
HISTORIEK. J. Deel Rr m*
ó%0 DE VERDIENSTEN VAN DEN UüIZË<br />
ANGELO'S j de UAFACLS, de TITIAANS , de TA<strong>SS</strong>O'S*<br />
„ de ARIOSTO'S bloeiden. De Graveerkunst wierd<br />
uitgevonden. De fchoonc Bouwkunde vertoonde<br />
s, zich in een nog luistcrryker glans dan in het zege-<br />
> 5 praaiende Rome ; en de Gothifche woestheid , die<br />
„ Europa overal misvormde , wierd uit Italiën ver-<br />
4, dreeven, om overal plaats te maaken voor den goej,<br />
den fmaaki De Kunften, thans voor de derdemaal<br />
5, uit Griekenland naar Italiën verplant , vonden daar<br />
„ eenen weeligen grond , waarin zy de heerlykfte<br />
j, vruchten droegen, enz."<br />
Wanneer men acht Haat op het geen de drie eerfte<br />
gouden eeuwen ter befchaaving der menfchelyke kun*<br />
digheden bewerkt hebben , dan bepaalt zich dit byna<br />
geheel en al tot de fraaije wetenfchappen en vormende<br />
kunflen. De waare Wysbegeerte bleef in deeze gelukkige<br />
tyden, zowel in Griekenland als Italiën, in haare<br />
kindsheid. De Wysgeeren verlöoren zich, uit gebrek<br />
eener gegronde Natuurkennis, in doolhoven van onderftellingen<br />
en fpitsvindigheden. De Werkingen en<br />
verfchyningen der Natuur wierden zonder de maatflaf<br />
der ondervinding en der Geometrie beoordeeld. Hetgeen<br />
men van de Werktuigkunde wist, was rneer practicaale<br />
hebbelykheid dan wetenfchap, en de bekende<br />
grondfteilingen der beweeging wierden meer op<br />
werktuigen dan op de werkingen der Natuur toegepast.<br />
Hetgeen na het inneemen van Conftantinopolen ,<br />
door den overgang der Griekfche Geleerden, tot opheldering<br />
van het menfchelyk verftand gewonnen wierd,<br />
was alleen de kennis der Griekfche Taal , en vermeerdering<br />
der middelen om de Geometrie der oude Grieken<br />
te beftudeeren. Op het einde der XVIde eeuw<br />
was Europa niet verlichter dan te vooren. De openbaars
JDE MEDIClS ÏN DÉ NATUÜRKÜNDE» 6lï<br />
baare fchoolen en derzelver beroemde Leeraaren waren<br />
nog altyd bezig met ydele befchouwingen en<br />
grondelooze leerftelfels. De Natuurkunde belfond<br />
nog altyd in een foort van Metaphyfica, en deeze<br />
was een mengeling van Peripathetifche en Platonifche<br />
fpitsvindigheden. De weinige vonken der waarheid,<br />
die in de Natuurkunde door enkele groote mannen in<br />
verfcheiden eeuwen gevonden waren } gingen in eene<br />
algemeene duisternis verlooren.<br />
Zelfs het Copernicaanfche ftelfel, de ftoutfte en<br />
verhevenfte vlucht , die het menfchelyk verftand in<br />
alle eeuwen der gefchiedenis van het menschdom gedaan<br />
heeft , zou mogelyk onder de menigte vruchtelooze<br />
hypothefen verlooren geraakt zyn, had niet<br />
GALILEI, een Toskaancr, in den beginne der XVIIde<br />
Eeuw, dezelve door zyne ontdekkingen tot een trap<br />
Van zekerheid verheven. Deeze groote man wierp het<br />
{onderlinge gebouw der Peripathetifche Wysbegeerte<br />
omver, en leidde, met demaatfhf der Geometrie inde<br />
hand, den grond tot den eeuwigen tempel der wetenfchappen<br />
, dien NEWTON vervolgens oprichtte. Hy<br />
was de eerde onder de Wysgeeren , die het zich tot<br />
eene onveranderlyke wet maakte , in natuurlyke dingen<br />
niets voor waar aanteneemen , dan hetgeen op<br />
onlochenbaare ondervindingen en herhaalde proeven<br />
gegrond was ; zich in zyne leerwyze van eene verftaanbaare<br />
taal te bedienen , en alle zinnelooze magtfpreuken<br />
te vermyden; zich van de vruchtelooze naarvorfching<br />
der eerde oorzaaken, die voor onze oogea<br />
bedekt zyn, te onthouden , en zich alleen met de<br />
werkingen der natuur bezig te houden, die hem van<br />
de waare gefteldheid der natuurlyke voorwerpen verzekerden.
dl% BE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />
BACO VAN VERULAM had kort voorheen , door zyn<br />
voorfchrift eener nieuwe leerwyze , de fchets van den<br />
tempel der Wetenfchappen ontworpen ; het ontbrak<br />
alleen aan een grooten en onvermoeidcu geest, die deszelfs<br />
uitvoering op zich nam. Daar de Engelfche<br />
Wysgeer in de Geometrie niet geoefend was, moest<br />
hy het by een algemeen plan laaten berusten, GALILEI<br />
leidde de eerde hand aan 't werk. Ily had de Geometrie<br />
der Ouden grondig beftudeerd, en was de eerde,<br />
die ze op eene vruchtbaare wyze op de Natuurkunde<br />
toepastte, vanwaar zy in alle takken der menfchelyke<br />
kundigheden wierd ingevoerd. De wetten der beweeging,<br />
door hem ontdekt, hadden de-eerde kiemtjes<br />
in zich van den ganlfchen wasdom, die de weeg- en<br />
werktuigkunde na dien tyd verkreegen hebben. De<br />
uitvinding en het eerde gebruik van het vergrootglas<br />
openden nieuwe waerelden voor het oog, en de eerde<br />
verfchyningen, die zich voor hem opdeedeu , waren<br />
even zo veele bewyzen van het Copernicaanfche Systema,<br />
die BACO zyner aandacht niet verwaardigde.<br />
De roem zyner uitvindingen en ontdekkingen trok<br />
een menigte toehoorers uit Italiën, Frankryk,<br />
Duitschland, Poolen , Swceden , Hungaryen en Zevenbergen<br />
naar zyne fchoole , die vervolgens zyne<br />
nieuwe leer en den Geometrifchen geest in hunne<br />
landen verlpreidden. Onder dezelven bevond zich<br />
ook de groote Koning CUSTAVUS ADOLPHUS als Kroonprins<br />
met eenige Sweedfche Edellieden. Op deezen<br />
Vorst hadden zyne openbaare en byzondere voorlcezingen,<br />
die hy dagelyks bywoonde, zo veel invloed,<br />
dat hy, kort na zyne terugkomst, toen hy den Sweedfchen<br />
troon beklom , de onnutte fchoolleeringen, die<br />
het opgaande licht in den weg donden , door wetten<br />
uit
DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE? 613<br />
uit zyne ftaaten verbande. In Italiën waren zyne<br />
voornaamfte leerlingen BENEDICTUS CASTELLI en FA-<br />
MIANO MIC HEL INI , de grondleggers der Hydrometica en<br />
Hydraulica; JOHANNESEVANGELISTATORRICELLI,de<br />
uitvinder van den Barometer met kwikzilver en grondlegger<br />
der Aërometrie; BONAVENTURACAVALIERI, dien<br />
wy de bereekening van het Oneindige te danken hebben,<br />
en VIVIANI , die de proefondervindelyke Natuurkunde<br />
in een aancengefchakeld gebouw bragt; eindelyk de<br />
Groot Hertog COSMUS de Ilde, FERDINAND de Ilde en<br />
zyn broeder, de Kardinaal LEOPOLD.<br />
Niet onder LODEWYK den XlVden, maar onder de<br />
vreedzaame regeering deezer MEDICEESCHE VORSTEN ,<br />
was de vierde gouden eeuw der Wetenfchappen , Ja de<br />
eenige gulden tyd , toen het licht der waarheid voor<br />
de menfehen opging en de verlichting haaren aanvang<br />
nam. Het is te bewonderen, dat de Heer van VOL<br />
TAIRE dit gelukkigfte tydperk aller eeuwen met ftilzwygen<br />
heeft kunnen'voorbygaan. Het is waarfchynlyk,<br />
dat hy in de Gefchiedenis der Italiaanfche Letterkunde<br />
flegts oppervlakkig bedreven was, en hetgeen hy<br />
daarvan wist, uit partydige bronnen gefchept had, even<br />
gelyk de Schryver van de Voorreden der Encyclopedie<br />
van de Paryfche uitgave, die GALILEI in de tweede<br />
klasfe der groote lichten telt, en hem zelf achter DES-<br />
CARTES , die de opkomst der waare wysbegeerte zo veele<br />
hindernisfen in den weg lag, geplaatst heeft, HUME ,<br />
die, zonder vooroordeelen, de waarheid in haare echte<br />
bronnen navorschte, maakt, op het einde zyner gefchiedenis<br />
van de regeering van Koning JACOB den<br />
Kien,geene bedenking, om de verdienden van GALILEI<br />
boven die van BACO , welke in de evengemelde voor-<br />
Rr 3 rede»
€H DE VERDIENSTEN VAN DEN HüIZE<br />
reeden aan het hoofd der eerde klasfe geplaatst wordt<br />
te verheffen.<br />
Het fchynt, alsof de roem, om de verlichting des<br />
verfhnds door de befchaaving der Natuurkunde te<br />
volbrengen, alleen voor de nakomelingen van COSMUS<br />
den Ouden van MEDICIS , door wiens zoonen en naneefen<br />
de fchoone kunflen weder herleefden, was bewaard<br />
gebleven. Reeds waren de Groothertog FRAN-<br />
CISCUS de Ide en zyn broeder FERDINAND de Me<br />
groote liefhebbers, om door Scheikundige proeven de<br />
geheimen der Natuur naatefboren. FERDINAND had<br />
een foort van Academie gedicht, die uit de beste<br />
Wysgeeren zyns lands bedond , en die om den anderen<br />
dag op het Slot zyner Reiidentie voor hem en<br />
zynen zoon COSMUS vergaderden, om zekere opgegeevene<br />
vraagen over allerleie voorwerpen der natuur te<br />
verhandelen. Schoon GALILEI openbaar leeraar te<br />
Padua was, deed hy echter zyn voordeel met de groote<br />
kundigheden van deezen zeldzaamen man, om den<br />
Erfprins COSMUS te onderwyzen in de zomervacantien<br />
, die hy aan zyn hof doorbragt. Doch zoras<br />
deeze Prins in 't jaar 1610 den Toscaanfchen troon<br />
beklom, beriep hy zynen leeraar naar Florence, uit<br />
geen andere oorzaak , dan opdat hy zyne gedaane<br />
ontdekkingen, vry van alle bezigheden eens openbaarenleeraarsambts,<br />
en rykelyk verforgd, tot volkomenheid<br />
zou kunnen brengen en vermeerderen, GALILEI<br />
was de ziel van het Wysgcerige Genootfchap , door<br />
ERRDINAND gedicht, het welk nu voor de Natuurkunde<br />
van veel meer aanbelang wierd. Men gaf hem<br />
hier altyd nieuwe ftof, en eenige medeleden , wien<br />
nog een overblyfzel van Aridotelisch zuurdeesfem<br />
aan-
DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 615<br />
aankleefde , fpoorden hem zelf door hunne bedilzucht<br />
aan, om verfcheiden voorwerpen der Natuur fcherper<br />
natefpooren , dan hy , aan zich zeiven overgelaaten ,<br />
zou gedaan hebben. Een foortgelyke vraage was :<br />
„ hoe vaste lichaamen in 't water zwemmen, en zich<br />
„ beweegen zonder te zinken ? " Hieruit ontttond zyne<br />
voortreflyke verhandeling : difcorfo intorno alle cofe<br />
clie jlanno fuW acqua e che in quella fi muovono, die in<br />
't jaar 161a te Florence in .druk verfcheen. Hy bewees<br />
in dezelve, dat het zwemmen of zinkeu der lichaamen<br />
in het water, noch van hunne gedaante, gelyk ARI-<br />
STQTELES leerde , noch van de diepte des waters,<br />
gelyk PLINIUS meende, maar van den meerderen of minderen<br />
inhoud der ftolfe en derzelver uitbreiding moest<br />
worden afgeleid. By die gelegenheid ftrooide hy in<br />
deeze, even als in alle zyne werken, de zaaden van<br />
zeer gewigtige leeringen uit, die eerst in 't vervolg tot<br />
rypheid kwamen : b. v. dat de zwaarte een eigenfchap<br />
is die aan alle lichaamen gemeen is; datbevroozen<br />
water verdunt , maar bevroozen olie dikker<br />
wordt ; dat de beftanddeelen des waters op zekere<br />
wyze aan elkander hangen, waardoor zy niet zo terflond<br />
van alle kanten toevloeijen , en zelfs dunne<br />
plaatjes yzer of blik , die van natuure zwaarer zyn<br />
dan zy, op hunne oppervlakte draagen ; dat de drukking<br />
van een vloeibaar lichaam alleen gëevenredigd is<br />
aan zyne hoogte, en in alle buizen , die zekere gemeenfchap<br />
met eikanderen hebben , fchoon deeze ook<br />
van onderfcheiden gedaante en wydte zyn , zich tot<br />
eene gelyke hoogte verheft ; dat twee lichaamen van<br />
ongelyke zwaarte het evenwicht behouden , wanneer<br />
aan het ligtere door fnelheid vergoed wordt 3 wat het<br />
aan gewigt ontbrak.<br />
Rr 4 V«
DE VERDIENSTEN VAN DEN „CIZE<br />
Van deeze foort was zyn fchoon twistfcbrift ,<br />
more genaamd, tegen den Jefuit 0 R A Z I 0 G AJ<br />
waarin hy wel den aart der Komeeten naar de "er der'<br />
Ouden. verklaart, doch derzelver dwaaling tevens met<br />
z r w zenlyke voordeden voor de kennis der Natuur<br />
veigoedt. Het aan DES CARIES verkeerd tcegefchreven<br />
e n v a n d e 0 u d e n flegrs ^ ^ ^<br />
fldfel: dat 'erin de befchouwlyke waereld niets was<br />
dan bevveeg.ng en ftof _ dat men van de ftof niets<br />
begrypen konde dan gedaante, grootheid en plaats -<br />
I e U r<br />
pen der !: '<br />
g d U i d<br />
e e n e<br />
' * ^ha P.<br />
Pen der hchaamen, maar alleen aandoeningen der zin-<br />
-n waren, en andere natuurlyke wakheden, plaatfte<br />
hy luer met eene verwonderlyke eenvoudigheid en<br />
ü rlykheid „ een helder daglicht, Hy verklaart o<br />
tfiSaTT d<br />
e r<br />
~ ^ a n het vuur e„<br />
het hcht. Onder het vuur verftaat hy een menigte<br />
doorgaans kleine lichaamen , die zodanig gevormd<br />
*yn en z i c h z o foei beweegen , dat zy in ons het ge,<br />
voel der warmte en hitte bewerken. Wanneer deeze<br />
vuuroeeltjes in menigte en fterkte toeneem en , dan<br />
Joslèn zy ook de hardfte en vastte lichaamen op •<br />
doch woraen zy boven alle onze verbeddingskrad/t<br />
verijnd , dan vormen zy het licht. Men leest nog<br />
hedendaags du werk als een mode! van (ierlykheia<br />
en fterkte van uitdrukking in de Toscaanfche taal<br />
fchoon deszelfs inhoud voor onze dagen van geen ge!<br />
wigt meer is.<br />
ö<br />
Men hield toen te Romen het leerftelfel van co<br />
PERNicusvoor een ketterfche leer, die firydig was<br />
met de Heilige Schrift, en het was zelfs kettery te<br />
willen beweeren , dat deeze fbydigheid ilegts fchynbaar<br />
was. Men gaf ook van den kant van den Paus<br />
voor.
DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 6l?<br />
voor , dat de Roomfche Inquifitie GALILEI , onder<br />
ftraffe des doods,verboden had,dit ftelfel fchriFtlykte<br />
verdeedigen. Maar zyne onoverwinlyke zucht om<br />
het ryk der waarheid uittebreiden , verleidde hem de<br />
zelve in zyn Dialogo fopra i dite majjïmi Jijtemi,<br />
Tolomeico e Copernicano, met overtuigende bewysrede-<br />
nen te ftaaven. Buiten twyfel verliet hy zich op<br />
de toenmaals magtige befcherming van COSMUS den<br />
llden. Wat voorheen flegts eene mogelyke hypothefe<br />
was, verheft hy hier tot eene wezenlyke en gegronde<br />
waarheid. Hy verklaart de gelykheid cn verwand-<br />
fchap tusfchen de Aarde en de Maan , zo klaar-<br />
blykelyk, dat men noodzakelyk belluiten moet, dat<br />
de landen in de Maan niet woest en ledig , maar<br />
van leevende , zich beweegende en werkende wezens<br />
bewoond zyn, dat zy met bergen, daalen en meiren<br />
bedekt, meteen haar eigen Atcnofpheer omringd, en<br />
aan de afwisfelingen van dag en nacht, van winter<br />
en zomer onderworpen is.<br />
Na den dood van COSMUS den llden, die voor de<br />
wetenfchappen al te vroeg was, vond het opgegaane<br />
licht der Natuurkunde eenen niet minder yverigen be<br />
vorderaar in zynen zoon en opvolger FERDINAND<br />
den llden , en deszelfs broeder LEOFOLD. Dat GA<br />
LILEI geen offer van het verfchiïklyk Iuquifitiege-<br />
recht te Rome wierd, is hoofdzakelyk aan de be<br />
fcherming van den Groothertog toetefchryven; hy<br />
zou hem ook nooit in derzelver handen hebben over<br />
geleverd, zo hy niet van ontrouwe Ministers, die aan<br />
het Roomfche Hof verkogt waren, was misleid gewor<br />
den. Hy had, even als zyn Vader, een geometrifchen<br />
geest, en de zucht naar verlichting in de Natuurkun<br />
de, yan de jeugd af aan , van hem ingezogen. Hy,zo<br />
Rr $ wel
6x8 DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />
wel als zyn broeder LEOPOLD , vereerden hem niet<br />
flegts als leeraar , maar ook zelfs als vader; zy<br />
bezogten hem meermalen in zyne ziekten, byzonder in<br />
de jaaren zyner blindheid , deels om hem te vertroosten<br />
, deels om zyne lesten aantehooren. Wat GA<br />
LILEI onder de regeering van deezen grootmoedigen<br />
Vorst tot verlichting in de Natuurkunde deed,<br />
was voornaamelyk de verbetering van het vergrootglas<br />
, dat werktuig van ontelbaare ontdekkingen,<br />
'twelk toen in Italiën nog altyd het beste was; en<br />
zyne verhandeling over de werktuigkunde. My handelt<br />
in dezelve van de wetten der waterpomp, onderzoekt<br />
de betrekkingen tusfchen de digtheid der lucht cn van<br />
bet water, vorscht de natuur der hooge en laage toonen<br />
in de muziek na, in de fidderende beweeging der fnaarcu<br />
, in den klank van een met water gevuld glas,<br />
welks rand men met den vinger wryft, en in het geluid<br />
eener koperen plaat, wanneer zy met een fcherp<br />
yzer gefchraapt wordt; analyfeert het aangenaam gevoel<br />
der harmonie in het menschlyk oor, en legt den<br />
ecrften grond tot de Acuftiek. Hy verklaart de theorie<br />
van den wederfland , dien vaste lichaamen doen zien ,<br />
wanneer men ze aan Hukken Haan of fplyten wil; en<br />
ontdekt verfcheidene gewigtige waarheden , die tot<br />
volmaaking der Bouwkunst dienen , en een groot licht<br />
over grootheid en gedaante verfpreiden ; b. v. dat<br />
•men een prisma door eene parabolifche doorfnede<br />
meer dan 33 procent aan zwaarte verminderen kan,<br />
zonder dezelve iets van zyne kracht te beneemen; dat<br />
de natuur in de grootte en gedaante der lichaamen<br />
vastgeftelde grenzen hebbe, die ze niet overfchreiden<br />
kan , zonder van haar eigen last onderdrukt te worden<br />
; dat liet van hier zy afteleiden, dat het geen in<br />
kleine
DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE.
6"2° DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />
die hy tegen de Rusfen en Poolen in de kunst van<br />
den vestingbouw afleidde , waren volkomen meesteritukken<br />
van een geheel nieuw foort, die op het diep-<br />
He inzicht in de Geometrie, en op de door GALILEI<br />
uitgevonden werktuigkunde en Ballistica gegrond<br />
waren, GALILEI had de Krygsbouwkunst in een ongedrukte<br />
Verhandeling van drie en twintig boofdftukken<br />
kort en bondig ontworpen , welk Handfchriït in de<br />
Ambrofiaanlche Bibliotheek te Mayland bewaard<br />
wordt, VAUBAN, zegt men, zou 'er zich van bediend<br />
hebben, in den bouw zyner 333 vestingen.<br />
Na dat GALILEI tot in een hoogen ouderdom over<br />
werktuigen en beweeging , over hemel en aarde , en<br />
over de wetten en orde der Natuur gefludeerd had,<br />
vereenigde hy einde lyk alle zyne verkregen kundigheden<br />
, om de van alle natiën , die zich met de zeevaart<br />
bemocijen , zo zeer gewenschte Lengte en Breedte op<br />
Zeeuittevinden. Hy meende het door juiste Ephemeriden<br />
der dagelykfche configuratien , van de door hem<br />
ontdekte Satelliten van Jupitcr te bewerken, en was'er<br />
ook ernstig mede bezig, toen hy in den jaare 1637 blind<br />
wierd, het geen zyn gewichtig voorneemen verydelde.<br />
Het was echter niet geheel zonder vrucht, daar het<br />
hem aanleiding gegeeven had,om het flinger- uurwerk<br />
uittevinden , of ten minsten, daar zyn ontwerp nog<br />
zeer onvolkomen was, CHRISTIAAN IIUYGHENS, die<br />
ze tot volkomenheid bragt, op het denkbeeld daar<br />
van te brengen.<br />
GALILEI ftierf in den jaare 1642 , toen NEWTON<br />
ter waereld kwam, die van den Hemel beflemd was,<br />
om de door hem hervormde Wysbegeerte der Natuur,<br />
haare beflendige gedaante te geeven. Nazynen dood bevlytigden<br />
zich zyne leerlingen, meer dan o^it, om op de<br />
door
BE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. fa?<br />
door hem geopende loopbaan voortctreden , en de<br />
door hem gedaane ontdekkingen , van welken de<br />
meesten nog niet geheel ontwikkeld waren , door<br />
proeven en waarneemingen te vermeerderen en te be<br />
vestigen. TORRICELLI en VIVIANI bewogen den Groot<br />
hertog FERDINAND den llden , alle de poogingen van<br />
zyn geleerd genootfchap, dat zicli tot hier toe met<br />
het onderzoek van allerlei .waarheden, onder den<br />
naam eener Platonifche Academie, had bezig gehou<br />
den , op de Proefondervindelyke Natuurkunde te doen<br />
werken. De Groothertog , wiens grootfte vermaak<br />
tot hiertoe geweest was, de geheimen der Natuur te<br />
ontzwachtelen , was daartoe ligt te beweegen (*).<br />
Toen BALTIIA<strong>SS</strong>AR DE MONTCONYS , in 't jaar 1Ó46.<br />
de eerftemaal door Florence reisde , was de Groother<br />
tog met Thermometers en Wederglafen van allerlei<br />
foort en gedaante voorzien (t) , en FRANCISCUS<br />
LANA<br />
(*) FASRONI , Dcc 4. Italorumdoftrina excellentium, pag.<br />
315 zegt van hem: Solitus erat dicere Ferdinandus , fe ma-<br />
gnam gratiam habere Deo , quod principacu ab eo donatus<br />
fuiflet , maximain vero , quod fibi inger.eraverit fingularem<br />
quemdam araorcm in Philofophiam , cui cum fatisfaceret,<br />
non folum humaniflima compleri voluptate, fed etiam ali &<br />
vivere videbatur. Hinc afïïdua: inquifitiones & inveftigatio-<br />
nes veri in naturalibus quajftionibus , hinc experimenta ad<br />
indagandas naturas vias , hinc fumtus , cura; , (hidiaque iri<br />
comparandis omnium phyficarum artium inftrum.ntis, hinc<br />
doétorum virorum cosrjs , qui in ipfis Regiis «dibus ha-<br />
bebantur. Omnino has êedes turn FERDINANDI , tura LEO-<br />
POLDI ftudiis, Mufarum templum, fapienti«que domicilium<br />
faftas effe dixilTcs.<br />
Q) Premter Vyage d'Italie, pag. 26.
Mi DE VERDIENSTEN VAN DEN tttiïÉÈ<br />
EANA fakende hem de verdiende toe, de van RODERƒ<br />
FLUDD uitgevonden Thermometer daar door verbeterd<br />
te hebben , dat hy de buizen , in plaatfc van water,<br />
met wyngeest, dftt het bevriefen niet onderworpen<br />
is , aanvulde. II Y W A S D E E A [ L E D J E<br />
Meteorologie door waarneemingen tot een wetenfchap<br />
zocht te verheffen, en met dat oogmerk de geleerden<br />
van verfcheiden landen aanbeveelde , om de warmte<br />
enkoude.'dagelyks, door behulp van gelyke werktuig<br />
waarteneemen. Van deczen bediende hy zich ook om<br />
den graad der warmte te meeten, die tot uitbroeijing<br />
van jonge hoeners nodig is, en liet deskundige lieden<br />
uit Egypte komen, om broeiovens in zyne tuinen te<br />
Florence aanteleggen. Hy vond werktuigen uit, om<br />
de vochtigheid der lucht, de fpecifieke zwaarte van<br />
dezelve, van het water, den wyn en andere vloeibaare<br />
hchaamen, die hy ten dien einde uit alle ftreeken van<br />
Itahén brengen liet, tegen elkander te vergelyken. Hy<br />
ondervond door proeven, dat het water zich niet laat<br />
famendrukken. Door den dampkring, loschte hy<br />
het water in damp op. Hy deed proeven om te onderzoeken,<br />
of de lucht een uit dampen beflaand lichaam zy. Hy<br />
bezat werktuigen , o m de door beweeging ingedrukte<br />
kracht, de uitbarfting van 't ontdoken buskruid, de<br />
evenredigheid der toonen enz. aantewyzen. Hyljet te<br />
L.vorno proeven doen, hoe lang het zoete water op de<br />
fchepen , en in welke vaten men het 't langst goed konde<br />
houden; of de zee zich tot op den grond beweegt:<br />
of men in de diepte der zee zien konde, en hoe verre<br />
het daglicht kan doordringen ; in hoe veel tyd en on<br />
welken affland men by helder weder en dille zee de<br />
(*) Prodomo ajl arte Mieflra, c. 7. pag. 2. '<br />
vuur«
DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 6'2$<br />
vuurbaak uit het oog verliest, en op welken affland<br />
men een fchip by hooge zee ontdekt, en beval tevens<br />
dat men zich ook van het vuurteeken en het geluid<br />
bedienen zou , om de afftanden te meeten. Hy liet<br />
uit verfcheiden ftreeken op zee , en in verfchillende<br />
jaargetyden, water fchcppen, om den graad van deszelfs<br />
ziltigheid natevorfchen, en het door Chemifche proeven<br />
daarvan te bevryden ; hy deed proeven , om gewaar<br />
te worden, in welke betrekking het zoete water<br />
en het zeewater lasten dragen ; of het zeewater vroeger<br />
of laater bevriefe dan het zoete ; of fchietende<br />
wapens op zee zo verre reiken als op het land; of een<br />
mensch, die onder het water ftaat, deszelfs zwaarte<br />
gevoelt, en op welke diepte hy het geluid van buiten<br />
kan hooren. Ily liet onderzoek doen, of het bronwater<br />
van de hoogte der bergen , of uit de diepte ontfpringt,<br />
en was op alle mogelyke middelen bedagt, om de natuur<br />
haare geheimen afteloeren.<br />
Tot in het jaar 1657. hadden de Groothertog FER<br />
DINAND en zyn broeder LEOPOLD ieder hun eigen<br />
werkplaats , om , in het gezelfchap der bekwaamlte<br />
Wis- en Natuurkundigen, proeven te doen. By deeze<br />
beide broeders heerschte de Vohnaaktfte eendragt, en<br />
de volkomenfte gelykheid in de pooging naar verlichting<br />
in de geheimen der Natuur, volgens haaren gantfchen<br />
omtrek. Beiden fpaarden noch kosten , noch<br />
moeite, om alle mogelyke werktuigen, zo wel voor<br />
de Starren-als Natuurkunde, deels zich teverfchaffen,<br />
deels zeiven te laaten vervaardigen , en de bekwaamde<br />
mannen door pennoenen aan hun hof te trekken, op<br />
'dat zy hen in hunne navorfchingen de behulpzaame<br />
hand zouden leenen. De voornaamfte derzelven wa-<br />
rSU JOHANNES EVANCliLISTA TORRICELLI, dien de<br />
Groot-
DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZÏ<br />
Groothertog de plaats van zyn overleden leeraar<br />
GALILEI deed vervullen, en vvien de dood maar al te<br />
vroeg voor de wetenfchappen wegfleepte; VINCENZIO<br />
VIVIANI, ALPIIONZO BORELLI, FRANCISCUS ROOI,<br />
en de Graat LORENZO MAOALOTTI.<br />
Wyl deeze en andere geleerden tot het byzonder<br />
gezellchap van beide broeders behoorden,en zo welde<br />
een als de ander, de navoifclyng der Natuur, met veel<br />
yver en ernst voortzetteden , kon het niet wel anders<br />
zyn, of zy moesten eikanderen in hunne famenkomsten<br />
en bezigheden dikwils hinderlyk zyn. Van hier<br />
vereenigden zy zich beiden in den jaare 1657 in een<br />
Academie der Proefondervindelyke Wysbegeerte, die<br />
zy Accademia del Cimento noemden. De Groothertog<br />
liet de beftuuring wel grootendeels aan zynen broeder<br />
over, doch nam het grootfle deel der onkosten op<br />
zich, en vergaderde hen dikwils in zyne kamer. Zy<br />
werkten naar één doel en met vereende krachten, om<br />
de natuur niet alleen zelve op haare geheime wegen<br />
natefpooren, maar ook, wat andere navorfchers van<br />
dien tyd , in en buiten Italië, in de Astronomie , en<br />
in alle takken der Natuurkunde, in de Chemie, Mechanica,<br />
HydroftaticaenHydraulica, indeLithologie,<br />
Zoölogie , en de Gefchiedenis der Natuur ontdek'<br />
ten , door naauwkeurige proeven te onderzoeken en<br />
te beoordeelen. Tot dit oogmerk onderhielden zy<br />
niet alleen eene uitgeftrekte briefwisfeling, met de<br />
febranderfte en naarltiglte Natuuronderzoekers in<br />
Frankryk, Holland, Engeland en Duitschkmd : maar<br />
lieten ook allerlei nog onbekende planten en zaaden ,<br />
Iteenen en dieren, ter verbetering der Botanie, Uthologie<br />
en Zoölogie, uit alle ftreeken der waereld,<br />
met groote onkosten ontbieden. 'Er was geen Astronomisch
DE MEDICIS IN DE NATUURKUNDE. 02$<br />
ïiomisch of Bhyfisch werktuig tot hiertoe uitgevonden ,<br />
dat zy niet in bezit hadden , en den laatften trap<br />
van volkomenheid poogden te geeven. In de Acia<br />
deezer Academie, welke TARGIONI TOZZETTI in zyn<br />
Notizie degli Aggrandimenti delLe Scienze fifiche Acca-<br />
duti in Tofcana had uitgegeven , vindt men dikwils<br />
briefjes genoegzaam van deezen inhoud: „ Doorluch-<br />
„ tigfle Vorst! om deeze of geene proeven te doen,<br />
,, hebben wy zulke of zo veele glaazé klokken van<br />
„ deeze of geene grootte nodig. Wy verzoeken uwe<br />
„ Doorluchtigheid, ons dezelven te bezorgen". Onder<br />
de briefjes ftaat meestendeels eigenhandig door den<br />
Groothertog gefchreven : .,, Ik heb- myn Minister te<br />
„ Venetiën bevel gegeven, dat deezen of geenen dag<br />
„ alles hier te Florence zy". Onder deeze briefjes<br />
vindt men 'cr een, waarin tot uitvoering eener proeve<br />
van dc uitbreiding van het geluid, zeker getal perfoo-<br />
nen, veldltukken en mortieren vereischt wierden, om<br />
op verfchillende afftanden te plaatfen. Onder het biljet<br />
ftaat: „ Den avond n. n. zal alles in gereedheid zyn".<br />
De Staatsecretaris, de Refidenten van den Groothertog<br />
aan deEuropeefchehoven,en deConfuls in den Levant<br />
waren het middel, waarvan zy zich bedienden, om hun<br />
ne waarneemingen en proeven aan hunne Correspon<br />
denten medetedeelen, en het nieuws', dat deeze ont<br />
dekt hadden, of het geen voor den Botanifchen tuin<br />
moest bezorgd worden , te verkrygen. Hun Glazen-<br />
fabriceur was MARIANI GO.NFIA , hun draaijer , een<br />
Duitfcher, THEODORUS SANGER, hun Inftrumentmaa-<br />
ker de beroemde STEPUANUS DELLA EELLA.<br />
Men kan niet wel beweeren , dat deeze Academie<br />
de eerfte geweest is, die zich met de navorfching dor<br />
Natuur heeft bezig gehouden, want de Academie der<br />
insTORiEK. Deel. Ss M^*.
6l6 DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE<br />
LINCEI, die in 't jaar 1603. door Prins FAEDERIK CESI<br />
te Romen, en een andere, die van JOHANNES BAPTISTA<br />
DELLA PORTA te Napels gefhcht was, zyn ouder.<br />
Doch befchouwt men denwyden omvang der onderwer<br />
pen, waarmede zich de Floremynfcbe bezig hield, de<br />
uitmuntende waarde van haare medeleden en derze'lver<br />
buitengemcenen yver, de menigte van haare werktui<br />
gen , de belangrykheid van haare proeven en uitvindin<br />
gen, en haare veel uitgebreider verftandhoudingmet de<br />
voornaamlle Natuuronderzoekers in Europa : dan is<br />
het geen wonder, dat zy de gedachtenis haarcr ouder<br />
zusteren verduisterd heeft.<br />
Haare medeleden waren de kern van de fcbooJe vati<br />
GALILEI. Onder hen was ALPHONSO BORELI.I, Hoo°--<br />
leeraar der wiskunde te PJa , die zich vaornamdyk<br />
door zyn werk de mfu animalium heeft beroemd Ge<br />
maakt ; VINCENZIO VIVIANI , die TORRICELU in het<br />
leeraarambt der Wiskunde te Florence opvolgde, cn<br />
in dit vak weinigen zyns gelyken had; CARLO RIVAL-<br />
EINI, leeraar der Wysbegeerte tePifa, die zich door.<br />
zyn onderzoek van de fnelheid van den wind, en dc<br />
eigenfehappen van het kwikzilver in de wederglazen ,<br />
in deeze Academie byzonder beroemd maakte, en door<br />
ISMAëL BALLIAI.DLIS , in een brief aan den Cardinaal<br />
LEOPOLD , wegens een opftej over het evengemelde<br />
kwikzilver, ingenium o.cuHJJimum & folertiffimum, van<br />
wien hyvéel geleerd had,genaamd wierd;ALBXANDER.<br />
WAksiLi, leeraar der Wysgeêrte te Siena, wien GALILEI<br />
in een brief den lof van een voortrefivk wysgeer geeft;<br />
ANTONIO OLIVA, fchryver van een ongedrukte verhan<br />
deling over de vloeibaare lichaamen ; CANDIDO DEL<br />
iüpMO, die niet flegts in de wysbegeerte, maar ook<br />
& de werktuigkunde zeer geoefend was , en veele<br />
Phy
DE MEDICIS ÏN Dï NATUTJRKTJNDEi ' 6%f<br />
en Phyfifche werktuigen voor de Academie uitvond;<br />
deszelfs broeder PAUL , die in een der Hungaarifche<br />
Bergwerken een zeer voordeclig werktuig uitvond om<br />
dezelven van water te bevryden ; ALEXANDER SEGNI,<br />
Secretaris van Prins LEOPOLD cn van de Academie, tot<br />
in 't jaar i65o, die in deeze post opgevolgd wierd,<br />
door den beroemden Graaf LORENZO MAGALOTTI, in<br />
zyn aaften jaar, toen hy reeds door een diepe kennis<br />
der Mathematifche en Phyfifche Wetenfchappen zich<br />
beroemd maakte , die hy vervolgens in zyne gedrukte<br />
brieven, en by de geleerden, die hy op zyne reizen<br />
bezogt, overvloedig ten toon fpreidde ; FRANCISCUS<br />
REDI , lyfmedicus van den Groothertog , een groot<br />
Anatomist en Natuuronderzoeker, de grondlegger eener<br />
eenvoudige en op de Natuurkunde gevestigde Artzenywetenfehap,<br />
wien de Natuurlyke gefchiedenis veel te<br />
danken heeft, en anderen , waaronder ook eenigen<br />
den beroemden ALEXANDER MARCHETTI,Hoogleeraar<br />
der Wysbegeerte te Pifa plaatfen, die Lucretius in<br />
zulke fierlyke vaerzen heeft overgezet.<br />
Buiten de correspondenten , die de Academie en<br />
haare medeleden in Italiën had, hield zy oobeen geregelde<br />
brieiwisfeling met verfcheiden geleerden buiten<br />
Italiën, waar onder ik CJIRISTIAAN HÜYGENS, THEVE-<br />
NOT, ISMAEL BULLIALDUS , J0HANNES WALLIS, en<br />
joHANNES HEVELIUS vinde.<br />
De proeven en ontdekkingen der Academie zyn<br />
voor het oog van een ieder zichtbaar; want zy werden<br />
in 't jaar 1666. onder den titel; Saggi di naturali<br />
Efperienze dell" Academia del Cimento, op kosten van<br />
den Kardinaal LEOPOLD ter drukpers gegeven, en vervolgens<br />
niet alleen driemaal in Italiën weder opgelegd,<br />
tnaar ook in 't jaar 1684. door RICHARD WALLER in't<br />
Ss s JSJJ
Öafc DE VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE DE MEDICIS enz»<br />
Engelsch, in 't jaar 1731 door PETRUS MU<strong>SS</strong>CHEN-<br />
BROEK in 't Latyn, en in 't jaar 1755 onder het opzicht<br />
van den Heer LAVIROTTE (*), in 't Fransch overgezet.<br />
Doch'er zyn veele gewigtige byvoegzels, die de<br />
Heer TARGIONI TOZZETTI uit de acta der Academie<br />
opgefameld, en in zyn Notizie degli Aggrandimcnti delle<br />
fcienze fificheaceaduti in Tofcana, tfc. bekend gemaakt<br />
heeft, waarmede zy nog aanmerkelyk kunnen vermeerderd<br />
worden. Aan hoe veele aanvechtingen zy ook in<br />
den beginne van den kant derPeiipatbetiei en Monniken<br />
, byzonder der Jefaiten , welker fchoolftelfel zy<br />
omverwierpen, blootgefteld waren ; hoe zeer ook de<br />
nationaale nyd der Franfchen tegen dc Italiaanen, die<br />
buitendien nog door de lcere van DESCARTES verblind<br />
waren, hunne opkomst in den weg ftond; en hoe<br />
droog ook het verflag was , dat de Engelfehen, in het<br />
eerfte deel der Philofophifche Tranfaciions, aan hunne<br />
nog zeer nieuwe Academie daarvan gaven; nam echter<br />
haar aanzien en roem, na de toeneeming der verlichting,<br />
dermaate toe, dat derzelver waarde ras algemeen<br />
erkend wierd. Vergelykt men ze met de nog tamelyk<br />
duistere tyden, en met derzelver korten duur, tot in<br />
't jaar 1667, toen prins LEOPOLD haar voor den Kardinaalshoed<br />
opofferde , dan ontftaat 'er in ons een<br />
gevoel van verwondering en dankbaare erkentenis voor<br />
het onfterflyke huis DE MEDICIS , dat wy niet flegts in<br />
deXVde en XVHe eeuw de herftelling derfraaije kunsten<br />
, maar ook in de XV&* eeuw het opgegaane<br />
licht der waare Wysbegeerte te danken hebben.<br />
(*) Colïection Academique Tom. 1.
