Succulenta februari 2025
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
1Februari 2025
Jaargang 104
ISSN 0039-4467
Kopje koffie
Ben Wijffelaars
In onze laatste afdelingsvergadering kwam
voorzitter Frans Mommers uitgebreid aan
het woord met zijn fraaie lezing over de reis
die hij, samen met echtgenote Tonny en
Andre van Zuijlen, in 2023 heeft gemaakt
van Noord- tot Zuid-Argentinië. En dan
ook helemaal van de grens met Bolivia
tot helemaal onderin naar Ushuaia, waar
Argentië aanschurkt tegen Chili en de stad
dan ook de Poort naar Antarctica wordt
genoemd. Als je doorgaat kom je alleen nog
maar kleumende pinguïns op ijsschotsen
tegen, denk ik. Het enorme Patagonische
gletsjergebied ligt daar op en over de grens
tussen beide landen en wordt beheerd
als een Unesco Biosphere Park. Frans is
met zijn gezelschap aan de Argentijnse
kant gebleven, terecht of onterecht? Want
wat lees ik vandaag onder mijn veilige
kerstboom in de krant onder de vette kop
“Nederlandse toerist in Chili uit natuurpark
verwijderd”? Wat heeft zich daar afgespeeld
in het Chileense Nationaal Park Torres del
Paine dat je zomaar buiten wordt gezet?
Het zal toch geen succulentenverzamelaar
zijn, denk je dan meteen? Ik begeef me
natuurlijk op heel erg dun (gletsjer)ijs
met zo’n suggestie, want ik was er niet
bij toen twee Chileense boswachters
hem in de kraag grepen. Beschuldigd van
brandstichting was de aanklacht toen hij
in het beklaagdenbankje in Puerto Natales
stond en met een boete van zo’n € 436,-
uit het park werd gezet. En ook nog een
donatie doen aan de lokale brandweer!
Zo’n verhaal vraagt om nadere toelichting
en ik heb mijn kerstdagen besteed om
eens te kijken wat dat Torres del Paine
nou zo bijzonder maakt. Het is blijkbaar
het aller-allermooiste trekkinggebied
ter wereld, misschien wat overdreven,
maar dan toch minstens van zuidelijk
Amerika, zo wordt beweerd. Nieuwsgierig
geworden, lees ik op internet dat het
park niet alleen wonderschoon is, maar
ook torenhoog staat op de lijst van de
duurste natuurparken ter wereld. Voor elke
wandeling die je gaat maken, dient apart,
en heel stevig, betaald te worden, om het
nog maar niet te hebben over de prijs van
een kopje koffie en een warme hap in het
luxueuze ontvangstcentrum ter plaatse.
En dat kopje koffie was dan ook precies
de reden waarom deze Nederlander
daar buiten de poort werd gezet en een
jaar lang niet meer terug mag komen. Hij
werd namelijk betrapt toen hij met een
campingbrander aan het rommelen was
om aan warme koffie te komen. Toen ik
dit verhaal las, dacht ik onwillekeurig aan
een verslag van Ludwig Bercht tijdens een
lezing voor onze afdeling over een trip naar
Zuid-Amerika, maar dan aan de andere
kant van de Andes, waarbij hij inzage gaf
in zijn dagelijks menu: een blikje tonijn en
pruttelkoffie op een stukje houtskool. Onze
landgenoot in Chili bezwoer dat hij nergens
had gezien dat koffiezetten verboden
was en borden had hij al helemaal niet
gezien. Ludwig Bercht had wel oog voor
verbodsborden: hij liet ons een meer dan
levensgroot en niet te missen bord aan de
rand van een stad in Bolivia zien, waarop
een wildplasser frontaal te zien was met
een groot rood kruis erdoor. Ludwig was
er de man niet naar om een dergelijk
bord over het hoofd te zien. Je moet in die
landen geen borden negeren, zei hij tegen
zijn verbijsterde toehoorders, dat kan je zo
een 450.000 Pesos kosten!
bwijffelaars@planet.nl
2 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Echinocereus longisetus subsp.
delaetii
De pruik-dwergtoortscactus
Theo Heijnsdijk
Een der interessantste soorten is de
Pruik-Dwergtoortscactus (E. de Laetii),
alleen bekend van Sierra de la Paila in
Mexico. Deze soort met haar 10 tot 20
cm hooge zuiltjes gelijkt met hare lange,
witte, slappe, gekrulde haren (doorns),
die het geheele plantje bedekken, zeer
sterk op de Grijsaardcactus, waarvoor
men haar aanvankelijk ook hield.
Tusschen die lange haren bevinden zich
weinige, stijve, roodgetinte, scherpe,
naaldvormige doorns. De bloemen zijn
groot en rose van kleur.
Tot zover de tekst van A.J. van Laren in het
Verkade-album ‘Cactussen’ uit 1931.
Door de lange, aanvankelijk spierwitte
haren aan de groene stam en de prachtige
roze bloemen is dit een bijzonder opvallende
en zeer aansprekende cactus. Er is
bijna geen algemeen boek over cactussen
waarin de soort niet genoemd wordt. Zowel
In het Verkade-album (afb. 1) als in het op
deze plaats ook al eens besproken Pette’s
Cactus-Album (afb. 2) is de soort een extra
groot plaatje toebedeeld.
Geschiedenis
De introductie van E. longisetus subsp.
delaetii is met nogal wat verwarring
gepaard gegaan.
Eind 1908 kreeg cactuskweker Frans de
Laet een zending cactussen uit Mexico
binnen. Daaronder een flinke hoeveelheid
cactussen die een treffende gelijkenis met
de toen al zeer bekende grijsaardcactus,
Cephalocereus senilis, vertoonden. Hij vond
1: De afbeelding in het Verkade-album.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
3
2: De afbeelding in Pette’s Cactus-Album.
3: Advertenties van De Laet in het Monatsschrift für Kakteenkunde in
april (links) en augustus 1909.
het kennelijk nogal sensationeel, want in
het aprilnummer van het blad van de Duitse
cactusvereniging (DKG), Monatsschrift
für Kakteenkunde, plaatste hij een advertentie
(afb. 3, links) met de kop “Seltene
Neuheit!” Daarin bood hij planten van die
zeldzame nieuwigheid aan voor 5 tot 10
mark, uitgeselecteerde mooie exemplaren
voor 20 mark en een paar geweldig mooie
exemplaren voor 50 mark. Om deze bedragen
te kunnen plaatsen: een arbeider in
Duitsland verdiende in 1909 gemiddeld 86
mark per maand.
Wie de afzender van de planten was en
waar ze vandaan kwamen, vermeldde De
Laet niet.
De Laet stuurde ook een exemplaar met
spruiten en een begeleidende brief naar
Berlijn. Dat leidde tot een maandenlange
discussie over de juiste classificatie van
de plant. In de brief wees De Laet op de
verschillen met C. senilis, onder andere de
kleur van het plantenlichaam, de stuggere
‘haren’, de rode doorns in de nieuwgroei
(afb. 4) en het spruiten vanuit de wortelhals.
Hij meende dat het wel een nieuwe
soort zou zijn of
in ieder geval een
‘goede’ variëteit. In
de aprilbijeenkomst
van de DKG, waar
vijftien leden en
twee gasten aanwezig
waren, kwam de
plant ter tafel. De
aanwezigen dachten
dat het slechts om
een standplaatsvarieteit
van C. senilis zou
gaan. Nader onderzoek
van de plant in
cultuur zou uitsluitsel
moeten geven. Ter
aanvulling werd in
de meibijeenkomst
nog opgemerkt dat
er in het museum
(Berlijn-Dahlem) een
herbariumexemplaar
van C. senilis was dat
4 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
4: De stugge, lange witte haren en de rode doorns in de nieuwgroei bij Echinocereus longisetus
subsp. delaetii.
ook spruiten aan de basis had, waarmee
dit kenmerk als argument voor een andere
soort onderuit gehaald werd.
De Laet liet dat niet op zich zitten en in het
julinummer benadrukte hij in de rubriek
‘Kleine Mitteilungen und Fingerzeige’ nog
eens dat het echt iets nieuws was en dat hij
zich het recht voorbehield om deze in een
van de volgende nummers, met bijbehorende
afbeeldingen, te beschrijven.
In de julibijeenkomst van de DKG ging de
discussie weer verder. De Laet had intussen
een tweede exemplaar gestuurd naar
voorzitter professor Max Gürke, die in april
en mei wegens ziekte afwezig geweest was.
Hij stuurde kort daarna ook een foto van
een bloeiend exemplaar en een gedroogde
bloem. De Laet veronderstelde op grond
van de bloem met de groene stempel dat
het misschien een echinocereus was. Maar
de aanwezigen op de julibijeenkomst waren
5: De eerste gepubliceerde afbeelding bij de
beschrijving als Cephalocereus De Laetii
in augustus1909 in het Monatsschrift für
Kakteenkunde.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
5
nog steeds van mening dat het een cephalocereus
betrof. De vraag was alleen of het
een aparte soort was, of slechts een vorm
van C. senilis.
Gürke zelf twijfelde, maar besloot de plant
vervolgens in het augustusnummer als
Cephalocereus De Laetii te beschrijven. De
foto met de bloeiende plant van De Laet
werd erbij afgedrukt. Deze foto (afb. 5) is
in vele latere publicaties, onder andere in
Succulenta, terug te vinden. Gürke maakte
wel het voorbehoud dat nieuwe cultuurervaringen
tot een andere geslachtsindeling
zouden kunnen leiden.
In hetzelfde augustusnummer plaatste De
Laet weer een advertentie, nu met de naam
Cephalocereus De Laetii (afb. 3, rechts). De
mooie en de zeer mooie waren kennelijk al
verkocht. Alleen exemplaren van 5 tot 10
mark waren nog beschikbaar.
Die nieuwe geslachtstoewijzing was er een
maand later al, in het septembernummer.
Gürke had van drie andere leden, Wilhelm
Weingart, Hans Zeilmann (die een plant in
bloei had) en Emil Heese, reacties gehad,
maar kwam vooral na het napluizen van
literatuur over het geslacht Echinocereus en
daarbij het zien van een afbeelding van E.
longisetus tot de conclusie dat ook echinocereussen
een lange haarachtige bedoorning
kunnen hebben. Daarom corrigeerde hij
de naam naar Echinocereus De Laetii.
De genoemde Emil Heese vroeg zich nog af
of de importzending louter uit deze planten
bestaan had of dat het losse exemplaren
betrof die zich in een zending C. senilis
bevonden en dat het daarom mogelijk
kruisingen waren. Dat liet De Laet zich niet
welgevallen. In opnieuw een ‘kleine mededeling’
in het decembernummer liet hij
weten dat alle exemplaren uit de zending
er hetzelfde uitzagen, dat er geen enkel
exemplaar van C. senilis in de zending zat,
dat de planten uit een gebied kwamen
6: De eerste gepubliceerde standplaatsopname in 1912 in het Monatsschrift für Kakteenkunde.
