Ontwerphandleiding stalen en composiet staalbeton ...

....
.;
figuur 2.1Rotatie van voegen.
2.2.2 FLEXIBELE VOEGEN
Verplaatsingen van de tunnelelememen ten opzichte van elkaar wordt opgelegd
door vervorming van de grond en door temperatuur wisselingen.
De volgende verplaatsingen zijn mogelijk:
wisseling van de elememen (afschuiving en wisseling van de voegen);
rotatie van de elememen (extensie in de voegen);
ovalisatie van de elememen (lokaal wisselen van de voegen);
axiale verplaatsing van de elememen (extensie in de voegen).
Mede in verband met het gebruik van de tunnel is afschuiving van de voegen
ongewenst.
Voor de verplaatsingen in de lengterichting van de tunnel geeft de norm NEN 3650
[1]richtlijnen voor de £lexibiliteit en de sterkte van in de grond gelegde buizen. Bij
weinig £lexibele tunnelbuizen moeten de vervormingen uit verschilzettingen van
maximaalloo mm over 50 m en bij £lexibele tunnelbuizen 100 mm over 20 m op te
nemen zijn. De bijbehorende rotatiehoeken zijn 1/500 respectievelijk 1/200. De
£lexibiliteit is mede afhankelijk van het aamal toegepaste voegen. De op te nemen
rotatie per voeg is hier ook van afhankelijk.
De op te nemen rotatie per voeg is afgeleid van:
( 1 l
avoeg,n -4 - . --- -
n n2 L
) Z
waarin n =aantal voegen over afstand L.
Rotatiehoek voeg a = \jf.z/L
z= opgelegde verplaatsing over afstand L
6 8 10 12 14 16 18 20
aantal voegen over afstand L
Bij grote n geldt z/L =1/200, bij kleine n geldt z/L =1/500.
14
. . .(formule 2-1)