IV.<br />
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N<br />
BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />
KUNSTEN,<br />
E N<br />
M E N G E L W E R K .
D E<br />
R O E M Z U C H T.<br />
VIERDE HEKELDICHT.<br />
DEN KEERE SPENCER COMPTON<br />
TOE GE WYD.<br />
Uit het Engelsch ?an E. YOUNG.<br />
6 Si<br />
Gelvk de eerzuchtige kamperfoelie zich om een*<br />
f;-: :.rjen boom.flingert, en haar geuren op de onderfchraagende<br />
rakken uitftort; zo lieflyk moest ook het<br />
jeerzuchtige lied weezen , (ach , verfchoon die eerzucht<br />
in het myne!) dat op uwe onderlleuning hoopen<br />
durft ,ó COMPTON ! (a) geboren om in ftaatsvergaderingen<br />
het woord te voeren , haare waardigheid luister<br />
by te zetten , haare raadpleegingen te bellieren,<br />
ai'es diep te doorgronden , in de ruimte te overzien ,<br />
en het lot der koningkryken zonder eerzucht afteweegen<br />
; om , ab handhaver der kroon en vriend des<br />
v ffts , de kiefche uiterften der ftrydïgfte deugden in<br />
een te fmelten. Gy echter verfmaadt niet, om, by<br />
zulke verhevene uitzichten, te luisteren naar het lied<br />
eer zangfter. Het is uwe gunst die haar befchennt,<br />
terwyl uwe uitmuntende hoedanigheden haar ontvonken,<br />
(
6<br />
3- D E R. O E M Z L" C H T.<br />
ken, en het flechts ccn gedeelte van uwen roem uitmaakt,<br />
haar te bezielen (b).<br />
CHKEMES , de yverzuchtige CHREMES, oudertusfchen,<br />
verteert zich van verdriet over een vermaardheid zo<br />
billyk verdiend, zo openlyk erkend. Enkel voor de<br />
ydele bezolding van eer, wydt by zyn diensten aan<br />
den Staat en de Kroon. Hy toch kent alle ontwenpen,<br />
en weet ze allen te verbeteren. Hoe ondankbaar Britannië<br />
ook weezen moge, deeze Patriot blyft het evenwel<br />
beminnen. Doch 'er zyn verfcheide'iborten vaa<br />
Patriotten. Sommigen mogen 'er hun bloed voor vergieten<br />
, hy drinkt zyn koffy voor het algemeene bes* •<br />
hy raadpleegt den heiligen damp, die 'er uit opfïygr"<br />
voorziet daarïn de flormen of zonnefchvn, door'den<br />
hemel over ons belloten , en bepaalt eiken da- het<br />
weder van ons lot. Zulk een quid-nunc (c) is een<br />
almanak van ftaat.<br />
O) Letterlyk in 't Engelsch : // ü tut baf t}^ gi^ , 9<br />
infpirc. (Het is Hechts ten halve , of de helft vaa uwen<br />
roem, te bezielen}. Riet andere woorden : DWC uit.nua<br />
tende talenten , op wier bcfchryving het dicbterlyfee vuur<br />
wel coet ontbranden , maaken r;og maar de hein uit na<br />
uwe verdienden ; zo «muntend ii ook uw nart. In d-n<br />
zelfden feaak, gelyk onze Dichter, in den agtrten zang van<br />
TjnMcbgedacAte», zegt, da: men, alleen met herrek kin*<br />
tot het vernuft, een halve öösiziFIELD zynde, een g?<br />
beele dmw is. Men zie hier over onze Aanmerkin? o.<br />
0 r<br />
het lil. Deel bL 341.<br />
(O Men is in England gewoon zulk een' opfnuffelaar<br />
jan fiaatsnieuws een quid-nu,:c te noemen , van de Latynfche<br />
^gauidnunc novi? Men kan zulk een karakter nader<br />
teerea kennen uit den brief, waarin Thomas Qnié^e zich<br />
Gy<br />
ze! ven
DE R O E M Z U C H T . 633<br />
Gy meesmuilt, en verbeeldt u, dat onze Staatsman<br />
van weinig nut is: maar waarom zou de tyd zyn verborgen<br />
waarde niet kunnen openbaaren , daar toch<br />
aapen de lekkerfte kastanjes kunnen braaden , daar<br />
paarden van genie de kaarten onfeilbaar kennen , daar<br />
de halve Senaat kan zeggen : afgekeurd ! de ganzen<br />
geheele volken kunnen redden , en de fchoothondjes<br />
famenzweeringen ontdekken ? Wat fpoort hem toch<br />
aan om Ryken hunnen vorm , en Koningen raad te<br />
geeven; wat anders, dan zyn onbekwaamheid tot bezigheden<br />
van minder gewigt? De arme CHREMES kan<br />
zyn eigen vermogen niet begieren, en heeft daarom<br />
het zorgen voor de welvaart van Europa op zich genomen.<br />
GEHENNO laat gerustelyk het bellier des ryks aan<br />
het fchrander beleid van CHREMES over. Om zichzelven<br />
eenen naam te maaken , heeft de eerzuchtige<br />
knaap zich tevens van een bybel en een fchouderband<br />
(d) voorzien. Hy is achter het geheim , doorziet<br />
het geheel, en beklaagt den dommen bloed, die<br />
zich om de zaligheid van zyn ziel bekommert. Wees<br />
toch op uwe hoede , hem met eerbied aan te fpreeken<br />
, en althans zyn teêrgevoelige Reden niet met<br />
het Apostolisch geloof te kwctfen. Voor zo verre<br />
hy echter weet te leeven , houdt hy zich , wat het<br />
uiterlyke betreft , nog by den grooten hoop , en<br />
verpiigt alleen zyn vrienden met zyn lasteringen van<br />
den Godsdienst.<br />
Voor deeze kwaal is hooge rang vergif, en een<br />
groot<br />
zeiven rdTchiidert, in den Er.gelfchen Spectator, in het 625<br />
Vertoog.<br />
{/) Eea EpauUtie, of Oaiciers-montuur.<br />
Ss 5
*SH D E R O E M Z U C H T .<br />
groot vermogen gevaarlyk. Ze'Jen wordt een arme<br />
fcbefco uitzinnig. Werkte niet ibmtyds een vonnis<br />
van veroordeeling als een ongehoopt hulpmiddel , en<br />
wierd niet meenig ongeloof door het daalen der femdfen<br />
in den grond geneezen ? Zo lang de zon fchynt,<br />
ïpreekt LLJL.NT (e) met ongemeene kracht; maar een<br />
donderbui is verderflyk voor fchraal bier en zwakke<br />
redeneering. Zulke nuttige werktuigen wyzen zeer<br />
iiaauwkeurig, door het ryzen of daakn van hun kwik<br />
de gelteUheid van het weder aan. Htt is voornaamelyk<br />
de gezondheid , die een Atheïst in het duister<br />
laat (f) • en een koorts redekavelt bondiger dan een<br />
-CLARKE Laat Hechts de redeneerkunde in zyn<br />
pols afneernen , weldra zal hy het Griekfche Kok><br />
hu;s (li) niet meer bezoeken, en keren bidden; tery;l<br />
ondenusfehen COLLINS (j; den afvalligen jongeling,<br />
die weker, naar zyn gedachten, zo verflandig<br />
redeneerde , met een' ongeveinsden yver betreurt;<br />
•C01.LINS , die zich met het befpotten van den Godsdienst<br />
(e) Een bekend Vrvgees: van de voorige eeuw.<br />
(ƒ; Zo zeg: BRCYERE: Ondoute de Dieu, dans une pieice<br />
fanté; ttmme on douie que ce/oit pec'ier , que d'avoir com-<br />
r.-.ace avtc une perfotme iibre: quand on devient na.ade S<br />
fue rhdiopifie eftformée , on quitte fa concubine £> on croit<br />
%f Dieu. Ciisp. i
DE R O E M Z U C H T . 6ï$<br />
dienst zodanig vermaakt, dat !ry byna zelf denkt<br />
waarlyk ongeioovig te zyn; doch hy denkt het Hechts:<br />
om beiden hun recht te laaten wedervaaren , Satan en<br />
hy gelooven en üdderen tevens (*\ Sommigen wor<br />
den door de woede eener onbeperkte eerzucht , de<br />
üioodfte fchandvlekken hunner eeuw.<br />
NARCI<strong>SS</strong>US heeft geen de minlte gemeenfchap met<br />
de leden van de onderaardfche maa:;c;;.:npy (4); ji,<br />
hy kan zcïfs geen vry-metfelaar zonder sfgryzen noe<br />
men : hy blyft niet achterlyk in ee ig pligtbewys,<br />
noch kan de nyd zelfs zeggen, dat hy, geduurende<br />
verfcheide jaaren, de Kerk of den Schouwburg heeft<br />
verzuimd. Het is waar, hy maakt geen gerucht ia<br />
het Parlament, doch betaalt met nauwgezetheid zyn<br />
fchulden en bezoeken (/). Zyn karakter en zyn hand-<br />
fchoenen zyn altoos even net; daarenboven kan hy<br />
zich nog dieper buigen , dan de diepbuigende Geeste-<br />
lyke (wi): een eeuwige lach is op zy.i lippen, waarin<br />
(*) Jacob. IL v. IS.<br />
(i) Ia *t Engelsch: the Tartarem Club• ds zogenaamde<br />
kell-fire Club (de broederfchap van 't helfche vuur) ui: wier<br />
blazoen men eenigzins hun aart en b?gic&!eo kan oprnaakea.<br />
t (/. Ia t Engelsch: Pajs his debti en rijlts, volgens een<br />
zeer gewoons teenfpreuk : topaj e vijlt; een bezoek betaa-<br />
len, voor ons afleggen.<br />
(«) YOUXG zegt: He car. out-Iersthe loding Dean,eigen'<br />
lyk een Dikcn, de naaste in rang naast den Bisfchop , die<br />
ctet zelden door zyn kruipend geviei ce gunst der Grooten<br />
tracht te winnen. Hy verzekert dat he: zyn NARCI<strong>SS</strong>US via<br />
ruik een Deken in buigen wint. Aartig is in fcet Engelsch,<br />
dit eut-boA>, gelyk zy meer gewoon zyn, door plaatfing vaa<br />
dit woordje out by eenig werkwoord, eea overtreffen va»<br />
de bedoelde werking uitcedrukken.<br />
de
6$ D E & O E M Z U C H T.<br />
de wyze en nietswaardige gelykelyk deelen. Dees<br />
onverfchrokken held in alle de vermoeijenisfen van het<br />
vermaak, ongelooflyk geduldig by al het verveelende<br />
van den lediggang, leent aUervrieriddykst aan de<br />
Had , elke openbaare plaats tot iieraad , zyn aangezicht:<br />
hy verfchynt zo zeker in het gezelfchap, als de<br />
kaart, en behoort tot het huisraad van de zaal. Zodra<br />
het omberfpel hem roept, is hart en hand by<br />
hem gereed; en wanneer daartoe Hechts twee gevonden<br />
worden , is hy gewisfelyk de derde (n). NAR<br />
CI<strong>SS</strong>US is de roem van zyn geflacht ; want waar is<br />
iemand , die met meer bevalligheid niets doet ? Zo<br />
pronkt myn lyst met menfehen, door de natuur verordend<br />
om , als fraaije Soplappen , hier en daar een<br />
plaats te vullen; die,.terwyl zy hun volftrekt-ledig leven<br />
doordroomen, te weinig verlbnd hebben om wél,<br />
en te weinig hartstocht om Hecht te handelen.<br />
Tot een tegtnwigt van zulke Mode-helden , zyn<br />
eenigen, uit eerzucht, zonderling, en van alle anderen<br />
afWykende. Wat anderen mishaagt, bekoort oniwyfelbaar<br />
deeze waardige tegenvoeters van het geheele<br />
menschdom. Niet uit boosheid , maar enkel uit<br />
hoogmoed , overdwarsfen zy ons allerwegen. Geboorte-<br />
en feestdagen zyn voor hen de dagen om zich<br />
Hecht te kleeden. Indien men hen mag gelooven, dan<br />
is ARBUTIINOT een dwaas, en FOE een wys man (o);<br />
dan •<br />
(») Nadruklyk in 't oirfprongkelyks : Johfd to ft», ht<br />
fat/s not-to make three , dat is : waar twee otnberfpeelers<br />
gevonden worden , is hy recht gefchikt om niets meer of<br />
min te doen , dan hun getal met een te vermeerderen.<br />
(c) Volgens den meergemelden fleutel : zynde ARBUTH-<br />
KOT de Lyfarts van Koningin iiw*, en de vertrouwde<br />
Vriend
B E R O E M Z U C H T . 6^7<br />
dan zal DORIS u door haar voorkomen verrchrikken,<br />
cn LUCINDE betooveren (p) ; dan vk.eijen de ftroo-<br />
men uit hunnen aart terug, de vlam ilygt Tiaar bene<br />
den , en de fteenen vallen naar boven ; en SU<strong>SS</strong>EX (q)<br />
is een allerllechtst vriend. Deeze menfehen fiaapen<br />
by dag, en waaken by nacht: zy bloozen zo gy hen<br />
betrapt op iets dat recht is, en indien het hen, by on<br />
geluk , onvoorziens ontvalt, dat een zwaan wit, en<br />
QUEENSisuRY (V) een fchoonheid is.<br />
Zekerlyk kan een gek mar de mode , ten opzichte<br />
van het belagchelyke, alleen door een' gek uit de mode<br />
overtroffen worden. Zyn liefde voor het wanvoegely-<br />
ke is zo fterk, dat hy in alles wat verkeerd is, geen'<br />
mededinger dulden kan. Laat de mode flecht zyn,<br />
voeg u naar dezelve : gy toont meer verfland in het<br />
draagen der zotheden van anderen , dan van u-zelven.<br />
Waardeert gy alleenlyk het geen uit de mode is, ó<br />
dan , dunkt my, moest gy u beviytigen om wys te<br />
worden.<br />
Maar<br />
Vriend van SWIFT , POPE , enz. een der grootde vernuften<br />
van zynen tyd- — en D KIEL DE FOE, een armhartig dich<br />
ter én prÜltèhry ver, die zich door zyn oproerige fehriften<br />
aan de kaak hielp, en door POPE , in zyn Dunciade , naar<br />
verdiende wierd ten toon gefield.<br />
O) Voor het Engelfche : S — ly en R— fcheenen my<br />
hier een paar onverfchillige vrouwen-naamen voldoende.<br />
(q) Een der Graaven van SU<strong>SS</strong>EX , waarfchynlyk door<br />
fpreekende blyken van vriendentrouw genoeg bekend.<br />
(V) De Hertogin van QUEEÏNSIÏURV , de vriendin van SWIFT<br />
• en GAY, onder anderen door POPE ;in zyn Moral Effays. II.<br />
v- 1931 19 i0<br />
geroemd.<br />
o m<br />
a a r<br />
h<br />
uitmuntende fchoonheid hooglylc
^3* B* ROIMZUCHfi'<br />
Maar wie kan in her zonderlinge, op een verhef<br />
ner wyze groot zyn dan SLOANE 0) , de eerlte prullenkramcr<br />
van zynen tyd ? Zyn kielche eerzucht bepaalt<br />
zich tot de weemdfte aartigbedöj: hy vermeerdert<br />
den bruidichat van zyne dochter met een kostbaare<br />
fchelp, en de poppenkas van ASHMOLE (t) is,<br />
in zyne oogen , de goudmyn , het ryke Peru van<br />
Bntanmë. Met welk een verrukking in zyn gelaat en<br />
gedachten, befchouvvt hy den bonten rok, door Jofef<br />
nooit gedragen ! cn op heilige dagen toont hy een<br />
heilige fpeld, welke den kraag aanraakte, die eertyds<br />
de kin van Koningin ELIZABETH aanraakte. Sedert<br />
de groote duurte , zegt hy, waarvan onze kronyken<br />
gewaagen, federt de groote pest, die zo veeien wegmaaide,<br />
was 'ergeenrarapfpoediger jaar dan dit; het<br />
heeft ons met niet één nieuw kapelletje verrykt Hoe<br />
is het mogelyk dat in tydea , welke zulke Geleerden<br />
kunnen dulden, gy, ongelukkige JERSEY ! nog kost<br />
behaagen ?<br />
LICO vervolgt wel geen bonte kapelletjes, echter is<br />
indedaad zyn jagt byna van den zelfden fmaak. Yverig<br />
in het opfnuflelen by het morgenöntbyt der Grooten,<br />
riekt hy ieder fpoor van aanzien en vermogen.<br />
Waar ook hun Lordfchappen zich bevinden, zal noch<br />
LICO, noch hun fchaduw aciiter blyven. Werwaards<br />
W Geen wonder dat de bekende Dokter HAK» JLO*N-,<br />
Mens kabinet van natuurlyke zeldzaamheden naderhand het<br />
BmfcheMufeüm wierd ingelyfj, e.i waarin zekerlyk luttel,<br />
betekenende fnuisteryen waren, ook hier een geesfelfiag der<br />
Satier ontving.<br />
ook<br />
W £LiAS ASHMOLE , een bekend Chimist ea Antiquariu»<br />
«r voorige eeuw.
fi E R O E M Z U C H T * . O 39<br />
wok hun Lordfchappen heene fncllen , is hy 'er aait<br />
verkleefd , en volgt hen op de hielen , gelyk een'<br />
waakzaam' fchuldëifcher (»). Het is even als of hun<br />
hoogheid iets aanfteckends heeft, en men de vermaardheid<br />
als een koorts zou kunnen opdoen : en<br />
evenwel na zeven jaaren kwispelftaarten op alle tyden<br />
te Deen (v) met den Hertog<br />
nog gemeenzaamcr dan LICO.<br />
Wie toch 7. ai ccn kruk willen weezen, om een ver-<br />
I mén Lo d tc RittDen: of een leevende pendant, om<br />
aan zyn oor te flidgeren , om hem geheimen in te<br />
Qnistc cn . dil N»ds voor maagden met trompetten<br />
door de ftad geblaazen wierden ? wie zou een fpiegel<br />
willen wcezen, om met vleijende nabootfing alle zyn<br />
gelaatstrekken geduurig weerom te kaatfen : of een<br />
gelukkige fpeld, om hem op den arm te fteeken,<br />
wanneer Mylord zo genadig is het te dulden : of een<br />
kusfen , wanneer 't zyn logge zwaarheid behaagt<br />
het neêr te kloppen, of 7<br />
er zich gemaklyk op uit te<br />
ftrekken : of een verachtelyk wit, voor het middagof<br />
avondmaal gekozen, wanneer Mylord onbezonnen<br />
genoeg is om te zweeren , dat hy 'er zyn geestigheid<br />
op zal affchieten? wie toch zou van lagchen willen<br />
bersten , ook daar hy niets van die beloofde geestigheid<br />
ontdekte: of indien, by geval, den neus van<br />
Mylord een wind ontflipte , hem met een diepe buiging<br />
de zegening der Goden toewenfehen: wie„<br />
die nog een fchoorfteen vecgen of een ploeg kon dryven<br />
?<br />
(«) In het Engelsch : ai a morning-dun, een maaner,die<br />
Zyn fchuldenaarin den vroegen morgen reeds opwacht.<br />
'CV) De Deensfche hond , naamelyk , van den Hertog vaa-<br />
ARGÏLE , gelyk 'er de Heer YOUNG zelf by fci*ft aangetekend,
6$0 DE R O E JI Z U C H T.<br />
ven ? Hoe laaghartig moeten zy weezen, die zich aan<br />
zulke bedingen onderwerpen ! na-.uuvlyks zyn zy.laaghartiger,<br />
die zulke bedingen voorfchryven.<br />
Maar welke klaslè is wel het gefchiktfte om deeze<br />
voorwaarden aan te neemen? Zekerlyk die der pennelikkers<br />
, (of de oude fchryvers moesten liegen) het<br />
lchryvend ras, dat openbaare veiling van lof houdt voor<br />
den meestbiedenden. Zy vieijen alle menfehen , doch<br />
meest zichzelven , met hun eeuwig gezwets van onvergangkelyken<br />
lof: want de Eer houdt geen onnozele<br />
bloeden zo zeer voor den gek , als haar ouden<br />
galant, den dichter van zyn ambagt. ,, BOYLE (W),<br />
„ zegt hy , moge in den raad , MORDAUNT (X) op<br />
„ het flagveld, PELHAM (y) door zyn pracht uitmun-<br />
,, ten , maar ik kan fchryven; en wat zou voor myn<br />
„ groote ziel zo waardig weezen als de roem " ? doch<br />
Welhaast fluistert hem een Godheid in het fuizend oor,<br />
dat roem, zonder fpys genoten, ongezond is, en dat<br />
het leven best door eeten onderhonden wordt. Mager<br />
en wys geworden, doemt hy al zyn gekrabbel, en<br />
wenscht dat hy nu geen ander gebrek mogt hebben,<br />
dan vernuft.<br />
Ach 1 wat baat het hem, indien demaaltyd ontbreekt,<br />
dat zyn naam aan den deurpost des boekhandelaars<br />
prykt, of dat zyn hcerlyk gedicht (rampzalig noodlot!)<br />
ten omflag dient van lekkernyen, welke de kinderen<br />
der domheid eeten ?<br />
Welk een vyand der Dichtkunst kan het zonder mede-<br />
Cu) De Graaf van ORRERY.<br />
(A;) De Graaf van PETERBOROUGH . die zich , als Generaal<br />
, in den Spaanfchen Succesfie-oorlog beroemd maakte.<br />
(j) Wylen de Hertog van NEWCASTLE.
DE R O E M Z U C H T . 64 f<br />
tklyden hooren, welk wreedhartig Profefchryver kan<br />
zyn traanen wederhouden, wanneer de arme zangftar,<br />
na dat zy zich voor minder dan een halve kroon aan<br />
ieder hoek der ftad heeft veil geboden , nu in de<br />
Munt (z"),met andere lichtekooijen, fchoon niet door<br />
het drukken haarer vaerzen bedorven, zich moet vereenigen<br />
, om een weinigje genever te kunnen borgen.<br />
O gy Barden, waarom wilt gy zingen, zo de aan»<br />
drV^ u ontbreekt ? waarom wilt gy van honger vergaan<br />
, om toegejuichd te worden ? Daar de onherroepelyke<br />
wetten van Apoilo u voor overleden verklaaren,<br />
waartoe zullen dan uwe waarende fchimmen nog de<br />
vervaarde drukpers beangftigen? Slechte vaerzen, deezi<br />
uitwasfen van het brein, blyven nog groeijen, gelyk<br />
het hair, ook na des dichters dood.<br />
Alle andere arnbagten vorderen loon, maar vaerze*<br />
rr.aakers beedelen. Een opdragt is niet zelden een houten<br />
been. Zo verfehynt een onvruchtbaare LABEO,<br />
sis een rechte beedelaar, met geleende hoerenkinderen,<br />
om medelyden te verwekken. Hoe zeer ik zelf<br />
daaronder mag gerekend worden, ik laak de Hechte<br />
dichters, ik laak ze, uiettegenftaande anders de beminnenswaardige<br />
DAMON- myn vriend is.<br />
,, Is het dan een misdaad te fchryven " ? Neem In»<br />
dien de zeldzaame talenten van de aanblaazende God»<br />
heïd getuigen , dan is het misdaad niet te fchryven.<br />
Daar zyn, hoewel weinigen, echter nog eenige groote<br />
zielen, die, ongemerkt, den geleerden arbeid befpieden,<br />
die de waardy der dichtkunst kennen, die haare<br />
toe*<br />
• (z) De Munt is een huis of wyk ia Londen , welke eer-<br />
IY.^S hei voorrecht bezat, tla: arme fchuldenaar? aldaar voor<br />
ds vervolging der gerechtsdienaarca veilig «aren,<br />
MENGELw. 1. Deel. TT
%ft S E • O E M Z D C H T.<br />
weide!::::* zreken , wie: bei-yven h::r ;:-.-»<br />
vert, wier goedgunftigheiJ haar onderfteunt , dié ,<br />
ongevergd, ook de geringfie aanfpraak op vernuft aan!<br />
moedigen, en, althans voor myn gedichr, de eenige,<br />
helaas! de eenige ontfchnldiging, aan de band geeven!<br />
ARGYLE (aa) maakt 'er zyn werk van , het echt vernoft<br />
weder voor den dag te brengen; en DORSET (bb)<br />
lacht den dichter toe, indien ApoUo dien eerst toelachte.<br />
De gryze PEMBROKE (CC) bemint nog de langjbcminde<br />
kunften, en HE.VRIETTA (dd) bezielt gelyk een<br />
ZZ::ZZ:-C.T..<br />
Maar , ach ! ook de fterk fie aanblaazing kan den<br />
roem niet verwerven , naar welken Dichters vruchteloos<br />
fmachten. Hoe zinneloos is de bedoeling van<br />
ben , c:e, uit dorst naar glorie , trachten te vermees-<br />
-eren, wat niemand by zyn leven kan bezitten | De<br />
roem is een erfgoed, dat den menfehen niet dan bv hun<br />
frerven (waarlyk fpaé genoeg!) te beurt valt, Van<br />
deeze waarheid is de fJimme LENTO T (es) ZD zeer<br />
overtuigd, dat hy zyn Schryvers van honger laat fterven<br />
, om hunne werken te kunnen verkoopen.<br />
„ Zulk een roem evenwel is de waare rykdom "<br />
ivhrétuwz- , in hun opgetogenheid . ce Dichters.<br />
Ü Rykicrn is de waare roem;" roept een andere ki-s-<br />
y.t;. D; Kc::og vis raüi, vr.tz ozzi D!;-:*r zya<br />
tt:2t Htkelèie'z: [ceêicezce.<br />
O, De Gnz: ??V5?.OÏE. Zie o=z* Aa:=ê;ki:g '*)<br />
;'»~.zi r.i?.zir.<br />
(«O E« 11 • in— lTniHwiliiiii<br />
fe
DE R O E M Z U C H T . 643<br />
fe van menfehen , die geen ondeugd noch fchande dan<br />
in het gewaad der armoede kennen , en wier trots in<br />
evenredigheid met hunne geldbeurzen zwelt. Het zvn<br />
niet alleen de laaggeboorcnen , de mismaakten en afgéleefden<br />
, die den roem blootelyk in den glans van<br />
het goud zoeken; neen; de eerfte jonge Lord, dien<br />
gy in de Malie (ff) ontmoet, gelykt den ergfteh vrek<br />
ia d» Lombaardftraat (gg), welke uit de opgezamelde<br />
kaars eindjes een fommetje vergaêrde , en van honger<br />
fterft, om een millioen met een penning te vermeerderen.<br />
Een baardelooze vrek ! ó dit is een grou-<br />
wcl, onbekend aan de voorige tyden ; een fchandvlek,<br />
die ons geheel en al behoort.<br />
Een vuurig minnaar, van de rechte nieuwe foort, zal<br />
gewillig zyn CELIA verpanden, om'er zyn landgoed<br />
voor intelosfen. De jonge, aanzienlyke, ryke CASTA-<br />
LIO is doodelyk verliefd; noem Hechts den naam zyner<br />
fchoone, en de liefde tintelt hem in de oogen. Verban,<br />
godlyke MONIMIA ! verban uwe tedere zorgen; gy hebt<br />
geen' anderen medeminnaar te duchten , dan — een<br />
halve kroon.<br />
Hy draagt 'er roem op , dat zyn naam tot de laste<br />
nakomelingfchap zal worden overgebragt, niet wegens<br />
de armen die hy onderfteunt , maar die hy gemaakt<br />
heeft. Zulk een eerzucht ontvonkte geenszins zyn<br />
groote Voorvaderen, toen HEXRIK (iïi) zegepraalde,<br />
en half Frankryk te onder bragt. Hy zou , indien 'er<br />
wat mede te verdienen ware , gaarne een flaaf, een<br />
hoe-<br />
(f) The Mail, een laan in 't park van St. James.<br />
(gg) Zo genoemd wegens de banken van leening,?n v*rmaard<br />
wegens eenige groote woekeraar;.<br />
(hh) Koning HENRIK , de Vyfde.<br />
Ti 2
°44 DE R O E M Z U C H T .<br />
hoerenwaard , een hond willen weezen , ja zelfs, een<br />
domme Sherif (U), alleen om zyn' gouden keten.<br />
Wie zou een 'daaf willen weezen ? roept de dappere<br />
Overfre, terwyl hem de eerzucht uit de oogen ftraalt.<br />
Met luider ftemme bepleit hy zyn recht op een' onkwetsbaaren<br />
roem. Zyn asnlpraak is billyk , want hy wil<br />
'er niet om vechten. Alle krygslieden toch hebben<br />
moed, alle Geestelyken Christendom , en alle Hofdames<br />
fchoonheid, — uit hoofde van hunnen Hand: maar<br />
wanneer hy uitweidt over denlaatften veldtogt, en , in<br />
zyn verheven befchryving, over bergen van dooden<br />
zweeft, danverfchaft hydenvyanden, diehyverfloeg,<br />
door elk verdichtfel, een zoete wraak, en fpreekt zyn<br />
zwaard byna geheel vry van den aangetygden blaam.<br />
Een krygsman moest banger zyn voor pogchery<br />
dan voor een bombe, en zo zedig als een maagd. De<br />
eer is een waterbel, wier fraai alleen door den omzichtigen<br />
genoten wordt; zy breekt op het aanraaken : de<br />
eer is een fchuld, welke de waereld alleen voor uitmuntende<br />
bedryven betaalt; zo dra gy u-zeiven betaalt,<br />
is de waereld ontflagen.<br />
Indien 'er geen andere tong ware, om die te verkondigen<br />
, dan zyn eigen, nooit w-aren de heldendaaden<br />
van AUGUSTUS bekend geworden, AUGUSTUS heldendaaden?<br />
Indien die dubbelzinnige naam myn'<br />
leezer tot misverftand mogt verleiden , zy het hem<br />
genoeg , dat de waarde van den Vorst , dien ik bedoel<br />
(kk), zo groot is, dat zelfs de Romeinfche AU-<br />
CUSTUS over die misvatting niet zou bloozen.<br />
0'/') Een Koningklyk arnpcenaar, cigenlyk een Drost of<br />
Hooflfchout.<br />
(ii. De naam van den voorigen Koning was GEO:-CE<br />
AVGISTLS.
ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />
VAN DEN CID.<br />
V O O R B E R I C H T .<br />
$45<br />
Onder alle de Helden en Ridderen , die zich in het<br />
groote tydvak tusfchen de achtfte en vyftiende eeuw,<br />
die men de Heröifche en Poëtifcbe , of, zo men liever<br />
wil, de Romantifche eeuw der Spanjaarden noemen<br />
kan , is niemand door de Castiljaanfche Romanzen-<br />
Dichters meer bezongen geworden, dan de eerbaare en<br />
onoverwinlyke Ridder DON RODRIGO, of RUY DIAZ DE<br />
BI VAR. , die , wegens zyne Heldendaaden , door de<br />
Caltiliaanen el Campeador , en van de Mooren de Cid<br />
genaamd wierd, onder welken naam hy door het beroemde<br />
Treurfpel van PIERRE CORNEILLE , zo verre<br />
de Franfche Taal zich heeft uitgeftrekt, is bekend geworden.<br />
Deeze RUY DIAZ , een zoon van DON DIEGO<br />
LAYNEZ , eenen insgelyks beroemden oorlogsheld van<br />
3yn' tyd , uit een der edelfte gedachten in Castiliën,<br />
leefde onder de Koningen DON SANCHE den llden en<br />
DON ALPHONSO den IVden , in de tweede helft deielfde<br />
eeuw. Behalven een oneindige menigte van Romanzen<br />
, in de Oud - Castiliaanfche taal, die de verfcheiden<br />
daaden, lotgevallen en het lyden van den CID<br />
en zyne beminde CHIMENE bezingen, heeft de Spaanfche<br />
Letterkunde een foort van Heldendicht voort gebragt,<br />
waarvan hy de Held is, en dat onder den titel:<br />
Los famofos y heroicos hechos del invincibile Cavallero<br />
el Cid Ruy Diaz de Bivar , van DON DIEGO XIME-<br />
NES DE AILLON , een Krygsofficier onder het Commando<br />
van den berechten HERTOG VAN ALBA , in den<br />
Tt 3 i*ar«
P* ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />
pare t 5ö8 in 't licht kwam , doch dat, volgens her<br />
oordcel van hen , die het geleezen hebben, meer den<br />
naam van eene langwy%« Rym-Chronyk dan van een<br />
Heldendicht verdient.<br />
Buiten twyfel maaken de oude Romanzen of Heröifche<br />
volkhederen der Castiüaanen het fchoonfte en<br />
bdangrykfte gedeelte hunner Dichterlyke Letterkunde<br />
U K<br />
E n h e t<br />
- ~ W ""el te wenfchen , dat een Dichter,<br />
door den geest der Volkliedereu van HERDER bezield<br />
en aangeblazen , ons met eene Pöetifche overzetting<br />
der gefamenlyke Romanzen , die den cm en<br />
Wne Cfiltf*w ten voorwerp hebben , befchenken<br />
«jogt, » vvelke overzetting, zo weinig als mogelyk<br />
Was, van cfe verheven eenvoudigheid , ^eestrvhe<br />
energie, en bargelende naïviteit, tederheid en<br />
warmte van het oorfpronglyke verlooren ging. Intussen<br />
moge de onvolkomen fchadmvtrekken, die ik hier<br />
s^ede tot rechtvaardiging van mynen wensch<br />
dienen. Z y z y n g e c o p i e e r d J m r e e n u i u r e { ^<br />
een da- bekwaamue medewerkers aan de Franfche<br />
lotheque Univerfelle des Romans , in July van het<br />
W i7*i W eene verfameling getrokken heeft, die on-<br />
-ier acn titel: Romavcera Hijioria delmuy valerofo Don<br />
RodngodeBivar el bravo Cd Cam Peador , recopilada<br />
por Juan de Efcobar , in de voorige eeuw, zonder<br />
jaartal, m klein formaat en druk , te Madrid uitgeko»<br />
men is. °<br />
I.<br />
Nooit zag de zon een droeviger man dan DON DIE-<br />
GO. Dag en nacht dacht hy aan den fmaad van zyn<br />
•W. Ryk , sanzienlvk cn oud was het huis van<br />
LAV-
VAN DEN CID. 647<br />
LAYNEZ ; zelfs de IGNIGOS en ABARKAS konden haare<br />
afkomst zo hoog niet reekenen. Ach! DIEGO'S kragt<br />
evenaarde niet meer aan de fterkte van zyn gevoel; hy<br />
zag, hoe de ouderdom zyne fchreden ten grave Heepte<br />
en hem alle hoop op wraak benam; hoe trotsch zyn<br />
vyand GORMAZ daar heen ging, zonder dat het iemand<br />
waagen dorst hem in den weg te treeden. De llaap<br />
ontweek de legerftede van den grysaard , zyn eetlust<br />
verdween , zyn ingevallen oog was op de aarde gevestigd<br />
, en zyn wankelende voet betreedde niet meer<br />
den drempel van zyn huis. Zyne vrienden zogten hem<br />
te troosten, maar ftilzwygen was zyn antwoord;<br />
want hy vreesde , dat de adem van een onteerd man<br />
hunnen roem mogt bevlekken.<br />
Eindelyk , toen hy de last deezer pynigende gedagten<br />
niet langer konde draagen, liet hy zyne zoonen roepen.<br />
Zonder hen een woord te zeggen , vat hy den<br />
een na den anderen aan, en bindt hen de handen met<br />
fterke ftrikken te faamen. Zy laaten het geduldig toe,<br />
en fmeeken hem flegts met weenende oogen om ontferming<br />
aan.<br />
Reeds verdween de hoop, die by had opgevat, toen<br />
hy, zoras hy nu ook RODIUGO , zynen jongften zoon ,<br />
binden wilde , by deezen gewaar wierd , dut hy niet<br />
van hem verwacht had. Met oogen, die van grimmigheid<br />
, als de oogen eens tygers, vonkelden, deinsde<br />
de jongeling terug , en zeide tegen den grysaart op<br />
eenen trotfchen toon : Gy vergeet dat gy my tot een<br />
edelman gemaakt hebt ; doch ik herinnere my in dit<br />
ogenblik , dat gy het zyt , wien ik dit voorrecht te<br />
danken heb ; anders zon my deeze uitgeftrekte arm<br />
tot een dolk dienen , om my voldoening voor deezen<br />
Tt 4 luiaad
648 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />
fmaad met het bloed van uw hart te verfchafiénj<br />
Traanen van vreugde glinfterden in de ooecn van'<br />
den grysaart. Ja, gy z y t m y n 2 0 0 n, r i e p h y. u w g<br />
toorn geeft my de verlooren rust myner ziele weder<br />
en deeze edele wraakzucht verzacht alle myne fmarten!<br />
Niet ik, myn kind, maar de fchandelyke roover onzer<br />
eere ondervinde de kracht van uwen arm ! Waar is<br />
hy? nep RODRIGO, en liep hem in aller yl opzoeken,<br />
zonder dat hy zyn vader tyd liet, hem deszelfs lotgevallen<br />
met GORMAZ te vernaaien.<br />
IL<br />
noDRico ftond in een diep gepeins verzonken. —«<br />
Zou hy reeds , zo jong als hy nog is, in Haat zyn,<br />
om de eer van zyn huis te Wreeken ? Aan een' vyand<br />
ztch wreeken, die meer dan duizend vyanden in Astunens<br />
gebergten telt ? Aan den magtigen Graaf van<br />
GORMAZ, wiens Item in den Raad des Konings beflist,<br />
by wien in het veld geen heirvoerdcr in beleid , geeu<br />
kampvechter in dapperheid haaien kan!<br />
Maar deeze GOUMAZ krenkte de eer van zynen vader<br />
! W T<br />
at bekreunt hy zich aan al het overige ? Van<br />
den hemel rechtvaardigheid , van de aarde een klein<br />
plekje grond om te ftryden , van zyn eigen eergevoel<br />
eene kracht boven zyne jaaren dit is alles wat<br />
hy begeert. Wat bekommert hy zich om zyne jeugd?<br />
Een kind van edelen aart wierd met dit hoog gevoel<br />
gebooren, en weet reeds voor de eer te fterven, daar<br />
kt nauwlyks begonnen heeft te leevsm<br />
Hy loopt gezwind naar zyn geweerkamer om eert<br />
oud
V A N D E N CID. C4.9<br />
oud zwaard te haaien, dat eertyds de dappere bastaard<br />
MUDARRA droeg. Het is wel zeer oud , en geheel<br />
met roest bedekt, als of het over den dood van zynen<br />
Heer rouwde; maar met dit zwaard denkt hy alles te<br />
vermogen. Eer hy het aan zyne heupen gordt,<br />
fpreekt hy het met deeze moedige woorden aan: Laat<br />
het fu gezegd zyn, getrouw zwaard , myn arm zy<br />
MUDARRA'S arm! Gy zoudt u mogelyk vernederd gevoelen,<br />
wanneer gy de kracht, waarmede gy eertyds<br />
gevoerd wierd, niet weder herkende; maar nooit zult<br />
gy den fmaad ondervinden , dat deeze arm llegts een<br />
fchrede met u in den ftryd te rug deinst. Getrouw<br />
Zwaard, het Itaal uwer kling is niet harder en vaster<br />
dan de moed myner ziele! Kom, uw nieuwe Heer zal<br />
uwen voorigen waardig zyn ; en zo de zwakheid van<br />
mynen ouderdom immer u of my ten verraader mogt<br />
ftrekken, zult gy echter nooit den levenden overgeleverd<br />
worden. Eer zal ik u geheel en al in het diep-<br />
fte van myn hart verbergen. Moedig dus ten<br />
ftryd!<br />
Het uur was nu gekomen om wraak te vorderen van<br />
den dapperften arm die ooit een zwaard gevoerd had.<br />
De CID verwyderde zich met veel behoedzaamheid,<br />
zodat niemand zyne oogmerken kon gisfen. Dapper<br />
en vast befloten gaat hy zynen vyand te gemoed; en<br />
met zulk eene gerustheid, dat hy binnen het uur den<br />
trotfchen Graaf van GORMAZ onder zyn oog krygt.<br />
Ware het mogelyk , dat hy in dit ogenblik aan iets<br />
anders dan aan zyne geliefde CHIMENE denken kost? —<br />
Hy, die van zins is met haaren vader om leven of dood<br />
te kampen ? — O! fprak hy tat zich zei ven:<br />
H o e<br />
Tt s
V A N DEN CID, &5t<br />
I I L<br />
RODRIGO vond den trotfchen vyaad op den voorhof<br />
van zyn paleis; hy naderde hern , door niemand bemerkt<br />
, en fprak hem dus aan : wist gy, edele GOR<br />
MAZ, dat ik DON piEGo's zoon ben, toen uwe hand<br />
zich verftoutte hem een flag te geeven in zyn eerwaardig<br />
gelaat ? Wist gy, dat DON DIEGO van LAVN CALvo<br />
afdamt , en dat niets zo zuiver is als het blazoen<br />
van zyn wapen ? Wist gy , dat, zo lang zyn zoon<br />
ademde , buiten den levendigen God in den hemel,<br />
niemand DON DIEGO zo bejegenen mogt, als gy deed,<br />
en dat het geen fterfeling ongeftraft doen zal? —<br />
Jonge, antwoordde de trotfche Graaf, weet gy zelf<br />
wel half hoe men leeven moet? Ja, zeker, antwoordde<br />
RODRIGO; edele mannen te eerbiedigen is de eene<br />
helft van onze plicht, baldaadigen te ftraffen de andere<br />
: en ook dit weet ik, dat eene door hen bevlekte<br />
eere niet anders dan met den laatften droppel van hun<br />
bloed gezuiverd wordt. Hier vestigde hy een Itrakken<br />
blik op den Graaf, zonder 'er één woord bytevoegen.<br />
De trotschaart vraagde nog eenmaal : wat wilt gy<br />
dan van my? Uw hoofd, dat ik myn vader beloofd<br />
heb , antwoordde de CID. Neen, kind!<br />
gy kwaamt hier om u als een onbefonnen jongen met<br />
de roede te laaten tuchtigen. O, alle gy Heiligen<br />
des Hemels, hoe was de cip by deeze woorden<br />
te moede?<br />
IV.<br />
Met traanen, met nooit opdroogende traanen , en<br />
in eene diepe droefgeestigheid verzonken zat de grys-<br />
aart
ROMANTISCHE GESCHIDENIS<br />
aart DON DIEGO aan zyne tafel: maar hy kon noch<br />
eeten , noch drinken ; want zyn hart was beklemd,<br />
wanneer hy aan zyne gekwetfte eere, aan duizend !<br />
ingeheelde<br />
gevaaren, aan de jeugd van zynen zoon, en<br />
aan de dapperheid en fterkte van zynen vyand dacht.<br />
De laffe Vrees maakt zich meester van een hart, waaruit<br />
de Eer gevlucht is , en wykt niet voor dat deeze<br />
wederkeert.<br />
In deeze zielgrievende gedachte verlooren , bemerkte<br />
hy niet eens dat zyn zoon RODRIGO binnen kwam.<br />
Ernftig maar vol vuur trad de jongeling in de kamer,<br />
met zyn zwaard onder den arm, de handen kruislings<br />
over elkander geflagen. Lang ftond hy zwygend daar,<br />
de oogen vol inwendige aandoening op zynen ouden<br />
Vader gevestigd.<br />
Eindelyk greep hy de eerwaardige hand van den<br />
grysaart en wees hem het opgedischte gerecht.<br />
Myn edele vader, zeide hy, eet!<br />
Stroomend vloeiden by deeze woorden de traanen<br />
van DON DIEGO. Zyt gy RODRIGO ? Eeten moet ik,<br />
zegt gy? Ja, myn vader, dat moet gy doen en<br />
uw hoofd weder opbeuren ; niets is zekerder dan het<br />
geen ik u zegge. De Grysaart dacht te droomen.<br />
Hemel ! riep hy , is hy geftraft , myn<br />
zoon? Dood! antwoordde RODRIGO. Eet, myn<br />
vader, eet!<br />
Zet u neder, DON RODRIÖO; van nu af aan, zal ik<br />
by u eeten , myn zoon ! wie zulk een hoofd in het<br />
ftof legt , verdient het hoofd van zyn huis te zyn.<br />
By deeze woorden kuschte hy zyn zoon op het voorhoofd<br />
, en RODRIGO wierp zich voor hem neder en<br />
kuschte eerbiedig de hand van zynen vader.<br />
V.
V A N D E N C I D . 653<br />
V.<br />
Het getrappel der paarden en het geklinkklank der<br />
wapenen, het gefchreeuw en getommel van een groote<br />
Heep hoorde men in het voorportaal van BURGOS ,<br />
dat den bloem der Castiliaanl'cbe Ridderfchap in zich<br />
bevatte. De Koning verliet zyn vertrek en het gantfche<br />
hof verzelde hem tot voor de poorten van het<br />
paleis, waar de ongelukkige CHIMENE met loshangend<br />
hair en zwemmende in traanen, was aangekomen.<br />
Van den anderen kant naderden de grysaart DON<br />
DIEGO , en hem volgden meer dan driehonderd Edellieden<br />
: RODRIGO in hun midden , met zyn bebloed<br />
zwaard in de hand. Allen zaten op Muildieren; RO<br />
DRIGO bereed een moedig oorlogspaard; allen waren in<br />
zyden met goud geftikten klederen gekleed; RODRIGO in<br />
volle wapenrusting; allen droegen zy welriekende handfehoenen;<br />
RODRIGOS handen alleen waren onbedekt,<br />
en onder het volk, dat den Ridder zag voorbytrekken,<br />
en het hof dat hem zag aankomen , riep de een den<br />
anderen toe : ziet! dat is de kleine toveraar, die den<br />
ontzaggelyken Graaf nedervelde. Toen RODRIGO het<br />
hoorde, zag hy hen ftraf in 't gezicht, en riep : Zyn<br />
'er onder u vrienden of bloedverwanten van hem, of<br />
is hier ergens iemand, die zich door zyn' dood beledigd<br />
acht, die kome te voet of te paard en zegge het<br />
my ! doch allen antwoordden uit eenen mond:<br />
dat mag u de duivel zeggen , als hy lust heeft, wy<br />
niet !<br />
De edellieden klommen van hunne paarden , en<br />
.kwamen nader, om de hand des Konings te kusfchen.<br />
RODRIGO alleen bleef op zyn ros. Styg af, myn zoon ,<br />
riep hem PON DIEGO toe, en kusch, als Edelman en<br />
Vas-
54 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />
Vasfa], de hand van den Koning, uwen Heere! Wyl<br />
gy het beveelt, myn vader! antwoordde DIEGO, zeer<br />
gaarne, wyl gy het beveelt! En nu floeg de tranche<br />
minnaar zyne oogen op de ongelukkige CHIMENE, ora<br />
te hooren wat zy zeggen wilde.<br />
VI.<br />
CHIMENE had haaren fluijer van zwarte taf verfcheurd.<br />
Haare bekoorlykheden waren voor aller<br />
oogen zichtbaar; duizendmaal fchooner dan anders vonkelden<br />
haare van traanen gezwollen wangen, en nooit<br />
gloeide een roos zo vuurig, als de kleur, waarmede<br />
fmart en toorn haar fchoon gelaat betrokken hadden.<br />
„ Hy heeft myn vader vermoord , riep zy op een'<br />
toon , die als een zwaard door aller harten drong, ó<br />
Koning , groote Koning ! Gerechtigheid ! Hy neeft<br />
myn' vader vermoord! gelyk een adder den goedhartigen<br />
fteekt, die haar aan zynen boezem verwarmt. "<br />
„ Bedenk toch, myn Koningiyke Heer ! dat myn<br />
vader uit het bloed van die Helden ftamt , welke de<br />
laatfte overblyffels der Monarchie uit de klaauwen der<br />
Mooren rukte , en den dapperen DON PELAYO in de<br />
bergen van Asturiën het nieuwe Ryk hielp grondvesten.<br />
Bedenk dat de gerechtigheid verplicht is den<br />
zwakken tot eene befchermfter te zyn ; dat een Koning<br />
, die niet ieder zyn recht laat wedervaaren , ophoudt<br />
Koning te zyn , niet verdient dat de Edelen hem<br />
dienen , noch de Koningin hem met een enkelen kus<br />
begunftige."<br />
„ Hy heeft myn' vader vermoord , den befchermcr<br />
van 't Christen-geloof, de fchrik der Almanzooren,<br />
de
T A N D E N C I D . 655<br />
de trots des Spaanfchen naams , en het edelfte kleinood<br />
uwer kroone. De ondankbaare adder heeft hem<br />
verraderlyk vermoord — verraderlyk ! want zeker<br />
beeft myn grootmoedige vader zich tegen een jongeling<br />
, dien hy beminde, niet te weer gefteld."<br />
Ondankbaare , tygerhartige RODRIGO , voer uw<br />
zwaard ook in deezen weerioozen boezem ! Moord<br />
my ook ! Wat deert het u, dat ik een vrouw ben?<br />
Wie den man, dien hem beminde, vermoorden kost,<br />
heeft ook hart genoeg, om een vrouw te dooden.<br />
Of aarfeit gy nog, weet dan dat ik uwe vyandin,<br />
van dit ogenblik af aan uwe tot in den dood onverfoenlyke<br />
vyandin ben, en zo lang 'er nog adem in my<br />
is, hemel en aarde om wraak tegen u zal oproepen!"<br />
In dit ogenblik , wierd CHDIENE gewaar , dat RO<br />
DRIGO , zonder te antwoorden , den teugel van zyn<br />
paard greep, en alle Ridderen den rug toekeerde. Zy<br />
riep hen toe, zich van den vlugteling meester te maaken<br />
! en toen zy zag, dat hem niemand nareed, verdubbelde<br />
zy haar jammerklagt en riep: Wraak,<br />
wraak , gy krygshelden ! Wie my wreeken wil, zal<br />
my tot eene belooning hebben.<br />
VII.<br />
De Koning FERDINAND had zich ifi zyn Paléis te<br />
Burgos juist aan den disch gezet, toen de ongelukkige<br />
CHIMENE,in diepen rouw gedompeld,en met weenende<br />
oogen in de zaal kwam , zich voor zyne voeten<br />
wierp , en deeze woorden uit haaren fchoonen mond<br />
liet hooren:<br />
n •
C- 56 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS<br />
5, Ik ben een wees, myn Koning ! een diep vernederde<br />
wees , de eenige erfgenaam eener belediging<br />
die myne arme moeder flegts in dit ogenblik , toen zv<br />
haaren laatflen adem uitblies , opgehouden heeft te<br />
beweenen. Ieder dag, dien God geeft, toont my den<br />
jongeling , die mynen vader vermoordde , ongeflraft<br />
voor myne oogen. Hy is uit het bloed van den trótfcben<br />
LAYNES ; een Ridder , die nooit van zyn r o s<br />
komt, altyd met zyn fperwer op de hand , dien h v<br />
van myn duivenplat voedt. Alle dagen zendt hy mv<br />
zynen vogel op den hals, die myne jonge duiven of<br />
haaren m o eder moort. — Zie hier, myne Koninglyke<br />
Heer, hoe myn fehort met het bloed myner onfchukhge<br />
duiven bevlekt is ! Ik heb het hem laaten<br />
zeggen, en het boosaartigc mensch heeft my een VtL<br />
lanelle in plaats van andwoord gezonden , en zich ver.<br />
floutmy te zeggen, dat hy my beminde, en dat hem<br />
geen ander middel overfchoot, om zyn gedachtenis by<br />
my levendig te houden; en dat hy niet zou ophouden<br />
zynen fperwer op myne duiven aftezenden, zo lan- ik<br />
hem zelf niet wil aanhooren."<br />
ö<br />
Toen Koning FERDINAND de klacht van de fchoone<br />
CHIMENE vernomen had, zat hy een wyl i„ gedachten;<br />
toen eischte hy een pen, fchreef een' brief en<br />
zond hem op flaande voet aan DON DIEGO. Vergeefs<br />
wdde deeze den brief voot zyn' zoon verbergen<br />
Wat wil de Koning? vroeg RODRIGO. „ H
VAN D E N CID. 65»<br />
heilige moeder , dat niet overal , waar myn vader<br />
gaat, zyn zoon voor hem gaan zou.<br />
VIII.<br />
Vyf Moore'n-Koningen kwamen onverwacht in Cas»<br />
tilien vallen, en verfpreidden overal, met den blikfem<br />
hunner zwaarden , fchrik , verwoesting en dood.<br />
Reeds zyn zy door Burgos , en Montesdoka , door<br />
Belforado, Naxara , en Logronjo getrokken, en het<br />
gantfche land achter hen ligt verwoest. Overal dryven<br />
zy de blaatende kudden voor zich heeneu, overal<br />
gantfche troepen der geloovigen met zich, mannen en<br />
vrouwen , die in traanen fmelten , kleine jongens en<br />
meisjens , die in haare kindfche onnoozelheid vraagen,<br />
waar men ze heenen voert?<br />
Vrolyk keerden reeds de Mooren naar hun Heidensch<br />
land te rug, juichend en tierend,en met ryken<br />
buit beladen. Want niemand was 'er , die hen tegenftond,<br />
en de Koning zelf kwam niet uit zyn paleis om<br />
hen te weeren.<br />
RODRIGO was in zyn burg te Bi var, toen het bericht<br />
van den inval der Mooren tot hem kwam. Nog was<br />
RODRIGO de jongfte onder de Ridderen van Castilien,<br />
en had zyn twintigfte jaar nog niet bereikt. — Maar<br />
reeds zweeft de maedige jongeling op zyn flrydbaar<br />
ros Rabiesza , gelyk de Almachtige op de donderwolken<br />
; reeds is hy zyn gantfche gebied doorgevlogen<br />
, en heeft alle vafallen zyns vaders byeen vergaderd.<br />
De Mooren trokken juist door Montesdoska<br />
naar huis , toen RODRIGO zich tegen hen te weer<br />
•MENCELW. I. Deel. Vv ftekhu
658 ROMANTISCHE GE S CH IEDE NIS<br />
ftelde. Dank zy den hemel! Geen één van hen ontkwam<br />
het flagveld. RODRIGO nam hen alles af, kudden<br />
, gevangenen , kinderen , zilver en goud', met<br />
hunne vyf Koningen , die hy zyne moeder fchonk.<br />
IX.<br />
De edele Koning FERDINAND zat op een koninglyken<br />
ftoel, hoorde de klagten zyner onderdaanen aan<br />
befliste hunne rechtszaaken, ftrafte en beloonde • want<br />
zonder belooning en ftraffen kunnen 'er geen 'goede<br />
onderdaanen weezen.<br />
Toen kwamen in een diepe , treurige ffilte, en Jange<br />
rouwfloerfen na zich fleepende, driehonderd edellieden,<br />
in twee ryen, in de zaal , allen Vafallen van<br />
CHIMENE , de edele dochter van den trotfchen Graaf<br />
van GORMAZ 5 hen volgde CHIMENE zelve , wierp<br />
zich demoedig op den laagften trap van den troon neder,<br />
en begon dus haare klachte:<br />
„ Heden zyn 'er reeds zeven maanden vertakenmyn<br />
koninglyke Heer , dat myn vader door de hand<br />
eens jongen Ridders fneuvelde, die, door de uwen<br />
befchermd , geen zwarigheid maaken zal nog menig<br />
ander braaf man te vermoorden. Viermaal heb ik<br />
reeds voor u geknield, viermaal heb ik beloften van u<br />
gekregen , maar nog geen recht wedervaaren. Want<br />
RODRIGO VAN BIVAR, die jonge, verwaande, losbandige<br />
jongeling , acht zich boven de wet verheven<br />
als of hy heer in den lande was, en de Heer des lands<br />
befchermt den baldaadigen jongeling. Ja , Sire , gy<br />
zyt het, die hem dient ; gy befchermt hem tegen dewet<br />
, en fchrikt uwe ambtlieden door llraffen af, om<br />
zich van zyn perfoon meester te maaken."<br />
„ Wan-
VAN DEN CID. É>
66o<br />
A L C E S T E,<br />
MEER WAARHEID DAN VERDICHTSEL.<br />
'Uit het Hoogduitfch.<br />
JVIen mag het met recht voor een zeker teeken van<br />
waare behoedzaamheid , menschlievendheid en verlichting<br />
houden, dat men ook eindelyk eens in onze<br />
ftreeken gehoor verleent aan de federt meer dan een<br />
eeuw byeengefamelde ondervindingen van de onzekerheid<br />
van de teekenen des doods, en dezelven niet<br />
langer als een doode erfgift in de fchriften der artzen<br />
en menfchenvrienden laat berusten. Het eenigfte onbedrieglyke<br />
middel, om den fchyndood van den wezenlyken<br />
dood te onderfcheiden , en ons voor het<br />
fchriklykfte aller verfchrikkingen des doods, voor de<br />
yslyke wederontwaaking in de vastgenagelde lykkist<br />
en het ftikdonkere graf op het zekerfte te beveiligen ,<br />
zal door de grootmoedige onderfteuning van edele<br />
menfchenvrienden ras ook hier in ons midden op de<br />
zorgvuldigfte wyze werkftellig gemaakt, en daardoor<br />
ook voor andere landen, waar men tot dus verre tot<br />
foortgelyke verbindtenisfen en inrichtingen nog niet<br />
befluiten kon , aangemoedigd en onderfteund worden<br />
(*_). Wie flegts eenig behaagen fchept in deeze<br />
(*) Zie de Verhandeling van Dr. c. M. HUFELAND,<br />
over de onzekerheid van de teekenen des doods, enz. in 't<br />
Algemeen Magazyn van Wetenfchap , Kunst en Smaak V.<br />
Deel. Ilde. Stuk bl. 563 — 5 83.<br />
zo
AteESTK, ÏÏEÏR WAARHEID DAW VERDICHTSEL. 661<br />
zo algemeen nuttige onderneeming, dien zal ook eene<br />
kleinigheid niet te gering fchynen , wanneer hy flegts<br />
eenige betrekking op deeze, ons nu van meer zyden zo<br />
gewichtig geworden , verfchyning daarin ontdekken<br />
kan. Ik beproeve bet hierom een vermaard overblyffel<br />
der oude waereld den roest der Oudheid, waardoor<br />
het ons geheel en al onkenbaar geworden was, aftewisfchen<br />
, en in hetzelve een der oudfte historifche<br />
bewyzen voor de herleeving der fchyndooden aan den<br />
dag te leggen, dat nog in onze dagen zo menig een<br />
twyfelaar met een glimlachgend hoofdfchudden als<br />
ongerymd verwerpt,<br />
Wie kent ALCESTE niet, die hooggeprezene huwelyksheldin<br />
der Oudheid ? Wie heeft bet treurfpel van<br />
EURIPIDES niet gelezen, waarin deeze beruchte vyaud<br />
der vrouwen, men weet zelfs niet recht, of het loon der<br />
gastvrye vriendfchap of de prys der edele huwelykstrouw<br />
eener echtgenoote zoekt te verheerlyken. Zo veel is<br />
ten minften uit verfcheiden plaatfen der Ouden zeker,<br />
dat dit ftuk reeds toen voor een verweerfchrift der<br />
vrouwen is gehouden geworden, fchoon ik niet zou<br />
durven beweeren, dat de fchoone Atheenfche Vrouwen<br />
den Treurfpeldichter de carricaturen van een<br />
Melanippe, Phaedra, enz. deswegens zouden vergeeven<br />
hebben, om dat zy zich door het zachte tafereel<br />
van de beminnelyke ALCESTE gevleid en verzoend<br />
vonden. Verbasterde Romeininnen , die , gelyk ju-<br />
VENALIS met bittere fpot verzekert , om haar dervende<br />
fchoothondje te redden, de Schikgodinnen<br />
zonder eenige bedenking het leven hunner mannen<br />
tot losgeld zouden hebben aangeboden , zagen de<br />
voorftelling van ALCESTE niet zonder aandoening<br />
a a n<br />
Vv 3
Ü i A L C E S T E , M E E R WAARHEID<br />
aan (*). i„ o n z e dagen is ook deeze ftof tot Treur,<br />
en Zangfpelen meermalen bearbeid, en op onze ichouwtooneelen<br />
met een buitengemeen gevolg vertoond<br />
geworden.<br />
En wat toch zou deeze zo fchoon bezongen ten<br />
tooneel gevoerde en beweende ALCESTE , wel volgens<br />
haar wezenlyk historisch allooi zyn ? Mogelyk een<br />
fchoon luchtkafteel eener dichterlyke verbeelding,<br />
^ne daad en handeling zinfpeelende voorftelling van<br />
de gedachte: Huvelykstrouw is fterk, is onbaatzu:!,<br />
"g; zy zou met haar leven het leven van haaren tchtn.<br />
noot vilUn koopen. Zeker op deeze wyze bJyft het<br />
toe i nog een geurig , „ooit verwelkend bloempje in<br />
de lustvelden der Griekfche kunst en poüzy. Doch dit<br />
zou my toch, om der laatere Grieken wille, leed doen<br />
die, wanneer wy volgens die plaatfen zullen oordee!<br />
ien, waar ALCESTE als het uitmuntendlte model der<br />
ichoonfte vrouwlyke deugd wordt aangevoerd, op dit<br />
nat.onaale voorbeeld mogelyk niet minder verliefd waren<br />
IAN uiDieifttu. 663<br />
werkten , uitgezet en in den kring der onlichaamlyke<br />
verdichtfelen geljannen te zien, En echter behelst<br />
haar gantfche gefchiedenis klaarblykelyk zo veel fabelachtigs<br />
, en is met zo veele dichterlyke ideën ,<br />
doorweeven en omvlochten, dat men op het eerfte gezicht<br />
naauwlyks de beproeving wederftaan kan , om<br />
ze alleen te houden voor het geen zy altyd gehouden<br />
geworden is , voor een tooneel-legende der Griekfche<br />
Oudheid. Voor my echter is zy dit niet. Ik beweexe:<br />
dat ALCESTE een wezenlyke perzoon zy, en haare<br />
gefchiedenis een der vroeglle bewyzen behelst van de<br />
praktyk der kunst, om de in fchyn geflorvenea weder<br />
levendig te maaken.<br />
Met een digten zwachtel bewonden en z wygende (dus<br />
verhaalt, zonder twyfel volgens een oude volksvertelling,<br />
de Griekfche Dichter,) (*) gaf HERCOLES de geredde<br />
ALCESTE in handen van haaren ADMETUS , die haar<br />
niet eerder met verrukking in zyne armen floot, dan<br />
toen zy, van dit treurig gewaad ontheven, meteen vernieuwden<br />
, jeugdelyken luister voor hem ftond ! Met<br />
eene beevende hand waage ik het, 't geheimzinnige<br />
floers opteligten , waarmede de beeldfpraak der Oudheid<br />
het wonder uwer verlosfing , eerwaardige fchimme<br />
, bekleedde ! Mogt ik achter deezen fluijer toch uwe<br />
waare gedaante ontdekken!<br />
In die vroegere eeuwe , welke wy de Heldeneeuw<br />
noemen, leefde zekerlyk eenmaal eene ALCESTE. Als<br />
moeder van EUMELUS , eenen Griekfchen Held voor<br />
Troije , voert haar HOMEROS op dien rol der Griekfche<br />
Krvgshelden aan , welken de laatere Grieken zo<br />
dik-<br />
(*) EURiPiDEs, in ALCESTE vs. nar.<br />
Vv 4
Ö04 A L C E S T E , MEER WAARHEID<br />
dikwils het voorkomen eener geloofwaardige oirkonde<br />
gegeven hebben, HOMERUS noemt haar de fchoonfte<br />
onder de dochteren van PELIAS. Als zodanig eene wordt<br />
zy ook op een ander, voor de oudlte gefchiedenis niet<br />
minder gewigtig, ftamregister (*; aangeteekend, en *eroemd<br />
wegens haare zorgvuldige tederheid jegens haaren<br />
ouden vader, toen deToveresfe MEDEA de overige<br />
dochters van PELIAS tot die merkwaardige, doch door<br />
bet gevolg zo weinig gebillykte proeven, omzynejeugd<br />
te vernieuwen , overhaalde. Deeze ALCESTE nu wis<br />
met ADMETUS, een Prins van Phera, in Thesfalien<br />
getrouwd. Wy moeten hier opmerken, dat dit buwlyk'<br />
reeds door de Jaatere volksvertelfels allerlei fabelagtig
B i N V E R D I C H T S E L . 665<br />
êer oude waereld niet moeijelyk te verklaaren valt.<br />
Den fleutel daartoe vinden wy in het volgende geval,<br />
welks eigenlyk beloop ik my dus voorftel:<br />
ADMETUS verviel in eene doodlyke krankheid. Wat<br />
kon dit by een jong, fterk man, gelyk ons ADMETUS<br />
wordt afgefchilderd, anders zyn, dan eene heete, en ,<br />
ik mag 'er wel byvoegen , befmettelyke rotkoorts?<br />
Hier moest eene getrouwe , onvermoeide oppasiing<br />
alles doen; deeze kon, om my in de beeldfpraak der<br />
Oudheid uittedrukken , het raadsbefluit der onverbidlyke<br />
Schikgodinnen alleen veranderen, alleen opfchorten.<br />
Vergeefs verwachtte ADMETUS deeze oppasfing<br />
van zyne nog leevende ouders. Deezen hadden te<br />
lang geleefd om niet het leven meer dan billyk was<br />
te beminnen. Zy gingen, gelyk een oud Dichter zegt,<br />
met de laatfte oliedroppelen in de lamp zuinig te werk.<br />
Zo was het niet met ALCESTE gefteld. Aan haare onvermoeide<br />
zorg en oppasfing had ADMETUS zyne herftelling<br />
te danken; en hetgeen zo dikwils het noodlot van<br />
trouwhartige oppasters is, doch hier in 't byzonder by<br />
een befmettelyk kwaad genoegzaam onvermydelyk zyn<br />
moest,<br />
bl. 258.) by zulk een uitmuntend dapper Bruilofispaar geen<br />
•anwyzing ter opheldering. Merkwaardiger is het, dat ook<br />
in veel latere tyden de Romeinen byna even dezelfde gefchiedenis<br />
van flangen verhaalden , die SEMPRONIUS GRAC-<br />
CHUS, de man van de grootmoedige CORNEUA, in zyn flaapvertrek<br />
zou gevonden hebben, PLUTARCHUS , in vita Gi r.c/thorum<br />
p. 824. en, na CICERO, VALEBIUS MAXIMUS , IV. 6. i.<br />
De bekende Fabel van TIRESIAS behoort ook hier : By alle<br />
dezelvenligthet denkbeeld opgefloten, datineen gewonden<br />
flangen het zinnebeeld zyn eener onvetbreekbaare liefde.<br />
Vv 5
m ALCESTE , MEER WAARHEIÖ<br />
moest, ALCESTE wierd nu zelve het offer van haare<br />
getrouwe zorge. Haar verzwakt lichaam bezwykt on<br />
der de finarten der ziekte. Zy fterft. Reeds z y n a I l e<br />
toebereidfels tot de verbranding van het lyk voor de<br />
poorten der Stad in gereedheid gebragt; reeds is het<br />
bloed der zwarte lammeren, het pleng- en zoenoffer<br />
voor PLUTO in het graf gevloeid: toen plotsling een<br />
oude gastvriend van ADMETUS , die zo even in het<br />
treinhuis het beklaaglyk fterfgeval eerst vernomen<br />
had, zich met drift in den kring dringt, de gehuurde<br />
en ongehuurde Huilfters te rug floot, het lyk zorgvuldig<br />
onderzoekt, en in hetzelve fpooren van een no*<br />
inwendig voortglimmend levensvonkje denkt te ontt<br />
dekken. Dit weder te doen ontwaaken, kost zekerivk<br />
herhaalde, en met groote infpanning verbonden proefneemmgen,<br />
of, om in de zinnebeeldige taal te fpreeken,<br />
hy heeft een harden ftryd met den onvriendelyken<br />
Thanatos, den Dood, de Trawanten van PLUTO<br />
te kampen. Doch de prys van deezen hardnekkigen<br />
ftryd is ook de fchoone ALCESTE. Het leven van haar<br />
die men algemeen voor dopd achtte, is weder opgei<br />
wekt. Zy, die reeds aan den Styx, in de boot van<br />
den fluurfchen CHARON,zweefde,vliegt thans,fchoon<br />
nog met zwagtels omwonden (*;, m d e armen van haa- -<br />
ren<br />
(*) My dunkt deeze omzWagteling van ALCESTE by EU-<br />
AIPIDES , behelst zekere aanfpeeling op een zeer oud rebrink,<br />
naar het welke zy, die men voor dood hield, en als<br />
leevenden weder by kwamen, met byzondere plegtigheden<br />
heengevoerd en als wedergebooren moesten worden. Zeer<br />
duidelyk fpreekt hiervan PLUTARCIIOS in Quaeft. Rom. bl.<br />
159. ed. Baf. è K UtftégH iyws xh ««r^*, ivr»,t<br />
ilm , dl Upocx, i 7(yo,a , «„, rap* , ir;
D A N V E R D I C H T S ETt, 66?<br />
ren ADMETUS. Wat moet niet de menigte voor wier<br />
oogen deeze wonderen verricht wierden, daarby ondervonden<br />
hebben! Als een wonder wierd het van deii<br />
vader aan zyne zoonen, en van deezen aan hunne naneeven<br />
verhaald, door vertellers opgefierd, en in een<br />
Allegorisch gewaad tot eene dankbaare ftof eens Too»<br />
neelfpels gekozen , dat niet alleen de Romeinfche en<br />
Griekfche Vrouwen gevoelige traanen aflokte, maar<br />
ook nog na veele eeuwen groote Dichters en Toonkunftenaars<br />
tot een loflyken wedftryd aanfpoordc.<br />
Het vermoeden, dat eene befmettelyke ziekte den<br />
fchyndood van ALCESTE bewerkte , wordt door de<br />
waarneeming der hedendaagfche Geneeskundigen bevestigd<br />
, die zeer uitdruklyk bevveeren, dat de fchyndood<br />
by befmettelyke ziekten, by voorbeeld by de bekende<br />
pestte Marfeille, veel menigvuldiger dan in andere<br />
gevallen geweest is. Maar zouden niet reeds de<br />
Ouden den historifchen grond van dit vermoeden ontdekt<br />
, zouden zy zich nergens daarover duidelyk gëuit<br />
hebben? Men weet reeds hoe onzeker, onvoldoende,<br />
en duister de gewoone Phyfifche, Morecle en Histori-<br />
e reec<br />
rt9«*Mrt. !» D'<br />
s a l s<br />
^<br />
d° 0<br />
^<br />
w a s<br />
fche<br />
behandeld geworden,<br />
„ wierd voor onrein gehouden. Men vermydJe zorgvuldig<br />
hem aanteraaken , en verwyderde hem van de tempelen."<br />
Dit waren juist de zogenaamde uss^oji-oftxai of itvript^tixA<br />
(want dus, en niet vse^Trorftoi en frevripexcTfioi moet in beide<br />
plaatfen van HESYCHIUS T I. p. 923. en T. II. p. 1482.<br />
naar PLUTARCHUS gelezen worden) der Grieken , van welken<br />
ook op eenige plaatfen onzer Heilige Boeken een veel<br />
gefchikter toepasfing kon gemaakt worden , dan door MAJUS<br />
en ELSNERUS gefchied is.
668 A L C E S T E , M E E R W A A R H E IS<br />
fche uitleggingen suiker fabelen by de oude Schryvers<br />
zyn , die wy thans daarover kunnen raadpleegt Wie<br />
lust heeft, kan PALAEPHATUS over onze ALCESTE na<br />
leezen. Om het wonderbaare te verklaaren, verhaalt<br />
hy ons in zyn eigen trouwhartige manier, een Historietje<br />
dat nog veel fabelagtiger en ongerymder is,<br />
dan de Mythos zelve. By geluk is in dit geval een<br />
veel juister verklaaring, die zeker ook de Ouden niet<br />
onbekend zyn konde , by eenen Schryver behouden<br />
gebleven , w,ens moreele fchriften over 't algemeen<br />
ter ontwikkeling van het raadfelachtige in z o veele<br />
dingen der Mythologie nog altyd te weinig zyn Éehruik,:<br />
geworden P L U T A R C H Ü S in zyn gefprek v«<br />
de 1 efde , fchryft u.tdruklyk de redding van de hoo-<br />
Penlooze ALCESTE aan HERCULES als arts en deszelfs<br />
liefde voor den fchoonen ADMETUS toe (*\ Hv voert<br />
dit als een bekend vertelfel aan, en deeze e^e<br />
plaats is voldoende om te bewyzen , dat ook de Ouhebben"<br />
T" * ^ Z<br />
W e l<br />
^ ^<br />
Maar, zal men my nog altyd kunnen tegenwerpen ,<br />
hoe komt HERCULES , een Mythologisch fchepfel, i„<br />
eenwaaregefchiedenistepas? Dan toegegeven,<br />
waar-<br />
C) PLÜWRCHÜS in Erotico p. S 9 5. A i y t T a i h ( l M y k<br />
HERCULES) r W A A, W l u T f l^ ^ a 7 r i v > m<br />
Schoon men ook aanneemt, dat de Griekfche uitdrukking<br />
flegts van een doodlyke ziekte te verdaan zy , z o W y k t<br />
echter z o veel daaruit, dat men zich HERCULES hierby a! s<br />
arts heeft voorgefield en ten minden 0p het rechte fpoor<br />
«eweest is. Men vergelyke de fcherpzinnige aanmerking<br />
van j. A. FABRICIUS op sant mmicvs J. 3 3. bi. 6i.