6 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
waar C. senilis onbekend is, dat het geen
opgekweekte planten betrof, maar enkel
planten die uit hun natuurlijke omgeving
weggenomen waren.
De locatie van de groeiplaats hield hij uiteraard
voor zich. Zo kon hij zo lang mogelijk
de alleenverkoop houden. Erg lang was dat
waarschijnlijk niet, want in 1912 verscheen
er, weer in het Monatsschrift für Kakteenkunde,
een standplaatsfoto (afb. 6). In de
begeleidende tekst staat onder meer (vrij
vertaald):
Onze illustratie toont de natuurlijke locatie
van de bekende en in de laatste tijd in grote
hoeveelheden naar Europa gebrachte Echinocereus
De Laetii Gürke, die vanwege zijn witte,
lange beharing terecht tot een van de mooiste
vertegenwoordigers van niet alleen het
geslacht, maar van de hele familie gerekend
moet worden.
De foto is genomen door dr. C.A. Purpus
in de Sierra de la Paila, in de Mexicaanse
staat Coahuila, waar de plant tussen licht
struikgewas in grote aantallen voorkomt op
alle bergtoppen op een hoogte van 2100 tot
2400 meter boven zeeniveau.
Ze vormt grote klompen van 28 of meer
koppen, die voortdurend worden aangevuld
door uit het onderste deel van het lichaam te
spruiten, zoals bij veel andere cactussen.
Om een misverstand te voorkomen: het
is zeer waarschijnlijk niet Purpus geweest
die de eerste importzending naar De Laet
stuurde. De reisbewegingen van Purpus
zijn redelijk goed na te gaan en het ziet
ernaar uit dat hij in de jaren 1908-1909 niet
in Coahuila geweest is. Wel in 1910, toen hij
in de Sierra de Parras, de Sierra de la Paila
en de Sierra del Rey planten gezocht heeft
(Sousa 1969). Mogelijk heeft hij toen die
foto gemaakt. Zie de voetnoot.
Zoals in het citaat hierboven opgemerkt is,
werd de soort in grote aantallen uit Mexico
geïmporteerd. In het Nederlandse weekblad
‘De bloemisterij’ van 30 juli 1931 stond
een foto (afb. 7) van een kas met 3000
importen van E. delaetii bij de kwekerij van
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Voetnoot
Purpus is wel in 1903 in Coahuila
geweest. In 1905 ook weer,
maandenlang. Hij is toen voor langere
tijd in Parras, geweest en meerdere
keren in de Sierra de Parras.
Het lijkt niet waarschijnlijk dat hij toen
al E. delaetii gevonden heeft. Dan zou
De Laet ruim drie jaar gewacht hebben
met het op de markt brengen van
deze soort. Purpus was ook niet meer
zo happig op het leveren aan De Laet,
gezien een passage in zijn brief van 12
augustus 1906 aan mevrouw Katherine
Brandegee. Vertaald luidt die:
Ik heb dit seizoen geen cactussen voor De
Laet verzameld, omdat ik denk dat het
niet loont om rond te rennen om cactussen
te verzamelen en ze in commissie te
laten verkopen. Misschien zeg ik mijn contract
met hem op. Die man Hochderffer
en zijn vrouw rennen ook rond om ze te
verzamelen en ze verkopen ze voor bijna
niets. Het is schandalig!
Maar misschien is hij toch van
gedachten veranderd want in een
advertentie in het januarinummer van
1908 van het tijdschrift Monatsschrift
für Kakteenkunde meldt De Laet dat hij
de alleenvertegenwoordiger voor heel
Europa is van C.A. Purpus en
Vojteck Fric. Zie verder https://ucjeps.
berkeley.edu/Purpus/index.html
7: Afbeelding uit het weekblad ‘De Bloemisterij’
van 30 juli 1931.
Het onderschrift luidde: “Een kas met 3000
importen van Echinocereus De Laetii op de
kweekerij van Firma De Laet te Contich.”
7
8: Echinocereus longisetus subsp. delaetii in bloei. Foto W. Rischer, met dank aan het archief van de
Arbeitsgruppe Echinocereus.
De Laet. Er wordt niet vermeld uit welk jaar
deze foto stamt. Het is niet uitgesloten dat
het de eerste import uit 1909 betreft. In het
bijbehorende artikel, onder de titel
“Cactus-importen” schrijft de auteur:
“Zoo heeft b.v. Firma De Laet te Contich bij
Antwerpen een vijftiental eigen plantenzoekers
in Amerika, om daar in de ongerepte wildernissen
Cactussen te verzamelen, terwijl eenige
anderen in Zuid-Amerika bezig zijn naar nieuwe,
aldaar groeiende succulenten te zoeken.
Alleen een groot bedrijf, dat hiervoor speciaal
is ingericht, zooals dat bij Firma De Laet het
geval is, kan zulke plantenzoekers lange jaren
in dienst houden.”
De auteur van het artikel is overigens
onbekend. De ondertekening luidt
“Succulenten-Kweeker”.
Een aantal van 3000 importen van een
soort was niet uitzonderlijk. In dezelfde
jaargang van ‘De Bloemisterij’ staat een
artikel onder de kop “Massa-importen” met
foto’s van 5000 exemplaren van
Echinocereus dasyacanthus en van 10.000
8
importen van Echinocereus amoenus. Beide
foto’s zijn weer van de kwekerij van De
Laet. De auteur van dit artikel ondertekende
met “A. Bonné”.
Soorten, variëteiten en ondersoorten
Ooit werd de naam van een plant die naar
een persoon vernoemd werd met een
hoofdletter geschreven en als die naam uit
meerdere woorden bestond werden die
ook zo weergegeven. Dat is nu niet meer zo
en dus werd E. De Laetii veranderd in
E. delaetii.
Maar daar bleef het niet bij. Zoals hierboven
al geschreven, zag Gürke al gelijkenis
met de eveneens behaarde E. longisetus (die
al in 1856 als Cereus longisetus beschreven
was door Engelmann). Nigel Taylor vond
in 1988 dat E. delaetii geen aparte soort is
en herbenoemde deze tot E. longisetus var.
delaetii. In 1997 maakte hij er E. longisetus
subsp. delaetii van.
Verder had Gerhard Frank in 1981 een
nieuwe soort beschreven: Echinocereus
freudenbergeri. Taylor had deze in zijn boek
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
9: De bloem van Echinocereus longisetus subsp. delaetii. Foto Michael Lange
‘The Genus Echinocereus’ herbenoemd tot
E. delaetii var. freudenbergeri, maar toen hij
in 1988 E. delaetii degradeerde tot variëteit
van E. longisetus kon dat niet standhouden
en beschouwde hij de variëteit
freudenbergeri weer als aparte soort. Tot
W. Blum et al. er in 1998 E. longisetus subsp.
freudenbergeri van maakten.
Onderscheidende kenmerken en
groeiplaats
E. longisetus subsp. delaetii (afb. 8). De
stammetjes worden tot 35 cm lang. Ze
hebben 17 tot 24 ribben en ze zijn 6 tot 8
cm in diameter. Er zijn 20 tot 36 witachtige
randdoorns van 4 tot 10 mm lang. De 4 of
5 centrale doorns zijn stijf of haarachtig en
2,5 tot 10 cm lang. Door spruiten vormt ze
in de natuur clusters die wel 50 stammetjes
kunnen tellen. De bloem is 6 tot 8 cm lang
bij een diameter van 6 tot 12 cm. Meeldraden
en stijl zijn wit, de helmknoppen geel
en de stempellobben groengeel (afb. 9).
Deze subspecies komt voor in het zuiden
van de Mexicaanse staat Coahuila, boven
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
de 1800 meter. Een bekend veldnummer
is LAU 798. Dat is een vondst uit 1975 van
Alfred Lau in de al eerdergenoemde Sierra
de la Paila op 2000 m. Op deze vindplaats
groeien ook Mammillaria chionocephala,
Coryphantha laui, Gymnocactus beguinii en
Escobaria zilziana.
E. longisetus subsp. longisetus (afb. 10 t/m
12) heeft minder ribben (11 tot 17). De
stammetjes worden 30 tot 50 cm lang,
maar ze zijn dunner (3,5 tot 7,5 cm in diameter)
dan bij de subsp. delaetii. Er zijn 15
tot 20 witte randdoorns van 10 tot 20 mm
lang en 4 tot 9 centrale doorns, waarvan
de onderste 1 tot 3 met een lengte tot 7
cm veel langer zijn dan de rest. De bloem
is minimaal 6 cm in lengte en in diameter.
De meeldraden zijn witachtig tot geel, de
stijl is wit en de stempellobben zijn heldergroen.
Ze groeien op hoogtes van 500 tot
1500 meter boven zeeniveau; duidelijk in
lagergelegen gebieden dus dan E. longisetus
subsp. delaetii.
Het groeigebied ligt aan de noordkant
9
10: Een cluster Echinocereus longisetus subsp. longisetus in de Sierra del Carmen. Foto René Goris
11: Echinocereus longisetus subsp. longisetus in de Sierra del Carmen in bloei. Foto René Goris
10 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
van centraal Coahuila en de westkant van
centraal Nuevo León. De meest genoemde
vindplaats is in de Sierra del Carmen ten
westen van Melchor de Múzquiz (Coahuila),
waar zowel Alfred Lau (in 1985, LAU 1538),
als Nigel Taylor (NPT 265 en NPT 276a) en
Steven Brack (SB 1707) verzamelden, maar
ook bij Monclova en Cuatro Ciénegas wordt
ze gevonden.
E. longisetus subsp. freudenbergeri (afb. 13)
heeft tot 15 cm lange cilindrische stammetjes
die 4 tot 6 cm in diameter zijn. Er zijn
15 tot 20, 5 tot 15 mm lange witte of gele
randdoorns en 6 tot 9 middendoorns die
18 tot 25 mm lang worden en wit, geel,
roodachtig of bruinachtig zijn. Ook deze
subspecies is afkomstig uit Coahuila. Ze
komt voor op hoogtes van 1300 tot 1800
meter. De planten van de nieuwbeschrijving
werden 12 km ten zuiden van Cuatro
Ciénegas gevonden door G. Freudenberger.
Veldnummers zijn onder andere LAU 1032
(uit 1974) en WB 1017 van Wolfgang Blum.
In de IUCN Red List of Threatened Species
heeft E. longisetus de status ‘Least Concern’
(niet bedreigd). Er wordt hier geen onderscheid
gemaakt tussen de verschillende
subspecies.