BAN VERDICHTSEL. 669<br />
waaraan niemand in ernst twyfelen kan , dat HERCU<br />
LES, gelyk hy nu in de Fabelleer voorkomt, flegts een<br />
Zinnebeeld van groote Heldendaaden en vertooningen<br />
van natuurlyke kragt en fterkte in de Griekfche<br />
-waereld zy : zo blyft toch echter altyd zeker , dat<br />
ieder manmoedige gelukzoeker, die de landftreek van<br />
rondomme van allerlei landplaagen zuiverde, roversholen<br />
verftoorde en verdelgde , monsters doodde,<br />
poelen en moerasfen droog maakte, de rivieren binnen<br />
dyken haare paaien zettede , enz. de Hercules van<br />
die landftreek was ; en dat dus de vreemdeling , die<br />
tePhera zulk eene merkwaardige daad beftond, en het<br />
grootfte monfter, den dood, zyne fchoone prooi weder<br />
afnam, met recht ook een Hercules kon genaamd<br />
worden. —— Maar deeze vreemdeling had ongewoone<br />
, voor den toenmaaligen tyd byna onbegrypelyke ,<br />
medicynfche kundigheden en ondervindingen. Hoe<br />
past dit op den ruuwen Dierentemmer met zyn leeuwenhuid<br />
en knods? ——. volkomen. Niets is in de<br />
daad gewoonlyker , dan Hercules , den verlosfer uit<br />
alle phyfifche rampen , ook als helpende Arts te befchouwen.<br />
Vanhier, om flegts iets aanteroeren , de<br />
menigvuldige geloften , die men in zwaare ziekten<br />
aan HERCULES , den Onoverwinlyken , den Behouder<br />
deed (*). Van hier die veele gedenkteekenen en opfchrif-<br />
(*) HERCULI CONSERVATOKI, of INVICTO PRO SALUTE, Of<br />
CUSTODI, enz. Men vergelyke de gamfche reeks van opfchrifcen<br />
by GRUTERUS p. XLIV—XLV1II. Uit eenige<br />
opfchriften van FABRETTI C. II. p. 76, 77. ziet men ook,<br />
dat gantfche Familiën van flaaven voor de gezondheid van<br />
hunnen zieken Heer foortgelyke geloften aan HERCULES<br />
deed»n.
f$* ALCESTE, MEER WAARHEID<br />
fchtiften , ie; wy by GR UTERUS , FABRE TTi, en w<br />
ioortgelyke verfamelingcn op HERCULES vinden en<br />
die ten langen lesten , indien wy naar de menige der<br />
nog voerhanden zynde gedenkftukken, die dit bewy-<br />
zen een befluit ra 0 g e n trekken, onder de diep gezon<br />
ken Romeinen ineen laage vieijery voor hunne zwak.<br />
ke keizers ontaart*, fa ' t a ] g e r a e e n b e h o o r d e ^ m<br />
de bekwaamheden van een oud Held , even gelyk in<br />
de rmddeneeuw tot de vereischtette van een vaardig<br />
Ridder , zekere fom van botanifche kundigheden<br />
en chirurgicaale handgreepen. En deeze bezat ook<br />
HERCULES. Ook by was, even als ESCULAIUUS, JA-<br />
SON, PELEUS, ACHILLES, en zo veele Edelen van den<br />
Gnekfchen Heldenftam, op de oudfte Ridder-Acade-<br />
mie (*) van dat nog zo duister, en eene betere ver-<br />
bxbtingwel waardig, hol van den Centaurus CHIROV<br />
m de Kruid- en Heelkunde, in zyne Jeugd, onderwe<br />
zen. Uit getuigen de Ouden allen een(temrr> Ouk<br />
hem vereerde de kruidkunde der Ouden, gelyk zynen<br />
leermeester CIHRON, door de benoeming van verfchei-<br />
denheüzaame planten naar zynen naam, welker hee-<br />
lend vermogen hy het eerst ontdekt had Qf). Minder<br />
bekend<br />
(*.) Een merkwaardige plaats hierover vindt men in den<br />
Qyngeticos vmxtsomox. C.ï.bL *ï 9— iao. edit. Leuncl.<br />
H.ér worden twintig beroemde leerlingen van Chiron aan*e.<br />
voerd. Men vergelyke de gebruikbaare Comoilatie van E°ucoca<br />
in de Anccdota Qracca van den Heer WLLOBON<br />
V ol. I. p. 4 3i.<br />
Cf Ftuuüi voert in zyne Natuurlyke Gefchiedenis kona<br />
e.kanderen drie verfeheiden winkelkruidSh aan, waarvar,<br />
co eerfte zelf tot de Panacea gereekend wordt, en die allen<br />
HermcUtn naar hunnen uitvinder heetten. IHfl, Nat. XXV.<br />
4»
DAN VERDICHTSEL. 6jt<br />
'ijkend is het mogelyk by veelen, dat in deeze fchool<br />
ook in der daad reeds de jonge Heldenzoonen over<br />
den fchyndood , en het middel om denzelven te<br />
ontdekken , lesfen kreegen, en daardoor menig een<br />
Cadettenfchool en Ridderacademie onzer dagen,<br />
waar nog niet éénmaal aan een uur ter onderwys in de<br />
Anthropologie gedagt is, befchaamd maaken. M&ctf-<br />
LAPICS , (zegt zeker Fragment van CRATES MALOT-<br />
TES, een verloorengeraakte verfamelaar van Historifche<br />
vertelfels) zou , omdat hy de dooden opwekte , tegelykmet<br />
CHIRON, zynen leermeester in deeze kunst,<br />
door Jupiter met den blikfem getroffen zyn (*). Ia<br />
de Gedichten van NONNUS op de daaden van Bacchus,<br />
zegt een Indiaan, diezyne minnares gedood had,<br />
dar hy, om haar weder te bezieien , met allen fpoed<br />
naar CHIRON zou heeneüen , om deszelfs hulpmiddel<br />
te haaien , en zegt onmiddelyk daarop : „ Ach,<br />
„ bood my iemand dat middel, het heet Centaurifche<br />
,, wortel, dan zou ik 'er haar lyk mede aanraaken,<br />
„ en gy, heftallig meisje, keerde uit den onverbidiy-<br />
,, ken Orcus weder te rug." Q)<br />
4. p. 12, 15, 17. Verg. Bodén VSTI Stspsl ad TKEOPKRAST.<br />
IHL Plant. p. 107+ en u:~.<br />
(*) By een SchoUaft vin PINDASCS ad Pyth. III. p. 1*4.<br />
waarmede GSDIEE in de aanmerkingen op zyne overzetting,<br />
en HERMANS Mythologie der Lyrici b!. 34:. te vergelyken is.<br />
Cf) NONNCS in Disr.\£jcis XXXV. 62. O: ZÏ :n<br />
den Dichter aangevoerde inn;:.;-err het bekende Cu<br />
der Ouden zy (zie Boden van Staptl ad TH£CFHRÜT. Hit.<br />
P!ar.t. IX. 9. p. 1044. fiq.y wsage ik even zo \v ; :-<br />
-bcpaalen, ais of onze GpCfpM icu aerr dan dtz Mfp aei<br />
i -. plaat ,. - .- - *-<br />
Ds
6>2 ALCESTE, MEER WAARHEID<br />
De kunstkundige vreemdeling , die dus de fchyn*<br />
baar doode ALCESTE van den brandltapel verlostte,<br />
mag dus geheeten hebben zo als hy wil : zo is het<br />
echter nu zeer ligt te begrypèn, waarom dit wonder,<br />
naar de toenmaalige wyze van voortelling , juist aan<br />
HERCULES wierd toegefchreven. Hy toch had op<br />
foortgelyke wyze den dooden THESEUS uit het ryk der<br />
fchimmen verlost, en geleerde Oudheidkundigen weeten<br />
nog meer voorbeelden te verhaalen, waar HERCU<br />
LES als opwekker der dooden verfchynt (*). Het<br />
zoude gemaklyk, fchoon veel gewaagd zyn, dit denkbeeld<br />
nu op andere mythïfche fabelen toetepasfen, en<br />
daardoor menigeen duister verdichtfel, b. v. die van<br />
Orpheus en Euridice , van Efculapius , die Androgeos,<br />
den zoon van Minos , weder bezielde , en den<br />
fchoonen Hippolytus aan Proferpina ontrukte , enz,<br />
optehelderen. Maar 'er zy my hier nog eene andere<br />
aanmerking vergund!<br />
Het toevallig ontwaaken der fchynbaar gellorvenen<br />
was ook by de Romeinen geene zo zeldfaame verfchyning,<br />
als men zich wel verbeeldt, en het zou zeker nog<br />
veel menigvuldiger geweest zyn , wanneer men niet<br />
het wederherleeven in de meeste gevallen onmogelyk<br />
gemaakt had (f). De oude PLINIUS haalt een gantfche<br />
ry van zulke wederontwaakten aan. Nu vindt<br />
men in de Romeiniche Oudheid nog eene voorftelling<br />
van<br />
(*) Hy wekte TIMON , eenLydier, en TIMOSTHENES , een<br />
Athenienfer op. Zie FABRICIUS op SEXTUS IMPJRIC;.S p. 6J.<br />
(f; De volkomenlte verfameling uit de Ouden , vindt<br />
men in BECKMANS Ctmmtniariüi in ARISTOTKLIS Mirabili*
D4N V E R D I C H T S E L ? — 673<br />
yan de dooniERCuLES verloste ALCESTE opeeuSarco-<br />
phagus, die de bekende Brandenburgfche Antiquarius,<br />
LORENZO BEGER, volgens eene teekening van STEPHA-<br />
NUS PIGHI, in eene, naar zyne gewoonte zeer wydloopig<br />
gefchreven,Verhandelingopgehelderd,maar,juist om dat<br />
fiern defleutel tot de eigenlyke gefchiedenis van ALCESTE<br />
outbrak , mogelyk niet volkomen verftaan heeft (*),<br />
. My<br />
(*) De gantfche titel van dit thans zeer zeldfaam voor •<br />
komende gefchrift is : Alcefle pro marito mariens et vitae ak<br />
Hercule reftituta, ey: manufcripto , quod int er Regio -Efefto-<br />
ralia Brandenburgica fervatur , Pighiano, publici jurisfecit<br />
£? dialogo illujlravit L. BEGER. Colen. Brandeb. 1703. Fol,<br />
Uit de hier bygevoegde koperen plaaten zou men over 't<br />
algemeen veel dingen beter kunnen bepaalen en uitleggen.<br />
Ik zal alleen by de 15de afbeelding ftilftaau. Daar BEGER<br />
by de verklaaring van dezelve alleen EUPIPIDES volgt , zo<br />
venvisfèlt hy ook hier de op het ziekbed liggende en<br />
ftervendej ALCESTE, met ADMETUS , van wien toch eigenlyk<br />
hier byna niets voorkomt. Doch wanneer hy in de tweede<br />
ry der figuuren het hoofd, dat men boven het bed van de der<br />
vende ziet, en een daarby ukfteekende (laf in 't geheel niet<br />
weet te verklaaren , en de zonderüngiïe gisfingen daarover<br />
bybrengt,zo heeft hyde bekendeBacchusmaskers enOscilia<br />
vergeeten, die wy op de Grafnaalden en Sarcophagen zo<br />
dikwils aantreffen. (Zie GORI ad Columbarium libertorum<br />
Liviae c. 7. p 12.) Ook is op de vooruitkomende The-<br />
feus de pimpernoot , nux pinea , zeer duidelyk te herken<br />
nen , welker verwandfchap met het ryk der dooden in ds<br />
vormende Oudheid uit zo veele gedenkteckenen bekend<br />
is. Men vergelyke FABRETTI ad Infcript Cl. VI. p. 490.<br />
feqq. Doch dit behoort niet eens tot de gefchiedenis van<br />
ALCESTE, maar tot eene foortgelyke Fabel van PROTESILMJS ,<br />
daar BECER twee geheel verfchillende gedenktcekenen in een<br />
MENGELw. /. Deel. Xx
6^4 ALCESTE, MEER. WAARHEID DAN VERDICHTSEL.<br />
My dunkt dat het niet onwaarfcbynlyk zy, dat de kunstenaar<br />
tot de keuze van deeze fabel, die op de Sarccphagen<br />
, niettegenflaanue derzelver verwandfchap met<br />
het ryk der dooden, flegts zelden voorkomt, door een<br />
foortgelyk en gelyktydig geval aanleiding gekregen heeft,<br />
en dat mogelyk zelf deeze Sarcophagus een tweemaal<br />
geftorvene , en daarom ook ten twedemaale niet ver»<br />
brandde, maar begraaven vrouw, eene ninifiigjaijj ,<br />
gelyk haar de Grieken noemden, gewyd geweest zy.<br />
En nu nog de vraage : welke uitwerking zou de<br />
ALCESTE , die alleen volgens deezen natuurlyken weg<br />
door de hulp van een heelkundig man in 't leven wierd<br />
terug gebragt , op het tooneel hebben ? In hoe veel<br />
voordeeliger licht zou alsdan het karakter van ADME<br />
TUS , dat, naar de gewoone overlevering, zeer dubbel'<br />
zinnig en ook by EURIPTDES in't byzonder, indatbyna<br />
gemeenevolks gefprek, weiniggefpaard is,kunnen verfchynen<br />
? En zou niet over 't algemeen in de herleeving<br />
van eenen fchynbaar geftorvenen een ryke en nog niet<br />
afgebruikte ftof, zo niet voor het ernftige Treurfpel, ten<br />
minflen voorden vernuftigen Toneeiipeldichterliggen?<br />
gefmolten, en daardoor eene geweldige verwarring veroorzaak:<br />
heeft. Zie WLNCKELMAN in Monum. Antich. p. H.<br />
p. 164. vergeleken met p. 115. en van VELTHEUI vemuthungsn<br />
vinder Portland vaje. {Hehr.fl. 1791.) p. 18.
A A N M E R K I N G E N<br />
OVER EENIGE TAFEREELEN<br />
IN DE GALERY TE DRESDEN.<br />
(Uit liet Hoogduitsch.')<br />
$7S<br />
D e fchilderkunst heeft haaren aanvang genomen met<br />
de nabootfing der Natuur, en is, door het nadenken<br />
van den kunstenaar, tot dien trap van volkomenlieid<br />
gebragt, waarop wy ze thans befchouwen. Uit dee><br />
zen ooriprong kan men zich het wezen der kunst eg<br />
de voornaamfte eigenlchappen van haare werken verklaaren.<br />
Men heeft by een fchildery op twee ftukkejï<br />
te letten: op de daarin welgetroffen gelykheid met de<br />
Natuur, en op hetgeen de Kunst nog daarby gevoegd<br />
heeft. Deeze beide hoofdeigenfchappen kan men van<br />
elkander afgezonderd denken, fchoon zy in de<br />
uitvoering zich naauwkeurig vereenigen , en genoegzaam<br />
in elkander loopen ; want ook de nabootfing<br />
vereischt zekere heblykheid , die men kunst kan noemen<br />
; doch hier komt nog iets eigenaartigs by, dat<br />
alleen van de regelen der volkomenheid afhangt, en<br />
met deezen naam in 't byzonder beftempeld wordt.<br />
Ieder mensch , die de Natuur voor zich ziet , is in<br />
flaat , by een fchildery de gelykheid in de nabootfing<br />
te herkennen, hoewel de een meer dan de ander; doch<br />
om het tweede ftuk wel te beflisfen, moet men kennig<br />
van de Kunst en van het fchoone bezitten. Deeze<br />
kennis kan men alleen verkrygen door eene aanhoudende<br />
befchouwing van de beste werken der Kunst $<br />
Xx ?. «Joor
676 AANMERKINGEN- OVER BENIGE TAFEREELEN<br />
door een onderzoek van die volkomenheden , welke<br />
een fcbilderftuk in vinding , ordinantie en uitvoering<br />
dient te bezitten , en die zich in de keuze der voor<br />
werpen , in derzelver uitwerking , vorming en plaat-<br />
zing , en in ieder detail op zich zeiven, wanneer ze,<br />
overeenkomihg hun doel, met het geheel overeenltem-<br />
men, doen zien.<br />
Om over de fchoonheid van een fchildery wei te<br />
oordeelen, is het nodig te bepaalen, in hoe verre die<br />
beide eigenfchappen bereikt en vereenigd geworden<br />
zyn. Een fchildery , dat flegts de eene eigenfchap,<br />
fehoon in een zeer hoogen graad, bezit, maar tevens<br />
blyken draagt, dat de andere geheel verwaarloosd is,<br />
kan daarom niet als een echt kunstwerk worden aan<br />
gezien. Verfcheidene hedendaagfche fchilders hebben<br />
het in de kunst zeer ver gebragt, hunne ordinantie is<br />
zeer ryk en door het contrast van licht en fchaduw<br />
wel gehoogd ; de teekening is grootsch , de kleuren<br />
levendig, zo dat dit alles geene <strong>geringe</strong> werking doet;<br />
maar vergelykt men de voorwerpen met de Natuur,<br />
dan zal men by hen geen kracht, geen waarheid van<br />
uitdrukking vinden. Andere fchilderyen daarentegen<br />
begoochelen alleen door de gelykheid met de Natuur,<br />
zonder door de Kunst verfraaid te zyn. Deeze op'<br />
merking zal men by de meeste werken der Neder-<br />
landfche Kunltenaars, dieniet van denfmaak van haar<br />
fchool zyn afgegaan, bewaarheid vinden. Zo vindt men<br />
een groot onderfcheid tusfchende (tukken van POTTER<br />
en BERGHEM ; daar de eerfte de Natuur voorftelde , zo<br />
als hy ze vond , doch de andere dezelve met fmaak<br />
en fchoonheid wist uittedrukken. H&t is thans myn<br />
voornemen uit dit oogpunt eenige fchilderyen wat na<br />
der te beiehouwen.<br />
PV£R
|N DE GALERY TE DRESDEN. 677<br />
O V E R DE<br />
L A N D S C H A P P E N<br />
V A N<br />
RUYSDAAL, DIETERICH, WOUWER<br />
MAN EN BERGHEM.<br />
R U Y S D A A L .<br />
Uenzaame, woeste landftreeken, gezichten van bostenen<br />
en dorpen, watervallen, gebergtens met vervallen<br />
Heerenfloten, zyn de voorwerpen, die RTJYSDAAL beminde.<br />
Zyne fchilderyen hebben meer Natuur dan Kunst.<br />
Het fchoonfte ftuk, dat in de Dresder verfameling van<br />
hem voorkomt , is No. 196. Het verbeeldt een vallei<br />
, die aan den uitgang van een bosch ligt, en dis<br />
van vooren ter rechter zyde met hooge boomen, die<br />
een beek befchaduwen, waarin een hart gejaagd<br />
wordt, en iets verder ter linker zyde met dik houtgewas<br />
beplant is, en in het verfchiet in meerdere afdeeliugen<br />
uit elkander loopt. Dit fchildery heeft zyn<br />
fchoonheid voornamelyk door het licht gekregen. Een<br />
fterke weêrfchyn der zon breekt uit de wolken agter<br />
de donkere boomen op den voorgrond , over de vallei<br />
heen, en doet een zeer buitengemecne werking, die<br />
boven dien met de wilde daad der jagt en met den<br />
woesten ftreek verwonderlyk overeenftemt. Doch ten<br />
• aanzien van de overige deelen der kunst is men weinig<br />
voldaan. De famenftelling is wel in zoverre goed, dat<br />
Xx 3 m
6$ AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREEL*»<br />
liet helder verleider, met den duisteren voorgrond m<br />
een fehoon contrast geplaatst is , maar de voorwerpen<br />
, op zich zeiven befchomvd , zyn minder voordeelig<br />
geordineerd. De boomen op den voorgrond<br />
ftaan naast eikanderen , zo als ze de Natuur voortgebragt<br />
heeft, en bieden het oog geen aangenaame<br />
plaatfing aan. De teekening is niet door eene juiste<br />
keuze van het fchoone gevormd, de Hammen en takken<br />
zyn niet kunstmaatig uitgevoerd , de telgen niet<br />
in hoofdpartyen verdeeld. Een enkele dorre ftarn<br />
van een ouden boom doet zich voordeelig op, en deezen<br />
gaf ons mogelyk de fchilder, zo als hy dien in de<br />
Natuur gevonden had.<br />
Uit deeze aanmerkingen kan men reeds het karakter<br />
van den Kunftenaar bcoordeelen. RUYSDAAL bootste<br />
de Natuur na, zo als hydie zag, zonder haar door een<br />
Iuefchen fmaak, door een wel uitgedachte ordinantie<br />
en een fchoone teekening te verfraaijen. Dan daar hy<br />
zich van een krachtig licht en de werkzaamheid van<br />
het contrast wist te bedienen , en daarby ook een<br />
goed koloriet verftond, zo neemen zyne fchilderftukken,<br />
door deeze goéde eigenfehappen, in verband met<br />
het natuurlyke, het oog in , en doen zyne gebreken<br />
over het hoofd zien. Ik zal by eenige fchoonheden<br />
van dit fchildery nog een weinig ltilftaan.<br />
By zulk een krachtigen fchyn van licht, dat zich<br />
over dit gantfche landfehap verfpreidt, en om alle de<br />
voorwerpen gelykmaatig heenvloeit, echter den natuurlyken<br />
afftand derzeiven zo wel te treffen , welk een<br />
kunst wordt daartoe vereischt? Men zie, hoe de ver-<br />
fchai-
IN DE GALERY TE DRESDEN. 679<br />
fcheidene gronden achter elkande ren het oog ontwyken,<br />
en hoe juist zy allen zyn afgemaald, zonder een*<br />
kleurig of bont te zyn. Men verbeeldt zich tusfchen<br />
de donkere boomftammen op den voorgrond de gehec<br />
le landllreek te kunnen uitzien; zo begoochelend is<br />
hier het luchtperfpeftief. Wie van deeze fchoonheid<br />
ter deege wil overtuigd zyn , moet dit fchildery met<br />
anderen vergelyken die niet van de flegtften zyn. Dezulken,<br />
die in een blaauw daglicht gefchilderd zyn,<br />
hebben te veel bonte kleuren , en in anderen , waar<br />
het morgen- en avondrood de voorwerpen met hunnen<br />
glans beftraalen, is alles eenkleurig.<br />
Laat ons de kunst van RUYSDAAL met verwondering<br />
befchouwen ! Hoeveel behoort 'er niet toe, om de zo<br />
veranderlyke werking van het licht op de kleuren , in<br />
het ogenblik dat zy het fchoonfte zyn , te vatten , en<br />
zo lang in zyn verbeelding te bewaaren , tot dat alles<br />
door het penfeel getrouw is overgeleverd geworden!<br />
Zulk een overal gelyken fchyn door aardfche kleuren<br />
te vormen , de voorwerpen wezenlyk verlicht , niet<br />
met heldere kleuren gefchilderd voorteflellen, niet in een<br />
eenkleurig geel of roodte vallen, ook deeze overeenftem*<br />
ming door de verfcheiden nuances niet te ftooren ,<br />
dit toont zekerlyk in de nabootzing zelve een zeer<br />
hoogen graad van vaardigheid in de kunst aan.<br />
D I E T E R I C H .<br />
De bekoorlyke, idyllifche fchilderingen van DIETE-<br />
RICH verlustigen ons. Wy geeven 'er gaarne, zonder<br />
onderzoek, onze goedkeuring aan. Schoon bewasfen<br />
Xx 4 rotfen
6So AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREELEN<br />
rotfen met groepen van boomen en tempels , achter<br />
welken een heldere lucht komt fchemeren; onder deeee<br />
herders en herderinnen , die zich in een klaare bron<br />
Ipiegelen ; wien zouden dergelyke voorwerpen , ia<br />
een losfe teekening en met levendige kleuren voorgefteld<br />
, niet by het eerfte opflag van het oog inneemen<br />
? Wie zou die niet van naby willen befchouwen<br />
?<br />
OIETERICH had zich in het landfchap naar<br />
EERGHEM gevormd; doch hy fchilderde met meer 1».<br />
vendigheid, die echter de grenzen der Natuur wel eens<br />
overfchreidt. Deeze aanmerking maakt men op No.<br />
9- en 93» byzonder aan de luchten , die meestal in<br />
den fmaak van B E R G H E M , doch iets harder ea<br />
niet met een genoegzaam luchtperfpectief gefchilderd<br />
zyn. Schitterende kleuren maaken de voorwerpen<br />
overal al te fcherp , doen ze , op zich zeiven befchouwd,<br />
al te veel van de Natuur afwyken, en gefamenlyk<br />
niet als een geheel voor den dag komen , dat<br />
door het lichtdonker het oog zekere rustplaatfen geeft,<br />
en eene hoofdwerking veroorzaakt. Ook ontbreekt<br />
aan dezelven die algemeene harmonie, welke de voorwerpen<br />
in haar rechte ftandplaats houdt en tot het<br />
luchtperfpectief het meeste toebrengt ; uit welken<br />
hoofde in 't byzonder de beelden te veel vooruitkomen.<br />
Echter zyn alle deeze vereischtens niet zo<br />
sterk verwaarloosd , dat daaruit iets aanftootelyks<br />
ergens ontftaan zy. Men moet een zeer fcherp oog<br />
hebben , om dit gebrek te ontdekken , en men laat<br />
zich zeer ligt door de fchoonheid der kleuren van een<br />
nauwkeuriger onderzoek aftrekken , en door de menig-
N DE SALERY TE DRESUEN. 631<br />
iiigvuldigheid der onderwerpen verftrooijen , zonder<br />
op den aart der dingen byzonder acht te ikan. Vindt<br />
men niet hetzelfde by de werken der Franfche Kunst?<br />
Doch met deezen willen wy de tafereelen van DIETE-<br />
RICH niet vergelykea; want hy had al te goede modellen<br />
voor zich , dan dat_hy zich naar hen zou hebben<br />
behoeven te vormen. Hetgeen hem in de afwyking<br />
van de Natuur wel het meest zal verleid hebben ,<br />
is de veelvuldige praktyk , die hem de beoefening der<br />
Natuur fomtyds deed verwaarloozen. Uit dit oogpunt<br />
zullen wy hem nu nog nader leeren kennen,<br />
De mergagtige, zuivere verw kan alleen onzen aandagt<br />
bezig houden! De Kunftenaar heeft ze zeer vet en<br />
verfmolten opgelegd, en tevens met eene lugtige voering<br />
van de penfeelftreek de hoedanigheid der oppervlakte<br />
van ieder lichaam zeer wel uitgedrukt , waardoor<br />
hy in zyne tafereelen die zo karakteriftieke levendigheid<br />
heeft weeten te brengen. Maar de uitdrukking<br />
der teekening is meer in het plaatfen van het<br />
licht dan inde fchaduwente vinden. Dit opleggen der<br />
mergagtige verwbefpeurt men onder anderen inde kleeding<br />
, waar de lichte partyen zo bewerkt zyn , dat de<br />
kleine vouwen in de enkele penfeeltrekken zeiven zicli<br />
uitdrukken. Uit alle deeze waarneemingen volgt, dat<br />
de fchilderyen van DIETERICH zich niet zozeer aanbeveelen<br />
door de Mille uitdrukking der Natuur , als wei<br />
veeleer door de vrolyke taal der Kunst.<br />
BERGHEM EN WOUWERMAN,<br />
Heeft ooit een Schilder de Kunst met de getrouwe<br />
ca-
€H AANMERKINGEN OVER EEMGE TAFEREELEN<br />
nabootfing der Natuur gelukkig vereenigd, dan is het<br />
BERGHEM, en nog boven hem WOUWERMAN. Hunne<br />
vindingen famenftelling, hunne teekening en koloriet<br />
alles is natuurlyk en fchoon* Een voorrecht dat zy<br />
boven anderen gemeen hebben , is de harmonie der<br />
kleuren, die, zelfs by den eerften opflag van het oog<br />
de aandacht even zo Merk op het geheel trekt, als inde<br />
famenftelling de juiste evenredigheid der voorwerpen<br />
en van het licht en bruin. Deeze harmonie der kleu'<br />
ren krygt zyne beftemming door de hoedanigheid van<br />
het licht , dat het landfchap befchynt. Wy zien in<br />
de Natuur, dat een landftreek by het morgen- en<br />
avondrood anders fchynt dan op den middag , en dat<br />
het afwisfelend weder, het breeken der zonneftraalen<br />
m de wolken, verfcheiden veranderingen veroorzaakt.<br />
Deeze gewigtige eigenfchap , welke het hoofffte is<br />
dat de nabootfing verlangen kan , die zo ongemeen<br />
veel weldaadigs voor het oog heeft , doch die door<br />
groote Kunftenaars dikwils verwaarloosd wiertTflieb.<br />
ben BERGHEM en WOUWERMAN , niet flegts 'in de<br />
Natuur herkend, maar ook met zeer goeden uitflag<br />
in hunne fchilderftukken overgebragt. Ik herinnere<br />
my een landfchap van BERGHEM, die ik in de<br />
Manheimer Galery gezien heb , waarin men den tyd<br />
van den dag tot op een uur bepaalen konde. In de<br />
tegenwoordige verfameling is het fchoonfte ftuk van<br />
hem (Num. 526.) een rotsachtig landfchap , dat in<br />
een graauw licht gefchilderd is. Men befchouwe in<br />
't byzonder de beelden, hoe zyin de fchaduwen eener<br />
rots uitkomen, en achter eikanderen het oog ontwyken.<br />
Hier is de Natuur begoogchelend getroffen.<br />
ia
IN DE GALKRY TE DRESDEN. 68j<br />
In de WOUWERMANSCHE fchilderftukken vindt men<br />
dit ook zeer wel waargenomen, waarom zy ook, ten<br />
aanzien van deeze eigenfchap , tot eene byzondere<br />
beoefening dienen kunnen : daar de Kunftenaar met<br />
dezelve geenzins onverfchillig omgefprongen is, maar<br />
het licht altyd naar de eigenfchap van het landfchap<br />
en de daar in voorgeftelde daad bepaald heeft. Een<br />
Marketenterltuk met veele wolken , die het landfchap<br />
een donker aanzien geeven, is in het rood gefchilderd.<br />
Men kan het niet genoeg befchryven ,<br />
welk een fchilderachtige, fchoone werking dit ftuk<br />
maakt.<br />
Nog moet ik over de "manier en den Ityl, waardoor<br />
zich deeze beiden Kunftenaars van eikanderen onderfcheiden<br />
, eene aanmerking maaken. WOUWER<br />
MAN heeft niet veel geheele kleuren of groote maate<br />
van dezelven aangebragt, maar meer halftinten. Hy<br />
heeft de hoofdfiguuren met hoofdkleuren genoegzaam<br />
flegts aangeflipt, b. v. een rood of blaauw fadel óp<br />
een paard, een geele kraag en roode degenband aan<br />
een ruiter. De overige kleuren heeft hy of geheel<br />
donker of gebroken en in 't graauw gelaaten.<br />
Hierby komt, dat hy de vorm der voorwerpen meer<br />
rond dan hoekig geteekend heeft; want de ronde<br />
vorm houdt het oog minder op , en laat het ligt<br />
over de voorwerpen heenfluipen. Dit alles fternt met<br />
de levendigheid der WOUWERMANSCHE ftukken volkomen<br />
overeen.<br />
• BERGHEM , die ftille herdertooneelen maalde ,<br />
gaf zyne voorwerpen door eene hoekige, vlakke<br />
i<br />
teeke-
(584 AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREELEN ENZ,<br />
teekening, door zeer uitgebreide. hoofdkleuren, door<br />
een groote maate van licht en fchaduwe , die op de in<br />
eengedrongen groepen der figuuren en de rotsachtige<br />
landftreeken zo wel voegen , het karakteristieke van<br />
grootheid en rust,<br />
Het vervolg hier w.
I<br />
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
WY?BEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />
WYSBÏO. I. Deel. Yy
V E R H A N D E L I N G<br />
O V E R .<br />
6S7<br />
DE ONTDEKKINGEN DES MENSCHE-<br />
LVKEX VERSTANDS IN GODS-<br />
DIENSTIGE ZAAKEN.<br />
De vraag, „ is het menfchelyk verfond toereikend,<br />
„ om de eerde Oorzaak van alles te ontdekken ?" is<br />
zo van Wysgeeren als Godgeleerden onderfcheiden<br />
beantwoord, tetwyl echter verre de meeften van oordeel<br />
zyn , daarop een bevestigend antwoord te gee-<br />
Ten. Misfchien, gelyk in veele andere gevallen , is<br />
de vraag niet bepaald genoeg voorgefteld. Te minsten<br />
is het my voorgekomen, dat men foortgelyke<br />
voordellen te veel in het afgetrokkene befchouwt, dat<br />
js dat men den mensch minder gadeflaat, zo als hy<br />
da'adelyk is, dan als by , volgens den aanleg zyner<br />
natuure, zou kunnen zyn. Zou men hem, die het<br />
zo even gemeld vraagftuk opwerpt , niet wederom<br />
zeer gevoegelyk de volgende vraag kunnen te gemoete<br />
voeren ? „ Wat verftaat gy door het menfchelyk ver»<br />
, ftand ? Het verfond van LEIBNITZ of NEWTON is<br />
zo verre verheven boven dat des onbefchaafden bewooners<br />
der barre gewesten van Siberien of Lapland<br />
, dat 'er bezwaarlyk eene algemeene maate is<br />
optegeeven , die bepaaldelyk den graad van het<br />
" menfchelvke vermogen uitdrukt." Men zou dan,<br />
voor en aleer men in ftaat is, eenig bepaald aarwoord<br />
c P de vraag te geeven , vooraf dienen te weeten,<br />
„ of dezelve zig tot geheele, ea, zonder onderfcheid<br />
Yy s » tct
6S5 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
tot alle , volken , of tot de fcnranderlteii uit de<br />
„ verlichtte volken bepaale."<br />
Misfchien is 'er een of ander onder u, myne Heeren<br />
! (*; die my in zyne gedachten te gemoete voert-<br />
„ Is 'er dan eene zo groote inaate van fchranderheid<br />
„ noodig, om te begrypen, dat, daaruit niets niets<br />
„ zynen oorfbrong kan hebben, dit zigtbaare Ilee'al<br />
„ ook eene verftandige oorzaak heeft ? eene waar-<br />
„ heid, die het gezond menfcheïverltand, hoe een-<br />
„ VDttwig ook , kan begrypen." 'k Beken dit met<br />
u; doch het zy my geoorloofd, u te doen opmerken<br />
het onderfcheid , 't geen 'er is tusfchen eene waarheid,<br />
reeds ontdekt , behoorlyk voorgedraag** , en<br />
dmdelyk ontwikkeld, te bevatten, en dezelve gebed<br />
un zig zeiven , door eigene kragten , in haare fchuilhoeken<br />
optefpooren ; 'k zou u met de woorden van<br />
den Romeinfchen Redenaar, fchoon van hem tot een<br />
geheel ander oogmerk gebruikt, kunnen antwoorden<br />
dat de Jcherpzinnigheid van het menfchelyke vernuft<br />
(in het algemeen befchouwd) niet zo groot is, dat het<br />
zulke verhevene waarheden kan ontdekken, ten zy ze aan<br />
hetzelve getoond worden ; maar ook de duisterheid der<br />
zaaken niet zo groot is , dat een Scherpzinnig man de<br />
zelve met zou kunnen begrypen , indien ze hem worden<br />
aangetoond (f).<br />
Om tot de voorgetelde vraag te rug te keeren en<br />
de fynere uitpluizingen van dezelve aan uw welwikkend<br />
oordeel overtelaaten; zal ik hier ter plaatze de<br />
vryheid neemen, om aan uw geheugen te herinneren,<br />
hoe<br />
(*) Deeze Verhandeling is uitgefprooken in deMaatfchap,<br />
py FELIX MERITIS.<br />
(t) CIC£RO de Orat. Lib. III. Cap. XXXI. ia toe.
MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 680<br />
ine zelfs die Wysgeeren, die het zig, boven anderen,<br />
waanden tot een pligt te rekenen , de regten der menfchelyke<br />
Reden in godsdienstige zaaken tegen allen<br />
aanval te dekken , met eikanderen deerlyk overhoop<br />
liggen. De fchrandere H o M E is van gedagten ,<br />
,, dat het zeer bezwaarlyk is voor de mtnfchelyke Re-<br />
,, den , om van zigtbaare tot eene onzigtbaare oorzaak<br />
„ op te klimmen ; dat de menfehen hiertoe niet, dan<br />
,, na veele moeilyke naarfpooringen, hebben kunnen<br />
,, geraaken" (*). ROU<strong>SS</strong>EAU beweert vlak het tegendeel<br />
, en laat zig m zyn Emile , 't welk, om meer dan<br />
eene reden, zo veele bewonderaars en tegenfireevers<br />
gehad heeft, hierover in deeze zeer nadrukkelyke bewoordingen<br />
uit : Ik heb nimrdr kunnen gelooven , dat<br />
God my, onder bedreiging van de helfcheftraf, zou bevoolen<br />
hebben, zo wys te zyn. Ik heb dus alle boeken gefiooten.<br />
Eén is voor allen geopend, dat is het boek der<br />
Natuur.- Het is in dit groote en voortrefdyke boek, dat<br />
ik by de hand neem, om te dienen en te aanbidden zynen<br />
Godlyken Maaker. Niets verfclwont ons, hetzelve te kezen<br />
, omdat het tot alle menfehen fpreekt in eene, voor<br />
allen verjtaanbaare, taal. Wanneer ik gebooren was np<br />
een woest verlaaten eiland ; wanneer ik geen ander<br />
mensch, dan my zeiven, gezien had; wanne:r ik nimmer<br />
gehoord had , 't geen oudtyls in een hoek der wereld gebeurd<br />
is; indien ik myne Reden gebruikte, en dezelve<br />
belioorlyk aankweekte ; indien ik de vermogens , welke<br />
God my gefchonken heeft, wel gebruikte, zou ik Hem uit<br />
my zeiven keren kennen , Hem beminnen , beminnen<br />
zyne werken, 't goede willen , 't geen Hy wil, en, om<br />
Hem te behaagen, vervullen alle myne pligt tn op deeze<br />
;. (*) Natural Hiftory of Religion pag. 4,18.<br />
Yy 3<br />
Wtttld.
6Q0 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
wereld (*> B A K E R , by ons bekend door zyne ontdekkingen<br />
met het Mikroskoop, fchynt op deez
.MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6QI<br />
©pen: ieder ding draagt de duidelykfte kenmerken van<br />
de onbegrensde Macht , Wysheid en Goedheid des<br />
Maakers , terwyl de befchouwing van het gantfche<br />
verband van zaaken ons overtuigt van deszelfs won-<br />
derbaar toevoorzigt omtrent alles. Dan, fchoon dn<br />
alles zo zy, gelyk het buiten twylfel is , waag ik het<br />
niet, door enkele redeneeringen over de kragten van<br />
het menfchelyk vermogen, te beflisfen , of dit middel<br />
voor alle menfehen toereikend is , om daardoor tot<br />
eene genoegzaame kennis van den grooten , onzienly-<br />
Uen Veroorzaaker van alles te geraaken. Indien, vol<br />
gens eisch van ROU<strong>SS</strong>EAU , elk mensch, hoofd voor<br />
hoofd, zyne Reden gebruikte, en dezelve behoorlyk aan<br />
kweekte , en zig , mag ik 'er byvoegen , voor alle<br />
dwaalingen konde beveiligen, dan is 'er geen twyllel,<br />
of de mensch zou, zonder nadere toelichting , zynen<br />
onzienlyken Maaker leeren ontdekken. Maar, geëer<br />
de Toehoorders ! is dit geene hersfenfehimmige ver<br />
beelding? Herfcheppen wy dus niet elk mensch in een<br />
wysgeer, gewoon, om over afgetrokkene en ongezie<br />
ne dingen na te denken , en daarover diepzinnig te<br />
jedenkavelen? Waar beftondt ooit volk, dat aan dit<br />
Ideaal beantwoorde?<br />
Doch, om met deeze Wysgeeren niet langer in het<br />
ftrydperkte treeden met de zwakke wapenen van losfe<br />
feefpiegelingen over de waardy of het vermogen der<br />
snenfchelyke Reden , alleen in het afgetrokkene be-<br />
fchouwd , laaten wy de ondervinding , de zekerfte<br />
leiddraad in deezen doolhof, volgen; waartoe ik ver<br />
der uwe goedgunftige aandagt verzoeke.<br />
Verwagt niet van my, myne Heeren ! eene uitvoe<br />
rige of naauwkeurige fchets van de Godsdienftige ge<br />
voelens der Ouden. Zulks zou, misfchien, veelea<br />
Yy 4<br />
u w e r
«92 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
uwer verveelen , en , zekerlyk , meer beoeffendheid<br />
•vereifcien in de fchriften der aloude Wysgeere» en<br />
Geieluedfchry veren, dan ik my, met eenig regt, zou<br />
durven aanmaatigen. Naardien veele- mannen van<br />
naam cn geleerdheid dit voetfpoor , fchoon met een<br />
zeer ongelyken uitflag , betreeden hebben , heb ik<br />
voor , uit deeze fchriften iets weinig bveen te zame*<br />
len, als diendigis tot myn tegenwoordig oogmerk.<br />
Er zyn, die beweeren, dat de Veelgodery terflond<br />
niet den aanvang der wereld is ingevoerd, en de menichennict,<br />
dan na verloop van eenige eeuwen, tot het<br />
denkbeeld van den eenigen God zyn opgeklommen.<br />
Uan zulks is, onzes achtens, regelregt ftrydig met de<br />
oudde en geloofwaardigde berigten en overleveringen<br />
die uit de vroege wereld tot ons zyn overgekomen*<br />
U 1 1 m h i e r i n<br />
y geen onderzoek begeeven , of de<br />
eerde menfehen deeze kennis aan eigen bepeinzen of<br />
aan eenig ingefchapen denkbeeld, of aan eenig buitengewoon<br />
onderligt te danken hadden. Hoe het zv<br />
deeze kennis verbasterde trapswvze , terwyl het<br />
menschdom allengskens hierin van zyne oorfpronkelyke<br />
waardigheid ontaartte. Aan het zinlyke te "veel<br />
verflaafd , en deeds zyne gedachten tot die voorwerpen,<br />
welke hen omringden , bcpaalende, verloor men<br />
de nog eenigzins regtmaatige begrippen omtrent het<br />
opperde Weezen. Eenige byblyvende wanbegrippen<br />
waren oorzaak , dat men de Godheid onder allerlek<br />
zinlyke gedaanten en afbeeldingen zucht intevoeren ;<br />
en welhaast begon de domheid deeze afbeeldfels als<br />
zo veele byzondere Godheden te befchouwen, welke<br />
niet zelden op eene, regen alle vooribhriften'van algemeene<br />
betaameJykheid aanloopende, wyze gediend<br />
werden,<br />
Dit
MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAK.ËN. 693<br />
Dit ftelfel van Veelgodery heeft, geduurende eene<br />
reeks van veele achtereen volgende eeuwen , onder<br />
bykans alle volken der aarde, zo verre derzelver kennis<br />
tot ons gekomen is, Hand gegreepen. Het zal ons<br />
minder vreemd dunken , dat het onzinnig ftelfel van<br />
het Veelgodendom plaats greep in gewesten, alwaar<br />
woestheid , barbaarschheid , en eene onbegrypelyke<br />
verbastering de overhand hadden, 'k Laat die volken<br />
derhalven geheel onaangeroerd , als op welke tooneelen<br />
het oog niet zonder afgryzen kan te rug zien.<br />
Maar verdient het niet onzer allerhoogfte verwondering<br />
, dat ook by die volken , welken men geenszins<br />
den lof kan weigeren, dat zy verre boven andere volken<br />
des aardbodems (ik bedoel de Grieken en Romeimen)<br />
in weetenfchappen en fraaije letteren hebben<br />
uitgemunt; in het laatstgenoemde zodanig hebben uitgemunt<br />
, dat zy met de besten der hedendaagfchen<br />
ïiog om den eerkrans dingen — verdient het niet, zeg<br />
ik, onzer aller verwondering, dat ook by die volken,<br />
zo vermaard wegens hunne geleerdheid , het Veelgodendom<br />
met al deszelfs onzaligen nafleep, te midden<br />
deezer verlichting, bleef ftand houden ? Ik hoop niet,<br />
dat hetgeene ik zeg, tot misvatting aanleiding geeve,<br />
als of ik zulk een ongunftig oordeel velde , ook over<br />
de fchranderfte vernuften der oudheid. Verre zy het<br />
van my zulk eene onbillyke handelwyze ! ik fpreek alleen<br />
van de godsdienstige denkwyze in het algemeen,<br />
zo als dezelve onder gemelde volken plaats vond ; ten<br />
bewyze, dat het zo gemakkelyk niet is voor het menfchelyk<br />
verftand , als fommigen der hedendaagfche<br />
Wysgeeren beweeren, of dat men flegts zyne oogen<br />
behoeft te openen , om den grooten Formeerder yan<br />
alles te (indekken, 'k Vereer met al myn hart de men~<br />
Yy 5 fchelyke
Ö94 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
fchelyke Reden, en eerbiedig ze als het dierbaarfte gefchenk,<br />
ons door den milden Oorfprong aller dingen<br />
medegedeeld. Maar waarom zouden wy dezelve loffpraaken<br />
toezwaaijen, welke de gefchiedenis der menfchelyke<br />
Reden logenflraft ?<br />
Wat nu de gevoelens der geenen aanbelangt , die<br />
zich boven het gewoone peil des menschdoms verheffen<br />
; het is aan veelen uwer bekend, met welken ongelyken<br />
uitflag veele geleerden daarover hunne gedag,<br />
ten hebben te boek gefield: 'k neeme niet op my, deezen<br />
twist by te leggen, of daarover als regter te vonnisfeu:<br />
dit, meen ik echter, zonder vermetelheid te<br />
mogen vastftelfen , dat, aan den eenen kant, zy zekerlyk<br />
meer door blinden yver , dan onpartydige<br />
waarheidsliefde zich hebben laaten leiden, die, geenen<br />
uitgezonderd , allen op de lyst der Godverzaakeren<br />
gefield hebben; terwyl veelen, aan den anderen<br />
kant , waarfchynlyk uit eene overdreevene achting<br />
voor alles , wat uit het kunstkweekend Griekenland<br />
tot ons is overgekomen, zich te hooge gedagten fchynen<br />
te vormen van het godgeleerd famem'tel der oude<br />
Wy?geeren. Het is, buiten twyfel, eene zeer gegronde<br />
aanmerking van den geleerden MOSHEIM (*) , in<br />
zyne aantekeningen over het voortrefl'elyke werk vau<br />
ctJBWORiii , dat men meer poogingen heeft aangewend<br />
, om flegts eene menigte van fraaije gezegden,<br />
in de fchrifcen dier Wysgeeren verfpreid , byeen te<br />
zamelen , en daaruit hunne gevoelens optemaaken,<br />
dan hen naar hunne grondftellingcn te beoordeelen.<br />
Höï bet zy , ik denk niet , dat 'er een onpartydig<br />
beoor-<br />
(*) Ad Cudworthi fyft. Intel. Tora. II. pa^. 1176. Edit.<br />
in 410.
MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6
60Ó VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
onzigtbaare Oorzaak van alles opteklimmen. Is de<br />
ontdekking deezer hoogwigtige waarheid, waarby het<br />
menschdom zo veel belang heeft, zo bezwaarlyk? Of<br />
is de menfchelyke Reden zo traag , zo onvatbaar , om<br />
de waarheid op te fpooren ? Is het waarheid , doorluchtige<br />
Wysgeer van Geneve ! dat wy flegts onze<br />
oogen behoeven te openen , en onze Reden gebruiken<br />
, cm van dit cenvouwige en allerbelangryklte<br />
Leerltuk , het beftaan van God , overtuigd te worden?<br />
Zwygdan, geleerd Athene! kweekfchool<br />
der weetenfehappen ! uwe Wyzen hebben jaaren lang<br />
te vergeefsch gezocht , 't geen het eenvouwdigst verliand,<br />
niet gelpitst op fchoolgeleerdheid, had kunnen<br />
ontdekken! Is het waarheid, ó VOLTAIRE! dat,<br />
even gelyk de Reden den menfehen de Meetkunde geleerd<br />
heeft, zy hen ook even zo gemakkelyk van het<br />
beltaan van God overtuigd heeft; hoe zeer heeft dan<br />
het Meetkundig veritand gezuft, en, daar het anders<br />
zo fcherpzinnig was, hier de waarheid over het hoofd<br />
gezien ! THOMA<strong>SS</strong>IN heeft getracht het raadfel opteïosfen,<br />
waarom de vroegere geleerden het beftaan van<br />
eenen opperlten Veroorzaaker van alles zo zeer hebben<br />
verwaarloosd , beweerende in eene plaats , door<br />
p. BAYLE in zyn Dictionaire Critique, op het Artikel<br />
ANAXAGORAS aangehaald , „ dat de leer aangaande<br />
„ God oudtyds zeer algemeen was , en daarom de<br />
,, Wysgeeren niet noodig vonden, daarover te fpree-<br />
„ ken , maar meer hunne naarvorfchingen bepaald<br />
„ hebben tot de natuurlyke oorzaaken der gewrochten<br />
„ en verfchynfelen , in het Heelal voorvallende ; dat<br />
„ hierdoor het onderzoek van , en daarmede het geloof<br />
aan, eene opperite Oorzaak van alles langszaa-<br />
„ purhand in vergetelheid geraakt is, tot dat AN.IXA-<br />
., CORASj
MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 697<br />
, S GORAS, en die zyn voetfpoor gevolgd zyn , SÖCRA-<br />
„ TES , PLATO en anderen', deeze leer wederom op-<br />
„ zettelyk begonnen intefcherpen." Schoon men<br />
ook aan gemelden Schryver de gegrondheid van deezen<br />
zynen inval wilde toeftaan , blyft echter de zaak<br />
zeker, dat de erkentenis van de opperite Oorzaak zo<br />
wel onder de verftandigen, die met den naam van Wyzen<br />
vereerd waren geworden, als onder het gemeen ,<br />
federt langen tyd , zodanig was te zoek geraakt, dat zy<br />
daaraan weinig fchynen gedacht te hebben ;<br />
eene zaak, waarmede de uitbiindigfte loffpraaken der<br />
menfchelyke Reden, die meer op befchouwing dan op<br />
ondervinding fchynen gegrond te zyn, zich bezwaarlyk<br />
laaten overeenbrengen. Ten minften deeze leer<br />
van ANAXAGORAS werdt te Athene zo euvel opgenomen<br />
, als Itrydig met het Veelgodendom , dat het bygeloof<br />
hem in den kerker wierp , hem befchuldigende<br />
van Ongodistery ; en de geestige LUCIANUS voert in<br />
de famenfpraak , welke het opt'chrift Timon draagt,<br />
Jupiter klaagende in , „ dat zyne blikfems ftomp , ge-<br />
., broken en onbruikbaar waren , daar hy ze korte-<br />
,, h'ngs met groote woede hadt nedergefmeettn , om<br />
., den Wysgeer ANAXAGORAS te treffen , die zynen<br />
„ tydgenooten wilde wys maaken , dat 'er geene Go-<br />
,, den waren."<br />
Hoe luttel danks decs Wysgeer, die de eerjle was,<br />
welke deeze alleraangelegenlte waarheid voor den dag<br />
brsgt , ook hiermede by zyne bygeloovige tydgenooten<br />
behaalde, het ontbrak echter den volgenden tyden<br />
niet geheel aan mannen, die, zich boven de vooroordelen<br />
hunner natie verheffende , deeze kennis meer<br />
befchaafd , uitgebreid , veredeld hebben , en door<br />
hunne Wysgeerige onderzoekingen tot meer of min<br />
opge-
€j)8 VERHANDELINO OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
opgeklaarde begrippen aangaande het Opperweezen<br />
gekomen zyn ; en ik zou my verbeelden een geheel<br />
overtollig werk te onderneemen , indien ik dit uit<br />
hunne, uit de algemeene verwoesting overgebleevene,<br />
fchriften zou willen bevestigen. Dan, fchoon ook<br />
deeze verlichte verftanden eene opperlte en onafhangelyke<br />
Oorzaak der wereld erkenden, was het 'er echter<br />
verre van af, dat zy daardoor tot eenen waaren<br />
eerdienst van dit allerhoogfte Weezen werden opgeleid;<br />
zo dat men van hun, in eenen eigenlyken zin, zeggen<br />
kan, dat zy , God KENNENDE , hem als God niet hebben<br />
VERHEERLYKT en GEDANKT (*). 'Er is geen blyk,<br />
dat deeze verlichte Wysgeeren zich zeer omtrent den<br />
eerdienst van deezen eeuwigen oorfprong bekommerd ,<br />
of den grooten Formeerder van alles tot een voorwerp<br />
van openbaare aanbidding en godsdienffige eerbewyzingen<br />
gemaakt hebben. Onder den gantfchen trein<br />
van Goden , welke het geleerd Athene , het kunstkweekend<br />
Rome , binnen zyne muuren vereerde,<br />
vverdt de God, die hemel en aarde gemaakt heeft, te<br />
Vergeefsch gezocht. Wanneer PAULUS de eerstgemclde<br />
ftad bezocht, vondt hy onder de veele altaaren wel<br />
één , dat ten opfchrift voerde , aan den onbekenden<br />
God (f); en hoe gepast hy ook daarvan aanleiding nam ,<br />
om den Atheneren deezen , hun onbekenden, God te<br />
verkondigen , is het echter zeker , dat de Atheners<br />
dit Heiligdom niet voor den eenen waaren God hadden<br />
opgericht ; iets, 't geen volltrekt onbeltaanbaar zyn<br />
zou met de leer en dienst van het Veelgodendom.<br />
Zy onttrokken naamelyk de voorzienigheid en het be-<br />
(•) Rom. I. 21.<br />
(f) Hstud. XVII. a&<br />
ftLUir
&IENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6(}Q<br />
ftuur der wereld aan de opperde Godheid , en fchreeven<br />
het aan eene menigte onder-Goden toe , welke,<br />
niet flegts naar de denkbeelden van het gemeen, maar<br />
ook naar de Wysgeerte dier eeuwe, geloofd werden<br />
het beftuur van zaaken in handen te hebben. Deeze<br />
mindere Godheden moesten met eenen ftaatelyken<br />
omflag gediend worden , om hen tot geenen toorn te<br />
verwekken, of, beledigd zynde, wederom te verzoenen<br />
, terwyl men aan dezelve alle grilligheden cn menfchelyke<br />
gebreken toeeigende. Het verrichten van<br />
deeze bezigheden maakte den godsdienst der Priesteren<br />
uit, welke zich voor het overige niet fcheenen te<br />
bemoeien , om het volk tot deugd en heiligheid des<br />
levens te vermaanen. De Godsdienst was van de Zedenleer<br />
eigenlyk geheel gefcheiden. Deeze laatfte,<br />
gelyk ook de eigenlyke Godgeleerdheid, bepaalde zich<br />
tot de fchoolen der Wysgeeren ; cn hieruit laat zich<br />
klaar begrypen , dat de werking van deeze hunne<br />
meer verlichte denkwyze zich flegts op eenen zeer<br />
kleinen afftand liet bemerken, terwyl zy weldra bevonden<br />
, dat de poogingen , van deezen en geenen<br />
aangewend , om hunne lesfen algemeen te maaken,<br />
of vrugteloos waren, of zelfs van dezulken, die hun<br />
gezag in het Bygeloof waanden gevestigd te zyn , als<br />
hoogst gevaarlyk voor den burgerftaat werden aangemerkt.<br />
Ja , wie ftaat niet verwonderd , een der beroemfte<br />
Wysgeeren (PLATO) zelf te hooren betuigen ,<br />
dat het ongemakkelyk is , den Schepper van alles te ontdekken,<br />
en dat, die ontdekt zynde, het gevaarlyk zyn<br />
zoude denzelven een ieder bekend te maaken ; terwyl een<br />
ander (POLYBIUS) klaagt, dat het Bygeloof te onvoorzichtig<br />
bejlreeden werdt, en alomme de gelukkigjte gevolgen<br />
hadt. Allen bleeven zy dus in den vastgeftel-<br />
den
70Ö VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
den vaderlandfchen Godsdienst berusten, en niemand<br />
durfde het onderneemen, zich openlik tegen den<br />
heerfchenden denktrant te verzetten. Gy weet *<br />
myne Heeren ! hoe SOCRATES , die zyne leer niet binnen<br />
de naauwe muuren der fchoole bepaalde, en het<br />
waagde , de vooroordeclen en gebreken zyner natie<br />
openlyk cn met meer dan gevvoone ltoutmoedigheid te<br />
beftryden , zich hierdoor den haat der aanzienlyken<br />
op den halze haalde, en, ter belooninge zyner poo*<br />
gingen , den doodelyken kelk moest drinken.<br />
Zodanig was het gefield met de godsdienstige gevoelens<br />
van die weinige Wysgeeren , die zich, 't zy<br />
door opgeklaardheid van verftand, 't zy door braafheid<br />
van hart , van anderen onderfcheidden. ——<br />
Doch verre het grootfte getal omhelsde de ongerymdfte<br />
gevoelens. De godverloochening vond haare openbaare<br />
verdeedigers in de onderfcheidene fedlen der<br />
Wysgeeren. Deezen fchreeven de wording aller dingen<br />
aan eene toevallige famenloop van ondeelbaare<br />
ltofdeeltjes toe ; geenen zyn wel zeer breedfpraakig<br />
aangaande een noodzaakelyk en van eeuwigheid beftaand<br />
Weezen: doch dit noodzaakelyke Weezen is by<br />
hen de wereld zelve, terwyl zy zich zeiven als deelen<br />
der Godheid befchouwden , alle vryheid uit de wereld<br />
verbanden, en eene volurekte noodzakelykheid<br />
invoerden.<br />
Maar, om tot hen, die eene opperfte Oorzaak van<br />
alles erkenden , wedertekeeren; fchoon 'er in derzelver<br />
fchriften meenige zeer voortrelfelyke plaats voorhanden<br />
is, bleeven echter de gevoelens daaromtrent<br />
zo verdeeld, dat het ten uiterften moeilyk fchynt te<br />
weezen, in klaare en duidelyke Hellingen optegeeven,<br />
wat de wysgeeren aangaande de natuur en het wee-<br />
zea
MENSCHEL. VERST*. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 70L<br />
zen der Godheid gedacht hebben, CICERO , die iri<br />
zyn Boek, 't welk handelt over de Natuur der Goden,<br />
wydloopig over dit onderwerp gefchreeven heeft,<br />
hooren wy, terftondin den aanvang, over de moeilyk-<br />
heid van deeze zyne voorgenomene taak met reden<br />
klaagen. By hen (zegt hy),die beweerd hebben, dat 'er<br />
Goden zyn, ontdekt men zulk eene verfcheidenheid van<br />
gevoelens, dat het moeilyk is, dezelve in orde optetellen.<br />
Veel is 'er gezegd over de gedaante, plaats, en levens<br />
wyze der Goden; en, dat wel het voornaamfte is, 'er is<br />
in het byzonder veel getwist , of zy geheel ledig zyn ,<br />
volmaakt fiil zitten , zich aan het btftuur der zaaken<br />
geheel onttrekken , dan of in den beginne van de Goden<br />
alles gemaakt, en vastgejteld is, door hen nog bejluurd<br />
tn in orde gehouden wordt; 't welk wanneer niet kan<br />
bejlist worden , moeten de menfehen noodwendig in de<br />
grootfte dwaaling blyven , onkundig van de belangrykjk<br />
zaaken (*)•<br />
Ik geloof niet, dat my iemand üwer, myneHeeren!<br />
van partydigheid zal verdenken, wanneer ik uit al het<br />
«ezegde dit, zo ik meen , duidelyk , gevolg afleide»<br />
dat deeze grondflagen inde daad te zwak waren, dat<br />
de Zedenleer en Godsvrugt daarin een veilig fteunfel<br />
konden vinden; Het moet ons derhalven niet zo zeer<br />
verwonderen (gelyk het anderszins zekerlyk onze<br />
verwondering verdient) , dat de leer aangaande eene<br />
opperfte Oorzaak van alles meer een befpiegelend leer-<br />
ftuk was , gefebikt voor het onderzoek der befchou-<br />
wende Wysbegeerte, dan we! het groote beginfel der<br />
Godsvrugt. Vanhier , dat zy Zeldzaam van deeze<br />
hoogwigtige waarheid gebruik maaken in het ontwik<br />
(*) Nat. Deor. Lib. I. Cap. I.in medio.<br />
WYSBEG. I. Deel. Zz<br />
kelen
702 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
kelen onzer verpligting tot een deugdzaam leeven, of<br />
in het aanfpooren der menfehen tot hetzelve. Zyn 'er<br />
hier cn daar uitzonderingen te maaken, dit, meen ik!,<br />
floot de algemeenheid van het voorflel niet omver.<br />
Vergunt my, dat ik hierop nog een oogenblik itilflaa.<br />
Elk zoekt door zyne bedryven zyn geluk te bevorderen.<br />
Dit is de groote dryfveer onzer werkzaamheid.<br />
Worden der deugd haare belooningen ontnooinen, zo<br />
ontneemt men haar de fterkfle fleunpilaar : want met<br />
de deugd eeniglyk om haare welvoegelykheid , inwendige<br />
betaamelykheid en fchoonheid, aan te pryzen ,<br />
zal men (zo ik hier niet geweldig mistaste) weinig<br />
vorderen , ook niet by hen, die zich verbeelden of<br />
voorgeeven , door deeze inwendige betaamelykheid<br />
geheel bekoord te worden. Dit waren intusfchen de<br />
fterkfle drangredenen ter aanpryzinge der deugd,<br />
waarvan de Wysgeeren ('k zeg Wysgeeren, en fpreek<br />
niet van Dichters, die het hoofd vol hadden van hersfenfehimmige<br />
verbeeldingen , meer gefchikt, om het<br />
zwakke verftand eens kinds fchrik aan te jaagen, dan<br />
het hart eens bedaarden mans in beweeging te bren-<br />
gen ; noch van openlyke Lofredenaars , die,.<br />
meermaalen uit ftaatkundige inzichten, de deugd als<br />
van de Goden mild befchonken voor het volk afmaalden)<br />
• dit waren, zeg ik, de beste drangredenen<br />
ter aanpryzinge der deugd , waarvan de Wysgeeren<br />
zich gewoon waren , en wisten, te bedienen. Vanhier<br />
is het, dat zy over het geheel zo weinig gebruik<br />
maakten van den grooten Schepper en Beftuurder van<br />
alles voortefteilen, als den alleen aanbiddelyken, wien<br />
alleen lof en dankzegging toebehoort, als den grooten<br />
handhaaver des regts , die eenmaal een iegelyk naar<br />
billykheid zal vergelden , terwyl zy alle aanpryzing<br />
der
MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 703<br />
der deugd ontleenden van de deugd zelve. Vanhier ,<br />
dat de Stoicynfche Wysgeer zich zo zeer afpynigde j<br />
om te toonen , dat de wyze en deugdzaame man by<br />
zyne deugd in alle omdandigheden gelukkig was.<br />
Doch deeze redeneeringen mogen den geest des Wys-<br />
geers vervullen met eene foort van edele trotschheid ,<br />
die alle lyden veracht, of zich tegen hetzelve gevoel<br />
loos maakt; zy zullen het hart niet opbeuren door<br />
eene blymoedige hoop, dat eerlang dit lyden in vreug<br />
de zal veranderen. 'k Wil niet- ontkennen (ter<br />
wyl ik hunne verdiensten den rechtmaatigen lof geens<br />
zins weigere), dat de bestgezinden zich met de hoop<br />
èener zalige onfterifelykheid gevleid hebben. Men<br />
zou in de daad de zeer fchoone befchryvingen , die<br />
hiervan in hunne werken voor handen zyn , te kort<br />
doen, indien men dezelve Hechts voor bevallige fchil<br />
deryen wilde houden , alleen gefchikt, om hiermede<br />
hunne verbeelding te dreelen. Dan, hoedanig het<br />
hiermede ook gelegen zy, dit is zeker, dat de Wys<br />
geeren ter aanpryzinge der deugd daarvan weinig of<br />
geen gebruik maakten ; en CICERO kon drie geheele<br />
Boeken fchryven over de Pligten , zonder van gemeld<br />
Leerduk eenig gewag te maaken ; alles ten bewyze ,<br />
ZO'ik my niet bedriege , dat hunne Leerftellingen aan<br />
gaande God weinig invloed hadden op hunne gods»<br />
diendige en zedekundige begrippen.<br />
Dus heb ik getragt, myne Heeren ! U in een ruuw<br />
ontwerp af te fchetzen de vorderingen , die de mèn-<br />
fchelyke Reden, aan zich zelve overgelaaten , ge-<br />
maakt heeft in het ondekken van de opperde Oorzaak<br />
van al het gefchapene, het voorwerp onzer godsdiens<br />
tige aanbidding! Ik verbeeld my, dat, naar eene aan<br />
dachtige overweeging van hetgeen hierover gezegd is<br />
Zz % (of
704 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES<br />
(of gezegd zou kunnen worden), veelen uwer zich<br />
met my zullen overtuigd houden, dat het naarfpooren<br />
en ontdekken der ongefchapene Oorzaak zo gemakkelyknietis,<br />
als fommigetmieuwere Wysgeeren, boven<br />
aangehaald, zich verbeelden, ROL<strong>SS</strong>EAU eischt flegts<br />
een mensch, dieniemand dan zich zeiven kent, zich<br />
bevindende op een verhaten eiland , alwaar hy van<br />
geene onderrichtingen van anderen kan gebruik maaken.<br />
Wy hebben intusfchen bevonden, dat zelfs de<br />
vereenigde poogingen van de verlichtfle menfehen onder<br />
de verlichtfle volken naauwelyks door de duisternis<br />
, welke hen van alle kanten omringde , konden<br />
doordringen , om dit zuivere licht te ontdekken ;<br />
menfehen , die, voor het overige, zo zeer in allerleië<br />
takken van geleerdheid en weetenfehappen hebben uitgeblonken.<br />
Vertegenwoordigt hiernevens aan uwen<br />
geest een volk , ten zelfden tyde gebloeid hebbende ,<br />
't welk , fchoon zekerlyk van veele hedendaagfehen te<br />
zeer verlaagd, en uitgekreeten als het domfte en bygeloovigfte<br />
des aardbodems , buiten twyffel in het<br />
beoeffenen der weetenfehappen zeer beneden de Grieken<br />
en Romeinen moet gefield worden, ik bedoel<br />
het aloude Israëlitendom. Verdient het niet onze<br />
hoogde verwondering, hoe juist dit volk , by het<br />
welk de geest der Wysbegeerte niet heerschte , het<br />
eenigfie onder alle, ons bekende volken, is , by het<br />
welk hetOpperfie aller Weezenshet eenigfie voorwerp<br />
hunner godsdienstige aanbidding was , en by het<br />
welk , fchoon het zich meermaaien aan de Afgodery<br />
fchandelyk verliep , het Leerfiuk van den eenen waaren<br />
God zich echter door veele eeuwen gehandhaafd<br />
heeft. Ik laat het geheel aan uw onpartydig oordeel<br />
over, welke de opiosfmg van dit raadfel zy!<br />
lus-
MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 705<br />
Insgelyks durf ik uwe billyke uitfpraak toevertrouwen,<br />
hoe^et te verklaaren zy, hee een PAULUS, en eenige<br />
weinigen zyner medearbeideren, niet beroemd wegens<br />
hunne wysgeerige kundigheden , zo wouderlyk gelukkig<br />
geflaagd zyn, om zich niet alleen verre boven de<br />
fchitterendfie vernuften der beichaafdlïe volken te verheften,<br />
maar ook de,federt zo veele eeuwen ingevoerde,<br />
Afgodery met zo een gelukkig gevolg te beftryden<br />
, dat zy volkomen over dezelve hebben gezegepraald<br />
; iets , waarin de vereenigde poogingen der<br />
"Wysgeeren verre te kort fchootea. Laaten wy de<br />
verheid hulde doen , en den eeuwigen Oorfprong<br />
danken , dat wy, den duisteren nacht van dwaaling<br />
onttrokken , ons van een helder licht omfcheenen<br />
zien!<br />
2-" 3<br />
G. HE<strong>SS</strong>ELINK.
7o5<br />
LO<strong>SS</strong>E GEDACHTEN,<br />
Zyn gevoelen voortedragen m et vuur, met nadmken<br />
krachtis dikwils het gevolg van inwendige overtuiging<br />
ol de vlucht der verbeeldingskracht 1_ Z t<br />
«MLE T net<br />
r Party<br />
W e d e r l e n<br />
^ ^ -nder<br />
rfnft met duchtige hewyzen , met liefde en zachtmoedigheid,<br />
is een blyk van zuiverheid des harte „<br />
-cht voor de waarheid. _ Beiden met ell der<br />
e vereenigen is het „on plus ultra van den fch y<br />
cn den mensch. *-"'.yver<br />
r a a<br />
van ze - t ° e<br />
" 15 t C e k e<br />
van ziel, het te verzwygen van<br />
"<br />
heldenmoed-<br />
> f**»<br />
het tot onze verbetering te doen dienen — Zeen<br />
vermogen der Engelen; midden in hetzelve nog el<br />
hartelyk deel te neemen in de welvaart van 0„ n<br />
evenmensen — v a„ e c„ w a a r ^<br />
Reden, Wysheid, Godsdienst. ><br />
uwe paden ftrooit, en alzemdroppden in de kelk<br />
uwes levens gie, - Het lyden is voor de zid wc<br />
^onweder v o o r t | e ] u c h t , ; 2 y o m J a a d e n ^ - c<br />
d a m p C <strong>SS</strong>cteSr?<br />
e a b<br />
uakiacht voor drukking en verflappüjg.<br />
"' —beide<br />
BE
OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
V A N H E T<br />
K W A A D ,<br />
VOLGENS DE THEORIE VAN DEN HEER VILLAUME,<br />
VOORGESTELD.<br />
Vierde Verhandeling.<br />
W y hebben gezien, dat het van ons niet af<br />
hangt (*)<br />
i. Dat en hoedanig de voorwerpen zich aan ons<br />
voordoen, maar datwy, op de indrukzels van<br />
buiten lydzaam wachten moeten , dat deeze<br />
indrukzels, niet naar de begeerten van den opmerker<br />
gericht, maar door den toeftand en betrekkingen<br />
des voorwerps en de oogenbliklyk plaats hebbende<br />
gelteldheid, van de lichaams- en ziels-vermogens des<br />
opmerkers, gewyzigd zyn.<br />
«>. Dat de herinnering mede van ons niet afhangt,<br />
naardien dezelve door de aaneenfchakeling van denkbeelden<br />
, en van zekere tot nog onverklaarbaare fpee-<br />
|«jg van de orgaanen der hersfenen wordt voortgebragt.<br />
3. Dat<br />
(*) Zie de voorige Verhandeling geplaatst Nieuw Algemeen<br />
Magazijn, I Deel No 2. als ook de Vertaaling<br />
• van het Werk des Heeren V I L L A Ü M E , onder den Tytel,<br />
Brieven over den Oorfprcng en de Oogmerken van hit<br />
Kvaad, Tweede Deel, XXXI. Brief, en verv.<br />
Zz 4
7CS DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
3- Dat het vaa ons niet afhangt, op dit of dat<br />
mar ons believen , bepaatódyk , onze opmerkzaambeid<br />
re vestigen, wyl de opmerkzaamheid door bet<br />
voorwerp , en niet door onzen wil wordt veroorzaakt.<br />
4- Eindelyk, dat redeneering of zelfs het denken<br />
van ons niet afhangt, om reden, dat wv ilecht* dié<br />
hoedanigheden en eigenfehappen der dingen kunnen<br />
waarneemen, welke, en zo als riezelven ons door het<br />
voorwerp vertoond worden, in die betrekkingen<br />
waarin het voorwerp tot onsltaat, 'T welk volkomen<br />
vry en van rondsomme te befchouwen , geenszins<br />
m ons vermogen is.<br />
Dit zo zynde , volgt dat de mensch niet anders kan<br />
opmerken , dan hy werklyk doet, en hy dus ook<br />
met elke practikaale dwaaling kan vermyden , dezulken<br />
zelfs niet, die , naardien dezelven zich vry<br />
duidelyk voordoen , gemaklyk fcheeneu vermvd te<br />
kunnen worden.<br />
Dan gefield, dat de vereischte opmerkingen, en<br />
eene juiste beöordeeling der dingen , daadhk voor<br />
handen zyn, bepaald dit dan den wil ? of afcemeener<br />
wordt de wil voortgebragt door de voorflelliogen<br />
des verflands, is dezelve daar aan volkomen onderworpen?<br />
Met andere woorden: i s het genoegzaam,<br />
dat men h et goede en het kwaade kent, of althans<br />
meent te kennen, om het eerde te verkiezen en<br />
het laatfte te verwerpen? — V«,Uw« meent dat<br />
net tegendeel klaarlyk blykt, uit aanmerkingen, van<br />
weken ik uu een korte opga Ve zal doen (*J>.<br />
(•) Zie Bncvf», F a g. ,<br />
Yoor-
VAN HET KWAAD. ?©9<br />
Vooreerst komt in bedenking, dat de Voortellingen<br />
eerst dan op den wil werken , wanneer de<br />
voorwerpen eene reeds plaats hebbende begeerte,<br />
neiging of drift treilen. Dit geen plaats hebbende,<br />
blyft de wil geheel en al onaangedaan door de voorftellingen<br />
, deeze hebben alsdan geenen invloed op<br />
doen en laaten.<br />
Te vergeefs ziet men dingen , welke geen onzer<br />
behoeften of begeerten aangaan. • Het aanfchouwen<br />
van eenen onbewolkten Sterrenhemel, by voor-*<br />
beeld, heeft geenen invloed op de geenen die geen<br />
liefhebbery hebben voor de Astronomie. De<br />
voorftellingen brengen den wil niet voort noch bepaalen<br />
dezelve. De wil is reeds vroeger voor handen ,<br />
veroorzaakt door behoefte , begeerte of neiging.<br />
Al wat met waarheid gezegd kan worden, is, dat<br />
de voorftellingen den wil de voorwerpen aanwyst.<br />
Iemand is op weg naar zekere ftad. De weg fcheidt<br />
zich in twecn , de wandelaar vraagt naar den waaren<br />
weg , en volgt den aangeweezenen. Heeft nu dit<br />
bericht of deeze voorftellingen zynen wil bepaald,<br />
den rechten weg inteflaan ? Geenzins , de wil om<br />
den rechten weg, naar de bedoelde ftad op te gaan,<br />
was reeds aanweezig , vóór het bericht; dat zelve,<br />
heeft hem flechts den weg dien hy wilde bewandelen<br />
, aangeweezen.<br />
Het verftand is een licht , 't welk geenzins den<br />
wil om te gaan en werwaarts te gaan, voortbrengt;<br />
maar den weg die men befloten heeft te gaan, aanwyst<br />
; zynde hierby even zo weinig werkzaam , en<br />
.even zo geheel lydelyk , als het licht dat wy op<br />
eenen donkeren weg met ons neemen.<br />
Voo:ts heeft men de wil (voluutat) van de in-<br />
Zz 5 wil-
?IO DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
williging (confenfus) wel degelyk te onderfcheiden.<br />
De wil is werkzaam, zy veroorzaakt het bedryf, de<br />
inwilliging laat hetzelve gefchieden, zy keurt de daad<br />
goed, maar is geenzins de bewerker. Ook zonder<br />
haar , zou de daad volbragt worden , en is ook<br />
waarlyk reeds byna volbragt, voor dat de inwilliging<br />
'er by komt. Dit onderfcheid is zeer blykbaar<br />
in onzen invloed op het gedrag van anderen. De<br />
Gebieder zegt niet, jegens zyne onderhoorigen, wil,<br />
wanneer hy iets vergunt , of iets dat reeds gedaan<br />
is , als het hem bericht wordt, goedkeurt. Dan<br />
zegt hy : ik wil dit wel toeftaan , gy kunt dit<br />
doen , of het is goed. Maar wanneer hy beveelt,<br />
zegt hy, ik wil, gy zult dit doen. Dan in<br />
het geval van eigenwerkzaamheid, in doen of laaten<br />
, zien wy dit gewigtig verfchil geheel en al over<br />
het hoofd. Zo dikwyls wy iets goedkeuren of bewilligen<br />
, waanen wy dat wy zulks -willen : van<br />
daar het zelfbedrog , als of wy fteeds deeden, wat<br />
wy willen. De bewilliging of goedkeuring,<br />
hangt van onze beoordeeling af, of is veeleer met<br />
ons oordeel , één en het zelfde , en wordt voortgebragt<br />
door onze voorftellingen : vandaar , dat wy<br />
meer.en , dat onze bedryven door onze voorftellingen<br />
worden veroorzaakt , en dat ons verftand actif.<br />
is, daar het tegendeel plaats heeft, zynde de wil,<br />
welke de bewerker is van doen en laaten , geheel<br />
en al onafhangiyk van de voorftellingen des verftands.<br />
Het gewigtig onderfcheid tHsfchen wil en bewilliging,<br />
wordt zeer treffend uitgedrukt door den<br />
Apostd p AU LOS, in de bekende woorden, welker<br />
aanhaaling wy met eenige opheldering zullen paaren:<br />
Ha
VAN H E T KWAAD. 7IÉ<br />
•Eet geene ik doe , kenne ik niet, of keure ik niet<br />
goed. Want het geene ik wil , wat ik goedkeur ,<br />
doe ik niet, maar het geene ik haat, wat ik afkeur,<br />
dat doe ik. Maar indien ik dot het geen ik niet wil,<br />
niet goedkeur, zo erken ik dat de wet goed is. Ik dan<br />
doe dat zelve niet, maar de zonde, de driften, die in<br />
my woont. Want ik weet dat in my , dat is in myn<br />
vlessch, in myne driften en hartstochten, geen goeds<br />
woont: het willen is wel bymy, maar het goede te doen,<br />
kan ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, ik<br />
handel niet naar myn redelyke voorftellingen , maar<br />
het kwaade dat ik niet wil, dat myne rede afkeurt,<br />
dat doe ik. Indien ik nu dat geen doe, dat ik niet •wil,<br />
dat ik kwaad keur, zo doe ik het niet, viaar de zonde<br />
die in my woont; zo vinde ik , als ik het goed wil doen,<br />
deeze wet in my , dat het kwaad my by ligt. Want ik<br />
heb een vermaak in de Wet Gods, naar den inwendigen<br />
mensch : de Godlyke Wet het goede tc doen en het<br />
kwaade te laaten, vertoont zich aan myn verftand,<br />
als hoogstbetaamlyk en allerbehaaglykst; maar ik<br />
%ie een andere wet in myne leden, welke ftrydt tegen de<br />
wet myns gemoedf en my gevangen neemt onder dè<br />
wet der zonde, die in myi\e leden is. Myne neigingen<br />
begeerten en driften , de bewerkers myner bedryven,<br />
ftryden tegen de voorftellingen myner rede. Ik doe<br />
niet wat myn verftand my voorftelt als plichtmaatig,<br />
maar waartoe myne driften en hartstochten my dry-<br />
ven. Zo dan ik zelve diene wel met den gemoede<br />
ie wet Gods, maar met den vleefche de wet der zonde.<br />
De ernftige begeerten myns harten zyn wel uhge-<br />
Itrekt tot volbrenging van het Godlyk welbehaa-<br />
gen , maar myne daadelyke bedryven zyn onder-<br />
gefchikt aan myne zinlykheid ; zy worden veroor<br />
zaakt
?I2- DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
zaakt door dryfveeren van werkzaamheid, welke te«<br />
gens de voorftellingen des verftands, en de goedkeu<br />
ring des geweetens my doen zondigen (*).<br />
De bewilliging of goedkeuring, is het refultaat van<br />
overdenking en redeneering, de wil daar en tegen het<br />
voortbrengfel der driften, (dit woord genomen in de<br />
beteekenis van dryfveeren tot werkzaamheid, waarin<br />
het zelve in de voorige Verhandeling over deeze ftoffe<br />
altyd gebruikt is). Deeze onderfcheiden beginzels<br />
van doen en beüordeeling, veroorzaaken eenen in<br />
wendigen ftryd, uit welke voortvloeit, dat de voor<br />
ftellingen des verftands, geenszins den wil, befchouwd<br />
als bewerker van doen en laaten, voortbrengen. Bo<br />
vendien nog leert de ondervinding , dat ondeugende<br />
bedryven veeltyds worden volbragt, ftaande de le<br />
vendige bewustheid des goeden, onder het bezef der<br />
kwaadkeuring des geweetens. Wanneer men iemand<br />
van een ondeugend voornemen tracht te wederhou-<br />
den, dan ftelt men hem het tegenovergeftelde goede<br />
met al deszelfs voordeden, benevens al de nadeelige<br />
gevolgen zyns voorneemens, nadruklyk voor. Nu is<br />
het onbetwistbaar, dat de vermaande perfoon be<br />
wustheid van het goede heeft, Dit ziet men aan de<br />
veranderingen van zyn gelaat , aan de onrust zyns<br />
gemoeds , men merkt eenen inwendigen kryg. De<br />
hartstocht ftrydt tegen het erkend voorftel van plicht<br />
gaarne wenschte de man te zegepraalen, hy zucht<br />
maar kan niet, de hartstocht overwint, hy doet het<br />
kwaade. Meliora videt, deteriora [equitur. En van<br />
waar dit? van waar anders, dan van de driften. Deeze<br />
zyn reeds allen aan de tegen overgefteide zyde, en<br />
(*) Brief aan de Rsm. VII. vs. 15 . 26.<br />
oefe-
VAN HET KWAADi 713<br />
oefenen daar hun geheel vermogen, terwyl 'er geen<br />
kracht meer voor handen is, dezelve herwaards over<br />
te brengen, en de bewustheid van het goede te bezielen<br />
tot werkzaamheid. Dan ftaakt uwe voorftellin<br />
gen , houd op met vermaanen, en vervang de rede<br />
neering door bedreiging Van oogenbliklyke ftraffen,<br />
en de vrees opgeroepen hebbende, zult gy de voor^<br />
ftelling van plicht de zege bezorgen, want gy hebt<br />
haar verfterkt door driften (*). -—<br />
De inwilliging, (confenfus) zullen wy nu voorts,<br />
redelyke wil noemen, eu de wil (voluntas) het uit-<br />
werkfel der gewaarwordingen en driften , zonder by-<br />
voeglyk woord, enkel wil. Voldongen hebbende<br />
dat het verftand den wil niet voortbrengt, ftaat ons<br />
nu ter beantwoording der derde vraage, te onderzoe<br />
ken , of de redelyke wil , die wil welke door de voor<br />
tellingen des verjtands wordt voortgebragt , werk<br />
zaam is. (f).<br />
Een vaste wil, of een ernftig befluit iet te doen ,<br />
voortgebragt door opmerking en beöordeeling 'J is ze*<br />
kerlyk altyd werkzaam , omdat dezelve altyd door<br />
eene aandoening of begeerte verzeld is. Het enkel<br />
bezef, dat zekere daad , voeglyk , rechtmaatig en<br />
deugdelyk is , overeenkomftig met de orde der dingen<br />
en onzen zedelyken fmaak, ——- dat bezef, werkt<br />
niets uit, brengt niets voort, laat ons buiten wer<br />
king. Hoe dikwyls keuren wy iets goed, zonder dat<br />
wy zulks verrichten, hoewel wy dit gemaklyk kon<br />
den doen ? Dit wordt veroorzaakt door gebrek aan<br />
eenen dryfveer van werkzaamheid, behoefte, begeer-<br />
(*) Zie Brieven, p. 178, 179.<br />
(t) Zie Brieven, XXXVII. Brief.
714 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
te of drift. Dienvolgens enkele voorftelling en<br />
goedkeuring, waarin de verftandige of redelyke wil<br />
beftaat, is niet genoegzaam om ons in werking te<br />
brengen. Daartoe wordt een of andere drift vereischt.<br />
Wie doet het erkende goed, zonder andere aanfpooring<br />
dan deeze erkentenis ? Hy die bet goede daadlyk<br />
verricht, doet zulks door levendige aandoening, door<br />
zucht naar volmaaking, door aandrift van Godsvrucht<br />
, Eerzucht of Menfchenliefde. Het fchynt wel,<br />
dat de voorftellingen des verftands werkzaam zyn,<br />
toaar zy zyn het niet, het zyn de overeenftemmende<br />