Cultuur
Hoewel E. delaetii subsp. delaetii dus een vrij
algemeen bekende soort is, valt het op dat
deze in de tegenwoordige culturen tamelijk
zeldzaam is. Op de ELK 2024 in Blankenberge
heb ik op de vrijdag en de zaterdag uren
rondgelopen en speciaal op deze soort gelet,
maar hem geen enkele keer aangetroffen
op de 595 strekkende meter aan tafels.
Na de massale import in de vorige eeuw
heeft de soort kennelijk niet goed standgehouden
in onze verzamelingen.
Het is in de cultuur dan ook niet de makkelijkste
soort. In de vragenrubriek van
Succulenta stelde een mevrouw in 1935
een vraag over de verzorging van
E. delaetii. Het uitgebreide antwoord op de
vraag (ongeveer een hele bladzijde) eindigde
met de zin “Overigens is Echinocereus
de Laetii een van de moeilijkste planten in
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
12: Eenjarige zaailingen van Echinocereus
longisetus subsp. longisetus in een
verspeenbakje.
kultuur: zij heeft neiging tot spruitvorming,
waarbij dan, na verloop van eenige jaren de
hoofdstam meestal afsterft.”
Daarentegen schreef G.D. Duursma vier
jaar later (1939) “Deze „nieuwe grijsaard” is
veel gemakkelijker te kweeken dan „de oude”
(Cephalocereus senilis) en bloeit bovendien
tamelijk dankbaar. Men geve deze plant een
kalkhoudend grondmengsel (zij groeit op
kalkhellingen), dat goed doorlatend moet zijn,
tamelijk veel zon en matig vocht.”
Een van de problemen in de cultuur is
dus dat de plant al vrij snel gaat spruiten,
waarna de eerdere scheuten grauw worden
en afsterven. Dat doet ernstig afbreuk aan
de sierwaarde van de plant. Wijlen John Pilbeam
schreef in 2011 in zijn boek ‘Echinocereus’:
“One of the most delightful of species
to grow, but frustrating in its habit of older
stems just drying up” (een van de heerlijkste
soorten om te kweken, maar frustrerend
vanwege zijn gewoonte om oudere stengels
gewoon te laten verdrogen).
In 1938 schreef een zekere J.B. Lindeyer
in Succulenta: “De plant vormt meerdere
stammen, doch in cultuur doen wij er goed
aan de zich vormende uitloopers te verwijderen,
indien de hoofdstam nog niet volgroeid
is, daar de groei van dezen laatsten anders
gestuit wordt. Deze behandeling is voor Echi-
11
nocereeae aan te bevelen, omdat men dan
eerder volwassen stammen krijgt en dus meer
kans heeft op bloei.”
En die bloeiwilligheid is een tweede probleem.
Taylor (1985) schrijft dat de plant
een “somewhat mixed reputation” heeft
wat betreft de bloei. Hij zou alleen maar betrouwbaar
bloeien in het seizoen volgend
op de import vanaf de vindplaats. In de
volgende zin nuanceert hij dat weer, want
daar meldt hij dat de plant die gebruikt is
voor de getekende illustratie in het boek
een groot, oud exemplaar is met zes spruitende
stammen en een diameter van meer
dan 40 cm dat ieder jaar bloeit. De plant
stond zomer en winter in het volle licht.
In 1999 meldde Joop van Alten in Succulenta
dat zijn zelfgezaaide op lava gekweekte
E. delaetii na zestien jaar voor het eerst
tot bloei kwam. Dat is wel een stuk sneller
dan bij de heer Ad van Zwienen die in 2008
meldde dat de geënte plant die hij in 1992
kocht en toen naar schatting al tien jaar
oud was, pas in 2006 voor het eerst tot
bloei kwam. Die zou dan dus al zo’n 24 jaar
oud zijn. Blum et al. (1998) schrijven dat
de knoppen bij oudere, goed ontwikkelde
planten vaak verschijnen aan oude delen
van de plant, daar waar je ze het minst verwacht
en dat je maar beter nooit stukken
weg moet snijden. Dat sluit aan bij opmerkingen
in andere literatuur dat alleen oude
stammetjes tot knopvorming komen en dat
er bovendien ieder jaar een aantal knoppen
wordt afgestoten.
Vermoedelijk is de soort niet zelffertiel. Er
wordt door liefhebbers nooit melding gemaakt
van een vrucht. En om twee planten
tegelijk in bloei te krijgen om ze wederzijds
te bestuiven zal niet zo gauw lukken.
Britton & Rose schreven in ‘The Cactaceae’
in 1922 “fruit not seen”. De soort was toen
toch al dertien jaar in cultuur en ze kenden
de bloem goed. Het feit dat de soort in de
13: Echinocereus longisetus subsp. freudenbergeri. Foto Henk Ruinaard
12 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
zaadlijsten van het Clichéfonds (vanaf 1938)
slechts twee keer voorkomt (in 1962/1963
en in 1989/1990) zegt ook wel iets.
Ten slotte: we hebben hier te maken met
een soort die langzaam groeit, maar op
zich niet moeilijk te kweken is. Veel zon en
frisse lucht zijn wel aan te bevelen, evenals
een ruime watergift in de groeitijd, gevolgd
door een koele en absoluut droge winterrust.
Wel is het zaak om de planten steeds
goed te observeren, want net als zo veel
echinocereussen is de plant gevoelig voor
zowel wolluis als spint. Zeker in de nazomer
kan een aantasting zeer snel verlopen.
Literatuur
Alten, J. van (1999). Echinocereus delaetii.
Succulenta 78 (6): 246-248.
Blum, W., Lange, M., Rischer, W. & Rutow,
J. (1998). Echinocereus Monographie: 183-
191.
Bonné, A. (1931). Massa-importen. De
Bloemisterij, derde blad 29 october 1931,
ongenummerd.
Britton, N. L. & Rose, J. N. (1922). The Cactaceae
3: 6.
Cactus-Kweeker. (1931). Cactus-importen.
De Bloemisterij, derde blad 30 juli, ongenummerd.
Duursma, G. D. (1939). De nieuwe grijsaard.
Succulenta 21 (4): 47.
Frank, G. R. W. (1981). Echinocereus freudenbergeri.
Kakteen und andere Sukkulenten
32 (5): 102-105.
Gürke, M. (1909). Cephalocereus De Laetii
Gürke n. sp. Monatsschrift für Kakteenkunde
19 (8): 116.
Gürke, M. (1909). Nachtrag zu der Beschreibung
von Cephalocereus De Laetii Gürke.
Monatsschrift für Kakteenkunde 19 (9): 129.
Laet, F. de (1909). Bemerkung zu der neuen
Form von Cephalocereus senilis. Monatsschrift
für Kakteenkunde 19 (7): 111.
Laet, F. de. (1909). Echinocereus De Laetii.
19 (10): 158.
Lindenzweig, A. & Weidlich, E. (1909).
April-Sitzung der Deutschen Kakteen- Gesellschaft.
Monatsschrift für Kakteenkunde
19 (5): 80.
Lindenzweig, A. & Weidlich, E. (1909).
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Mai-Sitzung der Deutschen Kakteen- Gesellschaft.
Monatsschrift für Kakteenkunde 19
(6): 96.
Lindeyer, J. B. (1938). Echinocereeae. Succulenta
20 (1): 11.
Pilbeam, J. (2011). Echinocereus: 71.
Sousa, M. (1969). Las colecciones botánicas
de C. A. Purpus en México. University of
California publications in botany 51: 1-36.
Swüste, F. (1935). Vragenrubriek. Succulenta
17(4): 61.
Taylor, N. P. (1985). The Genus Echinocereus:
97.
Taylor, N. P. (1988). Supplementary notes
on Mexican Echinocereus. Bradleya 6: 79.
Taylor, N. P. (1997). Cactaceae Consensus
Initiatives 3: 9.
Zwienen, A. van. (2008). Echinocereus
longisetus ssp. delaetii. Succulenta 87 (3):
121- 126.
Over het maandloon van een arbeider in
Duitsland 1909: Monatslohn Entwicklung -
Was verdiente ein Arbeiter (was-war-wann.
de)
Over C.A. Purpus: https://ucjeps.berkeley.
edu/Purpus/index.html
th.heijnsdijk@gmail.com
13
Voor het voetlicht 137
Bertus Spee
Echeveria subrigida
Deze opvallende planten vinden we in Midden-Mexico,
onder andere in de deelstaten
Guanajuato en Querétaro. Ze groeien op
een hoogte van ruim 2500 meter, veelal
op steile rotswanden langs de wegen. De
rozetten kunnen wel 50 cm in diameter
worden. In de zomer vormen zich één
meter lange bloeistengels met roze bloemen;
na de bloei worden de stoffijne zaden
verspreid door de wind.
In cultuur zijn het gemakkelijke planten;
ze zijn prima uit zaad op te kweken en te
stekken. We planten ze in een ruime pot
of schaal, in een doorlatend mineraalrijk
substraat, en geven tijdens de groeiperiode
flink wat water. Ze kunnen dan ook
goed buiten gekweekt worden. In de winter
geven we om de twee tot drie weken een
klein beetje water van onderaf, dan drogen
de onderste bladeren minder snel uit. Bij
een minimumtemperatuur van 5 °C komen
ze dan goed de winter door.
Echinocactus polycephalus
De groeiplaats is het uiterste noorden van
Mexico en het aangrenzende Arizona in
de VS. Dit gebied is bekend als de Sonorawoestijn,
een zeer droog gebied dus. Deze
planten kunnen grote clusters vormen, die
spruiten aan de basis met wel honderd
koppen. Ze bloeien zeer karig met gele
bloemen, die we in cultuur zelden zien. Het
zijn dan ook erg langzame groeiers, maar
met wat geduld zijn ze redelijk goed uit
zaad op te kweken. Stekken zal, eveneens
met veel geduld, wel lukken. We geven
ze een grof zanderig en goed doorlatend
grondmengsel. Ze krijgen matig water
tijdens de groeitijd, waarna we de potkluit
tussendoor goed laten opdrogen. Tijdens
de winterrust houden we ze droog bij
een minimumtemperatuur van 0 °C. Het
groeigebied ligt weliswaar op slechts zo’n
250 meter boven zeeniveau, maar het kan
er af en toe wel stevig vriezen.
14 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Epithelantha bokei
Dit is de dichtstbedoornde soort van dit kleine
geslacht. Het groeigebied van deze plantjes
strekt zich uit vanaf het zuidwesten van Texas
tot aan San Luis Potosí, over zo’n duizend
kilometer, en het omvat de hele Chihuahuawoestijn.
We vinden ze op vrij vlakke en
kalkrijke terreinen. Ze worden tot 5 cm in
diameter en hebben een flinke penwortel die
de plantjes in de winterperiode vaak helemaal
de grond in trekt. Ze kunnen meerdere malen
per jaar bloeien, met witte tot roze bloemen,
waarna de vuurrode, tot 15 mm lange zaadbessen
verschijnen.
In cultuur zijn ze prima te kweken door ze uit
zaad te vermeerderen. Het zijn geen snelle
groeiers.
We planten ze in een goed doorlatend kalkrijk
substraat en geven met tussenpozen matig
water. Ook een flink zonnige plaats is aan te
raden. Tijdens de winterrust houden we ze
droog bij minimaal 5 °C.
Ferocactus chrysacanthus
Isla Cedros, gelegen op 100 km vanaf de westkust
van Baja California, is het moederland
van deze mooie ferocactussen. Dit eiland is
alleen per boot of vliegtuig te bereiken. Voor
een trip daarnaartoe moet je dus minstens
drie tot vier dagen uittrekken.
De planten groeien hier zowel in puur zand
als op de kale rotsen. Ze kunnen wel één
meter hoog worden en ze bloeien met gele tot
oranjerode bloemen. De zware bedoorning
varieert van roodachtig tot puur geel.
We zien ze weinig in cultuur. Ze zijn dan ook
vrij kougevoelig en houden dus niet zo van
onze vochtige winters. Ze zijn goed uit zaad te
vermeerderen, alhoewel dit niet vaak wordt
aangeboden.
We planten ze in een grof doorlatend zanderig
grondmengsel en geven op zonnige dagen
flink water, waarna we de potkluit weer laten
opdrogen.
In de winter kunnen we ze droog houden, bij
een minimumtemperatuur van 12-15 °C en
een lage luchtvochtigheid. Dit voorkomt het
ontstaan van zwarte, moeilijk te verwijderen
schimmels op de areolen en nectarklieren.
speedybert@zeelandnet.nl
Succulenta jaargang 104 (1) 2025 15
Eindelijk een bloeiende cactus
gevonden
Roelof Salters
Tijdens mijn reizen door de VS ben ik al vaak door Monument Valley gereden. Als
cactusliefhebber geniet je natuurlijk ook van het majestueuze panorama dat deze vallei
met karakteristieke Amerikaanse rotsformaties te bieden heeft.
Tot nu toe lukte het mij nooit om in dit
landschap op de voorgrond een bloeiende
cactus te vinden. Dit voorjaar veranderde
dat: ik zag, net achter het overal aanwezige
manshoge prikkeldraad, een prachtige
bloeiende Sclerocactus parviflorus staan.
Op mijn buik liggend, mijn armen
uitgestrekt met het fototoestel door het
prikkeldraad, kon ik het beeld vastleggen.
Ik moest enkele bezorgde toeristen, die
mij in de verschroeiende hitte in het zand
zagen liggen, geruststellen dat mij niets
mankeerde...
davidsin@xs4all.nl
Sclerocactus parviflorus
16 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Een oude drakenbloedboom op
Gran Canaria
Theo Heijnsdijk
Zolang ik op de Canarische Eilanden kom, ben ik al gefascineerd door de daar voorkomende
drakenbloedbomen (Dracaena draco). Ik heb er zelfs twee keer een artikel over geschreven
voor Succulenta. Het eerste (2014) ging over de wereldberoemde ‘duizendjarige
drakenbloemboom’ in het Parque del Drago in Icod de los Vinos op Tenerife. Het tweede,
in 2018, was over andere drakenbloedbomen op Tenerife. En dan met name de naar schatting
nu zo’n 300 jaar oude ‘Drago de Siete Fuentes’ bij een vervallen huis in de gemeente
Los Realejos.
Toen mijn vrouw Loes en ik eind februari
2024 op Gran Canaria aankwamen, vroeg
ik me af of daar ook erg oude drakenbloedbomen
zijn. Wat zoeken op het internet
leverde op dat waarschijnlijk de meest
monumentale de ‘Pino Santo dragon tree’ is
(ook wel ‘Drago de Hoya Bravo’ genoemd).
Pino Santo is een beschermd natuurgebied
van ruim 3000 ha in het noordwesten van
Gran Canaria. Het strekt zich uit over de gemeenten
Las Palmas de Gran Canaria, Vega
de San Mateo, Teror en Santa Brígida. De
botanische tuin van Gran Canaria ligt in dit
gebied en we besloten om op een dag eerst
naar de botanische tuin te gaan en daarna
de drakenbloedboom op te zoeken. Die
staat in de buurt van Santa Brigida op 495
m boven zeeniveau in de Barranco Alonso
(de Alonsokloof).
Op weg
Op zondagmiddag 3 maart gingen we. We
hadden geluk. Het was bewolkt en het
waaide nauwelijks. Ideaal weer om foto’s
te maken. Nadat we van ongeveer twee
tot vier uur in de botanische tuin vertoefd
hadden, gingen we richting Santa Brigida.
Via wat uiterst smalle, bochtige wegen
kwamen we op de GC 151. Iets breder
maar vol haarspeldbochten. In een van die
bochten kon je stoppen en van het uitzicht
genieten en daar ontwaarden we de kruin
van de boom. Om er dichterbij te komen,
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
moesten we wat verder rijden, maar door
de bochten ben je het spoor dan al snel
bijster. En je kunt nergens stoppen. Tot ik
een soort inrit zag waar ik nog net in kon
draaien. De auto daar geparkeerd en een
eindje verder stond de boom te pronken
achter een huis (afb. 1), maar hoe daar
1: Gezichtsbedrog. De boom lijkt achter het
huis te staan, maar in werkelijkheid bevindt
hij zich aan de andere kant van de kloof.
17
2: Prachtige aeoniums (A. percaneum?) vlak bij het huis.
dichtbij te komen, was niet duidelijk. We
liepen richting het huis. Daar kwamen twee
grote honden woest blaffend aanrennen.
Gelukkig stonden ze achter een gesloten
hek. We wilden ons gauw uit de voeten
maken, maar een gelukkig nogal vriendelijk
ogende man kwam naar ons toe en hij had
kennelijk al meteen begrepen dat we de
boom wilden bekijken. Ondanks de taalbarrière
wist hij ons duidelijk te maken dat
de boom aan de andere kant van de kloof
stond. We moesten de weg verder rijden
en na een brug over de kloof stoppen en
dan meteen voor het eerste huis rechtsaf
een pad volgen. Aldus gedaan (eerst nog
een paar fraaie aeoniums, vermoedelijk A.
percaneum, gefotografeerd die bijna naast
de huurauto stonden; afb. 2) en inderdaad,
na goed honderd meter kregen we zicht op
de boom (afb. 3) en even verderop ontwaarden
we de kruin in volle glorie (afb.
4). Nog iets verder konden we de boom
van top tot teen bewonderen (afb. 5). Een
uiterst merkwaardig gezicht, want de boom
was geworteld in de pure lavastenen rand
van de kloof. Daarom ook gaat men ervan
uit dat deze boom niet geplant is, maar van
natuurlijke oorsprong. Afbeelding 6 toont
wel aan dat de boom echt groot is, zeker
vergeleken met mijn bescheiden omvang.
Afmetingen en ouderdom
De getallen hieronder ontleen ik aan een
artikel van Rafael Almeida Pérez uit 2003.
In 2002 was de lengte van de stam tot aan
de eerste vertakkingen 6,5 m. De totale
hoogte van de boom was 16,8 m en de
diameter van de kroon 13,1 m. De diameter
van de stam op een hoogte van 1,30 m
boven de grond was 1,54 m. Daarmee is
het de hoogste en dikste drakenbloedboom
op Gran Canaria.
Maar hoe oud zou deze boom zijn? Dat is
bij een levende boom natuurlijk nooit exact
vast te stellen. Bij een drakenbloedboom is
het bij een dode boom ook niet mogelijk,
want in tegenstelling tot de meeste bomen,
die tweezaadlobbig zijn, is de dracaena een
eenzaadlobbige en die vormt geen jaarringen.
18 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
3: Het eerste zicht op de boom aan de rand van de kloof.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
19
4: De imposante kruin met een diameter van meer dan dertien meter.
20 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Een methode om de ouderdom te schatten
is om te kijken naar de vertakkingen. Een
drakenbloedboom groeit onvertakt tot hij
voor de eerste keer gaat bloeien. De bloei
is eindstandig en dat betekent dat de boom
alleen maar door kan groeien door zich te
vertakken. Dat doet hij dan ook rijkelijk. Het
duurt gemiddeld zo’n vijftien jaar voor de
nieuwe vertakkingen tot bloei komen en
zich daarna ook weer verder vertakken. Zo
ontstaat de karakteristieke parapluvorm
van de boom.
Door nu vanaf de voet te tellen hoe vaak
de boom zich vertakt en dat te vermenigvuldigen
met de gemiddelde periode
tussen twee keer bloeien, kom je te weten
5: De boom wortelt in pure lavasteen en meet
van top tot teen ongeveer zeventien meter.
Foto Loes Jap-Tjong
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
6: De auteur maakt een foto van de enorme
boom. Foto Loes Jap-Tjong
21
7: De Pino Santo drakenbloedboom in 1925 (links, foto Johannes Pflüger) en in 2002.
hoe lang het geleden is dat de boom voor
het eerst tot bloei kwam. Die eerste keer
is meestal als de boom tussen de tien en
twintig jaar oud is.
Deze ‘Pino Santo dragon tree’ heeft vijftien
vertakkingen. Nu is er van deze boom een
foto uit 1925 (afb. 7). Aan de hand van een
foto vanuit dezelfde hoek uit 2002 heeft
men kunnen vaststellen dat de boom in
de tussenliggende 77 jaar vijf of zes keer
tot bloei gekomen is, in dit geval dus een
interval van circa veertien jaar tussen twee
bloeiperiodes. Met de vijftien vertakkingen
kom je dan op een periode van 210 jaar
sinds de eerste bloei. Als de eerste bloei op
twintig jaar lag (een redelijke schatting gezien
de lengte van de onvertakte stam), dan
was de boom in 2002 dus 230 jaar oud en
nu dus 252 jaar. Een respectabele leeftijd.
Nog ouder
Daarmee was hij evenwel niet de oudste op
Gran Canaria. De Drago de Las Meleguinas
die sinds kort helaas dood is, werd geschat
op 425-450 jaar. Maar dit was een onopvallend,
nogal scharminkelig exemplaar dat de
laatste jaren bij de tuin van een restaurant
hoorde, overigens ook in de gemeente
Santa Brigida, aan de rand van de Santa
Brigida-kloof. De povere groei is te verklaren
uit het feit dat hij op een rotsige helling
stond met nauwelijks grond. Deze was met
wel 27 vertakkingen wellicht de oudste drakenbloedboom
van de Canarische Eilanden.