verzeilende aandoeningen en driften , welke den<br />
mensch doen handelen , overeenkomftig met de voorftellingen<br />
der rede, of de verftandige wil Van daar<br />
(deeze aanmerking is van my, niet van VIL LAUWE)<br />
van daar, dat wy het zedelyk gevoel of de infpraak<br />
des geweetens betreffende het plichtmaatige, te befchouwen<br />
hebben , als een hoogst dierbaar gefchenk<br />
des hemels. Het enkele verftandelyke inzien van<br />
yecht en onrecht, zou ons buiten werking laaten en<br />
geenen invloed hebben, ter beteugeling der begeerten,<br />
om ter bevordering van ons belang, nu en dan<br />
aftewykcn van de betrachting van erkende verplichtingen.<br />
Het zedelyk gevoel, ons aanduidende, wat<br />
plichtmaatig, en wat ondeugend is , wat wy doen<br />
en wat wy laaten moeten , ftrekt ons tevens ten<br />
fpoore om daar mede overeenkomftig te handelen 9<br />
door inwendigen aandrang, het gevoel van behoefte<br />
, en de krachtige begeerte , om door voldoening<br />
aan ons zedelyk gevoel, ons zeiven te behaagen.<br />
Volgens VILLAUME, zou men dus het zedelyk gevoel<br />
hebben te tellen onder de driften; fchoon<br />
hy het zelve als een gevolg onzer gefteldheid be-<br />
fehouwt s
VAN HET K W A A B. ?l$<br />
fcliouwt , en onder het natuurlyk kwaad rang-<br />
fchikt (*)•<br />
Dan, vervolgt VILLAUME, men zal inbrengen<br />
dat de rede echter fomvvylen zegepraalt over de<br />
hartstochten (*). Dit fomwylen fchynt eene uitzondering<br />
op den geftaafden regel in enkele gevallen.<br />
Maar ook deeze uitzondering is niet aan te neemen,<br />
naardien deeze zegepraal nimmer bevochten wordt,<br />
dan door behulp van tegengeftelde driften, en in het<br />
geval van eenen ftryd der hartstochten onderling.<br />
De driften en hartstochten zyn gelegen in het bloed<br />
en het lichaamlyk geitel. Zy maaken uit de<br />
vet die in de leden is, de wet des vleeschs, waar van<br />
de Apoftel PAULUS in de ftraks bygebragte plaats<br />
fpreekt.<br />
Uit al het bygebragte nu , hebben wy het gevolg<br />
afteleiden (|) , dat het verftand op zich zeiven onvermogend<br />
is, den mensch tot waakzaamheid te brengen,<br />
veel min de hartstochten te beheerfchen. ——<br />
Dienvolgens moet de mensch hartstochten en<br />
driften hebben, zal hy werkzaam weezen. Hy moet<br />
veele en verfchillende driften en hartstochten hebben ,<br />
ten einde de eene dóór de andere gematigd en beftuurd<br />
zal worden.<br />
De hartstochten moeten fomwylen overcenftemmende,<br />
fomwylen ftrydig werken.<br />
Het verftand of de rede kan haar voortkomen niet<br />
beletten , naardien zy van het lichaam afhangen,<br />
welks toeftand in 't geheel niet afhangt van het<br />
verftand.<br />
O) Brieven, p. Sj.<br />
(f) Brieven, p. 183.<br />
(4.) Brieven, p. 185. en verv.
7l6 DE 00RSPR0NC EK BEDOELINGEN<br />
Het verftand kan zelfs niet eens zyne denkbeelden<br />
vormen, naardien dezelven door indrukzels van buiten<br />
worden voortgebragt. Deeze indrukzels nu worden<br />
te wege gebragt en gewyzigd door de gefteldheid<br />
der dingen, de betrekkingen tot dezelven, en<br />
de oogenbliklyk plaatshebbende gefteldheid des ligchaams<br />
en der zintuigen. De gefteldheid der ziele,<br />
heefc hier, wel is waar, ook invloed, doch dezelve<br />
hangt van voorige indrukzels af. Eindelyk, deeze<br />
indrukzels, deeze gefteldheid van zintuigenen ziel,<br />
benevens de toeftand der dingen , hangt blykbaar<br />
niet af van onze verflandelyke vermogens.<br />
Het verftand is als het ooge , dat de voorwerpen<br />
ziet, zo als zy zich vertoonen, met lichten fchaduwen,<br />
door verduisterenden nevel en door zuivere lucht<br />
by zonnefchyn en in de fchemering, en het welk de<br />
dingen nimmer anders kan zien, dan zo als zy zich,<br />
onder alle die omftandigheden , voordoen. Boven<br />
dien, is het oog fomwylen ongefteld, fcheel, geelzuchtig;<br />
dan ziet her geheel verkeerd, doch kan dit<br />
niet gebeteren. En als het geen bevinding heeft van<br />
deszelfs dwaaling, kan het niet inzien, niet vermoeden<br />
zelfs, dat het dwaalt, veel min de dwaaling verhelpen.<br />
Somtyds ziet het den weg die te bewandelen<br />
is , maar de begeerte om denzelven op te pan, kan<br />
het niet voortbrengen. Deeze moet reeds vroeger<br />
voor handen weezen. Het oog des verftands ontdekt<br />
Hechts den weg, dien men begeert te gaan.<br />
Dit alles heeft eene aanfchouwelyke zekerheid, en<br />
is zo blykbaar, dat het ook reeds van andere zedeiundigen<br />
is erkend en voorgefteld. Byzonder aanmerklyk<br />
zyn de volgende woorden van den Abt TRU-<br />
ÏLET, ontleend uit zyne EJJais de Litterature 6?<br />
44
y A N H E T K W A A B. fl?<br />
ie Morale: „ Het verftand alken verlicht ons niet<br />
„ wegens ons welzyn, of het zelve verlicht ons te<br />
„ vergeefs. Getuigen zyn de eerzuchtigen die ge-<br />
„ meenlyk veel verftands hebben. Gelukkig zy,<br />
„ welke begaafd zyn niet met een verftand ge-<br />
„ fchikt hen de middelen tot geluk aantewyzen,<br />
„ (want dit op zich zeiven zou niets baaten,)<br />
„ maar met een hart, 't welk, om zo te fpreken,<br />
„ deeze middelen van zeiven aangrypt en bezigt,<br />
„ zonder de hulp , maar met de toeftemming des<br />
„ verftands ". — Dit voorftel, zegt VILLAUME (*),<br />
vervat myne geheele theorie. Het verftand dryft<br />
niet, leidt niet, —- dit gefchiedt door het hart, de<br />
begeerten, de hartstochten. Volkomen goed en zeer<br />
gelukkig is het , wanneer de rede de aandrift des<br />
harten goedkeurt, onder beding echter , dat het<br />
verftand niet omgekocht, noch door de driften verblind<br />
is, want in dat geval keurt het niet goed, maar<br />
is overmeesterd , het oordeelt niet , maar deszelfs<br />
uitfpraak is enkel de wederklank der begeerten ea<br />
driften.<br />
Zo al niet als volkomen zeker en betoogbaar, ten<br />
minften als hoogst waarfchynlyk , komt den Heer<br />
VILLAUME voor (f),. de.ontvouwde leer, dat het<br />
verftand enkel lydend is , niet kan werken noch beftuuren.<br />
Ondertusfchen voedt hy de hoope, dat het<br />
zelve, in eenen volgenden ftaat, verhoogd zal worden<br />
tot het vermogen van eigen werkzaamheid.<br />
Deeze verwachting bouwt hy op de trapswyze vol.-<br />
-maaking welke zich in de natuur allerwegen opdoet.<br />
By<br />
(*) Brieven, pag. 187.<br />
(t) Brieven, pag. 188. en verv.<br />
JIVYSBEG. /. Deel, Aaa
?l8 DE 0CR.SP5.0NC EN BEDOELINGEN<br />
By de bezielde wezens merkt men de volgende rans<br />
fchikking. De laagte clasfe is die van enkele werktiugiykheid,<br />
wanneer de werkzaamheden zonder eigen<br />
befef of beduur van anderen, enkel worden voortgebragt<br />
door het inflinkt of door de organifatie. Daarop<br />
voigt die waarin de werkzaamheden voortgebragt of<br />
geleid kunnen worden door andere wezens "naar<br />
derzelver begeerte. Hierop die waarin de 'werkzaamheden<br />
gepaard gaan met bewustheid, en einddyfc<br />
die waarin dezelven verzeld zyn door beöordeelin*<br />
goed- or kwaadkeuring. Alle deeze clasfen doorloopt"<br />
ce mensch , we'fce in de vroegte kindsheid enkel<br />
ooor inftinkt, vervolgens door inflinkt en naar de begeerte<br />
van anderen, naderhand met eigen bewustheid<br />
en met de ontwikkeling des verftands en aanwinst van<br />
denkbeelden met beöordeeling of bewilliging werkt<br />
— Eene hoogere clasfe zou die zyn, waarin hy »<br />
ftaat zou weezen , overeenkomftig de voortelling<br />
zyns verftands en door de kracht derzelven te hance.cn.<br />
Op aarde bereikt hy deezen trap van wenfchelyke<br />
verheffing nier, en kan denzelven ook niet beklimmen.<br />
Geenzms echter is bette denken dat hy denzelven niet<br />
ten eenigen tyde, na de fluoping des groven bekleedfe!s,<br />
zou bereiken. Want behalven dat de vuuri-e<br />
begeerte van vry en zelf-werkzaam te weezen<br />
(welke begeerte zelfs den valfchen waan dat men vry'<br />
en zelfs werkzaam is voortbrengt,) behalven dat deeze<br />
begeerte en de gecuurigetoenceming van medewerkinr<br />
zulks doet verwachten-, fchynt 'er ook niets dan de<br />
wegvalling dier groven organen, welke thans nood;g<br />
waren, doch naderhand hinderlyk zvn zouden<br />
vereischt te worden, om het verftand los t* maaken<br />
van
VAN HET KWAAD, 7*9<br />
vaa dk klemmende ketenen, weike deszelfs vne<br />
werking hier ber-eien ftremmen.<br />
Tot het opcaderen van denkbeelden en de v<br />
reidende vorming behoefde de mensen zintuigen,<br />
driften en hartstochten. Doch na bereikt te hebben<br />
dien trap van volmaaking, tot welken zy hem fc^daa<br />
brengen, zyn zy hem tot verdere veredeling hinderlyk.<br />
Eerst is de mensch een willeloos, werktuiglyk<br />
en enkel door inftinkt handelend dier; voorts<br />
worde hy een wezen begaafd met bewustheid en wil ,<br />
doch zonder vermogen van eigea werkzaamheid;<br />
Namaals zal by zelfs - werkzaam , vry en heerfcher<br />
over zyne caadea zyn! Zou het fchepfel,<br />
't welk zo veele k.ingen is do -«rgeloopen, nu aan dea<br />
inzang der edeler loopbaane blyven ftaan en in niets<br />
wegzinken ? Thans begint de mensch eerst te<br />
leven, — hy heeft de eerde vruchten des levens genooten<br />
en begonnen zich in werkzaamheid te oefenen<br />
—— hier op aarde voorbereid tot hooger volmaaking,<br />
zal zvn aanweezen met de ontbinding der<br />
grove werktuigen voorzeker niet ophouden, maar hy<br />
zal leven, eeuwig leven, tot geduurigen aangroei van<br />
fleeds ontwikkelende vermogens en vatbaarheden. —<br />
De voorgedelde leeringen dat het verftand niet kan<br />
werken , maar onze bedryven worden voortgebragt<br />
door de aandrift en leiding van gewaarwordingen en<br />
driften,welke geenzins onder onze heerfcaappy ftaan,<br />
loopen uit op eene ontkenning van tederyke vryheid.<br />
Dit ftaat onze wysgeer toe en heeft een volgende afdeeling<br />
gewyd aan eene bepaalde behandeling van dat<br />
vermaard gefchilftuk. Doch daar hy zelfs aanmerkt,<br />
dat dit niet rechtftreeks behoort; tot het hoofdonderwerp<br />
, noch dienen kan ter wegruiming der zwaa-<br />
Aaa 2 rij-
"10 DE OORSPRONG EN BEDOELIN6EN<br />
righeden uit het aanzyn ces kwaads wegens het<br />
Godlyk beltuur afgeleid, vermits dezelven gelyk zyn<br />
en even zeer drukken, 't zy men aanneeme dat de<br />
mensch vry is of zulks ontkenne , daar VILLAUÜE<br />
dit aanmerkt en myn verflag van zyn ftelfel reeds<br />
breeder is uitgedeid, dan ik my in den beginne had<br />
voorgefteld , kunnen wy dit gevoeglyk voorby<br />
gaan (*), om nu nog te letten, hoedanig de Heer<br />
VILLAUME, het voorftel van de noodzaaklykheid van<br />
andere dryfveeren tot werkzaamheid buiten de opgenoemden,<br />
en het onvermogen tier rede tot beftuuring<br />
der hartstochten doet dienen, tot voldinging van het<br />
aangekondigd bewys aangaande de onvermydelykheid<br />
ran het zedelyk kwaad.<br />
Dan laaten wy alvorens een oogenblik rugwaards<br />
zien,<br />
(*;! Deeze Verhandelingen, alleenlyk een inééngetrokken<br />
verflag van de Wysgeerte des Heeren VILLAUME vervattende,<br />
zyn door ons geplaatst om den Leezer rr.et dezelve<br />
eenigzins beie-d :e maaken; dan daar het ons niet mooglyk<br />
was, aiie byzonderheden aanteffippen ea wy ons zelfs<br />
in de onaangenaams noodzaaklykheid bevonden hebben ,<br />
cm verfcheiden fraaie en brlMgrjle bedenkingen geheel<br />
voorbytegaan, vinden wy ons verplicht, den onderzoeklievenden<br />
Leezer, niet gemeenzaam met de oorfprongelyke<br />
Taa! , te verwyzen tot de zeer goede vertaaling van het<br />
Werk onder den Tytd Brieven, enz , door ons ceermaalea<br />
aangehaald, en by de Boekhandelaren G. T. Paddenburg<br />
en Zoon te Utrecht en IC Schakkamp en de Ji'ed. J. Dill t<br />
te AmJIerdam uitg-geeven. De afdeeling over de V n.<br />
he:d, welken wy om de bovengemelde redenen geheel en al<br />
zyn voorbygegaaa, vindt men iade XXXVIII en XXXIX<br />
ürieven der gemelde re;t£aiing.
T A * B E T K W A A D . 7*»<br />
mensdi daarna bevryd hadt kannen bryven, ten<br />
welken wy oodazoctem, a f de ovaige vw-<br />
rea: dit bevonden wy dat nee betrekking tot de vier<br />
tzTi-.Zizzt-iz-, it "n:~z-z:'z.z iet 'zzzz'zziz . 'zn<br />
IZSZZZ'ÏZ, it 'z-iz::::i ::: zziz":'.z'.zz tz z± 'LZIZZZ iti<br />
gewoonte geei plaxs hadt. Ook verenigd merkten<br />
vry :r . iiz iuzz zr.~ i.ziz ii zzzuzzz -"izizzizz-<br />
bdd niet kannen voortbrengen , noch mrrting en<br />
•i:-irzzzzizz -riz ~zzzz ~:.:z:zziz. i^:z zazz :~i Zi-<br />
'.-.'~i zizr.zzor.zziz Z:LZ. :~ZZTZZZ ZZZ :~ZZZZ.ZZZ~ -ZZ<br />
rede of des verfiands; na deszelfs onvermogen,en tot<br />
WïTiLT Z zZ '.'. '. Zi-ZZZ~-ZZ TI .Z I ~ •- ; - »c_.<br />
'iz ZzzZ zziizi ir/::-iz:tz •• zz tzz z>zz ZZZ<br />
(•) Jrirra pag. *ao ea ver.
?Öt bfc OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
gewaarwordingen, neigingen cn hartstochten ; dan,<br />
daar men zou kunnen inbrengen dat dezelve veelligt<br />
gemist konden worden en de Schepper ons met andere<br />
vermogens om werkzaam te zvn hadt kunnen<br />
toerusten, ftaat ons nu de onontbeerlvkheid van aandoeningen<br />
en driften aantetoonen, om ia de befchouwmg<br />
van de onvermydelykheid van derzelver verkeerd<br />
gerichte of te hevige werking, het belluit dat<br />
het zedelyk kwaad niet kon worden verhoed , noch<br />
kan worden weggenomen, afteleiden. -<br />
Wy kunnen ons geen andere bedoelingen van het<br />
aamveezen des menfehen of van eenig gewaarwordend<br />
Ichepfel vertegenwoordigen , dan werkzaamheid en<br />
genoegen of gelukzaligheid geëvenredigd aan de maate<br />
van vatbaarheden (*). Beide oogmerken komen op<br />
hetzelfde uit: werkzaamheid is het middel tot genoegen,<br />
en begeerd genoegen de fpoore tot werkzaamheid.<br />
Elk genoegen heiraat in de werking van zekere<br />
kracht; genoegen fmaaken is — werkzaam zyn. Nu<br />
kan 'er geen genoegen plaats hebben zonder gewaarwording,<br />
cn wy kunnen ons geen aanfpooring tot<br />
werkzaamheid verbeelden zonder gewaarwording;<br />
want zelfs de inwendige drang der krachten tot werkzaamheid<br />
is gewaarwording. Dienvolgens zyn<br />
de aandoeningen en tot werkzaamheid en tot renoegen<br />
onombcerlyk. Gelukzaligheid is niét gelegen<br />
in daadlyke bezitting, maar in de verwerving •<br />
dit bevestigt de eenpaarige ondervinding : wanneer*<br />
het huis volkomen gebouwd is , heeft de bouwheer<br />
daaraan weinig vermaak; als het boek gereed is , denkt<br />
de Ichryver 'er zeldzaam meer aan, ten ware om het<br />
i J Brieven, pag. 222. en verv.<br />
te
V A N H E T K W A A D . 7«3<br />
tc verbeteren, dat is, om 'er op nieuw aan te wer<br />
ken. Wanneer men eenige weetenfchap ten vollen<br />
meent te kennen, zekere waarheid ten vollen door-<br />
zien of zeker voorftel ganfcbelyk uitgeput te hebben,<br />
zo berust men daar niet by, gelyk men zich geduu-<br />
rende den arbeid verbeeld hadt, om nu de verwor<br />
vene fchat eens recht te genieten. Dezelve heeft<br />
daarentegen haare aantreklykheid verlooren en men<br />
verlangt naar andere bezittingen. Byaldien de vero<br />
veraar, de geldzuchtige en geleerde, immer met de<br />
daad alles konden bezitten, naar welks bezit zy ftree-<br />
ven, zo dat hen niets meer overbleef om te verlan<br />
gen , zouden zy gaarne weder een gedeelte kwytraa-<br />
ken , om op nieuw de genoegens der verwerving te<br />
fmaaken. ——<br />
Daadlyk bezit derhalven brengt geene duurzaame te<br />
vredenheid aan, het genoegen wordt geboren uit den.<br />
aangewenden vlyt ter verkryging Verwerving<br />
behaagt enkel daarom , om dat onze krachten daar<br />
door in werkzaamheid gebragt worden, bygevolg be-<br />
ftaat een groot deel der gelukzaligheid in de oefening<br />
der krachten. Uit deeze bronwel ontfpringt de moed<br />
willigheid der kinderen, de fpeelzucht van allerleien<br />
aart, de praatzucht in gezelfchap, de zucht tot vero<br />
vering en al de onrust, welke de menfehen, gelyk<br />
men valfchelyk waant , zo veelvuldig als geweldig<br />
plaagt.<br />
Zeer talryk is de fchaare dergeenen van welken men<br />
zegt: ,, Waarom zyn deeze menfehen zo onrustig,<br />
„ zo druk en woelig? Dwaazen als zy zyn! Zy kon-<br />
' (*) Brieven, pag. =24 > 2 2<br />
5- en verv.<br />
Aaa 4<br />
,,, den
?H hE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
„ den immers fiil en in rust leven." (*) D e b e,<br />
jchuldigdcn erkennen meemiaalen de gegrondheid van<br />
het verwyt. Ondertusfchen beide zy e n hunne b*<br />
rispers vergisfen zieh grootelyks, _ eerstgcmeldeu<br />
kunnen de rust niet verdragen, welke den h*<br />
ften zo aanpryslyk fcbyht j d e veerkracht hunner<br />
krachten en de behoefte om werkzaam te weezen<br />
dringëU hen tot den veroordeelden toeftand<br />
Het met toepasfen van ftraks g emeIde grondbeginfeen,<br />
is de oorzaak van veele valfche oordeelvellingen.<br />
Van daar de luide klachten over opzetlyke boosheid<br />
en verkeerde uitleggingen van veelerhande bedryven<br />
Voeg hier nog by de aanmerking, dat wanneer<br />
de begeerte zeker doel te' bereiken, de poogingen<br />
verzelt, de mensch veel minder aanhoudend<br />
werkzaam is, meermaalen uitrust, en, zo als<br />
•men dit uitdrukt, meer op zyn gemak arbeidt. Hy<br />
die in de bezigheid, in het werken zeiven vermaak<br />
rchept en genoegen vindt, werkt veel fpoediger veel<br />
aanhoudender en yveriger. Dit weet elk by ondervinding<br />
ten opzichte van onderfcheidene foorten van<br />
arbeid Een groot gedeelte onzer gelukzaligheid<br />
hebben wy gezien , beftaat in de oefening onzer<br />
krachten, bet overige is gelegen in de voldoening der<br />
behoeften. — Maar waarin beftaat deeze voldoe",<br />
niög? Alweder in werkzaamheid (f). De honger is<br />
eene behoefte, welker voldoening de werkzaamheid<br />
van eeten vereischt; _ z o i m is het gelegen met alle<br />
onze behoeften, eene uitgezonderd, naamlyk, de<br />
behoefte van rusr. Deeze echter is niets anders dan<br />
. *' Brieven , pag. 229;<br />
l) Brieven , pag. 23c.<br />
eene
V A N H É T K W A A D » 7*5<br />
eene voorbereiding tot Werkzaamheid, en het genoegen<br />
dat zy aanbrengt is van zeer korten duur. ——<br />
'sMenfehen gelukzaligheid, zo wel met betrekking<br />
tot de genoegens der ziele als lichaamlyke vermaaken,<br />
is dus geheel en al bevat in de uitdrukking — werk'<br />
xaam zyn. Werkzaamheid zelve of voorbereiding tot<br />
werkzaamheid j naamlyk — rust. In de daad, alle<br />
vermaakneemingen en genoegens zyn werkzaamheid<br />
zo wel als allen arbeid. De vermaaken van den disch ,<br />
van danfen en toonkunst, fpreeken, leeren en toehooren,<br />
het aanfehouwen van tafereelen van natuur<br />
of kunst, dit alles is — werkzaamheid. Werkzaamheid<br />
derhal ven is 's menfehen verordening, door haar<br />
alleen kan hy duurzaam gelukkig weezen.<br />
's Menfehen gelukzaligheid nu, of de eigenlyke ge*<br />
nieting van geluk, beltaat in gewaarwording en aandoeningen.<br />
Het aangenaame van de oefening<br />
der krachten wordt te wege gebragt door de inwendigen<br />
aandrift der krachten, tot werkzaamheid. Elke<br />
kracht welke in ftaat is om te werken, poogt zulks te<br />
doen. Ontbreekt baar een voorwerp, of worden haare<br />
poogingen gefluit of wederhouden , dan wordt zy onrustig<br />
en kwelt den mensch: vandaar de ondra?g!ykheid<br />
der verveeling. Naar maate nu onze krachten<br />
van de natuur of door oefening meerdere veerkracht<br />
ontvangen hebben , verlangen zy meerder voorwerpen<br />
en uitgezetter kring van werking , des te meer<br />
kwellen zy den mensch , wanneer zyne poogingen<br />
Wederftand ontmoeten. De enge kreits der behoeften<br />
tot het leven wordt hen dan veels te naauw, zy<br />
fcheppen zichzelven nieuwe behoeften, werken zelfs<br />
•zonder bedoeling, enkel om te werken, ondernee-<br />
' men nuüoozen , overtolligen atbeid , en by gebrek<br />
Aaa 5 van
7-6 DE OORSPRONG EN ÜEDOELINGEN<br />
van andere onderwerpen, vervallen zy tot fchadelyke<br />
cn ongeoorloofde bedryven. Deeze opmerkin* veripreidt<br />
veel lichts over de gedragingen der menfehen<br />
Zy verklaart veele fchynbaare dwaasheden, leert ons'<br />
den oorfprongder moedwilligheid kennen, en be5nt<br />
woordt het duister voorftel wegens de kwaadaarti*heid<br />
en die ftreeken der ügtzinnigheid, welke geene bedoeling<br />
ter waereld hebben.<br />
Ryal ien nu werkzaamheid en volmaaking geluk<br />
zaligheid is, en de genieting der gelukzaligheid ïfeeds<br />
zal uitbreiden; zo moest 'smenfehen werkzaamheid<br />
zich uitftrékken buiten de enge grenzen der enkel<br />
natuurlyke behoeften ; — buiten dat kon hy niet<br />
gelukkiger worden dan de redelooze dieren. Hier uit<br />
volgt de noodzaaklykheid dat de mensch zichzelven<br />
kunlfige behoeften moest maaken en zelfs zonder behoeften,<br />
zonder blykbaar oogmerk, moest werken<br />
ten einde het hem nimmer aan aandrift en onderwer'<br />
pen zou mangelen, om zyne krachten door oefeninte<br />
ontwikkelen. °<br />
Deeze theorie ruimt de droevige tegenftrydigheid<br />
tusfchen de natuurlyke aandrang en de yoorfchriften<br />
der zedenleer geheel uit den weg (*;. D e j a a t f l e<br />
leerde: bepaal u tot de behoeften der natuur, en ver<br />
lang mets meer dan gy noodig hebt. De poogingen<br />
der natuur breidden zich daarentegen verre buiten<br />
deeze grenzen uit. Men wist niet welke aanfpooring<br />
te volgen. By geluk , was de uitfpraak der natuur<br />
krachtiger dan de voorftellingen der zedeleere; zonder<br />
dat zouden wy traage Hottentotten of ftompe<br />
Vuurlanden zyn. Naar de zo even voorgedragen<br />
(*) Brieven, p. 234.<br />
grond-
V A N H I T K W A A D . 7=7<br />
«onaftellingenechter, zyn de leeringen der zedekunde<br />
met die der natuure eenerlei. Beiden voeren ons te<br />
gemoete: Zyt werkzaam, - ook meerder dan uwe<br />
behoeften vorderen, dan zult gy veredeld en gelukkig<br />
worden; hoe meerder gy uwe krachten befteedt,<br />
hoe gelukkiger gy zyn zult.<br />
Men kan zich geen gelukzaligheid of genoegen verbeelden<br />
zonder gewaarwording. Gelukzaligheid beftaat<br />
in tevredenheid of welbehaagen met de plaatshebbende<br />
of verwachte toeftand, en met onze bedryven.<br />
De ontbeering van genoegen moet minder aangenaam<br />
zyn, dan de genieting. Bygevolg moesten<br />
de voorwerpen op ons kunnen werken , indruk op<br />
ons kunnen maaken, en wy moeten daarvoor vatbaar<br />
zyn, dat is, gewaarwordelyk weezen. Onder de bedoelde<br />
voorwerpen heeft men niet alleen uitwendige<br />
maar ook inwendige, de behoeften en de aandrang<br />
der krachten tot werkzaamheid te verftaan. Deeze<br />
werking der voorwerpen op ons veroorzaakt — gewaarwording.<br />
De tevredenheid nu of het gevoel van welftand en<br />
de gewaarwording van gebrek daar aan , brengt begeerte<br />
voort, die begeerte is behoefte. Onvoldaane<br />
behoefte veroorzaakt fmart en deeze verwekt de aandrift<br />
om van deezen onaahgenaamen toeftand bevryd<br />
te worden.<br />
Deeze behoefte nu heeft ten grondflage een ontwikkeld<br />
gevoel en Hechts de kennis en bewustheid<br />
daarvan, kan den mensch werkzaam doen zyn en genoegen<br />
verfchaffen.<br />
Dan de natuur kan ter bereiking haarer bedoelingen<br />
- naar de ontwikkeling der 'kundigheden niet wachten
72$ DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
ten (*). Zy zelve moest voor deeze ontwittelu*<br />
zorgen. Gemelde behoeften konden dus de eerfte<br />
«anfpoonng niet opleveren. Bygevolg moest de<br />
mensch door anderfoortige behoeften opgewekt worden.<br />
Van hier dat de Schepper hem aan lichaamlyke<br />
behoeften onderwierp, van welker voldoening de<br />
voortduring des levens afhangt, behoeften die zich<br />
nadnikyk doen hooren en gevoelen, zonder door<br />
eenig bedrog tot zwygen gebragt te worden<br />
Behoeften derhalven, waren noodzaaklyk<br />
Wanneer de mensch zo verre gevorderd is, dat<br />
hy bewustheid van waarheiden orde,en gewaarwording<br />
van grootheid, wysheid en deugd heeft, alsdan<br />
wordt de inwendige aandrang zyner verftandelvke<br />
vermogens hem tot behoefte en het aanfehouwen<br />
van orde en de erkentenis der waarheid, de bron der<br />
zahgfte gewaarwordingen. Dan kan by voortaan de<br />
lichaamlyke aandoeningen en behoeften misfen. Doch<br />
deeze waren noodig, om hem tot dien trap van volmaaktheid<br />
opteleiden.<br />
Uit het gemelde nu is blykbaar dat de gewaarwordingen<br />
onontbeerlyke en onvermydelyke oorzaaken<br />
zyn des zedelyken kwaads.<br />
Vestigen wy nu ten laatften onze opmerkzaamheid<br />
op de hartstochten.<br />
De noodzaaklykheid van behoeften en gewaarwordingen<br />
vastgefteld zynde, volgt, dat de hartstochten<br />
onvermydelyk zyn (f).<br />
De indrukfels welken wy van buiten ontvangen,<br />
C) Brieven, pag. 236.<br />
(t) Brieven, pag. 240. en verv,<br />
zyH
V A N H E T K W A A D . 715<br />
zyn allen niet even fterk, en dat om dat de dingen<br />
en in natuur en in hunne werkingen op ons, niet<br />
aan eikanderen gelyk zyn. By aldien zwakke indrukfels<br />
invloed op ons zullen hebben , ons aanfpooren<br />
en beweegen zullen tot werkzaamheid, is het onvermydelyk<br />
dat fterke indrukfels veel krachtiger werken<br />
, veel heviger beweegingen zullen voortbrengen,<br />
en zulke hevige beweegingen veroorzaaken onmiddelyk<br />
of liever zyn hartstochten. Geweldige<br />
aanbotfingen kunnen ons zo zeer treffen, dat wy geheel<br />
buiten evenwigt gebragt worden, alle kracht in<br />
één punt geconcentreerd worden en 'er noch tyd<br />
noch vermogen overig blyft, om deeze aandoeningen<br />
te wedarftaan. Dit is het opbruisfchen der hartstochten,<br />
't welk ons voor alle andere aandoeningen<br />
ftomp maakt.<br />
De behoefte kan in het geval van gebrek of by<br />
ongefteldheid des lichaams by de gisting en fcherpte<br />
der fappen zo hevig worden, dat de gewaarwording<br />
daarvan alle andere gewaarwording fmoort. Dit veroorzaakt<br />
hartstochten, woede, razerny, wanhoop. —<br />
De behoeften zyn in het lichaam, naardien de ziel<br />
als een eenvoudig, niet zamengefteld wezen , niets<br />
zelfsftandigs kunnende verliezen noch vèrkrygen ,<br />
geene eigenlyke behoeften tot inftandhouding onderworpen<br />
is. De gewaarwordingen zyn in het lichaam —<br />
omdat, naar de leer der wysgeeren de<br />
lichaamelyke voorwerpen, geen onmiddelyken indruk<br />
op een onftoflyk wezen kunnen veroorzaaken. De<br />
hartstochten zyn niet dan verfterkte gewaarwordingen,<br />
gelyk getoond is, by gevolg kunnen dezelven<br />
enkel in het lichaam plaats hebben. —-Dit zo zynde,<br />
.zyn de hartstochten onvermydelyk. Want het ligchaam<br />
t
73° SE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
ch am s a een famengefteld ding, een wezen waarop<br />
alles indruk maakt, een wezen 't wdk door eigen<br />
kracht et kan beftaan, maar zyne onderhouding van<br />
omringen voorwerpen ontleenen moer, moet door<br />
alle deeze omringende voorwerpen gemodificeerd,<br />
aangegreepen , verfterkt en verzwakt worden , aan<br />
zeer veele en geduurige veranderingen blootftaan, dan<br />
eens vlug, dan eens flap, dan eens gezond, dan weder<br />
ongefteld weezen. Is het dan niet onvermydelyk<br />
dat hetzelve in zwakheid en in ongefteldheid zekere<br />
indrukfels veel heviger ondergaat dan fterk en gezond<br />
zynde ? En wat zyn de fterkere gewaarwordingen hier<br />
uit geboren anders, wat anders dan hartstochten ? —<br />
Volgende zinfnede is ontleend uit een werkje, De<br />
1'EsJaye des pasjions getyteld van SENAULT , eenen<br />
Munnik der zestiende eeuw (*_): „ De geheele ge-<br />
,, fteldheid des menfehen zou verwoest en de ziel van<br />
„ het lichaam gefcheiden moeten worden , om de<br />
„ aandoeningen der hartstochten te dooven of hem<br />
„ daarvan te bevryden. Zo lang deeze doorluchtige<br />
„ gevangene, (de menfchelyke ziel) verplicht zyn<br />
„ zal, dezelfde bezigheden als de ziel der dieren te<br />
„ volbrengen, zal zy aan hartstochten onderworpen<br />
,, vveezen."<br />
Dan de hartstochten zeiven moeten fterk, hevig<br />
weezen. Wy hebben de noodzaaklykheid van hevige<br />
aandrift tot werkzaamheid reeds opgemerkt. En in<br />
de daad , wy hebben fomwylen zeer moeilyke bezigheden<br />
, tot welker verrichting eene zeer fterke annfpooring<br />
vereischt wordt. De aankweeking des verftands<br />
en de oefening der deugd, zyn onder alle bezigheden<br />
de moeilykften.<br />
(*) Brieven, pag. 262.<br />
Hoe
V A N H E T K W A A D . 731<br />
Hoe veele moeite en arbeid en welk eenen aanhoudenden<br />
vlyt en infpanning wordt tot het eerstgemelde<br />
vereischt? (*) En byaldien de yver voor waarheid<br />
niet tot hartstochtelykheid verheven wierdt, wanneer<br />
de begeerte naar goedkeuring en lof den geest niet<br />
aanblies, wie zou 'er dan zyne gezondheid aan wagen,<br />
wie zo aanhoudend en ingefpannen werken, dat hy die<br />
grootheid bereikte, tot welke hy reeds is opgeklommen?<br />
De Deugd is een ftryd, een moeilyke onderneeming,<br />
een kostlyke offerande. De koelbloedige kan<br />
een goed, matig en nuttig mensch weezen. Maar<br />
deugdzaam kan hy niet zyn. Indedaad de deugd vereischt<br />
zeer dikwyls ,en de verhevenfte foort van deugd<br />
altyd, eene maate van hartstochtelykheid, welke gevoelloos<br />
maakt voor andere aandoeningen. Anderszins<br />
zal de bewustheid van gevaar vreeze opgewekt<br />
hebbende, en deeze met natuurlyke traagheid verzeld<br />
zynde, den arbeid doen achterblyven.<br />
Dikwerf verwisfeit men de hartstochten met<br />
kwaadaartigbeïd (f). De hartstochten zyn niet altyd<br />
beletfelen der deugd, integendeel, dezelven kunnen<br />
onder zekere bepaalingen de deugd bevorderen. Zonder<br />
hartstochten zou de mensch indedaad niets weezen.<br />
Dezelven bereiden hem tot werkzaamheid en<br />
zyn onontbeerlyk, zo menigmaal tegenftand te overwinnen<br />
is , moetende altyd naar evenredigheid der<br />
beletfelen fterker weezen. Byaldien de mensch in het<br />
doorgaand leven en by den gewoonen loop der dingen<br />
zonder hartstochten kon beftaan, zo zou hy, in buitengewoone<br />
gevallen, en deeze zyn juist zo zeldfaam<br />
(*) Brieven , pag. 243.<br />
(f) Brieven, ibid.<br />
niet,
J$2 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
niet, van derzelver hulp verdoken, gewislyk omkoo*<br />
men (*).<br />
De hartstochten zyn derhal ven onvermydelyk (f).<br />
Zy zyn noodzakelyk ten aanzien van hunnen oorfprong<br />
en onontbeerlyk ten opzichte van derzelver<br />
nuttigheid. Dit kwaad, tevens bronwel van veelerhande<br />
kwaad, kan niet worden weggenomen, zonder<br />
tevens veel goeds te doen ophouden.<br />
De hartstochten zyn noodzaaklyk , by aldien de<br />
mensch door aandoening gelukkig, en wanneer hy<br />
werkzaam, met infpanning en moeite werkzaam zal<br />
weezen. Zo dra aandoeningen en driften plaats hebben<br />
, worden deeze door fterke indrukzels van buiten<br />
tot hevige en vervoerende hartstochten verheven; —<br />
dit kan niet uitblyven.<br />
Dan het is onmogelyk de misflagen te voorkomen,<br />
wanneer de hartstochten woeden, Vooral wanneer<br />
men in aanmerking neemt dat geen mensch , geen<br />
fchepfel zelfs alweetend kan zyn (4). Dienvolgens<br />
is het zedelyk kwaad onvermydelyk, even gelyk het<br />
natuurlyk , want wy kunnen ons geen inrichting<br />
voordellen, waarin een redelyk fchepfel zonder gewaarwordelykheid,<br />
zonder behoeften, zonder hartstochten<br />
en beperkte inzichten beftaan zou.<br />
Vestigen wy nu nog ten flotte onze opmerking<br />
op de beperkingen en verbeterings - middelen der<br />
hartstochten. Men kan de hartstochten in twee<br />
hoofd-<br />
(*) Zie Brieven 246. Ter deezer plaatze vindt men.<br />
eens zeer fchoone en belangryke aanhaaling uit het reeds<br />
aangehaalde werk van SENAULT,<br />
(fj Brieven, pag. 252.<br />
(4) Brieven, pag. 253.