Ouder ook dan de beroemde ‘duizendjarige
drakenbloemboom’ van Icod de los Vinos
op Tenerife. Overigens is de veronderstelling
dat deze Drago de Las Meleguinas best
nog een stuk ouder geweest zou kunnen
zijn, omdat de intervallen tussen twee
bloeiperiodes in deze armoedige omstandigheden
wel een stuk groter kunnen zijn
dan de vijftien jaar waarmee standaard
gerekend wordt. Als we een foto uit 2001
vergelijken met een foto uit de jaren dertig
van de vorige eeuw is er ook geen significante
verandering te zien.
Langs hetzelfde pad terug naar de auto
passeerden we ook nog wat bloeiende
exemplaren van de endemische klimplant
22 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
8: Canarina canariensis, het Canarische klokje.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
23
9: Een kijkje in de bloem van Canarina canariensis.
Canarina canariensis, het Canarisch klokje
(afb. 8 en 9). De eerste keer dat ik deze ‘in
het wild’ zag. Al met al was het een bijzonder
inspirerende zondagmiddag.
Hersteloperatie
Bij het schrijven van dit artikel kwam ik wat
krantenartikelen tegen uit 2021, waarin
gemeld werd dat de boom nogal verzwakt
is door de droogte van de laatste jaren en
door een aantasting door een schildluis
(waarschijnlijk Aonidiella tinerfensis, in het
Spaans lapilla del drago). Daardoor waren
de bladeren aan het vergelen. Om die te
bestrijden, is in maart 2021 met behulp van
een hoogwerker de kroon bespoten met
een insecticide en tevens met een kunstmestoplossing.
Bovendien werd het terrein
bemest met koeienmest. Op de bijbehorende
foto’s is te zien dat de boom op dat
moment in bloei stond. En nu maar hopen
dat de boom nog vele jaren meegaat. De
foto’s zijn te vinden op de website van de
krant La Provincia diario de Las Palmas
https://www.laprovincia.es/fotos/gran-canaria/2021/03/18/drago-pino-santo-mayor-gran-43439594.html
Literatuur
Almeida Pérez, R. S. (2003). Sobre la presencia
de Dracaena draco (L.) L. en Gran Canaria
(Islas Canarias): aportación corológica,
estado actual y significación biogeográfica.
Botánica Macaronésica 24: 17-38.
Heijnsdijk, T. (2014). Het Parque del Drago
op Tenerife. Succulenta 93 (6): 267-274.
Heijnsdijk, T. (2018). Drakenbloedbomen op
Tenerife. Succulenta 97 (4): 190-195.
th.heijnsdijk@gmail.com
24 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Kiemproeven met zaden van
kruisbestuivingen (2)
Henk Ruinaard
In deel 1 beschreef ik hoe de kiemproef werkt en presenteerde ik de resultaten van het
ontkiemen van de zaden van een zestiental echinocereushybriden. In deel 2 vergelijk ik
deze resultaten met de opkomstresultaten van het uitzaaien op een zaai- en stekgrondmengsel.
Op 7 mei 2024 werden 25 zaden van de
eerdergenoemde hybriden uitgezaaid in
een gepasteuriseerd substraat bestaande
uit 75% zaai- en stekgrond van 0-3 mm en
25% zand van 0-1 mm. In de zaaipotjes van
50x50x45 mm werden 25 zaden verspreid,
die vervolgens afgedekt werden met een
dun laagje grind van 1,5-3 mm.
De zaaipotjes werden verzadigd met
leidingwater waaraan 2,0 g/liter Kristalon
geel (N-P-K-Mg = 13-40-13-3) en 1,0 g/liter
Foram 80 WG (schimmelbestrijdingsmiddel)
was toegevoegd. De zestien zaaipotjes
werden in een doorzichtige polypropeenbox
geplaatst, welke in de kas op een warme
schaduwrijke plek werd gezet. Deze box
werd afgedicht met een 2 mm dik perspexplaatje
om vochtverlies door verdamping
tegen te gaan.
De temperatuur in de zaaibox varieerde
mee met de temperatuur in de kas. Afhankelijk
van het weer schommelde de temperatuur
in de zaaibox overdag tussen 20 en
35 °C en ’s nachts tussen 15 en 25 °C.
Steeds een week na de zaaidatum werden
de zaaipotjes in de zaaibox gefotografeerd
1: Zaailingen 24-005 op 2 juli 2024, 7 weken na
het zaaien.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
2: Zaailingen 24-005 op 7 september 2024, 17½
week na het zaaien.
25
Zaad Zaailijst
Kiemproef Opkomst
Nr. nummer nummer Soort
aantal % aantal %
1 HR23-004 24-003 E. coccineus subsp. rosei × E. chloranthus 18 72 11 44
2 HR23-008 24-005 E. bakeri × E. yavapaiensis 20 80 13 52
3 HR23-009 24-006 E. dasyacanthus × E. coccineus 17 68 2 8
4 HR23-014 24-009 E. polacanthids × E. pulchellus subsp. weinbergii 16 64 0 0
5 HR23-015 24-050 E. polyacanthus × E. pulchellus subsp. weinbergii 20 80 7 28
6 HR23-018 24-010 E. polyacanthus × E. dasyacanthus 22 88 5 20
7 HR23-020 24-011 E. bonkerae subsp. apachensis × E. triglochidiatus 24 96 12 48
8 HR23-021 24-051 E. polyacanthus × E. dasyacanthus 20 80 17 68
9 HR23-024 24-012 E. ×lloydii × E. ×roetteri 17 68 13 52
10 HR23-031 24-018 E. dasyacanthus × E. reichenbachii subsp. baileyi 22 88 13 52
11 HR23-036 24-020 E. bonkerae subsp. apachensis × E. dasyacanthus 0 0 0 0
12 HR23-043 24-026 E. ×lloydii × E. dasyacanthus 16 64 7 28
13 HR23-045 24-027 E. coccineus × E. chloranthus subsp. neocapillus 17 68 12 48
14 HR23-051 24-032 E. dasyacanthus × E. enneacanthus 15 60 14 56
15 HR23-058 24-039 E. enneacanthus × E. klapperi 12 48 7 28
16 HR23-059 24-040 E. stramineus × E. bacanorensis 20 80 4 16
Gemiddeld 276 69 137 34
Opmerking: deze opsomming van zaad- en zaailijstnummers ziet er nogal verwarrend uit. Het idee erachter
is dat bij een geslaagde bestuiving de geoogste zaden een volgnummer krijgen van het betreffende jaar, met
daarvoor de afkorting HR. In het jaar dat de zaden worden uitgezaaid, krijgen de zaailingen een volgnummer
voorafgegaan door het betreffende jaar. Meestal is dat het jaar na het jaar van de oogst, maar het kan ook
wel enkele jaren daarna zijn, bijvoorbeeld geoogst in 2012 en gezaaid in 2015.
Een zaadnummer is dus een volgordenummer van een geslaagde bestuiving in het betreffende jaar.
Een zaainummer is een volgordenummer van de uitgezaaide zaden in het betreffende jaar.
en werd het aantal ontkiemde zaden geteld
(afb. 1). Na zes weken werd het perspex
deksel verwijderd en na acht weken werden
de zaailingen voorzichtig blootgesteld aan
de zon. Twee weken daarna verhuisden ze
naar mijn verhoogde platte bak en kregen
ze acht uur per dag de volle zon. Op 7
september is de watergift gestopt en zien
de overlevenden er stevig genoeg uit om
de winter door te komen (afb. 2). Tussen
half juli en half september ben ik nog wel
wat zaailingen kwijtgeraakt en zit ik voor
sommige hybriden helaas net onder het
gewenste aantal van vijf zaailingen per
hybride.
De resultaten van de opkomst van de
zaden zijn in de volgende tabel vergeleken
met die van de gemiddelde kieming van de
kiemproeven.
De tabel laat zien dat er een groot verschil
is tussen het gemiddelde van het aantal
ontkiemde zaden bij de kiemproef (zaden
op sponsmatjes) en de opkomst bij het
uitzaaien op een potgrondmengsel
(zaden afgedekt met fijn grind), namelijk
276 (69%) bij de kiemproef en 137 (34%) bij
het uitzaaien. Dat is een halvering voor het
uitzaaien ten opzichte van de kiemproef.
Dit bevestigt mijn eerdere vermoeden dat
het afdekken van zaden met fijn grind de
kieming van de zaden hindert. Bij zaaiproeven
in 2020 zag ik dezelfde trend (Ruinaard
2020). Die resultaten waren echter wisselend;
soms had de afdekking van de zaden
geen invloed op de kieming, maar vaak ging
dit ten koste van het kiempercentage.
Daar staat tegenover dat het afdekken van
de zaden waarschijnlijk een positief effect
heeft op de overleving van de kiemplantjes
als gevolg van: meer houvast, minder
uitdroging van het substraat en minder
groene aanslag en schimmels.
Ondanks de mogelijke verlaging van het
26 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
kiempercentage kies ik toch voor het afdekken
met fijn grind, in de hoop dat er in elk
geval minstens 5 van de 25 zaden ontkiemen
en overleven.
Een tweede oorzaak voor het lagere kiempercentage
bij het uitzaaien is het verschil
in omstandigheden. Bij de kiemproef zijn
de omstandigheden (temperatuur, licht
en vocht) zeer goed onder controle, bij het
uitzaaien in mijn kas had ik daar weinig of
geen controle over.
Ik ga er daarom van uit dat mijn kiemproef
een betere indicatie geeft voor de kiemkracht
van de zaden dan het uitzaaien op
een potgrondmengsel.
Als je per soort vergelijkt, valt in de eerste
plaats op dat de soort met het hoogste
kiempercentage bij de kiemproef (nr. 7) niet
overeenkomt met die bij het uitzaaien
(nr. 9).
Van de soort waarvan in de kiemproef geen
3: Nr. 5 = E. polyacanthus × E. pulchellus subsp. weinbergii, F2.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
27
zaden ontkiemen (nr. 11), komen ook geen
zaailingen op bij het uitzaaien. Ook van
een tweede soort komen bij het uitzaaien
geen zaailingen op (nr. 4), maar op enkele
uitzonderingen na kreeg ik bij het uitzaaien
wel de gewenste vijf zaailingen. Van een
verband tussen het kiem- en opkomstpercentage
is echter geen sprake. Ik kan op
grond van de kiemproef dus niet voorspellen
hoeveel zaailingen ik kan verwachten bij
het uitzaaien.