V A N H E T K W A A D . 733<br />
hoofdfoorten afdeelen (*> De onbepaalden , welke<br />
zich over eene geheele foort voorwerpen uitflrekken,<br />
zonder zich tot byzondere voorwerpen te bepaalen.<br />
Hier toe behooren , de algemeene begeerte naar<br />
geluk , naar achting en zo voorts. De bepaalden,<br />
welke byzondere voorwerpen aangaan, toorn, dronkenfchap,<br />
wraake, liefde tot eenig voorwerp, en<br />
dergelyken.<br />
De onbepaalde hartstochten zyn niet zo hevig als<br />
de bepaalden. Zy vervoeren den mensch niet. Dit<br />
gefchiedt door de bepaalden , wier kracht juist door<br />
het bepaald voorwerp dat hen opwekt, te wege gebragt<br />
wordt,<br />
Dus kan men de bepaalde hartstochten als indivïdueele<br />
opwekkingen der onbepaalde befchouwen. De<br />
onbepaalde hartstochten zyn in zicbzelven goed, zy<br />
worden eerst fchadelyk door onweetendheid, wanneer<br />
zy in de natuur en hoedanigheden des voorwerps<br />
dooien. Zy zyn heilzaam wanneer zy het goede ten<br />
doel hebben, en de verdooling ontflaat niet dan door<br />
bedriegelyken fchynvoorwezenlykheid aanteneemen.<br />
De bepaalde hartstochten hebben tweederlei gebrek.<br />
Vooreerst werken zy met eene overmaate van<br />
kracht welke aan het voorwerp niet geëvenredigd is.<br />
Ten anderen blyft hunne werking voortduuren, ook<br />
wanneer het verftand de ongepastheid des voorwerps<br />
inziet. Dan zy hebben twee verbeterende hulpmiddelen<br />
, de tyd naamlyk en de tegengeftelde hartstochten.<br />
De tyd doet de [indrukfels uitflyten , en de tegengeftelde<br />
hartstochten beperken de vervoeringen der<br />
op-<br />
(*) Brieven, pag. 253-<br />
WYSBEG. 1. Deel. Bbb
734 »E OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
opgewekten. Gevoel van eer kan ongeregelde bedryven<br />
voorkomen , gierigheid beperkt wellustige begeerten<br />
, en de vreeze kan de uitbarltingen van toorne<br />
en wraaklust bedwingen. Zeer merkwaardig is<br />
het, dat de driften ten goede gericht door het gevoel<br />
van plicht, van eer , en Godsvrucht verfterkt, doch<br />
ten kwade geleid door dezelfde aandoeningen verzwakt<br />
worden; zo dat zy in het eene geval met verdubbeld<br />
, in het ander met verminderd vermogen werken.<br />
Verdoolde hartstochten zelfs kunnen eikanderen ten<br />
breidel dienen , dus kan ydelheid tot weldaadigheid<br />
en grootfche onderneemingen aanfpooren, en vasthoudendheid<br />
, gelyk wy aanmerkten, ongeregelde neigingen<br />
bedwingen.<br />
Daar het goede één is, zo vereenigt het alle de<br />
vermogens des menfehen ; Hechts de verdooling verdeelt<br />
dezelven. Het te weeg brengen des goeden<br />
wordt door de verkeerde richting van in zich zeiven<br />
goede aandriften verhindert.<br />
En met deeze aanmerking befluit de Heer VILLAUME<br />
dat gedeelte van zyn werk, 't welke de onvermydelyk*<br />
heid des zedelyken kwaads ten onderwerpe heeft.<br />
Ik heb getracht een beknopt en zaaklyk verflag van<br />
zyne Theorie deswegen te geeven: Het verhandelde<br />
komt hierop uit. Gebrek aan driften, de oorzaak van<br />
het ontkennend zedelyk kwaad of plicht - verzuim is<br />
onvermydelyk , omdat dezelven niet oneindig kunnen<br />
weezen, eiken graad hoe hoog ook, na de oneindigheid<br />
te zwak kan zyn; gelyk ook , omdat de<br />
drif-
V A N H E T K W A A D .<br />
driften eikanderen onderling moeten wederftaan en<br />
overwinnen. — Even eens zyn onweetendheid, voor<br />
zo verre dezelve overftaat tegen volmaakte kennis,<br />
benevens dwaaling, onwegncembaare oorzaaken van<br />
nalaatigheid of kwaalyk bedryven. — De inwendige<br />
aandrang der krachten , de éérfte fpoore tot werkzaamheid<br />
is noodzaaklyk, goed in zichzelven en heilzaam<br />
in veele uitwerkingen , doch te gelyk een bronwel<br />
van veelvuldig kwaad. Schoon niet toereikende om<br />
allen anderen aandrang noodeloos te maaken, kan dezelve<br />
echter niet gemist worden. Geheel en alléén<br />
door inftinkt geleid zouden alle practikaale afwykin"<br />
gen verhoed worden , doch zulks ware onbeftaanbaar<br />
met onze verordening , naardien het inftinkt in<br />
Omgekeerde reden ftaat tot de volmaakbaarheid. De<br />
zucht tot naarvolging, welke eene natuurlyke drift is,<br />
die van geen eigenlyke behoefte kan afgeleid worden,<br />
is wel de fpoore tot veel goeds maar ook aanleidelyk<br />
tot veel kwaads en ondeugends, en hoewel dus,<br />
zal het goede behouden blyven, niet wegtenemen,<br />
evenwel ontoereikend om het begeerd gemis van<br />
aandoeningen en hartstochten te vergoeden. Even*<br />
eens is het gelegen met de kracht der gewoonte.<br />
Aandoeningen en hartstochten fchynen dus onvermydelyk<br />
vereischt te worden om den mensch werkzaam<br />
te doen zyn en genoegen aantebrengen. Dan<br />
behalven dat de hartstochten op zichzelven reeds<br />
zyn voorgefteld als zedelyk kwaad , zyn beide aandoeningen<br />
en hartstochten bronnen niet alleen van<br />
veelvuldig natuurlyk , maar ook van het grootfte<br />
gedeelte des zedelyken kwaads: en dat vvyl zy<br />
piet alleen fmart veroorzaaken, maar ook veele ver»<br />
Bbb g keer-
756 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN<br />
keerde daaden doen bedryven. Een voorloopig<br />
voorftel hiervan in de voorige verhandeling opgegeeven<br />
, deed ons onderzoeken hoedanig het gelegen<br />
is met het vermogen des verftands, of der verftaudelyke<br />
voorftellingen of tot aanfpooring of tot regeling<br />
onzer bedryven. — Wy bevonden , dat onderfield<br />
zynde dat dezelven daartoe in ftaat waren, het<br />
zedelyk kwaad evenwel nog niet zou zyn verhoed,<br />
naardien deeze voorftellingen verre van altyd juist en<br />
zodanig te weezen als ze behoorden te zyn, om altyd<br />
gepaste en altyd de juiste maate van werkzaamheid<br />
voorttebrengen , integendeel geheel en al afhangen<br />
van het fchynbaar voorkomen der dingen , zo als dezelven<br />
zich aan ons voordoen in dat ftandpunt waarin<br />
wy ons bevinden , van die zyde waarvan wy dezelven<br />
zien, en door die verduisterende of ftraalbreekende<br />
middenftoffe, door welke wy dezelven aanfehouwen.<br />
Waaruit volgt, dat dus valfche en verkeerde voorftellingen<br />
onvermydelyk en den mensch niet te wyten<br />
zyn. — Dan ook deeze voorftellingen op zich zeiven<br />
vonden wy onvermogend om eenige werkzaamheid<br />
hoegenaamd te wege te brengen, en merkten op, dat<br />
enkel inzien van waarheid en plicht ons geheel werkeloos<br />
laat , dat onze bedryven of krachtdaadige befluiten<br />
tot werkzaamheid worden veroorzaakt door<br />
aandoeningen en driften , dat het verftand of de rede<br />
buiten ftaat iet anders te doen dan te beoordeelen,<br />
deeze aandoeningen en driften niet kan breidelen of<br />
leiden , van waar de ftrydigheid tusfchen wil en bewilliging<br />
geboren wordt. De breideling of leiding<br />
moetende gefchieden door andere tegengeftelde aandoeningen<br />
of driften , geheel niet gelegen onder het<br />
opper-
V A N H E T K W A A D . 737<br />
opperbewind van het oordeel, en de onvermydelykheid<br />
der aandoeningen en driften en tot werkzaamheid<br />
en tot genieting van gelukzaligheid nader ontvouwd<br />
zynde, was het refultaat van alles . dat het<br />
zedelyk kwaad onvermydelyk noodzaaklyk is , en niet<br />
kan worden weggenomen dan door tevens het goede<br />
te doen ophouden. -<br />
Ik heb my voorgedeld , een verflag of opgaave te<br />
doen van het fystema der Heeren V., geenzins daarvan<br />
eene recenfie te leveren. Doch wanneer het my vergund<br />
is eene beoordcelende aanmerking optegeeven;<br />
het fchynt my toe dat de eerde Helling,<br />
al het kwaade ontflaat uit goed , 'er is geen oor-<br />
„ fpronglyk kwaad , het kwaad wordt voort-<br />
,, gebragt door verkeerde richting of overmaatige<br />
werking van uit zichzelven heilzaame krachten,"<br />
gelyk ook het eerde lid der tweede , ,, het natuurlyk<br />
„ kwaad is onvermydlyk," veel naauwkeuriger beweezen<br />
en blykbaarer is, dan het gedelde tot daaving<br />
van het beweerde , wegens de onvermydelykheid des<br />
zedelyken kwaads. Bovendat komt het my voor, dat<br />
uit de opgegeevene keringen desaangaande nadeelige<br />
gevolgen kunnen worden afgeleid. Deeze zouden<br />
echter naar myne gedachten weggenomen kunnen<br />
worden , door het zedelyk gevoel te, tellen onder de<br />
dryfveeren tot werkzaamheid , gefchikt om de voordellingen<br />
van plicht krachtdaadigen byftand te verkenen,<br />
of liever om dezelven tot eene fpoore van<br />
werkzaamheid te maaken. Dan veelligt zal ik in 't<br />
Bbb 3 ver-
?3-S DE OORSPRONGEN BEDOELINGEN VAN HET KWAAD,<br />
vervolg eens myne eigene gedachten wegens den oor-<br />
fprong der praêlikaaie dvaalu-.g, vuordraagen (*\<br />
Het vervolg by nadere gelegenheid*<br />
(*) In een werkje getyteid , Proeve van onderzoek m*<br />
trent de oogmerken van het lyden en Jterven van JESUS CHRIS<br />
TUS , enz. thans by de Uitgeevers deezes van de pers geko-<br />
men, vindt men eenige bedenkingen betreffende het Gcdlyk<br />
plan ter opvoeding der redelyke fchepfelen tot heiligheid en<br />
gelukzaligheid, welke gefchikt zyn ter opruimiagederzwaa-<br />
righeid, uit het aanweezen van het zedelyke kwaad omtren:<br />
de God.iyke Voorzienigheid afgeieid. .
IL<br />
H I ï O W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y NL<br />
N ATTT JJvTNTI iN>^TVLTuLiTlI HISTCPTE-.
O V E R D E N<br />
RHINOCEROS. (*)<br />
74*<br />
De Natuuronderzoekers fchynen thans beflist te<br />
hebben, dac 'er twee foorten van deeze dieren zyn,<br />
van welken de eene dén, en de andere twee hoornen op<br />
de neus heeft. Die met één' hoorn houdt zich, zo als<br />
men meent, alleen in Afia op, en die met twee hoornen<br />
in Africa. Dat 'er in Afia Rhinocerosfen met één<br />
hoorn zyn, weeten wy zeker; doch of 'er daar ook<br />
geenen met twee hoornen zyn , fchynt nog zo vast<br />
niet beflist te zyn ; men vindt ook in de oostelyke<br />
deelen van Africa Rhinocerosfen met één hoorn,<br />
fchoon die met twee hoornen hier alleen te huis hooren.<br />
De eerfte vindt men byzonder in de flxeek van<br />
het voorgebergte Gandefan , waar Myrrhe en Kaneel<br />
groeijen. Als men op de berigten der inwooners kan<br />
ftaat maaken , dan hebben de Rhinocerosfen in het<br />
Koningryk Adel flegts één hoorn. Zy zeiden my,<br />
dat de reden hiervan was , omdat aldaar weinig regen<br />
valt, en het land, fchoon het binnen den keerkring<br />
ligt, echter aan overftroomingen minder blootgefteld<br />
is dan de meer westelyk gelegene landen.<br />
Zelfs het boschachtige land , dat de Schangallas be-<br />
woonen ,<br />
(•) Dit en de volgende ftukjes zyn overgenomen uit de<br />
Reize naar Abysfiaien van JAMES BHUCE in het Engelsch<br />
befchreven , en de Byvoegfelen tot dit werk, die de Heer<br />
j. F. GMELIN , in 't voorleden jaar, te Leipzich in 't Hoogduitse!,<br />
heeft uitgegeven.<br />
Bbb S
74* OVER BEN RHINOCEROS.<br />
woonen , en aan den Tiger grenst, is het gelief*<br />
koosde verblyf van den Rhinoceros met twee<br />
hoornen.<br />
ALBERT DURER teekende eerst den Rhinoceros met<br />
één hoorn naar een levend model , dat de Portugeefen<br />
, in 't begin der zestiende eeuw , uit Indien naar<br />
Europa bragten. Doch de afbeelding was niet wel<br />
getroffen, en men vindt 'er die zonderlinge voorftellingen<br />
niet in, onder welken dit dier vervolgens is afgebeeld<br />
geworden. Eenige hedendaagfche Schryvers ,<br />
EDWARDS en de Graave BUFFON , hebben beeter<br />
teekeningen geleverd , doch die allen Afiatifche Rhinocerosfen<br />
met één hoorn verbeelden. Het is fonderling<br />
dat beide dieren , de Rhinoceros en de Elefant,<br />
den aandacht der heilige Schryvers ontgaan zyn,<br />
daar toch Mofes en de kinderen Ifraëls zo lang in<br />
hunne nabuurfchap leefden. Doch het fchynt my toe,<br />
dat het dier Reem, 't welk in de Heilige Schrift voorkomt,<br />
de Rhinoceros is. Eenige Schryvers verftaan<br />
'er een dier onder, uit het gedacht der Antelopen,<br />
doch deeze zyn veel te vreesachtig, dan dat de befchryving<br />
daarop toepasfelyk zyn kan. De Rhinoceros<br />
heet in de taaie Geez , Arwe Ahhares , en in de Amharifche<br />
taal, Aurares, welke beide woorden in deeze<br />
taaien een groot wild dier met één hoorn beteekenen;<br />
doch in de taal van Nubiën, en in die der Schangallas<br />
heet het Girnamgirn , of hoorn op hoorn, en deeze<br />
benaaming fchynt een dier met twee hoornen aanteduiden.<br />
Het is merkwaardig, dat dit dier, niettegenftaande<br />
den krygstocht van Alexander naar Indiën, aan<br />
ARISTOTELES niet bekend wierd. STRABO en ATHE-<br />
KJEVS fpreeken van dit dier alleen van hooren zeggen,<br />
dat het in Egypten gezien was. PAUSANIAS noemt<br />
liet
OVER DEN RHINOCEROS. 743<br />
liet den Ethiopifchen Os , gelyk de Romeinen den<br />
Elefant den Lücanifchen Os noemden , omdat hy<br />
voor de eerftemaal in dit deel van Groot-Griekenland<br />
was gezien geworden, POMPEJUS bragt hem 't eerst<br />
naar Italiën, en hy wierd dikwils ten tyde van HELIO-<br />
CABALUS by dierengevechten gebruikt. Deezen kwamen<br />
allen uit Aha , en het is waarfehynlyk dat zy allen<br />
flegts één hoorn hadden , gelyk zy ook op de<br />
penningen van DOMITIANUS zyn afgebeeld geworden.<br />
Doch MARTIALIS fpreekt van een dier met twee hoornen<br />
, en , daar het op dien tyd onbekend was , dat<br />
dit dier twee hoornen had, zo willen zyne Gommentatorei<br />
ons overreden , dat dit een dwaling van den<br />
Dichter zy ; doch het is buiten allen twyfel, dat de<br />
Dichter gelyk, en zyne uitleggers ongelylc hebben.<br />
Uit de hoornen van^dit dier worden drinkfchaalen<br />
gedraaid , van welken het domme volk gelooft dat<br />
zy het gif wederflaan kunnen. Wegens deeze eigenfchap<br />
behooren zy nog heden onder de gefchenken,<br />
die de Mogol of de Koningen van Perfiën naar<br />
Conltantinopolen zenden. Doch eenige Natuuronderzoekers<br />
hebben dit vooroordeel afgelegd, dat alleen in<br />
die tyden ontftaan kost, toen men geloofde, dat alleen<br />
vegetabilifche giften fchadelyk konden zyn 5 want het<br />
is dwaas, dat een ding, 't welk de gevaarlyke werking<br />
der Nagtfchade ontdekt , hetzelfde by de Arfenicum<br />
doen zou, en ik kan uit ondervinding verzekeren, dat<br />
vaatwerken van die foort tot ontdekking dier beide<br />
foorten van vergiften volftrekt van geen dienst is.<br />
De greepen der dolken in Abysfinien worden altyd<br />
Van deezen hoorn gemaakt. De Jagers geeven zich<br />
aldaar zeldzaam de moeite, om den tweeden hoorn van<br />
den Rhinoceros, dien zy geveld hebben, aftefnyden en<br />
te
744 OVER DEN RHINOCEROS.<br />
te verkoopen, omdat die vlak, en van binnen niet gevuld<br />
genoeg is om tot bovengemelde gebruik te doen<br />
dienen. De hoornen van dit dier zyn zeer hard en<br />
digt: van buiten zien zy 'er roodagtig bruin uit, van<br />
binnen goudgeel; in het midden zyn zy zwart; wanneer<br />
de omtrek van den hoorn vyf duimen is , dan<br />
zyn 'er gevvoonlyk twee duimen zwart van. De buitenzyde<br />
kan men zeer goed polysten; doch wanneer<br />
zy droog wordt, dan fplyt hy ligt en krygt fcheuren;<br />
ook buigt hy zich door de hitte krom , zo dat een<br />
doos, die ik 'er uit draaijen liet, toen zy nieuw was,<br />
'er zeer wel uitzag, maar door de warmte van de zak<br />
zeerfchielyk fcheurde; mogelyk waren ook de platte<br />
ftukken, waaruit de hoorn gefneden was, te dun.<br />
De punt van den hoorn buigt zich eenigzins bin.<br />
nenwaards , doch niet zo fterk als de Graaf BUFFON<br />
verzekert. Het dier is aan dit deel buitengemeen gevoelig.<br />
Ik zag dit te Tcherkin, waar een Musketkogel<br />
de punt van den hoorn aflloeg, en het dier zulk<br />
een fchok gaf, dat het eenigen tyd geheel levenloos<br />
fcheen. Ik heb van de Jagers , die geduurig op dit<br />
dier jacht maaken , vernomen , dat men fomtyds<br />
Rhinocerosfen met drie hoornen aantreft, van welken<br />
de laatfte rond , niet zo gebogen als de anderen,<br />
en ook niet zo lang is ; doch ik heb zulk een dier<br />
nooit gezien , en moet dus dit berigt in het midden<br />
laaten , doch zo het op waarheid gegrond is, dan zou<br />
'er een derde foort van dit groote dier zyn. Zy zeiden<br />
my, dat alleen het mannetje deezen derden hoorn<br />
had, en dat die flegts in de laatfte jaaren aangroeide.<br />
De twee hoornen zitten op een grooten fpier- of<br />
kraakbeen, die buitengemeen taai is. Dit kraakbeen<br />
loopt tot op het voorhoofdsbeen , cn zeifs over het<br />
neus-
OVER. DEN RHINOCEROS. 745<br />
neusbeen heen. Het gemeene gevoelen is , dat de<br />
hoorn van den Rhinoceros , en de tanden van den<br />
Elefant de wapens deezer dieren zyn, die zy in den<br />
ftryd tegen eikanderen gebruiken. Wanneer deeze<br />
dieren in vryheid leeven, gebeurt dit zeer zeldfaam;<br />
doch van de menfehen, b. v. van de Romeinen, zyn<br />
zy, gelyk bekend is, dikwils genoeg daartoe aangehitst.<br />
Deeze dieren leeven in digtbewasfen bosfchen ,<br />
houden zich gewoonlyk in ontoegangbaare plaatfen<br />
op, alwaar het hen zeldfaam aan voeder mangelt; zy<br />
eeten geen vleesch , en zyn elkanders mededingers in<br />
de liefde niet ; vanwaar zou dan eenige oorzaak tot<br />
gevecht of vyandfehap onder hen ontftaan? De Rhinoceros<br />
eet noch hooi, noch gras, maar leeft alleen<br />
van de takken der boomen , en fchynt in 't byzonder<br />
de doornachtige foorten den voorrang te geeven ; zyn<br />
honger verfchoont geen tak, want het heeft de fterkfte<br />
kakebeenen onder alle de dieren die ik ken, en die<br />
juist gefchikt zyn tot het verbryfelen van harde dingen.<br />
Het heeft agtentwintig tanden ; in zyne uitwerpfels<br />
vond ik dikwerf onverteerde ftukken hout,<br />
die drie duim in den omtrek hadden , en dit zag ik<br />
ook dikwils in de mest van den Elefant. Men vindt<br />
ook in de bosfchen van Abysfiniën boomen , die zeer<br />
week en fappig zyn, en deezen fchynen byzonder<br />
voor zyn voedfel gefchikt te zyn. Het dier kan de<br />
bovenlip zeer lang uitrekken en op deeze wyze de<br />
hoogfte takken bereiken , gelyk de Elefant met zyn<br />
fnuit. Schoon een Rhinoceros een boom geheel van<br />
zyne telgen beroofd heeft , verlaat hy hem toch<br />
niet , doch fpouwt den boom met zyn hoorn , en<br />
fhydt hem in dunne latten, en flokt dan deeze ftukken<br />
hout
?4 6<br />
O V 2 R BEN RHINOCEROS.<br />
hout met zyn ysfelyken muil even zo gemaklyk binnen<br />
, als een Os gras en kruiden eet. De Elefant doet<br />
ook zo; ik trof dikwils op myne reizen boomen aan,<br />
welke deeze dieren op deeze wyze geheel verfehcurd<br />
hadden. Eenigen waren zonder takken, anderen waren<br />
reeds in ftukken gefpleeten en gedeeltelyk verteerd,<br />
en het zy uit verzadiging of uit vrees voor gevaar<br />
verhaten geworden; anderen waren tot op een<br />
afgeknot ftuk , dat nog omtrent een voet boven de<br />
aarde ftond, verteerd, en deezen laatften waren van<br />
een zeer zappigen aart. Ook bragt men my fomwylen<br />
ftukken van Elephants tanden , of den hoorn van<br />
den Rhinoceros , die aan den voet der boomen of<br />
nog in den ftam fteekende waren gevonden. Geen<br />
Elefant of Rhinoceros eet gras ; want zo zy hier alleen<br />
van leeven moesten , dan liepen zy gevaar van<br />
honger te fterven, omdat in eenige jaartyden het gras<br />
geheel verdroogt of van de Schangallas verbrand<br />
wordt: men voêrt ze wel in Europa met hooi, omdat<br />
men niet alle dagen een menigte boomen om hunnentwil<br />
van takken en bladeren berooven kan ; men<br />
zegt gemeenlyk dat de tong van den Pvhinoceros zo<br />
fcherp is, dat hy daarmede het vleesch van de beenen<br />
kan aflekken ; anderen verzekeren dat de tong zo<br />
zacht als die van een kalf is; beiden fchynen gelyk te<br />
hebben. De tong van een jongen Rhinoceros is<br />
weck, fchoon de huid taaijer en dikker is dan die van<br />
een kalf en rimpels heeft; daarentegen is by een ouden<br />
Rhinoceros de tong en het onderfte deel der bovenlip<br />
zeer ruuw, en dit fchynt teontftaan van het beftendig<br />
afeeten der takken, die een ruuwen fchors hebben.<br />
Indien het dier vervolgd wordt of in angst is,<br />
dan is het, by al de fchynbaare logheid van zyn<br />
lic-
OVER DEN RHINOCEROS. 747<br />
lichaam en kortheid zyner beenen , toch buitengemeen<br />
ligt en fnel. Het loopt een korten draf, doch<br />
die altyd fterker gaat, en omdat dezelve lang is , kan<br />
hy het ook zeer ver uithaalen, doch is echter niet in<br />
ftaat om een paard in 't loopen te overtreffen; want<br />
ik heb ze dikwils zonder groote moeite te paard ingehaald,<br />
en heb dit zelfs van anderen gezien, die veel<br />
flegter bereden waren dan ik. Kan men ze echter<br />
fomwylen niet te paard innaaien , dan moet men dit<br />
meer aan hunne list dan aan hunne fnelheid toefchryven.<br />
Zy loopen altyd van het eene bosch in het andere,<br />
en neemen hunnen weg door het digtstbewasfen<br />
hout; in hunnen loop ftorten zy oude boomen met<br />
dezelfde fnelheid om, alsof zy met gefchut wierden<br />
nedergefchoten; anderen , die buigzaamer en zappiger<br />
zyn , worden door hunne zwaarte nedergebogen, en<br />
wanneer het dier voorby is , neemen deeze (lammen<br />
hunne voorige houding weder aan; ziet een jager niet<br />
wel toe , dan wordt hy door den zich opgeevende<br />
boom gevat, en tegen de naast byftaanden verpletterd.<br />
De oogen van den Rhinoceros zyn zeer klein, en,<br />
daar hy zyn kop zelden omdraait , zo ziet hy niets<br />
dan 't geen voor hem is , en hierdoor vindt hy dikwils<br />
zyn ondergang; want hy ontkomt het nooit, als<br />
men in de vlakte te paard vóór hem kan komen. Uit<br />
trotschheid en woede laat hy dan de gedachte om te<br />
vluchten vaaren , en (lelt zich tot tegenweer in postuur<br />
; hy ftaat een ogenblik (lil, en loopt dan zo fnel<br />
als een wild zwyn op het paard los ; het paard ontwykt<br />
hem , en dit is het bedisfend ogenblik ; de<br />
naakte man , met een Zwaard gewapend , die achter<br />
den ruiter zit , en door het dier , die alleen in het<br />
paard zynen vyand zoekt, niet bemerkt wordt, houwt<br />
hem
OVER DEN RHINOCEROS.<br />
hem aan het achterdeel der voeten het vleesch af, dat<br />
hem buiten ftaat fielt om te vluchten of verder weder-<br />
ftand te bieden.<br />
De Rhinoceros gebruikt veel water. Het land der<br />
Schangallas wordt door een regen van zes maanden<br />
zo zeer overftroomd , dat 'er veele rivieren , beeken<br />
en ftaande zëeen uit ontftaan ; zulk een land alleen<br />
kan den nodigen voorraad van water voor zulke ont<br />
zaggelyke dieren leveren. Het zoekt echter deeze<br />
waterryke en moerasfige landftreeken , niet alleen om<br />
den dorst te lesfehen, maar hoopt ook hier een fchuil-<br />
plaats tegen zynen vyand te vinden.<br />
De vlieg is den Rhinoceros byzonder gevaarlyk, en<br />
grypt hem op dezelfde wyze aan als den Kameel;<br />
doch hy redt zich door den list; in deeze moerasfen<br />
wentelt hy zich den gantfehen nacht zolang om, tot<br />
dat hy door de zwarte aarde , welke door den regen<br />
is losgeweekt , een korst over het gantfche lighaam<br />
krygt, die hem den volgenden dag tegen zyne vyan-<br />
den befchermt. Door zyne fronzels blyft deeze drek<br />
vast aan zyn lyf kleeven , behalven aan de fchouders<br />
en billen , alwaar het door de beweeging afvalt , en<br />
hem voor de fteeken van de vliegen blootftelt. De<br />
fmarten hetgejeuk, dat op deeze fteek volgt, veroor<br />
zaakt , dat hy zich met deeze deelen aan den boom<br />
wryft , en dit is een oorzaak der blaaren , die men<br />
zowel by de Elefanten 'als by den Rhinoceros aan dee<br />
ze deelen ziet. De Graaf van EUFFON denkt dat dee.<br />
ze blaaren natuurlyke deelen van den Rhinoceros zyn,<br />
omdat hy ze reeds aan een foetus gevonden heeft; dan<br />
ik laat dit aan zyn plaats. Ik heb echter niet alleen<br />
van Jagers , maar van zeer'geloofwaardige lieden ge<br />
hoord , dat de oorzaak , die ik heb opgegeven-, de<br />
waare
OVER DEN RHINOCEROS. 74$<br />
waare oorfprong deezer uitwasfen zy ; want mèri<br />
Vindt veele Rhinocerosfen * die in den vliegentyd fterveh<br />
, met bloedige en met blaaren bezetten billen<br />
en febouderen. De huid van den Rhinoceros is ook<br />
niet zo hard en ondoordringelyk, als men gewoonlyk<br />
denkt , want hy wordt met werpfpiesfen geveld,<br />
waarvan ik 'er eenigen drie voeten diep in zyn lighaam<br />
heb zien fteeken. Een fnaphaankogél, dieniet op dé<br />
beenen aankwam, zou by hem door en doör gaan; De<br />
Schangallas dooden hem met flegte en zwakke pylen.<br />
Hy fchynt een vermaak te vinden zich in den drek te<br />
wentelen , want hy fteunt daarby zo luid, dat men<br />
hem op een verren afftand hooren kan. Hy is alsdan<br />
niet zo waakzaam als naar gewoonte , en de Jaagers *<br />
die het geluid volgen , fluipen zachtjes aan, en wonden<br />
hem met werpfpiesfen in het onderlyf, alwaar gevvoonlyk<br />
de wond doodlyk is.<br />
Een Chirurgyn van het Oostindisch fchip Shaftesbury,<br />
maakte eens eene aanmerking, die men maar een<br />
weinig te fchielyk voor een fabel hield. Hy zag aan<br />
een gevangen Rhinoceros , die zich zo even in den<br />
fi.yk gewenteld had, veele Infecten,als duizendpooten,<br />
die zich in de vouwen van den huid verlteeken hadden.<br />
Toen ik te Ras el Fecl was, wierden twee deezer<br />
dieren in denabuurfchap geveld, die, toen ik ze<br />
zag, nog volkomen het llykharnas aanhadden. Onder<br />
de vouwen van den huid des eenen zag ik twee<br />
groote tuinwurmen , en veele dieren als wurmen en<br />
eenige witte flekkenhuisjes; de Jagers noemden my<br />
nog verfcheiden Infecten , die ze op hem gevonden<br />
hadden , waaronder ook een foort van bloedzuiger<br />
was. De Graaf BUFFON, die dit getuigenis van den<br />
Eugclfchen Chirurgyn verdacht wilde maaker., wierd<br />
NATUURK. /. Deeh Cec ^ T
750 OVER. DEN RHINOCEROS.<br />
hier door wederlegd ; want hy zag flegts Rhinoceros"*<br />
fen , die reeds eenige jaaren op ftal gehouden waren,<br />
en dus deeze Infeéten niet wel hebben konden.<br />
CIIARDIN zegt, dat de Abysfiniërs den Rhinoceros<br />
voor den arbeid gebruiken; doch dit is niet volkomen<br />
gegrond. Dit dier fchynt geheel onleerzaam te zyn.<br />
De Abysfiniërs temmen zelfs de Elephanten niet en<br />
gebruiken ze ook niet voor den oorlog. De Rhinoceros<br />
fchynt ook zonder eenige vermogens te zyn. Zyne<br />
woestheid laat zich wel verwinnen, maar voor onderwys<br />
is hy nier vatbaar. Hy laat zich ook niet door<br />
den honger temmen, want zoras het hem aan voedfel<br />
ontbreekt , wordt hy losbandig en woedend , en alsdan<br />
floot hy met zyn kop tegen den muur, en doodt<br />
zich fomwylen zelve. Een Rhinoceros , die in het<br />
jaar 1513 uit Indiën aan Koning Emanuel van Portugal<br />
gezonden wierd , en welken deeze aan den Paus<br />
vereeren wilde, was oorzaak, dat het fchip, het welk<br />
hem overbrengen moest, zonken verlooren ging; en<br />
die , welke in Frankryk vertoond wierd , verdronk<br />
zich zeiven, toen hy naar Italiën zou worden overgevoerd.<br />
De Elephant en de Rhinoceros zyn de twee voornaamfle<br />
middelen van voedfel voor de Schangallas. De inwooners<br />
van het laage land cn van Atbara verteeren ze<br />
niet groote graagte. De zooien zyner voeten worden<br />
voor het lekkerlte deel gehouden , want zy zyn zo<br />
week als die van een Kameel en van een kraakbeenige<br />
zelfflandigheid. Het andere vleesch fchynt het zwynenvleesch<br />
het naaste by te komen, doch het is veel<br />
groffer , riekt fterk naar muscus , en is veel laffer,<br />
en ik denk dat het de Negers en Jagers, die het zonder<br />
zout eeten, nog veel laffer moet voorkomen.<br />
Het
OVER DEN RHINOCEROS; 15'-<br />
Het heeft alleen hairen aan de punt van zyn ftaart,<br />
doch zeer weinig; zy zyn zó fterk als de onderfte<br />
{haaren van een klavier , en worden tot zweepen gemaakt.<br />
Een Rhinoceros , diett ik naauwkeurig waar-nam,<br />
was dertien voeten lang, van de punt van zyn<br />
öeus tot aan zyne billen , en zeven voeten hoog van<br />
de voètfoole af tot aan deil punt der fchotiders. De<br />
terfte hoorn was veertien duimen lang ; de tweede<br />
iets minder dan dertien duimen. Het vlakke deel van<br />
den hoorn was van onder twee en een half duim<br />
breed, in de middert was het één ert een vierde duim<br />
dik, had de gedaante van een mes, welks rug twee<br />
duimen en de fcherpte een vierde duim breed was.<br />
Alle Natuuronderzoekers en Reizigers fchynen<br />
daarin overeentekomen , dat het beroemde dier , 't<br />
welk één langen hoorn op het hoofd , heeft alleen in de<br />
Verbeelding der Dichters en Schilders zyn beftaan<br />
hebbe. Nog onlangs heeft de Zweedfche Natuuronderzoeker<br />
, de Heer SPARMAN , deeze oude Fabel van<br />
den Eenhoorn weder te berde gebragt. Doch zyne<br />
gronden hebben my niet overtuigd. De Rhinoceros<br />
ïs gelukkigerwyze geen vleescheetend dier; zyn reuk<br />
is zeer fyn, en kan de menfehen reeds op een verren<br />
afftand rieken en opfpoorém<br />
Ccc d i>É
75»<br />
h E<br />
H Y & N A.<br />
JEr zyn weinig dieren, welker gefchiedenis, niet»<br />
tegengaande alle poogingen der Natuuronderzoekers,<br />
zo verward is als de Hyama. By de Ouden was zy<br />
reeds in een zeer groote verwarring , en de Hedendaagfehen<br />
hebben 'er het hunne nog bygedaan. 'Er<br />
zyn veele dieren met de Hyama verwisfeld geworden.<br />
BOCHART en BUFFON hebben alles uitgeput, wat de<br />
Ouden van dit dier wisten.<br />
Niemand dergèenen , die tot heden over dit dier<br />
fchreven, hebben 'er zo veelen gezien als ik ; wantzy<br />
waren in Abysfmien een waare plaag , zowel in de<br />
ftad als op het land , en ik geloof dat 'er in Abyslinien<br />
meer Hyama's dan fchaapen zyn. Te Gondar<br />
zag men, van den aanvang van den nacht tot het aanbreeken<br />
van den dag, een menigte van deeze dieren , die het<br />
.aas en de doode lighaamen , welke dit morsfige en<br />
wreede volk op de Itraat laat liggen , zonder ze te begraaven,<br />
opzochten en opvraaten. Men gelooft hier<br />
als eene zekere waarheid, dat deeze dieren Falafchas<br />
waren , die , door tovery in deeze gedaante veranderd<br />
, van de bergen afkwamen, om het menfehenvleesch<br />
optezoeken en te vreeten. Wanneer ik door<br />
den Koning dikwils laat in zyn paleis wierd opgehouden<br />
, en daar zelf niet flaapen kost , trof ik in het<br />
naar huis gaan, op de plaats van het flot, dikwils gantfche<br />
kudden van deeze dieren aan , die my als honden<br />
aanknorden, en in de beenen dreigden te by ten ,<br />
fchoon ik een goed aantal gewapende lieden by my<br />
had,<br />
I
D E II ï 4 N Ai 753<br />
had, die ieder nacht eenige van deeze dieren doodden<br />
en verwondden. Toen ik eens in de Provincie MaitV<br />
fcha.des nachts met waarneemingen bezig was, hoorde<br />
ik achter my een geluid , als of 'er iets naar myn<br />
bed ging ; toen ik my omkeerde , kon ik niets ontdekken<br />
5 ik ging daarop uit de tent, doch zo als ik<br />
terug wilde keeren, zag ik fchielyk in het duister een<br />
paar vonkelende oogen , en toen ik myne bedienden<br />
riep , vonden wy een Hyrena , die naast myn bed<br />
ftond, en eenige bosfen kaarfen in zyn bek had. Zo<br />
ik nu na haar gefchoten had, liep ik gevaar om myn<br />
Quadrant en werktuigen in ftukken te breeken ; het<br />
dier fcheen ook met den buit, dien het behaald had,<br />
voor het tegenwoordige te vreden te zyn. Het had<br />
den bek vol, en kost zyne klaauwen niet gebruiken.<br />
Ik ging dus op haar los en doorboorde het met een<br />
piek; nu begon het dier woedend te worden, liet de<br />
kaarsfen vallen, en viel op my aan. Ik moest nu ook<br />
op myne verdeediging denken en fchoot een pistool<br />
af. Ten zelfden tyd fpouwde een myner bedienden<br />
hem met een byl den kop. De Hyama was in Abysfiniën<br />
onze grootfte plaag, de fchrik onzer avondwandelingen;<br />
zy vrat onze muilezels en ezels op, welker<br />
vleesch zy by uitftek fchynt te beminnen. Dit dier<br />
heeft in de Arabifche taal en in die van Nubiën en<br />
Sennaar verfcheiden naamen, die tot veelerhande verwisfeling<br />
met den Scbakal en andere dieren aanleiding<br />
gegeven hebben, PONCET verhaalt , dat een zyner<br />
muildieren aan de grensfen van Sennaar door een<br />
beer gebeten was , doch deezen vindt men in<br />
gantsch Abysfiniën niet , en waarfchynlyk was dit<br />
' dier een Hysna ; zo vernaaien ook de Portugeezen ,<br />
dat zy in Abysfiniën gantfche kudden van Tygers en<br />
Ccc 3 Lui-
"54 D E H Y M N A,<br />
Luipaarden gezien hadden ; doch dit is ook valsoh*<br />
Tygers vindt men alleen in Afren , en Luipaarden<br />
zyn in Abysfiniën zeer zeldfaam ; zelfs de Hyamen<br />
vergaderen zich alleen by troepen , wanneer zy door<br />
de lucht van het aas gelokt worden. In Schoa zyn 'er<br />
zo veelen, dat de Hoofdftad Tegulat genaamd wordt<br />
dat is, de ftad der Hyamen,<br />
De befchryving, die de Heer BUFFON van dit dier<br />
geeft, is juist en goed. Ik zag die foort op den berg<br />
Libanon en te Aleppo; en dit overtuigde my, dat 'er<br />
twee foorten van dit dier zyn moesten ; want die<br />
welk ik hier befchryve, heeft meer van een hond , en<br />
die, welken de Heer BUFFON fchildert, meer van'een<br />
varken. Een Hyama, die te Teawa gedood wierd<br />
was de grootfte, die ik ooit gezien heb , en was van<br />
de neus tot aan de billen vyf voeten en negen duimen<br />
lang; die, welken de Heer BUFFON befchreef, wast<br />
naauwlyks drie voeten, twee duimen en negen Muien<br />
lang. Haar gewicht zal omtrent honderd en twaalf ponden<br />
bedraagen, want zy was niet zeer vet. Haarftaart<br />
was een voet, en negen duimen lang. Dehairenwaren<br />
roodachtig bruin , en die van de maanen omtrent ze-,<br />
ven duimen lang; dit dier richt zyne maanen in de<br />
hoogte als het toornig wordt, doch zy zyn echter niet<br />
gelyk de borstels van een zwyu. De kop was van<br />
het achterdeel tot aan de punt der neus een voet, drie<br />
en een half duim lang ; de lengte der „cus bedroeg<br />
Vyf en een half duim , cn geleek veel naar de neus<br />
van een hond ; ook had de gantfche koo meer gelyk.<br />
beid naar den kop van een hond dan van een wolfde<br />
lengte der oogen bedroeg byna twee duimen, en de<br />
muil, als hy niet geöpend was, vier en een half duim.<br />
De ooren waren negen en vierde duim lang, cn alleen<br />
m?t
D E H Y /E N A. 75S<br />
jziet dunne korte hairen bewasfen. De oogen Honden<br />
byna drie duimen van eikanderen. Van den voetzool<br />
rot aan de fchouders, was zy zeven voet en -drie duimen<br />
hoog; doch de rug was niet bultig, gelyk de Hyama<br />
van den Heer BUFFON fchynt geweest te zyn, maar<br />
glad. De voorfle beenen waren twee voeten lang, de<br />
poot was vlak en vier duimen breed. De voet had vier<br />
teenen , en op ieder derzelven een rechte nagel, die<br />
veel naar die van een hond gelykt, fterk is en 'er zwart<br />
uitziet. Zy fchynt ze echter niet te hebben om daarmede<br />
te beichadigen, en ook niet om daarmede te<br />
wroeten. Zy ftaat Hecht op haar achterpooten , en<br />
men heeft opgemerkt, dat, wanneer de Hyamen loopen,<br />
zulks het aanzien heeft, als of zy hinkten. Dit<br />
heeft my dikwils in de war gebragt; want, wanneer<br />
zy lang geloopen hadden , bemerkte men dit niet<br />
meer , en zy waren zeer fnel op de pooten ; ik weet<br />
echter niet, wat hiervan de oorzaak is. De lengte<br />
van het achterbeen bedroeg twee voeten en zeven<br />
duimen. De buik is met hairen bedekt, die iets korter<br />
en weeker zyn dan die op den rug. De kleur van<br />
het dier is geelachtig bruin , het hoofd en de ooren<br />
zyn iets lichter. Eenige Uitleggers houden de Hyama<br />
voor het dier Saphan , dat in den bybel voorkomt,<br />
doch zonder grond.<br />
De Hyama heeft veel van een wolf, zy is woest,<br />
lui, morsfig en ftout; haar moed fchynt alleen uit haaren<br />
onverzadelyken honger te ontdaan. Volgens haare<br />
oorfprongelyke bedemming fchynt het voedfel der<br />
planten eigenlyk voor haar gefchikt te zyn, en de honger<br />
alleen fchynt haar aangefpoord te hebben om menfehen<br />
en vee aantevallen ; want thans nog wroet zy<br />
dikwils geheele velden om, om zekeren wortel te vin-<br />
Ccc 4<br />
d e u<br />
>
75$ BE H Y N A.<br />
den,
D E H Y X. H A. 75?<br />
ïand om, en zoeken hun beftaan door het opfamelen<br />
van Gommen ; deeze rampzalige overbiyfzels worden<br />
door honger en vermoeijenis allengskens zo verzwakt,<br />
dat zy een gemakkeïyke buit der Hyamen worden,<br />
die hen gewoonlyk tot op den laatften man venlinden ;<br />
en door deeze <strong>geringe</strong> moeite , waarmede zy die<br />
arme fchepfels vermeesteren, krygen zy zo veel ftoutmoedigheid,<br />
dat zy vervolgens de menfehen beftendig<br />
aanvallen. Ik zag dikwils in Garbaryen, dat de Mooren<br />
dit dier by de ooren vatten, en het dus naar zich<br />
haalden , zonder dat het den geringften wederftand<br />
deed , en de Jaagers gingen dikwils met een fakkel<br />
in zyn hol. Zy beweeren , dat zy het door eenige<br />
woorden betoveren; zy werpen alsdan een deken over<br />
hetzelve en haaien het 'er zo nïr, want by dag en by<br />
het gezicht van een helder licht fchynt het dier zeer<br />
dom en zinneloos te zyn. Ik heb by dag een Hy:ena<br />
met een jong geitje en een lam ingefloten, en ik vond<br />
ze des avonds nog onbefchadigd , maar toen ik de<br />
proef des nachts herhaalde, vrat de Hyrena een jongen<br />
ezel, een geitje, en een vos, zo zuiver op , dat den<br />
volgenden morgen niets dan eenige kleine ftukjes van<br />
de beenen van den ezel overig waren. In Carbaryen<br />
vliedt het voor den mensch by dag, doch in Abysfiniën<br />
, waar het aan meufchenvleesch gewoon is, komt<br />
het ftout en driest by dag te voorfchyn, en grypt de<br />
menfehen aan, waar zy hen vindt, zy mogen dan gewapend<br />
of ongewapend zyn , waarby zy toch gemeenlyk<br />
het muildier en den ezel boven den ruiter<br />
den voorrang geeft. Ik kan zonder grootfpraak zeggen,<br />
dat ik ten minften vyftigmaal met een lans een<br />
Hvsna aangegrepen heb, wanneer ik myne bedienden<br />
' of mvn vee befchermen moest. By dag kon ik ze met<br />
Cec 5 den
75 S<br />
D E H Y /E N A.<br />
den fnaphaan afhouden, doch des nachts wierd ik altyd<br />
met hen handgemeen. Het heeft een groote zucht<br />
voor het hondenvleesch. Geen hond, fchoon hy nog<br />
zo moedig is, zal een Hyama in het open veld aanvallen.<br />
Myne windhonden , die echter wilde zwynen<br />
aanpakten , wilden zich niet aan hen wagen , en ik<br />
deed nooit eenige reizen , of zy doodden 'er eenigen<br />
van , en een of tweemaal vraten zy ze allen op. Zy<br />
drongen in de tenten der bedienden, waaraan zy vastgebonden<br />
waren, grepen ze aan, en zochten ze voor<br />
hunne oogen wegtefleepen. Van deeze oude vyandfchap<br />
tusfchen de Hyamen en de honden vindt men<br />
reeds by oude Schryvers fpooren. Dit dier draagt zyn<br />
ftaart nooit recht op , maar houdt hem beftendig tus-.<br />
fchen de beenen, als een hond die blode is.<br />
OVER.
D E<br />
G O U D E N A R E N D .<br />
PS9<br />
De kleur van den vogel heeft my bewogen hem<br />
deezen naam te geeven , om hem van anderen te onderfcheiden<br />
; want zyn Abysfinifche naam beteekent<br />
niet meer dan Arend. De gemeene man noemt hem<br />
Abou Duch'n of Vader Langhaard, waarfchynlyk wegens<br />
den grooten hairbos, die onder zyn bek hangt.<br />
Ik houdt hem voor een der grootfle vogels van de<br />
foort der Arenden. Van den eenen vleugel tot aan de<br />
punt van de andere heflaat hy acht voeten en vier duimen.<br />
Van de punt van zyn bek tot aan het einde<br />
van zyn Haart had by, na zyn dood, vier voeten en<br />
zeven duimen. Hy woog twee en twintig ponden en<br />
was ongemeen vleeschagtig. Zyne beenen waren zeer<br />
kort, want van den voet tot aan den fchenkel waren<br />
zy flegts vier duimen en van hier tot aan zyn ligf<br />
haam , zes duimen lang. De dikte des fchenkels is<br />
iets minder dan vier duimen en was fterk gefpierd. De<br />
middelfte. klaauw was omtrent twee en een half duim<br />
lang, niet zeer fcherp, maar fterk. Zyn bek tot op<br />
het neusbeen was drie en een vierde duim lang, en<br />
aan het einde een en drie vierde duim breed. Een<br />
bosch van fterke hairen, die zich aan de punt in twee<br />
deelen fcheidde, hong van de holte zyner onderkakebeenen<br />
af, Hy had zulke kleine oogen , dat ik ze<br />
nooit zodanig aan een grooten vogel gezien heb, daar<br />
de opening nauwlyks een halven duim bedroeg. Het<br />
bovenfle gedeelte van het hoofd was kaal. Deezs<br />
edele Vogel wordt nooit gejaagd of ver/olgd, en wy<br />
hadden
7^* DE GOUDEN AREND."<br />
hadden ook geen list nodig om hem in onze magt te<br />
krygen. Toen myne bedienden op den hoogden<br />
top van den Lamalmon van de vermoeijende en afmattende<br />
opklimming uitrustten , zich in de fchoone<br />
luchtftreek verlustigden, en met hun middagmaal bezig<br />
, eenige fchotclcn met gekookt rundvleesch naar<br />
zich wilden neemen, verfcheen plotsling deeze vyand<br />
zeer digt boven den grond in den kring myner lieden.<br />
'£r ontdond een ysfelyk gefchreeuw , dat my<br />
uitlokte. De bedienden liepen naar hunne fchilden<br />
en pieken. De Arend dond een ogenblik als in beraad<br />
ik ging op hem af, en kwam digt by hem , zonder<br />
dat hy my bemerkte, daar zyn aandacht alleen op het<br />
vleesch gevestigd was. Hy zette een poot in de ketel<br />
, waarin een groot duk vleêsch gekookt wierd,<br />
doch daar hy pyn gevoelde, trokhy zyn poot fchielyk<br />
terug en liet het vleesch liggen. Twee andere groote<br />
ftukken, een bout en een fchouderduk, lagen op een<br />
houten fchotel. Deezen greep hy met één ldaauw en<br />
vloog 'er mede heen. Hy bleef echter nog op het<br />
groote duk vleesch in de ketel daroogen , en vloog<br />
even digt boven de aarde weg als by zyn komst. De<br />
top van den rots, van welken de misdaadigers van boven<br />
neder gedort worden, bragt hém uit ons gezicht.<br />
Myne Mahomédaaufché Ezeldry vers verzekerden my,<br />
dat hy wederkomen zou, doch de bedienden , die by<br />
dit eerde bezoek reeds zo veel geleden hadden , verlangden<br />
'er niet naar. Ik laadde een roer met een kogel<br />
cn plaat*» my by de ketel. Hy kwam fchielyk<br />
terug en wierd door myne landslieden met een ysfelyk<br />
gefchreeuw ontfangen, 't welk zekerlyk een dier,<br />
dat minder moedig was, .zou verfchrikt hebben. Of<br />
zyn honger reeds eenigermate geffild was, dan of hem<br />
myne
DE GOUDEN AREND. ?ÖÏ<br />
myne tegenwoordigheid verdacht voorkwam , kan ik<br />
niet zeggen. Hy zweefde ter zyde af, en liet zich<br />
omtrent tien ellen van my neder , zo dat de vleeschketel<br />
tusfchen hem en my infkmd. Zodra ik hem<br />
goed mikken konde , fchoot ik hem met een kogel<br />
midden door het lyf, omtrent twee duim diep onder<br />
den vleugel, zodat hy, zonder zich verder te kunnen<br />
beweegen , plotsling nederviel. Toen ik zyn zwaar<br />
lighaam aanvatte, ftond ik verbaasd dat myne handen<br />
met een geel poeder geheel bedekt en geverwd wierden.<br />
Toen ik hem op de buik leide en de vederen<br />
op den rug onderzocht, kwam 'er een geel ftof af,<br />
welke kleur ook de vederen hadden. Dit ftof was zeer<br />
menigvuldig, want, als ik op de borst floeg, vloog<br />
'er het geele poeder in groote menigte uit, zo dik als<br />
de poeder uit de kwast van een hairkapper. De vederen<br />
aan de buik en op de borst hadden een goude<br />
kleur , en anders niets byzonders , maar de groote<br />
vederen op den fchouder en op de vlerken fcheenen<br />
fyne buisjes te zyn , die , wanneer men ze drukte,<br />
dit ftofgoud op het fyne deel der vederen ftrooiden.<br />
Aan de zyde van den vleugel fcheen het harde deel<br />
der vederen zo kaal als of zy uitgevallen waren. Ik<br />
denk dat zy in den ruityd waren.<br />
Ik kan met geen zekerheid bepaalen, waarom de<br />
Natuur hem met deeze buitengemeene vederen voorzien<br />
heeft ; denkelyk moeten zy den Vogel in deeze<br />
Iteile bergagtige ftreeken , alwaar bet verfcheidene<br />
maanden in een jaar buitengemeen fterk regent, tegen<br />
het ongunftige klimaat befchermen. De duiven en<br />
kwartels , die wy op den berg Lamalmon zagen,<br />
hadden deeze ftof niet in hunne vederen , om welke<br />
'reden ik ze ook voor trekvogels houde , welke deeze<br />
voor»
?Ö2 BE GOUDEN AREND.<br />
voorzorg niet nodig hebben, doch die tevens de in.<br />
landfche vogels, byzonder de goudarend, die hier<br />
alleen te huis hoort, volfrrekt niet ontbeeren kunnen<br />
Denzelfden dag fchoot ik ook een Reiger, die van<br />
de onzen niet veel verfchilde, doch iets kleiner was<br />
Ook deeze had zulk blaauw poeder aan zyne vederen<br />
en dat in dezelfde hoeveelheid als de Arend*
D E<br />
Z W A R T E AREND.<br />
ris<br />
D eeze fchoone vogel wierd kort na den gevaarlykeö<br />
overgang des Konings over den Nyl gevangen, en verloor<br />
op eene fonderlinge wyze zyne vryheid. DeHeerBRU-<br />
CE heeft in zyne reizen opgemerkt, dat eene ontelbaare<br />
menigte roofvogels en roofdieren altyd een Abysfinisch<br />
leger volgen; zy neemen van den uitmarsch af beftendig<br />
toe, hoe verder het leger in het land rukt. Daar<br />
de legers op hunnen marsch niets leevend agterlaaten,<br />
alle wooningen verdelgen en verwoesten, en het land in<br />
een volkomen woestyn veranderen; zo wordt zulk een<br />
ftreek vervolgens geheel en al het eigendom van deeze<br />
wilde dieren , die dan ongelooflyk vermenigvuldigen ,<br />
want dit morsfige, woeste volk begraaft, na eenveldflag,<br />
noch vriend noch vyand. De menigvuldige lastdieren<br />
, die uit vermoeidheid of kwaade behandeling<br />
omkomen, de afval van zo veele bokken, koeijen eu<br />
fchaapen, die de armeen op hunnen marsch Aagten ,<br />
blyven liggen. Dit alles geeft zulk een menigvuldig<br />
aas, dat daar door eene epidemieke ziekte ontftaan<br />
zou , zo niet deeze vraatachtige reisgezellen der legers<br />
het vleesch verteerden, eer het tot verrotting konde<br />
overgaan. De dapperfte foldaat, wanneer hy niet van<br />
geboorte en rang is, of veele vrienden heeft, die hem<br />
na zynen dood eene welvoeglyke begravenis op een<br />
nabuurig kerkhof verfchaffen, vindt, na zyn overlyden,<br />
zyn graf in de maag deezer verfcheurende fchepfels.<br />
Zy zyn zo talryk als het zand aan de zee.<br />
Wanneer de armee op marsch is , dan vormeeren -t<br />
een
7
DE ZWARTE AREND. 765<br />
wit. Zyne fchenkel en beenen waren tot aan de gewrichten<br />
van den voet fterk met vederen bewasfen,<br />
en hy had geele voeten en fterke klaauwen. De in-<br />
, wendige zyde van den vleugel was bruin met wit gemengd.<br />
Het been was van den voet af aan drie duimen,<br />
zyn bek van den fnep af tot daar de vederen beginnen,<br />
twee en een vierde duim lang. Op den kop had<br />
hy een vederbosch. De oogen waren zwart, met iets<br />
van de vuurkleur, de Iris geel, en over 't algemeen<br />
was het gantfche oog buitengemeen fchoon. Hy<br />
fcheen zeer tam of veel eer zeer traag te zyn; dan of<br />
dit zyn natuur eigen, of veel eer aan zyn ongeluk toetefchryven<br />
TOS, kan ik niet beflisfen , daar ik nooit<br />
een anderen dan deezen gezien heb.<br />
«ATÜL'RK. I. Difl. Ddd ovsa,
765<br />
D E<br />
T S A L T S A L Y A OF V L I E G .<br />
Dit Infecl, waarvan wy zo even hierboven gefproken<br />
hebben , i s een bewys , hoe dikwils "de<br />
oogenfcbyn bedriegt. Naar zyn grootte, zwakte en<br />
ellendige gedaante te oordeelen , fchynt 'er niets in de<br />
fchepping verachtelyker en minder beteekenend te zyn<br />
dan dit diertje. Doch befchouwt men zyne gefchiedenis<br />
en werking, dan blykt het geheel anders. Wy<br />
moeten bekennen , dat onbehouwen dieren , als de<br />
Elefant, de Rhinoceros , de Leeuw , de Tyger by<br />
hem in magt verre te kort fchieten ; want dit dier<br />
veroorzaakt meer vrees en fchrik dan gantfche kudden<br />
van deeze onbehouwen dieren. In grootte overtreft<br />
dit diertje de Bye zeer weinig, doch is iets dikker.<br />
De vleugels zyn een weinig breeder als die der byen,<br />
en ftaan van eikanderen afgezonderd als een gemeenc<br />
vlieg; zy zyn als effen gaas zonder kleur of vlekken.<br />
De kop is groot, de hovende kakenbeen of bovenlip<br />
is fcherp, en heeft aan den hoek een fterk puntig hair,<br />
omtrent van een vierde duim lang; het onderfte kakebeen<br />
heeft twee zulke hairen, en deeze wederflaan,<br />
wanneer zy by elkander koomen , den vinger byna<br />
even zo fterk als een fterke varkensborftel. De beenen<br />
zyn inwendig zaagsvvyze gevormd, en het gantfche<br />
infecl is met weeke bruine hairen bedekt. Zoras<br />
zich deeze dieren vertoonen , en men haar gebrom<br />
hoort, laat al het vee zyn voeder ftaan, loopt woest<br />
en wild in de vlakte om, totdat het van krachteloosheid,<br />
angst en honger nedervalt. Het eenigfie middel
BE TSALTSALÏA OF VLIES. 7^7<br />
del-is den zwarten grond te verlaaten, en zich fchielyk<br />
naar de zandige ftraeken van Atbara te begeeven,<br />
en daar zo lang te blyven, als de Regentyd duurt,<br />
omdat deeze wreede.vyandhet nooit waagt hen verder<br />
te vervolgen. Zelfs de Kameel, choon zyne grootte<br />
even zo buitengemeen is als zyn kracht, en het lighaam<br />
met een dikke huid en flerke hairen bedekt is,<br />
kan de vinnige Heek , die de vlieg met haar puntige<br />
fnuit maakt, echter niet verdraagen. Het moet zonder<br />
tydverzuim naar de zandige ftreeken van Atbara<br />
verzonden worden ; doch , wordt het eenmaal door<br />
deeze vlieg aangegrepen , dan ontdaan 'er aan bet hghaam,<br />
hoofden beenen groote builen die oploopen,<br />
openbreeken, etteren en eindelyk het dier den dood<br />
veroorzaaken. Zelfs de Elephant, en de Rhinoceros,<br />
die, wegens hun ontzaglyk lighaam en de menigte voeder<br />
en water, die zy nodig hebben, hunne toevlucht<br />
niet naar dorre en drooge ftreeken neemen kunnen ,<br />
gelyk het 't jaargetyde vorderen zou , zyn genoodzaakt<br />
zich in drek en flyk omtewentelen, die, wanneer<br />
zy droog wordt, hen terflond als met een harnas bekleedt,<br />
en in ftaat fielt, deeze gevleugelde moordenaars<br />
te wederftaan. Echter heb ik byna op ieder Elefant<br />
en Rhinoceros , die my voorgekomen zyn , dergelykebuilen<br />
bemerkt, die ik juist aan deeze oorzaak<br />
toefchryve. Alle. de bewooners der zeekust van Melinda<br />
tot aan Caap Gerdefan, Saba, en de zuidelyke<br />
kusten van de Roode Zee, zyn, by den aanvang van<br />
den regentyd , genoodzaakt zich naar de nabuurige<br />
Zandftreeken te begeeven, om den ondergang hunner<br />
gefamenlyke kudden voortekomen. En dit is geen<br />
uitzondering van eenige Landflreeken ; alle de inwooners<br />
der landen van de. Abysfinifche bergen noord-<br />
Ddd 2 waards,
BE TSALTSALYA Or VLIEG.<br />
tvaards, tot daar de Nyl en ^staboras famenvloeijen,<br />
zyn genoodzaakt, jaarlyks, eenmaal van wooning te<br />
• veranderen en in de landftreeken van Beja befcherminte<br />
vinden. '£ris geen middel te bedenken om dit te<br />
vermyden ; fchoon hen ook een vyandelyke horde in<br />
den weg was, die hen de helft van het hunne ont.<br />
neemen kon.
III.<br />
N I E U W<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
HISTORIEKUNDE,<br />
Ddd 2
OVER HET<br />
771<br />
HERLEEVEN DER BESCHAAFDE<br />
LETTEREN IN ITALIË;<br />
WAARTOE ZEER VEEL HEBBEN TOEGEBRAGT<br />
DRIE INBOORLINGEN VAN ETRURIE,<br />
DANTES ALIGHERIUS, FRANCISCUS<br />
PETRARCHA EN JOANNES<br />
BOCCACIUS.<br />
TWEEDE REDENVOERING.<br />
Wanneer wy een aandachtig oog vestigen op het wyd<br />
uitgeftrekt veld der gefchiedenis , worden wy in verwondering<br />
opgetogen , weuvC ras in droefgeestigheid<br />
verandert. Niet alleen de onbeltendigheid van zogenaamd<br />
geluk en voorfpoed, maar ook de meestal deerniswaardige<br />
lotgevallen en korte levensdagen van onze<br />
natuurgcnooten en voorgangeren op dit toneel der<br />
waereld, treffen ons zodaanig , dat wy bykans geene<br />
reden weeten te vinden van onze verfchyning hier op<br />
aarde. Dan leeren wy, dat, van het begin der tyden tot<br />
den huidigen dag, jaar op jaar, eenige millioenenmenfehen<br />
of door ziekte, of door oorlog, aardbevingen,<br />
watervloeden of andere onheilen van de aarde zyn weg*<br />
geveegd, even als het luchtig ftof, dat in den wind,<br />
• of de dunne fneeuwvlokken , welke in de ftraalen van<br />
de zon verdwynen. Dan zien wy wederom, dat niet<br />
Ddd 4 Hechts
77* OVER HET HERLEEVEN DER<br />
flechts veel beloovende menfehen , maar dat zelfs<br />
groote en magtige fteden binnen weinige jaaren, even<br />
als doode lighaamen, onder de aarde zyn begraaven<br />
en naauwlyks puinhoopen hebben overgelaaten, om<br />
aan haaren voorigen luister te doen gedenken. Waar<br />
zyn die eertyds bloeijende, en in magt en pragt fteeds<br />
toeneemende ryken, waarvan de gefchiedenis met zo<br />
veel ophef gewaagt ? Waar is de zetel der Asfyriërs<br />
het op haare hooge en breede wallen eertyds zo moe-'<br />
dig Babyion ? Waar is de magtige ftad der trotfche<br />
Perfen Eebatana ? Waar zyn de ryke en bloeijende<br />
fteden der hoogdenkende Phceniciers , Tyrtts en Sidon?<br />
Waar is het prachtige Memphis der Egyptenaaren<br />
? Waar is het eertyds geleerd Athene ? Waar Co<br />
rintbe? Waar Thebe ? Waar eindelyk dat oneindi*<br />
getal van vermogende en luisterryke fteden , door*<br />
gantsch Griekenland, Afia , Africa, Sicilië en Italië<br />
alom verfpreid, wier trotfche naamen wel tot ons zyn<br />
overgebragt, maar van welken geen voetfpoor meer te<br />
vinden . ? Waar is het grootmoedig Carthago , hetgeen<br />
weleer het bewind over de waereld aan het laatdunkend<br />
Rome poogde te betwisten ? Waar is het<br />
laatdunkend Rome, die geduurig zegepraaiende Koningin<br />
der waereld, zelve? Laat zy nog eene <strong>geringe</strong><br />
lchaduw van haaren voorigen luister hebben achteras<br />
laaten wel ras zal dezelve voor de nakomelmgfchap<br />
onzichtbaar worden. Dan de tyd zou my ontbreeken,<br />
'nd.en ik hier over verder wilde uitweiden. En wat<br />
oehoeven wy van den ondergang van fteden te gewaagen.<br />
Geheele volken, talryke natiën , zyn , even als<br />
byzondere lighamen van brooze ftervelingen, we*germohen<br />
en vergaan. De Asfyriërs zyn verdelgd door<br />
de Meders en Babyloniërs , de Meden en Babyloniërs<br />
door
EBSCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 773<br />
«!oor de Perfen, de Perfen wederom door de Grieken,<br />
ce Grieken door de Romeinen, de Romeinen door de<br />
Barbaaren, de Barbaaren wederom door andere Barbaaren<br />
, in welk woest en verward famenmengfel van<br />
zwervende vreemdelingen de tegenwoordige Inwooners<br />
van Europa , zowel Koningen als Edelen, hun<br />
geflagtregisters verliezen. Hoeveele lesien en voorbeelden<br />
van wysheid en voorzichtigheid wy ook meenen<br />
te weeten , het toekomende is voor ons verborgen,<br />
het tegenwoordige onzeker, en het verloopene<br />
levert niet anders opdan toneelen van geduurige verandering<br />
, door onophoudelyken aanwas en onverzaadelyke<br />
vernietiging; in wier befchouwing wy ons van<br />
zelve voor den geest brengen die voortrelfelyke fchildery<br />
, welke de Dichter HOMERUS ons van deeze<br />
broosheid, aanwas en geduurige verandering geeft.<br />
Geflagt der menfehen is, als 't wufte blad der boomen;<br />
Nu ziet men door den wind het ftrooijen langs het veld;<br />
En weer uit knop by knop op nieuw te voorfchyn komen<br />