Gelukkig heb ik wel zaailingen overgehouden
van vijf F2-hybriden (nr. 1, 6, 7, 8 en
13) en van de twee F3-hybriden (nr. 3 en
nr. 7). Ook zes andere uitgezaaide F3-hybriden,
die ik niet in dit experiment gebruikt
heb, leverden meerdere zaailingen op. Dit
bevestigt mijn eerdere waarnemingen dat
de F2- en F3-generatie van 3x F1-hybriden
levensvatbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is
te zien op afb. 5 waar de F2- en
F3-zaailingen van 2023 bij elkaar staan.
4: Nr. 13 = E. coccineus × E. chloranthus subsp. neocapillus, F1.
28 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Als de resultaten van de kiemproef niet
vertaalbaar zijn naar de praktijk, wat heb je
er dan aan? De kiemproef geeft in elk geval
de potentie aan van de onderzochte zaden.
Of die in de praktijk ook waargemaakt
worden, hangt af van een aantal factoren
die de kieming kunnen beïnvloeden, zoals
temperatuur, vocht, licht en afdekking van
de zaden.
De kiemproef laat ook zien dat er nog veel
te verbeteren valt aan de door mij gebruikte
uitzaaimethode, te beginnen met de
controle over de temperatuur.
Met dank aan Ben Wijffelaars voor zijn
rotsvaste vertrouwen in mijn experimenten
(Wijffelaars 2024).
Literatuur
Ruinaard, H. (2020). Invloed van het substraat
en de afdekking van zaden op het
zaairesultaat. Succulenta 99 (4): 166-174.
Wijffelaars, B. (2024). Wormenmest.
Succulenta 103 (5): 198.
henk.ruinaard@gmail.com
5: E. polyacanthus × E. pulchellus subsp. weinbergii, F2 en F3.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
29
Planten in de Victoriaserre van
diergaarde Blijdorp
Petra Romijn
In een eerdere aflevering van Succulenta (Romijn 2022) heb ik een mini-rondleiding beschreven
voor wie diergaarde Blijdorp in Rotterdam gaat bezoeken en welke planten dan
de moeite waard zijn om te bekijken.
Maar, zoals wij thuis wel eens een plant
verplaatsen, doet de dierentuin dat ook.
Wie nu met die oude Succulenta in de hand
gaat wandelen, vindt in de Victoriaserre niet
meer de beschreven caudexplanten, zoals
die hele grote Dioscorea elephantipes (afb.
1: Dioscorea elephantipes. Het gele stipje is een dobbelsteen.
30 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
1), Beaucarnea hookeri (voorheen Calibanus
hookeri) en de diverse mierenplanten. Deze
staan nu achter de schermen en wellicht in
de toekomst weer elders. Wie ze toch wil
zien, zal een rondleiding moeten aanvragen,
bijvoorbeeld via mij, en dan kunnen
we ze achter de schermen, waar gewone
bezoekers niet komen, wel bewonderen.
In het Aziëhuis zijn wel een aantal mierenplanten
te zien, zoals diverse Hydnophytum-soorten,
inclusief mieren.
De Victoriaserre (afb. 2) is aan een grondige
restauratie toe en er wordt hard gewerkt
aan de planning. Wie de sfeer daar nog
eens wil proeven kan er gelukkig in 2025
nog terecht. Bij de start van de restauratie
gaan alle planten eruit en wordt de serre
leeggehaald.
1: Dioscorea elephantipes. Het gele stipje is
een dobbelsteen.
2: De Victoriaserre.
Literatuur
Romijn, P. (2022). Voor de caudexliefhebber.
Succulenta 101 (5): 213-214.
a.p.romijn@gmail.com
2: De Victoriaserre.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
31
Koudebestendige succulenten
(8) Astrophytum
Ruud Tropper
Astrophytums zijn fraaie planten. Ze zijn voornamelijk afkomstig uit Mexico, maar
Astrophytum asterias komt ook tot net over de grens in Texas (USA) voor. Een dergelijk
noordelijk voorkomen zegt al wel iets over de koudebestendigheid. De laatste 20 jaar
heb ik dit geslacht in redelijke hoeveelheden gekweekt op de manier die is beschreven
in Tropper, 2023.
De resultaten vond ik zelf nogal verbazingwekkend.
Naast enkele zuivere botanische
soorten deden ook een aantal cultivars het
verrassend goed in de onverwarmde kas.
De onderstaande tabel 1 is gemaakt aan
de hand van waarnemingen in Nederland.
Daarbij is steeds afgerond richting het
vriespunt op eenheden van -5 °C. Dus -12
°C wordt -10 °C, -6 °C wordt -5 °C en -4 °C
wordt 0 °C. De minimumtemperatuur die
de planten hebben verdragen, ligt vaak
lager dan hier wordt aangegeven. Een voorbeeld
is Astrophytum myriostigma. Omdat
het bij -10 °C mogelijk is om een plant te
verliezen, heb ik -5 °C aangegeven.
Voor de cultivar Astrophytum asterias
‘Super Kabuto’ schijnt de meest noordelijke
populatie van Astrophytum asterias te zijn
gebruikt. Dit verklaart voor een deel de
koudebestendigheid van deze populaire
cultivar. Astrophytum caput-medusae droogt
in de koude kas beduidend minder in dan
in een verwarmde kas. Hoewel de zaailingen
van deze soort het bij -5 ºC en lager
ook wel een jaar hebben uitgehouden, was
het tweede jaar te veel voor ze. Astrophytum
asterias is nog nooit beschadigd geraakt
door de kou. Wat ik heb gemerkt is dat
deze soort, samen met Astrophytum
capricorne, het meest koudebestendig is
van alle Astrophytum-soorten.
De verzorging is zoals beschreven in
Tropper, 2023. De basis van deze verzorging
bestaat uit: het stoppen met water
geven vanaf half september, het gebruik
van een mineraal substraat, meststof met
een groot aandeel kalium (bijvoorbeeld
Albatros Hydro) en goede ventilatie het
gehele jaar door.
Astrophytum asterias ‘Super Kabuto’.
Tabel 1 Waarnemingen in Nederland
Astrophytum asterias -10 °C Uithoorn
Astrophytum asterias 'Super Kabuto' -10 °C Uithoorn
Astrophytum caput-medusae 0 °C Uithoorn
Astrophytum myriostigma -5 °C Uithoorn
Astrophytum myriostigma 'Onzuka' -5 °C Uithoorn
32 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Gegevens over de koudebestendigheid
van Astrophytum uit andere bronnen zijn
beperkt, maar als volgt:
Tabel 2 Waarnemingen andere bronnen
Astrophytum capricorne -10 °C andere bronnen
Astrophytum capricorne var. minor -10 °C andere bronnen
Astrophytum capricorne var. niveum -10 °C andere bronnen
Astrophytum capricorne var. senile -10 °C andere bronnen
Astrophytum capricorne var. senile aureum -10 °C andere bronnen
Literatuur
Tropper, R. (2023). Koudebestendige succulenten
(2) Algemeen. Succulenta 102 (4):
162-165.
ruud.kenenvrien@outlook.com
Astrophytum myriostigma ‘Onzuka’.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
33
Avontuurlijke dagtocht vanuit
Pichidangui
Nicolas Samyn
Pichidangui is een Chileense kustplaats aan de Grote Oceaan in de regio Coquimbo, zo’n
100 km ten noorden van Valparaíso.
De stad trekt een aanzienlijke hoeveelheid
toeristen vanwege de stranden (afb. 1). Het
hotelletje wekte meteen de aandacht van
Luc door de vele cactussen en succulenten
(afb. 2).
We beginnen in de vissershaven, waar we
meteen gegroet worden door de sierlijke
pelikanen, die genieten van de zon en een
hapje verse vis (afb. 3). Onze eerste cactussen
nemen we waar bij het plaatselijke
1: Uitzicht op Pichidangui in de verte.
34 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
2: Luc bij het hotel.
kerkje, dat op wandelafstand staat. De rots
waar het tegen gebouwd is, is de standplaats
van Eriosyce chilensis var. albidiflora
(afb. 4).
De crèmewitte bloemen met roze randje
vallen meteen op (afb. 5). We horen van
onze gids Stefan dat deze soort ernstig
bedreigd wordt, dit mede door de woningbouw
en uitbreiding van het stadje. De enige
plaats waar wij ze vonden is hier, met als
toemaatje (extraatje) enkele jonge zaailingen
(afb. 6). In cultuur vinden we deze plant
nu en dan terug, ook nog onder de naam
Neoporteria chilensis var. albidiflora.
In de buurt staat ook een eenzame Eriosyce
subgibbosa var. nigrihorrida (afb. 7). Deze
eriosyce is veel beter bekend onder zijn
oude naam, Neoporteria nigrihorrida. Dit
is een van de ontelbare en controversiële
vormen en variëteiten van Eriosyce subgibbosa,
die een zeer variabele soort is. De
variëteit nigrihorrida heeft een overwegend
bolvormig donkergrijsgroen tot zwartgroen
lichaam en in de kroon zeer stevige rechte
3: Pelikanen.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
35
4: Eriosyce chilensis var. albidiflora.
36 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
5: Eriosyce chilensis var. albidiflora.
doorns, die pikzwart zijn. De bloemen zijn
tweekleurig, met karmijnrode bloemblaadjes
en geelwitte keel.
Ook staat in de omgeving een sierlijke
Nolana paradoxa (afb. 8), de Chileense
klokjesbloem. Dit is een plant uit de familie
6: Variëgate zaailingen van Eriosyce chilensis
var. albidiflora.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
der Solanacea, afkomstig uit centraal en
zuidelijk Chili. Het is een breed uitgroeiende
eenjarige plant die een goede 20 cm
hoog wordt.
Van hieruit trekken we richting Valle del
Encanto, door het ruige Atacama-landschap
(afb. 9). Deze ‘Vallei van Betovering’ is
gelegen in de regio Coquimbo, ongeveer 10
km ten westen van de stad Ovalle. In het
ravijn zijn veel archeologische overblijfselen
van verschillende pre-Spaanse culturen te
vinden: rotstekeningen en pictogrammen,
die kenmerkend zijn voor de Molle-cultuur
(500-700 n.Chr.), evenals sporen van
jachtgroepen van rond 2000 v.Chr. (afb.
10). Sommige tekeningen zijn duidelijker
te onderscheiden dan andere, waarbij
de zichtbaarheid ook afhangt van de
helderheid en het tijdstip van de dag. Rond
het middaguur zijn de figuren beter te zien.
In de vallei, tussen de struiken, bomen en
verschillende cactussen, kun je in deze
grote rotsen cupstones vinden, perforaties
die qua grootte vergelijkbaar zijn met een
37
7: Eriosyce subgibbosa var. nigrihorrida.
theekopje. Dat is waar de naam vandaan
komt. Er wordt aangenomen dat deze
kopjes werden gebruikt voor het malen van
zaden, pigmenten of andere elementen.
Bovendien kunnen ze nuttig zijn geweest
voor ceremoniële of symbolische doeleinden
(afb. 11). Je kunt er cactussen en nog
meer interessante planten in tegenkomen.
Een opvallende verschijning is Eulychnia
acida (afb. 12). E. acida, plaatselijk bekend
als copao, is een zuilvormige cactus die
varieert in groeiwijze. Ze zijn meestal
boomvormig, 1,5-4(-7) meter hoog,
met een duidelijke stam van 1 meter
lang en dan min of meer vertakt, maar
soms struikachtig en dan sterk vertakt.
Vaak hebben deze planten geen enkele
symmetrische of regelmatige ontwikkeling,
daardoor zijn veel planten rafelig en soms
ronduit lelijk vanwege hun constante strijd
om vocht. Eulychnia acida is zeer stekelig,
zelfs als zaailing. De vrucht is eetbaar.
Steeds in de buurt van deze monumentale
planten staan enkele paradepaardjes van
8: Nolana paradoxa.
38 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
9: Het Atacama-landschap.
Trichocereus (Echinopsis) chiloensis. Deze
grote jongens groeien op de vele heuvels
en in de vallei, waarbij de doorns extra
groot en lang zijn (afb. 13). Je zou als het
ware denken aan een variëteit van deze
soort, supermooi als solitaire plant, zeker
wat onze verzamelingen betreft.
Overal duiken nieuwe planten op. Wat te
zeggen van Tweedia birostrata (afb. 14), een
plant uit de Apocynaceae (Maagdenpalmfamilie),
die voor het eerst (1834) werd
beschreven door Hooker en Arnott. Het
is een slingerplant, hangend en kruipend
tussen bomen en struiken. De zaadpeulen
10: Rotstekeningen. 11: Gaten in de rotsen
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
39
zijn ook iets speciaals, zodat deze ook een
foto waard zijn (afb.15).
12: Eulychnia acida in het landschap.
Een stukje rijden van onze archeologische
vindplaats komen we voorbij Fray Jorge op
een terrein afgebakend met stevig prikkeldraad
(maar onze gids wist wat we zochten)
een reuzegrote Eriosyce aurata tegen (afb.
16 en 17).
Deze soort is endemisch in Chili, waar hij
voorkomt in de regio’s Atacama, Valparaíso
en Metropolitana. Eriosyce aurata heeft een
zeer groot verspreidingsgebied en komt
voor op veel locaties en binnen verschillende
beschermde gebieden, zoals Nationaal
Park Fray Jorge en Nationaal Reservaat Las
Chinchillas. Hij is plaatselijk overvloedig
aanwezig. Eriosyce aurata wordt
aangetroffen tussen woestijnstruikgewas
en droogteminnend struikgewas, op rotsachtige
noordhellingen in het voorgebergte
van de Andes. De grootste bedreiging is
13: Echinopsis chiloensis.
40 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
16: Eriosyce aurata met de auteur.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
41
14: Tweedia birostrata.
illegale verzameling; deze soort wordt heel
veel vanuit de natuur meegenomen.
Daarnaast speelt vandalisme een grote rol.
Dat het gigantische bollen kunnen worden,
is te zien op de foto’s. Wie wil deze niet in
zijn verzameling?
De volgende keer trekken we verder in het
Atacama-gebied, waar we een schat aan
fauna en flora vinden.
nicolas.cactus@outlook.com
15: Tweedia birostrata.
42 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
17: Eriosyce aurata.
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
43
Succulentennieuwtjes
Wolter ten Hoeve
Aloidendron pillansii wordt in Cactus World
(42-2) uitgebreid besproken door Colin
Walker. Nadat Walker ingegaan is op de historische
aspecten komen achtereenvolgens
verspreiding, ecologie, aantal planten in de
natuur, beschermingsstatus (CR, critically
endangered, op de IUCN-lijst), planten in
cultuur en verwantschappen aan bod. De
favoriet van Zlatko Janeba is deze keer Lobivia
haematantha var. viridis geworden. In
1998 vond hij deze planten in de omgeving
van Cafayate (Salta, Argentinië). Melissa
Bennett heeft een soort stage gedaan in
Arizona, bij het Saguaro National Park en
bij de Desert Botanical Garden. Ze schrijft
met enthousiasme over de cactussen en
over haar leerrijke ervaringen. Door Mellie
Lewis wordt over de trichomen (van het
oud-Griekse woord voor haren) van aeoniums
geschreven. Deze haren dienen vooral
om vocht uit de lucht op te vangen, maar
mogelijk hebben de haren ook andere
functies. Het reisverslag van Martin Lowry
en Nigel Taylor door de succulentengebieden
van Brazilië is toe aan deel vier. In deze
aflevering worden diverse cactussen en
succulenten uit het oosten van Brazilië voor
het voetlicht gebracht. Daaronder bevinden
zich Discocactus bahiensis subsp. gracilis,
Melocactus ferreophilus, Micranthocereus flaviflorus,
M. alvinii en Portulaca giuliettiae. De
bijdrage van John Pilbeam† in dit nummer
betreft een kort overzicht van het geslacht
Haworthia. Een tiental aantrekkelijke soorten
wordt kort beschreven, vergezeld van
een foto.
In de tiende aflevering van de presidentiële
plant, de rubriek van voorzitter Graham
Charles, maakt Matucana roseiflora haar
opwachting. Deze soort werd in 2009
ontdekt, is gemakkelijk te kweken en heeft
fraaie violetroze bloemen. In de rubriek
‘In my greenhouse’ laat Colin Parker zien
wat hij zoal in zijn verzameling heeft. Zijn
verzameling is een gemengde verzameling
waarin cactussen van allerlei geslachten
duidelijk beter vertegenwoordigd zijn
dan de andere succulenten. Conofytums
kunnen in elk seizoen van het jaar bloeien
als je de juiste soorten uitzoekt, aldus
Chris Rodgerson. Zo verlengen Conophytum
smorenskaduense en C. bruynsii hun bloeiperiode
tot in de winter, bloeien C. youngii en
C. khamiesbergense en enkele andere cono’s
in het voorjaar en doen C. francoiseae en
enkele andere soorten dat in de zomer.
En natuurlijk is de herfst het belangrijkste
bloeiseizoen voor cono’s. Thomas Engel en
Wolfgang Blum vestigen de aandacht op de
in 2015 beschreven Echinocereus bakeri, een
nog steeds weinig bekende soort. In een
tabel worden de eigenschappen van deze
soort vergeleken met die van E. canyonensis
en E. santaritensis. De hybride Euphorbia
‘William Denton’ wordt door Steven Thompson
onder de loep genomen. Deze hybride
kwam in omloop doordat gevormde
spruiten gemakkelijk verwijderd kunnen
worden en daarna wortelen. De hybride
ontstond lang geleden bij William Denton in
een zaaisel van E. obesa. De andere partner
bij deze hybride was E. mammillaris.
Het rijke ‘succulentenleven’ van Denton
wordt uitgebreid belicht. Andy Harris maakt
reclame voor Winterbourne House and
Garden, welke op het campusterrein van de
universiteit van Birmingham te vinden zijn.
Behalve de tuinen, die een bezoek aan deze
in 1903 gebouwde villa de moeite waard
maken, is er ook een kas van meer dan 50
m2 waarin zich vele succulenten bevinden.
In Brazilië is een cactus te vinden die rijk
bloeit en waarvan de bladeren eetbaar zijn.
Het betreft Pereskia aculeata en dan vooral
de cultivar ‘Mineirona’ die grote bladeren
heeft en waarvan ook de vruchten eetbaar
zijn. Op het eiland Sint-Helena zijn meerdere
succulenten te vinden. George Thomson
44 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
geeft aan dat alleen Pelargonium cotyledonis
en Mesembryanthemum cryptanthum
inheems zijn. Maar liefst 16 andere soorten
succulenten zijn op Sint-Helena door
mensen geïntroduceerd. Chris Leather en
Terry Goodfellow geven allerlei praktische
tips voor het maken van foto’s bij tentoonstellingen.
Cactus and Succulent Journal (96-2) is
wederom een vet nummer (100 pagina’s).
Het blad begint met de jaarlijkse lijst van
International Succulent Introductions van
de Huntington Botanical Gardens. Auteurs
John Trager en Alyssa Tseng brengen een
keur aan vele vetplanten en enkele cactussen
welke op legale wijze vermeerderd
zijn. Sethi en zes andere medewerkers
van een school in Arizona beschrijven hun
experimenten bij een lopend onderzoek
naar factoren die het opgroeien van jonge
saguaro’s (Carnegiea gigantea) beïnvloeden.
Saguaro’s vormen steeds meer ribben,
naarmate ze ouder worden. Op dat aspect
gaat James Mauseth in. Zijn hypothese is
dat de omvang van het groeipunt geleidelijk
toeneemt, waardoor meer ribben mogelijk
zijn. Dit verschijnsel komt ook bij andere
soorten voor, bijvoorbeeld bij Neobuxbaumia
polylopha en Echinocactus grusonii.
Ron Parker heeft veel rondgetrokken in de
woestijnen van het zuidwesten van de USA.
Hij heeft vooral de agaves in dit gebied bestudeerd
en zijn artikel gaat met name over
hybriden die in de natuur aan te treffen
zijn. De invloed van herbivoren op de door
een natuurbrand aangetaste exemplaren
van Pediocactus nigrispinus op een locatie
in de staat Washington is door Ron Bockelman
gemonitord. Het bleek dat bijna alle
aangebrande pedio’s door konijnen aangevreten
waren, zodanig dat er na een half
jaar nog maar enkele pedio’s in leven waren.
Fred Dortort is toe aan deel 2 over de
succulenten van de Zuid-Afrikaanse Kaapregio.
In dit deel komt de Groot Karoo aan
bod. Op ruim 20 pagina’s wordt de route
beschreven met de onderweg aangetroffen
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
succulenten. Daarvan worden er meer dan
50 vertoond. De route ging, globaal gezien,
van Prince Albert via Sutherland, Calvinia
en Nieuwoudtville naar Van Rhynsdorp.
Kruisbestuivingen tussen de bloemen van
Parodia stuemeri en P. pseudostuemeri zijn
door Lothar Diers onderzocht. In het geval
dat P. stuemeri als moeder fungeerde ontstonden
vruchten waaruit gezonde zaailingen
verkregen werden. In het omgekeerde
geval, d.w.z. P. pseudostuemeri als moeder,
ontstonden vruchten waaruit kommervolle
zaailingen verkregen werden die
twee jaar later allemaal dood waren. Diers
concludeert dat we te maken hebben met
twee aparte soorten. Cornell Beukes heeft
een locatie van de grasaloë Aloe nubigena
bezocht, hoog in de regenrijke bergen op
steile kliffen. Hij vond deze aloë ook als
epifyt (op bomen groeiend) in het naastgelegen
regenwoud. John Miller ontdekte dat
Aloe castanea en A. spicata fluorescerende
nectar produceren. Volgens de auteur is dit
de eerste keer dat dit bij aloë’s aangetoond
is.
Rikus van Veldhuisen opent Euphorbia
World (19-1) met Euphorbia mwinilungensis,
een uitdagende soort om te vinden en te
kweken (en om de naam te typen en uit te
spreken….). Tijdens een reis in 2021 werd
na een moeizame tocht de gewenste euforbia
gevonden op wat minder begroeide
rotsachtige plekken in een zeer regenrijke
streek van Zambia. Een verslag van een reis
door Tanzania komt uit de koker van Petr
Pavelka. Hij geeft een beschrijving van de
gevonden euforbia’s en van de natuurlijke
locaties. Detlef Schnabel bespreekt Euphorbia
myrsinites in deel 6 van zijn artikel over
euforbia’s voor noordelijke tuinen. In de
Indiase staat Tamil Nadu is een struikvormende
euforbia gevonden die door Naidu
Sarojinidevi beschreven wordt als Euphorbia
antiqourum var. longum. De kandelaar-
45
vormige euforbia’s op het Arabisch schiereiland
komen aan bod in een serie artikelen van
Wolfgang Ewest. Deze aflevering gaat over de in
Oman voorkomende Euphorbia momccoyae.
Talrijke foto’s van deze soort op meerdere locaties
vergezellen het artikel. Volker Buddensiek
brengt talrijke elders gepubliceerde nieuwigheden
over euforbia’s, waaronder nieuwe soorten
en nieuwe boeken.
Oud en nieuw
Tot onze grote spijt moeten we afscheid
nemen van Erwin de Cock als opmaakredacteur
van ons tijdschrift. Erwin meldde zich
eind 2022 aan om de opmaak over te nemen
van Henk Viscaal. Dat deed hij met grote
voortvarendheid en deskundigheid zodat de
meeste lezers misschien niet eens gemerkt
hebben dat er iets veranderd was. Maar na
deze taak twee jaar vervuld te hebben bleek
dat het opmaakwerk toch niet helemaal was
wat Erwin verwacht had en mede in verband
met zijn andere werkzaamheden besloot hij
om er met ingang van 2025 mee te stoppen.
Dat is natuurlijk veel eerder dan wij verwacht
en gehoopt hadden, maar het is niet anders.
Vanaf deze plaats wil ik Erwin hartelijk
danken voor zijn inzet en hem succes wensen
met zijn overige werkzaamheden.
Tot onze grote opluchting hebben we meteen
een waardige opvolger kunnen vinden:
Aiko Talens. Aiko heeft met het nummer dat
u net gelezen hebt zijn visitekaartjes
afgegeven. Hij heeft vanuit zijn werk al veel
ervaring met het opmaakprogramma
InDesign en we hebben er alle vertrouwen in
dat we met hem als opmaker ons tijdschrift
kunnen voortzetten in de kwaliteit die u van
Succulenta gewend bent.
Colofon
Tijdschrift Succulenta
http://www.succulenta.nl
E-mail: info@succulenta.nl
Auteursrecht
Gehele of gedeeltelijke overname
van artikelen is alleen toegestaan
na verkregen toestemming van
de auteur/illustrator en met een
duidelijke bronvermelding.
Tenzij anders vermeld, zijn de foto’s
bij alle artikelen van de schrijver.
Redactiesecretariaat
Aat van Uijen
E-mail: redactie@succulenta.nl
Hoofdredacteur
Theo Heijnsdijk
E-mail: hoofdredacteur@succulenta.nl
Redactie
Rob Bregman
E-mail: r.bregman@contact.uva.nl
Wolter ten Hoeve
E-mail: tenho11@hetnet.nl
Henk Ruinaard
E-mail: redacteur3@succulenta.nl
Vormgeving
Aiko Talens
Druk
Senefelder Misset Doetinchem
Namens de redactie,
Theo Heijnsdijk, hoofdredacteur
46 Succulenta jaargang 104 (1) 2025
Summary
Rob Bregman
As usual, this first 2025 edition is
opened by Ben Wijffelaars. He had read
that a Dutch tourist had been apprehended
by the police in a south Chilean nature
reserve. Actually, he was just making a cup
of coffee on a gas burner.
As part of his continuing publications
about the ‘Verkade’ handbooks from the
1930s, Theo Heijnsdijk discusses
Echinocereus longisetus subsp. delaetii. After
the first shipping of plants from Coahuila,
Mexico, to the Frans De Laet nursery in
1908, this plant was identified as another
‘old man cactus’ (Cephalocereus senilis), and
consequently described as Cephalocereus
De Laetii by the German Max Gürke. Soon
thereafter, he corrected the name to
Echinocereus De Laetii, later spelled
Echinocereus delaetii. In 1997 Nigel Taylor
changed the taxonomic rank to subspecies
of E. longisetus. Subsp. delaetii differs from
subsp. longisetus in having more ribs, less
slender stems, more and shorter radial
spines (hairs). In 1981 Echinocereus freudenbergeri,
a related plant but without hair-like
spines, was described as new species by
Gerhard Frank, later also degraded to a
subspecies of E. longisetus. Many hobbyists
feel that cultivation of these plants is a little
tough, perhaps because older stems dry
up and die rather soon. At present, subsp.
delaetii is not threatened in nature.
In Bertus Spee’s series entitled ‘In the
spotlight’ Echeveria subrigida, Echinocactus
polycephalus, Epithelantha bokei and
Ferocactus chrysacanthus are depicted and
briefly discussed.
Roelof Salters finally found the
perfect spot in Monument valley (Arizona,
USA) to take his most wanted picture of
the majestic rock formations with a cactus
(Sclerocactus parviflorus) in the foreground.
During his visit to Gran Canaria, Theo
Heijnsdijk went searching for the famous
dragon trees (Dracaena draco). He found
Succulenta jaargang 104 (1) 2025
the most monumental specimen in Santa
Brigida, 16,8 m tall with a crown diameter
of 13,1 m. Its age can be estimated by
counting the number of ramifications of
the branches multiplied by 15, which is the
number of years between two flowering
periods. The outcome was 252 years!
Henk Ruinaard presents part 2 of his
germination experiments with hybrid
Echinocereus seeds. He now publishes the
results of his germination tests with seeds
sown in normal compost covered with
gravel. When compared to the results of
the same experiment (with the seeds sown
on moist mats), germination was considerably
worse in all cases, averaging 69%. This
indicates that coverage of seeds by gravel
hampers germination.
Petra Romijn draws our attention to
some interesting xerophytic plants in the
Rotterdam zoo Blijdorp, such as Dioscorea,
Beaucarnea and several myrmecophylous
(ant loving) Hydnophytum species.
Ruud Tropper publishes part 8 of his
observations as to the frost resistance of
cacti, now with focus on the genus
Astrophytum. Not only in the Netherlands
but also in other locations, A. asterias and
A. capricorne scored the best results,
surviving temperatures of -10 °C.
Nicolas Samyn reports about his tour
through the Coquimbo region in coastal
Chile. Accompanied by his friend Luc, he
came across several cacti such as Eriosyce
chilensis var. albidiflora, E. aurata, varieties
of E. subgibbosa, Eulychnia acida and
Trichocereus chiloensis. Eriosyce aurata is
threatened by illegal collecting.
Wolter ten Hoeve summarizes the
contents of other journals on succulent
plants, this time ‘Cactus World’, ‘Cactus and
Succulent Journal’ and ‘ Euphorbia World’.
Tom Twijnstra acquired a little agave
with spined leaf tops, which he determined
as an echinoagave. Such taxonomic changes
puzzle him a bit, so for the time being he
does not intend to change the label.
r.bregman@contact.uva.nl
47
(Echino)agave albopilosa
© Joey Santore, inaturalist.org
Ben Wijffelaars
Kopje koffie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
Theo Heijnsdijk
Echinocereus longisetus subsp. delaetii . . . . . . . . 3
Bertus Spee
Voor het voetlicht 137 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Roelof Salters
Eindelijk een bloeiende cactus gevonden . . . . . . 16
Theo Heijnsdijk
Een oude drakenbloedboom op Gran Canaria . . 17
Henk Ruinaard
Kiemproeven met zaden van
kruisbestuivingen (2) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Petra Romijn
Planten in de Victoriaserre van diergaarde
Blijdorp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Ruud Tropper
Koudebestendige succulenten (Astrophytum). . . 32
Nicolas Samyn
Avontuurlijke dagtocht vanuit Pichidangui . . . . . 34
Wolter ten Hoeve
Succulentennieuwtjes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Rob Bregman
Summary . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Tom Twijnstra
Echinoagave. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Op de voorpagina: Eulychnia acida
Foto: Nicolas Samyn
Inlichtingen over het lidmaatschap en ontvangst
van nummers en adreswijzigingen aan:
Inquiries about membership and receipt of issues
and address changes to:
Miranda Tap
Koldijksterraklaan 218
3544 PP Utrecht
E-mail: ledenadministratie@succulenta.nl
Echinoagave
Tom Twijnstra
Niet heel lang geleden kocht ik op
een beurs een aardig klein plantje.
Een agave, recent beschreven en
best wel een eigenwijze verschijning.
Dunne slanke bladeren met
aan het uiteinde een wit toefje,
met daaruit weer een kleine zwarte
stekel. Nu het plantje wat groter
geworden is, wilde ik wel eens wat
meer weten over deze schoonheid.
En op de eerste de beste website
die ik vind zie ik dat het stabiele
geslacht Agave ook al ten prooi
gevallen is aan naamsveranderingen.
Bob Dylan schijnt eens gezegd
te hebben: “There is nothing so stable
as change.” Het geslacht
Echinoagave wordt hier voorgesteld
om alle ‘puntige’ soorten te bundelen,
12 soorten in totaal. Met Agave
stricta als bekendste. Maar daar
blijft het niet bij. We zijn ook de
geslachten Paleoagave en
Paraagave rijker (beide één soort).
Of deze nieuwe namen ingang
vinden bij een groter publiek
betwijfel ik, mijn etiket ga ik in ieder
geval niet aanpassen...
tomtwijnstra@hotmail.com
48 Succulenta jaargang 104 (1) 2025